03.09.2013 Views

MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht

MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht

MORELE WEGWIJZERS - HU Onderzoek - Hogeschool Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Een aantal cases uitgelicht<br />

102<br />

M o r e l e w e g w i j z e r s<br />

Bronnen van moraal en referentiekaders waar hierbij expliciet aan gerefereerd wordt<br />

zijn juridische kaders (“het mag in principe gewoon niet”) en organisatiekaders (“wij<br />

moeten de telefoon aanhouden”). Meer impliciet lijkt er echter ook verwezen te worden<br />

naar de eigen professie, bijvoorbeeld wanneer verwezen wordt naar de professionaliteit<br />

van de hulpverlener en de vraag of deze bij voortdurende beschikbaarheid nog wel<br />

goede hulp kan bieden (kwaliteit van de hulpverlening). Verder lijken er ook wel degelijk<br />

meer dan twee handelingsmogelijkheden te zijn als reactie op het beschikbaarheidsvraagstuk:<br />

vanzelfsprekend kan binnen de organisatie afgesproken worden om<br />

wel of niet bereikbaar te zijn, maar daarbinnen genieten veel medewerkers ruimte om<br />

zelf keuzes te maken. In de literatuur heet dit de discretionaire ruimte (De Savornin<br />

Lohman & Raaff, 2001). De casusbespreking in de focusgroep maakt duidelijk dat hulpverleners<br />

er soms voor kiezen om – tegen het organisatiebeleid in – toch voor een eigen<br />

invulling van ‘beschikbaarheid’ te kiezen en eigen grenzen te stellen. Dat kan betekenen<br />

dat zij voor noodgevallen wel bereikbaar zijn, maar geen reguliere werkzaamheden<br />

verrichten. Weer anderen doen op zondag wel eens reguliere werkzaamheden, die ook<br />

op maandag wel verricht zouden kunnen worden. En vrijwel alle hulpverleners zeggen<br />

dat je ook niet te star moet zijn: als je een afspraak wilt maken met een jonge moeder<br />

die druk is met school en kind, dan kan dat wel eens betekenen dat je op een vrije dag<br />

naar je werk moet komen. Oftewel: er wordt geen scherpe grens getrokken tussen wel<br />

beschikbaar zijn en niet beschikbaar zijn, en zelfs elementen die deze grens kunnen<br />

helpen definiëren, zoals de ‘nood’ van een hulpvraag, worden niet eenduidig gebruikt<br />

en toegepast.<br />

Respondent A: Maar ik heb ook een collega die, dan sms’t een moeder: ik heb<br />

mijn papieren gekregen. Die heeft zoiets van ik bel maar gelijk terug dan is het<br />

klaar, dan zeg ik ook wel, nee maandag is de dag om met dat soort dingen bezig<br />

te zijn, dus dit doen we alleen in nood. Dus dan ben ik wel duidelijk. Meestal<br />

moeten ze bij mij ook inspreken, dat ik denk van als ze niet twee keer bellen is<br />

het niet ernstig. Bellen ze nog een keer en ze spreken in dan schat ik nog wel in<br />

of het ernstig is of niet.<br />

De reactie van hulpverleners op het beschikbaarheidsvraagstuk, lijkt daarmee op het<br />

schipperen dat in paragraaf 5.2.3 ook al beschreven is. Collega’s en de organisatie waar<br />

deze werkzaam zijn kunnen er op hun beurt voor kiezen om de hulpverlener deze<br />

ruimte te laten, of om deze ter discussie te stellen. Bijvoorbeeld door regels op te stellen<br />

(“je moet bereikbaar zijn” ; “als het te zwaar wordt voor de hulpverlener grijpen we<br />

in”). Daarmee doen ook impliciete en expliciete normen hun intrede om in een dergelijk<br />

vraagstuk een handvat te bieden. Desondanks resulteert de vraag ‘moet ik me beschikbaar<br />

stellen of niet’ in diverse handelingsmogelijkheden en uitkomsten, die niet simpelweg<br />

gereduceerd kunnen worden tot een eenduidig antwoord op de vraag of je buiten<br />

werktijd om beschikbaar bent om hulp te verlenen.<br />

De casus maakt ook duidelijk dat morele vragen op diverse niveaus van de hulpverlening<br />

spelen (zie ook §2.3). In het voorgaande is hier al aan gerefereerd: in de casus zien<br />

we het microniveau van de hulpverlening (het contact tussen cliënt en hulpverlener, de<br />

dagelijkse praktijk) , het mesoniveau (de organisatie) en het macroniveau (de samenleving)<br />

terugkeren in de discussie, bijvoorbeeld op de respectievelijke momenten dat:<br />

De hulpverlener om 3.00 uur ’s nachts gebeld wordt (micro).<br />

Een hulpverlener op het matje wordt geroepen door collega’s en leidinggevenden<br />

omdat deze werkzaamheden heeft verricht in haar vrije tijd (meso).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!