03.09.2013 Views

OVERZICHT - Acehbooks.org

OVERZICHT - Acehbooks.org

OVERZICHT - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

KORPS MARECHAUSSEE<br />

. OP ATJEH •——»<br />

<strong>OVERZICHT</strong><br />

VAN DE<br />

GESCHIEDENIS<br />

VANAF DE OPRICHTING<br />

— TOT EN MET —<br />

19 13<br />

NADRUK VERBODEN!


HET KORPS<br />

MARECHAUSSEE


S A M E N G E S T E L D DOOR<br />

— A. STRUIJVENBERG —<br />

KAPITEIN VAN HET N.O.I. LEGER


VOÖWOÖÏl'D.<br />

Het „Overzicht van de geschiedenis van bet korps<br />

Marechaussee op Atjeh tot en met 19/3,'' dat den lezers<br />

hierbij wordt aangeboden, is door ondergeteekcnde samengesteld<br />

in opdracht van den Gewestelijk Militair Commandant van<br />

Atjeh en Onder boor ig beden en Sumatra's Oostkust, in hoofdzaak<br />

met de bedoeling om ter gelegenheid van het veertigjarig<br />

jubileum van de Marechaussee tc kunnen beschikken over een<br />

geschrift, dat in bandzamen vorm de belangrijkste gebeurtenissen<br />

uit bet leven van dit korps zou bevatten, waarin de<br />

voornaamste figuren, die bij de actie der Marechaussee op<br />

Atjeb een rol hebben gespeeld, zouden zijn belicht en waarin<br />

de groote beteekenis die het korps voor de pacificatie van Indies<br />

meest roerige gewest heeft gehad, duidelijk aan het licht zou<br />

treden.<br />

Toen nu kort geleden de "Redactie van bef „Nieuwsblad<br />

voor Atjeh en Onderhoorigheden" het stuk op haar verzoek<br />

ter inzage kreeg om daaruit enkele gegevens tc putten voor<br />

een ten behoeve van het blad samen te stellen artikel, ter<br />

oriëntatie van baar lezers ter gelegenheid van de komende<br />

gebeurtenissen, vroeg zij toestemming het Overzicht in zijn<br />

geheel te mogen drukken ten einde dit den abonnes aan den<br />

vooravond der jubileumfeesten in boekvorm te kunnen aanbieden.<br />

Vezc sympathieke geste vond bijval. Immers, al ligt het<br />

hoofdactie~tijdperk der marechaussee op Atjeh, dat omstreeks<br />

1913 zijn afsluiting vond, nog niet zoo heel ver achter ons,<br />

wij moderne menschen leven snel en voor velen van ons is dit<br />

alles al weer „geschiedenis". En deze geschiedenis, waarvan<br />

bij de meesten wel enkele namen en feiten in het geheugen


Zijn blijven hangen, doch waarvan samenhang en verband niet<br />

meer helder voor den geest staan, is toch voldoende interessant<br />

en voor een rechtgeaard 'Nederlander van genoegzame beteekenis<br />

om er wat meer van te weten. Derhalve werd de door<br />

de Redactie gevraagde toestemming gereedelijk verleend.<br />

Uit het bovenstaande volgt, dat het stuk niet geschreven<br />

werd met het doel, waarvoor her thans wordt gebezigd.<br />

IDaarom kon dit voorwoord niet worden gemist. Immers, de<br />

korte tijd, die voor de samenstelling beschikbaar was, belette<br />

uit den aard der zaak eenerzijds een diepgaande bronnenstudie,<br />

anderzijds het streven daar volledigheid. Noodgedwongen moest<br />

worden volstaan met het aangeven der hoofdlijnen, terwijl mede<br />

bij het vermelden der voornaamste persoonlijkheden en bij het<br />

boekstaven van belangrijke of typische feiten slechts bier en<br />

daar een greep kon worden gedaan uit het rijke ter beschikking<br />

staande materiaal.<br />

Voor de oorspronkelijke bestemming van het overzicht was<br />

dit voldoende : nu het echter voor publicatie wordt gebezigd<br />

doet de onvolledigheid zich als een ernstig bezwaar gevoelen,<br />

een nadeel, waaraan mei kon worden tegemoet gekomen doer<br />

omwerking en aanvulling van het geschrift, omdat daarvoor<br />

geen tijd meer beschikbaar was. Als dan ook het opstel in<br />

den oorspronkelijken vorm de wereld ivordt ingezonden, geschiedt<br />

dit met de nadrukkelijke waarschuwing, dat het geenszins de<br />

pretentie heeft een, zij bet ook slechts bij benadering volledige<br />

geschiedenis van het korps Marechaussee te geven en dat vele<br />

namen van mannen, die zich een eereplaats hebben verworven<br />

in het geschiedboek van dit korps, in dit boekje tevergeefs<br />

zullen worden gezocht.<br />

Koetaradja, den 2/en Maart 1930.<br />

A. STRUIJVENBERG,<br />

* Kapitein der Infanterie.


OPGAVE VAN BRONNEN.<br />

G. B. Hooyer: De krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-<br />

Indië, deel III. ,<br />

). B. van Heutsz : De onderwerping van Atjeh.<br />

F. H. Boogaard: De tactiek der marechaussee in Groöt-<br />

Atjeh in 1895. Mil. Gids 1902.<br />

G. Graafland: Vervolg op idem. Mil. Gids 1902.<br />

A. Kruisheer: Atjeh 1896.<br />

W. C. Nieuwen-<br />

huyzen : De politiek van den oorlog in Atjeh. :<br />

I. M. T. 1897.<br />

W. B. Oort : De vermeestering, van Koera Blang Qjeur,<br />

rat. L M. T. 1902.<br />

}. G. J. Kempees : De tocht van Overste van Daalen door<br />

de Gajö-, Alas- en Bataklanden.<br />

Pejix: Beschouwingen over fluitsignalen en wenken<br />

bij de vechtwijze tegen den Atjeh-.<br />

schen vijand. I. M. T. 1904.<br />

Alex : De luitenant-generaal ]. B. van Heutsz.<br />

L. Dersjanr : De overvalling van een berucht bendehoofd,<br />

bekend om zijn klewangaanvallen<br />

in Teunom, 1. M. T. 1909.-<br />

}. C. Pabst: Oosi:4ndische Krijgsgeschiedenis, deel X,<br />

bewerkt door A. A. G. Feuilletair de<br />

Bruijn.<br />

G. D. E- ]. Hotz: Beknopt geschiedkundig overzicht van<br />

den Atjeh-qorlog..<br />

I. M. T. 1898-'99 De Pedir-expeditie.<br />

id. 1899 De Pasangan expeditie,<br />

id. 1902 De expeditie naar Samalanga, Meureudoe<br />

en Peusangan.<br />

id. 1904 Wenken en voorschriften gegeven door<br />

een troepen-commandant tevens civiel<br />

gezaghebber in een nog niet geheel<br />

gepacificeerd gebied; wijlen Kapitein<br />

M. J. J. B. H. Campioni.


ï. M. T. 1909 De verrassing van Ana Galoeng op 29<br />

Juni 1896.<br />

id. 1920 De vermeestering van de vijandelijke<br />

stellingen in de Paja Reubéë.<br />

I.M.T. Extr. bijl. No. 2 Van Daalen, September tot November<br />

1901.<br />

id. id. id. No. H Van Daalen, Februari tot en met juli 1904.<br />

id. id, id. No. 30 Handelingen eener marechaussee-colonne<br />

onder den luitenant H. J. Schmidt.<br />

F, F. Vervat en H. [.<br />

A. D, Verhoeven : Nota Troepencommando Meulaboh.<br />

H. J. A. D.<br />

Verhoeven : id. id. Tjalang.<br />

C. Marcus : id. id. Sigli en<br />

Lammeulo.<br />

H. }. A. D.<br />

Verhoeven : id. id. Bireuên en<br />

Lhokseumawè.<br />

C. Marcus : id. id. Lhoksoekon.<br />

H. f. A. D.<br />

Verhoeven : id, id. Takingeun.<br />

Voorts Gouvernementsbesluiten, instruccie's. Koloniale<br />

Verslagen, voordrachten Koninklijke onderscheidingen, Gommandementsorders,<br />

brieven, journalen, patrouilleverslagen,<br />

voorschriften, enz.


HÉT VEERTIG-JARIG<br />

JUBILEUM<br />

VAN HET<br />

KORPS MARECHAUSSEE<br />

INLEIDING.<br />

Bij Gouvernernents-besluit van 2 April 1890 No. 10<br />

werd te Atjeh opgericht het Korps Marechaussee te voet.<br />

Op den 2en April 1930 zal het dus 40 jaar geleden<br />

zijn, dat het Korps in het leven werd geroepen, dat zulke<br />

fraaie bladzijden zou toevoegen aan de geschiedenis van<br />

het Nederlandsch-Indische leger.<br />

Er zal op dezen dag in Atjeh worden gefeest, zooals<br />

de Marechaussees dat van oudsher verstaan. Er zal worden<br />

gejuicht en gespeecht, gedronken en geklonken. Woorden<br />

van lof en bewondering zullen kwistig worden rondgestrooid.<br />

Doch ook woorden van weemoed zullen<br />

worden gesproken, weemoed bij de herinnering aan een<br />

tijd met zijn lief en leed, die geweest is en nooit meer zal<br />

terugkeeren ; weemoed bij de herdenking van zoovele<br />

dapperen, die niet terugkwamen uit den strijd<br />

Roem en eer, ze zullen op den 2en April den marechaussees<br />

in ruime mate ten deel vallen. Het korps zal<br />

dan eindelijk zijn vaandel krijgen en dat vaandel, zal het


- 2 -<br />

symbool zijn van de eenheid die het korps vanaf zijn geboorte<br />

heeft gekenmerkt.<br />

Het geheele Nederlandsch-Indische leger zal het jubileum<br />

van het korps meevieren en instemmen met de juichkreten,<br />

die alom zullen opgaan. Maar laat ons, temidden<br />

van het feestgedruisch, niet verzuimen een terugblik te<br />

werpen op de 40 jaren, die achter ons liggen. Laat ons ze<br />

in gedachten een oogenblik doen herleven, die gloriejaren<br />

van het korps, die lange reeks „uitstekende daden", waardoor<br />

het zich heeft onderscheiden. Geven wij er ons een<br />

oogenblik goed rekenschap van, wat het korps Marechaussee<br />

is geweest, wat het heeft beteekend en gedaan voor het<br />

land, waaraan wij onze beste krachten willen wijden. Dan,<br />

wanneer wij dat alles zullen hebben overdacht, misschien<br />

dat wij dan zullen beseffen, dat de beteekenis van het<br />

korps nimmer in haar volle waarde door ons is begrepen<br />

en zal onze dank aan dat keurkorps nog warmer, ons<br />

eeresaluut nog eerbiediger zijn.<br />

Veertig jaar is een heele tijd. Toch niet zoo lang in<br />

het leven van een korps 1 En, wanneer wij de vele schitterende<br />

bladzijden opslaan die de marechaussees met hun<br />

bloed hebben geschreven in het gulden boek der geschiedenis,<br />

wanneer wij de ontelbare lauweren bewonderen, die<br />

het korps in die 40 jaren heeft verzameld, dan duizelt het<br />

ons even bij de gedachte, dat dat alles is gewrocht in betrekkelijk<br />

zoo korte spanne tijds.<br />

Is het niet, of wij de geschiedenis lezen van een korps<br />

met Jangen, zeer langen staat van dienst ?<br />

En zijn niet reeds tientallen namen van dapperen, die<br />

hun leven lieten op het veld van eer in dat glorietijdperk<br />

van de marechaussee, bijna legendarisch geworden onder<br />

de jongeren ?<br />

Een volledige geschiedenis van het korps Marechaussee<br />

is nooit geschreven en zal ook wel nimmer geschreven<br />

worden. En dat is jammer! Het zou een schoon boekwerk<br />

worden, dat duizenden pagina's telde, en dat op elke bladzijde


- 3 _<br />

getuigenis aflegde van hetgeen door moed, energie, volharding,<br />

beleid en enthousiasme kan worden bereikt. Een<br />

boek, dat de lotgevallen .vastlegde van een korps, dat<br />

misschien zijn weerga in de geschiedenis niet heeft: een<br />

boek, dat aan het nageslacht zou overgeven de schoonst<br />

denkbare historie van militaire deugden in hun edelsten<br />

vorm.<br />

Ook wij zullen die geschiedenis niet schrijven. Maar<br />

wel willen wij in vliegend tempo nogmaals den weg volgen,<br />

dien het korps vanaf den dag zijner geboorte tot op heden,<br />

moeizaam, pas voor pas, heeft afgelegd, en in enkele groote<br />

lijnen het lief en leed schetsen, dat het korps in zoo ruime<br />

mate ten deel is gevallen. Uit die lijnen zal de groote<br />

beteekenis, die het korps heeft gehad voor de ontwikkeling<br />

van Insulinde, helder aan den dag treden<br />

Wij zullen ons bij het verhalen van de lotgevallen van<br />

het korps beperken tot Atjeh. Want, al hebben ook<br />

elders in den Archipel marechaussees gestreden en lauweren<br />

geplukt, op Atjeh is de marechaussee geboren, in Atjeh zijn<br />

de geest en de traditie ontstaan, die later over geheel Indië<br />

zijn uitgestraald en die aan het Indische leger zijn grootheid<br />

hebben hergeven.<br />

De levensloop van het korps is ten nauwste samengeweven<br />

met de geschiedenis van Atjeh. En in dezen terugblik<br />

zullen dus de lotgevallen van het korps beschouwd worden<br />

tegen hun natuurlijken achtergrond: „Atjeh na 1890".<br />

I. HET ONTSTAAN VAN HET KORPS.<br />

Het zag er in de jaren na 1881 in Atjeh weinig rooskleurig<br />

uit 1<br />

Een geruimen tijd had de Atjeh-oorlog nu reeds geduurd<br />

en vele personeele offers en tallooze millioenen uit de<br />

schatkist geëischt. Indië was aan de grens van zijn financieel<br />

en personeel kunnen gekomen. Doch alle offers leken<br />

tevergeefs gebracht, want niet alleen was het doel: de


- 4 -<br />

onderwerping van Atjeh, niet bereikt, doch het liet zich<br />

aanzien, dat wij er verder van verwijderd waren dan ooit.<br />

De offensieve geest, die het Indische leger tijdens de<br />

eerste jaren van den Atjeh-oorlog kenmerkte, en die tot zijn<br />

hoogste ontwikkeling was gekomen onder het krachtige<br />

bestuur van den energieken, bekwamen en karaktervollen<br />

veldheer generaal K. VAN DER HEIJDEN, had van lieverlede<br />

plaats gemaakt voor eene aarzelende, vrijwel volkomen passieve<br />

houding, die het leger van alle energie en veerkracht<br />

beroofde en er een log en voor den Atjeh-oorlog ten<br />

eenen male onbruikbaar instrument van maakte. Zooals altijd<br />

was het ook hier de politiek, die in hoofdzaak en in<br />

eerste instantie schuld droeg aan dat droevig resultaat.<br />

Deze politiek, die, gebaseerd op den eisch van bezuiniging,<br />

na 1881 beoogde Atjeh langs zooveel mogelijk vredelievenden<br />

weg tot onderwerping te brengen en die van offensief<br />

tot defensief optreden, later tot algeheele onthouding leidde,<br />

vond haar bekroning in het beruchte stelsel der geconcentreerde<br />

linie. Een klein stukje grond in het uiterste Noordpuntje<br />

van Atjeh was door een kring van posten en werken<br />

afgepaald en binnen dat stukje grond was Atjeh's krijgsmacht<br />

teruggetrokken om af te wachten de dingen die komen<br />

zouden. Op deze wijze, en door met vriendelijke en zachte<br />

hand te besturen, hoopte men het trotsche, vrijheidlievende,<br />

fanatieke Atjehsche volk er toe te krijgen, het hoofd<br />

in den schoot te leggen 1<br />

Initiatief en offensief waren in den ban gedaan; afwachten,<br />

lijdelijk toezien en onthouden, zich vooral niet<br />

bemoeien met de interne aangelegenheden van het Atjehsche<br />

volk, was het consigne. Was het wonder, dat, zooals een<br />

schrijver het uitdrukte : „in de posten der geconcentreerde<br />

linie de Atjehsche krijgsmacht haar lijdelijk gedrag met<br />

verlies van gezondheid, moreele depressie en uitdooving van<br />

den offensieven geest boette 77<br />

De al van ouds bekende waarheid, dat een Oostersch<br />

volk alleen door dwang tot onderwerping is te brengen


~ 5 ~<br />

én dat het alleen hem zal gehoorzamen, die de macht heeft<br />

getoond, zijn wil door te kunnen zetten, was hier wel ten<br />

eenen male miskend !<br />

De weifelende Atjeh-politiek van de jaren na 1881<br />

oogstte de vruchten, die zij zelve had gezaaid. Want niet<br />

alleen was er van eenige toenadering van den Atjeher geen<br />

sprake en was bovendien de verwachte bezuiniging uitgebleven,<br />

doch de vroeger behaalde resultaten waren zelfs<br />

grootendeels weer teloor gegaan. Een aanzienlijke troepenmacht<br />

was noodig, om ons op het door ons bezette strookje<br />

grond, eenige tientallen K.M. 2<br />

groot, te kunnen handhaven ;<br />

onze invloed buiten de geconcentreerde linie, met uitzondering<br />

van enkele kustplaatsen, was vrijwel nihil. De verzetspartij<br />

groeide weer geleidelijk aan en haar optreden werd<br />

steeds driester ; zelfs binnen de linie 'durfden zich vijandelijke<br />

benden vertoonen en daar aanslagen te doen op onze<br />

kunstwerken : wegen, bruggen, telefoonlijnen, de trambaan,<br />

e. d., en posten en patrouilles te' overvallen. De smokkelhandel<br />

tusschen het gebied binnen en de kampongs buiten de<br />

linie tierde welig. Voorwaar een weinig schitterend beeld.<br />

En het leger was zijn durf, zijn zelfvertrouwen kwijt !<br />

De zwakke, weifelmoedige Atjeh-politiek in die dagen<br />

sproot — de billijkheid gebiedt


In de eerste plaats hadden de groote en niet schitterend<br />

succes bekroonde tochten onder K. VAN DER<br />

HEIJDEN zoodanig hooge eischen van aanvulling voor de<br />

troepenmacht van Atjeh gesteld, dat daaraan slechts ten<br />

koste van de gevechtswaarde der infanterie had kunnen<br />

worden voldaan. Die aanvulling bestond voor een groot<br />

deel uit jonge, geheel onbedreven soldaten, waarmede geen<br />

eenigszins hachelijke ondernemingen konden worden gewaagd.<br />

Met soldaten van dit gehalte durfde men nog slechts<br />

in groote, gesloten troepenmachten optreden. Geen ideale<br />

gevechtsvorm tegenover een beweeglijken, de colonnes<br />

omzwermenden tegenstander.<br />

Er was meer ! De ervaringen, in den Russisch-Turkschen<br />

Oorlog opgedaan, gaven aanleiding tot de in de jaren 1880 —<br />

1885 uit Europa in Nederlandsch-Indië geïmporteerde denkbeelden<br />

omtrent de geweldige uitwerking van het infanterievuur<br />

op groote afstanden. Zonder er rekening mede te<br />

houden, dat de uitkomsten van een Europeeschen oorlog<br />

niet klakkeloos mogen worden overgebracht op den strijd<br />

tegen den Inheemschen vijand met zijn geheel bijzonder<br />

karakter, ging men ook hier groote waarde toekennen aan<br />

het massavuur, met name het salvovuur, bij de actie tegen<br />

eene Inheemsche verzetspartij. Een zeer langzaam optreden<br />

der infanterie en ingewikkelde, logge gevechtsformatie's<br />

waren er het gevolg van. Bovendien eischten die ingewikkelde<br />

formatie's en de zucht naar vuuruitwerking het optreden<br />

op open terrein. Zoo zagen wij dan ook onze<br />

troepen op Atjeh steeds ageeren op de uitgestrekte sawahcomplexen,<br />

waar de massale troepenmachten prachtige<br />

schijven boden aan de Atjehsche schutters, waarvan er verscheidene<br />

in die dagen treffende staaltjes van hun schietbekwaamheid<br />

ten toon spreidden. Aan onze zijde waren de<br />

resultaten van het vuur op de zeer goed gedekte, verspreid<br />

opgestelde tegenstanders natuurlijk vrijwel nihil, terwijl het<br />

gebrek aan snelheid in onze actie belette, den vijand aan<br />

zijn kleed te komen. In een beschrijving van onze strijd-


~ ? -<br />

wijze in die dagen lezen wij dan ook : „De infantérie bewoog<br />

zich immer in marschcolonnes door het terrein, meer<br />

in velddienst dan in gevechtsvorm, met het treurige gevolg,<br />

dat bij vele gevechten de voor — of achterhoede bijna<br />

geheel alleen het gevecht voerde terwijl de hoofdmacht<br />

zich naar een gedekte stelling of naar huis haastte en het<br />

grootste heil zocht in overmatig vuren".<br />

Het is niet onaardig hier eenige staaltjes in te lasschen<br />

ter typeering van de inactiviteit onzer troepen in die jaren,<br />

tot 1896 toe, en van de excessen, waartoe de politiek van<br />

onthouding van lieverlede had geleid. Wij zullen eenige<br />

bloempjes kiezen uit het keurbouquet, dat de literatuur ons<br />

hieromtrent aanbiedt. Zoo lezen wij b. v. :<br />

,,Onze posten werden beschoten-door Atjehsche schutters,<br />

die dag aan dag op precies dezelfde plekjes terugkeerden<br />

om het spelletje te hernieuwen ; men wist ze niet<br />

te verjagen".<br />

Elders hooren wij :<br />

,,De verschillende posten in [de hoofd- en buitenlinie<br />

verdubbelden het aantal [der uit te zenden patrouilles en<br />

constateerden, dat de meeste dier patrouilles beschoten<br />

werden, zoodra zij zich dichtbij of maar even over de<br />

demarcatielijn waagden. Doch getrouw aan het toen algemeen<br />

geldend consigne vermeden de uitgezonden afdeeüngen<br />

met z<strong>org</strong> iedere vijandelijke ontmoeting en waagden<br />

zich zelfs te nauwer nood aan een vuurgevecht,<br />

dat immers altoos kans op dooden of gewonden opleverde<br />

"<br />

„In Januari 1896 was het Atjehsche schietspelletje langs<br />

den Anak Galoeëngweg weer in vollen gang en zag men<br />

het vernederend schouwspel van een vrij sterk infanterie —<br />

detachement, dat met gebogen hoofd, onder het lastige<br />

vijandelijke vuur in versnelden — of looppas het eenige<br />

honderden meters lange eindje wegs aflegde onder langs<br />

den dijk, niettegenstaande de vijand hoogstens uit 8 a 10<br />

man bestond, maar opgesteld was in de tot het complex


_ 8 -<br />

Lamkrak behoorende gampong Anak Baté, dus in voor<br />

den troep verboden terrein".<br />

Duidelijker bewijzen voor het gebrek aan initiatief in<br />

het leger zijn wel niet te geven. Laat ons er de Indische<br />

armee niet te hard om vallen; zij volgde slechcs de van<br />

hoogerhand gegeven instructie's op.<br />

Dat 's vijands moreel door deze tactiek snel steeg blijkt<br />

wel uit het feit, dat hij het in den aanvang van 1896 zelfs<br />

aandorst, eene krachtige beschieting te ondernemen van<br />

gampong Berawai, op 900 M. ten O. gelegen van ons kampement<br />

Kota-Alam, dus in het hartje van de geconcentreerde<br />

stelling 1<br />

Was het wonder, dat onder die omstandigheden én<br />

bij de officieren én bij de minderen de vroegere offensieve<br />

geest verslapte en ten slotte bijna geheel verdween 7 En<br />

dat bovendien, waar de Atjeher bij vele gelegenheden had<br />

getoond een meester te zijn in het hanteeren van het blanke<br />

wapen en onze infanterie nog steeds was uitgerust met de<br />

voor den strijd tegen den Inheemschen vijand ondeugdelijke<br />

bajonet, langzamerhand een uicerst gevaarlijke klewangvrees<br />

in het Indische leger begon te heerschen?<br />

In dien tijd van depressie is het korps Marechaussee in<br />

het leven geroepen, het korps, waaraan het voor een<br />

belangrijk deel gegeven zou zijn het Indische leger uit<br />

den toestand van lethargie, onbekwaamheid en panischen<br />

vrees, waarin het verzonken was, op te wekken<br />

tot nieuw, frisch, krachtig leven ; cot moed, energie en<br />

zelfvertrouwen. Het korps, dat niet alleen in belangrijke<br />

mate heeft bijgedragen tot de snelle en succesvolle beëindiging<br />

van den Atjeh — oorlog, maar dat bovendien door zijn<br />

schitterend voorbeeld het geheele leger omhoog hief, zoodat,<br />

toen in 1904 de Buitenz<strong>org</strong>sche troon bezet werd door den<br />

genialen geest van VAN HEUTSZ en met kracht de hand<br />

werd geslagen aan de taak: openlegging der buitengewesten, in<br />

dat leger het prachtigste instrument ter beschikking stond<br />

om die taak tot een goed einde te brengen.


~ 9 -<br />

Het korps, dat de klewangvrees voor goed wist te overwinnen,<br />

en dat er in slaagde den Atjeher ontzag en angst<br />

in te boezemen voor onze troepen.<br />

Zoo werd ook hier bewaarheid, dat groote menschen<br />

en groote dingen geboren worden op het tijdstip, waarop<br />

de behoefte eraan zich pijnlijk doet gevoelen<br />

EL DE OPRICHTING VAN HET KORPS.<br />

In December 1886 trad als Civiel- en Militair Gouverneur<br />

van Atjeh op de Kolonel, later generaal-majoor<br />

VAN TEIJN. Deze, bekwaam en energiek man, slaagde er<br />

in eenige verbetering in den treurigen toestand van Atjeh<br />

te brengen; echter, daar zijn handen gebonden waren door<br />

de politieke richtsnoeren, die de Regeering gevolgd wenschte<br />

te zien, slechts ten deele. Zoo zien wij dan ook in 1889 in<br />

groot — Atjeh in hoofdzaak nog het oude beeld: eene groote<br />

troepenmacht en eene aanzienlijke krachtsinspanning, benoodigd<br />

om ons in de geconcentreerde linie te kunnen<br />

handhaven, weinig invloed daar buiten en geen al te groote<br />

veiligheid binnen de linie. Zóó driest waren de vijandig gezinde<br />

Atjehers door onze passieve houding geworden, dat<br />

zij niet alleen zich des nachts tot binnen de 75 M.<br />

van de posten durfden vertoonen en daar tot soms de lampen<br />

uit de lantaarns en de draagpaarden uit de stallen roofden,<br />

doch dat bovendien vijandelijke partijgangersbenden en<br />

marodeurs veelvuldig gedurende de duisternis vermetel on-<br />

.ze linie binnendrongen. Aanslagen binnen onze postenketen,<br />

voornamelijk op patrouilles en aflossingen, vernieling<br />

van onze kunstwerken binnen de linie en molest van de ons<br />

goedgezinde gampongs aldaar, waren schering en inslag.<br />

Voorts werd een uitgebreide sluikhandel gedreven en werden<br />

nacht op nacht goederen, v. n. L opium, wapenen en lijnwaden,<br />

van binnen de linie naar buiten gebracht.<br />

Daartegen moest iets worden gedaan. Daar de ervaring<br />

geleerd had, dat de infanterie niet mobiel, strijdvaardig en


- 16. -<br />

handig genoeg was om den strijd tegen de Atjehsche beft-*<br />

den en marodeurs met succes te kunnen voeren, werden<br />

op den 30sten October 1889 tot dat doel twee kleine mobiele<br />

bewakingsdetachementen" opgericht en wel één te<br />

Ketapang-Doea, één te Lam Peneroet, beide onder een<br />

luitenant. Zij waren ontheven van garnizoens — en corveediensten;<br />

de commandanten mochten hun mannetjes zelf<br />

kiezen. Deze bewakingsdetachementen, die de voorloopers<br />

geweest zijn van het korps Marechaussee, hebben ongetwijfeld<br />

goed werk geleverd.<br />

Zij zaten echter nog te veel vast aan de toenmaals heerschende<br />

opvattingen betreffende de wijze van optreden tegen<br />

den Inheemschen vijand en waren ten overvloede veel te<br />

zwak om een groot succes te kunnen boeken.<br />

Deze maatregel bleek dus niet afdoende te zijn. Wat<br />

nu ?<br />

^ Het was de toenmalige djaksa te Koetaradja, die het<br />

middel aangaf om de moeilijkheid tot eene oplossing te<br />

brengen. Hij betoogde, dat wij op den verkeerden weg<br />

waren en, op dezen weg voortgaande, niet alleen den<br />

Atjeher geen ontzag zouden inboezemen, veel minder nog<br />

hem voor ons zouden winnen, doch het laatste restje respect,<br />

dat wij nog in het vijandelijk kamp bezaten, zouden inboeten.<br />

Hij raadde daarom aan, een aantal militairen uit te<br />

kiezen, die genoeg persoonlijken moed bezaten om den<br />

vijand in het wit van de oogen te durven zien, die genoeg<br />

zelfvertrouwen bezaten om zich niet angstvallig vast te<br />

klemmen aan hun geweer, doch den vijand met het blanke<br />

wapen te lijf durfden te gaan, deze mannen op dezelfde<br />

wijze te bewapenen als de verzetslieden en hen in mobiele<br />

detachementen in te deelen. Deze detachementen moesten<br />

dan den Atjeher gaan opzoeken, instede van hem af te<br />

wachten. Daardoor en daardoor alleen zou het gelukken,<br />

den tegenstander respect in te boezemen en verbetering te<br />

brengen in den toestand.<br />

Gulden woorden, waarin wel heel precies de vinger


« ii -<br />

Werd gelegd op de wonde plekken in ons militair optreden<br />

op Atjeh. Vreemd, dat de conceptie van het middel, dat<br />

tot zulk een groot succes zou leiden, moest ontstaan in het<br />

brein van een Inlandsch burgerambtenaar.<br />

Het voorstel vond een gunstig onthaal. Dat is niet<br />

te verwonderen, waar op dat tijdstip Chef van den staf te<br />

Atjeh was de kapitein ]. B. VAN HEUTSZ, de man, die<br />

scherper dan iemand anders de fouten in ons Atjehbeleid<br />

doorzag, de prediker van het offensief en de<br />

kracht in den strijd tegen Oostersche volken ; de man ook<br />

die later, toen hij geroepen was om zijn denkbeelden inzake<br />

de onderwerping en de pacificatie van Atjeh ten uitvoer te<br />

brengen, zulk een ruim en dankbaar gebruik zou maken<br />

van het voor die taak zoo bij uitstek geschikte korps<br />

Marechaussee. Een nota werd ingediend, waarbij de<br />

wenschelijkheid van de oprichting van een korps Marechaussee<br />

werd betoogd en in welke nota als hoofdtaak<br />

voor dat korps werd aangegeven: het voeren van den<br />

contra-guerilla.<br />

Bij Gouvernements Besluit van 2 April 1890 No. 10<br />

werd daarop machtiging verleend, om tot ultimo December<br />

1891 boven de formatie van het Leger te doen voeren de<br />

noodige officieren en minderen voor de oprichting van een<br />

korps Marechaussee te voet, ter bevordering van de veiligheid<br />

en ter bewaking der kunstwerken binnen de geconcentreerde<br />

linie in Groot-Atjeh.<br />

Eenige maanden later was de oprichting van het korps<br />

een feit geworden.<br />

In het voor het korps vastgestelde Reglement werd de<br />

taak als volgt omschreven : het korps staat ter beschikking<br />

van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en<br />

Onderhoorigheden tot het verrichten van politiediensten<br />

binnen de geconcentreerde stelling in Groot-Atjeh. In de<br />

door den Gouverneur van Atjeh vastgestelde instructie<br />

wordt dit nader gepreciseerd en in artikel 5 bepaald :<br />

„De taak, welke in hoofdzaak op de marechaussees


- 12 -<br />

rust, is de verzekering van de veiligheid des nachts binnen<br />

de linie, zoowel wat betreft beveiliging van de daarbinnen<br />

gelegen kunstwerken, waaronder de spoorbanen met bruggen<br />

alsmede de telefoonverbinderingen een eerste plaats innemen,<br />

als van de kampongs".<br />

Twee dingen vallen ons al dadelijk op bij de beschouwing<br />

van [bovenvermeld Gouvernementsbesluit, met<br />

het Reglement en de Instructie. In de eerste plaats dat<br />

de instelling van het korps slechts een tijdelijk karakter<br />

droeg : de machtiging strekte zich niet verder uit dan tot<br />

ultimo December 1891. Het was de eenige tijdelijke<br />

maatregel niet, waaraan een heel wat langer leven .beschoren<br />

zou blijken dan aan vele van zijn zusjes en broertjes,<br />

die in het leven werden geroepen met de bedoeling,<br />

onafzienbare tijden van kracht te blijven !<br />

En als tweede merkwaardigheid valt ons in het oog,<br />

hoe volkomen elke offensieve gedachte in de omschrijving<br />

van de taak van het korps is vermeden. Had de geestelijke<br />

vader van de marechaussee, de djaksa van Koetaradja,<br />

offensief optreden ais eerste voorwaarde voor het nieuwe<br />

wapen gesteld, de aan de oprichting voorafgaande Nota<br />

gesproken van den contra-guerilla, hier werd alleen gerept<br />

over „politiediensten, beveiliging en bewaking" en daarmede<br />

de taak tot eene zuiver defensieve teruggebracht.<br />

Goddank echter, dat het korps desniettegenstaande in offensieven<br />

zin werd opgeleid en dat de opvolgende Commandanten<br />

van den aanvang af hebben gez<strong>org</strong>d voor het<br />

kweeken van den energieken geest, die later, toen op de<br />

marechaussee zulk een dringend beroep zou worden gedaan,<br />

van het korps een offensief gevechtsinstrument bij uitnemendheid<br />

had gemaakt.<br />

Laten wij een oogenblik stilstaan bij het Reglement en<br />

de Instructie. Wij lezen daarin, dat het korps zou tellen:<br />

1 kapitein, 3 le luitenants en 12 brigades a 18 karabijnen,


- 13 -<br />

elk onder commando van een Europeesch sergeant en<br />

bestaande uit een niet-Europeesch korporaal en 15 niet-<br />

Europeesche marechaussees; dat ter onderscheiding een<br />

belegsel van geel laken op de beide hoeken van den kraag<br />

en op de opslagen der mouwen zou worden aangebracht; —<br />

nog altijd de droom van de flinken en energieken onder<br />

onze jonge soldaten — dat het korps niet met den veldransel<br />

zou zijn uitgerust en dat de Inlandsche militairen op gelijken<br />

voet van schoenen zouden worden voorzien als de<br />

Europeesche, Afrikaansche en Amboneesche militairen van<br />

het korps.<br />

De bewapening voor kader en manschappen werd als<br />

volgt vastgesteld :<br />

een karabijn als bij de cavalerie in gebruik, voorzien van<br />

een geweerriem, doch zonder mondingband ;<br />

een kapmes met scheede, schoen en gordel als bij de infanterie;<br />

een klewang naar keuze;<br />

een kris naar keuze;<br />

een patroontasch, welke aan een smallen gordelriem wordt<br />

gedragen en dient tot berging van 20 scherpe patronen.<br />

Bepaald werd nog, dat de onderofficieren en minderen<br />

uit de verschillende wapens van het leger gerecruteerd<br />

en aangevuld zouden worden. In werkelijkheid hebben ook<br />

officieren van andere wapens dan de infanterie bij het korps<br />

gediend<br />

Met uitzondering van de officieren, het administratief<br />

kader en de brigadecommandanten was het korps Marechaussee<br />

dus een geheel Inheemsch korps. Aanvankelijk was<br />

het samengesteld uit Amboneezen en Javanen in de verhouding<br />

1 op 2; later is deze verhouding gebracht tot<br />

1 op ! r O<br />

(') De gemiddelde sterkte bedroeg in de jaren:<br />

1890 8 Eur. 30 Amb. 54 tril;<br />

1891 14 „ 71 „ 133 „<br />

1892 14 „ 99 „ 122 „


-1$ -<br />

III. DE EERSTE JAREN.<br />

Zoo was dan het korps Marechaussee te voet opgericht,<br />

op eenigszins dualistischen grondslag. Stempelden eenerzijds<br />

de bepaling, dat de onderofficieren en minderen zouden<br />

worden gerecruteerd uit de verschillende wapens van het<br />

leger zoomede de bijzondere bewapening (instede van een<br />

„kris" werd algemeen de Atjehsche „rentjong" gekozen)<br />

het korps tot iets bijzonders, een inderdaad voor offensief<br />

optreden bestemden troep, de taakomschrijving daarentegen<br />

wees in defensieve richting. Doch al dadelijk de eerste<br />

korpscommandant, de kapitein G. G. |. NOTTEN, begon in<br />

den juisten koers te sturen.<br />

Vol energie zette hij zich aan de taak, van het korps<br />

een keurtroep te maken, een troep, waarin een eigen geest<br />

moest heerschen, een geest van initiatief en „Tatendrang".<br />

Het gelukte hem door groote z<strong>org</strong> en eindelooze toewijding<br />

niet alleen den marechaussees een groote mate<br />

van geoefendheid, zelfstandigheid en handigheid in den<br />

strijd tegen de Atjehers bij te brengen, maar bovendien<br />

in het korps een dapperheid, plichtsgevoel en volharding<br />

te kweeken, die in dien tijd zonder weerga waren.<br />

Hij stuurde het er op aan, het zóó ver te brengen, dat<br />

ieder eenvoudig, oogenschijnlijk onbeteekenend fuselier, eenmaal<br />

in het korps opgenomen, binnen korten tijd tot een<br />

zich wel van zijn waarde bewust, naar daden hunkerend, flink<br />

soldaat zou uitgroeien. En hij slaagde wonderwel in zijn streven.<br />

Het korps was verdeeld in 3 afdeelingen, elk van 4<br />

brigades, onder commando van een luitenant. De eenheid<br />

was de brigade en alles werd in het werk gesteld om den<br />

brigades het besef van „eenheid" bij te brengen. Vermenging<br />

van brigades was ten strengste verboden ; overplaatsing<br />

van de eene brigade naar de andere geschiedde slechts<br />

bij uitzondering en alleen bij volstrekte noodzaak. Normaal<br />

werden de aankomende militairen bij een brigade ingedeeld<br />

en bleven daarbij tot zij het korps weer verlieten. Zij<br />

kregen zelfs een vast nummer in de brigade. Ook schei-


~ 15 -<br />

ding van brigades werd met z<strong>org</strong> vermeden. Méde ten<br />

gevolge van de omstandigheid, dat de marechaussees, die<br />

goed voldeden, jaren lang bij het korps bleven, ontstond<br />

daardoor die nauwe band in de brigade, dat gevoel van<br />

saamhoorigheid, dat van zulk een groote beteekenis zou blijken<br />

te zijn en dat nog heden ten dage het essentieele kenmerk<br />

van de marechaussee is.<br />

De brigade was de eenheid in de hand van den brigadecommandant<br />

en vormde één familie, één gezin, waarvan<br />

de leden precies wisten, wat zij te doen hadden, waarvan<br />

elk lid zich verknocht voelde aan de anderen en waarin<br />

allen al spoedig op een wenk, zonder veel woorden, de<br />

bedoelingen van het gezinshoofd, den brigadecommandant,<br />

leerden begrijpen. De brigade vertegenwoordigde bovendien<br />

de leden naar buiten; dappere daden, beleidvolle handelingen<br />

kwamen niet in eerste instantie op naam te staan van de<br />

individuen, die ze bedreven hadden, doch kwamen vóór<br />

alles den naam van de betrokken brigade ten goede, zooals<br />

ook begane fouten afbreuk deden aan den roep der brigade,<br />

waarvan de leden aan die fouten debet waren. Door het<br />

opwekken van een gepasten naijver tusschen de brigades<br />

werden heilzame resultaten bereikt; niet alleen deden<br />

de brigadecommandanten hun uiterste best om van het<br />

troepje onder hunne bevelen iets aparts te maken, uitstekende<br />

boven de anderen, doch bovendien streefden alle daarbij<br />

ingedeelden naar het vestigen en hooghouden van den naam<br />

hunner brigade.<br />

Door stelselmatige en veelvuldige nachtelijke oefening<br />

werd verkregen, dat de marechaussee zich met zeer groote<br />

snelheid bewoog, ook in de lastigste terreinen, en bij nacht<br />

zich onhoorbaar wist te verplaatsen.<br />

In het gelid werd een zeer strenge discipline gehandhaafd.<br />

Alle onnoodige drukte en lawaai werden vermeden, commando's<br />

tot het uiterste beperkt; alles geschiedde nagenoeg<br />

op teekens en signalen. Er werd gemarcheerd in zeer vlug<br />

gecadenseerden pas. Het wachtwoord Was :• snel é'n gëruisch-


- 16 -<br />

loos. Een en ander verhoogde sterk de tucht en het<br />

plichtsbesef in het korps.<br />

Natuurlijk werden de bovenvermelde resultaten niet als<br />

bij tooverslag bereikt; geleidelijk aan streefde het korps zijn<br />

volmaking tegemoet. Doch al heel spoedig deden zich de<br />

gunstige gevolgen van de ingeslagen richting gevoelen.<br />

In de eerste jaren bestond de dienst in hoofdzaak uit<br />

het leggen van hinderlagen. Niet zelden rukten, na overdag<br />

dienst te hebben gedaan, des nachts alle brigades van het<br />

korps uit ter patrouilleering en tot het uitzetten van hinderlagen<br />

en doorloopend waren ten minste 6 brigades, dus de<br />

helft van het korps, op nachtdienst.<br />

Dat een dergelijke actie buitengewoon afmattend was,<br />

behoeft wel geen betoog. Zoo schreef dan ook de korpscommandant<br />

op 2 Augustus 1891 aan den commandant van<br />

de Zuider- en Oosterlinie : „Van de marechaussee gaan eiken<br />

nacht 6 brigades uit; die brigades marcheeren tegen ongeveer<br />

4'/a a 5 uur 's namiddags af, maken eerst een marsch van 2<br />

uren en liggen daarna met een paar korte tusschenpoozen<br />

den geheelen nacht in hinderlaag, om dan opnieuw den<br />

marsch terug te maken.<br />

Méér nachtdiensten kunnen als regel van hen niet<br />

gevorderd worden".<br />

Inderdaad, ook de strengste criticus zal wel niet kunnen<br />

beweren, dat hier van overdreven gemakzucht mag worden<br />

gesproken.<br />

Maar, al kostte dat alles den marechaussees menig zweetdruppeltje<br />

en menige opgeofferde nachtrust, het doel werd<br />

bereikt. Want niet alleen werd de dienst voor de posten<br />

in de linie door het optreden der marechaussee belangrijk<br />

verlicht, behoefden geen sector-patrouilles meer te worden<br />

uitgezonden en kon het uitzetten van hinderlagen des nachts<br />

door de bezettingen der posten zeer worden beperkt, doch<br />

bovendien boezemde dit actief optreden den vijand het<br />

noodige ontzag in, De eerste kennismaking met de hinderlagen<br />

der marechaussees was voor den Atjeher geen aan-


~ 17 -<br />

gename geweest e'n hij was er heelemaal niet op gebrand,<br />

die kennismaking vaak te hernieuwen.<br />

Reeds op den 25sten Mei 1891 kon dan ook door den<br />

Kapitein NOTTEN worden gerapporteerd :<br />

„Door nu hier, dan daar verrassend op te treden, werd<br />

dikwijls succes behaald, en wij zijn thans zóó ver gevorderd,<br />

dat de veiligheid in het door ons bezette gebied zoowel 's<br />

nachts als overdag bevredigend mag heeten en vijandelijke<br />

benden respect hebben gekregen voor onze hinderlagen".<br />

Ook het smokkelen van opium, wapens, lijnwaden, enz.<br />

van het gebied binnen de linie naar buiten verminderde<br />

sterk.<br />

Grappig is wel, dat de gewapende Atjehers, die de<br />

politie in het tegengaan van den sluikhandel bijstonden, al<br />

spoedig den bijnaam kregen van „Marechaussee Atjeh".<br />

Werd dus het optreden van de marechaussee al<br />

spoedig met succes bekroond, ook in den boezem van het<br />

korps gingen de zaken naar wensch. De onvermoeide<br />

pogingen van den kapitein NOTTEN, het veelvuldig nachtelijk<br />

ageeren en de herhaalde ontmoetingen met den vijand<br />

waren niet zonder uitwerking gebleven. Er was in het korps<br />

een superieure geest ontstaan, die zich herhaaldelijk op typeerende<br />

wijze openbaarde. Wij willen daarvan een tweetal<br />

staaltjes aanhalen. In een brief, gericht aan den Gouverneur<br />

van Atjeh, handelende over het nachtgevecht van 7/8 Juli<br />

1891, schrijft de korpscommandant:<br />

„Onder de gewonden is er géén, wiens gedrag bijzondere<br />

vermelding verdient, omdat zij allen te spoedig buiten<br />

gevecht werden gesteld. Toch moet het in hen geprezen worden,<br />

dat géén hunner een kreet van smart beeft geslaakt en zij er<br />

z'ieb op hebben toegelegd, om den moed hunner strijdende<br />

makkers niet te schokken".<br />

Het zijn oogenschijnlijk onbeteekenende feiten als deze,<br />

die den geest van een troep typeeren. Het is die geest,<br />

die- eenvoudige soldaten in hachelijke omstandigheden, als


- 18 -<br />

alle superieuren buiten gevecht zijn gesteld, het commando<br />

doet nemen en den troep veilig thuisbrengen; die<br />

soldaten rustig met hun lichaam den commandant doet<br />

dekken; die aanspoort tot volharden in de achtervolging,<br />

ook dan, als de levensmiddelen bijna verbruikt zijn en niet<br />

is te voorspellen, wanneer weer bijgefourageerd kan worden,<br />

óók dan, als de troep doodop en de kans op succes gering<br />

is; die den moed en de geestkracht wakker houdt onder<br />

de grootste ontberingen, de neerdrukkendste omstandigheden.<br />

De uitingen van dien geest zijn in de geheele krijgsgeschiedenis<br />

van het Indische leger in groot aantal te<br />

vinden; in de geschiedenis van het korps marechaussee<br />

echter vormen zij een bijna onafgebroken reeks.<br />

In een schrijven van den korpscommandant van 13<br />

April 1893 treffen wij voorts deze zinsnede aan :<br />

,,Alle brigades zijn op hun beurt in gevecht geweest,<br />

de diensten des nachts zoowel als overdag gelijkelijk verdeeld<br />

en allen legden daarbij nagenoeg denzelfden volhardenden<br />

ijver aan den dag, zoodat de verdiensten van<br />

allen nagenoeg gelijk zijn".<br />

Dat schrijven geeft reeds blijk van den hoogeromschreven<br />

geest van eenheid in het korps, eenheid in de<br />

brigades vooral.<br />

Zoo verrichtte de marechaussee reeds kort na de oprichting<br />

van het korps nuttig werk en was de eerste commandant<br />

onverpoosd werkzaam om het korps tot een<br />

keurtroep te maken. Zeer juist zag de kapitein NOTTEN<br />

in, dat de taak van de marechaussee behoorde uit te gaan<br />

boven het enge keurslijf, waarin die taak door Reglement<br />

en Instructie was gewrongen, en dat een meer offensief<br />

optreden op den vo<strong>org</strong>rond behoorde te staan.<br />

Allereerst behoorden daarom de marechaussees de<br />

vrijheid te krijgen om ook buiten de geconcentreerde linie<br />

te ageeren, aanvankelijk met het hoofddoel, het terrein<br />

aldaar nauwkeurig te leeren kennen, opdat zij later, wanneer


- 19 -<br />

eene gevechtsactie in het de geconcentreerde linie omringende<br />

gebied noodig zou blijken, door grondige kennis van<br />

de terreinsomstandigheden het grootst mogelijke nut zouden<br />

kunnen afwerpen. Vooral toen de veiligheid binnen de<br />

linie, dank zij het onvermoeide nachtelijke ageeren der<br />

marechaussees, aanzienlijk verbeterd was, zien we dan ook<br />

telkens weer de korpscommandant hameren op hetzelfde<br />

aambeeld : meer vrijheid. Hij vermocht echter zijne denkbeelden<br />

niet tegen de toenmaals heerschende opvattingen<br />

in door te zetten. Die opvattingen waren : niet agressief<br />

optreden en binnen de linie blijven; geen troepen aan<br />

verliezen bloot stellen. Herhaalde verzoeken van den korpscommandant<br />

om ook buiten de linie te mogen verkennen<br />

tot het opdoen van terreinkennis werden dan ook gewezen<br />

van de hand. Wel heel duidelijk komt het verschil in opvatting<br />

tusschen de autoriteiten en den korpscommandant<br />

uit in een onbeteekenend voorvalletje, dat zich in die dagen<br />

afspeelde. Een brigadecommandant, des nachts op hinderlaag<br />

liggende in den rand van het door ons geoccupeerde<br />

gebied, zag zijne kans schoon om een stout stukje te ondernemen.<br />

Hij maakte met zijne brigade een klein uitstapje<br />

op vijandelijk gebied en wist door beleidvol optreden een<br />

Atjehsch vóórwerkje te bezetten en geheel te vernielen.<br />

De kapitein NOTTEN, het voorval rapporteerende, meldde,<br />

dat bedoelde onderofficier door hem ernstig was berispt<br />

over zijne waaghalzerij, en dat het strengst mogelijke verbod<br />

was uitgevaardigd tegen een dergelijk eigenmachtig optreden,<br />

maar voegde er aan toe, dat hij, na die berisping, den<br />

bewusten brigadecommandant een woord van lof voor zijn<br />

moedig en beleidvol handelen tijdens de patrouille niet had<br />

kunnen onthouden. Dit laatste vond bij den gouverneur van<br />

Atjeh onverdeelde afkeuring; naar zijne meening viel er<br />

hier niets te loven, slechts te straffen.<br />

In een drietal brieven van den Gouverneur aan den<br />

korpscommandant, onderscheidenlijk van 10 September, 26<br />

October en 2.1 December 1892, vinden wij het standpunt


- 20 -<br />

van hoogerhand ten aanzien van het gebruik der marechaussees<br />

ten duidelijkste neergelegd. In die bescheiden treffen<br />

wij achtereenvolgens aan :<br />

>-In verband met de taak, die op het Korps-<br />

Maréchaussée rust, moet het eene groote uitzondering zijn,<br />

dat brigadecommandanten zich buiten de linie begeven tot<br />

het doen van verkenningen of met welke bedoeling dan<br />

ook !<br />

Het optreden buiten de linie is vooral af te<br />

keuren, omdat de brigadecommandanten in den regel onderofficieren<br />

zijn, wien het, de ondervinding heeft dat voldoende<br />

geleerd, in den regel te doen is om een of ander bravourstukje<br />

uit te halen, terwijl het succes gewoonlijk al<br />

zeer weinig te beteekenen heeft (')".<br />

In den brief van 26 October :<br />

„Ik heb de eer, UWeledelgestrenge mede te deelen, dat<br />

vooreerst geen sprake mag zijn van offensief optreden in<br />

het voorterrein door hinderlagen of patrouilles van Uw<br />

korps".<br />

En eindelijk in het schrijven van 21 December :<br />

„Ik heb de eer, UWeledelgestrenge mede te deelen, dat<br />

bij geheim schrijven van het Departement van Oorlog, Vilde<br />

Afdeeling dd. 9 dezer No. 814 werd bepaald, dat het optreden<br />

van tot Uw korps behoorende brigades buiten de<br />

geconcentreerde linie in geen geval meer mag plaats<br />

hebben".<br />

Dat alles lijkt al heel weinig op den contra- guerilla !<br />

Trouwens, dat de noodzakelijkheid van die taak voor<br />

het korps in die dagen nog niet in wijden kring werd gevoeld,<br />

blijkt wel uit den door Notten gevoerden strijd met<br />

enkele bestuursambtenaren, die het niet goed konden zetten,<br />

dat zij over de marechaussee niets te zeggen hadden. Het<br />

(') Ongetwijfeld had de gouverneur gelijk, indien hij daarmede het<br />

materieele succes bedoelde. Maar sloeg hij het moreele effect<br />

op vriend' en vijand van die „bravourstukjes" niet te laag aan ?


- 21 -<br />

was toch een politiekorps en behoorde dus als zoodanig<br />

toch eigenlijk onder bunne bevelen te staan I<br />

In het vrij zonnige schilderij, zooals dat hierboven van<br />

het korps marechaussee in de eerste jaren van zijn bestaan<br />

is gegeven, komen echter bij nadere beschouwing ook wel<br />

meer sombere tinten voor.<br />

Het fraaie voorbeeld, door het nieuwe korps gegeven,<br />

was nog niet voldoende om het leger uit het moeras te<br />

halen, waarin het verzonken was. Het actieve optreden<br />

trok. de stoutmoedigen aan ; edoch, dit waren de uitzonderingen.<br />

De geest van het Indische leger „en masse" was<br />

nog onvoldoende ontwaakt en opgeheven om den roepstem<br />

te beantwoorden. Reeds spoedig vlotte het niet erg met<br />

de aanvulling. Zoo klaagt de korpscommandant in een brief<br />

van 19 September 1892 hevig over „de verflauwde lust, om<br />

bij het korps te dienen, mede in verband met de hevige<br />

gevechten, waaraan de brigades hebben blootgestaan". Bij<br />

een heel bataljon Infanterie bleek op zeker oogenblik geen<br />

enkel man kader lust te voelen om bij de marechaussee ovér te<br />

gaan. Zoo liep de geregelde aanvulling met geschikte elementen<br />

van dat zoo kleine troepje, slechts één divisie sterk, zelfs<br />

gevaar.<br />

Het zou wel anders worden 1 Maar, aan den anderen<br />

kant, ook in later jaren is dit geluid wel eens vernomen.<br />

Ups en downs te dien aanzien hebben elkaar afgewisseld,<br />

ten nauwste verband houdende met de militaire actie. Werd<br />

er zwaar, doch met succes gevochten, was er roem en eer<br />

te behalen, dan was de lust om bij het kops te dienen<br />

steeds groot; werd er echter alleen groote inspanning van<br />

de marechaussees gevergd zonder daaraan geëvenredigde<br />

kansen op succes, dan verslapte de animo.<br />

Als één van de middelen, om den lust tot dienen bij<br />

de maréchaussee op te wekken, gaf de kapitein Notten<br />

aan het houden van feesten na geslaagde ondernemingen,


*» 22 -<br />

In het Reglement was de Civiel en Militair Gouverneur<br />

van Atjeh gemachtigd, om ter belooning van flinke daden<br />

en tot aanwakkering van den ondernemingsgeest premiën<br />

uit te betalen, waartoe per brigade over een bedrag van<br />

f 100.— 's jaars mocht worden beschikt. De korpscommandant<br />

wilde nu deze gelden in hoofdzaak besteed zien tot<br />

het houden van gezamenlijke feesten, brigadesgewijze of,<br />

indien het te pas kwam, met het geheele korps. Dit gaf het<br />

aanzien aan de beroemde marechaussee-fuiven met hun<br />

eigenaardig en kenmerkend cachet, waaraan zich al spoedig<br />

allerlei traditie's vastknoopten.<br />

Het eerste feest voor het k®rps in zijn geheel werd<br />

gehouden in April 1893; een som van f 600.— was hiervoor<br />

uitgetrokken.<br />

Eind September 1893 trad de kapitein NOTTEN als<br />

korpscommandant af en werd opgevolgd door den kapitein<br />

BAKKERS.<br />

Inmiddels was. onder het bestuur van den in 1892 als<br />

gouverneur van Atjeh opgetreden Kolonel, later Generaal<br />

DEIJKERHOFF, de Regeering weder overgegaan tot een<br />

nieuwe Atjeh-politiek, o.m. beoogende om met behulp van<br />

Atjehsche hulpbenden het gebied rondom de geconcentreerde<br />

linie van vijanden te zuiveren en onder ons rechtstreeksch<br />

bestuur te brengen. Het geslepen, avontuurlijke verzetshoofd<br />

Teukoe OEMA, een tegenstander, die het ons al<br />

herhaaldelijk uiterst lastig had gemaakt, bood naast zijn onderwerping<br />

aan, dit werkje voor ons op te knappen, natuurlijk<br />

niet zonder daarbij zijn voorwaarden te stellen. Dit aanbod<br />

werd op voorstel van generaal DEIJKERHOFF door de<br />

Regeering aanvaard. Teukoe Oema kreeg de titels Toekoe<br />

DJOHAN PAHALAWAN en PANGLIMA PRANG BESAR<br />

en ontving naast rijke geldgeschenken groote voorraden<br />

krijgsbehoeften: geweren, munitie, enz. voor het uitrusten<br />

van het door hem op te richten Atjehsche korps. In-<br />

. derdaad gelukte het hem, gesteund door onze troepen,


- 23 -<br />

de door hem aanvaarde taak tot een goed einde te brengen.<br />

Om het op die wijze veroverde terrein blijvend te bezetten<br />

werd een kring van buitenposten opgericht buiten de geconcentreerde<br />

linie, waarvan de hoofdpunten door ons,<br />

de tusschenposten door Atjehers werden bezet. Doel van<br />

deze posten was : dienen als punt van uitgang en ondersteuning<br />

van onze patrouilles in het buitenterrein. Dit doel<br />

kwam evenwel niet tot zijn recht. Wij lezen dan ook; „Helaas<br />

echter werd door de bezetting van die posten van dat<br />

patrouilleeren weinig werk_ gemaakt, en de patrouilles, die door<br />

sommigen hunner nog werden uitgezonden, om de manschappen<br />

tenminste iets te doen te geven, kozen in den regel uur<br />

van afmarsch, route, enz. zoodanig, dat elke aanraking met<br />

den vijand werd vermeden."<br />

Zoo was dus het door ons geoccupeerde gebied aanzienlijk<br />

uitgebreid. Deze vooruitgang was echter slechts een<br />

schijnbare, want niet alleen was de toestand in wezen niet<br />

veel verbeterd, doch bovendien waren wij min of meer ala<br />

merci gekomen van de goedgezindheid van onzen Atjehschen<br />

bondgenoot. Mocht deze het te eeniger tijd in zijn<br />

hoofd krijgen, onze zaak ontrouw te worden, dan stonden<br />

ernstige moeilijkheden voor de deur, niet het minst door<br />

het groote aantal geweren, dat hem ter beschikking was gesteld<br />

en dat in een dergelijk geval ongetwijfeld tegen ons<br />

zou worden gericht. Dat inderdaad de Regeering en de<br />

Gouverneur zich met deze politiek op zeer glad ijs hadden<br />

gewaagd, het verloop der gebeurtenissen zou het bewijzen.<br />

Het korps marechaussee was intusschen op den ouden<br />

voet voortgegaan, Heel veel gelegenheid om zich bij de<br />

verovering van het buitenterrein te onderscheiden — in 1893<br />

had de marechaussee eindelijk toestemming gekregen om ook<br />

buiten de linie op te treden—had het korps niet gekregen,<br />

daar de troepen van T. Oema voor ons in hoofdzaak de<br />

kastanjes uit het vuur haalden. Maar men had gedaan, wat<br />

gedaan kon worden.<br />

Zoo was het einde van 1895 gekomen, toen in Decem-


- 24 -<br />

ber van dat jaar een man werd aangewezen als commandant<br />

van het korps, die meer dan iemand anders zijn stempel<br />

op de marechaussee heeft gedrukt, die den stoot heeft<br />

gegeven tot de hooge vlucht, die het korps heeft genomen,<br />

en die er van heeft gemaakt het schitterende keurkorps, dat<br />

zulke prachtige diensten heeft bewezen en zoo vele, vele<br />

lauweren heeft geplukt. Die man was de kapitein ]hr.<br />

G.J.W.G.H. GRAAFLAND.<br />

IV. HET TIJDPERK GRAAFLAND.<br />

Toen Graafland het commando over de marechaussee<br />

aanvaardde, kwam hij met geheel eigen denkbeelden over de<br />

wijze van optreden van het korps. Naar zijne meening kleefden<br />

nog vele en groote fouten aan de marechaussee. Deels ten<br />

gevolge van de haar opgedragen begrensde taak, deels<br />

ten gevolge van de omstandigheid, dat de eerste korpscommandanten<br />

zich nog niet geheel hadden weten los te maken<br />

van de oude sleur, van de toenmaals heerschende opvattingen<br />

over de strijdwijze der infanterie en nog onvoldoende<br />

doordrongen waren van de noodzakelijkheid om voor dit<br />

nieuwe wapen een geheel eigen tactiek, een geheel eigen<br />

wijze van optreden te ontwerpen, had naar zijn oordeel de<br />

marechaussee zich nog niet in volle kracht kunnen ontplooien.<br />

De hoofddienst, het leggen van hinderlagen, duidde nog<br />

altijd op een te veel passief optreden ; aan het vuurwapen,<br />

de karabijn, werd nog altijd te groote beteekenis toegekend.<br />

Graafland zag het korps marechaussee niet als een politiekorps,<br />

bestemd om de inwendige rust en veiligheid te veri<br />

zekeren, maar als een keurtroep, waarmede de contra-guerilla<br />

moest worden gevoerd, die den vijand moest gaan opzoeken,<br />

mstede van hem af te wachten; kortom een offensief gevechts-instrument.<br />

En, voorvoelende, dat spoedig de behoefte<br />

aan een zoodanig korps zich zou gaan openbaren, begon<br />

hij onmiddellijk in die richting te sturen. Daar hij een<br />

krachtfiguur en een man van gezag was, gelukte het hem,


- 25 _<br />

ook de chefs voor zijn ideeën te winnen en zijn denkbeelden<br />

door te voeren.<br />

Hij wist al dadelijk te doen breken met de gewoonte<br />

om de marechaussees te gebruiken als dekking van convooien<br />

en transporten. In stede daarvan werden uitgebreide<br />

verkenningen verricht in het terrein buiten de linie. De<br />

daarbij opgedane terreinkennis zou spoedig te pas komen.<br />

Hij bracht grondige wijziging in de opleiding der marechaussee.<br />

Gedeeltelijk volgde hij daarbij het oude voetspoor,<br />

doch hij ging verder dan zijn vo<strong>org</strong>angers. Geen<br />

commando's meer, geen ondoelmatige marsch-en gevechtsvormen,<br />

geen gesloten optreden, geen handgrepen enrecrutenschool.<br />

De opleiding werd uitsluitend gericht op de actie<br />

en daarbij werd vooral de nadruk gelegd op den strijd<br />

met het blanke wapen. Vooral ten aanzien van het gevecht<br />

kwam hij met nieuwe, eigen denkbeelden. Hij was de prediker<br />

van het offensief a outrance, En, als kern van dit*<br />

offensief, het gevecht met het blanke wapen. Het vuur was<br />

voor hem volkomen bijzaak, de karabijn een wapen, dat<br />

alleen bij noodzaak mocht worden gebruikt. Voor den strijd<br />

was zijn consigne : „Voorwaarts zonder oponthoud en zonder<br />

vuren, in zoo breed mogelijk front. Is men voldoende dicht<br />

genaderd, dan vallen de brigades zonder orders af te wachten<br />

stoutmoedig aan. Vermijd het open terrein zooveel<br />

mogelijk, verkies een gevecht in de kampongs boven een<br />

gevecht in de sawah".<br />

Deze en dergelijke woorden beteekenden voor die<br />

jaren, een tijd, waarin men alleen met groote, massale troepenmachten<br />

in open terrein durfde optreden en waarin men<br />

zijn heil zocht in een overstelpend vuur, niet veel minder<br />

dan een omwenteling. Dat beteekenden ook de daden<br />

van Graafland. Zoo gelastte hij in den aanvang van zijn<br />

optreden vaak, de patronen in den gesloten patroonzak te<br />

houden en zóó het gevecht te beginnen. Zelfs zond hij<br />

soms brigades uit ter overrompeling van bendehoofden en


— 26 -<br />

hun gevolg zonder karabijn, om zijn marechaussees te leeren<br />

zich krachtig te voelen op het blanke wapen alleen !<br />

Door zijn ontembaren moed, zijn geestkracht, zijn gave,<br />

om tot het hart van den soldaat door te dringen, en zijn<br />

welsprekendheid, die tot groote daden wist op te wekken,<br />

slaagde hij er al spoedig iri, zijn ondergeschikten geheel<br />

voor zich te winnen. Ook de eenvoudige soldaat besefte<br />

al gauw, dat de nieuwe korpscommandant een man was<br />

onder wiens bevelen het dienen eervol zou zijn. Zoo gelukte<br />

het hem in korten tijd een superieuren geest in het<br />

korps te kweeken, die zich op schitterende wijze zou openbaren,<br />

Ter volledige kenschetsing eenerzijds van de denkbeelden<br />

van den man, die zulk een grooten invloed heeft<br />

gehad op het korps, anderzijds van de wijze, waarop hij<br />

het hart van zijn soldaten wist te treffen, kunnen wij niet<br />

nalaten hier de toespraak in te lasschen, die Graafland tot<br />

zijn korps richtte, toen dit voor het eerst, nog geen 4<br />

maanden na zijn optreden, gezamenlijk uitrukte ter uitvoering<br />

van een moeilijke en gevaarlijke opdracht. Die toespraak,<br />

waarin men als het ware de militaire „geloofsbelijdenis"<br />

van Graafland aantreft, heeft hij zelf neergeschreven.<br />

Zij luidt als volgt: (')<br />

,, Ik herhaal, wat ik U reeds dikwijls leerde :<br />

De vijand steunt op zijn uit loopgraven en verschansingen<br />

af te geven vuur. Wanneer gij U daarom slechts niet bekommert<br />

en hem stoutmoedig met den- klewang te lijf gaat,<br />

nergens stelling neemt, maar als vastbeslotenen op hem<br />

aanrent, zonder uwe karabijnen te gebruiken, dan zult gij<br />

de trompen hunner geweren hoe langer hoe hooger zien<br />

gaan en de kogels telkens hooger over U heen hooren<br />

fluiten. Maar dan mag er ook geen oogenblik aarzeling zijn<br />

in den aanval. Gij moet attaqueeren in lange, dunne liniën<br />

en er aan denken, dat, zoo gij veel verliezen lijdt, dit uw<br />

eigen schuld is, omdat gij dan niet snel genoeg gestormd<br />

(') 1, M. T. 1902 blz. 301 e v.


~ 27 -<br />

en misschien te dicht naast elkaar geloopen hebt. Indien<br />

gij op elkander aansluit, beschouw ik zulks als een teeken<br />

van lafheid. Zoodra ik „marechaussee" roep, moet gij dien<br />

kreet luid herhalen, met den klewang over het hoofd<br />

zwaaien en als dollen op de Atjehers instormen. Gij moogt<br />

U niet bekommeren over hen, die vallen; want daarvoor zal<br />

de reserve z<strong>org</strong>en, indien gij slechts altoos naar den vijand<br />

toe de beweging voortzet. Wie schiet zonder vergunning<br />

van zijn luitenant zal worden gestraft. Alles moet geschieden<br />

met den klewang. De Atjehers moeten vandaag bang<br />

worden voor uw klewangs. En zoo gij met den klewang<br />

alléén vecht, zal ik tevreden zijn. Maar trotsch zal ik<br />

zijn, indien gij mij de bewijzen kunt geven van uw vijanden<br />

met de handen te hebben aangegrepen en gedood. De<br />

ware moedige durft ook zonder wapen zijn vijand aan. Ik<br />

reken er op, dat ik vanavond rapport ontvang van tallooze<br />

gedoode vijanden, want dan weet ik, dat gijlieden weinig<br />

verliezen zult hebben geleden.<br />

Durf gij naar mijn voorschriften handelen ?<br />

Durft gij op Uw klewangs vertrouwen ?<br />

Zult gij den aanval doorzetten, dien ik zal bevelen ?<br />

Durft gij dat te bezweren ?<br />

„Brani soempah" was het antwoord der marechaussees.<br />

Zij hebben hun eed niet gebroken, zooals wij zullen<br />

zien. Zij hebben niet geaarzeld en zich stipt gedragen naar<br />

de voorschriften van hun aanvoerder. En verscheidene<br />

marechaussees behben inderdaad hun wapenen opgestoken<br />

en den vijand met de bloote handen aangegrepen.<br />

Ziedaar een voorbeeld van hetgeen een aanvoerder, van<br />

dergelijk hout gesneden, met inheemsche troepen kan<br />

bereiken !<br />

Ongetwijfeld ging Graafland bij dit alles, op zichzelf<br />

beschouwd, veel te ver. Overdreven was zijn verheerlijking<br />

van den strijd met het blanke wapen, overdreven ook zijn<br />

achteruitstelling van de beteekenis van het vuur. Geen


- 28 -<br />

normaal denkend aanvoerder zal in normale omstandigheden<br />

zijn mannen in het gevecht sturen met ongeladen, karabijnen,<br />

veel minder nog de karabijnen doen thuislaten of<br />

zijn soldaten aanraden, de wapens op te steken en met de<br />

bloote vuist den vijand te lijf te gaan. In later jaren heeft<br />

het wel eens moeite gekost, de in dien tijd geboren verheerlijking<br />

van het blanke wapen, die bij de marechaussees<br />

was ingeroest, tot redelijke proportie's terug te brengen en<br />

de zucht, om den strijd uitsluitend met den klewang te<br />

voeren, heeft wel eens onnoodige verliezen gekost. (')<br />

Maar laat ons bij de critische beoordeeling van Graafland's<br />

denkbeelden : „juger les choses d'après leur date '.<br />

Wanneer wij de tijdsomstandigheden in aanmerking nemen,<br />

dan verschijnt alles in een geheel ander licht. In de eerste<br />

plaats was het Indische leger in die dagen nog niet met<br />

het geweer (de karabijn) M. 95 uitgerust. Bovendien zien<br />

wij in begin 1896 in Atjeh een gedemoraliseerd leger eenerzijds,<br />

een tegenstander, die zich onzen meerdere voelt op<br />

het blanke wapen anderzijds ; hier klewangoverschatting, aan<br />

onze zijde klewangvrees. Onder die omstandigheden kwam<br />

het er allereerst op aan, het vertrouwen in eigen kracht te<br />

herwinnen, te toonen, dat wij ook op het blanke wapen den<br />

Atjeher niet vreesden. Dit was noodig, niet alleen om den<br />

geest van het korps zelf omhoog te brengen en om den<br />

vijand ontzag in te boezemen, maar bovenal om aan het<br />

leger het goede voorbeeld te geven, om dat leger een<br />

exempel te stellen, waaraan het zich zou kunnen opheffen<br />

uit de moreele depressie, waarin het verzonken lag. En<br />

waar-het nog altijd de moreele factoren zijn, die den strijd<br />

beslissen, ging dit belang boven alles, en ver uit boven alle<br />

mogelijke overwegingen van materieelen aard.<br />

Dat er daarbij naar de andere zijde werd overdreven,<br />

wie zal het ontkennen ? Maar wie zal durven beweren, dat<br />

die overdrijving, op dat moment overbodig was?<br />

( l<br />

) In dien tijd ontstond het gezegde: de kogel liegt, alleen'de<br />

klewang spreekt de waarheid.


- 29 -<br />

Het leger is, mede dank zij het-prachtige voorbeeld<br />

van de marechaussee, uit zijn staat van veTval opgeheven,<br />

de klewangvrees is overwonnen.<br />

En daar ging het om !<br />

Zoo zien wij dan in de eerste maanden van 1896 het<br />

korps marechaussee, we zouden haast zeggen getransformeerd<br />

tot een korps Graafland. Hij zelf drukte later des<br />

verschillen tusschen zijn korps en de infanterie als volgt uit :\<br />

„Dat waren enkele der groote verschillen tusschen de^<br />

infanterie en de marechaussee : vlug aantreden, geruischloos<br />

marcheeren, géén commando's, een bijna automatische, van<br />

zelf en zonder aanwijzingen beginnende en eindigende verkenningsdienst,<br />

's nachts een blijvend verband tusschen de<br />

brigades, die onafgebroken hun marsch vervolgden, een<br />

volkomen onderling begrijpen, nimmer praten onder den<br />

marsch en nooit „in rust" marcheeren, ook niet over dag.<br />

Het zijn de beginselen, die sedert hebben gediend en<br />

nog altijd dienen als basis voor het optreden van de marechaussee<br />

en de infanterie op de buitengewesten.<br />

Op die wijze ageerende, werd onafgebroken het terrein<br />

buiten de linie afgepatrouilleerd, in de eerste plaats<br />

met de bedoeling terreinkennis op te doen, zonder overigens<br />

natuurlijk een ontmoeting met den vijand te schuwen.<br />

Daarbij werd het open terrein, getrouw aan Graafland's<br />

instructies, zooveel mogelijk vermeden, zoodat het optreden<br />

veelal een verrassend karakter droeg.<br />

„Was het wonder, dat de Atjehers ontzag begonnen te<br />

gevoelen voor die weinig talrijke schare, die overdag en<br />

's nachts op het onverwachtst te midden der meest gevreesde<br />

en volkrijkste kampongs verscheen en ook even<br />

geheimzinnig verdween als zij gekomen was ?" lezen wij<br />

dan ook in een beschrijving van Graafland's tijd.<br />

Aldus bouwde Graafland voort aan de volmaking van<br />

-zijn-korps. Spoedig zou er een dringend beroep op worden


- 30 _<br />

gedaan; de korpscommandant z<strong>org</strong>de er voor, dat dit<br />

beroep niet tevergeefs zou zijn.<br />

Naar aanleiding van een aanval op een patrouille uit<br />

onzen post Anak Galong besloot de Gouverneur jn Maart<br />

1896 tot een "militair optreden in het complex Lamkrak<br />

der XXII moekims, langs de Atjehrivier, welke actie de<br />

bevestiging van de buitenlinie zou moeten voltooien. Oudergewoonte<br />

zou Teukoe Oema met zijn korps, toenmaals 1000<br />

strijders sterk, bij deze onderneming een gewichtige rol<br />

vervullen.<br />

Maar onze trouwe bondgenoot honoreerde ditmaal den<br />

wissel niet, die op hem werd getrokken.<br />

29 Maart 1896 verliet hij onze zijde, medenemende de<br />

vele geweren, de groote munitievoorraden en de aanzienlijke<br />

geldsommen/die wij wel zoo vriendelijk waren geweest,<br />

hem te verstrekken !<br />

Een illuzie werd op dien dag vernietigd, een politiek<br />

ten grave gebracht.<br />

De afval van T. Oema bracht plotseling den toestand<br />

op een kritiek punt. In het tegenover de Lamkrak-moekims<br />

gelegen gedeelte van de buitenlinie, daar dus, waar<br />

het gevaar het eerst en het meest dreigde, waren kort te<br />

voren 4 posten: Toei Selimbing, Aloer Oë, Montassik en<br />

Mata Aier elk door een brigade marechaussee bezet. De<br />

toestand was hachelijk in die kleine posten ; elk oogenblik<br />

konden ze door een veelvoudige overmacht worden ingesloten<br />

en afgeloopen. Het was al dadelijk niet meer mogelijk<br />

ze zonder kleerscheuren te bereiken. Het was dus allerdringendst<br />

noodig om een troepenmacht van Koetaradja<br />

uit te zenden om ze onverwijld te doen ontruimen en de<br />

bezettingen met den munitievoorraad veilig binnen de linie<br />

te brengen.<br />

Maar .... deze actie was een waagstuk en kon gemakkelijk<br />

op een debacle uitdraaien. Eerst na langdurig


- 31 -<br />

aandringen bij den Gouverneur kreeg Graafland dan ook<br />

toestemming om de onderneming te beproeven. Waar men<br />

vreesde voor een aanslag van T. Oema's benden op de<br />

geconcentreerde linie, konden weinig troepen worden gemist<br />

; behalve over zijn marechaussees kreeg Graafland nog<br />

slechts de beschikking over 2 compagnieën infanterie, elk<br />

ongeveer 100 bajonetten sterk.<br />

En zoo trok de colonne op 30 Maart 1896 in den<br />

namiddag er op uit om de kameraden uit het hol van den<br />

leeuw te halen. De eerste groote onderneming van het<br />

korps onder zijn commandant, de eerste gelegenheid, die<br />

Graafland kreeg om zijn denkbeelden zelf aan de praktijk<br />

te toetsen !<br />

De onderneming was zeer gevaarvol. Naar onze begrippen<br />

was de colonne sterk: 2 compagnieën infanterie<br />

en 8 brigades marechaussee. Maar laat ons niet uit het oog<br />

verliezen, dat men in die dagen een dergelijken tocht slechts<br />

met bataljons zou hebben durven wagen en dat de Atjeher<br />

van toen een zeer geduchte tegenstander was. De blokhuizen<br />

waren omgeven door vijandig gezinde kampongs en<br />

de tegenpartij, vele honderden strijders sterk en van tallooze<br />

vuurwapenen voorzien, hadden sterke stellingen ingericht op<br />

den weg daarheen. Het was dan ook niet zonder z<strong>org</strong> dat<br />

de commandant den tocht aanvaardde. Maar begrijpende,<br />

dat snelheid bij deze actie op den vo<strong>org</strong>rond moest staan<br />

en vertrouwende op zijn marechaussees besloot Graafland het<br />

gevecht met zijn eigen mannetjes te voeren en de infanterie<br />

slechts als dekking in den rug te gebruiken.<br />

Vóór den afmarsch richtte de commandant tot zijn<br />

troep de gedenkwaardige woorden, die wij hooger hebben<br />

aangehaald.<br />

Wij zullen dezen tocht, een der mooiste wapenfeiten<br />

uit de Atjehsche krijgsgeschiedenis, vooral wanneer hij<br />

wordt beschouwd in verband met de tijdsomstandigheden,<br />

niet uitvoerig schilderen ('), niet in den breede verhalen,<br />

(>) Zie hiervoor f. M. T. 1902 bl. 285 e. v.


op welk een voorbeeldige wijze Graafland met zijn dappefen<br />

onder aanvoering van de luitenants Vuijk, Vis en Stoop de<br />

onderneming tot een goed emde wist te voeren. Wij willen<br />

volstaan met te vermelden, dat de bezettingen der posten,<br />

met den mitrailleur en den geheelen munitievoorraad ten<br />

koste van slechts 2 gesneuvelden en 4 gewonden veilig<br />

binnen de linie werden gebracht.<br />

Het beroep van den korpscommandant der marechaussees<br />

op zijn mannen was niet tevergeefs geweest.<br />

Helaas moest onder de gesneuvelden ook de luitenant<br />

Vuijk zijn.<br />

Maar de betaalde prijs was niet te hoog geweest!<br />

Want niet alleen was den vijand een gevoelig materieel<br />

verlies, en wat nog veel meer beteekende, een nog gevoeliger<br />

moreele klap toegebracht, maar bovendien was de<br />

deugdelijkheid van Graafland's theorieën en de groote militaire<br />

waarde van het volgens die theorieën opgeleide korps bewezen.<br />

De marechaussee had zich schitterend gehouden,<br />

de groote beteekenis van een snel en krachtig offensief<br />

optreden was glashelder aangetoond. Aan het leger was een<br />

voorbeeld gegeven, een voorbeeld, dat diep zou inwerken<br />

en dat rijke vruchten zou dragen. Is het te boud gesproken,<br />

wanneer wij beweren, dat vanaf 30 Maart 1896 de victorie<br />

op Atjeh begon ?<br />

Toen de colonne te Koeta-Radja terugkeerde, was<br />

iedereen stomverbaasd, dat de onderneming was gelukt<br />

ten koste van zóó weinig verliezen !<br />

7 April kwam de Legercommandant, de Luitenant-<br />

Generaal VETTER, te Oelèë-Lheuë aan ter vervanging van<br />

Generaal DEIJKERHOFF, tevens met de opdracht, de zaken<br />

in Atjeh in goede banen te leiden.<br />

Al spoedig bleek de noodzakelijkheid om de buitenlinie<br />

op te heffen en de volgende dagen werden verschillende<br />

excursiën gemaakt om de bezettingen af te halen en de<br />

posten te ontruimen. Aan die excursiën nam het. korps


~ 33 —<br />

marechaussee een zeer werkzaam aandeel. Zoo b. v. bij den<br />

tocht op 17 April onder den daags te voren te Oelèë Lheuë<br />

gedebarkeerden Luitenant-Kolonel VAN HEUTSZ, tot het<br />

ontzetten van de posten Senelop en Lam Soet, waaraan 8<br />

brigades marechaussee deelnamen. Evenzoo bij de excursie<br />

op 20 April, waarmede de opheffing der buitenlinie werd<br />

beëindigd en waarbij 10 brigades marechaussee onder<br />

Graafland een zeer actieve rol speelden. Ook bij de verrassing<br />

van de versterking Batoe in de XIII moekims Toengkoeb<br />

wisten de daaraan deelnemende 6 brigades marechaussee<br />

onder Graafland zich zeer te onderscheiden; niet<br />

minder bij de diversie op 2 Mei naar Senelop en Montassik<br />

en bij den tweeden tocht naar de XIII moekims Toengkoeb<br />

op 4 Mei,<br />

Bij al deze excursies, die ten doel hadden den aanval<br />

op T. Oema's hoofdstelling voor te bereiden door het den<br />

met hem verbonden afvallige hoofden in hun eigen gebied<br />

lastig te maken, demonstreerden de marechaussees hun<br />

superieure gevechtswaarde, hun onvermoeidheid en hun<br />

bijzondere geschiktheid voor den strijd tegen den Atjehschen<br />

vijand. Graafland en zijn mannen beten bijna overal<br />

de spits af, baanden de infanterie den weg en boezemden<br />

den tegenstander een heilzaam ontzag in. En, al ging het<br />

uit den aard der zaak slechts geleidelijk, de infanterie begon<br />

zich de dcfor de marechaussee gegeven lessen ten nutte te<br />

maken en de groote waarde van Graafland's denkbeelden<br />

in te zien. Een nieuwe, krachtige geest ontwaakte langzaam<br />

maar zeker.<br />

Van 23 — 26 Mei had de groote actie plaats om T.<br />

Oema uit zijn stellingen in de IV en VI moekims te verdrijven,<br />

waaraan door het geheele korps marechaussee werd<br />

deelgenomen.<br />

De onderneming werd met schitterenden uitslag bekroond.<br />

In de daarop volgende dagen werden verder verschillende<br />

excursie s uitgevoerd om het succes uit te breiden,<br />

waarvan genoemd mogen worden de tocht onder den Ko-


~ 34 _<br />

lonel STEMFOORT naar de IV moekims ter doorzoeking<br />

van de aan de zuidelijke hellingen van het Raja-gebergte<br />

gelegen kampongs, de excursie naar de Lamkrak moekims<br />

op 9 en 10 Juni en de tocht naar de V moekims Montassik<br />

op 16 en 17 Juni. Bij al deze tochten verzamelde het korps<br />

marechaussee nieuwe lauweren.<br />

De toestand was thans zóó verbeterd dat de legercommandant<br />

het tijdstip gekomen achtte om naar Java terug te<br />

keeren. Eind Juni vertrok hij, een krachtig gestelde geheime<br />

instructie achterlatende, waarin o.m. werd gezegd:<br />

,,Met het bezet houden der geconcentreerde stelling<br />

zal echter gepaard gaan actief optreden der troepen<br />

buiten de grens dier stelling, n.1. patrouilles der posten<br />

in het voorterrein en kleinere of grootere colonnes, gevormd<br />

uit de mobiele macht te Koetaradja, op grooteren afstand<br />

buiten de linie.<br />

Het doel van dit actief optreden, buiten de grens der<br />

geconcentreerde stelling moet zijn:<br />

het verjagen en zoo mogelijk vernietigen van vijandelijke<br />

hoofden en benden;<br />

het steunen der bevolking, voor zoover zij door feiten<br />

bewijst, aan vijandig gezinden het rustig verblijf in haar<br />

midden tegen te gaan;<br />

het bij voortduring levendig houden bij de Atjehers van<br />

het bewustzijn onzer overmacht, zooals dat door de operatiën<br />

sedert 23 Mei j.1. thans krachtig gevestigd is."<br />

Zoo was dan wederom en ditmaal vo<strong>org</strong>oed, gebroken<br />

met de politiek van afwachten en onthouding en werd eindelijk<br />

het eenige middel aangegrepen dat Atjeh tot onderwerping<br />

kon brengen: actief en offensief optreden; den Atjeher<br />

met kracht van wapenen dwingen om ons gezag te erkennen<br />

door hem op te zoeken en aan te grijpen daar, waar<br />

hij tegen ons in verzet kwam.<br />

Na al het voorafgaande behoeft het geen betoog meer,<br />

dat voor de actie zooals die in de instructie van den Gene-


- 35 -<br />

raai Vetter werd aangekondigd, de marechaussee een welhaast<br />

ideale troep vormde.<br />

Het korps kon zich in zijn volle kracht ontplooien 1<br />

Reeds den dag na het vertrek van den Legercommandant<br />

werd een nieuwe excursie ondernomen om de kampongs<br />

Rabat en Sibrèh te tuchtigen, waartoe een sterke troepenmacht<br />

in 3 colonnes onder bevel van den Kolonel Stemfoort<br />

uitrukte. De le colonne, onder commando van den Luitenant-<br />

Kolonel van Heutsz, zou de tuchtiging uitvoeren.<br />

Als eerste gevechtsdoel stond op het programma de<br />

overvalling van de geduchte versterking Anak Galong, een<br />

onzer vroegere posten, die in April tevoren was ontruimd<br />

en door den vijand bezet. Deze taak werd opgedragen aan<br />

het korps marechaussee dat bij de le colonne werd ingedeeld<br />

en dat, gesteund door een compagnie snelladers (')<br />

vóór het aanbreken van den dag zich bij verrassing van<br />

de versterking moest meester maken.<br />

De opdracht werd op schitterende wijze uitgevoerd;<br />

de verrassing van Anak Galong vormt een van de schoonste<br />

bladzijden in de geschiedenis van het korps marechaussee.<br />

Velen onderscheidden zich bij deze affaire, niet het minst<br />

de vier ingedeelde luitenants Stoop, Wagener, Vis, ( 2<br />

) en<br />

Dijkstra. Graafland, Wagener en Dijkstra werden bij het<br />

gevecht gewond.<br />

Wij hadden aan verliezen 4 gewonde officieren, 6 gesneuvelde<br />

en 29 gewonde onderofficieren en minderen. De<br />

vijand liet 112 dooden in onze handen achter.<br />

In het nu volgende tijdperk werd het actieve optreden<br />

met kracht voortgezet en vele excursies werden uitgevoerd<br />

naar de streken, waar de verzetspartij nog niet het hoofd<br />

in den schoot had gelegd. Ook aan deze tochten nam het<br />

korps marechaussee een werkzaam aandeel. Het zou ons te<br />

(') dit is een compagnie uitgerust met geweren M. 95.<br />

C 2<br />

) Eenige jaren daarna, in 1899, vond deze kranige marechausseeofficier<br />

in het Pidiësche den dood-


- 36 -<br />

ver voeren van al deze ondernemingen verslag te doen en<br />

het aandeel der marechaussees in de behaalde successen te<br />

beschrijven. Volstaan wij met de vermelding der voornaamste<br />

acties waaraan de marechaussee deelnam : de excursie<br />

naar de Kroeéng Raba-baai op 15 Juli, de oplichting van<br />

Teukoe Nja-Makam in den nacht van 21 op 22 Juli, de tocht<br />

naar de XXVI moekims op 29 en 30 Juli. de excursies naar<br />

Lepong en Lohong van 8—14 Augustus, de tocht naar de<br />

XXII moekims van 23 — 27 Augustus, voorts tal van kleinere<br />

patrouilles in de maanden September en October, totdat op<br />

30 October weer een grootere excursie onder commando<br />

van Graafland werd gemaakt naar Ladoeng en Kroeëng-Raja.<br />

Voorwaar een respectabele lijst, die wel bewijst dat het<br />

korps marechaussee zijn dagen niet in ledigheid sleet.<br />

In December 1896 trad Graafland als commandant van<br />

het korps marechaussee af en werd opgevolgd door den<br />

kapitein VAN KAPPEN.<br />

Hij mocht zijn korps overgeven als een keurtroep, die<br />

zijn groote militaire waarde in tal van gevechten in het afgeloopen<br />

jaar had bewezen, die zich daarbij met roem had<br />

overladen en die zijn naam vo<strong>org</strong>oed gevestigd had.<br />

V. HET TIJDPERK NA GRAAFLAND 'S AFTRE­<br />

DEN TOT HET OPTREDEN VAN GOUVERNEUR<br />

VAN HEUTSZ (MEI 1898).<br />

De krachtige, onverpoosde actie in 1896, na T. Oema's<br />

afval, had belangrijke resultaten gewrocht. In 9 maanden<br />

tijds was het gelukt om niet alleen de veiligheid binnen de<br />

geconcentreerde linie afdoende te verzekeren doch bovendien<br />

het de linie omringende gebied tot rust te brengen.<br />

Het kwam er nu op aan om naast het behouden van hetgeen<br />

bereikt was, het succes verder uit te breiden en de<br />

l bevolking, die grootendeels gevlucht was, weer in de kam-<br />

* pongs terug te lokken. Dit kon alleen dan gelukken, als wij<br />

er voor z<strong>org</strong>den dat ze daarna rustig aan den arbeid kon


- 37 -<br />

blijven en niet langer door de verzetspartij werd lastig gevallen.<br />

Door de Regeering werd thans op grond van bovenstaande<br />

overwegingen aanvaard het z. g. stelsel van „actieve/<br />

beheersching van de 3 sagi's van Groot Atjeh". De geconcentreerde<br />

linie bleef daarbij behouden, echter met opheffing<br />

van een aantal overbodig geworden posten. Zij zou tot<br />

steunpunt dienen van een drietal mobiele colonnes, die vanuit<br />

vooruitgeschoven bivaks zouden opereeren, ten einde,<br />

ieder in haar eigen ressort, de dieper landwaarts in gelegen<br />

streken te kunnen beheerschen en de verzetslieden verder<br />

het gebergte in te jagen.<br />

Te Lhoknga, Indrapoeri, Tjot Mantjang en later ook te<br />

Kroeëng-Raja werden overeenkomstig dit plan bivaks opgericht<br />

van waaruit onafgebroken werd gepatrouilleerd.<br />

Het stelsel had het gewenschte succes. In de Atjehvallei,<br />

het gebied der XXII moekims, waar de mobiele colonne<br />

onder de bevelen was gesteld van den luitenant kolonel van<br />

Heutsz, weerde de verzetspartij onder de hoofdleiding van<br />

den befaamden aanvoerder Panglima Polim zich weliswaar<br />

geducht, doch stap voor stap werd zij teruggedrongen, totdat<br />

tenslotte op 25 October Seulimeum door ons werd<br />

bezet. Hier werd onmiddellijk aangevangen met den bouw<br />

van een bivak voor l'/ 2 bataljon infanterie.<br />

Inmiddels was bij Gouvernementsbesluit van 13 Januari<br />

1897 No. 1 het korps marechaussee uitgebreid tot een<br />

sterkte van 5 officieren en 362 onderofficieren en minderen.<br />

Tevens werd de taak van het korps gewijzigd; in den vervolge<br />

zou het niet alleen meer worden gebruikt voor het \<br />

verrichten van politiediensten doch bovendien voor „het<br />

uitvoeren van die handelingen uit den kleinen oorlog, waar- '<br />

toe het door zijne groote lokale terreinkennis en zijne vertrouwdheid<br />

met de bevolking in het bijzonder geschikt was".<br />

Zoowel de uitbreiding als de wijziging van de taak waren<br />

van groote beteekenis ; hielden zij eenerzijds een erkenning<br />

in van de groote verdiensten der marechaussee en van haar


- 38 ~<br />

bijzondere geschiktheid voor den strijd tegen den Atjeher,<br />

anderzijds maakten zij het mogelijk het korps beter tot zijn<br />

recht te doen komen.<br />

In Februari 1897 werd een tocht ondernomen in twee<br />

colonnes naar Leupoeëng — ± 10 K.M. ten Zuiden van Lhoknga<br />

— het gebied waar T. Oema met zijn benden verblijf<br />

hield. Een dezer colonnes, bestaande uit het korps marechaussee,<br />

1 compagnie infanterie en een detachement genietroepen<br />

ging overzee en ontscheepte te Leupoeëng op<br />

den 27en Februari. Van daar trok de colonne dwars door<br />

het terrein naar Samahani — tusschen Koetaradja en Indrapoeri<br />

aan de Atjehtram — alwaar zij 3 Maart d.a.v. aankwam,<br />

zonder onderweg op ernstigen tegenstand gestooten te<br />

zijn. Dit feit legt wel getuigenis af van den enormen vooruitgang<br />

die sedert T. Oema's afval, dus in nog geen jaar<br />

tijds in den toestand was gebracht.<br />

Daar bleek dat de zware patrouillediensten, die in het<br />

gebied der XXII moekims dag en nacht moesten worden<br />

verricht, te veel waren voor de infanterie, werd eind<br />

Augustus 1897 de infanterie-bezetting te Samahani vervangen<br />

door 6 brigades marechaussee, die zich voor dit werk veel<br />

beter eigenden. Samahani is dus de eerste marechausseepost<br />

geweest.<br />

In Juli werden 4 brigades marechaussee te Lhoknga<br />

gelegerd voor het registreeren van de bevolking in de IV<br />

en VI moekims, even later eveneens 4 brigades te Lam<br />

Njong voor de registratie in de XIII moekims.<br />

In Augustus 1897 werd het noodig een expeditie te<br />

zenden naar Sigli, alwaar de verzetspartij het onze bezetting<br />

herhaaldelijk zeer lastig maakte. Aan de onderneming namen<br />

12 brigades marechaussee deel. Op 6 Augustus begonnen<br />

de vijandelijkheden; 15 Augustus d. a. v. kon de expeditionnaire<br />

troepenmacht worden ontbonden, nadat de rust in<br />

Sigli en in de onmiddellijke nabijheid daarvan was hersteld.<br />

Bij Gouvernementsbesluit van 16 December 1897 No.<br />

9 werd het korps marechaussee wederom uitgebreid en


~ 39 ~<br />

thans gebracht op een sterkte van 9 officieren en 485 on»<br />

derofficieren en manschappen, vormende 2 divisiën. Vanaf<br />

dit tijdstip werd de functie van korpscommandant teruggebracht<br />

tot een in hoofdzaak administratieve. De korpscommandant<br />

kwam daardoor op het tweede plan ; voortaan waren<br />

de divisiecommandanten de eigenlijke leiders van de actie.<br />

De taak: het verrichten van politiediensten binnen de<br />

geconcentreerde linie, bleef nog steeds behouden. Gelukkig<br />

echter was de toestand aldaar zoo veilig geworden, dat deze<br />

taak niet veel meer om het lijf had, zoodat het korps marechaussee<br />

voor gewichtiger diensten vrij kwam. Het is dan<br />

ook in 1898 bijna voortdurend te velde geweest.<br />

In den aanvang van 1898 was de verzetspartij, waarbij<br />

zich ook de Pretendent Sultan bevond, onder haar leider<br />

Panglima Polim in Pidië teruggetrokken en had Keumala tot<br />

tijdelijken Sultanszetel en hoofdkwartier van het verzet geproclameerd.<br />

Daartoe door P. Polim uitgenoodigd, sloot T.<br />

Oema zich hier met een sterke en goed gewapende macht<br />

bij de oorlogspartij aan. Het werd duidelijk dat een krachtig<br />

actief optreden in dit gebied, al sedert lang het brandpunt<br />

van verzet, van waaruit de strijd in alle streken van<br />

Atjeh werd gevoed, dringend noodzakelijk was. Voorbereidingen<br />

voor een expeditie in het Pidiësche werden dan ook<br />

getroffen.<br />

Temidden van deze voorbereidingen werd begin Mei<br />

1898 de Kolonel VAN HEUTSZ tot Civiel en Militair Gouverneur<br />

van Atjeh benoemd. Deze gebeurtenis luidde weer<br />

een geheel nieuwe periode op Atjeh in, een periode, die<br />

de meest glorierijke, van alle zou worden en zou leiden tot<br />

de definitieve onderwerping van het land waarmede wij nu<br />

welhaast 30 jaren in oorlog waren.<br />

Even groot aanvoerder als scherpzinnig en vooruitziend<br />

staatsman begreep van Heutsz, dat na de thans behaalde<br />

resultaten de kroon op het werk gezet moest worden<br />

door geheel Atjeh in den vasten greep van ons gezag te


- 40 -<br />

brengen. Niet langer mocht worden genoegen genomen met<br />

een invloedssfeer zich beperkende tot groot-Atjeh en de<br />

kuststrooken der Onderhoorigheden, doch tot in het hartje<br />

van het binnenland moesten onze troepen het zwaard brengen<br />

aan allen, die zich tegen de „kompenie" verzetten, de<br />

zegeningen van ons bestuur aan allen, die in goede verstandhouding<br />

met ons wilden leven. En zoo zullen wij den<br />

grooten „bedwinger van Atjeh" met snelle slagen he r<br />

ver­<br />

zet in de verschillende landschappen zien breken om daarna<br />

alom het pacificatiewerk ter hand te nemen.<br />

De periode van Heutsz (1898—1904) kenmerkt zich dan<br />

ook eenerzijds door een aantal expeditiën en veldtochten,<br />

anderzijds door den aanvang allerwegen van dien met het<br />

pacificatie-werk hand in hand gaanden, eigenaardigen kleinen<br />

oorlog, die met den naam „patrouille-actie" wordt aangeduid.<br />

Deze groote en kleine actie zijn niet scherp te scheiden; ze<br />

gingen onmiddellijk in elkaar over. Was het hoofdverzet in<br />

een streek door een snellen, krachtigen veldtocht gebroken,<br />

dan werd onmiddellijk het behaalde succes geconsolideerd<br />

door het inzetten van een rustelooze achtervolging van de<br />

uit elkaar geslagen benden en niet gerust, voor zij tot den<br />

laatsten man onschadelijk waren gemaakt.<br />

Aan beide actie's : de groote tochten en de patrouilleactie,<br />

heeft de marechaussee een werkzaam aandeel genomen<br />

en daarbij vele lauweren geoogst. Daar wij de patrouilleactie<br />

landschapsgewijze zullen beschouwen en de excursiën<br />

en tochten zich veelal over verschillende gebieden uitstrekten,<br />

zullen wij, terwille van een goed overzicht, ons in het<br />

volgend hoofdstuk uitsluitend tot de laatstgenoemde bepalen,<br />

de bespreking van de patrouille-actie als een afgerond geheel<br />

tot later uitstellende.


- 41 -<br />

VI. DE GROOTE TOCHTEN EN EXPEDITIËN.<br />

I. De Pidië-expeditie; excursiën in<br />

Idi en Peusangan.<br />

Onmiddellijk na het optreden van VAN HEUTSZ nam<br />

onder zijn opperbevel de Pidië-expeditie een aanvang. Een<br />

expeditionnaire troepenmacht van 4 bataljons infanterie met<br />

hulpwapens, waarbij ingedeeld de le divisie marechaussee,<br />

sterk 12 brigades, onder commando van den kapitein VAN<br />

BLOEMEN WAANDERS, werd te Sigli samengetrokken.<br />

Op den len Juni 1898 werd van uit Sigli opgerukt.<br />

Tot 5 Juli toe werd het gebied in alle richtingen doorkruist<br />

en overal de tegenstand die men ontmoette gebroken. Bij<br />

de uiterst vermoeiende marschen en de vele gevechten was<br />

de marechaussee steeds vooraan.<br />

Toen noodzaakte het plotseling uitgebroken ernstige<br />

verzet in Idi den opperbevelhebber zich onverwijld met een<br />

bataljon infanterie en de le divisie marechaussee derwaarts<br />

te begeven. 6 Juli 1898 vertrok deze troepenmacht naar<br />

Idi. Na een korte, doch snelle en krachtige actie werd op<br />

den lóen Juli de hoofdleider van het verzet : Teungkoe<br />

TAPA, op de vlucht gedreven. Nadat nog van 18 — 21<br />

Juli een excursie gemaakt was naar Simpang Oelim kon het<br />

verzet als geëindigd worden beschouwd en keerde de opperbevelhebber<br />

met de door hem meegenomen troepenmacht<br />

weer naar Sigli terug.<br />

De in Juni—Juli in het Pidiësche opgedane ervaring<br />

had geleerd, dat men slechts te maken had met vijandelijke<br />

benden, doch dat de bevolking in haar geheel niet aan<br />

den strijd deelnam. Was zij daartoe in den aanvang misschien<br />

wel geneigd geweest, ons krachtig en voortvarend<br />

optreden, de weinige tegenstand, die de verzetspartij onzen<br />

zegevierenden troepen had kunnen bieden, de oogenschijnlijk<br />

geringe inspanning, die het ons had gekost om het hei-


_ 42 ~<br />

lige Keumala te bereiken, dat alles tesamen had de bevolking<br />

al spoedig van eventueele plannen in die richting<br />

afgebracht. Van Heutsz begreep dan ook dat een rustelooze<br />

achtervolging van de benden en vooral van de leiders van<br />

het verzet op den vo<strong>org</strong>rond moest staan. Waren deze maar<br />

eenmaal onschadelijk gemaakt dan kon de bevolking weer<br />

rustig aan den arbeid gaan en zou de streek spoedig geheel<br />

zijn gepacificeerd.<br />

Doch de moeilijkheid was, de verzetsleiders en de<br />

benden aan hun kleed te komen. Vaste verblijfplaatsen hadden<br />

zij uit den aard der zaak niet, standhouden in stellingen<br />

waagden zij na de hun toegebrachte zware verliezen<br />

niet meer. Zij verschenen en verdwenen als dieven in den<br />

nacht, trachtende snel een slag te slaan om dadelijk daarna<br />

weer naar het moeilijk toegankelijke bergland uit te wijken.<br />

Hiertegen was een ander optreden dan het tot dusverre<br />

gevolgde noodzakelijk: groote mobiliteit, gepaard<br />

gaande aan verrassing moest hier uitkomst brengen. Door<br />

kleine colonnetjes, zoowel overdag als 's nachts het terrein<br />

in alle richtingen doorkruisende en afzoekende, moest aanraking<br />

met de benden worden gezocht.<br />

Voor het eerst zien wij zich hier geleidelijk de strijdwijze<br />

ontwikkelen, die daarna tot op den huidigen dag de<br />

militaire actie op Atjeh en elders op de buitengewesten<br />

heeft bepaald. Dat de marechaussee voor dit werk als gegeknipt<br />

was, zal na het voorafgaande geen verwondering<br />

meer baren; was zij niet van den aanvang af gewend geweest<br />

aan snel en verrassend optreden, aan het patrouilleeren<br />

dwars door het terein, ook bij nacht en ontij?<br />

Tjot Moerong, een 20-tal K. M. landwaarts in, ten<br />

Zuiden van Sigli gelegen, werd tot tijdelijk bivak van een<br />

mobiele colonne bestemd, ten einde met meer succes de<br />

benden te kunnen bestrijden en het verrassend element bij<br />

die bestrijding beter tot zijn recht te kunnen doen komen.<br />

Den tweeden Augustus 1898 werd het door twee bataljons<br />

infanterie met hulpwapens en de divisie marechaussee, het


- 43 -<br />

geheel onder den opperbevelhebber, bezet. Twee dagen<br />

later nam de intensieve patrouillegang door kleine colonnes,<br />

bij dag zoowel als bij nacht, een aanvang.<br />

Deze rustelooze, felle actie had tengevolge, dat de verzetspartij<br />

zich in de vlakte niet meer veilig voelde. De<br />

hoofdleiders van het verzet: P. Polim en T. Oema weken<br />

dan ook met den Pretendent-Sultan naar het gebergte uic<br />

en zochten een toevlucht in de vallei van Tangsé, die nog<br />

nimmer door onze troepen was bezocht en waarvan men<br />

slechts wist dat zij ergens ten zuiden van Sigli, op ± 60 K.M.<br />

afstand moest liggen. Doch dadelijk nam de opperbevelhebber<br />

zijn maatregelen om den vijand ook hier te achtervolgen.<br />

Op den Hen Augustus werd de le tocht naar Tangsé<br />

onder leiding van den Lui tenant-Kolonel WILLEMS<br />

ondernomen. Men stootte echter op de kloof van Beniët,<br />

den eenigen toegangsweg tot de vallei, die zóó zwaardoor<br />

T. Oema's benden was versterkt en versperd, dat onverrichterzake<br />

moest worden teruggekeerd.<br />

Op 22 Augustus d.a.v. werd de tocht opnieuw beproefd,<br />

thans in twee colonnes. Bij de le colonne, onder persoonlijk<br />

bevel van van Heutsz, was ingedeeld de divisie marechaussee.<br />

De onderneming was een groot waagstuk: zonder aan- en<br />

afvoerweg, zonder kaarten of gidsen trok de colonne op<br />

grooten afstand van haar operatiebasis met slechts enkele<br />

dagen vivres bij zich een woest en onherbergzaam bergland,<br />

waarin wegen noch paden werden aangetroffen, binnen, ter<br />

omtrekking van de zwaar versterkte kloof van Beniët.<br />

Doch ook hier beloonde het geluk den stoutmoedige. De<br />

tocht slaagde volkomen; zonder verliezen werd Tangsé<br />

bereikt. T. Oema, zijn stelling in de kloof omtrokken ziende<br />

en zich in den rug bedreigd voelende, vluchtte naar de<br />

Westkust, waar. hij het volgend jaar even ten Noorden van<br />

Meulaboh zou sneuvelen.<br />

28 Augustus was de Tangsécolonne weer te Sigli terug.<br />

De volgende dagen werd de rustelooze achtervolging


- 44 -<br />

der vijandelijke benden voortgezet, waarbij zich de divisie<br />

marechaussee wederom zeer onderscheidde. Onder meer<br />

voerde zij in den nacht van 5 op 6 September een overvalling<br />

uit, waarbij eenige voorname hoofden werden opgelicht,<br />

Dit wapenfeit maakte een diepen indruk op de bevolking.<br />

In September 1898 was dan ook de toestand in het<br />

Pidiësche zóódanig verbeterd, dat het hoofdverzet geheel<br />

gebroken was te achten. Slechts het onschadelijk maken<br />

der overgebleven benden restte nog.<br />

Eind September moest worden opgetreden in het landschap<br />

Peusangan, gelegen op de Noordkust van Atjeh alwaar<br />

T. Tjhi' Peusangan het ons lastig maakte. De opperbevelhebber<br />

vertrok daartoe met 2 bataljons infanterie en hulpwapens,<br />

zoomede de 2e divisie marechaussee van Sigli naar<br />

Lhokseumawe. Op den 27en September begon van daar de<br />

marsch ; 25 October kon de expeditionnaire macht worden<br />

ontbonden nadat de rust in Peusangan en de aangrenzende<br />

landschappen, waaronder Pasé, ten koste van slechts luttele<br />

verliezen was hersteld.<br />

Zoo had óns krachtig, actief optreden in 1898 wederom<br />

groote successen geboekt en de onderwerping van Atjeh<br />

een belangrijke schrede vooruit gebracht. Ook ditmaal had<br />

de marechaussee zich schitterend gehouden en haar<br />

groote waarde voor den strijd tegen den Atjeher, die zoo<br />

vaak en zoo overtuigend gebleken was, deed het verlangen<br />

geboren worden het korps belangrijk uit te breiden. Bij<br />

Gouvernementsbesluit van 3 Maart 1899 No. 6 werd dan<br />

ook de sterkte van het korps gebracht op 5 divisiën, welk<br />

aantal tot 1926 behouden zou blijven, tesamen tellende 20<br />

officieren en 1212 onderofficieren en manschappen. De<br />

Plaatselijk Militair Commandant te Koetaradja werd belast<br />

met het korpscommando.<br />

Een gedeelte van het korps was bestemd om, met de<br />

de garnizoenstroepen, de rust en orde in Groot-Atjeh te<br />

handhaven, de rest om met de veldbataljons de in onder-


- 45 -<br />

werping gebrachte streken te paciflceeren, de nog overgebleven<br />

benden te achtervolgen en beschikbaar te blijven<br />

voor het gewapenderhand optreden in gebieden, waar<br />

wederom verzet mochc uitbreken. Door deze bestemming<br />

werden de divisies telkens daar gebruikt waar zij het meest<br />

noodig waren, zoodat wij ze herhaaldelijk van standplaacs<br />

zien veranderen. Bij den aanvang der patrouilleactie, omstreeks<br />

eind 1901, waren ze gelegerd:<br />

de le divisie te Seulimeum,<br />

de 2e divisie te Samalanga en Meureudoe,<br />

de 3e divisie te Lam Njong,<br />

de 4e divisie te Indrapoeri,<br />

de 5e divisie te Lhoknga.<br />

Deze standplaatsen betreffen slechts de divisiecommando's.<br />

Naast deze garnizoenen waren in verschillende andere<br />

bivaks onderdeelen der divisies gelegerd.<br />

In het hoofdstuk „de patrouille-actie" zal nader worden<br />

vermeld, waar de onderscheidene divisies achtereenvolgens<br />

hun hoofdactiegebied vonden.<br />

In 1898 was het korps marechaussee met de karabijn M 95<br />

verwapend. Al spoedig bleek dat het wapen voor deze<br />

troepen enkele wijzigingen behoefde. Nog in hetzelfde jaar<br />

werden de noodige veranderingen aangebracht; de aldus<br />

getransformeerde karabijnen kregen den naam van marechaussee-karabijnen<br />

(karabijnen marechaussee M. 95).<br />

Omstreeks dienzelfden tijd verviel de rentjong uit de<br />

bewapening. In zijn lichte, handige en goede repeteerkarabijn<br />

en zijn klewang had de marechaussee een in alle behoeften<br />

volkomen voorziend stel wapens, zoodat een dergelijk kort<br />

steekwaken als overbodig kon worden beschouwd.<br />

2. De Pasé expeditie ; 7 Juni-14 September 1899.<br />

In het eerste halfjaar van 1899 werd de Pasé-streek,<br />

die het vorige jaar tijdens de Peusangan-expeditie was bezocht,


- 46 _<br />

wederom in beroering gebracht, thans door Teungkoe (')<br />

Tapa dezelfde, die in 1898 het heftige verzet in Idi<br />

had ge<strong>org</strong>aniseerd. Onmiddellijk nam de Gouverneur zijn<br />

maatregelen. Troepen werden te Lam Njong en Seulimeum<br />

samengetrokken, vanwaar in 2 colonnes naar Meureudoe<br />

werd gemarcheerd waar op den 7en Juni VAN HEUTSZ<br />

zelf het opperbevel nam.<br />

De expeditionnaire macht was samengesteld uit 2 bataljons<br />

infanterie met hulpwapens en 6 brigades marechaussee.<br />

Na dwars door Samalanga en Peusangan naar het verzetsgebied<br />

te zijn getrokken en aldaar de verzecspartij onder<br />

Tng. Tapa met belangrijke verliezen uit zijn stellingen te<br />

hebben verjaagd, werden deze streken van eind Juni —<br />

September in alle richtingen doorkruist en werd overal het<br />

verzet den kop ingedrukt. Als resultaat van dit krachtige<br />

optreden kwamen alle voorname hoofden op één na in het<br />

Pasésche en aangrenzende landschappen in onderwerping.<br />

3. De Samalanga expeditie.<br />

Januari — Februari 1901.<br />

Begin 1901 werd andermaal een optreden op Atjeh 's<br />

Noordkust noodig, toen bleek dat in het landschap Samalanga<br />

de hoofdleiders van het verzet: de Pretendent-Sultan<br />

en Panglima Polim met hun aanhang een veilige toevlucht<br />

hadden gevonden en zich aldaar krachtig hadden verschanst.<br />

Zoo was o.a. de Glé Batèë Ilië met de omringende heuvels,<br />

de geduchte stelling, waartegen in 1880 zelfs Generaal v.d.<br />

Heijden herhaaldelijk het hoofd had gestooten, in krachtigen<br />

staat van tegenweer gebracht. Wederom werd een expeditionnaire<br />

macht te Meureudoe samengetrokken, ter sterkte<br />

van 2 bataljons Infanterie met hulpwapens en de 2e divisie<br />

( !<br />

) Teungkoe, afkorting Tng. = het praedicaat van allen, die een<br />

geestelijk ambt bekleeden.<br />

Teukoe, afkorting T., is in het algemeen de titel of het aanspraakwoord<br />

voor de Atjehsche bestuurders of „adëllijke" personen.


- 47 -<br />

marechaussee. Op den 30en Januari 1901 trok van Heutsz<br />

aan het hoofd van deze macht tegen den vijand op.<br />

Tengevolge van een krachtige inleidende artillerie-beschieting<br />

door de marine, ontruimde de vijand zonder slag of stoot<br />

zijne stellingen, met uitzondering van het oude bolwerk: de<br />

Glé Batèë Ilië, dat tot den laatsten man werd verdedigd.<br />

Doch verzet, hoe moedig ook, kon niet baten; binnen korten<br />

tijd waren onze zegevierende troepen meester van het<br />

terrein en was ook hier het verzet gebroken.<br />

4. De tochten ter achtervolging van den<br />

Pretendent-Sultan en Panglima<br />

Polim met hun aanhang.<br />

In het tijdperk April 1896 — begin 1901 waren aan<br />

de verzetspartij zware klappen toegebracht, doch nog altijd<br />

bevonden zich de beide hoofdfiguren van het verzet: de<br />

Pretendent-Sultan en Panglima Polim, op vrije voeten.<br />

Was laatstgenoemde, het machtige en in hoog aanzien<br />

staande hoofd der XXII moekims, de eigenlijke ziel der tegen<br />

ons gerichte actie, ook de aanwezigheid van den Pretendent,<br />

in de oogen der verzetspartij nog altijd den op den<br />

Atjehschen sultanstroon rechthebbenden Toeankoe, vormde<br />

een ernstig en steeds dreigend gevaar. Toen wij dan ook<br />

na de Samalanga-expeditie de handen wat meer vrij kregen,<br />

werd een scherpe actie ter achtervolging van deze beide<br />

onruststokers, die zich veelal in eikaars nabijheid ophielden,<br />

ingezet.<br />

Na achtereenvolgens uit Peudada, Peusangan en Samalanga<br />

verdreven te zijn, zocht Panglima Polim zijn toevlucht<br />

in de bovenstreken van Keureutöë en Geudong, terwijl de<br />

Pretendent-Sultan in September 1901 naar de Gajo-landen<br />

uitweek. Ten einde hem ook hier niet met rust te laten<br />

werden verschillende marechaussee colonnes gevormd en speciaal<br />

met hun opsporing en achtervolging belast.<br />

Zoo trok op den 27en September 1901 een marechaussee-


- 48 -<br />

colonne ter sterkte van 12 brigades, waarbij ingedeeld de<br />

Luitenants SCHEEPENS, jhr. BOREEL, WATRIN, AUKES,<br />

KORNDÖRFFER en de onderluitenant CHRISTOFFELonder<br />

den Majoor van DAALEN van Panté-Lhong naar den<br />

Laoet Tawar (Gajolanden). Hoewel het geheele meergebied<br />

gedurende twee maanden onafgebroken werd doorkruist, was<br />

het tengevolge van de vijandige houding der bevolking<br />

bijna onmogelijk om berichten los te krijgen. Eindelijk gelukte<br />

het een Gajo op te vatten, die bereid bleek om de schuilplaats<br />

van den Pretendent-Sultan aan te wijzen. Op den<br />

19en October werd deze overvallen, doch hoewel 18 verzetslieden<br />

konden worden neergelegd en vele wapens, preciosa<br />

e. d. werden buitgemaakt, gelukte het den vorstentelg zelf<br />

met zijn vrouwen en kinderen te ontkomen. Verdere aanraking<br />

met den Pretendent en zijn aanhang werd niet meer<br />

verkregen, zoodac de colonne medio November via Meulaboh<br />

naar huis terugkeerde.<br />

Eind 1901 werd een colonne van 4 brigades van de<br />

3e divisie marechaussee onder den kapitein WEBB in Matang<br />

Koeli (Lho' Soekon) gelegerd, in het bijzonder bestemd<br />

voor de achtervolging van P. Polim. Korcen tijd daarna-21<br />

januari 1902 - kwam echter de commandant door het neerstorten<br />

van een valboom om het leven<br />

Op 3 Maart 1902 rukte een colonne ter sterkte van 8<br />

brigades marechaussee onder den Majoor v.d. MAATEN,<br />

waarbij ingedeeld de Luitenants van HETTINGA TROMP,<br />

BURGER en DRAAIJER vanuit Samalanga naar de Gajolanden<br />

op. Ook deze colonne vermocht de vluchtelingen niet te<br />

ontdekken en keerde op den 17en April onverrichterzake te<br />

Panté-Lhong terug, na de verzetspartij een verlies van 18<br />

man te hebben toegebracht en 44 vuurwapens te hebben<br />

buitgemaakt.<br />

Korten tijd daarna — 28 Juni 1902 —- rukte een colonne<br />

ter sterkte van 4 brigades marechaussee (de luitenants STEIJN<br />

VAN HENSBROEK en VASTENOU) en een sectie infanterie


- 49 -<br />

(luitenant KORNDÖRFFER), onder bevel van den kapitein CO-<br />

LIJN, wnd. controleur van Lhokseumawe, van uit laatstgenoemde<br />

plaats er op uit ter opsporing van P. POLIM. Na tevergeefs<br />

een schuilplaats van dezen te hebben overvallen trok COLIJN,<br />

bericht hebbende ontvangen dat de panglima van den Pretendent<br />

naar de Gajolanden was uitgeweken en vermoedende,<br />

dat de Pretendent zelf wel niet ver zou<br />

zijn, eveneens daarheen, daarbij eigener initiatief van zijn<br />

opdracht afwijkende. Bij dezen tocht stootte de colonne op<br />

de hellingen van den Boer ni Intèm-Intèm, den toegang<br />

tot het Gajo-Loeös gebied, op een zeer zwaar versterkte<br />

stelling, die genomen werd ten koste van 4 dooden en 10<br />

gewonden, waaronder de luitenants STEIJN van HENSBROEK<br />

en KORNDÖRFFER, waarvan de eerstgenoemde spoedig<br />

daarop overleed. De vijand liet 37 dooden in zijn stellingen<br />

achter.<br />

Door het grooce aantal dooden en gewonden moest<br />

de verdere actie worden gestaakt en keerde de colonne op<br />

den len September te Lhokseumawe terug, na in totaal 92<br />

verzetslieden te hebben neergelegd.<br />

Inmiddels was den 19en Juli de luitenant SCHEEPENS<br />

met 5 brigades marechaussee van Meureudoe naar Pameuë<br />

gezonden ter opsporing van den Pretendent, die volgens<br />

berichten hierheen was uitgeweken. Na geruimen tijd in<br />

Pameuë gepatrouilleerd te hebben werd op bericht, dat de<br />

Pretendent-Sultan naar Geumpang was vertrokken, dwars<br />

over de bergen naar deze vallei opgerukt. Hier ging het<br />

spoor verloren. Toen deze colonne, door vele zieken daartoe<br />

genoodzaakt, medio September naar Lammeulo terugkeerde,<br />

vertrok twee weken later een nieuwe colonne onder<br />

den kapitein SCHNEIDERS van Peudada naar Pameuë,<br />

terwijl een patrouille van 2 brigades marechaussee en een<br />

sectie infanterie onder den luitenant WATRIN van Sigli<br />

naar Geumpang ging ter samenwerking met de colonne<br />

SCHNEIDERS. Terzelfdertijd ageerden twee mobiele marechaussee-colonnes<br />

uit Groot-Atjeh, onder de luitenants


- 50 -<br />

GEERTSEMA BEGKERING en AUKES, waarbij ook de<br />

luitenant DINGER, op Atjeb's Noordkust en in de Gajolanden.<br />

Toen daarop berichten er op wezen, dat de Pretendent<br />

naar het Meulabohsche zou zijn gegaan, ging ook van hier<br />

een colonne onder den kapitein ADAMA VAN SCHELTEMA<br />

er op uit, terwijl de luitenant DARLANG het Beutongsche<br />

afzocht. Voor deze felle actie—en wellicht ook nog om<br />

andere redenen—week de Pretendent naar Pidië uit, waarop<br />

den 13en November 1902 3 brigades van de le divisie te<br />

Seulimeum naar Tangsé op marsch gingen. Deze colonne<br />

vond wel een schuilplaats van den gezochte en kon eenige<br />

verzetslieden neerleggen, doch den Pretendent zelf kreeg zij<br />

niet in handen.<br />

Toen kwam het bericht binnen dat de Pretendent-<br />

Sultan zijn eerste vrouw, die zich in het landschap Peusangan<br />

bevond, had laten aanzeggen in Pidië bij hem te komen.<br />

Onmiddellijk liet de onderluitenant CHRISTOFFEL, wnd.<br />

Civiel gezaghebber in Peusangan, alle wegen afsluiten en<br />

zond hij zijn spionnen er op uit om deze vrouw in het oog<br />

te houden. Toen zij zich in een prauw wilde inschepen om<br />

naar Pidië te gaan, liet hij haar gevangen nemen-<br />

Eind November 1902 zocht een colonne van 2 brigades<br />

marechaussee en 1 sectie infanterie onder den kapitein<br />

KRAMERS, waarbij ingedeeld de luitenant BODE, het<br />

Peusangansche af. Daarbij werd een ladang overvallen, waar<br />

een 8-tal verzetslieden konden worden neergelegd. Een der<br />

lijken werd herkend als dat van den Pretendent. Zoowel<br />

de persoonsbeschrijving als kleeding en wapening klopten<br />

nauwkeurig, terwijl eenigen tijd later ook de zegelring van<br />

den vorst terechtkwam, die bij de overvalling door een<br />

marechaussee bleek te zijn buitgemaakt. Twijfel was dus<br />

vrijwel uitgesloten. Toch bleek eenigen tijd later, dat de<br />

hoop ijdel was geweest; de Pretendent was opnieuw den<br />

dans ontsprongen en bevond zich nog in het land der<br />

levenden.<br />

Op den 25en December 1902 werden de favorite en de


~ 51 -<br />

zoon van den Pretendent door majoor VAN DER MAATEN<br />

in Lammeulo opgelicht. Onder den indruk van dit feit en van<br />

de scherpe achtervolging bood de Pretendent op den 5en<br />

januari 1903 zijn onderwerping aan.<br />

Alle krachten werden nu op P. POLIM geconcentreerd.<br />

Op den 24en Januari 1903 gelukte het den onderluitenant<br />

Ghristoffel de schuilplaats van dezen verzetsleider te<br />

overvallen en daarbij zijn echtgenoote gevangen te nemen.<br />

Daarna werd herhaaldelijk met zijn 'benden aanraking gekregen,<br />

waarbij deze menige veer moesten laten. P. Polim<br />

zelf kreeg men echter niet in handen.<br />

In den nacht van 20/21 Mei 1903 slaagde de majoor<br />

van der 'Maaten erin de moeder, een der vrouwen en<br />

nog enkele andere familieleden van P. Polim in Tangsé op te<br />

lichten. Toen nu bovendien in Augustus van dat jaar verschillende<br />

zijner schuilplaatsen werden overvallen door<br />

patrouilles onder COLIJN, BREWER en GHRISTOFFEL,<br />

waarbij hem zware verliezen werden toegebracht, legde P.<br />

Polim eindelijk het hoofd in den schoot en kwam den<br />

6en September d.a.v. in onderwerping. Hiermede waren de<br />

beide hoofdfiguren van het verzet onschadelijk gemaakt.<br />

De gevolgen van de onderwerping van P. Polim<br />

waren van verstrekkende beteekenis. Tal van hoofden<br />

kwamen zich de volgende maanden melden en vele uitgewekenen<br />

keerden naar hun gampongs terug. Het einddoel:<br />

de volledige pacificatie van Atjeh, was een belangrijke<br />

schrede naderbij gebracht 1 (').<br />

De hierboven geschetste successen waren practisch geheel<br />

het werk van de marechaussee geweest. Onder leiding van<br />

haar schitterende aanvoerders had zij prachtige staaltjes van<br />

moed, volharding, energie en bekwaamheid te zien gegeven.<br />

De verzetsleiders hadden geleerd wat het beteekende om<br />

('). Na zijn onderwerping heeft P. Polim zich op de meest loyale<br />

wijze van zijne verplichtingen tegenover ons gekweten en ons<br />

als bestuurder der XXII moekims zeer belangrijke diensten bewezen.


- 52 -<br />

de marechaussee op hun spoor te hebben ', dan baatte geen<br />

vlucht, hoe snel ook, geen list, hoe fijn ook uitgesponnen.<br />

Met de vasthoudendheid van een terriër bleven de brigades<br />

aan de bende kleven, haar onophoudelijk opjagende, haar<br />

geen uur rust gunnende, totdat de vijand zich zelfs in het<br />

holst van den nacht, in de diepste wildernis of temidden<br />

van bijna ontoegankelijke moerassen geen oogenblik meer<br />

veilig voelde. En het einde was onvermijdelijk : onderwerping<br />

of de dood.<br />

Men moet het die oude marechaussee-commandanten<br />

hooren verhalen om te beseffen, hoe het de bende te moede<br />

was, die werd achterna gezeten door de marechaussee. Hoe<br />

in onderwerping gekomen of gevangen genomen bendeleiders<br />

nog langen, langen tijd daarna opschrikten bij het<br />

minste geluid, sidderden bij een onverwachte beweging.<br />

Hoe b. v. de bende van P. Polim 36 uren onafgebroken<br />

door COLIJN werd achtervolgd, totdat de vijandelijke achterhoede<br />

van uitputting neerviel en langs het pad de Beaumontgeweren<br />

voor het oprapen lagen !<br />

Was het wonder dat alleen al het woord „marechaussee"<br />

voldoende was om schrik en ontsteltenis te verbreiden in<br />

het vijandelijke kamp ?<br />

5. De tocht van Overste van Daalen naar de<br />

Gajo- en Alaslanden.<br />

Wij zijn thans genaderd tot de meest beroemde tocht<br />

op Atjeh: de 163-daagsche excursie onder den luitenant<br />

kolonel VAN DAALEN door de Gajo-, Alas- en Bataklanden,<br />

het schitterende wapenfeit, waarbij een handjevol mannen<br />

stoutmoedig een marsch aflegde van meer dan 500 K. M.<br />

door onbekend vijandig gebied, in het zuidelijk gedeelte<br />

waarvan elke gampong in een vesting was herschapen, die<br />

den indringer den doortocht trachtte te beletten en daarbij<br />

tot den laatsten man, de laatste vrouw, het laatste kind<br />

zelfs standhield! Tien brigades marechaussee bestonden


- .53 -<br />

dit stoute stukje, een in getalsterkte onaanzienlijk colonnetje<br />

dat echter van zoo superieur gehalte was dat de kwantiteit<br />

door de kwaliteit meer dan vergoed werd. Onvergetelijk<br />

blijft deze tocht voor ieder, die het verslag daarvan gelezen<br />

heeft en groote bewondering vervult ons voor den man en<br />

zijn onderbevelhebbers, die den tocht tot een goed einde<br />

wisten te voeren.<br />

Op den 9en Februari 1904 vertrok de colonne uit<br />

Bireuën. Bij de macht, die in twee halve divisiën was<br />

gesplitst, resp: onder bevel van den kapitein SCHEEPENS<br />

en den len luitenant WATRIN, waren ingedeeld de marechaussee-luitenants<br />

WINTER, CHRISTOFFEL, EBBINK en<br />

AUKES, later de luitenants van BRAAM MORRIS en<br />

DRAAIJER.<br />

In het meergebied (het Takingeunsche) werd weinig<br />

verzet ondervonden. Om verrassend de Gajo-Loeös te kunnen<br />

binnenvallen en de sterke stellingen op den Boer ni<br />

Intèm-Intèm, waartegen de colonne COLIJN zulke<br />

belangrijke verliezen had geleden, te omtrekken, werd een<br />

onbekend pad gevolgd, waardoor de colonne voor groote<br />

terreinmoeilijkheden kwam te staan en ernstig oponthoud<br />

kreeg. Over den afstand Djagong-Kla werd niet minder dan<br />

9 dagen gedaan, hetgeen een nijpend voedseltekort tengevolge<br />

had.<br />

Eindelijk werd de Gajo-Loeös bereikt. Hier zou de<br />

strijd eerst recht beginnen I<br />

De bevolking van de Gajo-Loeös had zich op verzet<br />

tot het uiterste voorbereid. Elk gampongcomplex was door<br />

zware hindernissen omgeven en a. h. w. in een vesting herschapen,<br />

waarbinnen zich de geheele gampongbevolking,<br />

mannen, vrouwen en kinderen, had opgesloten, bereid zich<br />

tot den laatsten druppel bloed te verdedigen. In die „vestingen"<br />

hadden zich bij de uitgangen eenige fanatieke Gajo's -<br />

geposteerd, gereed om eiken wankelmoedige, die zijn heil<br />

in de vlucht zou willen zoeken, neer te slaan.<br />

Tegen deze versterkingen moest achtereenvolgens wor-


- 54 -<br />

den opgetornd. En de Gajo's bewezen dat het hen ernst<br />

was geweest met hun voornemen om goed en bloed te<br />

offeren voor de goede zaak! Ook dan als de borstweringen<br />

veroverd, de mannelijke strijders grootendeels buiten<br />

gevecht gesteld waren, wilden de overgeblevenen van overgave<br />

niets weten. Zelfs de gewonden verzamelden hun laatste<br />

krachten om te trachten een soldaat te dooden of te<br />

verwonden.<br />

Tot den laatsten man werd standgehouden en vrouwen<br />

C en kinderen deden vaak in doodsverachting en fanatisme<br />

' voor de mannen niet onder. Zoo moesten noodgedwongen<br />

* geheele gampongs worden uitgeroeid.<br />

Het was een droevig drama dat zich daar afspeelde in<br />

de binnenlanden van Atjeh!<br />

Toen in de Gajo-Loeös het verzetwas gebroken, rukte<br />

de colonne op naar de Alaslanden. Ook hier vertoonde de<br />

strijd hetzelfde beeld en moest gampong na gampong worden<br />

* veroverd. Ook hier leed de verzetspartij zware verliezen.<br />

Daarna trok de colonne via de Bataklanden naar Taroetoeng,<br />

dat den 18en Juli werd bereikt, en van waar uit naar<br />

Sibolga werd gemarcheerd, waar de troepenmacht zich den<br />

21 en Juli inscheepte.<br />

De moeilijke en gevaarvolle tocht was tot een goed<br />

k einde gebracht, aan de opdracht op de meest schitterende<br />

' wijze voldaan. Opnieuw had de marechaussee een gulden<br />

blad aan het reeds zoo fraaie boek harer geschiedenis toegevoegd.<br />

Behalve een groot aantal bronzen eereteekcnen voor<br />

Moed en Trouw en eervolle vermeldingen werden toegekend<br />

: 1 commandeurskruis der M. W. O. (Overste VAN<br />

DAALEN) 1 ridderkruis 3e klasse (Scheepens), 1 eeresabel<br />

(Watrin) en niet minder dan 42 ridderkruizen der 4e klasse<br />

van de M. W. O.<br />

Maar de offers waren dan ook niet gering geweest.<br />

¥ Twee en twintig verwondingen van de officieren, 23 marechaussees<br />

gesneuveld, 12 gewonden aan hun kwetsuren of


55 ~<br />

aan ontberingen en uitputting overleden en 197 verwondingen<br />

bij kader en manschappen, dat was de prijs die de<br />

marechaussee voor het succes had betaald 1<br />

De verliezen van den vijand beliepen echter alleen al^<br />

aan gesneuvelde mannen een kleine 2000 strijders. Zóó ge- '<br />

weldig was de indruk, die de colonne VAN DAALEN in<br />

de zuidelijke Gajo- en Alaslanden had gemaakt, dat een colonne<br />

ter sterkte van 6 brigades marechaussee onder den<br />

kapitein COLIJN, die van 28 October 1904 - 5 Maart 1905<br />

van Medan uit een tocht maakte door alle streken, welke<br />

door de colonne VAN DAALEN waren do<strong>org</strong>etrokken, ten<br />

Zuiden van het Meergebied practisch nergens meer verzet<br />

ontmoette.


56 -<br />

VII. HET TIJDPERK VAN DE PATROUILLE­<br />

ACTIE.<br />

± 1901 - ± 1913<br />

1. De Marechaussees als pacificators.<br />

Wij hebben thans de marechaussees in verschillende<br />

functies zien optreden: als politietroepen binnen de geconcentreerde<br />

linie, als wegbereiders voor de groote infanteriecolonnes<br />

in de dagen van GRAAFLAND'S optreden als<br />

korpscommandant, als zeer gewaardeerde deelnemers aan<br />

de verschillende expeditién: Pidië, Peusangan, Idi, Pasè,<br />

Samalanga, als rustelooze achtervolgers van de hoofdfiguren<br />

van het verzet: Panglima Polim en den Pretendent-Sultan<br />

met hun aanhang, tenslotte als brekers van het verzet in<br />

de Zuidelijke Gajo- en Alaslanden. Wij zullen thans de<br />

marechaussees in een nieuwe rol beschouwen, nl. als<br />

pacificators van Atjeh, in welke rol het keurkorps zich<br />

voorzeker niet minder onderscheidde, niet minder eer en<br />

roem oogstte, dan bij de uitvoering der andere militaire<br />

diensten, die het sedert zijn oprichting had bewezen.<br />

De krachtige slagen in de laatste jaren van de negentiende<br />

en in het begin van de twintigste eeuw door VAN<br />

HEUTSZ aan de verzetspartij toegebracht, hadden weliswaar<br />

overal het verzet gebroken, doch geenszins uitgedoofd. In<br />

de pas tot onderwerping gebrachte streken was de toestand<br />

nog verre van rooskleurig. Tallooze bendeleiders met hun<br />

aanhang zwierven er nog rond, levende op kosten der<br />

bevolking. Deze laatste heulde overal met de verzetspartij,<br />

hetzij uit sympathie, hetzij uit vrees ; de kwaadwilligen toch<br />

wisten hun weerspannige landgenooten door onbarmhartige<br />

cerrorisatie wel te dwingen zich naar hun wenschen te<br />

voegen. Berichten waren dan ook in den aanvang uiterst<br />

moeilijk los te krijgen ; de bevolking, wetende dat zij haar<br />

leven in de waagschaal stelde door de djahats aan de<br />

kompenie te verraden, hield zich liever van den domme en


~ 51 ~<br />

steunde, al dan niet gedwongen, de benden zooveel mogelijk,<br />

Deze laatste kregen voortdurend nieuwen aanhang; niet<br />

alleen de avontuurlijke elementen stroomden hen toe doch<br />

ook de jonge Atjehers, door de verhalen der ouderen in<br />

de gampongs over den glorierijken strijd tegen de kompenie<br />

opgezweept, boden in grooten getale hun diensten aan succesvolle<br />

bendeleiders aan. Waar fanatieke geestelijken den '<br />

strijd tegen der „kaphé", den „prang sabi" predikten, vond<br />

hun roepstem altijd gehoor. Doch ook de levensmoeden<br />

en zij die teleurgesteld waren of zich in hun rechten aangetast<br />

voelden, zochten, ook al was de kompenie volkomen<br />

onschuldig aan hun tegenspoed, immer een uitweg voor<br />

hun ontevredenheid door de wapenen tegen den gehaten<br />

indringer op te vatten. Zoo werd het verzet steeds gevoed.<br />

Het kleinste succesje van een bendehoofd, het<br />

geringste échec aan onze zijde, door den volksmond onmiddellijk<br />

tot groote overwinningen, resp. ernstige nederlagen<br />

opgeblazen, had altijd een sterke vermeerdering van<br />

den aanhang der benden tengevolge.<br />

In deze streken werden nu kleine troepenafdeelingen,<br />

luttele brigades slechts sterk, gelegerd met opdracht het<br />

gebied te pacificeeren, waartoe de commandanten naast het<br />

militair ook het civiel gezag uit te oefenen kregen. Dit woord<br />

„pacificeeren" hield zeer veel in! Allereerst moesten de<br />

vijandelijke benden en vooral de leiders van het verzet onschadelijk<br />

worden gemaakt. Maar om dit met succes te kunnen<br />

doen, moest het vertrouwen der bevolking worden gewonnen,<br />

ten einde berichten omtrent hun verblijfplaatsen te kunnen<br />

loskrijgen. Met eindeloos geduld, veel tact, een goed begrip<br />

van de psyche van den Atjeher, streng doch rechtvaardig<br />

optreden, moest de bevolking er toe worden gebracht in den<br />

militairen bestuurder den man te zien die eenerzij ds het<br />

goede wilde, wiens streven was een weldadig bestuur te<br />

voeren en het land tot bloei en welvaart te brengen, mede<br />

door vernietiging der de bevolking terroriseerende benden,<br />

anderzijds voldoende krachtig was om zijn wil onder alle


«— 58 —<br />

omstandigheden door te zetten. Eerst dan als de bevolking<br />

er van overtuigd raakte, dat de kompenie in staat was haar<br />

volledig tegen de gevreesde wraakneming van de verzetslieden<br />

te beschermen, kwamen de berichten los en kon de achtervolging<br />

der benden met goeden kans van slagen beginnen.<br />

Daarbij was de uiterste waakzaamheid geboden want, gezien<br />

de verraderlijkheid van het Atjehsche volkskarakter, was op<br />

de betrouwbaarheid der berichtgeving niet het minste staat<br />

te maken. Menig zeer geloofwaardig klinkend bericht was<br />

niet anders dan een lokvinkje om den troep in een zeer<br />

gevaarlijke val te lokken en menige brigade, op een binnengekomen<br />

bericht uitrukkende, viel in een hinderlaag om daar<br />

met de zoo beruchte en bloedige klewan gaan vallen kennis<br />

te maken. Werd de niets vermoedende troep door een op<br />

eenige meters naast het pad in de alang-alang verscholen<br />

liggende bende Atjehers met den klewang besprongen, dan<br />

kostte dat meestentijds ernstige verliezen en gingen bovendien<br />

vaak karabijnen verloren.<br />

Het eigenaardige was dat dikwijls spionnen en gidsen,<br />

die herhaaldelijk goede diensten hadden bewezen aan de<br />

kompenie, plotseling overstag gingen en den troep verraadden.<br />

Het was dan ook nooit met zekerheid vast te stellen<br />

dat een spion niet beide partijen diende.<br />

Zoo, zoekende en tastende, het vertrouwen der bevolking<br />

langzaam winnende, de binnengekomen berichten<br />

angstvallig schiftende en, dikwijls als het ware intuïtief de<br />

waarde ervan bepalende, gelukte het eindelijk in de goede<br />

richting te komen. Was men eenmaal op het goede spoor,<br />

dan was het wachtwoord: snel, met alle energie en volharding,<br />

maar voorzichtig de benden achtervolgen. Doch de vijand<br />

toonde zich een waardig tegenstander! Met ongelooflijke list<br />

en behendigheid wist hij zijn sporen te verbergen en den achtervolger<br />

te misleiden. Dan werd het een strijd van list tegen list<br />

behendigheid tegen behendigheid, volharding tegen volharding.<br />

Wat in dien strijd door onze troepen is gepresteerd, grenst<br />

aan het ongelooflijke. De oude rotten, in dezen „kleinen


- 59 -<br />

oorlög" grootgebracht, hadden daarin een bedrevenheid<br />

gekregen, die zonder weerga was. Spoorzoekers hadden<br />

zich oncwikkeld, aan wie niets ontsnapte; een afgebroken<br />

takje in het oerwoud, een voetafdruk, listig verb<strong>org</strong>en onder<br />

een blad, een klein krasje op een steen in een riviertje, hun<br />

scherpe oogen bespeurden ze en trokken er waardevolle<br />

conclusies uit. In de achtervolging waren de patrouilles<br />

onvermoeid; geen gebergte was hen te steil, geen rimboe<br />

te dicht, geen moeras te diep. Marschen van 24 uur en<br />

langer, in het afmattende tropische klimaat, kwamen herhaaldelijk<br />

voor. Het fanatisme was zóó groot dat meermalen<br />

werd do<strong>org</strong>ezet als vivresgebrek dreigde. In het gevecht<br />

bewaarden de getrainde brigades een onverschrokken kaimte,<br />

vormden zij een ondoordringbare burcht totdat het gevaar<br />

was afgewend om dan met onweerstaanbaar élan de vluchtenden<br />

na te zetten tot zij onschadelijk waren gemaakt. Dit<br />

narennen der vluchtende vijanden (boeroeën) werd door<br />

fanatieke marechaussees soms over een afstand van een<br />

uur gaans en méér voortgezet.<br />

Talloos waren de staaltjes van heldenmoed en energie<br />

bij de vervolging der benden betoond, talloos ook de bewijzen,<br />

tot welk een hoog peil het moreel was gestegen<br />

van de troepen die langdurig aan deze actie hadden deelgenomen.<br />

De' ervaring leerde dat een brigade van 20<br />

karabijnen, mits goed aangevoerd, goed getraind en waakzaam,<br />

een bijna onoverwinnelijken troep vormde. En dat, terwijl<br />

men luttele jaren daarvoor, nog slechts met colonnes van<br />

bataljons en compagnieën durfde uit te rukken 1<br />

Alles ging bijna stilzwijgend bij deze actie. Ieder kende<br />

zijn taak, ieder wist wat hem te doen stond, ook zonder<br />

woorden of bevelen. Niemand behoefde tot waakzaamheid<br />

te worden aangespoord, een ieder keek uit. Alle handelingen<br />

werden als het ware automatisch verricht. En de bedrevenheid<br />

was zóó groot dat de patrouilles met bijna even<br />

groote zekerheid 's nachts optraden als overdag.<br />

Gelukte het eindelijk de verzetspartij flinke verliezen


- 60 -<br />

toe te brengen, dan was dubbele waakzaamheid gebodert.<br />

Immers, deze verliezen deden het aanzien van de betrokken<br />

benden verminderen en daar het verloren gegane prestige,<br />

alleen was te herwinnen door een goeden slag te slaan,<br />

lieten de bendehoofden daartoe niets onbeproefd. Vooral<br />

haakten zij er naar geweren of karabijnen te bemachtigen.<br />

Het bezit van vuurwapenen beteekende voor een bende<br />

aanzien en macht. De in die dagen wel eens gemaakte<br />

taxatie dat de sterkte van een bende was te stellen op<br />

ongeveer 6 malen het aantal geweren en karabijnen waarover<br />

zij beschikte, kwam door de bank wel tennaastenbij<br />

uit. Elke buitgemaakte karabijn beteekende dus nieuw<br />

aanzien en nieuwen aanhang voor de verzetspartij.<br />

Juist dan als onze actie succes had, als wij er in waren<br />

geslaagd een aantal schuilplaatsen en ladangs te ontdekken<br />

'en te overvallen en vele kwaadwilligen neer te leggen, zien<br />

wij de bendehoofden hun fijnste troeven uitspelen. Vooral<br />

was dit het geval, als tengevolge van de door ons behaalde<br />

voordeelen de minder stoutmoedige elementen der verzetspartij<br />

neiging vertoonden om zich aan ons gezag te<br />

onderwerpen. Met groote list en geduld werd het complot<br />

gesmeed dat de bende in zijn aanzien moest herstellen. In<br />

den regel werd de aanslag beraamd op een troep of een<br />

commandant die nog weinig ervaring had in het patrouillewerk.<br />

Dikwijls werd de betrokken troep dagenlang door de<br />

vijandelijke spionnen gevolgd ten einde nauwkeurig te<br />

kunnen vaststellen, op welke wijze werd geageerd en aan<br />

welke fouten en onvoldoende veiligheidsmaatregelen de<br />

patrouille zich schuldig maakte. Tot de tijd rijp werd geacht<br />

om den slag te slaan. Boekten wij daarbij een échec,<br />

leed de betrokken patrouille een ernstig verlies en gingen<br />

geweren of karabijnen verloren, dan waren daarmede de<br />

behaalde voordeelen weer grootendeels verloren gegaan en<br />

kon men gedeeltelijk weer van voren af aan beginnen.<br />

Dit wat het militaire gedeelte van het pacificatiewerk<br />

betreft.


- 61 -<br />

Middelerwijl werd krachtig voortgearbeid aan de ontwikkeling<br />

van de streek. De bevolking werd geregistreerd,<br />

het terrein in kaart gebracht, communicatiemiddelen werden<br />

verbeterd, maatregelen getroffen om de welvaart te bevorderen,<br />

de rechtspraak te verzekeren, geschilpunten op te<br />

lossen of bij te leggen. Een nauwkeurige studie werd gemaakt<br />

van land en volk, niet alleen in groote lijnen, doch<br />

ook afdalende tot de kleinste details, als familie-relaties,<br />

afstamming, verhouding tusschen individuen enz. ten einde<br />

bronnen van twist, bijna altijd uitdraaiende op vermeerdering<br />

van den aanhang der verzetspartij, te kunnen opsporen.<br />

*<br />

Ziehier in enkele lijnen geschetst wat de pacificatie van<br />

tot onderwerping gebrachte gebieden alzoo inhield. Uit den<br />

aard der zaak maakte dit alles niet zoo veel indruk naar<br />

buiten. Schitterende wapenfeiten, veroveringen van bentengs<br />

en stellingen, spreken tot de massa; dit kleine gedoe,<br />

meestentijds in stilte uitgevoerd,; ontsnapte aan de aandacht.<br />

Slechts ingewijden wisten wat het zeggen wilde, wanneer<br />

kon worden gerapporteerd dat een streek gepacificeerd was,<br />

dat een lang gezocht bendehoofd eindelijk onschadelijk was<br />

gemaakt! Zij wisten hoeveel moed en energie, behendigheid<br />

en volharding, inspanning en ontberingen noodig waren<br />

geweest om een oogenschijnlijk zoo weinig éclatant succes<br />

te kunnen boeken. In deze dagen zijn vele, zeer vele lauweren<br />

geplukt die voor de schoonste wapenfeiten in bloedige<br />

veldslagen niet behoefden onder te doen, doch de buitenwereld<br />

wist ze do<strong>org</strong>aans niet op hun juiste waarde te<br />

schatten. Dr. G. SNOUCK HURGRONJE drukt het in zijn<br />

voorrede op de Engelsche vertaling van zijn standaardwerk:<br />

„de Atjehers" zoo juist uit:<br />

„Waarlijk, mocht de guerilla al weinig gelegenheid<br />

schenken tot zoogenaamd roemruchtige wapenfeiten, de<br />

officieren hadden, om met hunne kleine afdeelingen door<br />

bergachtig terrein,, vaak zonder voetpaden, door bosch,<br />

moeras en rivierbeddingen, tientallen kilometers per dag af


- 62 -<br />

te leggen ter bereiking van verb<strong>org</strong>en schuilplaatsen, heel<br />

wat meer moed, toewijding, beleid en locale kennis noodig<br />

dan men uit de eenvoudige militaire rapporten kan opmaken<br />

en de ongemakken en ontberingen die zij en hunne ondergeschikten<br />

zich hadden te getroosten, zouden voor een<br />

minder nuchtere natie dan de Hollandsche reden zijn geweest<br />

luide de loftrompet te steken."<br />

Zoo is het. En wanneer wij de verrichtingen der<br />

marechaussee tijdens de patrouille-actie wat nauwkeuriger<br />

beschouwen, dan moeten wij erkennen dat haar optreden als<br />

pacificator van Atjeh zeker niet minder roemvol is geweest<br />

dan hetgeen zij tevoren presteerde.<br />

De marechaussee alleen? Neen, ook aan de infanterie<br />

komt een woord van grooten lof toe voor hetgeen zij in de<br />

jaren der „kleine actie" heeft verricht. Zij had, vooral in de<br />

dagen van VAN HEUTSZ, haar les geleerd; het goede<br />

voorbeeld der marechaussee was niet tevergeefs geweest.<br />

Menige eeretrofee heeft de infanterie zich bij den opbouw<br />

van tot onderwerping gebrachte gebieden veroverd.<br />

Maar, dit alles neemt niet weg dat de marechaussee<br />

ook hier voorlooper en wegbereider geweest is. Door haar<br />

werden de richtsnoeren van het beleid bij de uitvoering<br />

van deze taak ontworpen, door haar de gedragsregels ontdekt,<br />

die zich het best aanpasten aan de eigendommelijke kenmerken<br />

van deze actie. In haar gelederen leerden de jonge officieren<br />

den strijd voeren tegen de Atjehsche benden; zij was dus<br />

tegelijkertijd voorbeeld, vo<strong>org</strong>anger en leerschool. En dan,<br />

in de meest roerige en gevaarlijke streken was het altijd<br />

weer de marechaussee, die de taak toebedeeld kreeg om rust<br />

^ en orde te herstellen; de fraaiste resultaten en wapenfeiten staan<br />

op haar naam; uit haar gelederen kwamen de besten onder de<br />

besten voort, officieren zoowel als minderen. Wie zich de lange<br />

lijst van roemruchtige namen van marechaussee-officieren uit<br />

die jaren in het geheugen roept, staat verbaasd dat in een<br />

betrekkelijk zóó klein korps in een luttel aantal jaren zóóvele<br />

uitblinkers konden voorkomen. En wie zich de tallooze


- 63 -<br />

heldendaden van eenvoudige marechaussees in den strijd<br />

tegen de benden herinnert, van Amboneezen zoowel als<br />

van Javanen, die kan niet anders dan erkennen, dat in de/<br />

inheemsche rassen van onzen archipel de prachtigste)<br />

soldatendeugden schuilen en dat met dit materiaal alles kan/<br />

worden bereikt, indien slechts die deugden er uit worden<br />

gehaald.<br />

Het is de bijzondere geest in het korps marechaussee<br />

geweest die dit resultaat altijd heeft weten te bereiken. En<br />

wij zeggen het den marechaussee-officier na die uitriep :<br />

„Het is billijk en goed gezien dat men het korps de<br />

eer geeft die het toekomt, doch onbillijk en schadelijk in<br />

in het algemeen, er onmiddellijk op te laten volgen; „ja,<br />

maar de marechaussees krijgen ook de beste kerels". Neen,<br />

de waarheid is, dat tot nu toe het korps marechaussee<br />

zichzelf vormt, welke elementen er ook aan toegevoegd worden".<br />

Dat bereiken goede aanvoering, geest, traditie en met<br />

z<strong>org</strong> gekweekt zelfvertrouwen en zelfstandigheid.<br />

Laat ons thans in enkele lijnen de verrichtingen der<br />

marechaussees bij de pacificatie van Atjeh schetsen. Het is<br />

ons uit den aard der zaak niet mogelijk deze actie uitvoerig<br />

te schilderen, de namen te noemen der talloos velen, die<br />

zich hierbij een eereplaats in het geschiedboek der marechaussee<br />

veroverden. Wij kunnen slechts hier en daar een<br />

greep doen uit het beschikbare materiaal, de voornaamste<br />

gebeurtenissen boekstaven, enkele figuren noemen die zich<br />

bijzonder onderscheiden hebben, doch willen er reeds bij<br />

voorbaat den nadruk op leggen dat wij daarmede geenszins<br />

tekort willen doen aan anderen wier verdiensten boven allen<br />

twijfel verheven zijn. Maar wilden wij allen recht doen, dan<br />

zou deze schets, wij zeiden het reeds bij den aanvang, tot<br />

een boekwerk van duizenden pagina's uitdijen.


- 64 -<br />

2. DE WESTKUST VAN ATJEH.<br />

Na de reeks expeditiën en yroote tochten, die hun<br />

afsluiting vonden in den befanmden tocht van de colonne<br />

VAN DAALEN door de Gajo- en Alaslanden, is Atjeh's<br />

Westkust ongetwijfeld het terrein geweest waar de marechaussee<br />

haar voornaamste actie heeft gevoerd, waar vele<br />

van haar beroemdste aanvoerders zijn opgetreden en waar<br />

haar ongeëvenaarde kwaliteiten, zoowel voor het voeren<br />

van den anti-guerillakrijg als voor de pacificatie van Atjeh,<br />

zich op de schitterendste wijze openbaarden. Lang en hevig<br />

is hier de strijd geweest, kostbaar bloed moest worden vergoten<br />

en zware inspanning, vele ontberingen en groote volharding<br />

werden van de marechaussees gevorderd alvorens<br />

het einddoel kon worden bereikt. Maar ook ditmaal was het<br />

beroep op dit keurkorps niet vergeefs ; prachtige staaltjes<br />

van moed, beleid en energie vormen bij de actie in dit<br />

gebied een bijna onafgebroken reeks. Het optreden van ,de<br />

marechaussee bij de pacificatie van Atjeh's Westkust vormt<br />

een der schoonste bladzijden uit de Indische krijgsgeschiedenis.<br />

In de zuidelijke onderafdeelingen ter Westkust: Singkel<br />

en Tapatoean, heeft de marechaussee in die jaren geen<br />

voorname rol gespeeld. Wel werden deze gebieden af cn<br />

toe bezocht door marechausseecolonnes doch de vaste bezetting<br />

der bivaks bestond er, met een enkele uitzondering,<br />

uitsluitend uit infanterie. Dit veranderde eerst na de ernstige<br />

gebeurtenissen in 1925 en '26, die in deze schets niet zullen<br />

worden besproken. (.').<br />

Daarentegen is de pacificatie in de noordelijke landschappen<br />

: de onderafdeelingen Meulaboh en Tjalang, bijna<br />

geheel het werk geweest van de marechaussee. Wij zullen<br />

met een kort verslag van de gebeurtenissen na 1900 in het<br />

Meulabohsche aanvangen.<br />

(') Zie hiervoor de bijdrage in het jubileumnummer van het I. M.T.<br />

van de hand van den Kolonel C. A- Rijnders.


- 65 -<br />

MEULABOH.<br />

De gesteldheid van het terrein in deze onderafdeeling<br />

leende zich bijzonder tot het voeren van den guerilla-oorlog<br />

en de hier optredende benden wisten daarvan een dankbaar<br />

en handig gebruik te maken. De vlakke kuststrook is<br />

bijna overal tot diep in het binnenland moerassig en heel<br />

dit paja-terrein, dat voor onze troepen, vooral in den regentijd,<br />

zoo moeilijk te doorschrijden is, bood den verzetslieden<br />

prachtige schuilplaatsen aan. Naar de binnenzijde sloot het<br />

moerasgebied aan op met alang-alang en struikgewas begroeid<br />

heuvelterrein, dat te kust en te keur gelegenheid gaf tot het<br />

uitleggen van hinderlagen en dat op zijn beurt weer overging<br />

in woest en zwaar bergterrein, met. talrijke riviertjes<br />

doorsneden, waar de verzetspartij, indien het haar in de<br />

benedenlanden te warm werd, moeilijk vindbare ladangs en<br />

schuilplaatsen kon aanleggen. Een uiterst zwaar actiegebied<br />

dus, dat den benden een grooren voorsprong op onze<br />

troepen gaf.<br />

De verzetspartij in het Meulabohsche, ofschoon zij bij<br />

het begin van de actie ruim van vuurwapenen was voorzien,<br />

wist van haar geweren niet veel partij te trekken. Beschietingen<br />

hadden gewoonlijk op zóó grooten afstand plaats,<br />

dat zij ons geen verliezen berokkenden. Waar de verzetslieden<br />

een enkele maal in stellingen of loopgraven streden,<br />

ontruimden ze deze immer overhaast zoodra onze troepen<br />

in de buurt kwamen of met een omtrekking dreigden.<br />

Bivakbeschietingen kwamen over het algemeen slechts zelden<br />

voor. Daarentegen toonde de tegenpartij zich een meester<br />

op het blanke wapen en wist zij, om haar klewangaanvallen<br />

zoo goed mogelijk te doen slagen, op listige wijze patrouillecommandanten<br />

in een hinderlaag te lokken of op zeer handige<br />

manier partij te trekken van z<strong>org</strong>eloosheid of onachtzaamheid<br />

onzerzijds. De tallooze overvallingen in deze streek,<br />

waarvan de eerste reeds in den nacht van 24 op 25 April<br />

1877 plaats had en die tot het einde van het verzet werden


- 66 -<br />

toegepast, waren uiterst gevaarlijk zooals de ondervinding<br />

had geleerd; listig opgezet en met ware doodsverachting<br />

uitgevoerd, berokkenden zij ons vaak ernstige verliezen aan<br />

mannen en vuurwapenen. In het uitdenken der hinderlagen<br />

toonden de bendeleiders zich ware virtuozen. Telkens wisten<br />

zij wat nieuws te verzinnen: nu eens werd de aanval<br />

ingeleid met een lansenregen, dan weer met vuur; soms<br />

werd gelijktijdig van voren en van achteren geattakeerd om<br />

de verwarring te vergrooten, een ander maal de patrouille<br />

in prauwen gelokt, die op een afgesproken plaats door de<br />

Atjehsche roeiers werden omgekanteld of tot zinken gebracht.<br />

Herhaaldelijk ook werden twee hinderlagen gelegd, één op<br />

den heen — en één op den terugweg der patrouille om haar,<br />

indien zij bij den eersten overval gewonden had gekregen,<br />

en dientengevolge naar huis moest terugkeeren, geheel in<br />

de pan te kunnen hakken of wel te hulp snellende afdeelingen<br />

eveneens in de fuik te laten loopen. Alleen door uiterste<br />

waakzaamheid, goeden kijk op het terrein en ten allen tijde<br />

gevechtsvaardig marcheeren konden de patrouilles zich voor<br />

een échec behoeden.<br />

Bij den aanvang van de patrouille-actie stonden in<br />

het Meulabohsche vele verzetshoofden met hun benden<br />

tegen ons in het veld, waarvan de voornaamste waren:<br />

Teukoe Keumangan van Seunagan en Tjoet Nja' Diën,<br />

weduwe van den in Februari 1899 gesneuvelden T. Oema,<br />

benevens eenige oelama's, (geestelijken) waarvan Teungkoe<br />

Pedië de belangrijkste was. Verder moet hier worden vermeld<br />

Teukoe Radja Tampo, niet zoozeer uit hoofde van de<br />

belangrijkheid van dit verzetshoofd als wel omdat hij zich<br />

thans, dertig jaren later, nog steeds niet heeft gemeld!<br />

Ongetwijfeld waren hier de wereldlijke bendehoofden, in<br />

tegenstelling b. v. met de Pidië-streek, de toonaangevende<br />

verzetsleiders en moesten de oelama's zich in den regel met<br />

een tweede-rangs rol tevreden stellen. Een van de hoofdredenen<br />

hiervan was dat er in de onderafdeeling eigenlijk<br />

geen oelama's waren, die uit hoofde van hun kennis op


- 67 -<br />

dien titel aanspraak konden maken. Niettemin hadden zij<br />

op de achterlijke en fanatieke bevolking veel invloed en<br />

verschillende geestelijke verzetshoofden in het Meulabohsche<br />

zijn er dan ook in geslaagd het ons geducht lastig te<br />

maken.<br />

Meestentijds waren de volgelingen der verzetsleiders in<br />

benden gesplitst die onder aanvoering stonden van onderbendehoofden,<br />

de z.g. panglima's, en min of meer zelfstandig<br />

ageerden. Zij bleven echter in verbinding met de leiders,<br />

van wie zij indien noodig instructies kregen. Somtijds<br />

verzamelden de hoofden hun benden om gezamenlijk een<br />

mooien slag te slaan, waarna zij zich weer oplosten en de<br />

leiders zich met enkele getrouwen in hun schuilplaatsen terugtrokken.<br />

Het gevolg hiervan was dat bij de door ons<br />

uitgevoerde overvallingen der benden in den regel de hoofdverzetsleiders<br />

buiten schot bleven en jarenlang den strijd<br />

konden volhouden.<br />

De bevolking bleef langen tijd met de verzetspartij heulen,<br />

zoodat berichten uiterst moeilijk waren los te krijgen. Eerst<br />

dan, wanneer aan de benden van een verzetsleider vele<br />

verliezen waren toegebracht en tengevolge daarvan een groot<br />

deel zijner volgelingen in onderwerping kwam, ging de<br />

goedgezinde bevolking overstag. Dit lokte represaillemaatregelen<br />

der verzetspartij uit; de bevolking werd geterroriseerd<br />

en personen, waarvan werd vermoed dat zij aan<br />

de Kompenie inlichtingen hadden verstrekt, werden vermoord.<br />

Tegelijkertijd wijzigde de verzetspartij haar taktiek ; eenerzijds<br />

streefde zij er naar door een éclatant succes de verloren<br />

gegane invloed weer terug te winnen, anderzijds betrachtte<br />

zij de grootste voorzichtigheid. Zij wisselde herhaaldelijk<br />

van schuilplaats, liet deze door m boomen verb<strong>org</strong>en of op<br />

heuveltoppen geplaatste uitkijkposten bewaken, bracht vaak<br />

den nacht in het bosch onder den blooten hemel door om<br />

eerst bij dag aan de ladangwerkzaamheden te beginnen en<br />

liet de bivaks bespionneeren. Om niet bij het fourageeren<br />

gevaar te loopen, gingen oogenschijnlijk onschuldige, doch


- 68 -<br />

in waarheid met de verzetspartij heulende rotanzoekers of<br />

visschers met een voorraad levensmiddelen het bosch in<br />

om deze daar op een geheime, afgesproken plaats, aan<br />

fourageurs der benden over te geven.. Elke list onzerzijds<br />

werd met een tegenlist beantwoord.<br />

Zoo zag de landstreek er uit, aan welker pacificatie de<br />

marechaussee zulk een groot aandeel zou nemen.<br />

In begin 1901 was er in het Meulabohsche, behalve een<br />

infanterie-bezetting op de hoofdplaats, nog een mobiele<br />

colonne werkzaam ter sterkte van 1 compagnie van het. le<br />

Garnizoens-Bataljon, die behalve de bestrijding der tallooze<br />

benden, mede tot taak had de registratie der bevolking,<br />

toezicht op en dekking van den aanleg van wegen en telefoonverbindingen,<br />

opname van het terrein, dekking van<br />

vivrestransporten enz. De colonne was over verschillende<br />

tijdelijke bivaks verdeeld, die werden betrokken naar gelang<br />

de werkzaamheden dat vereischten. Daar zij uit den aard<br />

der zaak te zwak was en te veel omhanden had om met<br />

kracht den strijd tegen de verzetspartij te kunnen aanbinden,<br />

.werden speciaal met dit doel van Koetaradja uitgezonden<br />

mobiele colonnes met deze taak belast.<br />

Zoo kwam medio 1902 een mobiele colonne, sterk 2<br />

Amboneesche compagniën van hec 3e Garnizoens-Bataljon,<br />

uit Koetaradja te Meulaboh aan om actie te voeren tegen<br />

de bendehoofden.<br />

De colonne leed eenige malen een ernstig échec, ('j in<br />

verband waarmede de Gouverneur van Atjeh, Generaal VAN<br />

HEUTSZ, persoonlijk een kijkje in Meulaboh ging nemen.<br />

Hij nam met zich mee 3 brigades marechaussee, onder bevel<br />

van den len luitenant DARLANG en waarbij ingedeeld de<br />

onderluitenant CHRISTOFFEL, met de bedoeling om dit<br />

troepje in het bijzonder te belasten met het onschadelijk<br />

( l<br />

) Bij een dezer gelegenheden sneuvelde de le luitenant der marechaussee<br />

de Bruijn, commandant van een tijdelijk met de colonne<br />

samenwerkende brigade der 5e divisie.


- 6


- 70 -<br />

gingen niét geheel naar wensch. In verband hiermede werd<br />

begin Januari 1904 de 2e divisie marechaussee van Samalanga<br />

(') naar Meulaboh gezonden om orde op de zaken<br />

te stellen. De van Tapatoean komende kapitein CAMPIONI<br />

werd, behalve met het troepencommando, tevens met het<br />

civiel gezag over de onderafdeeling belast. Van de divisie<br />

betrokken 4 brigades het bivak te Poelo Ië, 3 brigades<br />

Peureumeuë en 4 brigades Koeala J3hèë; de troepencommandant<br />

kreeg Meulaboh als standplaats.<br />

Onmiddellijk werd nu een krachtige actie ingezet tegen<br />

de verzecshoofden, bij wie zich begin 1904 T. Djohan, halfbroer<br />

van T. Keumangan, had gevoegd, die zich al spoedig als een geduchten<br />

tegenstander ontpopte. Hij ageerde aanvankelijk in het<br />

Seunagansche en werkte daar vaak met T. Keumangan samen.<br />

Terwijl vanuit de bivaks Poelo Ië en Peureumeuë hoofdzakelijk<br />

tegen deze bendehoofden werd opgetreden, slaagde de<br />

bivakcommandant te Koeala Bhee, de le luitenant HOOGERS,<br />

door krachtig, actief en beleidvol ageeren er al vrij spoedig<br />

in verschillende verzetshoofden in de Wojla-streek onschadelijk<br />

te maken, waaronder het voornaamste hoofd:<br />

T. Seumoereuëng.<br />

Van de tijdelijke aanwezigheid van een marechausseecolonne<br />

onder den len luitenant der artillerie BREWER,<br />

die van 18 Februari — 16 Maart 1904 een overlandtocht<br />

van Padang Tidji naar Meulaboh ondernam, ook al ter opsporing<br />

van Tjoet Nja Diën, maakte CAMPIONI gebruik<br />

om een gezamenlijke actie tegen T. Keumangan te beginnen.<br />

Met de colonne BREWER, versterkt met 4 brigades yan<br />

de 2e divisie, werd tot dit doel naar de boven - Seunagan<br />

opgerukt. T. Keumangan kon echter niet worden opgespoord.<br />

Op den terugweg werd de colonne nabij Djeuram door<br />

een meer dan 300 man sterke bende vanuit een goed gelegde<br />

hinderlaag overvallen. Hierbij werd o. m. de kapitein<br />

(') Deze divisie was, na de Samalanga expeditie in Maart 1901 verdeeld<br />

over de landschappen Meureudoe, Samalanga en Peusangan.


- 71 -<br />

CAMPIONI ernstig gewond; hij overleed den 6en Apri!<br />

d. a. v. aan zijn kwetsuren. Een schitterend, algemeen geacht<br />

en bemind marechaussee-officier, ervaren Atjeh-kenner en<br />

patrouilleur ging met hem heen. Hij werd in Augustus 1904<br />

als divisiecommandant, tevens Civiel Gezaghebber te Meulaboh,<br />

opgevolgd door den Kapitein HELDENS.<br />

Te Djeuram werden thans 6 brigades marechaussee<br />

gelegerd om met T. Keumangan af te kunnen rekenen.<br />

Het bivak te Peureumeuë werd opgeheven terwijl in<br />

het boven - Meulabohsche, te Babah Kroeëng Manggi,<br />

5 brigades, waarvan 4 van de 5e divisie ('), in bivak<br />

kwamen.<br />

Met verdubbelde kracht werd nu tegen T. Keumangan<br />

opgetreden waarbij zijn benden vele verliezen werden<br />

toegebracht. Bij een dezer acties sneuvelde de le luitenant<br />

VAN DER ZEE door eigen vuur bij de Tado. Een patrouille<br />

van 1-18 December 1904 onder den luitenant VASTENOU<br />

naar de boven Tado en Tripa ondernomen, schitterend<br />

geleid en even fraai uitgevoerd, slaagde er in 32 bendeleden<br />

neer te leggen en vele wapens, waaronder 2 karabijnen<br />

M. 95 buit te maken, zonder ook maar één enkel verlies<br />

te lijden.<br />

De scherpe patrouille-actie maakte diepen indruk en<br />

had tengevolge dat T. Keumangan zich begin Januari 1905<br />

meldde. Het grootste deel van zijn benden wist Teungkoe<br />

Pidië handig tot zich te trekken. Enkele zijner panglima's<br />

echter bleven zelfstandig ageeren; zij werden spoedig<br />

daarop door de luitenants BREWER en KRAMERS onschadelijk<br />

gemaakt.<br />

Bij één dezer acties had een typisch voorval plaats dat<br />

hier niet onvermeld mag blijven. Begin Februari 1905 rukte<br />

de bivakcommandant te Djeuram, de le luitenant VASTE­<br />

NOU, met 4 brigades marechaussee er op uit om in het<br />

beneden Seunagansche op berichten een overval te doen<br />

(') Was gelegerd te Poelo Raja, onderafdeeling Tjalang.


~. 72 -<br />

op het bendehoofd Keutji Tjoet. De eigenlijke over-,<br />

valling werd uitgevoerd door den luitenant BREWERS<br />

met \'l 2 brigade. Toen de ladanghuisjes omsingeld werd ?e*<br />

zag deze dat één hutje onbewaakt werd gelaten. Hij toog<br />

er met zijn dardanel, den Amb. marechaussee SAHERTIAN,<br />

No. 53494, onverwijld heen, doch werd met lansworpen<br />

ontvangen, waardoor SAHERTIAN gewond raakte. Onmiddellijk<br />

daarop storten zich acht met klewangs gewapende<br />

Atjehers uit het hutje op den luitenant en zijn gewonden<br />

dardanel, die zich echter zóó dapper weerden, dat zij alle<br />

aebt aanvallers wisten neer te leggen !<br />

Ongeveer terzelfdertijd liep, tijdens een patrouille in het<br />

stroomgebied van de Kr. Seumanto, de Amb. marechaussee<br />

Pariama No. 41228 plotseling met een kameraad op een<br />

bende van 20 Atjehers. Onmiddellijk attakeerde Pariama,<br />

gevolgd door zijn collega. Door hun onversaagd optreden<br />

werd de bende, met achterlating van 7 dooden en 4 geweren,<br />

op de vlucht gedreven.<br />

Thans was de beurt aan T. Djohan, die het ons in<br />

1904 geducht lastig had gemaakt en in de eerste helft van<br />

1905 een tweetal succesvolle klewangaanvallen op onze troepen<br />

had uitgevoerd, waarbij het slechts aan het moedig gedrag<br />

van onderscheidenlijk de Amb. fuseliers Rajnbing No. 30526<br />

en Supit No. 55067 en den Amb. sergeant Wattimena No.<br />

49461 te danken was, dat de aangevallen afdeelingen nier<br />

geheel in de pan gehakt werden. Nadat patrouilles onder de<br />

marechaussee-officieren BREWER, SGHMIDT, VAN VU UREN<br />

en later ook den kapitein VELTMAN die in Juni 1905<br />

Heidens als troepencommandant tevens Civiel Gezaghebber<br />

te Meulaboh had opgevolgd, zijn benden groote verliezen<br />

hadden toegebracht, kwam T. Djohan den lOen Juli 1905<br />

in onderwerping.<br />

Daar uitlekte, dat T. Keumangan plannen koesterde om<br />

weer naar de verzetspartij over te loopen. werd hij medio<br />

1906 op zeer handige wijze door den befaamden 1 en luitenant<br />

der marechaussee SCHMIDT gearresteerd.


Later, van 1916 af tot zijn dood in Juni 1929 toe, heefV<br />

T. Keumangan ons als landschapshoofd van Seunagan nog<br />

vele goede diensten bewezen.<br />

Alles werd er nu op gezet om Tjoet Nja Diën, weduwe<br />

van T. Oema, in handen te krijgen. Reeds vele pogingen '<br />

waren in het werk gesteld om deze blinde vrouw, die onverzwakt<br />

in het verzet bleef volharden, te arresteeren. Vele<br />

patrouillecommandanten, o. a. DARLANG, BREWER,<br />

VASTENOU, KRAMERS en CHRISTOFFEL hadden haar<br />

reeds gezocht, doch hoewel zij er in slaagden haar benden<br />

verliezen toe te brengen, zij zelve bleef onvindbaar. Zóó<br />

hoog stond zij bij de bevolking in aanzien en werd zij"<br />

bovendien gevreesd, dat niemand er aan dacht haar te verraden,<br />

zoodat berichten over haar verblijfplaats uiterst moeilijk<br />

waren los te krijgen.<br />

Eindelijk, den 19en September 1905 gelukte het<br />

VASTENOU in het meergebied (Gajolanden) een ladang<br />

te overvallen, waarbij onder meer een vrouw sneuvelde die<br />

als Tjoet Nja Diën werd herkend. De tjaps, preciosa en<br />

het kasboek, op het lijk gevonden, zoomede het feit dat<br />

de gesneuvelde vrouw blind was, bevestigden dit. Doch<br />

kort daarna opduikende berichten leerden, dat de gesneu-velde<br />

vrouw slechts een harer getrouwen was, die zich<br />

voor Tjoet Nja Dién had opgeofferd om daardoor de vereerde<br />

verzetsleidster het ontsnappen te vergemakkelijken.<br />

Onze gevaarlijke tegenstandster was dus nog in leven.<br />

Thans rukte de kapitein VELTMAN er zelf op uit..<br />

Met groote moeite, eindeloos geduld en de uiterste behoedzaamheid<br />

gelukte het hem nadere gegevens omtrent<br />

haar verblijfplaats uit te vorschen, gegevens die ten slotte<br />

werden verstrekt door een gewezen vertrouweling van Tjoet<br />

Nja Diën, die deernis had met het kommervolle leven in<br />

de diepste wildernis, waartoe zijn voormalige gebiedster,<br />

onophoudelijk door onze patrouilles opgejaagd, zichzelve<br />

door haar volharden in het [verzet had veroordeeld. Dit<br />

hoofd wist een jonge fourageur van Tjoet Nja Diën in


- 74 ~<br />

handen te krijgen die er tenslotte toe werd overreed haar<br />

schuilplaats aan te wijzen, echter onder uitdrukkelijk beding<br />

dat haar geen leed zou geschieden. Op den 4en November<br />

1905 slaagde de marechausseecolonne onder<br />

VELTMAN. waarbij de luitenants VAN VUUREN en<br />

DERSJANT, er in de langgezochte gevangen te nemen.<br />

De bijna uitgehongerde en zeer verzwakte vrouw, die in<br />

acht dagen geen rijst had gegeten, doch slechts had geleefd<br />

van geroosterde wilde pisangs en sajoer van pisangstam,<br />

trachtte bij haar arrestatie nog het Atjehsch hoofd, dat<br />

haar aan de Kompenie verraden had, met zijn eigen rentjong<br />

te doorsteken. Bittere tranen van woede en schaamte<br />

vloeiden haar over de wangen toen zij, die zich 6 jaren<br />

lang aan alle nasporingen had weten te onttrekken, zich ten<br />

slotte toch in handen der gehate ,,Kaphé's" zag. Wel<br />

zelden is in de geschiedenis gewag gemaakt van een vrouw<br />

met zulk een ontembare energie als deze weduwe van T.<br />

Oema ; hoe lastig zij het ons ook heeft gemaakt, zij heeft<br />

niettemin recht op onze bewondering.<br />

In het laatst van 1906 gelukte het aan den bivakcommandant<br />

te Koeala Bhee, den len luitenant DERSJANT,<br />

enkele belangrijke bendeleiders en panglima's in de beneden<br />

Wojla neer te leggen of tot onderwerping te dwingen. Bij<br />

deze actie onderscheidde zich o.a. de Eur. sergt. BOOM.<br />

Begin Februari 1906 werd het Infanterie-detachement<br />

te Lamië vervangen door 4 brigades marechaussee onder<br />

den voortvarenden len luitenant KUIPER. De bivaks te<br />

Djeuram, Babah Kroeëng Manggi en Koeala Bhèë bleven<br />

elk bezet door 4 brigades marechaussee, het laatstgenoemde<br />

bivak door brigades van de 5e Divisie te Poeloe Raja<br />

(onderafdeeling Tjalang).<br />

Inmiddels was nog altijd het gevaarlijke geestelijke<br />

verzetshoofd Teukoe Pediê op vrije voeten, de hoofdleider<br />

van het verzet in de Moego en Meuko landschappen, gelegen<br />

tusschen de boven Wojla en boven Meureubó.<br />

Reeds in 1904 was vanuit de bivaks Koeala Bhèë en Babah


- 75"<br />

Kroeêng Manggi een actie tegen dezen oelama ingezet en<br />

waren de patrouillecommandanten VASTENOU, HOOGERS<br />

en TEUNISSEN, benevens de Eur. serg. DE JONG en<br />

DUIJTS er in geslaagd zijn benden verliezen toe te brengen.<br />

Nadat hij in begin 1905, na de onderwerping van T. Keumangan,<br />

zijn invloed belangrijk had uitgebreid door een groot<br />

gedeelte van diens benden tot zich te trekken, werd de actie<br />

nog verscherpt. ïn Augustus 1905 legde een colonne onder<br />

VELTMAN, waarbij de luitenant BENNEWITZ, 20 van<br />

zijn bendeleden neer, ten koste van slechts één gewonde<br />

onzerzijds, doch het verzetshoofd zelf werd niet gevonden.<br />

Zoo ging het ook de volgende jaren; wel kregen onze<br />

patrouilles herhaaldelijk aanraking met zijn benden en konden<br />

de luitenants KUIPER, RUEMPOL, VAN DER VLERK en<br />

STENNEKES, de onderluitenant MEIJERS en de Eur. sergeanten<br />

de JONG, BOOM en van DALEN hun meer of<br />

minder ernstige verliezen toebrengen, doch de Teungkoe<br />

zelf bleek telkenmale den dans ontsprongen te zijn.<br />

In Juli 1908 werd het bivak te Babah Kroeêng Manggi,<br />

dat herhaaldelijk door de bandjirende rivier onder water<br />

werd gezet, verplaatst naar Kroeêng Beukah.<br />

Intusschen was het verzet in de Wojla en Boebonstreken<br />

nog steeds niet onderdrukt. In de boven Wojla<br />

was in het begin van 1908 de sedert eenige jaren uitgeweken<br />

geestelijke verzetsleider Tng. Imeum Si Adeuë teruggekeerd,<br />

hetgeen onmiddellijk een opleven van het verzet tengevolge<br />

had, vooral toen door weinig oordeelkundig patrouilleeren<br />

in den aanvang successen op zijn benden uitbleven. Nadat<br />

de bivakcommandant te Babah Kroeêng Manggi (later Kr.<br />

Beukah), de 1 e luitenant SCHEURLEER reeds enkele tochten<br />

naar de boven Wojla had ondernomen waarbij wel voordeelen<br />

werden behaald doch Tng. Si Adeuë niet werd aangetroffen,<br />

werd in November 1908 in Tanah Mirah een<br />

tijdelijk bivak door 4 brigades marechaussee betrokken om<br />

de boven Wojla grondig te zuiveren. Zoodra de luitenant<br />

Scheurleer als commandant van dit bivak was opgetreden


- 76 -<br />

— Januari 1909 — veranderde de toestand in dit gebied snei.'<br />

Door het z<strong>org</strong>vuldig opbouwen van een spionnenstelsel, het -<br />

minutieus uitvorschen van de familieverhoudingen en relaties<br />

der verzetslieden, en een zeer krachtige, actieve en beleidvolle<br />

actie, wist deze officier in korten tijd de benden'<br />

onschadelijk te maken en de streek te pacificeeren. In een<br />

jaar tijds werden 24 verzetslieden neergelegd en kwamen er<br />

niet minder dan 209 in onderwerping; Tng. Si Adeuë echter<br />

wist zich voorloopig nog buiten schot te houden.<br />

In November 1908 had een voorval plaats dat typeerend "<br />

is voor het moreel van de marechaussee.<br />

Een patrouille onder den Eur. sergeant DE JAGER had<br />

in de Tadostreek een klewangaanval te doorstaan. In het i<br />

gevecht werden den Amb. marechaussee Supusepa, No.<br />

53479, de vingers van de linkerhand bijna geheel afgeslagen,<br />

waardoor hij zijn karabijn niet meer kon vasthouden. Instede<br />

van het wapen los te laten hing hij het snel aan den schouder ;<br />

en hield zich daarop zijn tegenstanders met den klewang<br />

van het lijf totdat de Amb. marechaussee Wuisan, No. 56412,<br />

te hulp kwam. Ongelukkigerwijze sloeg deze echter al dadelijk<br />

zijn klewang in tweeën; hij bedacht zich evenwel geen<br />

oogenblik, greep zijn karabijn bij den tromp en sloeg er met<br />

den kolf zóó duchtig op in dat hij twee aanvallers neervelde.'<br />

Zag het er in het laatst van 1909 in de boven Wojla-'<br />

streek, na het optreden Van Scheurleer, dus gunstig<br />

uit, in de benedenlanden, vooral in het Boebon gebied, •<br />

was de toestand niet zoo rooskleurig. 'Het verzet was er<br />

tengevolge van de scherpe actie in de boven Wojla nog<br />

toegenomen, omdat verschillende bendetjes van daar naarde<br />

Boebon waren uitgeweken. Teneinde hier schoon schipte<br />

maken en tevens eindelijk eens met Tng. Pedië af te<br />

rekenen, werd een mobiele colonne onder den beroemden<br />

patrouillecommandant, kapitein DARLANG, er op afgezon-;<br />

den. De colonne kwam aanvankelijk in bivak te -Arongan<br />

(beneden Wojla) later te Reusah (Boebon). In korten tijd<br />

slaagde Darlang er- in verschillende voorname geestelijke-


• leiders in de Boebonstreek tot onderwerping te dwingen.<br />

Door de scherpe achtervolging verbitterd, zon Tng. Pedië<br />

op wraak. En werkelijk gelukte het een zijner panglima's<br />

f den Eur. sergeant DE HAAS te bepraten en, onder voorspiegeling<br />

van een belangrijk succes op een in de paja<br />

verscholen bende die alleen te water te bereiken zou zijn,<br />

met zijn patrouille in een aantal prauwtjes te lokken. Op<br />

: een afgesproken plek lieten de Atjehsche roeiers de prauw-<br />

•i tjes kantelen en maakten zich uit de voeten. Alles wat zich<br />

i in de prauwen bevond werd, voorzoover het niet verdronk,<br />

door aan den kant opgestelde Atjehers afgemaakt.<br />

. Het was aan het voortvarend optreden van den toenmaligen<br />

troepencommandant tevens Civiel Gezaghebber te<br />

Meulaboh, kapitein GEERTSEMA BECKERING te danken<br />

dat slechts 6 karabijnen verloren gingen.<br />

Echter, dit mooie succes van Tng. Pedië was slechts<br />

uitstel van executie. Voortdurend achtervolgd en opgejaagd<br />

door de marechausseepatrouilles, waarvan er enkele, o.a. in<br />

Januari 1910 een onder den luitenant ROMSWINCKEL, zijn<br />

benden verliezen toebrachten, kwam dit gevreesde hoofd in<br />

September 1910 met de voornaamste geestelijke leiders zijner<br />

benden en enkele minder belangrijke bendehoofden met 70<br />

volgelingen in onderwerping.<br />

Terzelfdertijd, 23 September 1910, legde een brigade<br />

onder den Eur. sergeant BRITTIJN, deel uitmakende van<br />

een patrouille onder den luitenant SCHEURLEER, ten slotte<br />

Tng. Imeum Si Adeuë neer. Met hem was de laatste der<br />

belangrijke verzetshoofden onschadelijk gemaakt.<br />

De verdere pacificatie ging snel, waartoe het beleidvol<br />

optreden van de kapiteins GEERTSEMA BECKERING en<br />

VELTMAN veel bijdroeg. In Juni 1911 konden dan ook<br />

reeds de tijdelijke bivaks te Tanah Mirah, Reusah en Arongan<br />

worden ingetrokken.<br />

In 1913 kon het verzet als geëindigd worden beschouwd.<br />

Harde klappen waren gevallen en veel bloed had gevloeid. In<br />

de jaren 1902.--1913 waren niet minder dan 2230 verzetsliè-


- 78 ~<br />

den in de onderafdeeling gesneuveld en ook aan onze zijde<br />

waren belangrijke verliezen geleden. Doch het doel was<br />

bereikt, de pacificatie van de streek een voldongen feit.<br />

Nog slechts een twintigtal verzetslieden waren in 1913<br />

overgebleven.<br />

Het spreekt van zelf dat de hoogeromschreven actie<br />

tegen de voornaamste bendeleiders gepaard ging met de<br />

bestrijding der lagere goden, afzonderlijke bendehoofden<br />

dan wel panglima's der hoofdfiguren. Het zou ons te ver<br />

voeren dezen strijd uitvoerig te schilderen; volstaan wij<br />

daarom met het vermelden van enkele patrouillecommandanten<br />

der marechaussee die zich, behalve de reeds genoemde,<br />

daarbij in het bijzonder onderscheiden hebben. Het zijn de<br />

luitenants BRASSER, VAN HOLST PELLEKAAN en<br />

MAKKINK. Doch ook vele Eur. sergeanten wisten de aandacht<br />

op zich te vestigen. Naarmate de benden zich tengevolge<br />

van onze actie meer en meer versnipperden en verspreidden<br />

en dus met kleinere patrouilles kon worden opgetreden,<br />

traden zij meer op den vo<strong>org</strong>rond. De namen der sergeanten<br />

KINGMA, VAN HEUGTEN, BEELT, SCHOUTEN, HOUT,<br />

MEIJER, BRITTIJN, DEN DEKKER, COELAND, BOS-<br />

SERT, DIETRICH, HALKEMA, DEN BOEFF, DE JAGER,<br />

SCRIWANECK en anderen, die zich moedige beleidvolle<br />

patrouille commandanten toonden, mogen hier met eere<br />

worden genoemd.<br />

Na 1913 hebben in het Meulabohsche geen groote<br />

acties meer plaats gehad. Toch bleef en blijft in deze<br />

moeilijke streek met haar achterlijke, arme doch fanatieke<br />

en lastige bevolking groote waakzaamheid geboden. De<br />

aanval op het jachtgroepje van den len luitenant GOSENSON<br />

in December 1917, waarbij deze officier en 3 marechaussees<br />

zwaar werden gewond, de bivakoverval in April 1918,<br />

die ons op 1 gesneuvelde en 6 gewonden kwam te staan,<br />

de overval in Juni 1924 van een marechausseebrigade van<br />

Takingeun in de Kawaj XII, het neerleggen, in hetzelfde jaar.


~ 79


- 80 -<br />

In den aanvang van het jaar 1900 was het troepencommando<br />

over de onderafdeeling reeds geruimen tijd<br />

gevestigd op het eiland Poelo-Raja. Dit punt was aanvankelijk<br />

uitgekozen omdat het gunstig lag voor de controle van den<br />

in- en uitvoerhandel en bovendien de bezetting hier tegen<br />

aanslagen was beveiligd. Voor de actie echter bracht uit<br />

den aard der zaak de ligging op een eiland vele bezwaren<br />

mede, waaraan zoo goed mogelijk werd tegemoet gekomen,<br />

door met mobiele colonnes te ageeren en voorts de in dit<br />

gebied gestationneerde troepen, infanterie en marechaussee,<br />

tijdelijke bivaks op den vasten wal te doen betrekken. Zoo<br />

lagen b. v. begin 1900 zes brigades marechaussee, die een<br />

tocht hadden gemaakt door Lho' Kroeët, Lageuën en Panga,<br />

in een tijdelijk bivak te Keudé Panga, ± 20 K. M. ten Z. O.<br />

van Tjalang.<br />

Bij den aanvang der patrouilleactie in dit gebied waren<br />

de voornaamste verzetslieden, die tegen ons in het veld<br />

stonden : Teukoe Imeum Ripin Lam Soedjan, na T. Oema's<br />

afval met dezen naar de Westkust uitgeweken, Teukoe Ali<br />

Ba'et, gewezen Oelèëbalang van de VII moekims Ba'et in<br />

Groot Atjeh, die eveneens T. Oema in 1896 was gevolgd,<br />

en het Teunomsche bendehoofd Teukoe Radja Poetéh. De<br />

oelama's in het Tjalangsche hadden weliswaar een niet te<br />

onderschatten invloed op de achterlijke en fanatieke bevolking<br />

doch traden niet als bendehoofd op zoodat zij hier<br />

buiten beschouwing kunnen blijven.<br />

Begin April 1900 kwam bericht binnen dat T. Imeum<br />

Ripin bij den Glé Groetéë een stelling had bezet. 7 April<br />

d.a.v. rukte een colonne onder den Kapitein BLECKMAN,<br />

waarbij ingedeeld 4 brigades marechaussee onder den len<br />

luitenant VAN HECHT MUNTING NAPJES tegen de stelling<br />

op. Met achterlating van enkele dooden werd T. Imeum<br />

Ripin verdreven waarna hij zich tijdelijk met de benden van<br />

T. Ali Ba'et vereenigde. Door rustelooze patrouilleering, in<br />

het bijzonder vanuit het tijdelijk bivak Lam No onder den<br />

luitenant WIEGEL, werden daarna aan deze benden bii


- 81 -<br />

verschillende gelegenheden klappen toegebracht en hen het<br />

vuur zóó na aan de schenen gelegd, dat zij in September<br />

1900 naar het Teunomsche, in het Z. gedeelte van de onderafdeeling<br />

Tjalang, uitweken. Onverwijld werd nu het<br />

tijdelijk bivak Lam No naar Teunom verplaatst, waarop<br />

T. Imeum Ripin, als speelde hij stuivertje wisselen met de<br />

Kompenie, naar het Lam No'sche terugkeerde en het thans<br />

verlaten bivak aldaar in brand stak. Vervolgens week zijn<br />

bende uit naar Pidië.<br />

Eind 1900 ageerde een colonne, sterk 4 brigades marechaussee<br />

en 2 sectiën infanterie onder den len luitenant<br />

MAIDMAN in het Teunomsche om het voornaamste verzetshoofd<br />

in dit gebied : T. Radja Poetéh, die 31 October<br />

1900 een aanslag had gepleegd op de woning van het Hoofd<br />

van Panga om zijn voorraad geweren te vermeerderen, in<br />

handen te krijgen. Dit mocht evenwel niet gelukken omdat<br />

T. Radja Poetéh naar het Geumpangsche uitweek. Daarentegen<br />

kreeg genoemde officier wél aanraking met de bende<br />

van T. Ali Ba'et, „der Dritte ïm Bunde" der hoofdverzetsleiders,<br />

en wist haar een verlies van 10 man toe te brengen.<br />

Bij deze gelegenheid onderscheidde zich zeer de Eur.<br />

sergeant BRUINZEEL.<br />

Den 23en januari 1901 overviel MAIDMAN een bende<br />

van den inmiddels uit het Geumpangsche teruggekeerden<br />

T. Radja Poetéh, welke bende, op één man na, geheel werd<br />

neergelegd. Daarna werd dit verzetshoofd zelf energiek nagezet.<br />

Hij nam hiervoor wraak door op den 23en Februari d.a.v.<br />

een brigade marechaussee te overvallen bij welke gelegenheid<br />

9 marechaussees werden gewond en 2 karabijnen verloren<br />

gingen. Als antwoord onzerzijds hierop werd een verscherpte<br />

actie ingezet waarbij o. a. de le luitenant GEERTSEMA<br />

BECKERING de bende gevoelige verliezen wist te berokkenen.<br />

Intusschen was m April T. Imeum Ripin weer uit<br />

het Pidië'sche ter Westkust teruggekeerd. Een marechaussee-colonne<br />

van Poelo Raja, behoorende tot de 5e<br />

divisie, onder den kapitein HELDENS, werd er thans op


- 82 -<br />

uit gezonden om met dit verzetshoofd en met T. Ali Ba'et<br />

af te rekenen. Nadat zij er in geslaagd was T. Imeum Ripin<br />

te verdrijven werd medio Juli bericht ontvangen, dat dit<br />

hoofd nabij Oedjoeng Peulintah een benteng had gebouwd.<br />

Met 4 brigades marechaussee en een groep infanterie rukte<br />

de kapitein HELDEN S tegen deze versterking op en vermeesterde<br />

haar ten koste van 1 gesneuvelde en twee<br />

gewonden. De tegenpartij leed belangrijke verliezen.<br />

In de 2e helft van 1901 en in 1902 werd nu overal<br />

krachtig en met succes tegen de benden opgetreden. T. Imeum<br />

Ripin, achtervolgd door patrouilles, o.a. onder de luitenants<br />

DAM, DARLANG en ENGELHART, moest in totaal in<br />

dit tijdperk een verlies van ruim 70 volgelingen boeken.<br />

T. Ali Ba'et verging het niet beter; vele van zijn aanhangers<br />

sneuvelden bij de hardnekkige achtervolging van den luitenant<br />

GEERTSEMA BECKERING, - hierbij onderscheidde<br />

zich bijzonder de Eur. sergeant de ROODE — en den onderluitenant<br />

CHRISTOFFEL, terwijl mede een marechausseecolonne<br />

onder den kapitein SWART, afkomstig van de 5e<br />

divisie te Lhong, T. Ali Ba'et verliezen toebracht.<br />

Ook T. Radja Poetéh was niet fortuinlijk. Eind April<br />

1902 werd een zijner benden door den luitenant CONSTANT<br />

overvallen waarbij 4 man werden neergelegd. Helaas sneuvelde<br />

bij deze onderneming de patrouillecommandant. De<br />

colonne onder Swart behaalde eveneens successen op de<br />

benden van T. Radja Poetéh.<br />

In Augustus 1902 werd de geheele 5e divisie marechaussee<br />

onder commando van den kapitein SWART, die<br />

tevens met het Civiel Bestuur werd belast, in de onderafdeeling<br />

Tjalang gelegerd.<br />

Ook in het jaar 1903 werd met gunstig gevolg rusteloos<br />

geageerd. Door actief en beleidvol patrouilleeren gelukte het<br />

achtereenvolgens aan den Eur. sergeant FISCHER en aan<br />

den toenmaligen bivakcommandant te Lam No, den luitenant<br />

VASTENOU, een aantal volgelingen van T. Imeum Ripin neer<br />

te leggen. Deze en andere successen brachten de bevolking


- 83 -<br />

meer en meer op onze hand. De bende week daarop uit<br />

naar het boven-Teunomsche, waarop te Toei Peuria<br />

aan de Kr. Teunom, dezelfde kampong waar in Maart 1880<br />

de Fransche ingenieurs VALLON en GUILLAUME waren<br />

vermoord, door 4 brigades marechaussee bivak werd betrokken.<br />

Een brigade onder den luitenant DIEMONT wist,<br />

vanuit dit bivak ageerende, medio 1903 de bende een verlies<br />

van 14 man toe te brengen, een patrouille onder den Eur.<br />

sergeant DU1JTS in September 1903 nog 7 verzetslieden neer te<br />

leggen. Onder den indruk van deze verliezen verliet T. Imeum<br />

Ripin in October d.a.v. de onderafdeeling en sloot zich in<br />

het Meulabohsche bij Tjoet Nja Diën aan. Hij werd den 6en<br />

April 1904 door een patrouille onder Darlang neergelegd.<br />

Zijn uitwijken had ten gevolge dat zijn achtergebleven<br />

panglima's met hun volgelingen in onderwerping kwamen.<br />

Medio 1904 was de geheele Daja streek practisch gezuiverd<br />

van vijandige élementen.<br />

Terzelfdertijd als T. Imeum Ripin nam ook T. Ali Ba'et<br />

naar boven Meulaboh de wijk. De scherpe achtervolging<br />

van de patrouillecommandanten DIEMONT, VAN DER<br />

VLERK, TEN KLOOSTER en VASTENOU, waarbij hij<br />

menige veer moest laten, had hem den grond te warm<br />

onder de voeten gemaakt. Ook hij sloot zich aan bij Tjoet<br />

Nja Diën ; na de arrestatie van deze vrouw meldde hij zich<br />

in November 1905.<br />

Thans was van de voornaamste leiders van het verzet<br />

alleen nog T. Radja Poetéh over. In Februari 1903 hadden<br />

patrouilles onder VASTENOU, DERSJANT en TEN<br />

KLOOSTER 23 zijner volgelingen neergelegd. Ook vanuit<br />

het tijdelijke bivak Toei Peuria werd met succes tegen hem<br />

geageerd. Toen nu tengevolge van deze actie een twintigtal<br />

leden zijner bende in onderwerping kwamen, begreep T.<br />

Radja Poetéh dat een éclatant succes dringend noodig was<br />

om zijn aanzien te herstellen. Door fijn gesponnen list gelukte<br />

het hem, op een oogenblik waarop slechts één brigade<br />

thuis was, op den 25en September 1903 de Eur. sergeant


- 84 -<br />

HEK met 9 marechaussees uit het tijdelijk bivak Keudé<br />

Teunom te lokken. Op eenigen afstand van het bivak werd<br />

het kleine troepje door een 70-tal Atjehers plotseling met<br />

den klewang besprongen, waarbij als eerste slachtoffer de<br />

commandant viel. De Amb. korporaal Sopacua No. 46241<br />

en de Amb. marechaussee Ursepuny No. 34823, de overmacht<br />

niet tellende, gingen onversaagd den vijand te lijf<br />

doch moesten helaas het onderspit delven, niet echter dan<br />

nadat zij hun leven duur hadden verkocht. Nog twee<br />

marechaussees werden neergeslagen, zoodat het groepje was<br />

geslonken tot 4 man, die bovendien reeds allen gewond<br />

waren. Doch, hoe hachelijk de situatie ook was, de dappere<br />

kerels verloren het hoofd niet. Eén hunner, de Amb.<br />

marechaussee Liwowoné No. 49576, nam onmiddellijk het<br />

commando op zich, wist door een kort maar hevig vuur<br />

den aanval tot staan te brengen en ging daarop met de<br />

Inlandsche marechaussees Sono No. 33625 en Amat No. 39148<br />

tot den tegenaanval over. De vijand, door dit stoutmoedig<br />

optreden verrast, nam de wijk, 9 dooden op het gevechtsveld<br />

achterlatende. Slechts 2 karabijnen gingen verloren.<br />

Wij hebben dit voorval uitvoerig geschilderd als een<br />

typisch voorbeeld, één uit de velen, van het schitterende<br />

moreel en de onversaagdheid der marechaussees uit die dagen.<br />

Als antwoord op deze overvalling werd met verdubbelde<br />

kracht de actie tegen T. Radja Poetéh voortgezet. Nadat<br />

zijn benden in October en November ernstige verliezen<br />

hadden geleden legde de le luitenant DERSJANT in den<br />

nacht van 9—10 November 1903 de geheele bende, waaronder<br />

T. Radja Poetéh zelf, neer. Zijn nog resteerende<br />

onderbendehoofden kwamen de daarop volgende maanden<br />

in onderwerping, zoodat in Mei 1904 Teunom van vijandelijke<br />

elementen was gezuiverd.<br />

In 1905 brak opnieuw verzet uit in deze streek. Een<br />

speciale marechausseecolonne onder Geertsema Beckering<br />

wist echter in den loop van 1905 dit verzet geheel te<br />

breken, bij welke actie in totaal niet minder dan 110 ver-


- 85 -<br />

zetslieden werden neergelegd, terwijl een 150-tal „moslemin'<br />

(kwaadwilligen) zich onderwierpen.<br />

In 1906 ondernamen benden uit het Meulabohsche en<br />

Geumpangsche strooptochten in Teunom. De toenmalige<br />

troepencommandant in Tjalang, de kapitein Jhr. BOREEL,<br />

trad hiertegen met kracht en met zooveel succes op, dat in<br />

December 1906 de rust wederom was hersteld.<br />

Ook in de volgende jaren, tot 1913 toe, doken telkens<br />

weer benden op, voornamelijk uit Meulaboh en Geumpang.<br />

Ze werden echter geleidelijk onschadelijk gemaakt, waarbij<br />

o. m. de luitenant der marechaussee SCHMIDT een actieve<br />

rol speelde.<br />

In Januari 1908 werd de 5e divisie marechaussee, die<br />

thans in het Tjalangsche wel kon worden gemist, naar Lhokseumawè<br />

gezonden, om mede te werken aan het breidelen<br />

van het steeds in kracht toenemende verzet aldaar. Sedert<br />

dat tijdstip is deze divisie op de Noordkust gebleven.<br />

In Juli 1908 werd het troepencommando van Poelo<br />

Raja naar Tjalang verplaatst.<br />

Thans is er nog slechts een infanterie - bezetting te<br />

Tjalang en Lam No in de onderafdeeling gelegerd.<br />

Ten einde een indruk te geven van den omvang van<br />

het verzet zij vermeld, dat bij het begin der patrouilleactie<br />

de verzetspartij + 2300 man telde. In de jaren 1900<br />

tot en met 1913 sneuvelden 726 verzetslieden en werden<br />

611 vuurwapens achterhaald.<br />

3. DE AFDEELING PIDIË.<br />

Na de groote Pidië-expeditie in 1898 onder VAN<br />

HEUTSZ was de tegenstand in dit aloude centrum van<br />

verzet wel gebroken doch er zou nog heel wat moeten<br />

worden gestreden alvorens deze streek geheel van vijanden<br />

was gezuiverd en in waarheid gepacificeerd kón worden<br />

genoemd. De uitvoering van dit pacificatie—werk was opgedragen<br />

aan een sterke macht t.w. 2 bataljons Infanterie,


_ 86 ~<br />

de 3e divisie marechaussee en een peloton Cavalerie, waarvan<br />

de marechaussee het meest mobiele element vormde,<br />

meer in het bijzonder bestemd voor het patrouilleeren in<br />

het moeilijk toegankelijke bergland. Deze troepenmacht was<br />

over een aantal bivaks verdeeld: Sigli, Padang Tidji, Didoh,<br />

Beureunoen, Langga en Meureudoe, waarvan het bivak<br />

Langga in Juli 1902 naar Lammeulo werd verplaatst. Daarnaast<br />

werden nog in tal van plaatsen tijdelijke bivaks betrokken.<br />

De patrouille—actie in het Pidiësche droeg een gansch<br />

ander karakter dan de strijd zooals wij die op de Westkust<br />

leerden kennen. De oorzaken hiervan waren vele. In<br />

de eerste plaats het verschil in terreinsgesteldheid tusschen<br />

de betrokken streken: ginds een deels moerassig, zwaar<br />

beboscht, dun bevolkt en achterlijk gebied, hier een rijke<br />

streek, waarvan het in de laagvlakte gelegen gedeelte dicht<br />

was bevolkt, met groote gampongs en uitgestrekte sawahcomplexen<br />

en vrijwel geheel open terrein. Dit laatste lokte<br />

als vanzelf uit tot beschietingen, waarvan dan ook door de<br />

verzetspartij, die ruim voorzien was van vuurwapens en munitie<br />

en zelfs over wapensmederijen en buskruit werkplaatsen<br />

beschikte, een dankbaar gebruik werd gemaakt. Ontelbare<br />

malen werden onze troepen en bivaks hardnekkig door de<br />

benden bekogeld. Daarnaast had de kompenie in het Pidiësche<br />

verschillende objecten die zich prachtig voor de uitvoering<br />

van aanslagen leenden. Daar was vooreerst de<br />

tramlijn ! Honderden malen is de baan door de verzetspartij<br />

gestoord die daarbij vaak geen halve maatregelen nam:<br />

somtijds toch werd de ijzeren baan over kilometers tegelijk<br />

met behulp van hefboomen en karbouwen omvergeworpen.<br />

Ook de treinen moesten het ontgelden; het beschieten en<br />

laten derailleeren van treinen was een zeer geliefde sport<br />

van de benden die daarin al spoedig een groote vaardigheid<br />

verkregen. Herhaaldelijk werden b. v. de laschplaten der<br />

rails losgeschroefd en vervolgens, ter misleiding van de


» 87 ~<br />

machinisten, de koppen der schroefbouten in klei nagebootst.<br />

Ook de telefoonverbindingen, wachthuisjes en bruggen<br />

werden veelvuldig vernield.<br />

In deze aanslagen vond de verzetspartij een zoo ruim<br />

veld van actie, dat zij zich niet op het uitvoeren van klewangaanvallen<br />

behoefde toe te leggen, Overvallingen van onze<br />

troepen van uit hinderlagen kwamen dan ook slechts sporadisch<br />

voor; trouwens het open terrein in de vlakte leende<br />

zich niet daartoe. Daarentegen waren aanslagen op individueele<br />

personen schering en inslag. Ontelbare malen werden<br />

ons goedgezinde hoofden, onze berichtgevers, spionnen en<br />

gidsen, vaak met hun gezinnen, vermoord en hun woningen<br />

in brand gestoken. Ook pas in onderwerping gekomen verzetslieden<br />

werden, uit vrees voor verraad, herhaaldelijk door<br />

hun vroegere bendegenooten afgemaakt.<br />

Verder was Pidië het land van de aanslagen op dienaren<br />

der kompenie, de z.g. Europeaanmoorden, die tot op<br />

den huidigen tijd toe in deze afdeeling hebben plaats<br />

gevonden. Dit vond zijn oorzaak voornamelijk in het godsdienstig<br />

fanatisme der bevolking van dit gebied. Van<br />

oudsher was Pidië het centrum van het geloof; hier waren<br />

de beroemdste godsdienstscholen gevestigd en trof men<br />

de befaamdste godgeleerden aan, waarvan er enkele zich<br />

zelfs zulk een naam hadden verworven, dat zij bij hun leven<br />

reeds „kramat" waren. De vele oelama's predikten onophoudelijk<br />

den „prang sabi", den heiligen oorlog en spiegelden<br />

de strijders voor het geloof, de „ware Moslemin'\ de schoonste<br />

belooningen hiernamaals voor als zij in den strijd tegen de<br />

kaphé's vielen of zelfs maar dienaren der kompenie vermoordden.<br />

Zij zouden dan als „sjahid", geloofsgetuige, het<br />

Paradijs ingaan. De invloed der geestelijke leiders was in<br />

dit gebied dan ook zeer groot. Zij stonden zeer in aanzien,<br />

soms zelfs in reuk van heiligheid en waren in de oogen<br />

der bevolking met wonderbare krachten, waaronder natuurlijk<br />

de gave van onkwetsbaarheid, begiftigd. Voor zoover<br />

zij zelf niet direkt aan de actie deelnamen, zweepten zij de


~ 88 ~<br />

bevolking op en wisten daardoor steeds opnieuw menschen,<br />

v.n.1. jonge, fanatieke en avontuurlijke gamponglieden naar<br />

de verzetspartij te doen overloopen. Hun invloed in deze<br />

richting blijkt wel uit de navolgende cijfers. In het begin<br />

van 1902 was de sterkte der verzetspartij in Pidië op 2 a<br />

3000 strijders te taxeeren. Hoewel nu in de jaren 1902 —<br />

1905 + 4000 verzetslieden in dit gebied sneuvelden,<br />

bedroeg het aantal bendeleden medio 1905 toch nog zeker<br />

2000 man. Wel een bewijs dat de oeloema's met hun<br />

opruiende redevoeringen succes hadden.<br />

Voorts gaven de geestelijken djimats en heilige spreuken<br />

uit den Koran uit, inden den „boeloeng sabi", de bijdrage<br />

voor den strijd tegen de ongeloovigen en hielden aldus de<br />

krijgskas gevuld. Hieruit werden wapens en munitie bekostigd<br />

en de benden onderhouden. Zoo speelden de teungkoe's<br />

bij het verzet een uiterst gewichtige rol en het was dus<br />

van het grootste belang hen onschadelijk te maken.<br />

De zeer volkrijke gampongs stelden de verzetspartij in<br />

staat een tactiek in te voeren die ons den grootsten last<br />

bez<strong>org</strong>de. Na een aanslag gepleegd te hebben losten de<br />

benden zich n.1. op en hielden zich als vreedzame lieden<br />

in hun gampongs schuil tot tijd en wijle een nieuwe actie<br />

op het programma stond. Daar zij veelal door roof zich<br />

in het bezit van gampongpassen hadden gesteld was het<br />

uiterst moeilijk hen hier te achterhalen. Als tegenmiddel liet<br />

de troepencommandant in Pidië, de majoor v.d. MAATEN,<br />

op groote schaal gampongcomplexen in den nacht omsingelen<br />

en bij het aanbreken van den dag methodisch<br />

doorzoeken. Als regel werd daarbij de infanterie voor de<br />

afsluiting, de marechaussee voor het doorzoeken gebruikt.<br />

Dit doorzoeken was een uiterst moeilijk werkje, want de<br />

verzetslieden waren kunstenaars in het uitzoeken van plekjes<br />

om zich te verstoppen. In hooge boomen, struiken, bamboestoelen,<br />

putten, loengs (goten), onder dorre bladeren of<br />

matten wisten zij zich zóó prachtig te verbergen dat het een


- 89 -<br />

toer was om hen te ontdekken. Zelfs ondergrondsche<br />

schuilplaatsen in de gampong vonden toepassing. Niet<br />

zelden duurde dan ook het doorzoeken van één gampongcomplex<br />

een geheelen dag.<br />

Bij den aanvang der patrouille-actie trad de verzetspartij<br />

nog wel eens in stellingen op. Zoo b.v. in Juli 1900 bij den<br />

Glé Poen tong en bij Hot, in 1901 in de Pa ja Reubèë nabij<br />

Padang Tidji, tegen welke laatste stelling wij op den 3en Maart<br />

1901 — zelfs het hoofd stootten. 8 Maart d.a.v. werd de<br />

aanval, nadat de artillerie was aangekomen, herhaald en<br />

ditmaal met succes bekroond. Aan deze laatste actie namen<br />

5 brigades marechaussee onder den kapitein LA GORDT<br />

DILLIE en twee brigades onder den luitenant AUKES deel.<br />

Daarna vermeed de verzetspartij den strijd in stellingen.<br />

Het voornaamste bendehoofd dat bij den aanvang der<br />

eigenlijke patrouille-actie tegen ons in het veld stond, met<br />

uitzondering natuurlijk van den Pretendent - Sultan en<br />

Panglima Polim, wier geschiedenis reeds vroeger werd verhaald,<br />

was T. BÉN PEUKAN. Zoon van het vroegere hoofd<br />

van Meureudoe en vermaagschapt aan de aanzienlijkste<br />

Atjehsche geslachten, had hij grooten invloed en stond hij<br />

in hoog aanzien. In vroegere jaren stond hij met de kompenie<br />

op goeden voet doch liep later, omdat zijn eerzucht niet<br />

voldoende werd bevredigd, naar de verzetspartij over. Hij<br />

stelde zich aan het hoofd der partijgangers uit Meureudoe<br />

en West-Samalanga.<br />

Verdere belangrijke verzetshoofden waren Nja Moeda,<br />

Pang Andah en Tng. di Tjot Tjitjiêm, laatstgenoemde bevelhebber<br />

van de strijdkrachten der Tiro - teungkoe's, waarover<br />

later meer. Elk dezer bendehoofden kon 3 a 400 man<br />

in het veld brengen. Daarnaast traden nog een aantal kleinere<br />

benden zelfstandig op; af en toe vereenigden deze zich<br />

echter met de hoofdverzetsleiders.<br />

Bij de groote tochten in de eerste jaren der 20ste eeuw<br />

ter achtervolging van den Pretendent Sultan en Panglima<br />

Polim kregen de daarvoor aangewezen colonnes herhaaldelijk


- 90 -<br />

aanraking met de Pidiësche benden. Zoo b. v. de colonne<br />

VAN DAALEN in April 1902 in het Zuid - Meureudoesche<br />

met de bende van T. Bén Peukan waarbij dit verzetshoofd<br />

zelf gewond werd en 7 dooden in onze handen moest laten.<br />

Nadat hij nog eens ternauwernood den dans was ontsprongen,<br />

bij welke gelegenheid hij o. m. twee zijner panglima's<br />

verloor, vond T. Bén het in Augustus 1902 geraden<br />

naar Samalanga uit te wijken. In dezelfde maand echter nam<br />

hij wraak; een marechaussee-brigade onder een Europeesch<br />

sergeant, speciaal uitgezonden om zijn verblijfplaats uit te<br />

vorschen, viel in een hinderlaag van ± 100 Atjehers, volgelingen<br />

van T. Bén Peukan. Wel bleef de brigade meester<br />

van het terrein en legde zij 17 aanvallers neer, doch ten<br />

koste van 9 gesneuvelden, 13 gewonden en 9 karabijnen.<br />

Een scherpe achtervolging door den kapitein der marechaussee<br />

LA GORDT DILLIÉ en de luitenants DARLANG en<br />

de VAIJNES VAN BRAKELL BU.YS berokkende zijn benden<br />

in de tweede helft van 1902 en begin 1903 zoovele verliezen,<br />

dat T. Bén naar de Tiro streek — Lam meulo — uitweek.<br />

Ook hierheen achtervolgd door de marechaussee had kort<br />

daarna een treffen plaats, waarbij een brigade onder den<br />

luitenant de Vaynes van Brakell Buys bijna in de<br />

pan gehakt werd ; slechts het beleidvol en onverschrokken<br />

optreden van den commandant en eenige dapperen redde<br />

de situatie. Hierna trok T. Bén Peukan weer naar het<br />

grensgebied Meureudoe — Samalanga.<br />

In April 1903 sloot Nja Moeda, een stoutmoedig avonturier<br />

uit de heffe des volks voortgekomen, zich met<br />

zijn bende bij T. Bén Peukan aan. Tot [nu toe had dit<br />

bendehoofd zich onledig gehouden met trambaan-en telefoonvernielingen,<br />

bivakbeschietingen, het vermoorden van<br />

onze spionnen, het verbranden van keude's en meer van<br />

dergelijk „kleingoed". Veel genoegen beleefde hij niet van<br />

de aansluiting want reeds in juli 1903 werd zijn bende door<br />

een brigade marechaussee verrast, wat hem op 17 dooden<br />

en het verlies van een groot aantal wapens kwam te staan.


— 91 ~<br />

De beide verzetsleiders werden in Zuid Meureudoe<br />

niet met rust gelaten. Voortdurend door de marechaussee<br />

opgejaagd trokken zij zich in het hooggebergte terug, alleen<br />

dan naar de vlakte afdalende als zij den tijd gekomen<br />

achtten om een slag te slaan. Op den 5en September<br />

hadden zij daarbij succes en wisten zij een patrouille van<br />

2 brigades marechaussee en een groep infanterie in een<br />

hinderlaag te laten loopen. Hierbij sneuvelden de commandant,<br />

de kapitein v. d. HOEVE, een Europeesch sergeant<br />

en 1 Inlandsen marechaussee, terwijl niet minder dan 22<br />

minderen gewond werden. De aanval werd ten slotte door<br />

de overblijvenden onder den luitenant BODE afgeslagen ;<br />

12 dooden bleven in onze handen. Maar de beide bendeleiders<br />

hadden zich gewroken 1<br />

Thans werd de luitenant RIJNEN met 2 brigades<br />

marechaussee er op af gezonden. Door krachtig en beleidvol<br />

ageeren wist hij in November en December 1903 18<br />

volgelingen van T. Bén Peukan, waaronder zijn voornaamste<br />

bendehoofd en 3 panglima's neer te leggen en vele wapens<br />

en preciosa buit te maken. Deze successen en enkele<br />

kleinere voordeelen door de luitenants v. d. VLERK, v. d.<br />

ZEE en HOOGERS behaald brachten ruim 200 volgelingen<br />

van T. Bén Peukan, waaronder eenige belangrijke hoofden,<br />

in onderwerping. Deze sloot zich daarop nog nauwer bij<br />

Nja Moeda en bij Tng. di Tjot Tjitjiëm aan. Duchtig<br />

nagezeten door patrouilles onder de kapiteins COLIJN en<br />

STOOP, den luitenant DARLANG en den Europeeschen<br />

sergeant BOOGH, welke laatste op den 25en Januari 1904 9<br />

zijner volgelingen wist neer te leggen, kwam T. Bén Peukan<br />

eindelijk op den len Februari 1904 in onderwerping.<br />

Deze gebeurtenis was van grooten invloed. Vele hoofden<br />

met een groot aantal volgelingen meldden zich en tal<br />

van wapens werden ingeleverd.<br />

Nja Moeda keerde daarop weer tot zijn oude geliefde<br />

bezigheden: beschietingen, vernielingen, brandstichting en<br />

moord terug. Zoo beschoot hij o.m. herhaaldelijk het bivak


~ 92 -<br />

te Sigli van uit prauwen op zee. Verder wist hij niet alleen<br />

een trein bij Gloempang Minjeu' te laten derailleeren doch<br />

ook den extra trein, van Sigli uitgezonden om de reizigers<br />

over te nemen, te doen ontsporen! Voortdurend werd de lijst<br />

zijner euveldaden langer doch het gelukte niet hem aan het<br />

kleed te komen. Eindelijk, in April 1905, werd weer aanraking<br />

met zijn bende verkregen. Tot tweemaal toe slaagde de luitenant<br />

VISSER er in haar verliezen toe te brengen. Op den<br />

30en April 1905 in gevecht gekomen met een patrouille<br />

onder den luitenant BENNEWITZ, liep Nja Moeda bij het<br />

uitwijken daarvoor in een door den luitenant LANDZAAT<br />

gelegden hinderlaag en werd neergelegd.<br />

Inmiddels was het aan den voortvarenden luitenant der<br />

marechaussee V. GESSELER VERSCHUIR, gelukt het<br />

beruchte bendehoofd Pang Andah, eveneens een meester<br />

in trambaan-aanslagen, in het Laweungsche neer te leggen,<br />

na een met veel beleid en energie, gevoerde actie, terwijl<br />

een poging om Toeankoe Noerradén, de eenig overgebleven<br />

vertegenwoordiger van het Sultansgeslacht bij de<br />

verzetspartij, in November 1904 op te lichten aan den<br />

luitenant der marechaussee BURGER het leven kostte.<br />

Eenige maanden later werd dit verzetshoofd door den<br />

luitenant Jhr. BOREEL gevangen genomen. Hiermede waren<br />

de voornaamste wereldlijke verzetsleiders in het eigenlijke<br />

Pidië onschadelijk gemaakt al bleven er nog genoeg geduchte<br />

bendeleiders van den 2en rang over.<br />

Wij moeten ons thans een oogenblik bezighouden met<br />

de geestelijke hoofden van verzet. Zooals reeds werd<br />

uiteengezet hadden de teungkoe's een zeer grooten invloed<br />

op de verzetspartij doch namen zij meestentijds niet direkt<br />

aan den strijd deel. Onder deze categorie zijn vooral te<br />

vermelden Tng. di Tjot Plieëng, van wien de eigenlijke<br />

leiding van het verzet uitging en wiens aanzien en gezag<br />

zelfs nog belangrijk hooger werden aangeslagen dan die van de


- 93 -<br />

latere Tiro-teungkoe's voorts Tng. di Aloeë Ketapang en<br />

Tng. di Reubèë. Deze oelama's werden naarstig door<br />

onze troepen gezocht. Beide eerstgenoemden werden medio<br />

1905 neergelegd; Tng. di Reubèë werd eind 1909 gevangen<br />

genomen. Met het onschadelijk maken dezer gevaarlijke<br />

leiders was de pacificatie van Pidië een belangrijke schrede<br />

vooruit gebracht.<br />

Een geheel andere figuur was Teungkoe di Tjot Tjitjiëm,<br />

de opperbevelhebber van de door de Tiro-teungkoe's<br />

aangeworven en onderhouden strijdkrachten. En welk een<br />

opperbevelhebber! Hij schoeide zijn goed van vuurwapens<br />

voorziene, soms meer dan 400 man sterke benden geheel<br />

op militaire leest, waarbij hij vooral van de marechaussee,<br />

de meest geduchte tegenstandster van de verzetspartij, het<br />

kunstje afkeek. Hij kleedde zijn volgelingen in een soort<br />

zwarte uniform, waarbij pinangscheeden de witte slobkousen<br />

moesten voorstellen, en deelde ze in brigades in. Marschorde<br />

en marschdiscipline werden z<strong>org</strong>vuldig gehandhaafd. Fluitsignalen<br />

kenden zijn „troepen" evengoed als de marechaussee ;<br />

zelfs hoornsignalen vonden toepassing, doordat dë Teungkoe<br />

als hoornblazer kon beschikken over een deserteur. Deze<br />

vriend stuurde in den aanvang soms de bewegingen onzer<br />

colonnes met zijn signalen in de war!<br />

Van eenigen afstand bezien vertoonden de regelmatig<br />

marcheerende, in uniform gekleede benden van Tng. di Tjot<br />

Tjitjiëm zooveel overeenkomst met een militaire colonne, dat<br />

vergissingen niet uitbleven. Zoo b. v. hield medio April 1902<br />

bij Poelo Seupéng (Zuid Pidië) een militaire patrouille, een<br />

colonne van dezen bendeleider op eenigen afstand ontwarende,<br />

haar voor eigen partij. Gelukkig werd de vergissing<br />

door een toeval bijtijds ontdekt en konden in het daarop<br />

volgende gevecht 43 bendeleden worden neergelegd. Onzerzijds<br />

werden de luitenant DERSJANT en 7 minderen gewond.<br />

Na deze onfortuinlijke ontmoeting wijzigde Tng. di Tjot<br />

Tjitjiëm zijn tactiek en zocht in den vervolge zijn heil meer


- 94 -<br />

in het optreden met kleine benden, beschietingen op grooten<br />

afstand, trambaan- en telefoonvernielingen, enz.<br />

In December 1902 gelukte het den kapitein der marechaussee<br />

SGHNEIDER zijn bende een [verlies van 19 dooden<br />

toe te brengen, bij welk wapenfeit de patrouillecommandant<br />

zelf gewond raakte. In Januari 1903 sneuvelden wederom 19<br />

bendeleden van den Teungkoe. In Maart 1903 boekte de<br />

luitenant WATRIN een nog grooter succes; niet minder<br />

dan 26 volgelingen van den Oelama wist deze officier neer<br />

te leggen in de Keumala - streek. (Zuid Pidië). Ook in de<br />

daarop volgende maanden van dit jaar ging het den Teungkoe<br />

met voor den wind; het waren vooral de patrouillecommandanten<br />

der marechaussee DARLANG, WATRIN, VAN<br />

GESSELER VERSCHUIR en VOGEL, die er in slaagden<br />

zijn benden gevoelige klappen toe te brengen. De luitenant<br />

VERSCHUIR wist daarbij bovendien de langgezochte groote<br />

wapen - en buskruitwerkplaats van de bende op te sporen<br />

en te vernietigen. Het verzetshoofd zelf bleef echter buiten<br />

schot.<br />

In 1904 werd de achtervolging naarstig voortgezet, waarbij<br />

v.n.1. de kapitein TOLHUYS, de luitenant VERSCHUIR en<br />

de Europeesche sergeant van DORSTEN successen wisten<br />

te behalen. Onder den indruk dezer verliezen ging de verzetspartij<br />

er meer en meer toe over onze patrouilles van<br />

grooten afstand te beschieten om dan snel de wijk te nemen<br />

voor wij haar aan het kleed konden komen, een strijdwijze,<br />

die zeer afmattend werkte op onze troepen. Toch gelukte<br />

het in 1905 de benden nog flinke klappen te bez<strong>org</strong>en,<br />

waarbij o.a. de sergeant HEYBROEK zich onderscheidde.<br />

Eindelijk, in Maart 1906, was de beurt aan Tng. di Tjot<br />

Tjitjiëm zelf gekomen. Op den 29en van die maand gelukte<br />

het aan den Europeeschen sergeant GOTZ na zeer beleidvolle<br />

actie het verzetshoofd met 11 volgelingen neer te leggen.<br />

De „opvolger" van Tng. di Tjot Tjitjiëm was Tng. Lejman''.<br />

Onder zijn opperleiding had op den 20en Juni 1907 de<br />

beruchte overval plaats op het marschbivak te Keumala,


95 -<br />

waartoe verschillende benden waren samengetrokken. Bij<br />

deze gelegenheid hield de in het marschbivak voor den<br />

nacht ondergebrachte infanteriegroep onder den Europeeschen<br />

sergeant GERLA tegen een 10-voudige overmacht moedig<br />

stand en wist, zij het ten koste van 2 gesneuvelden en 8<br />

gewonden, het bivak Lammeulo te bereiken na den vijand<br />

een verlies van 19 man te hebben bez<strong>org</strong>d.<br />

Tng. Lejman werd 15 April 1908 met 33 volgelingen<br />

door een marechaussee patrouille onder den luitenant JENAE<br />

neergelegd, f')<br />

Zijn opvolger was Tng. Aron van Keumala, een ondernemend,<br />

fanatiek en stoutmoedig leider, die in het bijzonder<br />

het Keumala-gebied onveilig maakte. On tegen dit hoofd met<br />

kracht te kunnen optreden werd begin 1909 de infanteriebezetting<br />

te Lammeulo vervangen door 8 brigades marechaussee<br />

van de 4e divisie onder den divisie-commandant.<br />

Deze maatregel werd al spoedig met succes bekroond want<br />

reeds op den 30en Januari slaagde de luitenant JENAE er<br />

op handige wijze in de bende van dezen oelama verliezen<br />

toe te brengen terwijl in de daarop volgende maand twee<br />

zijner brigadecommandanten, de Europeesche sergeanten<br />

KAZEN en ROMIJN, eveneens verscheidene bendeleden<br />

wisten neer te leggen. Later was het vooral de commandant<br />

te Lammeulo, kapitein JHR. BOREEL, die de bende met<br />

goed gevolg achter de hielen zat.<br />

In den nacht van 7/8 December 1909 gaf Tng. Aron<br />

zoowel van zijn groote vindingrijkheid als van zijn overmoed<br />

en gevoel voor humor blijk. Hij kleedde n.1. een aantal<br />

zijner volgelingen als militairen en verscheen daarmede<br />

onverwachts op de keudé te Garot, alwaar de bende, Jvo<strong>org</strong>evende<br />

een militaire patrouille van Padang Tidji te zijn,<br />

toegang eischte. Vervolgens werden 8 Beaumontgeweren<br />

van de bewakers, onderhoorigen van den Imeum van Garot,<br />

in beslag genomen, onder voorwendsel dat het den troepen-<br />

(')• Zie voor dit fraaie wapenfeit No. 14 van den tweeden bundel<br />

van de „Patrouilletochten in Atjeh en Onderhoorigheden".


- 96 -<br />

commandant ter oore was gekomen, dar de Imeum we!<br />

deed alsof hi| de kompenie goed gezind was, doch dar hij<br />

in het geheim met de verzetspartij heulde. De Imeum van<br />

Garot, bemerkende hoe de vork in den steel zat, wilde tegen<br />

de gewaande soldaten optreden, doch werd daarbij zwaar<br />

gewond, waarna de bende onverwijld met de buitgemaakte<br />

geweren aftrok.<br />

Dit stoute stukje werd echter reeds den volgenden dag<br />

gestraft door den kapitein BOREEL, die twee der bendeleden<br />

neerlegde en er twee gevangen nam. Ook de Europeesche<br />

sergeant GELL en de luitenant HOGERVORST<br />

wisten de bende verliezen toe te brengen ; laatstgenoemde<br />

ontdekte daarbij in een gampong, die hij doorzocht, een<br />

ondergrondsche schuilplaats waarin eenige verzetslieden den<br />

dood vonden.<br />

Eind 1910 kreeg een marechaussee-patrouille onderden<br />

luitenant der Artillerie SCHUURSMA weer aanraking met<br />

de bende, die ook bij deze ontmoeting een veer moest<br />

laten.<br />

Nadat nog de Europeeseh sergeant KAZEN een succes<br />

had weten te behalen, gelukte het ten laatste aan den<br />

kapitein VAN GHEEL G1LDEMEESTER, toenmaals bivakcommandant<br />

te Lammeulo, in den nacht van 30/31 October<br />

1911 de bende van Tng. Aron op behendige wijze in te<br />

sluiten en daarna het hoofd met


- 97 -<br />

werden slechts nu en dan bezocht door colonnes en<br />

patrouilles uit SeulimeunTfle divisie marechaussee), Padang<br />

Tidji en het Pidiësche. Dientengevolge was dit gebied een<br />

welkom toevluchtsoord voor verzetshoofden, die zich aan<br />

de scherpe achtervolging in andere streken tijdelijk wilden<br />

onttrekken. Het aantal bendeleiders met hun volgelingen<br />

was hier dan ook vaak zeer groot.<br />

Doch niet alleen waren het wereldlijke bendehoofden,<br />

tegen wie moest worden opgetreden, ook geestelijke leiders<br />

moesten worden bestreden. Dit gebied was n.1. de zetel<br />

van het befaamde, onverzoenlijke Tiro-geslacht. Het hoofd<br />

dezer familie, de zeer invloedrijke, zeer fanatieke en bekwame<br />

Teungkoe di Tiro Tjhèh Saman, had zich in 1884 tot leider<br />

van het verzet in Groot Atjeh opgewerkt en daarna zijn<br />

positie tegenover de adathoofden door een aanstellingsacte<br />

van den Pretendent-Sultan weten te doen bevestigen. Na<br />

zijn dood in 1890 traden zijn zonen in het voetspoor huns<br />

vaders totdat een hunner, Tng. Ma' Amin, in 1896 bij Anak<br />

Galong sneuvelde. Daarna onthielden de overigen zich van<br />

het daadwerkelijk deelnemen aan het verzet met uitzondering<br />

van Tng. di Boekit, die eenige malen als bendehoofd optrad.<br />

Toch was hun invloed uit den aard der zaak zeer groot en<br />

was het dringend noodzakelijk deze achter de schermen<br />

optredende, de verzetspartij opstookende geestelijke drijvers,<br />

onschadelijk te maken.<br />

Van Juli —September 1902 werd Tangsé ten behoeve<br />

van de registratie der bevolking tijdelijk door eenige brigades<br />

marechaussee bezet terwijl een aanvang werd gemaakt met<br />

het aanleggen van een grooten weg van Lammeulo naar<br />

• Tangsé. In het volgende jaar ageerden de patrouillecommandanten<br />

WATRIN, BOREEL, VAN DER MA ATEN en<br />

DARLANG in de Tangsé-vallei en het Geumpangsche,<br />

waar zij de verzetspartij zware klappen toebrachten. Hierdoor<br />

verbeterde de toestand in het landschap Tangsé snel;<br />

alle bendehoofden op één na en + 200 volgelingen kwamen<br />

. in onderwerping.


- 98 -<br />

Op den 6en Februari 1904 werd Tangsé blijvend bezet,<br />

aanvankelijk door 2 secties infanterie. Korten tijd daarna ging<br />

wederom de luitenant DARLANG naar het Geumpangsche op<br />

stap. Bij deze patrouille overviel hij in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />

van den 6en April 1904 met 2 brigades marechaussee de<br />

schuilplaats van een berucht bendehoofd, T. Brahim Mon<br />

Tasië. Nadat de afsluitingsgroep op haar plaats was gekomen<br />

ging Darlang tot den aanval over, doch, wetende<br />

dat er vrouwen en kinderen in de hutten aanwezig waren,<br />

liep hij zelf ongewapend vooruit om te trachten het bendehoofd<br />

door overreding tot overgave te bewegen. Dit stoutmoedige<br />

optreden werd beantwoord met revolverschoten<br />

en een klewangaanval van de bende op dezen officier. Dank<br />

zij het voortvarend en moedig gedrag van den Europeeschen<br />

sergeant VAN DORSTEN, die onmiddellijk, gevolgd door<br />

zijn mannen, te hulp snelde, werd het leven van den<br />

patrouillecommandant gered en T. Brahim met 7 zijner volgelingen<br />

neergelegd. Dit voorval legt getuigenis af, zoowel van<br />

den grooten persoonlijken moed van Darlang als van de<br />

angstvalligheid, waarmede bij de actie werd getracht vrouwen<br />

en kinderen te sparen, Het lijdt dan ook geen twijfel<br />

dat in de overgroote meerderheid der gevallen, waarbij<br />

tijdens de patrouille-actie op Atjeh vrouwen of kinderen<br />

werden gewond of gedood, de marechaussee niet den<br />

minsten blaam treft.<br />

Bij deze gelegenheid sneuvelde ook T. Imeum Ripin,<br />

een der drie groote bendeleiders uit het Tjalangsche, die<br />

in 1903 van daar was uitgeweken en zich tijdelijk bij T.<br />

Brahim Mon Tasië had aangesloten.<br />

Ook in de resteerende maanden van het jaar 1904 wist<br />

Darlang vele succesen in het Geumpangsche te boeken.<br />

Medio 1905 liepen in de Tangsé-vallei verschillende<br />

hoofden, hoofdzakelijk onder invloed der oelama's, weer<br />

naar de verzetspartij over, zoodat het verzet hier en in het<br />

Geumpangsche krachtig opleefde. De Infanterie-bezetting<br />

te Tangsé werd daarop door 3 brigades marechausee onder


~ 99 -<br />

den luitenant LANDZAAT vervangen. Deze maatregel bleef<br />

niet zonder gunstige uitwerking: in de tweede helft van<br />

1905 en begin 1906 werden vele verzetslieden neergelegd<br />

of gearresteerd. Toch werd hierdoor het verzet niet gebroken.<br />

Om dit te bereiken werd een groote actie op touw<br />

gezet; troepen, hoofdzakelijk marechaussee van verschillende<br />

bivaks: Sigli, Tangsé, Babah Kr. Manggi (Meulaboh) en<br />

Ka. Bhèë kregen opdracht om concentrisch op de Geumpang-vallei<br />

aan te rukken en deze op 9 Mei 1906 binnen<br />

te vallen. Het geheel stond onder de leiding van den<br />

Luitenant Kolonel VAN BAAR VAN SLANGENBURGH.<br />

De uitslag beantwoordde niet geheel aan de hooggespannen<br />

verwachtingen: slechts 25 verzetslieden konden worden<br />

neergelegd.<br />

In Januari 1907 werden de 3 brigades marechaussee van<br />

Tangsé naar Geumpang verplaatst en vervangen door infanterie.<br />

Later werd in Tangsé wederom marechaussee gelegerd<br />

en tot op den huidigen dag zijn Tangsé en Geumpang<br />

marechaussee-posten gebleven.<br />

Hoewel in 1908 en 1909 de actie in dit gebied scherp<br />

werd voortgezet — hierbij onderscheidde zich o.m. de Europeesche<br />

sergeant VON GILSA — zag het er eind 1909 nog<br />

steeds niet rooskleurig uit in deze streken. Verschillende<br />

bendehoofden stonden nog tegen ons in het veld en bleven<br />

onvindbaar, de Tiro-teungkoe's onder aanvoering van Tng.<br />

Majet Tjhi' Tiro en Tng. di Boekit, waren nog steeds op<br />

vrije voeten. Om hieraan een einde te maken werden<br />

mobiele colonnes met groote bewegingsvrijheid er op af<br />

gezonden.<br />

Zoo kwam 21 December 1909 een colonne onder den<br />

befaamden speurder, den len luitenant der marechaussee<br />

SCHMIDT, sterk 2 brigades marechaussee in de Tangsé<br />

vallei aan. Zij zou er tot eind 1912 blijven. De actie dezer<br />

colonne, in de extra bijlage van het I.M.T. No. 30 uitvoerig<br />

beschreven, vormt een der fraaiste voorbeelden van een<br />

marechaussee-optreden in de latere jaren. Handig werken


- 100 -<br />

met spionnen, z<strong>org</strong>vuldig en behoedzaam uithooren der<br />

bevolking, taai volhouden, ook bij tegenslagen, fraai spoorzoeken,<br />

scherp opmerken, spitsvondig conclusies trekken,<br />

juist combineeren en stoutmoedig erop in gaan als daarvoor<br />

de tijd gekomen was, vormen de kenmerken dezer voorbeeldige<br />

actie. Succes bleef dan ook niet uit: in Mei 1910<br />

werd Tng. di Boekit, in September van hetzelfde jaar Tng.<br />

Majet Tjhi' Tiro neergelegd, terwijl mede in Mei, September,<br />

October en November 1911 aan de verzetspartij gevoelige<br />

verliezen werden toegebracht. Ten slotte werd in December<br />

van dat jaar Tng. Tjhi' Ma 'At, de laatste rechtstreeksche afstammeling<br />

van het geslacht der onverzoenlijke Tiro-teungkoe's,<br />

neergelegd.<br />

Een groot aandeel in het succes hadden de uitmuntende<br />

patrouillecommandant, de Europeesche sergeant VON GILSA<br />

en de Amb. marechaussee NUSSY, even schitterend spoorzoeker<br />

als dappere vechtersbaas.<br />

De verzetspartij, die ongeacht deze verliezen den strijd<br />

hardnekkig bleef volhouden, trad nu zoo voorzichtig op en<br />

was langzamerhand zoo ingeschoten geraakt op de methode<br />

van den luitenant SCHMIDT, dat in 1912 geen groote<br />

successen meer konden worden geboekt. Toen deze officier<br />

eind 1912 met buitenlandsch verlof ging, gooide de toenmalige<br />

bivakcommandant te Tangsé, de 1 e luitenant der marechaussee<br />

LE MAIRE het dan ook over een anderen boeg. En met<br />

succes; reeds in den nacht van 20/21 Februari 1913 mocht<br />

hij het genoegen smaken het belangrijkste overgebleven<br />

bendehoofd te arresteeren, waarop de meeste verzetslieden<br />

den strijd opgaven en in onderwerping kwamen.<br />

In Geumpang, waarheen een aantal partijgangers waren<br />

uitgeweken, hield de le luitenant der marechaussee VAN<br />

ARKEL, bivakcommandant te Geumpang, grondig opruiming.<br />

In 1913, het laatst in September van dit jaar, wist deze officier<br />

verschillende bendeleden neer te leggen waarop bijna<br />

alle verzetslieden het hoofd in den schoot legden. Het<br />

verzet was ook hier geëindigd.


* 101 -<br />

Thans is nog steeds de 4e divisie marechaussee in het<br />

Zuid Pidiësche gelegerd, de staf en 6 brigades te Lammeulo,<br />

3 brigades te Tangsé en 3 te Geumpang. De divisiecommandant<br />

oefent tevens het civiel gezag in dit gebied uit;<br />

de bivakcommandant te Geumpang treedt op als schakelofficier.<br />

De verschillende aanslagen der latere jaren, na 1913,<br />

toonen duidelijk de noodzakelijkheid aan om deze streken<br />

met hun fanatieke bevolking vooralsnog in den vasten greep<br />

der marechausseebrigades te houden.<br />

4. DE AFDEELING NOORDKUST<br />

VAN ATJEH.<br />

Het groote complex staatjes en landschappen, waarvan<br />

de voornaamste zijn : Lhokseumawe, Samalanga, Peusangan,<br />

en Geudong (Pasé), thans met Lhoksoekon vereenigd tot<br />

de Afdeeling Noordkust van Atjeh, vormde reeds vanaf<br />

de eerste jaren van den Atjeh-oorlog een lastig gebied, dat<br />

ons veel werk bez<strong>org</strong>de. Verschillende tuchtigingen en<br />

expeditiën waren dan ook noodig om de weerspannige<br />

hoofden in deze streken tot rede te brengen. Doch, met<br />

hoe goeden uitslag ook bekroond, geen dezer dwangmaatregelen<br />

vermocht een blijvende uitwerking tot stand te<br />

brengen. Ook bij de laatste excursiën : de Peusangan-,<br />

Pasé-en Samalanga expeditiën in het tijdvak 1898-1901<br />

onder van Heutsz, werden wel flinke klappen uitgedeeld,<br />

doch de algeheele onderwerping der betrokken gebieden<br />

werd niet bereikt. Bij den aanvang der patrouille-actie telde<br />

dan ook de verzetspartij nog wel een 15 a 16000 leden,<br />

zoodat het te voorzien was dat er nog heel wat strijd zou<br />

moeten worden gevoerd alvorens dit gebied als volledig<br />

gepacificeerd zou kunnen worden aangemerkt.<br />

Het optreden der verzetspartij op de Noordkust vertoonde<br />

veel overeenkomst met de actie der benden in Pidië.<br />

Ook hier trambaan- en telefoonvernielingen, verbranden van


- 102 •*<br />

wachthuizen, bruggen en keudé's, bivakbeschietingen, terrorisatie<br />

van de bevolking, het vermoorden op groote schaal<br />

van onze spionnen of gidsen en ons goedgezinde hoofden<br />

e. d. m. Echter kwamen hier, in tegenstelling met Pidië,<br />

klewangaanvallen veelvuldig voor, voornamelijk in Samalanga<br />

en het Lhokseumawesche, hetgeen in hoofdzaak is toe te<br />

schrijven aan de meerdere bedektheid van het terrein in<br />

deze contreien en aan de aanwezigheid van uitgestrekte<br />

moerassen en bako-bako bosschen. Eigenaardig was het<br />

dat ze hier, in afwijking van hetgeen de Westkust te zien<br />

had gegeven, herhaaldelijk zonder eenige inleiding, hetzij<br />

met vuur, lansworpen of een schijnaanval, werden uitgevoerd.<br />

Het fanatisme en de doodsverachting, door de kwaadwilligen<br />

aan den dag gelegd, waren echter niet minder groot dan<br />

elders, zoodat ook op de Noordkust klewangaanvallen uiterst<br />

gevaarlijk waren.<br />

De ladangs en schuilplaatsen der benden moesten niet<br />

alleen in het gebergte maar vooral in de paja's en vloedbosschen<br />

worden gezocht, waarvoor de verzetspartij tot het laatst toe<br />

een groote voorkeur aan den dag legde, voornamelijk, omdat<br />

ze daar dichter bij de gampongs kon blijven.<br />

Evenals in Pidië had ook in dit gebied de geestelijke<br />

partij een zser grooten invloed en waren de Oelama's de<br />

ziel van het verzet. In Samalanga waren het de Tiroteungkoe's<br />

— zie Pidië — die den toon aangaven. Het<br />

Peusangansche was het actieterrein der Oelama's van de<br />

school Awé Geutah, geestverwanten van Tng. Tjhi' di Tiro,<br />

der grooten leider van den Atjeh — oorlog in 1884 en volgende<br />

jaren. In het Lhokseumawésche en de Pasestreek hadden<br />

twee zéér beruchte leiders: Tng. di Mata Ië alias di Paja<br />

Bakong en Tng. di Barat het heft in handen. Zij ageerden<br />

echter nimmer zelf in deze streken. Wij zullen ze later, bij<br />

de bespreking van de actie in Lhoksoekon en in de Gajolanden<br />

weer terugzien.<br />

Ook hier lieten de geestelijke leiders van het verzet<br />

zich over het algemeen met den eigenlijken strijd niet in.


~ 103 ~<br />

'Zoo zag het gebied er uit, dat in de jaren 1902 — 1913<br />

het tooneel zou zijn van feilen strijd, een strijd, waarin ook<br />

hier de marechaussee een belangrijke rol zou spelen. Een<br />

kort overzicht van het aandeel van het korps in de pacificatie<br />

dezer streken moge aan de bespreking der voornaamste<br />

gebeurtenissen voorafgaan.<br />

Na de Samalanga expeditie, waarbij de 2e divisie<br />

marechaussee zich onderscheidde, was op de Noordkust,<br />

behalve een infanteriemacht, ook deze divisie achtergebleven,<br />

verdeeld over Samalanga en Peusangan. Naast deze vaste<br />

bezetting ageerden voorts in deze streken in de jaren 1901 —<br />

1903 de verschillende vliegende colonnes, hoofdzakelijk ter<br />

opsporing van den Pretendent-Sultan en Panglima Polim,<br />

die reeds vroeger werden gememoreerd. Toen, tengevolge<br />

van deze actie, eind 1903 de toestand op de Noordkust<br />

belangrijk was verbeterd en een krachtig optreden in Meulaboh<br />

noodzakelijk bleek, werd in Januari 1904 de 2e divisie<br />

daarheen overgebracht en ageerden daarna in het gebied<br />

Samalanga — Peusangan — Lhokseumawe nog slechts af en<br />

toe brigades der le, 3e of 4e divisie, hetzij in mobiele colonnes,<br />

hetzij vanuit tijdelijk betrokken bivaks. In deze periode<br />

kwam dus de actie der marechaussee op de Noordkust min<br />

of meer op het tweede plan. Doch toen in de jaren 1906 -<br />

1908 'het verzet hier wederom krachtig opleefde, v. n. 1.<br />

tengevolge van het ontijdig terugzenden van een bataljon<br />

infanterie naar Java, (') werd in Januari 1908 de 5e divisie<br />

onder den kapitein GEERTSEMA BECKERING van Tjalang<br />

naar het Lhokseumawesche verplaatst. Mede tengevolge<br />

van de actie dezer divisie, naast de doeltreffende maatregelen<br />

van den in Juni 1908 als Gouverneur van Atjeh opgetreden<br />

Luit. Kolonel SWART, werd daarna in betrekkelijk korten<br />

tijd het verzet in de Noordelijke landschappen volledig de<br />

kop ingedrukt.<br />

(') Wellicht heeft ook de uitslag van den Russisch-Japanschen<br />

oorlog in dezen invloed uitgeoefend.


~ 104 -<br />

Sedert is de 5e divisie op de Noordkust gebleven ; zij<br />

is thans gelegerd in Lhoksoekon (Staf en 5 brigades) mee<br />

een detachement te Paja Bakong van 4 en een te Panton<br />

Laboe van 3 brigades.<br />

Thans de voornaamste gebeurtenissen tijdens de pacificatie<br />

der Noordkust-landschappen.<br />

Bij den aanvang van het tijdperk der patrouille-actie<br />

ageerden in het Samalanga — Peusangan — Lhokseumawe<br />

complex de Pretendent-Sultan en Panglima Polim met hun<br />

zeer grooten aanhang, waarbij zich ook de Oeléëbalang van<br />

Geudong : T. Lotan en zijn broeder T. Radja Meukoeta,<br />

alsmede T. Radja Lhó', oudste zoon van den vorigen Maharadja<br />

van Lhokseumawe, hadden aangesloten. Uit den aard der<br />

zaak was in de eerste jaren alle inspanning er op gericht<br />

om deze hoofdfiguren der verzetspartij onschadelijk te maken.<br />

Vele, waaronder de beroemdste, marechaussee-aanvoerders :<br />

COLIJN, CHRISTOFFEL, WEBB, VASTENOU, SCHEE­<br />

PENS, WATRIN, VAN DER MA ATEN, BREWER, VELT-<br />

MAN, GEERTSEMA BECKERING, DINGER, AUKES e.a.<br />

namen aan deze actie deel, brachten de tegenpartij zware<br />

verliezen toe en wisten tenslotte den Pretendent-Sultan en<br />

Panglima Polim tot onderwerping te dwingen — zie het<br />

hoofdstuk ,,De groote tochten" —.<br />

De felle achtervolging door de colonnes onder de<br />

bovenvermelde marechaussee-officieren en door de troepen<br />

der vaste bezetting, waarbij honderden verzetslieden onschadelijk<br />

werden gemaakt, bracht een aanzienlijke verbetering<br />

in den toestand. Reeds vóór de onderwerping van Panglima<br />

Polim keerden meer dan 1000 uitgewekenen naar hun<br />

gampongs terug. Toen nu ten laatste ook deze hoofdleider<br />

in onderwerping kwam, gaven de bovenvermelde Geudongsche<br />

hoofden eenige dagen later eveneens den strijd op en<br />

onderwierpen zich. Deze gebeurtenissen waren van verstrekkenden<br />

invloed ; als gevolg hiervan keerden vele kleinere<br />

bendehoofden met niet minder dan ruim 2000 volgelingen


- 105 -<br />

naar hun gampongs terug. Ook T. Radja Lho' hield het<br />

niet lang uit in zijn eenzaamheid en meldde zich reeds in<br />

November 1903.<br />

Werd dus de actie tegen de algemeene leiders van het<br />

verzet met den besten uitslag bekroond, ook tegen de locale<br />

verzetshoofden in Peusangan, Peudada en Samalanga was de<br />

marechaussee middelerwijl krachtig en met succes opgetreden.<br />

In Peusangan werd de laatste benteng der verzetspartij:<br />

Kota Blang Djeurat genomen. Op den 3len December 1901<br />

vermeesterde een marechaussee-colonne onder den kapitein<br />

VAN DER MAATEN, waarbij o.a. de kapitein WEBB en<br />

de luitenants BURGER en VERSCHUIR waren ingedeeld,<br />

deze versterking ten koste van 2 gesneuvelden en 24 gewonden.<br />

De vijand liet 79 dooden achter, waaronder de<br />

belangrijkste Peusangansche hoofden.<br />

Na dit wapenfeit trad als hoofdleider van het verzet in<br />

Peusangan op Tng. Thji' Awé Geutah, die door onze<br />

patrouilles naarstig werd gezocht. De luitenant BURGER<br />

en de Eur. sergeant DE RIDDER slaagden er in zijn<br />

benden verliezen toe te brengen. Na het optreden van den<br />

bekwamen speurder CHRISTOFFEL als waarnemend Civiel<br />

Gezaghebber van Peusangan — October 1902 — werd de actie<br />

tegen dit verzetshoofd nog verscherpt. Vele ladangs en<br />

schuilplaatsen in het gebergte werden opgeruimd en talrijke<br />

kwaadwilligen neergelegd. Als gevolg hiervan kwamen niet<br />

minder dan 1500 kwaadwilligen in onderwerping. Veel had<br />

hiertoe bijgedragen CHRISTOFFEL's methode om de vrou-J<br />

wen en kinderen der bendehoofden op te lichten, waardoor<br />

deze eerder geneigd waren den strijd op te geven.<br />

Tng. Tjhi' Awé' Geutah vond het onder de gegeven<br />

omstandigheden veiliger om een tijdje van het tooneel te<br />

verdwijnen en liet dan ook omstreeks Maart 1903 het gerucht<br />

van zijn overlijden verbreiden. Hij dook later echter<br />

weer springlevend op.<br />

In Peudada was eind 1901 ten behoeve van den tramaanleg<br />

en voor de registratie der bevolking een bivak opgericht,


— 106 —<br />

waarin mede eenige brigades marechaussee uit Samalanga<br />

tijdelijk werden gelegerd. Vanuit dit bivak werd scherp<br />

geageerd om het belangrijkste verzetshoofd in dit gebied,<br />

den in Mei 1901 uitgeweken T. Moeda Peudada, in handen<br />

te krijgen. Nadat reeds enkele malen aanraking met zijn<br />

bende was verkregen, waarbij de marechaussee successen<br />

wist te boeken, voerde T. Moeda Peudada in het voorjaar<br />

1902 met + 40 man een klewangaanval uit op een 15 karabijnen<br />

sterke marechaussee brigade onder den Eur. sergeant DEN<br />

BOEFF, die een ploeg wegwerkers dekte. De aanval werd<br />

ditmaal ingeleid met een beschieting, waardoor al dadelijk<br />

de commandant en 2 marechaussees gewond raakten;<br />

onmiddellijk daarop vlogen de kwaadwilligen met den klewang<br />

in de vuist er op in. Maar de brigade versaagde niet. DEN<br />

BOEFF, door zijn verwonding niet meer in staat zelf aan<br />

het gevecht deel te nemen, vuurde zijn mannetjes aan en<br />

bleef de leiding behouden. De Amb. marechaussee Latulete,<br />

No. 53500, die een Atjeher met 2 karabijnen van gewonden<br />

zag wegloopen, sprong uit de brigade, rende den man<br />

achterna, sloeg hem neer en bracht de karabijnen mee terug.<br />

Spoedig was de brigade meester van het terrein ; de vijand<br />

vluchtte met achterlating van 11 dooden, 6 geweren en vele<br />

blanke wapens. Wij kregen 5 gewonden doch karabijnen<br />

gingen niet verloren.<br />

De actie tegen T. Moeda Peudada werd nu met verdubbelde<br />

kracht voortgezet. Doch, hoewel zijn benden, o.m.<br />

door toedoen van den luitenant TIDEMAN, verliezen te<br />

boeken kregen, gelukte het niet het hoofd zelf in handen<br />

te krijgen. In het laatst van October 1902, toen de onderluitenant<br />

CHRISTOFFEL als wd. Civiel Gezaghebber van<br />

Peusangan was opgetreden, ging ook deze met marechaus-<br />

^seebrigades van Pante Lhong er op uit. Met snelle slagen<br />

'/bracht hij den benden van T. Moeda Peudada gevoelige<br />

\ klappen toe met het gevolg dat reeds in November een<br />

twintigtal kleinere bendehoofden met vele volgelingen in<br />

onderwerping kwamen. Toen nu Christoffel in December


- 107 -<br />

1902 bovendien de echtgenoote van het bendehoofd ge-s^<br />

vangen wist te nemen, meldde T. Moeda Peudada zich<br />

kort daarna met zijn geheelen aanhang.<br />

T. Oebét was het voornaamste verzetshoofd in Samalanga.<br />

in juni en Juli 1901 kreeg de hier gelegerde marechaussee<br />

aanraking met zijn benden, waarbij een aantal kwaadwilligen<br />

werden neergelegd. Hij versterkte en bezette daarop de<br />

geduchte Tjot Tanoh Mirah, in welke stelling hij blijkbaar<br />

tot het uiterste stand wilde houden. Doch toen de marechaussee,<br />

na versterking uit Samalanga te hebben gekregen,<br />

tot den aanval overging en de versterking wilde omsingelen,<br />

nam de bende overhaast de vlucht.<br />

Ook in Augustus en November 1901 had T. Oebét<br />

verliezen te boeken, terwijl in het eerste halfjaar van 1902 de<br />

luitenant TIDEMAN en de Eur. sergeanten MENDE en DE<br />

RIDDER zijn benden eenige klappen toebrachten. Uit wraak<br />

hierover lokte T. Oebét een brigade onder een Amb. sergeant<br />

in een hinderlaag, waarbij al dadelijk de commandant<br />

en de korporaal sneuvelden en 6 marechaussees werden<br />

gewond. De Javaansche marechaussee RABOESIN, No. 42885,<br />

nam het commando op zich, ging onmiddellijk tot den tegenaanval<br />

over en dreef den vijand terug, waarna hij zijn<br />

gehavend troepje op een meer overzichtelijk terreingedeelte<br />

bracht. Toen de vijand opnieuw begon op te dringen, liet<br />

RABOESIN eenige salvo's afgeven en commandeerde daarna<br />

zoo luid mogelijk in het Atjehsch : „12e brigade vlug vooruit,<br />

10e brigade links uit de flank naar den kampongrand". De<br />

list gelukte; de bende, overtuigd dat er nog 2 brigades in<br />

de buurt waren, droop haastig af!<br />

In Augustus 1902 voerde T. Oebét andermaal een<br />

klewangaanval uit, thans met een bende van + 100 man op<br />

een brigade onder den Eur. sergeant JANSEN. Maar hoewel<br />

ook hier het kader al dadelijk sneuvelde en de troep bovendien<br />

nog niet minder dan 7 dooden en 13 gewonden kreeg,<br />

hield de brigade schitterend stand, waarbij, naast verschillende<br />

anderen, de Amb. marechaussee Maitimu, No. 28843 zich


- 108 -<br />

bijzonder onderscheidde. Zóóveel respect boezemde het<br />

heldhaftig optreden der brigade den vijand in, dat hij,<br />

niettegenstaande hij voortdurend het op hulp wachtende en<br />

de gevallen makkers bewakende groepje bleef omzwermen,<br />

het toch niet waagde andermaal een aanval te doen.<br />

Het behoeft wel geen betoog dat T. Oebét scherp<br />

werd achterna gezeten. In het bijzonder de kapitein la Gordt<br />

Dillié en de luitenants HOOGERS, HETTINGA TROMP<br />

en v. d. VLERK hadden daarbij succes. Tengevolge van<br />

deze actie kwam T. Oebét 9 December 1903 in onderwerping.<br />

Zijn opvolger was |T. di Aloeë Keutapang — zie Pidië. —<br />

Het was vooral de korporaal, later sergeant Gackstatter,<br />

die door zeer beleidvolle en moedige actie tegen dezen<br />

oelama en zijn benden voordeelen wist te behalen.<br />

Tng. di Aloeë Keutapang werd 15 Augustus 1905 door<br />

een infanterie patrouille van Meureudoe neergelegd.<br />

Zoo waren dus eind 1903 de meeste verzetslieden op<br />

Atjeh's Noordkust, waaronder de allervoornaamste, onschadelijk<br />

gemaakt en kon de 2e divisie marechaussee naar<br />

Meulaboh worden gezonden om daar schoon schip te maken.<br />

/ In October 1905 werd het 12e bataljon Infanterie naar<br />

Java teruggezonden waardoor enkele bivaks moesten worden<br />

opgeheven. In verband hiermede werden 6 brigades marechaussee<br />

van de 3e divisie (Pidië; in Leuboe gelegerd.<br />

Het terugtrekken van dit bataljon en het daarmee<br />

gepaard gaande opheffen van bivaks had ernstige gevolgen.<br />

Vooral de oelama's wisten dit feit handig uit te buiten<br />

door het voor te stellen alsof dit een bewijs van zwakheid<br />

onzerzijds was, dat een nieuwe en voor de verzetspartij<br />

gunstige periode inluidde. Nu het klaarblijkelijk met de<br />

overheersching der „Kaphé's" op een eind ging loopen, was<br />

de tijd aangebroken voor de geheele bevolking om als goede<br />

„Moslemin" de verzetspartij te steunen. Onder den invloed<br />

van deze en dergelijke redeneeringen begon overal ter


~ 109 ~<br />

Noordkust het verzet weer op te laaien. Trambaan- en<<br />

telefoonvernielingen, bivakbeschietingen, moord en brandstichting<br />

waren aan de orde van den dag; vele klewangaanvallen<br />

werden op dekkingen wegwerken of transport<br />

uitgevoerd. Zoo werd b. v. in December 1905 tusschen<br />

Bireuën en het bivak Teupin Blang Mane een transportdekking<br />

overvallen, waarbij allen sneuvelden of gewond<br />

werden en een groot aantal geweren verloren ging. De<br />

bende, hieraan debet werd onmiddellijk door een marechaussee<br />

patrouille onder den luitenant WINTER achtervolgd<br />

en reeds drie dagen later afgestraft; 17 dooden bleven<br />

daarbij in onze handen.<br />

Wel werden in 1906 verschillende successen op de<br />

verzetspartij behaald, waarbij o.m. de luitenant SMAGGE zich<br />

onderscheidde en door den sergeant VAN HARLINGEN<br />

eindelijk den doodgewaanden, doch in 1903 weer herleefden<br />

Tng. Tjhi' Awé Geutah werd neergelegd, doch de situatie<br />

verbeterde daardoor niet. Integendeel; het verzet breidde<br />

zich hoe langer hoe meer uit, aan welk feit ook minder \<br />

juiste bestuursmaatregelen schuld waren.<br />

Het toenemende verzet uitte zich eveneens in een sterk<br />

verhoogde terrorisatie der bevolking, die, onvoldoende door<br />

onze troepen tegen de aanslagen der verzetspartij beschermd,<br />

noodgedwongen meer en meer op de hand der kwaadwilligen<br />

kwam.<br />

Ook in 1907 gelukte het niet den geest van ontevre- c<br />

denheid en tegenstand te bezweren, al vielen er harde klappen<br />

en wisten vooral de nieuw opgetreden bivakcommandant<br />

te Leuboe, luitenant WATRIN en de luitenant VAN<br />

BRAAM MORRIS vele kwaadwilligen neer te leggen of tot<br />

onderwerping te dwingen.<br />

In 1908 bereikte de door de verzetspartij uitgeoefende,<br />

terreur haar toppunt, hetgeen, behalve aan de reeds genoemde j<br />

oorzaken, moet worden toegeschreven aan de door de<br />

oelama's verkondigde voorspelling, dat 1908 een voor de<br />

geloovigen bij uitstek gunstig jaar zou zijn. Een groot


- 110 _<br />

gedeelte van de bevolking week dan ook uit, in Keureutoë<br />

en de Paséstreek stond men zelfs aan den vooravond van<br />

een algemeenen opstand.<br />

In Januari 1908 werd de 5e divisie onder den kapitein<br />

GEERTSEMA BECKERING van het Tjalangsche naar het<br />

Lhokseumawesche overgebracht. Voorts werd eenig maanden<br />

later de zuivering van de streek opgedragen aan<br />

* den kapitein CHRISTOFFEL met de marechausseecompagnie<br />

van het IVe bataljon infanterie, terwijl de kapitein<br />

SCHEEPENS door den in Juni opgetreden nieuwen<br />

Gouverneur, den Luitenant Kolonel SWART, werd belast<br />

met het bestuur over de nieuw opgerichte onderafdeeling<br />

Lhoksoekon en het commando over de 5e divisie marechaussee.<br />

Tengevolge van deze maatregelen en van het<br />

^doeltreffende bestuursbeleid van den nieuwen Gouverneur<br />

jtrad al spoedig verbetering in. Reeds in 1909 keerden een<br />

200-tal kwaadwilligen naar hun gampongs terug. Ook de<br />

daaropvolgende jaren werd de pacificatie met kracht voortgezet,<br />

zoodat in 1911 het verzet als geëindigd kon worden<br />

beschouwd.]<br />

Veel had hiertoe bijgedragen het beleidvolle, energieke<br />

en volhardende ageeren van den bivakcommandant te Boeloeh<br />

Blang Ara, luitenant SCHOUTEN.<br />

In 1912 liepen nog slechts enkele kwaadwilligen rond.<br />

Toch duurde het nog tot 1922 vóór het laatste bendehoofdje<br />

zich meldde.<br />

In de jaren 1902-1913 werden op de Noordkust 3391<br />

verzetslieden neergelegd terwijl 1570 vuurwapenen werden<br />

buitgemaakt of ingeleverd.<br />

5. DE ONDERAFDEELING LHOKSOEKON.<br />

Het gebied ten Oosten van den Kroeêng Pasè gelegen,<br />

in hoofdzaak bestaande uit de landschappen Keureutoë.<br />

Simpangoelim, Matang Koeli en Peutoë, neemt ten aanzien<br />

van de patrouille-actie een min of meer eigen plaats in. Hoe-


- 111 -<br />

wel deze streek — thans, met uitzondering van Simpangoelim,<br />

de onderafdeeling Lhoksoekon uitmakende — staatkundig tot<br />

de Noordkust van Atjeh behoort, is daarom het verloop der<br />

gebeurtenissen in dit terrein niet in het vorige hoofdstuk<br />

besproken, doch zal het hieronder als een afzonderlijk<br />

geheel in beschouwing worden genomen.<br />

De actie der verzetspartij in dit gebied vertoonde over<br />

het algemeen veel overeenkomst met die in de overige<br />

landschappen ter Noordkust van Atjeh. Echter kwamen<br />

klewangaanvallen hier nog veelvuldiger voor en legde de<br />

verzetspartij een nog grootere vaardigheid in het uitdenken<br />

van listen aan den dag dan elders. Dat zij daarbij niet tegen<br />

wat arbeid opzag als er uitzicht bestond om een mooien<br />

slag te slaan, moge uit het volgende blijken. In Juli 1909<br />

ontving de commandant te Lhoksoekon, de kapitein der<br />

marechaussee Scheepens, bericht, dat in de paja een<br />

schuilplaats van een berucht bendehoofd aanwezig zou zijn.<br />

Een op dit bericht uitgezonden patrouille van 2 brigades<br />

trof inderdaad op een open plek in de paja een tweetal<br />

zeer groote hutten aan, met atap gedekt en volkomen het<br />

uiterlijk van dergelijke woningen in deze streek dragende.<br />

Gelijk later bleek was echter onder de atap onzichtbaar<br />

een tweede dak aangebracht, doch dit vervaardigd van<br />

dikke balken en met een laag grond bedekt. De stijlen<br />

dezer woningen waren van losse pinnen voorzien waarop<br />

dit zware samenstel rustte. Aan de pinnen waren telefoondraden<br />

bevestigd, die goed gemaskeerd naar het bosch<br />

leidden; trok de bende nu aan deze draden dan werden de<br />

losse pinnen uitgetrokken en stortte het zware dak ineen.<br />

De bedoeling was natuurlijk om de patrouille te verlokken<br />

de huizen binnen te gaan, hetzij om ze te doorzoeken,<br />

hetzij om er nachtbivak in te betrekken, om dan op een<br />

gunstig oogenblik het geheel te doen instorten. Ware deze<br />

list niet door waakzaamheid mislukt, dan zou ongetwijfeld<br />

de patrouille een zwaar verlies hebben te boeken gekregen.


- 112 -<br />

Ook valboomen werden door de verzetspartij in het<br />

Lhoksoekonsche herhaaldelijk en met succes toegepast.<br />

De vele uitgestrekte en moeilijk toegankelijke moerassen<br />

in dit gebied: de Paja Tjitjèm, Paja Leubo, Paja Blang<br />

Boeah e. a. boden de verzetspartij te kust en te keur lastig<br />

op te sporen en nog lastiger te overvallen schuilplaatsen aan.<br />

Menige modderpatrouille moest dan ook door onze troepen<br />

in den loop der jaren worden gemaakt, alvorens deze terreinen<br />

geheel van kwaadwilligen waren gezuiverd.<br />

De geestelijke leider van het verzet in deze streken was<br />

Teungkoe di Mata Ié, alias Tng. di Paja Bakong, daarbij<br />

krachtig terzijde gestaan door zijn schoonzoon Tng. di Ba rat,<br />

die zich meer in het bijzonder met het uitvoerende dee!<br />

der taak belastte en daadwerkelijk en zeer actief aan het<br />

verzet deelnam. Zooals reeds werd vermeld traden deze<br />

. oelama's eveneens als leiders van het verzet in het Lhokseumawesche<br />

en in de Pasèstreek op. Tng. di Mata Ié had<br />

vroeger een godsdienstschool in Paja Bakong bezeten, die<br />

zeer beroemd was en uit geheel Atjeh leerlingen trok. Later<br />

ging hij zich meer en meer wijden aan het prediken van<br />

den „prang sabi" om tenslotte, toen zijn school verloopen<br />

was, zich geheel tot de leiding van het verzet te bepalen.<br />

Tng. di Barat, behalve schoonzoon ook leerling van Tng,<br />

di Mata Ié, trad eerst omstreeks 1900 op den vo<strong>org</strong>rond.<br />

Als hoofdbendeleider was in korten tijk het daadwerkelijk<br />

verzet bijna geheel in hem verpersoonlijkt.<br />

Eind 1903 weken beide geestelijken voor de scherpe<br />

achtervolging door onze colonnes op de Noordkust en in<br />

het Lhoksoekonsche naar de Gajolanden uit, waar zij zich<br />

spoedig eveneens tot leiders van het verzet wisten op te<br />

werken — zie ,,de Onderafdeeling Takingeun". — Zij bleven<br />

echter de hoofdleiding in het Lhoksoekonsche, waarheen zij<br />

herhaaldelijk voor korteren of langeren tijd terugkeerden,<br />

behouden.


- 113 -<br />

In de eerste jaren van de twintigste eeuw was de streek,<br />

waarvan wij de lotgevallen thans zullen schetsen, het actiegebied<br />

van verschillende marechaussee-colonnes, die in<br />

hoofdzaak tot taak hadden Panglima Polim op te sporen.<br />

Deze, voor de achtereenvolgende expeditiën in Pidië,<br />

Peusangan en Samalanga, en de scherpe patrouille-actie<br />

in deze streken, hoe langer hoe verder naar het Qosten<br />

uitwijkende, had tenslotte een toevlucht gezocht in boven<br />

Keureutoë, alwaar eveneens een energieke actie tegen hem<br />

op touw werd gezet. Zoo werd, speciaal te zijner eere, eind<br />

1901 een colonne van 4 brigades van de 3e divisie marechaussee<br />

van Groot-Atjeh onder den divisiecommandant,<br />

kapitein WEBB, te Matang Koeli gelegerd. Tijdens een<br />

excursie van deze colonne naar den boven-Keureutoë vond<br />

helaas deze schitterende, algemeen beminde marechausseeofficier<br />

door het neerstorten van valboomen den dood.<br />

Toen Panglima Polim in September 1903 in onderwerping<br />

was gekomen en, mede tengevolge van onze energieke<br />

actie, de toestanden in het Lhoksoekonsche belangrijk waren<br />

verbeterd — in April en October 1903 keerden niet minder<br />

dan resp. 3100 en 2800 uitgewekenen naar hun gampongs<br />

terug — werd de marechaussee grootendeels uit dit gebied<br />

teruggetrokken en ageerden hier de eerstvolgende jaren nog<br />

slechts af en toe marechaussee-patrouilles, al dan niet in<br />

samenwerking met de infanterie. Uit deze periode is, wat<br />

de marechaussee-actie betreft, weinig belangrijks te vermelden.<br />

De wederopleving van het verzet op de Noordkust in<br />

de jaren 1906 — 1908, in het vorige hoofdstuk besproken,<br />

deed uit den aard der zaak ook hier haar invloed gelden.<br />

Zij uitte zich, behalve door een sterk verhoogde actie<br />

der verzetspartij tegen onze troepen, bivaks, transport-dekkingen,<br />

keudé's en de trambaan, voornamelijk in een heftige<br />

terrorisatie van de bevolking. In de Zuidelijke landschappen<br />

b. v. werd in de jaren 1906 — 1908 bijna een derde deel<br />

van het aantal woningen verbrand, meer dan de helft van<br />

den veestapel geroofd en geslacht en een 300-tal mannen,


- 114 -<br />

vrouwen en kinderen vermoord. Geen wonder dan ook dat<br />

de bevolking, door onze troepen onvoldoende beschermd,<br />

deels de partij van het verzet koos, deels naar rustiger<br />

streken uitweek en dat de hoofden, die niet aan het verzet<br />

wenschten deel te nemen, uit lijfsbehoud gedwongen waren<br />

een toevlucht te zoeken in Lhokseumawe of op de keudé's<br />

in de onmiddellijke nabijheid der bivaks.<br />

Medio 1907 dook Tng. di Mata Ië, met zijn schoonzoon<br />

Tng. di Barat uit de Gajolanden afgedaald, weer in het<br />

Lhoksoekonsche op, waar hij onmiddellijk het roer weer in<br />

handen nam en door het prediken van den prang sabi de<br />

verzetspartij tot verhoogde activiteit wist te brengen.<br />

Evenals op de Noordkust bereikte ook hier in 1908 het<br />

verzet zijn hoogtepunt. Bij de vroeger reeds uiteengezette<br />

oorzaken van dit betreurenswaardige feit kwam hier nog een<br />

reden bij, nl. de terugkeer in Januari 1908 van T. Tjhi'<br />

Bentara, landschapshoofd van Keureutoë, die een tijd lang<br />

in Koetaradja was aangehouden. Deze was allerwegen, en in<br />

het bijzonder bij de verzetspartij, gehaat, zoodat zijn wederoptreden<br />

het smeulende vuur van verzet nog meer aanwakkerde.<br />

In Januari 1908 kwam de 5e divisie marechaussee onder<br />

den kapitein GEERTSEMA BECKERING uit Poelo Raja in<br />

het Lhokseumawesche aan en werd te Lhoksoekon, Panton<br />

Laboe en Boeloeh Blang Ara gelegerd waartegenover de<br />

infanterie bezetting van Keureutoë en de Boelohstreek naar<br />

het Tjalangsche ging. Ook deze troepenverplaatsing werd<br />

door de oelamapartij gretig aangegrepen als voorwendsel om<br />

de bevolking wijs te maken dat de kompenie spoedig zou<br />

weggaan en dat het dus met de overheersching van de<br />

kaphé's binnenkort gedaan zou zijn.<br />

. Deze redeneering vond alom geloof en miste haar uit-<br />

\ werking niet. Meer en meer breidde het verzet zich uit. De<br />

r 5e divisie marechaussee, te zwak om met goed gevolg de<br />

actie in dit geheele uitgestrekte, bijna in staat van opstand<br />

verkeerende gebied te kunnen voeren, slaagde er niet in den<br />

toestand meester te worden. Ook de tijdelijke versterking


- 115 -<br />

Van de troepenmacht met 2 mobiele colonnetjes, elk van 4<br />

groepen infanterie, onder den Luitenant Kolonel BARON<br />

VAN HEERDT, had niet de gewenschte uitwerking. Het ,werd<br />

duidelijk dan alleen krachtige maatregelen uitkomst f<br />

zouden kunnen brengen.<br />

De in Juni 1908 ter vervanging van Generaal VAN<br />

? DAALEN als Gouverneur van Atjeh opgetreden Luitenant-<br />

; Kolonel SWART, ging daartoe dan ook onmiddellijk over.<br />

De colonne van HEERDT was vervangen door de marechaussee-compagnie<br />

van het 4e Bataljon Infanterie onder den<br />

kapitein CHRISTOFFEL, welke in Panton Laboe werd<br />

gelegerd, terwijl in Juli de onderafdeeling Lhoksoekon werd<br />

opgericht met als eerste bestuurder de befaamde patrouilleur<br />

en Atjeh-kenner, kapitein SCHEEPENS. Terzelfdertijd nam<br />

deze het commando over de 5e divisie marechaussee van<br />

den kapitein GEERTSEMA BECKERING over.<br />

Tengevolge van deze regelingen en door verstandige<br />

bestuursmaatregelen ging het thans snel den goeden kant<br />

uit. In korten tijd werden verschillende en belangrijke successen<br />

behaald door CHRISTOFFEL en zijn onderaanvoerders,<br />

waaronder de luitenant AGERBEEK en de sergeanten<br />

MARKS en de LALSKY mogen worden vermeld. Ook de<br />

kapitein SCHEEPENS wist belangrijke voordeelen op de<br />

verzetspartij te boeken en bovendien door wijs beleid en<br />

een krachtig doch rechtvaardig bestuur het vertrouwen der<br />

bevolking te herwinnen. Binnen enkele maanden was dan<br />

ook aan de overheersching der benden een einde gemaakt.<br />

In totaal sneuvelden in het tweede halfjaar 1908 137 kwaad- J<br />

willigen, werden er 22 gevangen genomen en keerden niet<br />

minder dan 322 man naar hun gampongs terug.<br />

Het algemeen verzet was hiermede bedwongen. De<br />

bevolking, thans overtuigd van onze macht, begon met ons<br />

tegen haar vroegere terrorisators op te treden, die het al<br />

spoedig in de bewoonde streken te benauwd kregen en naar<br />

de moerassen of het gebergte uitweken. Natuurlijk gaf de<br />

verzetspartij zich niet zonder slag of stoot gewonnen en trachtte


- 116 -<br />

'zij op alle mogelijke manieren onzen troepen afbreuk te<br />

doen. Zij bediende zich daarbij van de uitgezochtste listen.<br />

Zoo liep b. v. eens een patrouille onder Christoffel op een<br />

bergpad, aan de eene zijde waarvan zich een steile bergwand<br />

verhief, terwijl aan den anderen kant een diepe afgrond<br />

gaapte. Hoewel gewaarschuwd dat de verzetspartij iets<br />

tegen de patrouille in het schild voerde, zag niemand de<br />

valstrik, vóór de gids er den commandant op opmerkzaam<br />

maakte. Het bleek toen dat de kwaadwilligen aan de zijde<br />

van den steilen bergwand een langen kabel van slingerplanten<br />

onzichtbaar hadden aangebracht, aan de uiteinden waarvan<br />

zware manden met steenen waren vastgemaakt, die door<br />

stevige rotan werden vastgehouden. Kapten nu de bendeleden<br />

deze rotans door, dan zouden de manden met steenen naar<br />

beneden storten, in hun val den kabel van slingerplanten<br />

en dientengevolge ook de geheele patrouille in den afgrond<br />

meesleurende !<br />

Eind 1908 en begin 1909 kwamen berichten binnen,<br />

dat Tng. di Mata Ië en Tng. di Barat weer naar de<br />

Gajolanden waren uitgeweken, een bewijs te meer, dat het<br />

• verzet was gebroken. Desniettegenstaande werd met kracht<br />

de achtervolging van hun benden voortgezet. De kapitein VAN<br />

DER VLERK, die in Januari 1909 het commando van Christoffel<br />

had overgenomen, ging met zijn colonne zelfs speciaal van<br />

Panton-Laboe naar Leuhong — nabij Paja Bakong — over om<br />

zich beter aan de opsporing van Tng. di Barat te kunnen wijden.<br />

Ook kapitein Scheepens bleef naarstig naar dezen oelama<br />

speuren. Tengevolge van deze actie kwamen enkele zijner<br />

volgelingen in onderwerping.<br />

In September 1910 gelukte het aan den Eur. sergeant<br />

Slooten na zeer beleidvolle en energieke actie het laatste<br />

overgebleven wereldlijke bendehoofd van politieke beteekenis,<br />

Pang Nanggröë, die het ons reeds van September 1905 af<br />

had lastig gemaakt, in de Paja Tjitjèm neer te leggen. Deze<br />

Pang Nanggröë was gehuwd met de verstooten vrouw van<br />

het gehate landschapshoofd van Keureutoë, T.Tjhi' Bentara, en


- 117 -<br />

weduwe van diens broeder T. Tjoet Moehamat alias T. Tjhi<br />

Toenong, van welken laatsten zij een zoon had. Dit stiefzoontje<br />

van Pang Nanggröë, T. Radja Sabi, werd door de geheele<br />

bevolking als het wettige landschapshoofd van Keureutoë<br />

beschouwd ; van daar dat P. Nanggröë hem steeds in zijn<br />

onmiddellijke nabijheid hield, omdat dit aan zijn bende een<br />

„legitiem" karakter gaf. Na den dood van den panglima<br />

namen lagere hoofden de leiding zijner bende over, die<br />

eveneens T. Radja Sabi als haar kostbaarste schat meevoerde.<br />

In 1910 en 1911 moest de verzetspartij nog enkele<br />

malen een veer laten, hoofdzakelijk door toedoen van den<br />

luitenant BEHRENS en de Eur. sergeanten Mosselman en<br />

Kretz.<br />

In den loop van Januari 1912 keerde Tng. di Barat<br />

weer in het Lhoksoekonsche terug. Onmiddellijk werd jacht<br />

op hem gemaakt. Op den 28en Februari d.a.v. werd zijn<br />

schuilplaats in het stroomgebied van den Boven-Keureutoë<br />

door een patrouille onder den luitenant BEHRENS ontdekt,<br />

dank zij schitterend spoorzoeken van den Amb. sergeant<br />

Dambohpulu No. 55058. Bij de overvalling der schuilplaats<br />

sneuvelde eindelijk deze beruchte oelama.<br />

Na den dood van Tng. di Barat werd alles er 'op gezet<br />

om Tng. di Mata Ië onschadelijk te maken. Op den lOen<br />

Maart 1913 slaagde de luitenant BEHRENS er in zijn schuilplaats<br />

te overvallen. Tng. di Mata Ië kon slechts ternauwernood<br />

ontsnappen ; zijn tulband en rozenkrans moest hij<br />

zelfs achterlaten. Sedert werd in deze streken van dit<br />

geestelijk verzetshoofd niets meer vernomen — zie voor<br />

de verdere lotgevallen van Tng. di Mata Ië het hoofdstuk<br />

„De Onderafdeeling Takingeun" —.<br />

Nu moest de jeugdige T. Radja Sabi, stiefzoon van<br />

Pang Nanggröë, nog worden opgevat. De pogingen om<br />

hem in handen te krijgen bleven echter vruchteloos, totdat<br />

eindelijk, in December 1913, dit verzetshoofd in onderwerping<br />

kwam. Zoodra hij zich had gemeld, doken evenwel<br />

geruchten op dat het de echte Teukoé niet was doch slechts


~ 118 —<br />

eert ondergeschoven jsind, door de verzetspartij gebruikt óm<br />

de actie van het werkelijke hoofd af te leiden. Na een<br />

ingesteld onderzoek besliste Gouverneur SWART dat het<br />

gerucht valsch en dat de knaap, die zich gemeld had, wel<br />

degelijk de ware T. Radja Sabi was.<br />

Nauwelijks was Gouverneur SWART van Atjeh vertrokken<br />

of de echte T. Radja Sabi kwam zich melden —<br />

13 Maart 1919— ! De verzetspartij was er dus in geslaagd<br />

de kompenie ruim 6 jaar om den tuin te leiden,<br />

Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat thans de<br />

5e divisie marechaussee nog in het Lhoksoekonsche is gelegerd<br />

en wel de staf en 5 brigades te Lhoksoekon, 4<br />

brigades te Paja Bakong en 3 brigades te Panton Laboe.<br />

6. DE AFDEELING GAJO- EN ALASLANDEN.<br />

A. De Onderafdeeling Takingeun.<br />

De Gajo-en Alaslanden, onderhoorig aan Atjeh, hadden<br />

van den aanvang van den oorlog af het verzet tegen de<br />

kompenie gesteund, hetzij daadwerkelijk, hetzij door het<br />

storten van bijdragen voor den prang sabi. Bovendien vond<br />

ieder van elders komend bendehoofd met zijn volgelingen<br />

in deze landen een gastvrij onthaal zoodat dit gebied een<br />

uitgezochte en veilige schuilplaats vormde voor allen die zich,<br />

om even op adem te komen, een tijdlang aan de hardnekkige<br />

vervolging door onze colonnes en patrouilles in Groot-<br />

Atjeh of in de kustlanden wilden onttrekken. Er was dus<br />

alle aanleiding om ook deze streken eens met een militair<br />

bezoek te vereeren ten einde de verzetspartij haar rustig<br />

toevluchtsoord hier te ontnemen.<br />

Zoolang echter onze troepen handen vol werk hadden<br />

om het verzet in de kustlanden meester te worden, een<br />

taak, die vooral in den aanvang alle beschikbare krachten<br />

opeischte, kon van een militaire actie in de binnenlanden<br />

van Atjeh, hoe gaarne men die ook op het program-


- 119 -<br />

ma zou hebben gezet, geen sprake zijn. Toen evenwel in<br />

1901 de Pretendent-Sultan en Panglima Polim tengevolge<br />

van de scherpe achtervolging op de Noordkust met een<br />

gedeelte van hun aanhang naar de Gajolanden uitweken,<br />

kregen deze daardoor plotseling sterk verhoogde beteekenis<br />

en kon een excursie naar dit gebied niet langer worden<br />

uitgesteld.<br />

Dit had de verschillende tochten naar de Gajolanden<br />

ten gevolge, die in een vroeger hoofdstuk zijn besproken en<br />

eindigden met den tocht van de colonne VAN DAALEN<br />

in 1904, die het verzet in de Gajo Loeös en de Alaslanden<br />

volledig onderdrukte. In de noordelijke Gajolanden, het<br />

Meergebied, de Dörötstreek en de Samarkilangvallei echter<br />

bleef het verzet voortwoekeren. Toen dan ook in het voorjaar<br />

van 1905 een marechaussee colonne onder COLIJN, die<br />

sedert October 1904 de Overste VAN DAALEN als Assistent-Resident<br />

van de Gajolanden had opgevolgd, deze streken<br />

van Medan uit bezocht, ondervond zij hier overal vijandelijkheden<br />

en werd zij bijna dagelijks beschoten.<br />

Het waren vooral de geestelijke verzetsleiders Tng. di<br />

Mata Ië, alias Tng. di Paja Bakong en zijn schoonzoon,<br />

Tng. di Barat, onze oude bekenden van het Lhoksoekonsche<br />

die hier, evenals op de Noordkust, als onruststokers<br />

optraden Uitwijkende voor het rustelooze ageeren onzer<br />

patrouilles op de Noordkust kwamen deze oelama's in 1903<br />

in de Gajolanden terecht, waar zij getweeën eveneens ,het<br />

verzet <strong>org</strong>aniseerden. Het is wel teekenend voor den roep<br />

die van deze Atjehsche geestelijken uitging dat zij er in<br />

slaagden onder de Gajo's zooveel invloed te krijgen. Als<br />

trait-d'union tusschen zich en de landsbevolking gebruikten<br />

zij, naast hun Atjehsche bendehoofden, een aantal Gajosche<br />

panglima's. Hoewel zelf meestentijds niet rechtstreeks<br />

aan de actie deelnemende bleven zij de leiders van het<br />

verzet, ook dan als zij tijdelijk naar de Noordkust terugkeerden.<br />

Eind 1904 en begin 1905 doorkruisten verschillende


- 120 -<br />

colonnes, infanterie zoowel als marechaussee, de Laut Tawarstreek<br />

en het Samarkilangsche op zoek naar deze verzetsleiders<br />

en hun benden. Zonder veel succes echter; wel<br />

kon hier en daar een kwaadwillige worden neergelegd en<br />

werden vele schuilplaatsen, ladangs en voorraden opgespoord<br />

en vernietigd, doch de eigenlijke benden kreeg men niet<br />

te pakken. Het werd dan ook al spoedig duidelijk dat<br />

krachtiger maatregelen noodig zouden zijn om dit gebied<br />

geheel tot onderwerping te brengen.<br />

Als eerste stap in deze richting werden op den 3en<br />

April 1905 in Takingeun 4 brigades marechaussee gelegerd<br />

onder bevel van den len luitenant VERSCHUIR, die tevens<br />

tot Civiel Gezaghebber van de pas gevormde Onderafdeeling<br />

Meergebied en Dörötstreek werd benoemd. De luitenant<br />

EBBINK werd hem terzijde gesteld.<br />

De registratie van de bevolking werd ter hand genomen<br />

en een begin gemaakt met een intensieven patrouillegang.<br />

Het tijdperk der eigenlijke patrouille-actie was daarmede<br />

voor dit gebied aangebroken. Het zou echter al spoedig<br />

blijken dat de bezetting van Takingeun voorloopig het werk<br />

nog niet afkon en den steun van mobiele colonnes vooralsnog<br />

niet kon ontberen.<br />

Bij den aanvang der patrouille-actie was practisch de<br />

geheele bevolking in het Meergebied, de Dörötstreek en de<br />

Samarkilangvallei op de hand der verzetspartij.<br />

In deze streken droeg het optreden der vijandelijke<br />

benden weer een geheel eigen karakter, op vele punten<br />

afwijkende van dat in de Atjehsche landschappen. Ook<br />

hier speelden daarbij de gesteldheid van het terrein en de<br />

aard der bevolking de hoofdrol. Het woeste bergland, met<br />

zijn vele kale, goed uitzicht gevende uitloopers, leende zich<br />

bijzonder voor beschietingen op grooten afstand en daar de<br />

verzetspartij in den aanvang ruim van vuurwapenen was<br />

voorzien, vormde dan ook het bekogelen van onze bivaks,<br />

patrouilles en transporten verreweg de meest geliefkoosde<br />

bezigheid der benden. Klewangaanvallen en bivakoverval-


- 121 -<br />

lingen kwamen wel voor doch betrekkelijk zelden ; bovendien<br />

werden ze in den regel niet met de doodsverachting en<br />

onstuimigheid uitgevoerd die de Atjehsche aanvallen met<br />

het blanke wapen kenmerkten en waren dan ook lang niet<br />

zoo gevaarlijk als deze laatste.<br />

Door de eigenaardige bestuursinrichting der Gajo's,<br />

berustende op genealogischen instede van territorialen grondslag,<br />

waarbij dus de stam en het geslacht de eenheid<br />

vormden, konden de bendehoofden rekenen op den steun<br />

van al hun stamgenooten, zoodat hier de bevolking de<br />

verzetspartij nog veel meer medewerking verleende dan<br />

elders het geval was. Daar bovendien de Gajo's zeer ongaarne<br />

voor spion of gids spelen, was het verkrijgen van<br />

berichten omtrent de kwaadwilligen in dit gebied uiterst<br />

moeilijk.<br />

De vijand, door de bank niet al te fanatiek en agressief<br />

van aard, nam een heel arsenaal van middelen te baat om zich<br />

aan verliezen te onttrekken en aanraking met onze patrouilles<br />

te vermijden. Hiertoe behoorde in de eerste plaats een<br />

vernuftig bewakings-en inlichtingssysteem. Ook vrouwen en<br />

kinderen werden voor dit doel uitgebuit door hen op verkenning<br />

uit te zenden en te gebruiken voor het bewaken<br />

van ladangs en schuilplaatsen. Werd een bende overvallen,<br />

dan probeerde zij zich met vrouwen en kinderen uit de<br />

voeten te maken om ons het schieten te beletten. Ook<br />

maakten de kwaadwilligen herhaaldelijk van vrouwenkleeding<br />

gebruik om onze patrouilles te ontloopen.<br />

Schuilplaatsen werden veelvuldig in grotten aangelegd.<br />

Een typische strijdwijze voor dit gebied was het laten<br />

neervallen van zware rolsteenen langs de steile hellingen op<br />

onze patrouilles.<br />

De onophoudelijke beschietingen vormden een groote<br />

last. Het zware bergterrein maakte het bijna onmogelijk de<br />

hoog op de toppen der uitloopers opgestelde schutters te<br />

omtrekken of te besluipen. Gelukte dit al eens een enkele<br />

keer. dan lieten zij zich, zoodra onze mannen in hun


—-m -<br />

onmiddellijke nabijheid gekomen waren, eenvoudig in de<br />

diepe ravijnen vallen, waar onze militairen hen niet snel<br />

konden volgen en maakten zich zoo uit de voeten. Bij de<br />

achtervolging bleef dan ook veelal succes uit.<br />

Dit alles tesamen: het weinig agressieve optreden der<br />

benden, de groote steun, die de bevolking ,,en masse" hen<br />

bood, de groote moeilijkheid om berichten los te krijgen,<br />

de z<strong>org</strong>vuldig ge<strong>org</strong>aniseerde inlichtings-en bewakingsdienst<br />

der verzetspartij, het gebruiken van vrouwen en kinderen'<br />

als „bescherming" en het zware, gedeeltelijk kale bergterrein,<br />

is oorzaak, dat zoo weinig éclatante successen bij dé<br />

patrouille-actie in de Noordelijke Gajolanden konden worden<br />

geboekt en dat in het algemeen ons optreden hier voor<br />

den buitenstaander een zoo weinig „briljanten" indruk<br />

maakte. Een kwaadwillige neergelegd hier, een schuilplaats<br />

overvallen en één of twee geweren buitgemaakt daar; nu<br />

eens een bendehoofdje opgelicht in die gampong, dan weer<br />

na langdurige, hardnekkige achtervolging een partijganger<br />

gearresteerd in dat terrein, dat zijn de gewone resultaten<br />

dezer actie. Niets van de schitterende wapenfeiten, zooals<br />

wij die in Groot-Atjeh en in de kustlandschappen hebben<br />

leeren kennen. Alleen de ingewijden weten, hoeveel inspanning,<br />

energie, beleid en volharding noodig waren om deze<br />

kleine, oogenschijnlijk zoo poovere succesjes te kunnen<br />

behalen.<br />

Wij zullen deze actie, die voor den lezer over het<br />

algemeen weinig interessants biedt, niet op den voet volgen,<br />

doch volstaan met in enkele groote trekken het verloop der<br />

gebeurtenissen te schetsen. Evenmin zullen wij de namen<br />

noemen van de tallooze min of meer belangrijke bendehoofden<br />

die tegen ons in het veld stonden, of van de vele<br />

oelama's, die het verzet steunden. Het zij genoeg te vermelden<br />

dat zij in beteekenis en invloed allen verre achterbleven<br />

bij de geestelijke hoofdverzetsleiders Tng. di Paja<br />

Bakong en Tng. di Barat.


- 123 -<br />

Het eerste optreden van de bezetting van Takingeun<br />

werd nog niet met veel succes bekroond. Toen echter eind<br />

Juli de kranige marechaussee-officier VASTENOU als bivakcommandant<br />

optrad—de luitenant VERSCHUIR was kort te<br />

voren geëvacueerd, evenals de luitenant EBBINK, die vervangen<br />

werd door zijn collega VAN LAKERVELD — ging<br />

het geleidelijk aan beter. Geholpen door enkele voordeelen,<br />

welke de Europeesche sergeanten TEICKE, DE LA CROIX<br />

en SCHAFHUIZEN wisten te behalen, kon VASTENOU<br />

het zelfs zoo ver brengen, dat reeds eind 1905 enkele bendehoofden<br />

met hun volgelingen in onderwerping kwamen.<br />

Het jaar 1906 begon goed. Verschillende colonnetjes,<br />

o.a. uit Lhoksoekon en het Lhokseumawesche, doorkruisten<br />

het Meergebied en legden in totaal "een 50-tal kwaadwilligen<br />

neer. Ook de luitenant BENNEWITZ, die eenigen tijd als<br />

wnd. bivakcommandant optrad, wist met verschillende zijner<br />

brigadecommandanten, waaronder de sergeanten VAN<br />

HARLINGEN en RÜGEBREGT mogen worden genoemd,<br />

de verzetspartij niet onaanzienlijke verliezen toe te brengen.<br />

In September 1906 nam de kapitein DE LEAU het<br />

commando te Takingeun over.<br />

In de tweede helft van 1906 en 1907 waren het vooral<br />

de luitenants BRASSER en BENNEWITZ en de Europeesche<br />

sergeant DOLLEMAN, die successen wisten te boeken. In<br />

November van het laatstgenoemde jaar slaagde de kapitein<br />

DE LEAU er in een hoofdenbijeenkomst te omsingelen,<br />

waarbij 5 panglima's werden neergelegd. Nadat aan de verzetspartij,<br />

o.a. door den patrouillecommandant sergeant POWA,<br />

nog eenige gevoelige verliezen waren toegebracht, boden<br />

eind 1907 240 kwaadwilligen hun onderwerping aan-<br />

Inmiddels was op den 25en Augustus de bezetting te<br />

Takingeun met één brigade versterkt.<br />

13 Juli 1908 nam de kapitein SOETENS het commando<br />

te Takingeun over. Twee dagen later gelukte het aan een<br />

brigade onder den sergeant SELBACH een aantal belangrijke<br />

en beruchte bendehoofden neer te leggen.


124 -<br />

Eind Augustus 1908 werd de bezetting van Takingeun<br />

wederom versterkt, thans met 2 groepen infanterie.<br />

In het tweede halfjaar 1908 en in 1909 traden van de<br />

patrouillecommanten der marechaussee in het bijzonder de<br />

luitenant BENNEWITZ en de sergeanten STRIJBIS en<br />

FALKENBURG op den vo<strong>org</strong>rond. Ook ditmaal hadden<br />

de behaalde successen tot resultaat dat verschillende bendehoofden<br />

en panglima's met hun volgelingen het hoofd<br />

in den schoot legden.<br />

Eind December 1909 werd een groep infanterie in een<br />

nachtbivak tc Tjampoeran (Boekit-streek) door een bendetje<br />

kwaadwilligen van 15 man overvallen tijdens een hevige<br />

regenbui. De aanval slaagde volkomen ; behalve de groepscommandant<br />

sneuvelden niet minder dan 11 militairen.<br />

De onmiddellijk door den bivakcommandant te Takingeun,<br />

kapitein SOETENS, ingestelde achtervolging had geen<br />

succes.<br />

Deze geslaagde bivakoverval had een zeer ongunstigen<br />

invloed op de pacificatie in het geheele gebied. Overal<br />

leefde het verzet weer op ; de benden werden steeds driester<br />

en het aantal beschietingen nam hand over hand toe. Ook de<br />

terrorisatie van de bevolking bereikte een nog niet gekend peil.<br />

Om de bezetting van Takingeun in hoofdzaak beschikbaar<br />

te houden voor de actie in het Meergebied werd in de<br />

Linggö-streek een afzonderlijke colonne met de actie belast.<br />

In het jaar 1910, tijdens het optreden van den kapitein<br />

HEROLD als troepencommandant te Takingeun, gelukte het<br />

wel de verzetspartij verliezen toe te brengen, waarbij onder<br />

meer de luitenant ENGLES, thans commandant van het<br />

korps, zich onderscheidde, maar merkbare verbetering kwam<br />

daardoor in den toestand niet. Daar men op deze wijze<br />

niet opschoot werd eind 1910 de geheele 3e divisie marechaussee<br />

in het Takingeunsche gelegerd. Het troepencommando<br />

en bestuur gingen over op den luitenant H. MEIJER ;<br />

voor de Dörötstreek werd een afzonderlijke, vaste colonne<br />

bestemd.


- 125 _<br />

Op dat tijdstip telde de verzetspartij in de Noordelijke<br />

Gajolanden nog ruim 500 man.<br />

Dank zij de intensieve en beleidvolle patrouille-actie<br />

van den luitenant MEIJER, zijn taaie volharding en zijn<br />

helder inzicht in en groote kennis van de maatschappelijke<br />

verhoudingen en de adat in de Gajolanden, was een jaar<br />

later nog slechts een 60-tal kwaadwilligen over en was<br />

de pacificatie van dit gebied practisch een voldongen feit.<br />

Het onschadelijk maken van de restanten der benden was<br />

van dit oogenblik af nog slechts een kwestie van tijd.<br />

Ten einde aanslagen op de transporten met meer succes<br />

te kunnen bestrijden werd Blang Rakal, halverwege aan<br />

den transportweg Bireuën — Takingeun gelegen, door 3<br />

brigades van de 3e divisie bezet.<br />

Bij de actie in 1911 onderscheidden zich bijzonder de<br />

Europeesche sergeanten RÜGEBREGT en NURKS.<br />

In Februari 1912 vond eindelijk Tng. di Barat aan de<br />

boven-Keureutoë (Lhoksoekon) bij een ontmoeting met<br />

een patrouille onder den luitenant BEHRENS den dood.<br />

Hiermede was met één slag aan den zoo grooten en gevaarlijken<br />

invloed der Atjehsche Oelama's een einde gemaakt.<br />

Tng. di Mata Ië toch trok zich na den dood van zijn schoonzoon<br />

geheel uit het verzet terug. Nog een jaar lang hield<br />

hij zich in het Lhoksoekonsche schuil, waar zijn djamboer in<br />

Maart 1913 door den luitenant BEHRENS werd overvallen.<br />

Daarna werd van Tng. di Mata Ië • niets meer vernomen;<br />

hij trok zich in het hooggebergte terug en onthield zich van<br />

elke actie. In 1917 eerst werd zijn ladang bij toeval ontdekt<br />

door een brigade onder den sergeant TOEKIMIN en<br />

werd dit laatste der groote geestelijke verzetshoofden in<br />

Atjeh neergelegd.<br />

Na den dood van Tng. di Barat werden in 1912 en<br />

1913 de restanten zijner benden door rustelooze vervolging<br />

buiten gevecht gesteld dan wel tot onderwerping gedwongen.<br />

Slechts de z.g. „Doesoenbende" bleef nog over. Deze,<br />

inmiddels tot 23 man aangegroeid, overviel op 10 Augustus


- 126 -<br />

1916 een onzer marschbivaks, waarbij wij 3 lichtgewonden<br />

kregen terwijl de bende een verlies van 3 man leed. Daarna<br />

werd de bende geleidelijk onschadelijk gemaakt.<br />

Na den dood van Tng. di Mata lë, alias di Paja Bakong<br />

sloten zijn volgelingen zich aaneen en vormden de z. g.<br />

,-Samarkilangbende", die thans nog wordt gezocht en uit 5<br />

man bestaat.<br />

De bivaks Blang Rakal, Djamat en Bintang werden in<br />

1923 opgeheven en de geheele 3e divisie marechaussee,<br />

sterk 9 brigades, werd in Takingeun gelegerd.<br />

B. De onderafdeeling Gajo-Loeös.<br />

De colonne VAN DAALEN had in 1904 de verzets-<br />

A partij in de Gajo-Loeös een dusdanige afstraffing gegeven,<br />

! dat haar in de eerstvolgende jaren geheel de lust was vergaan<br />

om zich.nog eens met de kompenie te meten. Toen<br />

dan ook kapitein COLIJN in het najaar van 1904 dit gebied<br />

bezocht, hoofdzakelijk ter regeling van bestuursaangelegenheden,<br />

stuitte zijn colonne practisch nergens meer op<br />

vijandelijkheden. Met een betrekkelijk kleine infanteriebezetting<br />

kon derhalve aanvankelijk worden volstaan om deze<br />

streek in toom te houden.<br />

Na verloop van tijd evenwel stak de verzetspartij in de<br />

Gajo-Loeös het hoofd weer op en gingen de toestanden in<br />

dit gebied geleidelijk aan achteruit totdat medio 1909 het<br />

verzet een .zoodanigen omvang had genomen, dat tot krachtiger<br />

maatregelen moest worden overgegaan. Niet minder<br />

dan 9 belangrijke, naast een aantal kleinere benden, maakten<br />

op dat tijdstip de Gajo Loeös onveilig en werden van dag<br />

tot dag driester in hun optreden. Daar de infanterie niet<br />

m staat bleek om den toestand meester te worden werd het<br />

noodig geoordeeld de hulp der marechaussees in te roepen<br />

om deze streek te zuiveren en het verzet den kop in te<br />

drukken.<br />

Op den 16en Augustus 1909 kwamen de eerste brigades


— 127 -<br />

van de le divisie marechaussee, toen nog in garnizoen te<br />

Seulimeum en Indrapoeri, onder den divisiecommandant,<br />

kapitein MUURLING, te Blang Kedjeren aan, eenigen tijd<br />

later door de overige brigades gevolgd, totdat in November<br />

van dat jaar de geheele divisie in de Gajo Loeös was<br />

vereenigd.<br />

Onmiddellijk werd een krachtige actie tegen de benden<br />

ingezet. De zuivering van het westelijk gedeelte der vallei<br />

was opgedragen aan een mobiele colonne onder commando<br />

van den onderluitenant KANIESS, die zich met zooveel beleid<br />

en energie van deze taak kweet, dat hij in het 2e<br />

halfjaar van 1900 25 kwaadwilligen wist neer te leggen en<br />

een 60-tal bendeleden tot onderwerping te dwingen. Hiermede<br />

waren de voornaamste benden in dit deel van het<br />

gebied vernietigd of in kleine groepjes opgelost.<br />

Middelerwijl was ook in de overige streken der Gajo<br />

Loeös met succes opgetreden en hadden de kapitein MUUR­<br />

LING, de luitenants VAN ECK, SNELL, VOUTE en de<br />

Europeesche sergeanten TEESINK, DE SMET, WISSE en<br />

VAN DER POST aan de verzetspartij gevoelige klappen<br />

toegebracht.<br />

Zoo kon het nieuwe jaar met vertrouwen worden ingegaan.<br />

Ook in 1910 mocht de colonne KANIESS er in slagen<br />

een groot aantal bendeleden onschadelijk te maken, zoodat<br />

op het einde van dat jaar in de west-vallei nog slechts de<br />

restanten van een tweetal benden waren overgebleven. Daar<br />

ook in het verdere gebied de verzetspartij menige veer had<br />

moeten laten was de pacificatie van de Gajo Loeös een belangrijke<br />

schrede vooruit gebracht en liet het zich aanzien,<br />

dat het verzet binnen niet al te langen tijd geheel bedwongen<br />

zou zijn.<br />

In 1911 werd met de resten der benden in de westvallei<br />

afgerekend, waarbij zich o.m. de Europeesche sergeant VALK<br />

onderscheidde. Toen nu bovendien in het overige gebied<br />

tengevolge van onze actie een groot aantal kwaadwilligen


- 128 -<br />

in onderwerping kwam, kon hec eigenlijke verzet als geëindigd<br />

worden beschouwd. De laatstovergebleven bendehoofden<br />

met hun volgelingen werden in de eerste helft van 1912,<br />

hoofdzakelijk door toedoen van den kapitein MUURLING<br />

en den luitenant RIEMSDIJK onschadelijk gemaakt, zoodat<br />

in Augustus 1912 in geheel de Gajo Loeös nog slechts een<br />

twaalftal djahats rondzwierven.<br />

In Februari 1914 werd de laatste kwaadwillige neergelegd<br />

door een patrouille onder den kapitein BOREEL, die<br />

in October 1912 het divisie commando van den kapitein<br />

MUURLING had overgenomen. Sedert hebben rust en<br />

vrede geheerscht in dit gebied, dat vele jaren is bestuurd door<br />

den luitenant, later kapitein KANIESS die zich hierbij al<br />

evenzeer onderscheidde als hij het tevoren in zijn patrouille-actie<br />

had gedaan.<br />

Wij zijn thans aan het slot gekomen van ons overzicht<br />

van de geschiedenis der marechaussee. Moge het ons gelukt<br />

zijn den lezer te doordringen van de groote beteekenis die<br />

dit korps voor de ontwikkeling van Nederlandsch-Indië in<br />

de laatste 4 decennia heeft gehad. En mogen wij hem de<br />

overtuiging hebben bijgebracht dat velen dergenen, die in<br />

het hoofd-actietijdperk der marechaussee hun bloed en hun<br />

beste krachten voor de Nederlandsche zaak hebben veil<br />

gehad, aan den lande diensten hebben bewezen, waardig om<br />

met een eerezuil bekroond te worden.


TYP. ATJEH DRUKKERIJ<br />

KOETA-RADJA

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!