Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
66 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp, H. Rikhof vertaling is van de belijdenis dat God de Schepper van hemel en aarde is. De formulering 'begin en eind van alles' houdt allereerst en vooral een onderscheid in van enerzijds God en anderzijds alles: God als begin en eind van alles valt niet onder dat alles. Anders geformuleerd: God als Schepper is geen onderdeel van de schepping, is geen schepsel. De formulering 'begin en eind van alles' en ook de titel of karakterisering 'Schepper' houden daarnaast ook een band in. In de quaestiones 3-11 staat het onderscheid centraal, terwijl in de quaestiones 12 (kennen) en 13 (spreken) naast of binnen het onderscheid ook het verband onderzocht wordt. De formele trekken tenslotte kunnen worden toegelicht aan de hand van Thomas' vertrekpunt in zijn onderzoek naar de spraakregels: de samengesteldheid. Uit Thomas' analyse van samengesteldheid blijkt dat het hem niet gaat om een samengesteldheid die ervaren kan worden, maar om een samengesteldheid die ten grondslag ligt aan de ervaring, niet een samengesteldheid die toegekend wordt aan iets of iemand, maar die het spreken over dat iets of iemand bepaalt. Het gaat hier om het aanwijzen van 'formele trekken'. (3) Deze hypothese wordt gebruikt bij de lezing van een aantal teksten uit het vervolg van de Summa. Allereerst twee teksten uit de Prima pars: q. 21, waarin de rechtvaardigheid en barmhartigheid van God en hun onderlinge relatie ter discussie staan, en q. 34, waarin de benaming 'Woord' voor de Zoon centraal staat. Vervolgens twee teksten uit de Tertia pars: q. 1 over de gepastheid van de menswording en q. 24 over de predestinatie van Christus. Telkens wordt gekeken of Thomas expliciet of impliciet de regels die hij in de openingsquaestiones heeft opgesteld, gebruikt. Telkens wordt ook gekeken of de hypothese in staat stelt tot een coherente lezing van de betreffende quaestio te komen; hierbij wordt ervan uitgegaan dat de quaestio een samenhangend geheel is. Er zijn goede argumenten aan te voeren voor een onderlinge afhankelijkheid van 'sermo de Deo' zoals die in de openingsquaestiones van de Prima pars te vinden is en de 'sermo de Christo' zoals die in het eerste gedeelte van de Tertia pars te vinden is. (4) Deze argumenten vragen om een circulaire lezing van de quaestiones die die twee sermones betreffen. Inde lezing die hier wordt uitgevoerd wordt slechts één beweging van de cirkel uitgevoerd: de beweging van de 'Godsleer' naar het spreken over Christus. In drie van de vier gevallen is de tekst uitvoerig geanalyseerd in een kandidaatsscriptie. (5) Zowel de keuzes van de tekst als de vraagstellingen van de analyses waren in het geval van de
EEN HYPOTHESE GETOETST 67 christologische teksten niet ingegeven door de eerder geformuleerde hypothese, maar door andere interesses: in het geval van het motivum incarnationis een nieuwsgierigheid naar de klassieke christologie in vergelijk met de moderne christologie van beneden, in het geval van de predestinatie van Christus door een van oorsprong exegetisch probleem rond het 'moeten', zoals dat bij voorbeeld te vinden is in "Moest de Messias niet zo lijden?" (Lk. 24:26) In het geval van de barmhartigheid en rechtvaardigheid Gods werden keuze en analyse wel gemaakt in verband met de hypothese. Een paper voor een doctoraal college was de aanleiding om de quaestio 'de Verbo' nader te bezien. De quaestiones worden nu besproken in de volgorde van de Summa. 2. De rechtvaardigheid en barmhartigheid van God (ST I, q. 21) Et propter hoc etiam ea quae alicui debentur Deus ex abundantia suae bonitatis largius dispensat quam exigat proportio rei. Minus enim est quod sufficeret ad eonservandum ordinem iustitiae quam quod divina bonitas confert, quae omnem proportionem creaturae excedit. (6) 2.1. Inleiding Na q. 13 lijkt een cesuur te vallen binnen de quaestiones die in de Prima pars de sermo de Deo vormen (qq. 2-26). Een globale lezing van de divisiones van Thomas bevestigt deze observatie. (7) De indruk wordt gewekt, dat de quaestiones 3-13 een zekere eenheid vormen, (B) bepaald door het quid/quomodo non sit, en dat de quaestiones na q. 13 een eigenstandig complex vormen, in discontinuïteit met dit quid/quomodo non sit. Indien dit het geval is, betekent dit een serieuze inperking of zelfs een falsificatie van de hypothese uit de inleiding: Thomas' onderzoek naar de regels m.b.t. het spreken over God blijft in dat geval beperkt tot de eerste quaestiones, terwijl na q. 13 toch nog een informatieve, beschrijvende Godsleer volgt. Deze schijn van discontinuïteit verschijnt scherp in de divisiones voor q. 2 en q. 14. Deze laten zien, dat Thomas zijn sermo de Deo structureert in een min of meer algemeen kader, dat bestaat uit een tweetal distincties: de distinctie an sit - quid sit en de distinctie substantia - operatio. Tevens komt naar voren dat deze twee distincties in elkaar grijpen, waarbij de tekst een drieslag suggereert: an sit (q. 2) - quid sit/substantia (qq. 3-13) - operatio (qq. 14-26). Wan-
- Page 20 and 21: 18 Peter van Veldhuijsen Noten (1)
- Page 22 and 23: 18 Peter van Veldhuijsen Noten (1)
- Page 24 and 25: 20 Peter van Veldhuijsen (22) Ibide
- Page 26 and 27: 22 Peter van Veldhuijsen SUMMARY On
- Page 28 and 29: 24 J. van Rossum in 1330 benoemd do
- Page 30 and 31: 26 J. van Rossum Door middel van de
- Page 32 and 33: 28 J. van Rossum endorffs karakteri
- Page 34 and 35: 30 J. van Rossum die in Byzantium b
- Page 36 and 37: 32 J. van Rossum denken te boven ga
- Page 38 and 39: 34 J. van Rossum Zijn totaliteit: i
- Page 40 and 41: 36 J. van Rossum Noten (1) Zie hier
- Page 42 and 43: 38 J. van Rossum (24) Tr. II, 3, 54
- Page 44 and 45: 40 J. van Rossum Index of the Summa
- Page 46 and 47: FRANOSCUS DE VICTORIA'S COMMENTAAR
- Page 48 and 49: Tekst Franciscus de Victoria 1. Men
- Page 50 and 51: 46 Franciscus de Victoria Ten derde
- Page 52 and 53: 48 Franciscus de Victoria die helpt
- Page 54 and 55: 50 Franciscus de Victoria vijanden
- Page 56 and 57: 52 Franciscus de Victoria voerders
- Page 58 and 59: 54 Franciscus de Victoria tijdens e
- Page 60 and 61: 56 Franciscus de Victoria nate en v
- Page 62 and 63: 58 Franciscus de Victoria (11) De c
- Page 64 and 65: 60 Franciscus de Victoria een ander
- Page 66 and 67: 62 Franciscus de Victoria stellen:
- Page 68 and 69: 64 Franciscus de Victoria Misschien
- Page 72 and 73: 68 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 74 and 75: 70 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 76 and 77: 72 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 78 and 79: 74 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 80 and 81: 76 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 82 and 83: 78 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 84 and 85: 80 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 86 and 87: 82 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 88 and 89: 84 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 90 and 91: 86 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 92 and 93: 88 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 94 and 95: 90 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 96 and 97: 92 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 98 and 99: 94 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 100 and 101: 96 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 102 and 103: 98 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 104 and 105: 100 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 106 and 107: 102 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 108 and 109: 104 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 110 and 111: 106 P. Bakker, M. Brinkhuis. A. Kam
- Page 112 and 113: 108 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 114 and 115: 110 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 116 and 117: 112 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 118 and 119: 114 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
EEN HYPOTHESE GETOETST 67<br />
christologische <strong>te</strong>ks<strong>te</strong>n niet ingegeven door de eerder geformuleerde<br />
hypothese, maar door andere in<strong>te</strong>resses: in het geval van het<br />
motivum incarnationis een nieuwsgierigheid naar de klassieke<br />
christologie in vergelijk met de moderne christologie van beneden,<br />
in het geval van de predestinatie van Christus door een van<br />
oorsprong exegetisch probleem rond het 'moe<strong>te</strong>n', zoals dat bij<br />
voorbeeld <strong>te</strong> vinden is in "Moest de Messias niet zo lijden?" (Lk.<br />
24:26) In het geval van de barmhartigheid en rechtvaardigheid<br />
Gods werden keuze en analyse wel gemaakt in verband met de<br />
hypothese. Een paper voor een doctoraal college was de aanleiding<br />
om de quaestio 'de Verbo' nader <strong>te</strong> bezien. De quaestiones worden<br />
nu besproken in de volgorde van de Summa.<br />
2. De rechtvaardigheid en barmhartigheid van God (ST I, q. 21)<br />
Et prop<strong>te</strong>r hoc etiam ea quae alicui debentur Deus ex<br />
abundantia suae bonitatis largius dispensat quam exigat proportio<br />
rei. Minus enim est quod sufficeret ad eonservandum ordinem iustitiae<br />
quam quod divina bonitas confert, quae omnem proportionem<br />
creaturae excedit. (6)<br />
2.1. Inleiding<br />
Na q. 13 lijkt een cesuur <strong>te</strong> vallen binnen de quaestiones die in de<br />
Prima pars de sermo de Deo vormen (qq. 2-26). Een globale lezing<br />
van de divisiones van <strong>Thomas</strong> bevestigt deze observatie. (7) De<br />
indruk wordt gewekt, dat de quaestiones 3-13 een zekere eenheid<br />
vormen, (B) bepaald door het quid/quomodo non sit, en dat de quaestiones<br />
na q. 13 een eigenstandig complex vormen, in discontinuï<strong>te</strong>it<br />
met dit quid/quomodo non sit. Indien dit het geval is, be<strong>te</strong>kent dit<br />
een serieuze inperking of zelfs een falsificatie van de hypothese uit<br />
de inleiding: <strong>Thomas</strong>' onderzoek naar de regels m.b.t. het spreken<br />
over God blijft in dat geval beperkt tot de eers<strong>te</strong> quaestiones,<br />
<strong>te</strong>rwijl na q. 13 toch nog een informatieve, beschrijvende Godsleer<br />
volgt.<br />
Deze schijn van discontinuï<strong>te</strong>it verschijnt scherp in de divisiones<br />
voor q. 2 en q. 14. Deze la<strong>te</strong>n zien, dat <strong>Thomas</strong> zijn sermo de Deo<br />
structureert in een min of meer algemeen kader, dat bestaat uit een<br />
tweetal distincties: de distinctie an sit - quid sit en de distinctie<br />
substantia - operatio. Tevens komt naar voren dat deze twee distincties<br />
in elkaar grijpen, waarbij de <strong>te</strong>kst een drieslag suggereert:<br />
an sit (q. 2) - quid sit/substantia (qq. 3-13) - operatio (qq. 14-26). Wan-