OVERZICHT - Acehbooks.org
OVERZICHT - Acehbooks.org
OVERZICHT - Acehbooks.org
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
KORPS MARECHAUSSEE<br />
. OP ATJEH •——»<br />
<strong>OVERZICHT</strong><br />
VAN DE<br />
GESCHIEDENIS<br />
VANAF DE OPRICHTING<br />
— TOT EN MET —<br />
19 13<br />
NADRUK VERBODEN!
HET KORPS<br />
MARECHAUSSEE
S A M E N G E S T E L D DOOR<br />
— A. STRUIJVENBERG —<br />
KAPITEIN VAN HET N.O.I. LEGER
VOÖWOÖÏl'D.<br />
Het „Overzicht van de geschiedenis van bet korps<br />
Marechaussee op Atjeh tot en met 19/3,'' dat den lezers<br />
hierbij wordt aangeboden, is door ondergeteekcnde samengesteld<br />
in opdracht van den Gewestelijk Militair Commandant van<br />
Atjeh en Onder boor ig beden en Sumatra's Oostkust, in hoofdzaak<br />
met de bedoeling om ter gelegenheid van het veertigjarig<br />
jubileum van de Marechaussee tc kunnen beschikken over een<br />
geschrift, dat in bandzamen vorm de belangrijkste gebeurtenissen<br />
uit bet leven van dit korps zou bevatten, waarin de<br />
voornaamste figuren, die bij de actie der Marechaussee op<br />
Atjeb een rol hebben gespeeld, zouden zijn belicht en waarin<br />
de groote beteekenis die het korps voor de pacificatie van Indies<br />
meest roerige gewest heeft gehad, duidelijk aan het licht zou<br />
treden.<br />
Toen nu kort geleden de "Redactie van bef „Nieuwsblad<br />
voor Atjeh en Onderhoorigheden" het stuk op haar verzoek<br />
ter inzage kreeg om daaruit enkele gegevens tc putten voor<br />
een ten behoeve van het blad samen te stellen artikel, ter<br />
oriëntatie van baar lezers ter gelegenheid van de komende<br />
gebeurtenissen, vroeg zij toestemming het Overzicht in zijn<br />
geheel te mogen drukken ten einde dit den abonnes aan den<br />
vooravond der jubileumfeesten in boekvorm te kunnen aanbieden.<br />
Vezc sympathieke geste vond bijval. Immers, al ligt het<br />
hoofdactie~tijdperk der marechaussee op Atjeh, dat omstreeks<br />
1913 zijn afsluiting vond, nog niet zoo heel ver achter ons,<br />
wij moderne menschen leven snel en voor velen van ons is dit<br />
alles al weer „geschiedenis". En deze geschiedenis, waarvan<br />
bij de meesten wel enkele namen en feiten in het geheugen
Zijn blijven hangen, doch waarvan samenhang en verband niet<br />
meer helder voor den geest staan, is toch voldoende interessant<br />
en voor een rechtgeaard 'Nederlander van genoegzame beteekenis<br />
om er wat meer van te weten. Derhalve werd de door<br />
de Redactie gevraagde toestemming gereedelijk verleend.<br />
Uit het bovenstaande volgt, dat het stuk niet geschreven<br />
werd met het doel, waarvoor her thans wordt gebezigd.<br />
IDaarom kon dit voorwoord niet worden gemist. Immers, de<br />
korte tijd, die voor de samenstelling beschikbaar was, belette<br />
uit den aard der zaak eenerzijds een diepgaande bronnenstudie,<br />
anderzijds het streven daar volledigheid. Noodgedwongen moest<br />
worden volstaan met het aangeven der hoofdlijnen, terwijl mede<br />
bij het vermelden der voornaamste persoonlijkheden en bij het<br />
boekstaven van belangrijke of typische feiten slechts bier en<br />
daar een greep kon worden gedaan uit het rijke ter beschikking<br />
staande materiaal.<br />
Voor de oorspronkelijke bestemming van het overzicht was<br />
dit voldoende : nu het echter voor publicatie wordt gebezigd<br />
doet de onvolledigheid zich als een ernstig bezwaar gevoelen,<br />
een nadeel, waaraan mei kon worden tegemoet gekomen doer<br />
omwerking en aanvulling van het geschrift, omdat daarvoor<br />
geen tijd meer beschikbaar was. Als dan ook het opstel in<br />
den oorspronkelijken vorm de wereld ivordt ingezonden, geschiedt<br />
dit met de nadrukkelijke waarschuwing, dat het geenszins de<br />
pretentie heeft een, zij bet ook slechts bij benadering volledige<br />
geschiedenis van het korps Marechaussee te geven en dat vele<br />
namen van mannen, die zich een eereplaats hebben verworven<br />
in het geschiedboek van dit korps, in dit boekje tevergeefs<br />
zullen worden gezocht.<br />
Koetaradja, den 2/en Maart 1930.<br />
A. STRUIJVENBERG,<br />
* Kapitein der Infanterie.
OPGAVE VAN BRONNEN.<br />
G. B. Hooyer: De krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-<br />
Indië, deel III. ,<br />
). B. van Heutsz : De onderwerping van Atjeh.<br />
F. H. Boogaard: De tactiek der marechaussee in Groöt-<br />
Atjeh in 1895. Mil. Gids 1902.<br />
G. Graafland: Vervolg op idem. Mil. Gids 1902.<br />
A. Kruisheer: Atjeh 1896.<br />
W. C. Nieuwen-<br />
huyzen : De politiek van den oorlog in Atjeh. :<br />
I. M. T. 1897.<br />
W. B. Oort : De vermeestering, van Koera Blang Qjeur,<br />
rat. L M. T. 1902.<br />
}. G. J. Kempees : De tocht van Overste van Daalen door<br />
de Gajö-, Alas- en Bataklanden.<br />
Pejix: Beschouwingen over fluitsignalen en wenken<br />
bij de vechtwijze tegen den Atjeh-.<br />
schen vijand. I. M. T. 1904.<br />
Alex : De luitenant-generaal ]. B. van Heutsz.<br />
L. Dersjanr : De overvalling van een berucht bendehoofd,<br />
bekend om zijn klewangaanvallen<br />
in Teunom, 1. M. T. 1909.-<br />
}. C. Pabst: Oosi:4ndische Krijgsgeschiedenis, deel X,<br />
bewerkt door A. A. G. Feuilletair de<br />
Bruijn.<br />
G. D. E- ]. Hotz: Beknopt geschiedkundig overzicht van<br />
den Atjeh-qorlog..<br />
I. M. T. 1898-'99 De Pedir-expeditie.<br />
id. 1899 De Pasangan expeditie,<br />
id. 1902 De expeditie naar Samalanga, Meureudoe<br />
en Peusangan.<br />
id. 1904 Wenken en voorschriften gegeven door<br />
een troepen-commandant tevens civiel<br />
gezaghebber in een nog niet geheel<br />
gepacificeerd gebied; wijlen Kapitein<br />
M. J. J. B. H. Campioni.
ï. M. T. 1909 De verrassing van Ana Galoeng op 29<br />
Juni 1896.<br />
id. 1920 De vermeestering van de vijandelijke<br />
stellingen in de Paja Reubéë.<br />
I.M.T. Extr. bijl. No. 2 Van Daalen, September tot November<br />
1901.<br />
id. id. id. No. H Van Daalen, Februari tot en met juli 1904.<br />
id. id, id. No. 30 Handelingen eener marechaussee-colonne<br />
onder den luitenant H. J. Schmidt.<br />
F, F. Vervat en H. [.<br />
A. D, Verhoeven : Nota Troepencommando Meulaboh.<br />
H. J. A. D.<br />
Verhoeven : id. id. Tjalang.<br />
C. Marcus : id. id. Sigli en<br />
Lammeulo.<br />
H. }. A. D.<br />
Verhoeven : id. id. Bireuên en<br />
Lhokseumawè.<br />
C. Marcus : id. id. Lhoksoekon.<br />
H. f. A. D.<br />
Verhoeven : id, id. Takingeun.<br />
Voorts Gouvernementsbesluiten, instruccie's. Koloniale<br />
Verslagen, voordrachten Koninklijke onderscheidingen, Gommandementsorders,<br />
brieven, journalen, patrouilleverslagen,<br />
voorschriften, enz.
HÉT VEERTIG-JARIG<br />
JUBILEUM<br />
VAN HET<br />
KORPS MARECHAUSSEE<br />
INLEIDING.<br />
Bij Gouvernernents-besluit van 2 April 1890 No. 10<br />
werd te Atjeh opgericht het Korps Marechaussee te voet.<br />
Op den 2en April 1930 zal het dus 40 jaar geleden<br />
zijn, dat het Korps in het leven werd geroepen, dat zulke<br />
fraaie bladzijden zou toevoegen aan de geschiedenis van<br />
het Nederlandsch-Indische leger.<br />
Er zal op dezen dag in Atjeh worden gefeest, zooals<br />
de Marechaussees dat van oudsher verstaan. Er zal worden<br />
gejuicht en gespeecht, gedronken en geklonken. Woorden<br />
van lof en bewondering zullen kwistig worden rondgestrooid.<br />
Doch ook woorden van weemoed zullen<br />
worden gesproken, weemoed bij de herinnering aan een<br />
tijd met zijn lief en leed, die geweest is en nooit meer zal<br />
terugkeeren ; weemoed bij de herdenking van zoovele<br />
dapperen, die niet terugkwamen uit den strijd<br />
Roem en eer, ze zullen op den 2en April den marechaussees<br />
in ruime mate ten deel vallen. Het korps zal<br />
dan eindelijk zijn vaandel krijgen en dat vaandel, zal het
- 2 -<br />
symbool zijn van de eenheid die het korps vanaf zijn geboorte<br />
heeft gekenmerkt.<br />
Het geheele Nederlandsch-Indische leger zal het jubileum<br />
van het korps meevieren en instemmen met de juichkreten,<br />
die alom zullen opgaan. Maar laat ons, temidden<br />
van het feestgedruisch, niet verzuimen een terugblik te<br />
werpen op de 40 jaren, die achter ons liggen. Laat ons ze<br />
in gedachten een oogenblik doen herleven, die gloriejaren<br />
van het korps, die lange reeks „uitstekende daden", waardoor<br />
het zich heeft onderscheiden. Geven wij er ons een<br />
oogenblik goed rekenschap van, wat het korps Marechaussee<br />
is geweest, wat het heeft beteekend en gedaan voor het<br />
land, waaraan wij onze beste krachten willen wijden. Dan,<br />
wanneer wij dat alles zullen hebben overdacht, misschien<br />
dat wij dan zullen beseffen, dat de beteekenis van het<br />
korps nimmer in haar volle waarde door ons is begrepen<br />
en zal onze dank aan dat keurkorps nog warmer, ons<br />
eeresaluut nog eerbiediger zijn.<br />
Veertig jaar is een heele tijd. Toch niet zoo lang in<br />
het leven van een korps 1 En, wanneer wij de vele schitterende<br />
bladzijden opslaan die de marechaussees met hun<br />
bloed hebben geschreven in het gulden boek der geschiedenis,<br />
wanneer wij de ontelbare lauweren bewonderen, die<br />
het korps in die 40 jaren heeft verzameld, dan duizelt het<br />
ons even bij de gedachte, dat dat alles is gewrocht in betrekkelijk<br />
zoo korte spanne tijds.<br />
Is het niet, of wij de geschiedenis lezen van een korps<br />
met Jangen, zeer langen staat van dienst ?<br />
En zijn niet reeds tientallen namen van dapperen, die<br />
hun leven lieten op het veld van eer in dat glorietijdperk<br />
van de marechaussee, bijna legendarisch geworden onder<br />
de jongeren ?<br />
Een volledige geschiedenis van het korps Marechaussee<br />
is nooit geschreven en zal ook wel nimmer geschreven<br />
worden. En dat is jammer! Het zou een schoon boekwerk<br />
worden, dat duizenden pagina's telde, en dat op elke bladzijde
- 3 _<br />
getuigenis aflegde van hetgeen door moed, energie, volharding,<br />
beleid en enthousiasme kan worden bereikt. Een<br />
boek, dat de lotgevallen .vastlegde van een korps, dat<br />
misschien zijn weerga in de geschiedenis niet heeft: een<br />
boek, dat aan het nageslacht zou overgeven de schoonst<br />
denkbare historie van militaire deugden in hun edelsten<br />
vorm.<br />
Ook wij zullen die geschiedenis niet schrijven. Maar<br />
wel willen wij in vliegend tempo nogmaals den weg volgen,<br />
dien het korps vanaf den dag zijner geboorte tot op heden,<br />
moeizaam, pas voor pas, heeft afgelegd, en in enkele groote<br />
lijnen het lief en leed schetsen, dat het korps in zoo ruime<br />
mate ten deel is gevallen. Uit die lijnen zal de groote<br />
beteekenis, die het korps heeft gehad voor de ontwikkeling<br />
van Insulinde, helder aan den dag treden<br />
Wij zullen ons bij het verhalen van de lotgevallen van<br />
het korps beperken tot Atjeh. Want, al hebben ook<br />
elders in den Archipel marechaussees gestreden en lauweren<br />
geplukt, op Atjeh is de marechaussee geboren, in Atjeh zijn<br />
de geest en de traditie ontstaan, die later over geheel Indië<br />
zijn uitgestraald en die aan het Indische leger zijn grootheid<br />
hebben hergeven.<br />
De levensloop van het korps is ten nauwste samengeweven<br />
met de geschiedenis van Atjeh. En in dezen terugblik<br />
zullen dus de lotgevallen van het korps beschouwd worden<br />
tegen hun natuurlijken achtergrond: „Atjeh na 1890".<br />
I. HET ONTSTAAN VAN HET KORPS.<br />
Het zag er in de jaren na 1881 in Atjeh weinig rooskleurig<br />
uit 1<br />
Een geruimen tijd had de Atjeh-oorlog nu reeds geduurd<br />
en vele personeele offers en tallooze millioenen uit de<br />
schatkist geëischt. Indië was aan de grens van zijn financieel<br />
en personeel kunnen gekomen. Doch alle offers leken<br />
tevergeefs gebracht, want niet alleen was het doel: de
- 4 -<br />
onderwerping van Atjeh, niet bereikt, doch het liet zich<br />
aanzien, dat wij er verder van verwijderd waren dan ooit.<br />
De offensieve geest, die het Indische leger tijdens de<br />
eerste jaren van den Atjeh-oorlog kenmerkte, en die tot zijn<br />
hoogste ontwikkeling was gekomen onder het krachtige<br />
bestuur van den energieken, bekwamen en karaktervollen<br />
veldheer generaal K. VAN DER HEIJDEN, had van lieverlede<br />
plaats gemaakt voor eene aarzelende, vrijwel volkomen passieve<br />
houding, die het leger van alle energie en veerkracht<br />
beroofde en er een log en voor den Atjeh-oorlog ten<br />
eenen male onbruikbaar instrument van maakte. Zooals altijd<br />
was het ook hier de politiek, die in hoofdzaak en in<br />
eerste instantie schuld droeg aan dat droevig resultaat.<br />
Deze politiek, die, gebaseerd op den eisch van bezuiniging,<br />
na 1881 beoogde Atjeh langs zooveel mogelijk vredelievenden<br />
weg tot onderwerping te brengen en die van offensief<br />
tot defensief optreden, later tot algeheele onthouding leidde,<br />
vond haar bekroning in het beruchte stelsel der geconcentreerde<br />
linie. Een klein stukje grond in het uiterste Noordpuntje<br />
van Atjeh was door een kring van posten en werken<br />
afgepaald en binnen dat stukje grond was Atjeh's krijgsmacht<br />
teruggetrokken om af te wachten de dingen die komen<br />
zouden. Op deze wijze, en door met vriendelijke en zachte<br />
hand te besturen, hoopte men het trotsche, vrijheidlievende,<br />
fanatieke Atjehsche volk er toe te krijgen, het hoofd<br />
in den schoot te leggen 1<br />
Initiatief en offensief waren in den ban gedaan; afwachten,<br />
lijdelijk toezien en onthouden, zich vooral niet<br />
bemoeien met de interne aangelegenheden van het Atjehsche<br />
volk, was het consigne. Was het wonder, dat, zooals een<br />
schrijver het uitdrukte : „in de posten der geconcentreerde<br />
linie de Atjehsche krijgsmacht haar lijdelijk gedrag met<br />
verlies van gezondheid, moreele depressie en uitdooving van<br />
den offensieven geest boette 77<br />
De al van ouds bekende waarheid, dat een Oostersch<br />
volk alleen door dwang tot onderwerping is te brengen
~ 5 ~<br />
én dat het alleen hem zal gehoorzamen, die de macht heeft<br />
getoond, zijn wil door te kunnen zetten, was hier wel ten<br />
eenen male miskend !<br />
De weifelende Atjeh-politiek van de jaren na 1881<br />
oogstte de vruchten, die zij zelve had gezaaid. Want niet<br />
alleen was er van eenige toenadering van den Atjeher geen<br />
sprake en was bovendien de verwachte bezuiniging uitgebleven,<br />
doch de vroeger behaalde resultaten waren zelfs<br />
grootendeels weer teloor gegaan. Een aanzienlijke troepenmacht<br />
was noodig, om ons op het door ons bezette strookje<br />
grond, eenige tientallen K.M. 2<br />
groot, te kunnen handhaven ;<br />
onze invloed buiten de geconcentreerde linie, met uitzondering<br />
van enkele kustplaatsen, was vrijwel nihil. De verzetspartij<br />
groeide weer geleidelijk aan en haar optreden werd<br />
steeds driester ; zelfs binnen de linie 'durfden zich vijandelijke<br />
benden vertoonen en daar aanslagen te doen op onze<br />
kunstwerken : wegen, bruggen, telefoonlijnen, de trambaan,<br />
e. d., en posten en patrouilles te' overvallen. De smokkelhandel<br />
tusschen het gebied binnen en de kampongs buiten de<br />
linie tierde welig. Voorwaar een weinig schitterend beeld.<br />
En het leger was zijn durf, zijn zelfvertrouwen kwijt !<br />
De zwakke, weifelmoedige Atjeh-politiek in die dagen<br />
sproot — de billijkheid gebiedt
In de eerste plaats hadden de groote en niet schitterend<br />
succes bekroonde tochten onder K. VAN DER<br />
HEIJDEN zoodanig hooge eischen van aanvulling voor de<br />
troepenmacht van Atjeh gesteld, dat daaraan slechts ten<br />
koste van de gevechtswaarde der infanterie had kunnen<br />
worden voldaan. Die aanvulling bestond voor een groot<br />
deel uit jonge, geheel onbedreven soldaten, waarmede geen<br />
eenigszins hachelijke ondernemingen konden worden gewaagd.<br />
Met soldaten van dit gehalte durfde men nog slechts<br />
in groote, gesloten troepenmachten optreden. Geen ideale<br />
gevechtsvorm tegenover een beweeglijken, de colonnes<br />
omzwermenden tegenstander.<br />
Er was meer ! De ervaringen, in den Russisch-Turkschen<br />
Oorlog opgedaan, gaven aanleiding tot de in de jaren 1880 —<br />
1885 uit Europa in Nederlandsch-Indië geïmporteerde denkbeelden<br />
omtrent de geweldige uitwerking van het infanterievuur<br />
op groote afstanden. Zonder er rekening mede te<br />
houden, dat de uitkomsten van een Europeeschen oorlog<br />
niet klakkeloos mogen worden overgebracht op den strijd<br />
tegen den Inheemschen vijand met zijn geheel bijzonder<br />
karakter, ging men ook hier groote waarde toekennen aan<br />
het massavuur, met name het salvovuur, bij de actie tegen<br />
eene Inheemsche verzetspartij. Een zeer langzaam optreden<br />
der infanterie en ingewikkelde, logge gevechtsformatie's<br />
waren er het gevolg van. Bovendien eischten die ingewikkelde<br />
formatie's en de zucht naar vuuruitwerking het optreden<br />
op open terrein. Zoo zagen wij dan ook onze<br />
troepen op Atjeh steeds ageeren op de uitgestrekte sawahcomplexen,<br />
waar de massale troepenmachten prachtige<br />
schijven boden aan de Atjehsche schutters, waarvan er verscheidene<br />
in die dagen treffende staaltjes van hun schietbekwaamheid<br />
ten toon spreidden. Aan onze zijde waren de<br />
resultaten van het vuur op de zeer goed gedekte, verspreid<br />
opgestelde tegenstanders natuurlijk vrijwel nihil, terwijl het<br />
gebrek aan snelheid in onze actie belette, den vijand aan<br />
zijn kleed te komen. In een beschrijving van onze strijd-
~ ? -<br />
wijze in die dagen lezen wij dan ook : „De infantérie bewoog<br />
zich immer in marschcolonnes door het terrein, meer<br />
in velddienst dan in gevechtsvorm, met het treurige gevolg,<br />
dat bij vele gevechten de voor — of achterhoede bijna<br />
geheel alleen het gevecht voerde terwijl de hoofdmacht<br />
zich naar een gedekte stelling of naar huis haastte en het<br />
grootste heil zocht in overmatig vuren".<br />
Het is niet onaardig hier eenige staaltjes in te lasschen<br />
ter typeering van de inactiviteit onzer troepen in die jaren,<br />
tot 1896 toe, en van de excessen, waartoe de politiek van<br />
onthouding van lieverlede had geleid. Wij zullen eenige<br />
bloempjes kiezen uit het keurbouquet, dat de literatuur ons<br />
hieromtrent aanbiedt. Zoo lezen wij b. v. :<br />
,,Onze posten werden beschoten-door Atjehsche schutters,<br />
die dag aan dag op precies dezelfde plekjes terugkeerden<br />
om het spelletje te hernieuwen ; men wist ze niet<br />
te verjagen".<br />
Elders hooren wij :<br />
,,De verschillende posten in [de hoofd- en buitenlinie<br />
verdubbelden het aantal [der uit te zenden patrouilles en<br />
constateerden, dat de meeste dier patrouilles beschoten<br />
werden, zoodra zij zich dichtbij of maar even over de<br />
demarcatielijn waagden. Doch getrouw aan het toen algemeen<br />
geldend consigne vermeden de uitgezonden afdeeüngen<br />
met z<strong>org</strong> iedere vijandelijke ontmoeting en waagden<br />
zich zelfs te nauwer nood aan een vuurgevecht,<br />
dat immers altoos kans op dooden of gewonden opleverde<br />
"<br />
„In Januari 1896 was het Atjehsche schietspelletje langs<br />
den Anak Galoeëngweg weer in vollen gang en zag men<br />
het vernederend schouwspel van een vrij sterk infanterie —<br />
detachement, dat met gebogen hoofd, onder het lastige<br />
vijandelijke vuur in versnelden — of looppas het eenige<br />
honderden meters lange eindje wegs aflegde onder langs<br />
den dijk, niettegenstaande de vijand hoogstens uit 8 a 10<br />
man bestond, maar opgesteld was in de tot het complex
_ 8 -<br />
Lamkrak behoorende gampong Anak Baté, dus in voor<br />
den troep verboden terrein".<br />
Duidelijker bewijzen voor het gebrek aan initiatief in<br />
het leger zijn wel niet te geven. Laat ons er de Indische<br />
armee niet te hard om vallen; zij volgde slechcs de van<br />
hoogerhand gegeven instructie's op.<br />
Dat 's vijands moreel door deze tactiek snel steeg blijkt<br />
wel uit het feit, dat hij het in den aanvang van 1896 zelfs<br />
aandorst, eene krachtige beschieting te ondernemen van<br />
gampong Berawai, op 900 M. ten O. gelegen van ons kampement<br />
Kota-Alam, dus in het hartje van de geconcentreerde<br />
stelling 1<br />
Was het wonder, dat onder die omstandigheden én<br />
bij de officieren én bij de minderen de vroegere offensieve<br />
geest verslapte en ten slotte bijna geheel verdween 7 En<br />
dat bovendien, waar de Atjeher bij vele gelegenheden had<br />
getoond een meester te zijn in het hanteeren van het blanke<br />
wapen en onze infanterie nog steeds was uitgerust met de<br />
voor den strijd tegen den Inheemschen vijand ondeugdelijke<br />
bajonet, langzamerhand een uicerst gevaarlijke klewangvrees<br />
in het Indische leger begon te heerschen?<br />
In dien tijd van depressie is het korps Marechaussee in<br />
het leven geroepen, het korps, waaraan het voor een<br />
belangrijk deel gegeven zou zijn het Indische leger uit<br />
den toestand van lethargie, onbekwaamheid en panischen<br />
vrees, waarin het verzonken was, op te wekken<br />
tot nieuw, frisch, krachtig leven ; cot moed, energie en<br />
zelfvertrouwen. Het korps, dat niet alleen in belangrijke<br />
mate heeft bijgedragen tot de snelle en succesvolle beëindiging<br />
van den Atjeh — oorlog, maar dat bovendien door zijn<br />
schitterend voorbeeld het geheele leger omhoog hief, zoodat,<br />
toen in 1904 de Buitenz<strong>org</strong>sche troon bezet werd door den<br />
genialen geest van VAN HEUTSZ en met kracht de hand<br />
werd geslagen aan de taak: openlegging der buitengewesten, in<br />
dat leger het prachtigste instrument ter beschikking stond<br />
om die taak tot een goed einde te brengen.
~ 9 -<br />
Het korps, dat de klewangvrees voor goed wist te overwinnen,<br />
en dat er in slaagde den Atjeher ontzag en angst<br />
in te boezemen voor onze troepen.<br />
Zoo werd ook hier bewaarheid, dat groote menschen<br />
en groote dingen geboren worden op het tijdstip, waarop<br />
de behoefte eraan zich pijnlijk doet gevoelen<br />
EL DE OPRICHTING VAN HET KORPS.<br />
In December 1886 trad als Civiel- en Militair Gouverneur<br />
van Atjeh op de Kolonel, later generaal-majoor<br />
VAN TEIJN. Deze, bekwaam en energiek man, slaagde er<br />
in eenige verbetering in den treurigen toestand van Atjeh<br />
te brengen; echter, daar zijn handen gebonden waren door<br />
de politieke richtsnoeren, die de Regeering gevolgd wenschte<br />
te zien, slechts ten deele. Zoo zien wij dan ook in 1889 in<br />
groot — Atjeh in hoofdzaak nog het oude beeld: eene groote<br />
troepenmacht en eene aanzienlijke krachtsinspanning, benoodigd<br />
om ons in de geconcentreerde linie te kunnen<br />
handhaven, weinig invloed daar buiten en geen al te groote<br />
veiligheid binnen de linie. Zóó driest waren de vijandig gezinde<br />
Atjehers door onze passieve houding geworden, dat<br />
zij niet alleen zich des nachts tot binnen de 75 M.<br />
van de posten durfden vertoonen en daar tot soms de lampen<br />
uit de lantaarns en de draagpaarden uit de stallen roofden,<br />
doch dat bovendien vijandelijke partijgangersbenden en<br />
marodeurs veelvuldig gedurende de duisternis vermetel on-<br />
.ze linie binnendrongen. Aanslagen binnen onze postenketen,<br />
voornamelijk op patrouilles en aflossingen, vernieling<br />
van onze kunstwerken binnen de linie en molest van de ons<br />
goedgezinde gampongs aldaar, waren schering en inslag.<br />
Voorts werd een uitgebreide sluikhandel gedreven en werden<br />
nacht op nacht goederen, v. n. L opium, wapenen en lijnwaden,<br />
van binnen de linie naar buiten gebracht.<br />
Daartegen moest iets worden gedaan. Daar de ervaring<br />
geleerd had, dat de infanterie niet mobiel, strijdvaardig en
- 16. -<br />
handig genoeg was om den strijd tegen de Atjehsche beft-*<br />
den en marodeurs met succes te kunnen voeren, werden<br />
op den 30sten October 1889 tot dat doel twee kleine mobiele<br />
bewakingsdetachementen" opgericht en wel één te<br />
Ketapang-Doea, één te Lam Peneroet, beide onder een<br />
luitenant. Zij waren ontheven van garnizoens — en corveediensten;<br />
de commandanten mochten hun mannetjes zelf<br />
kiezen. Deze bewakingsdetachementen, die de voorloopers<br />
geweest zijn van het korps Marechaussee, hebben ongetwijfeld<br />
goed werk geleverd.<br />
Zij zaten echter nog te veel vast aan de toenmaals heerschende<br />
opvattingen betreffende de wijze van optreden tegen<br />
den Inheemschen vijand en waren ten overvloede veel te<br />
zwak om een groot succes te kunnen boeken.<br />
Deze maatregel bleek dus niet afdoende te zijn. Wat<br />
nu ?<br />
^ Het was de toenmalige djaksa te Koetaradja, die het<br />
middel aangaf om de moeilijkheid tot eene oplossing te<br />
brengen. Hij betoogde, dat wij op den verkeerden weg<br />
waren en, op dezen weg voortgaande, niet alleen den<br />
Atjeher geen ontzag zouden inboezemen, veel minder nog<br />
hem voor ons zouden winnen, doch het laatste restje respect,<br />
dat wij nog in het vijandelijk kamp bezaten, zouden inboeten.<br />
Hij raadde daarom aan, een aantal militairen uit te<br />
kiezen, die genoeg persoonlijken moed bezaten om den<br />
vijand in het wit van de oogen te durven zien, die genoeg<br />
zelfvertrouwen bezaten om zich niet angstvallig vast te<br />
klemmen aan hun geweer, doch den vijand met het blanke<br />
wapen te lijf durfden te gaan, deze mannen op dezelfde<br />
wijze te bewapenen als de verzetslieden en hen in mobiele<br />
detachementen in te deelen. Deze detachementen moesten<br />
dan den Atjeher gaan opzoeken, instede van hem af te<br />
wachten. Daardoor en daardoor alleen zou het gelukken,<br />
den tegenstander respect in te boezemen en verbetering te<br />
brengen in den toestand.<br />
Gulden woorden, waarin wel heel precies de vinger
« ii -<br />
Werd gelegd op de wonde plekken in ons militair optreden<br />
op Atjeh. Vreemd, dat de conceptie van het middel, dat<br />
tot zulk een groot succes zou leiden, moest ontstaan in het<br />
brein van een Inlandsch burgerambtenaar.<br />
Het voorstel vond een gunstig onthaal. Dat is niet<br />
te verwonderen, waar op dat tijdstip Chef van den staf te<br />
Atjeh was de kapitein ]. B. VAN HEUTSZ, de man, die<br />
scherper dan iemand anders de fouten in ons Atjehbeleid<br />
doorzag, de prediker van het offensief en de<br />
kracht in den strijd tegen Oostersche volken ; de man ook<br />
die later, toen hij geroepen was om zijn denkbeelden inzake<br />
de onderwerping en de pacificatie van Atjeh ten uitvoer te<br />
brengen, zulk een ruim en dankbaar gebruik zou maken<br />
van het voor die taak zoo bij uitstek geschikte korps<br />
Marechaussee. Een nota werd ingediend, waarbij de<br />
wenschelijkheid van de oprichting van een korps Marechaussee<br />
werd betoogd en in welke nota als hoofdtaak<br />
voor dat korps werd aangegeven: het voeren van den<br />
contra-guerilla.<br />
Bij Gouvernements Besluit van 2 April 1890 No. 10<br />
werd daarop machtiging verleend, om tot ultimo December<br />
1891 boven de formatie van het Leger te doen voeren de<br />
noodige officieren en minderen voor de oprichting van een<br />
korps Marechaussee te voet, ter bevordering van de veiligheid<br />
en ter bewaking der kunstwerken binnen de geconcentreerde<br />
linie in Groot-Atjeh.<br />
Eenige maanden later was de oprichting van het korps<br />
een feit geworden.<br />
In het voor het korps vastgestelde Reglement werd de<br />
taak als volgt omschreven : het korps staat ter beschikking<br />
van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en<br />
Onderhoorigheden tot het verrichten van politiediensten<br />
binnen de geconcentreerde stelling in Groot-Atjeh. In de<br />
door den Gouverneur van Atjeh vastgestelde instructie<br />
wordt dit nader gepreciseerd en in artikel 5 bepaald :<br />
„De taak, welke in hoofdzaak op de marechaussees
- 12 -<br />
rust, is de verzekering van de veiligheid des nachts binnen<br />
de linie, zoowel wat betreft beveiliging van de daarbinnen<br />
gelegen kunstwerken, waaronder de spoorbanen met bruggen<br />
alsmede de telefoonverbinderingen een eerste plaats innemen,<br />
als van de kampongs".<br />
Twee dingen vallen ons al dadelijk op bij de beschouwing<br />
van [bovenvermeld Gouvernementsbesluit, met<br />
het Reglement en de Instructie. In de eerste plaats dat<br />
de instelling van het korps slechts een tijdelijk karakter<br />
droeg : de machtiging strekte zich niet verder uit dan tot<br />
ultimo December 1891. Het was de eenige tijdelijke<br />
maatregel niet, waaraan een heel wat langer leven .beschoren<br />
zou blijken dan aan vele van zijn zusjes en broertjes,<br />
die in het leven werden geroepen met de bedoeling,<br />
onafzienbare tijden van kracht te blijven !<br />
En als tweede merkwaardigheid valt ons in het oog,<br />
hoe volkomen elke offensieve gedachte in de omschrijving<br />
van de taak van het korps is vermeden. Had de geestelijke<br />
vader van de marechaussee, de djaksa van Koetaradja,<br />
offensief optreden ais eerste voorwaarde voor het nieuwe<br />
wapen gesteld, de aan de oprichting voorafgaande Nota<br />
gesproken van den contra-guerilla, hier werd alleen gerept<br />
over „politiediensten, beveiliging en bewaking" en daarmede<br />
de taak tot eene zuiver defensieve teruggebracht.<br />
Goddank echter, dat het korps desniettegenstaande in offensieven<br />
zin werd opgeleid en dat de opvolgende Commandanten<br />
van den aanvang af hebben gez<strong>org</strong>d voor het<br />
kweeken van den energieken geest, die later, toen op de<br />
marechaussee zulk een dringend beroep zou worden gedaan,<br />
van het korps een offensief gevechtsinstrument bij uitnemendheid<br />
had gemaakt.<br />
Laten wij een oogenblik stilstaan bij het Reglement en<br />
de Instructie. Wij lezen daarin, dat het korps zou tellen:<br />
1 kapitein, 3 le luitenants en 12 brigades a 18 karabijnen,
- 13 -<br />
elk onder commando van een Europeesch sergeant en<br />
bestaande uit een niet-Europeesch korporaal en 15 niet-<br />
Europeesche marechaussees; dat ter onderscheiding een<br />
belegsel van geel laken op de beide hoeken van den kraag<br />
en op de opslagen der mouwen zou worden aangebracht; —<br />
nog altijd de droom van de flinken en energieken onder<br />
onze jonge soldaten — dat het korps niet met den veldransel<br />
zou zijn uitgerust en dat de Inlandsche militairen op gelijken<br />
voet van schoenen zouden worden voorzien als de<br />
Europeesche, Afrikaansche en Amboneesche militairen van<br />
het korps.<br />
De bewapening voor kader en manschappen werd als<br />
volgt vastgesteld :<br />
een karabijn als bij de cavalerie in gebruik, voorzien van<br />
een geweerriem, doch zonder mondingband ;<br />
een kapmes met scheede, schoen en gordel als bij de infanterie;<br />
een klewang naar keuze;<br />
een kris naar keuze;<br />
een patroontasch, welke aan een smallen gordelriem wordt<br />
gedragen en dient tot berging van 20 scherpe patronen.<br />
Bepaald werd nog, dat de onderofficieren en minderen<br />
uit de verschillende wapens van het leger gerecruteerd<br />
en aangevuld zouden worden. In werkelijkheid hebben ook<br />
officieren van andere wapens dan de infanterie bij het korps<br />
gediend<br />
Met uitzondering van de officieren, het administratief<br />
kader en de brigadecommandanten was het korps Marechaussee<br />
dus een geheel Inheemsch korps. Aanvankelijk was<br />
het samengesteld uit Amboneezen en Javanen in de verhouding<br />
1 op 2; later is deze verhouding gebracht tot<br />
1 op ! r O<br />
(') De gemiddelde sterkte bedroeg in de jaren:<br />
1890 8 Eur. 30 Amb. 54 tril;<br />
1891 14 „ 71 „ 133 „<br />
1892 14 „ 99 „ 122 „
-1$ -<br />
III. DE EERSTE JAREN.<br />
Zoo was dan het korps Marechaussee te voet opgericht,<br />
op eenigszins dualistischen grondslag. Stempelden eenerzijds<br />
de bepaling, dat de onderofficieren en minderen zouden<br />
worden gerecruteerd uit de verschillende wapens van het<br />
leger zoomede de bijzondere bewapening (instede van een<br />
„kris" werd algemeen de Atjehsche „rentjong" gekozen)<br />
het korps tot iets bijzonders, een inderdaad voor offensief<br />
optreden bestemden troep, de taakomschrijving daarentegen<br />
wees in defensieve richting. Doch al dadelijk de eerste<br />
korpscommandant, de kapitein G. G. |. NOTTEN, begon in<br />
den juisten koers te sturen.<br />
Vol energie zette hij zich aan de taak, van het korps<br />
een keurtroep te maken, een troep, waarin een eigen geest<br />
moest heerschen, een geest van initiatief en „Tatendrang".<br />
Het gelukte hem door groote z<strong>org</strong> en eindelooze toewijding<br />
niet alleen den marechaussees een groote mate<br />
van geoefendheid, zelfstandigheid en handigheid in den<br />
strijd tegen de Atjehers bij te brengen, maar bovendien<br />
in het korps een dapperheid, plichtsgevoel en volharding<br />
te kweeken, die in dien tijd zonder weerga waren.<br />
Hij stuurde het er op aan, het zóó ver te brengen, dat<br />
ieder eenvoudig, oogenschijnlijk onbeteekenend fuselier, eenmaal<br />
in het korps opgenomen, binnen korten tijd tot een<br />
zich wel van zijn waarde bewust, naar daden hunkerend, flink<br />
soldaat zou uitgroeien. En hij slaagde wonderwel in zijn streven.<br />
Het korps was verdeeld in 3 afdeelingen, elk van 4<br />
brigades, onder commando van een luitenant. De eenheid<br />
was de brigade en alles werd in het werk gesteld om den<br />
brigades het besef van „eenheid" bij te brengen. Vermenging<br />
van brigades was ten strengste verboden ; overplaatsing<br />
van de eene brigade naar de andere geschiedde slechts<br />
bij uitzondering en alleen bij volstrekte noodzaak. Normaal<br />
werden de aankomende militairen bij een brigade ingedeeld<br />
en bleven daarbij tot zij het korps weer verlieten. Zij<br />
kregen zelfs een vast nummer in de brigade. Ook schei-
~ 15 -<br />
ding van brigades werd met z<strong>org</strong> vermeden. Méde ten<br />
gevolge van de omstandigheid, dat de marechaussees, die<br />
goed voldeden, jaren lang bij het korps bleven, ontstond<br />
daardoor die nauwe band in de brigade, dat gevoel van<br />
saamhoorigheid, dat van zulk een groote beteekenis zou blijken<br />
te zijn en dat nog heden ten dage het essentieele kenmerk<br />
van de marechaussee is.<br />
De brigade was de eenheid in de hand van den brigadecommandant<br />
en vormde één familie, één gezin, waarvan<br />
de leden precies wisten, wat zij te doen hadden, waarvan<br />
elk lid zich verknocht voelde aan de anderen en waarin<br />
allen al spoedig op een wenk, zonder veel woorden, de<br />
bedoelingen van het gezinshoofd, den brigadecommandant,<br />
leerden begrijpen. De brigade vertegenwoordigde bovendien<br />
de leden naar buiten; dappere daden, beleidvolle handelingen<br />
kwamen niet in eerste instantie op naam te staan van de<br />
individuen, die ze bedreven hadden, doch kwamen vóór<br />
alles den naam van de betrokken brigade ten goede, zooals<br />
ook begane fouten afbreuk deden aan den roep der brigade,<br />
waarvan de leden aan die fouten debet waren. Door het<br />
opwekken van een gepasten naijver tusschen de brigades<br />
werden heilzame resultaten bereikt; niet alleen deden<br />
de brigadecommandanten hun uiterste best om van het<br />
troepje onder hunne bevelen iets aparts te maken, uitstekende<br />
boven de anderen, doch bovendien streefden alle daarbij<br />
ingedeelden naar het vestigen en hooghouden van den naam<br />
hunner brigade.<br />
Door stelselmatige en veelvuldige nachtelijke oefening<br />
werd verkregen, dat de marechaussee zich met zeer groote<br />
snelheid bewoog, ook in de lastigste terreinen, en bij nacht<br />
zich onhoorbaar wist te verplaatsen.<br />
In het gelid werd een zeer strenge discipline gehandhaafd.<br />
Alle onnoodige drukte en lawaai werden vermeden, commando's<br />
tot het uiterste beperkt; alles geschiedde nagenoeg<br />
op teekens en signalen. Er werd gemarcheerd in zeer vlug<br />
gecadenseerden pas. Het wachtwoord Was :• snel é'n gëruisch-
- 16 -<br />
loos. Een en ander verhoogde sterk de tucht en het<br />
plichtsbesef in het korps.<br />
Natuurlijk werden de bovenvermelde resultaten niet als<br />
bij tooverslag bereikt; geleidelijk aan streefde het korps zijn<br />
volmaking tegemoet. Doch al heel spoedig deden zich de<br />
gunstige gevolgen van de ingeslagen richting gevoelen.<br />
In de eerste jaren bestond de dienst in hoofdzaak uit<br />
het leggen van hinderlagen. Niet zelden rukten, na overdag<br />
dienst te hebben gedaan, des nachts alle brigades van het<br />
korps uit ter patrouilleering en tot het uitzetten van hinderlagen<br />
en doorloopend waren ten minste 6 brigades, dus de<br />
helft van het korps, op nachtdienst.<br />
Dat een dergelijke actie buitengewoon afmattend was,<br />
behoeft wel geen betoog. Zoo schreef dan ook de korpscommandant<br />
op 2 Augustus 1891 aan den commandant van<br />
de Zuider- en Oosterlinie : „Van de marechaussee gaan eiken<br />
nacht 6 brigades uit; die brigades marcheeren tegen ongeveer<br />
4'/a a 5 uur 's namiddags af, maken eerst een marsch van 2<br />
uren en liggen daarna met een paar korte tusschenpoozen<br />
den geheelen nacht in hinderlaag, om dan opnieuw den<br />
marsch terug te maken.<br />
Méér nachtdiensten kunnen als regel van hen niet<br />
gevorderd worden".<br />
Inderdaad, ook de strengste criticus zal wel niet kunnen<br />
beweren, dat hier van overdreven gemakzucht mag worden<br />
gesproken.<br />
Maar, al kostte dat alles den marechaussees menig zweetdruppeltje<br />
en menige opgeofferde nachtrust, het doel werd<br />
bereikt. Want niet alleen werd de dienst voor de posten<br />
in de linie door het optreden der marechaussee belangrijk<br />
verlicht, behoefden geen sector-patrouilles meer te worden<br />
uitgezonden en kon het uitzetten van hinderlagen des nachts<br />
door de bezettingen der posten zeer worden beperkt, doch<br />
bovendien boezemde dit actief optreden den vijand het<br />
noodige ontzag in, De eerste kennismaking met de hinderlagen<br />
der marechaussees was voor den Atjeher geen aan-
~ 17 -<br />
gename geweest e'n hij was er heelemaal niet op gebrand,<br />
die kennismaking vaak te hernieuwen.<br />
Reeds op den 25sten Mei 1891 kon dan ook door den<br />
Kapitein NOTTEN worden gerapporteerd :<br />
„Door nu hier, dan daar verrassend op te treden, werd<br />
dikwijls succes behaald, en wij zijn thans zóó ver gevorderd,<br />
dat de veiligheid in het door ons bezette gebied zoowel 's<br />
nachts als overdag bevredigend mag heeten en vijandelijke<br />
benden respect hebben gekregen voor onze hinderlagen".<br />
Ook het smokkelen van opium, wapens, lijnwaden, enz.<br />
van het gebied binnen de linie naar buiten verminderde<br />
sterk.<br />
Grappig is wel, dat de gewapende Atjehers, die de<br />
politie in het tegengaan van den sluikhandel bijstonden, al<br />
spoedig den bijnaam kregen van „Marechaussee Atjeh".<br />
Werd dus het optreden van de marechaussee al<br />
spoedig met succes bekroond, ook in den boezem van het<br />
korps gingen de zaken naar wensch. De onvermoeide<br />
pogingen van den kapitein NOTTEN, het veelvuldig nachtelijk<br />
ageeren en de herhaalde ontmoetingen met den vijand<br />
waren niet zonder uitwerking gebleven. Er was in het korps<br />
een superieure geest ontstaan, die zich herhaaldelijk op typeerende<br />
wijze openbaarde. Wij willen daarvan een tweetal<br />
staaltjes aanhalen. In een brief, gericht aan den Gouverneur<br />
van Atjeh, handelende over het nachtgevecht van 7/8 Juli<br />
1891, schrijft de korpscommandant:<br />
„Onder de gewonden is er géén, wiens gedrag bijzondere<br />
vermelding verdient, omdat zij allen te spoedig buiten<br />
gevecht werden gesteld. Toch moet het in hen geprezen worden,<br />
dat géén hunner een kreet van smart beeft geslaakt en zij er<br />
z'ieb op hebben toegelegd, om den moed hunner strijdende<br />
makkers niet te schokken".<br />
Het zijn oogenschijnlijk onbeteekenende feiten als deze,<br />
die den geest van een troep typeeren. Het is die geest,<br />
die- eenvoudige soldaten in hachelijke omstandigheden, als
- 18 -<br />
alle superieuren buiten gevecht zijn gesteld, het commando<br />
doet nemen en den troep veilig thuisbrengen; die<br />
soldaten rustig met hun lichaam den commandant doet<br />
dekken; die aanspoort tot volharden in de achtervolging,<br />
ook dan, als de levensmiddelen bijna verbruikt zijn en niet<br />
is te voorspellen, wanneer weer bijgefourageerd kan worden,<br />
óók dan, als de troep doodop en de kans op succes gering<br />
is; die den moed en de geestkracht wakker houdt onder<br />
de grootste ontberingen, de neerdrukkendste omstandigheden.<br />
De uitingen van dien geest zijn in de geheele krijgsgeschiedenis<br />
van het Indische leger in groot aantal te<br />
vinden; in de geschiedenis van het korps marechaussee<br />
echter vormen zij een bijna onafgebroken reeks.<br />
In een schrijven van den korpscommandant van 13<br />
April 1893 treffen wij voorts deze zinsnede aan :<br />
,,Alle brigades zijn op hun beurt in gevecht geweest,<br />
de diensten des nachts zoowel als overdag gelijkelijk verdeeld<br />
en allen legden daarbij nagenoeg denzelfden volhardenden<br />
ijver aan den dag, zoodat de verdiensten van<br />
allen nagenoeg gelijk zijn".<br />
Dat schrijven geeft reeds blijk van den hoogeromschreven<br />
geest van eenheid in het korps, eenheid in de<br />
brigades vooral.<br />
Zoo verrichtte de marechaussee reeds kort na de oprichting<br />
van het korps nuttig werk en was de eerste commandant<br />
onverpoosd werkzaam om het korps tot een<br />
keurtroep te maken. Zeer juist zag de kapitein NOTTEN<br />
in, dat de taak van de marechaussee behoorde uit te gaan<br />
boven het enge keurslijf, waarin die taak door Reglement<br />
en Instructie was gewrongen, en dat een meer offensief<br />
optreden op den vo<strong>org</strong>rond behoorde te staan.<br />
Allereerst behoorden daarom de marechaussees de<br />
vrijheid te krijgen om ook buiten de geconcentreerde linie<br />
te ageeren, aanvankelijk met het hoofddoel, het terrein<br />
aldaar nauwkeurig te leeren kennen, opdat zij later, wanneer
- 19 -<br />
eene gevechtsactie in het de geconcentreerde linie omringende<br />
gebied noodig zou blijken, door grondige kennis van<br />
de terreinsomstandigheden het grootst mogelijke nut zouden<br />
kunnen afwerpen. Vooral toen de veiligheid binnen de<br />
linie, dank zij het onvermoeide nachtelijke ageeren der<br />
marechaussees, aanzienlijk verbeterd was, zien we dan ook<br />
telkens weer de korpscommandant hameren op hetzelfde<br />
aambeeld : meer vrijheid. Hij vermocht echter zijne denkbeelden<br />
niet tegen de toenmaals heerschende opvattingen<br />
in door te zetten. Die opvattingen waren : niet agressief<br />
optreden en binnen de linie blijven; geen troepen aan<br />
verliezen bloot stellen. Herhaalde verzoeken van den korpscommandant<br />
om ook buiten de linie te mogen verkennen<br />
tot het opdoen van terreinkennis werden dan ook gewezen<br />
van de hand. Wel heel duidelijk komt het verschil in opvatting<br />
tusschen de autoriteiten en den korpscommandant<br />
uit in een onbeteekenend voorvalletje, dat zich in die dagen<br />
afspeelde. Een brigadecommandant, des nachts op hinderlaag<br />
liggende in den rand van het door ons geoccupeerde<br />
gebied, zag zijne kans schoon om een stout stukje te ondernemen.<br />
Hij maakte met zijne brigade een klein uitstapje<br />
op vijandelijk gebied en wist door beleidvol optreden een<br />
Atjehsch vóórwerkje te bezetten en geheel te vernielen.<br />
De kapitein NOTTEN, het voorval rapporteerende, meldde,<br />
dat bedoelde onderofficier door hem ernstig was berispt<br />
over zijne waaghalzerij, en dat het strengst mogelijke verbod<br />
was uitgevaardigd tegen een dergelijk eigenmachtig optreden,<br />
maar voegde er aan toe, dat hij, na die berisping, den<br />
bewusten brigadecommandant een woord van lof voor zijn<br />
moedig en beleidvol handelen tijdens de patrouille niet had<br />
kunnen onthouden. Dit laatste vond bij den gouverneur van<br />
Atjeh onverdeelde afkeuring; naar zijne meening viel er<br />
hier niets te loven, slechts te straffen.<br />
In een drietal brieven van den Gouverneur aan den<br />
korpscommandant, onderscheidenlijk van 10 September, 26<br />
October en 2.1 December 1892, vinden wij het standpunt
- 20 -<br />
van hoogerhand ten aanzien van het gebruik der marechaussees<br />
ten duidelijkste neergelegd. In die bescheiden treffen<br />
wij achtereenvolgens aan :<br />
>-In verband met de taak, die op het Korps-<br />
Maréchaussée rust, moet het eene groote uitzondering zijn,<br />
dat brigadecommandanten zich buiten de linie begeven tot<br />
het doen van verkenningen of met welke bedoeling dan<br />
ook !<br />
Het optreden buiten de linie is vooral af te<br />
keuren, omdat de brigadecommandanten in den regel onderofficieren<br />
zijn, wien het, de ondervinding heeft dat voldoende<br />
geleerd, in den regel te doen is om een of ander bravourstukje<br />
uit te halen, terwijl het succes gewoonlijk al<br />
zeer weinig te beteekenen heeft (')".<br />
In den brief van 26 October :<br />
„Ik heb de eer, UWeledelgestrenge mede te deelen, dat<br />
vooreerst geen sprake mag zijn van offensief optreden in<br />
het voorterrein door hinderlagen of patrouilles van Uw<br />
korps".<br />
En eindelijk in het schrijven van 21 December :<br />
„Ik heb de eer, UWeledelgestrenge mede te deelen, dat<br />
bij geheim schrijven van het Departement van Oorlog, Vilde<br />
Afdeeling dd. 9 dezer No. 814 werd bepaald, dat het optreden<br />
van tot Uw korps behoorende brigades buiten de<br />
geconcentreerde linie in geen geval meer mag plaats<br />
hebben".<br />
Dat alles lijkt al heel weinig op den contra- guerilla !<br />
Trouwens, dat de noodzakelijkheid van die taak voor<br />
het korps in die dagen nog niet in wijden kring werd gevoeld,<br />
blijkt wel uit den door Notten gevoerden strijd met<br />
enkele bestuursambtenaren, die het niet goed konden zetten,<br />
dat zij over de marechaussee niets te zeggen hadden. Het<br />
(') Ongetwijfeld had de gouverneur gelijk, indien hij daarmede het<br />
materieele succes bedoelde. Maar sloeg hij het moreele effect<br />
op vriend' en vijand van die „bravourstukjes" niet te laag aan ?
- 21 -<br />
was toch een politiekorps en behoorde dus als zoodanig<br />
toch eigenlijk onder bunne bevelen te staan I<br />
In het vrij zonnige schilderij, zooals dat hierboven van<br />
het korps marechaussee in de eerste jaren van zijn bestaan<br />
is gegeven, komen echter bij nadere beschouwing ook wel<br />
meer sombere tinten voor.<br />
Het fraaie voorbeeld, door het nieuwe korps gegeven,<br />
was nog niet voldoende om het leger uit het moeras te<br />
halen, waarin het verzonken was. Het actieve optreden<br />
trok. de stoutmoedigen aan ; edoch, dit waren de uitzonderingen.<br />
De geest van het Indische leger „en masse" was<br />
nog onvoldoende ontwaakt en opgeheven om den roepstem<br />
te beantwoorden. Reeds spoedig vlotte het niet erg met<br />
de aanvulling. Zoo klaagt de korpscommandant in een brief<br />
van 19 September 1892 hevig over „de verflauwde lust, om<br />
bij het korps te dienen, mede in verband met de hevige<br />
gevechten, waaraan de brigades hebben blootgestaan". Bij<br />
een heel bataljon Infanterie bleek op zeker oogenblik geen<br />
enkel man kader lust te voelen om bij de marechaussee ovér te<br />
gaan. Zoo liep de geregelde aanvulling met geschikte elementen<br />
van dat zoo kleine troepje, slechts één divisie sterk, zelfs<br />
gevaar.<br />
Het zou wel anders worden 1 Maar, aan den anderen<br />
kant, ook in later jaren is dit geluid wel eens vernomen.<br />
Ups en downs te dien aanzien hebben elkaar afgewisseld,<br />
ten nauwste verband houdende met de militaire actie. Werd<br />
er zwaar, doch met succes gevochten, was er roem en eer<br />
te behalen, dan was de lust om bij het kops te dienen<br />
steeds groot; werd er echter alleen groote inspanning van<br />
de marechaussees gevergd zonder daaraan geëvenredigde<br />
kansen op succes, dan verslapte de animo.<br />
Als één van de middelen, om den lust tot dienen bij<br />
de maréchaussee op te wekken, gaf de kapitein Notten<br />
aan het houden van feesten na geslaagde ondernemingen,
*» 22 -<br />
In het Reglement was de Civiel en Militair Gouverneur<br />
van Atjeh gemachtigd, om ter belooning van flinke daden<br />
en tot aanwakkering van den ondernemingsgeest premiën<br />
uit te betalen, waartoe per brigade over een bedrag van<br />
f 100.— 's jaars mocht worden beschikt. De korpscommandant<br />
wilde nu deze gelden in hoofdzaak besteed zien tot<br />
het houden van gezamenlijke feesten, brigadesgewijze of,<br />
indien het te pas kwam, met het geheele korps. Dit gaf het<br />
aanzien aan de beroemde marechaussee-fuiven met hun<br />
eigenaardig en kenmerkend cachet, waaraan zich al spoedig<br />
allerlei traditie's vastknoopten.<br />
Het eerste feest voor het k®rps in zijn geheel werd<br />
gehouden in April 1893; een som van f 600.— was hiervoor<br />
uitgetrokken.<br />
Eind September 1893 trad de kapitein NOTTEN als<br />
korpscommandant af en werd opgevolgd door den kapitein<br />
BAKKERS.<br />
Inmiddels was. onder het bestuur van den in 1892 als<br />
gouverneur van Atjeh opgetreden Kolonel, later Generaal<br />
DEIJKERHOFF, de Regeering weder overgegaan tot een<br />
nieuwe Atjeh-politiek, o.m. beoogende om met behulp van<br />
Atjehsche hulpbenden het gebied rondom de geconcentreerde<br />
linie van vijanden te zuiveren en onder ons rechtstreeksch<br />
bestuur te brengen. Het geslepen, avontuurlijke verzetshoofd<br />
Teukoe OEMA, een tegenstander, die het ons al<br />
herhaaldelijk uiterst lastig had gemaakt, bood naast zijn onderwerping<br />
aan, dit werkje voor ons op te knappen, natuurlijk<br />
niet zonder daarbij zijn voorwaarden te stellen. Dit aanbod<br />
werd op voorstel van generaal DEIJKERHOFF door de<br />
Regeering aanvaard. Teukoe Oema kreeg de titels Toekoe<br />
DJOHAN PAHALAWAN en PANGLIMA PRANG BESAR<br />
en ontving naast rijke geldgeschenken groote voorraden<br />
krijgsbehoeften: geweren, munitie, enz. voor het uitrusten<br />
van het door hem op te richten Atjehsche korps. In-<br />
. derdaad gelukte het hem, gesteund door onze troepen,
- 23 -<br />
de door hem aanvaarde taak tot een goed einde te brengen.<br />
Om het op die wijze veroverde terrein blijvend te bezetten<br />
werd een kring van buitenposten opgericht buiten de geconcentreerde<br />
linie, waarvan de hoofdpunten door ons,<br />
de tusschenposten door Atjehers werden bezet. Doel van<br />
deze posten was : dienen als punt van uitgang en ondersteuning<br />
van onze patrouilles in het buitenterrein. Dit doel<br />
kwam evenwel niet tot zijn recht. Wij lezen dan ook; „Helaas<br />
echter werd door de bezetting van die posten van dat<br />
patrouilleeren weinig werk_ gemaakt, en de patrouilles, die door<br />
sommigen hunner nog werden uitgezonden, om de manschappen<br />
tenminste iets te doen te geven, kozen in den regel uur<br />
van afmarsch, route, enz. zoodanig, dat elke aanraking met<br />
den vijand werd vermeden."<br />
Zoo was dus het door ons geoccupeerde gebied aanzienlijk<br />
uitgebreid. Deze vooruitgang was echter slechts een<br />
schijnbare, want niet alleen was de toestand in wezen niet<br />
veel verbeterd, doch bovendien waren wij min of meer ala<br />
merci gekomen van de goedgezindheid van onzen Atjehschen<br />
bondgenoot. Mocht deze het te eeniger tijd in zijn<br />
hoofd krijgen, onze zaak ontrouw te worden, dan stonden<br />
ernstige moeilijkheden voor de deur, niet het minst door<br />
het groote aantal geweren, dat hem ter beschikking was gesteld<br />
en dat in een dergelijk geval ongetwijfeld tegen ons<br />
zou worden gericht. Dat inderdaad de Regeering en de<br />
Gouverneur zich met deze politiek op zeer glad ijs hadden<br />
gewaagd, het verloop der gebeurtenissen zou het bewijzen.<br />
Het korps marechaussee was intusschen op den ouden<br />
voet voortgegaan, Heel veel gelegenheid om zich bij de<br />
verovering van het buitenterrein te onderscheiden — in 1893<br />
had de marechaussee eindelijk toestemming gekregen om ook<br />
buiten de linie op te treden—had het korps niet gekregen,<br />
daar de troepen van T. Oema voor ons in hoofdzaak de<br />
kastanjes uit het vuur haalden. Maar men had gedaan, wat<br />
gedaan kon worden.<br />
Zoo was het einde van 1895 gekomen, toen in Decem-
- 24 -<br />
ber van dat jaar een man werd aangewezen als commandant<br />
van het korps, die meer dan iemand anders zijn stempel<br />
op de marechaussee heeft gedrukt, die den stoot heeft<br />
gegeven tot de hooge vlucht, die het korps heeft genomen,<br />
en die er van heeft gemaakt het schitterende keurkorps, dat<br />
zulke prachtige diensten heeft bewezen en zoo vele, vele<br />
lauweren heeft geplukt. Die man was de kapitein ]hr.<br />
G.J.W.G.H. GRAAFLAND.<br />
IV. HET TIJDPERK GRAAFLAND.<br />
Toen Graafland het commando over de marechaussee<br />
aanvaardde, kwam hij met geheel eigen denkbeelden over de<br />
wijze van optreden van het korps. Naar zijne meening kleefden<br />
nog vele en groote fouten aan de marechaussee. Deels ten<br />
gevolge van de haar opgedragen begrensde taak, deels<br />
ten gevolge van de omstandigheid, dat de eerste korpscommandanten<br />
zich nog niet geheel hadden weten los te maken<br />
van de oude sleur, van de toenmaals heerschende opvattingen<br />
over de strijdwijze der infanterie en nog onvoldoende<br />
doordrongen waren van de noodzakelijkheid om voor dit<br />
nieuwe wapen een geheel eigen tactiek, een geheel eigen<br />
wijze van optreden te ontwerpen, had naar zijn oordeel de<br />
marechaussee zich nog niet in volle kracht kunnen ontplooien.<br />
De hoofddienst, het leggen van hinderlagen, duidde nog<br />
altijd op een te veel passief optreden ; aan het vuurwapen,<br />
de karabijn, werd nog altijd te groote beteekenis toegekend.<br />
Graafland zag het korps marechaussee niet als een politiekorps,<br />
bestemd om de inwendige rust en veiligheid te veri<br />
zekeren, maar als een keurtroep, waarmede de contra-guerilla<br />
moest worden gevoerd, die den vijand moest gaan opzoeken,<br />
mstede van hem af te wachten; kortom een offensief gevechts-instrument.<br />
En, voorvoelende, dat spoedig de behoefte<br />
aan een zoodanig korps zich zou gaan openbaren, begon<br />
hij onmiddellijk in die richting te sturen. Daar hij een<br />
krachtfiguur en een man van gezag was, gelukte het hem,
- 25 _<br />
ook de chefs voor zijn ideeën te winnen en zijn denkbeelden<br />
door te voeren.<br />
Hij wist al dadelijk te doen breken met de gewoonte<br />
om de marechaussees te gebruiken als dekking van convooien<br />
en transporten. In stede daarvan werden uitgebreide<br />
verkenningen verricht in het terrein buiten de linie. De<br />
daarbij opgedane terreinkennis zou spoedig te pas komen.<br />
Hij bracht grondige wijziging in de opleiding der marechaussee.<br />
Gedeeltelijk volgde hij daarbij het oude voetspoor,<br />
doch hij ging verder dan zijn vo<strong>org</strong>angers. Geen<br />
commando's meer, geen ondoelmatige marsch-en gevechtsvormen,<br />
geen gesloten optreden, geen handgrepen enrecrutenschool.<br />
De opleiding werd uitsluitend gericht op de actie<br />
en daarbij werd vooral de nadruk gelegd op den strijd<br />
met het blanke wapen. Vooral ten aanzien van het gevecht<br />
kwam hij met nieuwe, eigen denkbeelden. Hij was de prediker<br />
van het offensief a outrance, En, als kern van dit*<br />
offensief, het gevecht met het blanke wapen. Het vuur was<br />
voor hem volkomen bijzaak, de karabijn een wapen, dat<br />
alleen bij noodzaak mocht worden gebruikt. Voor den strijd<br />
was zijn consigne : „Voorwaarts zonder oponthoud en zonder<br />
vuren, in zoo breed mogelijk front. Is men voldoende dicht<br />
genaderd, dan vallen de brigades zonder orders af te wachten<br />
stoutmoedig aan. Vermijd het open terrein zooveel<br />
mogelijk, verkies een gevecht in de kampongs boven een<br />
gevecht in de sawah".<br />
Deze en dergelijke woorden beteekenden voor die<br />
jaren, een tijd, waarin men alleen met groote, massale troepenmachten<br />
in open terrein durfde optreden en waarin men<br />
zijn heil zocht in een overstelpend vuur, niet veel minder<br />
dan een omwenteling. Dat beteekenden ook de daden<br />
van Graafland. Zoo gelastte hij in den aanvang van zijn<br />
optreden vaak, de patronen in den gesloten patroonzak te<br />
houden en zóó het gevecht te beginnen. Zelfs zond hij<br />
soms brigades uit ter overrompeling van bendehoofden en
— 26 -<br />
hun gevolg zonder karabijn, om zijn marechaussees te leeren<br />
zich krachtig te voelen op het blanke wapen alleen !<br />
Door zijn ontembaren moed, zijn geestkracht, zijn gave,<br />
om tot het hart van den soldaat door te dringen, en zijn<br />
welsprekendheid, die tot groote daden wist op te wekken,<br />
slaagde hij er al spoedig iri, zijn ondergeschikten geheel<br />
voor zich te winnen. Ook de eenvoudige soldaat besefte<br />
al gauw, dat de nieuwe korpscommandant een man was<br />
onder wiens bevelen het dienen eervol zou zijn. Zoo gelukte<br />
het hem in korten tijd een superieuren geest in het<br />
korps te kweeken, die zich op schitterende wijze zou openbaren,<br />
Ter volledige kenschetsing eenerzijds van de denkbeelden<br />
van den man, die zulk een grooten invloed heeft<br />
gehad op het korps, anderzijds van de wijze, waarop hij<br />
het hart van zijn soldaten wist te treffen, kunnen wij niet<br />
nalaten hier de toespraak in te lasschen, die Graafland tot<br />
zijn korps richtte, toen dit voor het eerst, nog geen 4<br />
maanden na zijn optreden, gezamenlijk uitrukte ter uitvoering<br />
van een moeilijke en gevaarlijke opdracht. Die toespraak,<br />
waarin men als het ware de militaire „geloofsbelijdenis"<br />
van Graafland aantreft, heeft hij zelf neergeschreven.<br />
Zij luidt als volgt: (')<br />
,, Ik herhaal, wat ik U reeds dikwijls leerde :<br />
De vijand steunt op zijn uit loopgraven en verschansingen<br />
af te geven vuur. Wanneer gij U daarom slechts niet bekommert<br />
en hem stoutmoedig met den- klewang te lijf gaat,<br />
nergens stelling neemt, maar als vastbeslotenen op hem<br />
aanrent, zonder uwe karabijnen te gebruiken, dan zult gij<br />
de trompen hunner geweren hoe langer hoe hooger zien<br />
gaan en de kogels telkens hooger over U heen hooren<br />
fluiten. Maar dan mag er ook geen oogenblik aarzeling zijn<br />
in den aanval. Gij moet attaqueeren in lange, dunne liniën<br />
en er aan denken, dat, zoo gij veel verliezen lijdt, dit uw<br />
eigen schuld is, omdat gij dan niet snel genoeg gestormd<br />
(') 1, M. T. 1902 blz. 301 e v.
~ 27 -<br />
en misschien te dicht naast elkaar geloopen hebt. Indien<br />
gij op elkander aansluit, beschouw ik zulks als een teeken<br />
van lafheid. Zoodra ik „marechaussee" roep, moet gij dien<br />
kreet luid herhalen, met den klewang over het hoofd<br />
zwaaien en als dollen op de Atjehers instormen. Gij moogt<br />
U niet bekommeren over hen, die vallen; want daarvoor zal<br />
de reserve z<strong>org</strong>en, indien gij slechts altoos naar den vijand<br />
toe de beweging voortzet. Wie schiet zonder vergunning<br />
van zijn luitenant zal worden gestraft. Alles moet geschieden<br />
met den klewang. De Atjehers moeten vandaag bang<br />
worden voor uw klewangs. En zoo gij met den klewang<br />
alléén vecht, zal ik tevreden zijn. Maar trotsch zal ik<br />
zijn, indien gij mij de bewijzen kunt geven van uw vijanden<br />
met de handen te hebben aangegrepen en gedood. De<br />
ware moedige durft ook zonder wapen zijn vijand aan. Ik<br />
reken er op, dat ik vanavond rapport ontvang van tallooze<br />
gedoode vijanden, want dan weet ik, dat gijlieden weinig<br />
verliezen zult hebben geleden.<br />
Durf gij naar mijn voorschriften handelen ?<br />
Durft gij op Uw klewangs vertrouwen ?<br />
Zult gij den aanval doorzetten, dien ik zal bevelen ?<br />
Durft gij dat te bezweren ?<br />
„Brani soempah" was het antwoord der marechaussees.<br />
Zij hebben hun eed niet gebroken, zooals wij zullen<br />
zien. Zij hebben niet geaarzeld en zich stipt gedragen naar<br />
de voorschriften van hun aanvoerder. En verscheidene<br />
marechaussees behben inderdaad hun wapenen opgestoken<br />
en den vijand met de bloote handen aangegrepen.<br />
Ziedaar een voorbeeld van hetgeen een aanvoerder, van<br />
dergelijk hout gesneden, met inheemsche troepen kan<br />
bereiken !<br />
Ongetwijfeld ging Graafland bij dit alles, op zichzelf<br />
beschouwd, veel te ver. Overdreven was zijn verheerlijking<br />
van den strijd met het blanke wapen, overdreven ook zijn<br />
achteruitstelling van de beteekenis van het vuur. Geen
- 28 -<br />
normaal denkend aanvoerder zal in normale omstandigheden<br />
zijn mannen in het gevecht sturen met ongeladen, karabijnen,<br />
veel minder nog de karabijnen doen thuislaten of<br />
zijn soldaten aanraden, de wapens op te steken en met de<br />
bloote vuist den vijand te lijf te gaan. In later jaren heeft<br />
het wel eens moeite gekost, de in dien tijd geboren verheerlijking<br />
van het blanke wapen, die bij de marechaussees<br />
was ingeroest, tot redelijke proportie's terug te brengen en<br />
de zucht, om den strijd uitsluitend met den klewang te<br />
voeren, heeft wel eens onnoodige verliezen gekost. (')<br />
Maar laat ons bij de critische beoordeeling van Graafland's<br />
denkbeelden : „juger les choses d'après leur date '.<br />
Wanneer wij de tijdsomstandigheden in aanmerking nemen,<br />
dan verschijnt alles in een geheel ander licht. In de eerste<br />
plaats was het Indische leger in die dagen nog niet met<br />
het geweer (de karabijn) M. 95 uitgerust. Bovendien zien<br />
wij in begin 1896 in Atjeh een gedemoraliseerd leger eenerzijds,<br />
een tegenstander, die zich onzen meerdere voelt op<br />
het blanke wapen anderzijds ; hier klewangoverschatting, aan<br />
onze zijde klewangvrees. Onder die omstandigheden kwam<br />
het er allereerst op aan, het vertrouwen in eigen kracht te<br />
herwinnen, te toonen, dat wij ook op het blanke wapen den<br />
Atjeher niet vreesden. Dit was noodig, niet alleen om den<br />
geest van het korps zelf omhoog te brengen en om den<br />
vijand ontzag in te boezemen, maar bovenal om aan het<br />
leger het goede voorbeeld te geven, om dat leger een<br />
exempel te stellen, waaraan het zich zou kunnen opheffen<br />
uit de moreele depressie, waarin het verzonken lag. En<br />
waar-het nog altijd de moreele factoren zijn, die den strijd<br />
beslissen, ging dit belang boven alles, en ver uit boven alle<br />
mogelijke overwegingen van materieelen aard.<br />
Dat er daarbij naar de andere zijde werd overdreven,<br />
wie zal het ontkennen ? Maar wie zal durven beweren, dat<br />
die overdrijving, op dat moment overbodig was?<br />
( l<br />
) In dien tijd ontstond het gezegde: de kogel liegt, alleen'de<br />
klewang spreekt de waarheid.
- 29 -<br />
Het leger is, mede dank zij het-prachtige voorbeeld<br />
van de marechaussee, uit zijn staat van veTval opgeheven,<br />
de klewangvrees is overwonnen.<br />
En daar ging het om !<br />
Zoo zien wij dan in de eerste maanden van 1896 het<br />
korps marechaussee, we zouden haast zeggen getransformeerd<br />
tot een korps Graafland. Hij zelf drukte later des<br />
verschillen tusschen zijn korps en de infanterie als volgt uit :\<br />
„Dat waren enkele der groote verschillen tusschen de^<br />
infanterie en de marechaussee : vlug aantreden, geruischloos<br />
marcheeren, géén commando's, een bijna automatische, van<br />
zelf en zonder aanwijzingen beginnende en eindigende verkenningsdienst,<br />
's nachts een blijvend verband tusschen de<br />
brigades, die onafgebroken hun marsch vervolgden, een<br />
volkomen onderling begrijpen, nimmer praten onder den<br />
marsch en nooit „in rust" marcheeren, ook niet over dag.<br />
Het zijn de beginselen, die sedert hebben gediend en<br />
nog altijd dienen als basis voor het optreden van de marechaussee<br />
en de infanterie op de buitengewesten.<br />
Op die wijze ageerende, werd onafgebroken het terrein<br />
buiten de linie afgepatrouilleerd, in de eerste plaats<br />
met de bedoeling terreinkennis op te doen, zonder overigens<br />
natuurlijk een ontmoeting met den vijand te schuwen.<br />
Daarbij werd het open terrein, getrouw aan Graafland's<br />
instructies, zooveel mogelijk vermeden, zoodat het optreden<br />
veelal een verrassend karakter droeg.<br />
„Was het wonder, dat de Atjehers ontzag begonnen te<br />
gevoelen voor die weinig talrijke schare, die overdag en<br />
's nachts op het onverwachtst te midden der meest gevreesde<br />
en volkrijkste kampongs verscheen en ook even<br />
geheimzinnig verdween als zij gekomen was ?" lezen wij<br />
dan ook in een beschrijving van Graafland's tijd.<br />
Aldus bouwde Graafland voort aan de volmaking van<br />
-zijn-korps. Spoedig zou er een dringend beroep op worden
- 30 _<br />
gedaan; de korpscommandant z<strong>org</strong>de er voor, dat dit<br />
beroep niet tevergeefs zou zijn.<br />
Naar aanleiding van een aanval op een patrouille uit<br />
onzen post Anak Galong besloot de Gouverneur jn Maart<br />
1896 tot een "militair optreden in het complex Lamkrak<br />
der XXII moekims, langs de Atjehrivier, welke actie de<br />
bevestiging van de buitenlinie zou moeten voltooien. Oudergewoonte<br />
zou Teukoe Oema met zijn korps, toenmaals 1000<br />
strijders sterk, bij deze onderneming een gewichtige rol<br />
vervullen.<br />
Maar onze trouwe bondgenoot honoreerde ditmaal den<br />
wissel niet, die op hem werd getrokken.<br />
29 Maart 1896 verliet hij onze zijde, medenemende de<br />
vele geweren, de groote munitievoorraden en de aanzienlijke<br />
geldsommen/die wij wel zoo vriendelijk waren geweest,<br />
hem te verstrekken !<br />
Een illuzie werd op dien dag vernietigd, een politiek<br />
ten grave gebracht.<br />
De afval van T. Oema bracht plotseling den toestand<br />
op een kritiek punt. In het tegenover de Lamkrak-moekims<br />
gelegen gedeelte van de buitenlinie, daar dus, waar<br />
het gevaar het eerst en het meest dreigde, waren kort te<br />
voren 4 posten: Toei Selimbing, Aloer Oë, Montassik en<br />
Mata Aier elk door een brigade marechaussee bezet. De<br />
toestand was hachelijk in die kleine posten ; elk oogenblik<br />
konden ze door een veelvoudige overmacht worden ingesloten<br />
en afgeloopen. Het was al dadelijk niet meer mogelijk<br />
ze zonder kleerscheuren te bereiken. Het was dus allerdringendst<br />
noodig om een troepenmacht van Koetaradja<br />
uit te zenden om ze onverwijld te doen ontruimen en de<br />
bezettingen met den munitievoorraad veilig binnen de linie<br />
te brengen.<br />
Maar .... deze actie was een waagstuk en kon gemakkelijk<br />
op een debacle uitdraaien. Eerst na langdurig
- 31 -<br />
aandringen bij den Gouverneur kreeg Graafland dan ook<br />
toestemming om de onderneming te beproeven. Waar men<br />
vreesde voor een aanslag van T. Oema's benden op de<br />
geconcentreerde linie, konden weinig troepen worden gemist<br />
; behalve over zijn marechaussees kreeg Graafland nog<br />
slechts de beschikking over 2 compagnieën infanterie, elk<br />
ongeveer 100 bajonetten sterk.<br />
En zoo trok de colonne op 30 Maart 1896 in den<br />
namiddag er op uit om de kameraden uit het hol van den<br />
leeuw te halen. De eerste groote onderneming van het<br />
korps onder zijn commandant, de eerste gelegenheid, die<br />
Graafland kreeg om zijn denkbeelden zelf aan de praktijk<br />
te toetsen !<br />
De onderneming was zeer gevaarvol. Naar onze begrippen<br />
was de colonne sterk: 2 compagnieën infanterie<br />
en 8 brigades marechaussee. Maar laat ons niet uit het oog<br />
verliezen, dat men in die dagen een dergelijken tocht slechts<br />
met bataljons zou hebben durven wagen en dat de Atjeher<br />
van toen een zeer geduchte tegenstander was. De blokhuizen<br />
waren omgeven door vijandig gezinde kampongs en<br />
de tegenpartij, vele honderden strijders sterk en van tallooze<br />
vuurwapenen voorzien, hadden sterke stellingen ingericht op<br />
den weg daarheen. Het was dan ook niet zonder z<strong>org</strong> dat<br />
de commandant den tocht aanvaardde. Maar begrijpende,<br />
dat snelheid bij deze actie op den vo<strong>org</strong>rond moest staan<br />
en vertrouwende op zijn marechaussees besloot Graafland het<br />
gevecht met zijn eigen mannetjes te voeren en de infanterie<br />
slechts als dekking in den rug te gebruiken.<br />
Vóór den afmarsch richtte de commandant tot zijn<br />
troep de gedenkwaardige woorden, die wij hooger hebben<br />
aangehaald.<br />
Wij zullen dezen tocht, een der mooiste wapenfeiten<br />
uit de Atjehsche krijgsgeschiedenis, vooral wanneer hij<br />
wordt beschouwd in verband met de tijdsomstandigheden,<br />
niet uitvoerig schilderen ('), niet in den breede verhalen,<br />
(>) Zie hiervoor f. M. T. 1902 bl. 285 e. v.
op welk een voorbeeldige wijze Graafland met zijn dappefen<br />
onder aanvoering van de luitenants Vuijk, Vis en Stoop de<br />
onderneming tot een goed emde wist te voeren. Wij willen<br />
volstaan met te vermelden, dat de bezettingen der posten,<br />
met den mitrailleur en den geheelen munitievoorraad ten<br />
koste van slechts 2 gesneuvelden en 4 gewonden veilig<br />
binnen de linie werden gebracht.<br />
Het beroep van den korpscommandant der marechaussees<br />
op zijn mannen was niet tevergeefs geweest.<br />
Helaas moest onder de gesneuvelden ook de luitenant<br />
Vuijk zijn.<br />
Maar de betaalde prijs was niet te hoog geweest!<br />
Want niet alleen was den vijand een gevoelig materieel<br />
verlies, en wat nog veel meer beteekende, een nog gevoeliger<br />
moreele klap toegebracht, maar bovendien was de<br />
deugdelijkheid van Graafland's theorieën en de groote militaire<br />
waarde van het volgens die theorieën opgeleide korps bewezen.<br />
De marechaussee had zich schitterend gehouden,<br />
de groote beteekenis van een snel en krachtig offensief<br />
optreden was glashelder aangetoond. Aan het leger was een<br />
voorbeeld gegeven, een voorbeeld, dat diep zou inwerken<br />
en dat rijke vruchten zou dragen. Is het te boud gesproken,<br />
wanneer wij beweren, dat vanaf 30 Maart 1896 de victorie<br />
op Atjeh begon ?<br />
Toen de colonne te Koeta-Radja terugkeerde, was<br />
iedereen stomverbaasd, dat de onderneming was gelukt<br />
ten koste van zóó weinig verliezen !<br />
7 April kwam de Legercommandant, de Luitenant-<br />
Generaal VETTER, te Oelèë-Lheuë aan ter vervanging van<br />
Generaal DEIJKERHOFF, tevens met de opdracht, de zaken<br />
in Atjeh in goede banen te leiden.<br />
Al spoedig bleek de noodzakelijkheid om de buitenlinie<br />
op te heffen en de volgende dagen werden verschillende<br />
excursiën gemaakt om de bezettingen af te halen en de<br />
posten te ontruimen. Aan die excursiën nam het. korps
~ 33 —<br />
marechaussee een zeer werkzaam aandeel. Zoo b. v. bij den<br />
tocht op 17 April onder den daags te voren te Oelèë Lheuë<br />
gedebarkeerden Luitenant-Kolonel VAN HEUTSZ, tot het<br />
ontzetten van de posten Senelop en Lam Soet, waaraan 8<br />
brigades marechaussee deelnamen. Evenzoo bij de excursie<br />
op 20 April, waarmede de opheffing der buitenlinie werd<br />
beëindigd en waarbij 10 brigades marechaussee onder<br />
Graafland een zeer actieve rol speelden. Ook bij de verrassing<br />
van de versterking Batoe in de XIII moekims Toengkoeb<br />
wisten de daaraan deelnemende 6 brigades marechaussee<br />
onder Graafland zich zeer te onderscheiden; niet<br />
minder bij de diversie op 2 Mei naar Senelop en Montassik<br />
en bij den tweeden tocht naar de XIII moekims Toengkoeb<br />
op 4 Mei,<br />
Bij al deze excursies, die ten doel hadden den aanval<br />
op T. Oema's hoofdstelling voor te bereiden door het den<br />
met hem verbonden afvallige hoofden in hun eigen gebied<br />
lastig te maken, demonstreerden de marechaussees hun<br />
superieure gevechtswaarde, hun onvermoeidheid en hun<br />
bijzondere geschiktheid voor den strijd tegen den Atjehschen<br />
vijand. Graafland en zijn mannen beten bijna overal<br />
de spits af, baanden de infanterie den weg en boezemden<br />
den tegenstander een heilzaam ontzag in. En, al ging het<br />
uit den aard der zaak slechts geleidelijk, de infanterie begon<br />
zich de dcfor de marechaussee gegeven lessen ten nutte te<br />
maken en de groote waarde van Graafland's denkbeelden<br />
in te zien. Een nieuwe, krachtige geest ontwaakte langzaam<br />
maar zeker.<br />
Van 23 — 26 Mei had de groote actie plaats om T.<br />
Oema uit zijn stellingen in de IV en VI moekims te verdrijven,<br />
waaraan door het geheele korps marechaussee werd<br />
deelgenomen.<br />
De onderneming werd met schitterenden uitslag bekroond.<br />
In de daarop volgende dagen werden verder verschillende<br />
excursie s uitgevoerd om het succes uit te breiden,<br />
waarvan genoemd mogen worden de tocht onder den Ko-
~ 34 _<br />
lonel STEMFOORT naar de IV moekims ter doorzoeking<br />
van de aan de zuidelijke hellingen van het Raja-gebergte<br />
gelegen kampongs, de excursie naar de Lamkrak moekims<br />
op 9 en 10 Juni en de tocht naar de V moekims Montassik<br />
op 16 en 17 Juni. Bij al deze tochten verzamelde het korps<br />
marechaussee nieuwe lauweren.<br />
De toestand was thans zóó verbeterd dat de legercommandant<br />
het tijdstip gekomen achtte om naar Java terug te<br />
keeren. Eind Juni vertrok hij, een krachtig gestelde geheime<br />
instructie achterlatende, waarin o.m. werd gezegd:<br />
,,Met het bezet houden der geconcentreerde stelling<br />
zal echter gepaard gaan actief optreden der troepen<br />
buiten de grens dier stelling, n.1. patrouilles der posten<br />
in het voorterrein en kleinere of grootere colonnes, gevormd<br />
uit de mobiele macht te Koetaradja, op grooteren afstand<br />
buiten de linie.<br />
Het doel van dit actief optreden, buiten de grens der<br />
geconcentreerde stelling moet zijn:<br />
het verjagen en zoo mogelijk vernietigen van vijandelijke<br />
hoofden en benden;<br />
het steunen der bevolking, voor zoover zij door feiten<br />
bewijst, aan vijandig gezinden het rustig verblijf in haar<br />
midden tegen te gaan;<br />
het bij voortduring levendig houden bij de Atjehers van<br />
het bewustzijn onzer overmacht, zooals dat door de operatiën<br />
sedert 23 Mei j.1. thans krachtig gevestigd is."<br />
Zoo was dan wederom en ditmaal vo<strong>org</strong>oed, gebroken<br />
met de politiek van afwachten en onthouding en werd eindelijk<br />
het eenige middel aangegrepen dat Atjeh tot onderwerping<br />
kon brengen: actief en offensief optreden; den Atjeher<br />
met kracht van wapenen dwingen om ons gezag te erkennen<br />
door hem op te zoeken en aan te grijpen daar, waar<br />
hij tegen ons in verzet kwam.<br />
Na al het voorafgaande behoeft het geen betoog meer,<br />
dat voor de actie zooals die in de instructie van den Gene-
- 35 -<br />
raai Vetter werd aangekondigd, de marechaussee een welhaast<br />
ideale troep vormde.<br />
Het korps kon zich in zijn volle kracht ontplooien 1<br />
Reeds den dag na het vertrek van den Legercommandant<br />
werd een nieuwe excursie ondernomen om de kampongs<br />
Rabat en Sibrèh te tuchtigen, waartoe een sterke troepenmacht<br />
in 3 colonnes onder bevel van den Kolonel Stemfoort<br />
uitrukte. De le colonne, onder commando van den Luitenant-<br />
Kolonel van Heutsz, zou de tuchtiging uitvoeren.<br />
Als eerste gevechtsdoel stond op het programma de<br />
overvalling van de geduchte versterking Anak Galong, een<br />
onzer vroegere posten, die in April tevoren was ontruimd<br />
en door den vijand bezet. Deze taak werd opgedragen aan<br />
het korps marechaussee dat bij de le colonne werd ingedeeld<br />
en dat, gesteund door een compagnie snelladers (')<br />
vóór het aanbreken van den dag zich bij verrassing van<br />
de versterking moest meester maken.<br />
De opdracht werd op schitterende wijze uitgevoerd;<br />
de verrassing van Anak Galong vormt een van de schoonste<br />
bladzijden in de geschiedenis van het korps marechaussee.<br />
Velen onderscheidden zich bij deze affaire, niet het minst<br />
de vier ingedeelde luitenants Stoop, Wagener, Vis, ( 2<br />
) en<br />
Dijkstra. Graafland, Wagener en Dijkstra werden bij het<br />
gevecht gewond.<br />
Wij hadden aan verliezen 4 gewonde officieren, 6 gesneuvelde<br />
en 29 gewonde onderofficieren en minderen. De<br />
vijand liet 112 dooden in onze handen achter.<br />
In het nu volgende tijdperk werd het actieve optreden<br />
met kracht voortgezet en vele excursies werden uitgevoerd<br />
naar de streken, waar de verzetspartij nog niet het hoofd<br />
in den schoot had gelegd. Ook aan deze tochten nam het<br />
korps marechaussee een werkzaam aandeel. Het zou ons te<br />
(') dit is een compagnie uitgerust met geweren M. 95.<br />
C 2<br />
) Eenige jaren daarna, in 1899, vond deze kranige marechausseeofficier<br />
in het Pidiësche den dood-
- 36 -<br />
ver voeren van al deze ondernemingen verslag te doen en<br />
het aandeel der marechaussees in de behaalde successen te<br />
beschrijven. Volstaan wij met de vermelding der voornaamste<br />
acties waaraan de marechaussee deelnam : de excursie<br />
naar de Kroeéng Raba-baai op 15 Juli, de oplichting van<br />
Teukoe Nja-Makam in den nacht van 21 op 22 Juli, de tocht<br />
naar de XXVI moekims op 29 en 30 Juli. de excursies naar<br />
Lepong en Lohong van 8—14 Augustus, de tocht naar de<br />
XXII moekims van 23 — 27 Augustus, voorts tal van kleinere<br />
patrouilles in de maanden September en October, totdat op<br />
30 October weer een grootere excursie onder commando<br />
van Graafland werd gemaakt naar Ladoeng en Kroeëng-Raja.<br />
Voorwaar een respectabele lijst, die wel bewijst dat het<br />
korps marechaussee zijn dagen niet in ledigheid sleet.<br />
In December 1896 trad Graafland als commandant van<br />
het korps marechaussee af en werd opgevolgd door den<br />
kapitein VAN KAPPEN.<br />
Hij mocht zijn korps overgeven als een keurtroep, die<br />
zijn groote militaire waarde in tal van gevechten in het afgeloopen<br />
jaar had bewezen, die zich daarbij met roem had<br />
overladen en die zijn naam vo<strong>org</strong>oed gevestigd had.<br />
V. HET TIJDPERK NA GRAAFLAND 'S AFTRE<br />
DEN TOT HET OPTREDEN VAN GOUVERNEUR<br />
VAN HEUTSZ (MEI 1898).<br />
De krachtige, onverpoosde actie in 1896, na T. Oema's<br />
afval, had belangrijke resultaten gewrocht. In 9 maanden<br />
tijds was het gelukt om niet alleen de veiligheid binnen de<br />
geconcentreerde linie afdoende te verzekeren doch bovendien<br />
het de linie omringende gebied tot rust te brengen.<br />
Het kwam er nu op aan om naast het behouden van hetgeen<br />
bereikt was, het succes verder uit te breiden en de<br />
l bevolking, die grootendeels gevlucht was, weer in de kam-<br />
* pongs terug te lokken. Dit kon alleen dan gelukken, als wij<br />
er voor z<strong>org</strong>den dat ze daarna rustig aan den arbeid kon
- 37 -<br />
blijven en niet langer door de verzetspartij werd lastig gevallen.<br />
Door de Regeering werd thans op grond van bovenstaande<br />
overwegingen aanvaard het z. g. stelsel van „actieve/<br />
beheersching van de 3 sagi's van Groot Atjeh". De geconcentreerde<br />
linie bleef daarbij behouden, echter met opheffing<br />
van een aantal overbodig geworden posten. Zij zou tot<br />
steunpunt dienen van een drietal mobiele colonnes, die vanuit<br />
vooruitgeschoven bivaks zouden opereeren, ten einde,<br />
ieder in haar eigen ressort, de dieper landwaarts in gelegen<br />
streken te kunnen beheerschen en de verzetslieden verder<br />
het gebergte in te jagen.<br />
Te Lhoknga, Indrapoeri, Tjot Mantjang en later ook te<br />
Kroeëng-Raja werden overeenkomstig dit plan bivaks opgericht<br />
van waaruit onafgebroken werd gepatrouilleerd.<br />
Het stelsel had het gewenschte succes. In de Atjehvallei,<br />
het gebied der XXII moekims, waar de mobiele colonne<br />
onder de bevelen was gesteld van den luitenant kolonel van<br />
Heutsz, weerde de verzetspartij onder de hoofdleiding van<br />
den befaamden aanvoerder Panglima Polim zich weliswaar<br />
geducht, doch stap voor stap werd zij teruggedrongen, totdat<br />
tenslotte op 25 October Seulimeum door ons werd<br />
bezet. Hier werd onmiddellijk aangevangen met den bouw<br />
van een bivak voor l'/ 2 bataljon infanterie.<br />
Inmiddels was bij Gouvernementsbesluit van 13 Januari<br />
1897 No. 1 het korps marechaussee uitgebreid tot een<br />
sterkte van 5 officieren en 362 onderofficieren en minderen.<br />
Tevens werd de taak van het korps gewijzigd; in den vervolge<br />
zou het niet alleen meer worden gebruikt voor het \<br />
verrichten van politiediensten doch bovendien voor „het<br />
uitvoeren van die handelingen uit den kleinen oorlog, waar- '<br />
toe het door zijne groote lokale terreinkennis en zijne vertrouwdheid<br />
met de bevolking in het bijzonder geschikt was".<br />
Zoowel de uitbreiding als de wijziging van de taak waren<br />
van groote beteekenis ; hielden zij eenerzijds een erkenning<br />
in van de groote verdiensten der marechaussee en van haar
- 38 ~<br />
bijzondere geschiktheid voor den strijd tegen den Atjeher,<br />
anderzijds maakten zij het mogelijk het korps beter tot zijn<br />
recht te doen komen.<br />
In Februari 1897 werd een tocht ondernomen in twee<br />
colonnes naar Leupoeëng — ± 10 K.M. ten Zuiden van Lhoknga<br />
— het gebied waar T. Oema met zijn benden verblijf<br />
hield. Een dezer colonnes, bestaande uit het korps marechaussee,<br />
1 compagnie infanterie en een detachement genietroepen<br />
ging overzee en ontscheepte te Leupoeëng op<br />
den 27en Februari. Van daar trok de colonne dwars door<br />
het terrein naar Samahani — tusschen Koetaradja en Indrapoeri<br />
aan de Atjehtram — alwaar zij 3 Maart d.a.v. aankwam,<br />
zonder onderweg op ernstigen tegenstand gestooten te<br />
zijn. Dit feit legt wel getuigenis af van den enormen vooruitgang<br />
die sedert T. Oema's afval, dus in nog geen jaar<br />
tijds in den toestand was gebracht.<br />
Daar bleek dat de zware patrouillediensten, die in het<br />
gebied der XXII moekims dag en nacht moesten worden<br />
verricht, te veel waren voor de infanterie, werd eind<br />
Augustus 1897 de infanterie-bezetting te Samahani vervangen<br />
door 6 brigades marechaussee, die zich voor dit werk veel<br />
beter eigenden. Samahani is dus de eerste marechausseepost<br />
geweest.<br />
In Juli werden 4 brigades marechaussee te Lhoknga<br />
gelegerd voor het registreeren van de bevolking in de IV<br />
en VI moekims, even later eveneens 4 brigades te Lam<br />
Njong voor de registratie in de XIII moekims.<br />
In Augustus 1897 werd het noodig een expeditie te<br />
zenden naar Sigli, alwaar de verzetspartij het onze bezetting<br />
herhaaldelijk zeer lastig maakte. Aan de onderneming namen<br />
12 brigades marechaussee deel. Op 6 Augustus begonnen<br />
de vijandelijkheden; 15 Augustus d. a. v. kon de expeditionnaire<br />
troepenmacht worden ontbonden, nadat de rust in<br />
Sigli en in de onmiddellijke nabijheid daarvan was hersteld.<br />
Bij Gouvernementsbesluit van 16 December 1897 No.<br />
9 werd het korps marechaussee wederom uitgebreid en
~ 39 ~<br />
thans gebracht op een sterkte van 9 officieren en 485 on»<br />
derofficieren en manschappen, vormende 2 divisiën. Vanaf<br />
dit tijdstip werd de functie van korpscommandant teruggebracht<br />
tot een in hoofdzaak administratieve. De korpscommandant<br />
kwam daardoor op het tweede plan ; voortaan waren<br />
de divisiecommandanten de eigenlijke leiders van de actie.<br />
De taak: het verrichten van politiediensten binnen de<br />
geconcentreerde linie, bleef nog steeds behouden. Gelukkig<br />
echter was de toestand aldaar zoo veilig geworden, dat deze<br />
taak niet veel meer om het lijf had, zoodat het korps marechaussee<br />
voor gewichtiger diensten vrij kwam. Het is dan<br />
ook in 1898 bijna voortdurend te velde geweest.<br />
In den aanvang van 1898 was de verzetspartij, waarbij<br />
zich ook de Pretendent Sultan bevond, onder haar leider<br />
Panglima Polim in Pidië teruggetrokken en had Keumala tot<br />
tijdelijken Sultanszetel en hoofdkwartier van het verzet geproclameerd.<br />
Daartoe door P. Polim uitgenoodigd, sloot T.<br />
Oema zich hier met een sterke en goed gewapende macht<br />
bij de oorlogspartij aan. Het werd duidelijk dat een krachtig<br />
actief optreden in dit gebied, al sedert lang het brandpunt<br />
van verzet, van waaruit de strijd in alle streken van<br />
Atjeh werd gevoed, dringend noodzakelijk was. Voorbereidingen<br />
voor een expeditie in het Pidiësche werden dan ook<br />
getroffen.<br />
Temidden van deze voorbereidingen werd begin Mei<br />
1898 de Kolonel VAN HEUTSZ tot Civiel en Militair Gouverneur<br />
van Atjeh benoemd. Deze gebeurtenis luidde weer<br />
een geheel nieuwe periode op Atjeh in, een periode, die<br />
de meest glorierijke, van alle zou worden en zou leiden tot<br />
de definitieve onderwerping van het land waarmede wij nu<br />
welhaast 30 jaren in oorlog waren.<br />
Even groot aanvoerder als scherpzinnig en vooruitziend<br />
staatsman begreep van Heutsz, dat na de thans behaalde<br />
resultaten de kroon op het werk gezet moest worden<br />
door geheel Atjeh in den vasten greep van ons gezag te
- 40 -<br />
brengen. Niet langer mocht worden genoegen genomen met<br />
een invloedssfeer zich beperkende tot groot-Atjeh en de<br />
kuststrooken der Onderhoorigheden, doch tot in het hartje<br />
van het binnenland moesten onze troepen het zwaard brengen<br />
aan allen, die zich tegen de „kompenie" verzetten, de<br />
zegeningen van ons bestuur aan allen, die in goede verstandhouding<br />
met ons wilden leven. En zoo zullen wij den<br />
grooten „bedwinger van Atjeh" met snelle slagen he r<br />
ver<br />
zet in de verschillende landschappen zien breken om daarna<br />
alom het pacificatiewerk ter hand te nemen.<br />
De periode van Heutsz (1898—1904) kenmerkt zich dan<br />
ook eenerzijds door een aantal expeditiën en veldtochten,<br />
anderzijds door den aanvang allerwegen van dien met het<br />
pacificatie-werk hand in hand gaanden, eigenaardigen kleinen<br />
oorlog, die met den naam „patrouille-actie" wordt aangeduid.<br />
Deze groote en kleine actie zijn niet scherp te scheiden; ze<br />
gingen onmiddellijk in elkaar over. Was het hoofdverzet in<br />
een streek door een snellen, krachtigen veldtocht gebroken,<br />
dan werd onmiddellijk het behaalde succes geconsolideerd<br />
door het inzetten van een rustelooze achtervolging van de<br />
uit elkaar geslagen benden en niet gerust, voor zij tot den<br />
laatsten man onschadelijk waren gemaakt.<br />
Aan beide actie's : de groote tochten en de patrouilleactie,<br />
heeft de marechaussee een werkzaam aandeel genomen<br />
en daarbij vele lauweren geoogst. Daar wij de patrouilleactie<br />
landschapsgewijze zullen beschouwen en de excursiën<br />
en tochten zich veelal over verschillende gebieden uitstrekten,<br />
zullen wij, terwille van een goed overzicht, ons in het<br />
volgend hoofdstuk uitsluitend tot de laatstgenoemde bepalen,<br />
de bespreking van de patrouille-actie als een afgerond geheel<br />
tot later uitstellende.
- 41 -<br />
VI. DE GROOTE TOCHTEN EN EXPEDITIËN.<br />
I. De Pidië-expeditie; excursiën in<br />
Idi en Peusangan.<br />
Onmiddellijk na het optreden van VAN HEUTSZ nam<br />
onder zijn opperbevel de Pidië-expeditie een aanvang. Een<br />
expeditionnaire troepenmacht van 4 bataljons infanterie met<br />
hulpwapens, waarbij ingedeeld de le divisie marechaussee,<br />
sterk 12 brigades, onder commando van den kapitein VAN<br />
BLOEMEN WAANDERS, werd te Sigli samengetrokken.<br />
Op den len Juni 1898 werd van uit Sigli opgerukt.<br />
Tot 5 Juli toe werd het gebied in alle richtingen doorkruist<br />
en overal de tegenstand die men ontmoette gebroken. Bij<br />
de uiterst vermoeiende marschen en de vele gevechten was<br />
de marechaussee steeds vooraan.<br />
Toen noodzaakte het plotseling uitgebroken ernstige<br />
verzet in Idi den opperbevelhebber zich onverwijld met een<br />
bataljon infanterie en de le divisie marechaussee derwaarts<br />
te begeven. 6 Juli 1898 vertrok deze troepenmacht naar<br />
Idi. Na een korte, doch snelle en krachtige actie werd op<br />
den lóen Juli de hoofdleider van het verzet : Teungkoe<br />
TAPA, op de vlucht gedreven. Nadat nog van 18 — 21<br />
Juli een excursie gemaakt was naar Simpang Oelim kon het<br />
verzet als geëindigd worden beschouwd en keerde de opperbevelhebber<br />
met de door hem meegenomen troepenmacht<br />
weer naar Sigli terug.<br />
De in Juni—Juli in het Pidiësche opgedane ervaring<br />
had geleerd, dat men slechts te maken had met vijandelijke<br />
benden, doch dat de bevolking in haar geheel niet aan<br />
den strijd deelnam. Was zij daartoe in den aanvang misschien<br />
wel geneigd geweest, ons krachtig en voortvarend<br />
optreden, de weinige tegenstand, die de verzetspartij onzen<br />
zegevierenden troepen had kunnen bieden, de oogenschijnlijk<br />
geringe inspanning, die het ons had gekost om het hei-
_ 42 ~<br />
lige Keumala te bereiken, dat alles tesamen had de bevolking<br />
al spoedig van eventueele plannen in die richting<br />
afgebracht. Van Heutsz begreep dan ook dat een rustelooze<br />
achtervolging van de benden en vooral van de leiders van<br />
het verzet op den vo<strong>org</strong>rond moest staan. Waren deze maar<br />
eenmaal onschadelijk gemaakt dan kon de bevolking weer<br />
rustig aan den arbeid gaan en zou de streek spoedig geheel<br />
zijn gepacificeerd.<br />
Doch de moeilijkheid was, de verzetsleiders en de<br />
benden aan hun kleed te komen. Vaste verblijfplaatsen hadden<br />
zij uit den aard der zaak niet, standhouden in stellingen<br />
waagden zij na de hun toegebrachte zware verliezen<br />
niet meer. Zij verschenen en verdwenen als dieven in den<br />
nacht, trachtende snel een slag te slaan om dadelijk daarna<br />
weer naar het moeilijk toegankelijke bergland uit te wijken.<br />
Hiertegen was een ander optreden dan het tot dusverre<br />
gevolgde noodzakelijk: groote mobiliteit, gepaard<br />
gaande aan verrassing moest hier uitkomst brengen. Door<br />
kleine colonnetjes, zoowel overdag als 's nachts het terrein<br />
in alle richtingen doorkruisende en afzoekende, moest aanraking<br />
met de benden worden gezocht.<br />
Voor het eerst zien wij zich hier geleidelijk de strijdwijze<br />
ontwikkelen, die daarna tot op den huidigen dag de<br />
militaire actie op Atjeh en elders op de buitengewesten<br />
heeft bepaald. Dat de marechaussee voor dit werk als gegeknipt<br />
was, zal na het voorafgaande geen verwondering<br />
meer baren; was zij niet van den aanvang af gewend geweest<br />
aan snel en verrassend optreden, aan het patrouilleeren<br />
dwars door het terein, ook bij nacht en ontij?<br />
Tjot Moerong, een 20-tal K. M. landwaarts in, ten<br />
Zuiden van Sigli gelegen, werd tot tijdelijk bivak van een<br />
mobiele colonne bestemd, ten einde met meer succes de<br />
benden te kunnen bestrijden en het verrassend element bij<br />
die bestrijding beter tot zijn recht te kunnen doen komen.<br />
Den tweeden Augustus 1898 werd het door twee bataljons<br />
infanterie met hulpwapens en de divisie marechaussee, het
- 43 -<br />
geheel onder den opperbevelhebber, bezet. Twee dagen<br />
later nam de intensieve patrouillegang door kleine colonnes,<br />
bij dag zoowel als bij nacht, een aanvang.<br />
Deze rustelooze, felle actie had tengevolge, dat de verzetspartij<br />
zich in de vlakte niet meer veilig voelde. De<br />
hoofdleiders van het verzet: P. Polim en T. Oema weken<br />
dan ook met den Pretendent-Sultan naar het gebergte uic<br />
en zochten een toevlucht in de vallei van Tangsé, die nog<br />
nimmer door onze troepen was bezocht en waarvan men<br />
slechts wist dat zij ergens ten zuiden van Sigli, op ± 60 K.M.<br />
afstand moest liggen. Doch dadelijk nam de opperbevelhebber<br />
zijn maatregelen om den vijand ook hier te achtervolgen.<br />
Op den Hen Augustus werd de le tocht naar Tangsé<br />
onder leiding van den Lui tenant-Kolonel WILLEMS<br />
ondernomen. Men stootte echter op de kloof van Beniët,<br />
den eenigen toegangsweg tot de vallei, die zóó zwaardoor<br />
T. Oema's benden was versterkt en versperd, dat onverrichterzake<br />
moest worden teruggekeerd.<br />
Op 22 Augustus d.a.v. werd de tocht opnieuw beproefd,<br />
thans in twee colonnes. Bij de le colonne, onder persoonlijk<br />
bevel van van Heutsz, was ingedeeld de divisie marechaussee.<br />
De onderneming was een groot waagstuk: zonder aan- en<br />
afvoerweg, zonder kaarten of gidsen trok de colonne op<br />
grooten afstand van haar operatiebasis met slechts enkele<br />
dagen vivres bij zich een woest en onherbergzaam bergland,<br />
waarin wegen noch paden werden aangetroffen, binnen, ter<br />
omtrekking van de zwaar versterkte kloof van Beniët.<br />
Doch ook hier beloonde het geluk den stoutmoedige. De<br />
tocht slaagde volkomen; zonder verliezen werd Tangsé<br />
bereikt. T. Oema, zijn stelling in de kloof omtrokken ziende<br />
en zich in den rug bedreigd voelende, vluchtte naar de<br />
Westkust, waar. hij het volgend jaar even ten Noorden van<br />
Meulaboh zou sneuvelen.<br />
28 Augustus was de Tangsécolonne weer te Sigli terug.<br />
De volgende dagen werd de rustelooze achtervolging
- 44 -<br />
der vijandelijke benden voortgezet, waarbij zich de divisie<br />
marechaussee wederom zeer onderscheidde. Onder meer<br />
voerde zij in den nacht van 5 op 6 September een overvalling<br />
uit, waarbij eenige voorname hoofden werden opgelicht,<br />
Dit wapenfeit maakte een diepen indruk op de bevolking.<br />
In September 1898 was dan ook de toestand in het<br />
Pidiësche zóódanig verbeterd, dat het hoofdverzet geheel<br />
gebroken was te achten. Slechts het onschadelijk maken<br />
der overgebleven benden restte nog.<br />
Eind September moest worden opgetreden in het landschap<br />
Peusangan, gelegen op de Noordkust van Atjeh alwaar<br />
T. Tjhi' Peusangan het ons lastig maakte. De opperbevelhebber<br />
vertrok daartoe met 2 bataljons infanterie en hulpwapens,<br />
zoomede de 2e divisie marechaussee van Sigli naar<br />
Lhokseumawe. Op den 27en September begon van daar de<br />
marsch ; 25 October kon de expeditionnaire macht worden<br />
ontbonden nadat de rust in Peusangan en de aangrenzende<br />
landschappen, waaronder Pasé, ten koste van slechts luttele<br />
verliezen was hersteld.<br />
Zoo had óns krachtig, actief optreden in 1898 wederom<br />
groote successen geboekt en de onderwerping van Atjeh<br />
een belangrijke schrede vooruit gebracht. Ook ditmaal had<br />
de marechaussee zich schitterend gehouden en haar<br />
groote waarde voor den strijd tegen den Atjeher, die zoo<br />
vaak en zoo overtuigend gebleken was, deed het verlangen<br />
geboren worden het korps belangrijk uit te breiden. Bij<br />
Gouvernementsbesluit van 3 Maart 1899 No. 6 werd dan<br />
ook de sterkte van het korps gebracht op 5 divisiën, welk<br />
aantal tot 1926 behouden zou blijven, tesamen tellende 20<br />
officieren en 1212 onderofficieren en manschappen. De<br />
Plaatselijk Militair Commandant te Koetaradja werd belast<br />
met het korpscommando.<br />
Een gedeelte van het korps was bestemd om, met de<br />
de garnizoenstroepen, de rust en orde in Groot-Atjeh te<br />
handhaven, de rest om met de veldbataljons de in onder-
- 45 -<br />
werping gebrachte streken te paciflceeren, de nog overgebleven<br />
benden te achtervolgen en beschikbaar te blijven<br />
voor het gewapenderhand optreden in gebieden, waar<br />
wederom verzet mochc uitbreken. Door deze bestemming<br />
werden de divisies telkens daar gebruikt waar zij het meest<br />
noodig waren, zoodat wij ze herhaaldelijk van standplaacs<br />
zien veranderen. Bij den aanvang der patrouilleactie, omstreeks<br />
eind 1901, waren ze gelegerd:<br />
de le divisie te Seulimeum,<br />
de 2e divisie te Samalanga en Meureudoe,<br />
de 3e divisie te Lam Njong,<br />
de 4e divisie te Indrapoeri,<br />
de 5e divisie te Lhoknga.<br />
Deze standplaatsen betreffen slechts de divisiecommando's.<br />
Naast deze garnizoenen waren in verschillende andere<br />
bivaks onderdeelen der divisies gelegerd.<br />
In het hoofdstuk „de patrouille-actie" zal nader worden<br />
vermeld, waar de onderscheidene divisies achtereenvolgens<br />
hun hoofdactiegebied vonden.<br />
In 1898 was het korps marechaussee met de karabijn M 95<br />
verwapend. Al spoedig bleek dat het wapen voor deze<br />
troepen enkele wijzigingen behoefde. Nog in hetzelfde jaar<br />
werden de noodige veranderingen aangebracht; de aldus<br />
getransformeerde karabijnen kregen den naam van marechaussee-karabijnen<br />
(karabijnen marechaussee M. 95).<br />
Omstreeks dienzelfden tijd verviel de rentjong uit de<br />
bewapening. In zijn lichte, handige en goede repeteerkarabijn<br />
en zijn klewang had de marechaussee een in alle behoeften<br />
volkomen voorziend stel wapens, zoodat een dergelijk kort<br />
steekwaken als overbodig kon worden beschouwd.<br />
2. De Pasé expeditie ; 7 Juni-14 September 1899.<br />
In het eerste halfjaar van 1899 werd de Pasé-streek,<br />
die het vorige jaar tijdens de Peusangan-expeditie was bezocht,
- 46 _<br />
wederom in beroering gebracht, thans door Teungkoe (')<br />
Tapa dezelfde, die in 1898 het heftige verzet in Idi<br />
had ge<strong>org</strong>aniseerd. Onmiddellijk nam de Gouverneur zijn<br />
maatregelen. Troepen werden te Lam Njong en Seulimeum<br />
samengetrokken, vanwaar in 2 colonnes naar Meureudoe<br />
werd gemarcheerd waar op den 7en Juni VAN HEUTSZ<br />
zelf het opperbevel nam.<br />
De expeditionnaire macht was samengesteld uit 2 bataljons<br />
infanterie met hulpwapens en 6 brigades marechaussee.<br />
Na dwars door Samalanga en Peusangan naar het verzetsgebied<br />
te zijn getrokken en aldaar de verzecspartij onder<br />
Tng. Tapa met belangrijke verliezen uit zijn stellingen te<br />
hebben verjaagd, werden deze streken van eind Juni —<br />
September in alle richtingen doorkruist en werd overal het<br />
verzet den kop ingedrukt. Als resultaat van dit krachtige<br />
optreden kwamen alle voorname hoofden op één na in het<br />
Pasésche en aangrenzende landschappen in onderwerping.<br />
3. De Samalanga expeditie.<br />
Januari — Februari 1901.<br />
Begin 1901 werd andermaal een optreden op Atjeh 's<br />
Noordkust noodig, toen bleek dat in het landschap Samalanga<br />
de hoofdleiders van het verzet: de Pretendent-Sultan<br />
en Panglima Polim met hun aanhang een veilige toevlucht<br />
hadden gevonden en zich aldaar krachtig hadden verschanst.<br />
Zoo was o.a. de Glé Batèë Ilië met de omringende heuvels,<br />
de geduchte stelling, waartegen in 1880 zelfs Generaal v.d.<br />
Heijden herhaaldelijk het hoofd had gestooten, in krachtigen<br />
staat van tegenweer gebracht. Wederom werd een expeditionnaire<br />
macht te Meureudoe samengetrokken, ter sterkte<br />
van 2 bataljons Infanterie met hulpwapens en de 2e divisie<br />
( !<br />
) Teungkoe, afkorting Tng. = het praedicaat van allen, die een<br />
geestelijk ambt bekleeden.<br />
Teukoe, afkorting T., is in het algemeen de titel of het aanspraakwoord<br />
voor de Atjehsche bestuurders of „adëllijke" personen.
- 47 -<br />
marechaussee. Op den 30en Januari 1901 trok van Heutsz<br />
aan het hoofd van deze macht tegen den vijand op.<br />
Tengevolge van een krachtige inleidende artillerie-beschieting<br />
door de marine, ontruimde de vijand zonder slag of stoot<br />
zijne stellingen, met uitzondering van het oude bolwerk: de<br />
Glé Batèë Ilië, dat tot den laatsten man werd verdedigd.<br />
Doch verzet, hoe moedig ook, kon niet baten; binnen korten<br />
tijd waren onze zegevierende troepen meester van het<br />
terrein en was ook hier het verzet gebroken.<br />
4. De tochten ter achtervolging van den<br />
Pretendent-Sultan en Panglima<br />
Polim met hun aanhang.<br />
In het tijdperk April 1896 — begin 1901 waren aan<br />
de verzetspartij zware klappen toegebracht, doch nog altijd<br />
bevonden zich de beide hoofdfiguren van het verzet: de<br />
Pretendent-Sultan en Panglima Polim, op vrije voeten.<br />
Was laatstgenoemde, het machtige en in hoog aanzien<br />
staande hoofd der XXII moekims, de eigenlijke ziel der tegen<br />
ons gerichte actie, ook de aanwezigheid van den Pretendent,<br />
in de oogen der verzetspartij nog altijd den op den<br />
Atjehschen sultanstroon rechthebbenden Toeankoe, vormde<br />
een ernstig en steeds dreigend gevaar. Toen wij dan ook<br />
na de Samalanga-expeditie de handen wat meer vrij kregen,<br />
werd een scherpe actie ter achtervolging van deze beide<br />
onruststokers, die zich veelal in eikaars nabijheid ophielden,<br />
ingezet.<br />
Na achtereenvolgens uit Peudada, Peusangan en Samalanga<br />
verdreven te zijn, zocht Panglima Polim zijn toevlucht<br />
in de bovenstreken van Keureutöë en Geudong, terwijl de<br />
Pretendent-Sultan in September 1901 naar de Gajo-landen<br />
uitweek. Ten einde hem ook hier niet met rust te laten<br />
werden verschillende marechaussee colonnes gevormd en speciaal<br />
met hun opsporing en achtervolging belast.<br />
Zoo trok op den 27en September 1901 een marechaussee-
- 48 -<br />
colonne ter sterkte van 12 brigades, waarbij ingedeeld de<br />
Luitenants SCHEEPENS, jhr. BOREEL, WATRIN, AUKES,<br />
KORNDÖRFFER en de onderluitenant CHRISTOFFELonder<br />
den Majoor van DAALEN van Panté-Lhong naar den<br />
Laoet Tawar (Gajolanden). Hoewel het geheele meergebied<br />
gedurende twee maanden onafgebroken werd doorkruist, was<br />
het tengevolge van de vijandige houding der bevolking<br />
bijna onmogelijk om berichten los te krijgen. Eindelijk gelukte<br />
het een Gajo op te vatten, die bereid bleek om de schuilplaats<br />
van den Pretendent-Sultan aan te wijzen. Op den<br />
19en October werd deze overvallen, doch hoewel 18 verzetslieden<br />
konden worden neergelegd en vele wapens, preciosa<br />
e. d. werden buitgemaakt, gelukte het den vorstentelg zelf<br />
met zijn vrouwen en kinderen te ontkomen. Verdere aanraking<br />
met den Pretendent en zijn aanhang werd niet meer<br />
verkregen, zoodac de colonne medio November via Meulaboh<br />
naar huis terugkeerde.<br />
Eind 1901 werd een colonne van 4 brigades van de<br />
3e divisie marechaussee onder den kapitein WEBB in Matang<br />
Koeli (Lho' Soekon) gelegerd, in het bijzonder bestemd<br />
voor de achtervolging van P. Polim. Korcen tijd daarna-21<br />
januari 1902 - kwam echter de commandant door het neerstorten<br />
van een valboom om het leven<br />
Op 3 Maart 1902 rukte een colonne ter sterkte van 8<br />
brigades marechaussee onder den Majoor v.d. MAATEN,<br />
waarbij ingedeeld de Luitenants van HETTINGA TROMP,<br />
BURGER en DRAAIJER vanuit Samalanga naar de Gajolanden<br />
op. Ook deze colonne vermocht de vluchtelingen niet te<br />
ontdekken en keerde op den 17en April onverrichterzake te<br />
Panté-Lhong terug, na de verzetspartij een verlies van 18<br />
man te hebben toegebracht en 44 vuurwapens te hebben<br />
buitgemaakt.<br />
Korten tijd daarna — 28 Juni 1902 —- rukte een colonne<br />
ter sterkte van 4 brigades marechaussee (de luitenants STEIJN<br />
VAN HENSBROEK en VASTENOU) en een sectie infanterie
- 49 -<br />
(luitenant KORNDÖRFFER), onder bevel van den kapitein CO-<br />
LIJN, wnd. controleur van Lhokseumawe, van uit laatstgenoemde<br />
plaats er op uit ter opsporing van P. POLIM. Na tevergeefs<br />
een schuilplaats van dezen te hebben overvallen trok COLIJN,<br />
bericht hebbende ontvangen dat de panglima van den Pretendent<br />
naar de Gajolanden was uitgeweken en vermoedende,<br />
dat de Pretendent zelf wel niet ver zou<br />
zijn, eveneens daarheen, daarbij eigener initiatief van zijn<br />
opdracht afwijkende. Bij dezen tocht stootte de colonne op<br />
de hellingen van den Boer ni Intèm-Intèm, den toegang<br />
tot het Gajo-Loeös gebied, op een zeer zwaar versterkte<br />
stelling, die genomen werd ten koste van 4 dooden en 10<br />
gewonden, waaronder de luitenants STEIJN van HENSBROEK<br />
en KORNDÖRFFER, waarvan de eerstgenoemde spoedig<br />
daarop overleed. De vijand liet 37 dooden in zijn stellingen<br />
achter.<br />
Door het grooce aantal dooden en gewonden moest<br />
de verdere actie worden gestaakt en keerde de colonne op<br />
den len September te Lhokseumawe terug, na in totaal 92<br />
verzetslieden te hebben neergelegd.<br />
Inmiddels was den 19en Juli de luitenant SCHEEPENS<br />
met 5 brigades marechaussee van Meureudoe naar Pameuë<br />
gezonden ter opsporing van den Pretendent, die volgens<br />
berichten hierheen was uitgeweken. Na geruimen tijd in<br />
Pameuë gepatrouilleerd te hebben werd op bericht, dat de<br />
Pretendent-Sultan naar Geumpang was vertrokken, dwars<br />
over de bergen naar deze vallei opgerukt. Hier ging het<br />
spoor verloren. Toen deze colonne, door vele zieken daartoe<br />
genoodzaakt, medio September naar Lammeulo terugkeerde,<br />
vertrok twee weken later een nieuwe colonne onder<br />
den kapitein SCHNEIDERS van Peudada naar Pameuë,<br />
terwijl een patrouille van 2 brigades marechaussee en een<br />
sectie infanterie onder den luitenant WATRIN van Sigli<br />
naar Geumpang ging ter samenwerking met de colonne<br />
SCHNEIDERS. Terzelfdertijd ageerden twee mobiele marechaussee-colonnes<br />
uit Groot-Atjeh, onder de luitenants
- 50 -<br />
GEERTSEMA BEGKERING en AUKES, waarbij ook de<br />
luitenant DINGER, op Atjeb's Noordkust en in de Gajolanden.<br />
Toen daarop berichten er op wezen, dat de Pretendent<br />
naar het Meulabohsche zou zijn gegaan, ging ook van hier<br />
een colonne onder den kapitein ADAMA VAN SCHELTEMA<br />
er op uit, terwijl de luitenant DARLANG het Beutongsche<br />
afzocht. Voor deze felle actie—en wellicht ook nog om<br />
andere redenen—week de Pretendent naar Pidië uit, waarop<br />
den 13en November 1902 3 brigades van de le divisie te<br />
Seulimeum naar Tangsé op marsch gingen. Deze colonne<br />
vond wel een schuilplaats van den gezochte en kon eenige<br />
verzetslieden neerleggen, doch den Pretendent zelf kreeg zij<br />
niet in handen.<br />
Toen kwam het bericht binnen dat de Pretendent-<br />
Sultan zijn eerste vrouw, die zich in het landschap Peusangan<br />
bevond, had laten aanzeggen in Pidië bij hem te komen.<br />
Onmiddellijk liet de onderluitenant CHRISTOFFEL, wnd.<br />
Civiel gezaghebber in Peusangan, alle wegen afsluiten en<br />
zond hij zijn spionnen er op uit om deze vrouw in het oog<br />
te houden. Toen zij zich in een prauw wilde inschepen om<br />
naar Pidië te gaan, liet hij haar gevangen nemen-<br />
Eind November 1902 zocht een colonne van 2 brigades<br />
marechaussee en 1 sectie infanterie onder den kapitein<br />
KRAMERS, waarbij ingedeeld de luitenant BODE, het<br />
Peusangansche af. Daarbij werd een ladang overvallen, waar<br />
een 8-tal verzetslieden konden worden neergelegd. Een der<br />
lijken werd herkend als dat van den Pretendent. Zoowel<br />
de persoonsbeschrijving als kleeding en wapening klopten<br />
nauwkeurig, terwijl eenigen tijd later ook de zegelring van<br />
den vorst terechtkwam, die bij de overvalling door een<br />
marechaussee bleek te zijn buitgemaakt. Twijfel was dus<br />
vrijwel uitgesloten. Toch bleek eenigen tijd later, dat de<br />
hoop ijdel was geweest; de Pretendent was opnieuw den<br />
dans ontsprongen en bevond zich nog in het land der<br />
levenden.<br />
Op den 25en December 1902 werden de favorite en de
~ 51 -<br />
zoon van den Pretendent door majoor VAN DER MAATEN<br />
in Lammeulo opgelicht. Onder den indruk van dit feit en van<br />
de scherpe achtervolging bood de Pretendent op den 5en<br />
januari 1903 zijn onderwerping aan.<br />
Alle krachten werden nu op P. POLIM geconcentreerd.<br />
Op den 24en Januari 1903 gelukte het den onderluitenant<br />
Ghristoffel de schuilplaats van dezen verzetsleider te<br />
overvallen en daarbij zijn echtgenoote gevangen te nemen.<br />
Daarna werd herhaaldelijk met zijn 'benden aanraking gekregen,<br />
waarbij deze menige veer moesten laten. P. Polim<br />
zelf kreeg men echter niet in handen.<br />
In den nacht van 20/21 Mei 1903 slaagde de majoor<br />
van der 'Maaten erin de moeder, een der vrouwen en<br />
nog enkele andere familieleden van P. Polim in Tangsé op te<br />
lichten. Toen nu bovendien in Augustus van dat jaar verschillende<br />
zijner schuilplaatsen werden overvallen door<br />
patrouilles onder COLIJN, BREWER en GHRISTOFFEL,<br />
waarbij hem zware verliezen werden toegebracht, legde P.<br />
Polim eindelijk het hoofd in den schoot en kwam den<br />
6en September d.a.v. in onderwerping. Hiermede waren de<br />
beide hoofdfiguren van het verzet onschadelijk gemaakt.<br />
De gevolgen van de onderwerping van P. Polim<br />
waren van verstrekkende beteekenis. Tal van hoofden<br />
kwamen zich de volgende maanden melden en vele uitgewekenen<br />
keerden naar hun gampongs terug. Het einddoel:<br />
de volledige pacificatie van Atjeh, was een belangrijke<br />
schrede naderbij gebracht 1 (').<br />
De hierboven geschetste successen waren practisch geheel<br />
het werk van de marechaussee geweest. Onder leiding van<br />
haar schitterende aanvoerders had zij prachtige staaltjes van<br />
moed, volharding, energie en bekwaamheid te zien gegeven.<br />
De verzetsleiders hadden geleerd wat het beteekende om<br />
('). Na zijn onderwerping heeft P. Polim zich op de meest loyale<br />
wijze van zijne verplichtingen tegenover ons gekweten en ons<br />
als bestuurder der XXII moekims zeer belangrijke diensten bewezen.
- 52 -<br />
de marechaussee op hun spoor te hebben ', dan baatte geen<br />
vlucht, hoe snel ook, geen list, hoe fijn ook uitgesponnen.<br />
Met de vasthoudendheid van een terriër bleven de brigades<br />
aan de bende kleven, haar onophoudelijk opjagende, haar<br />
geen uur rust gunnende, totdat de vijand zich zelfs in het<br />
holst van den nacht, in de diepste wildernis of temidden<br />
van bijna ontoegankelijke moerassen geen oogenblik meer<br />
veilig voelde. En het einde was onvermijdelijk : onderwerping<br />
of de dood.<br />
Men moet het die oude marechaussee-commandanten<br />
hooren verhalen om te beseffen, hoe het de bende te moede<br />
was, die werd achterna gezeten door de marechaussee. Hoe<br />
in onderwerping gekomen of gevangen genomen bendeleiders<br />
nog langen, langen tijd daarna opschrikten bij het<br />
minste geluid, sidderden bij een onverwachte beweging.<br />
Hoe b. v. de bende van P. Polim 36 uren onafgebroken<br />
door COLIJN werd achtervolgd, totdat de vijandelijke achterhoede<br />
van uitputting neerviel en langs het pad de Beaumontgeweren<br />
voor het oprapen lagen !<br />
Was het wonder dat alleen al het woord „marechaussee"<br />
voldoende was om schrik en ontsteltenis te verbreiden in<br />
het vijandelijke kamp ?<br />
5. De tocht van Overste van Daalen naar de<br />
Gajo- en Alaslanden.<br />
Wij zijn thans genaderd tot de meest beroemde tocht<br />
op Atjeh: de 163-daagsche excursie onder den luitenant<br />
kolonel VAN DAALEN door de Gajo-, Alas- en Bataklanden,<br />
het schitterende wapenfeit, waarbij een handjevol mannen<br />
stoutmoedig een marsch aflegde van meer dan 500 K. M.<br />
door onbekend vijandig gebied, in het zuidelijk gedeelte<br />
waarvan elke gampong in een vesting was herschapen, die<br />
den indringer den doortocht trachtte te beletten en daarbij<br />
tot den laatsten man, de laatste vrouw, het laatste kind<br />
zelfs standhield! Tien brigades marechaussee bestonden
- .53 -<br />
dit stoute stukje, een in getalsterkte onaanzienlijk colonnetje<br />
dat echter van zoo superieur gehalte was dat de kwantiteit<br />
door de kwaliteit meer dan vergoed werd. Onvergetelijk<br />
blijft deze tocht voor ieder, die het verslag daarvan gelezen<br />
heeft en groote bewondering vervult ons voor den man en<br />
zijn onderbevelhebbers, die den tocht tot een goed einde<br />
wisten te voeren.<br />
Op den 9en Februari 1904 vertrok de colonne uit<br />
Bireuën. Bij de macht, die in twee halve divisiën was<br />
gesplitst, resp: onder bevel van den kapitein SCHEEPENS<br />
en den len luitenant WATRIN, waren ingedeeld de marechaussee-luitenants<br />
WINTER, CHRISTOFFEL, EBBINK en<br />
AUKES, later de luitenants van BRAAM MORRIS en<br />
DRAAIJER.<br />
In het meergebied (het Takingeunsche) werd weinig<br />
verzet ondervonden. Om verrassend de Gajo-Loeös te kunnen<br />
binnenvallen en de sterke stellingen op den Boer ni<br />
Intèm-Intèm, waartegen de colonne COLIJN zulke<br />
belangrijke verliezen had geleden, te omtrekken, werd een<br />
onbekend pad gevolgd, waardoor de colonne voor groote<br />
terreinmoeilijkheden kwam te staan en ernstig oponthoud<br />
kreeg. Over den afstand Djagong-Kla werd niet minder dan<br />
9 dagen gedaan, hetgeen een nijpend voedseltekort tengevolge<br />
had.<br />
Eindelijk werd de Gajo-Loeös bereikt. Hier zou de<br />
strijd eerst recht beginnen I<br />
De bevolking van de Gajo-Loeös had zich op verzet<br />
tot het uiterste voorbereid. Elk gampongcomplex was door<br />
zware hindernissen omgeven en a. h. w. in een vesting herschapen,<br />
waarbinnen zich de geheele gampongbevolking,<br />
mannen, vrouwen en kinderen, had opgesloten, bereid zich<br />
tot den laatsten druppel bloed te verdedigen. In die „vestingen"<br />
hadden zich bij de uitgangen eenige fanatieke Gajo's -<br />
geposteerd, gereed om eiken wankelmoedige, die zijn heil<br />
in de vlucht zou willen zoeken, neer te slaan.<br />
Tegen deze versterkingen moest achtereenvolgens wor-
- 54 -<br />
den opgetornd. En de Gajo's bewezen dat het hen ernst<br />
was geweest met hun voornemen om goed en bloed te<br />
offeren voor de goede zaak! Ook dan als de borstweringen<br />
veroverd, de mannelijke strijders grootendeels buiten<br />
gevecht gesteld waren, wilden de overgeblevenen van overgave<br />
niets weten. Zelfs de gewonden verzamelden hun laatste<br />
krachten om te trachten een soldaat te dooden of te<br />
verwonden.<br />
Tot den laatsten man werd standgehouden en vrouwen<br />
C en kinderen deden vaak in doodsverachting en fanatisme<br />
' voor de mannen niet onder. Zoo moesten noodgedwongen<br />
* geheele gampongs worden uitgeroeid.<br />
Het was een droevig drama dat zich daar afspeelde in<br />
de binnenlanden van Atjeh!<br />
Toen in de Gajo-Loeös het verzetwas gebroken, rukte<br />
de colonne op naar de Alaslanden. Ook hier vertoonde de<br />
strijd hetzelfde beeld en moest gampong na gampong worden<br />
* veroverd. Ook hier leed de verzetspartij zware verliezen.<br />
Daarna trok de colonne via de Bataklanden naar Taroetoeng,<br />
dat den 18en Juli werd bereikt, en van waar uit naar<br />
Sibolga werd gemarcheerd, waar de troepenmacht zich den<br />
21 en Juli inscheepte.<br />
De moeilijke en gevaarvolle tocht was tot een goed<br />
k einde gebracht, aan de opdracht op de meest schitterende<br />
' wijze voldaan. Opnieuw had de marechaussee een gulden<br />
blad aan het reeds zoo fraaie boek harer geschiedenis toegevoegd.<br />
Behalve een groot aantal bronzen eereteekcnen voor<br />
Moed en Trouw en eervolle vermeldingen werden toegekend<br />
: 1 commandeurskruis der M. W. O. (Overste VAN<br />
DAALEN) 1 ridderkruis 3e klasse (Scheepens), 1 eeresabel<br />
(Watrin) en niet minder dan 42 ridderkruizen der 4e klasse<br />
van de M. W. O.<br />
Maar de offers waren dan ook niet gering geweest.<br />
¥ Twee en twintig verwondingen van de officieren, 23 marechaussees<br />
gesneuveld, 12 gewonden aan hun kwetsuren of
55 ~<br />
aan ontberingen en uitputting overleden en 197 verwondingen<br />
bij kader en manschappen, dat was de prijs die de<br />
marechaussee voor het succes had betaald 1<br />
De verliezen van den vijand beliepen echter alleen al^<br />
aan gesneuvelde mannen een kleine 2000 strijders. Zóó ge- '<br />
weldig was de indruk, die de colonne VAN DAALEN in<br />
de zuidelijke Gajo- en Alaslanden had gemaakt, dat een colonne<br />
ter sterkte van 6 brigades marechaussee onder den<br />
kapitein COLIJN, die van 28 October 1904 - 5 Maart 1905<br />
van Medan uit een tocht maakte door alle streken, welke<br />
door de colonne VAN DAALEN waren do<strong>org</strong>etrokken, ten<br />
Zuiden van het Meergebied practisch nergens meer verzet<br />
ontmoette.
56 -<br />
VII. HET TIJDPERK VAN DE PATROUILLE<br />
ACTIE.<br />
± 1901 - ± 1913<br />
1. De Marechaussees als pacificators.<br />
Wij hebben thans de marechaussees in verschillende<br />
functies zien optreden: als politietroepen binnen de geconcentreerde<br />
linie, als wegbereiders voor de groote infanteriecolonnes<br />
in de dagen van GRAAFLAND'S optreden als<br />
korpscommandant, als zeer gewaardeerde deelnemers aan<br />
de verschillende expeditién: Pidië, Peusangan, Idi, Pasè,<br />
Samalanga, als rustelooze achtervolgers van de hoofdfiguren<br />
van het verzet: Panglima Polim en den Pretendent-Sultan<br />
met hun aanhang, tenslotte als brekers van het verzet in<br />
de Zuidelijke Gajo- en Alaslanden. Wij zullen thans de<br />
marechaussees in een nieuwe rol beschouwen, nl. als<br />
pacificators van Atjeh, in welke rol het keurkorps zich<br />
voorzeker niet minder onderscheidde, niet minder eer en<br />
roem oogstte, dan bij de uitvoering der andere militaire<br />
diensten, die het sedert zijn oprichting had bewezen.<br />
De krachtige slagen in de laatste jaren van de negentiende<br />
en in het begin van de twintigste eeuw door VAN<br />
HEUTSZ aan de verzetspartij toegebracht, hadden weliswaar<br />
overal het verzet gebroken, doch geenszins uitgedoofd. In<br />
de pas tot onderwerping gebrachte streken was de toestand<br />
nog verre van rooskleurig. Tallooze bendeleiders met hun<br />
aanhang zwierven er nog rond, levende op kosten der<br />
bevolking. Deze laatste heulde overal met de verzetspartij,<br />
hetzij uit sympathie, hetzij uit vrees ; de kwaadwilligen toch<br />
wisten hun weerspannige landgenooten door onbarmhartige<br />
cerrorisatie wel te dwingen zich naar hun wenschen te<br />
voegen. Berichten waren dan ook in den aanvang uiterst<br />
moeilijk los te krijgen ; de bevolking, wetende dat zij haar<br />
leven in de waagschaal stelde door de djahats aan de<br />
kompenie te verraden, hield zich liever van den domme en
~ 51 ~<br />
steunde, al dan niet gedwongen, de benden zooveel mogelijk,<br />
Deze laatste kregen voortdurend nieuwen aanhang; niet<br />
alleen de avontuurlijke elementen stroomden hen toe doch<br />
ook de jonge Atjehers, door de verhalen der ouderen in<br />
de gampongs over den glorierijken strijd tegen de kompenie<br />
opgezweept, boden in grooten getale hun diensten aan succesvolle<br />
bendeleiders aan. Waar fanatieke geestelijken den '<br />
strijd tegen der „kaphé", den „prang sabi" predikten, vond<br />
hun roepstem altijd gehoor. Doch ook de levensmoeden<br />
en zij die teleurgesteld waren of zich in hun rechten aangetast<br />
voelden, zochten, ook al was de kompenie volkomen<br />
onschuldig aan hun tegenspoed, immer een uitweg voor<br />
hun ontevredenheid door de wapenen tegen den gehaten<br />
indringer op te vatten. Zoo werd het verzet steeds gevoed.<br />
Het kleinste succesje van een bendehoofd, het<br />
geringste échec aan onze zijde, door den volksmond onmiddellijk<br />
tot groote overwinningen, resp. ernstige nederlagen<br />
opgeblazen, had altijd een sterke vermeerdering van<br />
den aanhang der benden tengevolge.<br />
In deze streken werden nu kleine troepenafdeelingen,<br />
luttele brigades slechts sterk, gelegerd met opdracht het<br />
gebied te pacificeeren, waartoe de commandanten naast het<br />
militair ook het civiel gezag uit te oefenen kregen. Dit woord<br />
„pacificeeren" hield zeer veel in! Allereerst moesten de<br />
vijandelijke benden en vooral de leiders van het verzet onschadelijk<br />
worden gemaakt. Maar om dit met succes te kunnen<br />
doen, moest het vertrouwen der bevolking worden gewonnen,<br />
ten einde berichten omtrent hun verblijfplaatsen te kunnen<br />
loskrijgen. Met eindeloos geduld, veel tact, een goed begrip<br />
van de psyche van den Atjeher, streng doch rechtvaardig<br />
optreden, moest de bevolking er toe worden gebracht in den<br />
militairen bestuurder den man te zien die eenerzij ds het<br />
goede wilde, wiens streven was een weldadig bestuur te<br />
voeren en het land tot bloei en welvaart te brengen, mede<br />
door vernietiging der de bevolking terroriseerende benden,<br />
anderzijds voldoende krachtig was om zijn wil onder alle
«— 58 —<br />
omstandigheden door te zetten. Eerst dan als de bevolking<br />
er van overtuigd raakte, dat de kompenie in staat was haar<br />
volledig tegen de gevreesde wraakneming van de verzetslieden<br />
te beschermen, kwamen de berichten los en kon de achtervolging<br />
der benden met goeden kans van slagen beginnen.<br />
Daarbij was de uiterste waakzaamheid geboden want, gezien<br />
de verraderlijkheid van het Atjehsche volkskarakter, was op<br />
de betrouwbaarheid der berichtgeving niet het minste staat<br />
te maken. Menig zeer geloofwaardig klinkend bericht was<br />
niet anders dan een lokvinkje om den troep in een zeer<br />
gevaarlijke val te lokken en menige brigade, op een binnengekomen<br />
bericht uitrukkende, viel in een hinderlaag om daar<br />
met de zoo beruchte en bloedige klewan gaan vallen kennis<br />
te maken. Werd de niets vermoedende troep door een op<br />
eenige meters naast het pad in de alang-alang verscholen<br />
liggende bende Atjehers met den klewang besprongen, dan<br />
kostte dat meestentijds ernstige verliezen en gingen bovendien<br />
vaak karabijnen verloren.<br />
Het eigenaardige was dat dikwijls spionnen en gidsen,<br />
die herhaaldelijk goede diensten hadden bewezen aan de<br />
kompenie, plotseling overstag gingen en den troep verraadden.<br />
Het was dan ook nooit met zekerheid vast te stellen<br />
dat een spion niet beide partijen diende.<br />
Zoo, zoekende en tastende, het vertrouwen der bevolking<br />
langzaam winnende, de binnengekomen berichten<br />
angstvallig schiftende en, dikwijls als het ware intuïtief de<br />
waarde ervan bepalende, gelukte het eindelijk in de goede<br />
richting te komen. Was men eenmaal op het goede spoor,<br />
dan was het wachtwoord: snel, met alle energie en volharding,<br />
maar voorzichtig de benden achtervolgen. Doch de vijand<br />
toonde zich een waardig tegenstander! Met ongelooflijke list<br />
en behendigheid wist hij zijn sporen te verbergen en den achtervolger<br />
te misleiden. Dan werd het een strijd van list tegen list<br />
behendigheid tegen behendigheid, volharding tegen volharding.<br />
Wat in dien strijd door onze troepen is gepresteerd, grenst<br />
aan het ongelooflijke. De oude rotten, in dezen „kleinen
- 59 -<br />
oorlög" grootgebracht, hadden daarin een bedrevenheid<br />
gekregen, die zonder weerga was. Spoorzoekers hadden<br />
zich oncwikkeld, aan wie niets ontsnapte; een afgebroken<br />
takje in het oerwoud, een voetafdruk, listig verb<strong>org</strong>en onder<br />
een blad, een klein krasje op een steen in een riviertje, hun<br />
scherpe oogen bespeurden ze en trokken er waardevolle<br />
conclusies uit. In de achtervolging waren de patrouilles<br />
onvermoeid; geen gebergte was hen te steil, geen rimboe<br />
te dicht, geen moeras te diep. Marschen van 24 uur en<br />
langer, in het afmattende tropische klimaat, kwamen herhaaldelijk<br />
voor. Het fanatisme was zóó groot dat meermalen<br />
werd do<strong>org</strong>ezet als vivresgebrek dreigde. In het gevecht<br />
bewaarden de getrainde brigades een onverschrokken kaimte,<br />
vormden zij een ondoordringbare burcht totdat het gevaar<br />
was afgewend om dan met onweerstaanbaar élan de vluchtenden<br />
na te zetten tot zij onschadelijk waren gemaakt. Dit<br />
narennen der vluchtende vijanden (boeroeën) werd door<br />
fanatieke marechaussees soms over een afstand van een<br />
uur gaans en méér voortgezet.<br />
Talloos waren de staaltjes van heldenmoed en energie<br />
bij de vervolging der benden betoond, talloos ook de bewijzen,<br />
tot welk een hoog peil het moreel was gestegen<br />
van de troepen die langdurig aan deze actie hadden deelgenomen.<br />
De' ervaring leerde dat een brigade van 20<br />
karabijnen, mits goed aangevoerd, goed getraind en waakzaam,<br />
een bijna onoverwinnelijken troep vormde. En dat, terwijl<br />
men luttele jaren daarvoor, nog slechts met colonnes van<br />
bataljons en compagnieën durfde uit te rukken 1<br />
Alles ging bijna stilzwijgend bij deze actie. Ieder kende<br />
zijn taak, ieder wist wat hem te doen stond, ook zonder<br />
woorden of bevelen. Niemand behoefde tot waakzaamheid<br />
te worden aangespoord, een ieder keek uit. Alle handelingen<br />
werden als het ware automatisch verricht. En de bedrevenheid<br />
was zóó groot dat de patrouilles met bijna even<br />
groote zekerheid 's nachts optraden als overdag.<br />
Gelukte het eindelijk de verzetspartij flinke verliezen
- 60 -<br />
toe te brengen, dan was dubbele waakzaamheid gebodert.<br />
Immers, deze verliezen deden het aanzien van de betrokken<br />
benden verminderen en daar het verloren gegane prestige,<br />
alleen was te herwinnen door een goeden slag te slaan,<br />
lieten de bendehoofden daartoe niets onbeproefd. Vooral<br />
haakten zij er naar geweren of karabijnen te bemachtigen.<br />
Het bezit van vuurwapenen beteekende voor een bende<br />
aanzien en macht. De in die dagen wel eens gemaakte<br />
taxatie dat de sterkte van een bende was te stellen op<br />
ongeveer 6 malen het aantal geweren en karabijnen waarover<br />
zij beschikte, kwam door de bank wel tennaastenbij<br />
uit. Elke buitgemaakte karabijn beteekende dus nieuw<br />
aanzien en nieuwen aanhang voor de verzetspartij.<br />
Juist dan als onze actie succes had, als wij er in waren<br />
geslaagd een aantal schuilplaatsen en ladangs te ontdekken<br />
'en te overvallen en vele kwaadwilligen neer te leggen, zien<br />
wij de bendehoofden hun fijnste troeven uitspelen. Vooral<br />
was dit het geval, als tengevolge van de door ons behaalde<br />
voordeelen de minder stoutmoedige elementen der verzetspartij<br />
neiging vertoonden om zich aan ons gezag te<br />
onderwerpen. Met groote list en geduld werd het complot<br />
gesmeed dat de bende in zijn aanzien moest herstellen. In<br />
den regel werd de aanslag beraamd op een troep of een<br />
commandant die nog weinig ervaring had in het patrouillewerk.<br />
Dikwijls werd de betrokken troep dagenlang door de<br />
vijandelijke spionnen gevolgd ten einde nauwkeurig te<br />
kunnen vaststellen, op welke wijze werd geageerd en aan<br />
welke fouten en onvoldoende veiligheidsmaatregelen de<br />
patrouille zich schuldig maakte. Tot de tijd rijp werd geacht<br />
om den slag te slaan. Boekten wij daarbij een échec,<br />
leed de betrokken patrouille een ernstig verlies en gingen<br />
geweren of karabijnen verloren, dan waren daarmede de<br />
behaalde voordeelen weer grootendeels verloren gegaan en<br />
kon men gedeeltelijk weer van voren af aan beginnen.<br />
Dit wat het militaire gedeelte van het pacificatiewerk<br />
betreft.
- 61 -<br />
Middelerwijl werd krachtig voortgearbeid aan de ontwikkeling<br />
van de streek. De bevolking werd geregistreerd,<br />
het terrein in kaart gebracht, communicatiemiddelen werden<br />
verbeterd, maatregelen getroffen om de welvaart te bevorderen,<br />
de rechtspraak te verzekeren, geschilpunten op te<br />
lossen of bij te leggen. Een nauwkeurige studie werd gemaakt<br />
van land en volk, niet alleen in groote lijnen, doch<br />
ook afdalende tot de kleinste details, als familie-relaties,<br />
afstamming, verhouding tusschen individuen enz. ten einde<br />
bronnen van twist, bijna altijd uitdraaiende op vermeerdering<br />
van den aanhang der verzetspartij, te kunnen opsporen.<br />
*<br />
Ziehier in enkele lijnen geschetst wat de pacificatie van<br />
tot onderwerping gebrachte gebieden alzoo inhield. Uit den<br />
aard der zaak maakte dit alles niet zoo veel indruk naar<br />
buiten. Schitterende wapenfeiten, veroveringen van bentengs<br />
en stellingen, spreken tot de massa; dit kleine gedoe,<br />
meestentijds in stilte uitgevoerd,; ontsnapte aan de aandacht.<br />
Slechts ingewijden wisten wat het zeggen wilde, wanneer<br />
kon worden gerapporteerd dat een streek gepacificeerd was,<br />
dat een lang gezocht bendehoofd eindelijk onschadelijk was<br />
gemaakt! Zij wisten hoeveel moed en energie, behendigheid<br />
en volharding, inspanning en ontberingen noodig waren<br />
geweest om een oogenschijnlijk zoo weinig éclatant succes<br />
te kunnen boeken. In deze dagen zijn vele, zeer vele lauweren<br />
geplukt die voor de schoonste wapenfeiten in bloedige<br />
veldslagen niet behoefden onder te doen, doch de buitenwereld<br />
wist ze do<strong>org</strong>aans niet op hun juiste waarde te<br />
schatten. Dr. G. SNOUCK HURGRONJE drukt het in zijn<br />
voorrede op de Engelsche vertaling van zijn standaardwerk:<br />
„de Atjehers" zoo juist uit:<br />
„Waarlijk, mocht de guerilla al weinig gelegenheid<br />
schenken tot zoogenaamd roemruchtige wapenfeiten, de<br />
officieren hadden, om met hunne kleine afdeelingen door<br />
bergachtig terrein,, vaak zonder voetpaden, door bosch,<br />
moeras en rivierbeddingen, tientallen kilometers per dag af
- 62 -<br />
te leggen ter bereiking van verb<strong>org</strong>en schuilplaatsen, heel<br />
wat meer moed, toewijding, beleid en locale kennis noodig<br />
dan men uit de eenvoudige militaire rapporten kan opmaken<br />
en de ongemakken en ontberingen die zij en hunne ondergeschikten<br />
zich hadden te getroosten, zouden voor een<br />
minder nuchtere natie dan de Hollandsche reden zijn geweest<br />
luide de loftrompet te steken."<br />
Zoo is het. En wanneer wij de verrichtingen der<br />
marechaussee tijdens de patrouille-actie wat nauwkeuriger<br />
beschouwen, dan moeten wij erkennen dat haar optreden als<br />
pacificator van Atjeh zeker niet minder roemvol is geweest<br />
dan hetgeen zij tevoren presteerde.<br />
De marechaussee alleen? Neen, ook aan de infanterie<br />
komt een woord van grooten lof toe voor hetgeen zij in de<br />
jaren der „kleine actie" heeft verricht. Zij had, vooral in de<br />
dagen van VAN HEUTSZ, haar les geleerd; het goede<br />
voorbeeld der marechaussee was niet tevergeefs geweest.<br />
Menige eeretrofee heeft de infanterie zich bij den opbouw<br />
van tot onderwerping gebrachte gebieden veroverd.<br />
Maar, dit alles neemt niet weg dat de marechaussee<br />
ook hier voorlooper en wegbereider geweest is. Door haar<br />
werden de richtsnoeren van het beleid bij de uitvoering<br />
van deze taak ontworpen, door haar de gedragsregels ontdekt,<br />
die zich het best aanpasten aan de eigendommelijke kenmerken<br />
van deze actie. In haar gelederen leerden de jonge officieren<br />
den strijd voeren tegen de Atjehsche benden; zij was dus<br />
tegelijkertijd voorbeeld, vo<strong>org</strong>anger en leerschool. En dan,<br />
in de meest roerige en gevaarlijke streken was het altijd<br />
weer de marechaussee, die de taak toebedeeld kreeg om rust<br />
^ en orde te herstellen; de fraaiste resultaten en wapenfeiten staan<br />
op haar naam; uit haar gelederen kwamen de besten onder de<br />
besten voort, officieren zoowel als minderen. Wie zich de lange<br />
lijst van roemruchtige namen van marechaussee-officieren uit<br />
die jaren in het geheugen roept, staat verbaasd dat in een<br />
betrekkelijk zóó klein korps in een luttel aantal jaren zóóvele<br />
uitblinkers konden voorkomen. En wie zich de tallooze
- 63 -<br />
heldendaden van eenvoudige marechaussees in den strijd<br />
tegen de benden herinnert, van Amboneezen zoowel als<br />
van Javanen, die kan niet anders dan erkennen, dat in de/<br />
inheemsche rassen van onzen archipel de prachtigste)<br />
soldatendeugden schuilen en dat met dit materiaal alles kan/<br />
worden bereikt, indien slechts die deugden er uit worden<br />
gehaald.<br />
Het is de bijzondere geest in het korps marechaussee<br />
geweest die dit resultaat altijd heeft weten te bereiken. En<br />
wij zeggen het den marechaussee-officier na die uitriep :<br />
„Het is billijk en goed gezien dat men het korps de<br />
eer geeft die het toekomt, doch onbillijk en schadelijk in<br />
in het algemeen, er onmiddellijk op te laten volgen; „ja,<br />
maar de marechaussees krijgen ook de beste kerels". Neen,<br />
de waarheid is, dat tot nu toe het korps marechaussee<br />
zichzelf vormt, welke elementen er ook aan toegevoegd worden".<br />
Dat bereiken goede aanvoering, geest, traditie en met<br />
z<strong>org</strong> gekweekt zelfvertrouwen en zelfstandigheid.<br />
Laat ons thans in enkele lijnen de verrichtingen der<br />
marechaussees bij de pacificatie van Atjeh schetsen. Het is<br />
ons uit den aard der zaak niet mogelijk deze actie uitvoerig<br />
te schilderen, de namen te noemen der talloos velen, die<br />
zich hierbij een eereplaats in het geschiedboek der marechaussee<br />
veroverden. Wij kunnen slechts hier en daar een<br />
greep doen uit het beschikbare materiaal, de voornaamste<br />
gebeurtenissen boekstaven, enkele figuren noemen die zich<br />
bijzonder onderscheiden hebben, doch willen er reeds bij<br />
voorbaat den nadruk op leggen dat wij daarmede geenszins<br />
tekort willen doen aan anderen wier verdiensten boven allen<br />
twijfel verheven zijn. Maar wilden wij allen recht doen, dan<br />
zou deze schets, wij zeiden het reeds bij den aanvang, tot<br />
een boekwerk van duizenden pagina's uitdijen.
- 64 -<br />
2. DE WESTKUST VAN ATJEH.<br />
Na de reeks expeditiën en yroote tochten, die hun<br />
afsluiting vonden in den befanmden tocht van de colonne<br />
VAN DAALEN door de Gajo- en Alaslanden, is Atjeh's<br />
Westkust ongetwijfeld het terrein geweest waar de marechaussee<br />
haar voornaamste actie heeft gevoerd, waar vele<br />
van haar beroemdste aanvoerders zijn opgetreden en waar<br />
haar ongeëvenaarde kwaliteiten, zoowel voor het voeren<br />
van den anti-guerillakrijg als voor de pacificatie van Atjeh,<br />
zich op de schitterendste wijze openbaarden. Lang en hevig<br />
is hier de strijd geweest, kostbaar bloed moest worden vergoten<br />
en zware inspanning, vele ontberingen en groote volharding<br />
werden van de marechaussees gevorderd alvorens<br />
het einddoel kon worden bereikt. Maar ook ditmaal was het<br />
beroep op dit keurkorps niet vergeefs ; prachtige staaltjes<br />
van moed, beleid en energie vormen bij de actie in dit<br />
gebied een bijna onafgebroken reeks. Het optreden van ,de<br />
marechaussee bij de pacificatie van Atjeh's Westkust vormt<br />
een der schoonste bladzijden uit de Indische krijgsgeschiedenis.<br />
In de zuidelijke onderafdeelingen ter Westkust: Singkel<br />
en Tapatoean, heeft de marechaussee in die jaren geen<br />
voorname rol gespeeld. Wel werden deze gebieden af cn<br />
toe bezocht door marechausseecolonnes doch de vaste bezetting<br />
der bivaks bestond er, met een enkele uitzondering,<br />
uitsluitend uit infanterie. Dit veranderde eerst na de ernstige<br />
gebeurtenissen in 1925 en '26, die in deze schets niet zullen<br />
worden besproken. (.').<br />
Daarentegen is de pacificatie in de noordelijke landschappen<br />
: de onderafdeelingen Meulaboh en Tjalang, bijna<br />
geheel het werk geweest van de marechaussee. Wij zullen<br />
met een kort verslag van de gebeurtenissen na 1900 in het<br />
Meulabohsche aanvangen.<br />
(') Zie hiervoor de bijdrage in het jubileumnummer van het I. M.T.<br />
van de hand van den Kolonel C. A- Rijnders.
- 65 -<br />
MEULABOH.<br />
De gesteldheid van het terrein in deze onderafdeeling<br />
leende zich bijzonder tot het voeren van den guerilla-oorlog<br />
en de hier optredende benden wisten daarvan een dankbaar<br />
en handig gebruik te maken. De vlakke kuststrook is<br />
bijna overal tot diep in het binnenland moerassig en heel<br />
dit paja-terrein, dat voor onze troepen, vooral in den regentijd,<br />
zoo moeilijk te doorschrijden is, bood den verzetslieden<br />
prachtige schuilplaatsen aan. Naar de binnenzijde sloot het<br />
moerasgebied aan op met alang-alang en struikgewas begroeid<br />
heuvelterrein, dat te kust en te keur gelegenheid gaf tot het<br />
uitleggen van hinderlagen en dat op zijn beurt weer overging<br />
in woest en zwaar bergterrein, met. talrijke riviertjes<br />
doorsneden, waar de verzetspartij, indien het haar in de<br />
benedenlanden te warm werd, moeilijk vindbare ladangs en<br />
schuilplaatsen kon aanleggen. Een uiterst zwaar actiegebied<br />
dus, dat den benden een grooren voorsprong op onze<br />
troepen gaf.<br />
De verzetspartij in het Meulabohsche, ofschoon zij bij<br />
het begin van de actie ruim van vuurwapenen was voorzien,<br />
wist van haar geweren niet veel partij te trekken. Beschietingen<br />
hadden gewoonlijk op zóó grooten afstand plaats,<br />
dat zij ons geen verliezen berokkenden. Waar de verzetslieden<br />
een enkele maal in stellingen of loopgraven streden,<br />
ontruimden ze deze immer overhaast zoodra onze troepen<br />
in de buurt kwamen of met een omtrekking dreigden.<br />
Bivakbeschietingen kwamen over het algemeen slechts zelden<br />
voor. Daarentegen toonde de tegenpartij zich een meester<br />
op het blanke wapen en wist zij, om haar klewangaanvallen<br />
zoo goed mogelijk te doen slagen, op listige wijze patrouillecommandanten<br />
in een hinderlaag te lokken of op zeer handige<br />
manier partij te trekken van z<strong>org</strong>eloosheid of onachtzaamheid<br />
onzerzijds. De tallooze overvallingen in deze streek,<br />
waarvan de eerste reeds in den nacht van 24 op 25 April<br />
1877 plaats had en die tot het einde van het verzet werden
- 66 -<br />
toegepast, waren uiterst gevaarlijk zooals de ondervinding<br />
had geleerd; listig opgezet en met ware doodsverachting<br />
uitgevoerd, berokkenden zij ons vaak ernstige verliezen aan<br />
mannen en vuurwapenen. In het uitdenken der hinderlagen<br />
toonden de bendeleiders zich ware virtuozen. Telkens wisten<br />
zij wat nieuws te verzinnen: nu eens werd de aanval<br />
ingeleid met een lansenregen, dan weer met vuur; soms<br />
werd gelijktijdig van voren en van achteren geattakeerd om<br />
de verwarring te vergrooten, een ander maal de patrouille<br />
in prauwen gelokt, die op een afgesproken plaats door de<br />
Atjehsche roeiers werden omgekanteld of tot zinken gebracht.<br />
Herhaaldelijk ook werden twee hinderlagen gelegd, één op<br />
den heen — en één op den terugweg der patrouille om haar,<br />
indien zij bij den eersten overval gewonden had gekregen,<br />
en dientengevolge naar huis moest terugkeeren, geheel in<br />
de pan te kunnen hakken of wel te hulp snellende afdeelingen<br />
eveneens in de fuik te laten loopen. Alleen door uiterste<br />
waakzaamheid, goeden kijk op het terrein en ten allen tijde<br />
gevechtsvaardig marcheeren konden de patrouilles zich voor<br />
een échec behoeden.<br />
Bij den aanvang van de patrouille-actie stonden in<br />
het Meulabohsche vele verzetshoofden met hun benden<br />
tegen ons in het veld, waarvan de voornaamste waren:<br />
Teukoe Keumangan van Seunagan en Tjoet Nja' Diën,<br />
weduwe van den in Februari 1899 gesneuvelden T. Oema,<br />
benevens eenige oelama's, (geestelijken) waarvan Teungkoe<br />
Pedië de belangrijkste was. Verder moet hier worden vermeld<br />
Teukoe Radja Tampo, niet zoozeer uit hoofde van de<br />
belangrijkheid van dit verzetshoofd als wel omdat hij zich<br />
thans, dertig jaren later, nog steeds niet heeft gemeld!<br />
Ongetwijfeld waren hier de wereldlijke bendehoofden, in<br />
tegenstelling b. v. met de Pidië-streek, de toonaangevende<br />
verzetsleiders en moesten de oelama's zich in den regel met<br />
een tweede-rangs rol tevreden stellen. Een van de hoofdredenen<br />
hiervan was dat er in de onderafdeeling eigenlijk<br />
geen oelama's waren, die uit hoofde van hun kennis op
- 67 -<br />
dien titel aanspraak konden maken. Niettemin hadden zij<br />
op de achterlijke en fanatieke bevolking veel invloed en<br />
verschillende geestelijke verzetshoofden in het Meulabohsche<br />
zijn er dan ook in geslaagd het ons geducht lastig te<br />
maken.<br />
Meestentijds waren de volgelingen der verzetsleiders in<br />
benden gesplitst die onder aanvoering stonden van onderbendehoofden,<br />
de z.g. panglima's, en min of meer zelfstandig<br />
ageerden. Zij bleven echter in verbinding met de leiders,<br />
van wie zij indien noodig instructies kregen. Somtijds<br />
verzamelden de hoofden hun benden om gezamenlijk een<br />
mooien slag te slaan, waarna zij zich weer oplosten en de<br />
leiders zich met enkele getrouwen in hun schuilplaatsen terugtrokken.<br />
Het gevolg hiervan was dat bij de door ons<br />
uitgevoerde overvallingen der benden in den regel de hoofdverzetsleiders<br />
buiten schot bleven en jarenlang den strijd<br />
konden volhouden.<br />
De bevolking bleef langen tijd met de verzetspartij heulen,<br />
zoodat berichten uiterst moeilijk waren los te krijgen. Eerst<br />
dan, wanneer aan de benden van een verzetsleider vele<br />
verliezen waren toegebracht en tengevolge daarvan een groot<br />
deel zijner volgelingen in onderwerping kwam, ging de<br />
goedgezinde bevolking overstag. Dit lokte represaillemaatregelen<br />
der verzetspartij uit; de bevolking werd geterroriseerd<br />
en personen, waarvan werd vermoed dat zij aan<br />
de Kompenie inlichtingen hadden verstrekt, werden vermoord.<br />
Tegelijkertijd wijzigde de verzetspartij haar taktiek ; eenerzijds<br />
streefde zij er naar door een éclatant succes de verloren<br />
gegane invloed weer terug te winnen, anderzijds betrachtte<br />
zij de grootste voorzichtigheid. Zij wisselde herhaaldelijk<br />
van schuilplaats, liet deze door m boomen verb<strong>org</strong>en of op<br />
heuveltoppen geplaatste uitkijkposten bewaken, bracht vaak<br />
den nacht in het bosch onder den blooten hemel door om<br />
eerst bij dag aan de ladangwerkzaamheden te beginnen en<br />
liet de bivaks bespionneeren. Om niet bij het fourageeren<br />
gevaar te loopen, gingen oogenschijnlijk onschuldige, doch
- 68 -<br />
in waarheid met de verzetspartij heulende rotanzoekers of<br />
visschers met een voorraad levensmiddelen het bosch in<br />
om deze daar op een geheime, afgesproken plaats, aan<br />
fourageurs der benden over te geven.. Elke list onzerzijds<br />
werd met een tegenlist beantwoord.<br />
Zoo zag de landstreek er uit, aan welker pacificatie de<br />
marechaussee zulk een groot aandeel zou nemen.<br />
In begin 1901 was er in het Meulabohsche, behalve een<br />
infanterie-bezetting op de hoofdplaats, nog een mobiele<br />
colonne werkzaam ter sterkte van 1 compagnie van het. le<br />
Garnizoens-Bataljon, die behalve de bestrijding der tallooze<br />
benden, mede tot taak had de registratie der bevolking,<br />
toezicht op en dekking van den aanleg van wegen en telefoonverbindingen,<br />
opname van het terrein, dekking van<br />
vivrestransporten enz. De colonne was over verschillende<br />
tijdelijke bivaks verdeeld, die werden betrokken naar gelang<br />
de werkzaamheden dat vereischten. Daar zij uit den aard<br />
der zaak te zwak was en te veel omhanden had om met<br />
kracht den strijd tegen de verzetspartij te kunnen aanbinden,<br />
.werden speciaal met dit doel van Koetaradja uitgezonden<br />
mobiele colonnes met deze taak belast.<br />
Zoo kwam medio 1902 een mobiele colonne, sterk 2<br />
Amboneesche compagniën van hec 3e Garnizoens-Bataljon,<br />
uit Koetaradja te Meulaboh aan om actie te voeren tegen<br />
de bendehoofden.<br />
De colonne leed eenige malen een ernstig échec, ('j in<br />
verband waarmede de Gouverneur van Atjeh, Generaal VAN<br />
HEUTSZ, persoonlijk een kijkje in Meulaboh ging nemen.<br />
Hij nam met zich mee 3 brigades marechaussee, onder bevel<br />
van den len luitenant DARLANG en waarbij ingedeeld de<br />
onderluitenant CHRISTOFFEL, met de bedoeling om dit<br />
troepje in het bijzonder te belasten met het onschadelijk<br />
( l<br />
) Bij een dezer gelegenheden sneuvelde de le luitenant der marechaussee<br />
de Bruijn, commandant van een tijdelijk met de colonne<br />
samenwerkende brigade der 5e divisie.
- 6
- 70 -<br />
gingen niét geheel naar wensch. In verband hiermede werd<br />
begin Januari 1904 de 2e divisie marechaussee van Samalanga<br />
(') naar Meulaboh gezonden om orde op de zaken<br />
te stellen. De van Tapatoean komende kapitein CAMPIONI<br />
werd, behalve met het troepencommando, tevens met het<br />
civiel gezag over de onderafdeeling belast. Van de divisie<br />
betrokken 4 brigades het bivak te Poelo Ië, 3 brigades<br />
Peureumeuë en 4 brigades Koeala J3hèë; de troepencommandant<br />
kreeg Meulaboh als standplaats.<br />
Onmiddellijk werd nu een krachtige actie ingezet tegen<br />
de verzecshoofden, bij wie zich begin 1904 T. Djohan, halfbroer<br />
van T. Keumangan, had gevoegd, die zich al spoedig als een geduchten<br />
tegenstander ontpopte. Hij ageerde aanvankelijk in het<br />
Seunagansche en werkte daar vaak met T. Keumangan samen.<br />
Terwijl vanuit de bivaks Poelo Ië en Peureumeuë hoofdzakelijk<br />
tegen deze bendehoofden werd opgetreden, slaagde de<br />
bivakcommandant te Koeala Bhee, de le luitenant HOOGERS,<br />
door krachtig, actief en beleidvol ageeren er al vrij spoedig<br />
in verschillende verzetshoofden in de Wojla-streek onschadelijk<br />
te maken, waaronder het voornaamste hoofd:<br />
T. Seumoereuëng.<br />
Van de tijdelijke aanwezigheid van een marechausseecolonne<br />
onder den len luitenant der artillerie BREWER,<br />
die van 18 Februari — 16 Maart 1904 een overlandtocht<br />
van Padang Tidji naar Meulaboh ondernam, ook al ter opsporing<br />
van Tjoet Nja Diën, maakte CAMPIONI gebruik<br />
om een gezamenlijke actie tegen T. Keumangan te beginnen.<br />
Met de colonne BREWER, versterkt met 4 brigades yan<br />
de 2e divisie, werd tot dit doel naar de boven - Seunagan<br />
opgerukt. T. Keumangan kon echter niet worden opgespoord.<br />
Op den terugweg werd de colonne nabij Djeuram door<br />
een meer dan 300 man sterke bende vanuit een goed gelegde<br />
hinderlaag overvallen. Hierbij werd o. m. de kapitein<br />
(') Deze divisie was, na de Samalanga expeditie in Maart 1901 verdeeld<br />
over de landschappen Meureudoe, Samalanga en Peusangan.
- 71 -<br />
CAMPIONI ernstig gewond; hij overleed den 6en Apri!<br />
d. a. v. aan zijn kwetsuren. Een schitterend, algemeen geacht<br />
en bemind marechaussee-officier, ervaren Atjeh-kenner en<br />
patrouilleur ging met hem heen. Hij werd in Augustus 1904<br />
als divisiecommandant, tevens Civiel Gezaghebber te Meulaboh,<br />
opgevolgd door den Kapitein HELDENS.<br />
Te Djeuram werden thans 6 brigades marechaussee<br />
gelegerd om met T. Keumangan af te kunnen rekenen.<br />
Het bivak te Peureumeuë werd opgeheven terwijl in<br />
het boven - Meulabohsche, te Babah Kroeëng Manggi,<br />
5 brigades, waarvan 4 van de 5e divisie ('), in bivak<br />
kwamen.<br />
Met verdubbelde kracht werd nu tegen T. Keumangan<br />
opgetreden waarbij zijn benden vele verliezen werden<br />
toegebracht. Bij een dezer acties sneuvelde de le luitenant<br />
VAN DER ZEE door eigen vuur bij de Tado. Een patrouille<br />
van 1-18 December 1904 onder den luitenant VASTENOU<br />
naar de boven Tado en Tripa ondernomen, schitterend<br />
geleid en even fraai uitgevoerd, slaagde er in 32 bendeleden<br />
neer te leggen en vele wapens, waaronder 2 karabijnen<br />
M. 95 buit te maken, zonder ook maar één enkel verlies<br />
te lijden.<br />
De scherpe patrouille-actie maakte diepen indruk en<br />
had tengevolge dat T. Keumangan zich begin Januari 1905<br />
meldde. Het grootste deel van zijn benden wist Teungkoe<br />
Pidië handig tot zich te trekken. Enkele zijner panglima's<br />
echter bleven zelfstandig ageeren; zij werden spoedig<br />
daarop door de luitenants BREWER en KRAMERS onschadelijk<br />
gemaakt.<br />
Bij één dezer acties had een typisch voorval plaats dat<br />
hier niet onvermeld mag blijven. Begin Februari 1905 rukte<br />
de bivakcommandant te Djeuram, de le luitenant VASTE<br />
NOU, met 4 brigades marechaussee er op uit om in het<br />
beneden Seunagansche op berichten een overval te doen<br />
(') Was gelegerd te Poelo Raja, onderafdeeling Tjalang.
~. 72 -<br />
op het bendehoofd Keutji Tjoet. De eigenlijke over-,<br />
valling werd uitgevoerd door den luitenant BREWERS<br />
met \'l 2 brigade. Toen de ladanghuisjes omsingeld werd ?e*<br />
zag deze dat één hutje onbewaakt werd gelaten. Hij toog<br />
er met zijn dardanel, den Amb. marechaussee SAHERTIAN,<br />
No. 53494, onverwijld heen, doch werd met lansworpen<br />
ontvangen, waardoor SAHERTIAN gewond raakte. Onmiddellijk<br />
daarop storten zich acht met klewangs gewapende<br />
Atjehers uit het hutje op den luitenant en zijn gewonden<br />
dardanel, die zich echter zóó dapper weerden, dat zij alle<br />
aebt aanvallers wisten neer te leggen !<br />
Ongeveer terzelfdertijd liep, tijdens een patrouille in het<br />
stroomgebied van de Kr. Seumanto, de Amb. marechaussee<br />
Pariama No. 41228 plotseling met een kameraad op een<br />
bende van 20 Atjehers. Onmiddellijk attakeerde Pariama,<br />
gevolgd door zijn collega. Door hun onversaagd optreden<br />
werd de bende, met achterlating van 7 dooden en 4 geweren,<br />
op de vlucht gedreven.<br />
Thans was de beurt aan T. Djohan, die het ons in<br />
1904 geducht lastig had gemaakt en in de eerste helft van<br />
1905 een tweetal succesvolle klewangaanvallen op onze troepen<br />
had uitgevoerd, waarbij het slechts aan het moedig gedrag<br />
van onderscheidenlijk de Amb. fuseliers Rajnbing No. 30526<br />
en Supit No. 55067 en den Amb. sergeant Wattimena No.<br />
49461 te danken was, dat de aangevallen afdeelingen nier<br />
geheel in de pan gehakt werden. Nadat patrouilles onder de<br />
marechaussee-officieren BREWER, SGHMIDT, VAN VU UREN<br />
en later ook den kapitein VELTMAN die in Juni 1905<br />
Heidens als troepencommandant tevens Civiel Gezaghebber<br />
te Meulaboh had opgevolgd, zijn benden groote verliezen<br />
hadden toegebracht, kwam T. Djohan den lOen Juli 1905<br />
in onderwerping.<br />
Daar uitlekte, dat T. Keumangan plannen koesterde om<br />
weer naar de verzetspartij over te loopen. werd hij medio<br />
1906 op zeer handige wijze door den befaamden 1 en luitenant<br />
der marechaussee SCHMIDT gearresteerd.
Later, van 1916 af tot zijn dood in Juni 1929 toe, heefV<br />
T. Keumangan ons als landschapshoofd van Seunagan nog<br />
vele goede diensten bewezen.<br />
Alles werd er nu op gezet om Tjoet Nja Diën, weduwe<br />
van T. Oema, in handen te krijgen. Reeds vele pogingen '<br />
waren in het werk gesteld om deze blinde vrouw, die onverzwakt<br />
in het verzet bleef volharden, te arresteeren. Vele<br />
patrouillecommandanten, o. a. DARLANG, BREWER,<br />
VASTENOU, KRAMERS en CHRISTOFFEL hadden haar<br />
reeds gezocht, doch hoewel zij er in slaagden haar benden<br />
verliezen toe te brengen, zij zelve bleef onvindbaar. Zóó<br />
hoog stond zij bij de bevolking in aanzien en werd zij"<br />
bovendien gevreesd, dat niemand er aan dacht haar te verraden,<br />
zoodat berichten over haar verblijfplaats uiterst moeilijk<br />
waren los te krijgen.<br />
Eindelijk, den 19en September 1905 gelukte het<br />
VASTENOU in het meergebied (Gajolanden) een ladang<br />
te overvallen, waarbij onder meer een vrouw sneuvelde die<br />
als Tjoet Nja Diën werd herkend. De tjaps, preciosa en<br />
het kasboek, op het lijk gevonden, zoomede het feit dat<br />
de gesneuvelde vrouw blind was, bevestigden dit. Doch<br />
kort daarna opduikende berichten leerden, dat de gesneu-velde<br />
vrouw slechts een harer getrouwen was, die zich<br />
voor Tjoet Nja Dién had opgeofferd om daardoor de vereerde<br />
verzetsleidster het ontsnappen te vergemakkelijken.<br />
Onze gevaarlijke tegenstandster was dus nog in leven.<br />
Thans rukte de kapitein VELTMAN er zelf op uit..<br />
Met groote moeite, eindeloos geduld en de uiterste behoedzaamheid<br />
gelukte het hem nadere gegevens omtrent<br />
haar verblijfplaats uit te vorschen, gegevens die ten slotte<br />
werden verstrekt door een gewezen vertrouweling van Tjoet<br />
Nja Diën, die deernis had met het kommervolle leven in<br />
de diepste wildernis, waartoe zijn voormalige gebiedster,<br />
onophoudelijk door onze patrouilles opgejaagd, zichzelve<br />
door haar volharden in het [verzet had veroordeeld. Dit<br />
hoofd wist een jonge fourageur van Tjoet Nja Diën in
- 74 ~<br />
handen te krijgen die er tenslotte toe werd overreed haar<br />
schuilplaats aan te wijzen, echter onder uitdrukkelijk beding<br />
dat haar geen leed zou geschieden. Op den 4en November<br />
1905 slaagde de marechausseecolonne onder<br />
VELTMAN. waarbij de luitenants VAN VUUREN en<br />
DERSJANT, er in de langgezochte gevangen te nemen.<br />
De bijna uitgehongerde en zeer verzwakte vrouw, die in<br />
acht dagen geen rijst had gegeten, doch slechts had geleefd<br />
van geroosterde wilde pisangs en sajoer van pisangstam,<br />
trachtte bij haar arrestatie nog het Atjehsch hoofd, dat<br />
haar aan de Kompenie verraden had, met zijn eigen rentjong<br />
te doorsteken. Bittere tranen van woede en schaamte<br />
vloeiden haar over de wangen toen zij, die zich 6 jaren<br />
lang aan alle nasporingen had weten te onttrekken, zich ten<br />
slotte toch in handen der gehate ,,Kaphé's" zag. Wel<br />
zelden is in de geschiedenis gewag gemaakt van een vrouw<br />
met zulk een ontembare energie als deze weduwe van T.<br />
Oema ; hoe lastig zij het ons ook heeft gemaakt, zij heeft<br />
niettemin recht op onze bewondering.<br />
In het laatst van 1906 gelukte het aan den bivakcommandant<br />
te Koeala Bhee, den len luitenant DERSJANT,<br />
enkele belangrijke bendeleiders en panglima's in de beneden<br />
Wojla neer te leggen of tot onderwerping te dwingen. Bij<br />
deze actie onderscheidde zich o.a. de Eur. sergt. BOOM.<br />
Begin Februari 1906 werd het Infanterie-detachement<br />
te Lamië vervangen door 4 brigades marechaussee onder<br />
den voortvarenden len luitenant KUIPER. De bivaks te<br />
Djeuram, Babah Kroeëng Manggi en Koeala Bhèë bleven<br />
elk bezet door 4 brigades marechaussee, het laatstgenoemde<br />
bivak door brigades van de 5e Divisie te Poeloe Raja<br />
(onderafdeeling Tjalang).<br />
Inmiddels was nog altijd het gevaarlijke geestelijke<br />
verzetshoofd Teukoe Pediê op vrije voeten, de hoofdleider<br />
van het verzet in de Moego en Meuko landschappen, gelegen<br />
tusschen de boven Wojla en boven Meureubó.<br />
Reeds in 1904 was vanuit de bivaks Koeala Bhèë en Babah
- 75"<br />
Kroeêng Manggi een actie tegen dezen oelama ingezet en<br />
waren de patrouillecommandanten VASTENOU, HOOGERS<br />
en TEUNISSEN, benevens de Eur. serg. DE JONG en<br />
DUIJTS er in geslaagd zijn benden verliezen toe te brengen.<br />
Nadat hij in begin 1905, na de onderwerping van T. Keumangan,<br />
zijn invloed belangrijk had uitgebreid door een groot<br />
gedeelte van diens benden tot zich te trekken, werd de actie<br />
nog verscherpt. ïn Augustus 1905 legde een colonne onder<br />
VELTMAN, waarbij de luitenant BENNEWITZ, 20 van<br />
zijn bendeleden neer, ten koste van slechts één gewonde<br />
onzerzijds, doch het verzetshoofd zelf werd niet gevonden.<br />
Zoo ging het ook de volgende jaren; wel kregen onze<br />
patrouilles herhaaldelijk aanraking met zijn benden en konden<br />
de luitenants KUIPER, RUEMPOL, VAN DER VLERK en<br />
STENNEKES, de onderluitenant MEIJERS en de Eur. sergeanten<br />
de JONG, BOOM en van DALEN hun meer of<br />
minder ernstige verliezen toebrengen, doch de Teungkoe<br />
zelf bleek telkenmale den dans ontsprongen te zijn.<br />
In Juli 1908 werd het bivak te Babah Kroeêng Manggi,<br />
dat herhaaldelijk door de bandjirende rivier onder water<br />
werd gezet, verplaatst naar Kroeêng Beukah.<br />
Intusschen was het verzet in de Wojla en Boebonstreken<br />
nog steeds niet onderdrukt. In de boven Wojla<br />
was in het begin van 1908 de sedert eenige jaren uitgeweken<br />
geestelijke verzetsleider Tng. Imeum Si Adeuë teruggekeerd,<br />
hetgeen onmiddellijk een opleven van het verzet tengevolge<br />
had, vooral toen door weinig oordeelkundig patrouilleeren<br />
in den aanvang successen op zijn benden uitbleven. Nadat<br />
de bivakcommandant te Babah Kroeêng Manggi (later Kr.<br />
Beukah), de 1 e luitenant SCHEURLEER reeds enkele tochten<br />
naar de boven Wojla had ondernomen waarbij wel voordeelen<br />
werden behaald doch Tng. Si Adeuë niet werd aangetroffen,<br />
werd in November 1908 in Tanah Mirah een<br />
tijdelijk bivak door 4 brigades marechaussee betrokken om<br />
de boven Wojla grondig te zuiveren. Zoodra de luitenant<br />
Scheurleer als commandant van dit bivak was opgetreden
- 76 -<br />
— Januari 1909 — veranderde de toestand in dit gebied snei.'<br />
Door het z<strong>org</strong>vuldig opbouwen van een spionnenstelsel, het -<br />
minutieus uitvorschen van de familieverhoudingen en relaties<br />
der verzetslieden, en een zeer krachtige, actieve en beleidvolle<br />
actie, wist deze officier in korten tijd de benden'<br />
onschadelijk te maken en de streek te pacificeeren. In een<br />
jaar tijds werden 24 verzetslieden neergelegd en kwamen er<br />
niet minder dan 209 in onderwerping; Tng. Si Adeuë echter<br />
wist zich voorloopig nog buiten schot te houden.<br />
In November 1908 had een voorval plaats dat typeerend "<br />
is voor het moreel van de marechaussee.<br />
Een patrouille onder den Eur. sergeant DE JAGER had<br />
in de Tadostreek een klewangaanval te doorstaan. In het i<br />
gevecht werden den Amb. marechaussee Supusepa, No.<br />
53479, de vingers van de linkerhand bijna geheel afgeslagen,<br />
waardoor hij zijn karabijn niet meer kon vasthouden. Instede<br />
van het wapen los te laten hing hij het snel aan den schouder ;<br />
en hield zich daarop zijn tegenstanders met den klewang<br />
van het lijf totdat de Amb. marechaussee Wuisan, No. 56412,<br />
te hulp kwam. Ongelukkigerwijze sloeg deze echter al dadelijk<br />
zijn klewang in tweeën; hij bedacht zich evenwel geen<br />
oogenblik, greep zijn karabijn bij den tromp en sloeg er met<br />
den kolf zóó duchtig op in dat hij twee aanvallers neervelde.'<br />
Zag het er in het laatst van 1909 in de boven Wojla-'<br />
streek, na het optreden Van Scheurleer, dus gunstig<br />
uit, in de benedenlanden, vooral in het Boebon gebied, •<br />
was de toestand niet zoo rooskleurig. 'Het verzet was er<br />
tengevolge van de scherpe actie in de boven Wojla nog<br />
toegenomen, omdat verschillende bendetjes van daar naarde<br />
Boebon waren uitgeweken. Teneinde hier schoon schipte<br />
maken en tevens eindelijk eens met Tng. Pedië af te<br />
rekenen, werd een mobiele colonne onder den beroemden<br />
patrouillecommandant, kapitein DARLANG, er op afgezon-;<br />
den. De colonne kwam aanvankelijk in bivak te -Arongan<br />
(beneden Wojla) later te Reusah (Boebon). In korten tijd<br />
slaagde Darlang er- in verschillende voorname geestelijke-
• leiders in de Boebonstreek tot onderwerping te dwingen.<br />
Door de scherpe achtervolging verbitterd, zon Tng. Pedië<br />
op wraak. En werkelijk gelukte het een zijner panglima's<br />
f den Eur. sergeant DE HAAS te bepraten en, onder voorspiegeling<br />
van een belangrijk succes op een in de paja<br />
verscholen bende die alleen te water te bereiken zou zijn,<br />
met zijn patrouille in een aantal prauwtjes te lokken. Op<br />
: een afgesproken plek lieten de Atjehsche roeiers de prauw-<br />
•i tjes kantelen en maakten zich uit de voeten. Alles wat zich<br />
i in de prauwen bevond werd, voorzoover het niet verdronk,<br />
door aan den kant opgestelde Atjehers afgemaakt.<br />
. Het was aan het voortvarend optreden van den toenmaligen<br />
troepencommandant tevens Civiel Gezaghebber te<br />
Meulaboh, kapitein GEERTSEMA BECKERING te danken<br />
dat slechts 6 karabijnen verloren gingen.<br />
Echter, dit mooie succes van Tng. Pedië was slechts<br />
uitstel van executie. Voortdurend achtervolgd en opgejaagd<br />
door de marechausseepatrouilles, waarvan er enkele, o.a. in<br />
Januari 1910 een onder den luitenant ROMSWINCKEL, zijn<br />
benden verliezen toebrachten, kwam dit gevreesde hoofd in<br />
September 1910 met de voornaamste geestelijke leiders zijner<br />
benden en enkele minder belangrijke bendehoofden met 70<br />
volgelingen in onderwerping.<br />
Terzelfdertijd, 23 September 1910, legde een brigade<br />
onder den Eur. sergeant BRITTIJN, deel uitmakende van<br />
een patrouille onder den luitenant SCHEURLEER, ten slotte<br />
Tng. Imeum Si Adeuë neer. Met hem was de laatste der<br />
belangrijke verzetshoofden onschadelijk gemaakt.<br />
De verdere pacificatie ging snel, waartoe het beleidvol<br />
optreden van de kapiteins GEERTSEMA BECKERING en<br />
VELTMAN veel bijdroeg. In Juni 1911 konden dan ook<br />
reeds de tijdelijke bivaks te Tanah Mirah, Reusah en Arongan<br />
worden ingetrokken.<br />
In 1913 kon het verzet als geëindigd worden beschouwd.<br />
Harde klappen waren gevallen en veel bloed had gevloeid. In<br />
de jaren 1902.--1913 waren niet minder dan 2230 verzetsliè-
- 78 ~<br />
den in de onderafdeeling gesneuveld en ook aan onze zijde<br />
waren belangrijke verliezen geleden. Doch het doel was<br />
bereikt, de pacificatie van de streek een voldongen feit.<br />
Nog slechts een twintigtal verzetslieden waren in 1913<br />
overgebleven.<br />
Het spreekt van zelf dat de hoogeromschreven actie<br />
tegen de voornaamste bendeleiders gepaard ging met de<br />
bestrijding der lagere goden, afzonderlijke bendehoofden<br />
dan wel panglima's der hoofdfiguren. Het zou ons te ver<br />
voeren dezen strijd uitvoerig te schilderen; volstaan wij<br />
daarom met het vermelden van enkele patrouillecommandanten<br />
der marechaussee die zich, behalve de reeds genoemde,<br />
daarbij in het bijzonder onderscheiden hebben. Het zijn de<br />
luitenants BRASSER, VAN HOLST PELLEKAAN en<br />
MAKKINK. Doch ook vele Eur. sergeanten wisten de aandacht<br />
op zich te vestigen. Naarmate de benden zich tengevolge<br />
van onze actie meer en meer versnipperden en verspreidden<br />
en dus met kleinere patrouilles kon worden opgetreden,<br />
traden zij meer op den vo<strong>org</strong>rond. De namen der sergeanten<br />
KINGMA, VAN HEUGTEN, BEELT, SCHOUTEN, HOUT,<br />
MEIJER, BRITTIJN, DEN DEKKER, COELAND, BOS-<br />
SERT, DIETRICH, HALKEMA, DEN BOEFF, DE JAGER,<br />
SCRIWANECK en anderen, die zich moedige beleidvolle<br />
patrouille commandanten toonden, mogen hier met eere<br />
worden genoemd.<br />
Na 1913 hebben in het Meulabohsche geen groote<br />
acties meer plaats gehad. Toch bleef en blijft in deze<br />
moeilijke streek met haar achterlijke, arme doch fanatieke<br />
en lastige bevolking groote waakzaamheid geboden. De<br />
aanval op het jachtgroepje van den len luitenant GOSENSON<br />
in December 1917, waarbij deze officier en 3 marechaussees<br />
zwaar werden gewond, de bivakoverval in April 1918,<br />
die ons op 1 gesneuvelde en 6 gewonden kwam te staan,<br />
de overval in Juni 1924 van een marechausseebrigade van<br />
Takingeun in de Kawaj XII, het neerleggen, in hetzelfde jaar.
~ 79
- 80 -<br />
In den aanvang van het jaar 1900 was het troepencommando<br />
over de onderafdeeling reeds geruimen tijd<br />
gevestigd op het eiland Poelo-Raja. Dit punt was aanvankelijk<br />
uitgekozen omdat het gunstig lag voor de controle van den<br />
in- en uitvoerhandel en bovendien de bezetting hier tegen<br />
aanslagen was beveiligd. Voor de actie echter bracht uit<br />
den aard der zaak de ligging op een eiland vele bezwaren<br />
mede, waaraan zoo goed mogelijk werd tegemoet gekomen,<br />
door met mobiele colonnes te ageeren en voorts de in dit<br />
gebied gestationneerde troepen, infanterie en marechaussee,<br />
tijdelijke bivaks op den vasten wal te doen betrekken. Zoo<br />
lagen b. v. begin 1900 zes brigades marechaussee, die een<br />
tocht hadden gemaakt door Lho' Kroeët, Lageuën en Panga,<br />
in een tijdelijk bivak te Keudé Panga, ± 20 K. M. ten Z. O.<br />
van Tjalang.<br />
Bij den aanvang der patrouilleactie in dit gebied waren<br />
de voornaamste verzetslieden, die tegen ons in het veld<br />
stonden : Teukoe Imeum Ripin Lam Soedjan, na T. Oema's<br />
afval met dezen naar de Westkust uitgeweken, Teukoe Ali<br />
Ba'et, gewezen Oelèëbalang van de VII moekims Ba'et in<br />
Groot Atjeh, die eveneens T. Oema in 1896 was gevolgd,<br />
en het Teunomsche bendehoofd Teukoe Radja Poetéh. De<br />
oelama's in het Tjalangsche hadden weliswaar een niet te<br />
onderschatten invloed op de achterlijke en fanatieke bevolking<br />
doch traden niet als bendehoofd op zoodat zij hier<br />
buiten beschouwing kunnen blijven.<br />
Begin April 1900 kwam bericht binnen dat T. Imeum<br />
Ripin bij den Glé Groetéë een stelling had bezet. 7 April<br />
d.a.v. rukte een colonne onder den Kapitein BLECKMAN,<br />
waarbij ingedeeld 4 brigades marechaussee onder den len<br />
luitenant VAN HECHT MUNTING NAPJES tegen de stelling<br />
op. Met achterlating van enkele dooden werd T. Imeum<br />
Ripin verdreven waarna hij zich tijdelijk met de benden van<br />
T. Ali Ba'et vereenigde. Door rustelooze patrouilleering, in<br />
het bijzonder vanuit het tijdelijk bivak Lam No onder den<br />
luitenant WIEGEL, werden daarna aan deze benden bii
- 81 -<br />
verschillende gelegenheden klappen toegebracht en hen het<br />
vuur zóó na aan de schenen gelegd, dat zij in September<br />
1900 naar het Teunomsche, in het Z. gedeelte van de onderafdeeling<br />
Tjalang, uitweken. Onverwijld werd nu het<br />
tijdelijk bivak Lam No naar Teunom verplaatst, waarop<br />
T. Imeum Ripin, als speelde hij stuivertje wisselen met de<br />
Kompenie, naar het Lam No'sche terugkeerde en het thans<br />
verlaten bivak aldaar in brand stak. Vervolgens week zijn<br />
bende uit naar Pidië.<br />
Eind 1900 ageerde een colonne, sterk 4 brigades marechaussee<br />
en 2 sectiën infanterie onder den len luitenant<br />
MAIDMAN in het Teunomsche om het voornaamste verzetshoofd<br />
in dit gebied : T. Radja Poetéh, die 31 October<br />
1900 een aanslag had gepleegd op de woning van het Hoofd<br />
van Panga om zijn voorraad geweren te vermeerderen, in<br />
handen te krijgen. Dit mocht evenwel niet gelukken omdat<br />
T. Radja Poetéh naar het Geumpangsche uitweek. Daarentegen<br />
kreeg genoemde officier wél aanraking met de bende<br />
van T. Ali Ba'et, „der Dritte ïm Bunde" der hoofdverzetsleiders,<br />
en wist haar een verlies van 10 man toe te brengen.<br />
Bij deze gelegenheid onderscheidde zich zeer de Eur.<br />
sergeant BRUINZEEL.<br />
Den 23en januari 1901 overviel MAIDMAN een bende<br />
van den inmiddels uit het Geumpangsche teruggekeerden<br />
T. Radja Poetéh, welke bende, op één man na, geheel werd<br />
neergelegd. Daarna werd dit verzetshoofd zelf energiek nagezet.<br />
Hij nam hiervoor wraak door op den 23en Februari d.a.v.<br />
een brigade marechaussee te overvallen bij welke gelegenheid<br />
9 marechaussees werden gewond en 2 karabijnen verloren<br />
gingen. Als antwoord onzerzijds hierop werd een verscherpte<br />
actie ingezet waarbij o. a. de le luitenant GEERTSEMA<br />
BECKERING de bende gevoelige verliezen wist te berokkenen.<br />
Intusschen was m April T. Imeum Ripin weer uit<br />
het Pidië'sche ter Westkust teruggekeerd. Een marechaussee-colonne<br />
van Poelo Raja, behoorende tot de 5e<br />
divisie, onder den kapitein HELDENS, werd er thans op
- 82 -<br />
uit gezonden om met dit verzetshoofd en met T. Ali Ba'et<br />
af te rekenen. Nadat zij er in geslaagd was T. Imeum Ripin<br />
te verdrijven werd medio Juli bericht ontvangen, dat dit<br />
hoofd nabij Oedjoeng Peulintah een benteng had gebouwd.<br />
Met 4 brigades marechaussee en een groep infanterie rukte<br />
de kapitein HELDEN S tegen deze versterking op en vermeesterde<br />
haar ten koste van 1 gesneuvelde en twee<br />
gewonden. De tegenpartij leed belangrijke verliezen.<br />
In de 2e helft van 1901 en in 1902 werd nu overal<br />
krachtig en met succes tegen de benden opgetreden. T. Imeum<br />
Ripin, achtervolgd door patrouilles, o.a. onder de luitenants<br />
DAM, DARLANG en ENGELHART, moest in totaal in<br />
dit tijdperk een verlies van ruim 70 volgelingen boeken.<br />
T. Ali Ba'et verging het niet beter; vele van zijn aanhangers<br />
sneuvelden bij de hardnekkige achtervolging van den luitenant<br />
GEERTSEMA BECKERING, - hierbij onderscheidde<br />
zich bijzonder de Eur. sergeant de ROODE — en den onderluitenant<br />
CHRISTOFFEL, terwijl mede een marechausseecolonne<br />
onder den kapitein SWART, afkomstig van de 5e<br />
divisie te Lhong, T. Ali Ba'et verliezen toebracht.<br />
Ook T. Radja Poetéh was niet fortuinlijk. Eind April<br />
1902 werd een zijner benden door den luitenant CONSTANT<br />
overvallen waarbij 4 man werden neergelegd. Helaas sneuvelde<br />
bij deze onderneming de patrouillecommandant. De<br />
colonne onder Swart behaalde eveneens successen op de<br />
benden van T. Radja Poetéh.<br />
In Augustus 1902 werd de geheele 5e divisie marechaussee<br />
onder commando van den kapitein SWART, die<br />
tevens met het Civiel Bestuur werd belast, in de onderafdeeling<br />
Tjalang gelegerd.<br />
Ook in het jaar 1903 werd met gunstig gevolg rusteloos<br />
geageerd. Door actief en beleidvol patrouilleeren gelukte het<br />
achtereenvolgens aan den Eur. sergeant FISCHER en aan<br />
den toenmaligen bivakcommandant te Lam No, den luitenant<br />
VASTENOU, een aantal volgelingen van T. Imeum Ripin neer<br />
te leggen. Deze en andere successen brachten de bevolking
- 83 -<br />
meer en meer op onze hand. De bende week daarop uit<br />
naar het boven-Teunomsche, waarop te Toei Peuria<br />
aan de Kr. Teunom, dezelfde kampong waar in Maart 1880<br />
de Fransche ingenieurs VALLON en GUILLAUME waren<br />
vermoord, door 4 brigades marechaussee bivak werd betrokken.<br />
Een brigade onder den luitenant DIEMONT wist,<br />
vanuit dit bivak ageerende, medio 1903 de bende een verlies<br />
van 14 man toe te brengen, een patrouille onder den Eur.<br />
sergeant DU1JTS in September 1903 nog 7 verzetslieden neer te<br />
leggen. Onder den indruk van deze verliezen verliet T. Imeum<br />
Ripin in October d.a.v. de onderafdeeling en sloot zich in<br />
het Meulabohsche bij Tjoet Nja Diën aan. Hij werd den 6en<br />
April 1904 door een patrouille onder Darlang neergelegd.<br />
Zijn uitwijken had ten gevolge dat zijn achtergebleven<br />
panglima's met hun volgelingen in onderwerping kwamen.<br />
Medio 1904 was de geheele Daja streek practisch gezuiverd<br />
van vijandige élementen.<br />
Terzelfdertijd als T. Imeum Ripin nam ook T. Ali Ba'et<br />
naar boven Meulaboh de wijk. De scherpe achtervolging<br />
van de patrouillecommandanten DIEMONT, VAN DER<br />
VLERK, TEN KLOOSTER en VASTENOU, waarbij hij<br />
menige veer moest laten, had hem den grond te warm<br />
onder de voeten gemaakt. Ook hij sloot zich aan bij Tjoet<br />
Nja Diën ; na de arrestatie van deze vrouw meldde hij zich<br />
in November 1905.<br />
Thans was van de voornaamste leiders van het verzet<br />
alleen nog T. Radja Poetéh over. In Februari 1903 hadden<br />
patrouilles onder VASTENOU, DERSJANT en TEN<br />
KLOOSTER 23 zijner volgelingen neergelegd. Ook vanuit<br />
het tijdelijke bivak Toei Peuria werd met succes tegen hem<br />
geageerd. Toen nu tengevolge van deze actie een twintigtal<br />
leden zijner bende in onderwerping kwamen, begreep T.<br />
Radja Poetéh dat een éclatant succes dringend noodig was<br />
om zijn aanzien te herstellen. Door fijn gesponnen list gelukte<br />
het hem, op een oogenblik waarop slechts één brigade<br />
thuis was, op den 25en September 1903 de Eur. sergeant
- 84 -<br />
HEK met 9 marechaussees uit het tijdelijk bivak Keudé<br />
Teunom te lokken. Op eenigen afstand van het bivak werd<br />
het kleine troepje door een 70-tal Atjehers plotseling met<br />
den klewang besprongen, waarbij als eerste slachtoffer de<br />
commandant viel. De Amb. korporaal Sopacua No. 46241<br />
en de Amb. marechaussee Ursepuny No. 34823, de overmacht<br />
niet tellende, gingen onversaagd den vijand te lijf<br />
doch moesten helaas het onderspit delven, niet echter dan<br />
nadat zij hun leven duur hadden verkocht. Nog twee<br />
marechaussees werden neergeslagen, zoodat het groepje was<br />
geslonken tot 4 man, die bovendien reeds allen gewond<br />
waren. Doch, hoe hachelijk de situatie ook was, de dappere<br />
kerels verloren het hoofd niet. Eén hunner, de Amb.<br />
marechaussee Liwowoné No. 49576, nam onmiddellijk het<br />
commando op zich, wist door een kort maar hevig vuur<br />
den aanval tot staan te brengen en ging daarop met de<br />
Inlandsche marechaussees Sono No. 33625 en Amat No. 39148<br />
tot den tegenaanval over. De vijand, door dit stoutmoedig<br />
optreden verrast, nam de wijk, 9 dooden op het gevechtsveld<br />
achterlatende. Slechts 2 karabijnen gingen verloren.<br />
Wij hebben dit voorval uitvoerig geschilderd als een<br />
typisch voorbeeld, één uit de velen, van het schitterende<br />
moreel en de onversaagdheid der marechaussees uit die dagen.<br />
Als antwoord op deze overvalling werd met verdubbelde<br />
kracht de actie tegen T. Radja Poetéh voortgezet. Nadat<br />
zijn benden in October en November ernstige verliezen<br />
hadden geleden legde de le luitenant DERSJANT in den<br />
nacht van 9—10 November 1903 de geheele bende, waaronder<br />
T. Radja Poetéh zelf, neer. Zijn nog resteerende<br />
onderbendehoofden kwamen de daarop volgende maanden<br />
in onderwerping, zoodat in Mei 1904 Teunom van vijandelijke<br />
elementen was gezuiverd.<br />
In 1905 brak opnieuw verzet uit in deze streek. Een<br />
speciale marechausseecolonne onder Geertsema Beckering<br />
wist echter in den loop van 1905 dit verzet geheel te<br />
breken, bij welke actie in totaal niet minder dan 110 ver-
- 85 -<br />
zetslieden werden neergelegd, terwijl een 150-tal „moslemin'<br />
(kwaadwilligen) zich onderwierpen.<br />
In 1906 ondernamen benden uit het Meulabohsche en<br />
Geumpangsche strooptochten in Teunom. De toenmalige<br />
troepencommandant in Tjalang, de kapitein Jhr. BOREEL,<br />
trad hiertegen met kracht en met zooveel succes op, dat in<br />
December 1906 de rust wederom was hersteld.<br />
Ook in de volgende jaren, tot 1913 toe, doken telkens<br />
weer benden op, voornamelijk uit Meulaboh en Geumpang.<br />
Ze werden echter geleidelijk onschadelijk gemaakt, waarbij<br />
o. m. de luitenant der marechaussee SCHMIDT een actieve<br />
rol speelde.<br />
In Januari 1908 werd de 5e divisie marechaussee, die<br />
thans in het Tjalangsche wel kon worden gemist, naar Lhokseumawè<br />
gezonden, om mede te werken aan het breidelen<br />
van het steeds in kracht toenemende verzet aldaar. Sedert<br />
dat tijdstip is deze divisie op de Noordkust gebleven.<br />
In Juli 1908 werd het troepencommando van Poelo<br />
Raja naar Tjalang verplaatst.<br />
Thans is er nog slechts een infanterie - bezetting te<br />
Tjalang en Lam No in de onderafdeeling gelegerd.<br />
Ten einde een indruk te geven van den omvang van<br />
het verzet zij vermeld, dat bij het begin der patrouilleactie<br />
de verzetspartij + 2300 man telde. In de jaren 1900<br />
tot en met 1913 sneuvelden 726 verzetslieden en werden<br />
611 vuurwapens achterhaald.<br />
3. DE AFDEELING PIDIË.<br />
Na de groote Pidië-expeditie in 1898 onder VAN<br />
HEUTSZ was de tegenstand in dit aloude centrum van<br />
verzet wel gebroken doch er zou nog heel wat moeten<br />
worden gestreden alvorens deze streek geheel van vijanden<br />
was gezuiverd en in waarheid gepacificeerd kón worden<br />
genoemd. De uitvoering van dit pacificatie—werk was opgedragen<br />
aan een sterke macht t.w. 2 bataljons Infanterie,
_ 86 ~<br />
de 3e divisie marechaussee en een peloton Cavalerie, waarvan<br />
de marechaussee het meest mobiele element vormde,<br />
meer in het bijzonder bestemd voor het patrouilleeren in<br />
het moeilijk toegankelijke bergland. Deze troepenmacht was<br />
over een aantal bivaks verdeeld: Sigli, Padang Tidji, Didoh,<br />
Beureunoen, Langga en Meureudoe, waarvan het bivak<br />
Langga in Juli 1902 naar Lammeulo werd verplaatst. Daarnaast<br />
werden nog in tal van plaatsen tijdelijke bivaks betrokken.<br />
De patrouille—actie in het Pidiësche droeg een gansch<br />
ander karakter dan de strijd zooals wij die op de Westkust<br />
leerden kennen. De oorzaken hiervan waren vele. In<br />
de eerste plaats het verschil in terreinsgesteldheid tusschen<br />
de betrokken streken: ginds een deels moerassig, zwaar<br />
beboscht, dun bevolkt en achterlijk gebied, hier een rijke<br />
streek, waarvan het in de laagvlakte gelegen gedeelte dicht<br />
was bevolkt, met groote gampongs en uitgestrekte sawahcomplexen<br />
en vrijwel geheel open terrein. Dit laatste lokte<br />
als vanzelf uit tot beschietingen, waarvan dan ook door de<br />
verzetspartij, die ruim voorzien was van vuurwapens en munitie<br />
en zelfs over wapensmederijen en buskruit werkplaatsen<br />
beschikte, een dankbaar gebruik werd gemaakt. Ontelbare<br />
malen werden onze troepen en bivaks hardnekkig door de<br />
benden bekogeld. Daarnaast had de kompenie in het Pidiësche<br />
verschillende objecten die zich prachtig voor de uitvoering<br />
van aanslagen leenden. Daar was vooreerst de<br />
tramlijn ! Honderden malen is de baan door de verzetspartij<br />
gestoord die daarbij vaak geen halve maatregelen nam:<br />
somtijds toch werd de ijzeren baan over kilometers tegelijk<br />
met behulp van hefboomen en karbouwen omvergeworpen.<br />
Ook de treinen moesten het ontgelden; het beschieten en<br />
laten derailleeren van treinen was een zeer geliefde sport<br />
van de benden die daarin al spoedig een groote vaardigheid<br />
verkregen. Herhaaldelijk werden b. v. de laschplaten der<br />
rails losgeschroefd en vervolgens, ter misleiding van de
» 87 ~<br />
machinisten, de koppen der schroefbouten in klei nagebootst.<br />
Ook de telefoonverbindingen, wachthuisjes en bruggen<br />
werden veelvuldig vernield.<br />
In deze aanslagen vond de verzetspartij een zoo ruim<br />
veld van actie, dat zij zich niet op het uitvoeren van klewangaanvallen<br />
behoefde toe te leggen, Overvallingen van onze<br />
troepen van uit hinderlagen kwamen dan ook slechts sporadisch<br />
voor; trouwens het open terrein in de vlakte leende<br />
zich niet daartoe. Daarentegen waren aanslagen op individueele<br />
personen schering en inslag. Ontelbare malen werden<br />
ons goedgezinde hoofden, onze berichtgevers, spionnen en<br />
gidsen, vaak met hun gezinnen, vermoord en hun woningen<br />
in brand gestoken. Ook pas in onderwerping gekomen verzetslieden<br />
werden, uit vrees voor verraad, herhaaldelijk door<br />
hun vroegere bendegenooten afgemaakt.<br />
Verder was Pidië het land van de aanslagen op dienaren<br />
der kompenie, de z.g. Europeaanmoorden, die tot op<br />
den huidigen tijd toe in deze afdeeling hebben plaats<br />
gevonden. Dit vond zijn oorzaak voornamelijk in het godsdienstig<br />
fanatisme der bevolking van dit gebied. Van<br />
oudsher was Pidië het centrum van het geloof; hier waren<br />
de beroemdste godsdienstscholen gevestigd en trof men<br />
de befaamdste godgeleerden aan, waarvan er enkele zich<br />
zelfs zulk een naam hadden verworven, dat zij bij hun leven<br />
reeds „kramat" waren. De vele oelama's predikten onophoudelijk<br />
den „prang sabi", den heiligen oorlog en spiegelden<br />
de strijders voor het geloof, de „ware Moslemin'\ de schoonste<br />
belooningen hiernamaals voor als zij in den strijd tegen de<br />
kaphé's vielen of zelfs maar dienaren der kompenie vermoordden.<br />
Zij zouden dan als „sjahid", geloofsgetuige, het<br />
Paradijs ingaan. De invloed der geestelijke leiders was in<br />
dit gebied dan ook zeer groot. Zij stonden zeer in aanzien,<br />
soms zelfs in reuk van heiligheid en waren in de oogen<br />
der bevolking met wonderbare krachten, waaronder natuurlijk<br />
de gave van onkwetsbaarheid, begiftigd. Voor zoover<br />
zij zelf niet direkt aan de actie deelnamen, zweepten zij de
~ 88 ~<br />
bevolking op en wisten daardoor steeds opnieuw menschen,<br />
v.n.1. jonge, fanatieke en avontuurlijke gamponglieden naar<br />
de verzetspartij te doen overloopen. Hun invloed in deze<br />
richting blijkt wel uit de navolgende cijfers. In het begin<br />
van 1902 was de sterkte der verzetspartij in Pidië op 2 a<br />
3000 strijders te taxeeren. Hoewel nu in de jaren 1902 —<br />
1905 + 4000 verzetslieden in dit gebied sneuvelden,<br />
bedroeg het aantal bendeleden medio 1905 toch nog zeker<br />
2000 man. Wel een bewijs dat de oeloema's met hun<br />
opruiende redevoeringen succes hadden.<br />
Voorts gaven de geestelijken djimats en heilige spreuken<br />
uit den Koran uit, inden den „boeloeng sabi", de bijdrage<br />
voor den strijd tegen de ongeloovigen en hielden aldus de<br />
krijgskas gevuld. Hieruit werden wapens en munitie bekostigd<br />
en de benden onderhouden. Zoo speelden de teungkoe's<br />
bij het verzet een uiterst gewichtige rol en het was dus<br />
van het grootste belang hen onschadelijk te maken.<br />
De zeer volkrijke gampongs stelden de verzetspartij in<br />
staat een tactiek in te voeren die ons den grootsten last<br />
bez<strong>org</strong>de. Na een aanslag gepleegd te hebben losten de<br />
benden zich n.1. op en hielden zich als vreedzame lieden<br />
in hun gampongs schuil tot tijd en wijle een nieuwe actie<br />
op het programma stond. Daar zij veelal door roof zich<br />
in het bezit van gampongpassen hadden gesteld was het<br />
uiterst moeilijk hen hier te achterhalen. Als tegenmiddel liet<br />
de troepencommandant in Pidië, de majoor v.d. MAATEN,<br />
op groote schaal gampongcomplexen in den nacht omsingelen<br />
en bij het aanbreken van den dag methodisch<br />
doorzoeken. Als regel werd daarbij de infanterie voor de<br />
afsluiting, de marechaussee voor het doorzoeken gebruikt.<br />
Dit doorzoeken was een uiterst moeilijk werkje, want de<br />
verzetslieden waren kunstenaars in het uitzoeken van plekjes<br />
om zich te verstoppen. In hooge boomen, struiken, bamboestoelen,<br />
putten, loengs (goten), onder dorre bladeren of<br />
matten wisten zij zich zóó prachtig te verbergen dat het een
- 89 -<br />
toer was om hen te ontdekken. Zelfs ondergrondsche<br />
schuilplaatsen in de gampong vonden toepassing. Niet<br />
zelden duurde dan ook het doorzoeken van één gampongcomplex<br />
een geheelen dag.<br />
Bij den aanvang der patrouille-actie trad de verzetspartij<br />
nog wel eens in stellingen op. Zoo b.v. in Juli 1900 bij den<br />
Glé Poen tong en bij Hot, in 1901 in de Pa ja Reubèë nabij<br />
Padang Tidji, tegen welke laatste stelling wij op den 3en Maart<br />
1901 — zelfs het hoofd stootten. 8 Maart d.a.v. werd de<br />
aanval, nadat de artillerie was aangekomen, herhaald en<br />
ditmaal met succes bekroond. Aan deze laatste actie namen<br />
5 brigades marechaussee onder den kapitein LA GORDT<br />
DILLIE en twee brigades onder den luitenant AUKES deel.<br />
Daarna vermeed de verzetspartij den strijd in stellingen.<br />
Het voornaamste bendehoofd dat bij den aanvang der<br />
eigenlijke patrouille-actie tegen ons in het veld stond, met<br />
uitzondering natuurlijk van den Pretendent - Sultan en<br />
Panglima Polim, wier geschiedenis reeds vroeger werd verhaald,<br />
was T. BÉN PEUKAN. Zoon van het vroegere hoofd<br />
van Meureudoe en vermaagschapt aan de aanzienlijkste<br />
Atjehsche geslachten, had hij grooten invloed en stond hij<br />
in hoog aanzien. In vroegere jaren stond hij met de kompenie<br />
op goeden voet doch liep later, omdat zijn eerzucht niet<br />
voldoende werd bevredigd, naar de verzetspartij over. Hij<br />
stelde zich aan het hoofd der partijgangers uit Meureudoe<br />
en West-Samalanga.<br />
Verdere belangrijke verzetshoofden waren Nja Moeda,<br />
Pang Andah en Tng. di Tjot Tjitjiêm, laatstgenoemde bevelhebber<br />
van de strijdkrachten der Tiro - teungkoe's, waarover<br />
later meer. Elk dezer bendehoofden kon 3 a 400 man<br />
in het veld brengen. Daarnaast traden nog een aantal kleinere<br />
benden zelfstandig op; af en toe vereenigden deze zich<br />
echter met de hoofdverzetsleiders.<br />
Bij de groote tochten in de eerste jaren der 20ste eeuw<br />
ter achtervolging van den Pretendent Sultan en Panglima<br />
Polim kregen de daarvoor aangewezen colonnes herhaaldelijk
- 90 -<br />
aanraking met de Pidiësche benden. Zoo b. v. de colonne<br />
VAN DAALEN in April 1902 in het Zuid - Meureudoesche<br />
met de bende van T. Bén Peukan waarbij dit verzetshoofd<br />
zelf gewond werd en 7 dooden in onze handen moest laten.<br />
Nadat hij nog eens ternauwernood den dans was ontsprongen,<br />
bij welke gelegenheid hij o. m. twee zijner panglima's<br />
verloor, vond T. Bén het in Augustus 1902 geraden<br />
naar Samalanga uit te wijken. In dezelfde maand echter nam<br />
hij wraak; een marechaussee-brigade onder een Europeesch<br />
sergeant, speciaal uitgezonden om zijn verblijfplaats uit te<br />
vorschen, viel in een hinderlaag van ± 100 Atjehers, volgelingen<br />
van T. Bén Peukan. Wel bleef de brigade meester<br />
van het terrein en legde zij 17 aanvallers neer, doch ten<br />
koste van 9 gesneuvelden, 13 gewonden en 9 karabijnen.<br />
Een scherpe achtervolging door den kapitein der marechaussee<br />
LA GORDT DILLIÉ en de luitenants DARLANG en<br />
de VAIJNES VAN BRAKELL BU.YS berokkende zijn benden<br />
in de tweede helft van 1902 en begin 1903 zoovele verliezen,<br />
dat T. Bén naar de Tiro streek — Lam meulo — uitweek.<br />
Ook hierheen achtervolgd door de marechaussee had kort<br />
daarna een treffen plaats, waarbij een brigade onder den<br />
luitenant de Vaynes van Brakell Buys bijna in de<br />
pan gehakt werd ; slechts het beleidvol en onverschrokken<br />
optreden van den commandant en eenige dapperen redde<br />
de situatie. Hierna trok T. Bén Peukan weer naar het<br />
grensgebied Meureudoe — Samalanga.<br />
In April 1903 sloot Nja Moeda, een stoutmoedig avonturier<br />
uit de heffe des volks voortgekomen, zich met<br />
zijn bende bij T. Bén Peukan aan. Tot [nu toe had dit<br />
bendehoofd zich onledig gehouden met trambaan-en telefoonvernielingen,<br />
bivakbeschietingen, het vermoorden van<br />
onze spionnen, het verbranden van keude's en meer van<br />
dergelijk „kleingoed". Veel genoegen beleefde hij niet van<br />
de aansluiting want reeds in juli 1903 werd zijn bende door<br />
een brigade marechaussee verrast, wat hem op 17 dooden<br />
en het verlies van een groot aantal wapens kwam te staan.
— 91 ~<br />
De beide verzetsleiders werden in Zuid Meureudoe<br />
niet met rust gelaten. Voortdurend door de marechaussee<br />
opgejaagd trokken zij zich in het hooggebergte terug, alleen<br />
dan naar de vlakte afdalende als zij den tijd gekomen<br />
achtten om een slag te slaan. Op den 5en September<br />
hadden zij daarbij succes en wisten zij een patrouille van<br />
2 brigades marechaussee en een groep infanterie in een<br />
hinderlaag te laten loopen. Hierbij sneuvelden de commandant,<br />
de kapitein v. d. HOEVE, een Europeesch sergeant<br />
en 1 Inlandsen marechaussee, terwijl niet minder dan 22<br />
minderen gewond werden. De aanval werd ten slotte door<br />
de overblijvenden onder den luitenant BODE afgeslagen ;<br />
12 dooden bleven in onze handen. Maar de beide bendeleiders<br />
hadden zich gewroken 1<br />
Thans werd de luitenant RIJNEN met 2 brigades<br />
marechaussee er op af gezonden. Door krachtig en beleidvol<br />
ageeren wist hij in November en December 1903 18<br />
volgelingen van T. Bén Peukan, waaronder zijn voornaamste<br />
bendehoofd en 3 panglima's neer te leggen en vele wapens<br />
en preciosa buit te maken. Deze successen en enkele<br />
kleinere voordeelen door de luitenants v. d. VLERK, v. d.<br />
ZEE en HOOGERS behaald brachten ruim 200 volgelingen<br />
van T. Bén Peukan, waaronder eenige belangrijke hoofden,<br />
in onderwerping. Deze sloot zich daarop nog nauwer bij<br />
Nja Moeda en bij Tng. di Tjot Tjitjiëm aan. Duchtig<br />
nagezeten door patrouilles onder de kapiteins COLIJN en<br />
STOOP, den luitenant DARLANG en den Europeeschen<br />
sergeant BOOGH, welke laatste op den 25en Januari 1904 9<br />
zijner volgelingen wist neer te leggen, kwam T. Bén Peukan<br />
eindelijk op den len Februari 1904 in onderwerping.<br />
Deze gebeurtenis was van grooten invloed. Vele hoofden<br />
met een groot aantal volgelingen meldden zich en tal<br />
van wapens werden ingeleverd.<br />
Nja Moeda keerde daarop weer tot zijn oude geliefde<br />
bezigheden: beschietingen, vernielingen, brandstichting en<br />
moord terug. Zoo beschoot hij o.m. herhaaldelijk het bivak
~ 92 -<br />
te Sigli van uit prauwen op zee. Verder wist hij niet alleen<br />
een trein bij Gloempang Minjeu' te laten derailleeren doch<br />
ook den extra trein, van Sigli uitgezonden om de reizigers<br />
over te nemen, te doen ontsporen! Voortdurend werd de lijst<br />
zijner euveldaden langer doch het gelukte niet hem aan het<br />
kleed te komen. Eindelijk, in April 1905, werd weer aanraking<br />
met zijn bende verkregen. Tot tweemaal toe slaagde de luitenant<br />
VISSER er in haar verliezen toe te brengen. Op den<br />
30en April 1905 in gevecht gekomen met een patrouille<br />
onder den luitenant BENNEWITZ, liep Nja Moeda bij het<br />
uitwijken daarvoor in een door den luitenant LANDZAAT<br />
gelegden hinderlaag en werd neergelegd.<br />
Inmiddels was het aan den voortvarenden luitenant der<br />
marechaussee V. GESSELER VERSCHUIR, gelukt het<br />
beruchte bendehoofd Pang Andah, eveneens een meester<br />
in trambaan-aanslagen, in het Laweungsche neer te leggen,<br />
na een met veel beleid en energie, gevoerde actie, terwijl<br />
een poging om Toeankoe Noerradén, de eenig overgebleven<br />
vertegenwoordiger van het Sultansgeslacht bij de<br />
verzetspartij, in November 1904 op te lichten aan den<br />
luitenant der marechaussee BURGER het leven kostte.<br />
Eenige maanden later werd dit verzetshoofd door den<br />
luitenant Jhr. BOREEL gevangen genomen. Hiermede waren<br />
de voornaamste wereldlijke verzetsleiders in het eigenlijke<br />
Pidië onschadelijk gemaakt al bleven er nog genoeg geduchte<br />
bendeleiders van den 2en rang over.<br />
Wij moeten ons thans een oogenblik bezighouden met<br />
de geestelijke hoofden van verzet. Zooals reeds werd<br />
uiteengezet hadden de teungkoe's een zeer grooten invloed<br />
op de verzetspartij doch namen zij meestentijds niet direkt<br />
aan den strijd deel. Onder deze categorie zijn vooral te<br />
vermelden Tng. di Tjot Plieëng, van wien de eigenlijke<br />
leiding van het verzet uitging en wiens aanzien en gezag<br />
zelfs nog belangrijk hooger werden aangeslagen dan die van de
- 93 -<br />
latere Tiro-teungkoe's voorts Tng. di Aloeë Ketapang en<br />
Tng. di Reubèë. Deze oelama's werden naarstig door<br />
onze troepen gezocht. Beide eerstgenoemden werden medio<br />
1905 neergelegd; Tng. di Reubèë werd eind 1909 gevangen<br />
genomen. Met het onschadelijk maken dezer gevaarlijke<br />
leiders was de pacificatie van Pidië een belangrijke schrede<br />
vooruit gebracht.<br />
Een geheel andere figuur was Teungkoe di Tjot Tjitjiëm,<br />
de opperbevelhebber van de door de Tiro-teungkoe's<br />
aangeworven en onderhouden strijdkrachten. En welk een<br />
opperbevelhebber! Hij schoeide zijn goed van vuurwapens<br />
voorziene, soms meer dan 400 man sterke benden geheel<br />
op militaire leest, waarbij hij vooral van de marechaussee,<br />
de meest geduchte tegenstandster van de verzetspartij, het<br />
kunstje afkeek. Hij kleedde zijn volgelingen in een soort<br />
zwarte uniform, waarbij pinangscheeden de witte slobkousen<br />
moesten voorstellen, en deelde ze in brigades in. Marschorde<br />
en marschdiscipline werden z<strong>org</strong>vuldig gehandhaafd. Fluitsignalen<br />
kenden zijn „troepen" evengoed als de marechaussee ;<br />
zelfs hoornsignalen vonden toepassing, doordat dë Teungkoe<br />
als hoornblazer kon beschikken over een deserteur. Deze<br />
vriend stuurde in den aanvang soms de bewegingen onzer<br />
colonnes met zijn signalen in de war!<br />
Van eenigen afstand bezien vertoonden de regelmatig<br />
marcheerende, in uniform gekleede benden van Tng. di Tjot<br />
Tjitjiëm zooveel overeenkomst met een militaire colonne, dat<br />
vergissingen niet uitbleven. Zoo b. v. hield medio April 1902<br />
bij Poelo Seupéng (Zuid Pidië) een militaire patrouille, een<br />
colonne van dezen bendeleider op eenigen afstand ontwarende,<br />
haar voor eigen partij. Gelukkig werd de vergissing<br />
door een toeval bijtijds ontdekt en konden in het daarop<br />
volgende gevecht 43 bendeleden worden neergelegd. Onzerzijds<br />
werden de luitenant DERSJANT en 7 minderen gewond.<br />
Na deze onfortuinlijke ontmoeting wijzigde Tng. di Tjot<br />
Tjitjiëm zijn tactiek en zocht in den vervolge zijn heil meer
- 94 -<br />
in het optreden met kleine benden, beschietingen op grooten<br />
afstand, trambaan- en telefoonvernielingen, enz.<br />
In December 1902 gelukte het den kapitein der marechaussee<br />
SGHNEIDER zijn bende een [verlies van 19 dooden<br />
toe te brengen, bij welk wapenfeit de patrouillecommandant<br />
zelf gewond raakte. In Januari 1903 sneuvelden wederom 19<br />
bendeleden van den Teungkoe. In Maart 1903 boekte de<br />
luitenant WATRIN een nog grooter succes; niet minder<br />
dan 26 volgelingen van den Oelama wist deze officier neer<br />
te leggen in de Keumala - streek. (Zuid Pidië). Ook in de<br />
daarop volgende maanden van dit jaar ging het den Teungkoe<br />
met voor den wind; het waren vooral de patrouillecommandanten<br />
der marechaussee DARLANG, WATRIN, VAN<br />
GESSELER VERSCHUIR en VOGEL, die er in slaagden<br />
zijn benden gevoelige klappen toe te brengen. De luitenant<br />
VERSCHUIR wist daarbij bovendien de langgezochte groote<br />
wapen - en buskruitwerkplaats van de bende op te sporen<br />
en te vernietigen. Het verzetshoofd zelf bleef echter buiten<br />
schot.<br />
In 1904 werd de achtervolging naarstig voortgezet, waarbij<br />
v.n.1. de kapitein TOLHUYS, de luitenant VERSCHUIR en<br />
de Europeesche sergeant van DORSTEN successen wisten<br />
te behalen. Onder den indruk dezer verliezen ging de verzetspartij<br />
er meer en meer toe over onze patrouilles van<br />
grooten afstand te beschieten om dan snel de wijk te nemen<br />
voor wij haar aan het kleed konden komen, een strijdwijze,<br />
die zeer afmattend werkte op onze troepen. Toch gelukte<br />
het in 1905 de benden nog flinke klappen te bez<strong>org</strong>en,<br />
waarbij o.a. de sergeant HEYBROEK zich onderscheidde.<br />
Eindelijk, in Maart 1906, was de beurt aan Tng. di Tjot<br />
Tjitjiëm zelf gekomen. Op den 29en van die maand gelukte<br />
het aan den Europeeschen sergeant GOTZ na zeer beleidvolle<br />
actie het verzetshoofd met 11 volgelingen neer te leggen.<br />
De „opvolger" van Tng. di Tjot Tjitjiëm was Tng. Lejman''.<br />
Onder zijn opperleiding had op den 20en Juni 1907 de<br />
beruchte overval plaats op het marschbivak te Keumala,
95 -<br />
waartoe verschillende benden waren samengetrokken. Bij<br />
deze gelegenheid hield de in het marschbivak voor den<br />
nacht ondergebrachte infanteriegroep onder den Europeeschen<br />
sergeant GERLA tegen een 10-voudige overmacht moedig<br />
stand en wist, zij het ten koste van 2 gesneuvelden en 8<br />
gewonden, het bivak Lammeulo te bereiken na den vijand<br />
een verlies van 19 man te hebben bez<strong>org</strong>d.<br />
Tng. Lejman werd 15 April 1908 met 33 volgelingen<br />
door een marechaussee patrouille onder den luitenant JENAE<br />
neergelegd, f')<br />
Zijn opvolger was Tng. Aron van Keumala, een ondernemend,<br />
fanatiek en stoutmoedig leider, die in het bijzonder<br />
het Keumala-gebied onveilig maakte. On tegen dit hoofd met<br />
kracht te kunnen optreden werd begin 1909 de infanteriebezetting<br />
te Lammeulo vervangen door 8 brigades marechaussee<br />
van de 4e divisie onder den divisie-commandant.<br />
Deze maatregel werd al spoedig met succes bekroond want<br />
reeds op den 30en Januari slaagde de luitenant JENAE er<br />
op handige wijze in de bende van dezen oelama verliezen<br />
toe te brengen terwijl in de daarop volgende maand twee<br />
zijner brigadecommandanten, de Europeesche sergeanten<br />
KAZEN en ROMIJN, eveneens verscheidene bendeleden<br />
wisten neer te leggen. Later was het vooral de commandant<br />
te Lammeulo, kapitein JHR. BOREEL, die de bende met<br />
goed gevolg achter de hielen zat.<br />
In den nacht van 7/8 December 1909 gaf Tng. Aron<br />
zoowel van zijn groote vindingrijkheid als van zijn overmoed<br />
en gevoel voor humor blijk. Hij kleedde n.1. een aantal<br />
zijner volgelingen als militairen en verscheen daarmede<br />
onverwachts op de keudé te Garot, alwaar de bende, Jvo<strong>org</strong>evende<br />
een militaire patrouille van Padang Tidji te zijn,<br />
toegang eischte. Vervolgens werden 8 Beaumontgeweren<br />
van de bewakers, onderhoorigen van den Imeum van Garot,<br />
in beslag genomen, onder voorwendsel dat het den troepen-<br />
(')• Zie voor dit fraaie wapenfeit No. 14 van den tweeden bundel<br />
van de „Patrouilletochten in Atjeh en Onderhoorigheden".
- 96 -<br />
commandant ter oore was gekomen, dar de Imeum we!<br />
deed alsof hi| de kompenie goed gezind was, doch dar hij<br />
in het geheim met de verzetspartij heulde. De Imeum van<br />
Garot, bemerkende hoe de vork in den steel zat, wilde tegen<br />
de gewaande soldaten optreden, doch werd daarbij zwaar<br />
gewond, waarna de bende onverwijld met de buitgemaakte<br />
geweren aftrok.<br />
Dit stoute stukje werd echter reeds den volgenden dag<br />
gestraft door den kapitein BOREEL, die twee der bendeleden<br />
neerlegde en er twee gevangen nam. Ook de Europeesche<br />
sergeant GELL en de luitenant HOGERVORST<br />
wisten de bende verliezen toe te brengen ; laatstgenoemde<br />
ontdekte daarbij in een gampong, die hij doorzocht, een<br />
ondergrondsche schuilplaats waarin eenige verzetslieden den<br />
dood vonden.<br />
Eind 1910 kreeg een marechaussee-patrouille onderden<br />
luitenant der Artillerie SCHUURSMA weer aanraking met<br />
de bende, die ook bij deze ontmoeting een veer moest<br />
laten.<br />
Nadat nog de Europeeseh sergeant KAZEN een succes<br />
had weten te behalen, gelukte het ten laatste aan den<br />
kapitein VAN GHEEL G1LDEMEESTER, toenmaals bivakcommandant<br />
te Lammeulo, in den nacht van 30/31 October<br />
1911 de bende van Tng. Aron op behendige wijze in te<br />
sluiten en daarna het hoofd met
- 97 -<br />
werden slechts nu en dan bezocht door colonnes en<br />
patrouilles uit SeulimeunTfle divisie marechaussee), Padang<br />
Tidji en het Pidiësche. Dientengevolge was dit gebied een<br />
welkom toevluchtsoord voor verzetshoofden, die zich aan<br />
de scherpe achtervolging in andere streken tijdelijk wilden<br />
onttrekken. Het aantal bendeleiders met hun volgelingen<br />
was hier dan ook vaak zeer groot.<br />
Doch niet alleen waren het wereldlijke bendehoofden,<br />
tegen wie moest worden opgetreden, ook geestelijke leiders<br />
moesten worden bestreden. Dit gebied was n.1. de zetel<br />
van het befaamde, onverzoenlijke Tiro-geslacht. Het hoofd<br />
dezer familie, de zeer invloedrijke, zeer fanatieke en bekwame<br />
Teungkoe di Tiro Tjhèh Saman, had zich in 1884 tot leider<br />
van het verzet in Groot Atjeh opgewerkt en daarna zijn<br />
positie tegenover de adathoofden door een aanstellingsacte<br />
van den Pretendent-Sultan weten te doen bevestigen. Na<br />
zijn dood in 1890 traden zijn zonen in het voetspoor huns<br />
vaders totdat een hunner, Tng. Ma' Amin, in 1896 bij Anak<br />
Galong sneuvelde. Daarna onthielden de overigen zich van<br />
het daadwerkelijk deelnemen aan het verzet met uitzondering<br />
van Tng. di Boekit, die eenige malen als bendehoofd optrad.<br />
Toch was hun invloed uit den aard der zaak zeer groot en<br />
was het dringend noodzakelijk deze achter de schermen<br />
optredende, de verzetspartij opstookende geestelijke drijvers,<br />
onschadelijk te maken.<br />
Van Juli —September 1902 werd Tangsé ten behoeve<br />
van de registratie der bevolking tijdelijk door eenige brigades<br />
marechaussee bezet terwijl een aanvang werd gemaakt met<br />
het aanleggen van een grooten weg van Lammeulo naar<br />
• Tangsé. In het volgende jaar ageerden de patrouillecommandanten<br />
WATRIN, BOREEL, VAN DER MA ATEN en<br />
DARLANG in de Tangsé-vallei en het Geumpangsche,<br />
waar zij de verzetspartij zware klappen toebrachten. Hierdoor<br />
verbeterde de toestand in het landschap Tangsé snel;<br />
alle bendehoofden op één na en + 200 volgelingen kwamen<br />
. in onderwerping.
- 98 -<br />
Op den 6en Februari 1904 werd Tangsé blijvend bezet,<br />
aanvankelijk door 2 secties infanterie. Korten tijd daarna ging<br />
wederom de luitenant DARLANG naar het Geumpangsche op<br />
stap. Bij deze patrouille overviel hij in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />
van den 6en April 1904 met 2 brigades marechaussee de<br />
schuilplaats van een berucht bendehoofd, T. Brahim Mon<br />
Tasië. Nadat de afsluitingsgroep op haar plaats was gekomen<br />
ging Darlang tot den aanval over, doch, wetende<br />
dat er vrouwen en kinderen in de hutten aanwezig waren,<br />
liep hij zelf ongewapend vooruit om te trachten het bendehoofd<br />
door overreding tot overgave te bewegen. Dit stoutmoedige<br />
optreden werd beantwoord met revolverschoten<br />
en een klewangaanval van de bende op dezen officier. Dank<br />
zij het voortvarend en moedig gedrag van den Europeeschen<br />
sergeant VAN DORSTEN, die onmiddellijk, gevolgd door<br />
zijn mannen, te hulp snelde, werd het leven van den<br />
patrouillecommandant gered en T. Brahim met 7 zijner volgelingen<br />
neergelegd. Dit voorval legt getuigenis af, zoowel van<br />
den grooten persoonlijken moed van Darlang als van de<br />
angstvalligheid, waarmede bij de actie werd getracht vrouwen<br />
en kinderen te sparen, Het lijdt dan ook geen twijfel<br />
dat in de overgroote meerderheid der gevallen, waarbij<br />
tijdens de patrouille-actie op Atjeh vrouwen of kinderen<br />
werden gewond of gedood, de marechaussee niet den<br />
minsten blaam treft.<br />
Bij deze gelegenheid sneuvelde ook T. Imeum Ripin,<br />
een der drie groote bendeleiders uit het Tjalangsche, die<br />
in 1903 van daar was uitgeweken en zich tijdelijk bij T.<br />
Brahim Mon Tasië had aangesloten.<br />
Ook in de resteerende maanden van het jaar 1904 wist<br />
Darlang vele succesen in het Geumpangsche te boeken.<br />
Medio 1905 liepen in de Tangsé-vallei verschillende<br />
hoofden, hoofdzakelijk onder invloed der oelama's, weer<br />
naar de verzetspartij over, zoodat het verzet hier en in het<br />
Geumpangsche krachtig opleefde. De Infanterie-bezetting<br />
te Tangsé werd daarop door 3 brigades marechausee onder
~ 99 -<br />
den luitenant LANDZAAT vervangen. Deze maatregel bleef<br />
niet zonder gunstige uitwerking: in de tweede helft van<br />
1905 en begin 1906 werden vele verzetslieden neergelegd<br />
of gearresteerd. Toch werd hierdoor het verzet niet gebroken.<br />
Om dit te bereiken werd een groote actie op touw<br />
gezet; troepen, hoofdzakelijk marechaussee van verschillende<br />
bivaks: Sigli, Tangsé, Babah Kr. Manggi (Meulaboh) en<br />
Ka. Bhèë kregen opdracht om concentrisch op de Geumpang-vallei<br />
aan te rukken en deze op 9 Mei 1906 binnen<br />
te vallen. Het geheel stond onder de leiding van den<br />
Luitenant Kolonel VAN BAAR VAN SLANGENBURGH.<br />
De uitslag beantwoordde niet geheel aan de hooggespannen<br />
verwachtingen: slechts 25 verzetslieden konden worden<br />
neergelegd.<br />
In Januari 1907 werden de 3 brigades marechaussee van<br />
Tangsé naar Geumpang verplaatst en vervangen door infanterie.<br />
Later werd in Tangsé wederom marechaussee gelegerd<br />
en tot op den huidigen dag zijn Tangsé en Geumpang<br />
marechaussee-posten gebleven.<br />
Hoewel in 1908 en 1909 de actie in dit gebied scherp<br />
werd voortgezet — hierbij onderscheidde zich o.m. de Europeesche<br />
sergeant VON GILSA — zag het er eind 1909 nog<br />
steeds niet rooskleurig uit in deze streken. Verschillende<br />
bendehoofden stonden nog tegen ons in het veld en bleven<br />
onvindbaar, de Tiro-teungkoe's onder aanvoering van Tng.<br />
Majet Tjhi' Tiro en Tng. di Boekit, waren nog steeds op<br />
vrije voeten. Om hieraan een einde te maken werden<br />
mobiele colonnes met groote bewegingsvrijheid er op af<br />
gezonden.<br />
Zoo kwam 21 December 1909 een colonne onder den<br />
befaamden speurder, den len luitenant der marechaussee<br />
SCHMIDT, sterk 2 brigades marechaussee in de Tangsé<br />
vallei aan. Zij zou er tot eind 1912 blijven. De actie dezer<br />
colonne, in de extra bijlage van het I.M.T. No. 30 uitvoerig<br />
beschreven, vormt een der fraaiste voorbeelden van een<br />
marechaussee-optreden in de latere jaren. Handig werken
- 100 -<br />
met spionnen, z<strong>org</strong>vuldig en behoedzaam uithooren der<br />
bevolking, taai volhouden, ook bij tegenslagen, fraai spoorzoeken,<br />
scherp opmerken, spitsvondig conclusies trekken,<br />
juist combineeren en stoutmoedig erop in gaan als daarvoor<br />
de tijd gekomen was, vormen de kenmerken dezer voorbeeldige<br />
actie. Succes bleef dan ook niet uit: in Mei 1910<br />
werd Tng. di Boekit, in September van hetzelfde jaar Tng.<br />
Majet Tjhi' Tiro neergelegd, terwijl mede in Mei, September,<br />
October en November 1911 aan de verzetspartij gevoelige<br />
verliezen werden toegebracht. Ten slotte werd in December<br />
van dat jaar Tng. Tjhi' Ma 'At, de laatste rechtstreeksche afstammeling<br />
van het geslacht der onverzoenlijke Tiro-teungkoe's,<br />
neergelegd.<br />
Een groot aandeel in het succes hadden de uitmuntende<br />
patrouillecommandant, de Europeesche sergeant VON GILSA<br />
en de Amb. marechaussee NUSSY, even schitterend spoorzoeker<br />
als dappere vechtersbaas.<br />
De verzetspartij, die ongeacht deze verliezen den strijd<br />
hardnekkig bleef volhouden, trad nu zoo voorzichtig op en<br />
was langzamerhand zoo ingeschoten geraakt op de methode<br />
van den luitenant SCHMIDT, dat in 1912 geen groote<br />
successen meer konden worden geboekt. Toen deze officier<br />
eind 1912 met buitenlandsch verlof ging, gooide de toenmalige<br />
bivakcommandant te Tangsé, de 1 e luitenant der marechaussee<br />
LE MAIRE het dan ook over een anderen boeg. En met<br />
succes; reeds in den nacht van 20/21 Februari 1913 mocht<br />
hij het genoegen smaken het belangrijkste overgebleven<br />
bendehoofd te arresteeren, waarop de meeste verzetslieden<br />
den strijd opgaven en in onderwerping kwamen.<br />
In Geumpang, waarheen een aantal partijgangers waren<br />
uitgeweken, hield de le luitenant der marechaussee VAN<br />
ARKEL, bivakcommandant te Geumpang, grondig opruiming.<br />
In 1913, het laatst in September van dit jaar, wist deze officier<br />
verschillende bendeleden neer te leggen waarop bijna<br />
alle verzetslieden het hoofd in den schoot legden. Het<br />
verzet was ook hier geëindigd.
* 101 -<br />
Thans is nog steeds de 4e divisie marechaussee in het<br />
Zuid Pidiësche gelegerd, de staf en 6 brigades te Lammeulo,<br />
3 brigades te Tangsé en 3 te Geumpang. De divisiecommandant<br />
oefent tevens het civiel gezag in dit gebied uit;<br />
de bivakcommandant te Geumpang treedt op als schakelofficier.<br />
De verschillende aanslagen der latere jaren, na 1913,<br />
toonen duidelijk de noodzakelijkheid aan om deze streken<br />
met hun fanatieke bevolking vooralsnog in den vasten greep<br />
der marechausseebrigades te houden.<br />
4. DE AFDEELING NOORDKUST<br />
VAN ATJEH.<br />
Het groote complex staatjes en landschappen, waarvan<br />
de voornaamste zijn : Lhokseumawe, Samalanga, Peusangan,<br />
en Geudong (Pasé), thans met Lhoksoekon vereenigd tot<br />
de Afdeeling Noordkust van Atjeh, vormde reeds vanaf<br />
de eerste jaren van den Atjeh-oorlog een lastig gebied, dat<br />
ons veel werk bez<strong>org</strong>de. Verschillende tuchtigingen en<br />
expeditiën waren dan ook noodig om de weerspannige<br />
hoofden in deze streken tot rede te brengen. Doch, met<br />
hoe goeden uitslag ook bekroond, geen dezer dwangmaatregelen<br />
vermocht een blijvende uitwerking tot stand te<br />
brengen. Ook bij de laatste excursiën : de Peusangan-,<br />
Pasé-en Samalanga expeditiën in het tijdvak 1898-1901<br />
onder van Heutsz, werden wel flinke klappen uitgedeeld,<br />
doch de algeheele onderwerping der betrokken gebieden<br />
werd niet bereikt. Bij den aanvang der patrouille-actie telde<br />
dan ook de verzetspartij nog wel een 15 a 16000 leden,<br />
zoodat het te voorzien was dat er nog heel wat strijd zou<br />
moeten worden gevoerd alvorens dit gebied als volledig<br />
gepacificeerd zou kunnen worden aangemerkt.<br />
Het optreden der verzetspartij op de Noordkust vertoonde<br />
veel overeenkomst met de actie der benden in Pidië.<br />
Ook hier trambaan- en telefoonvernielingen, verbranden van
- 102 •*<br />
wachthuizen, bruggen en keudé's, bivakbeschietingen, terrorisatie<br />
van de bevolking, het vermoorden op groote schaal<br />
van onze spionnen of gidsen en ons goedgezinde hoofden<br />
e. d. m. Echter kwamen hier, in tegenstelling met Pidië,<br />
klewangaanvallen veelvuldig voor, voornamelijk in Samalanga<br />
en het Lhokseumawesche, hetgeen in hoofdzaak is toe te<br />
schrijven aan de meerdere bedektheid van het terrein in<br />
deze contreien en aan de aanwezigheid van uitgestrekte<br />
moerassen en bako-bako bosschen. Eigenaardig was het<br />
dat ze hier, in afwijking van hetgeen de Westkust te zien<br />
had gegeven, herhaaldelijk zonder eenige inleiding, hetzij<br />
met vuur, lansworpen of een schijnaanval, werden uitgevoerd.<br />
Het fanatisme en de doodsverachting, door de kwaadwilligen<br />
aan den dag gelegd, waren echter niet minder groot dan<br />
elders, zoodat ook op de Noordkust klewangaanvallen uiterst<br />
gevaarlijk waren.<br />
De ladangs en schuilplaatsen der benden moesten niet<br />
alleen in het gebergte maar vooral in de paja's en vloedbosschen<br />
worden gezocht, waarvoor de verzetspartij tot het laatst toe<br />
een groote voorkeur aan den dag legde, voornamelijk, omdat<br />
ze daar dichter bij de gampongs kon blijven.<br />
Evenals in Pidië had ook in dit gebied de geestelijke<br />
partij een zser grooten invloed en waren de Oelama's de<br />
ziel van het verzet. In Samalanga waren het de Tiroteungkoe's<br />
— zie Pidië — die den toon aangaven. Het<br />
Peusangansche was het actieterrein der Oelama's van de<br />
school Awé Geutah, geestverwanten van Tng. Tjhi' di Tiro,<br />
der grooten leider van den Atjeh — oorlog in 1884 en volgende<br />
jaren. In het Lhokseumawésche en de Pasestreek hadden<br />
twee zéér beruchte leiders: Tng. di Mata Ië alias di Paja<br />
Bakong en Tng. di Barat het heft in handen. Zij ageerden<br />
echter nimmer zelf in deze streken. Wij zullen ze later, bij<br />
de bespreking van de actie in Lhoksoekon en in de Gajolanden<br />
weer terugzien.<br />
Ook hier lieten de geestelijke leiders van het verzet<br />
zich over het algemeen met den eigenlijken strijd niet in.
~ 103 ~<br />
'Zoo zag het gebied er uit, dat in de jaren 1902 — 1913<br />
het tooneel zou zijn van feilen strijd, een strijd, waarin ook<br />
hier de marechaussee een belangrijke rol zou spelen. Een<br />
kort overzicht van het aandeel van het korps in de pacificatie<br />
dezer streken moge aan de bespreking der voornaamste<br />
gebeurtenissen voorafgaan.<br />
Na de Samalanga expeditie, waarbij de 2e divisie<br />
marechaussee zich onderscheidde, was op de Noordkust,<br />
behalve een infanteriemacht, ook deze divisie achtergebleven,<br />
verdeeld over Samalanga en Peusangan. Naast deze vaste<br />
bezetting ageerden voorts in deze streken in de jaren 1901 —<br />
1903 de verschillende vliegende colonnes, hoofdzakelijk ter<br />
opsporing van den Pretendent-Sultan en Panglima Polim,<br />
die reeds vroeger werden gememoreerd. Toen, tengevolge<br />
van deze actie, eind 1903 de toestand op de Noordkust<br />
belangrijk was verbeterd en een krachtig optreden in Meulaboh<br />
noodzakelijk bleek, werd in Januari 1904 de 2e divisie<br />
daarheen overgebracht en ageerden daarna in het gebied<br />
Samalanga — Peusangan — Lhokseumawe nog slechts af en<br />
toe brigades der le, 3e of 4e divisie, hetzij in mobiele colonnes,<br />
hetzij vanuit tijdelijk betrokken bivaks. In deze periode<br />
kwam dus de actie der marechaussee op de Noordkust min<br />
of meer op het tweede plan. Doch toen in de jaren 1906 -<br />
1908 'het verzet hier wederom krachtig opleefde, v. n. 1.<br />
tengevolge van het ontijdig terugzenden van een bataljon<br />
infanterie naar Java, (') werd in Januari 1908 de 5e divisie<br />
onder den kapitein GEERTSEMA BECKERING van Tjalang<br />
naar het Lhokseumawesche verplaatst. Mede tengevolge<br />
van de actie dezer divisie, naast de doeltreffende maatregelen<br />
van den in Juni 1908 als Gouverneur van Atjeh opgetreden<br />
Luit. Kolonel SWART, werd daarna in betrekkelijk korten<br />
tijd het verzet in de Noordelijke landschappen volledig de<br />
kop ingedrukt.<br />
(') Wellicht heeft ook de uitslag van den Russisch-Japanschen<br />
oorlog in dezen invloed uitgeoefend.
~ 104 -<br />
Sedert is de 5e divisie op de Noordkust gebleven ; zij<br />
is thans gelegerd in Lhoksoekon (Staf en 5 brigades) mee<br />
een detachement te Paja Bakong van 4 en een te Panton<br />
Laboe van 3 brigades.<br />
Thans de voornaamste gebeurtenissen tijdens de pacificatie<br />
der Noordkust-landschappen.<br />
Bij den aanvang van het tijdperk der patrouille-actie<br />
ageerden in het Samalanga — Peusangan — Lhokseumawe<br />
complex de Pretendent-Sultan en Panglima Polim met hun<br />
zeer grooten aanhang, waarbij zich ook de Oeléëbalang van<br />
Geudong : T. Lotan en zijn broeder T. Radja Meukoeta,<br />
alsmede T. Radja Lhó', oudste zoon van den vorigen Maharadja<br />
van Lhokseumawe, hadden aangesloten. Uit den aard der<br />
zaak was in de eerste jaren alle inspanning er op gericht<br />
om deze hoofdfiguren der verzetspartij onschadelijk te maken.<br />
Vele, waaronder de beroemdste, marechaussee-aanvoerders :<br />
COLIJN, CHRISTOFFEL, WEBB, VASTENOU, SCHEE<br />
PENS, WATRIN, VAN DER MA ATEN, BREWER, VELT-<br />
MAN, GEERTSEMA BECKERING, DINGER, AUKES e.a.<br />
namen aan deze actie deel, brachten de tegenpartij zware<br />
verliezen toe en wisten tenslotte den Pretendent-Sultan en<br />
Panglima Polim tot onderwerping te dwingen — zie het<br />
hoofdstuk ,,De groote tochten" —.<br />
De felle achtervolging door de colonnes onder de<br />
bovenvermelde marechaussee-officieren en door de troepen<br />
der vaste bezetting, waarbij honderden verzetslieden onschadelijk<br />
werden gemaakt, bracht een aanzienlijke verbetering<br />
in den toestand. Reeds vóór de onderwerping van Panglima<br />
Polim keerden meer dan 1000 uitgewekenen naar hun<br />
gampongs terug. Toen nu ten laatste ook deze hoofdleider<br />
in onderwerping kwam, gaven de bovenvermelde Geudongsche<br />
hoofden eenige dagen later eveneens den strijd op en<br />
onderwierpen zich. Deze gebeurtenissen waren van verstrekkenden<br />
invloed ; als gevolg hiervan keerden vele kleinere<br />
bendehoofden met niet minder dan ruim 2000 volgelingen
- 105 -<br />
naar hun gampongs terug. Ook T. Radja Lho' hield het<br />
niet lang uit in zijn eenzaamheid en meldde zich reeds in<br />
November 1903.<br />
Werd dus de actie tegen de algemeene leiders van het<br />
verzet met den besten uitslag bekroond, ook tegen de locale<br />
verzetshoofden in Peusangan, Peudada en Samalanga was de<br />
marechaussee middelerwijl krachtig en met succes opgetreden.<br />
In Peusangan werd de laatste benteng der verzetspartij:<br />
Kota Blang Djeurat genomen. Op den 3len December 1901<br />
vermeesterde een marechaussee-colonne onder den kapitein<br />
VAN DER MAATEN, waarbij o.a. de kapitein WEBB en<br />
de luitenants BURGER en VERSCHUIR waren ingedeeld,<br />
deze versterking ten koste van 2 gesneuvelden en 24 gewonden.<br />
De vijand liet 79 dooden achter, waaronder de<br />
belangrijkste Peusangansche hoofden.<br />
Na dit wapenfeit trad als hoofdleider van het verzet in<br />
Peusangan op Tng. Thji' Awé Geutah, die door onze<br />
patrouilles naarstig werd gezocht. De luitenant BURGER<br />
en de Eur. sergeant DE RIDDER slaagden er in zijn<br />
benden verliezen toe te brengen. Na het optreden van den<br />
bekwamen speurder CHRISTOFFEL als waarnemend Civiel<br />
Gezaghebber van Peusangan — October 1902 — werd de actie<br />
tegen dit verzetshoofd nog verscherpt. Vele ladangs en<br />
schuilplaatsen in het gebergte werden opgeruimd en talrijke<br />
kwaadwilligen neergelegd. Als gevolg hiervan kwamen niet<br />
minder dan 1500 kwaadwilligen in onderwerping. Veel had<br />
hiertoe bijgedragen CHRISTOFFEL's methode om de vrou-J<br />
wen en kinderen der bendehoofden op te lichten, waardoor<br />
deze eerder geneigd waren den strijd op te geven.<br />
Tng. Tjhi' Awé' Geutah vond het onder de gegeven<br />
omstandigheden veiliger om een tijdje van het tooneel te<br />
verdwijnen en liet dan ook omstreeks Maart 1903 het gerucht<br />
van zijn overlijden verbreiden. Hij dook later echter<br />
weer springlevend op.<br />
In Peudada was eind 1901 ten behoeve van den tramaanleg<br />
en voor de registratie der bevolking een bivak opgericht,
— 106 —<br />
waarin mede eenige brigades marechaussee uit Samalanga<br />
tijdelijk werden gelegerd. Vanuit dit bivak werd scherp<br />
geageerd om het belangrijkste verzetshoofd in dit gebied,<br />
den in Mei 1901 uitgeweken T. Moeda Peudada, in handen<br />
te krijgen. Nadat reeds enkele malen aanraking met zijn<br />
bende was verkregen, waarbij de marechaussee successen<br />
wist te boeken, voerde T. Moeda Peudada in het voorjaar<br />
1902 met + 40 man een klewangaanval uit op een 15 karabijnen<br />
sterke marechaussee brigade onder den Eur. sergeant DEN<br />
BOEFF, die een ploeg wegwerkers dekte. De aanval werd<br />
ditmaal ingeleid met een beschieting, waardoor al dadelijk<br />
de commandant en 2 marechaussees gewond raakten;<br />
onmiddellijk daarop vlogen de kwaadwilligen met den klewang<br />
in de vuist er op in. Maar de brigade versaagde niet. DEN<br />
BOEFF, door zijn verwonding niet meer in staat zelf aan<br />
het gevecht deel te nemen, vuurde zijn mannetjes aan en<br />
bleef de leiding behouden. De Amb. marechaussee Latulete,<br />
No. 53500, die een Atjeher met 2 karabijnen van gewonden<br />
zag wegloopen, sprong uit de brigade, rende den man<br />
achterna, sloeg hem neer en bracht de karabijnen mee terug.<br />
Spoedig was de brigade meester van het terrein ; de vijand<br />
vluchtte met achterlating van 11 dooden, 6 geweren en vele<br />
blanke wapens. Wij kregen 5 gewonden doch karabijnen<br />
gingen niet verloren.<br />
De actie tegen T. Moeda Peudada werd nu met verdubbelde<br />
kracht voortgezet. Doch, hoewel zijn benden, o.m.<br />
door toedoen van den luitenant TIDEMAN, verliezen te<br />
boeken kregen, gelukte het niet het hoofd zelf in handen<br />
te krijgen. In het laatst van October 1902, toen de onderluitenant<br />
CHRISTOFFEL als wd. Civiel Gezaghebber van<br />
Peusangan was opgetreden, ging ook deze met marechaus-<br />
^seebrigades van Pante Lhong er op uit. Met snelle slagen<br />
'/bracht hij den benden van T. Moeda Peudada gevoelige<br />
\ klappen toe met het gevolg dat reeds in November een<br />
twintigtal kleinere bendehoofden met vele volgelingen in<br />
onderwerping kwamen. Toen nu Christoffel in December
- 107 -<br />
1902 bovendien de echtgenoote van het bendehoofd ge-s^<br />
vangen wist te nemen, meldde T. Moeda Peudada zich<br />
kort daarna met zijn geheelen aanhang.<br />
T. Oebét was het voornaamste verzetshoofd in Samalanga.<br />
in juni en Juli 1901 kreeg de hier gelegerde marechaussee<br />
aanraking met zijn benden, waarbij een aantal kwaadwilligen<br />
werden neergelegd. Hij versterkte en bezette daarop de<br />
geduchte Tjot Tanoh Mirah, in welke stelling hij blijkbaar<br />
tot het uiterste stand wilde houden. Doch toen de marechaussee,<br />
na versterking uit Samalanga te hebben gekregen,<br />
tot den aanval overging en de versterking wilde omsingelen,<br />
nam de bende overhaast de vlucht.<br />
Ook in Augustus en November 1901 had T. Oebét<br />
verliezen te boeken, terwijl in het eerste halfjaar van 1902 de<br />
luitenant TIDEMAN en de Eur. sergeanten MENDE en DE<br />
RIDDER zijn benden eenige klappen toebrachten. Uit wraak<br />
hierover lokte T. Oebét een brigade onder een Amb. sergeant<br />
in een hinderlaag, waarbij al dadelijk de commandant<br />
en de korporaal sneuvelden en 6 marechaussees werden<br />
gewond. De Javaansche marechaussee RABOESIN, No. 42885,<br />
nam het commando op zich, ging onmiddellijk tot den tegenaanval<br />
over en dreef den vijand terug, waarna hij zijn<br />
gehavend troepje op een meer overzichtelijk terreingedeelte<br />
bracht. Toen de vijand opnieuw begon op te dringen, liet<br />
RABOESIN eenige salvo's afgeven en commandeerde daarna<br />
zoo luid mogelijk in het Atjehsch : „12e brigade vlug vooruit,<br />
10e brigade links uit de flank naar den kampongrand". De<br />
list gelukte; de bende, overtuigd dat er nog 2 brigades in<br />
de buurt waren, droop haastig af!<br />
In Augustus 1902 voerde T. Oebét andermaal een<br />
klewangaanval uit, thans met een bende van + 100 man op<br />
een brigade onder den Eur. sergeant JANSEN. Maar hoewel<br />
ook hier het kader al dadelijk sneuvelde en de troep bovendien<br />
nog niet minder dan 7 dooden en 13 gewonden kreeg,<br />
hield de brigade schitterend stand, waarbij, naast verschillende<br />
anderen, de Amb. marechaussee Maitimu, No. 28843 zich
- 108 -<br />
bijzonder onderscheidde. Zóóveel respect boezemde het<br />
heldhaftig optreden der brigade den vijand in, dat hij,<br />
niettegenstaande hij voortdurend het op hulp wachtende en<br />
de gevallen makkers bewakende groepje bleef omzwermen,<br />
het toch niet waagde andermaal een aanval te doen.<br />
Het behoeft wel geen betoog dat T. Oebét scherp<br />
werd achterna gezeten. In het bijzonder de kapitein la Gordt<br />
Dillié en de luitenants HOOGERS, HETTINGA TROMP<br />
en v. d. VLERK hadden daarbij succes. Tengevolge van<br />
deze actie kwam T. Oebét 9 December 1903 in onderwerping.<br />
Zijn opvolger was |T. di Aloeë Keutapang — zie Pidië. —<br />
Het was vooral de korporaal, later sergeant Gackstatter,<br />
die door zeer beleidvolle en moedige actie tegen dezen<br />
oelama en zijn benden voordeelen wist te behalen.<br />
Tng. di Aloeë Keutapang werd 15 Augustus 1905 door<br />
een infanterie patrouille van Meureudoe neergelegd.<br />
Zoo waren dus eind 1903 de meeste verzetslieden op<br />
Atjeh's Noordkust, waaronder de allervoornaamste, onschadelijk<br />
gemaakt en kon de 2e divisie marechaussee naar<br />
Meulaboh worden gezonden om daar schoon schip te maken.<br />
/ In October 1905 werd het 12e bataljon Infanterie naar<br />
Java teruggezonden waardoor enkele bivaks moesten worden<br />
opgeheven. In verband hiermede werden 6 brigades marechaussee<br />
van de 3e divisie (Pidië; in Leuboe gelegerd.<br />
Het terugtrekken van dit bataljon en het daarmee<br />
gepaard gaande opheffen van bivaks had ernstige gevolgen.<br />
Vooral de oelama's wisten dit feit handig uit te buiten<br />
door het voor te stellen alsof dit een bewijs van zwakheid<br />
onzerzijds was, dat een nieuwe en voor de verzetspartij<br />
gunstige periode inluidde. Nu het klaarblijkelijk met de<br />
overheersching der „Kaphé's" op een eind ging loopen, was<br />
de tijd aangebroken voor de geheele bevolking om als goede<br />
„Moslemin" de verzetspartij te steunen. Onder den invloed<br />
van deze en dergelijke redeneeringen begon overal ter
~ 109 ~<br />
Noordkust het verzet weer op te laaien. Trambaan- en<<br />
telefoonvernielingen, bivakbeschietingen, moord en brandstichting<br />
waren aan de orde van den dag; vele klewangaanvallen<br />
werden op dekkingen wegwerken of transport<br />
uitgevoerd. Zoo werd b. v. in December 1905 tusschen<br />
Bireuën en het bivak Teupin Blang Mane een transportdekking<br />
overvallen, waarbij allen sneuvelden of gewond<br />
werden en een groot aantal geweren verloren ging. De<br />
bende, hieraan debet werd onmiddellijk door een marechaussee<br />
patrouille onder den luitenant WINTER achtervolgd<br />
en reeds drie dagen later afgestraft; 17 dooden bleven<br />
daarbij in onze handen.<br />
Wel werden in 1906 verschillende successen op de<br />
verzetspartij behaald, waarbij o.m. de luitenant SMAGGE zich<br />
onderscheidde en door den sergeant VAN HARLINGEN<br />
eindelijk den doodgewaanden, doch in 1903 weer herleefden<br />
Tng. Tjhi' Awé Geutah werd neergelegd, doch de situatie<br />
verbeterde daardoor niet. Integendeel; het verzet breidde<br />
zich hoe langer hoe meer uit, aan welk feit ook minder \<br />
juiste bestuursmaatregelen schuld waren.<br />
Het toenemende verzet uitte zich eveneens in een sterk<br />
verhoogde terrorisatie der bevolking, die, onvoldoende door<br />
onze troepen tegen de aanslagen der verzetspartij beschermd,<br />
noodgedwongen meer en meer op de hand der kwaadwilligen<br />
kwam.<br />
Ook in 1907 gelukte het niet den geest van ontevre- c<br />
denheid en tegenstand te bezweren, al vielen er harde klappen<br />
en wisten vooral de nieuw opgetreden bivakcommandant<br />
te Leuboe, luitenant WATRIN en de luitenant VAN<br />
BRAAM MORRIS vele kwaadwilligen neer te leggen of tot<br />
onderwerping te dwingen.<br />
In 1908 bereikte de door de verzetspartij uitgeoefende,<br />
terreur haar toppunt, hetgeen, behalve aan de reeds genoemde j<br />
oorzaken, moet worden toegeschreven aan de door de<br />
oelama's verkondigde voorspelling, dat 1908 een voor de<br />
geloovigen bij uitstek gunstig jaar zou zijn. Een groot
- 110 _<br />
gedeelte van de bevolking week dan ook uit, in Keureutoë<br />
en de Paséstreek stond men zelfs aan den vooravond van<br />
een algemeenen opstand.<br />
In Januari 1908 werd de 5e divisie onder den kapitein<br />
GEERTSEMA BECKERING van het Tjalangsche naar het<br />
Lhokseumawesche overgebracht. Voorts werd eenig maanden<br />
later de zuivering van de streek opgedragen aan<br />
* den kapitein CHRISTOFFEL met de marechausseecompagnie<br />
van het IVe bataljon infanterie, terwijl de kapitein<br />
SCHEEPENS door den in Juni opgetreden nieuwen<br />
Gouverneur, den Luitenant Kolonel SWART, werd belast<br />
met het bestuur over de nieuw opgerichte onderafdeeling<br />
Lhoksoekon en het commando over de 5e divisie marechaussee.<br />
Tengevolge van deze maatregelen en van het<br />
^doeltreffende bestuursbeleid van den nieuwen Gouverneur<br />
jtrad al spoedig verbetering in. Reeds in 1909 keerden een<br />
200-tal kwaadwilligen naar hun gampongs terug. Ook de<br />
daaropvolgende jaren werd de pacificatie met kracht voortgezet,<br />
zoodat in 1911 het verzet als geëindigd kon worden<br />
beschouwd.]<br />
Veel had hiertoe bijgedragen het beleidvolle, energieke<br />
en volhardende ageeren van den bivakcommandant te Boeloeh<br />
Blang Ara, luitenant SCHOUTEN.<br />
In 1912 liepen nog slechts enkele kwaadwilligen rond.<br />
Toch duurde het nog tot 1922 vóór het laatste bendehoofdje<br />
zich meldde.<br />
In de jaren 1902-1913 werden op de Noordkust 3391<br />
verzetslieden neergelegd terwijl 1570 vuurwapenen werden<br />
buitgemaakt of ingeleverd.<br />
5. DE ONDERAFDEELING LHOKSOEKON.<br />
Het gebied ten Oosten van den Kroeêng Pasè gelegen,<br />
in hoofdzaak bestaande uit de landschappen Keureutoë.<br />
Simpangoelim, Matang Koeli en Peutoë, neemt ten aanzien<br />
van de patrouille-actie een min of meer eigen plaats in. Hoe-
- 111 -<br />
wel deze streek — thans, met uitzondering van Simpangoelim,<br />
de onderafdeeling Lhoksoekon uitmakende — staatkundig tot<br />
de Noordkust van Atjeh behoort, is daarom het verloop der<br />
gebeurtenissen in dit terrein niet in het vorige hoofdstuk<br />
besproken, doch zal het hieronder als een afzonderlijk<br />
geheel in beschouwing worden genomen.<br />
De actie der verzetspartij in dit gebied vertoonde over<br />
het algemeen veel overeenkomst met die in de overige<br />
landschappen ter Noordkust van Atjeh. Echter kwamen<br />
klewangaanvallen hier nog veelvuldiger voor en legde de<br />
verzetspartij een nog grootere vaardigheid in het uitdenken<br />
van listen aan den dag dan elders. Dat zij daarbij niet tegen<br />
wat arbeid opzag als er uitzicht bestond om een mooien<br />
slag te slaan, moge uit het volgende blijken. In Juli 1909<br />
ontving de commandant te Lhoksoekon, de kapitein der<br />
marechaussee Scheepens, bericht, dat in de paja een<br />
schuilplaats van een berucht bendehoofd aanwezig zou zijn.<br />
Een op dit bericht uitgezonden patrouille van 2 brigades<br />
trof inderdaad op een open plek in de paja een tweetal<br />
zeer groote hutten aan, met atap gedekt en volkomen het<br />
uiterlijk van dergelijke woningen in deze streek dragende.<br />
Gelijk later bleek was echter onder de atap onzichtbaar<br />
een tweede dak aangebracht, doch dit vervaardigd van<br />
dikke balken en met een laag grond bedekt. De stijlen<br />
dezer woningen waren van losse pinnen voorzien waarop<br />
dit zware samenstel rustte. Aan de pinnen waren telefoondraden<br />
bevestigd, die goed gemaskeerd naar het bosch<br />
leidden; trok de bende nu aan deze draden dan werden de<br />
losse pinnen uitgetrokken en stortte het zware dak ineen.<br />
De bedoeling was natuurlijk om de patrouille te verlokken<br />
de huizen binnen te gaan, hetzij om ze te doorzoeken,<br />
hetzij om er nachtbivak in te betrekken, om dan op een<br />
gunstig oogenblik het geheel te doen instorten. Ware deze<br />
list niet door waakzaamheid mislukt, dan zou ongetwijfeld<br />
de patrouille een zwaar verlies hebben te boeken gekregen.
- 112 -<br />
Ook valboomen werden door de verzetspartij in het<br />
Lhoksoekonsche herhaaldelijk en met succes toegepast.<br />
De vele uitgestrekte en moeilijk toegankelijke moerassen<br />
in dit gebied: de Paja Tjitjèm, Paja Leubo, Paja Blang<br />
Boeah e. a. boden de verzetspartij te kust en te keur lastig<br />
op te sporen en nog lastiger te overvallen schuilplaatsen aan.<br />
Menige modderpatrouille moest dan ook door onze troepen<br />
in den loop der jaren worden gemaakt, alvorens deze terreinen<br />
geheel van kwaadwilligen waren gezuiverd.<br />
De geestelijke leider van het verzet in deze streken was<br />
Teungkoe di Mata Ié, alias Tng. di Paja Bakong, daarbij<br />
krachtig terzijde gestaan door zijn schoonzoon Tng. di Ba rat,<br />
die zich meer in het bijzonder met het uitvoerende dee!<br />
der taak belastte en daadwerkelijk en zeer actief aan het<br />
verzet deelnam. Zooals reeds werd vermeld traden deze<br />
. oelama's eveneens als leiders van het verzet in het Lhokseumawesche<br />
en in de Pasèstreek op. Tng. di Mata Ié had<br />
vroeger een godsdienstschool in Paja Bakong bezeten, die<br />
zeer beroemd was en uit geheel Atjeh leerlingen trok. Later<br />
ging hij zich meer en meer wijden aan het prediken van<br />
den „prang sabi" om tenslotte, toen zijn school verloopen<br />
was, zich geheel tot de leiding van het verzet te bepalen.<br />
Tng. di Barat, behalve schoonzoon ook leerling van Tng,<br />
di Mata Ié, trad eerst omstreeks 1900 op den vo<strong>org</strong>rond.<br />
Als hoofdbendeleider was in korten tijk het daadwerkelijk<br />
verzet bijna geheel in hem verpersoonlijkt.<br />
Eind 1903 weken beide geestelijken voor de scherpe<br />
achtervolging door onze colonnes op de Noordkust en in<br />
het Lhoksoekonsche naar de Gajolanden uit, waar zij zich<br />
spoedig eveneens tot leiders van het verzet wisten op te<br />
werken — zie ,,de Onderafdeeling Takingeun". — Zij bleven<br />
echter de hoofdleiding in het Lhoksoekonsche, waarheen zij<br />
herhaaldelijk voor korteren of langeren tijd terugkeerden,<br />
behouden.
- 113 -<br />
In de eerste jaren van de twintigste eeuw was de streek,<br />
waarvan wij de lotgevallen thans zullen schetsen, het actiegebied<br />
van verschillende marechaussee-colonnes, die in<br />
hoofdzaak tot taak hadden Panglima Polim op te sporen.<br />
Deze, voor de achtereenvolgende expeditiën in Pidië,<br />
Peusangan en Samalanga, en de scherpe patrouille-actie<br />
in deze streken, hoe langer hoe verder naar het Qosten<br />
uitwijkende, had tenslotte een toevlucht gezocht in boven<br />
Keureutoë, alwaar eveneens een energieke actie tegen hem<br />
op touw werd gezet. Zoo werd, speciaal te zijner eere, eind<br />
1901 een colonne van 4 brigades van de 3e divisie marechaussee<br />
van Groot-Atjeh onder den divisiecommandant,<br />
kapitein WEBB, te Matang Koeli gelegerd. Tijdens een<br />
excursie van deze colonne naar den boven-Keureutoë vond<br />
helaas deze schitterende, algemeen beminde marechausseeofficier<br />
door het neerstorten van valboomen den dood.<br />
Toen Panglima Polim in September 1903 in onderwerping<br />
was gekomen en, mede tengevolge van onze energieke<br />
actie, de toestanden in het Lhoksoekonsche belangrijk waren<br />
verbeterd — in April en October 1903 keerden niet minder<br />
dan resp. 3100 en 2800 uitgewekenen naar hun gampongs<br />
terug — werd de marechaussee grootendeels uit dit gebied<br />
teruggetrokken en ageerden hier de eerstvolgende jaren nog<br />
slechts af en toe marechaussee-patrouilles, al dan niet in<br />
samenwerking met de infanterie. Uit deze periode is, wat<br />
de marechaussee-actie betreft, weinig belangrijks te vermelden.<br />
De wederopleving van het verzet op de Noordkust in<br />
de jaren 1906 — 1908, in het vorige hoofdstuk besproken,<br />
deed uit den aard der zaak ook hier haar invloed gelden.<br />
Zij uitte zich, behalve door een sterk verhoogde actie<br />
der verzetspartij tegen onze troepen, bivaks, transport-dekkingen,<br />
keudé's en de trambaan, voornamelijk in een heftige<br />
terrorisatie van de bevolking. In de Zuidelijke landschappen<br />
b. v. werd in de jaren 1906 — 1908 bijna een derde deel<br />
van het aantal woningen verbrand, meer dan de helft van<br />
den veestapel geroofd en geslacht en een 300-tal mannen,
- 114 -<br />
vrouwen en kinderen vermoord. Geen wonder dan ook dat<br />
de bevolking, door onze troepen onvoldoende beschermd,<br />
deels de partij van het verzet koos, deels naar rustiger<br />
streken uitweek en dat de hoofden, die niet aan het verzet<br />
wenschten deel te nemen, uit lijfsbehoud gedwongen waren<br />
een toevlucht te zoeken in Lhokseumawe of op de keudé's<br />
in de onmiddellijke nabijheid der bivaks.<br />
Medio 1907 dook Tng. di Mata Ië, met zijn schoonzoon<br />
Tng. di Barat uit de Gajolanden afgedaald, weer in het<br />
Lhoksoekonsche op, waar hij onmiddellijk het roer weer in<br />
handen nam en door het prediken van den prang sabi de<br />
verzetspartij tot verhoogde activiteit wist te brengen.<br />
Evenals op de Noordkust bereikte ook hier in 1908 het<br />
verzet zijn hoogtepunt. Bij de vroeger reeds uiteengezette<br />
oorzaken van dit betreurenswaardige feit kwam hier nog een<br />
reden bij, nl. de terugkeer in Januari 1908 van T. Tjhi'<br />
Bentara, landschapshoofd van Keureutoë, die een tijd lang<br />
in Koetaradja was aangehouden. Deze was allerwegen, en in<br />
het bijzonder bij de verzetspartij, gehaat, zoodat zijn wederoptreden<br />
het smeulende vuur van verzet nog meer aanwakkerde.<br />
In Januari 1908 kwam de 5e divisie marechaussee onder<br />
den kapitein GEERTSEMA BECKERING uit Poelo Raja in<br />
het Lhokseumawesche aan en werd te Lhoksoekon, Panton<br />
Laboe en Boeloeh Blang Ara gelegerd waartegenover de<br />
infanterie bezetting van Keureutoë en de Boelohstreek naar<br />
het Tjalangsche ging. Ook deze troepenverplaatsing werd<br />
door de oelamapartij gretig aangegrepen als voorwendsel om<br />
de bevolking wijs te maken dat de kompenie spoedig zou<br />
weggaan en dat het dus met de overheersching van de<br />
kaphé's binnenkort gedaan zou zijn.<br />
. Deze redeneering vond alom geloof en miste haar uit-<br />
\ werking niet. Meer en meer breidde het verzet zich uit. De<br />
r 5e divisie marechaussee, te zwak om met goed gevolg de<br />
actie in dit geheele uitgestrekte, bijna in staat van opstand<br />
verkeerende gebied te kunnen voeren, slaagde er niet in den<br />
toestand meester te worden. Ook de tijdelijke versterking
- 115 -<br />
Van de troepenmacht met 2 mobiele colonnetjes, elk van 4<br />
groepen infanterie, onder den Luitenant Kolonel BARON<br />
VAN HEERDT, had niet de gewenschte uitwerking. Het ,werd<br />
duidelijk dan alleen krachtige maatregelen uitkomst f<br />
zouden kunnen brengen.<br />
De in Juni 1908 ter vervanging van Generaal VAN<br />
? DAALEN als Gouverneur van Atjeh opgetreden Luitenant-<br />
; Kolonel SWART, ging daartoe dan ook onmiddellijk over.<br />
De colonne van HEERDT was vervangen door de marechaussee-compagnie<br />
van het 4e Bataljon Infanterie onder den<br />
kapitein CHRISTOFFEL, welke in Panton Laboe werd<br />
gelegerd, terwijl in Juli de onderafdeeling Lhoksoekon werd<br />
opgericht met als eerste bestuurder de befaamde patrouilleur<br />
en Atjeh-kenner, kapitein SCHEEPENS. Terzelfdertijd nam<br />
deze het commando over de 5e divisie marechaussee van<br />
den kapitein GEERTSEMA BECKERING over.<br />
Tengevolge van deze regelingen en door verstandige<br />
bestuursmaatregelen ging het thans snel den goeden kant<br />
uit. In korten tijd werden verschillende en belangrijke successen<br />
behaald door CHRISTOFFEL en zijn onderaanvoerders,<br />
waaronder de luitenant AGERBEEK en de sergeanten<br />
MARKS en de LALSKY mogen worden vermeld. Ook de<br />
kapitein SCHEEPENS wist belangrijke voordeelen op de<br />
verzetspartij te boeken en bovendien door wijs beleid en<br />
een krachtig doch rechtvaardig bestuur het vertrouwen der<br />
bevolking te herwinnen. Binnen enkele maanden was dan<br />
ook aan de overheersching der benden een einde gemaakt.<br />
In totaal sneuvelden in het tweede halfjaar 1908 137 kwaad- J<br />
willigen, werden er 22 gevangen genomen en keerden niet<br />
minder dan 322 man naar hun gampongs terug.<br />
Het algemeen verzet was hiermede bedwongen. De<br />
bevolking, thans overtuigd van onze macht, begon met ons<br />
tegen haar vroegere terrorisators op te treden, die het al<br />
spoedig in de bewoonde streken te benauwd kregen en naar<br />
de moerassen of het gebergte uitweken. Natuurlijk gaf de<br />
verzetspartij zich niet zonder slag of stoot gewonnen en trachtte
- 116 -<br />
'zij op alle mogelijke manieren onzen troepen afbreuk te<br />
doen. Zij bediende zich daarbij van de uitgezochtste listen.<br />
Zoo liep b. v. eens een patrouille onder Christoffel op een<br />
bergpad, aan de eene zijde waarvan zich een steile bergwand<br />
verhief, terwijl aan den anderen kant een diepe afgrond<br />
gaapte. Hoewel gewaarschuwd dat de verzetspartij iets<br />
tegen de patrouille in het schild voerde, zag niemand de<br />
valstrik, vóór de gids er den commandant op opmerkzaam<br />
maakte. Het bleek toen dat de kwaadwilligen aan de zijde<br />
van den steilen bergwand een langen kabel van slingerplanten<br />
onzichtbaar hadden aangebracht, aan de uiteinden waarvan<br />
zware manden met steenen waren vastgemaakt, die door<br />
stevige rotan werden vastgehouden. Kapten nu de bendeleden<br />
deze rotans door, dan zouden de manden met steenen naar<br />
beneden storten, in hun val den kabel van slingerplanten<br />
en dientengevolge ook de geheele patrouille in den afgrond<br />
meesleurende !<br />
Eind 1908 en begin 1909 kwamen berichten binnen,<br />
dat Tng. di Mata Ië en Tng. di Barat weer naar de<br />
Gajolanden waren uitgeweken, een bewijs te meer, dat het<br />
• verzet was gebroken. Desniettegenstaande werd met kracht<br />
de achtervolging van hun benden voortgezet. De kapitein VAN<br />
DER VLERK, die in Januari 1909 het commando van Christoffel<br />
had overgenomen, ging met zijn colonne zelfs speciaal van<br />
Panton-Laboe naar Leuhong — nabij Paja Bakong — over om<br />
zich beter aan de opsporing van Tng. di Barat te kunnen wijden.<br />
Ook kapitein Scheepens bleef naarstig naar dezen oelama<br />
speuren. Tengevolge van deze actie kwamen enkele zijner<br />
volgelingen in onderwerping.<br />
In September 1910 gelukte het aan den Eur. sergeant<br />
Slooten na zeer beleidvolle en energieke actie het laatste<br />
overgebleven wereldlijke bendehoofd van politieke beteekenis,<br />
Pang Nanggröë, die het ons reeds van September 1905 af<br />
had lastig gemaakt, in de Paja Tjitjèm neer te leggen. Deze<br />
Pang Nanggröë was gehuwd met de verstooten vrouw van<br />
het gehate landschapshoofd van Keureutoë, T.Tjhi' Bentara, en
- 117 -<br />
weduwe van diens broeder T. Tjoet Moehamat alias T. Tjhi<br />
Toenong, van welken laatsten zij een zoon had. Dit stiefzoontje<br />
van Pang Nanggröë, T. Radja Sabi, werd door de geheele<br />
bevolking als het wettige landschapshoofd van Keureutoë<br />
beschouwd ; van daar dat P. Nanggröë hem steeds in zijn<br />
onmiddellijke nabijheid hield, omdat dit aan zijn bende een<br />
„legitiem" karakter gaf. Na den dood van den panglima<br />
namen lagere hoofden de leiding zijner bende over, die<br />
eveneens T. Radja Sabi als haar kostbaarste schat meevoerde.<br />
In 1910 en 1911 moest de verzetspartij nog enkele<br />
malen een veer laten, hoofdzakelijk door toedoen van den<br />
luitenant BEHRENS en de Eur. sergeanten Mosselman en<br />
Kretz.<br />
In den loop van Januari 1912 keerde Tng. di Barat<br />
weer in het Lhoksoekonsche terug. Onmiddellijk werd jacht<br />
op hem gemaakt. Op den 28en Februari d.a.v. werd zijn<br />
schuilplaats in het stroomgebied van den Boven-Keureutoë<br />
door een patrouille onder den luitenant BEHRENS ontdekt,<br />
dank zij schitterend spoorzoeken van den Amb. sergeant<br />
Dambohpulu No. 55058. Bij de overvalling der schuilplaats<br />
sneuvelde eindelijk deze beruchte oelama.<br />
Na den dood van Tng. di Barat werd alles er 'op gezet<br />
om Tng. di Mata Ië onschadelijk te maken. Op den lOen<br />
Maart 1913 slaagde de luitenant BEHRENS er in zijn schuilplaats<br />
te overvallen. Tng. di Mata Ië kon slechts ternauwernood<br />
ontsnappen ; zijn tulband en rozenkrans moest hij<br />
zelfs achterlaten. Sedert werd in deze streken van dit<br />
geestelijk verzetshoofd niets meer vernomen — zie voor<br />
de verdere lotgevallen van Tng. di Mata Ië het hoofdstuk<br />
„De Onderafdeeling Takingeun" —.<br />
Nu moest de jeugdige T. Radja Sabi, stiefzoon van<br />
Pang Nanggröë, nog worden opgevat. De pogingen om<br />
hem in handen te krijgen bleven echter vruchteloos, totdat<br />
eindelijk, in December 1913, dit verzetshoofd in onderwerping<br />
kwam. Zoodra hij zich had gemeld, doken evenwel<br />
geruchten op dat het de echte Teukoé niet was doch slechts
~ 118 —<br />
eert ondergeschoven jsind, door de verzetspartij gebruikt óm<br />
de actie van het werkelijke hoofd af te leiden. Na een<br />
ingesteld onderzoek besliste Gouverneur SWART dat het<br />
gerucht valsch en dat de knaap, die zich gemeld had, wel<br />
degelijk de ware T. Radja Sabi was.<br />
Nauwelijks was Gouverneur SWART van Atjeh vertrokken<br />
of de echte T. Radja Sabi kwam zich melden —<br />
13 Maart 1919— ! De verzetspartij was er dus in geslaagd<br />
de kompenie ruim 6 jaar om den tuin te leiden,<br />
Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat thans de<br />
5e divisie marechaussee nog in het Lhoksoekonsche is gelegerd<br />
en wel de staf en 5 brigades te Lhoksoekon, 4<br />
brigades te Paja Bakong en 3 brigades te Panton Laboe.<br />
6. DE AFDEELING GAJO- EN ALASLANDEN.<br />
A. De Onderafdeeling Takingeun.<br />
De Gajo-en Alaslanden, onderhoorig aan Atjeh, hadden<br />
van den aanvang van den oorlog af het verzet tegen de<br />
kompenie gesteund, hetzij daadwerkelijk, hetzij door het<br />
storten van bijdragen voor den prang sabi. Bovendien vond<br />
ieder van elders komend bendehoofd met zijn volgelingen<br />
in deze landen een gastvrij onthaal zoodat dit gebied een<br />
uitgezochte en veilige schuilplaats vormde voor allen die zich,<br />
om even op adem te komen, een tijdlang aan de hardnekkige<br />
vervolging door onze colonnes en patrouilles in Groot-<br />
Atjeh of in de kustlanden wilden onttrekken. Er was dus<br />
alle aanleiding om ook deze streken eens met een militair<br />
bezoek te vereeren ten einde de verzetspartij haar rustig<br />
toevluchtsoord hier te ontnemen.<br />
Zoolang echter onze troepen handen vol werk hadden<br />
om het verzet in de kustlanden meester te worden, een<br />
taak, die vooral in den aanvang alle beschikbare krachten<br />
opeischte, kon van een militaire actie in de binnenlanden<br />
van Atjeh, hoe gaarne men die ook op het program-
- 119 -<br />
ma zou hebben gezet, geen sprake zijn. Toen evenwel in<br />
1901 de Pretendent-Sultan en Panglima Polim tengevolge<br />
van de scherpe achtervolging op de Noordkust met een<br />
gedeelte van hun aanhang naar de Gajolanden uitweken,<br />
kregen deze daardoor plotseling sterk verhoogde beteekenis<br />
en kon een excursie naar dit gebied niet langer worden<br />
uitgesteld.<br />
Dit had de verschillende tochten naar de Gajolanden<br />
ten gevolge, die in een vroeger hoofdstuk zijn besproken en<br />
eindigden met den tocht van de colonne VAN DAALEN<br />
in 1904, die het verzet in de Gajo Loeös en de Alaslanden<br />
volledig onderdrukte. In de noordelijke Gajolanden, het<br />
Meergebied, de Dörötstreek en de Samarkilangvallei echter<br />
bleef het verzet voortwoekeren. Toen dan ook in het voorjaar<br />
van 1905 een marechaussee colonne onder COLIJN, die<br />
sedert October 1904 de Overste VAN DAALEN als Assistent-Resident<br />
van de Gajolanden had opgevolgd, deze streken<br />
van Medan uit bezocht, ondervond zij hier overal vijandelijkheden<br />
en werd zij bijna dagelijks beschoten.<br />
Het waren vooral de geestelijke verzetsleiders Tng. di<br />
Mata Ië, alias Tng. di Paja Bakong en zijn schoonzoon,<br />
Tng. di Barat, onze oude bekenden van het Lhoksoekonsche<br />
die hier, evenals op de Noordkust, als onruststokers<br />
optraden Uitwijkende voor het rustelooze ageeren onzer<br />
patrouilles op de Noordkust kwamen deze oelama's in 1903<br />
in de Gajolanden terecht, waar zij getweeën eveneens ,het<br />
verzet <strong>org</strong>aniseerden. Het is wel teekenend voor den roep<br />
die van deze Atjehsche geestelijken uitging dat zij er in<br />
slaagden onder de Gajo's zooveel invloed te krijgen. Als<br />
trait-d'union tusschen zich en de landsbevolking gebruikten<br />
zij, naast hun Atjehsche bendehoofden, een aantal Gajosche<br />
panglima's. Hoewel zelf meestentijds niet rechtstreeks<br />
aan de actie deelnemende bleven zij de leiders van het<br />
verzet, ook dan als zij tijdelijk naar de Noordkust terugkeerden.<br />
Eind 1904 en begin 1905 doorkruisten verschillende
- 120 -<br />
colonnes, infanterie zoowel als marechaussee, de Laut Tawarstreek<br />
en het Samarkilangsche op zoek naar deze verzetsleiders<br />
en hun benden. Zonder veel succes echter; wel<br />
kon hier en daar een kwaadwillige worden neergelegd en<br />
werden vele schuilplaatsen, ladangs en voorraden opgespoord<br />
en vernietigd, doch de eigenlijke benden kreeg men niet<br />
te pakken. Het werd dan ook al spoedig duidelijk dat<br />
krachtiger maatregelen noodig zouden zijn om dit gebied<br />
geheel tot onderwerping te brengen.<br />
Als eerste stap in deze richting werden op den 3en<br />
April 1905 in Takingeun 4 brigades marechaussee gelegerd<br />
onder bevel van den len luitenant VERSCHUIR, die tevens<br />
tot Civiel Gezaghebber van de pas gevormde Onderafdeeling<br />
Meergebied en Dörötstreek werd benoemd. De luitenant<br />
EBBINK werd hem terzijde gesteld.<br />
De registratie van de bevolking werd ter hand genomen<br />
en een begin gemaakt met een intensieven patrouillegang.<br />
Het tijdperk der eigenlijke patrouille-actie was daarmede<br />
voor dit gebied aangebroken. Het zou echter al spoedig<br />
blijken dat de bezetting van Takingeun voorloopig het werk<br />
nog niet afkon en den steun van mobiele colonnes vooralsnog<br />
niet kon ontberen.<br />
Bij den aanvang der patrouille-actie was practisch de<br />
geheele bevolking in het Meergebied, de Dörötstreek en de<br />
Samarkilangvallei op de hand der verzetspartij.<br />
In deze streken droeg het optreden der vijandelijke<br />
benden weer een geheel eigen karakter, op vele punten<br />
afwijkende van dat in de Atjehsche landschappen. Ook<br />
hier speelden daarbij de gesteldheid van het terrein en de<br />
aard der bevolking de hoofdrol. Het woeste bergland, met<br />
zijn vele kale, goed uitzicht gevende uitloopers, leende zich<br />
bijzonder voor beschietingen op grooten afstand en daar de<br />
verzetspartij in den aanvang ruim van vuurwapenen was<br />
voorzien, vormde dan ook het bekogelen van onze bivaks,<br />
patrouilles en transporten verreweg de meest geliefkoosde<br />
bezigheid der benden. Klewangaanvallen en bivakoverval-
- 121 -<br />
lingen kwamen wel voor doch betrekkelijk zelden ; bovendien<br />
werden ze in den regel niet met de doodsverachting en<br />
onstuimigheid uitgevoerd die de Atjehsche aanvallen met<br />
het blanke wapen kenmerkten en waren dan ook lang niet<br />
zoo gevaarlijk als deze laatste.<br />
Door de eigenaardige bestuursinrichting der Gajo's,<br />
berustende op genealogischen instede van territorialen grondslag,<br />
waarbij dus de stam en het geslacht de eenheid<br />
vormden, konden de bendehoofden rekenen op den steun<br />
van al hun stamgenooten, zoodat hier de bevolking de<br />
verzetspartij nog veel meer medewerking verleende dan<br />
elders het geval was. Daar bovendien de Gajo's zeer ongaarne<br />
voor spion of gids spelen, was het verkrijgen van<br />
berichten omtrent de kwaadwilligen in dit gebied uiterst<br />
moeilijk.<br />
De vijand, door de bank niet al te fanatiek en agressief<br />
van aard, nam een heel arsenaal van middelen te baat om zich<br />
aan verliezen te onttrekken en aanraking met onze patrouilles<br />
te vermijden. Hiertoe behoorde in de eerste plaats een<br />
vernuftig bewakings-en inlichtingssysteem. Ook vrouwen en<br />
kinderen werden voor dit doel uitgebuit door hen op verkenning<br />
uit te zenden en te gebruiken voor het bewaken<br />
van ladangs en schuilplaatsen. Werd een bende overvallen,<br />
dan probeerde zij zich met vrouwen en kinderen uit de<br />
voeten te maken om ons het schieten te beletten. Ook<br />
maakten de kwaadwilligen herhaaldelijk van vrouwenkleeding<br />
gebruik om onze patrouilles te ontloopen.<br />
Schuilplaatsen werden veelvuldig in grotten aangelegd.<br />
Een typische strijdwijze voor dit gebied was het laten<br />
neervallen van zware rolsteenen langs de steile hellingen op<br />
onze patrouilles.<br />
De onophoudelijke beschietingen vormden een groote<br />
last. Het zware bergterrein maakte het bijna onmogelijk de<br />
hoog op de toppen der uitloopers opgestelde schutters te<br />
omtrekken of te besluipen. Gelukte dit al eens een enkele<br />
keer. dan lieten zij zich, zoodra onze mannen in hun
—-m -<br />
onmiddellijke nabijheid gekomen waren, eenvoudig in de<br />
diepe ravijnen vallen, waar onze militairen hen niet snel<br />
konden volgen en maakten zich zoo uit de voeten. Bij de<br />
achtervolging bleef dan ook veelal succes uit.<br />
Dit alles tesamen: het weinig agressieve optreden der<br />
benden, de groote steun, die de bevolking ,,en masse" hen<br />
bood, de groote moeilijkheid om berichten los te krijgen,<br />
de z<strong>org</strong>vuldig ge<strong>org</strong>aniseerde inlichtings-en bewakingsdienst<br />
der verzetspartij, het gebruiken van vrouwen en kinderen'<br />
als „bescherming" en het zware, gedeeltelijk kale bergterrein,<br />
is oorzaak, dat zoo weinig éclatante successen bij dé<br />
patrouille-actie in de Noordelijke Gajolanden konden worden<br />
geboekt en dat in het algemeen ons optreden hier voor<br />
den buitenstaander een zoo weinig „briljanten" indruk<br />
maakte. Een kwaadwillige neergelegd hier, een schuilplaats<br />
overvallen en één of twee geweren buitgemaakt daar; nu<br />
eens een bendehoofdje opgelicht in die gampong, dan weer<br />
na langdurige, hardnekkige achtervolging een partijganger<br />
gearresteerd in dat terrein, dat zijn de gewone resultaten<br />
dezer actie. Niets van de schitterende wapenfeiten, zooals<br />
wij die in Groot-Atjeh en in de kustlandschappen hebben<br />
leeren kennen. Alleen de ingewijden weten, hoeveel inspanning,<br />
energie, beleid en volharding noodig waren om deze<br />
kleine, oogenschijnlijk zoo poovere succesjes te kunnen<br />
behalen.<br />
Wij zullen deze actie, die voor den lezer over het<br />
algemeen weinig interessants biedt, niet op den voet volgen,<br />
doch volstaan met in enkele groote trekken het verloop der<br />
gebeurtenissen te schetsen. Evenmin zullen wij de namen<br />
noemen van de tallooze min of meer belangrijke bendehoofden<br />
die tegen ons in het veld stonden, of van de vele<br />
oelama's, die het verzet steunden. Het zij genoeg te vermelden<br />
dat zij in beteekenis en invloed allen verre achterbleven<br />
bij de geestelijke hoofdverzetsleiders Tng. di Paja<br />
Bakong en Tng. di Barat.
- 123 -<br />
Het eerste optreden van de bezetting van Takingeun<br />
werd nog niet met veel succes bekroond. Toen echter eind<br />
Juli de kranige marechaussee-officier VASTENOU als bivakcommandant<br />
optrad—de luitenant VERSCHUIR was kort te<br />
voren geëvacueerd, evenals de luitenant EBBINK, die vervangen<br />
werd door zijn collega VAN LAKERVELD — ging<br />
het geleidelijk aan beter. Geholpen door enkele voordeelen,<br />
welke de Europeesche sergeanten TEICKE, DE LA CROIX<br />
en SCHAFHUIZEN wisten te behalen, kon VASTENOU<br />
het zelfs zoo ver brengen, dat reeds eind 1905 enkele bendehoofden<br />
met hun volgelingen in onderwerping kwamen.<br />
Het jaar 1906 begon goed. Verschillende colonnetjes,<br />
o.a. uit Lhoksoekon en het Lhokseumawesche, doorkruisten<br />
het Meergebied en legden in totaal "een 50-tal kwaadwilligen<br />
neer. Ook de luitenant BENNEWITZ, die eenigen tijd als<br />
wnd. bivakcommandant optrad, wist met verschillende zijner<br />
brigadecommandanten, waaronder de sergeanten VAN<br />
HARLINGEN en RÜGEBREGT mogen worden genoemd,<br />
de verzetspartij niet onaanzienlijke verliezen toe te brengen.<br />
In September 1906 nam de kapitein DE LEAU het<br />
commando te Takingeun over.<br />
In de tweede helft van 1906 en 1907 waren het vooral<br />
de luitenants BRASSER en BENNEWITZ en de Europeesche<br />
sergeant DOLLEMAN, die successen wisten te boeken. In<br />
November van het laatstgenoemde jaar slaagde de kapitein<br />
DE LEAU er in een hoofdenbijeenkomst te omsingelen,<br />
waarbij 5 panglima's werden neergelegd. Nadat aan de verzetspartij,<br />
o.a. door den patrouillecommandant sergeant POWA,<br />
nog eenige gevoelige verliezen waren toegebracht, boden<br />
eind 1907 240 kwaadwilligen hun onderwerping aan-<br />
Inmiddels was op den 25en Augustus de bezetting te<br />
Takingeun met één brigade versterkt.<br />
13 Juli 1908 nam de kapitein SOETENS het commando<br />
te Takingeun over. Twee dagen later gelukte het aan een<br />
brigade onder den sergeant SELBACH een aantal belangrijke<br />
en beruchte bendehoofden neer te leggen.
124 -<br />
Eind Augustus 1908 werd de bezetting van Takingeun<br />
wederom versterkt, thans met 2 groepen infanterie.<br />
In het tweede halfjaar 1908 en in 1909 traden van de<br />
patrouillecommanten der marechaussee in het bijzonder de<br />
luitenant BENNEWITZ en de sergeanten STRIJBIS en<br />
FALKENBURG op den vo<strong>org</strong>rond. Ook ditmaal hadden<br />
de behaalde successen tot resultaat dat verschillende bendehoofden<br />
en panglima's met hun volgelingen het hoofd<br />
in den schoot legden.<br />
Eind December 1909 werd een groep infanterie in een<br />
nachtbivak tc Tjampoeran (Boekit-streek) door een bendetje<br />
kwaadwilligen van 15 man overvallen tijdens een hevige<br />
regenbui. De aanval slaagde volkomen ; behalve de groepscommandant<br />
sneuvelden niet minder dan 11 militairen.<br />
De onmiddellijk door den bivakcommandant te Takingeun,<br />
kapitein SOETENS, ingestelde achtervolging had geen<br />
succes.<br />
Deze geslaagde bivakoverval had een zeer ongunstigen<br />
invloed op de pacificatie in het geheele gebied. Overal<br />
leefde het verzet weer op ; de benden werden steeds driester<br />
en het aantal beschietingen nam hand over hand toe. Ook de<br />
terrorisatie van de bevolking bereikte een nog niet gekend peil.<br />
Om de bezetting van Takingeun in hoofdzaak beschikbaar<br />
te houden voor de actie in het Meergebied werd in de<br />
Linggö-streek een afzonderlijke colonne met de actie belast.<br />
In het jaar 1910, tijdens het optreden van den kapitein<br />
HEROLD als troepencommandant te Takingeun, gelukte het<br />
wel de verzetspartij verliezen toe te brengen, waarbij onder<br />
meer de luitenant ENGLES, thans commandant van het<br />
korps, zich onderscheidde, maar merkbare verbetering kwam<br />
daardoor in den toestand niet. Daar men op deze wijze<br />
niet opschoot werd eind 1910 de geheele 3e divisie marechaussee<br />
in het Takingeunsche gelegerd. Het troepencommando<br />
en bestuur gingen over op den luitenant H. MEIJER ;<br />
voor de Dörötstreek werd een afzonderlijke, vaste colonne<br />
bestemd.
- 125 _<br />
Op dat tijdstip telde de verzetspartij in de Noordelijke<br />
Gajolanden nog ruim 500 man.<br />
Dank zij de intensieve en beleidvolle patrouille-actie<br />
van den luitenant MEIJER, zijn taaie volharding en zijn<br />
helder inzicht in en groote kennis van de maatschappelijke<br />
verhoudingen en de adat in de Gajolanden, was een jaar<br />
later nog slechts een 60-tal kwaadwilligen over en was<br />
de pacificatie van dit gebied practisch een voldongen feit.<br />
Het onschadelijk maken van de restanten der benden was<br />
van dit oogenblik af nog slechts een kwestie van tijd.<br />
Ten einde aanslagen op de transporten met meer succes<br />
te kunnen bestrijden werd Blang Rakal, halverwege aan<br />
den transportweg Bireuën — Takingeun gelegen, door 3<br />
brigades van de 3e divisie bezet.<br />
Bij de actie in 1911 onderscheidden zich bijzonder de<br />
Europeesche sergeanten RÜGEBREGT en NURKS.<br />
In Februari 1912 vond eindelijk Tng. di Barat aan de<br />
boven-Keureutoë (Lhoksoekon) bij een ontmoeting met<br />
een patrouille onder den luitenant BEHRENS den dood.<br />
Hiermede was met één slag aan den zoo grooten en gevaarlijken<br />
invloed der Atjehsche Oelama's een einde gemaakt.<br />
Tng. di Mata Ië toch trok zich na den dood van zijn schoonzoon<br />
geheel uit het verzet terug. Nog een jaar lang hield<br />
hij zich in het Lhoksoekonsche schuil, waar zijn djamboer in<br />
Maart 1913 door den luitenant BEHRENS werd overvallen.<br />
Daarna werd van Tng. di Mata Ië • niets meer vernomen;<br />
hij trok zich in het hooggebergte terug en onthield zich van<br />
elke actie. In 1917 eerst werd zijn ladang bij toeval ontdekt<br />
door een brigade onder den sergeant TOEKIMIN en<br />
werd dit laatste der groote geestelijke verzetshoofden in<br />
Atjeh neergelegd.<br />
Na den dood van Tng. di Barat werden in 1912 en<br />
1913 de restanten zijner benden door rustelooze vervolging<br />
buiten gevecht gesteld dan wel tot onderwerping gedwongen.<br />
Slechts de z.g. „Doesoenbende" bleef nog over. Deze,<br />
inmiddels tot 23 man aangegroeid, overviel op 10 Augustus
- 126 -<br />
1916 een onzer marschbivaks, waarbij wij 3 lichtgewonden<br />
kregen terwijl de bende een verlies van 3 man leed. Daarna<br />
werd de bende geleidelijk onschadelijk gemaakt.<br />
Na den dood van Tng. di Mata lë, alias di Paja Bakong<br />
sloten zijn volgelingen zich aaneen en vormden de z. g.<br />
,-Samarkilangbende", die thans nog wordt gezocht en uit 5<br />
man bestaat.<br />
De bivaks Blang Rakal, Djamat en Bintang werden in<br />
1923 opgeheven en de geheele 3e divisie marechaussee,<br />
sterk 9 brigades, werd in Takingeun gelegerd.<br />
B. De onderafdeeling Gajo-Loeös.<br />
De colonne VAN DAALEN had in 1904 de verzets-<br />
A partij in de Gajo-Loeös een dusdanige afstraffing gegeven,<br />
! dat haar in de eerstvolgende jaren geheel de lust was vergaan<br />
om zich.nog eens met de kompenie te meten. Toen<br />
dan ook kapitein COLIJN in het najaar van 1904 dit gebied<br />
bezocht, hoofdzakelijk ter regeling van bestuursaangelegenheden,<br />
stuitte zijn colonne practisch nergens meer op<br />
vijandelijkheden. Met een betrekkelijk kleine infanteriebezetting<br />
kon derhalve aanvankelijk worden volstaan om deze<br />
streek in toom te houden.<br />
Na verloop van tijd evenwel stak de verzetspartij in de<br />
Gajo-Loeös het hoofd weer op en gingen de toestanden in<br />
dit gebied geleidelijk aan achteruit totdat medio 1909 het<br />
verzet een .zoodanigen omvang had genomen, dat tot krachtiger<br />
maatregelen moest worden overgegaan. Niet minder<br />
dan 9 belangrijke, naast een aantal kleinere benden, maakten<br />
op dat tijdstip de Gajo Loeös onveilig en werden van dag<br />
tot dag driester in hun optreden. Daar de infanterie niet<br />
m staat bleek om den toestand meester te worden werd het<br />
noodig geoordeeld de hulp der marechaussees in te roepen<br />
om deze streek te zuiveren en het verzet den kop in te<br />
drukken.<br />
Op den 16en Augustus 1909 kwamen de eerste brigades
— 127 -<br />
van de le divisie marechaussee, toen nog in garnizoen te<br />
Seulimeum en Indrapoeri, onder den divisiecommandant,<br />
kapitein MUURLING, te Blang Kedjeren aan, eenigen tijd<br />
later door de overige brigades gevolgd, totdat in November<br />
van dat jaar de geheele divisie in de Gajo Loeös was<br />
vereenigd.<br />
Onmiddellijk werd een krachtige actie tegen de benden<br />
ingezet. De zuivering van het westelijk gedeelte der vallei<br />
was opgedragen aan een mobiele colonne onder commando<br />
van den onderluitenant KANIESS, die zich met zooveel beleid<br />
en energie van deze taak kweet, dat hij in het 2e<br />
halfjaar van 1900 25 kwaadwilligen wist neer te leggen en<br />
een 60-tal bendeleden tot onderwerping te dwingen. Hiermede<br />
waren de voornaamste benden in dit deel van het<br />
gebied vernietigd of in kleine groepjes opgelost.<br />
Middelerwijl was ook in de overige streken der Gajo<br />
Loeös met succes opgetreden en hadden de kapitein MUUR<br />
LING, de luitenants VAN ECK, SNELL, VOUTE en de<br />
Europeesche sergeanten TEESINK, DE SMET, WISSE en<br />
VAN DER POST aan de verzetspartij gevoelige klappen<br />
toegebracht.<br />
Zoo kon het nieuwe jaar met vertrouwen worden ingegaan.<br />
Ook in 1910 mocht de colonne KANIESS er in slagen<br />
een groot aantal bendeleden onschadelijk te maken, zoodat<br />
op het einde van dat jaar in de west-vallei nog slechts de<br />
restanten van een tweetal benden waren overgebleven. Daar<br />
ook in het verdere gebied de verzetspartij menige veer had<br />
moeten laten was de pacificatie van de Gajo Loeös een belangrijke<br />
schrede vooruit gebracht en liet het zich aanzien,<br />
dat het verzet binnen niet al te langen tijd geheel bedwongen<br />
zou zijn.<br />
In 1911 werd met de resten der benden in de westvallei<br />
afgerekend, waarbij zich o.m. de Europeesche sergeant VALK<br />
onderscheidde. Toen nu bovendien in het overige gebied<br />
tengevolge van onze actie een groot aantal kwaadwilligen
- 128 -<br />
in onderwerping kwam, kon hec eigenlijke verzet als geëindigd<br />
worden beschouwd. De laatstovergebleven bendehoofden<br />
met hun volgelingen werden in de eerste helft van 1912,<br />
hoofdzakelijk door toedoen van den kapitein MUURLING<br />
en den luitenant RIEMSDIJK onschadelijk gemaakt, zoodat<br />
in Augustus 1912 in geheel de Gajo Loeös nog slechts een<br />
twaalftal djahats rondzwierven.<br />
In Februari 1914 werd de laatste kwaadwillige neergelegd<br />
door een patrouille onder den kapitein BOREEL, die<br />
in October 1912 het divisie commando van den kapitein<br />
MUURLING had overgenomen. Sedert hebben rust en<br />
vrede geheerscht in dit gebied, dat vele jaren is bestuurd door<br />
den luitenant, later kapitein KANIESS die zich hierbij al<br />
evenzeer onderscheidde als hij het tevoren in zijn patrouille-actie<br />
had gedaan.<br />
Wij zijn thans aan het slot gekomen van ons overzicht<br />
van de geschiedenis der marechaussee. Moge het ons gelukt<br />
zijn den lezer te doordringen van de groote beteekenis die<br />
dit korps voor de ontwikkeling van Nederlandsch-Indië in<br />
de laatste 4 decennia heeft gehad. En mogen wij hem de<br />
overtuiging hebben bijgebracht dat velen dergenen, die in<br />
het hoofd-actietijdperk der marechaussee hun bloed en hun<br />
beste krachten voor de Nederlandsche zaak hebben veil<br />
gehad, aan den lande diensten hebben bewezen, waardig om<br />
met een eerezuil bekroond te worden.
TYP. ATJEH DRUKKERIJ<br />
KOETA-RADJA