MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht
MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht
MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
M o r e l e w e g w i j z e r s<br />
o De discussie over de vraag welke ondersteuning een organisatie kan,<br />
moet en wil bieden aan professionals teneinde reflectie op hun moreel<br />
handelen en de omgang met morele vragen te stimuleren.<br />
o De discussie over de vraag naar verantwoordelijkheden. Zoals eerder<br />
(zie §4.2.5) al aan de orde is geweest, is ‘verantwoording en verantwoordelijkheid’<br />
een belangrijk onderliggend thema bij veel morele vragen.<br />
Hulpverleners voelen zich verantwoordelijk, vragen zich af waarvoor<br />
zijzelf en de organisatie nu precies verantwoordelijk zijn. Deze ervaren<br />
verantwoordelijkheid maakt het werk soms ook zwaar en speelt<br />
een belangrijke rol bij de vraag of ze ‘goed’ handelen.<br />
• In de interviews en focusgroepbijeenkomsten met hulpverleners en leidinggevenden/stafmedewerkers<br />
wezen zij er op dat richtlijnen en protocollen, behulpzaam<br />
kunnen zijn en als een leidraad kunnen fungeren bij morele vragen (zie bijvoorbeeld<br />
§5.2.2; §7.7). Leidinggevenden/ stafmedewerkers noemden het formuleren<br />
van standaarden en het werken volgens erkende (zo mogelijk evidencebased)<br />
methodieken zelfs als een manier waarop de morele kant van het werk<br />
aandacht kan krijgen.<br />
Het werken met evidence-based methodieken is echter niet onomstreden. Potting,<br />
Sniekers, Lamers en Reverda (2010) noemen 3 redenen waarom het gebruik<br />
van evidence-based interventies (EBP) in de sociale sector bemoeilijkt wordt 56:<br />
1. Voor de vaststelling van de effectiviteit van interventies, worden bij voorkeur<br />
experimentele onderzoeksdesigns gebruikt, die nauwelijks uitvoerbaar<br />
zijn in de sociale sector. En zelfs als interventies volgens een dergelijk<br />
design effectief zijn bevonden, is die effectiviteit relatief. Om een voorbeeld<br />
te geven: een interventie die ‘bewezen effectief’ is in de Verenigde Staten,<br />
hoeft in Nederland niet vergelijkbare resultaten op te leveren.<br />
2. Om effectiviteit te meten, moet ook het hulpverleningsproces in meetbare<br />
doelen, methoden en resultaten worden beschreven. Niet alleen is dit niet<br />
haalbaar, aangezien het resultaat van hulpverlening niet altijd in meetbare<br />
effecten is vast te leggen, ook is het moeilijk om te ‘bewijzen’ dat resultaten<br />
het gevolg zijn van een interventie. Juist in de sociale sector, is kwaliteit van<br />
de hulpverlening immers sterk afhankelijk van professioneel handelen en<br />
de hulpverleningsrelatie, en niet slechts van de interventie an sich (zie §6.1,<br />
zie ook het onderzoek van Baart, 2001; Goossensen, Kuis & Knoope, in<br />
druk).<br />
3. Voor de experimentele designs die de voorkeur genieten in de evidencebased<br />
traditie, is het nodig een nulmeting te maken om het effect van een<br />
interventie te meten. Ook dit is veelal niet mogelijk in de sociale sector.<br />
Hulpverleners en leidinggevenden/stafmedewerkers noemen zelf ook nadelen<br />
van het werken met vastgelegde protocollen en richtlijnen. Deze kunnen immers<br />
ook dilemma’s veroorzaken (zie §7.7; §4.2.4) en een te grote nadruk op objectiviteit<br />
en ‘meetbaarheid’ van de hulpverlening lijkt het risico in zich te dragen dat<br />
ruimte voor reflectie ingeperkt wordt (zie §5.2.6). Richtlijnen bieden bovendien<br />
niet in elke situatie een antwoord en dragen bovendien het risico in zich dat de<br />
56 Overigens wordt de toepassing van evidence-based practice ook in de medische sector en de<br />
zorgsector, waar zij haar oorsprong vindt, bekritiseerd door bijvoorbeeld Grypdonck (2005).<br />
Aanbevelingen en discussiepunten<br />
133