DE VERLATEN POSTEN IN GROOT-ATJEH, - Acehbooks.org
DE VERLATEN POSTEN IN GROOT-ATJEH, - Acehbooks.org
DE VERLATEN POSTEN IN GROOT-ATJEH, - Acehbooks.org
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>DE</strong> <strong>VERLATEN</strong> <strong>POSTEN</strong><br />
<strong>IN</strong> <strong>GROOT</strong>-<strong>ATJEH</strong>,<br />
DOOR<br />
G. B. HOOIJER,<br />
Gep. Luit.-Kolonel O. I. Leger.<br />
Met 24 platen.<br />
HAARLEM. j BATAVIA.<br />
<strong>DE</strong> ERVEN P. BOHN. G. KOLPP & C u .<br />
* -
" "" '" "<br />
BIBLIOTHEEK KITLV<br />
0060 5533<br />
Oi& -M8> h*>\
<strong>DE</strong> <strong>VERLATEN</strong> <strong>POSTEN</strong> <strong>IN</strong> <strong>GROOT</strong>-ATJEE<br />
i
DB <strong>VERLATEN</strong> <strong>POSTEN</strong><br />
<strong>IN</strong> <strong>GROOT</strong>-<strong>ATJEH</strong>,<br />
DOOR<br />
G. B. HOOIJER<br />
HAARLEM.<br />
<strong>DE</strong> ERVEN F. BOHN.<br />
Gep. Luit.-Kolonel O. I. Leger.<br />
Met 24 platen.<br />
* -<br />
^/â36>J<br />
itHVt W<br />
BATAVIA.<br />
G. KOLF F & C°.
'"<br />
"
VOORWOORD.<br />
In de Nederlandsche maagd, een bescheidene jonkvrouw van goeden huize, met haar leeuw staande in haar<br />
tuintje, koos de Hollandsche natie zich een gepast symbool.<br />
Zij beroemt er zich op, dat haar litteratuur vertalers vindt in den vreemde, dat haar schilderijen bekend zijn<br />
in alle werelddeelen en haar muziek met eere in het buitenland wordt genoemd.<br />
Maar haar stem wordt niet vernomen in het Europeesch Concert, al heet zij ook de tweede Koloniale Mo-<br />
gendheid; haar marinevlag wordt maar zelden vertoond, al beploegen haar koopvaardijschepen ook alle zeeën;<br />
haar houding te midden van de koninkrijken der aarde blijft hoogst eenvoudig, al is zij ook gezegend met een<br />
groot fortuin.<br />
Ja, den menschen en geld verslindenden oorlog, dien zij sedert een kwart eeuw op Noord-Sumatra voert,<br />
beschouwt zij als een huishoudelijke onaangenaamheid, waarover zij in het publiek liefst zoo min mogelijk spreekt.<br />
Is die bescheidenheid niet wat overdreven ?<br />
Is het niet opvallend, dat het degelijkste werk, 't welk wij over dien Atjeh-krijg bezitten, slechts loopt over<br />
de eerste negen jaren van dien oorlog, en dat er naast deze krijgskundige en een andere land- en volkenkundige<br />
studie over de Atjehers, geen enkel litterair kunstwerk, geen enkel machtig gedicht in het licht verscheen, dat<br />
den grootschen strijd bezingt, dien zij daar strijdt; dat de eenige schilderij, op dien oorlog betrekking heb-<br />
bende, door een Franschman werd geschilderd, en dat wij, wat muziek betreft, nog altijd beperkt blijven tot<br />
eenige soldatendeuntjes?<br />
Al is het dan uit de mode groote gedichten te schrijven over onderwerpen, die een geheel volk raken, al<br />
bezitten wij ook geen bataille-schilders, zijn er dan ook geen componisten in Nederland, die in dit verheven<br />
onderwerp motieven vinden kunnen om naar de snaren te grijpen?<br />
Het geheimzinnige begin, vol angsten en vreezen voor de Europeesche Grootmachten; de vroolijke krijgs-<br />
muziek, waarmede de eerste expeditie vertrok, overgaande in hevig krijgsrumoer, plotseling wegstervend; de
statige opmarsch der tweede expeditie, breed rollend langs Atjeh's stranden; de dissonanten na van Swietens<br />
vertrek met de schrille klanken van het Allah il Allah, eerst overstemd door den krijgs- en zegezang onder van<br />
der Heyden, doch daarna opnieuw den boventoon voerende, tot doffe, gedempte muziek ons verschuilen achter<br />
de geconcentreerde linie kan vertolken, en eindelijk, de zich daaruit ontwikkelende eigenaardige zang, waarin het<br />
„Wien Neerlandsch bloed» met de krijgsmuziek van Toekoe Oemar tracht te harmonieeren, eindigend in een plot-<br />
seling doorbrekend verward en heftig geluid, waaruit onze krijgszang zich al helderder en hooger ontwikkelt om<br />
ten laatste over te gaan in een profetisch vredelied - is dat geen stof genoeg?<br />
Het motief van dat vredelied kan in waarheid den leiddraad wezen door het geheel, en zich steeds duidelijker<br />
teekenen; de krijgszang kan steeds met nieuwe zetting en krachtiger accoorden worden herhaald, want het her-<br />
stellen van rust en vrede was steeds ons doel, en de geheele krijg toont steeds een herhaling van hetzelfde, onder<br />
steeds machtiger vormen.<br />
Een episode komt er slechts in voor, die geen herhaling vond en ook wel nimmer vinden zal.<br />
Dat is die periode, waarin Hollander en Atjeher samen optrekken tegen den Moslemin, en de Nederlandsche<br />
soldaat moet marcheeren op Toekoe Oemar's gefluit.<br />
Die periode is daarom dubbel belangwekkend, en haar zullen wij in woord en beeld trachten vast te houden<br />
ook opdat zij dienen kunne tot voorlichting van den dichter, schilder of toonzetter, die door onzen worstelkamp<br />
op Noorcl-Sumatra begeesterd zal worden en bewijzen, dat de Nederlandsche maagd haar schuchterheid weet te<br />
overwinnen en groot weet te voelen, daar waar zij optreedt als groote Koloniale Mogendheid '
Heuvels van Tjot Goë 9<br />
Tjot Goë 11<br />
Biloel 13<br />
Lam Koenjit 15<br />
Binnen Lam Koenjit. 17<br />
Toengkoeb 19<br />
Toengkoeb 21<br />
Toengkoeb 23<br />
Woning van Toekoe Tjoet Toengkoeb 25<br />
Kroeng Kali 27<br />
Masdjid Siem 29<br />
In de benteng van Toekoe Tjoet Toengkoeb 31<br />
LIJST <strong>DE</strong>R PLATEN.<br />
Biz<br />
Blz.<br />
Terrein bij Masdjid Siem 33<br />
Tjot Rang 35<br />
Het terrein om Tjot Rang 37<br />
Lam Barih 39<br />
Terrein bij Anagaloeng 41<br />
Brug bij Anagaloeng 43<br />
Anagaloeng 45<br />
Officiers-verblijf binnen Anagaloeng 47<br />
Lam Soet 49<br />
Kroeng Gloempang 51<br />
Binnen Kroeng Goempang 53<br />
Senelop 55
<strong>DE</strong> <strong>VERLATEN</strong> <strong>POSTEN</strong> <strong>IN</strong> <strong>GROOT</strong>-<strong>ATJEH</strong>.<br />
Jaren en jaren lang hadden wij, zooals Snouck Hurgronje zegt, in onze geconcentreerde linie gelegen als een<br />
aap aan een ketting, door een aantal knapen, zonder veel gevaar voor hen zelven, tot dol wordens toe geplaagd.<br />
De uitvallen, die wij deden, hadden ons weinig gebaat, en slechts gediend om de omwonende bevolking van<br />
ons verwijderd te houden. Doch toen wij rustig bleven zitten in ons hok, en die bevolking gelegenheid gaven de<br />
vruchten te komen plukken, die daaronder groeiden, dat is te zeggen, toen wij onze, tot nu toe gesloten linie<br />
voor haar openstelden, toen was haar dat spelletje der ondeugende knapen, der Moslemin, gaan vervelen, omdat<br />
deze, ons niet kunnende lastig vallen, aanslagen deden op wat zij bij ons had verkregen.<br />
Toekoe Oemar, door zijn huwelijken met dochters van eenige grootten ter Westkust en in Atjeh, onder<br />
anderen met de, in de IV en VI Moekims zoo machtige Potjoet Nja Din, door zijn voortvarend karakter, zijn<br />
slimheid en ontwikkeling, zijn ondernemingszucht en zijn mildheid, van partijgangershoofd van deftige familie<br />
opgeklommen tot een invloedrijk en gevreesd persoon in de Atjehsche maatschappij, stelde zich aan het hoofd<br />
dier beweging en verdreef die Moslemin uit zijn kampongs.<br />
Voornamelijk door gebrek aan geld gedwongen, een gevolg van ons sluiten der Westkust voor in- en uitvoer,<br />
had hij reeds te voren toenadering tot ons gezocht. Doch zijn kerfstok scheen ons te vele en te diepe insnijdingen<br />
te bevatten, om ons, wat stijf van het langdurig zitten in ons hok, tot voldoenden steun te kunnen<br />
dienen bij een wandeling buiten de linie.<br />
Nu echter die stok sterk genoeg was gebleken om Mad Amin en zijn kornuiten uit zijn gebied te ranselen,<br />
nu hij getoond had de geestdrijvers te durven weerstaan , werd het voor ons tijd hem te benutten. Toekoe Oemar<br />
zou voor ons de steenen wegnemen waaraan wij ons zouden kunnen stooten, zooals bijvoorbeeld dat beruchte<br />
Kaloet, dat ons te sterk was gebleken. Wij zouden in den omtrek wegen kunnen aanleggen om ons gemakkelijk<br />
te bewegen en dan, met behulp der bevolking, die rust en welvaart zou genieten, de kwade knapen verre kunnen<br />
houden. Dat besluit werd genomen toen Toekoe Oemar de Moslemin had verjaagd tot van de kale heuvels op<br />
nevenstaande plaat weergegeven.<br />
Zij zijn gelegen in de IX Moekims, ten Oosten van de IV en VI Moekims, op den vlakken, moerassigen<br />
dalbodem van de Atjeh vallei, tusschen de Zuidzijde van de geconcentreerde linie en het steile gebergte, dat<br />
achter Biloel de vlakte ten Zuiden begrenst.
Heavels van Tjot Goë.<br />
- —
— IO —<br />
De weg, dien wij hier langs en over die heuvels zien aangelegd, bestond toen nog niet, evenmin als de post<br />
Tjot Goë, waarvan de daken even zichtbaar zijn.<br />
Die post werd eerst opgetrokken op den 8 stcn Augustus 1893, toen de geheele IX Moekims door Toekoe<br />
Oemar van vijanden gezuiverd waren, één maand voor zijn onderwerping aan ons gezag werd aangenomen en<br />
hem, onder den naam van Toekoe Djohan Pahalawan, de waardigheid van Panglima Prang Besar door ons Gouvernement<br />
werd verleend.<br />
En de weg werd aangelegd toen de bezetting van Boekit Daroe, ten Westen van Tjot Goë, den 20 stcn Mei<br />
1894 naar Biloel werd verlegd.<br />
Hoe noodig zulke wegen zijn in zulk terrein blijkt eerst duidelijk als men den omvang nagaat enkel van het<br />
veertiendaagsch transport van vivres, dat zich op onze vorige plaat daarop voortbeweegt.<br />
Bij een der vele brugjes over de modderige slooten en kreeken, die het terrein doorsnijden, staat de voortroep<br />
van het transport in de meer praktische, dan schilderachtige kleederdracht, waarmede onze indische soldaten<br />
zijn uitgedost.<br />
Op een 150 Meters daarachter, steken boven de alang alang nog even de ossenkarren uit, beladen met rijst;<br />
daarachter volgt een drom van koelies, gedeeltelijk gehuurde Atjehers, die tandoes en vivres transporteeren, en<br />
de lange trein, onder het brandend indisch zonnetje zich langzaam voortbewegend over den ongelijken en dikwijls<br />
modderigen weg, wordt gesloten door de achterwacht, waarvan enkele manschappen, op grooter afstand, den rug<br />
beveiligen tegen klewang aanvallen van rondsluipende maraudeurs.<br />
Van de benteng Tjot Goë geeft nevenstaande plaat een goed begrip.<br />
Het was er zeer rustig en veilig en menigmaal kwamen dames en heeren uit Kota Radja per klein rijtuigje<br />
een bezoek brengen op dit, boven de omliggende rijstvelden verheven punt, van waar men uit het zitje op het<br />
bastion ter linkerzijde een aardig overzicht had over een reeks van posten in de geconcentreerde linie.<br />
Eerst den 29 ste " Maart 1896 veranderde die toestand, toen de drie compagnieën, uit de geconcentreerde linie<br />
ter bescherming van den post afgezonden tegen kwaad volk, dat zich in de IX Moekims verzamelde, krachtig<br />
onder vuur genomen werden. De benteng bleef sedert dien datum door den vijand omsingeld, tot zij op den 8 stc "<br />
April werd ontzet.<br />
Toen de beide meer Zuidelijk gelegen posten Lam Koenjit en Biloel vier dagen later werden opgeheven,<br />
werd besloten te Tjot Goë een permanente sterkte bezet te houden, om te voorkomen dat de vijand er weder<br />
een tweede Kaloet zou oprichten.<br />
Met de beide anderen, die in vlammen opgingen, terwijl onze troepen zich haastten terug te trekken over<br />
de modderige velden, waarin zij, bijna drie jaren lang, alle ellende van een tijdelijk verblijf met gelatenheid<br />
hadden verduurd, zullen de volgende bladzijden ons nader in kennis brengen.
_<br />
Tjot Goë.
12<br />
Biloel, waarvan wij hiernevens een overzicht geven, werd in den nacht van 20 op 21 Mei 1894, op verzoek<br />
van Toekoe Nja Mohammad, hoofd der IX Moekims, opgericht en hij en Toekoe Hoessin Longbattah, wiens<br />
moeder daar woonde, wezen onzer colonne den weg daarheen. De sterkte werd opgetrokken om de oude Messigit<br />
en in de beide bastions kwamen twee veldstukken en een mitrailleur in batterij. In de Messigit, waarvan het dak<br />
verbrand en vernieuwd was, binnen den witten muur, werd het officiers-logies gevestigd. Links buiten de wallen<br />
lag de keuken, rechts de badplaats met het privaat, waarvoor, bij gebrek aan beter, groote kookketels dienst<br />
deden. In den boom, die zich achter de gebouwen verheft, welke van de buitenzijde open waren, was een observatiepost<br />
voor den officier der artillerie, die van daar de uitwerking zijner schoten kon nagaan op de kleine<br />
vijandelijke versterkingen, in het gebergte aangelegd.<br />
Het geheel was omringd door een aarden borstwering van 2 Meters hoogte, waarop bonnetten van zoden<br />
waren aangebracht, en alles was door staand vlechtwerk van ijzerdraad tegen beklimming gevrijwaard.<br />
Achter de bank, waarbij wij de officieren Dijkstra, Zon (die later sneuvelde), Zijdveld, Colyn, kapitein Engelbert<br />
van Bevervoorde, van der Wedden en Schadée, de luitenants van Delden en Kastens, de officiers van<br />
gezondheid Nauta en Tromp onderkennen kunnen, was een aarden wal opgeworpen om 's vijands kogels op te<br />
vangen als men hier rustig zat te praten.<br />
Onder het gewone gedoe, nu en dan beschoten worden, nu en clan daarop antwoorden, verliep hier het postenleventje,<br />
totdat in Maart 1896 de tocht naar Lamkrak werd bepaald, waarmede het groote werk zou worden voltooid,<br />
dat onze linie met goed gezinde, van Moslemin gezuiverde landschappen zou omgeven. Er werd een mooie<br />
loods met plaatijzer bedekt opgetrokken, om als magazijn en hulphospitaal te dienen, en Biloel zou , met eenige<br />
anderen, van een tijdelijken post tot een permanente sterkte worden verheven. Groote drukte werd er verwacht,<br />
want Toekoe Djohan zou er 1000 krijgers en 1000 koelies verzamelen om daarmede de actie tegen Lamkrak te<br />
beginnen. In plaats van die allen verscheen er des m<strong>org</strong>ens van den 29 s,e » Maart 1896 niemand op de passer onder<br />
den grooten boom, zelfs de politie oppasser niet, en bleek het, dat de door bevriende Atjehers bezette blokhuizen<br />
in de nabijheid verlaten waren. Des middags tegen half vijf ure ging kapitein Schadée met een patrouille van 60 man<br />
naar Tjot Goë om zich van den stand van zaken te overtuigen, doch toen de spits een 300 pas ver vooruit gerukt<br />
was, buiten het bedekte terrein, dat Biloel aan de Noordzijde omgeeft, kreeg zij, over de onder water staande<br />
rijstvelden, van alle zijden een hevig vuur. Luitenant Zijdveld, die een kogel in de onderkaak gekregen had, was<br />
genoodzaakt terug te trekken en van dat oogenblik af bleef Biloel door den vijand omsingeld. Vivres had men<br />
genoeg, slechts de toespijzen bij de rijst, zoowel als brood, waren er te weinig. Stokvisch en gehakt uit blik waren<br />
er in overvloed en een paar karbouwen en een geit, die neergeschoten werden, vervingen het versehe vleesch. Eerst<br />
den 8 sten April kwam er ontzet opdagen, dat weder terugtrok op de tijding dat Toekoé Oemar in aantocht was.
Biloel.<br />
J
— i 4 —<br />
De weg, die Tjot Goë en Biloel verbond, was in den beginne zeer onveilig geweest. De transporten, die<br />
daar langs marcheerden, hadden dikwijls veel van den vijand te lijden en waren genoodzaakt een deel der dekkingstroepen<br />
vooruit post te doen vatten in Lam Koenjit, om dan met salvo's op de kam pongs waarin de vijanden<br />
verscholen zaten, den opmarsen van de rest mogelijk te maken.<br />
Om die reden werd besloten daar ter plaatse een zeer tijdelijken tusschenpost op te richten tegen de aanslagen<br />
van Toekoe Rajoet, Imam der III Moekims Daroe. Den 4^» Juli 1894 vond dit plaats.<br />
Met Biloel, gelegen aan den voet van het steile Zuidergebergte, dat wij op nevenstaande plaat zich achter<br />
en ten Zuiden van de versterking in Lam Koenjit zien verheffen, en Tjot Goë, dat noordelijker gelegen was, werden<br />
zoodoende tevens de XXII Moekims beter van die der IX Moekims afgescheiden.<br />
Onder de valwinden, langs het gebergte neerdalend, onder de schaduw der hooge palmen, opschietend tusschen<br />
de woningen van het 2 officieren en 50 man sterke garnizoen, leefde dus ook daar een klein groepje mannen<br />
in betrekkelijke rust en vrede, totdat de groote ommekeer in de zaken te Atjeh plaats vond, doordat Toekoe Oemar<br />
zijn plechtig gezworen eed verbrak en van vriend in vijand verkeerde.<br />
Men had er meer last van muskieten, die welig tierden in de omliggende poelen, dan van den vijand. Ja,<br />
het was er zoo modderig, dat men het Lam Loempoer (modderdorp) noemde en zelfs het water in de oude put<br />
onbruikbaar was. Dat werd dan ook steeds van Tjot Goë aangevoerd, totdat de patrouilles, die steeds verzeld<br />
werden door een tam gemaakt zwart schaap, op den ongeluksdag van 29 Maart 1896 tot de overtuiging kwamen,<br />
dat hun post was ingesloten en men het verder met modderwater zou moeten stellen.<br />
Dat die vijand er zou binnendringen hoopte de immer waakzame postcommandant, luitenant Creutz Lechleitner,<br />
te kunnen verhinderen. Boven het voorwerk, door ijzerdraadversperring omgeven, waarbinnen de keuken stond,'<br />
verhief zich een wachthuis, waaruit zijn nadering zou kunnen worden belet. Als opschrift droeg dat den naam<br />
van Eiffeltoren, en andere uithangborden, als bijvoorbeeld „in de Villa Sans Souci of in den Soldatenhemel;<br />
alles vrij behalve muskieten" bewezen voldoende, dat onze militairen den toestand nog niet wanhopig vonden en<br />
hun humor hadden behouden.<br />
De poort van dit voorwerk binnengaande, waarboven de naam van den post geschreven stond, moest men<br />
links wenden om de benteng zelve te betreden, waarbinnen, in de bastions, twee 7'/„ cm. veldstukken en een<br />
coehoornmortier waren opgesteld. In den nacht van 4 op 5 April 1896 werd een der bastions door den vijand<br />
bestormd, en ware het toen niet dat het stuk met een kartets geladen was, dan had die aanval ons noodlottig<br />
kunnen zijn.<br />
Doch vóór die dagen van spanning was het leven er rustig en erg vervelend.<br />
Des m<strong>org</strong>ens ten 5'/, ure sloeg de reveille en werd de koffie verstrekt; ten 10 ure voormiddag was het
M<br />
^^^^<br />
Lam Koenjit.<br />
P
— i6 —<br />
eten van soep met rijst en sambal, voorafgegaan door corveeën aan en om den post, en des middags, als de zon<br />
het hevigst blakerde, zocht ieder, die niet op wacht was, rust in de schaduw.<br />
Ten 4'/„ ure namiddags werden weder de eetketels gevuld, en vóór beide maaltijden werd het heerlijke<br />
oorlam, dat voor den soldaat zoo geprezen Schiedammer vocht, met één groote teug naar binnen geslokt.<br />
En de avonduren, wanneer het koel werd, was het zingen, praten, spelen (snotneuzen noemden de soldaten<br />
hun kaartspel) en kienen en do mineeren voor de inlanders, en werden aan de harmonica zooveel mogelijk welluidende<br />
tonen ontlokt.<br />
Tegen het middageten kwam dagelijks de kar met vivres, die nog wel eens beschoten werd, en de brieven<br />
aan, onder een kleine dekking van Atjehers. Dat was eigenlijk het gewichtigste uur van den dag. Dan kwam de<br />
postcommandant, nog in nachtbroek en kabaai, uit de oude Messigit te voorschijn, waarin de officieren huisden,<br />
en liepen de soldaten te hoop, om wat nieuws te hooren van vrienden en kameraden, van wien zij voor veertien<br />
dagen, den duur der detacheeringstermijn, verwijderd waren, en uit Kota Radja, waarnaar zij verlangden om de<br />
drukte en beweging, de groote kantine en wat niet al meer.<br />
Intusschen zijn wij de gebeurtenissen wat vooruitgeloopen om de drie, met elkaar in verband staande tijdelijke<br />
posten op de grens van de XXVI en XXII Moekims, geregeld te kunnen behandelen, en wordt het tijd<br />
eens na te gaan wat er voorviel nadat Toekoen Djohan, door ons gesteund, zoowel het gebied dat onder zijn<br />
invloed stond, als dat van Toekoe Nja Mohammad, 'twelk tezamen de XXV Moekims vormde, van vijanden<br />
had gezuiverd.<br />
Het resultaat door hem verkregen was zoo gunstig, en de rust in de gezuiverde terreinen over het algemeen<br />
zoo groot, dat de Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden er den i s,c " September 1893 toe overging te<br />
trachten die ook te verkrijgen in de terreinen buiten het oostelijk gedeelte onzer linie, door aan Toekoe Nja<br />
Bantah, het bevriende hoofd van de sagi der XXVI Moekims, toe te staan ook daar den strijd tegen de Moslemin<br />
te openen. Geweren en kruit zouden ook hem worden verleend, en zijn schoonvader Toekoe Neq van Marassa<br />
en zijn zwager Toekoe Tjoet, oeloebalang der XIII Moekims Toengkoeb, zouden hem daarbij helpen.<br />
Bijzonder voorspoedig verliep die actie niet, hoewel onze troepen hielpen door tijdelijk eenige veroverde<br />
punten te bezetten en onze artillerie tegen den gemeenschappelijken vijand werd benut. De strijders van Toekoe<br />
Bantah waren trouwens niet zoo gehard in den krijg als de volgelingen van Oemar door jaren lange oefening<br />
geworden waren. Hun werd zelfs verweten, blijken te geven van groote verwijfdheid, door zakdoeken met zich<br />
mede té dragen. Toekoe Tjoet Toengkoeb stuurde door zijn weifelende houding daarenboven dikwijls de zaken<br />
zoo in de war, dat het den 27 stc " September 1893 noodig geoordeeld werd een zijner bentengs te Toengkoeb door<br />
onze eigene troepen te doen bezetten.
Binnen Lam Koenjit.
— 18 —<br />
Daar zaten dus onze soldaatjes opnieuw op de plaats, die in 1884 door hen verlaten was, nadat zij er vier<br />
jaren lang heer en meester waren geweest.<br />
De wijze, waarop zij er toen geïnstalleerd waren, verschilde veel met die, waarop zij zich nu moesten behelpen;<br />
in plaats van het groote garnizoen van vroeger, waren er nu slechts 2 officieren en 50 man ingekwartierd<br />
en geen enkel stuk verdedigde de wallen. Ook was er geen officier van gezondheid aanwezig. Als die noodig<br />
was, werd hij van den meest nabijgelegen post in de geconcentreerde linie — van Lamjong — gehaald.<br />
In plaats van de levendigheid en de drukte, die er vroeger om de oude Messigit hadden geheerscht, toen<br />
onze colonnes onder Van der Heijden de XXVI Moekims waren binnengedrongen en er een groot kampement bij<br />
Toengkoeb hadden opgericht, waarin twee bataljons Infanterie, een detachement Cavalerie, drie secties Artillerie,<br />
mineurs, opname-personeel en een stoet van duizend dwangarbeiders en koelies waren vereenigd, was het er nu<br />
stil en eentonig.<br />
De bezetting huisde als vogeltjes in een kooi binnen den vierkanten aarden wal, die alleen om de put, met<br />
helder en heerlijk drinkwater, rond was afgewerkt en door een staande ijzerdraadversperring op 4 Meter afstand<br />
van den wal, tegen een eersten aanloop van den vijand was gedekt.<br />
Het officiers logies was gelegen op den wal, waarop zich ook een slanke papajaboom verhief. Daar stonden<br />
de houten banken, waarop hun bulzakken lagen uitgespreid, en hun zitkamer had veel van een oud-Hollandsch<br />
kroegje, belegd als de grond was met vierkante, roode steenen.<br />
Op nevenstaande plaat ziet men ter rechterzijde op het hooge gedeelte onder den vlaggestok de plaats waar<br />
de wacht was opgesteld en daar buiten de hut waarin de Chinees woonde, die de bezetting voorzag van kleine<br />
geriefelijkheden en versnaperingen voor de maaltijden, als bier, tabak, pijpen, blikjes met verduurzaamde levensmiddelen,<br />
vruchten en toespijzen. Met een zoetsappig lachje op zijn gele boeventronie, waarin de schuinstaande<br />
oogjes als zwarte kralen schitterden, stond hij in zijn vuil-witte Chineesche pantalon achter zijn manden met<br />
alles behalve versehe waar, en prees die, in hall verstaanbaar gelispeld brabbel-Maleisch, den door de zon<br />
geroosterde soldaten aan.<br />
Evenals zijn landgenooten steeds hadden gedaan ten tijde van onze glorievolle tochten tot in het diepste gedeelte<br />
van het vijandelijk terrein, waagde ook hij zijn parasietenleventje ter wille van een kleine winst en een<br />
pijp opium.<br />
Met onovertroffen scherpzinnigheid raadde hij de behoeften zijner clientèle en met onovertroffen ijver zette<br />
hij zijn kapitaaltje van enkele dollars om en om, en liep hij zich het leder van zijn sandalen af, om voor de in<br />
ruil ontvangen dubbeltjes en centen weder nieuwen voorraad naar zijn hutje te sleepen.<br />
Dat hutje lag buiten de ijzerdraad-versperring, dus alles behalve verzekerd tegen een stoutmoedigen Atjeh
Tocngkocb.
— 20<br />
sehen maraudeur, maar de keuken onder het afdak tusschen den vlaggestok en den papajaboom lag- binnen die<br />
doorzichtige beschutting, dicht bij een kleinen ingang, doch ook buiten den wal. Op nevenstaande plaat ziet men<br />
dan ook de eetketeltjes, waaruit de soldaten hun maal nuttigen, op de staken van een afgekapten bamboestruik<br />
te drogen hangen.<br />
Langs deze zijde van de versterking, waar manschappen bezig zijn een weg te maken, om des avonds een<br />
wandelingetje om hun post te kunnen doen, zonder door het stekelige of natte gras te worden gehinderd, bereikte<br />
men den hoofdingang der benteng > tegenover de kampong van Toekoe Tjoet Toengkoeb.<br />
Voor^ dien ingang stonden eenige banken, waarop de soldaten zich neerzetten om een luchtje te scheppen,<br />
als het binnen in de volgebouwde ruimte te dompig en te benauwd werd.<br />
Dat praatje, buiten de poort, als een oud Amboineesch krijger zijn verhalen begon op te disschen van<br />
vroeger tijden, toen onze soldaten vochten , in plaats van de Atjehers zooals nu, toen Generaal Van der Heijden<br />
hier in datzelfde Toengkoeb was verschenen met een wolk op zijn voorhoofd, omdat de verovering daarvan niet<br />
zoo spoedig was gegaan als hij recht had te verwachten, toen later diens colonnes voortrukten over de uitgestrekte<br />
sawahs, waarover zijn toehoorders nu blikten zonder er een voet te mogen zetten, zonder dat er een schot viel<br />
of een vijandig Atjeher zich durfde vertoonen, die verhalen waren het eenige genoegen, dat zij daar op dien<br />
post te Toengkoeb smaken konden. Dan geraakte de grijze soldaat in vuur en sprong op van zijn bank om de<br />
kampongs aan te wijzen, aan de overzijde van de sawahs voor hem, waar de hoofdcolonne was do<strong>org</strong>etrokken<br />
om met een ruimen omweg door dat zwaar begroeide terrein de Messigit van de achterzijde te naderen", daar zij<br />
aan den voorkant door moerassen en een reeks van versterkingen was gedekt.<br />
Dan wees hij de plaats aan, daar op 600 passen afstand bij dien dikken boom, waar de Atjehsche gids, die<br />
de door de smalle kampongpaadjes slingerende colonne geleidde, haar gebracht had recht tegenover het sterk<br />
bezette bedehuis, van waaruit onmiddellijk een hevig vuur geopend werd, dat hem en twee soldaten het leven<br />
kostte en een officier en zestien minderen wondde. Met zijn kameraden, man achter man uit het tusschen hooge<br />
paggers en staketsels ingesloten pad deboucheerende, had de verteller zich achter een dijkje aan den sawahrand<br />
neergelegd en dat vuur beantwoord. De artillerie was op haar beurt naar buiten gedrongen en had een granaatkartets<br />
door het dak en de zoldering van de Messigit geworpen, nog voor de colonne-commandant zich rekenschap<br />
had kunnen geven van wat er voorviel en het bevel geven kon den strijd te staken en terug te wijken<br />
onder het geboomte, om den marsch te vervolgen in de vo<strong>org</strong>eschreven richting, die door een anderen gids, wien<br />
een pistool tegen het achterhoofd werd gezet, moest worden aangewezen.<br />
Zoo was het gekomen, dat de colonne, zich een weg kappende door honderden paggers en in het voorbijgaan<br />
nog een paar bentengs veroverend, eerst tegen 4 uur des namiddags de helft van den weg had afgelegd.
Toengkoeb.<br />
'<br />
1
22 —-<br />
Ter wille van een rüstigen nacht voor de vermoeide soldaten was zij toen naar het Noorden, naar ons kampement<br />
te Tjadé uitgeweken, in plaats van nog verder voort te gaan, of ten minste te blijven waar zij was, om den<br />
volgenden m<strong>org</strong>en in de vroegte onmiddellijk haar taak te hervatten.<br />
En dat was de reden van des Generaals toorn geweest, want evenzeer als hij z<strong>org</strong> droeg voor zijn mannetjes,<br />
eischte hij veel van hen.<br />
In weerwil van het eentonig bestaan binnen de wallen van Toengkoeb, verkozen vele soldaten langer dan de<br />
vo<strong>org</strong>eschreven veertien dagen daar te verwijlen, omdat het leven er zoo gemakkelijk was.<br />
Patrouilles werden toch slechts afgezonden naar de nabijgelegen posten. Van de vier wachthuizen op palen<br />
om de versterking opgericht, werden er over dag, wanneer het gloeiend heet was onder die afdakjes, vooral als<br />
er een zengende wind over de geblakerde rijstvelden woei, slechts twee betrokken.<br />
Andere diensten dan de wacht betrekken werden er niet bevolen, want het schoonhouden van het logies,<br />
het repareeren van de omwalling of van de gebouwen, het werken in het tuintje, waarin enkele ingrediënten<br />
voor het eten werden gekweekt en waarin eenige bloemen andere tijden en andere plaatsen in herinnering<br />
brachten, konden bezwaarlijk als dienst worden aangemerkt. Daarbij kon men zich de meest mogelijke vrijheid ten<br />
opzichte van de kleeding veroorloven, zooals blijkt uit het groepje der bezetting, dat ons op nevenstaande plaat<br />
wordt vo<strong>org</strong>esteld, als zittende voor den post en genietende van den koelen wind, die bij het ondergaan van de<br />
zon over de vlakte begint te waaien.<br />
De Europeanen liepen dan ook meestal op bloote voeten en spaarden aldus hun schoenen voor dure reparation.<br />
Een nachtbroek en kabaai was al een deftig toilet; het tractement liep op, zonder dat men er behoefte<br />
aan had, en gaf een aardig sommetje als men, na ommekomst van de detacheering, in Kota Radja werd uitbetaald.<br />
En boven alles, de drie oorlammen daags waren een heerlijk iets. Zij wekten de soldaten op tot spelen en zingen<br />
als de nacht gevallen was en de reflectors van blik achter de lantaarnen om de benteng een klein stukje van den<br />
omtrek verlichtten, de krekels in het gras piepten en de onovertroffen kalmte van den indischen nacht hen zich<br />
deed gevoelen als drijvende op een schip in vollen oceaan, in plaats van huizende in een vooruitgeschoven tijdelij<br />
ken post te midden van het vijandige Atjehsche volk. Want van een vijand bemerkten zij niets.<br />
Toekoe Tjoet zat öf in zijn kampong öf trok heen en weder naar Kota Radja, maar bemoeide zich in het<br />
geheel niet met den post in zijn buurt.<br />
Hij beschouwde zichzelf als een groot heer en zijn stug karakter, gepaard aan zijn ingeboren Kafirhaat, deed<br />
hem alle gezelligheid met ons ontwijken. Zelfs op de volgende plaat, waar wij Luitenant Neelmeijer, den waarnemenden<br />
controleur in zijn gebied, die zooveel slag had met hem om te gaan, en nog een anderen officier zien<br />
zitten op bezoek onder zijn woning, ontbreekt de gastheer, en is de man, die het kleine Indische rijpaard vast<br />
houdt, slechts een politie-oppasser en zijn de anderen Atjehers van minder beteekenis.
Toengkoeb.<br />
L_ MM-i<br />
^^^^^^^A
— 24 —<br />
Jaren lang had hij geheuld met de priesterpartij onder Tuengkoe di Tiro, die toen oppermachtig was in de<br />
XXVI Moekims, en eerst nadat Generaal van Teyn hem een bezoldiging had toegekend, op voorwaarde, dat hij<br />
niet meer tegen ons zou vechten, had hij de klewang opgeb<strong>org</strong>en. Nu begon hij weder redenen tot achterdocht<br />
te geven. De benteng te Lamgoet, op den 4' ien September door Nja Bantah veroverd en aan hem in bewaring<br />
gegeven, had hij eigendunkelijk ontruimd en daardoor weder in handen des vijands gespeeld.<br />
Daarna bleef hij vrij wel werkeloos, omdat zijn ondergeschikten weigerden te vechten zonder de betaling,<br />
die hij wel van ons voor hen ontving, maar hun onthield. Hij eischte, dat Kroeng Kali door ons bezet zou worden ,<br />
alvorens hulp te willen bieden aan Nja Bantah, en toen ook dat zou ingewilligd worden, als hij op een nabijgelegen<br />
heuvel een wachtpost oprichtte, was hij ook daarin nalatig<br />
Volgens een lid van de sultansfamilie bleef hij een aap, die nog niet getemd is.<br />
Die taak werd toen aan Nja Bantah opgedragen, doch toen onze soldaten op den 6 Ju " October voor Kroeng<br />
Kali verschenen , was die heuvel nog altijd onbezet.<br />
Wel werd de kans grooter, dat de laatste krachtiger zou kunnen optreden, toen Toekoe Tjihik van Samalanga<br />
met ioo strijders van de Noordkust werd overgevoerd om hem te helpen, maar daarentegen liet Toekoe Tjoet<br />
hem nu geheel in den steek, werd brutaal tegen onze ambtenaren en maakte het eindelijk zoo erg, dat de Gouverneur<br />
hem, bij wijze van les, naar Malaboeh verbande.<br />
Onder die omstandigheden had Toekoe Nja Bantah weinig succes bij het hervatten der vijandelijkheden.<br />
Door de vrouwen van zijn vroegeren medestrijder uit zijn gebied om Toengkoeb naar Lamreng, in de geconcentreerde<br />
linie, te doen overbrengen, veroorzaakte hij tevens een algemeen verloop van diens bevolking. Daarvan<br />
maakten de Moslemin onmiddellijk gebruik door de verlaten terreinen te bezetten en de communicatie tusschen<br />
onze vestiging te Kroeng Kali en die te Toengkoeb te verbreken. De post was wel niet door vijanden omringd<br />
als een vesting, die berend of ingesloten wordt; ja een leek zou waarschijnlijk niets abnormaals bespeurd hebben<br />
op de meestal eenzame rijstvelden, omzoomd door donker kamponggeboomte, maar een soldaat met oorlogs<br />
ondervinding behoefde niet eens tusschen die kampongs door te dringen om te weten, dat de Moslemin daar weder<br />
heer en meester waren. Dat zag hij aan de ratachtige bewegingen van enkele zwarte gedaanten in de verte, die<br />
hier en daar te voorschijn traden uit de schaduw, zich met groote stappen voortbewogen over cle smalle dijkjes,<br />
in kleine groepen stilstonden en dan weder onder de palmboomen verdwenen. Waagde zich een patrouille op het<br />
omliggende veld, dan was spoedig genoeg alle twijfel opgeheven. De zwarte gedaanten kwamen dan plotseling van<br />
alle zijden te voorschijn, staken in haast van het eene boschje naar het andere over, groepeerden zich op een<br />
hoogtetje of bij den ingang van een dorpspad, en enkele seconden later verbrak het eene schot voor, het andere<br />
na, de loome stilte van de Indische natuur.
Woning van Toekoe Tjoet Toengkoeb.
— 26 —<br />
De op nevenstaande plaat vo<strong>org</strong>estelde benteng was wel degelijk van alle zijden door den vijand omringd,<br />
en door te voldoen aan het verzoek van den verbannene hadden wij ons in een wespennest gestoken.<br />
Het was of er een fatum lag op dat stukje grond daar aan het Noord-oostelijk uiteinde van de kampongreeks,<br />
waarvan Toengkoeb het tegenovergestelde gedeelte uitmaakt en waardoor vroeger de weg was aangelegd, die<br />
van Lamjong in de geconcentreerde linie over Toengkoeb, Messigit Siem en Kroeng Kali voerde tot aan den<br />
voet van het daar nabij gelegen kale heuvelland, dat de Atjeh-vallei ten Oosten begrenst.<br />
Zooals wij vernamen, had de colonne, die in 1880 in het Noordelijk deel der XXVI Moekims moest doordringen,<br />
daar reeds een krachtig verzet ondervonden en eerst na twee dagen strijd de kampongs Siem en Kroeng Kali<br />
kunnen naderen en in vlammen doen opgaan. Toen de daaruit gevluchte bevolking na eenigen tijd wederkeerde,<br />
werd het door ons over haar aangesteld hoofd door Toekoe Nja Hassan vermoord. De post, dien Generaal van<br />
der Heijden te Kroeng Kali had doen oprichten, bleef een doorn in het oog van den vijand en bleek zulk een<br />
punt van aantrekking voor de kwaadwilligen te wezen, dat de nieuwe Gouverneur besloot de wallen te doen<br />
slechten en het garnizoen uit die vooruitgeschoven positie terug te trekken.<br />
En nu dreigde ons daar weder gevaar op diezelfde plaats.<br />
Natuurlijk liet men geen tijd voorbijgaan den post te ontzetten. Het 3 de bataljon, onder de bevelen van den<br />
Overste Sievers, rukte daarheen op en zou trachten den vijand uit zijn drie stellingen op den verbindingsweg<br />
met Toengkoeb te verdrijven.<br />
Behalve den mislukten aanslag op Kaloet, waarvan wij vroeger gewaagden, en waarbij trouwens slechts een<br />
gering aantal manschappen in 't vuur kwam, waarvan een derde sneuvelde of gewond raakte, was het nog maar<br />
eenmaal vo<strong>org</strong>ekomen in de tienjarige concentratie-periode, dat wij, door nood gedwongen, met een betrekkelijk<br />
sterke macht buiten de linie tegen de Moslemin optraden.<br />
Dat was ongeveer vijfjaren geleden en toen hadden wij maar al te zeer ondervonden, dat de Atjeher niet<br />
verleerd had zich achter zijn wallen met mannenmoed en doodsverachting te verdedigen.<br />
Bijna drie bataljons met de noodige cavalerie en artillerie waren toen hetzelfde terrein binnengerukt, ten<br />
Noorden van de kampongstrook waar de Overste Sievers nu ageerde, om het onze postenlinie bedreigende<br />
Kota Toeankoe te vermeesteren, waarvoor de Luitenants Veerman en Hageman met ettelijke hunner minderen<br />
eenige uren te voren gesneuveld waren bij hun poging de benteng in bezit te nemen , die zij hoopten door de<br />
bezetting ontruimd te vinden, daar zij door een omtrekkend bataljon aan de andere zijde zou worden genaderd.<br />
Na een langdurig en verwoed gevecht, was het nog slechts een voorwerk van 10 op 15 Meters binnenruimte,<br />
waarin een stapel van 30 gesneuvelde Atjehers lag, dat ons, ten koste van het driedubbele aan dooden en gekwetsten<br />
, in handen viel.
Kroeng Kali.<br />
I 1 ^ ~ -<br />
J
En ook nu ondervond de Overste Sievers, dat de geestdrijvers nog niets van hun moed verloren hadden als<br />
zij tegen de Kafirs in het krijt .traden, al kon ook Toekoe Djohan hen meestal zonder veel moeite van de eene<br />
kampong naar de andere verjagen.<br />
Zij verdedigden zich zoo hardnekkig en langdurig, dat hij hen op dien eersten dag uit niet meer clan twee<br />
stellingen verdrijven kon.<br />
Een dier stellingen was de Messigit (Masdjid) Siem, die hiernevens is afgebeeld.<br />
De oude steenen muur is nog een overblijfsel uit vroegere tijden, maar het dak, in vbrm afwijkende van de<br />
dubbele gebroken daken, gewoonlijk boven deze bedehuizen opgetrokken, dateert van lateren tijd, nadat de<br />
oorlogsfakkel er overheen was gegaan.<br />
Het was ook nu weder geweest of de verdedigers dier sterkte kracht hadden geput uit de wijding, die in<br />
hun oog de plaats bezat, welke hun zoo menigmaal een vereenigingspunt was geweest voor godsdienstige en wereldlijke<br />
feesten, waarop zij zoo verzot zijn. Over de breede sawahvlakte, die wij achter het bedehuis bespeuren, en door<br />
het loover der zware vruchtboomen, die haar omringen, hadden onze kogels als gierende hagelbuien heen moeten<br />
vliegen voor zij hun heiligdom hadden prijsgegeven. Luitenant Weyerman en 3 minderen waren op die vlakte<br />
gesneuveld en 2 officieren en 80 minderen werden daar gewond.<br />
In plaats van opium schuivende Moslemin, herbergde het des avonds onze vermoeide soldaten, die den volgenden<br />
dag verder zouden rukken om ook de derde vijandelijke stelling te nemen.<br />
Toekoe Djohan's troepen zouden de Messigit bezetten. Het was toch maar al te duidelijk geworden, dat zonder<br />
zijn hulp onze bondgenooten de geestdrijvers niet uit de XXVI Moekims verdrijven zouden. Reeds den 2l sten<br />
October kwam hij met 100 strijders opdagen om dit punt van ons over te nemen en zijn manschappen te legeren<br />
in de benteng van Toekoe Tjoet Toengkoeb nabij Kroeng Kali, daar de vijand zijn derde stelling zonder ons af<br />
te wachten gedurende den vorigen nacht had ontruimd.<br />
Na dien tijd bleef het hier rustig. Ja, de teruggekeerde bevolking toonde zich zoo goed gezind en zelve zoo<br />
voldoende tegen de Moslemin opgewassen, dat het in Januari van het volgende jaar onnoodig geoordeeld werd<br />
Kroeng Kali langer bezet te houden.<br />
Dat die ontruiming toen geschiedde , mogen wij gelukkig achten , want als ook deze vooruitgeschoven post door<br />
de bevolking ware ingesloten/die onmiddellijk Toekoe Oemar's zijde koos, toen hij zich tegen ons verklaarde, dan<br />
zou een ontzet, onder de toen bestaande omstandigheden ondernomen, zeker menige droppel bloeds hebben gekost.<br />
Toengkoeb bleef door onze soldaten bezet, maar werd ten tijde van het verraad tegen aanslagen van den<br />
vijand gevrijwaard door het beleidvol en moedig gedrag van den luitenant Neelmeyer. Toen hem het overloopen<br />
van den Panglima Prang Besar bekend was geworden, toog hij des avonds, in gezelschap van Toekoe Tjoet en
Masdjid Siem.
— 3o —<br />
eenige van diens volgelingen, van Pakan Kroeng Tjoet in de geconcentreerde linie naar Toengkoeb en Tjot Rang<br />
om de bezetting dier posten te waarschuwen. Weerloos stelde hij zijn leven in handen van dien weinig betrouwbaren<br />
Atjeher, die dan ook twee dagen later het voorbeeld van Toekoe Oemar volgde, om te voorkomen, dat<br />
Toengkoeb zou worden afgeloopen door de Atjehsche hulpbenden, die, zooals hem als controleur bekend was,<br />
zich daar in de vroegte zouden moeten verzamelen, om met de onzen een patrouilletocht te ondernemen.<br />
't Zij dat de Toekoe nog niet ten volle bekend was met het vo<strong>org</strong>evallene,'t zij dat hij nog niet had uitgemaakt<br />
aan welke zijde zich te scharen, Neelmeyer volbracht zijn voornemen ongestoord en was vóór het aanbreken van<br />
den dag in Tjot Iri, een post in onze linie, terug, juist even voordat de communicatie met de door hem gewaarschuwde<br />
posten werd verbroken.<br />
Zijn kameraden op die posten vonden dat een kranige streek en wij zijn van hetzelfde gevoelen.<br />
Later werd, onder leiding van denzelfden officier, de bezetting uit Toengkoeb teruggetrokken en die post ontruimd,<br />
zonder dat daarbij een enkel schot viel.<br />
Toekoe Djohan zat dus in de Messigit Siem, die later ten zijnen gerieve voorzien werd van een geverfde<br />
houten omwanding, en in de benteng van Toekoe Tjoet te Kroeng Kali, waarvan wij hiernevens het noordelijk<br />
bastion te aanschouwen geven.<br />
Zulke bentengs gelijken al zeer weinig op hetgeen wij in Europa van versterkingen te zien krijgen. Hier liggen<br />
zij als mathematische figuren op het terrein, zonder ergens een schilderachtig puntje te vertoonen, zonder<br />
schaduw van hoog geboomte, zonder vervelooze plekjes of verweerde kantjes. En in de Atjehsche versterkingen is<br />
alles vuilheid en halve duisternis onder een dicht bladeren dak; de wallen, aan de binnenzijde met steenen recht<br />
opgezet, zijn aan de buitenzijden niet te onderkennen achter den breeden gordel van slanke stammen der bamboedoeri<br />
stoelen, die hen geheel omringen en waarvan de honderde zwiepende takjes bezet zijn met haakvormige<br />
doornen, allen toegang beter afsluitend dan de beste ijzerdraadversperringen.<br />
In het Zuidwestelijk bastion lag de waterput en aan die zijde was achter den wal een gang uitgegraven, van<br />
boven tegen het invallen van granaten gedekt door klapperstammen en een dikke laag aarde en zoden. Onder die<br />
bedekking door kon men uit het daartegenaan gebouwde huisje, waarnaast nog een paar smoorkuilen lagen voor<br />
onze springprojectielen, ongehinderd door ons vuur, in den gang afdalen. Nog vijf andere groote hutten dienden<br />
tot woning aan de bezetting. Enkel langs een smal gangetje, slingerend door de breede bamboedoeri haag en nog<br />
leidende over een sloot, kon men tot vóór het groote bastion doordringen, en om den door een traverse gedekten<br />
ingang van de benteng zelve te bereiken had men den nauwen gang te volgen tusschen den bamboedoeri haag en<br />
de helft van den Oostdijken wal.<br />
Hoeveel bezwaren het in heeft zulke kleine sterkten te veroveren , die men, te midden van de dichte begroeiing
In de benteng van Toekoe Tjoet Toengkoeb.<br />
wmmmmm<br />
-J
— 32 —<br />
der kampongs meestal eerst ontdekt als men er dicht voor staat, en dan nog enkel door de kogels, die uit een<br />
ondoorzichtig groen voorhang van bamboe blaadjes komen aansuizen, zal nu wel geen verder betoog behoeven.<br />
Vele zulke sterkten zou Toekoe Djohan waarschijnlijk nog hebben te nemen , voor hij zijn taak in de XXVI Moekims<br />
zou hebben volbracht, want hier had hij niet dien invloed op de bevolking, die het hem in de XXV Moekims<br />
zoo gemakkelijk had gemaakt de Moslemin te verdrijven.<br />
Van uit de kustlanden stroomden tevens strijdlustigen toe, om zich onder de bevelen van Mad Amin te scharen<br />
en uit Samalanga alleen reeds was een tegenstander van den voor ons strijdenden Oeloebalang van dat landschap<br />
met 200 volgelingen naar Groot Atjeh overgekomen, om hem en ons daar te bevechten.<br />
Maar ook voor Toekoe Djohan kwam versterking opdagen, van de Westkust, van Melaboeh, zoowel als uit<br />
de IX Moekims, en Toekoe Tjoet werd uit zijn ballingschap teruggeroepen, omdat zonder hem zijn bevolkino-niet<br />
in de ontruimde kampongs wilde terugkeeren.<br />
Die terugroeping had een goed effect. De verlaten terreinen, waarop ons in nevenstaande plaat een blik wordt<br />
gegund, werden weder bevolkt en daardoor werden de Moslemin genoodzaakt de daarin gelegen nog door hen<br />
bezette en versterkte punten te ontruimen.<br />
Deze plaat geeft een juist beeld van de uitgestrekte velden met kokospalmen begroeid, die de lager gelegen<br />
moerassige rijstvelden omringen en waarin en waartusschen de kampongs gelegen zijn, afgesloten door heggen<br />
van pinang-, klapper- en andere boomen, aangevuld met doornachtige struiken en met stekels bezette gewassen.<br />
Slecht onderhouden voetpaden slingeren tusschen de op dezelfde wijze omheinde vakken, waarin die kampongs<br />
verdeeld zijn en waarop de houten, op palen rustende huizen zijn opgetrokken of aanplantingen van suikerriet,<br />
pinang, vruchtboomen of rijst zijn aangelegd.<br />
Tegen het donkere groen dier onder dichte schaduw verb<strong>org</strong>en kampongs schieten de slanke klapperboomen<br />
als vuurpijlen opwaarts en hun wuivende en in den wind ritselende bladerenkroon doet denken aan het uiteenspatten<br />
van vuurwerk. Geen enkele zijtak verbreekt de elegante lijn van den stam, en een splitsing, zooals hier<br />
als een curiositeit wordt te zien gegeven, komt maar zelden voor.<br />
Onder dit geboomte verzamelden zich den 3 d « 11 November ongeveer 2400 man onzer hulptroepen , die onder<br />
Toekoe Djohan's leiding en op onze kosten de Sabilbenden uit de XXVI Moekims zouden verjagen. Als dat<br />
geschied was, zouden hij en zijn strijders daar de rust handhaven, alweder tegen een vaste bezoldiging, en als hij<br />
mocht komen te vallen, zou hij door zijn broeder en door den dappersten zijner officieren in het bevel over zijn<br />
strijdmacht worden opgevolgd.<br />
Boven verwachting ontmoette hij weinig tegenstand en leed hij weinig verlies. Groot was zijn succes en toen<br />
hij later een paar dagen rust nam van den strijd, maakten wij het hem verder gemakkelijk dien te hervatten door
B<br />
'U*<br />
H
— 34 —<br />
aan zijn verzoek gevolg te geven en troepen naar het door hem veroverde terreingedeelte te Tjot Rang te zenden.<br />
Aldus gedekt kreeg hij gelegenheid gedurende de volgende dagen Mad Amin's benden geheel uiteen te drijven.<br />
Ten einde de veroverde terreinen verder tegen de Moslemin te beveiligen en daar vasten voet te houden,<br />
werd nu bepaald, dat onze soldaten zich tijdelijk zouden legeren in een op een hoogte gelegen oude Atjehsche<br />
versterking bij de passer te Tjot Rang.<br />
Die versterking is op nevenstaande plaat te zien.<br />
Zij was alweder van het gewone type: een verticale ijzerdraadversperring, nog.versterkt door een horizontale,<br />
omvattend de aarden wallen en de beide bastions met 2 stukken van 8 cM. bewapend. Een dier bastions<br />
ontwaren wij ter rechter zijde.<br />
Het officierslogies lag links achter de hut op den vo<strong>org</strong>rond, waarin een waterstraal gelegenheid gaf tot reiniging<br />
van het lichaam. Voor den hoofdingang zitten de soldaten, en op den wal, waar een bank was opgericht te<br />
midden van bloemen, staat in nachtbroek en kabaai de commandant over de 2 officieren en 75 man sterke bezetting<br />
, Kapitein van der Wedden.<br />
Het leven hier was ongeveer hetzelfde als op Toengkoeb. Van vijanden had men geen overlast en de weinige<br />
geweerschoten, die werden afgegeven, waren gericht op wilde varkens, die door den omtrek zwierven en als zij<br />
getroffen werden, met gejuich werden binnengehaald en met smaak verorberd. Zij waren de eenige vertegenwoordigers<br />
van het wild, dat in en om de Atjehrivier-vallei aangetroffen wordt, want de olifanten, waarvan de<br />
sporen werden gevonden op het heuvelland ten Oosten, de beeren, die zich in het zwaar begroeide binnenland<br />
van Sumatra ophouden, en de herten, die in kreupelhout en glagavelden nestelen, dringen niet in de bewoonde,<br />
laag gelegen streken door. En van tijgers bemerkte men er zoo goed als niets.<br />
De eene, dien wij er zagen, was een oude koningstijger, liggende in een kooi en aan den Generaal van der<br />
Heijden als blijk van waardeering aangeboden.<br />
Als zij er menigvuldig waren geweest, dan zouden zij wel eene razzia gehouden hebben onder de vele wilde,<br />
of ten minste verwilderde honden, die overal rondzwierven, lijken opgroeven en des nachts om onze posten en<br />
bivaks een erbarmelijk gejank aanhieven.<br />
Dat het terrein om Tjot Rang voor het oponthoud dier zwijnen veel aantrekkelijks aanbood, kan uit de volgende<br />
plaat blijken.<br />
De moerassige bodem, waaruit de terpen zich verheffen, die de kampongs dragen, komt hierop tot zijn<br />
volle recht.<br />
Hoe bezwaarlijk het voor onze troepen is in zulke terreinen te strijden, waarin geen wegen zijn aangelegd<br />
en het binnenpad, waarop de patrouille zich voortbeweegt en dat van Tjot Rang over Ateuh naar Tjot Iri voert,
"<br />
Tjot Rang.
- 36-<br />
nog als iets bijzonder gemakkelijks moet worden aangemerkt, behoeft waarlijk geen betoog. Wegzinken in de<br />
modder tot boven de knieën, ploeteren in goore waterplassen tot aan het middel, verward raken in taaie halmen,<br />
die de vlakte bedekken, struikelen over de dammetjes, die de rijstvelden scheiden en door den wilden groei van<br />
gras en alang alang haast niet te onderscheiden zijn , dat zijn van die zaken, waaraan onze soldaatjes al evengoed<br />
gewend zijn geraakt als aan hun dagelijks keteltje rijst.<br />
Als 's vijands kogels maar niet zoo dicht over die velden snorren, dat makker na makker neerzinkt in de<br />
poelen, en het bereiken van den begroeiden kampongrand, waarboven de palmen wiegen, ondoenlijk wordt, dan<br />
tellen zij die terreinhindernissen niet en jubelen uit volle borst en brullen hun wijd klinkend hoera als 's vijands<br />
positie genomen is.<br />
Hoe die bezetting te moede was toen Neelmeyer zijn bericht had afgegeven, de door Atjehers bezette<br />
wachtposten in de nabijheid plotseling verlaten werden, en het bleek, dat de groote weg van Tjot Rang naar<br />
Tjot Iri, waarlangs die Luitenant nog had kunnen ontsnappen, en waarop wij nu ter linker zijde onder een paar<br />
hooge klapperboomen een Atjehsche pedatie zien voortbewegen, zoowel als die rechts naar Toengkoeb, door de<br />
vijand waren bezet, zal een ieder zich kunnen voorstellen. Op 75 Meter afstand van de benteng maakten de, in<br />
het omgaan met den patjol zoo bekwame Atjehers, een 50 meters lange loopgraaf waaruit met geweer en lilla de<br />
post onder vuur genomen werd. Vandaar eenig bericht naar Kota Radja te verzenden bleek onmogelijk. Van den<br />
eenen dag op den anderen zat men uit te kijken naar ontzet en trachtte de brutale kettingganger, tevens lantaarnopsteker,<br />
onder het vuur des vijands wat visch te vangen uit de omliggende poelen, als versnapering voor de<br />
officieren, totdat eindelijk den i6 den April 1896 kanonvuur in de verte gehoord werd, en twee colonnes, te zamen<br />
2700 hoofden tellende, op kwamen dagen om den vijand te verjagen en de bezetting door nieuwe troepen te doen<br />
vervangen. Groot was zijn tegenstand niet geweest, maar toen de colonnes terugkeerden, achtervolgde hij haaien<br />
deed hare verliezen stijgen tot 48 dooden en gewonden. Enkele dagen later werd de post verlaten en geslecht<br />
zonder dat de vijand zich daartegen ernstig verzette.<br />
Die benarde tijden lagen echter nog in het verschiet op het tijdstip waarin Toekoe Djohan zijn oorlogspad<br />
in de XXVI Moekims vervolgde.<br />
Den I2 tk " November zette hij zijn bewegingen voort, gesteund door ons geschutvuur, met dat gevolg, dat<br />
de bentengs te Boengtjala, in het midden van het moerasland, door den vijand werden ontruimd. Voor die kampong<br />
had Nja Bantah reeds tweemalen het hoofd gestooten en daaruit had Toekoe Neq zijn plannen zoo dikwijls<br />
zien gedwarsboomd, dat zij nu, tegen de bevelen van den Gouverneur in, zich niet bedwingen konden hun<br />
strijders de vrije hand te laten en die voorraadschuur en veilige wijkplaats der sabilbenden aan plundering en<br />
brand over te geven.
Het terrein om Tjot Ran«;
- 3 8 -<br />
Toekoe Djohan had opnieuw zijn bruikbaarheid, ja zijn onmisbaarheid bewezen. Nauwelijks met dit werk gereed,<br />
werd hem een nieuwe taak opgedragen : een aanval op dat gedeelte der XXII Moekims, dat onze geconcentreerde<br />
stelling in het Zuid Oosten omzoomt en tegen de nu gezuiverde XXVI Moekims grenst.<br />
Als ook daaruit de Moslemin zouden verdreven zijn, zou men toch eerst in het van hen bevrijde gebied op<br />
duurzame rust kunnen rekenen.<br />
De tegenstand, dien hij hier ondervond, overtrof verre dien in de XXVI Moekims ontmoet, en eerst na zeven<br />
dagen strijden en na beduidende verliezen geleden te hebben, kon hij zich van Lam Barih, op een kwartiertje<br />
afstand van de geconcentreerde linie, meester maken.<br />
Op zijn herhaald aandringen, werd daar op den bestaanden weg van Lambaroe naar Anagaloeng den 3o sten<br />
November een tijdelijke post door ons bezet.<br />
Zooals blijkt uit de plaat, die hierbij wordt gevoegd, lag die positie in den rand van de kampongreeks,<br />
waardoor de Atjeh-rivier haar gele wateren wentelt. Hooge wachthuizen vergunden een overzicht over de uitgestrekte<br />
rijstvelden van Lamkrak, waarop de 12 cM. vuurmond gericht was, die wij ter linkerzijde zien uitsteken,<br />
en weelderig geboomte beschaduwde de uit bamboe en atap opgetrokken officiers- en soldatenverblijven.<br />
Ettelijke dier boomen werden gekapt om het vuurtje te stoken onder de reusachtige kookketels en op die<br />
wijze, ten voordeele der soldaten, de gelden uit te sparen, die voor brandhout op de menage-rekening mochten<br />
worden geboekt.<br />
De passage langs den weg, nog even te zien op de rechterzijde van de plaat, gaf afwisseling aan het leven<br />
op den post in de nabijheid van Lambaroe gelegen en deed de bezetting zich niet zoo eenzaam en verlaten gevoelen<br />
als elders. Men leefde er als op een soort van boerderij.<br />
Toekoe Djohan drong inmiddels verder door in die kampongstrook en bereikte den i slcn December Anagaloeng,<br />
dat hem den volgenden dag, na verwoed gevecht, in handen viel.<br />
Hij had daarbij weder zijn gewone taktiek gevolgd.<br />
Zijn benden deed hij uitzwermen over grooten afstand, omvattend het doel van den strijd: het complex van<br />
wei- en bouwlanden, klappertuinen, ingesloten stukjes rijstveld, hier en daar binnen dichte heggen verspreid liggende<br />
huizen en onder groen verscholen versterkingen aan den zoom der kampongs, die allen te zamen aan de<br />
achterzijde begrensd werden door den breeden, een boog beschrijvenden stroom.<br />
Zijn strijders, breed geschouderd, smal in de heupen, het kleine hoofd dragend op een langen, gespierden<br />
nek, hadden zich neergelegd achter de dijkjes, die de rijstvelden als met een net overdekken, of zich verscholen<br />
in de verwarde vegetatie der begroeide terpen.<br />
Aan alle zijden staken hun zwarte koppen, met een stuk doek omwonden, boven de grashalmen uit, aan alle
Lam Barih.
— 40 —<br />
zijden knalden hun geweerschoten, die door den vijand trouw beantwoord werden uit deversperdekampongrande.il.<br />
Eerst als dat van den verdediger op eenig punt zweeg, omdat zijn munitie was verbruikt of er een doode<br />
of gewonde gevallen was, waagde de aanvaller zich voorwaarts. Als slangen kropen de kerels dan van dijkje<br />
naar dijkje of schreden, met de lange passen hunner bijna zwart-geblakerde magere beenen, waarom de wijde,<br />
donkere Atjehsche broek fladderde, door de struiken vooruit. En dan begon het over en weer geschiet opnieuw,<br />
en werd uit den treuren voortgezet tot de vijand zich nogmaals concentreerde en de panglima's hun volkje tot<br />
een volgenden stap aanspoorden.<br />
Wie de meeste patronen had, was in doorslag ook nu, evenals in de vroegere oorlogen tusschen de Atjehers<br />
onderling, overwinnaar, zonder dat het hem veel bloed kostte.<br />
Doch dit was niet altijd het geval en hier in Anagaloeng namen de verdedigers maar niet zoo dadelijk<br />
de vlucht.<br />
De klewangs moesten worden gezwaaid, de strijdkreet aangeheven, de door opium opgewonden voorvechters<br />
moesten, krijschend en springend als waanzinnigen, hun mannen vo<strong>org</strong>aan bij het bestormen van der Moslemin's<br />
laatste reduit, voordat zij den strijd opgaven en het veld ruimden.<br />
Een interessant kijkje op het terrein waarover die zwarte duivels, zwaaiend met hun lange bloote armen,<br />
hadden heengerend, kunnen wij hiernevens te aanschouwen geven.<br />
Het geeft een beeld van de vlakte, van af Indrapoeri tot Lambaroe, waardoor de kronkelende rivier haar<br />
scherp ingesneden bed uitgroef. Voor de kampongs, welker geboomte zich verheft tegen het silhouet der heuvels<br />
ten Oosten van de XXVI Moekims, ziet men hier en daar nog de bovenzijde van den steilen oever der rivier,<br />
waar zij een ruimen bocht beschrijft, en aan de figuurtjes der soldaten ter rechterzijde kan men nagaan, hoe<br />
diep zij weg doken in het hooge gras, dat de vlakte bedekt.<br />
Al staan ook deze terreinen dikwijls onder water, als de rivier het vele vocht niet meer bevatten kan, dat<br />
van de grootendeels kaalgekapte bergruggen in het diepere binnenland in groote massa's tegelijk afvloeit, toch<br />
zijn deze terreinen niet zoo moerassig als die der XXVI Moekims. Wanneer de donder weerkaatst van den Goudberg<br />
naar den Glé Raja, de bliksem verblindend licht over de in duisternis gehulde landouwen en tropische<br />
regens neerkletteren op de roerloos staande boomen, dan loopt het overvloedige water van het middengedeelte.<br />
der vallei, gaandeweg opgehoogd door het bezinksel van vroegere overstroomingen, naar den voet der heuvels<br />
en bergen af, die de vlakte begrenzen en siepelt vandaar door kreeken en stroompjes naar het benedengedeelte<br />
der rivier of naar de Zeekust af.<br />
Dit terrein, door onze troepen in 1879 voor het eerst betreden, was dan ook een lustoord in vergelijking met<br />
de lage landen, vol stinkende moerassen der XXVI Moekims, waaruit als het ware malaria opsteeg. De door
Terrein bij Anagaloeng.
— 42 —<br />
koorts verbleekte soldatengezichten kregen dan ook op deze drogere gronden spoedig hun gezonde, verbruinde<br />
kleur terug.<br />
De temperatuur was er minder drukkend ; de winden waren er koel in plaats van lauw warm ; het vrije uitzicht<br />
op de bergmassa's, als coulissen achter elkander wegschuivend tot daar, waar de Atjeh-stroom en de Selimoenrivier<br />
zich vereenigen in het diepste gedeelte der vallei, stemde meer tot vroolijkheid en levenslust dan de wilde<br />
vegetatie, waarmede de lagere landen maar al te zeer waren overdekt.<br />
En de nabijheid van den breeden, spiegelenden stroom, waarvan wij hiernaast een afbeelding geven, met de<br />
ijzeren brug, die er over geslagen werd, gaf reeds iets opgewekts en iets gezonds aan het verblijf op dit zoo<br />
schilderachtig punt.<br />
Trouwens in de twee bivaks, die Generaal van der Heijden op de beide oevers had doen opslaan, toen hij<br />
zich gereed maakte zijn veroveringstocht van de Atjehvallei te vervolgen, ontbrak het niet aan levendigheid en<br />
afwisseling. Toen waren het geen Atjehers, die voor ons streden en wier benden onze taak overnamen, zoodat<br />
het begeleiden van transporten, het in orde houden van den post en het betrekken van de wacht zoo ongeveer<br />
de eenige diensten waren, die van de bezetting werden gevorderd, maar toen rukten bijna iederen dag colonnes<br />
naar links en rechts om het omliggend terrein van vijanden te zuiveren, Lamkrak te tuchtigen, punten uit te<br />
kiezen, waar posten zouden worden gebouwd, als de drassigheid der sawahs veroorloven zou verder op te rukken,<br />
tochten te ondernemen om door eigen aanschouwen en eigen ondervinding te weten te komen, of dat moment spoedig<br />
kon worden verwacht en groote transporten af te halen, die stapels vivres en benoodigdheden aanbrachten<br />
voor de dagen van strijd, die komende waren.<br />
Tientallen van officieren waren gelegerd in de hutjes, waarin hun matras lag gespreid; in een groote loods<br />
verzamelden zij zich tot het maken van een partijtje, als de dienst hen niet riep, en de tegenwoordigheid van den<br />
Generaal, die maanden lang huisde in een laag hutje met katjangmatten gedekt en met kiezelsteenen tot vloerkleed,<br />
gaf wijding aan het geheel. Lange barakken, door hooge daken bedekt, huisvestten de ettelijke bataljons,<br />
die er vereenigd waren ; honderden en nogmaals honderden koelies en kettinggangers brachten op hun matjes de<br />
nachten door onder afdakjes, waaronder zij nauwelijks konden staan; stukken geschut stonden in de hoeken der<br />
palissadeeringen en heggen, die het geheel omringden, en boven alles uit wapperde de Hollandsche vlag en<br />
tooverde voor den geheelen omtrek een helder flikkerend punt van rood, wit en blauw boven het eeuwige donkere<br />
groen der zware boomen en het bruingele kleed der modderige rijstvelden.<br />
Toen was het op- en in die rivier, welker wateren eenmaal zoo hoog stegen, dat de kampementen er twee<br />
meters diep onder bedolven werden en de soldaten een toevlucht moesten zoeken op het hooge kampongterrein<br />
van Anagaloeng, een drukte en beweging van belang. Over de vlotbrug, die beide kampementen verbond, liepen
Brug bij Anagaloeng.
— 44 —<br />
steeds soldaten, Chineezen en inlandsche vrouwen heen en weer; op den stroom lagen de groote chineesche<br />
schuiten, waarmede zieken naar den Kraton werden vervoerd, en in het water ploeterden soldaten van allerlei<br />
huidskleur: negers, inlanders, sinjo's en blanke Europeanen allergezelligst dooreen.<br />
Maar die tijden behoorden tot het verleden.<br />
De benteng, die wij er bezet bleven houden, nadat de strijd was beslist en er rust en vrede scheen te heerschen<br />
tot in de meest verwijderde landschappen der XXII Moekims, was in 1884 verlaten, daar de onverzoenlijke<br />
en slechts voor macht bukkende Atjehers opnieuw de wapenen hadden kunnen opnemen en ons noodzaakten achter<br />
de geconcentreerde linie te wijken.<br />
De man, die toen hun geestelijke aanvoerder was geweest in den heiligen strijd, Oelama Teungkoe di Tiro,<br />
had daar den laatsten adem uitgeblazen, liggende op den grafsteen, die er, ten tijde, dat wij er nog heer en<br />
meester waren, voor den Kapitein Miseroy was opgericht. Zijn levensdoel: ons uit Atjeh te verdrijven en er zelf<br />
geestelijk opperhoofd te worden, had hij gemist.<br />
De geconcentreerde linie was hem te machtig gebleken.<br />
Wel was hij er eenmaal met zijn goed gedisciplineerde troepen in do<strong>org</strong>edrongen om er te bidden op heilige<br />
graven, maar Kolonel Vetter had hem er weder uitgejaagd. Wel had hij haar uit Kota Toeankoe krachtig bestookt,<br />
maar ook die sterkte was door verrassing in onze handen gevallen en geslecht, een paar maanden nadat<br />
wij er zulk een groot verlies voor geleden hadden. Eindelijk was zijn voorstel van de hand gewezen om zich met<br />
den pretendent-Sultan te verzoenen en hem over te halen zich aan ons te onderwerpen, onder voorbehoud, dat<br />
hij zelf dan diens rijksbestuurder worden zou.<br />
Zijn invloed bij vriend en vijand was gedaald en als een zedelijk en lichamelijk gebroken man was hij gestorven.<br />
En zijn zoon Mad-Amin, die hem vergiftigd had, naar men zeide, uit woede over de aanmerkingen, die hij<br />
op zijn zedeloos gedrag had gemaakt, was nu zoowel uit de XXII als uit de XXVI Moekims verdreven, en onze<br />
soldaten waren gehuisvest in den navel van het land, zooals de Atjeher zijn Anagaloeng, de voorraadschuur der<br />
XXII Moekims, noemt.<br />
De benteng, die er nu werd opgericht, was een model van netheid, zooals uit de hierbij gevoegde afbeelding<br />
blijkt. De staande ijzerdraadversperring om de rechtopgezette borstwering ziet er zoo regelmatig uit, alsof<br />
zij fabriekswerk in plaats van soldatenwerk ware, en zou in tijden van nood minstens even nuttig kunnen blijken<br />
als een natte gracht.<br />
De daken der barakken zijn in prachtigen toestand en alles toont aan, dat het geheel nog nieuw is en weinig<br />
te lijden had van Westmousson-buiën of overstrooming. Van de bergen ten Zuiden der vallei, welker vormen wij<br />
volgen kunnen tot waar zij zich in de verte verliezen, stroomde frischheid door de soldatenkwartieren, en het leven
Anagaloeng.
- 4 6 -<br />
was er aangenaam genoeg. Daarenboven zat men er vlak naast het gebied van Toekoe Moeda Baid,het machtige<br />
hoofd der VII Moekims, die wegens trouweloosheid door Generaal van der Heijden verbannen, ter wille van zijn<br />
invloed door Generaal Demmeni werd teruggehaald en in eere hersteld. Die nabuurschap hield de officieren in<br />
spanning en de schildwachten wakker, want zoo nu en dan kreeg men maar al te gegronde vermoedens, dat<br />
Generaal van der Heijden hem niet zoo onjuist beoordeeld had. Zoo was bij voorbeeld een der blokhuizen in de<br />
nabijheid, dat door zijn lieden was bezet en onder zijn toezicht stond, enkele uren nadat er een officier inspectie<br />
gehouden en er alles in orde bevonden had, in handen der Moslemin gevallen of gespeeld.<br />
In één woord, hij was een vriend, voor wien men moest oppassen, en dat geeft wat pittigheid aan de conversatie<br />
, zooals men te Anagaloeng zeide.<br />
Zooals uit de nevenstaande afbeelding te zien is, was de binnenzijde der benteng al even mooi als de buitenkant.<br />
De borstwering links achter het huis was behoorlijk met vlechtwerk bedekt; de banketten, waarop de<br />
schutters staan zouden, als zij over de wallen hadden te vuren, waren door bamboe beslag tegen afstorten gewaarb<strong>org</strong>d,<br />
en zelfs het trapje daarheen werd evengoed voorzien.<br />
En om de groote Atjehsche woning, die aan de officieren tot logies diende en door Teungkoe di Tiro uit de<br />
dekplanken van onze brug was opgetrokken, lagen de roode baksteenen regelmatig tegen elkaar en voorkwamen,<br />
dat hun salon onder die woning met modderige voeten moest worden betreden.<br />
Daar was het een zachte schemering voor de oogen, die buiten door het felle zonlicht getroffen werden;<br />
daar was het koel achter de kleppen van atap, die konden worden opgezet of neergelaten naar verkiezing, en daar<br />
noodden gemakkelijke rottanstoelen tot rusten en het opschrift „Monaco" tot spelen uit.<br />
Toch werden er bange uren in die sterkte gesleten.<br />
Twee jaren achtereen had de steeds afwisselende bezetting het er vrij rustig gehad, nadat het omliggend<br />
terrein bewaakt werd door Atjehsche hulptroepen, die niet meer door Toekoe Baid werden gecommandeerd. In<br />
het begin van 1896 echter ontving de commandant van den post de lastgeving om, vóór zijn detachement door<br />
een ander werd vervangen, eens een patrouilletocht door den omtrek te doen en de vijandige schutters te verjagen<br />
, die maar niet nalaten konden op onze transporten te schieten. Het scheen of er een einde zou komen aan<br />
onze lijdelijke houding ten opzichte van de rondzwervende, stelende en moordende Moslemin en of er plannen in<br />
de lucht hingen, de taak der rustbewarende Atjehers weder op onze soldaten over te dragen.<br />
Zoo toog dan Kapitein Blokland met 72 man op den y den Maart 1896 des m<strong>org</strong>ens vroeg uit de benteng,<br />
waarin maar 28 soldaten achterbleven. Nog slechts korten tijd was hij achter het omliggend geboomte uit hun<br />
oogen verdwenen, of zij hoorden van alle zijden het steeds in kracht toenemend schieten der vijanden, door de<br />
salvo's der onzen beantwoord. En eindelijk zagen zij het troepje van hun Kapitein tot op 350 passen van den
Officiersverblijf binnen Anagaloeng.
- 48 ~<br />
post retireeren en daar stand houden omdat er handen mankeerden om de vele dooden en gewonden verder naar de<br />
benteng te vervoeren. Daar was geen officier achtergelaten en alles liep er in wanorde en in de grootste ongerustheid<br />
rond. Soldatenvrouwen jammerden, kinderen schreiden, en den post verlaten, om het zoo in het nauw<br />
gebrachte troepje daar in de rijstvelden onder 's vijands vuur hulp te gaan bieden, durfde niemand. Eindelijk verscheen<br />
de liniecommandant, die van Senelop op het hevig vuren was afgekomen en onderweg van Lam Soet en<br />
Lambarih 4o man had medegenomen. Den Kapitein van den Staf, die hem vergezelde, gelukte het, door zijwaarts<br />
een positie in te nemen, het vuur der Moslemin tot zich te trekken en zoodoende den gekwetsten Blokland met<br />
zijn dooden en gewonden en zijn twintig ongekwetste manschappen gelegenheid te geven in den post te wijken.<br />
Dat was het voorspel van het drama, dat drie weken later volgde, toen de post, die tot een permanent te<br />
bezetten vast punt zou worden ingericht, door de plotseling in vijanden verkeerde bevolking werd ingesloten.<br />
Achttien dao-en W bleef de bezetting daar aan zich zelve overgelaten, gelukkig ruimschoots voorzien van vivres<br />
en munitie, en eerst toen kwam een colonne opdagen, die na het leveren van eenige gevechten haar wist te ontzetten.<br />
Zonder veel verliezen kon de post den i8
Lam Soet.<br />
3BH5S
— 50 —<br />
Anaq Bateh viel de passergangers tusschen Lambarih en Anagaloeng aan en drong de IX Moekims binnen. Onze<br />
post op Boekit Daroe werd aanhoudend beschoten en alles toonde aan, dat dë Moslemin nog een lesje behoefden.<br />
De onmisbare Toekoe Djohan werd daartoe opgeroepen, en om hem te steunen werd door ons tusschen Tjot<br />
Rang en Anagaloeng te Kroeng Gloempang een tijdelijke versterking opgericht, die met een compagnie infanterie<br />
en een detachement vesting-artillerie werd bezet. Op nevenstaande plaat zien wij den achterkant dier lange en<br />
smalle benteng, gelegen op een terreinbuit, tegenover een nog hooger gedeelte.<br />
Zij bezat twee bastions, bewapend met 2 achterlaadstukken, en onder de vlag was een plaats voor een mitrailleur<br />
gereed gemaakt, die hier echter nimmer verscheen. Voor den ingang was een aarden wal opgeworpen,<br />
en de borstwering, die eerst uit zandzakken bestond, werd later uit graszoden opgetrokken. De vertikale ijzerdraadversperring<br />
ontbrak hier evenmin als elders. Het soldaten-logies was met een smal pad van den walgang<br />
gescheiden, zoodat men bijna van afzijn stroozak een schot op den vijand kon lossen. Alleen de keuken, behoorlijk<br />
door ijzerdraad omgeven, lag buiten de wallen.<br />
Zooals wij zeiden, lag de benteng op een plateau, waarlangs de holle weg liep, die naar de sterkte leidde.<br />
Om nu niet doodgeschoten te worden bij het daaruit opklimmen naar den ingang, waarboven een „Welkom in<br />
de restauratie van volkspijs" (de soldaat noemt namelijk een granaatkartets een blikje volkspijs) was aangeplakt,<br />
werd er een loopgraaf aangelegd, waardoor de aflossing, gedekt tegen vijandelijke schoten, den post kon binnengaan.<br />
Aan schoten geraakte men er trouwens gewend.<br />
Des middags om 4 uur begon het lieve leventje, als de Moslemin hun middagslaapje hadden gedaan en de<br />
zon niet meer zoo hevig stak. Des nachts hielden zij zich meestal rustig, maar 's m<strong>org</strong>ens daarentegen, als er aan<br />
de borstwering gewerkt werd, was het een geschiet van belang. Vooral van onder den hoogen waringinboom, die<br />
zich in de verte achter den vlaggestok verheft, vlogen de kogels over de 450 meters breéde sawah op de versterking<br />
toe.<br />
Door dit alles was de geest der bezetting opgewekt, en dat is merkbaar uit de soldaten-geestigheden, die<br />
ons het inwendige van den post, op de volgende plaat uitgebeeld, te aanschouwen geeft.<br />
Dat „Japan 5 gulden een flesch portwijn" sloeg op de verblijfplaats van eenige, weinig preutsche, maar zeer<br />
inhalige Japansche schoonheden te Oleh-leh gevestigd. Het „Heerengracht" aan het einde van den langen gang<br />
tusschen de barakken, duidde aan, dat daar de officieren gelegerd waren, waaronder wij rechts Kapitein van der<br />
Wedden en links luitenant Schadée onderkennen kunnen. De ferme soldatengezichten zien er eer opgewekt dan<br />
angstig uit, al vliegt er ook nu en dan een kogel door de daken hunner hutten.<br />
Aardige typen zijn er onder. Rechts op den vo<strong>org</strong>rond twee Javanen met schoenen aan, hoewel die niet tot
Kroeng Gloempang.
- 52 —<br />
hun uitrusting behooren, maar die zij noode missen kunnen in het zwaar begroeid terrein; daarachter de lange,<br />
jonge Europeesche soldaat met zijn kordaat gezicht en den kleineren en ouderen troupier achter zich. Verderop<br />
twee onderofficieren, herkenbaar ook aan de meer intelligente uitdrukking op hun gelaat, en nog verder een paar<br />
stevige hollandsche jongens met gunstig uiterlijk en ter wille van de warmte zonder uniformjas aan Maar onder<br />
de Europeanen is de meest typische nog de soldaat, die tegenover hen zit met zijn bemodderde slobkousen, zijn<br />
zwarte snor en zijn brutaal gezicht, en onder de inlanders de man links op den vo<strong>org</strong>rond, die het zich gemakkelijk<br />
heeft gemaakt in zijn blauw geruit hemd en zijn korte werkbroek. Dit zijn de typen der mannen, die nu<br />
onze vlag in Atjeh, zoowel als in geheel Indië hoog houden. Zij met hun 30 à 40 duizend bewaren de rust onder<br />
de 50 miljoen onderdanen, die onze jonge Koningin kan tellen in haar Indisch rijk. Dit wonder is mogelijk, dank<br />
zij hun inspanning, hun moed en doodsverachting, dank zij hun onverschilligheid voor gevaar en ellende van<br />
allerlei soort, dank zij hun opgewektheid in weerwil van geestdoodende afzondering op buitenposten.<br />
Eere aan hen !<br />
Met Kroeng Gloempang in den rug en gesteund door ons geschut, kon Toekoe Djohan den i s,en Maart 1894<br />
tegen Senelop optrekken, waar de zuster van wijlen Habib Samalanga het bevel voerde en zich met 15 andere<br />
fanatieke vrouwen ten dood had gewijd. Ernstig was de strijd, dien hij daar te voeren had, en eerst toen hij zich<br />
met zijn zonnescherm in de hand aan het hoofd zijner troepen stelde en met den met een zakdoek wuivenden<br />
Toekoe Hoessin Longbattah op de versterking inliep, gelukte het hem haar te bemachtigen.<br />
Drie dagen later werd zij door onze troepen betrokken.<br />
Zij was een mikpunt voor den vijand, en menigmaal kwamen onze niet gesprongen granaatkartetsen met<br />
afgevijlde nokken en een bamboe kokertje met lont, in plaats van de zunderbuis, bij en in de versterking terug,<br />
zooals zij geschoten werden uit oude afgezaagde ijzeren kanonnen of, naar men zeide, uit uitgeholde klapperstammen,<br />
sterk met gestolen telephoondraad omwoeld. Vooral van de rechterzijde knalde steeds geweervuur en<br />
daarom werd er een aarden wal opgeworpen, op de volgende plaat te zien, die het uit- en ingaan van de benteng<br />
moest beschermen. Links van dien uitgang ligt de keuken binnen de enceinte en daarboven steekt het bastion<br />
uit, dat met een stuk geschut en een mitrailleur gewapend was. Het andere bastion, van dezelfde vuurmonden<br />
voorzien, ligt ter rechterzijde.<br />
Deze benteng, blootgesteld aan 's vijands vuur, dat dadelijk weerklonk, nadat men de menschen uit de voorliggende<br />
rijstvelden had zien wegloopen, bleef bezet, totdat op den i8 den April de colonnes kwamen aanrukken,<br />
die het tegelijk met Anagaloeng en Lambarih ontzetten en opheffen zouden, nadat de omwonende bevolking zich<br />
aan de zijde van den naar de Moslemin overgeloopen Toekoe Oemar had geschaard en de blokhuizen in de buurt<br />
door ons waren verbrand.
Binnen Kroeng Gloempang.
- 52 —<br />
hun uitrusting behooren, maar die zij noode missen kunnen in het zwaar begroeid terrein; daarachter de lange,<br />
jonge Europeesche soldaat met zijn kordaat gezicht en den kleineren en ouderen troupier achter zich. Verderop<br />
twee onderofficieren, herkenbaar ook aan de meer intelligente uitdrukking op hun gelaat, en nog verder een paar<br />
stevige hollandsche jongens met gunstig uiterlijk en ter wille van de warmte zonder uniformjas aan Maar onder<br />
de Europeanen is de meest typische nog de soldaat, die tegenover hen zit met zijn bemodderde slobkousen, zijn<br />
zwarte snor en zijn brutaal gezicht, en onder de inlanders de man links op den vo<strong>org</strong>rond, die het zich gemakkelijk<br />
heeft gemaakt in zijn blauw geruit hemd en zijn korte werkbroek. Dit zijn de typen der mannen, die nu<br />
onze vlag in Atjeh, zoowel als in geheel Indië hoog houden. Zij met hun 30 à 40 duizend bewaren de rust onder<br />
de 50 miljoen onderdanen, die onze jonge Koningin kan tellen in haar Indisch rijk. Dit wonder is mogelijk, dank<br />
zij hun inspanning, hun moed en doodsverachting, dank zij hun onverschilligheid voor gevaar en ellende van<br />
allerlei soort, dank zij hun opgewektheid in weerwil van geestdoodende afzondering op buitenposten.<br />
Eere aan hen !<br />
Met Kroeng Gloempang in den rug en gesteund door ons geschut, kon Toekoe Djohan den i stc » Maart 1894<br />
tegen Senelop optrekken, waar de zuster van wijlen Habib Samalanga het bevel voerde en zich met 15 andere<br />
fanatieke vrouwen ten dood had gewijd. Ernstig was de strijd, dien hij daar te voeren had, en eerst toen hij zich<br />
met zijn zonnescherm in de hand aan het hoofd zijner troepen stelde en met den met een zakdoek wuivenden<br />
Toekoe Hoessin Longbattah op de versterking inliep, gelukte het hem haar te bemachtigen.<br />
Drie dagen later werd zij door onze troepen betrokken.<br />
Zij was een mikpunt voor den vijand, en menigmaal kwamen onze niet gesprongen granaatkartetsen met<br />
afgevijlde nokken en een bamboe kokertje met lont, in plaats van de zunderbuis, bij en in de versterking terug,<br />
zooals zij geschoten werden uit oude afgezaagde ijzeren kanonnen of, naar men zeide, uit uitgeholde klapperstammen,<br />
sterk met gestolen telephoondraad omwoeld. Vooral van de rechterzijde knalde steeds geweervuur en<br />
daarom werd er een aarden wal opgeworpen, op de volgende plaat te zien, die het uit- en ingaan van de benteng<br />
moest beschermen. Links van dien uitgang ligt de keuken binnen de enceinte en daarboven steekt het bastion<br />
uit, dat met een stuk geschut en een mitrailleur gewapend was. Het andere bastion, van dezelfde vuurmonden<br />
voorzien, ligt ter rechterzijde.<br />
Deze benteng, blootgesteld aan 's vijands vuur, dat dadelijk weerklonk, nadat men de menschen uit de voorliggende<br />
rijstvelden had zien wegloopen, bleef bezet, totdat op den i8 den April de colonnes kwamen aanrukken,<br />
die het tegelijk met Anagaloeng en Lambarih ontzetten en opheffen zouden, nadat de omwonende bevolking zich<br />
aan de zijde van den naar de Moslemin overgeloopen Toekoe Oemar had geschaard en de blokhuizen in de buurt<br />
door ons waren verbrand.
o<br />
C<br />
5<br />
bß<br />
c<br />
— 54 —<br />
Het beschrijven van den verwoeden strijd, die toen werd gestreden, valt buiten het kader van dit tot toe-<br />
lichting der platen geschreven verhaal.<br />
Met deze posten was tegelijkertijd het werk van twee jaren, dat zooveel goeds scheen te beloven, al was<br />
het ook opgetrokken op ondeugdelij ken grondslag, in vlammen opgegaan. De levens daarbij vernietigd en het<br />
geld daarvoor uitgegeven zouden nutteloos verspild gebleken zijn, als in deze gebeurtenis geen aanleiding ware<br />
gevonden eindelijk krachtig op te treden en den Atjeher te doen ondervinden, dat onze wil zijn wet moet zijn.<br />
Waarom Toekoe Oemar onze zijde verliet, is nog altijd niet uitgemaakt. Drie jaren lang was hij het geweest,<br />
die de leidende gedachte bij het bezetten der ons omringende terreinen, zooal niet had aangegeven, dan toch<br />
uitgevoerd, nadat hij den strijd tegen Mad Amin had aanvaard. Door de ongeschiktheid onzer andere bondge<br />
nooten was hij nog meer op den vo<strong>org</strong>rond getreden. Op zijn verzoek betrokken wij tijdelijke posten buiten onze<br />
linie en verspreidden wij onze militaire macht over grooter terrein. De 23 blokhuizen, die deze posten verbonden,<br />
waren door zijn legioen of door bevriende Atjehers bezet. Hij met zijn drie onderbevelhebbers, zijn veertig<br />
panglima's en zijn tweehonderd bezoldigde krijgers had te z<strong>org</strong>en voor de rust in die terreinen en zijn stem klonk<br />
daar oppermachtig.<br />
Maar in het begin van 1896 scheen het oogenblik gekomen, dat hem die taak voor een deel zou worden ontnomen,<br />
als Lamkrak, dat broeinest der Moslemin, zou zijn getuchtigd en gezuiverd. Onze patrouilles waren reeds<br />
begonnen zich buiten Anagaloeng te bewegen. De tijdelijke posten zouden in vaste nederzettingen worden veranderd<br />
met al den aankleve van dien, als terreinopenkapping, opbouw van bruggen, aanleg van wegen, dijken<br />
en trams, een krachtig politietoezicht van het dappere korps Marechaussee, een geregeld bestuur door onze<br />
waarnemende controleurs, in éen woord een feitelijk in bezit nemen van wat tot dusver uit zijn handen in leen<br />
was ontvangen en aan zijn beheer was toevertrouwd geweest.<br />
Of hij voorzag, dat daardoor zijn onmisbaarheid zou vervallen en zijn invloed dalen, en of hij daarin reden<br />
vond zijn eed te breken en te weigeren tegen Lamkrak op te trekken, wie zal het zeggen?<br />
Doch ook zonder de redenen te kennen, die hem aanleiding gaven zulk een storm te doen losbarsten over<br />
zijn land, kunnen wij niet betreuren wat is geschied, al betreuren wij ook diep de velen, die daarbij vielen,<br />
omdat daardoor de scheeve verhoudingen werden weggevaagd, die er tusschen onze macht en de zijne begonnen<br />
te ontstaan, en onze positie in Groot-Atjeh kon worden gezuiverd en gesterkt, tot heil van de, onder anarchie en<br />
priesterdwang gebukte bevolking, tot roem van ons Indisch leger en tot verhooging van het prestige van de<br />
groote koloniale Mogendheid, het Koninkrijk der Nederlanden.
Senelop.