01.09.2013 Views

bijlage bij toelichting - Planviewer

bijlage bij toelichting - Planviewer

bijlage bij toelichting - Planviewer

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

GEMEENTE REIMERSWAAL<br />

BIJLAGENBOEK BESTEMMINGSPLAN ‘BUITENGEBIED’


gemeente<br />

titel<br />

IMRO-nummer<br />

projectnummer<br />

status<br />

datum<br />

Voorontwerp<br />

Ontwerp<br />

Vastgesteld<br />

Reimerswaal<br />

Bijlagenboek bestemmingsplan ‘Reimerswaal’<br />

NL.IMRO.0703.BGRWBP-va01<br />

RW2003<br />

definitief<br />

6 december 2012<br />

17 maart 2012<br />

20 augustus 2012<br />

29 januari 2013


BIJLAGENBOEK


BIJLAGENBOEK<br />

behorende <strong>bij</strong> het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ in de gemeente Reimerswaal.<br />

INHOUD<br />

1. Voortoets Natuurbeschermingswet Bestemmingsplan Buitengebied Reimerswaal;<br />

2. Ruimtelijke onderbouwing 1e Vlietweg 3 Kruiningen;<br />

3. Ruimtelijke onderbouwing 2e Vlietweg 18b Oostdijk;<br />

4. Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2 Waarde;<br />

5. Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 Yerseke;<br />

6. Ruimtelijke onderbouwing Emanuelpolder 1a te Waarde;<br />

7. Ruimtelijke onderbouwing JOP;<br />

8. Ruimtelijke onderbouwing MC Rilland;<br />

9. Ruimtelijke onderbouwing Vierlingweg 23 Rilland;<br />

10. Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 Rilland;<br />

11. Ruimtelijke onderbouwing Gentmansdijk F114 Krabbendijke.


BIJLAGE 1<br />

Voortoets Natuurbeschermingswet Bestemmingsplan Buitengebied Reimerswaal


Voortoets Natuurbeschermingswet<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Concept rapport


Voortoets Natuurbeschermingswet<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Concept rapport<br />

Rapportnummer: 211x04342.066179_1<br />

Datum: 30 november 2011<br />

Contactpersoon opdrachtgever: Mw. M. van Belzen en Mw. C. Sinke<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Projectteam BRO: Mw. P. Maas, dhr. R. van Dijk, mw. G. Mennen,<br />

dhr. R. van Herk<br />

Trefwoorden: Voortoets Natuurbeschermingswet, Natura 2000gebieden,<br />

Yerseke & Kapelse Moer, Oosterschelde,<br />

Westerschelde & Saeftinghe, Markiezaat, Zoommeer,<br />

consoliderend bestemmingsplan buitengebied,<br />

habitattypen, habitatsoorten, effectenindicator,<br />

effectbeoordeling<br />

Bron foto kaft: Hollandse Hoogte 3<br />

Beknopte inhoud: Het doel van deze voortoets is inzicht te geven of<br />

een ontwikkeling die in het bestemmingsplan voor<br />

het buitengebied mogelijk wordt gemaakt leidt tot<br />

een significant negatief effect op een van de Natura<br />

2000-gebieden.<br />

In de voortoets worden effecten die kunnen optreden<br />

door de ontwikkelingen uitgezet tegen de<br />

gevoeligheden van de soorten en habitattypen<br />

waarvoor betreffende Natura 2000-gebieden zijn<br />

aangewezen. Hier<strong>bij</strong> wordt rechtstreeks getoetst<br />

aan de instandhoudingsdoelstellingen die zijn<br />

opgesteld voor het Natura 20000-gebied in het<br />

<strong>bij</strong>behorende Doelendocument.<br />

BRO<br />

Hoofdvestiging<br />

Postbus 4<br />

5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107<br />

5282 WV Boxtel<br />

T +31 (0)411 850 400<br />

F +31 (0)411 850 401<br />

E info@bro.nl


Inhoudsopgave pagina<br />

1. INLEIDING 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Begrenzing van de gemeente Reimerswaal 4<br />

1.3 Doel en reikwijdte van de voortoets 4<br />

1.4 Opbouw van het rapport 5<br />

2. CONCLUSIE 7<br />

3. WERKWIJZE 11<br />

4. NATURA 2000-GEBIEDEN 13<br />

4.1 Ligging en begrenzing 13<br />

4.1.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer 13<br />

4.1.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde 13<br />

4.1.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe 14<br />

4.1.4 Natura 2000-gebied Markiezaat 14<br />

4.1.5 Natura 2000-gebied Zoommeer 14<br />

4.2 Algemene instandhoudingsdoelen 14<br />

4.3 Specifieke instandhoudingsdoelen 15<br />

4.3.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer 16<br />

4.3.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde 16<br />

4.3.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe 18<br />

4.3.4 Natura 2000-gebied Markiezaat 19<br />

4.3.5 Natura 2000-gebied Zoommeer 20<br />

4.4 Effectenindicator 21<br />

4.4.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer 22<br />

4.4.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde 23<br />

4.4.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe 24<br />

4.4.4 Natura 2000-gebied Markiezaat 25<br />

4.4.5 Natura 2000-gebied Zoommeer 25<br />

5. EFFECTBEOORDELING 27<br />

5.1 Bestaand gebruik 28<br />

5.2 Verandering areaal s.l. 28<br />

5.3 Verontreiniging s.l. 29<br />

Inhoudsopgave<br />

1


5.4 Verandering hydrologie s.l. 31<br />

5.5 Verstoring s.l. 32<br />

5.6 Verandering soortensamenstelling s.l. 33<br />

5.7 Deskundigenbeoordeling 33<br />

6. BRONVERMELDING 39<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Achtergrond Natuurbeschermingswet<br />

Bijlage 2: Begrenzing Natura 2000-gebieden<br />

Bijlage 3: Gebiedsbeschrijving Natura 2000-gebieden<br />

2<br />

Inhoudsopgave


1. INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding<br />

De gemeente Reimerswaal heeft besloten om voor het buitengebied van haar gemeente<br />

een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Volgens artikel 3.1 lid 1 van de<br />

Wet ruimtelijke ordening legt een gemeente in een bestemmingsplan vast wat de<br />

best passende functie van de grond is (de bestemming) met daar<strong>bij</strong> behorende regels<br />

omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende opstallen.<br />

Hiermee wordt aan de gebruiker van de grond de waarborg gegeven dat het gebruik<br />

kan worden voortgezet en niet wordt doorkruist door niet passende, ongewenste<br />

ruimtelijke ontwikkelingen. Anders gezegd is de centrale doelstelling van<br />

het bestemmingsplan “een zodanige regulering van het ruimtegebruik zodat de<br />

ontwikkelingen die binnen een bepaalde functie plaatsvinden niet ten koste gaan<br />

van de belangen van andere functies of aanwezige waarden in het plangebied”. Het<br />

geldende bestemmingsplan dient o.a. aangepast te worden aan een aantal ontwikkelingen<br />

die sinds 1997 hebben plaatsgevonden, waaronder het nieuwe provinciale<br />

beleid. Daarnaast wordt een nieuwe structuurvisie voor het buitengebied uitgewerkt.<br />

Deze integrale structuurvisie geeft een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen<br />

in de gemeente Reimerswaal voor de komende 10 tot 15 jaar.<br />

Vanuit de ontwikkelingsmogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt en de ontwikkelingen<br />

die voorzien worden in de structuurvisie van de gemeente, is het nodig<br />

om te toetsen of het plan in overeenstemming is met de Natuurbeschermingswet. In<br />

de gemeente Reimerswaal zijn namelijk wettelijk beschermde natuurgebieden aanwezig.<br />

Het gaat om het binnendijks Natura 2000-gebied “Yerseke & Kapelse Moer”.<br />

Daarnaast liggen buitendijks aan de noordzijde van de gemeente het Natura 2000gebied<br />

“Oosterschelde” en aan de zuidzijde het Natura 2000-gebied “Westerschelde<br />

& Saeftinghe”. Tevens liggen in de directe omgeving van de gemeente Reimerswaal<br />

de Natura 2000-gebieden “Markiezaat” en “Zoommeer”.<br />

In dit kader is inzicht gewenst in de (mogelijke) consequenties van de mogelijkheden<br />

die het bestemmingsplan buitengebied en de structuurvisie van de gemeente biedt<br />

voor instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.<br />

Daar<strong>bij</strong> dient vastgesteld te worden of mogelijk sprake is van (significant) negatieve<br />

gevolgen op de betreffende beschermde natuurgebieden. De voorliggende voortoets<br />

Natuurbeschermingswet is uitgevoerd voor de bestemmingen zoals deze zijn<br />

voorgesteld in het bestemmingsplan buitengebied 1 .<br />

1 Verwijzing naar Bestemmingsplan, nu nog in ontwerp.<br />

Hoofdstuk 1<br />

3


1.2 Begrenzing van de gemeente Reimerswaal<br />

Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente Reimerswaal exclusief<br />

de kernen van Bath, Hansweert, Krabbendijke, Kruiningen, Oostdijk, Rilland,<br />

Waarde en Yerseke. In Figuur 1 is de begrenzing van het buitengebied van de gemeente<br />

Reimerswaal afgebeeld.<br />

Figuur 1: gemeentelijke grenzen van Reimerswaal (rood omlijnd).<br />

1.3 Doel en reikwijdte van de voortoets<br />

Het doel van de voortoets is inzicht te krijgen of een ontwikkeling die in het bestemmingsplan<br />

buitengebied mogelijk wordt gemaakt leidt tot een significant negatief<br />

effect op een van de Natura 2000-gebieden. Meer specifiek: de voortoets verkent<br />

of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen<br />

optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura<br />

2000-gebieden.<br />

4<br />

Hoofdstuk 1


Een voortoets kan drie mogelijke uitkomsten opleveren, namelijk:<br />

1. Negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten. Verdere toetsing en aanvullende<br />

beoordeling is niet nodig.<br />

2. Negatieve gevolgen kunnen weliswaar niet worden uitgesloten, maar leiden<br />

zeker niet tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van<br />

de Natura 2000-gebieden. De provincie kan een ‘verslechterings- en verstoringstoets’<br />

voorschrijven, voordat zij goedkeuring aan het bestemmingsplan<br />

verleent.<br />

3. Er kunnen negatieve gevolgen verwacht worden die kunnen leiden tot significante<br />

aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000gebied.<br />

In dit geval dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt in detail de kans op een significant effect beoordeeld.<br />

1.4 Opbouw van het rapport<br />

In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste conclusies van de voortoets gegeven, de<br />

ontwikkelingen waarvan effecten niet op voorhand uit gesloten zijn en de consequenties<br />

van deze ontwikkelingen zijn samengevat in een tabel. In hoofdstuk 3 is de<br />

gevolgde werkwijze voor de voortoets beschreven. In hoofdstuk 4 zijn de natuurwaarden<br />

waarvoor de betreffende Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in beeld<br />

gebracht. Tot slot is in hoofdstuk 5 een beoordeling gemaakt waar<strong>bij</strong> eerst is nagegaan<br />

of ontwikkelingen verstorende factoren kunnen veroorzaken en vervolgens of<br />

deze factoren kunnen leiden tot, al dan niet significante, negatieve effecten. In Bijlage<br />

1 is de achtergrond van de Natuurbeschermingswet kort gegeven. In Bijlage 2<br />

zijn de begrenzingen van de betreffende Natura 2000-gebieden gegeven en in Bijlage<br />

3 is een uitgebreide beschrijving van de beschermde gebieden opgenomen.<br />

Hoofdstuk 1<br />

5


6<br />

Hoofdstuk 1


2. CONCLUSIE<br />

Aanvullende onderzoeken in het kader van de Natuurbeschermingswet voor het<br />

consoliderende bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Reimerswaal, zoals<br />

een Passende Beoordeling, zijn niet nodig.<br />

Binnen de gemeente Reimerswaal wordt zowel in het bestemmingsplan voor het<br />

buitengebied als in de structuurvisie van de gemeente niet voorzien in ontwikkelingsmogelijkheden<br />

binnen de bestemming natuur, anders dan het realiseren van<br />

nieuwe natuur. Binnen het in hoofdzaak consoliderende bestemmingsplan buitengebied<br />

worden, via afwijkingsbevoegdheden dan wel via wijzigingsbevoegdheden,<br />

enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvan negatieve effecten op wettelijk<br />

beschermde natuurgebieden niet op voorhand uit te sluiten zijn. Deze ontwikkelingen<br />

zijn niet rechtstreeks toegestaan.<br />

Als ontwikkelingen waarvan negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten zijn<br />

mogelijk worden gemaakt via de afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid,<br />

dient daar<strong>bij</strong> voor iedere ontwikkeling afzonderlijk nagegaan te worden of er effecten<br />

optreden op aangewezen habiattypen en habitatsoorten van de beschermde<br />

Natura 2000-gebieden. In de onderstaande tabel zijn de ontwikkelingen opgenomen<br />

die mogelijk een, al dan niet negatief, effect op de aangewezen habiattypen en<br />

habitatsoorten van de beschermde gebieden kunnen hebben. De (mogelijke) effecten<br />

zijn aangeven in de tweede kolom, in de derde kolom zijn de consequenties met<br />

betrekking tot deze ontwikkelingen aangegeven.<br />

Hoofdstuk 2<br />

ONTWIKKELING MOGELIJKE EFFECTEN CONSEQUENTIES<br />

Landbouw<br />

Grondgebonden bedrijven Verandering areaal, verontreiniging,<br />

verandering hydrologie,<br />

verstoring, verandering soortensamenstelling<br />

– effecten zijn<br />

projectafhankelijk en daardoor<br />

niet concreet te toetsen<br />

Projecten moeten individueel getoetst<br />

worden; daar<strong>bij</strong> dient na gegaan te<br />

worden of effecten op de instandhoudingsdoelstelling<br />

van na<strong>bij</strong>gelegen<br />

(


ONTWIKKELING MOGELIJKE EFFECTEN CONSEQUENTIES<br />

Aqua-cultuur Verontreiniging – er worden<br />

negatieve effecten voorzien als<br />

aqua-cultuur direct in contact<br />

staat met de aanwezige oppervlaktewateren<br />

Landbouw<br />

Glastuinbouw Verstoring – verstoring door<br />

licht<br />

Verwerkende industrie Verontreiniging, verandering<br />

hydrologie, verstoring – effecten<br />

zijn projectafhankelijk en<br />

daardoor niet concreet te toetsen<br />

8<br />

--Vervolg tabel --<br />

Bij de ontwikkeling van aqua-cultuur<br />

binnen de gemeente Reimerswaal<br />

dient hier op getoetst te worden. De<br />

inlaat, toevoerbuis en uitlaat zijn zullen<br />

zijn gelegen in een Natura-2000 gebied<br />

(Oosterschelde of Westerschelde).<br />

Aanleg daarvan is gekoppeld aan een<br />

vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet<br />

1998. Gezien de<br />

ervaringen <strong>bij</strong> bestaande aqua-cultuur<br />

is het te verwachten dat de vergunning<br />

onder voorwaarden kan worden verleend.<br />

Punt van aandacht hier<strong>bij</strong> is de<br />

nutriëntenhuishouding.<br />

Voor nieuwe ontwikkelingen dienen in<br />

het bestemmingsplan normen ter beperking<br />

van de uitstraling van verlichting<br />

opgenomen te worden waaraan<br />

het wijzigingsplan moet worden getoetst<br />

Nieuwe ontwikkelingen (anders dan<br />

uitbreiding) worden niet mogelijk<br />

gemaakt middels het bestemmingsplan.<br />

Nieuwe zelfstandige functies en uitbreidingen<br />

van bestaande verwerkende<br />

industrie moeten individueel getoetst<br />

worden; daar<strong>bij</strong> dient na gegaan te<br />

worden of effecten op de instandhoudingsdoelstelling<br />

van na<strong>bij</strong>gelegen<br />

(


Hoofdstuk 2<br />

ONTWIKKELING MOGELIJKE EFFECTEN CONSEQUENTIES<br />

Bedrijven en bedrijventerreinen<br />

Bedrijven<br />

Verontreiniging, verandering<br />

hydrologie, verstoring – effecten<br />

zijn projectafhankelijk en<br />

daardoor niet concreet te toetsen<br />

--Vervolg tabel --<br />

Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding<br />

van bedrijven met een categorie 3 of<br />

hoger moeten individueel getoetst<br />

worden; daar<strong>bij</strong> dient na gegaan te<br />

worden of effecten op de instandhoudingsdoelstelling<br />

van na<strong>bij</strong>gelegen<br />

(


10<br />

Hoofdstuk 2


3. WERKWIJZE<br />

De voortoets is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek. Hier<strong>bij</strong> is gebruik<br />

gemaakt van de documenten die Provincie Zeeland en het (voormalig) Ministerie<br />

van LNV hebben opgesteld voor de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen<br />

en het beheerplan.<br />

De voortoets bestaat uit drie stappen:<br />

1. In beeld brengen van de natuurwaarden waarvoor de betreffende Natura 2000gebieden<br />

zijn aangewezen (Hoofdstuk 4);<br />

2. In beeld brengen van de ontwikkelingen binnen het plan die getoetst dienen te<br />

worden aan de Natuurbeschermingswet (Hoofdstuk 5);<br />

3. Deskundigenbeoordeling waar<strong>bij</strong> eerst getoetst wordt of ontwikkelingen verstorende<br />

factoren kunnen veroorzaken en vervolgens of deze factoren kunnen leiden<br />

tot al dan niet significante, negatieve effecten (Hoofdstuk 6).<br />

Bij de beoordeling van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de zogenaamde<br />

“stoplicht-methode” gehanteerd. Ontwikkelingen zijn aan de hand van de deskundigenbeoordeling<br />

aangemerkt met de volgende kleuren:<br />

Groen: effecten zijn met voldoende zekerheid uit te sluiten;<br />

Geel: negatieve effecten zijn niet uit te sluiten, maar mogelijke effecten zijn<br />

zeker niet significant;<br />

Rood: op basis van de beschikbare informatie zijn significant negatieve effecten<br />

niet uit te sluiten.<br />

Op basis van de uitkomst van de voortoets wordt advies gegeven over de consequenties<br />

voor het bestemmingsplan van het buitengebied van de gemeente Reimerswaal<br />

en eventueel te nemen vervolgstappen. Bij plannen waar<strong>bij</strong> kans is op<br />

significant negatieve effecten geldt dat een ‘Passende beoordeling’ vereist is, die<br />

gekoppeld is aan een Plan-MER. Deze beoordeling is gemaakt op een schaalniveau<br />

dat past <strong>bij</strong> het abstractieniveau van het te toetsen plan.<br />

Hoofdstuk 3<br />

11


12<br />

Hoofdstuk 3


4. NATURA 2000-GEBIEDEN<br />

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in Nederland gebieden aangewezen<br />

als Natura 2000-gebied (voorheen ook wel Vogelrichtlijngebied of Habitatrichtlijngebied<br />

genoemd). In Bijlage 1 is de achtergrond van de Natuurbeschermingswet<br />

gegeven. Voor elk gebied geldt een afzonderlijk aanwijzingsbesluit<br />

waarin het gebied wordt begrensd en waarin de instandhoudingsdoelstellingen zijn<br />

vastgelegd. Binnen of na<strong>bij</strong> de grenzen van de gemeente Reimerswaal liggen vijf<br />

Natura 2000-gebieden. Het betreft de Natura 2000-gebieden “Yerseke & Kapelse<br />

Moer”, “Oosterschelde”, “Westerschelde & Saeftinghe”, “Markiezaat” en “Zoommeer”.<br />

Deze Natura 2000-gebieden behoren allen tot het Natura 2000-landschap<br />

‘Noordzee, Waddenzee en Delta’. De begrenzing van deze Natura 2000-gebieden<br />

zijn in Bijlage 2 opgenomen en in Bijlage 3 is een uitgebreide gebiedsbeschrijving<br />

gegeven.<br />

4.1 Ligging en begrenzing<br />

4.1.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer<br />

De Yerseke en Kapelse Moer vormt een van de laatste stukken authentiek Zeeuws<br />

polderland, die al <strong>bij</strong>na duizend jaar geleden zijn bedijkt. Aan de ligging van de<br />

slootjes is het oude, kleinschalige verkavelingpatroon nog kerkenbaar en het grillige<br />

verloop van hoger gelegen zandruggen herinnert aan de mariene herkomst. Opmerkelijke<br />

verschillen in reliëf en wisselende zoutconcentraties vinden hun weerslag<br />

in een verscheidenheid aan meer of minder zilte pioniergemeenschappen en graslanden.<br />

Het gebied is voorts van betekenis als rust- en foerageergebied voor weidevogels,<br />

ganzen en zwanen.<br />

4.1.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde<br />

De Oosterschelde is een voormalig estuarium, dat na de aanleg van de Deltawerken<br />

is veranderd in een ondiepe baai met zout water en een gedempt getij. Het gebied<br />

herbergt de belangrijkste getijdennatuur van Zuidwest-Nederland in de vorm van<br />

droogvallende platen en schorren met de daar<strong>bij</strong> behorende grote hoeveelheden<br />

foeragerende en rustende wadvogels. Onderwater bevindt zich een kleurrijke wereld,<br />

boordevol mariene wieren en dieren. Aan de noord- en zuidkant van de Oosterschelde<br />

behoort een kralensnoer van binnendijkse terreinen tot het Natura 2000gebied.<br />

Deze zijn rijk aan milieugradiënten en zijn van belang voor onder meer zilte<br />

graslanden, broedende en rustende vogels en de Noordse woelmuis. Sinds 2002<br />

heeft de Oosterschelde de status van Nationaal Park.<br />

Hoofdstuk 4<br />

13


4.1.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe<br />

De Westerschelde is de naam van het Nederlandse deel van het estuarium van de<br />

Schelde, een van de twee natuurlijke estuaria in ons land en een van de grootste<br />

estuaria van Europa. Dankzij de getijdendynamiek en de overgang van zoet naar<br />

zout water komt hier, ondanks sterke invloeden van de mens, een scala aan ecosystemen<br />

voor met een rijke afwisseling aan planten en dieren. Het estuarium is van<br />

belang voor grote aantallen rustende en foeragerende wadvogels, kustbroedvogels<br />

van schorren en kale, schelpenrijke zandplaten. In het gebied ligt het Verdronken<br />

Land van Saeftinghe, het grootste schor van ons land. Ook liggen enkele kustduinen<br />

en inlagen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied.<br />

4.1.4 Natura 2000-gebied Markiezaat<br />

Het Markiezaat is sinds de afsluiting in het kader van de Deltawerken veranderd in<br />

een uitgestrekt brakwatermeer, dat steeds verder verzoet. Aan de zuidkant liggen<br />

uitgestrekte permanent drooggevallen, verruigde schorren. Het ondiepe meer wordt<br />

door één eiland onderbroken, de Spuitkop. Hier heeft zich een kolonie lepelaars<br />

gevestigd. Opvallend is het vrijwel ontbreken van recreatie. Vooral visetende watervogels<br />

als futen en geoorde futen zijn in het Markiezaat veelvuldig te vinden. Steltlopers<br />

uit de Oosterschelde komen in het meer overtijen.<br />

4.1.5 Natura 2000-gebied Zoommeer<br />

Het Zoommeer maakte oorspronkelijk deel uit van de Oosterschelde. Tegenwoordig<br />

vormt het een zoetwater meer, het landschap wordt hier gedomineerd door waterstaatkundige<br />

werken als dammen, dijken en kaden. Een aantal voormalige getijdenplaten<br />

zijn inmiddels vergaand begroeid. Voorts bevinden zich in het gebied enkele<br />

recent opgespoten eilandjes. De betekenis van het gebied voor kustvogels als broeden<br />

foerageergebied is door verzoeting en vegetatiesuccessie grotendeels verdwenen.<br />

Tegenwoordig zijn er wel veel zwemeenden te vinden en komen steltlopers uit<br />

de Oosterschelde geregeld hier overtijen.<br />

4.2 Algemene instandhoudingsdoelen<br />

Voor Natura 2000-gebieden zijn een aantal algemene instandhoudingsdoelen geformuleerd:<br />

• Behoud van de <strong>bij</strong>drage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit<br />

en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en<br />

soorten binnen de Europese Unie.<br />

• Behoud van de <strong>bij</strong>drage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang<br />

van het Natura 2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese<br />

Unie.<br />

14<br />

Hoofdstuk 4


• Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving<br />

ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende<br />

natuurlijke habitattypen en soorten.<br />

• Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang<br />

van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle<br />

habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.<br />

• Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame<br />

instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen<br />

zijn geformuleerd.<br />

4.3 Specifieke instandhoudingsdoelen<br />

Voor alle Natura 2000-gebieden in Nederland zijn naast de algemene instandhoudingsdoelstellingen<br />

tevens specifieke instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Het<br />

gaat hier<strong>bij</strong> om gerichte doelstellingen voor habitattypen of soorten van de Habitatrichtlijn<br />

en/of soorten van de Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van <strong>bij</strong>zondere<br />

waarde is. Om de instandhouding van deze natuurwaarden te kunnen waarborgen,<br />

dient voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan te worden opgesteld. Hierin<br />

worden onder andere de instandhoudingsdoelen verder op gebiedsniveau uitgewerkt,<br />

worden effecten van bestaand gebruik in beeld gebracht en wordt een toetsingskader<br />

geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor veel Natura 2000gebieden<br />

zijn de beheerplannen in de maak.<br />

In navolgend schema’s is een overzicht gegeven van de instandhoudingsdoelstellingen<br />

die specifiek gelden voor de genoemde Natura 2000-gebieden. Specifieke instandhoudingsdoelstellingen<br />

zijn soort- of habitatgebonden. Per soort en habitattype<br />

is een oordeel gegeven over de landelijke staat van instandhouding. Deze beoordeling<br />

is afkomstig uit de profielen/doelendocument. Tevens is het belang van het<br />

gebied en de daar<strong>bij</strong> behorende specifieke instandhoudingsdoelstellingen aangegeven.<br />

Op grond van de staat van instandhouding en het relatief belang van soorten<br />

en habitattypen zijn de belangrijkste verbeteropgaven en doelen op landelijk niveau<br />

vastgesteld. Deze landelijke doelen vormen de kaders voor de formulering van instandhoudingdoelen<br />

op gebiedsniveau. Zo is uiteindelijk per Natura 2000-gebied de<br />

instandhoudingsdoelstelling wat betreft de oppervlakte en kwaliteit van het gebied<br />

weergegeven. De gebiedsdoelen zijn geformuleerd in termen van behoud, verbetering<br />

van de kwaliteit en uitbreiding verspreiding. In de eerste kolom zijn de aangewezen<br />

soorten weergegeven, in de kolommen daarna de landelijke staat van instandhouding,<br />

de doelstelling voor de oppervlakte en de kwaliteit en de eventuele<br />

kernopgave.<br />

Hoofdstuk 4<br />

15


4.3.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer<br />

In de onderstaande tabel is de doelstelling en staat van instandhouding van habitatsoorten<br />

en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer gegeven.<br />

Habitattypen Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

H1310A matig gunstig Zilte pionierbegroeiingen<br />

(zeekraal)<br />

H1330B – Schorren en zilte graslanden<br />

(binnendijks)<br />

Niet-broedvogelsoorten Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

16<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

matig gunstig behoud behoud<br />

Kernopgave<br />

matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

A041 matig gunstig Kolgans gunstig behoud behoud<br />

Kernopgave<br />

4.3.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde<br />

In de onderstaande tabel is de doelstelling en staat van instandhouding van soorten<br />

en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde gegeven.<br />

Habitattypen Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

H1160 – Grote baaien zeer ongunstig behoud uitbreiding<br />

H1310A – Zilte pionierbegroeiingen<br />

(zeekraal)<br />

matig gunstig uitbreiding behoud<br />

Kernopgave<br />

H1320 – Slijkgrasvelden zeer ongunstig behoud behoud<br />

H1330A – Schorren en zilte graslanden<br />

(buitendijks)<br />

matig gunstig behoud behoud 1.16, W<br />

H1330B – Schorren en zilte graslanden<br />

(binnendijks)<br />

H7140B – Overgangsmatig gunstig en<br />

trilvenen (veenmosrietlanden)<br />

Habitatsoorten Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

matig gunstig uitbreiding behoud 1.19, W<br />

matig gunstig uitbreiding uitbreiding 1.19, W<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

Kernopgave<br />

H1340 – Noordse woelmuis zeer ongunstig uitbreiding uitbreiding 1.19, W<br />

H1365 – Gewone zeehond gunstig behoud uitbreiding 1.11<br />

Broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A081 – Bruine kiekendief gunstig behoud behoud<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

A137 – Bontbekplevier matig gunstig behoud behoud<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig uitbreiding uitbreiding<br />

A191 – Grote stern zeer ongunstig behoud behoud 1.19, W<br />

Hoofdstuk 4


--Vervolg tabel Oosterschelde --<br />

A193 – Visdief matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

A194 – Noordse stern gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

A195 – Dwergstern zeer ongunstig behoud behoud 1.19, W<br />

Niet-broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A004 – Dodaars gunstig behoud behoud<br />

A005 – Fuut matig gunstig behoud behoud<br />

A007 – Kuifduiker gunstig behoud behoud<br />

A017 – Aalscholver gunstig behoud behoud<br />

A026 – Kleine zilverreiger gunstig behoud behoud<br />

A034 – Lepelaar gunstig behoud behoud<br />

A037 – Kleine zwaan matig gunstig behoud behoud<br />

A043 – Grauwe gans gunstig behoud behoud<br />

A045 – Brandgans gunstig behoud behoud<br />

A046 – Rotgans matig gunstig behoud behoud<br />

A048 – Bergeend gunstig behoud behoud<br />

A050 – Smient gunstig behoud behoud<br />

A051 – Krakeend gunstig behoud behoud<br />

A052 – Wintertaling matig gunstig behoud behoud<br />

A053 – Wilde eend gunstig behoud behoud<br />

A054 – Pijlstaart matig gunstig behoud behoud<br />

A056 – Slobeend gunstig behoud behoud<br />

A067 – Brilduiker gunstig behoud behoud<br />

A069 – Middelste zaagbek gunstig behoud behoud<br />

A103 – Slechtvalk gunstig behoud behoud<br />

A125 – Meerkoet matig gunstig behoud behoud<br />

A130 – Scholekster zeer ongunstig behoud behoud 1.11<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud<br />

A137 – Bontbekplevier gunstig behoud behoud<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig behoud behoud 1.13<br />

A140 – Goudplevier zeer ongunstig behoud behoud<br />

A141 – Zilverplevier gunstig behoud behoud<br />

A142 – Kieviet matig gunstig behoud behoud<br />

A143 – Kanoet matig gunstig behoud behoud 1.11<br />

A144 – Drieteenstrandloper matig gunstig behoud behoud<br />

A149 – Bonte strandloper gunstig behoud behoud 1.11<br />

A157 – Rosse grutto gunstig behoud behoud 1.11<br />

A160 – Wulp gunstig behoud behoud<br />

A161 – Zwarte ruiter gunstig behoud behoud<br />

A162 – Tureluur matig gunstig behoud behoud<br />

A164 – Groenpootruiter gunstig behoud behoud<br />

A169 – Steenloper zeer ongunstig behoud behoud 1.11<br />

Hoofdstuk 4<br />

17


4.3.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe<br />

In de onderstaande tabel is de doelstelling en staat van instandhouding van soorten<br />

en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe gegeven.<br />

Habitattypen Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

H1110B – Permanent overstromende<br />

zandbanken (Noordzee-kustzone)<br />

18<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

matig gunstig behoud behoud<br />

Kernopgave<br />

H1130 matig gunstig Estuaria zeer ongunstig uitbreiding uitbreiding 1.05, W<br />

H1310A – Zilte pionierbegroeiingen<br />

(zeekraal)<br />

matig gunstig uitbreiding behoud<br />

H1320 – Slijkgrasvelden zeer ongunstig behoud behoud<br />

H1330A – Schorren en zilte graslanden<br />

(buitendijks)<br />

matig gunstig behoud behoud 1.16, W<br />

H1330B – Schorren en zilte graslanden<br />

(binnendijks)<br />

--Vervolg tabel Westerschelde & Saeftinghe --<br />

matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

H2110 – Embryonale duinen gunstig behoud behoud<br />

H2120 – Witte duinen matig gunstig behoud behoud<br />

H2160 – Duindoornstruwelen gunstig behoud behoud<br />

H2190B – Vochtige duinvalleien (kalkrijk)<br />

matig gunstig behoud behoud<br />

Habitatsoorten Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

H1014 – Nauwe korfslak matig gunstig behoud behoud<br />

Kernopgave<br />

H1095 – Zeeprik matig gunstig behoud behoud<br />

H1099 – Rivierprik matig gunstig behoud behoud<br />

H1103 – Fint zeer ongunstig behoud behoud<br />

H1365 – Gewone zeehond gunstig behoud uitbreiding 1.11<br />

H1903 – Groenknolorchis zeer ongunstig behoud behoud<br />

Broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A081 – Bruine kiekendief gunstig behoud behoud<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud 1.13, 1.19, W<br />

A137 – Bontbekplevier matig gunstig behoud behoud 1.13<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig uitbreiding uitbreiding 1.13<br />

A176 – Zwartkopmeeuw gunstig behoud behoud<br />

A191 – Grote stern zeer ongunstig behoud behoud 1.13, 1.19, W<br />

A193 – Visdief matig gunstig behoud behoud 1.13, 1.19, W<br />

A195 – Dwergstern zeer ongunstig behoud behoud 1.13, 1.19, W<br />

A272 – Blauwborst gunstig behoud behoud<br />

Hoofdstuk 4


--Vervolg tabel Westerschelde & Saeftinghe --<br />

Niet-broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A005 – Fuut matig gunstig behoud behoud<br />

A026 – Kleine zilverreiger gunstig behoud behoud<br />

A034 – Lepelaar gunstig behoud behoud<br />

A041 – Kolgans gunstig behoud behoud<br />

A043 – Grauwe gans gunstig behoud behoud<br />

A048 – Bergeend gunstig behoud behoud<br />

A050 – Smient gunstig behoud behoud<br />

A051 – Krakeend gunstig behoud behoud<br />

A052 – Wintertaling matig gunstig behoud behoud<br />

A053 – Wilde eend gunstig behoud behoud<br />

A054 – Pijlstaart matig gunstig behoud behoud<br />

A056 – Slobeend gunstig behoud behoud<br />

A069 – Middelste zaagbek gunstig behoud behoud<br />

A075 – Zeearend gunstig behoud behoud<br />

A103 – Slechtvalk gunstig behoud behoud<br />

A130 – Scholekster zeer ongunstig behoud behoud<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud<br />

A137 – Bontbekplevier gunstig behoud behoud<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig behoud behoud<br />

A140 – Goudplevier zeer ongunstig behoud behoud<br />

A141 – Zilverplevier gunstig behoud behoud<br />

A142 – Kieviet matig gunstig behoud behoud<br />

A143 – Kanoet matig gunstig behoud behoud<br />

A144 – Drieteenstrandloper matig gunstig behoud behoud<br />

A149 – Bonte strandloper gunstig behoud behoud<br />

A157 – Rosse grutto gunstig behoud behoud<br />

A160 – Wulp gunstig behoud behoud<br />

A161 – Zwarte ruiter gunstig behoud behoud<br />

A162 – Tureluur matig gunstig behoud behoud<br />

A164 – Groenpootruiter gunstig behoud behoud<br />

A169 – Steenloper matig gunstig behoud behoud<br />

4.3.4 Natura 2000-gebied Markiezaat<br />

In de onderstaande tabel is de doelstelling en staat van instandhouding van soorten<br />

en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Markiezaat gegeven.<br />

Broedvogelsoorten Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

Hoofdstuk 4<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

A004 – Dodaars gunstig behoud behoud<br />

19<br />

Kernopgave


A034 – Lepelaar gunstig behoud<br />

--Vervolg tabel Markiezaat-behoud<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud<br />

A137 – Bontbekplevier matig gunstig behoud behoud<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig behoud behoud<br />

Niet-broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A005 – Fuut matig gunstig behoud behoud 1.12, 4.02<br />

A008 – Geoorde fuut matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A017 – Aalscholver gunstig behoud behoud 1.12<br />

A034 – Lepelaar gunstig behoud behoud 1.12<br />

A037 – Kleine zwaan matig gunstig behoud behoud 1.12, 4.01, W<br />

A043 – Grauwe gans gunstig behoud behoud 1.12, 4.02<br />

A045 – Brandgans gunstig behoud behoud 1.12, 4.02<br />

A048 – Bergeend gunstig behoud behoud 1.12<br />

A050 – Smient gunstig behoud behoud 1.12<br />

A051 – Krakeend gunstig behoud behoud 1.12<br />

A052 – Wintertaling matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A054 – Pijlstaart matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A056 – Slobeend gunstig behoud behoud 1.12, 4.02<br />

A125 – Meerkoet matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A137 – Bontbekplevier gunstig behoud behoud 1.12<br />

A141 – Zilverplevier gunstig behoud behoud 1.12<br />

A143 – Kanoet matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A149 – Bonte strandloper gunstig behoud behoud 1.12<br />

A161 – Zwarte ruiter gunstig behoud behoud 1.12<br />

4.3.5 Natura 2000-gebied Zoommeer<br />

In de onderstaande tabel is de doelstelling en staat van instandhouding van soorten<br />

en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Zoommeer gegeven.<br />

Broedvogelsoorten Landelijke staat van<br />

instandhouding<br />

20<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

Kernopgave<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

A138 – Strandplevier zeer ongunstig behoud behoud<br />

A176 – Zwartkopmeeuw gunstig behoud behoud<br />

A193 – Visdief matig gunstig behoud behoud 1.19, W<br />

Niet-broedvogelsoorten Landelijke staat van Doelstelling Doelstelling Kernopgave<br />

instandhouding oppervlakte kwaliteit<br />

A005 – Fuut matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A043 – Grauwe gans gunstig behoud behoud 1.12<br />

Hoofdstuk 4


--Vervolg tabel Zoommeer--<br />

A046 – Rotgans matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A048 – Bergeend gunstig behoud behoud 1.12<br />

A050 – Smient gunstig behoud behoud 1.12<br />

A051 – Krakeend gunstig behoud behoud 1.12<br />

A052 – Wintertaling matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A054 – Pijlstaart matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A056 – Slobeend gunstig behoud behoud 1.12<br />

A061 – Kuifeend matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A125 – Meerkoet matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

A132 – Kluut matig gunstig behoud behoud 1.12<br />

De betekenis van de eventuele kernopgave is als volgt:<br />

1.05: Verbetering kwaliteit estuaria H1130 Westerschelde (ruimteverhouding tussen deelsystemen/laag<br />

productieve en hoog productieve onderdelen) en behoud kwaliteit Eems-Dollard.<br />

1.09: Behoud van verbinding met Schelde en Eems ten behoeve van paaifunctie voor Fint H1103 in België<br />

en Duitsland.<br />

1.11: Behoud slikken en platen voor rustende en foeragerende niet-broedvogels zoals voor Bonte strandloper<br />

A149, Rosse grutto A157, Scholekster A130, Kanoet A143, Steenloper A169 en Eider A063 en rustgebieden<br />

voor Gewone zeehond H1365 en Grijze zeehond H1364.<br />

1.12: Behoud en herstel ongestoorde hoogwatervluchtplaatsen.<br />

1.13: Behoud ongestoorde rustplaatsen en optimaal voortplantingshabitat (waaronder embryonale duinen<br />

H2110) voor Bontbekplevier A137, Strandplevier A138, Kluut A132, Grote stern A191 en Dwergstern<br />

A195, Visdief A193 en Grijze zeehond H1364.<br />

1.16: Behoud (Waddenzee) en herstel (Delta) van schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330_A met<br />

alle successiestadia, zoet-zout overgangen, verscheidenheid in substraat en getijregime en mede als<br />

hoogwatervluchtplaats.<br />

1.19: Behoud en ontwikkeling kwaliteit binnendijkse brakke gebieden voor Noordse woelmuis *H1340,<br />

broedvogels (Kluut A132, sterns), overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) H7140_B, schorren en zilte<br />

graslanden (binnendijks) H1330_B (<strong>bij</strong>v. Yerseke Moer), brakke variant van ruigten en zomen (harig wilgenroosje)<br />

H6430_B en als hoogwatervluchtplaats.<br />

4.01: Nastreven van een meer evenwichtig systeem met goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen<br />

en schelpdieren (met name in kranswierwateren H3140 en meren met krabbescheer en fonteinkruiden<br />

H3150), mede t.b.v. vogels zoals Kleine zwaan A037, Tafeleend A059, Kuifeend A061 en Nonnetje A068.<br />

4.02: Voldoende open water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals Fuut A005, ganzen,<br />

Slobeend A056 en Kuifeend A061.<br />

W: Wateropgave.<br />

4.4 Effectenindicator<br />

Het Ministerie van LNV heeft een effectenindicator opgesteld als hulpmiddel om te<br />

bepalen of ontwikkelingen schadelijke effecten kunnen hebben op beschermde<br />

Hoofdstuk 4<br />

21


soorten en habitattypen. De effectenindicator geeft informatie over de gevoeligheid<br />

van alle kwalificerende soorten en habitattypen voor verstorende factoren. In <strong>bij</strong>gevoegde<br />

tabel is aangegeven hoe gevoelig de voor de Natura 2000-gebieden aangewezen<br />

soorten zijn voor de diverse verstorende factoren. De verklaring van de<br />

nummering in de tabellen van de Effectenindicatoren per gebied zijn als volgt:<br />

1 - Oppervlakteverlies;<br />

2 - Versnippering;<br />

3 - Verzuring;<br />

4 - Vermesting;<br />

5 - Verzoeting;<br />

6 - Verzilting;<br />

7 - Verontreiniging;<br />

8 - Verdroging;<br />

9 - Vernatting;<br />

10 - Verandering stroomsnelheid;<br />

11 - Verandering overstromingsfrequentie;<br />

12 - Verandering dynamiek substraat;<br />

13 - Verstoring door geluid;<br />

14 - Verstoring door licht;<br />

15 - Verstoring door trilling;<br />

16 - Optische verstoring;<br />

17 - Verstoring door mechanische effecten;<br />

18 - Verandering in populatiedynamiek en;<br />

19 - Bewuste veranderingen soortensamenstelling.<br />

De verklaring van de legenda is als volgt:<br />

Rood zeer gevoelig;<br />

Oranje gevoelig;<br />

Groen niet gevoelig;<br />

x niet van toepassing;<br />

… onbekend.<br />

4.4.1 Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer<br />

Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten<br />

van het Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer volgens de Effectenindicator.<br />

De betekenis van de nummers van de storingsfactoren is aangegeven onder 4.4.<br />

22<br />

Hoofdstuk 4


4.4.2 Natura 2000-gebied Oosterschelde<br />

Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten<br />

van het Natura 2000-gebied Oosterschelde volgens de Effectenindicator. De betekenis<br />

van de nummers van de storingsfactoren is aangegeven onder 4.4.<br />

Hoofdstuk 4<br />

23


4.4.3 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe<br />

Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten<br />

van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe volgens de Effectenindicator.<br />

De betekenis van de nummers van de storingsfactoren is aangegeven onder 4.4.<br />

24<br />

Hoofdstuk 4


4.4.4 Natura 2000-gebied Markiezaat<br />

Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten<br />

van het Natura 2000-gebied Markiezaat volgens de Effectenindicator. De betekenis<br />

van de nummers van de storingsfactoren is aangegeven onder 4.4.<br />

4.4.5 Natura 2000-gebied Zoommeer<br />

Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten<br />

van het Natura 2000-gebied Zoommeer volgens de Effectenindicator. De betekenis<br />

van de nummers van de storingsfactoren is aangegeven onder 4.4.<br />

Hoofdstuk 4<br />

25


26<br />

Hoofdstuk 4


5. EFFECTBEOORDELING<br />

De toetsing van de mogelijke effecten van de beoogde ingreep is gekoppeld aan de<br />

instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Voor het bepalen<br />

van mogelijke effecten op aangewezen soorten en habitattypen of gebieden is<br />

de volgende methode gebruikt, waar<strong>bij</strong> twee sporen worden gevolgd:<br />

• Bepalen van de (voornaamste) effecten per thema: in elk van de volgende paragrafen<br />

wordt <strong>bij</strong> de verschillende verstorende factoren (zoals omschreven in de<br />

effectenindicator) beoordeeld of deze kunnen optreden door de ontwikkelingen<br />

in het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal.<br />

De ontwikkelingsmogelijkheden die binnen het bestemmingsplan voor het buitengebied<br />

van gemeente Reimerswaal mogelijk gemaakt worden zijn beschreven<br />

in Hoofdstuk 4 (visie) en Hoofdstuk 5 (beschrijving van de functies in het<br />

buitengebied) van de <strong>toelichting</strong> van het bestemmingsplan 2<br />

.<br />

De verstorende factoren uit de effectenindicator zijn hier<strong>bij</strong> als volgt geclusterd:<br />

• Oppervlakteverlies en versnippering als ‘verandering areaal sensu lato (s.l.)’;<br />

• Verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en verontreiniging zijn samengebracht<br />

als ‘verontreiniging s.l.’;<br />

• Verdroging, vernatting, verandering stroomsnelheid, verandering overstromingsfrequentie<br />

en verandering dynamiek substraat zijn samengebracht als<br />

‘verandering hydrologie s.l.’;<br />

• Verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische<br />

verstoring en verstoring door mechanische effecten zijn samengebracht<br />

als ‘verstoring s.l.’;<br />

• Verandering in populatiedynamiek en bewuste veranderingen soortensamenstelling<br />

zijn samengebracht als ‘verandering soortensamenstelling s.l.’.<br />

• Bepalen van de effectgevoeligheid van soorten en habitattypen voor ontwikkelingen<br />

<strong>bij</strong> de verschillende verstorende factoren: er wordt beoordeeld of deze<br />

factoren, al dan niet significante, effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen<br />

van de betreffende Natura 2000-gebieden.<br />

De twee sporen worden met elkaar gecombineerd en resulteren per thema in een<br />

conclusie, die aangeeft of en in welke mate een soort of habitattype wordt beïnvloed.<br />

De basis daarvoor vormen de zogenaamde instandhoudingdoelstellingen<br />

zoals geformuleerd in het concept aanwijzingsbesluit.<br />

2<br />

BRO – Toelichting Bestemmingsplan Buitengebied, gemeente Reimerswaal, rapportnummer:<br />

211X04342.063432_1<br />

Hoofdstuk 5<br />

27


5.1 Bestaand gebruik<br />

Activiteiten, zoals landbouw, recreatie, wonen en infrastructuur, die reeds in en<br />

rond de Natura 2000-gebieden plaatsvinden vallen onder het begrip ‘Bestaand Gebruik’.<br />

Het bestaand gebruik is, tot het moment dat beheerplannen voor Natura<br />

2000-gebieden definitief zijn vastgesteld, niet vergunningsplichtig. Een belangrijke<br />

uitzondering betreft bestaand gebruik dat aangemerkt wordt als project met mogelijke<br />

significante gevolgen. Hiervoor is, net als voor nieuwe activiteiten met mogelijke<br />

significante gevolgen een vergunning nodig. In de praktijk is het ondoenlijk om<br />

alle vormen van bestaand gebruik (scheepvaart, landbouw, visserij, recreatie etc.) te<br />

verbieden totdat het beheerplan is vastgesteld. Tot het vaststellen van het beheerplan<br />

zal het bestaand gebruik daarom doorgang vinden en zullen deze geen belemmering<br />

vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In voorliggende<br />

voortoets is bestaand gebruik derhalve niet specifiek opgenomen. Ontwikkelingsmogelijkheden,<br />

zoals ontheffingen, wijzigingsbevoegdheden en aanlegvergunningen,<br />

die zijn opgenomen in het bestemmingsplan zijn wel nader bekeken.<br />

5.2 Verandering areaal s.l.<br />

Hieronder wordt behalve oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied zelf, ook<br />

versnippering van het Natura 2000-gebied verstaan. Verlies van oppervlakte leidt tot<br />

verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied. Versnippering<br />

treedt op ten gevolge van verlies leefgebied of verandering in abiotische<br />

condities van het leefgebied. Dit kan leiden tot verandering in populatiedynamiek.<br />

Een kleiner gebied heeft bovendien meer te leiden van randinvloeden: vaak is de<br />

kwaliteit van het leefmilieu aan de rand minder goed dan in het centrum van het<br />

gebied. Op deze manier leidt verlies oppervlakte mogelijk ook tot een grotere gevoeligheid<br />

voor <strong>bij</strong>voorbeeld verdroging, verzuring of vermesting.<br />

De Natura 2000-gebieden binnen de gemeentegrenzen zijn bestemd als ‘natuur’ in<br />

het bestemmingsplan voor het buitengebied. Binnen de gemeente Reimerswaal<br />

wordt zowel in het bestemmingsplan voor het buitengebied als in de structuurvisie<br />

van de gemeente niet voorzien in ontwikkelingsmogelijkheden binnen de bestemming<br />

natuur, anders dan het realiseren van nieuwe natuur. De bestemming natuur<br />

voorziet derhalve niet in ontwikkelingen, zoals de aanleg van bebouwing of de realisatie<br />

van nieuwe wegen, die tot oppervlakteverlies of versnippering van de betreffende<br />

Natura 2000-gebieden kunnen leiden. Effecten die veroorzaakt worden door<br />

een verandering in het areaal s.l. is voor de genoemde Natura 2000-gebieden op<br />

voorhand uit te sluiten.<br />

28<br />

Hoofdstuk 5


5.3 Verontreiniging s.l.<br />

Binnen de categorie verontreiniging rekenen we de factoren verzuring, vermesting,<br />

verzoeting, verzilting en verontreiniging s.s. (verontreiniging met chemische stoffen).<br />

Verzuring en vermesting zijn vooral gekoppeld aan agrarische bedrijvigheid<br />

(veehouderijen). Landbouwactiviteiten zijn over het algemeen vaak veroorzakers<br />

van verontreiniging s.l. Het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente<br />

maakt nieuwvestiging van grootschalige landbouwbedrijven niet mogelijk,<br />

wel wordt voorzien in zogenoemde ontwikkelingsruimte voor landbouwbedrijven.<br />

Verontreiniging s.l. kan in de vorm van stikstofdepositie een mogelijk effect hebben<br />

op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Het beleid omtrent<br />

stikstofdepositie is momenteel nog volop in ontwikkeling en moet in de loop<br />

van 2012 leiden tot de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het bestemmingsplan<br />

voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal voorziet niet in directe<br />

ontwikkelingen die leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Bij particuliere<br />

initiatieven van veehouderijen en het intensiveren van landbouwbedrijven in de<br />

landbouwgebieden geldt dat het wijzigingsplan of de ontheffing afzonderlijk getoetst<br />

worden aan de Natuurbeschermingswet.<br />

Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende<br />

gassen door <strong>bij</strong>voorbeeld fabrieken en (vracht)auto's. De uitstoot bevat onder<br />

andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische<br />

stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de<br />

grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. De<br />

belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de<br />

industrie. De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van<br />

vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend<br />

werkt (aanvoer van stikstof). Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met name<br />

stikstof en fosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte<br />

neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en fosfaataanvoer door het<br />

oppervlaktewater. Bij de ontwikkeling van aqua-cultuur binnen de gemeente Reimerswaal<br />

dient hier op getoetst te worden. De inlaat, toevoerbuis en uitlaat zijn<br />

zullen zijn gelegen in een Natura-2000 gebied (Oosterschelde of Westerschelde).<br />

Aanleg daarvan is gekoppeld aan een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet<br />

1998. Gezien de ervaringen <strong>bij</strong> bestaande aqua-cultuur is het te verwachten<br />

dat de vergunning onder voorwaarden kan worden verleend. Punt van<br />

aandacht hier<strong>bij</strong> is de nutriëntenhuishouding. Wanneer water vanuit een aquacultuur<br />

geloost wordt op oppervlaktewater, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen<br />

en de aanwezen habitattypen en habitatsoorten niet op<br />

voorhand uitgesloten.<br />

Hoofdstuk 5<br />

29


Verzoeting treedt op als het chloridegehalte in het water afneemt, en daardoor niet<br />

meer geschikt is voor de beoogde zoute of brakke natuurtypen. Verzoeting treedt<br />

meestal op tengevolge van vernatting of, zoals in het Delta-gebied, door het afsluiten<br />

van zee-armen. In (voormalig) brakke of zoute wateren leidt verzoeting tot vermesting.<br />

Verzilting betreft de ophoping van oplosbare zouten (kalium, natrium,<br />

magnesium, calcium) in bodems en wateren. In wateren komt verzilting over het<br />

gehele spectrum tussen zoet ( 30.000 mg Cl/l) voor en is<br />

dus niet beperkt tot zoet en brak water. Verzilting van bodems treedt vaak op tengevolge<br />

van verdroging. Als gevolg van verzilting verandert de zoet-zout gradiënt<br />

en dit heeft gevolgen voor de grondwaterkwaliteit en dus de bodemvruchtbaarheid.<br />

Dit werkt weer door in randvoorwaarden voor aanwezige plant- en diersoorten en<br />

leidt uiteindelijk tot een verandering in de soortensamenstelling. Verzoeting en<br />

verzilting zijn <strong>bij</strong>zondere vormen van ‘verontreiniging’ die zowel in de Oosterschelde<br />

als in de Westerschelde en de Saefthinghe optreden door natuurlijke successie.<br />

Momenteel treedt sinds het gereedkomen van de Deltawerken een verzoeting op.<br />

Door eventueel (gedeeltelijk) herstel van de getijdenbeweging kan weer verzilting<br />

optreden. Doordat het nog niet zeker is of de huidige situatie gehandhaafd blijft of<br />

juist niet, zijn de instandhoudingsdoelen op dit deel nog niet nader geformuleerd.<br />

Omdat het gaat om processen waarop het bestemmingsplan buitengebied geen<br />

invloed kan uitoefenen, zijn effecten vanuit het plan op deze factoren <strong>bij</strong> voorbaat<br />

uit te sluiten.<br />

Er is sprake van verontreiniging s.s. als er verhoogde concentraties van stoffen in een<br />

gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer<br />

lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede<br />

groep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware<br />

metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen,<br />

straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen<br />

etc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht. Vrijwel alle soorten<br />

en habitattypen reageren op verontreiniging. De ecologische effecten uiten zich<br />

in het verdwijnen van soorten en/of het beïnvloeden van gevoelige ecologische processen.<br />

Deze beïnvloeding kan direct plaatsvinden maar ook indirect via een opeenvolging<br />

van ecologische interacties. Bovendien kan verontreiniging zich pas vele<br />

jaren zo niet decennia later manifesteren. De gevolgen van verontreiniging zijn divers<br />

en complex. In het algemeen kan gesteld worden dat aquatische habitattypen<br />

en soorten gevoeliger zijn dan terrestrische systemen. Ook geldt dat soorten in de<br />

top van de voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, van verontreinigingen gevoeliger<br />

zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur van de verontreiniging<br />

zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan verontreiniging leiden tot verandering<br />

van de soortensamenstelling. Verontreiniging s.s. zou met name kunnen optreden<br />

vanuit de scheepvaart. Binnen het bestemmingsplan kunnen geen regels<br />

worden opgelegd aan het gebruik van de Oosterschelde en de Westerschelde door<br />

de scheepvaart. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die leiden tot<br />

30<br />

Hoofdstuk 5


een toename van de scheepvaart. Andere verontreinigende effecten zijn mogelijk<br />

door ontwikkeling van bedrijvigheid. Bij de relatief lichte vormen van bedrijvigheid<br />

die zich in het agrarische gebied zouden kunnen ontwikkelen, zijn effecten door<br />

verontreiniging s.s. echter redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

Verontreinigingen s.l. kunnen vrijkomen <strong>bij</strong> <strong>bij</strong>voorbeeld lozingen van afvalstoffen<br />

en <strong>bij</strong> verbrandingsprocessen, en kunnen verspreid worden via water en via de lucht.<br />

Lozingen van afvalstoffen via het water zijn echter binnen het geldende milieubeleid<br />

niet aan de orde. Nieuwvestiging en vergroting van intensieve veehouderijen is<br />

binnen het bestemmingsplan uitgesloten. Nieuwvestiging en uitbreiding van grondgebonden<br />

agrarische bedrijven kan mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid.<br />

Voor een dergelijk wijzigingsplan kan echter slechts goedkeuring worden<br />

gegeven wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen natuurwaarden in het geding<br />

zijn. Bovendien is een toename van het aantal dieren is slechts mogelijk door<br />

middel van een milieuvergunning. Een toename van vermesting en verzuring wordt<br />

niet rechtstreeks mogelijk gemaakt door middel van het bestemmingsplan.<br />

5.4 Verandering hydrologie s.l.<br />

Bij verandering van de hydrologie gaat het om factoren zoals verdroging, vernatting,<br />

en verandering van stroomsnelheid, overstromingsfrequentie en dynamiek van<br />

substraat. Zoals vermeld in de vorige paragraaf onder verzilting en verzoeting, zijn<br />

de belangrijkste factoren hier<strong>bij</strong> afhankelijk van het al dan niet herstellen van de<br />

getijdenbeweging. Omdat het gaat om processen waarop het bestemmingsplan<br />

buitengebied geen invloed kan uitoefenen, zijn effecten vanuit het plan op deze<br />

factoren <strong>bij</strong> voorbaat uit te sluiten.<br />

Door bebouwing van agrarische gebieden kan de waterhuishouding veranderen. Bij<br />

verandering van de hydrologie gaat het om factoren zoals verdroging, vernatting,<br />

en verandering van stroomsnelheid, overstromingsfrequentie en dynamiek van substraat.<br />

In de aanlegfase kunnen gebieden tijdelijk ontwaterd worden ten behoeve<br />

van de bouw. In de nieuwe situatie kan door ophoging en drainage de hydrologie<br />

van naastgelegen gebieden veranderen. Landbouwkundig gebruik, met name extensieve<br />

veeteelt en akkerbouw, vergen ook aanpassingen aan de waterhuishouding.<br />

Deze worden onder peilbeheer beoordeeld. Toename van verhardingen kan<br />

leiden tot veranderingen van de infiltratiemogelijkheden van hemelwater en daarmee<br />

tot veranderingen in de hydrologie, ook op grotere afstand.<br />

Toename van verhardingen kan leiden tot veranderingen van de infiltratiemogelijkheden<br />

van hemelwater en daarmee tot veranderingen in de hydrologie. Voor de<br />

uitbreidingen van bouwvlakken geldt echter dat deze conform de eisen van het<br />

Hoofdstuk 5<br />

31


Waterschap hydrologisch neutraal gebouwd mogen worden. Effecten door verhardingen<br />

zijn derhalve uit te sluiten.<br />

5.5 Verstoring s.l.<br />

Het gaat hier<strong>bij</strong> om verstoring door licht, geluid, trillingen, mechanische effecten en<br />

optische verstoring (<strong>bij</strong>voorbeeld door verstoring door aanwezigheid van menselijke<br />

activiteiten). Binnen de Natura 2000-gebieden zelf is geen toename van activiteiten<br />

voorzien die tot een toename van verstoring kunnen leiden. Recreatie wordt onder<br />

bestaand gebruik gerekend, en een toename van recreatie is als een autonome ontwikkeling<br />

te beschouwen. Negatieve effecten vanuit beperkte recreatieve ontwikkelingen<br />

die het bestemmingsplan (indirect) mogelijk maakt, zijn redelijkerwijs uit te<br />

sluiten.<br />

Er vindt geen woningbouw, glastuinbouw, landbouw, bedrijventerreinontwikkeling,<br />

motorcross of plaatsing van windturbines plaats binnen Natura 2000-gebieden, of<br />

op een locatie die leidt tot isolatie van een Natura 2000-gebied (<strong>bij</strong>voorbeeld in EHS<br />

verbindingen tussen Natura 2000-gebieden). Effecten door verstoring s.l. door de<br />

genoemde activiteiten zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, dit hangt altijd<br />

samen met de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de beschermde Natura<br />

2000-gebieden. Zowel in de aanleg- als in de gebruiksfase kan <strong>bij</strong>voorbeeld woningbouw<br />

tot verstoring van natuurwaarden leiden. In de aanlegfase zijn factoren zoals<br />

verlichting, geluid en trillingen aan de orde. Aangezien het gaat om tijdelijke verstoring,<br />

is het redelijkerwijs uit te sluiten dat door de ontwikkeling de instandhoudingsdoelen<br />

van de betreffende habitatsoorten en habitattypen in gevaar komen.<br />

Significante effecten op de natuurwaarden zijn daarmee uit te sluiten.<br />

De reikwijdte van verstoring door licht, geluid- en trillingen is afhankelijk van de<br />

omvang van de ruimtelijke ontwikkeling, maar zal over een afstand groter dan 1<br />

kilometer voor de ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan voor het buitengebied<br />

mogelijk worden gemaakt zonder meer uit te sluiten zijn (uitzondering<br />

hierop is de uitbreiding van het bestaande windturbinepark).<br />

Effecten door lichtverstoring vanuit ontwikkeling van de glastuinbouw zijn uit te<br />

sluiten, aangezien nieuwvestiging niet mogelijk gemaakt wordt via het bestemmingsplan.<br />

Bij particuliere initiatieven van veehouderijen in de zogenaamde landbouwgebieden<br />

geldt dat deze afzonderlijk getoetst worden aan de Natuurbeschermingswet.<br />

Grote projecten dienen daarnaast getoetst te worden wanneer zijn<br />

plaatsvinden op een afstand kleiner dan 1 kilometer van beschermde Natura 2000gebieden.<br />

32<br />

Hoofdstuk 5


5.6 Verandering soortensamenstelling s.l.<br />

De storende factor verandering in populatiedynamiek treedt op indien er een direct<br />

effect is van een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte. Er wordt<br />

hier vooral gedoeld op situaties waarin er sprake is van sterfte van individuen door<br />

wegverkeer, windmolens, of door jacht of visserij. Bewuste verandering van de soortensamenstelling<br />

en populatiedynamiek is aan de orde wanneer sprake is van <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

de introductie van exotische soorten, of <strong>bij</strong>voorbeeld door de jacht. Het<br />

bestemmingsplan is niet het aangewezen instrument om deze mogelijk verstorende<br />

factoren te reguleren.<br />

Vanuit het bestemmingsplan buitengebied zijn effecten door dergelijke factoren<br />

niet uitgesloten; het plan voorziet in de ontwikkeling van het bestaande windturbinepark.<br />

Vele vogelsoorten zijn gevoelig voor windmolens, met name door de mechanische<br />

als de optische verstoring die ze veroorzaken. De aanwezigheid van windturbines<br />

heeft vooral effect op stand- en trekvogels door verstoring en sterfte en <strong>bij</strong><br />

aanlegfase verlies van leefgebied. Verstoring treedt ook op door geluid en de beweging<br />

van de wieken. Voor trekkende vogels en vleermuizen kunnen windturbines<br />

een barrière vormen tussen <strong>bij</strong>voorbeeld slaap- en foerageergebied of broed- en<br />

overwinteringsleefgebied. Zo leidt plaatsing van windturbines ook tot versnippering<br />

van leefgebied. In gebieden met geconcentreerde vogelbewegingen levert plaatsing<br />

een substantieel aanvaringsrisico op. Derhalve zijn (negatieve) effecten niet op<br />

voorhand uitgesloten.<br />

5.7 Deskundigenbeoordeling<br />

In de voorgaande paragrafen zijn ontwikkelingen op individueel niveau beoordeeld.<br />

Het kan echter zijn dat ontwikkelingen die individueel geen significant negatief<br />

effect hebben, dit gezamenlijk wel kunnen krijgen. Daarnaast kan het zijn dat een<br />

individuele ontwikkeling geen negatief effect oplevert indien de ontwikkeling in<br />

lage aantallen optreedt, maar dat dit verandert indien het aantal boven een bepaalde<br />

waarde uitstijgt. In deze gevallen is sprake van cumulatieve effecten.<br />

Bij de beoordeling van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de zogenaamde<br />

stoplichtmethode gehanteerd. Ontwikkelingen zijn aan de hand van de deskundigenbeoordeling<br />

aangemerkt met de volgende kleuren:<br />

Groen: effecten zijn met voldoende zekerheid uit te sluiten;<br />

Geel: negatieve effecten zijn niet uit te sluiten, maar mogelijke effecten zijn<br />

zeker niet significant;<br />

Rood: op basis van de beschikbare informatie zijn significant negatieve effecten<br />

niet uit te sluiten.<br />

Hoofdstuk 5<br />

33


Het overzicht van de mogelijke negatieve effecten is gegeven in de onderstaande<br />

tabel. In de eerste kolom zijn de verschillende bestemmingen van het bestemmingsplan<br />

voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal aangeduid. In de tweede<br />

kolom zijn de ontwikkelingen zoals beschreven in de voorgaande paragrafen opgenomen,<br />

hier<strong>bij</strong> zijn de ontwikkelingen waar geen effecten voor voorzien zijn samengevoegd.<br />

De ontwikkelingen waarvoor wel effecten zijn voorzien zijn apart<br />

opgenomen. In de derde kolom is vervolgens aangegeven om welke effecten het<br />

mogelijk gaat. Dit kunnen verandering areaal (s.l.), verontreiniging (s.l.), verandering<br />

hydrologie (s.l.), verstoring (s.l.) en verandering soortensamenstelling (s.l.) zijn.<br />

Landbouw<br />

34<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Grondgebonden bedrijven; agrarische grond-<br />

gebonden bedrijven krijgen ontwikkelings-<br />

mogelijkheden, agrarische gebieden met<br />

ecologische betekenis worden aangeduid, in<br />

deze gebieden wordt geen nieuwe bebou-<br />

wing toegestaan<br />

Concentratie agrarische bebouwing; vigeren-<br />

de beleid wordt voortgezet, opslag buiten het<br />

bouwvlak niet toegestaan<br />

Biologische landbouw; uitsluitend als motive-<br />

rend verhaal in de structuurvisie opgenomen<br />

Aqua-cultuur; alleen toegestaan via een af-<br />

wijkingsbevoegdheid in zones die aangeduid<br />

zijn als getij-oeverwal, agrarisch gebied,<br />

agrarisch gebied met openheid en agrarisch<br />

gebied met landschapswaarden komgrond,<br />

het bestemmingsplan voor het buitengebied<br />

van de gemeente blijft conserverend van<br />

aard, echter om aqua-cultuur te stimuleren<br />

wordt de mogelijkheid om als nevenactiviteit<br />

(startfase) aansluitend aan bestaand bouw-<br />

vlak opgenomen door middel van een afwij-<br />

kingsbevoegdheid<br />

Intensieve veehouderijen; krijgen geen ruime<br />

ontwikkelingsmogelijkheden, het provinciaal<br />

beleid wordt voortgezet, nieuwvestiging is<br />

alleen mogelijk als neventak, bestaande be-<br />

drijven krijgen hiermee uitbreidingsmogelijk-<br />

heden, in zones aangeduid als natuur zijn<br />

geen als intensieve veehouderij en glastuin-<br />

bouw ontwikkelingen toegestaan<br />

Verandering areaal<br />

Verontreiniging<br />

Verandering hydrologie<br />

Verstoring<br />

Verandering soortensamenstelling<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verontreiniging<br />

Geen effecten voorzien<br />

Hoofdstuk 5


Hoofdstuk 5<br />

Glastuinbouw; zie intensieve veehouderijen,<br />

glastuinbouw wordt alleen als nevenactiviteit<br />

via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in<br />

het bestemmingsplan, uitbreiding bestaande<br />

glastuinbouwbedrijven tot maximaal 2 hecta-<br />

re<br />

Bufferzones; structuurvisie geeft voorwaar-<br />

den voor situering van deze nieuwvestiging,<br />

waaronder de aan te houden afstanden<br />

Hobbymatig houden van paarden; opgeno-<br />

men <strong>bij</strong> bestemming ‘wonen’ binnen het<br />

bouwvlak<br />

Teeltondersteunende voorzieningen; ingrij-<br />

pende voorzieningen als plastic boogkassen,<br />

regenkappen en fijnmazige hagelnetten zijn<br />

uitsluitend toelaatbaar indien de voorzienin-<br />

gen landschappelijk wordt ingepast, er geen<br />

lichtvervuiling plaatsvindt, de <strong>bij</strong>zondere<br />

landschappelijke openheid niet wordt aange-<br />

tast en niet meer dan 1 hectare boogkassen<br />

per bedrijf worden gerealiseerd<br />

Agrarische technische hulpbedrijven, semi-<br />

agrarische bedrijven en Nieuwe Economische<br />

Dragers (NED’s); niet-agrarische activiteiten<br />

als hoofd- en neventak in bestaande bebou-<br />

wing toegestaan<br />

Vrijkomende agrarische bebouwing en/of<br />

NED’s; functiewijzigingen zijn maatwerk<br />

Duurzame installaties op agrarische bedrijven;<br />

geldt voor de realisatie van installaties ten<br />

behoeve van het opwekken van duurzame<br />

energie, met uitzondering van windmolens<br />

Mestopslag; vigerende beleid wordt voortge-<br />

zet<br />

Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten; niet<br />

ruimtelijk relevant voor de voortoets<br />

Verwerkende industrie; behorend <strong>bij</strong> het<br />

agrarische bedrijf in bestaande bebouwing<br />

wordt gezien als nevenactiviteit, als nieuwe<br />

hoofdtak is de activiteit niet toegestaan in<br />

het buitengebied, via een afwijkingsbe-<br />

voegdheid is dit alleen mogelijk als het aan-<br />

sluit <strong>bij</strong> de NED<br />

Verstoring<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verontreiniging<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verontreiniging<br />

Verandering hydrologie<br />

Verstoring<br />

35


Bedrijven<br />

Toerisme en<br />

recreatie<br />

36<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Bedrijven en bedrijventerreinen; uitbreiding<br />

van bestaande bedrijvigheid wordt beperkt<br />

toegestaan, om regie te blijven voeren en<br />

uitbreidingmogelijkheden niet <strong>bij</strong> voorbaat<br />

‘weg te geven’ wordt deze ruimte in de struc-<br />

tuurvisie geboden, uitbreiding bestaande<br />

niet-agrarische activiteiten in het landelijke<br />

gebied (niet zijnde NED’s) tot maximaal 20%<br />

van vloeroppervlak wordt via een wijzigings-<br />

bevoegdheid toegestaan<br />

Detailhandel; vigerende bestemmingsplan<br />

wordt als zodanig voortgezet<br />

Verontreiniging<br />

Verandering hydrologie<br />

Verstoring<br />

Geen effecten voorzien<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Verblijfsrecreatie; er is ruimte voor nieuwves-<br />

tiging van verblijfsrecreatieve bedrijven in het<br />

achterland, het betreft uitsluitend kleinscha-<br />

lige initiatieven<br />

Groepsaccommodaties; nieuwvestiging enkel<br />

mogelijk in of aansluitend aan bestaande<br />

recreatieconcentraties<br />

Kampeerterreinen; middels een afwijkingsbe-<br />

voegdheid kleinschalig kamperen tot 25<br />

kampeerplaatsen <strong>bij</strong> agrarische bedrijven kan<br />

gerealiseerd worden, het betreft maatwerk,<br />

elk initiatief dient getoetst te worden aan de<br />

Natuurbeschermingswet en de effecten op de<br />

instandhoudingsdoelen<br />

Dagrecreatie; dat activiteiten aan dienen te<br />

sluiten <strong>bij</strong> het (groenblauwe) karakter van<br />

Zeeland en wat betreft aard en schaal passen<br />

<strong>bij</strong> de betreffende locatie<br />

Lawaaisporten; betreft het bestemmen van de<br />

Motorcrossbaan in Rilland, nieuwvestiging of<br />

uitbreiding lawaaisporten, gemotoriseerde<br />

luchtsporten en landingsplaatsen worden niet<br />

toegestaan, zelfs niet met een afwijkingsbe-<br />

voegdheid of wijzigingsbevoegdheid<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verontreiniging<br />

Verstoring<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verontreiniging<br />

Verstoring<br />

Hoofdstuk 5


Wonen<br />

Maatschappelijke<br />

aspecten<br />

Natuur<br />

Hoofdstuk 5<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

(Bestaande) burgerwoningen; worden als<br />

zodanig bestemd, realiseren van nieuwe<br />

woningen wordt niet toegestaan<br />

Bestaande (historische) buitenplaatsen; er is<br />

een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die<br />

het mogelijk maakt om historische buiten-<br />

plaatsen en agrarische bebouwing om te<br />

zetten naar wonen ten behoeve van zorg-<br />

woonprojecten<br />

Vrijkomende bebouwing in het buitengebied;<br />

vigerende beleid wordt gevolgd<br />

Ruimte voor ruimte; opgenomen conform<br />

provinciaal beleid<br />

Realisatie van nieuwe bebouwing; het betreft<br />

nieuwe landgoederen die onder voorwaarden<br />

via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk zijn<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Verandering hydrologie<br />

Verstoring<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Zorg- en dagopvang en zorg- en permanente<br />

opvang; er zijn enkele wijzigingsbevoegdhe-<br />

den opgenomen, deze hebben betrekking op<br />

het wijzigingen van historische buitenplaat-<br />

sen en agrarische bebouwing ten behoeve<br />

van zorgwoonprojecten<br />

Mantelzorg; middels een afwijkingsbevoegd-<br />

heid is het mogelijk om mantelzorg te prakti-<br />

seren in bestaande bebouwingen en het<br />

realiseren van een nieuw gebouw aansluitend<br />

aan een bestaande woning<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Bestaande natuur; uitsluitend bestemd zijn<br />

voor behoud en herstel van natuur-, land-<br />

schaps- en cultuurhistorische waarden alsme-<br />

de daaraan ondergeschikt gebruik voor visse-<br />

rij, mossel- en schelpdiercultures en recreatie<br />

Agrarisch gebied van ecologische betekenis;<br />

nieuwe bebouwing en grondgebruik worden<br />

alleen toestaan indien een aantasting niet<br />

significant is en noodzaak wordt aangetoond<br />

en er mitigerende dan wel compenserende<br />

maatregelen worden getroffen<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

37


Landschap en<br />

38<br />

Natuurontwikkelingsgebieden; er worden<br />

geen nieuwe functies en gebouwen toegela-<br />

ten, eventuele bebouwingen worden alleen<br />

ten behoeve van natuurdoeleinden toege-<br />

staan<br />

Afwegingszone natuurgebieden; het gaat<br />

met name om het behouden van de openheid<br />

van het gebied en de verstoringgevoeligheid<br />

Bos; het vigerende bestemmingsplan wordt<br />

gevolgd<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

cultuurhistorie Molens en molenbiotopen; ontwikkelingen<br />

Bodem en water<br />

Duurzaamheid<br />

zijn alleen inpasbaar als zij passen <strong>bij</strong> het<br />

landelijke en agrarische karakter en de <strong>bij</strong>be-<br />

horende landschappelijke kenmerken van het<br />

gebied<br />

Geen effecten voorzien<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Dijken en waterkeringen; vigerende beleid zal<br />

worden voortgezet; waterstaatwerken zijn in<br />

het vigerende bestemmingsplan primair be-<br />

stemd ter bescherming van waterkeringen en<br />

waterbeheersing<br />

Oosterschelde en Westerschelde; vigerende<br />

beleid zal worden voortgezet, er zijn regels<br />

opgenomen ter behoud en versterking van<br />

aanwezige natuurwaarden met inachtneming<br />

van vaarwegfunctie, waterstaatkundige func-<br />

tie, visserij en recreatieve functie<br />

Geen effecten voorzien<br />

Geen effecten voorzien<br />

Bestemming / ontwikkeling Mogelijke effecten<br />

Windenergie; heeft betrekking op windturbi-<br />

nes, er is een wijzigingsbevoegdheid opge-<br />

nomen in het bestemmingsplan, deze be-<br />

voegdheid houdt in dat ter plaatse van het<br />

windturbinepark een toename van het aantal<br />

turbines met een maximum van 29 stuks met<br />

een maximale hoogte van 137 meter mogelijk<br />

is<br />

Duurzame energie-installaties; besproken<br />

onder thema landbouw<br />

Verandering areaal<br />

Verstoring<br />

Verandering soortensamenstelling<br />

Geen effecten voorzien<br />

Hoofdstuk 5


6. BRONVERMELDING<br />

• Gebiedendatabase (geraadpleegd op 7 maart 2011). Natura 2000-Noord-Brabant.<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k<br />

• Ministerie van LNV (2006). Natura 2000-doelendocument.<br />

• Ministerie van LNV (2005). Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998.<br />

Directie Natuur van het Ministerie van LNV, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag.<br />

• Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groe<br />

p=10&id=n2k121<br />

• Natura 2000-gebied Oosterschelde<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&gr<br />

oep=10&id=n2k118<br />

• Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&gr<br />

oep=10&id=n2k122<br />

• Natura 2000-gebied Markiezaat<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&gr<br />

oep=11&id=n2k127<br />

• Natura 2000-gebied Zoommeer<br />

http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&gr<br />

oep=10&id=n2k120<br />

Hoofdstuk 6<br />

39


40<br />

Hoofdstuk 6


BIJLAGEN


Bijlage 1:<br />

Achtergrond Natuurbeschermingswet


Natuurbeschermingwet<br />

De Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn beogen de biologische diversiteit op<br />

het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. De bescherming is gericht op<br />

het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en wilde flora en<br />

fauna. Wat betreft gebiedsbescherming is het Europese beleid gericht op instandhouding<br />

van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten. Daartoe kunnen<br />

speciale beschermingszones worden aangewezen op grond van aanwezige <strong>bij</strong>zondere<br />

vegetatietypen of leefgebieden van bepaalde soorten. Het uiteindelijke doel is<br />

een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit<br />

het perspectief van de Europese Unie als geheel (communautair belang). Dit netwerk<br />

heet Natura 2000.<br />

Aanwijzingen van gebieden vindt plaats op grond van door de EU vooraf vastgestelde<br />

criteria, te weten lijsten met beschermde soorten en lijsten met beschermde habitats.<br />

Per gebied worden deze natuurwaarden door Nederland vastgelegd in een<br />

aanwijzingsbesluit. Momenteel zijn voor de meeste Natura 2000-gebieden de natuurwaarden<br />

in concept vastgesteld als ontwerpbesluit. Uiteindelijk dient voor ieder<br />

gebied in een beheerplan te worden vastgelegd hoe en wanneer de doelen voor een<br />

gebied (instandhoudingsdoelstellingen) gehaald worden. Activiteiten in en rondom<br />

Natura 2000-gebieden (landbouw, recreatie, waterbeheer) die negatieve effecten op<br />

de natuur(doelen) hebben, kunnen ook in het beheerplan geregeld worden. Hiermee<br />

wordt een integrale aanpak bewerkstelligd.<br />

Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats via de Natuurbeschermingswet,<br />

evenals de bescherming van de in Nederland aangewezen Beschermde natuurmonumenten.<br />

Kern van de Natuurbeschermingswet is dat er door projecten of handelingen<br />

geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een significant verstorend<br />

effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De<br />

Natuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden onder andere via<br />

het principe van ‘externe werking’. Externe werking betekent dat de instandhoudingsdoelstellingen<br />

van een Natura 2000-gebied niet aangetast mogen worden door<br />

ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied. De beoordeling hiervan is aan de<br />

orde indien één of meerdere ontwikkelingen die in een plan worden voorzien, mogelijk<br />

gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura<br />

2000-gebied. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de beheerplannen,<br />

en totdat deze zijn vastgesteld, aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen<br />

die vastgesteld zijn in de ontwerpbesluiten.


Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet wordt ook wel ‘habitattoets’ genoemd.<br />

Deze toets kan bestaan uit verschillende stappen, waar<strong>bij</strong> de volgende vraag centraal<br />

staat: is er een kans op een significant negatief effect? Op deze vraag zijn drie<br />

antwoorden mogelijk:<br />

• Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond<br />

van de Natuurbeschermingswet nodig is.<br />

• Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief<br />

effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is wanneer verslechtering<br />

van habitats niet uit te sluiten is. Omdat het effect zeker niet significant is<br />

volstaat daarvoor een verslechterings- en verstoringstoets. Sinds de wetswijziging<br />

van februari 2009 is een vergunningverlening niet meer nodig wanneer<br />

niet-significante verstoring van aangewezen soorten aan de orde is.<br />

• Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening<br />

aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect<br />

bestaat is een ‘passende beoordeling’ en een plan-MER vereist.<br />

Als negatieve gevolgen van een project of handeling niet <strong>bij</strong> voorbaat uit te sluiten<br />

zijn, dan zijn deze niet toegestaan tenzij er na een toetsing vergunning verleend<br />

wordt. Plannen mogen geen significante gevolgen hebben. In Figuur 2 is het<br />

stroomschema gegeven voor de te nemen stappen uit de Handreiking Natuurbeschermingswet<br />

van het (voormalig) Ministerie van LNV.


Stroomschema uit Handreiking Natuurbeschermingswet, Ministerie van LNV (2005).


Bijlage 2:<br />

Begrenzing Natura 2000-gebieden


Yerseke & Kapelse Moer


Oosterschelde


Westerschelde & Saeftinghe


Markiezaat


Zoommeer


Bijlage 3:<br />

Gebiedsbeschrijving Natura 2000-gebieden


Natura 2000-gebied Yerseke & Kapelse Moer<br />

De grote verscheidenheid aan milieuomstandigheden, die wordt bepaald door de<br />

aanwezigheid van uiteenlopende grondsoorten (zand, klei en veen) en het over<br />

korte afstand voorkomen van geleidelijke overgangen, van zoet naar zout en van<br />

nat naar droog, heeft geresulteerd in een overeenkomstige diversiteit in de aanwezige<br />

begroeiingen. Op vochtige, zilte plaatsen komen kweldergemeenschappen voor<br />

van de Zeeasterklasse (Asteretea tripolii) en daaraan gelieerde pioniergemeenschappen.<br />

Op hoger gelegen plekken, die droger en zoeter zijn, zijn soortenrijke<br />

Kamgrasweiden te vinden. Naast Kamgras zijn Veldgerst, Behaarde boterbloem en<br />

Aardbeiklaver aspectbepalend. De laatstgenoemde soorten wijzen op brakke invloeden.<br />

De zonering in de zilte gemeenschappen komt in grote lijnen overeen met<br />

die van buitendijkse schorren.<br />

De laagste en meest zoute plekken, die vooral in de winter langere tijd onder water<br />

staan, worden ingenomen door Zeekraalgemeenschappen van het verbond Thero-<br />

Salicornion. Ze maken deel uit van het habitattype Zilte pionierbegroeiingen. In<br />

deze binnendijkse gebieden is het Salicornietum brachystachyae de meest opvallende<br />

gemeenschap, met de naamgever Kortarige zeekraal als dominante soort. Klein<br />

schorrenkruid, dat elders in binnendijkse zoutmoerassen veelvuldig optreedt, komt<br />

in de Yerseke en Kapelse Moer opvallend weinig voor. De zilte graslanden omvatten<br />

zowel gemeenschappen van het lage schor of de lage kwelder (Puccinellion maritimae)<br />

als van het hoge schor of de hoge kwelder (Armerion maritimae). Van de gemeenschappen<br />

van het lage schor is het Puccinellietum maritimae (met plaatselijk<br />

veel Dunstaart, Parapholis strigosa) het best vertegenwoordigd, van die van het hoge<br />

schor het Juncetum gerardi. Meer dan in buitendijkse gebieden treden gemeenschappen<br />

van het Spergulario-Puccinellion distantis op de voorgrond, die zijn aangepast<br />

aan de hier optredende sterk wisselende zoutconcentraties. Van dit verbond<br />

worden alle drie de associaties die zijn vernoemd naar een van de dominante kweldergrassoorten,<br />

aangetroffen: het Puccinellietum distantis (vernoemd naar Puccinellia<br />

distans subsp. distans, Stomp kweldergras), het Puccinellietum fasciculatae (vernoemd<br />

naar Puccinellia fasciculata, Blauw kweldergras) en het Puccinellietum capillaris<br />

(vernoemd naar Puccinellia capillaris, synoniem aan Puccinellia distans subsp.<br />

borealis, Bleek kweldergras). Van deze drie associaties is het Puccinellietum fasciculatae<br />

in ons land het zeldzaamst en in zijn verspreiding beperkt tot het Deltagebied.<br />

Een belangrijk landschapselement in de Yerseke en Kapelse Moer vormen de drinkputten.<br />

Deze drinkputten liggen vaak op kleine kreekruggen, waaronder zich een<br />

zoetwaterlens bevindt. Het water van de putten heeft daardoor een lager zoutgehalte<br />

dan dat van de sloten in het gebied, die daardoor als drinkwater voor het vee<br />

ongeschikt zijn. In deze putten groeien onder meer Zilte waterranonkel (Ranunculus<br />

baudotii), Fijn hoornblad (Ceratophyllum submersum) en Gesteelde zannichellia<br />

(Zannichellia palustris subsp. pedicellata). In de sloten is plaatselijk Snavelruppia


(Ruppia maritima) aanwezig. Van <strong>bij</strong>zondere betekenis ook zijn de tredplantengemeenschappen<br />

die een aantal zeldzame soorten herbergen. Het meest opvallend is<br />

Muizenstaart (Myosurus minimus), minder in het oog springend maar zeker zo <strong>bij</strong>zonder<br />

Fijn goudscherm (Bupleurum tenuissimum).<br />

Ten slotte komen in het gebied plaatselijk, vooral op perceelscheidingen die zich<br />

bevinden op kreekruggen, heggen voor: doornstruwelen met soorten als Hondsroos<br />

(Rosa canina), Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Heggenrank (Bryonia<br />

cretica) en diverse bramen, waaronder de Koebraam (Rubus ulmifolius). Deze heggen<br />

vormen een karakteristiek landschapelement op Beveland, waar ze op enkele<br />

plaatsen beter behouden zijn dan in de Yerseke en Kapelse Moer. In het verleden<br />

werden deze Koebraamstruwelen wel als een eigen associatie opgevat, maar daartoe<br />

bezitten ze toch te weinig floristische eigenheid.<br />

De heggen bieden broedgelegenheid aan vogels als Kneu, Spotvogel en Braamsluiper,<br />

maar het belang voor de avifauna van de Yerseke en Kapelse Moer zit vooral in<br />

het feit dat het gebied in het najaar en de winter een belangrijke pleisterplaats<br />

biedt aan ganzen (in het <strong>bij</strong>zonder Kolgans), smienten en goudplevieren. Verder<br />

genieten deze binnendijkse zoutmoerassen enige faam als weidevogelgebied met<br />

hoge dichtheden aan Tureluur, Grutto (recente tellingen wijzen op een populatie<br />

van 70 paren) en Kluut. Minder talrijk worden onder meer Bergeend, Slobeend,<br />

Wintertaling, Zomertaling en Watersnip aangetroffen.


Natura 2000-gebied Oosterschelde<br />

De huidige Oosterschelde bestaat uit een complex geheel van kreken, onder water<br />

staande zandbanken, droogvallende slikken en platen en hoger gelegen schorren.<br />

Het gehele aquatische systeem wordt gerekend tot het genoemde habitattype, terwijl<br />

de schorren apart zijn aangewezen onder andere habitattypen.<br />

De veranderingen in het onderwatersysteem de laatste twintig jaar hangen samen<br />

met feit dat water tegenwoordig veel helderder is dan in het voormalige estuarium.<br />

De laatste tien jaar neemt de troebelheid trouwens weer toe, door nog onbekende<br />

oorzaak. Opvallend is dat veel nieuw verschenen soorten bekend zijn van diepere<br />

watersystemen van de Noordzee en Atlantische Oceaan. Dit kan voor een belangrijk<br />

deel worden toegeschreven aan het toegenomen en min of meer stabiel geworden<br />

zoutgehalte. Vooral in het westelijke deel van de Oosterschelde komen zeevissen<br />

voor als Zeebaars en Kabeljauw. Het systeem is sinds de afsluiting nog niet in evenwicht,<br />

zoals blijkt uit het af en toe optreden en massale uitbreiding van een enkele<br />

soort. Zo kende het gebied in 2002 een explosie van de Zwartooglipvis, een soort die<br />

vroeger in Nederland zeldzaam was. Ook hebben diverse exoten (ten gevolge van<br />

aanvoer door de mens) een plekje in het gebied weten in te nemen. Een beruchte<br />

exoot is de Japanse oester (Crassostrea gigas), die inmiddels vrijwel alle Nederlandse<br />

kustwateren heeft veroverd en ook in de Oosterschelde een bedreiging vormt voor<br />

andere schelpdieren. De oorspronkelijk hier levende Platte oester (Ostrea edulis) is<br />

nagenoeg verdwenen.<br />

Op de stenen dijken langs de Oosterschelde wordt een geheel eigen ecosysteem<br />

aangetroffen. Hier leven soorten die in Bretagne en Zuid-Engeland op rotskusten<br />

worden aangetroffen. Het gaat dan <strong>bij</strong>voorbeeld om korstmossen, wieren, zeepokken,<br />

sponzen, zeeanemonen en kreeften. Een fraaie gradiënt is aanwezig van soorten<br />

die boven de gemiddeld hoogwaterlijn leven en aangepast zijn aan het <strong>bij</strong> tijd<br />

en wijle droogvallen, tot soorten die alleen onder de laagwaterlijn worden aangetroffen.<br />

Waar sterke stroming optreedt, zorgt de aanvoer van plankton voor een rijk<br />

onderwaterleven. Hier wordt <strong>bij</strong>voorbeeld de Dodemansduim (Alcyonium digitatum)<br />

voorkomende vertegenwoordiger van de zachte koralen, sterk verwant aan de in de<br />

tropen levende koralen. Waar minder stroming optreedt, wordt zand afgezet, en op<br />

dergelijke (zachte) bodems leven onder andere platvissen en kokerwormen. De beschutte<br />

baai fungeert in bepaalde perioden van het jaar als kraamkamer voor bepaalde<br />

soorten. Bij een watertemperatuur van 10 graden komt <strong>bij</strong>voorbeeld de Snotolf<br />

hierheen om haar eieren af te zetten, <strong>bij</strong> 12 graden volgt de Zeekat (Sepia officinalis)<br />

om te paren en eieren te leggen. Van soorten die elders in iets warmere streken<br />

leven, kan trouwens vrijwel de hele populatie na een extreem strenge winter<br />

het loodje leggen. Af en toe worden Bruinvis of Gewone zeehond in de Oosterschelde<br />

gesignaleerd die door de open waterkering kunnen zwemmen. Voor deze<br />

zeezoogdieren, die op zicht jagen, is het gunstig dat het water helderder en minder


vervuild is dan vroeger. De populatie zeehonden is uitgegroeid tot enkele tientallen,<br />

waar<strong>bij</strong> sinds 1995 ook weer jongen in de Oosterschelde worden geboren. Voldoende<br />

rust in de zoogperiode (juni-augustus) is essentieel om de jonge dieren goede<br />

overlevingskansen te bieden.<br />

De droogvallende slikken en platen in de Oosterschelde zijn van groot belang voor<br />

foeragerende watervogels, in het <strong>bij</strong>zonder voor steltlopers, eend-achtigen en<br />

meeuwen. De ruim 11.000 ha wad vormen samen met de 8.000 ha van de Westerschelde<br />

een belangrijke stapsteen voor de langs de kust van het Europese vasteland<br />

trekkende wadvogels. Een belangrijk gevolg van de aanleg van de Oosterscheldedam<br />

is de afname van de stroomsnelheid, waardoor de wadplaten langzaam in de<br />

geulen verdwijnen. Naar schatting is al 10% van de platen op deze wijze teloorgegaan.<br />

Op termijn is de verwachting dat de platen zelfs geheel verdwijnen. Dit zal<br />

leiden tot een sterke afname van de op het wad aangewezen steltlopers. De talrijkste<br />

vertegenwoordigers uit deze groep zijn momenteel Scholekster, Zilverplevier,<br />

Kanoet, Bonte strandloper, Rosse grutto en Wulp. Ook Bergeend en Slobeend zijn<br />

algemene bodemdiereters in de Oosterschelde. Plantenetende watervogels die vaak<br />

in grote aantallen in het Oosterscheldebekken verblijven, zijn ganzen (Grauwe gans,<br />

Brandgans, Rotgans) en eenden (Smient, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart). Hun<br />

aantallen zijn recent toegenomen, een weerspiegeling van de landelijke ontwikkelingen.<br />

Ook voor een aantal visetende watervogels is het gebied van groot belang,<br />

onder meer voor Fuut, Kleine zilverreiger, Lepelaar en Middelste zaagbek. Onder de<br />

duikeenden vallen vooral de grote aantallen Brilduikers op.<br />

Kustbroedvogels als Kluut, Bontbekplevier, Visdief en Dwergstern profiteren van<br />

natuurontwikkelingwerken, waar<strong>bij</strong> telkens weer kale, zandige terreinen beschikbaar<br />

komen om te broeden. De Strandplevier en de Noordse stern lijken hiervan<br />

echter weinig te profiteren. De Noordse stern bereikt in de Delta de zuidelijke grens<br />

van zijn Noordwest-Europese areaal. De Strandplevier bereikt in Nederland juist de<br />

noordelijke grens van zijn overwegend in warmere klimaatzones gelegen broedgebied.<br />

De platen bevatten tevens een van de grootste groeiplaatsen van Klein en Groot<br />

zeegras (Zostera noltii en Zostera marina) in Nederland. Klein zeegras komt verspreid<br />

voor op diverse plekken in de Oosterschelde, terwijl Groot zeegras nagenoeg<br />

beperkt is tot de Zandkreek, Krabbenkreek en Roggeplaat. Beide soorten zijn sinds<br />

de aanleg van de Deltawerken achteruitgegaan (van meer dan 2.000 naar ongeveer<br />

100 ha), als gevolg van de afname van de invloed van zoet water. Samen met wieren<br />

vormen deze mariene vaatplanten een belangrijk milieu voor kleine organismen als<br />

alikruiken en strandvlooien, waarop weer vogels foerageren.<br />

De oppervlakte aan schorren is door de aanleg van de Deltawerken teruggelopen<br />

van oorspronkelijk zo'n 1.725 ha tot minder dan 600 ha. De grootste resterende


schorgebieden liggen in het oosten van de Oosterschelde, zoals <strong>bij</strong> de Anna Jacobapolder,<br />

<strong>bij</strong> St. Annaland (Krabbenkreek) en <strong>bij</strong> Rilland (Rattekaai). De zilte graslanden<br />

van het schor behoren tot habitattype 1330. Door het gereduceerd getij is deze<br />

vegetatie sterk veranderd. De schorren worden minder vaak overstroomd dan voorheen,<br />

waardoor bodemrijping is opgetreden. Hierdoor hebben soorten van oeverwallen<br />

zich in de lager gelegen kommen weten te vestigen, zoals Gewone zoutmelde<br />

(Atriplex portulacoides) en Strandkweek (Elytrigia atherica). Hogere delen van<br />

het schor zijn enigszins verzoet. De schorren <strong>bij</strong> Krabbendijke vormden de laatste<br />

Nederlandse groeiplaats van Klein slijkgras (Spartina maritima), een plantensoort die<br />

<strong>bij</strong> ons in de 20ste eeuw vrijwel volledig is verdrongen door de exoot Engels slijkgras<br />

(Spartina anglica). Het is niet met zekerheid bekend of Klein slijkgras hier nog steeds<br />

groeit. Slijkgrasvelden (H1320) komen ook elders in het gebied over grote oppervlakte<br />

voor in kommen en op het slik. Zilte pionierbegroeiingen met Zeekraal (Salicornia,<br />

H1310) zijn door erosie van de schorren sterk afgenomen.<br />

Langs de randen van de Oosterschelde liggen vele kleine en grotere ingedijkte terreinen,<br />

die vaak hoge natuurwaarden hebben. Het betreft enerzijds inlagen, terreindelen<br />

die ontstonden doordat achter een zwakke zeewering een nieuwe dijk<br />

werd aangelegd, en anderzijds karrevelden, voor kleiwinning afgegraven terreindelen<br />

in een inlaag of gewoon achter de zeedijk. De laatste zijn genoemd naar de<br />

karren waarmee de klei werd afgevoerd. Een deel van deze binnendijkse terreinen<br />

krijgt zout kwelwater vanuit de Oosterschelde. Andere delen staan onder invloed<br />

van regenwater en zijn zoet. De meeste inlagen hebben een eigen waterhuishouding,<br />

waarin natuurlijke fluctuaties in zomer- en winterpeil optreden. Sommige delen<br />

zijn zandig, andere kleiig, sommige hoog en droog, andere diep en nat, en er<br />

zijn allerlei gradiënten aanwezig. De zoute inlagen en karrevelden zijn van belang<br />

voor de eerder genoemde zilte graslanden (H1330), die hier voorkomen in een binnendijkse<br />

vorm. Van echte schorren is geen sprake, omdat de kenmerkende overstroming<br />

en daar<strong>bij</strong> behorende kreken, oeverwallen en kommen ontbreken. Zeealsem<br />

(Artemisia maritima) en Gewone zoutmelde <strong>bij</strong>voorbeeld worden niet of nauwelijks<br />

aangetroffen. De soortensamenstelling van deze binnendijkse systemen is<br />

echter toch heel divers en feitelijk gevarieerder dan <strong>bij</strong> de buitendijkse schorren. Zo<br />

wordt op enkele plaatsen het zeldzame Blauw kweldergras (Puccinellia fasciculata)<br />

aangetroffen en bevindt zich een van de weinige voorbeelden van een goed ontwikkelde<br />

Zeegerstassociatie (Parapholido strigosae-Hordeetum marini) van ons land<br />

in een inlaag langs de Oosterschelde. Ook zilte pionierbegroeiingen (H1310) zijn in<br />

de binnendijkse terreinen <strong>bij</strong>zonder goed vertegenwoordigd. Dit betreft zowel Zeekraalvegetatie<br />

als Zeevetmuurbegroeiingen. De zoete inlagen met riet hebben hun<br />

zeenaaktslak, die als een algemene vertegenwoordiger van het Atlantische milieu<br />

geldt. Het Gestippeld mosdierslakje (Thecacera pennigera) zeenaaktslak, die als een<br />

algemene vertegenwoordiger van het Atlantische milieu geldt. Het Gestippeld mosdierslakje<br />

(Thecacera pennigera) daarentegen is een uiterst zeldzame slak. Het


transparante beestje leeft op kolonies mosdiertjes en bereikt een lengte van maximaal<br />

drie centimeter.<br />

In een enkele inlaag van de zogenaamde Generaalskraag van Noord-Beveland treedt<br />

veenvorming op, waar<strong>bij</strong> veenmosrietland ontstaat (H7140). Kenmerkend voor dit<br />

habitattype zijn veenmossen (Sphagnum) en varens als Moerasvaren (Thelypteris<br />

palustris) en Kamvaren (Dryopteris cristata). In het westelijke deel van de Oosterschelde<br />

maken zoete inlagen deel uit van het verspreidingsgebied van de Noordse<br />

woelmuis. Door hun geïsoleerde ligging en natuurlijke waterpeilfluctuaties vormen<br />

ze een belangrijk refugium voor deze soort in het Deltagebied.<br />

Ter compensatie van het enorme verlies aan schorren, slikken en platen door de<br />

uitvoering van de Deltawerken wordt sinds 1991 gewerkt aan de planvorming en<br />

realisatie van het Plan Tureluur. Dit omvangrijke project, dat is gericht op de ontwikkeling<br />

van brakwatermoeras van internationale betekenis aan de boorden van<br />

de Oosterschelde en aan de zuidkust van Schouwen, is inmiddels halverwege zijn<br />

uitvoering en de eerste resultaten zijn <strong>bij</strong>zonder hoopgevend. Binnendijks is al 400<br />

ha kustnatuur gerealiseerd en nog eens 450 ha zullen volgen. De sterke zoute kwel<br />

die langs de zuidkust van Schouwen optreedt, is daar<strong>bij</strong> van grote betekenis voor<br />

het permanent optreden van pioniervegetatie en daaraan gerelateerde soorten. In<br />

het Prunjegebied <strong>bij</strong>voorbeeld (aan de zuidkust van Schouwen) zijn de aantallen van<br />

onder meer Kluut, Visdief, Strandplevier en Bontbekplevier spectaculair toegenomen.<br />

Ook voor allerlei vogelsoorten die in de binnendijkse gebieden overtijen of<br />

foerageren, is de natuurontwikkeling gunstig. Immers, ondanks hun geïsoleerde<br />

ligging hebben ook de inlagen te maken gehad met de veranderingen in de Oosterschelde<br />

zelf: op bepaalde plekken is zoute kwel afgenomen als gevolg van het gedempte<br />

getijde.


Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe<br />

Sinds de voltooiing van de Deltawerken is de Westerschelde het enige gebied in<br />

Zuidwest-Nederland waar het habitattype Estuaria (H1130) nog voorkomt. Elders in<br />

ons land is dit habitattype alleen aanwezig in de Eems-Dollard. De invloed van het<br />

zoete water is <strong>bij</strong> de Westerschelde nog tot ver op zee merkbaar, maar om praktische<br />

redenen wordt binnen het Natura 2000-gebied de engte Vlissingen-Breskens als<br />

grens van het Natura 2000-gebied beschouwd. Het habitattype Estuaria is beschreven<br />

op landschapsniveau, als een mozaïek van geulen, wateren, slikken en zandplaten.<br />

De schorren en duinen in het Natura 2000-gebied zijn als afzonderlijke habitattypen<br />

aangemeld. Hetzelfde geldt voor het zeewaarts gelegen deelgebied, waarvan<br />

de onder water staande zandbanken tot habitattype 1110 worden gerekend.<br />

Het zoute deel van de Westerschelde herbergt een typische kustfauna, met een grote<br />

rijkdom en hoge dichtheid aan plankton en benthische (bodembewonende) diersoorten,<br />

waaronder schelpen, wormen, platvissen en kreeftachtigen. Het hier aanwezige<br />

fytoplankton bestaat vooral uit relatief grote diatomeeën, een kenmerkend<br />

van geëutrofieerd kustwater. Het fytoplankton vormt de basis voor een voedselketen,<br />

die verder is opgebouwd uit zoöplankton, bodemdieren, vissen, vogels en zeezoogdieren.<br />

De hoogste aantallen bodemdieren worden aangetroffen in de laag<br />

dynamische, ondiepe delen en op droogvallende slikplaten. Kenmerkend zijn soorten<br />

als Veelkleurige zeeduizendpoot (Nereis diversicolor), Wadpier (Arenicola marina),<br />

Kokkel (Cerastoderma edule), Nonnetje (Macoma balthica) en het Wadslakje<br />

(Hydrobia ulvae). De meer dynamische zandbanken herbergen een geheel andere,<br />

minder rijke bodemfauna. Hier zijn gravers actief als de kreeftachtigen Bathyporeia<br />

en Hasutorius.<br />

Het brakke deel van het estuarium is troebeler dan het zoute deel. De hoge aantallen<br />

zwevende deeltjes (slib, organisch materiaal) die vanuit de Schelde worden aangevoerd<br />

of door de getijdenwerking worden opgewerveld, bezinken vooral daar<br />

waar het zoute water het zoete ontmoet. Hoewel dit gebied rijk is aan voedingsstoffen,<br />

is de primaire productie laag, omdat in het troebele water slechts weinig zonlicht<br />

doordringt. Op veel plaatsen op de bodem is sprake van zuurstofarme condities,<br />

met hoge concentraties van bacteriën die onder deze omstandigheden kunnen<br />

leven. De aantallen benthische schelpdieren zijn laag. Van de in Europa bekende<br />

brakwatersoorten komen er maar weinig in de Westerschelde voor, waarschijnlijk als<br />

gevolg van de matige waterkwaliteit. Voorbeelden van brakwatersoorten zijn hier<br />

het roeipootkreeftje (Eurytemora affinis) en de brakwateraasgarnaal (Neomysis integer).<br />

Deze diertjes leven van fytoplankton en organisch materiaal en bereiken<br />

hoge dichtheden in het brakke, zuurstofarme water. Aasgarnalen vormen in het<br />

estuarium een belangrijke schakel in de voedselketen, omdat veel van de grotere<br />

diersoorten hierop foerageren. Onder de vissen worden in het zoute deel van de<br />

Westerschelde vooral mariene soorten aangetroffen. Voor diverse zeevissen, waar-


onder Tong, Zeebaars, Schol, Sprot, Zeemakreel en Harder, vervult het estuarium de<br />

functie van kraamkamer. Enkele vissen brengen het grootste deel van hun levenscyclus<br />

in het estuarium door, zoals de Kleine zeenaald, Bot, Driedoornige stekelbaars,<br />

Slakdolf en Brakwatergrondel. De laatste soort wordt vrijwel uitsluitend in schorkreken<br />

aangetroffen, waarschijnlijk vanwege te lage zuurstofgehalten in het eigenlijke<br />

estuarium. Van speciaal belang is het estuarium voor anadrome trekvissen, die de<br />

rivier opgaan om te paaien. Op de Schelde gaat het dan om Zeeprik, Rivierprik en<br />

Fint. De Fint werd hier in de 16de en 17de eeuw nog intensief bevist. Door verlies<br />

aan paaigebieden en verslechterde waterkwaliteit verdween de soort in het begin<br />

van de 20ste eeuw, maar sinds 1996 worden in de Westerschelde weer stijgende<br />

aantallen van de soort aangetroffen. Toch lijken er nog geen geschikte paaigebieden<br />

aanwezig voor de ontwikkeling van een stabiele populatie.<br />

Na de Oosterschelde is de Westerschelde het belangrijkste wadvogelgebied in de<br />

Delta. Van Bergeend, Scholekster, Zilverplevier, Bonte strandloper, Rosse grutto,<br />

Wulp en Tureluur verblijven in de winter en trektijd vaak duizenden vogels op de<br />

wadplaten. Ook voor de Drieteenstrandloper is het een belangrijk gebied. Vooral in<br />

de nazomer kunnen overal Kleine zilverreiger en Lepelaar verschijnen. Zandige buitendijkse<br />

terreinen vormen een broedterrein voor kustvogels als Kluut, Bontbekplevier,<br />

Strandplevier en Visdief.<br />

De toppredator Gewone zeehond kwam omstreeks 1900 nog met zo'n duizend<br />

exemplaren in de Westerschelde voor. Dit aantal liep echter sterk terug totdat de<br />

soort in 1980 vrijwel was verdwenen. Sinds de jaren 1990 is weer sprake van een<br />

lichte groei, momenteel tot zo'n 50 exemplaren. De laatste jaren zijn in het gebied<br />

ook enkele jongen geboren. De grootste concentratie is aanwezig op de Platen van<br />

Valkenisse. De populatie in de Westerschelde is afhankelijk van uitwisseling met<br />

populaties elders in het Deltagebied, de Waddenzee, Engeland en Frankrijk. Voor<br />

een verdere toename van de populatie zijn verbetering van de waterkwaliteit en<br />

voldoende rust belangrijk. Een ander zeezoogdier van de Habitatrichtlijn, de Bruinvis,<br />

wordt slechts incidenteel in de Westerschelde gesignaleerd.<br />

Naast het eigenlijke estuarium is de Westerschelde van belang vanwege de diversiteit<br />

en omvang van de schorren (H1330). Vooral dankzij het Verdronken land van<br />

Saeftinghe is het schorareaal in de Westerschelde verreweg het grootste in het Deltagebied.<br />

In tegenstelling tot veel omliggende gebieden is Saeftinghe nooit ingepolderd.<br />

Redenen hiervoor zijn de verdeeld eigendommen over Nederlandse en Belgische<br />

eigenaren, de betrekkelijk recente opslibbing van het gebied en het feit dat<br />

inpoldering mogelijk tot wateroverlast <strong>bij</strong> Antwerpen zou leiden, gelegen in de<br />

trechter van de Schelde. De gradiënt in saliniteit en getijdeninvloed in het estuarium<br />

komt fraai tot uiting in verschillen in de schorbegroeiingen. Kenmerkend voor de<br />

oostelijke, brakke schorren is het in grote hoeveelheden voorkomen van Heen of<br />

Zeebies (Bolboschoenus maritimus), Riet (Phragmites australis) en Zulte of Zeeaster


(Aster tripolium). Een zeldzame, kenmerkende soort voor de brakke schorren is Echt<br />

lepelblad (Cochlearia offcinalis subsp. offcinalis). Gewone zoutmelde (Atriplex portulacoides)<br />

en Zeealsem (Artemisia maritima) worden juist alleen op de schorren in<br />

de westelijke, zilte helft van de Westerschelde aangetroffen. Ook onder de ongewervelde<br />

dieren zijn de verschillen groot tussen de brakke en de zoute schorren.<br />

Onder de mollusken zijn diverse soorten aangepast aan de zoute omstandigheden,<br />

maar alleen het Muizenoortje (Ovatella myosotis) en Gray's kustslak (Assiminea<br />

grayana) weerstaan tevens de sterke zoutschommelingen in de brakke gebieden.<br />

Onder de geleedpotigen zijn de Rietzakspin (Clubiona phragmitis), die is gebonden<br />

aan rietvelden, en de loopkevers Dromius longiceps, Bembidion maritimum en Bembidion<br />

iricolor nagenoeg gebonden aan brakke omstandigheden, en daardoor landelijk<br />

zeldzaam en bedreigd. Een van de meest <strong>bij</strong>zondere diersoorten van het Natura<br />

2000-gebied is de Schorvilt<strong>bij</strong> (Epeolus tarsalis subsp. rozenburgensis). Dit is een<br />

endemische ondersoort voor Zeeland (en dus voor Nederland), die alleen bekend is<br />

van de Kaloot en het Verdronken Land van Saeftinghe. Dit <strong>bij</strong>tje leeft op schorren<br />

waar zij parasiteert op nesten van de Schorzijde<strong>bij</strong> (Colletes hal ophilus). De diversiteit<br />

aan schorren gaat trouwens achteruit doordat veel schorren geleidelijk zijn opgehoogd<br />

en verruigd met Strandkweek (Elytrigia atherica), zoals grote delen van het<br />

Verdronken land van Saeftinghe. Waar de schorren beweid worden, treedt meer<br />

afwisseling in de vegetatie op en komen nog relatief veel lage schorgedeelten voor.<br />

Mede door oevererosie en de afname van laag dynamische gebieden is in het gehele<br />

Natura 2000-gebied het areaal aan pioniervegetatie met Zeekraal (Salicornia; H1310)<br />

al met al sterk achteruitgegaan.<br />

Vooral het uitgestrekte schorrengebied van Saeftinghe is rijk aan karakteristieke<br />

vogels. Op de delen met rietruig ten broeden grote aantallen blauwborsten en de<br />

nodige Bruine kiekendieven. Voor de Graszanger is Saeftinghe al decennia lang het<br />

enige broedgebied van belang in Nederland met in gunstige jaren enige tientallen<br />

territoria. Deze soort bereikt in Nederland het noordelijkste puntje van zijn Europese<br />

areaal. Na strenge winters kan ze volledig afwezig zijn, waarna het weer de nodige<br />

jaren duurt voor zich opnieuw een redelijke populatie heeft opgebouwd. Tureluurs,<br />

zilvermeeuwen en visdieven broeden er talrijk. Voor de Visdief worden de<br />

favoriete nestlocaties gevormd door pakketten veen, opgespoeld plantenmateriaal<br />

dat <strong>bij</strong> hoge waterstanden gaat drijven. Ook grasetende watervogels zijn in de trektijd<br />

en in de winter talrijk op de schorren. In Saeftinghe verblijven vaak duizenden<br />

grauwe ganzen, smienten, wintertalingen, wilde eenden en pijlstaarten. Voor de<br />

Grauwe gans is Saeftinghe met de omliggende kleipolders het belangrijkste gebied<br />

in Nederland. Verreweg de hoogste aantallen van deze soort worden geteld in november.<br />

Naast de schorren kent de Westerschelde terrestrische habitats in de duingebieden<br />

van de Kaloot, de Hooge Platen, Rammekensduinen en de Verdronken Zwarte Polder.<br />

De Kaloot is een restant van een schor- en duingebied dat is ontstaan door ver-


stuiving van een grote zandplaat die direct voor de wind lag. Hier worden Biestarwegrasduintjes<br />

(H2110), Helmduinen (H2120) en een kom met schorvegetatie (H1330<br />

en H1310) aangetroffen. In het vloedmerk van de embryonale duinen komt de zeldzame<br />

Gelobde melde (Atriplex laciniata) voor, in het duin groeit Zeewinde (Convolvulus<br />

soldanella) in grote aantallen. Ook is in dit gebied de zeer zeldzame en uiterst<br />

giftige Dodemansvingers (Oenanthe crocata) aangetroffen. De eerder genoemde<br />

Schorvilt<strong>bij</strong> vindt hier een geschikt leefgebied dankzij de combinatie van open duin<br />

(voor <strong>bij</strong>ennesten) en zoutvegetatie met Zeeaster (voedselplant).<br />

Ten westen van de lijn Breskens-Vlissingen ligt een groter gebied met duinen, waaronder<br />

de voormalige, sterk verzande slufter van de Verdronken Zwarte Polder. Hier<br />

is een fraaie afwisseling te zien van duintjes met pioniervegetatie van het Zeevetmuurverbond<br />

(Saginion maritimae, H1310) en laagten met zilte graslanden (H1330)<br />

en Zeekraalbegroeiingen (H1310). In de Verdronken Zwarte Polder en de iets westelijker<br />

gelegen duinen <strong>bij</strong> Cadzand is de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) aangetroffen.<br />

In de duintjes <strong>bij</strong> Rammekens zijn, na vele jaren van verwaarlozing, in 1999<br />

herstelmaatregelen uitgevoerd, waar<strong>bij</strong> een achtergelegen strandvlakte werd opgeschoond<br />

en weer een verbinding kreeg met het estuarium. De duintjes van Rammekens<br />

zijn trouwens pas na de Tweede Wereldoorlog ontstaan, vermoedelijk vanuit<br />

een oud en opnieuw ingericht zanddepot (de dijk <strong>bij</strong> Rammekens was tijdens de<br />

oorlog geheel kapot gebombardeerd).<br />

De Hooge Platen in de monding van de Westerschelde vormen het belangrijkste<br />

broedterrein voor de Grote stern in de Delta, en ook andere kustvogels als Bontbekplevier,<br />

Strandplevier, Visdief en Dwergstern komen hier tot broeden. Door de hoge<br />

mate van rust is het <strong>bij</strong> hoog water ook een belangrijke hoogwatervluchtplaats voor<br />

overtijende wadvogels.<br />

Een voor de natuurwaarden positief resultaat van de vele menselijke ingrepen in de<br />

Westerschelde vormt de inlaag Hoofdplaat. Dit gebiedje is omstreeks 1800 ingedijkt<br />

en in 1921 grotendeels afgegraven voor dijkversterkingen. Hierdoor kwam een zandige,<br />

kalkrijke ondergrond vrij, waarop zich een soortenrijke, duinvalleiachtige begroeiing<br />

ontwikkelde. Helaas werd het grootste deel van deze inlaag in de jaren<br />

1970 door dijkverzwaring vernietigd, maar in het resterende deel heeft de vegetatie<br />

zich goed weten te herstellen. De soortenrijke begroeiing hier is vanuit Europees<br />

oogpunt vooral van belang door een populatie van de Groenknolorchis (Liparis loeselii).


Natura 2000-gebied Markiezaat<br />

In de huidige situatie is het gebied van betekenis voor trekvogels als Wintertaling en<br />

Krakeend en viseters als Fuut, Geoorde fuut en vooral Lepelaar. Daarnaast heeft het<br />

gebied een functie als rustgebied voor overtijende vogels die foerageren in de Oosterschelde,<br />

zoals Rotgans, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kanoet en Bonte strandloper.<br />

Vóór en kort na de afsluiting was het een zeer belangrijk broedgebied voor<br />

kustvogels. Direct na de afsluiting namen de aantallen van deze pioniersoorten zelfs<br />

nog toe, maar door vegetatiesuccessie zijn de aantallen daarna sterk afgenomen.<br />

Momenteel is het Markiezaat slechts van gering belang voor deze broedvogels van<br />

schaars begroeide oevers en platen. Wel nam de betekenis van het gebied toe voor<br />

broedvogels van zoete wateren, zoals Dodaars en Geoorde fuut, en van rietmoerassen,<br />

zoals de Lepelaar en recent ook de Roerdomp. De Lepelaar heeft zich in 1995<br />

gevestigd op de Spuitkop. In 2005 broedden er 35 paar. Ook in ons land zeldzame<br />

broedvogels als Smient en Pijlstaart zijn in het Markiezaat te vinden. De Spuitkop<br />

herbergt tevens een flinke kolonie meeuwen en sterns, waaronder Zilvermeeuw,<br />

Kleine mantelmeeuw en Dwergstern. Een discutabele reputatie geniet het Markiezaat<br />

inmiddels waar het gaat om het aantal broedende exoten. In 2005 broedden er<br />

Zwarte zwaan (11 paar), Canadese gans (15 paar), Indische gans (1 paar), Nijlgans (7<br />

paar) en Rosse stekelstaart (9 paar).


Natura 2000-gebied Zoommeer<br />

De betekenis van het Zoommeer voor watervogels hangt voor een belangrijk deel<br />

samen met de toestand van het watersysteem. De ontwikkelingen in het water worden<br />

vooral gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten. In de huidige<br />

situatie heeft het Zoommeer een beperkte betekenis voor trek- en wintervogels als<br />

Fuut, Krakeend, Wintertaling en Pijlstaart, maar geen enkele soort bereikt gemiddeld<br />

een aandeel van meer dan 1% van de Nederlandse populatie. De toekomstige<br />

betekenis voor deze soorten zal afhangen van de keuzen die gemaakt worden: blijft<br />

het watersysteem zoet of wordt een eventueel herstel van de zoetzoutgradiënt in<br />

het Volkerak-Zoommeer nagestreefd? Het Zoommeer is momenteel ook van belang<br />

als rustgebied voor overtijende vogels die <strong>bij</strong> laag water in de Oosterschelde foerageren.<br />

Het gaat dan vooral om grote aantallen van Scholekster, Bontbekplevier en<br />

Steenloper. Als broedgebied is het Zoommeer van enige betekenis geweest voor<br />

kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes als Kluut, Bontbekplevier,<br />

Strandplevier en Visdief en tevens voor de Zwartkopmeeuw. Door de vegetatiesuccessie<br />

is deze betekenis inmiddels sterk verminderd; broedparen van de genoemde<br />

soorten zijn vrijwel verdwenen. Op de nieuwe eilandjes <strong>bij</strong> de Speelmansplaat heeft<br />

zich een kleine kolonie gevestigd van de Zilvermeeuw en de Kleine mantelmeeuw.


BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt<br />

www.BRO.nl


BIJLAGE 2<br />

Ruimtelijke onderbouwing 1e Vlietweg 3 Kruiningen


Reimerswaal<br />

Ruimtelijke onderbouwing<br />

1 e Vlietweg 3 Kruiningen


Vergroten agrarisch bouwvlak 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen<br />

Planstatus<br />

Datum: Status:<br />

31 juli 2012 definitief<br />

Opdrachtgever:<br />

P. Nieuwenhuijse<br />

Kaasgat 6A<br />

4416 PP Kruiningen<br />

Adviseur:<br />

Butijn Bouw Advies<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 1


Inhoud<br />

1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding 3<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing 3<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing 3<br />

2. Planbeschrijving<br />

2.1. Huidige situatie 4<br />

2.2. Omschrijving initiatief 4<br />

3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding 5<br />

3.2. Beleid 5<br />

3.2.1. Rijksbeleid 5<br />

3.2.2. Provinciaal beleid 6<br />

3.2.3. Gemeentelijk beleid 8<br />

4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing 11<br />

4.2. Water 11<br />

4.3. Archeologie 14<br />

4.4. Ecologie 15<br />

4.5. Verkeer 19<br />

4.6. Bodemkwaliteit 19<br />

4.7. Geluid 20<br />

4.8. Bedrijfszonering 20<br />

4.9. Luchtkwaliteit 20<br />

4.10. Externe veiligheid 21<br />

4.11. Economische uitvoerbaarheid 23<br />

5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging 24<br />

5.2. Conclusie 24<br />

Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 2


1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding<br />

Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is inzicht geven in de (ruimtelijke) ontwikkelingen in<br />

verband met het initiatief van de heer P. Nieuwenhuijse tot het vergroten van het agrarisch bouwvlak<br />

aan de 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen en daar<strong>bij</strong> het verruimen van de oppervlakte aan<br />

bebouwingsmogelijkheden. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de relatie met het<br />

geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past<br />

binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing<br />

Het initiatief tot vergroting van een agrarisch bouwvlak op beoogde locatie in het buitengebied van de<br />

gemeente Reimerswaal is gewenst om de doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit van<br />

het agrarisch bedrijf voor de toekomst te waarborgen.<br />

Het beoogd initiatief is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

In voornoemd bestemmingsplan is echter een wijzigingbevoegdheid opgenomen voor het vergroten<br />

van een agrarisch bouwvlak. Dit geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid<br />

om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) realisatie van beoogd<br />

initiatief mogelijk te maken, mits voldaan wordt aan de daar<strong>bij</strong> gestelde voorwaarden.<br />

Nu het bestemmingsplan geheel geactualiseerd wordt heeft het college op het verzoek van de<br />

initiatiefnemer besloten om de voorgestelde wijzigingen mee te nemen in het nieuwe<br />

bestemmingsplan Buitengebied, mits de volgende gegevens worden overgelegd:<br />

een situatieschets;<br />

een goede ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het initiatief planologisch inpasbaar is<br />

op de beoogde locatie.<br />

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing beoogt aan de bovengestelde voorwaarde te voldoen. De<br />

situatieschets is separaat <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing<br />

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt een<br />

omschrijving van het project gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de planologische toets m.b.t. het<br />

beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de sectorale toetsen aan de orde. Als laatste wordt in hoofdstuk 5<br />

ingegaan op de resultaten.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 3


2. Planbeschrijving<br />

2.1 Huidige situatie<br />

De heer P. Nieuwenhuijse (1952) exploiteert samen met zijn echtgenote (1953) en zijn dochter (1980)<br />

een akkerbouwbedrijf en een loon- en grondverzetbedrijf. Het bedrijf beschikt over twee<br />

vestigingslocaties, te weten Kaasgat 6A en 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen. Het loonbedrijf is gevestigd<br />

aan de locatie Kaasgat, alwaar het echtpaar Nieuwenhuijse woonachtig is. Het echtpaar<br />

Nieuwenhuijse is verantwoordelijk voor de exploitatie van het loon- en grondverzetbedrijf. Het<br />

akkerbouwbedrijf is gevestigd aan de locatie 1 e Vlietweg 3. Mevrouw M. Nieuwenhuijse is<br />

verantwoordelijk voor de exploitatie van het akkerbouwbedrijf en is dan ook op deze locatie<br />

woonachtig.<br />

Foto’s bestaande bedrijfsruimten aan de 1 e Vlietweg 3, bron: Google Maps<br />

Op het bestaande beperkte bouwvlak aan de 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen bevinden zich de<br />

bedrijfswoning, een stenen landbouwschuur, in gebruik als bewaarplaats en machine berging, en een<br />

recentere damwandloods, welke in gebruik is als opslag. Het akkerbouwbedrijf omvat in oppervlakte :<br />

circa 48 ha eigendom, waarvan 33 ha huiskavel aan de 1 e Vlietweg;<br />

circa 2 ha pacht;<br />

circa 100 ha wordt van jaar tot jaar gehuurd en gebruikt.<br />

2.2 Omschrijving initiatief<br />

In het kader van de bedrijfsvoering is er voor de toekomst behoefte aan een moderne bewaarplaats in<br />

combinatie met werktuigenberging. Echter is daartoe het huidige bouwvlak, aan de 1 e Vlietweg 3, te<br />

klein. De noodzaak is dan ook aanwezig om het agrarisch bouwvlak te vergroten tot 1 ha inclusief de<br />

daaraan gerelateerde bebouwingsmogelijkheid tot een oppervlakte van 70% van het nieuwe<br />

bouwvlak.<br />

Door de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) is vastgesteld dat de akkerbouwactiviteiten<br />

zodanig substantieel zijn dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. In verhouding tot de<br />

omvang van dit bedrijfsonderdeel zijn de gebruiksmogelijkheden op het bouwvlak aan de 1 e Vlietweg<br />

3 dusdanig beperkt dat dit bouwvlak onvoldoende mogelijkheden biedt voor de ontwikkeling van de<br />

akkerbouwactiviteiten. Uitbreiding van de bedrijfsgebouwen is derhalve noodzakelijk voor een<br />

doelmatige agrarische bedrijfsvoering.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 4


3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding<br />

In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.<br />

3.2. Beleid<br />

3.2.1. Rijksbeleid<br />

Op 27 februari 2006 is de nota Ruimte in werking getreden. Deze nota bevat het ruimtelijk beleid tot<br />

2020, waar<strong>bij</strong> de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.<br />

Met de nota Ruimte krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor ontwikkeling. Met een aantal<br />

regels op het gebied van water, landschap en cultuurhistorie kunnen provincies en gemeenten hun<br />

verantwoordelijkheden waarmaken met oog voor nationale belangen.<br />

Een aantal punten uit de Nota Ruimte wordt op deze plaats kort uitgelicht. In de eerste plaats het<br />

bundelingbeleid. Ten aanzien van verstedelijking en economische activiteiten gaat de Nota Ruimte uit<br />

van de bundelingstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing ten behoeve van verstedelijking en<br />

economische activiteiten moet worden geconcentreerd: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op<br />

het bestaande bebouwde gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De<br />

bundelingstrategie ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en<br />

draagt zodoende <strong>bij</strong> aan de rijksdoelstelling van krachtige steden en een vitaal landelijk gebied. Naast<br />

bundeling is ook inbreiding, oftewel bouwen binnen bestaand bebouwd gebied, een belangrijk thema<br />

in de Nota Ruimte. Ten aanzien van het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied wordt in de Nota<br />

Ruimte een streefgetal van 40% genoemd. Als grens van het bestaand bebouwd gebied wordt de<br />

grens zoals gerealiseerd in het jaar 2000 gehanteerd. Om deze doelstelling in praktijk te brengen<br />

moeten de opgaven voor revitalisering, herstructurering en transformatie volgens de Nota Ruimte<br />

krachtig ter hand worden genomen.<br />

West-Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Zak van Zuid-Beveland worden in de Nota Ruimte als<br />

Nationaal Landschap benoemd. Dit zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke, en nationaal<br />

kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee <strong>bij</strong>zondere natuurlijke en recreatieve<br />

kwaliteiten.<br />

Duurzame en vitale landbouw<br />

De landbouw, de grootste grondgebruiker van Nederland, zit midden in een veranderingsproces. De<br />

verwachtingen van de samenleving op gebieden als voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu<br />

ontwikkelen zich snel. Tegelijk heeft de liberalisering van de wereldmarkt ingrijpende gevolgen.<br />

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het<br />

beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel<br />

tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden<br />

opnemen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw<br />

onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te<br />

vergemakkelijken.<br />

Het rijk streeft naar bundeling van de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw in<br />

duurzaam ingerichte en landschappelijk goed ingepaste landbouwontwikkelingsgebieden. De<br />

provincies dienen zulke gebieden aan te wijzen en in hun streekplan (omgevingsplan) te begrenzen,<br />

en de ontwikkeling van deze vormen erbuiten af te remmen. Het ruimtelijk beleid is er op gericht de<br />

kracht van de bestaande landbouwontwikkelingsgebieden te versterken en de daarvoor benodigde<br />

ruimte te behouden. Het rijk toetst of provincies de bovenstaande uitgangspunten in hun<br />

streekplannen (omgevingsplannen) verwerken.<br />

Conclusie:<br />

Beoogde locatie is niet gelegen in het Nationaal Landschap. Het bedrijf betreft een bestaand<br />

akkerbouwbedrijf, het bestaande bouwvlak wordt met ca. 5500 m2 vergroot tot 1 ha. Beoogd initiatief<br />

is derhalve niet in strijd met het rijksbeleid.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 5


3.2.2. Provinciaal beleid<br />

Omgevingsplan 2006-2012<br />

Op 30 juni 2006 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan vastgesteld. Dit heeft op 1 oktober<br />

2006 rechtskracht verkregen. Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan<br />

Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een<br />

<strong>bij</strong>drage moet worden geleverd aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele<br />

dynamiek. Tegelijkertijd is het Omgevingsplan gericht op het versterken en ontwikkelen van de<br />

kernkwaliteiten van de regio.<br />

Ook gaat het nader in op de landbouw en het platteland. Een aantal doelstellingen en acties die de<br />

provincie hiervoor stelt, en gedeeltelijk ook voor betreffend plan van toepassing zijn, zijn hieronder<br />

opgenomen:<br />

Doelstellingen:<br />

Versterken economische vitaliteit en multifunctionele karakter van het landelijk gebied;<br />

Instandhouden en verder ontwikkelen agrarische productiefunctie en verwerkende<br />

industrie;<br />

Bevorderen duurzaam en veilig producerende landbouw;<br />

Bieden van flexibiliteit en ondersteunen van ontwikkelingsmogelijkheden aan de<br />

grondgebonden en verbrede landbouw, door onder andere:<br />

o Het optimaliseren van de agrarische verkaveling en streven naar schaalvergroting;<br />

o Streven naar betere benutting beschikbaar zoet water;<br />

o Bevorderen nieuwvestiging melkveehouderij;<br />

o Bevorderen groei aquacultuur;<br />

o Bevorderen groei van biologische productie;<br />

o Versterken samenwerking in de keten;<br />

Bevorderen geconcentreerde ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw:<br />

o Concentratie van nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Kanaalzone;<br />

o Voorkomen grootschalige ontwikkeling intensieve veehouderij.<br />

Tevens wordt ingegaan op het zoveel mogelijk voorkomen van nieuwe bouwvlakken:<br />

Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

Op 20 maart 2012 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

vastgesteld en vrijgegeven voor de inspraak. In dit ontwerp plan staat het voorstel van het college<br />

voor het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het omgevingsplan geeft de<br />

provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort<br />

samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en<br />

goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.<br />

Grondgebonden landbouw<br />

Voor de grondgebonden landbouw wil de Provincie zoveel als mogelijk de 'eigenschaligheid' van<br />

agrarische ondernemers bevorderen. Onder eigenschaligheid wordt verstaan dat agrarische<br />

ondernemers inzetten op een verdere ontwikkeling van het agrarisch bedrijf die het beste aansluit <strong>bij</strong><br />

de ondernemer, de omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die <strong>bij</strong> het desbetreffende<br />

bedrijf kan worden gerealiseerd. Afhankelijk van de bestaande bedrijfsstructuur zijn daar<strong>bij</strong> aspecten<br />

als schaalvergroting, verbreding, deeltijd-landbouw of combinaties daarvan aan de orde.<br />

De inzet op vitaliteit en innovatie vraagt om een invulling door ondernemers. Daarvoor wordt in het<br />

algemeen ruimte geboden. De doelstelling om omgevingskwaliteiten veilig te stellen en waar gewenst<br />

uit te bouwen wordt daar<strong>bij</strong> betrokken.<br />

Vooral de grondgebonden landbouw zal te maken krijgen met de wijzigingen in het Europees<br />

Landbouwbeleid (GLB). Om de ondernemers in het noodzakelijke veranderingsproces te ondersteunen<br />

wil de Provincie dit proces faciliteren door:<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 6


Het bieden van een nader in te vullen stimulerend kader voor de landbouw, waar op basis van<br />

de aanwezige omgevingskwaliteiten de meest geschikte ontwikkelingen worden aangegeven<br />

(zoals beschikbaarheid zoetwater, mogelijkheden groene/blauwe diensten)<br />

Een daarop afgestemd stimulerings- en subsidiebeleid. Beschikbare middelen worden met<br />

prioriteit toegekend aan kansrijk geachte ontwikkelingen.<br />

Inzet van de Zeeuwse grondbank, kavelruil instrumentarium, etc.<br />

De Provincie schrijft geen maximum omvang van het bouwblok voor. De gemeente kan dit nader<br />

invullen en maatwerk leveren. In de gemeentelijke afweging is aandacht voor vormgeving en<br />

landschappelijke inpassing.<br />

Bufferzones<br />

Binnen het agrarisch gebied dient rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot<br />

woon- en verblijfsrecreatiegebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en<br />

kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het<br />

gemeentelijk ruimtelijk beleid. Waar het de stank van intensieve veehouderij betreft dient rekening<br />

gehouden te worden met de in de Regeling geurhinder en Veehouderij opgenomen normen en<br />

afstanden. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een<br />

afstand van minimaal 100 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand (50 meter) kan<br />

gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder <strong>bij</strong> de gevoelige bestemmingen<br />

optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven.<br />

Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiegebieden dient een afstand<br />

van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Ten opzichte van natuurgebieden dient invulling<br />

gegeven te worden aan een afwegingszone van 100 meter. Als aangetoond wordt dat geen<br />

schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand<br />

toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel <strong>bij</strong> nieuwe gevoelige als <strong>bij</strong><br />

nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening<br />

gehouden te worden.<br />

Ontwerp Verordening Ruimte<br />

Samenwerking tussen de Provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het<br />

ontwerp omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo´n groot belang<br />

dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van<br />

het beleid, verandert ook de verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een<br />

Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over<br />

uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale<br />

waterkeringen in opgenomen.<br />

Landschappelijk inpassen<br />

Voor het inpassen van nieuwe elementen en ontwikkelingen in het landschap wordt er in het<br />

Omgevingsplan genoemd dat deze moeten aansluiten <strong>bij</strong> het bestaande karakter van het landschap<br />

en het bestaande landschap niet mogen verstoren. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een<br />

nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel<br />

deel uitmaakt van het landschap.<br />

Uitvoering:<br />

Op de locatie is reeds een bouwvlak aanwezig wat vergroot wordt. Aan de noord- en westkant is een<br />

coniferenhaag aanwezig die een groene afscherming vormt naar het open polderlandschap.<br />

Aan de zuidkant is geen groene afscherming aanwezig. Na realisatie van de nieuwe agrarische<br />

bedrijfsruimte zal rondom het bouwvlak een nieuwe groene afscherming van streekeigen beplanting<br />

worden aangebracht van voldoende breedte.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief voortkomt uit het ontbreken van een volwaardig<br />

agrarisch bouwvlak van 1 ha terwijl er al wel sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het<br />

provinciaal beleid geeft ruimte om in dergelijke gevallen het bedrijf in aanmerking te laten komen voor<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 7


het realiseren van een vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak. Het initiatief is derhalve<br />

niet in strijd met het provinciaal beleid.<br />

3.2.3. Gemeentelijk beleid<br />

Door de gemeente zijn er in de loop van de tijd verschillende beleidsstukken en programma’s<br />

vastgesteld. De belangrijkste die van toepassing zijn op betreffende planwijziging zijn:<br />

Ontwerp structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Ontwerp Structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal is een ontwerp structuurvisie opgesteld welke<br />

onderdeel uitmaakt van een actueel beleids- en toetsingskader voor de bouw- en<br />

gebruiksmogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het nieuwe beleids- en<br />

toetsingskader zal bestaan uit een ontwikkelingsgerichte structuurvisie buitengebied Reimerswaal en<br />

een consoliderend en toekomstgericht bestemmingsplan buitengebied Reimerswaal.<br />

Enkele tekstblokken uit voornoemde visie, die voor beoogd initiatief van belang zijn, zijn hieronder<br />

nagenoeg onveranderd overgenomen.<br />

Schaalvergroting:<br />

Zoals ook verwoord in de ontwerp structuurvisie is een van de meest in het oogspringende trends in<br />

de land- en tuinbouw schaalvergroting. Reimerswaal volgt deze trend. Het aantal bedrijven neemt af,<br />

de bedrijfsomvang per bedrijf neemt toe en het totale areaal voor de belangrijkste sectoren neemt<br />

eveneens toe. Grotere bedrijven realiseren een hogere arbeidsproductiviteit, beschikken veelal over<br />

bedrijfsopvolging en zijn moderner ingericht. Schaalvergroting betekent ook dat er op minder plaatsen<br />

landbouwproductie plaatsvindt in het landelijk gebied.<br />

Van belang is hoe de groter wordende bedrijven in het landschap worden of zijn ingepast. Het aantal<br />

verkeerbewegingen neemt veelal met de bedrijfsomvang toe.<br />

Op regio- en sectorniveau hoeft schaalvergroting echter niet te leiden tot verkeertoename.<br />

Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke<br />

positie in <strong>bij</strong> zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector<br />

dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezond en<br />

(inter)nationaal concurrerend bedrijf. Het bestemmingsplan biedt ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />

om het bedrijf gezond en concurrerend te houden.<br />

De grondgebonden agrarische sector krijgt in Reimerswaal ruime ontwikkelingsmogelijkheden.<br />

Nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven als rundveehouderijen, waar<strong>bij</strong> weidegang een<br />

voorwaarde is, open tuinbouw zoals fruitteeltbedrijven en akkerbouwbedrijven behoort tot de<br />

mogelijkheden op basis van de visie indien deze bedrijven ter plaatse ruimtelijk en milieuhygiënisch<br />

verantwoord worden gerealiseerd. Nieuwvestiging in gebieden met ecologische waarden en in<br />

kernrandzones is derhalve uitgesloten.<br />

Doorgroei grondgebonden agrarische bedrijven<br />

De gemeente Reimerswaal biedt <strong>bij</strong> uitstek ruimte om grote grondgebonden bedrijven te huisvesten.<br />

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ biedt bedrijven de mogelijkheid door te groeien tot bouwvlakken<br />

van 2 hectare. Doorontwikkeling tot een omvang van meer dan 2 hectare is in alle agrarische<br />

gebieden onder voorwaarden mogelijk, met uitzondering van gebieden met ecologische waarden en in<br />

kernrandzones. Aan doorontwikkeling wordt alleen medewerking verleend indien het perceel op<br />

verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap. Doorgroei is derhalve maatwerk.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 8


Bestemmingsplan:<br />

Het initiatief tot vergroting van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied van de gemeente<br />

Reimerswaal is noodzakelijk om een doelmatige bedrijfsvoering van het bestaande volwaardig<br />

agrarische bedrijf mogelijk te maken.<br />

De gronden waarop het bestaande te vergroten agrarisch bouwvlak is gesitueerd heeft de<br />

bestemming “Agrarische doeleinden”. Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan<br />

“Buitengebied” alsmede de 2 e herziening hiervan. Deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de<br />

gemeente Reimerswaal op respectievelijk 30 oktober 2001 en 30 mei 2006 en gedeeltelijk<br />

goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zeeland op respectievelijk 11 juni 2002 en 19 december<br />

2006. De 5 e herziening is op 22 juli 2010 onherroepelijk geworden.<br />

Het voornemen om het agrarische bouwvlak te vergroten tot 1 ha is in strijd met voornoemd<br />

bestemmingsplan.<br />

In voornoemd bestemmingsplan is echter een wijzigingbevoegdheid opgenomen. Dit geeft het college<br />

van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om met toepassing van artikel 3.6 van de Wro<br />

vergroting van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied mogelijk te maken, mits voldaan wordt<br />

aan de daar<strong>bij</strong> gestelde voorwaarden.<br />

Toetsing aan deze voorwaarden:<br />

a) de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1 ha;<br />

b) planwijziging is noodzakelijk voor realisatie van een zo doelmatig mogelijke bedrijfsvoering<br />

en continuïteit van het agrarisch bedrijf, zie voor een verdere <strong>toelichting</strong> het advies van de<br />

AAZ wat als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> is <strong>bij</strong>gevoegd;<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 9


c) na effectuering van de voorgestelde bedrijfsontwikkeling wordt er zekerheid geboden dat ook<br />

aan de 1 e Vlietweg 3 een volwaardig agrarisch bedrijf voor de toekomst kan worden<br />

gecontinueerd;<br />

d) planwijziging zal niet in het nadeel werken van omliggende agrarische bedrijven (gelet op de<br />

grote afstand tot die bedrijven); verstening zal beperkt blijven tot een gedeelte van het<br />

bouwvlak zo veel mogelijk zoveel mogelijk gegroepeerd rondom het bestaande verharde erf.<br />

Vanwege de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten zal realisatie van beoogde wijziging<br />

geen nadelige invloed hebben op de infrastructuur;<br />

e) het betreft een akkerbouwbedrijf en geen intensieve veehouderij;<br />

f) beoogde vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak wordt niet meer dan 1 ha;<br />

g) Door b&w is advies gevraagd aan de agrarisch deskundige (AAZ), die positief heeft<br />

geadviseerd op onderhavig initiatief. Verwezen wordt naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief geheel past binnen de beleidskaders die door de<br />

gemeente Reimerswaal zijn opgesteld. Derhalve kan de beoogde wijziging, betreffende het vergroten<br />

van het agrarische bouwvlak inclusief de daaraan gerelateerde bebouwingsmogelijkheid tot een<br />

oppervlakte van 70% van het nieuwe bouwvlak, in de actualisatie van het bestemmingsplan<br />

Buitengebied meegenomen worden.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 10


4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing<br />

De beoogde locatie is gelegen aan de 1 e Vlietweg 3, een polderweg gelegen in een open<br />

polderlandschap tussen het spoor en een binnendijk. Op het beoogd bouwvlak zijn reeds twee<br />

bedrijfsgebouwen aanwezig, een stenen landbouwschuur en een recentere damwandloods. Het<br />

toevoegen van een nieuwe agrarische bedrijfsloods vraagt de nodige afstemming op de hoofdvormen<br />

van de bestaande bedrijfsgebouwen.<br />

Op dit moment heeft het erf, aan de zuidzijde, een kaal open karakter. Door de beoogde<br />

groenaanplant rondom het nieuwe bouwvlak in de vorm van afschermend groen met vensters naar de<br />

naastgelegen polder en enkele bomen ontstaat er een passend beeld van een hedendaags<br />

akkerbouwbedrijf.<br />

De bestaande dam/toegang blijft gehandhaafd.<br />

Voor de vormgeving en materialisering van de gebouwen zal de Welstandsnota Reimerswaal als<br />

leidend worden aangehouden.<br />

Conclusie:<br />

Uit stedenbouwkundig oogpunt is, gelet op bovenstaande, sprake van een goed inpasbaar initiatief en<br />

bestaat er geen bezwaar tegen het toevoegen van extra bebouwing op betreffende locatie.<br />

4.2. Water<br />

Waterhuishouding:<br />

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin<br />

van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden,<br />

bergen en afvoeren van regenwater is daar<strong>bij</strong> een belangrijk aandachtspunt. Op basis van het Besluit<br />

ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om <strong>bij</strong> de voorbereiding van een ruimtelijke<br />

onderbouwing overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 3.1.1.<br />

Bro). In de <strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen.<br />

Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met<br />

de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke<br />

weerslag van de watertoets.<br />

Grootte van het plan:<br />

Het initiatief voor het vergroten van een bestaand agrarisch bouwblok tot 1 ha is gesitueerd aan de 1 e<br />

Vlietweg 3 te Kruiningen, op het perceel kadastraal bekend gemeente Kruiningen, sectie M nummer<br />

236 en 235<br />

Het totale plan zal na realisatie van de benodigde extra schuuroppervlak, welke aansluit op het<br />

bestaande erf ten noorden van de bestaande erfverharding, een extra verhard oppervlakte inhouden<br />

van:<br />

Erfverharding: geen vermeerdering<br />

Gebouwen: circa ca 850 m² +<br />

------------<br />

Totaal ca 850 m²<br />

Waterkeringen:<br />

De planlocatie is niet gelegen in de na<strong>bij</strong>heid van een waterkering.<br />

Waterschapswegen:<br />

De locatie is gelegen in het buitengebied aan een weg die in eigendom is van het waterschap. De<br />

voorgevels van de gebouwen zijn allen op meer dan 20 meter uit de as van de weg gesitueerd.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 11


Waterbeheer:<br />

De provincie Zeeland streeft samen met het waterschap naar duurzame ‘watersystemen’ in Zeeland.<br />

Eén van de middelen hiervoor zijn de (provinciale) waterkansenkaarten. De kaarten geven aan waar<br />

functies vanuit het watersysteem/beheer optimaal bediend kunnen worden (kleine risico’s voor<br />

wateroverlast en vochttekort) en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden<br />

uitgevoerd.<br />

De planlocatie is gelegen op matig tot sterk zettingsgevoelige gronden en het bodemtype biedt geen<br />

infiltratiemogelijkheden. Overigens zijn er, zoals het grondwaterplan aangeeft, in dit gebied geen<br />

grondwaterproblemen bekend en is het ook niet gelegen in een kwetsbaar of beschermingsgebied.<br />

Oppervlaktewater<br />

De hemelwaterriolering van de schone oppervlakken (daken) worden gescheiden aangelegd ten<br />

opzichte van het vuilwater en loost op de sloot. De woning is voor wat betreft het vuilwater<br />

aangesloten op een septictank. De “overstort” hiervan loost op de sloot. Het terrein blijft nagenoeg<br />

ongewijzigd, dit geldt ook voor de huidige afwatering daarvan. Het bestaande terrein is op afschot<br />

naar de aanliggende gronden gelegd. Bij het leggen van nieuw verhard terrein zal dit voorzien worden<br />

van straatkolken aangesloten op een vangput die vervolgens loost op de sloot.<br />

Riolering<br />

Het vuilwater is aangesloten op een septictank. De “overstort” hiervan loost op de sloot.<br />

Waterberging<br />

Om reden dat er extra verhard oppervlakte ontstaat en de bouwmogelijkheden voor de toekomst<br />

worden uitgebreid, geldt er een verplichting om extra waterbergingsruimte te realiseren.<br />

Daadwerkelijke realisatie van die bergingsruimte is aan de orde zodra die extra verharding wordt<br />

aangebracht.<br />

In onderhavig geval is er reeds een mogelijkheid aanwezig om 2500 m2 te “verharden” met<br />

gebouwen. Het beleid van het waterschap is dat uitgegaan wordt van wat max. bebouwd mag worden<br />

op een (nieuw) bouwvlak. Dit houdt een oppervlakte in van maximaal 70 % van het bouwvlak.<br />

Uitgaande van een bouwvlak met een oppervlakte van 1 ha mag er maximaal 7000 m2 bebouwd<br />

worden. Voor de toekomst betekent dit een vermeerdering van (7000 – 2500 =) 4500 m2. Hiervoor is<br />

een extra waterberging nodig van (4500 x 0,075 =)337,5 m3. Deze is voorzien in het verbreden van<br />

de wegsloot ten noorden van de huidige inrit, dus tussen de woningen nummer 1 en 3.<br />

Waterkwaliteit<br />

Realisering van betreffend plan heeft geen consequenties voor de grond- en<br />

oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Duurzaamheid<br />

Bij het kiezen van de materialen wordt in overweging genomen om materialen toe te passen die geen<br />

nadelige gevolgen hebben voor het milieu (niet “uitlogende” materialen).<br />

De mogelijkheid om het schone hemelwater te hergebruiken als het zogenaamde “grijswater” blijft<br />

bestaan, vooralsnog is dit in betreffend plan niet opgenomen.<br />

Conclusie:<br />

Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor de waterhuishouding in de (directe)<br />

omgeving van de planlocatie.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 12


THEMA WATERDOELSTELLING UITWERKING<br />

Veiligheid/waterkering Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor Er ligt geen waterkering in de buurt van het<br />

benodigde ruimte.<br />

plangebied.<br />

Wateroverlast<br />

Voldoende ruimte voor<br />

De mogelijkheid tot het uitbreiden van het<br />

(vanuit oppervlaktewater) vasthouden/bergen/afvoeren van water. verhard oppervlak zal toenemen met maximaal<br />

Vergroten van de veerkracht van het<br />

4500 m². In eerste instantie zal dit beperkt<br />

watersysteem<br />

blijven tot ca. 850 m2. In verband met het<br />

uitbreiden van de verhardingsmogelijkheden<br />

dient er rekening gehouden te worden met een<br />

extra waterberging van maximaal 337,5 m³<br />

Deze is voorzien in het verbreden van de<br />

wegsloot tussen de woningen nummer 1 en 3.<br />

Riolering/RWZI<br />

Afkoppelen van (schone) verharde<br />

Het bestaande gescheiden stelsel wordt<br />

(incl. water op straat/overlast) oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische gehandhaafd, waar<strong>bij</strong> de hemelwaterafvoeren<br />

belasting RWZI en transportsysteem met van daken, opritten (inclusief vangput), en<br />

beperken overstorten. Rekening houden met terrassen lozen op de sloot. Het vuilwater is<br />

(eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor. aangesloten op een bestaande septictank. De<br />

“overstort” hiervan loost op de sloot.<br />

Watervoorziening/aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van De watervoorziening is niet in het geding. De<br />

(grond- en/of oppervlakte)water van de hemelwaterafvoeren van de daken (zullen)<br />

juiste kwaliteit water en de juiste<br />

hoeveelheid op het juiste moment. Het<br />

tegengaan van nadelige effecten van<br />

veranderingen in ruimtegebruik op de<br />

behoefte aan water.<br />

lozen op de sloot.<br />

Volksgezondheid<br />

Minimaliseren risico watergerelateerde Er zijn geen overstorten die uitkomen op het<br />

(water gerelateerd)<br />

ziekten en plagen.<br />

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s<br />

via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.<br />

oppervlaktewater in het plangebied.<br />

Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) De polderpeilen worden niet aangepast.<br />

maaivelddalingen met name in<br />

zettinggevoelige gebieden kunnen<br />

veroorzaken.<br />

Bodemdaling zal niet optreden.<br />

Grondwateroverlast Tegengaan/verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Grondwateroverlast is niet aanwezig.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

Het hemelwater loost op de sloot. Het vuilwater<br />

oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en is aangesloten op een bestaande septictank. De<br />

natuur.<br />

“overstort” hiervan loost op de sloot. Er zijn<br />

geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.<br />

Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied,<br />

grondwaterkwaliteit voor mens en natuur. natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening.<br />

Verdroging Bescherming karakteristieke<br />

grondwaterafhankelijke ecologische waarden;<br />

m.n. van belang in/rond natuurgebieden<br />

(voor hydrologische beïnvloedingszone zie<br />

prov. Omgevingsplan 2006-2012)<br />

Verdroging is niet aan de orde.<br />

Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke Het plangebied grenst niet aan natte<br />

gevarieerde en natuurlijk karakteristieke natuurgebieden. Er zijn daarom geen<br />

aquatische natuur.<br />

<strong>bij</strong>zondere maatregelen te treffen.<br />

Onderhoud(mogelijkheden) Oppervlaktewater dient adequaat<br />

Rekening is gehouden met een vrije<br />

waterlopen<br />

onderhouden te worden.<br />

onderhoudstrook met een breedte van 5 meter<br />

gemeten vanaf de insteek van de sloot.<br />

Waterschapswegen M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen Het betreffende perceel is ontsloten door de<br />

binnen/na<strong>bij</strong> het plangebied.<br />

bestaande inrit/dam op een weg (1 e Tabel waterparagraaf<br />

Vlietweg)<br />

die eigendom is van het waterschap. De<br />

afstand van de voorgevels tot de as van de weg<br />

is ruim meer dan 20m.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 13


4.3. Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Valetta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch<br />

erfgoed. Hier<strong>bij</strong> wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in situ (in<br />

de bodem) bewaard zullen moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de<br />

waarde te laten zitten waar het zit. Indien dit niet mogelijk blijkt, <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> bouwplannen, dan<br />

moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.<br />

In 2011 is door de gemeenteraad het Archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de<br />

Maatregelenkaarten, die onderdeel uitmaken van het voornoemd archeologiebeleid en waarvan met<br />

name Maatregelenkaart 1 voor beoogde locatie bepalend is, kan geconcludeerd worden dat een hoge<br />

verwachtingswaarde van toepassing is (categorie 4), zie onderstaand kaartfragment. Het<br />

Archeologiebeleid is ook doorvertaald in het nieuwe (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied. Aan de<br />

gronden van beoogd plangebied is derhalve een dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 2<br />

toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40 meter en groter<br />

dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van<br />

werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is, <strong>bij</strong> een bebouwing tot maximaal 250 m², een nader<br />

archeologisch onderzoek op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de<br />

regels zijn opgenomen.<br />

Ondanks de vrijstelling van archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische<br />

sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van toekomstige<br />

werkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht.<br />

Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever<br />

verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de<br />

werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden <strong>bij</strong> de Stichting<br />

Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.<br />

planlocatie<br />

Fragment Maatregelenkaart 1 Archeologiebeleid, bron:gemeente Reimerswaal<br />

Conclusie:<br />

Een nader archeologisch onderzoek is op voorhand op basis van voornoemde gegevens niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die opgenomen zijn in de regels.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 14


4.4. Ecologie<br />

Algemeen/Richtlijnen<br />

Natura 2000<br />

De Europese Unie ( EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische,<br />

esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief<br />

genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op<br />

het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EUbeleid<br />

voor behoud en herstel van biodiversiteit.<br />

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen:<br />

Vogelrichtlijn (1979);<br />

Habitatrichtlijn (1992).<br />

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op 1 oktober 2005<br />

is de (gewijzigde) “Natuurbeschermingswet 1998” in werking getreden. De Europese regelgeving in<br />

het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in de Nederlandse wetgeving<br />

geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.<br />

In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze staan<br />

in de Flora- en faunawet. Hier wordt verderop nog nader op ingegaan.<br />

De Europese Commissie draagt via subsidies <strong>bij</strong> aan belangrijke beschermingsmaatregelen van Natura<br />

2000, het LIFE-fonds is hier een voorbeeld van. Natura 2000-gebieden worden aangewezen en<br />

beschermd op basis van zuiver ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen <strong>bij</strong><br />

de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen.<br />

Als een Natura 2000-gebied wordt aangewezen, gebeurt dit via een zogenaamd aanwijzingsbesluit.<br />

Zo'n aanwijzingsbesluit bestaat uit een besluit, een kaart en een <strong>toelichting</strong>.<br />

Vergunningplicht:<br />

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of<br />

projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder<br />

vergunning is strafbaar.<br />

Vogelrichtlijn<br />

Deze EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979), die meestal wordt<br />

aangeduid als "Vogelrichtlijn", is op 6 april 1981 in werking getreden. Het is een Europese richtlijn die<br />

betrekking heeft op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het<br />

Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie. Zij betreft de bescherming, het beheer<br />

en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan. De richtlijn is van<br />

toepassing op vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. De Lidstaten zijn verplicht alle<br />

nodige maatregelen te nemen om de bedoelde vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van<br />

leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.<br />

Verplichtingen<br />

Voor de leefgebieden van de bedreigde en kwetsbare soorten vermeld in Bijlage I van de richtlijn<br />

moeten speciale beschermingsmaatregelen genomen worden opdat deze soorten daar waar zij nu<br />

voorkomen kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten (art. 4.1). Voor de bescherming van<br />

deze soorten moeten de Lidstaten Speciale Beschermingszones (SBZ's, in het engels: Special<br />

Protection Areas, afgekort SPA's) aanwijzen. Ten aanzien van de niet in Bijlage I genoemde en<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 15


geregeld voorkomende trekvogels dienen soortgelijke maatregelen genomen te worden (art. 4.2).<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt speciale aandacht besteed aan wetlands en in het <strong>bij</strong>zonder aan wetlands van<br />

internationale betekenis. De Speciale Beschermingszones gaan deel uitmaken van het "coherent<br />

ecologisch netwerk Natura 2000" zoals neergelegd in de Habitatrichtlijn. Tevens gelden de in de<br />

Habitatrichtlijn genoemde instandhoudingsverplichtingen betreffende het voorkomen van<br />

verslechtering, het tegengaan van verstoring en een afwegingskader voor de uitvoering van plannen<br />

en projecten (art. 6.2.-6.4) ook voor gebieden aangewezen onder de Vogelrichtlijn.<br />

Habitatrichtlijn<br />

Deze EG-Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna<br />

(92/43/EEG van 21 mei 1992) is in juni 1994 in werking getreden. Deze richtlijn heeft tot doel <strong>bij</strong> te<br />

dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in standhouden van de natuurlijke<br />

habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese<br />

Unie. De Habitatrichtlijn kan beschouwd worden als de Europese implementatie van het Verdrag van<br />

Bern, waarmee destijds de grondslag is gelegd voor de bescherming van wilde dieren en planten en<br />

hun leefgebieden in Europa.<br />

De doelstelling van de Habitatrichtlijn is als volgt omschreven (art. 2.1): "<strong>bij</strong> te dragen tot het<br />

waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de<br />

wilde flora en fauna ...". Natuurlijke habitats zijn in de richtlijn gedefinieerd als "Land- of waterzones<br />

met <strong>bij</strong>zondere geografische, abiotische of biotische kenmerken, en die zowel natuurlijk als halfnatuurlijk<br />

kunnen zijn". De te nemen maatregelen beogen "de natuurlijke habitats en de wilde dier- en<br />

plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te<br />

herstellen" (art. 2.2).<br />

Verplichtingen<br />

Over het gehele grondgebied van de Europese Unie wordt een ecologisch netwerk van beschermde<br />

gebieden opgezet dat wordt aangeduid als "Natura 2000". Dit netwerk, dat ook de onder de<br />

Vogelrichtlijn aangewezen beschermingszones zal omvatten, moet de betrokken habitats in een<br />

gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Dit betreft de<br />

habitats en soorten "van communautair belang" die zijn opgenomen in Bijlage I en II van de Richtlijn.<br />

De wijze waarop het netwerk van beschermingszones dient te worden opgezet, wordt nauwkeurig in<br />

de Habitatrichtlijn beschreven. Allereerst dienen alle landen een nationale lijst op te stellen van<br />

gebieden met de habitattypen van Bijlage I en de soorten van Bijlage II (laatste versie 97/62/EG, Pb<br />

EG L305, 8.11.97). Voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn de Lidstaten verplicht de Europese<br />

Commissie informatie te verstrekken middels door de Commissie opgestelde Natura 2000-formulieren<br />

(97/266/EEG, Pb EG L107, 24.7.97).<br />

Flora- en Faunawet<br />

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming<br />

van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. In de Flora- en Faunawet is het<br />

soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn geïmplementeerd. Tegelijkertijd<br />

wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen inzake<br />

soortenbescherming, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern.<br />

De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat<br />

van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is<br />

‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe<br />

verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens<br />

van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke<br />

handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of<br />

vrijstelling door het bevoegd gezag.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 16


In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten<br />

en dieren, of ze nu beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing<br />

of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar<br />

wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.<br />

Beschrijving projectlocatie<br />

De beoogde locatie is gelegen in een landelijk gebied aan een polderweg. De planlocatie bestaat op<br />

dit moment uit een bedrijfswoning, een grote stenen schuur en een recentere damwandloods met<br />

verhard erf, een voortuin bestaande uit voornamelijk gras en enkele bomen. De grens van het<br />

bouwvlak is gedeeltelijk met een coniferenhaag afgebakend.<br />

Foto’s planlocatie, bron: Google Maps<br />

Toetsing<br />

Beoogde locatie valt niet in een aangewezen Natura 2000-gebied. Gebiedsbescherming is derhalve<br />

niet aan de orde. Ook is de locatie niet op een korte afstand gelegen van een Natura 2000- gebied.<br />

De zogenaamde externe werking is hier<strong>bij</strong> niet van toepassing.<br />

Uit de gegevens van het Natuurloket, die op de volgende pagina zijn weergegeven, blijkt dat er met<br />

name vogel-, zoogdier- en vaatplanttellingen zijn uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt<br />

verwezen naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 17


etreffende kilometerhok 063-386 (bron: Het Natuurloket/kadaster)<br />

Rapportage betreffend kilometerhok (Bron: Het Natuurloket)<br />

planlocatie<br />

Op 8 juni en 31 juli 2012 heeft er ter plaatse<br />

een onderzoek plaatsgevonden. Zie voor de<br />

rapportage de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>. De beoogde<br />

uitbreiding van het agrarische bouwvlak is<br />

gesitueerd op gronden die gebruikt worden<br />

voor het telen van agrarische producten, de<br />

gronden ondergaan een regelmatige<br />

bewerking door landbouwwerktuigen. Op de<br />

deze gronden zijn geen beschermde planten<br />

en/of dieren waargenomen ook zijn zij gelet<br />

op het intensieve gebruik daarvoor niet<br />

geschikt. De aanwezig coniferenhaag biedt de<br />

mogelijkheid tot broedlocatie voor meerdere<br />

vogelsoorten.<br />

Zorgvuldig handelen<br />

Voor broedvogels welke eventueel voor kunnen komen binnen het plangebied (coniferenhaag) dient<br />

rekening gehouden te worden met een aantal eisen in het kader van de Flora- en Faunawet<br />

voorafgaand of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Tijdens het broedseizoen, tussen 15<br />

maart en 15 juli zullen geen sloop- of graafactiviteiten ondernomen worden.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 18


Conclusie:<br />

Het voorkomen van de soorten wordt door uitvoering van beoogd initiatief niet in gevaar gebracht,<br />

met name om reden dat er gelet op de inrichting van het plangebied geen beschermde plant- en<br />

diersoorten aanwezig zijn en ook niet waargenomen zijn. De eventueel aanwezige diersoorten hebben<br />

voldoende gelegenheid om zich te verplaatsen naar de in de directe omgeving bestaande<br />

bosschages/groenaanplant.<br />

4.5. Verkeer<br />

Bestaand:<br />

De 1 e Vlietweg is een polderweg die met name gebruikt wordt door het landbouwverkeer.<br />

Nieuwe situatie<br />

Door uitbreiding van het beoogd agrarische bedrijf aan de 1 e Vlietweg 3 zullen de<br />

verkeersbewegingen niet significant toenemen. Dit zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor<br />

de omgeving.<br />

Conclusie:<br />

De verkeersaspecten vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

4.6. Bodemkwaliteit<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor<br />

de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle<br />

bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste<br />

deel van het verkennend bodemonderzoek (historisch onderzoek) te worden verricht. Indien op grond<br />

van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een<br />

verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te<br />

worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens<br />

worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen<br />

(functiegericht saneren).<br />

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de uit te breiden locatie bestaat uit buitengebied en nooit in<br />

gebruik is geweest als boomgaard. Het perceel is voor zover bekend altijd in gebruik geweest als<br />

landbouwgrond.<br />

Ter plaatse van het bestaande bedrijfsterrein is in 2000 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd<br />

(De BodemOnderzoeker, kenmerk zld1117, 26-08-2000). Uit dit onderzoek zijn geen<br />

noemenswaardige verontreinigingen gevonden die een belemmering voor het beoogde gebruik<br />

vormen. Naar verwachting zal de bodemkwaliteit van de uitbreidingslocatie geen belemmering<br />

vormen.<br />

Beoogd initiatief betreft het vergroten van een agrarische bouwvlak en het daardoor mogelijk maken<br />

van het in de toekomst kunnen uitbreiden van de agrarische bedrijfsgebouwen.<br />

Voor het bouwen van nieuwe gebouwen geldt op basis van het Besluit omgevingsrecht de eis dat er,<br />

<strong>bij</strong> de aanvraag om omgevingsvergunning, een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de<br />

bodem ingediend moet worden, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of<br />

instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.<br />

Het woon- en leefklimaat wordt op voornoemde wijze voldoende beschermd.<br />

Conclusie:<br />

Een bodemonderzoek is voor het uitbreiden van het agrarische bouwvlak op voorhand niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de beschermende voorwaarden die opgenomen zijn in de huidige<br />

wetgeving.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 19


4.7. Geluid<br />

Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd.<br />

Uitgezonderd op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De<br />

wegen in en om het plangebied vallen binnen de 60 km zone.<br />

Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet <strong>bij</strong> de voorbereiding van<br />

een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe<br />

woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Om reden dat voor<br />

beoogde planlocatie er geen sprake is van een nieuwe woning maar alleen het uitbreiden van het<br />

agrarisch bouwvlak inhoudt, is er geen nader akoestisch onderzoek noodzakelijk.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat gelet op het initiatief er geen nader akoestisch onderzoek noodzakelijk<br />

is.<br />

4.8. Bedrijfszonering<br />

De beoogde locatie is getoetst aan de VNG-handreiking “bedrijven en milieuzonering” 2009.<br />

Het meest na<strong>bij</strong>gelegen agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van ca. 230 m van de planlocatie.<br />

Afhankelijk van de inrichting van het bedrijf wordt er voor agrarische bedrijven een afstand<br />

gehanteerd van 30 tot 100 meter (resp. zonder of met het fokken en houden van dieren, niet zijnde<br />

pluimvee, varkens, nertsen en/of vossen).<br />

Gelet op de voornoemde ruime afstand zijn er geen nadelige invloeden te verwachten die<br />

belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen agrarische<br />

bedrijven.<br />

De woning 1 e Vlietweg 1 is op een afstand van 100 meter gelegen ten opzichte van de bestaande<br />

bedrijfsgebouwen van de beoogde planlocatie en is eigendom van de initiatiefnemer.<br />

De nieuwe begrenzing van het bouwvlak is op een afstand gesitueerd van 30 meter ten opzichte van<br />

de westelijke erfgrens van 1 e Vlietweg 1. Het agrarisch bedrijf is puur gericht op akkerbouw en niet<br />

op het fokken of houden van dieren. Derhalve geldt voor een dergelijk bedrijf een aan te houden<br />

afstand van 30 meter. Hieraan wordt in de beoogde situatie voldaan.<br />

Het betreffend bestaande bedrijf zal derhalve geen nadelige invloed uitoefenen op de naastgelegen<br />

woning.<br />

Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het vergroten van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied, waardoor<br />

er tevens meer bouwmogelijkheden ontstaan. Gelet op de ruime afstand tot de andere agrarische<br />

bedrijven in de omgeving zijn er geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen<br />

werken voor de bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven. Ook zal de<br />

uitbreiding, gelet op de bestaande situatie en afstand van het nieuwe bouwvlak tot de woning 1 e<br />

Vlietweg 1, geen nadelige invloed veroorzaken voor het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse<br />

van de naastgelegen woning 1 e Vlietweg 1. Tevens wordt opgemerkt dat voornoemde woning<br />

eigendom is van de initiatiefnemer.<br />

4.9. Luchtkwaliteit<br />

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en vervangt het<br />

Besluit luchtkwaliteit 2005.<br />

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (Besluit NIBM) en de<br />

ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking<br />

hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’<br />

en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 20


1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie en de inwerkingtreding van<br />

het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de<br />

Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en<br />

woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen aan de luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd<br />

worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, <strong>bij</strong>voorbeeld door berekeningen,<br />

aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM <strong>bij</strong>draagt, kan toetsing aan de grenswaarden<br />

voor luchtkwaliteit achterwege blijven.<br />

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft<br />

VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een<br />

eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate <strong>bij</strong>draagt (NIBM)<br />

aan luchtverontreiniging.<br />

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig<br />

is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor<br />

de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan<br />

dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen<br />

daardoor <strong>bij</strong> kleinere plannen zeer beperkt blijven.<br />

Hieronder zijn de invoergegevens en uitkomst weergegeven.<br />

Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het vergroten van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied, waardoor<br />

er tevens meer bouwmogelijkheden ontstaan en inherent hieraan meer verkeersbewegingen. Een<br />

dergelijk (bestaand) bedrijf zal niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen aan vermindering van de<br />

luchtkwaliteit.<br />

De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Het plan voldoet uit het<br />

oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.<br />

4.10. Externe veiligheid<br />

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht om de risico’s voor (groepen) mensen zo beperkt<br />

mogelijk te houden. Door middel van het vergunningenspoor in het kader van de Wet milieubeheer,<br />

enerzijds, wordt gestreefd naar het redelijkerwijs zoveel mogelijk beperken van de risico’s op grond<br />

van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). In het bestemmingsplan of in het kader<br />

van een ontheffing van het bestemmingsplan, worden anderzijds de risico’s beperkt door het<br />

realiseren van voldoende afstand tussen inrichtingen of transportmodaliteiten en gebouwen waarin<br />

mensen verblijven.<br />

Het toetsingskader voor inrichtingen en transportmodaliteiten (spoor, vaarweg, weg en buisleidingen)<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 21


wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de circulaire Risiconormering<br />

vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). In het Besluit en de circulaire wordt onderscheid gemaakt tussen<br />

plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon , die zich<br />

continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt,<br />

overlijdt door een ongeval vanwege die activiteit. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door<br />

zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het GR geeft aan wat de kans is op<br />

een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Het aantal<br />

personen dat in de omgeving van de activiteit verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.<br />

Het GR laat zich niet in de vorm van een risicocontour weergeven op een kaart, maar wordt<br />

weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Op de verticale as van de curve staat de cumulatieve kans<br />

per jaar f op een ongeval met N of meer slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers.<br />

Het besluit en de circulaire maken onderscheidt tussen grens- en richtwaarden voor het PR en<br />

oriënterende waarden voor het GR. Met grenswaarde wordt de kwaliteit aangegeven die ten minste<br />

moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, in stand moet worden gehouden. Met richtwaarde<br />

wordt de kwaliteit aangegeven die zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is,<br />

zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Kort gezegd komt dit erop neer dat de grenswaarde<br />

in acht moet worden genomen, terwijl met de richtwaarde zoveel mogelijk rekening moet worden<br />

gehouden.<br />

De grens- of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) voor nieuwe ontwikkelingen is<br />

10 -6 / jaar. Voor kwetsbare objecten geldt de 10 -6 /jaar als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare<br />

objecten als richtwaarde. Onder kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: woningen,<br />

scholen, verzorgingshuizen, grote kantoorgebouwen en grote winkels of winkelcentra. Onder beperkt<br />

kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: Verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen<br />

en winkels tot 2000 m2. Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde.<br />

Op ruim 425 meter van de planlocatie loopt het spoor.<br />

Het betreffend agrarisch bedrijf ontplooit geen activiteiten die vallen onder het Besluit Externe<br />

Veiligheid Inrichtingen.<br />

Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zeeland blijkt dat het plangebied niet gelegen is<br />

binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute<br />

welke als landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving<br />

aanwezig die een groepsrisico op kunnen leveren. Overigens worden de bestaande beperkt kwetsbare<br />

objecten met beoogd initiatief niet uitgebreid of gewijzigd.<br />

Leidingen:<br />

Op ruim 250 meter van de planlocatie loopt een hoogspanningskabel.<br />

Op ruim 350 meter van de planlocatie loopt een ondergrondse leidingstraat welke bestemd is voor de<br />

volgende leidingen:<br />

olieleiding van 24 inch;<br />

aardgastransportleiding van 47,24 inch;<br />

aardgastransportleiding van 10 inch;<br />

aardgastransportleiding van 6 inch;<br />

watertransportleiding van 28 inch;<br />

watertransportleiding van 900 mm;<br />

Vanwege de grote afstanden en het feit dat er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden<br />

toegevoegd en/of bestaande worden gewijzigd, geven de leidingen geen belemmering voor vergroting<br />

van het agrarische bouwvlak en het uitbreiden van de bouwmogelijkheden voor de agrarische<br />

bedrijfsgebouwen. Voordat met de bouw begonnen wordt, zal er een Klic-melding gedaan worden om<br />

eventuele overige leidingen te traceren.<br />

Conclusie:<br />

Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het voorgestane<br />

initiatief.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 22


4.11. Economische uitvoerbaarheid<br />

De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd. Alle voorbereiding- en uitvoeringskosten worden<br />

door initiatiefnemer (in particuliere handen) gefinancierd. Initiatiefnemer heeft zich voorts<br />

georiënteerd op mogelijke planschade. Zowel initiatiefnemer als de gemeente Reimerswaal zijn van<br />

mening dat dit aspect de economische uitvoerbaarheid niet aantast.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 23


5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging<br />

Ten aanzien van de verschillende aspecten wordt het volgende geconcludeerd:<br />

Ruimtelijke aspecten: De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak en de uitbreiding van de<br />

bouwmogelijkheden passen binnen het beleid van provincie en gemeente.<br />

Watertoets: Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor het aspect wegbeheer,<br />

onderhoud sloten en de waterhuishouding in de (directe) omgeving van de planlocatie.<br />

Archeologie: Aan de gronden van de beoogde locatie is in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied<br />

overeenkomstig het huidige gemeentelijk archeologiebeleid een dubbelbestemming Waarde –<br />

Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40<br />

meter en groter dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen<br />

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is een nader archeologisch onderzoek voor het vergroten van het<br />

agrarisch bouwvlak op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de regels zijn<br />

opgenomen.<br />

Ecologie: Ontheffing in het kader van de Flora en faunawet is niet nodig, onder voorwaarde dat <strong>bij</strong> het<br />

uitvoeren van de werkzaamheden zal worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het<br />

zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.<br />

Bodemkwaliteit: Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal nader onderzoek naar de<br />

gesteldheid van de bodem worden uitgevoerd conform de daarvoor gelden voorschriften en normen.<br />

Wegverkeerslawaai: Om reden dat het initiatief niet inhoudt het uitbreiden of toevoegen van<br />

geluidgevoelige ruimten is er geen nader akoestisch onderzoek noodzakelijk.<br />

Bedrijfszonering: Gelet op de ruime afstand tot de andere agrarische bedrijven in de omgeving zijn er<br />

geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van<br />

de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven. Ook zal de uitbreiding, gelet op de bestaande<br />

situatie en de afstand van het nieuwe bouwvlak tot de woning 1 e Vlietweg 1, geen nadelige invloed<br />

veroorzaken voor het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse van de verderop gelegen woning 1 e<br />

Vlietweg 1.<br />

Luchtkwaliteit: Het realiseren van het beoogde plan zal geen knelpunt vormen inzake de Wet<br />

Luchtkwaliteit.<br />

Externe veiligheid/Leidingen: Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig ter plaatse of in<br />

de directe na<strong>bij</strong>heid van de beoogde planlocatie. Beoogde planlocatie is niet gelegen binnen een<br />

plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als<br />

landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig<br />

die een groepsrisico op kunnen leveren. Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt geen<br />

belemmering voor het voorgestane initiatief.<br />

Financiële haalbaarheid: De financiële haalbaarheid / economische uitvoerbaarheid is zeker gesteld<br />

door reservering van de nodige middelen binnen de begroting.<br />

5.2. Conclusie<br />

De afweging die voor de diverse aspecten is uitgevoerd, heeft geresulteerd in de conclusie dat het<br />

initiatief wordt gesitueerd op een daarvoor geschikte locatie en voldoet aan het relevante beleid en<br />

aan de ruimtelijke voorwaarden en dat de milieueffecten geen knelpunt vormen.<br />

Alle belangen afwegende wenst het gemeentebestuur derhalve aan het initiatief mee te werken.<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 24


6. Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 25


BIJLAGE<br />

Brief Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 26


AGRARISCHE ADVIESCOMMIS SIE ZE.F,LAND<br />

rililtililttilllilllllllllllllillllllllllllllllllll<br />

12.O1O113<br />

van de Stichting Advisering Landelijk Gebied Zeeland<br />

Aan het College van Burgemeester en Wethouders<br />

van de gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH KRUINTNGEN<br />

Uv kennerk<br />

I 2.0058 1 l, van Belzen/Driesprong, REO<br />

Behandeld door<br />

H. Gerlings/TS<br />

Geacht College,<br />

Ons nummer<br />

BAz 1089<br />

Ondenverp<br />

fuio<br />

secretariaat:<br />

PetteIaarpark I<br />

Postbus I 153<br />

52OO BE'S-HERTOGENBOSCH<br />

tel. (073) 612 55 20<br />

Dalum<br />

3 april?}lZ<br />

Naar aanleiding van uw schrijvenvan2T februari 2012, inzake het verzoek van de heer P. Nieuwenhuijse,<br />

1" Vlietweg 3 te Kruiningen, delen wij u het volgende mede.<br />

Op 8 maart 2012 is de bedrijfslocatie van de aanvrager bezocht door een medewerker van de Agrarische<br />

Adviescommissie Zeeland en heeft overleg plaatsgevonden met de aanvrager. Op basis van dat overleg,<br />

de door u toegezonden stukken en nader onderzoek komt de Agrarische Adviescomrnissie Zeelandtot de<br />

volgende bevindingen.<br />

P. Nieuwenhuijse (59 jaar) exploiteert samerl rnet zijn echtgenote (58 jaar) en hun dochter M. Nieuwenhuijse<br />

(3 1 jaar) een agrarisch bedrijf annex loonwerk- en grondverzetbedrijf. Het bedrijf beschikt over<br />

fwee vestigingslocaties, te weten Kaasgat 6A te Kruiningen en I'Vlietweg 3 te Kruiningen.<br />

De locatie Kaasgat 6A betreft van oudsher de vestigingslocatie van het loonwerk- annex grondverzetbedrijf.<br />

De bedrijfsvoering in het agrarisch loonwerk richt zich met name op werkzaamheden ten behoeve<br />

van de teelt van aardappelen, suikerbieten en graan, persen, hakselen gras/mais, gewasbescherming en<br />

dergelijke. Voor de bedrijfsvoering in het grondverzet staan een zestal mobiele kranen (mini- tot rupskraan),<br />

een tweetal loaders en trekkers met gronddumpers ter beschikking.<br />

Toegelicht werd dat de bedrijfsvoering over de afgelopen jaren steeds meer verschoven is van het<br />

agrarisch loonwerk naar het grondverzet, hetgeen inrniddels de hoofdastiviteit van het bedrijf vormt. Bij<br />

het bedrijf zijn zevental medewerkers in dienst.<br />

P. Nieuwenhuijse woont op deze locatie.<br />

h-r de loop der tijden heeft P. Nieuwenhuijse het areaal cultuurgrond uitgebreid en is begin jaren negentig<br />

de locatie i" Vlietweg 3 aargekocht. De bedrijfsbebouwing op deze locatie omvat een oudere landbouwschuur<br />

van circa 400 n2 en een in de jaren negentig gebouwde loods van ruim 700 m2. Verder is enige<br />

verharding onder andere voor de tijdelijke opslag van suikerbieten aanwezig'<br />

De landbouwschuur wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de stalling van werktuigen en de opslag van enige<br />

bedrijfsbenodigdheden. De loods is vanaf het oogstseizoen in gebruik voor de opslag van stro, en met het<br />

vrijkomen van ruimte hierin ook voor de stalling van werktuigen'<br />

M. Nieuwenhuijse is op deze locatie woonachtig.<br />

De naastgelegen burgerwoning l' Vliefweg I is eveneens in eigendom van P. Nieuwenhuijse en wordt<br />

verhuurd.


BAz 1089<br />

Blad 2<br />

Het bedrijf beschikt over 48 ha eigendom, waarvan 33 ha de huiskavel van het bedrijf vormt, en over<br />

twee ha reguliere pacht. Daarnaast is een vijftigtal hectare in gebruik op basis van grondgebruikersverklaring<br />

en geliberaliseerde (éénjarige en kortlopende) pachtovereenkomsten.<br />

P. Nieuwenhuijse gaf aan dat van een jaarlijks wisselend areaal, indicatief een vijftigÍal hectare, weliswaar<br />

niet het gebruik op zijn naam staat geregistreerd, maar dat op dit areaal alle benodigde werkzaamheden<br />

worden venicht en de hierop geteelde producten worden vermarkt.<br />

Het bouwblok aan de l" Vlietlveg 3 heeft momenteel een omvang van circa 2500 m2.<br />

Het verzoek van betrokkenen omvat het vergroten van dit bouwblok tot I ha. Het toekonrstperspectief<br />

wordt geschetst van de exploitatie van het akkerbouwgedeelte vanuit deze locatie.<br />

Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de volgende<br />

conclusie. De maatschap Nieuwenhuijse exploiteert een grondverzet annex loonwerkbedrijf en een<br />

bedrijfsvoering in de akkerbouw. Hiertoe staan de bedrijfslocaties Kaasgat 6A en l" Vlietweg 3 te<br />

Kuiningen ter beschikking. Het ingediende verzoek betreft de uitbreiding van het bouwblok aan de 1'<br />

Vliefweg 3 te Kruiningen.<br />

Deze bedrijfsvoering is in zijn geheel ondergebracht in het samenwerkingsverband tussen M. Nieuwenhuijse<br />

en haar ouders. Gelet hierop en gelet op de operationele verwevenheid fussen l-ret agrarisch loonwerk<br />

en de exploitatie van de akkerbouwactiviteiten kan geen zuivere scheiding tussen deze activiteiten<br />

worden aangebracht. In dit stadiurn is, gelet op het feit dat een en ander zijn beslag nog dient te kijgen,<br />

nog niet helder hoe een toekomstige splitsing van het bedrijf vorm zal worden gegeven.<br />

Dit neernt niet weg dat de Agrarische Adviescomrnissie van mening is dat de akkerbouwactiviteiten<br />

zodarrig substantieel zijn dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. In verhouding tot de omvang<br />

van dit bedrijfsonderdeel zijn de gebruiksmogelijkheden op het bouwblok aan de 1'Vlietweg 3 dusdanig<br />

beperkt dat dit bouwblok onvoldoende rnogelijkÍreden biedt voor de ontwikkeling van de akkerbouwactiviteiten.<br />

De Agrarische Adviescommissie is van oordeel dat uitbreiding van de bedrijfsbebouwing noodzakelijk is<br />

voor een doehnatige agrarische bedrijfsvoering. Gelet hierop en op grond van de omvang van de bedrijfsvoering<br />

stelt de Adviescommissie voor om een bouwblok van I ha toe te kennen.<br />

Graag ontvangen wij een kopie van het schrijven van de gemeente, waarin de genomen beslissing aan de<br />

aanvrager wordt medegedeeld.<br />

Hoogachtend,<br />

AGRARISCHE ADVIESCOMMISSIE<br />

ZEELAND<br />

*,---"-::f<br />

{:: :::-':*--,*--*---<br />

H.P. Gerlings<br />

secretaris


BIJLAGE<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 27


Butiin Bouw Advies<br />

Van:<br />

Verzonden:<br />

Aan:<br />

GCr<br />

Onderwerp:<br />

Rien,<br />

Ruud van der Goes [Ruud.vanderGoes@Scheldestromen.nl]<br />

maandag 30 juli 201 2 16:00<br />

Butijn Bouw Advies<br />

Maurits Schipper<br />

RE: deÍinitieve RO 1e Vlietweg 3<br />

Bedankt voor de inÍo in 'rood'.<br />

W5 is OK met de R0. ln het kadervan art 3.1.'i. Bro kun je dan het def. wateradvies ontvangen.<br />

Tav van mijn vraag over regels m.b.t. (nw/toekomst.)bebouwingen de volgende gedachtengang:<br />

indien gemeente aangeeft wat het max bebouv/ingspercentage is dan gaan we ciaar (maar) vanuit. Hier<strong>bij</strong> hebben<br />

we dus le accepteren elat er (welticht) nog meer verhard wordi via terreinverhardingen of dat niei atles wordt<br />

tebouwrj. V/e hr:perr n":aar dat mn in het 1e gevai er zoveel als rnogelijk infiltreert en voor de rest de<br />

waierbergings(over)capacitejt in het opp.watersysteem (nog) votdoet. Bij overlast hebben wij echter toch wei<br />

trle.er een (exira) probleem op te lassen.<br />

rïvgr<br />

F"uud<br />

Van: Butijn Bouw Advies fmailto:info@butijnbouwadvies.nl]<br />

Vezonden: zaterdag 28 juli 2012 9:15<br />

Aan: Ruud van der Goes<br />

CC: Maurits Schipper<br />

Onderwerp: RE: defintieve RO le Vlietweg 3<br />

Dag Ruud,<br />

Hier<strong>bij</strong> rnijn reactie iin rood) achter jouw vragerr/opmerkingen.<br />

lk hoop zo voldoende te hebben aangeleverd om een positieve reactie te mogen ontvangen.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

441,4 A,A Waarde<br />

T:011.3-504435<br />

E: info@butiinbouwadvi<br />

Van: Ruud van der Goes lmailto:Ruud.vanderGoes@Scheldestromen. nll<br />

Vezonden: vrijdag 20 juli 20tZ B=47<br />

Aan: Butijn Bouw Advies<br />

CC: Maurits Schipper<br />

Onderwerp: RE: defintieve RO le Vlietweg 3<br />

Rien,<br />

Butijn


Hoe groot was het bouwbtok eerst? ca. 4450 m2<br />

Hoe regel dat aanleg waterberging ptaatsvindt <strong>bij</strong> werketijke reatistie verhardingen/gebouwen? Via<br />

voorschrift/reget? indien dit een wettetijke eis is die voor alte boeren getdt ats ze uit gaan breiden dient dat in de<br />

regets opgenomen te worden. M.i. is dat mogetijk, maar ik weet niet of de gemeente dit ook van ptan is. Zoats het<br />

nu in de ruimtetijke onderbouwing staat is het naar mijn mening zoats het attijd gebruiketijk was te doen. Mochten<br />

juttie het nu anders geregeld witlen zien denk ik dat het goed is om daar op een ander niveau met de gemeente<br />

over te spreken.<br />

Bij opp.waterkwaliteit staat niets vermeld over mogelijke negatief effect kwatiteit afstromend water over<br />

terreinverhardingen i.v.m. processen die daarop plaatsvinden!<br />

Misschien heb je het over het hoofd gezien maar ik had het votgende er voor opgenomen wat m.i. voldoet aan de<br />

eisen die gestetd kunnen worden in deze situatie:<br />

Het bestaande terein Ís op afschot naar de aanliggende gronden gelegd. BI het leggen van ntêuw verhard<br />

terrein zal dit vootzien worden van straatkolken aangesloten op een uangput dtê veruolgens loost op de sloot.<br />

Bij watervoorziening is nog niets opgenomen over (wet/geen)hergebruik en waarom (niet?)!<br />

Onder het kopje duurzaamheid had ik ook iets opgenomen Íe hieronder:<br />

De mogelrjkheid om het schone hemelwater te hergebruiken als het zogenaamde "grijswater" bliift bestaan,<br />

vooralsnog is dit in betreffend plan nbt opgenomen.<br />

Wit je bovenstaande atsnog aanpassen; verder OK.<br />

mvrgr<br />

Ruud<br />

Van : Butijn Bouw Advies I ma ilto : info@ butijtr bouwadvies. nl]<br />

Verzonden: donderdag 19 juli 20L2 L3:L7<br />

Aan: Ruud van der Goes<br />

Ondelwerp: defintíeve RO 1e Vlietweg 3<br />

Dag Ruud,<br />

Hier<strong>bij</strong> de definitieve versie van de GRO 1" Vlietweg 3.<br />

Graag je reactie hier nog op zodat dit er als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> aan toegevoegd kan worden.<br />

Bij voorbaat dank.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

44t4 AAWaarde<br />

T:0113-504435<br />

E: info@butíinbouwadvies.nl<br />

Buiijn<br />

t.-':: ' :,., : r'. :-: , -<br />

. I,lt.lii llr -r:ri,l<br />

info@)scheldestromen.nl<br />

; www.scheldestromen.nl<br />

Kanaalweq 'l 4337 PA Middelburq :,,, Kennedvlaan 'Í 4538 AE Terneuzen


BIJLAGE<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 28


Quick scan voor het perceel 1 e Vlietweg 3 onder Kruiningen in het<br />

kader van de flora- en faunawet<br />

________________________________________________________<br />

Bureau Woets’ Insecten<br />

_____________________<br />

Ir. J .Woets<br />

Oranjepad 32, 4461 TP Goes<br />

0113-23.24.65<br />

jwoets@hetnet.nl<br />

Goes, 31 juli 2012<br />

Dit rapport beslaat 1 bladzijde


Quick scan voor het perceel 1 e Vlietweg 3 onder Kruiningen in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het plan betreft de uitbreiding van het bouwvlak <strong>bij</strong> de boerderij aan de 1e Vlietweg op<br />

nummer 3 <strong>bij</strong> Kruiningen in noordelijke richting. Het betreft bouwland waarop nu<br />

wintertarwe staat.<br />

Waarnemingen<br />

Het bouwland is bekeken op 31 juli 2012. Het is werkelijk vrij van onkruiden; ik heb<br />

er geen kunnen vinden. Op het talud van de sloot langs de weg en een beetje op de halve<br />

meter onbeteelde rand van het bouwland domineren de grassen. Het gaat om engels raaigras,<br />

europese hanepoot, gewoon struisgras, glanshaver, riet en kweek. Ook zijn er grote<br />

brandnetel, witte dovenetel en zachte melkdistel te zien.<br />

Verwachtingen<br />

Op het bouwland is niets te zoeken voor kleine zoogdieren. Alleen na de oogst zullen ze iets<br />

kunnen doen met de gemorste tarwe.<br />

In sommige gewassen willen een paar vogelsoorten broeden, die doorgaan voor<br />

weidevogels in Nederland, maar in het Zeeuwse willen nestelen op bouwland met een kort<br />

gewas in het voorjaar zoals aardappels. Het maakt hen niet uit, kort gras of korte stengels van<br />

de gepote aardappels; het gaat om de toekomstige dekking. Het betreft vooral de kievit en de<br />

scholekster. Een fazant wil zijn plek er soms ook vinden.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen beschermde soorten planten gevonden en die kunnen er ook niet terecht <strong>bij</strong> het<br />

gangbare akkerbouwkundige regime.<br />

Kleine soorten zoogdieren zitten wellicht een beetje in het sloottalud.<br />

De kievit, de scholekster en de fazant kunnen als broedvogel aanwezig zijn.<br />

Advies<br />

Houd rekening met mogelijke broedgevallen. Zolang die er zijn, kan niet met het werk<br />

worden begonnen. Er mag wel ruimschoots voor het broedseizoen (formeel 15 maart tot 15<br />

juli) of erna met de nodige werkzaamheden worden begonnen.<br />

Als de broedvogels worden ontzien, hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te<br />

worden gevraagd.<br />

____________________


Quick scan voor het perceel 1 e Vlietweg 3 onder Kruiningen in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het plan betreft de uitbreiding van het bouwvlak <strong>bij</strong> de boerderij aan de 1e Vlietweg op<br />

nummer 3 <strong>bij</strong> Kruiningen in noordelijke richting. Het betreft bouwland waarop nu<br />

wintertarwe staat.<br />

Waarnemingen<br />

Het bouwland is bekeken op 31 juli 2012. Het is werkelijk vrij van onkruiden; ik heb<br />

er geen kunnen vinden. Op het talud van de sloot langs de weg en een beetje op de halve<br />

meter onbeteelde rand van het bouwland domineren de grassen. Het gaat om engels raaigras,<br />

europese hanepoot, gewoon struisgras, glanshaver, riet en kweek. Ook zijn er grote<br />

brandnetel, witte dovenetel en zachte melkdistel te zien.<br />

Verwachtingen<br />

Op het bouwland is niets te zoeken voor kleine zoogdieren. Alleen na de oogst zullen ze iets<br />

kunnen doen met de gemorste tarwe.<br />

In sommige gewassen willen een paar vogelsoorten broeden, die doorgaan voor<br />

weidevogels in Nederland, maar in het Zeeuwse willen nestelen op bouwland met een kort<br />

gewas in het voorjaar zoals aardappels. Het maakt hen niet uit, kort gras of korte stengels van<br />

de gepote aardappels; het gaat om de toekomstige dekking. Het betreft vooral de kievit en de<br />

scholekster. Een fazant wil zijn plek er soms ook vinden.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen beschermde soorten planten gevonden en die kunnen er ook niet terecht <strong>bij</strong> het<br />

gangbare akkerbouwkundige regime.<br />

Kleine soorten zoogdieren zitten wellicht een beetje in het sloottalud.<br />

De kievit, de scholekster en de fazant kunnen als broedvogel aanwezig zijn.<br />

Advies<br />

Houd rekening met mogelijke broedgevallen. Zolang die er zijn, kan niet met het werk<br />

worden begonnen. Er mag wel ruimschoots voor het broedseizoen (formeel 15 maart tot 15<br />

juli) of erna met de nodige werkzaamheden worden begonnen.<br />

Als de broedvogels worden ontzien, hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te<br />

worden gevraagd.<br />

____________________


Quick scan voor het perceel 1 e Vlietweg 3 onder Kruiningen in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het plan betreft de uitbreiding van het bouwvlak <strong>bij</strong> de boerderij aan de 1e Vlietweg op<br />

nummer 3 <strong>bij</strong> Kruiningen in noordelijke richting. Het betreft bouwland waarop nu<br />

wintertarwe staat.<br />

Waarnemingen<br />

Het bouwland is bekeken op 31 juli 2012. Het is werkelijk vrij van onkruiden; ik heb<br />

er geen kunnen vinden. Op het talud van de sloot langs de weg en een beetje op de halve<br />

meter onbeteelde rand van het bouwland domineren de grassen. Het gaat om engels raaigras,<br />

europese hanepoot, gewoon struisgras, glanshaver, riet en kweek. Ook zijn er grote<br />

brandnetel, witte dovenetel en zachte melkdistel te zien.<br />

Verwachtingen<br />

Op het bouwland is niets te zoeken voor kleine zoogdieren. Alleen na de oogst zullen ze iets<br />

kunnen doen met de gemorste tarwe.<br />

In sommige gewassen willen een paar vogelsoorten broeden, die doorgaan voor<br />

weidevogels in Nederland, maar in het Zeeuwse willen nestelen op bouwland met een kort<br />

gewas in het voorjaar zoals aardappels. Het maakt hen niet uit, kort gras of korte stengels van<br />

de gepote aardappels; het gaat om de toekomstige dekking. Het betreft vooral de kievit en de<br />

scholekster. Een fazant wil zijn plek er soms ook vinden.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen beschermde soorten planten gevonden en die kunnen er ook niet terecht <strong>bij</strong> het<br />

gangbare akkerbouwkundige regime.<br />

Kleine soorten zoogdieren zitten wellicht een beetje in het sloottalud.<br />

De kievit, de scholekster en de fazant kunnen als broedvogel aanwezig zijn.<br />

Advies<br />

Houd rekening met mogelijke broedgevallen. Zolang die er zijn, kan niet met het werk<br />

worden begonnen. Er mag wel ruimschoots voor het broedseizoen (formeel 15 maart tot 15<br />

juli) of erna met de nodige werkzaamheden worden begonnen.<br />

Als de broedvogels worden ontzien, hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te<br />

worden gevraagd.<br />

____________________


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12<br />

laat


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


BIJLAGE<br />

Situatietekening<br />

GRO 1 e Vlietweg 3 te Kruiningen www.butijnbouwadvies.nl 29


BIJLAGE 3<br />

Ruimtelijke onderbouwing 2e Vlietweg 18b Oostdijk


Reimerswaal<br />

Ruimtelijke onderbouwing<br />

2 e Vlietweg 18b Oostdijk


Vergroten agrarisch bouwvlak en realisatie bouwmogelijkheid<br />

bedrijfswoning 2 e Vlietweg 18b te Oostdijk<br />

Planstatus<br />

Datum: Status:<br />

31 juli 2012 definitief<br />

Opdrachtgever:<br />

Maatschap Sinke - Oostdijk<br />

Dhr. A.W. Sinke<br />

Tweede Oostdijkweg 8<br />

4415 AD Oostdijk<br />

Adviseur:<br />

Butijn Bouw Advies<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 1


Inhoud<br />

1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding 3<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing 3<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing 4<br />

2. Planbeschrijving<br />

2.1. Huidige situatie 5<br />

2.2. Omschrijving initiatief 5<br />

3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding 6<br />

3.2. Beleid 6<br />

3.2.1. Rijksbeleid 6<br />

3.2.2. Provinciaal beleid 7<br />

3.2.3. Gemeentelijk beleid 10<br />

4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing 13<br />

4.2. Water 13<br />

4.3. Archeologie 16<br />

4.4. Ecologie 17<br />

4.5. Verkeer 21<br />

4.6. Bodemkwaliteit 21<br />

4.7. Geluid 22<br />

4.8. Bedrijfszonering 22<br />

4.9. Luchtkwaliteit 24<br />

4.10. Externe veiligheid 25<br />

4.11. Economische uitvoerbaarheid 27<br />

5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging 28<br />

5.2. Conclusie 28<br />

Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 2


1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding<br />

Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is inzicht geven in de (ruimtelijke) ontwikkelingen in<br />

verband met het initiatief van Maatschap Sinke – Oostdijk tot het vergroten van het agrarisch bouw-<br />

vlak en het mogelijk maken van het bouwen van een bedrijfswoning aan de 2 e Vlietweg 18b te<br />

Oostdijk wegens bedrijfsverplaatsing vanuit de kom Oostdijk naar betreffende locatie.<br />

Vanwege de groei van het bedrijf en de onmogelijkheden om uit te breiden op de locatie in de kern,<br />

hebben in 2000 de eerste gesprekken met de gemeente plaatsgevonden om het bedrijf te verplaatsen<br />

naar het buitengebied. Dit verzoek is door de gemeente zeer positief ontvangen.<br />

Om reden dat het financieel niet mogelijk was om het gehele bedrijf in 1 keer te verhuizen naar een<br />

nieuw bouwblok in het buitengebied is er een fasegewijze mogelijkheid door de gemeente<br />

aangeboden waarvan de heer Sinke gebruik heeft gemaakt. De fasegewijze oplossing ziet er als volgt<br />

uit:<br />

1. Het realiseren van een nieuwe nevenlocatie in het buitengebied, 2e Vlietweg 18b, van 2500<br />

m2 waarop de nieuwe loods gebouwd kon worden. Deze fase is in 2005/2006 gerealiseerd;<br />

2. de overige bedrijfsactiviteiten verhuizen van de 2e Oostdijkweg 8 naar de 2e Vlietweg 18b.<br />

Hiervoor dient het bouwvlak vergroot te worden tot 1 hectare en de mogelijkheid voor het<br />

bouwen van de bedrijfswoning opgenomen te worden. Tevens dient de agrarische<br />

bestemming van de locatie binnen de kern, 2e Oostdijkweg 8, gewijzigd te worden naar de<br />

bestemming Wonen.<br />

Onderhavige onderbouwing gaat nader in op het doorvoeren van het eerste aspect van stap 2 , de<br />

eindfase, om tegemoet te komen aan de wens van zowel de ondernemer als de gemeente. Het laatste<br />

aspect van stap 2 zal door middel van het opstellen van een wijzigingsplan van het bestemmingsplan<br />

Kom Oostdijk gerealiseerd worden.<br />

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan,<br />

dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige<br />

bestemming van het betreffende gebied.<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing<br />

Het initiatief tot vergroting van het agrarisch bouwvlak met daar<strong>bij</strong> de mogelijkheid tot realisatie van<br />

een bedrijfswoning op beoogde locatie in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal is gewenst<br />

om de doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit van het agrarisch bedrijf voor de<br />

toekomst te waarborgen. Dit mede gelet op de verhuizing van de bestaande agrarische activiteiten<br />

vanuit de kern Oostdijk naar de betreffende planlocatie aan de 2 e Vlietweg 18b te Oostdijk.<br />

Het beoogd initiatief is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

In voornoemd bestemmingsplan is echter een wijzigingbevoegdheid opgenomen voor het vergroten<br />

van een agrarisch bouwvlak. Dit geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid<br />

om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) realisatie van beoogd<br />

initiatief mogelijk te maken, mits voldaan wordt aan de daar<strong>bij</strong> gestelde voorwaarden.<br />

Nu het bestemmingsplan geheel geactualiseerd wordt heeft het college op het verzoek van de<br />

initiatiefnemer besloten om de voorgestelde wijzigingen mee te nemen in het nieuwe<br />

bestemmingsplan Buitengebied, onder de voorwaarde dat:<br />

de bedrijfsactiviteiten aan de 2 e Oostdijkweg 8 te Oostdijk beëindigd worden en de<br />

bedrijfsbebouwing op voornoemde locatie gedeeltelijk gesloopt worden;<br />

de bestemming van de voornoemde locatie gewijzigd wordt van een agrarische functie naar<br />

een woonbestemming.<br />

Beide voorwaarden worden in een anterieure overeenkomst vastgelegd.<br />

Tevens dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:<br />

een situatieschets;<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 3


een goede ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het initiatief planologisch inpasbaar is<br />

op de beoogde locatie.<br />

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing beoogt aan de bovengestelde voorwaarde te voldoen. De<br />

situatieschets is separaat <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing<br />

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt een<br />

omschrijving van het project gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de planologische toets m.b.t. het<br />

beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de sectorale toetsen aan de orde. Als laatste wordt in hoofdstuk 5<br />

ingegaan op de resultaten.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 4


2. Planbeschrijving<br />

2.1 Huidige situatie<br />

In de Maatschap Sinke - Oostdijk nemen de volgende personen deel: dhr. A.W. Sinke sr. en zijn zonen<br />

A.W. Sinke jr. en M.J. Sinke. Het bedrijf wordt als één bedrijfsvoering geëxploiteerd en beschikt<br />

daartoe over twee bedrijfslocaties. Van oudsher is het bedrijf gevestigd aan de 2 e Oostdijkweg 8 te<br />

Oostdijk, gelegen in de bebouwde kom. Vanwege gebrek aan mogelijkheden om op die locatie uit te<br />

kunnen breiden, is er in 2006 een nieuwe loods gebouwd in het buitengebied aan de 2 e Vlietweg 18b<br />

te Oostdijk op een nieuw agrarisch bouwvlak met een beperkte omvang. De huidige bedrijfswoning is<br />

nog gesitueerd <strong>bij</strong> het bedrijf in de bebouwde kom.<br />

Bestaande bedrijfsruimten en bedrijfswoning aan de 2 e Oostdijkweg 8<br />

Bestaande bedrijfsruimte aan de 2 e Vlietweg 18b<br />

In 2005 omvatte de bedrijfsvoering 12 á 13 ha cultuurgrond. In 2006 is een kavel van 3,5 ha<br />

aangekocht en in 2007 is een kavel van 5,5 ha aan de Lavendeldijk aangekocht. Op deze wijze is het<br />

areaal fruit toegenomen tot circa 21 ha in 2011, hetgeen voor tweederde appels en voor een derde<br />

peren betreft. De productie is toegenomen tot circa 600 ton in 2010 en 900 ton in 2011.<br />

2.2 Omschrijving initiatief<br />

De wens van de initiatiefnemer is om aan de 2 e Vlietweg 18b het agrarisch bouwvlak te vergroten tot<br />

1 ha en een bedrijfswoning te bouwen. Tevens is vanwege de onderliggende laatste doorvoering van<br />

de bedrijfsverplaatsing, de noodzaak aanwezig ook de bedrijfsgebouwen uit te breiden.<br />

Om de bedrijfsverplaatsing compleet te maken dient hierin de mogelijkheid tot het bouwen van een<br />

nieuwe bedrijfswoning meegenomen te worden, wat inhoudt dat de nadere aanwijzing “zd”(of andere<br />

daarvoor bedoelde aanduiding) achterwege blijft. Bij een volwaardige bedrijfsinrichting is het wonen<br />

op de locatie van groot belang vanwege de directe controle/bewaking van het bewaarproces van het<br />

fruit wat volledig binnen deze locatie opgeslagen gaat worden in bewaarcellen. In de eerdere<br />

procedure (voor de 2500 m2) is al geattendeerd op het belang van deze bedrijfswoning <strong>bij</strong> een<br />

volwaardige bedrijfsinrichting (1 hectare).<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 5


3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding<br />

In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.<br />

3.2. Beleid<br />

3.2.1. Rijksbeleid<br />

Op 27 februari 2006 is de nota Ruimte in werking getreden. Deze nota bevat het ruimtelijk beleid tot<br />

2020, waar<strong>bij</strong> de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.<br />

Met de nota Ruimte krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor ontwikkeling. Met een aantal<br />

regels op het gebied van water, landschap en cultuurhistorie kunnen provincies en gemeenten hun<br />

verantwoordelijkheden waarmaken met oog voor nationale belangen.<br />

Een aantal punten uit de Nota Ruimte wordt op deze plaats kort uitgelicht. In de eerste plaats het<br />

bundelingbeleid. Ten aanzien van verstedelijking en economische activiteiten gaat de Nota Ruimte uit<br />

van de bundelingstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing ten behoeve van verstedelijking en<br />

economische activiteiten moet worden geconcentreerd: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op<br />

het bestaande bebouwde gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De<br />

bundelingstrategie ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en<br />

draagt zodoende <strong>bij</strong> aan de rijksdoelstelling van krachtige steden en een vitaal landelijk gebied. Naast<br />

bundeling is ook inbreiding, oftewel bouwen binnen bestaand bebouwd gebied, een belangrijk thema<br />

in de Nota Ruimte. Ten aanzien van het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied wordt in de Nota<br />

Ruimte een streefgetal van 40% genoemd. Als grens van het bestaand bebouwd gebied wordt de<br />

grens zoals gerealiseerd in het jaar 2000 gehanteerd. Om deze doelstelling in praktijk te brengen<br />

moeten de opgaven voor revitalisering, herstructurering en transformatie volgens de Nota Ruimte<br />

krachtig ter hand worden genomen.<br />

West-Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Zak van Zuid-Beveland worden in de Nota Ruimte als<br />

Nationaal Landschap benoemd. Dit zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke, en nationaal<br />

kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee <strong>bij</strong>zondere natuurlijke en recreatieve<br />

kwaliteiten.<br />

Duurzame en vitale landbouw<br />

De landbouw, de grootste grondgebruiker van Nederland, zit midden in een veranderingsproces. De<br />

verwachtingen van de samenleving op gebieden als voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu<br />

ontwikkelen zich snel. Tegelijk heeft de liberalisering van de wereldmarkt ingrijpende gevolgen.<br />

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het<br />

beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel<br />

tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden<br />

opnemen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw<br />

onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te<br />

vergemakkelijken.<br />

Het rijk streeft naar bundeling van de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw in<br />

duurzaam ingerichte en landschappelijk goed ingepaste landbouwontwikkelingsgebieden. De<br />

provincies dienen zulke gebieden aan te wijzen en in hun streekplan (omgevingsplan) te begrenzen,<br />

en de ontwikkeling van deze vormen erbuiten af te remmen. Het ruimtelijk beleid is er op gericht de<br />

kracht van de bestaande landbouwontwikkelingsgebieden te versterken en de daarvoor benodigde<br />

ruimte te behouden. Het rijk toetst of provincies de bovenstaande uitgangspunten in hun<br />

streekplannen (omgevingsplannen) verwerken.<br />

Conclusie:<br />

Beoogde locatie is niet gelegen in het Nationaal Landschap. Het bedrijf betreft een bestaand<br />

fruitteeltbedrijf, het bestaande bouwvlak wordt met ca. 3000 m2 vergroot tot 1 ha. Beoogd initiatief is<br />

derhalve niet in strijd met het rijksbeleid.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 6


3.2.2. Provinciaal beleid<br />

Op 30 juni 2006 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan vastgesteld. Dit heeft op 1 oktober<br />

2006 rechtskracht verkregen. Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan<br />

Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een<br />

<strong>bij</strong>drage moet worden geleverd aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele<br />

dynamiek. Tegelijkertijd is het Omgevingsplan gericht op het versterken en ontwikkelen van de<br />

kernkwaliteiten van de regio.<br />

Ook gaat het nader in op de landbouw en het platteland. Een aantal doelstellingen en acties die de<br />

provincie hiervoor stelt, en gedeeltelijk ook voor betreffend plan van toepassing zijn, zijn hieronder<br />

opgenomen:<br />

Doelstellingen:<br />

Versterken economische vitaliteit en multifunctionele karakter van het landelijk gebied;<br />

Instandhouden en verder ontwikkelen agrarische productiefunctie en verwerkende<br />

industrie;<br />

Bevorderen duurzaam en veilig producerende landbouw;<br />

Bieden van flexibiliteit en ondersteunen van ontwikkelingsmogelijkheden aan de<br />

grondgebonden en verbrede landbouw, door onder andere:<br />

o Het optimaliseren van de agrarische verkaveling en streven naar schaalvergroting;<br />

o Streven naar betere benutting beschikbaar zoet water;<br />

o Bevorderen nieuwvestiging melkveehouderij;<br />

o Bevorderen groei aquacultuur;<br />

o Bevorderen groei van biologische productie;<br />

o Versterken samenwerking in de keten;<br />

Bevorderen geconcentreerde ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw:<br />

o Concentratie van nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Kanaalzone;<br />

o Voorkomen grootschalige ontwikkeling intensieve veehouderij.<br />

Tevens wordt ingegaan op het zoveel mogelijk voorkomen van nieuwe bouwvlakken:<br />

Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

Op 20 maart 2012 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

vastgesteld en vrijgegeven voor de inspraak. In dit ontwerpplan staat het voorstel van het college<br />

voor het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het omgevingsplan geeft de<br />

provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort<br />

samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en<br />

goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.<br />

Grondgebonden landbouw<br />

Voor de grondgebonden landbouw wil de Provincie zoveel als mogelijk de 'eigenschaligheid' van<br />

agrarische ondernemers bevorderen. Onder eigenschaligheid wordt verstaan dat agrarische<br />

ondernemers inzetten op een verdere ontwikkeling van het agrarisch bedrijf die het beste aansluit <strong>bij</strong><br />

de ondernemer, de omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die <strong>bij</strong> het desbetreffende<br />

bedrijf kan worden gerealiseerd. Afhankelijk van de bestaande bedrijfsstructuur zijn daar<strong>bij</strong> aspecten<br />

als schaalvergroting, verbreding, deeltijd-landbouw of combinaties daarvan aan de orde.<br />

De inzet op vitaliteit en innovatie vraagt om een invulling door ondernemers. Daarvoor wordt in het<br />

algemeen ruimte geboden. De doelstelling om omgevingskwaliteiten veilig te stellen en waar gewenst<br />

uit te bouwen wordt daar<strong>bij</strong> betrokken.<br />

Vooral de grondgebonden landbouw zal te maken krijgen met de wijzigingen in het Europees<br />

Landbouwbeleid (GLB). Om de ondernemers in het noodzakelijke veranderingsproces te ondersteunen<br />

wil de Provincie dit proces faciliteren door:<br />

Het bieden van een nader in te vullen stimulerend kader voor de landbouw, waar op basis van<br />

de aanwezige omgevingskwaliteiten de meest geschikte ontwikkelingen worden aangegeven<br />

(zoals beschikbaarheid zoetwater, mogelijkheden groene/blauwe diensten)<br />

Een daarop afgestemd stimulerings- en subsidiebeleid. Beschikbare middelen worden met<br />

prioriteit toegekend aan kansrijk geachte ontwikkelingen.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 7


Inzet van de Zeeuwse grondbank, kavelruil instrumentarium, etc.<br />

De Provincie schrijft geen maximum omvang van het bouwblok voor. De gemeente kan dit nader<br />

invullen en maatwerk leveren. In de gemeentelijke afweging is aandacht voor vormgeving en<br />

landschappelijke inpassing.<br />

Bufferzones<br />

Binnen het agrarisch gebied dient rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot<br />

woon- en verblijfsrecreatiegebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en<br />

kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het<br />

gemeentelijk ruimtelijk beleid. Waar het de stank van intensieve veehouderij betreft dient rekening<br />

gehouden te worden met de in de Regeling geurhinder en Veehouderij opgenomen normen en<br />

afstanden. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een<br />

afstand van minimaal 100 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand (50 meter) kan<br />

gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder <strong>bij</strong> de gevoelige bestemmingen<br />

optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven.<br />

Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiegebieden dient een afstand<br />

van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Ten opzichte van natuurgebieden dient invulling<br />

gegeven te worden aan een afwegingszone van 100 meter. Als aangetoond wordt dat geen<br />

schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand<br />

toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel <strong>bij</strong> nieuwe gevoelige als <strong>bij</strong><br />

nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening<br />

gehouden te worden.<br />

Ontwerp Verordening Ruimte<br />

Samenwerking tussen de Provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het<br />

ontwerp omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo´n groot belang<br />

dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van<br />

het beleid, verandert ook de verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een<br />

Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over<br />

uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale<br />

waterkeringen in opgenomen.<br />

Landschappelijk inpassen<br />

Voor het inpassen van nieuwe elementen en ontwikkelingen in het landschap wordt er in het<br />

Omgevingsplan genoemd dat deze moeten aansluiten <strong>bij</strong> het bestaande karakter van het landschap<br />

en het bestaande landschap niet mogen verstoren. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een<br />

nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel<br />

deel uitmaakt van het landschap.<br />

Uitvoering:<br />

Op de locatie is reeds een bouwvlak aanwezig wat vergroot wordt. Rondom het perceel is een<br />

windhaag aanwezig. Op het gedeelte van het perceel wat niet verhard is, staan fruitbomen. Het<br />

geheel zorgt reeds voor een dichte groene buffer. Verdere aanvulling hiervan is, mede gelet op de<br />

situatie grenzend aan andere bedrijven in een niet open polderlandschap, niet noodzakelijk.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 8


Locatie nieuwe<br />

bedrijfswoning<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief voortkomt uit het verplaatsen van een agrarisch<br />

bedrijf uit de bebouwde kom naar het buitengebied op een locatie waar een volwaardig agrarisch<br />

bouwvlak van 1 ha nog ontbreekt terwijl er wel sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het<br />

provinciaal beleid geeft ruimte om in dergelijke gevallen het bedrijf in aanmerking te laten komen voor<br />

het realiseren van een vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak tot 1 ha en de bouw van<br />

een bedrijfswoning. Het initiatief past derhalve in het provinciaal beleid.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 9


3.2.3. Gemeentelijk beleid<br />

Door de gemeente zijn er in de loop van de tijd verschillende beleidsstukken en programma’s<br />

vastgesteld. De belangrijkste die van toepassing zijn op betreffende planwijziging zijn:<br />

Ontwerp structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Ontwerp Structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal is een ontwerp structuurvisie opgesteld welke<br />

onderdeel uitmaakt van een actueel beleids- en toetsingskader voor de bouw- en<br />

gebruiksmogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het nieuwe beleids- en<br />

toetsingskader zal bestaan uit een ontwikkelingsgerichte structuurvisie buitengebied Reimerswaal en<br />

een consoliderend en toekomstgericht bestemmingsplan buitengebied Reimerswaal.<br />

Enkele tekstblokken uit voornoemde visie, die voor beoogd initiatief van belang zijn, zijn hieronder<br />

nagenoeg onveranderd overgenomen.<br />

Schaalvergroting:<br />

Zoals ook verwoord in de ontwerp-structuurvisie is een van de meest in het oogspringende trends in<br />

de land- en tuinbouw schaalvergroting. Reimerswaal volgt deze trend. Het aantal bedrijven neemt af,<br />

de bedrijfsomvang per bedrijf neemt toe en het totale areaal voor de belangrijkste sectoren neemt<br />

eveneens toe. Grotere bedrijven realiseren een hogere arbeidsproductiviteit, beschikken veelal over<br />

bedrijfsopvolging en zijn moderner ingericht. Schaalvergroting betekent ook dat er op minder plaatsen<br />

landbouwproductie plaatsvindt in het landelijk gebied.<br />

Van belang is hoe de groter wordende bedrijven in het landschap worden of zijn ingepast. Het aantal<br />

verkeerbewegingen neemt veelal met de bedrijfsomvang toe.<br />

Op regio- en sectorniveau hoeft schaalvergroting echter niet te leiden tot verkeertoename.<br />

Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke<br />

positie in <strong>bij</strong> zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector<br />

dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezond en<br />

(inter)nationaal concurrerend bedrijf. Het bestemmingsplan biedt ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />

om het bedrijf gezond en concurrerend te houden.<br />

De grondgebonden agrarische sector krijgt in Reimerswaal ruime ontwikkelingsmogelijkheden.<br />

Nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven als rundveehouderijen, waar<strong>bij</strong> weidegang een<br />

voorwaarde is, open tuinbouw zoals fruitteeltbedrijven en akkerbouwbedrijven behoort tot de<br />

mogelijkheden op basis van de visie indien deze bedrijven ter plaatse ruimtelijk en milieuhygiënisch<br />

verantwoord worden gerealiseerd. Nieuwvestiging in gebieden met ecologische waarden en in<br />

kernrandzones is derhalve uitgesloten.<br />

Doorgroei grondgebonden agrarische bedrijven<br />

De gemeente Reimerswaal biedt <strong>bij</strong> uitstek ruimte om grote grondgebonden bedrijven te huisvesten.<br />

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ biedt bedrijven de mogelijkheid door te groeien tot bouwvlakken<br />

van 2 hectare. Doorontwikkeling tot een omvang van meer dan 2 hectare is in alle agrarische<br />

gebieden onder voorwaarden mogelijk, met uitzondering van gebieden met ecologische waarden en in<br />

kernrandzones. Aan doorontwikkeling wordt alleen medewerking verleend indien het perceel op<br />

verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap. Doorgroei is derhalve maatwerk.<br />

Bestemmingsplan:<br />

Het initiatief tot vergroting van een agrarisch bouwvlak en realisatie van de bouwmogelijkheid voor<br />

een bedrijfswoning in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal betreft het uitvoeren van de<br />

laatste fase van de bedrijfsverplaatsing vanuit de kom naar het buitengebied en is noodzakelijk om<br />

een doelmatige bedrijfsvoering van het bestaande volwaardig agrarische bedrijf mogelijk te maken.<br />

De gronden waarop het bestaande te vergroten agrarisch bouwvlak is gesitueerd heeft de<br />

bestemming “Agrarische doeleinden”. Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 10


“Buitengebied” alsmede de 2 e herziening hiervan. Deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de<br />

gemeente Reimerswaal op respectievelijk 30 oktober 2001 en 30 mei 2006 en gedeeltelijk<br />

goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zeeland op respectievelijk 11 juni 2002 en 19 december<br />

2006. De 5 e herziening is op 22 juli 2010 onherroepelijk geworden.<br />

Om reden dat in voornoemd bestemmingsplan voor beoogde locatie de bouwmogelijkheid voor een<br />

bedrijfswoning is uitgesloten is het initiatief in strijd met artikel 2 van het geldend bestemmingsplan.<br />

Tevens is de noodzaak aanwezig het bestaande bouwvlak te vergroten tot 1 ha.<br />

In voornoemd bestemmingsplan is echter een wijzigingbevoegdheid opgenomen. Dit geeft het college<br />

van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om met toepassing van artikel 3.6 van de Wro<br />

vergroting van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied mogelijk te maken, mits voldaan wordt<br />

aan de daar<strong>bij</strong> gestelde voorwaarden. De voorwaarden zijn hieronder opgenomen:<br />

Toetsing aan deze voorwaarden:<br />

a) de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1 ha;<br />

b) planwijziging is noodzakelijk voor realisatie van een zo doelmatig mogelijke bedrijfsvoering<br />

en continuïteit van het agrarisch bedrijf, zie voor een verdere <strong>toelichting</strong> het advies van de<br />

AAZ welke als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> is <strong>bij</strong>gevoegd;<br />

c) er is reeds sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf echter verdeeld over twee locaties;<br />

d) planwijziging zal niet in het nadeel werken van omliggende agrarische bedrijven (zie ook<br />

paragraaf 4.8); onevenredige verstening zal niet optreden. Vanwege de bestaande agrarische<br />

bedrijfsactiviteiten zal realisatie van beoogde wijziging geen nadelige invloed hebben op de<br />

infrastructuur;<br />

e) het betreft een fruitteeltbedrijf en geen intensieve veehouderij;<br />

f) nvt;<br />

g) Door b&w is advies gevraagd aan de agrarisch deskundige (AAZ), die positief hebben<br />

geadviseerd op onderhavig initiatief. Verwezen wordt naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 11


Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief geheel past binnen de beleidskaders die door de<br />

gemeente Reimerswaal zijn opgesteld. Derhalve kan de beoogde wijziging, betreffende het vergroten<br />

van het agrarische bouwvlak inclusief de daaraan gerelateerde bebouwingsmogelijkheid tot een<br />

oppervlakte van 70% van het nieuwe bouwvlak en een bedrijfswoning, in de actualisatie van het<br />

bestemmingsplan Buitengebied meegenomen worden. Zodat de reeds in 2005 in gang gezette<br />

gefaseerde bedrijfsverplaatsing vanuit de bebouwde kom Oostdijk naar het buitengebied afgerond kan<br />

worden.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 12


4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing<br />

De beoogde locatie is gelegen aan de 2 e Vlietweg 18b, een doodlopende polderweg gelegen in het<br />

buitengebied ca 140 meter uit de bebouwde kom grens van het dorpje Oostdijk. Op het beoogd<br />

bouwvlak is reeds een bedrijfsloods aanwezig met een oppervlakte van 660 m2. De loods is<br />

uitgevoerd in geïsoleerde damwandbeplating in een donkere kleur. Bij het toevoegen van nieuwe<br />

agrarische bedrijfsgebouwen zullen deze afgestemd worden op de bestaande loods qua hoofdvorm en<br />

materialen. De locatie van de nieuwe woning is gesitueerd rechts voor de bestaande loods, circa 20<br />

meter uit de as van de weg.<br />

Op dit moment is het erf rondom de loods aangeplant met fruitbomen. Door de aanwezigheid van<br />

deze fruitbomen en de windhaag geeft dit de locatie een groen aanzien.<br />

De locatie is gelegen direct grenzend aan de gronden van de agrarische producten verwerkende<br />

bedrijven. Voor deze gronden geldt de bestemming Bedrijfsdoeleinden. Op deze gronden is een<br />

verdichting aan bedrijfsgebouwen aanwezig die het zicht op de beoogde locatie vanaf de 2 e Vlietweg<br />

voor een groot gedeelte wegneemt.<br />

De bestaande dam/toegang blijft gehandhaafd.<br />

Voor de vormgeving en materiaalkeuze van de gebouwen zal de Welstandsnota Reimerswaal als<br />

leidend worden aangehouden.<br />

Conclusie:<br />

Uit stedenbouwkundig oogpunt is, gelet op bovenstaande, sprake van een goed inpasbaar initiatief en<br />

bestaat er geen bezwaar tegen het toevoegen van extra bebouwing op betreffende locatie.<br />

4.2. Water<br />

Waterhuishouding:<br />

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin<br />

van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden,<br />

bergen en afvoeren van regenwater is daar<strong>bij</strong> een belangrijk aandachtspunt. Op basis van het Besluit<br />

ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om <strong>bij</strong> de voorbereiding van een ruimtelijke<br />

onderbouwing overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 3.1.1.<br />

Bro). In de <strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen.<br />

Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met<br />

de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke<br />

weerslag van de watertoets.<br />

Grootte van het plan:<br />

Het initiatief voor het vergroten van een bestaand agrarisch bouwblok tot 1 ha is gesitueerd aan de 2 e<br />

Vlietweg 18b te Oostdijk, op het perceel kadastraal bekend gemeente Kruiningen, sectie N de<br />

nummers 276 t/m 278.<br />

Het totale plan zal een verhard oppervlakte inhouden van:<br />

Erfverharding: ca 1200 m²<br />

Gebouwen: loods ca 2500 m²<br />

woning ca 150 m²<br />

------------<br />

Totaal ca 3850 m²<br />

Waterkeringen:<br />

De planlocatie is niet gelegen in de na<strong>bij</strong>heid van een waterkering.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 13


Waterschapswegen:<br />

De locatie is gelegen in het buitengebied aan een weg die in eigendom is van het waterschap. De<br />

voorgevel van de woning komt op meer dan 20 meter uit de as van de weg. De weg is een zijweg van<br />

de 2e Vlietweg. Deze weg is een zeer goede ontsluitingsweg waaraan grote bedrijven zijn gelegen.<br />

Waterbeheer:<br />

De provincie Zeeland streeft samen met het waterschap naar duurzame ‘watersystemen’ in Zeeland.<br />

Eén van de middelen hiervoor zijn de (provinciale) waterkansenkaarten. De kaarten geven aan waar<br />

functies vanuit het watersysteem/beheer optimaal bediend kunnen worden (kleine risico’s voor<br />

wateroverlast en vochttekort) en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden<br />

uitgevoerd.<br />

De planlocatie is gelegen op weinig zettingsgevoelige gronden. Het bodemtype biedt geen<br />

infiltratiemogelijkheden. Overigens zijn er, zoals het grondwaterplan aangeeft, in dit gebied geen<br />

grondwaterproblemen bekend en is het ook niet gelegen in een kwetsbaar of beschermingsgebied.<br />

Oppervlaktewater<br />

De hemelwaterriolering van de schone oppervlakken (daken) worden gescheiden aangelegd ten<br />

opzichte van het vuilwater en loost op de sloot. Het bestaande terrein is op afschot naar de<br />

aanliggende gronden gelegd. Bij het leggen van nieuw verhard terrein zal dit voorzien worden van<br />

straatkolken aangesloten op een vangput die vervolgens loost op de sloot.<br />

De noordgevel van de woning is gesitueerd op minimaal 10 meter uit de insteek van de watergang.<br />

Eventuele overige bebouwing komt op minimaal 7 meter uit de insteek van de watergang.<br />

Riolering<br />

Het vuilwater zal aangesloten worden op de bestaande persriolering. Een (totaal) plan m.b.t. de<br />

omvang/lozing van het huishoudelijke afvalwater en eventueel bedrijfsafvalwater zal met het<br />

waterschap besproken worden.<br />

Waterberging<br />

Om reden dat er extra verhard oppervlakte ontstaat en de bouwmogelijkheden voor de toekomst<br />

worden uitgebreid, geldt er een verplichting om extra waterbergingsruimte te realiseren.<br />

Daadwerkelijke realisatie van die bergingsruimte is aan de orde zodra die extra verharding wordt<br />

aangebracht.<br />

In onderhavig geval is er reeds een mogelijkheid aanwezig om 2500 m² te “verharden” met<br />

gebouwen. Het beleid van het waterschap is dat uitgegaan wordt van wat max. bebouwd mag worden<br />

op een (nieuw) bouwvlak. Dit houdt een oppervlakte in van maximaal 70 % van het bouwvlak.<br />

Uitgaande van een bouwvlak met een oppervlakte van 1 ha mag er maximaal 7000 m² bebouwd<br />

worden. Voor de toekomst betekent dit een vermeerdering van (7000 – 2500 =) 4500 m². Hiervoor is<br />

een extra waterberging nodig van 337,5 m³. Deze extra waterberging zal uitgevoerd worden in de<br />

vorm van een vijver die gesitueerd is links naast de oprit en in verbinding staat met de sloot. Een<br />

alternatief is om een droge waterberging te realiseren waarvan de onderkant/bodem op polderpeil<br />

(NAP -2,15m) ligt.<br />

Waterkwaliteit<br />

Realisering van betreffend plan heeft geen consequenties voor de grond- en<br />

oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Duurzaamheid<br />

Bij het kiezen van de materialen wordt in overweging genomen om materialen toe te passen die geen<br />

nadelige gevolgen hebben voor het milieu (niet “uitlogende” materialen).<br />

De mogelijkheid om het schone hemelwater te hergebruiken als het zogenaamde “grijswater” blijft<br />

bestaan, vooralsnog is dit in betreffend plan niet opgenomen. Mogelijk zal dit in de toekomst<br />

gerealiseerd worden door het realiseren van een waterbassin t.b.v. het vullen van de boomgaardspuit.<br />

Conclusie:<br />

Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor de waterhuishouding in de (directe)<br />

omgeving van de planlocatie.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 14


THEMA WATERDOELSTELLING UITWERKING<br />

Veiligheid/waterkering Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor<br />

benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast<br />

Voldoende ruimte voor<br />

(vanuit oppervlaktewater) vasthouden/bergen/afvoeren van water.<br />

Vergroten van de veerkracht van het<br />

watersysteem<br />

Riolering/RWZI<br />

(incl. water op straat/overlast)<br />

Afkoppelen van (schone) verharde<br />

oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische<br />

belasting RWZI en transportsysteem met<br />

beperken overstorten. Rekening houden met<br />

(eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.<br />

Watervoorziening/aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van<br />

(grond- en/of oppervlakte)water van de<br />

juiste kwaliteit water en de juiste<br />

hoeveelheid op het juiste moment. Het<br />

tegengaan van nadelige effecten van<br />

veranderingen in ruimtegebruik op de<br />

behoefte aan water.<br />

Volksgezondheid<br />

(water gerelateerd)<br />

Minimaliseren risico watergerelateerde<br />

ziekten en plagen.<br />

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s<br />

via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.<br />

Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra)<br />

maaivelddalingen met name in<br />

zettinggevoelige gebieden kunnen<br />

veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast Tegengaan/verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en<br />

natuur.<br />

Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

grondwaterkwaliteit voor mens en natuur.<br />

Verdroging Bescherming karakteristieke<br />

grondwaterafhankelijke ecologische waarden;<br />

m.n. van belang in/rond natuurgebieden<br />

(voor hydrologische beïnvloedingszone zie<br />

prov. Omgevingsplan 2006-2012)<br />

Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke<br />

gevarieerde en natuurlijk karakteristieke<br />

aquatische natuur.<br />

Onderhoud(mogelijkheden)<br />

waterlopen<br />

Oppervlaktewater dient adequaat<br />

onderhouden te worden.<br />

Waterschapswegen M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen<br />

binnen/na<strong>bij</strong> het plangebied.<br />

Tabel waterparagraaf<br />

Er ligt geen waterkering in of na<strong>bij</strong> het<br />

plangebied.<br />

Het totaal verhard oppervlak zal voorlopig circa<br />

3850 m² in beslag gaan nemen. (Voor de<br />

toekomst dient echter rekening gehouden te<br />

worden met een maximum te realiseren<br />

waterberging van 337,5 m³ gebaseerd op de<br />

extra mogelijke bebouwingsoppervlakte van<br />

4500 m2) De verplichte waterberging wordt<br />

gerealiseerd dmv een vijver links naast de oprit.<br />

Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd,<br />

waar<strong>bij</strong> de hemelwaterafvoeren van daken en<br />

terrassen zullen lozen op de vijver die in<br />

verbinding staat met de sloot. Het vuilwater zal<br />

aangesloten worden op de bestaande<br />

persriolering.<br />

De watervoorziening is niet in het geding. De<br />

hemelwaterafvoeren van de daken zullen lozen<br />

op de vijver die in verbinding staat met de sloot<br />

Er zijn geen overstorten die uitkomen op het<br />

oppervlaktewater in het plangebied.<br />

De polderpeilen worden niet aangepast.<br />

Bodemdaling zal niet optreden.<br />

Grondwateroverlast is niet aanwezig.<br />

Het hemelwater zal geloosd worden op de<br />

vijver. Het vuilwater zal aangesloten worden op<br />

de persriolering. Er zijn geen nadelige gevolgen<br />

voor de waterkwaliteit.<br />

Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied,<br />

natuurgebied of gebied voor<br />

drinkwatervoorziening.<br />

Verdroging is niet aan de orde.<br />

Het plangebied grenst niet aan natte<br />

natuurgebieden. Er zijn daarom geen<br />

<strong>bij</strong>zondere maatregelen te treffen.<br />

In de bestaande situatie geschied onderhoud<br />

van de wegsloot reeds vanaf de weg. De<br />

bestaande situatie wijzigt op dit onderdeel niet.<br />

De noordgevel van de woning is gesitueerd op<br />

meer dan 10 m tot de insteek van de<br />

watergang. Onderhoud van de watergang<br />

geschied in de bestaande situatie reeds via het<br />

perceel van de buren vanwege de aanwezigheid<br />

van een windscherm.<br />

Het betreffende perceel is ontsloten door de<br />

bestaande inrit/dam op een weg (2 e Vlietweg)<br />

die eigendom is van het waterschap. De<br />

afstand van de voorgevel tot de as van de weg<br />

is meer dan 20m<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 15


4.3. Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Valetta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch<br />

erfgoed. Hier<strong>bij</strong> wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in situ (in<br />

de bodem) bewaard zullen moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de<br />

waarde te laten zitten waar het zit. Indien dit niet mogelijk blijkt, <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> bouwplannen, dan<br />

moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.<br />

In 2011 is door de gemeenteraad het Archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de<br />

Maatregelenkaarten, die onderdeel uitmaken van het voornoemd archeologiebeleid en waarvan met<br />

name Maatregelenkaart 1 voor beoogde locatie bepalend is, kan geconcludeerd worden dat een hoge<br />

verwachtingswaarde van toepassing is (categorie 4), zie onderstaand kaartfragment. Het<br />

Archeologiebeleid is ook doorvertaald in het nieuwe (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied. Aan de<br />

gronden van beoogd plangebied is derhalve een dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 2<br />

toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40 meter en groter<br />

dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van<br />

werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is, <strong>bij</strong> een bebouwing tot maximaal 250 m², een nader<br />

archeologisch onderzoek op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de<br />

regels zijn opgenomen.<br />

Ondanks de vrijstelling van archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische<br />

sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van toekomstige<br />

werkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht.<br />

Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever<br />

verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de<br />

werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden <strong>bij</strong> de Stichting<br />

Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.<br />

planlocatie<br />

Fragment Maatregelenkaart 1 Archeologiebeleid, bron:gemeente Reimerswaal<br />

Conclusie:<br />

Een nader archeologisch onderzoek is op voorhand op basis van voornoemde gegevens niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die opgenomen zijn in de regels.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 16


4.4. Ecologie<br />

Algemeen/Richtlijnen<br />

Natura 2000<br />

De Europese Unie ( EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische,<br />

esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief<br />

genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op<br />

het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EUbeleid<br />

voor behoud en herstel van biodiversiteit.<br />

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen:<br />

Vogelrichtlijn (1979);<br />

Habitatrichtlijn (1992).<br />

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op 1 oktober 2005<br />

is de (gewijzigde) “Natuurbeschermingswet 1998” in werking getreden. De Europese regelgeving in<br />

het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in de Nederlandse wetgeving<br />

geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.<br />

In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze staan<br />

in de Flora- en faunawet. Hier wordt verderop nog nader op ingegaan.<br />

De Europese Commissie draagt via subsidies <strong>bij</strong> aan belangrijke beschermingsmaatregelen van Natura<br />

2000, het LIFE-fonds is hier een voorbeeld van. Natura 2000-gebieden worden aangewezen en<br />

beschermd op basis van zuiver ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen <strong>bij</strong><br />

de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen.<br />

Als een Natura 2000-gebied wordt aangewezen, gebeurt dit via een zogenaamd aanwijzingsbesluit.<br />

Zo'n aanwijzingsbesluit bestaat uit een besluit, een kaart en een <strong>toelichting</strong>.<br />

Vergunningplicht:<br />

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of<br />

projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder<br />

vergunning is strafbaar.<br />

Vogelrichtlijn<br />

Deze EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979), die meestal wordt<br />

aangeduid als "Vogelrichtlijn", is op 6 april 1981 in werking getreden. Het is een Europese richtlijn die<br />

betrekking heeft op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het<br />

Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie. Zij betreft de bescherming, het beheer<br />

en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan. De richtlijn is van<br />

toepassing op vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. De Lidstaten zijn verplicht alle<br />

nodige maatregelen te nemen om de bedoelde vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van<br />

leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.<br />

Verplichtingen<br />

Voor de leefgebieden van de bedreigde en kwetsbare soorten vermeld in Bijlage I van de richtlijn<br />

moeten speciale beschermingsmaatregelen genomen worden opdat deze soorten daar waar zij nu<br />

voorkomen kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten (art. 4.1). Voor de bescherming van<br />

deze soorten moeten de Lidstaten Speciale Beschermingszones (SBZ's, in het engels: Special<br />

Protection Areas, afgekort SPA's) aanwijzen. Ten aanzien van de niet in Bijlage I genoemde en<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 17


geregeld voorkomende trekvogels dienen soortgelijke maatregelen genomen te worden (art. 4.2).<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt speciale aandacht besteed aan wetlands en in het <strong>bij</strong>zonder aan wetlands van<br />

internationale betekenis. De Speciale Beschermingszones gaan deel uitmaken van het "coherent<br />

ecologisch netwerk Natura 2000" zoals neergelegd in de Habitatrichtlijn. Tevens gelden de in de<br />

Habitatrichtlijn genoemde instandhoudingsverplichtingen betreffende het voorkomen van<br />

verslechtering, het tegengaan van verstoring en een afwegingskader voor de uitvoering van plannen<br />

en projecten (art. 6.2.-6.4) ook voor gebieden aangewezen onder de Vogelrichtlijn.<br />

Habitatrichtlijn<br />

Deze EG-Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna<br />

(92/43/EEG van 21 mei 1992) is in juni 1994 in werking getreden. Deze richtlijn heeft tot doel <strong>bij</strong> te<br />

dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in standhouden van de natuurlijke<br />

habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese<br />

Unie. De Habitatrichtlijn kan beschouwd worden als de Europese implementatie van het Verdrag van<br />

Bern, waarmee destijds de grondslag is gelegd voor de bescherming van wilde dieren en planten en<br />

hun leefgebieden in Europa.<br />

De doelstelling van de Habitatrichtlijn is als volgt omschreven (art. 2.1): "<strong>bij</strong> te dragen tot het<br />

waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de<br />

wilde flora en fauna ...". Natuurlijke habitats zijn in de richtlijn gedefinieerd als "Land- of waterzones<br />

met <strong>bij</strong>zondere geografische, abiotische of biotische kenmerken, en die zowel natuurlijk als halfnatuurlijk<br />

kunnen zijn". De te nemen maatregelen beogen "de natuurlijke habitats en de wilde dier- en<br />

plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te<br />

herstellen" (art. 2.2).<br />

Verplichtingen<br />

Over het gehele grondgebied van de Europese Unie wordt een ecologisch netwerk van beschermde<br />

gebieden opgezet dat wordt aangeduid als "Natura 2000". Dit netwerk, dat ook de onder de<br />

Vogelrichtlijn aangewezen beschermingszones zal omvatten, moet de betrokken habitats in een<br />

gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Dit betreft de<br />

habitats en soorten "van communautair belang" die zijn opgenomen in Bijlage I en II van de Richtlijn.<br />

De wijze waarop het netwerk van beschermingszones dient te worden opgezet, wordt nauwkeurig in<br />

de Habitatrichtlijn beschreven. Allereerst dienen alle landen een nationale lijst op te stellen van<br />

gebieden met de habitattypen van Bijlage I en de soorten van Bijlage II (laatste versie 97/62/EG, Pb<br />

EG L305, 8.11.97). Voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn de Lidstaten verplicht de Europese<br />

Commissie informatie te verstrekken middels door de Commissie opgestelde Natura 2000-formulieren<br />

(97/266/EEG, Pb EG L107, 24.7.97).<br />

Flora- en Faunawet<br />

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming<br />

van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. In de Flora- en Faunawet is het<br />

soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn geïmplementeerd. Tegelijkertijd<br />

wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen inzake<br />

soortenbescherming, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern.<br />

De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat<br />

van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is<br />

‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe<br />

verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens<br />

van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke<br />

handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of<br />

vrijstelling door het bevoegd gezag.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 18


In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten<br />

en dieren, of ze nu beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing<br />

of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar<br />

wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.<br />

Beschrijving projectlocatie<br />

De beoogde locatie is gelegen in het buitengebied aan een doodlopende polderweg. De planlocatie<br />

bestaat op dit moment uit een agrarische bedrijfsloods met verhard erf met daaromheen een<br />

boomgaard.<br />

Foto’s planlocatie<br />

Toetsing<br />

Beoogde locatie valt niet in een aangewezen Natura 2000-gebied. Gebiedsbescherming is derhalve<br />

niet aan de orde. Ook is hij niet gelegen in de na<strong>bij</strong>heid daarvan. De zogenaamde externe werking is<br />

hier derhalve niet van toepassing.<br />

Uit de gegevens van het Natuurloket, die op de volgende pagina zijn weergegeven, blijkt dat er met<br />

name vogel-, zoogdier- en vaatplanttellingen zijn uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt<br />

verwezen naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 19


etreffende kilometerhok 063-384 (bron: Het Natuurloket/kadaster)<br />

Rapportage betreffend kilometerhok (Bron: Het Natuurloket)<br />

planlocatie<br />

Op 7 en 31 juli 2012 heeft er ter plaatse een<br />

onderzoek plaatsgevonden. Zie voor de rapportage de<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong>. De beoogde uitbreiding van het agrarische<br />

bouwvlak is gesitueerd op gronden die gebruikt<br />

worden voor het fruitteelt. De gronden en bomen<br />

ondergaan een regelmatige bewerking door<br />

landbouwwerktuigen (resp. maaien en snoeien en<br />

sproeien). Op deze gronden zijn geen beschermde<br />

planten en/of dieren waargenomen ook zijn zij gelet<br />

op het intensieve gebruik daarvoor niet geschikt. De<br />

aanwezig windhaag biedt de mogelijkheid tot<br />

broedlocatie voor diverse vogelsoorten. De windhaag<br />

blijft in onderhavig plan nagenoeg geheel<br />

gehandhaafd.<br />

Zorgvuldig handelen<br />

Voor broedvogels welke eventueel voor kunnen<br />

komen binnen het plangebied (windhaag) dient<br />

rekening gehouden te worden met een aantal eisen in<br />

het kader van de Flora- en Faunawet voorafgaand of<br />

tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Tijdens<br />

het broedseizoen, tussen 15 maart en 15 juli zullen<br />

geen sloop- of graafactiviteiten ondernomen worden.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 20


Conclusie:<br />

Het voorkomen van de soorten wordt door uitvoering van beoogd initiatief niet in gevaar gebracht,<br />

met name om reden dat er gelet op de inrichting van het plangebied geen beschermde plant- en<br />

diersoorten aanwezig zijn en ook niet waargenomen zijn. De eventueel aanwezige diersoorten hebben<br />

voldoende gelegenheid om zich te verplaatsen naar de in de directe omgeving bestaande<br />

bosschages/groenaanplant.<br />

4.5. Verkeer<br />

Bestaand:<br />

Het gedeelte van de 2 e Vlietweg waaraan de beoogde locatie is gelegen is een zijtak van een goede<br />

ontsluitingsweg waaraan grote bedrijven zijn gelegen. De betreffende zijtak wordt met name gebruikt<br />

door het landbouwverkeer ten behoeve van het agrarisch bedrijf wat grenst aan het perceel van de<br />

planlocatie.<br />

Nieuwe situatie<br />

Door uitbreiding van het beoogd agrarische bedrijf aan de 2 e Vlietweg zullen de verkeersbewegingen<br />

daar niet significant toenemen en zal dit dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor de omgeving.<br />

Juist vanwege de bedrijfsverplaatsing vanuit de kern zullen de (agrarische) verkeersbewegingen<br />

vanuit het dorp verlegd worden naar de locatie in het buitengebied.<br />

Conclusie:<br />

De verkeersaspecten vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

4.6. Bodemkwaliteit<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor<br />

de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle<br />

bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste<br />

deel van het verkennend bodemonderzoek (historisch onderzoek) te worden verricht. Indien op grond<br />

van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een<br />

verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te<br />

worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens<br />

worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen<br />

(functiegericht saneren).<br />

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de uit te breiden locatie in het verleden in gebruik is geweest als<br />

boomgaard waardoor het perceel waarschijnlijk verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen. Het perceel<br />

is voor zover bekend in gebruik geweest als boomgaard en erf met loods.<br />

Ter plaatse van het bestaande bedrijfsterrein is in 2006 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd<br />

(Grond,- Gewas en Milieulaboratorium Zeeuws Vlaanderen, kenmerk 06a0089, 10-02-2006). Uit dit<br />

onderzoek zijn alleen in de bovengrond lichte verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen aangetroffen<br />

die geen belemmering voor het beoogde gebruik vormen. Naar verwachting zal de bodemkwaliteit van<br />

de uitbreidingslocatie geen belemmering vormen.<br />

Beoogd initiatief betreft het vergroten van een agrarische bouwvlak en het mogelijk maken van het in<br />

de toekomst kunnen bouwen van een agrarische bedrijfswoning.<br />

Voor het bouwen van nieuwe bouwwerken, en zeker voor woningen, geldt op basis van het Besluit<br />

omgevingsrecht de eis dat er, <strong>bij</strong> de aanvraag om omgevingsvergunning, een onderzoeksrapport<br />

betreffende verontreiniging van de bodem ingediend moet worden, gebaseerd op onderzoek dat is<br />

uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit<br />

bodemkwaliteit.<br />

Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet geschikt is zal die geschikt moeten worden gemaakt.<br />

Het woon- en leefklimaat wordt op voornoemde wijze voldoende beschermd.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 21


Conclusie:<br />

Een bodemonderzoek is voor het vergroten van het agrarische bouwvlak op voorhand niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de beschermende voorwaarden die opgenomen zijn in de huidige<br />

wetgeving.<br />

4.7. Geluid<br />

Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd.<br />

Uitgezonderd op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De<br />

wegen in en om het plangebied vallen binnen de 60 km zone.<br />

Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet <strong>bij</strong> de voorbereiding van<br />

een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe<br />

woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone.<br />

Dit geldt ook voor het aspect industrielawaai. Indien in de na<strong>bij</strong>heid van bedrijven geluidgevoelige<br />

objecten worden gerealiseerd moet duidelijk zijn of deze geen belemmering opleveren voor de<br />

bedrijfsvoering van betreffende bedrijven.<br />

Om die reden is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Adviesburo Van Lienden.<br />

Voor de gedetailleerde uitkomsten van dit onderzoek wordt verwezen naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

Uit de rapportage blijkt dat er voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van Letmaal= 50 dB(A) en<br />

aan de voorkeursgrenswaarde wat het piekgeluid betreft van LAmax= 70 dB(A) etmaalwaarde.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het aanwezige wegverkeers- en industrielawaai geen belemmering<br />

oplevert voor de realisering van beoogd initiatief.<br />

4.8. Bedrijfszonering<br />

De beoogde locatie is getoetst aan de VNG-handreiking “bedrijven en milieuzonering” 2009.<br />

Het meest na<strong>bij</strong>gelegen agrarisch bedrijf is het naastgelegen bedrijf van de familie De Bat, 2 e Vlietweg<br />

18a en 20. De afstand van de nieuwe woning tot de bedrijfsgebouwen van voornoemd bedrijf<br />

bedragen ruim 50 meter. Afhankelijk van de inrichting van het bedrijf wordt er in nieuwe situaties<br />

voor agrarische bedrijven een afstand gehanteerd van 30 tot 100 meter (resp. zonder of met het<br />

fokken en houden van dieren, niet zijnde pluimvee, varkens, nertsen en/of vossen).<br />

planlocatie<br />

Fragment verbeelding nieuwe voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 22


nieuwe situatie, bron Bouwraadhuis<br />

Beoogde locatie betreft een bestaand agrarisch bouwvlak. De vergroting van het bouwvlak vindt<br />

plaats aan de tegenoverliggende zijde (zuidzijde) en niet grenzend aan het bedrijf van familie De Bat<br />

(noordzijde).<br />

De afstand van de beoogde bedrijfswoning tot de naastgelegen bedrijfsloodsen van Loonbedrijf<br />

Joossen vof, 2 e Vlietweg 22, bedraagt ca. 100 meter.<br />

De locatie van de bedrijfswoning, noord-oostelijk in het bouwvlak, is om de volgende aspecten de<br />

meest gunstige locatie:<br />

Uit de milieugegevens van het bedrijf van Loonbedrijf Joossen vof is bekend welke<br />

geluidproducerende activiteiten er plaats vinden en welke installaties op het terrein aanwezig<br />

zijn. Op basis van deze gegevens is de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woning<br />

bepaald. Vanwege de afstand van ruim 100 meter blijkt uit de berekening dat de gekozen<br />

situering van de nieuwe woning de meest gunstige is voor wat betreft de geluidbelasting op<br />

de gevel die hierdoor juist onder de genormeerde waarden blijft (zie <strong><strong>bij</strong>lage</strong>).<br />

Indien de nieuwe woning gesitueerd zou worden in de zuid-oostelijke hoek in het bouwvlak is<br />

de gevelbelasting dusdanig hoger dat dit nadelig uitpakt voor het woon- en leefklimaat maar<br />

ook voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van Joossen beperkingen op kan leveren.<br />

Voor wat betreft de afstand van de nieuwe woning tot het agrarische bedrijf, 2 e Vlietweg 18a,<br />

bepaald het geuraspect de richtafstand. Op grond van de VNG-handreiking betreft dit voor<br />

een dergelijk bedrijf 100 meter. De afstand bedraagt echter 50 meter.<br />

Op grond van de voornoemde handreiking kan gesteld worden dat betreffend gebied onder de<br />

noemer “gemengd gebied” valt. Dit om reden dat het een gebied betreft waar diverse<br />

(agrarische) bedrijvigheid op vrij korte afstanden van elkaar plaats vindt en er zeker geen<br />

sprake is van een rustig buitengebied. Derhalve mag er één afstandstap minder worden<br />

aangehouden. Dit betekent, i.p.v. 100 meter, een aan te houden afstand van 50 meter.<br />

Mede gelet op de heersende windrichting, zuid-west, biedt het realiseren van de woning in de<br />

noord-oostelijke hoek in het bouwvlak het meest gunstige leef- en woonklimaat.<br />

Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het vergroten van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied, waardoor<br />

er tevens meer bouwmogelijkheden ontstaan. Gelet op de bestaande situatie en beoogde locatie van<br />

de nieuwe woning en de afstanden tot de andere (agrarische) bedrijven in de omgeving zijn er geen<br />

nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van de in<br />

de omgeving gelegen agrarische bedrijven.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 23


4.9. Luchtkwaliteit<br />

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en vervangt het<br />

Besluit luchtkwaliteit 2005.<br />

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (Besluit NIBM) en de<br />

ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking<br />

hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’<br />

en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als<br />

1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie en de inwerkingtreding van<br />

het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de<br />

Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en<br />

woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen aan de luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd<br />

worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, <strong>bij</strong>voorbeeld door berekeningen,<br />

aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM <strong>bij</strong>draagt, kan toetsing aan de grenswaarden<br />

voor luchtkwaliteit achterwege blijven.<br />

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft<br />

VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een<br />

eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate <strong>bij</strong>draagt (NIBM)<br />

aan luchtverontreiniging.<br />

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig<br />

is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor<br />

de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan<br />

dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen<br />

daardoor <strong>bij</strong> kleinere plannen zeer beperkt blijven.<br />

Hieronder zijn de invoergegevens en uitkomst weergegeven.<br />

Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het vergroten van een agrarisch bouwvlak in het buitengebied, waardoor<br />

er tevens meer bouwmogelijkheden ontstaan en inherent hieraan de verkeersbewegingen in de<br />

toekomst gering zullen toenemen. Een dergelijk (bestaand) bedrijf zal niet in betekenende mate<br />

<strong>bij</strong>dragen aan vermindering van de luchtkwaliteit mede gelet op het feit dat de huidige<br />

bedrijfsactiviteiten binnen de bebouwde kom worden gestaakt en verhuizen naar de nieuwe locatie.<br />

Ook is bekend dat de bestaande luchtkwaliteit in de omgeving zodanig is dat deze voldoet aan de<br />

geldende normen voor een goed woon- en leefklimaat.<br />

De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Het plan voldoet uit het<br />

oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 24


4.10. Externe veiligheid<br />

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht om de risico’s voor (groepen) mensen zo beperkt<br />

mogelijk te houden. Door middel van het vergunningenspoor in het kader van de Wet milieubeheer,<br />

enerzijds, wordt gestreefd naar het redelijkerwijs zoveel mogelijk beperken van de risico’s op grond<br />

van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). In het bestemmingsplan of in het kader<br />

van een ontheffing van het bestemmingsplan, worden anderzijds de risico’s beperkt door het<br />

realiseren van voldoende afstand tussen inrichtingen of transportmodaliteiten en gebouwen waarin<br />

mensen verblijven.<br />

Het toetsingskader voor inrichtingen en transportmodaliteiten (spoor, vaarweg, weg en buisleidingen)<br />

wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de circulaire Risiconormering<br />

vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). In het Besluit en de circulaire wordt onderscheid gemaakt tussen<br />

plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon , die zich<br />

continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt,<br />

overlijdt door een ongeval vanwege die activiteit. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door<br />

zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het GR geeft aan wat de kans is op<br />

een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Het aantal<br />

personen dat in de omgeving van de activiteit verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.<br />

Het GR laat zich niet in de vorm van een risicocontour weergeven op een kaart, maar wordt<br />

weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Op de verticale as van de curve staat de cumulatieve kans<br />

per jaar f op een ongeval met N of meer slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers.<br />

Het besluit en de circulaire maken onderscheid tussen grens- en richtwaarden voor het PR en<br />

oriënterende waarden voor het GR. Met grenswaarde wordt de kwaliteit aangegeven die ten minste<br />

moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, in stand moet worden gehouden. Met richtwaarde<br />

wordt de kwaliteit aangegeven die zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is,<br />

zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Kort gezegd komt dit erop neer dat de grenswaarde<br />

in acht moet worden genomen, terwijl met de richtwaarde zoveel mogelijk rekening moet worden<br />

gehouden.<br />

De grens- of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) voor nieuwe ontwikkelingen is<br />

10 -6 / jaar. Voor kwetsbare objecten geldt de 10 -6 /jaar als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare<br />

objecten als richtwaarde. Onder kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: woningen,<br />

scholen, verzorgingshuizen, grote kantoorgebouwen en grote winkels of winkelcentra. Onder beperkt<br />

kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: Verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen<br />

en winkels tot 2000 m2. Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 25


Op ruim 450 meter van de planlocatie loopt het spoor.<br />

Op ruim 180 meter vanaf de nieuwe woning is een propaangastank gesitueerd op het achterterrein<br />

van het bedrijf Jonika, 2 e Vlietweg 26.<br />

De opslag van propaan in opslagtanks brengt risico's met zich mee. Propaan is een zeer licht<br />

ontvlambaar gas dat onder druk wordt opgeslagen. Bij een calamiteit waar<strong>bij</strong> de opslagtank<br />

openscheurt ontstaat explosiegevaar.<br />

Op de opslag van propaan in 1 of 2 opslagtanks en in hoeveelheden kleiner dan 13 m³, is het<br />

Activiteitenbesluit van toepassing. Artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit geeft voor de opslag van<br />

propaan de volgende veiligheidsafstanden.<br />

Bevoorrading tot en met<br />

5 keer per jaar<br />

Bevoorrading meer dan 5<br />

keer per jaar<br />

Opslagtank met propaan tot<br />

en met 5 kubieke meter<br />

10 meter 15 meter<br />

20 meter 25 meter<br />

Opslagtank met propaan groter dan 5<br />

kubieke meter tot en met 13 kubieke meter<br />

De afstanden gelden vanaf de propaantank, het vulpunt en de opstelplaats voor de tankauto.<br />

De betreffende propaantank, welke recent vervangen is, heeft een inhoud van 8 m3. De<br />

veiligheidsafstand die hieraan verbonden is bedraagt 15 meter. De afstand tot de beoogde woning<br />

bedraagt ruim 180 meter.<br />

Het betreffend agrarisch bedrijf ontplooit geen activiteiten die vallen onder het Besluit Externe<br />

Veiligheid Inrichtingen.<br />

Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zeeland blijkt dat het plangebied, dat een beperkt<br />

kwetsbaar object bevat (de nieuwe woning), niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour<br />

(PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als landelijke grenswaarde wordt<br />

gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig die een groepsrisico op kunnen<br />

leveren.<br />

Leidingen:<br />

Op ruim 550 meter van de planlocatie loopt een hoogspanningskabel.<br />

Op ruim 460 meter van de planlocatie loopt een ondergrondse leidingstraat welke bestemd is voor de<br />

volgende leidingen:<br />

olieleiding van 24 inch;<br />

aardgastransportleiding van 47,24 inch;<br />

aardgastransportleiding van 10 inch;<br />

aardgastransportleiding van 6 inch;<br />

watertransportleiding van 28 inch;<br />

watertransportleiding van 900 mm;<br />

Vanwege de grote afstanden, geven de leidingen geen belemmering voor vergroting van het<br />

agrarische bouwvlak en het uitbreiden van de bouwmogelijkheden voor de agrarische<br />

bedrijfsgebouwen. Voordat met de bouw begonnen wordt, zal er een Klic-melding gedaan worden om<br />

eventuele overige leidingen te traceren.<br />

Conclusie:<br />

Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het voorgestane<br />

initiatief.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 26


4.11. Economische uitvoerbaarheid<br />

De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd. Alle voorbereiding- en uitvoeringskosten worden<br />

door initiatiefnemer (in particuliere handen) gefinancierd. Initiatiefnemer heeft zich voorts<br />

georiënteerd op mogelijke planschade. Zowel initiatiefnemer als de gemeente Reimerswaal zijn van<br />

mening dat dit aspect de economische uitvoerbaarheid niet aantast. Voor dit plan is een<br />

planschadeovereenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Reimerswaal.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 27


5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging<br />

Ten aanzien van de verschillende aspecten wordt het volgende geconcludeerd:<br />

Ruimtelijke aspecten: De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak en de uitbreiding van de<br />

bouwmogelijkheden passen binnen het beleid van provincie en gemeente.<br />

Watertoets: Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor het aspect wegbeheer,<br />

onderhoud sloten en de waterhuishouding in de (directe) omgeving van de planlocatie.<br />

Archeologie: Aan de gronden van de beoogde locatie is in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied<br />

overeenkomstig het huidige gemeentelijk archeologiebeleid een dubbelbestemming Waarde –<br />

Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40<br />

meter en groter dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen<br />

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is een nader archeologisch onderzoek op voorhand niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de regels zijn opgenomen.<br />

Ecologie: Ontheffing in het kader van de Flora en faunawet is niet nodig, onder voorwaarde dat <strong>bij</strong> het<br />

uitvoeren van de werkzaamheden zal worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het<br />

zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.<br />

Bodemkwaliteit: Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal nader onderzoek naar de<br />

gesteldheid van de bodem worden uitgevoerd conform de daarvoor geldende voorschriften en<br />

normen.<br />

Geluid: Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel van de beoogde<br />

woning, vanwege het industrielawaai en het wegverkeerslawaai, onder de genormeerde waarden<br />

blijft. Dit houdt in dat het aanwezige industrie- en wegverkeerslawaai geen belemmering oplevert voor<br />

de realisering van beoogd initiatief.<br />

Bedrijfszonering: Gelet op de bestaande situatie en afstanden tot de andere agrarische bedrijven in de<br />

omgeving zijn er geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de<br />

bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven, nog het woon- en leefklimaat<br />

nadelig beïnvloeden.<br />

Luchtkwaliteit: Het realiseren van het beoogde plan zal geen knelpunt vormen inzake de Wet<br />

Luchtkwaliteit.<br />

Externe veiligheid/Leidingen: Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig ter plaatse of in<br />

de directe na<strong>bij</strong>heid van de beoogde planlocatie. Beoogde planlocatie is niet gelegen binnen een<br />

plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als<br />

landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig<br />

die een groepsrisico op kunnen leveren. Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt geen<br />

belemmering voor het voorgestane initiatief.<br />

Financiële haalbaarheid: De financiële haalbaarheid / economische uitvoerbaarheid is zeker gesteld<br />

door reservering van de nodige middelen binnen de begroting.<br />

5.2. Conclusie<br />

De afweging die voor de diverse aspecten is uitgevoerd, heeft geresulteerd in de conclusie dat het<br />

initiatief wordt gesitueerd op een daarvoor geschikte locatie en voldoet aan het relevante beleid en<br />

aan de ruimtelijke voorwaarden en dat de milieueffecten geen knelpunt vormen.<br />

Alle belangen afwegende wenst het gemeentebestuur derhalve aan het initiatief mee te werken.<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 28


Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 29


BIJLAGE<br />

Brief Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 30


AGRARI SCHE ADVIESCOMMI S SIB ZEELAND<br />

ililllltfrtlilillilllllll llillÍlllillllilllllllill<br />

12.010120<br />

van de Stichting Advisering Landelijk Gebied Zeeland<br />

Aan het College van Burgemeester en Wethouders<br />

van de gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH KRUININGEN<br />

Uv kennterk<br />

12.00581 1, van Belzen/Driesprong, REO<br />

Behcrndeld door<br />

H. Cerlings/TS<br />

Geacht College,<br />

Ons ntntntet<br />

BAz 1093<br />

Onderverp<br />

secretarraat:<br />

Peltelaarpark l<br />

Postbus I 153<br />

52OO BE'S-HERTOGEN BOSCH<br />

tel. (073) 612 s5 20<br />

i nfo@a grar i s c he adv i e s c o m nt i s s ie. n I<br />

D0lttttl<br />

3 april2012<br />

Naar aanleiding van uw schrijvert van 27 februari 2012, inzake het verzoek van de lreer A.W. Sinke,<br />

Tweede Oostdijkweg 8 te Oostdijk, delen wij u lret volgende mede.<br />

Op 8 maart 2012 zijn de bedrijfslocaties van de aanvrager bezocht door een medewerker van de Agrarisclre<br />

Adviescommissie Zeeland en heeft overleg met hem plaatsgevonden. Op basis van dat overleg, de<br />

door u toegezonden stukken en nader onderzoek kornt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de<br />

volgende bevindingen.<br />

A.W. Sinke (52 jaar) exploiteert satlren net zijn echtgenote J.W. Sinke en hun zouen, A.W. Sinke en M.J.<br />

Sirrke, een agrarisch bedrijf rnet een oppervlakte van 29%ha. Het bedrijf beschikt over twee bedrijfslocaties.<br />

Van oudsher is het bedrijf gevestigd aan de Tweede Oostdijkweg 8 te Oostdijk, welke locatie in de<br />

bebouwde korn is gelegen. De bebouwing ter plaatse omvat een woning en circa 400 m2 aan schuren.<br />

Bij gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden ter plaatse en gelet op de slechte ontsluiting van deze bedrijfslocatie<br />

heeft in 2006 nieuwbouw van een bedrijfsruimte plaatsgevonden aan de 2" Vlietweg l88 te<br />

Oostdijk op een eigertdomskavel van 1 .13 ha. Deze gei'soleerde loods heeft een afineting van 22 x 30<br />

meter en is uitgevoerd rnet een goothoogte vau circa 6/z neter. h-r de loods zijn drie koelcellen voor 45<br />

ton elk ingericht, vindt enige opslag van fust plaats en is een softeerlijn opgesteld.<br />

Itt 2005 omvatte de bedrijfsvoering 12/13 ha cultuurgrond. In 2006 is een kavel van 3Vz ha aangekocht en<br />

in2007 is een kavel van 5t/z ha aan de Lavendeldijk aangekocht. Voor hetjaar 2012 zal een bestaande<br />

fruitboom gaard van 7 t/z ha perenboomgaard worden gehuurd.<br />

Op die wijze is het areaal fruit toegenornen tot circa2l ha in 2011, hetgeen voor tweederde appels en<br />

voor een derde percn betreft. De productie is toegenonren tot circa 600 ton in 2010 en 900 ton in 201 I.<br />

A.W. Sinke benadrLrkte het belang om in de toekomst aan de 2' Vlietweg 188 over een bedrijfsrvoning te<br />

beschikken voor het toezicht op de reguliere bedrijfsactiviteiten.<br />

Het verzoek van de aanvrager omvat het vergroten van het bouwblok aan de 2" Vlietweg 188 van 0.25 ha<br />

tot I ha. Het bouwplan gaat uit van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de bouw van een bedrijfswoning.<br />

In satnenhang hierrnee zal de bedrijfsvoering in de kern van Oostdijk rvorden beëindigd.


BAz 1093<br />

Blad 2<br />

Ten aanzien van de uitbreiding van de bedrijfsruimte moet nog de afweging worden gemaakt tussen het<br />

verlengen van de huidige loods dan wel het ernaast bouwen van een tweede loods. Vooralsnog wordt<br />

uitgegaarr van de plioritering varl een loods ernaast voor de stalling van werktuigen en de opslag van<br />

materiaal,<br />

Op basis van de voorgaande bevirrdingen komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de volgende<br />

conclusie. De initiatiefnemer exploiteert een volwaardig agrarisch bedrijf. Het verzoek omvat de uitbreiding<br />

van het bouwblok aan de 2" Vlietweg l88 te Oostdijk.<br />

De Adviescommissie constateert dat het ingediende plan, waar<strong>bij</strong> de bedrijfsvoering aan de 2" Vlietweg<br />

l88 zal worden uitgebreid en de bedrijfsbestemming aan de Tweede Oostdijkweg 8 zal vervallen, de<br />

afronding van eeu bedrij fsverplaatsin g betreft .<br />

Tegen die achtergrorrd is de Adviescommissie van oordeel dat het faciliteren van de bedrijfsontwikkeling<br />

aan de 2' Vlietweg l88 te Oostdijk noodzakelijk is voor de continuiiteit en de voortgaande ontwikkeling<br />

van dit fruitteeltbedrijf.<br />

Om die reden is de Agrarische Adviescommissie Zeeland van oordeel dat vergroting van het bouwblok<br />

aan de 2" Vlietweg l8B tot 1 ha en de toekenning varr een bedrijfswoning aldaar noodzakelijk zijn vanuit<br />

optiek van doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Uitgaande van het creëren van bouwmogelijkheden<br />

aldaar zal de noodzaak voor de instandhouding van de huidige bedrijfslocatie aan de Tweede Oostdijkweg<br />

I te Oostdijk vervallen.<br />

Graag onfvangell wij een kopie van het schrijven van de gelleente, waarin de genomen beslissing aan de<br />

aanv r ager wordt medegedeeld.<br />

Hoogachtend,<br />

AGRARISCHE ADVTESCOMMISSIE<br />

ZEELAND<br />

H.P. Gerlings<br />

secretaris


BIJLAGE<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 31


Van:<br />

Vezonden:<br />

Aan:<br />

Ondenrerp:<br />

Rien,<br />

Bedankt voor de info in 'rood'.<br />

Nav het aangepaste kaartje begrijp ik dat het nieuwe bouwblok (zeker) deTm onderhoudsstrook respecteerd.<br />

WS is OK met de R0. ln het kader van art 3.1.1. Bro kun je dan ook hiervoor weer het def. wateradvies ontvangen.<br />

mvgr<br />

Rr"rud<br />

Ruud van der Goes [Ruud.vanderGoes@Scheldestromen.nl]<br />

maandag 30 juli 2012 16:12<br />

Butijn Bouw Advies<br />

RE: definitieve GRO 2e Vlietweg 18b Oostdijk<br />

Van : Butij n Bouw Advies fma ilto : info@ butíjn bouwadvies. n l]<br />

Vezonden: zaterdag 28 juli 20L2 L0:26<br />

Aan: Ruud van der Goes<br />

Onderwerp: RE: definitieve GRO 2e Vlietweg 18b Oostdijk<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

44'J,4 AA Waarde<br />

T:0113-504435<br />

E: info@ lutiinbouwadvíes.nl<br />

Van: Ruud van der Goes lmailto: Ruud.vanderGoes@Scheldestromen. nll<br />

Verzonden: vrijdag 20 julÍ 20ï2 9:27<br />

Aan: Butijn Bouw Advies<br />

CC: Maurits Schipper<br />

Onderurerp: RE: definitieve GRO 2e Vlietweg l8b Oostdijk<br />

Rien,<br />

Butijn<br />

Hoe groot was het bouwbtok hier ook eerst? ca 6930 m2<br />

Bij opp.waterkwatiteit staat niets vermetd over mogetijke negatief effect kwatiteit afstromend water over<br />

terreinverhardingen i.v.m. processen die daarop ptaatsvinden!<br />

Misschien is het over het hoofd gezien maar onderstaande had ik er voor opgenomen wat m.i. votdoet aan datgene<br />

wat in deze situatie gerechtvaardigd is te eisen:<br />

Het bestaande tereÍn is op afschot naar de aanliggende gronden gelegd. Bii het leggen uan nieuw verhard<br />

terrein zal dit voorztên worden van straatkolken aangesloten op een uangput die veruolgens loost op de sloot.


Bij watervoorziening is nog niets opgenomen over (wet/geenlhergebruik en waarom (niet?)!<br />

Ook hiervoor geldt m.i. zoats hierboven genoemd en had ik het onderstaande opgenomen:<br />

De moge[J'kheid om het schone hemelwater te hergebruiken als het zogenaamde "gnjswater" btrjft bestaan,<br />

vooralsnog is dit n betreffend plan nrêt opgenomen. Mogelg'k zal dit in de toekomst gerealiseerd worden door<br />

het realiseren van een waterbassin t.b.v. het vullen van de boomgaardspuit.<br />

Oiicjerhcudslirenra is nog niet aatlgepast: cie rvatergang aan de rroordzijáe is piimaire watergang en met een 7m<br />

hirecje oi-rciei'houdsstrook; onderheiuc rloet ook ciiiar gervaarborgd worcjen!<br />

ln de bestaande situatie tigt de noord-oostetijke punt van het bouwbtok 7 meter uit de insteek van de stoot. Dit zat<br />

ook in de nieuwe situatie gehandhaafd btijven. Derhatve verandert er aan die zijde niets en wordt er voldaan aan<br />

de waarborging van de onderhoudsstrook. Hiervoor zat ik nog een aangepaste situatie je toe laten komen.<br />

!k neem aatt rlat bíjgevcegel Kaartj* cie nw Bijlage is. ktopt (maar zie opmerking hierboven)<br />

Wil. je bovenstaande alsnog aanpassen; verder OK.<br />

rnvrgr<br />

Ftuud<br />

Van: Butijn Bouw Advies [mailto:info@butiinbouwadvies.nl]<br />

Vezonden: donderdag 19 juli 2012 L3:I9<br />

Aan: Ruud van der Goes<br />

Onderwerp: definitieve GRO 2e Vlietweg l8b Oostdijk<br />

Dag Ruud,<br />

Hier<strong>bij</strong> de definitieve versie van de cRO 2u Vlietweg 18b te Oostdijk.<br />

Graag je reactie hier nog op zodat dit er als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> aan toegevoegd kan worden.<br />

Bij voorbaat dank.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

44L4 AAWaarde<br />

ï:0113-504435<br />

E: i nfo@butiinbouwadvies.nl<br />

info@scheldestrgnlen.nl<br />

:, www.scheldestromen.nl<br />

Butijn<br />

Kanaalweq '1 4337 PA Middelburq Kennedvlaan 1 4538 AE Terneuzen<br />

Kanaalweq 1 4337 PA Middelburq Kennedvlaan '1 4538 AE Terneuzen


BIJLAGE<br />

Akoestisch onderzoek<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 32


De Sprink 5<br />

4374 DE Zoutelande<br />

Telefoon: (0118) 566 056<br />

Fax: (0118) 566 054<br />

Bankrekeningnr. 3755.22.816<br />

Mobiel: 06 51 367 466<br />

Email: lienden@unet.nl<br />

BTW-nr: NL0089.82.521.B01<br />

Zoutelande, 18 juli 2012<br />

Betreft: Akoestisch onderzoek 'Vaststellen geluidsbelasting (LAr,LT en LAmax in dB(A)) op de gevels<br />

van de geplande nb woning aan de 2 e Vlietweg 18b vanwege de bestaande bedrijfsinrichting<br />

van Loonbedrijf Joossen vof gelegen a/d 2 e Vlietweg 22 te Oostdijk gemeente Reimerswaal'.<br />

Projectno.: P12_56<br />

C.c.:<br />

Geachte heer Butijn,<br />

Per email: info@butijnbouwadvies.nl<br />

Butijn Bouw Advies<br />

De heer Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

Uit een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek, heeft de gemeente Reimerswaal vastgesteld dat de bedrijfsinrichting<br />

van Loonbedrijf Joossen vof valt onder het regiem van het Activiteitenbesluit (AMvB 'Landbouw').<br />

Voor een dergelijke bedrijfsinrichting behoeven alleen de vast opgestelde installaties en toestellen<br />

in de beoordeling van de optredende geluidsbelasting (LAr,LT en LAmax in dB(A)) te worden betrokken.<br />

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr;LT):<br />

Op de (linkerzij)gevel van de toekomstige bedrijfswoning van de heer Ad Sinke is de onderstaande LAr,LTgeluidsbelasting<br />

berekend:<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 1,5 36,8 36,7 36,6 46,6 41,0<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 4,5 37,7 37,6 37,5 47,5 40,6<br />

Voor een onder de AMvB 'Landbouw' vallende bedrijfsinrichting (gemechaniseerd loonbedrijf Joossen vof)<br />

gelden de geluidsvoorschriften van Ldag=45 dB(A) (06.00 - 19.00 uur), Lavond=40 dB(A) (19.00 - 22.00 uur)<br />

en Lnacht=35 dB(A) (22.00 - 06.00 uur) als voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting gedurende de<br />

nachtperiode (22.00 - 06.00 uur) wordt met ∆L=2,5 dB(A) overschreden. Dit vanwege de geluidsemissie<br />

dat onder de overkapping vandaan komt (bron 017). De gemeente Reimerswaal kan maatwerkvoorschriften<br />

opstellen.<br />

Voor het inzichtelijk maken van de akoestische effecten binnen het kader van de ruimtelijke ordeningsaspecten<br />

(RO), zijn alle geluidsbronnen (vaste - en verkeers- en transportbewegingen) meegewogen. Voor<br />

deze beoordelingssituatie geldt de onderstaand berekende LAr,LT-geluidsbelasting:<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 1,5 42,7 42,2 36,7 47,2 67,7<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 4,5 42,6 42,1 37,6 47,6 66,4<br />

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Letmaal= 50 dB(A).<br />

Piekgeluid (LAmax):<br />

Op de (achter)gevel van de toekomstige bedrijfswoning van de heer Ad Sinke is de onderstaande LAmaxpiekgeluidsbelasting<br />

berekend:<br />

Opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd volgens de ‘De Nieuwe Regeling 2011; Rechtsverhouding opdrachtgever - architect, ingenieur en<br />

adviseur’ (DNR2011). Op aanvraag wordt u een kopie-exemplaar toegezonden. Handelsregister Middelburg nr. 22031663.


Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 1,5 57,6 57,6 57,6<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 4,5 57,5 57,5 57,5<br />

Voor een onder de AMvB 'Landbouw' vallende bedrijfsinrichting (gemechaniseerd loonbedrijf Joossen vof)<br />

gelden de geluidsvoorschriften van LAmax_dag=70 dB(A) (06.00 - 19.00 uur), LAmax_avond=65 dB(A) (19.00 -<br />

22.00 uur) en LAmax_nacht=60 dB(A) (22.00 - 06.00 uur) als voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde<br />

van het piekgeluidsbelasting (LAmax) wordt niet overschreden.<br />

Voor het inzichtelijk maken van de akoestische effecten binnen het kader van de ruimtelijke ordeningsaspecten<br />

(RO), zijn alle piekgeluidsbronnen (vaste - en verkeers- en transportbewegingen) meegewogen.<br />

Hiervoor geldt de onderstaande LAmax-geluidsbelasting:<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 1,5 60,2 60,2 59,4<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2 e Vlietweg 18b Oostdijk 4,5 59,5 59,5 59,5<br />

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van LAmax= 70 dB(A) etmaalwaarde.<br />

Zijn er effectieve maatregelen mogelijk?<br />

Bij de nu geplande nieuwbouwwoning (situatie figuur I.1-1) zal de LAr;LT-geluidsbelasting met ∆L=2,5<br />

dB(A) overschreden kunnen worden ('worst case').<br />

Om deze overschrijding te kunnen elimineren valt te overwegen de geplande nieuwbouwwoning ≈ 5,5 m 1<br />

verder richting de bestaande bedrijfsloods op te schuiven; een en ander volgens figuur I.1-2.<br />

Wanneer de geplande uitbreiding van de bedrijfsgebouwen is gerealiseerd, behoeft de 'verplaatsing' van<br />

de geplande nieuwbouwwoning niet plaats te vinden (zie voor deze situatie figuur I.1.-3).<br />

Bij het uitvoering brengen van één van de beide genoemde maatregelen, wordt voldaan aan de LAr,LT- en<br />

LAmax-geluidsvoorschriften uit de AMvB 'Landbouw' (zie rekenresultaten onder de <strong>bij</strong>gevoegde <strong><strong>bij</strong>lage</strong>n).<br />

Wenst u meer informatie, heeft u vragen of wenst u nadere uitleg aangaande dit uitgevoerde akoestische<br />

prognoseonderzoek, dan hoor ik dat graag. Liever direct contact?<br />

Dat kan via ℡: (0118) 56 60 56 / : 06 51 36 74 66 of via ons mailadres: lienden@unet.nl.<br />

Opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd volgens de ‘De Nieuwe Regeling 2011; Rechtsverhouding<br />

opdrachtgever - architect, ingenieur en adviseur’ (DNR2011).<br />

Aldus opgesteld te goeder trouw en naar beste kennis en wetenschap.<br />

met vriendelijke groet,<br />

AKOESTISCH ADVIESBURO VAN LIENDEN v.o.f<br />

Rinus van Lienden<br />

Bijlage:<br />

situatieoverzicht met geluidsbronnen<br />

invoer- en rekenresultaten<br />

Akoestisch onderzoek P12_56 Pagina 2/2<br />

Nb (bedrijfs)woning vrv de heer Ad Sinke, a/d 2 e Vlietweg 18b te Oostdijk gemeente Reimerswaal


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. 0 d.d. 17 juli 2012] VM<br />

Model: eerste model<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. Groep Hoogte Maaiveld X Y<br />

001_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63421,16 384754,35<br />

002_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63420,89 384759,19<br />

003_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63420,62 384763,50<br />

004_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63420,35 384767,53<br />

005_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63420,35 384771,30<br />

006_ol Ventilatieopening droogwand oostzijde Bewaarloods 4,30 0,00 63419,81 384775,60<br />

007_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,47 384751,96<br />

008_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,39 384755,19<br />

009_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,32 384758,42<br />

010_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,24 384761,65<br />

011_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,12 384766,76<br />

012_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63374,04 384769,99<br />

013_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63373,98 384772,68<br />

014_ol Ventilatierooster droogwand westzijde Bewaarloods 5,00 0,00 63373,91 384775,37<br />

015_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63400,72 384768,88<br />

016_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63403,14 384768,61<br />

017_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63405,83 384768,34<br />

018_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63407,98 384768,34<br />

019_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63410,40 384768,34<br />

020_ol Ventilatierooster top dakvlak noord Bewaarloods 10,00 0,00 63412,82 384768,34<br />

023_ol Stationair draaien vrachtauto Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63398,83 384740,63<br />

024_ol Stationair draaien vrachtauto Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63389,96 384798,73<br />

025_ol Stationair draaien tractoren Agr. handelsbedrijf 1,00 0,00 63400,45 384737,95<br />

026_ol Lossen LPG Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63394,53 384799,00<br />

027_ol Optrekken vrachtauto / tractor Lpiek Bewaarloods 0,75 0,00 63401,50 384729,62<br />

001 Ventilatie-opening Hal 4 Agr. handelsbedrijf 1,75 0,00 63670,90 384754,61<br />

002 Ventilatie-opening Hal 2 Agr. handelsbedrijf 1,75 0,00 63692,13 384755,03<br />

003 Ventilatie-opening Hal 2 Agr. handelsbedrijf 1,75 0,00 63708,88 384755,36<br />

004 Ventilatie-opening Hal 1 [vervallen] Agr. handelsbedrijf 1,75 0,00 63725,12 384755,68<br />

005 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S1 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63727,58 384713,33<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

17-7-2012 7:22:17


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. 0 d.d. 17 juli 2012] VM<br />

Model: eerste model<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. Groep Hoogte Maaiveld X Y<br />

006 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S1 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63725,57 384713,38<br />

007 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S2 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63722,23 384713,45<br />

008 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S2 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63720,47 384713,49<br />

009 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S3 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63717,26 384713,57<br />

010 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S3 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63715,24 384713,61<br />

011 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S4 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63712,25 384713,68<br />

012 Ventilatoropeningen hal 9; luchtinlaat S4 Agr. handelsbedrijf 2,70 0,00 63710,48 384713,72<br />

013 Ventilatie-opening Hal 8 Agr. handelsbedrijf 4,10 0,00 63723,33 384815,21<br />

014 Ventilatie-opening Hal 7 Agr. handelsbedrijf 4,10 0,00 63708,17 384814,90<br />

017 Opening overkapping Agr. handelsbedrijf 3,00 0,00 63660,62 384818,26<br />

018 Opening overkapping Agr. handelsbedrijf 3,00 0,00 63650,60 384752,93<br />

019 Luchtinlaatopening dak hal 2 / hal 3 Agr. handelsbedrijf 0,50 6,00 63688,60 384790,87<br />

020 Luchtinlaatopening dak hal 2 / hal 3 Agr. handelsbedrijf 0,50 6,00 63675,03 384790,87<br />

021 Luchtinlaatopening dak hal 2 / hal 3 Agr. handelsbedrijf 0,50 6,00 63701,30 384790,99<br />

022 Luchtinlaatopening dak hal 2 / hal 3 Agr. handelsbedrijf 0,50 6,00 63713,76 384791,48<br />

024 Optrekken vrachtauto Lpiek Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63737,30 384788,06<br />

025 Openstaande deur odh-werkplaats Loonbedrijf 2,50 0,00 63647,43 384713,91<br />

026 Openstaande deur odh-werkplaats Loonbedrijf 2,50 0,00 63650,60 384713,87<br />

027 Hogedrukreinigen (lans) Loonbedrijf 2,50 0,00 63639,41 384741,63<br />

028 Hogedrukreinigen (lans) Loonbedrijf 2,50 0,00 63644,53 384741,72<br />

029 Proefdraaien landb.wrktg + tractor Loonbedrijf 1,00 0,00 63646,74 384709,09<br />

030 Tanken dieselolie Loonbedrijf 1,20 0,00 63651,64 384741,69<br />

031 Vorkheftrucks diesel Linde H60 Agr. handelsbedrijf 1,00 0,00 63735,83 384798,81<br />

032 Stationair draaien vrachtauto's Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63650,59 384746,28<br />

033 Stationair draaien vrachtauto's Agr. handelsbedrijf 0,75 0,00 63741,70 384759,22<br />

035 Stationair draaien tractoren Agr. handelsbedrijf 1,00 0,00 63658,13 384746,03<br />

036 Stationair draaien tractoren Agr. handelsbedrijf 1,00 0,00 63741,21 384761,67<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

17-7-2012 7:22:17


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. 0 d.d. 17 juli 2012] VM<br />

Model: eerste model<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

Naam Pb(u)(D) Cb(D) Pb(u)(A) Cb(A) Pb(u)(N) Cb(N) Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

001_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

002_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

003_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

004_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

005_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

006_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 34,40 35,20 54,40 65,40 70,80 74,20 69,40 62,20 52,40 77,21<br />

007_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

008_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

009_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

010_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

011_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

012_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

013_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

014_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,40 42,60 59,80 68,70 57,70 60,60 63,10 57,90 50,30 71,10<br />

015_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

016_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

017_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

018_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

019_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

020_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 29,00 36,90 48,10 62,40 64,80 67,90 64,10 53,20 42,50 71,40<br />

023_ol 2,437 7,27 0,750 6,02 -- -- 57,60 69,00 76,30 83,30 89,80 91,90 90,90 84,40 80,60 96,42<br />

024_ol 0,542 13,80 -- -- -- -- 57,60 69,00 76,30 83,30 89,80 91,90 90,90 84,40 80,60 96,42<br />

025_ol 0,813 12,04 0,188 12,04 -- -- 75,00 86,30 92,80 96,60 96,50 102,30 100,80 94,80 87,20 106,43<br />

026_ol 0,542 13,80 -- -- -- -- 38,60 59,70 70,30 81,20 88,60 89,20 88,80 86,10 82,80 94,85<br />

027_ol 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 85,00 91,50 98,00 102,00 102,50 108,00 106,50 100,50 100,00 112,32<br />

001 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 32,60 44,30 57,60 74,30 76,20 77,70 74,10 65,20 56,60 81,97<br />

002 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 32,60 44,30 57,60 74,30 76,20 77,70 74,10 65,20 56,60 81,97<br />

003 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 32,60 44,30 57,60 74,30 76,20 77,70 74,10 65,20 56,60 81,97<br />

004 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 -66,40 -54,70 -41,40 -24,70 -22,80 -21,30 -24,90 -33,80 -42,40 -17,03<br />

005 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 51,28 62,98 80,28 83,48 87,48 83,28 76,58 67,38 60,48 90,63<br />

Geomilieu V1.91<br />

17-7-2012 7:21:01


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. 0 d.d. 17 juli 2012] VM<br />

Model: eerste model<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

Naam Pb(u)(D) Cb(D) Pb(u)(A) Cb(A) Pb(u)(N) Cb(N) Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

006 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 51,28 62,98 80,28 83,48 87,48 83,28 76,58 67,38 60,48 90,63<br />

007 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 56,88 67,18 80,08 79,18 85,88 81,48 75,18 66,38 63,28 88,79<br />

008 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 56,88 67,18 80,08 79,18 85,88 81,48 75,18 66,38 63,28 88,79<br />

009 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 50,38 64,88 77,18 78,88 84,88 82,48 75,38 66,58 59,68 88,18<br />

010 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 50,38 64,88 77,18 78,88 84,88 82,48 75,38 66,58 59,68 88,18<br />

011 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 51,18 64,78 77,08 79,38 85,48 82,28 75,98 67,18 60,98 88,51<br />

012 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 51,18 64,78 77,08 79,38 85,48 82,28 75,98 67,18 60,98 88,51<br />

013 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 24,60 35,20 55,00 72,30 69,70 71,00 68,00 63,50 46,60 76,80<br />

014 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 24,60 35,20 55,00 72,30 69,70 71,00 68,00 63,50 46,60 76,80<br />

017 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 37,30 44,70 57,60 74,80 82,80 80,90 67,70 68,00 55,50 85,53<br />

018 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 40,30 47,70 60,60 77,80 85,80 83,90 70,70 71,00 58,50 88,53<br />

019 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 48,40 58,20 65,10 75,80 76,40 72,80 68,60 62,60 54,00 80,57<br />

020 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 48,40 58,20 65,10 75,80 76,40 72,80 68,60 62,60 54,00 80,57<br />

021 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 48,40 58,20 65,10 75,80 76,40 72,80 68,60 62,60 54,00 80,57<br />

022 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 48,40 58,20 65,10 75,80 76,40 72,80 68,60 62,60 54,00 80,57<br />

024 13,000 0,00 3,000 0,00 8,000 0,00 85,00 91,50 98,00 102,00 102,50 108,00 106,50 100,50 100,00 112,32<br />

025 12,472 0,18 2,625 0,58 1,000 9,03 28,50 47,10 65,60 69,20 79,00 83,60 85,40 86,00 88,50 92,49<br />

026 12,472 0,18 2,625 0,58 1,000 9,03 28,50 47,10 65,60 69,20 79,00 83,60 85,40 86,00 88,50 92,49<br />

027 10,838 0,79 1,313 3,59 0,250 15,05 31,00 43,00 57,00 69,00 76,00 82,00 81,00 80,00 79,00 87,09<br />

028 10,838 0,79 1,313 3,59 0,250 15,05 31,00 43,00 57,00 69,00 76,00 82,00 81,00 80,00 79,00 87,09<br />

029 1,084 10,79 -- -- -- -- 44,90 67,80 90,40 97,90 99,50 104,90 100,20 95,30 88,40 107,90<br />

030 2,167 7,78 0,375 9,03 0,500 12,04 39,40 44,20 64,20 75,80 85,10 87,50 78,90 74,30 69,30 90,17<br />

031 6,222 3,20 1,313 3,59 -- -- 23,79 31,19 48,29 65,99 78,30 85,00 85,70 79,61 71,63 89,37<br />

032 0,542 13,80 -- -- -- -- 57,60 69,00 76,30 83,30 89,80 91,90 90,90 84,40 80,60 96,42<br />

033 2,710 6,81 0,750 6,02 -- -- 57,60 69,00 76,30 83,30 89,80 91,90 90,90 84,40 80,60 96,42<br />

035 1,084 10,79 0,188 12,04 -- -- 75,00 86,30 92,80 96,60 96,50 102,30 100,80 94,80 87,20 106,43<br />

036 1,084 10,79 0,188 12,04 -- -- 75,00 86,30 92,80 96,60 96,50 102,30 100,80 94,80 87,20 106,43<br />

Geomilieu V1.91<br />

17-7-2012 7:21:01


384800<br />

011<br />

0 m<br />

006_ol<br />

015_ol 016_ol<br />

005_ol<br />

017_ol 018_ol 019_ol 020_ol 004_ol<br />

020 003_ol<br />

002_ol<br />

001_ol<br />

008<br />

027_ol<br />

009<br />

Bodemgebied<br />

Gebouw<br />

GPS punt<br />

Grid<br />

Gridpunt<br />

Hoogtelijn<br />

Puntbron<br />

Scherm<br />

Toetspunt<br />

schaal = 1 : 2000<br />

80 m<br />

28<br />

006<br />

021 004<br />

002<br />

019<br />

016<br />

018<br />

017<br />

007<br />

018<br />

027028030<br />

025 026<br />

029<br />

017<br />

006<br />

001<br />

024<br />

001 002<br />

014<br />

a=30m1<br />

020 019 021<br />

004<br />

022<br />

013<br />

001 002 003 004<br />

025 007<br />

003<br />

012 011 010 009 008 007 023 006 005<br />

024<br />

005 003<br />

18a<br />

011010<br />

003<br />

026<br />

63400<br />

Industrielawaai - IL, [versie van P12_56 - eerste model] , Geomilieu V1.91<br />

63600 63800<br />

Figuur I.1<br />

Situatieoverzicht: objecten, bodemgebieden en (vaste-)geluidsbronnen<br />

18a<br />

004<br />

005<br />

uitbr. Od<br />

24<br />

009 001 26<br />

008<br />

002<br />

006<br />

4374 DE Zoutelande<br />

Nieuwbouw bedrijfswoning Mts Sinke a/d 2e Vlietweg 18B te Oostdijk<br />

P12_56<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. A d.d. 18 juli 2012] VM<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: eerste model; VM<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: LAr,LT<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

001_A Woning ad Ommegank 26 1,50 45,7 44,3 34,0 49,3 70,5<br />

001_B Woning ad Ommegank 26 4,50 45,4 44,0 33,9 49,0 69,3<br />

002_A Woning ad Ommegank 26 1,50 43,0 41,1 32,8 46,1 67,9<br />

003_A Woning ad 2e Vlietweg 18A 1,50 41,9 41,3 33,5 46,3 67,9<br />

003_B Woning ad 2e Vlietweg 18A 4,50 41,5 40,9 33,5 45,9 66,8<br />

004_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 42,3 38,2 29,2 43,2 70,4<br />

004_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 42,5 39,6 30,6 44,6 70,2<br />

005_A Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 1,50 47,2 47,0 36,6 52,0 74,6<br />

005_B Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 4,50 48,8 48,7 37,0 53,7 74,4<br />

006_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 51,0 51,3 44,7 56,3 77,0<br />

006_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 52,8 53,1 45,2 58,1 76,9<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 1,50 42,7 42,2 36,7 47,2 67,7<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 4,50 42,6 42,1 37,6 47,6 66,4<br />

uitbr. Od_A Uitbreidingsplan Oostdijk-west 5,00 47,3 45,3 34,2 50,3 70,6<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

18-7-2012 7:55:07


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. A d.d. 18 juli 2012] VM<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: eerste model; VM<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: AMvB 'Landbouw'<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

001_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,5 37,0 33,8 43,8 53,2<br />

001_B Woning ad Ommegank 26 4,50 40,1 36,7 33,6 43,6 52,1<br />

002_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,0 36,2 32,6 42,6 52,9<br />

003_A Woning ad 2e Vlietweg 18A 1,50 33,6 33,4 33,4 43,4 38,6<br />

003_B Woning ad 2e Vlietweg 18A 4,50 33,8 33,5 33,3 43,3 39,1<br />

004_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 40,6 29,7 25,7 40,6 55,3<br />

004_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 40,1 29,7 26,5 40,1 53,8<br />

005_A Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 1,50 38,9 36,3 36,1 46,1 50,8<br />

005_B Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 4,50 39,0 36,6 36,3 46,3 50,5<br />

006_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 44,4 44,4 44,4 54,4 45,2<br />

006_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 44,8 44,8 44,8 54,8 45,3<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 1,50 36,8 36,7 36,7 46,7 41,0<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 4,50 37,7 37,6 37,6 47,6 40,6<br />

uitbr. Od_A Uitbreidingsplan Oostdijk-west 5,00 42,9 37,9 33,8 43,8 55,5<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

18-7-2012 7:53:51


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. A d.d. 18 juli 2012] VM<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: eerste model; VM<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: Verkeer&Transport<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

001_A Woning ad Ommegank 26 1,50 44,1 43,4 21,4 48,4 70,4<br />

001_B Woning ad Ommegank 26 4,50 43,9 43,1 21,3 48,1 69,2<br />

002_A Woning ad Ommegank 26 1,50 39,9 39,4 18,9 44,4 67,8<br />

003_A Woning ad 2e Vlietweg 18A 1,50 41,2 40,5 18,1 45,5 67,9<br />

003_B Woning ad 2e Vlietweg 18A 4,50 40,7 40,0 18,3 45,0 66,8<br />

004_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 37,4 37,6 26,6 42,6 70,3<br />

004_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 38,9 39,1 28,4 44,1 70,1<br />

005_A Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 1,50 46,5 46,6 27,4 51,6 74,5<br />

005_B Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 4,50 48,3 48,4 29,0 53,4 74,4<br />

006_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 49,9 50,3 32,9 55,3 77,0<br />

006_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 52,0 52,4 35,3 57,4 76,9<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 1,50 41,4 40,7 18,2 45,7 67,7<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 4,50 40,9 40,2 17,9 45,2 66,4<br />

uitbr. Od_A Uitbreidingsplan Oostdijk-west 5,00 45,3 44,4 23,2 49,4 70,4<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

18-7-2012 7:54:40


384800<br />

011<br />

0 m<br />

006_ol<br />

015_ol 016_ol<br />

005_ol<br />

017_ol 018_ol 019_ol 020_ol 004_ol<br />

020 003_ol<br />

002_ol<br />

001_ol<br />

008<br />

027_ol<br />

009<br />

Bodemgebied<br />

Gebouw<br />

GPS punt<br />

Grid<br />

Gridpunt<br />

Hoogtelijn<br />

Puntbron<br />

Scherm<br />

Toetspunt<br />

schaal = 1 : 2000<br />

80 m<br />

28<br />

006<br />

021 004<br />

002<br />

019<br />

016<br />

018<br />

017<br />

007<br />

018<br />

027028030<br />

025 026<br />

029<br />

017<br />

006<br />

001<br />

024<br />

001 002<br />

014<br />

a=30m1<br />

020 019 021<br />

004<br />

022<br />

025 007<br />

013<br />

001 002 003 004<br />

003<br />

012 011 010 009 008 007 023 006 005<br />

024<br />

005 003<br />

18a<br />

011010<br />

003<br />

026<br />

63400<br />

Industrielawaai - IL, [versie van P12_56 - eerste model; VM] , Geomilieu V1.91<br />

63600 63800<br />

Figuur I.1-2<br />

Situatieoverzicht: objecten, bodemgebieden en (vaste-)geluidsbronnen<br />

(verschoven nb woning)<br />

18a<br />

004<br />

005<br />

uitbr. Od<br />

24<br />

009 001 26<br />

008<br />

002<br />

006<br />

4374 DE Zoutelande<br />

Nieuwbouw bedrijfswoning Mts Sinke a/d 2e Vlietweg 18B te Oostdijk<br />

P12_56<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. A d.d. 18 juli 2012] NM: opschuiven woning<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: eerste model; VM<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: AMvB 'Landbouw'<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

001_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,5 37,0 33,8 43,8 53,2<br />

001_B Woning ad Ommegank 26 4,50 40,1 36,7 33,6 43,6 52,1<br />

002_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,0 36,2 32,6 42,6 52,9<br />

003_A Woning ad 2e Vlietweg 18A 1,50 33,6 33,4 33,4 43,4 38,6<br />

003_B Woning ad 2e Vlietweg 18A 4,50 33,8 33,5 33,3 43,3 39,1<br />

004_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 40,6 29,7 25,7 40,6 55,3<br />

004_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 40,1 29,7 26,5 40,1 53,8<br />

005_A Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 1,50 38,9 36,3 36,1 46,1 50,8<br />

005_B Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 4,50 39,0 36,6 36,3 46,3 50,5<br />

006_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 44,4 44,4 44,4 54,4 45,2<br />

006_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 44,8 44,8 44,8 54,8 45,3<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 1,50 34,6 34,5 34,4 44,4 39,5<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 4,50 35,6 35,5 35,4 45,4 39,1<br />

uitbr. Od_A Uitbreidingsplan Oostdijk-west 5,00 42,9 37,9 33,8 43,8 55,5<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

18-7-2012 7:49:41


384800<br />

011<br />

0 m<br />

006_ol<br />

015_ol 016_ol<br />

005_ol<br />

017_ol 018_ol 019_ol 020_ol 004_ol<br />

020 003_ol<br />

002_ol<br />

001_ol<br />

008<br />

027_ol<br />

009<br />

Bodemgebied<br />

Gebouw<br />

GPS punt<br />

Grid<br />

Gridpunt<br />

Hoogtelijn<br />

Puntbron<br />

Scherm<br />

Toetspunt<br />

schaal = 1 : 2000<br />

80 m<br />

28<br />

006<br />

021 004<br />

002<br />

019<br />

016<br />

018<br />

017<br />

007<br />

018<br />

027028030<br />

025 026<br />

029<br />

017<br />

025<br />

027 024<br />

028 026<br />

006<br />

001<br />

001 002<br />

014<br />

a=30m1<br />

020 019 021<br />

004<br />

022<br />

013<br />

001 002 003 004<br />

025 007<br />

003<br />

012 011 010 009 008 007 023 006 005<br />

024<br />

005 003<br />

18a<br />

011010<br />

003<br />

026<br />

63400<br />

Industrielawaai - IL, [versie van P12_56 - eerste model; NM (uitbreiding bedrijfsgebouwen)] , Geomilieu V1.91<br />

63600 63800<br />

Figuur I.1-2<br />

Situatieoverzicht: objecten, bodemgebieden, geluidsscherm en (vaste-)geluidsbronnen<br />

18a<br />

004<br />

005<br />

uitbr. Od<br />

24<br />

009 001 26<br />

008<br />

002<br />

006<br />

4374 DE Zoutelande<br />

Nieuwbouw bedrijfswoning Mts Sinke a/d 2e Vlietweg 18B te Oostdijk<br />

P12_56<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5


Project: 08111DO Ad Sinke<br />

Schaal: 1 : 1000<br />

bouwvlak<br />

nieuwe bedrijfswoning<br />

bestaande<br />

loods<br />

nieuwe loods<br />

bouwvlak<br />

waterberging<br />

70%<br />

voorgevel rooilijn<br />

bouwvlak<br />

12-7-2012


nb (bedrijfs)woning vrv dhr. Ad Sinke a/d 2e Vlietweg 18b Oostdijk / Reimerswaal<br />

P12_56 [rev. A d.d. 18 juli 2012] NM; uitbreiding bedrijfsgebouwen<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: eerste model; NM (uitbreiding bedrijfsgebouwen)<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: AMvB 'Landbouw'<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal Li<br />

001_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,5 37,0 33,8 43,8 53,2<br />

001_B Woning ad Ommegank 26 4,50 40,1 36,7 33,6 43,6 52,1<br />

002_A Woning ad Ommegank 26 1,50 40,0 36,2 32,6 42,6 52,9<br />

003_A Woning ad 2e Vlietweg 18A 1,50 31,7 31,5 31,4 41,4 37,2<br />

003_B Woning ad 2e Vlietweg 18A 4,50 33,0 32,8 32,8 42,8 37,4<br />

004_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 40,6 29,7 25,7 40,6 55,3<br />

004_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 40,1 29,7 26,5 40,1 53,8<br />

005_A Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 1,50 38,9 36,3 36,1 46,1 50,8<br />

005_B Bedrijfs(woning) Fam v. Nieuwenhuijse 4,50 39,0 36,6 36,3 46,3 50,5<br />

006_A Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 1,50 44,4 44,4 44,4 54,4 45,2<br />

006_B Tk woning aan de 2e Vlietweg 26A 4,50 44,8 44,8 44,8 54,8 45,3<br />

007_A Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 1,50 33,5 33,3 33,2 43,2 38,7<br />

007_B Nb bedrijfswoning ad 2e Vlietweg 18b Oostdijk 4,50 34,5 34,4 34,3 44,3 38,4<br />

uitbr. Od_A Uitbreidingsplan Oostdijk-west 5,00 43,0 38,1 34,1 44,1 55,5<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

Akoestisch Adviesburo Van Lienden<br />

De Sprink 5 4374 DE Zoutelande<br />

18-7-2012 8:07:47


BIJLAGE<br />

Flora en Fauna onderzoek<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 33


Quick scan van het perceel 2 e Vlietweg 18b in Oostdijk volgens de<br />

flora- en faunawet<br />

_____________________________________________________________________________________<br />

Bureau Woets’ Insecten<br />

________________________<br />

Ir. J. Woets<br />

Oranjepad 32, 4461 TP Goes<br />

0113-23.24.65<br />

jwoets@hetnet.nl<br />

31 juli 2012<br />

Dit rapport beslaat 1 bladzijde


Quick scan van het perceel 2 e Vlietweg 18b in Oostdijk volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfswoning bouwen op het voorste gedeelte van zijn perceel aan<br />

de 2 e Vlietweg 3 in Oostdijk.<br />

Huidige situatie<br />

Het bedoelde stukje van het bedrijf voor het te bouwen huis bestaat voor <strong>bij</strong>na de helft uit<br />

een stukje voor opslag van grond en andere zaken en voor ruim de helft uit een stukje<br />

boomgaard.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

Het opslaggedeelte is kaal op de uitgebloeide exemplaren van het herderstasje na.<br />

Het stukje appelboomgaard is verdeeld in rijen appels met daaronder een zwarte strook grond<br />

en daartussen de grasstroken voor de werktuigen van onderhoud en oogst. Voor de<br />

grasstroken is een van de gangbare zaadmengsels gebruikt. Er groeit ook zachte melkdistel in<br />

de strook (5 % bedekking) en een beetje witte klaver en paardenbloem.<br />

Er zou er een enkele bosmuis kunnen voorkomen. Op de grond broedende vogels zullen er<br />

niet zijn door de heersende onrust <strong>bij</strong> het huidige erf.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Quick scan van het perceel 2 e Vlietweg 18b in Oostdijk volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfswoning bouwen op het voorste gedeelte van zijn perceel aan<br />

de 2 e Vlietweg 3 in Oostdijk.<br />

Huidige situatie<br />

Het bedoelde stukje van het bedrijf voor het te bouwen huis bestaat voor <strong>bij</strong>na de helft uit<br />

een stukje voor opslag van grond en andere zaken en voor ruim de helft uit een stukje<br />

boomgaard.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

Het opslaggedeelte is kaal op de uitgebloeide exemplaren van het herderstasje na.<br />

Het stukje appelboomgaard is verdeeld in rijen appels met daaronder een zwarte strook grond<br />

en daartussen de grasstroken voor de werktuigen van onderhoud en oogst. Voor de<br />

grasstroken is een van de gangbare zaadmengsels gebruikt. Er groeit ook zachte melkdistel in<br />

de strook (5 % bedekking) en een beetje witte klaver en paardenbloem.<br />

Er zou er een enkele bosmuis kunnen voorkomen. Op de grond broedende vogels zullen er<br />

niet zijn door de heersende onrust <strong>bij</strong> het huidige erf.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Quick scan van het perceel 2 e Vlietweg 18b in Oostdijk volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfswoning bouwen op het voorste gedeelte van zijn perceel aan<br />

de 2 e Vlietweg 3 in Oostdijk.<br />

Huidige situatie<br />

Het bedoelde stukje van het bedrijf voor het te bouwen huis bestaat voor <strong>bij</strong>na de helft uit<br />

een stukje voor opslag van grond en andere zaken en voor ruim de helft uit een stukje<br />

boomgaard.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

Het opslaggedeelte is kaal op de uitgebloeide exemplaren van het herderstasje na.<br />

Het stukje appelboomgaard is verdeeld in rijen appels met daaronder een zwarte strook grond<br />

en daartussen de grasstroken voor de werktuigen van onderhoud en oogst. Voor de<br />

grasstroken is een van de gangbare zaadmengsels gebruikt. Er groeit ook zachte melkdistel in<br />

de strook (5 % bedekking) en een beetje witte klaver en paardenbloem.<br />

Er zou er een enkele bosmuis kunnen voorkomen. Op de grond broedende vogels zullen er<br />

niet zijn door de heersende onrust <strong>bij</strong> het huidige erf.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12<br />

laat


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


BIJLAGE<br />

Situatie<br />

GRO 2 e Vlietweg 18b Oostdijk www.butijnbouwadvies.nl 34


BIJLAGE 4<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2 Waarde


RUIMTELIJKE ONDERBOUWING<br />

Uitbreiding glastuinbouw tot 2 ha, Boterdijk 2, Waarde<br />

Opdrachtgever<br />

I.M. Kole<br />

Boterdijk 2<br />

4414 ND Waarde<br />

ZLTO ROMB<br />

Mw. Ir. P.A.M. Brouwer<br />

Juni 2012<br />

Aanvullingen juli 2012<br />

030354-001<br />

ZLTO Advies<br />

Cereshof 4<br />

Postbus 46<br />

4460 BA Goes<br />

T 0113-24 77 58<br />

M 06-21212449<br />

E elly.brouwer@zlto.nl


INHOUD<br />

1. Inleiding ................................................................................................................. 2<br />

1.1 Aanleiding ............................................................................................................... 2<br />

1.2 Huidige situatie........................................................................................................ 2<br />

1.3 Het plan.................................................................................................................. 3<br />

1.4 Economische uitvoerbaarheid en planschade ............................................................... 4<br />

2. Planologisch beleidskader.......................................................................................... 5<br />

2.1 Provinciaal beleid ..................................................................................................... 5<br />

2.2 Gemeentelijk beleid.................................................................................................. 6<br />

3. Ruimtelijke aspecten ................................................................................................ 7<br />

3.1 Natuur .................................................................................................................... 7<br />

3.2 Cultuurhistorie en archeologie.................................................................................... 9<br />

3.3 Mobiliteit en parkeren ............................................................................................... 9<br />

3.4 Technische infrastructuur .........................................................................................10<br />

4. Milieuaspecten ....................................................................................................... 11<br />

4.1 Bodem...................................................................................................................11<br />

4.2 Geluid....................................................................................................................11<br />

4.3 Luchtkwaliteit .........................................................................................................11<br />

4.4 Externe veiligheid....................................................................................................12<br />

4.5 Agrarische bedrijven................................................................................................12<br />

4.6 Duurzaam bouwen ..................................................................................................12<br />

5. Waterparagraaf...................................................................................................... 13<br />

5.1 Watertabel .............................................................................................................13<br />

6. Afwegingen ........................................................................................................... 16<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

1


1. Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

Het bedrijf bestaat momenteel uit 19 ha akkerbouw en vollegrondsgroente en 1,08 ha<br />

glastuinbouw; de teelt van aardbeien.<br />

Gezien de visie van de ondernemer op de toekomst van het bedrijf, de inzet van personeel, en de<br />

rendementen wenst hij zijn oppervlakte glastuinbouw te vergroten tot 2 ha.<br />

Door initiatiefnemer is op 16 februari een principeverzoek ingediend om planologisch medewerking<br />

voor het vergroten van opstanden glastuinbouw van 1,08 naar 2 ha.<br />

De gemeente Reimerswaal heeft hier<strong>bij</strong> per brief van 15 mei positief op gereageerd. Dit mede op<br />

basis van het advies van de Agrarische Advies commissie Zeeland (AAZ) die oordeelde: ‘De<br />

uitbreiding tot 2 ha glasopstand is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering’.<br />

Het advies van de AAZ is <strong>bij</strong>gevoegd in Bijlage 1.<br />

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt een afweging gemaakt waar<strong>bij</strong> alle ruimtelijk relevante<br />

aspecten met betrekking tot het initiatief inzichtelijk gemaakt worden. Uit dit rapport zal blijken dat<br />

aan deze voorwaarden voldaan kan worden en dat er derhalve medewerking verleend kan worden<br />

1.2 Huidige situatie<br />

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal op ruim 500 meter<br />

ten oosten van het dorp Waarde.<br />

Figuur 1: Situering plangebied [Google]<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

2


Kadastraal is de locatie bekend als:<br />

- erf en schuren: WAARDE E 1204 en 1205<br />

- huidige kassen WAARDE E 830<br />

- uitbreiding van het bouwvlak WAARDE E 830.<br />

1.3 Het plan<br />

Het initiatief is er op gericht om aansluitend aan de bestaande kassen nieuwe kassen te realiseren<br />

om tot een totaal oppervlakte kassen van 2 ha te komen. De initiatieflocatie is nu <strong>bij</strong><br />

initiatiefnemer in gebruik als landbouwgrond voor de buitenteelt van gewassen.<br />

Figuur 2; plangebied met uitbreiding en landschappelijke inpassing<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

3


1.4 Economische uitvoerbaarheid en planschade<br />

Het plan zal geheel in particuliere handen uitgevoerd worden. Voor de gemeente Reimerswaal zijn<br />

er geen financiële consequenties aan verbonden. Realisering zal marktconform plaatsvinden.<br />

Tussen initiatiefnemer en de gemeente wordt een planschade overeenkomst en een overeenkomst<br />

voor de landschappelijke inpassing afgesloten. Er hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.<br />

Tijdens de voorbereiding van dit plan is niets gebleken van planologische of maatschappelijke<br />

belemmeringen voor realisering.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

4


2. Planologisch beleidskader<br />

2.1 Provinciaal beleid<br />

Omgevingsplan Zeeland 2006-2012<br />

Op 30 juni 2006 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 vastgesteld<br />

deze heeft op 1 oktober 2006 rechtskracht gekregen. In dit Omgevingsplan zijn de hoofdlijnen voor<br />

het provinciaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening<br />

ingevoerd. Onder deze nieuwe wet dienen provincies een beleidsdocument, zijnde structuurvisie op<br />

te stellen. In de Kadernota Wro is er echter voorlopig voor gekozen om geen nieuwe structuurvisie<br />

vast te stellen en in te zetten op uitvoering van het geldende omgevingsplan 2006-2012.<br />

Hoofddoelstellingen zijn:<br />

- het faciliteren van de noodzakelijke en gewenste economische dynamiek;<br />

- het bevorderen van de sociaal-culturele dynamiek en het vasthouden aan een gematigde<br />

bevolkingsgroei;<br />

- het versterken van de <strong>bij</strong>zondere Zeeuwse omgevingskwaliteiten.<br />

Het Omgevingsplan integreert het beleid van de fysieke leefomgeving in één beleidsplan. Tevens is<br />

in het Omgevingsplan een nadere concretisering gegeven van de rijksdoelstellingen uit de Nota<br />

Ruimte. Het omgevingsbeleid is beschreven aan de hand van drie beleidsthema's:<br />

1. omgevingskwaliteit als uitgangspunt;<br />

2. omgaan met (economische) dynamiek;<br />

3. bewoonbaar Zeeland: sociaal, dynamisch en veilig.<br />

Aangaande glastuinbouw wordt in het Omgevingsplan 2006-2012 aangegeven dat vanuit<br />

economisch als vanuit omgevingsperspectief nieuwe glastuinbouwontwikkelingen geconcentreerd<br />

plaats dienen te vinden.<br />

Bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven, kunnen tot een maximum van 2 hectare verder<br />

ontwikkelen wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de<br />

bedrijfsvoering noodzakelijk is.<br />

Op 20 maart 2012 is het Ontwerp Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de ontwerp Verordening<br />

Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. In september staat de<br />

vaststelling in Provinciale Staten gepland. Het ontwerp gaat uit van een verduurzaming van de<br />

glastuinbouw op geconcentreerde locaties. Het beleid ten opzichte van solitaire<br />

glastuinbouwbedrijven is ongewijzigd maximaal 2 hectare. Wel is het mogelijk om door middel van<br />

sanering andere glasopstanden de solitaire glasopstanden uit te breiden tot maximaal 4 hectare.<br />

Naast het Omgevingsplan biedt de Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland ook een<br />

toetsingskader. De voorwaarden genoemd in het Omgevingsplan worden hierin geëffectueerd. Een<br />

van de andere voorwaarden is de landschappelijke inpassing welke eveneens voortkomt uit het<br />

provinciale beleid.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

5


2.2 Gemeentelijk beleid<br />

Structuurvisie Buitengebied<br />

De gemeente Reimerswaal heeft een groot agrarisch karakter. De vruchtbare polders<br />

bieden de ruimte aan akkerbouw, fruitteelt en grondgebonden veehouderij.<br />

Daarnaast staat Reimerswaal bekend om haar schaal- en schelpdierensector. Naast<br />

de primaire productiebedrijven zijn ook de verwerkende bedrijven en agrologistieke<br />

bedrijven gehuisvest in de gemeente Reimerswaal.<br />

In de structuurvisie zijn de belangrijkste beleidskeuzen voor ruimtelijke ontwikkelingen<br />

verwoord. De beleidskeuzen zijn gebaseerd op de bestaande identiteit en kwaliteiten<br />

van Reimerswaal en het traditioneel gebruik door de agrarische sector. Deze<br />

beleidskeuzen worden verwoord in beleidskeuzen die gelden voor het gehele buitengebied<br />

van Reimerswaal, beleidskeuzen die gelden voor de verschillende deelgebieden<br />

en beleidskeuzen die thematisch zijn en gelden voor individuele locaties in<br />

het buitengebied van Reimerswaal.<br />

In de structuurvisie wordt nader ingegaan op de volgende thema’s:<br />

• Landschap en cultuurhistorie;<br />

• Landbouw;<br />

• Aquacultuur;<br />

• Niet agrarische bedrijvigheid;<br />

• Recreatie;<br />

• Natuur;<br />

• Water en Verkeer;<br />

• Verspreide stedelijke functies.<br />

Aangaande de glastuinbouw is het beleid van de gemeente Reimerswaal overeenkomstig aan het<br />

provinciaal beleid en biedt dus ruimte voor kassen tot een oppervlakte van 2 hectare.<br />

Vigerend is op dit moment Bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld op 30-10-2001,<br />

goedgekeurd op 11-6-2002 met daarop gevolgde herzieningen en wijzigingen.<br />

In het vigerend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onder<br />

voorwaarden vergroten van de oppervlakte kassen tot max 20.000 m2.<br />

Initiatiefnemer zal zijn plannen binnen de kaders van het nieuwe bestemmingplan Buitengebied<br />

realiseren. Er is een positief AAZ advies afgeven met betrekking tot dit initiatief. Voor de<br />

landschappelijke inpassing is een plan opgesteld dat in de <strong><strong>bij</strong>lage</strong> is opgenomen.<br />

Deze Ruimtelijke onderbouwing dient om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief af te<br />

wegen.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

6


3. Ruimtelijke aspecten<br />

3.1 Natuur<br />

De bescherming van de natuur in Nederland vindt plaats door Europese en nationale wetgeving.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming. Deze staan<br />

los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.<br />

Gebiedsbescherming<br />

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen aangewezen Vogel- en<br />

Habitatrichtlijngebieden of Natura2000 gebieden. De Westerschelde is aangemerkt als Natura 2000<br />

gebied; dit is gelegen op ruim 500 m van de initiatieflocatie. Gezien deze afstand en de aard van<br />

het initiatief, zijn er voor de beschermde gebieden geen significante negatieve effecten te<br />

verwachten als gevolg van het plan.<br />

Figuur 4: Geoweb, Natura 2000<br />

Soortenbescherming<br />

De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en Faunawet. Deze heeft betrekking<br />

op alle in Nederland in het wild voorkomende diersoorten en vaatplanten. Hiervoor geldt een<br />

algemene zorgplicht die inhoudt dat schade aan flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen dient te<br />

worden. Per 22 februari 2005 is een nieuwe AmvB in werking getreden die heeft geleid tot<br />

aanpassing van het ontheffingsregime dat op basis van de Flora en Faunawet geldt. Er wordt<br />

daar<strong>bij</strong> onderscheid gemaakt in drie beschermingsniveaus:<br />

• beschermingsniveau 1: een algemene vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten. Bij<br />

ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is geen ontheffing van de Flora en faunawet nodig.<br />

• beschermingsniveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal<br />

beschermde soorten volgens tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en<br />

plantensoorten en alle in het wild voorkomende vogelsoorten.<br />

• beschermingsniveau 3: de streng beschermde soorten waarvoor geen algemene vrijstelling<br />

kan worden gegeven en waarvoor een ontheffingsaanvraag noodzakelijk is.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

7


De locatie is gelegen in het agrarische gebied. Het plangebied is momenteel in intensief agrarisch<br />

gebruik als agrarische landbouwgrond. Er zijn inventarisatiegegevens beschikbaar van het<br />

Natuurloket, hiertoe is informatie opgevraagd over de kilometerhokken 63-381 en 64-381.<br />

Figuur 5: kaartuitsnede uit rapportage Natuurloket<br />

De rapportage van de bovengenoemde kilometerhokken is weergegeven in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2.<br />

De aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is, met uitzondering van vogels, niet<br />

waarschijnlijk. Hoewel het bouwblok zal uitbreiden levert dit geen verstoring van de aanwezige<br />

waarden aan. De locatie betreft namelijk agrarische gronden die jaarlijks intensief worden bewerkt.<br />

Mogelijk komen er in de na<strong>bij</strong>heid van de initiatieflocatie algemene soorten voor als Veldmuis, Egel,<br />

Mol voor. Deze soorten vallen onder de algemene vrijstellingsregeling van de Flora en Faunawet.<br />

Alle vogelsoorten zijn beschermd volgens de Europese Vogelrichtlijn en de Flora- en Faunawet.<br />

Voor alle vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of<br />

verstoren. Daar<strong>bij</strong> kan het naast broedende vogels, ook gaan om vogels die hun verblijfplaats het<br />

hele jaar gebruiken en ook jaarrond beschermd zijn. Ook handelingen die een vaste rust- of<br />

verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan.<br />

Ten aanzien van vogelsoorten geldt dat indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen<br />

plaatsvinden (april tot half juli), geen overtreding plaats zal vinden van de wetgeving ten opzichte<br />

van vogels. Het aanvragen van een ontheffing is dan niet aan de orde. Daar<strong>bij</strong> wordt opgemerkt<br />

dat de Flora en Faunawet geen standaardperiode voor het broedseizoen kent. Het gaat er om of er<br />

een broedgeval is. De periode april tot half juli kan wel globaal aangehouden worden voor het niet<br />

uitvoeren van werkzaamheden. Bij in achtneming van de hierboven genoemde voorwaarden kan<br />

voorkomen worden dat er overtreding van de Flora en Faunawet zal plaatsvinden.<br />

Gezien de aard van het plan en met name aangaande het huidige gebruik van de locatie zijn er<br />

geen invloeden op de aanwezige vogelsoorten te verwachten. Compenserende of mitigerende<br />

maatregelen worden dan ook niet noodzakelijk geacht.<br />

Voor de landschappelijke inpassing is een plan opgesteld dat is <strong>bij</strong>gevoegd in Bijlage 3.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

8


3.2 Cultuurhistorie en archeologie<br />

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal, heeft een hoge<br />

archeologische verwachtingswaarde en daarom vertaald in het bestemmingsplan een<br />

medebestemming archeologie-2. De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn -<br />

behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud<br />

van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied.<br />

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:<br />

• op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;<br />

• ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende<br />

(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:<br />

o burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport<br />

met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;<br />

o niet is voldaan aan het bepaalde onder b sub 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin<br />

de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;<br />

o de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder b sub 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of<br />

mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van<br />

de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische<br />

deskundige;<br />

• het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:<br />

o vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waar<strong>bij</strong> de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt<br />

uitgebreid en waar<strong>bij</strong> gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;<br />

o een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;<br />

o een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst.<br />

De bouwwerkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van de glastuinbouw, kunnen grotendeels<br />

worden uitgevoerd zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm, de oppervlakte waar<strong>bij</strong> dieper<br />

dan 40 cm moet worden gegraven is kleiner dan 250 m2. Het uitvoeren van een archeologisch<br />

onderzoek is daarom niet nodig.<br />

3.3 Mobiliteit en parkeren<br />

De ontsluiting van de locatie verloopt via de Boterdijk. Dit is een lokale ontsluitingsweg voor<br />

bestemmingsverkeer. Er is geen fysieke scheiding tussen fiets- en autoverkeer. Het profiel van de<br />

wegen bestaat uit asfalt en grasbermen. De weg kent een geringe verkeersintensiteit.<br />

Het plan leidt niet tot een wezenlijke toename van verkeer. De hoeveelheid verkeersbewegingen<br />

als gevolg van de uitbreiding van de glastuinbouw is beperkt te noemen en inpasbaar in het lokale<br />

verkeersbeeld. Werden er voorheen kleine hoeveelheden gelost en geladen, nu worden deze<br />

hoeveelheden verdubbeld in veelal hetzelfde vervoermiddel. Er zullen niet of nauwelijks extra<br />

verkeersbewegingen plaatsvinden.<br />

Op de locatie zelf is voldoende ruimte aanwezig en er is er zodoende geen overlast te verwachten<br />

voor parkeren of laden en lossen op de openbare weg.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

9


3.4 Technische infrastructuur<br />

De omgeving is aangesloten op alle gangbare technische infrastructuur zoals drukriolering en<br />

andere nutsvoorzieningen (gas, water, electra). Ten behoeve van het plan hoeven hiervoor geen<br />

structurele aanpassingen plaats te vinden. Initiatiefnemer is voornemens een warmtebuffer te<br />

plaatsen zodat efficiënter met de energie kan worden omgegaan.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

10


4. Milieuaspecten<br />

4.1 Bodem<br />

De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie en gebruik. Hoewel er geen reden<br />

is deze te verwachten is op voorhand enige vorm van bodemverontreiniging niet uit te sluiten. Uit<br />

de bodemkaart volgt dat het terrein nooit in gebruik is geweest als boomgaard maar als<br />

landbouwgebied. In het kader van de procedure voor de omgevingsvergunning zal zonodig nader<br />

onderzoek gedaan worden naar de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem voor de beoogde<br />

functie. Indien blijkt dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de beoogde kwaliteit dient die<br />

voorafgaand geschikt te worden gemaakt middels sanering.<br />

Het betreft buitengebied waar voor zover bekend nooit bodembedreigende activiteiten hebben<br />

plaatsgevonden. Hier wordt dan ook geen verontreiniging verwacht die een belemmering zou<br />

kunnen vormen.<br />

4.2 Geluid<br />

Het plan voorziet niet in de oprichting van nieuwe geluidgevoelige objecten en de geluidproductie<br />

van het bedrijf zelf (bedrijfsactiviteiten en verkeersbewegingen) is in de omgevingsvergunning voor<br />

het onderdeel milieu verbonden aan de gangbare voorschriften hiervoor. Hiervan kan aangenomen<br />

worden dat hier redelijkerwijs aan voldaan kan worden. De geluidhinder voor de omgeving kan<br />

daarmee tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt.<br />

4.3 Luchtkwaliteit<br />

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de ‘Wet<br />

milieubeheer’ goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Vooral hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is<br />

veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet<br />

luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en<br />

vervangt het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’. De ‘Wet luchtkwaliteit’ voorziet onder meer in een<br />

gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma<br />

Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke<br />

activiteiten en milieugevolgen.<br />

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende<br />

mate’ (NIBM) <strong>bij</strong>dragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de<br />

grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt ‘niet in betekende mate’<br />

<strong>bij</strong> aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De grens is gedefinieerd<br />

als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of<br />

stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Voor<br />

woningbouw geldt <strong>bij</strong>voorbeeld dat <strong>bij</strong> één ontsluitingsweg een aantal van 500 nieuwe woningen<br />

niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit.<br />

Er dient met name gekeken te worden naar de emissie van fijn stof (PM10). Op grond van de Wet<br />

luchtkwaliteit gelden grenswaarden waaraan voldaan moet worden. De grenswaarden waaraan<br />

getoetst wordt zijn:<br />

• jaargemiddelde concentratie: 40 µg/m3;<br />

• daggemiddelde concentratie: 50 µg/m3;<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

11


• aantal toegestane overschrijdingen daggemiddelde: 35 keer.<br />

De functiewijziging en de extra verkeersaantrekkende werking als gevolg daarvan zal niet leiden<br />

tot een overschrijding van de grenswaarden voor PM10 uit de Wet Luchtkwaliteit. Indien het aantal<br />

voertuigbewegingen per dag meer bedraagt als 50 wordt in het kader van zorgvuldigheid wel<br />

geadviseerd de verslechtering van de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken. Dit is echter niet aan de<br />

orde, nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk aangezien het project niet in betekenende<br />

mate van invloed is op de luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit is geen omgekeerde werking<br />

opgenomen.<br />

4.4 Externe veiligheid<br />

Volgens de Risicokaart van de provincie bevinden zich op ruimte afstand van het plangebied onder<br />

andere leidingenzones voor transportleidingen. Deze leidingenzones liggen ten noorden van het<br />

plangebied. Het gaat om buisleidingen. Geconstateerd kan worden dat het plangebied op<br />

voldoende afstand is gelegen van risicogebieden en het plangebied niet is gelegen binnen de<br />

contour van een BEVI inrichting, binnen contouren buisleidingen, contour A58 of de contour van de<br />

Westerschelde. Deze ruimtelijke procedure betreft een bestemmingswijziging. Gebouwen die<br />

vervolgens worden opgericht worden niet aangemerkt als kwetsbare objecten.<br />

4.5 Agrarische bedrijven<br />

In relatie tot agrarische bedrijven is van belang dat er voldoende afstand wordt gehouden. Dit is<br />

enerzijds van belang om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden<br />

worden belemmerd en anderzijds om te garanderen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon-<br />

en leefklimaat. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een fruitteeltbedrijf aan de<br />

Weelweg Zeeuwse Goud. Ten opzichte van deze bedrijven op basis van het Besluit Glastuinbouw<br />

een afstand van 25 meter gehanteerd tot aan woningen. Aan deze afstand wordt voldaan, de<br />

werkelijke afstand is 40 m. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gegarandeerd worden.<br />

4.6 Duurzaam bouwen<br />

Het begrip ‘duurzaam bouwen’ is door het ministerie van VROM in 1995 geïntroduceerd om de<br />

kwaliteit van het bouwen te verhogen en de duurzaamheid van de te gebruiken materialen,<br />

alsmede de te onderscheiden processen te waarborgen. Een belangrijk wettelijk instrument<br />

hiervoor is het Bouwbesluit waarin ondermeer de EPN (Energie Prestatie Norm), die voor de<br />

realisering van duurzame ontwikkeling belangrijk is, is opgenomen. Wanneer de<br />

omgevingsvergunning wordt aangevraagd moet deze voldoen aan het Bouwbesluit, waarmee het<br />

aspect duurzaam bouwen is gewaarborgd.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

12


5. Waterparagraaf<br />

5.1 Watertabel<br />

Sinds 1 november 2003 is de zogenaamde Watertoets verplicht. Dat wil zeggen dat in elk ruimtelijk<br />

plan gemotiveerd moet worden aangegeven hoe met het water in het gebied wordt omgegaan en<br />

wat de ruimtelijke veranderingen voor het water betekenen. Met betrekking tot de wateraspecten<br />

is een concept watertoets opgesteld, deze is toegezonden aan Waterschap Scheldestromen.<br />

Deze watertabel is beoordeeld door het Waterschap en is hier <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking<br />

Veiligheid waterkering<br />

Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen<br />

water en de daarvoor benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast<br />

(vanuit oppervlaktewater)<br />

Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd<br />

om instroming van oppervlaktewater in<br />

maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het<br />

plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden<br />

/ bergen / afvoeren van water.<br />

Riolering / RWZI<br />

(inclusief water op straat / overlast)<br />

Optimale werking van de zuiveringen/RWZI’s<br />

en van de (gemeentelijke) rioleringen.<br />

Afkoppelen van<br />

(schone) verharde oppervlakken in verband<br />

met de reductie van hydraulische belasting<br />

van de RWZI, het transportsysteem en het<br />

beperken van over-storten.<br />

N.v.t.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

Het verharde oppervlakte neemt toe met<br />

9200 m2. Er is extra waterberging<br />

gerealiseerd van 2000 m3<br />

Totaal is er nu 4000 m3 waterberging<br />

Voor de uitbreiding is 690 m³ waterberging<br />

noodzakelijk. Over de exacte realisering<br />

dienen nadere afspraken gemaakt te worden.<br />

Het hemelwater, van alle gebouwen, wordt<br />

volledig opgevangen in de waterberging en<br />

daaruit gebruikt in de teelt. Bij overvloedige<br />

regenval zal via een overstort water worden<br />

geloosd op de sloot. Huishoudelijk afvalwater<br />

via riolering afgevoerd. Met betrekking tot het<br />

bedrijfsafvalwater zal geen lozing op<br />

oppervlaktewater plaats zal vinden en dat <strong>bij</strong><br />

eventuele lozing op riolering gehandeld zal<br />

worden conform Activiteitenbesluit en<br />

afspraken over bereiken nagenoege nullozing in<br />

2027.<br />

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking<br />

Waterschapsobjecten<br />

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de<br />

werking van waterschapsobjecten<br />

niet belemmeren. Hier<strong>bij</strong> wordt<br />

gedacht aan milieucontouren rond<br />

RWZI’s, rioolpersgemalen,<br />

poldergemalen, vrijverval- en/of<br />

persleidingen.<br />

N.v.t.<br />

13


Watervoorziening / -aanvoer<br />

Het voorzien van de bestaande functie<br />

van (grond- en/of oppervlakte)water<br />

van de juiste kwaliteit en de juiste<br />

hoeveelheid op het juiste moment.<br />

Het tegengaan van nadelige effecten<br />

van veranderingen in ruimtegebruik<br />

op de behoefte aan water.<br />

Volksgezondheid<br />

(water gerelateerd)<br />

Minimaliseren risico<br />

watergerelateerde ziekten en plagen.<br />

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-<br />

risico’s via o.a. de daarvoor<br />

benodigde ruimte.<br />

Bodemdaling<br />

Voorkomen van maatregelen die<br />

(extra) maaiveldsdalingen met name<br />

in zettingsgevoelige gebieden kunnen<br />

veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast<br />

Tegengaan / verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit<br />

Behoud / realisatie van goede<br />

oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten<br />

van de veerkracht van het<br />

watersysteem.<br />

Grondwaterkwaliteit<br />

Behoud / realisatie van een goede<br />

grondwaterkwaliteit.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

Hemelwater van daken en uit de kas wordt<br />

opgevangen in het bassin en hergebruikt.<br />

Hemelwater van het erf vloeit via de bermen af<br />

naar de omliggende sloten.<br />

Waterbassin is afgeschermd en niet<br />

gemakkelijk in te komen waarmee het risico op<br />

verdrinking is verkleind.De kwaliteit van het<br />

water in het bassin moet goed zijn in verband<br />

met gebruik als gietwater voor de aardbeien,<br />

risico op watergerelateerde ziekten is daarmee<br />

gering.<br />

n.v.t.<br />

n.v.t.<br />

n.v.t.<br />

In de kas wordt in goten geteeld, daarmee is er<br />

een gesloten systeem en geen invloed op het<br />

grondwater<br />

14


Verdroging<br />

(Natuur)<br />

Bescherming karakteristieke<br />

grondwater afhankelijke ecologische<br />

waarden; van belang in en rond<br />

natuurgebieden (hydrologische)<br />

beïnvloedingszone.<br />

Natte natuur<br />

Ontwikkeling/Bescherming van een<br />

rijke gevarieerde en natuurlijk<br />

karakteristieke aquatische natuur.<br />

Onderhoud waterlopen<br />

Oppervlaktewater moet adequaat<br />

onderhouden<br />

kunnen worden.<br />

Waterschapswegen<br />

Goede bereikbaarheid en in stand<br />

houden van wegen in beheer en<br />

onderhoud <strong>bij</strong> het waterschap.<br />

n.v.t..<br />

n.v.t.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

Verzoek onderhoud van de watergang zoals alle<br />

lange tijd gebruikelijk vanaf de wegzijde uit te<br />

voeren.<br />

Goede bereikbaarheid, beheer en onderhoud<br />

waterschapswegen is niet in het geding. (Onder<br />

voorbehoud)<br />

15


6. Afwegingen<br />

Ten aanzien van de uitbreiding van de glasopstanden voor de teelt van aardbeien aan de Boterdijk<br />

2 in Waarde kan de volgende afweging gemaakt worden:<br />

• uitbreiding van de glastuinbouwbestemming past binnen de ruimtelijke beleidskaders van<br />

de provincie: Omgevingskwaliteit als uitgangspunt en omgaan met (economische)<br />

dynamiek waar<strong>bij</strong> tevens voor het agrarische bedrijf de economische basis verbreed kan<br />

worden.<br />

• de uitbreiding past binnen de gemeentelijke beleidskaders;<br />

• vanuit de omgeving zijn er geen belemmeringen vanuit natuur, landschap, cultuurhistorie,<br />

waterhuishouding of milieu die de uitbreiding van de glastuinbouw ter plaatse in de weg<br />

staan;<br />

• het plan leidt niet tot relevante waterhuishoudkundige effecten;<br />

• ook kan gesteld worden dat er geen onevenredige negatieve effecten zullen optreden naar<br />

de omgeving ;<br />

• voor omliggende agrarische bedrijven vormt het agrarisch bedrijf geen belemmering;<br />

• de te verwachten verkeerseffecten zijn beperkt en passen in het lokale verkeersbeeld. Er<br />

wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.<br />

Geconcludeerd kan worden dat het plan ruimtelijk inpasbaar is in de omgeving.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

16


Bijlagen.<br />

1. Advies Agrarisch Adviescommissie Zeeland<br />

2. Rapportage Natuurloket<br />

3. Plan Landschappelijke inpassing<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

17


Bijlage 1: Advies AAZ<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

18


AGRARISCHE ADVIESCOMMISSIE ZEELAND<br />

llllllllllflilllllllllllllllllllllllllllllllllllllil<br />

12.010594<br />

van de Stichting Advisering Landelijk Gebied Zeeland<br />

Aan het College van Burgemeester en Wethouders<br />

van de gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH KRUININGEN<br />

PRS<br />

1 0 APR. 2012<br />

secretariaat:<br />

Pettelaarpark 1<br />

Postbus 1153<br />

5200 BE 'S-HERTOGENBOSCH<br />

tel. (073) 612 55 20<br />

info@agrarischeadviescommissie.nl<br />

Uw kenmerk Ons nummer Datum<br />

12.00581), van Belzen/Driesprong, REO BAz 1097 3 april 2012<br />

Behandeld door Onden verp<br />

H. Gerlings/TS<br />

Geacht College,<br />

Naar aanleiding van uw schrijven van 27 februari 2012, inzake het verzoek van de heer LM. Kole,<br />

Boterdijk 2 te Waarde, delen wij u het volgende mede.<br />

Op 8 maart 2012 is de bedrijfslocatie van de aanvrager bezocht door een medewerker van de Agrarische<br />

Adviescommissie Zeeland en heeft overleg plaatsgevonden met de aanvrager. Op basis van dat overleg,<br />

de door u toegezonden stukken en nader onderzoek komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de<br />

volgende bevindingen.<br />

LM. Kole (33 jaar) exploiteert aan de Boterdijk 2 te Waarde een agrarisch bedrijf met een oppervlakte<br />

van 20 ha, waarvan 11 ha eigendom en 9 ha pachtgrond. De vestigingskavel is 7 ha groot. De bedrijfsbebouwing<br />

omvat een woning, circa 400 m2 aan bedrijfsruimte en 10.800 m2 aan tuinbouwkassen. Deze<br />

kassen betreffen een kas van 2200 m2 uit 1979 waaraan in 1999 een kas van 8600 m2 is aangebouwd. De<br />

teelt in de kas is volledig gericht op de doorteelt van aardbeien. In circa driekwart van de kas wordt een<br />

stookteelt uitgevoerd waar<strong>bij</strong> naast de najaars- en de voorjaarsteelt tevens een zomerteelt wordt uitgevoerd.<br />

In het overige gedeelte van de kas worden twee teelten uitgevoerd die in het voorjaar later en het<br />

najaar eerder is. Het betreft de gebruikelijke teelt in potten die in teeltgoten zijn geplaatst.<br />

Naast de kas is circa 1000 m2 aan regenkappen aanwezig eveneens voor de teelt in goten.<br />

Het teeltplan in de vollegrond bestaat naast enkele akkerbouwteelten uit een zevental hectare aan<br />

Radicchio Rosso en I/IV2 ha rode bieten. De teelt van Radicchio Rosso betreft de teelt vanuit aangekocht<br />

perspotplanten die in de periode april tot juli worden uitgeplant. Zodoende loopt de oogst van juni tot eind<br />

oktober. Het betreft een teelt met een meer arbeidsintensief karakter.<br />

Het verzoek van de aanvrager omvat de uitbreiding van het areaal glas tot maximaal 20.000 m2.<br />

Deze uitbreiding zal worden uitgevoerd met een enkel energiescherm en zal worden ingericht voor de<br />

stookteelt van aardbeien. Op die wijze zullen zowel de voorjaarsteelt als de najaarsteelt een langer tijdsbestek<br />

beslaan waardoor het bedrijf in die periode langer aan de markt zal zijn.<br />

In samenhang met deze uitbreiding zal een warmtebuffer worden aangeschaft zodat de C02-uitstoot kan<br />

worden verminderd. In algemene zin wees de aanvrager op de te realiseren schaalvoordelen, zoals de te


BAz 1097<br />

Blad 2<br />

behalen opbrengstprijs, de kostenbelading van het fust en het feit dat de kosten van centrale voorzieningen<br />

kunnen worden uitgesmeerd over een groter areaal.<br />

Mede ter financiering van deze uitbreiding zal een kavel op afstand van 4 ha worden verkocht. Bezien zal<br />

worden of de teelt van radicchio rosso in de toekomst zal worden voortgezet.<br />

Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de volgende<br />

conclusie. LM. Kole exploiteert aan de Boterdijk 2 te Waarde een volwaardig agrarisch bedrijf. Het verzoek<br />

omvat de uitbreiding van het areaal glas tot 2 ha netto glas.<br />

De voorgestane bedrijfsontwikkeling ziet, gelet op de uitbreiding van het areaal glas in combinatie met de<br />

verkleining van het areaal cultuurgrond, op de verdere specialisatie als glastuinbouwbedrijf.<br />

De Agrarische Adviescommissie Zeeland is van oordeel dat de uitbreiding van het bedrijf als glastuinbouwbedrijf<br />

de bedrijfeconomische duurzaamheid en de waarborging van de continuïteit van de bedrijfsvoering<br />

op langere termijn ten goede zal komen. Onderschreven wordt dat de uitbreiding tot 2 ha netto<br />

glasopstand noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.<br />

Graag ontvangen wij een kopie van het schrijven van de gemeente, waarin de genomen beslissing aan de<br />

aanvrager wordt medegedeeld.<br />

Hoogachtend,<br />

AGRARISCHE ADVIESCOMMISSIE<br />

ZEELAND<br />

l • O<br />

H.P. Gerlings<br />

secretaris


Bijlage 2: Rapportage Natuurloket<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

19


Bijlage 2: Rapportage Natuurloket<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

19


Bijlage 2: Rapportage Natuurloket<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

19


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12<br />

laat


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


Bijlage 3: Plan Landschappelijke inpassing<br />

Ruimtelijke onderbouwing Boterdijk 2, Waarde<br />

20


P L A N L A N D S C H A P P E L I J K E I N P A S S I N G<br />

Door Ewoud Voogd<br />

Cipta Indah<br />

G L A S T U I N B O U W<br />

K W E K E R I J K O L E<br />

T E W A A R D E<br />

dhr.Kole,<br />

Boterdijk 2,<br />

4414 ND WAARDE


P L A N VO O R K W E K E R I J KO L E<br />

NAAM EN AD RES<br />

Dhr Kole,<br />

Boterdijk 2<br />

4414 ND WAARDE<br />

AANVRAAG VOOR BOUW PLAN<br />

Het betreft een aanvraag voor de landschappelijke inpassing van een uitbreiding van een kas<br />

binnen de gemeente Reimerswaal.<br />

HUIDIGE SITUATIE (OMSCHRIJVING LAND SCHAPSOPBOUW EN ERF)<br />

Landschapsopbouw:<br />

• Het bedrijf ligt op de hoek van de Boterdijk en de Weelweg, even ten oosten van het<br />

dorp Waarde in de gemeente Reimerswaal. Het bedrijf maakt deel uit van een cluster<br />

kwekerijen en boomgaarden in het verder open polderlandschap. Door de aanwezigheid<br />

van de genoemde bedrijven is er in de directe omgeving veel opgaande beplanting. Het<br />

omringende open landschap is overwegend agrarisch.<br />

Geschiedenis<br />

• Op de plaats waar het huidige bedrijf zich bevind is al geruime tijd een boerderij<br />

aanwezig. De boerderij staat op de topografische kaart uit 1950, op die van 1910 staat hij<br />

echter nog niet. De kassen zijn vanaf eerste helft van de jaren tachtig van de twintigste<br />

eeuw uitgegroeid naar de ruim 1 ha die er nu aanwezig is.<br />

Situering huidige bebouwing:<br />

• De huidige bebouwing bestaat uit een traditionele boerenwoning met aangebouwde<br />

schuur. Er aan vast gebouw is een moderne plantenkas. De bebouwing vormt één<br />

aaneengesloten cluster.<br />

Huidige beplanting van erf:<br />

• Behalve in de tuin is er verder geen beplanting aanwezig. Wel is er veel beplanting<br />

aanwezig rond naburige kwekerijen en boomgaarden.


PLAN VOOR LAND SCHAPPELIJKE INPASSING<br />

Locatie Kwekerij Kole<br />

Om de uitbreiding van de kas landschappelijk goed in te passen, wordt er aan de noord- en aan<br />

de oostzijde een brede groensingel aangeplant. De breedte van deze singels is 10 meter, om zo<br />

ook voldoende afscherming te hebben als er geen blad aan de struiken zit. In de singel worden<br />

verspringend zeven rijen bosplantsoen aangeplant, met een plantafstand in de rij van 1,50 meter.<br />

In deze singels wordt gekozen voor streekeigen plantmateriaal. Geschikte soorten zijn: Rode<br />

kornoelje, Gelderse roos, Wilde liguster, Hazelaar, Boswilg en Veldesdoorn. Indien doorns geen<br />

bezwaar zijn kan ook de Sleedoorn worden toegevoegd, mits de grasstrook langs de singel<br />

regelmatig gemaaid wordt, om wortelopslag geen kans te geven uit te groeien tot forse struiken.<br />

Plant de gekozen soorten speels in groepjes van 3 tot 8 stuks van dezelfde soort. Meng de Boswil<br />

niet te veel met andere soorten, vanwege de grote concurrentie kracht van deze soort. De<br />

gekozen soorten hebben een hoge landschappelijke waarde, door de bloemen, welke in veel<br />

gevallen gevolgd worden door bessen, en/of door de bladkleur. Door een gemengde aanplant is<br />

er meer variatie in de groentinten, waardoor de singel niet strak zal over komen. Bovendien<br />

zorgen de struiken met hun herfstkleuren voor een fraai beeld in het najaar. Het zijn allen<br />

streekeigen soorten, welke het liefst worden aangeplant als plantsoen van autochtone herkomst.<br />

De beplanting zal voldoende fors uit kunnen groeien om de kas aan het oog te onttrekken.<br />

Tussen de kas en de Weelweg is te weinig ruimte om een groensingel met een breedte van 10<br />

meter aan te planten. Voor een goede bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat de nieuwe kas gelijk<br />

uitgelijnd wordt met de bestaande kas. Om de kas toch aan het oog te onttrekken wordt er een<br />

singel aangeplant welke mag uitgroeien tot een breedte van 4 meter en een hoogte gelijk aan de<br />

dakgoot van de kas. Om het gebrek aan ruimte voor een bredere groensingel te compenseren<br />

wordt de beplanting doorgetrokken langs de al bestaande kas. Dit heeft twee voordelen.<br />

Allereerst wordt de bestaande kas ook aan het oog onttrokken en ten tweede ontstaat er een<br />

eenheid tussen het oude en het nieuwe deel van het bedrijf.<br />

In de haag zullen twee rijen veren of bosplantsoen worden aangeplant. Er is gekozen voor de<br />

Grauwe els, omdat er rekening moet worden gehouden met de luisgevoeligheid van de gewassen<br />

in de kas. In de verspringende rijen zullen de elzen op een onderlinge afstand van 1 meter komen<br />

te staan.


Witte klaver<br />

OND ERHOUD<br />

Onderdelen:<br />

Vooral de eerste jaren jaren zal er onkruidbestrijding in de singels moeten plaats vinden. Dit kan<br />

tot een minimum beperkt worden door te zorgen dat voor aanplant van de beplanting de<br />

plantvakken vrij van onkruid zijn. Na aanplant, kan in het voorjaar Witte klaver worden<br />

ingezaaid. Kies hiervoor het ras 'Alice' of een vergelijkbare lage cultivar die de bodem snel sluit.<br />

De klaver zal de beplanting niet hinderen in de groei en zal vanzelf verdwijnen door lichtgebrek<br />

als de beplanting zich sluit. Witte klaver zal de (mechanische) onkruidbestrijding met 85%<br />

verminderen als deze een gesloten vegetatie kan vormen. Bovendien verrijkt de klaver de bodem<br />

met zijn stikstofknolletjes, wat de groei van de singel weer ten goede komt.<br />

Als de beplanting te fors is uitgegroeid zal deze geschoren dienen te worden. Eens in de twee jaar<br />

scheren is landschappelijk beter dan tweemaal per jaar, omdat de beplanting dan minder strak zal<br />

zijn en meer bloemen en bessen zal dragen.


AANLEG BEPLANTING LAND SCHAPPELIJKE INPASSING<br />

De 10 meter brede singels hebben een gezamenlijke lengte van 225 meter. Er worden zeven rijen<br />

bosplantsoen aangeplant, hiervoor is nodig 1.050 stuks bosplantsoen <strong>bij</strong> een plantafstand van<br />

1,50 meter in de rij. Voor de strook plantsoen langs de Weelweg (2 rijen x 185 meter) is 375 stuks<br />

bosplantsoen nodig. Totaal is er 1,425 stuks bosplantsoen (of 1.050 stuks bosplantsoen en 375<br />

stuks veren) nodig.<br />

Plantmateriaal:<br />

100 stuks Veldesdoorn (Acer campestre)<br />

375 st. Grauwe els (Alnus incana)<br />

150 st. Rode kornoelje (Cornus sanguinea)<br />

100 st. Hazelaar (Corylus avellana)<br />

150 st. Wilde liguster (Ligustrum vulgare)<br />

50 st. Sleedoorn (Prunus spinosa)<br />

25 st. Boswilg (Salix caprea)<br />

150 st. Gelderse roos (Viburnum opulus)<br />

Doelstelling is om na 3 jaar een inpassing met een hoogte van 1,5 tot 2 m te hebben. In overleg<br />

met de leverancier zal hier het passende plantmateriaal voor worden aangeschaft. Uitgangspunt<br />

is, afhankelijk van de soort en groeisnelheid van tussen de 0,80 m en 1,20 m zodat deze binnen<br />

bovengenoemde termijn de gewenste hoogte kunnen bereiken.


Kwekerij Kole<br />

Huidige situatie (2012)<br />

Naam<br />

Eigenaar:<br />

Adres:<br />

Telefoon:<br />

Mobiel:<br />

Tekening:<br />

Tekenaar:<br />

Datum:<br />

Herzien:<br />

N<br />

Schaal 1:1.000<br />

(A3-formaat)<br />

Legenda<br />

= bebouwing<br />

= kas<br />

= stellages met aarbeienplanten<br />

= tuin<br />

= verharding<br />

= bassin<br />

= akker<br />

= opgaande beplanting<br />

= overig erf / perceel<br />

= sloot met talud<br />

= berm<br />

= laanboom<br />

Kwekerij Kole<br />

Boterdijk 2<br />

4414 ND WAARDE<br />

0113-504454<br />

06 - 49028945<br />

Cipta Indah<br />

E. Voogd<br />

28 juni 2012<br />

00-00-0000<br />

Cipta Indah<br />

50 meter


Kwekerij Kole<br />

PLAN LANDSCHAPPELIJKE INPASSING(2012)<br />

Naam<br />

Eigenaar:<br />

Adres:<br />

Telefoon:<br />

Mobiel:<br />

Tekening:<br />

Tekenaar:<br />

Datum:<br />

Herzien:<br />

N<br />

Schaal 1:1.000<br />

(A3-formaat)<br />

Legenda<br />

= bebouwing<br />

= kas<br />

= stellages met aarbeienplanten<br />

= tuin<br />

= verharding<br />

= bassin<br />

= akker<br />

= opgaande beplanting<br />

= overig erf / perceel<br />

= sloot met talud<br />

= berm<br />

= laanboom<br />

Kwekerij Kole<br />

Boterdijk 2<br />

4414 ND WAARDE<br />

0113-504454<br />

06 - 49028945<br />

Cipta Indah<br />

E. Voogd<br />

28 juni 2012<br />

29 juni 2012<br />

Cipta Indah<br />

50 meter


BIJLAGE 5<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 Yerseke


Reimerswaal<br />

Ruimtelijke onderbouwing<br />

Breeweg 134 Yerseke


Toepassen ruimte voor ruimteregeling Breeweg 134 te Yerseke<br />

Opdrachtgever:<br />

M. van Overloop<br />

Breeweg 134<br />

Yerseke<br />

Adviseur:<br />

Butijn Bouw Advies<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

Planstatus: definitief<br />

Datum: 31 juli 2012<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

1


Inhoudsopgave<br />

Toelichting<br />

1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding en doel 3<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing 3<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing 4<br />

2. Plangebied<br />

2.1. Huidige situatie 5<br />

2.2. Omschrijving initiatief 5<br />

3. Beleidskader<br />

3.1. Rijksbeleid 7<br />

3.2. Provinciaal beleid 7<br />

3.3. Gemeentelijk beleid 9<br />

3.4. Conclusie 9<br />

4. Ontwikkeling en inrichting<br />

4.1. Stedenbouwkundige aspecten 10<br />

4.2. Beeldkwaliteit 10<br />

4.3. Verkeer, groen en inrichting openbare ruimte 10<br />

4.4. Conclusie 11<br />

5. Sectorale toetsen<br />

5.1. Bodem 12<br />

5.2. Archeologie 13<br />

5.3. Water 14<br />

5.4. Ecologie 17<br />

5.5. Luchtkwaliteit 20<br />

5.6. Wegverkeerslawaai 21<br />

5.7. Milieuzonering 22<br />

5.8. Externe veiligheid 23<br />

5.9. Duurzaam bouwen 24<br />

5.10. Financiële haalbaarheid 24<br />

5.11. Verevening 25<br />

6. Afweging<br />

6.1. Planologische afweging 26<br />

6.2. Conclusie 26<br />

Bijlagen<br />

Wateradvies<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Planverbeelding<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

2


1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding en doel<br />

Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is inzicht geven in de (ruimtelijke) ontwikkelingen in<br />

verband met het initiatief van de heer M. van Overloop tot het gebruik maken van de ruimte voor<br />

ruimte regeling. Inhoudende het slopen van de agrarische bedrijfsgebouwen en daarvoor in de plaats<br />

een nieuwe woning bouwen. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de relatie met het<br />

geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past<br />

binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.<br />

Figuur 01: fragment topografische kaart (bron: geografisch informatiesysteem provincie Zeeland)<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing<br />

planlocatie<br />

Aan de Breeweg 134 te Yerseke is een fruitteeltbedrijf gelegen bestaande uit enkele<br />

bedrijfsgebouwen een bedrijfswoning en enkele stacaravans t.b.v. de tijdelijke huisvesting voor<br />

seizoensarbeiders. Tevens is er een bouwvergunning aanwezig voor de mogelijkheid om nog een<br />

loods te bouwen.<br />

De eigenaar van het complex, de initiatiefnemer, wenst het bedrijf te staken en de gebouwen met een<br />

oppervlakte van ca. 1000 m² te amoveren (inclusief het intrekken van de bouwvergunning voor de<br />

bouw van een loods). Op de plaats van de te slopen loods wenst de initiatiefnemer een nieuwe<br />

woning te bouwen en de bestemming van zijn eigen bedrijfswoning om te zetten naar een<br />

burgerwoning. Dit is echter in strijd met het geldend bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

Nu het bestemmingsplan “Buitengebied” geheel geactualiseerd wordt heeft de gemeente ingestemd<br />

met het verzoek van de initiatiefnemer om de voorgestelde wijzigingen mee te nemen in het nieuwe<br />

bestemmingsplan Buitengebied, mits de volgende gegevens worden aangeleverd:<br />

een situatieschets;<br />

een goede ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het initiatief planologisch inpasbaar is<br />

op de beoogde locatie.<br />

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing beoogt aan de bovengestelde voorwaarde te voldoen. De<br />

situatieschets is separaat <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

3


1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing<br />

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt een<br />

omschrijving van het project gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de planologische toets m.b.t. het<br />

beleidskader. Met betrekking tot de ontwikkeling en inrichting van het gebied wordt in hoofdstuk 4<br />

nader ingegaan. In hoofdstuk 5 komen de sectorale toetsen aan de orde. Als laatste wordt in<br />

hoofdstuk 6 ingegaan op de resultaten en afweging.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

4


2. Planbeschrijving<br />

2.1. Huidige situatie<br />

De heer M. van Overloop exploiteert samen met zijn zoon een fruitteeltbedrijf. Het bedrijf beschikt over<br />

twee vestigingslocaties, te weten Breeweg 134 te Yerseke en Plasweg 2 te Kattendijke.<br />

De percelen met fruitopstand bevinden zich op diverse locaties rondom de vestigingslocaties. De<br />

bedrijfsvoering gebeurt nu verdeelt over beide vestigingslocaties. Het voortzetten van de huidige<br />

bedrijfsvoering vanuit twee vestigingen is economisch en logistiek gezien echter niet gewenst.<br />

2.2. Omschrijving initiatief<br />

In het kader van de doelmatigheid is er om bovengenoemde reden dringend behoefte aan het<br />

centreren van de bedrijfsactiviteiten op één locatie. Gekozen is voor de locatie te Kattendijke. Dit<br />

houdt in dat de locatie aan de Breeweg te Yerseke gesaneerd dient te worden. Om de<br />

saneringskosten enigszins te compenseren is er gekozen om gebruik te maken van de ruimte voor<br />

ruimte regeling. Dit houdt in dat de bedrijfsgebouwen gesloopt worden en daarvoor in de plaats een<br />

nieuwe woning gebouwd kan worden met de daar<strong>bij</strong> behorende <strong>bij</strong>gebouwen.<br />

locatie bestaande<br />

woning<br />

Figuur 02: nieuwe woonbestemming voor maximaal 2 woningen<br />

locatie nieuwe<br />

woning<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

5


3. Beleidskader<br />

3.1. Rijksbeleid<br />

Nota Ruimte<br />

De Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, bevat het nationaal ruimtelijk beleid tot<br />

2020, waar<strong>bij</strong> de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Het kabinet brengt de<br />

Nota Ruimte uit als kabinetsstandpunt (deel 3) van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid. Hoofddoel van<br />

het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te realiseren voor de verschillende ruimtevragende<br />

functies. Met de nota Ruimte krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor ontwikkeling. Met een<br />

aantal regels op het gebied van water, landschap en cultuurhistorie kunnen provincies en gemeenten<br />

hun verantwoordelijkheden waarmaken met oog voor nationale belangen.<br />

Een aantal punten uit de Nota Ruimte wordt op deze plaats kort uitgelicht. In de eerste plaats het<br />

bundelingbeleid. Ten aanzien van verstedelijking en economische activiteiten gaat de Nota Ruimte uit<br />

van de bundelingstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing ten behoeve van verstedelijking en<br />

economische activiteiten moet worden geconcentreerd: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op<br />

het bestaande bebouwde gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De<br />

bundelingstrategie ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en<br />

draagt zodoende <strong>bij</strong> aan de rijksdoelstelling van krachtige steden en een vitaal landelijk gebied. Naast<br />

bundeling is ook inbreiding, oftewel bouwen binnen bestaand bebouwd gebied, een belangrijk thema<br />

in de Nota Ruimte. Ten aanzien van het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied wordt in de Nota<br />

Ruimte een streefgetal van 40% genoemd. Als grens van het bestaand bebouwd gebied wordt de<br />

grens zoals gerealiseerd in het jaar 2000 gehanteerd. Om deze doelstelling in praktijk te brengen<br />

moeten de opgaven voor revitalisering, herstructurering en transformatie volgens de Nota Ruimte<br />

krachtig ter hand worden genomen.<br />

West-Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Zak van Zuid-Beveland worden in de Nota Ruimte als<br />

Nationaal Landschap benoemd. Dit zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke, en nationaal<br />

kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee <strong>bij</strong>zondere natuurlijke en recreatieve<br />

kwaliteiten.<br />

Duurzame en vitale landbouw<br />

De landbouw, de grootste grondgebruiker van Nederland, zit midden in een veranderingsproces. De<br />

verwachtingen van de samenleving op gebieden als voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu<br />

ontwikkelen zich snel. Tegelijk heeft de liberalisering van de wereldmarkt ingrijpende gevolgen.<br />

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het<br />

beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel<br />

tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden<br />

opnemen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw<br />

onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te<br />

vergemakkelijken.<br />

Het rijk streeft naar bundeling van de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw in<br />

duurzaam ingerichte en landschappelijk goed ingepaste landbouwontwikkelingsgebieden. De<br />

provincies dienen zulke gebieden aan te wijzen en in hun streekplan (omgevingsplan) te begrenzen,<br />

en de ontwikkeling van deze vormen erbuiten af te remmen. Het ruimtelijk beleid is er op gericht de<br />

kracht van de bestaande landbouwontwikkelingsgebieden te versterken en de daarvoor benodigde<br />

ruimte te behouden. Het rijk toetst of provincies de bovenstaande uitgangspunten in hun<br />

streekplannen (omgevingsplannen) verwerken.<br />

3.2. Provinciaal beleid<br />

Omgevingsplan Zeeland<br />

Op 30 juni 2006 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan vastgesteld. Dit heeft op 1 oktober<br />

2006 rechtskracht verkregen. Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan<br />

Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een<br />

<strong>bij</strong>drage moet worden geleverd aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

6


dynamiek. Tegelijkertijd is het Omgevingsplan gericht op het versterken en ontwikkelen van de<br />

kernkwaliteiten van de regio.<br />

Beoogd initiatief valt onder de noemer “Vrijkomende agrarische bebouwing”.<br />

Bij het omzetten van vrijkomende agrarische bebouwing in een woonfunctie maakt het omgevingsplan<br />

Zeeland onderscheid in beeldbepalende, cultuurhistorische waardevolle bebouwing en niet<br />

beeldbepalende bebouwing. Voor niet beeldbepalende vrijkomende agrarische bebouwing is het<br />

volgende in het omgevingsplan Zeeland opgenomen en van toepassing:<br />

De huidige praktijk is dat vrijkomende agrarische bebouwing door particulieren wordt gekocht en de<br />

dienstwoning wordt omgezet in een burgerwoning. Deze eigenaren dienen voldoende medewerking te<br />

krijgen om het huis en de voormalige bedrijfsgebouwen te vernieuwen en te onderhouden. Zo zou het<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld mogelijk moeten zijn huis en schuur met elkaar te verbinden ten einde het woonvolume te<br />

vergroten.<br />

Indien het volume daarvoor groot genoeg is mogen huis en schuur binnen het bestaande volume tot<br />

max. 2 woningen worden verbouwd. Als huis en schuur of een van beide een detonerend karakter<br />

heeft, mag dit gesloopt en vervangen worden door een compensatiewoning mits het totale<br />

bouwvolume vermindert. In de regel gaat het hier<strong>bij</strong> om één hoogwaardige compensatiewoning.<br />

Alleen in uitzonderingsgevallen, wanneer het gaat om een uitzonderlijke omvang van te slopen<br />

bedrijfsgebouwen kan het gaan om twee of maximaal drie woningen. Deze optie van verevening wordt<br />

uitgewerkt in paragraaf 8.5.1. Voorwaarde voor het gebruik van de mogelijkheden voor niet<br />

beeldbepalende vrijkomende agrarische bebouwing is dat dit niet mag leiden tot nieuwe agrarische<br />

bouwblokken.<br />

Niet beeldbepalende vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied<br />

Sloop van niet beeldbepalende vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied, waaronder<br />

voormalige agrarische bedrijfsgebouwen kan een <strong>bij</strong>drage leveren aan de verbetering van de<br />

ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Om dit te bevorderen zal er in ruil voor de sloop ruimte<br />

worden geboden voor de bouw van een kwalitatief hoogwaardige (compensatie) woning. Deze<br />

planologische ruimte zal niet worden uitgewerkt in gedetailleerde regelgeving met criteria inzake<br />

oppervlakte, inhoud, locatie en dergelijke maar zal van geval tot geval worden toegepast zodat<br />

individueel maatwerk mogelijk is. Uiteraard zal <strong>bij</strong> de uiteindelijke afweging een beoordeling moeten<br />

plaatsvinden van de te bereiken kwaliteitswinst.<br />

Algemene uitgangspunten voor die beoordeling zijn de volgende:<br />

• Per saldo dient het te gaan om winst voor de ruimtelijke kwaliteit hetgeen moet blijken uit een<br />

onderbouwing van de redelijkheid van de verhouding tussen kosten van de sloop en de beoogde<br />

compensatie en een ruimtelijke onderbouwing met nadrukkelijke aandacht voor het aspect<br />

beeldkwaliteit<br />

• Het moet gaan om een substantiële omvang te slopen (bedrijfs)bebouwing in het landelijk gebied<br />

• Het dient te gaan om niet beeldbepalende vrijkomende (agrarische) bebouwing in het<br />

buitengebied, zoals vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen<br />

of kassen<br />

• De agrarische functie moet niet meer kunnen worden vervuld<br />

• Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd<br />

• Karakteristieke en cultuurhistorische bebouwing mag niet worden gesloopt<br />

• Het betreft in principe compensatie op dezelfde locatie, tenzij daardoor aantasting zou<br />

plaatsvinden van landschappelijke, natuur- of cultuurhistorische waarden. In dergelijke gevallen<br />

wordt in gezamenlijk overleg gezocht naar een vervangende locatie<br />

• Er mogen geen belemmeringen ontstaan voor de agrarische bedrijven in de omgeving<br />

• In de regel gaat het om één hoogwaardige compensatiewoning.<br />

• Alleen in uitzonderingsgevallen, wanneer het gaat om een uitzonderlijke omvang van te slopen<br />

bedrijfsgebouwen, kan het gaan om twee of maximaal drie woningen<br />

• In alle gevallen moet het totale bouwvolume afnemen.<br />

Aan bovenstaande uitgangspunten wordt in onderhavig plan voldaan. Verderop in deze <strong>toelichting</strong><br />

worden deze punten nader belicht.<br />

Landschappelijke inpassing:<br />

Zoals verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 moet het inpassen van nieuwe elementen<br />

en ontwikkelingen (woonwijken, bedrijventerreinen, recreatieterreinen, wegen, etc.) aansluiten <strong>bij</strong> het<br />

bestaande karakter van het landschap en mogen het bestaande landschap niet verstoren. Op welke<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

7


wijze deze landschappelijke inbedding vorm gegeven moet worden hangt af van het bestaande<br />

landschap en van de vormgeving van het specifieke plan. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom<br />

dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch<br />

onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Elke ontwikkeling is anders qua aard en schaal en elk<br />

landschapstype stelt andere eisen.<br />

Voor betreffende planlocatie is gekozen om rond de betreffende locatie de bestaande windhaag te<br />

handhaven. In de windhaag zullen enkele “vensters” gemaakt worden waardoor er een doorkijk<br />

ontstaat. De boomgaard zal gerooid worden met behoud van meerdere verspreide fruitbomen ten<br />

zuiden en westen van de planlocatie. Hierdoor ontstaat er een boomweide. Dit geeft een rustig beeld<br />

als overgang naar het omliggende polderlandschap.<br />

Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

Op 20 maart 2012 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Ontwerp Omgevingsplan 2012-<br />

2018 vastgesteld en vrijgegeven voor de inspraak. In dit ontwerp plan staat het voorstel van het<br />

college voor het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het omgevingsplan<br />

geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet.<br />

Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving<br />

en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.<br />

Het voor beoogd planobject van belang zijnde gedeelte uit voornoemd ontwerp is hieronder<br />

overgenomen:<br />

De mogelijkheid bestaat om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het buitengebied te<br />

saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte (<strong>bij</strong>voorbeeld in de vorm van een woon- of<br />

recreatieve functie). Een voorbeeld hiervan vormt de regeling voor sanering van vrijkomende<br />

(agrarische) bebouwing in het buitengebied, waarvoor in ruil een woonfunctie kan worden toegekend.<br />

Aan de uitvoer van deze regeling op gemeentelijk niveau worden de volgende voorwaarden gesteld:<br />

Er kunnen maximaal 3 (compensatie)woningen worden gerealiseerd. Voor de realisatie van<br />

een woning/ bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 850 m2 schuur of<br />

0,5 ha glas of andere (bedrijfs)bebouwing van een vergelijkbare grootte.<br />

Hiervan kan worden afgeweken indien:<br />

o Uit een financiële onderbouwing blijkt dat onvoldoende kostendragers kunnen worden<br />

gegenereerd voor de sloop van het betreffende object;<br />

o Dit aantoonbare meerwaarde oplevert voor het landschap.<br />

Het dient te gaan om niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Onder cultuurhistorisch<br />

waardevolle bebouwing wordt verstaan:<br />

o Categorie A bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag niet<br />

gesloopt worden;<br />

o Categorie B bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag in<br />

principe niet gesloopt worden. Maatwerk is mogelijk. Om in aanmerking te komen<br />

voor maatwerk zal door initiatiefnemer aangetoond moeten worden dat behoud van<br />

het bestaande object niet mogelijk is.<br />

Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd.<br />

Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland<br />

Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo´n groot belang dat ze worden opgenomen in een<br />

verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van het beleid, verandert ook de<br />

verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een Ontwerp Verordening Ruimte<br />

Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over uitbreiding van bedrijventerreinen<br />

en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen in opgenomen.<br />

Voor wat betreft de ruimte voor ruimte regeling wordt deze niet verder uitgewerkt dan dat er in het<br />

ontwerp omgevingsplan is weergegeven voor wat betreft het voorgesteld initiatief.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

8


3.3. Gemeentelijk beleid<br />

Door de gemeente zijn er in de loop van de tijd verschillende beleidsstukken en programma’s<br />

vastgesteld. De belangrijkste die van toepassing zijn op betreffende planwijziging zijn:<br />

Ontwerp structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Ontwerp Structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal is een ontwerp structuurvisie opgesteld welke<br />

onderdeel uitmaakt van een actueel beleids- en toetsingskader voor de bouw- en<br />

gebruiksmogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het nieuwe beleids- en<br />

toetsingskader zal bestaan uit een ontwikkelingsgerichte structuurvisie buitengebied Reimerswaal en<br />

een consoliderend en toekomstgericht bestemmingsplan buitengebied Reimerswaal.<br />

Het voor betreffende planwijziging van belang zijnde tekstblok uit voornoemde visie is hieronder<br />

overgenomen:<br />

Ruimte voor ruimte<br />

Niet-historische (agrarische) bebouwing komt niet in aanmerking voor ombouwen tot woning(en). In<br />

ruil voor de sloop van 850 m² niet historische agrarische bedrijfsbebouwing (of 5.000 m² kassen) kan<br />

echter één woning gebouwd worden. Per bedrijfslocatie mogen maximaal drie woningen worden<br />

gerealiseerd en de woningen dienen op of aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd.<br />

Indien de bestaande locatie niet geschikt wordt geacht kunnen de te realiseren woningen in één van<br />

de bebouwingsconcentraties (Stationsbuurt, Bath, Vlake, Gawege, Roelshoek en Völckerdorp) worden<br />

gesitueerd.<br />

Alle zich aandienende initiatieven is maatwerk en zal worden afgewogen in het kader van een goede<br />

ruimtelijke ordening.<br />

Bestemmingsplan:<br />

De gronden waarop het beoogd initiatief is gesitueerd hebben de bestemming “Agrarische<br />

doeleinden”. Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Buitengebied” alsmede de 2 e<br />

herziening hiervan. Deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Reimerswaal op<br />

respectievelijk 30 oktober 2001 en 30 mei 2006 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde<br />

Staten van Zeeland op respectievelijk 11 juni 2002 en 19 december 2006. De 5 e herziening is op 22<br />

juli 2010 onherroepelijk geworden.<br />

In het huidige bestemmingsplan is geen vrijstelling(afwijkings)- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen.<br />

Ook in het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied” wordt geen mogelijkheid<br />

geboden om met een wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken van de provinciale regeling<br />

ruimte voor ruimte.<br />

3.4. Conclusie<br />

Het Rijksbeleid (Nota Ruimte) streeft naar bundeling van verstedelijking, economische activiteiten en<br />

infrastructuur, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde<br />

gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De kernbegrippen zijn kwaliteit en kwaliteitsverbetering,<br />

waar<strong>bij</strong> duurzaamheid wordt nagestreefd.<br />

Beoogd initiatief, het slopen van niet beeldbepalende vrijkomende agrarische bebouwing en het<br />

bouwen van één compensatiewoning, is een goed voorbeeld van kwaliteitsverbetering en wat ook de<br />

provincie beoogd met het principe ruimte voor ruimte opgenomen in het omgevingsplan.<br />

Voorgenomen ontwikkeling past tevens binnen de gemeentelijke kaders gesteld in de ontwerp<br />

structuurvisie buitengebied Reimerswaal.<br />

Tevens wordt de bestemming van de bestaande woning als agrarische bedrijfswoning gewijzigd naar<br />

een burgerwoning.<br />

Op basis van het bovenstaande wordt voorgesteld initiatief passend geacht binnen het beleid en wordt<br />

middels onderhavige herziening de ontwikkeling juridisch mogelijk gemaakt.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

9


4. Ontwikkeling en inrichting<br />

4.1. Stedenbouwkundige aspecten<br />

De beoogde locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal op een afstand van<br />

circa 280 meter van het dorp Yerseke aan een polderweg die ter plaatse van de bebouwde kom grens<br />

overgaat in een dorpsstraat.<br />

Op het perceel staan meerdere agrarische bedrijfsgebouwen. De uitstraling van deze gebouwen is<br />

niet van dusdanige aard dat deze behouden moeten worden. Met name de minder fraaie uitstraling<br />

van de stacaravans naast de schuur geven een detonerend beeld van het geheel. Het slopen van de<br />

loods en verwijderen van de stacaravans en terugplaatsen van een nieuwe woning afgestemd op het<br />

karakter van het landschap zal dan ook, stedenbouwkundig gezien, een duidelijke verbetering voor de<br />

omgeving inhouden.<br />

Om enige samenhang in het geheel te behouden is een voorgevelrooilijn getrokken tussen de uiterste<br />

hoek van de woning Breeweg 134 en de woning Breeweg 132 zodat de nieuwe woning trapsgewijs<br />

verspringt ten opzichte van de naastgelegen woningen. Onder paragraaf 2.2. is de mogelijke locatie<br />

van de nieuwe woning weergegeven.<br />

4.2. Beeldkwaliteit<br />

Welstand<br />

De Welstandsnota gemeente Reimerswaal geeft weer wat de gewenste beeldkwaliteit voor de kernen<br />

en het buitengebied moet zijn. In deze nota zijn algemene welstandscriteria en gebiedsgericht<br />

welstandbeleid voor het bouwen vastgelegd. Hier<strong>bij</strong> gaat het vooral om criteria als plaatsing/situering,<br />

massavorm, materialen en kleuren. Ook nieuwe burgerwoningen in het buitengebied zullen aan deze<br />

aspecten getoetst moeten worden zodat een passend geheel gevormd kan worden met de overige<br />

bebouwing in de omgeving.<br />

De beoogde locatie valt in het gebiedstype “Landelijk gebied (neutraal gebied)”.<br />

De gemeente Reimerswaal bestaat uit een landschap van oud- en nieuwlandpolders. De grootste<br />

contrasten ontstaan met name <strong>bij</strong> grootschalige structuren die het landschap doorkruisen.<br />

Belangrijkste voorbeelden hiervan zijn de A58, de spoorlijn en de hoogspanningsmasten, deze<br />

oostwest verbinding wordt onderbroken door de Schelde-Rijn verbinding en het kanaal door Zuid-<br />

Beveland.<br />

Het is van belang dat de ruimtelijke opbouw en verschijningsvorm van het open landelijk gebied<br />

behouden blijft. Er dient dan ook extra aandacht te worden besteed aan de relatie tussen de<br />

bebouwing en het omliggende landschap.<br />

Bij het indienen van een omgevingsvergunning zal de toetsing van het bouwplan op basis van de<br />

voornoemde nota een belangrijk onderdeel zijn.<br />

4.3. Verkeer, groen en inrichting<br />

De bestaande woning heeft een eigen toegang naar de openbare weg, deze blijft behouden. Voor het<br />

nieuwe woonperceel zal de bestaande toegang gebruikt worden die nu voor de toegang van de<br />

bedrijfsgebouwen wordt gebruikt.<br />

De bestaande windhaag rondom de boomgaard wordt behouden, de fruitboomgaard wordt gerooid,<br />

waar<strong>bij</strong> verdeeld over de huidige boomgaard meerdere fruitbomen blijven staan en het geheel<br />

ingezaaid wordt met gras om zodoende een boomweide te realiseren wat een mooie overgang geeft<br />

naar het open polderlandschap.<br />

Op het bestaande en nieuwe woonperceel is meer dan voldoende parkeergelegenheid voor het<br />

parkeren van zowel auto’s van de bewoners als bezoekers.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

10


4.4. Conclusie<br />

De wijziging van de bestemming agrarische doeleinden naar woondoeleinden in betreffende omgeving<br />

is mede vanwege het slopen en verwijderen van de detonerende bebouwing een duidelijke winst voor<br />

de ruimtelijke kwaliteit van deze omgeving. De uitstraling van de nieuwe bebouwing is voldoende<br />

gewaarborgd binnen het toetskader van de welstandsnota.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

11


5. Sectorale toetsen<br />

5.1. Bodem<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor<br />

de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle<br />

bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste<br />

deel van het verkennend bodemonderzoek (historisch onderzoek) te worden verricht. Indien op grond<br />

van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een<br />

verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te<br />

worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens<br />

worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen<br />

(functiegericht saneren).<br />

Historische gegevens<br />

Uit de historische gegevens blijkt dat er in de jaren 1959-1970 geen boomgaard aanwezig was maar<br />

dat het als weiland in gebruik geweest is. Pas in 1990 is er voor het eerst een boomgaard aangeplant<br />

op de locatie in de huidige vorm.<br />

Op basis van de gegevens uit het bodemloket kan geconcludeerd worden dat er in het verleden geen<br />

onderzoeken op de planlocatie zijn uitgevoerd.<br />

Figuur 03: fragment kaart bodemloket tpv de planlocatie, bron: Bodemloket<br />

Beoogde planlocatie<br />

Vanaf eind jaren ‘90 vindt er bovengrondse op- en overslag van diesel op de planlocatie plaats<br />

bestemd voor de bedrijfsvoertuigen van betreffend fruitteeltbedrijf. Ook vanaf de voornoemde begintijd<br />

waren de milieueisen zodanig dat overmatige verontreiniging op de planlocatie niet waarschijnlijk is.<br />

Wel zal na staking van de bedrijfsactiviteiten op de planlocatie daar onderzoek naar gedaan moeten<br />

worden. Dat geldt ook voor de opslaglocatie van de bestrijdingsmiddelen in de schuur, ook al is de<br />

schuur vanaf het begin voorzien van een deugdelijke betonvloer.<br />

Beoogd initiatief betreft het wijzigen van een agrarische bouwvlak naar een woonbestemming en het<br />

daardoor mogelijk maken van het bouwen van een extra woning ter compensatie van de te slopen<br />

agrarische bedrijfsgebouwen.<br />

De locatie welke voor een nieuwe woning in aanmerking komt is daar waar nu de bestaande loods<br />

staat.<br />

Voor het bouwen van nieuwe gebouwen geldt op basis van het Besluit omgevingsrecht de eis dat er,<br />

<strong>bij</strong> de aanvraag om omgevingsvergunning, een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de<br />

bodem ingediend moet worden, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of<br />

instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

12


Mocht er uit het onderzoek blijken dat er een verontreiniging aanwezig is zal daarvoor een<br />

saneringsplan opgesteld worden wat ter goedkeuring voorgelegd wordt aan het bevoegd gezag.<br />

Het woon- en leefklimaat wordt op voornoemde wijze voldoende beschermt.<br />

Conclusie:<br />

Een nader bodemonderzoek is op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de beschermende<br />

voorwaarden die opgenomen zijn in de huidige wetgeving.<br />

5.2. Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Valetta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch<br />

erfgoed. Hier<strong>bij</strong> wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in situ (in<br />

de bodem) bewaard zullen moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de<br />

waarde te laten zitten waar het zit. Indien dit niet mogelijk blijkt, <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> bouwplannen, dan<br />

moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.<br />

In 2011 is door de gemeenteraad het Archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de<br />

Maatregelenkaarten, die onderdeel uitmaken van het voornoemd archeologiebeleid en waarvan met<br />

name Maatregelenkaart 1 voor beoogde locatie bepalend is, kan geconcludeerd worden dat een hoge<br />

verwachtingswaarde van toepassing is (categorie 4), zie figuur 04. Het Archeologiebeleid is ook<br />

doorvertaald in het nieuwe (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied. Aan de gronden van beoogd<br />

plangebied is derhalve een dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald<br />

dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40 meter en groter dan 250 m² een<br />

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden<br />

nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is, <strong>bij</strong> een bebouwing tot maximaal 250 m², een nader<br />

archeologisch onderzoek op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de<br />

regels zijn opgenomen.<br />

Ondanks de vrijstelling van archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat<br />

archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van<br />

toekomstige werkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke<br />

meldingsplicht. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten.<br />

Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens<br />

de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden <strong>bij</strong> de Stichting<br />

Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.<br />

Reactie SCEZ<br />

Op 11 juli 2012 heeft SCEZ over de planlocatie het volgende gerapporteerd. Er zijn geen losse<br />

vondsten bekend binnen het plangebied of in de directe omgeving volgens het gemeentelijke beleid<br />

en het ZAA. Er werden niet eerder archeologische onderzoeken uitgevoerd ter plaatse van het<br />

onderhavige plangebied. Wel werd direct ten zuidoosten van het plangebied een archeologisch<br />

onderzoek uitgevoerd in 2003. Hier<strong>bij</strong> is geconstateerd dat een groot deel van het Hollandveen<br />

geërodeerd is. Echter werden wel aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een vindplaats<br />

uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd ter plaatse of in de buurt van het onderzoeksgebied. Deze<br />

vindplaats zal mogelijk wel verstoord zijn. Daarnaast werden ook resten aangetroffen die verband<br />

houden met een nederzetting uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd binnen het onderzoeksgebied of<br />

in de directe na<strong>bij</strong>heid daarvan.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

13


Figuur 04: fragment Maatregelenkaart 1 Archeologiebeleid, bron:gemeente Reimerswaal<br />

Conclusie:<br />

Een nader archeologisch onderzoek is op voorhand op basis van voornoemde gegevens niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die opgenomen zijn in de regels.<br />

5.3. Water<br />

planlocatie<br />

Waterhuishouding:<br />

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin<br />

van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden,<br />

bergen en afvoeren van regenwater is daar<strong>bij</strong> een belangrijk aandachtspunt. Op basis van het Besluit<br />

ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om <strong>bij</strong> de voorbereiding van een ruimtelijke<br />

onderbouwing overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 3.1.1<br />

Bro). In de <strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen.<br />

Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met<br />

de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke<br />

weerslag van de watertoets.<br />

Grootte van het plan:<br />

Het initiatief voor het toepassen van de ruimte voor ruimte regeling is gesitueerd aan de Breeweg<br />

nummer 134 te Yerseke, op het perceel kadastraal bekend gemeente Reimerswaal, sectie V, nummer<br />

290.<br />

Het totale plan zal vanwege de oppervlakte van de te slopen agrarische gebouwen geen extra verhard<br />

oppervlakte inhouden.<br />

Waterkeringen:<br />

De planlocatie is niet gelegen in de na<strong>bij</strong>heid van een waterkering.<br />

Waterschapswegen:<br />

De locatie is gelegen in het buitengebied aan een weg die in eigendom is van het waterschap. De<br />

voorgevels van de gebouwen zijn op ruim meer dan 20 meter uit de as van de weg gesitueerd.<br />

Waterbeheer:<br />

De provincie Zeeland streeft samen met de waterschappen naar duurzame ‘watersystemen’ in<br />

Zeeland. Eén van de middelen hiervoor zijn de (provinciale) waterkansenkaarten. De kaarten geven<br />

aan waar functies vanuit het watersysteem/beheer optimaal bediend kunnen worden (kleine risico’s<br />

voor wateroverlast en vochttekort) en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan<br />

worden uitgevoerd.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

14


De planlocatie is gelegen op sterk zettingsgevoelige gronden en het bodemtype biedt geen<br />

infiltratiemogelijkheden. Overigens zijn er, zoals het grondwaterplan aangeeft, in dit gebied geen<br />

grondwaterproblemen bekend en is het ook niet gelegen in een kwetsbaar of beschermingsgebied.<br />

Oppervlaktewater<br />

De hemelwaterriolering van de schone oppervlakken (daken) worden gescheiden aangelegd ten<br />

opzichte van het vuilwater en loost op de sloot. De woning is voor wat betreft het vuilwater<br />

aangesloten op de gemeentelijk druk/persriolering. Het bestaand verhard terrein zal verminderen om<br />

zodoende meer ruimte voor tuin te realiseren.<br />

Riolering<br />

Het vuilwater is aangesloten op een gemeentelijke persriolering. De vuilwaterriolering van de nieuwe<br />

woning zal ook aangesloten worden op de bestaande persriolering.<br />

Waterberging<br />

Om reden dat er minder verhard oppervlakte ontstaat is er geen verplichting om extra<br />

waterbergingsruimte te realiseren.<br />

Waterkwaliteit<br />

Realisering van betreffend plan heeft geen consequenties voor de grond- en<br />

oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Duurzaamheid<br />

Bij het kiezen van de materialen wordt in overweging genomen om materialen toe te passen die geen<br />

nadelige gevolgen hebben voor het milieu (niet “uitlogende” materialen).<br />

Conclusie:<br />

Realisering van het initiatief geeft heen consequenties voor de waterhuishouding in de (directe)<br />

omgeving van de planlocatie<br />

Thema Waterdoelstelling Uitwerking<br />

Veiligheid/<br />

Waarborgen veiligheidsniveau en Er ligt geen waterkering in de na<strong>bij</strong>heid van het plangebied.<br />

Waterkering<br />

daarvoor benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast Voldoende hoog gebouwd om<br />

Het verhard oppervlak zal met tientallen vierkante meters<br />

(vanuit oppervlakte instroming van oppervlaktewater in afnemen. In verband daarmee is geen extra waterberging<br />

water)<br />

maatgevende situatie(s) te voorkomen. noodzakelijk. Verder wordt er gebouwd aansluitend qua<br />

Voldoende ruimte voor<br />

(maaiveld)hoogte aan de (bestaande)bebouwing/bebouwde<br />

vasthouden/bergen/afvoeren van water. omgeving.<br />

Riolering/<br />

Afkoppelen van (schone) verharde Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waar<strong>bij</strong> al het<br />

RWZI<br />

oppervlakken i.v.m. reductie<br />

hemelwater naar het oppervlaktewater wordt geleid. Voor het<br />

(incl. water op straat/ hydraulische belasting RWZI en vuilwater is er voor de nieuwe woning een nieuwe aansluiting<br />

overlast)<br />

transportsysteem met beperken op de persriolering in de straat voorzien. Voor de bestaande<br />

overstorten. Rekening houden met woning blijft de bestaande aansluiting op het persriool<br />

(eventuele benodigde filter)ruimte<br />

daarvoor.<br />

gehandhaafd.<br />

Water-voorziening/- Het voorzien van de bestaande functie De watervoorziening is niet in het geding.<br />

aanvoer<br />

van (grond- en/of oppervlakte-)water Hergebruik van regenwater zal gerealiseerd worden door het<br />

van de juiste kwaliteit en de juiste aanbrengen van regentonnen tbv het wassen van de auto, of<br />

hoeveelheid op het juiste moment.<br />

Het tegengaan van nadelige effecten<br />

van veranderingen in ruimtegebruik op<br />

de behoefte aan water.<br />

besproeien van de tuin.<br />

Volksgezondheid Minimaliseren risico water-gerelateerde Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater<br />

(water gerelateerd) ziekten en plagen.<br />

in het plangebied. Bij het eventueel wijzigen van het talud van<br />

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/- de sloot zal verdrinkingsgevaar worden geminimaliseerd door<br />

risico’s via o.a. de daarvoor benodigde<br />

ruimte.<br />

het hanteren van een talud van 1:2.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

15


Thema Waterdoelstelling Uitwerking<br />

Bodemdaling Voorkómen van maatregelen die (extra)<br />

maaiveldsdalingen met name in<br />

zettingsgevoelige gebieden kunnen<br />

veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast Tegengaan/Verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit<br />

Behoud/Realisatie van goede<br />

oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en<br />

natuur. Vergroten van de veerkracht<br />

van het watersysteem.<br />

Grondwaterkwaliteit Behoud/Realisatie van een goede<br />

grondwaterkwaliteit voor mens en<br />

natuur.<br />

Verdroging Bescherming karakteristieke<br />

grondwaterafhankelijke ecologische<br />

waarden; m.n. van belang in/rond<br />

natuurgebieden (voor hydrologische<br />

beïnvloedingszone zie prov.<br />

Omgevingsplan)<br />

Natte natuur Ontwikkeling/Bescherming van een rijke<br />

gevarieerde en natuurlijk karakteristieke<br />

aquatische natuur.<br />

Onderhoud<br />

(smogelijkheden)<br />

waterlopen<br />

Oppervlaktewater dient adequaat<br />

onderhouden te kunnen worden.<br />

Waterschapswegen M.b.t. de aanwezigheid<br />

waterschapswegen binnen/na<strong>bij</strong> het<br />

plangebied.<br />

Tabel 01<br />

De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet<br />

optreden.<br />

Er is geen grondwateroverlast in het plangebied. Bij<br />

toepassing van eventuele drainage van het perceel zal deze<br />

op de wegsloot lozen.<br />

Het afstromend hemelwater (schoon) wordt niet aangesloten<br />

op de persriolering maar loost op oppervlaktewater. Er zijn<br />

(daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.<br />

Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek<br />

daarvoor bedoeld) infiltratiegebied en/of gebied voor<br />

drinkwatervoorziening.<br />

Verdroging is niet aan de orde.<br />

Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Er zijn<br />

daarom geen <strong>bij</strong>zondere maatregelen te treffen.<br />

Rekening is gehouden met vrije onderhoudsstroken met een<br />

breedte van 5 m en 7 meter resp. langs de wegsloot en<br />

naastgelegen watergang; voor beplanting en bebouwing tot<br />

die grens is een ontheffing van het waterschap nodig.<br />

Het nieuwe woonperceel zal qua ontsluiting gebruik maken<br />

van de bestaande in-/uitrit op de Breeweg die, voor wat<br />

betreft dat deel, eigendom is van het waterschap.<br />

Reactie waterschap Scheldestromen<br />

Op 3 juli 2012 is de reactie op deze waterparagraaf ontvangen van het waterschap Scheldestromen.<br />

Het waterschap gaat akkoord met het plan en heeft verdere geen opmerkingen.<br />

Conclusie:<br />

Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor de waterhuishouding in de (directe)<br />

omgeving van de planlocatie.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

16


5.4. Ecologie<br />

Algemeen/Richtlijnen<br />

Natura 2000<br />

De Europese Unie ( EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische,<br />

esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief<br />

genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op<br />

het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EUbeleid<br />

voor behoud en herstel van biodiversiteit.<br />

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen:<br />

Vogelrichtlijn (1979);<br />

Habitatrichtlijn (1992).<br />

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op 1 oktober 2005<br />

is de (gewijzigde) “Natuurbeschermingswet 1998” in werking getreden. De Europese regelgeving in<br />

het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in de Nederlandse wetgeving<br />

geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.<br />

In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze staan<br />

in de Flora- en faunawet. Hier wordt verderop nog nader op ingegaan.<br />

De Europese Commissie draagt via subsidies <strong>bij</strong> aan belangrijke beschermingsmaatregelen van<br />

Natura 2000, het LIFE-fonds is hier een voorbeeld van. Natura 2000-gebieden worden aangewezen<br />

en beschermd op basis van zuiver ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen<br />

<strong>bij</strong> de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen.<br />

Als een Natura 2000-gebied wordt aangewezen, gebeurt dit via een zogenaamd aanwijzingsbesluit.<br />

Zo'n aanwijzingsbesluit bestaat uit een besluit, een kaart en een <strong>toelichting</strong>.<br />

Vergunningplicht:<br />

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of<br />

projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder<br />

vergunning is strafbaar.<br />

Vogelrichtlijn<br />

Deze EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979), die meestal wordt<br />

aangeduid als "Vogelrichtlijn", is op 6 april 1981 in werking getreden. Het is een Europese richtlijn die<br />

betrekking heeft op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het<br />

Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie. Zij betreft de bescherming, het<br />

beheer en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan. De richtlijn is<br />

van toepassing op vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. De Lidstaten zijn verplicht alle<br />

nodige maatregelen te nemen om de bedoelde vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van<br />

leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.<br />

Verplichtingen<br />

Voor de leefgebieden van de bedreigde en kwetsbare soorten vermeld in Bijlage I van de richtlijn<br />

moeten speciale beschermingsmaatregelen genomen worden opdat deze soorten daar waar zij nu<br />

voorkomen kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten (art. 4.1). Voor de bescherming van<br />

deze soorten moeten de Lidstaten Speciale Beschermingszones (SBZ's, in het engels: Special<br />

Protection Areas, afgekort SPA's) aanwijzen. Ten aanzien van de niet in Bijlage I genoemde en<br />

geregeld voorkomende trekvogels dienen soortgelijke maatregelen genomen te worden (art. 4.2).<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

17


Hier<strong>bij</strong> wordt speciale aandacht besteed aan wetlands en in het <strong>bij</strong>zonder aan wetlands van<br />

internationale betekenis. De Speciale Beschermingszones gaan deel uitmaken van het "coherent<br />

ecologisch netwerk Natura 2000" zoals neergelegd in de Habitatrichtlijn. Tevens gelden de in de<br />

Habitatrichtlijn genoemde instandhoudingsverplichtingen betreffende het voorkomen van<br />

verslechtering, het tegengaan van verstoring en een afwegingskader voor de uitvoering van plannen<br />

en projecten (art. 6.2.-6.4) ook voor gebieden aangewezen onder de Vogelrichtlijn.<br />

Habitatrichtlijn<br />

Deze EG-Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna<br />

(92/43/EEG van 21 mei 1992) is in juni 1994 in werking getreden. Deze richtlijn heeft tot doel <strong>bij</strong> te<br />

dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in standhouden van de natuurlijke<br />

habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese<br />

Unie. De Habitatrichtlijn kan beschouwd worden als de Europese implementatie van het Verdrag van<br />

Bern, waarmee destijds de grondslag is gelegd voor de bescherming van wilde dieren en planten en<br />

hun leefgebieden in Europa.<br />

De doelstelling van de Habitatrichtlijn is als volgt omschreven (art. 2.1): "<strong>bij</strong> te dragen tot het<br />

waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de<br />

wilde flora en fauna ...". Natuurlijke habitats zijn in de richtlijn gedefinieerd als "Land- of waterzones<br />

met <strong>bij</strong>zondere geografische, abiotische of biotische kenmerken, en die zowel natuurlijk als halfnatuurlijk<br />

kunnen zijn". De te nemen maatregelen beogen "de natuurlijke habitats en de wilde dier- en<br />

plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te<br />

herstellen" (art. 2.2).<br />

Verplichtingen<br />

Over het gehele grondgebied van de Europese Unie wordt een ecologisch netwerk van beschermde<br />

gebieden opgezet dat wordt aangeduid als "Natura 2000". Dit netwerk, dat ook de onder de<br />

Vogelrichtlijn aangewezen beschermingszones zal omvatten, moet de betrokken habitats in een<br />

gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Dit betreft de habitats<br />

en soorten "van communautair belang" die zijn opgenomen in Bijlage I en II van de Richtlijn. De wijze<br />

waarop het netwerk van beschermingszones dient te worden opgezet, wordt nauwkeurig in de<br />

Habitatrichtlijn beschreven. Allereerst dienen alle landen een nationale lijst op te stellen van gebieden<br />

met de habitattypen van Bijlage I en de soorten van Bijlage II (laatste versie 97/62/EG, Pb EG L305,<br />

8.11.97). Voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn de Lidstaten verplicht de Europese<br />

Commissie informatie te verstrekken middels door de Commissie opgestelde Natura 2000-formulieren<br />

(97/266/EEG, Pb EG L107, 24.7.97).<br />

Flora- en Faunawet<br />

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming<br />

van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. In de Flora- en Faunawet is het<br />

soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn geïmplementeerd. Tegelijkertijd<br />

wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen inzake<br />

soortenbescherming, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern.<br />

De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat<br />

van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is<br />

‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe<br />

verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens<br />

van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke<br />

handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of<br />

vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en<br />

Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.<br />

In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten<br />

en dieren, of ze nu beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing<br />

of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar<br />

wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

18


Beschrijving projectlocatie<br />

De beoogde locatie is gelegen in een landelijk gebied aan een polderweg. De planlocatie bestaat op<br />

dit moment uit een bedrijfswoning, meerdere stacaravans, een grote damwandloods met verhard erf<br />

en een tuin.<br />

De damwandloods zal gesloopt worden en de stacaravans zullen verwijderd worden inclusief een<br />

groot gedeelte van het verhard terrein.<br />

Foto’s planlocatie, bron: Google Maps<br />

Figuur 05 Natura 2000 gebied Yerseke en Kapelse Moer, bron: Provincie Zeeland<br />

Toetsing<br />

planlocatie<br />

Beoogde locatie valt niet in een aangewezen Natura 2000-gebied. Gebiedsbescherming is derhalve<br />

niet aan de orde. Wel is de locatie op een afstand van circa 150 meter gelegen van een Natura 2000-<br />

gebied; de Yerseke en Kapelse Moer. Ook handelingen die uitgevoerd worden buiten een Natura<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

19


2000-gebied dienen beoordeeld te worden op hun effecten. De zogenaamde externe werking. Gelet<br />

op het bestaande gebruik ten opzichte van het beoogde gebruik en de tussenliggende<br />

landbouwgronden worden er geen conflicten voorzien met het aanwezige vogel- en<br />

habitatrichtlijngebied (Natura 2000-gebied).<br />

Uit onderstaande gegevens van het Natuurloket blijkt dat er diverse tellingen zijn uitgevoerd, echter<br />

meerder van die zijn als slecht tot matig weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen<br />

naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

betreffende kilometerhok 061-389 (bron: Het Natuurloket/kadaster)<br />

Rapportage betreffend kilometerhok (Bron: Het Natuurloket)<br />

Op 6 en 31 juli 2012 heeft er, aanvullend op bovenstaande gegevens, een veldonderzoek<br />

plaatsgevonden. Zie voor de rapportage de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>. Tijdens dat onderzoek zijn er geen beschermde<br />

dier- of plantsoorten waargenomen. De fruitboomgaard wordt intensief bewerkt. De loods biedt<br />

vanwege zijn uitvoering in damwandbeplating geen gelegenheid voor het huisvesten van vleermuizen<br />

of vogels.<br />

Zorgvuldig handelen<br />

Voor broedvogels welke eventueel voor kunnen komen binnen het plangebied dient rekening<br />

gehouden te worden met een aantal eisen in het kader van de Flora- en Faunawet voorafgaand of<br />

tijdens de uitvoering van de werkzaam heden. Tijdens het broedseizoen, tussen 15 maart en 15 juli<br />

zullen geen sloop-, graaf- of rooiactiviteiten ondernomen worden.<br />

Conclusie:<br />

Het voorkomen van de soorten wordt door uitvoering van beoogd initiatief niet in gevaar gebracht, met<br />

name om reden dat er gelet op de inrichting van het plangebied geen beschermde plant- en<br />

diersoorten aanwezig zijn en ook niet waargenomen zijn. De eventueel aanwezige diersoorten hebben<br />

voldoende gelegenheid om zich te verplaatsen naar de in de directe omgeving bestaande<br />

bosschages/groenaanplant.<br />

5.5. Luchtkwaliteit<br />

planlocatie<br />

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en vervangt het<br />

Besluit luchtkwaliteit 2005.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

20


In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (Besluit NIBM) en de<br />

ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking<br />

hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’<br />

en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als<br />

1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie en de inwerkingtreding van<br />

het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de<br />

Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en<br />

woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen aan de luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd<br />

worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, <strong>bij</strong>voorbeeld door berekeningen,<br />

aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM <strong>bij</strong>draagt, kan toetsing aan de grenswaarden<br />

voor luchtkwaliteit achterwege blijven.<br />

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft<br />

VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een<br />

eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate <strong>bij</strong>draagt (NIBM)<br />

aan luchtverontreiniging.<br />

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig<br />

is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor<br />

de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan<br />

dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen<br />

daardoor <strong>bij</strong> kleinere plannen zeer beperkt blijven.<br />

Hieronder zijn de invoergegevens en uitkomst weergegeven.<br />

Conclusie:<br />

De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Het plan bestaat uit het<br />

vervangen van agrarische bebouwing door een nieuwe woning met <strong>bij</strong>gebouwen daardoor zal dit<br />

initiatief in niet betekende mate <strong>bij</strong>dragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet<br />

derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.<br />

5.6. Wegverkeerslawaai<br />

Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd.<br />

Uitgezonderd op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De<br />

wegen in en om het plangebied vallen binnen de 60 km zone.<br />

Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet <strong>bij</strong> de voorbereiding van<br />

een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe<br />

woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Om reden dat de<br />

planlocatie binnen betreffend gebied ligt is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd.<br />

Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1):<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

21


De Standaard Rekenmethode 1 van <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is<br />

bedoeld om voor eenvoudige situaties de geluidberekeningen uit te voeren. Voor beoogd initiatief is<br />

gebruik gemaakt van betreffend programma.<br />

Berekening volgens de SRM 1 leert dat de geluidsbelasting op de gevel onder de genormeerde<br />

waarde van 48 dB(A) blijft.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het aanwezige wegverkeerslawaai geen belemmering oplevert voor<br />

de realisering van beoogd initiatief.<br />

5.7. Milieuzonering<br />

De beoogde locatie is getoetst aan de VNG-handreiking “bedrijven en milieuzonering” 2009.<br />

Breeweg 23a Zweedijkseweg 47<br />

Breeweg 23a:<br />

Het meest na<strong>bij</strong>gelegen agrarisch bedrijf is gelegen aan de Breeweg 23a op een afstand van ca. 103<br />

meter van de planlocatie. Indien gerekend wordt vanaf de uiterste hoek vanaf voorste erfgrens van de<br />

nieuwe woonkavel tot aan de gebouwen van het bedrijf bedraagt de afstand ca. 115 meter.<br />

Afhankelijk van de inrichting van het bedrijf wordt er voor agrarische bedrijven een afstand gehanteerd<br />

van 30 tot 100 meter (resp. zonder of met het fokken en houden van dieren, niet zijnde pluimvee,<br />

varkens, nertsen en/of vossen).<br />

Zweedijkseweg 47:<br />

Het agrarisch technisch hulpbedrijf aan de Zweedijkseweg 47 is gelegen op een afstand van ruim 140<br />

meter ten opzichte van de achterste perceelsgrens van de nieuwe woonkavels en ca. 170 meter tot<br />

de bedrijfsgebouwen.<br />

Afhankelijk van de grootte van de inrichting van het bedrijf, valt een dergelijk loonbedrijf met een<br />

bedrijfsoppervlak > 500 m2 onder milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

22


Figuur 06: fragment verbeelding bestemmingsplan Yerseke West, bron: gemeente Reimerswaal<br />

De overige in de omgeving gesitueerde panden betreffen allen (burger)woningen. Zie hiervoor<br />

bovenstaande fragment van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan Yerseke West en de<br />

geel gekleurde vlakken op de andere onder deze paragraaf opgenomen fragmenten van de<br />

verbeelding behorende tot het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied.<br />

Boomgaard:<br />

De bestaande boomgaard achter en naast de nieuwe en bestaande woning wordt gerooid.<br />

Hierdoor geldt er geen bufferzone vanwege het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen.<br />

Conclusie:<br />

Gelet op de lichte bedrijfsactiviteiten en de situering van de bedrijven in relatie tot het plangebied zijn<br />

er geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering<br />

van de in de omgeving aanwezige (agrarische) bedrijven. Ook zal er, mede gelet op het rooien van de<br />

boomgaard, geen sprake zijn van een onacceptabele hindercontour vanuit de inrichtingen en daar<strong>bij</strong><br />

behorende gronden naar de planlocatie.<br />

5.8. Externe Veiligheid<br />

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht om de risico’s voor (groepen) mensen zo beperkt<br />

mogelijk te houden. Door middel van het vergunningenspoor in het kader van de Wet milieubeheer,<br />

enerzijds, wordt gestreefd naar het redelijkerwijs zoveel mogelijk beperken van de risico’s op grond<br />

van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). In het bestemmingsplan of in het kader<br />

van een ontheffing van het bestemmingsplan, worden anderzijds de risico’s beperkt door het<br />

realiseren van voldoende afstand tussen inrichtingen of transportmodaliteiten en gebouwen waarin<br />

mensen verblijven.<br />

Het toetsingskader voor inrichtingen en transportmodaliteiten (spoor, vaarweg, weg en buisleidingen)<br />

wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid<br />

buisleidingen (Bevb) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). In het<br />

Besluit en de circulaire wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico<br />

(GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon , die zich continu en onbeschermd op een bepaalde<br />

plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt, overlijdt door een ongeval vanwege die<br />

activiteit. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart<br />

worden weergegeven. Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke<br />

slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Het aantal personen dat in de omgeving van de activiteit<br />

verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Het GR laat zich niet in de vorm van een<br />

risicocontour weergeven op een kaart, maar wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Op de<br />

verticale as van de curve staat de cumulatieve kans per jaar f op een ongeval met N of meer<br />

slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers.<br />

Het besluit en de circulaire maken onderscheidt tussen grens- en richtwaarden voor het PR en<br />

oriënterende waarden voor het GR. Met grenswaarde wordt de kwaliteit aangegeven die ten minste<br />

moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, in stand moet worden gehouden. Met richtwaarde wordt<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

23


de kwaliteit aangegeven die zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, zoveel<br />

mogelijk in stand moet worden gehouden. Kort gezegd komt dit erop neer dat de grenswaarde in acht<br />

moet worden genomen, terwijl met de richtwaarde zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden.<br />

De grens- of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) voor nieuwe ontwikkelingen is<br />

10 -6 / jaar. Voor kwetsbare objecten geldt de 10 -6 /jaar als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare<br />

objecten als richtwaarde. Onder kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: woningen,<br />

scholen, verzorgingshuizen, grote kantoorgebouwen en grote winkels of winkelcentra. Onder beperkt<br />

kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: Verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen<br />

en winkels tot 2000 m2. Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde.<br />

Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zeeland blijkt dat het plangebied niet gelegen is<br />

binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute<br />

welke als landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving<br />

aanwezig die een groepsrisico op kunnen leveren.<br />

Leidingen:<br />

In de na<strong>bij</strong>heid van de beoogde locatie zijn geen planologisch relevante ondergrondse leidingen<br />

gelegen.<br />

Voordat met de bouw begonnen wordt zal er een Klic-melding gedaan worden om eventuele overige<br />

leidingen te traceren.<br />

Conclusie:<br />

Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het voorgestane<br />

initiatief.<br />

5.9. Duurzaam bouwen<br />

Woningen moeten, op grond van het rijks- en provinciaal beleid, energiezuinig, veilig, comfortabel,<br />

toegankelijk en levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente Reimerswaal streeft er naar<br />

woonwijken en woningen te bouwen volgens het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Dit keurmerk wordt<br />

afgegeven voor woningen, complexen en wijken die voldoen aan een voorgeschreven pakket van<br />

eisen rond sociale veiligheid, leefbaarheid, inbraak- en brandpreventie.<br />

De woningen moeten minimaal voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit waarvoor de betreffende<br />

aspecten voorschriften zijn opgenomen.<br />

Conclusie:<br />

Het aspect duurzaamheid van de voorgestane bouw van de nieuwe woning wordt voldoende geborgd<br />

in het vergunningproces.<br />

5.10. Financiële haalbaarheid<br />

Kostenverhaal<br />

Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de Grondexploitatiewet, waar<strong>bij</strong> een<br />

exploitatieplan verplicht wordt gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden<br />

gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare<br />

kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien het<br />

kostenverhaal anderszins is verzekerd (<strong>bij</strong>voorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van<br />

grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied waar bouwmogelijkheden gerealiseerd<br />

kunnen worden of <strong>bij</strong> volledig grondeigendom).<br />

Voor de beoogde ontwikkeling is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een privaatrechtelijke<br />

overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd.<br />

Voor de gemeente Reimerswaal zijn er ten aanzien van de uitvoering geen financieel-economische<br />

risico's aan verbonden. De risico's daaromtrent liggen <strong>bij</strong> de initiatiefnemer.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

24


Financiële uitvoerbaarheid<br />

In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de <strong>toelichting</strong> van het bestemmingsplan inzicht moet<br />

worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële haalbaarheid verstaan.<br />

De kosten die samenhangen met de realisering van het project (inclusief eventuele<br />

planschadeaanvragen ten gevolge van de planologische procedure) komen geheel ten laste van de<br />

initiatiefnemer. Hiervoor is er tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst<br />

gesloten.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd is.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

25


5.11. Verevening<br />

In het omgevingsplan Zeeland is het principe van verevening opgenomen. Uitgangspunt hier<strong>bij</strong> is dat<br />

<strong>bij</strong> nieuwe ontwikkelingen naast een investering in dynamiek tegelijkertijd geïnvesteerd moet worden<br />

in de omgevingskwaliteit. Verevening is niet van toepassing voor plannen gebaseerd op de ruimte<br />

voor ruimte regeling.<br />

Conclusie:<br />

Om reden dat betreffend plan een ruimte-voor-ruimte-plan is, is de eis van verevening hiervoor niet<br />

van toepassing.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

26


6. Afweging<br />

6.1. Planologische afweging<br />

Ten aanzien van de verschillende aspecten wordt het volgende geconcludeerd:<br />

Ruimtelijke aspecten: Het slopen van agrarische bebouwing en daarvoor terugbouwen van een<br />

woning passen binnen het beleid van provincie en gemeente (ruimte voor ruimte regeling).<br />

Watertoets: Realisering van betreffend plan geeft, mede gelet op het verminderen van het verharde<br />

oppervlak geen consequenties voor de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Archeologie: Aan de gronden van de beoogde locatie is in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied<br />

overeenkomstig het huidige gemeentelijk archeologiebeleid een dubbelbestemming Waarde –<br />

Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40<br />

meter en groter dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen<br />

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is een nader archeologisch onderzoek op voorhand niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de regels zijn opgenomen.<br />

Ecologie: Ontheffing in het kader van de Flora en faunawet is niet nodig, onder voorwaarde dat <strong>bij</strong> het<br />

uitvoeren van de werkzaamheden zal worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het<br />

zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.<br />

Bodemkwaliteit: Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal nader onderzoek naar de<br />

gesteldheid van de bodem worden uitgevoerd conform de daarvoor geldende voorschriften en<br />

normen.<br />

Wegverkeerslawaai: Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het aanwezige wegverkeerslawaai geen<br />

belemmering oplevert voor de realisering van beoogd initiatief.<br />

Bedrijfszonering: Gelet op de ruime afstand tot de andere agrarische bedrijven in de omgeving zijn er<br />

geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van<br />

de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven.<br />

Luchtkwaliteit: Het realiseren van het beoogde plan zal geen knelpunt vormen inzake de Wet<br />

Luchtkwaliteit.<br />

Externe veiligheid/Leidingen: Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig ter plaatse of in<br />

de directe na<strong>bij</strong>heid van de beoogde planlocatie. Beoogde planlocatie is niet gelegen binnen een<br />

plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als<br />

landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig<br />

die een groepsrisico op kunnen leveren. Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt geen<br />

belemmering voor het voorgestane initiatief.<br />

Financiële haalbaarheid: Voor de beoogde ontwikkeling is tussen de initiatiefnemer en de gemeente<br />

een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn<br />

vastgelegd. De financiële haalbaarheid / economische uitvoerbaarheid is zeker gesteld door<br />

reservering van de nodige middelen binnen de begroting.<br />

6.2. Conclusie<br />

De afweging die voor de diverse aspecten is uitgevoerd, heeft geresulteerd in de conclusie dat het<br />

initiatief wordt gesitueerd op een daarvoor geschikte locatie en voldoet aan het relevante beleid en<br />

aan de ruimtelijke voorwaarden en dat de milieueffecten geen knelpunt vormen.<br />

Alle belangen afwegende wenst het gemeentebestuur derhalve aan het initiatief mee te werken.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

27


Bijlagen<br />

Wateradvies<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Planverbeelding<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

28


Bijlage<br />

Wateradvies<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

29


Van: Ruud van der Goes [Ruud.vanderGoes@Scheldestromen.nl]<br />

Verzonden: dinsdag 3 juli 2012 15:32<br />

Aan: Butijn Bouw Advies<br />

CC: Maurits Schipper; Wolfert Schwartz<br />

Onderwerp: RE: Ruimte voor ruimte regeling Breeweg 134 te Yerseke<br />

Rien,<br />

WS is Ok tav dit plan en heeft verder geen opmerkingen; het plan is reeds opgenomen in herz. best. plan<br />

buitengebied.<br />

mvgr<br />

Ruud<br />

Van: Butijn Bouw Advies [mailto:info@butijnbouwadvies.nl]<br />

Verzonden: vrijdag 22 juni 2012 17:44<br />

Aan: Ruud van der Goes<br />

Onderwerp: Ruimte voor ruimte regeling Breeweg 134 te Yerseke<br />

Dag Ruud,<br />

Hier<strong>bij</strong> een nieuw plannetje wat men ook mee wil laten liften <strong>bij</strong> de herziening van het bestemmingsplan<br />

Buitengebied Reimerswaal.<br />

Graag ook op het onderdeel waterparagraaf (par. 5.3) jullie mening/advies.<br />

Gelet op het feit dat er alleen maar minder verharding komt heb ik hem niet apart in Word <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

Indien toch gewenst hoor ik het graag nog.<br />

Alvast weer bedankt.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

Rien Butijn<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

T: 0113­504435<br />

E: info@butijnbouwadvies.nl<br />

Bezoekadressen waterschap Scheldestromen: Kanaalweg 1 4337 PA Middelburg en Kennedylaan 1 4538 AE Terneuzen<br />

Postadres: Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg<br />

Telefoon: +31 (0) 88 2461000 (lokaal tarief)<br />

Fax: +31 (0) 88 2461990 (lokaal tarief)<br />

Email: info@scheldestromen.nl<br />

Website: www.scheldestromen.nl<br />

file:///C:/Users/Butijn%20Bouw%20Advies/Desktop/butijnbouwadvies/planologie/RO...<br />

pagina 1 van 1<br />

19-7-2012


Bijlage<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

30


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Breeweg 134 te<br />

Yerseke<br />

Inleiding<br />

Initiatiefnemer de heer M. van Overloop wenst gebruik te maken van de provinciale ruimte-voorruimte-regeling<br />

voor de locatie Breeweg 134 te Yerseke. De agrarische gebouwen zullen gesloopt<br />

worden en daarvoor in de plaats zal een nieuwe woning gebouwd worden. De nieuwe woning is<br />

gesitueerd net buiten de bebouwde kom in de geluidcontour van de Breeweg.<br />

In het kader van het maken van de juiste afwegingen moet op grond van de Wet Geluidhinder (Wgh)<br />

voor het onderdeel wegverkeerslawaai een akoestisch onderzoek zijn uitgevoerd waaruit blijkt wat<br />

de gevelbelasting zal zijn van de nieuwe woning als gevolg van het wegverkeer over de Breeweg.<br />

De berekening is met behulp van de Standaard Reken Methode 1 (SRM 1) uitgevoerd en geeft<br />

voldoende inzicht in de hoogte van de gevelbelasting. In <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het reken- en meetvoorschrift<br />

geluidhinder 2006 is beschreven dat deze methode, in het geval van eenvoudige situaties, mag<br />

worden toegepast. De situatie aan de Breeweg voldoet aan de criteria voor eenvoudige situaties.<br />

Uitwerking en resultaten<br />

In de <strong>bij</strong>gevoegde tabel zijn de gegevens ingevuld die <strong>bij</strong> benadering zijn vastgesteld. Aangenomen<br />

wordt dat het aantal bewegingen van motorvoertuigen overdag maximaal 15 stuks per uur, ’s avonds<br />

5 per uur en ‘s nachts maximaal 2 per uur bedragen, dit voor wat betreft de personenauto’s Voor<br />

vrachtwagens zullen de verkeersbewegingen minimaal zijn. Uitgegaan is van 3 stuks per uur overdag,<br />

twee per uur ‘s avond en 1 per uur ‘s nachts.<br />

Voor de Breeweg is uitgegaan van een referentiewegdek DAB 11/16.<br />

In de tabel is het mogelijk eenvoudig volgens de Standaard Rekenmethode I, het equivalente<br />

geluidniveau op de gevel van een woning te berekenen. De reikwijdte van de methode wordt<br />

omschreven in het <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.<br />

Het berekeningsprogramma is op deze plaats bedoeld om de effecten van stille wegdekken te<br />

kunnen bepalen. In het programma wordt geen rekening gehouden met de snelheidsintervallen<br />

waarin de wegdekcorrectietermen statistisch verantwoord gebruikt mogen worden; hiertoe kan deze<br />

actuele lijst als verificatie voor de geldigheid benut worden.<br />

Niet voor alle wegdekken zijn gegevens voor vrachtwagens bekend; het programma gebruikt dan een<br />

reductie van 0 dB(A). Decimale waarden dienen met een punt te worden ingevoerd (dus 0.7 en geen<br />

0,7). Tevens dient te worden opgemerkt dat de correctie conform artikel 110 van de Wet<br />

geluidhinder nog niet is toegepast op het eindresultaat van de rekenmodule.<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 1


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Breeweg 134 te<br />

Yerseke<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 2


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Breeweg 134 te<br />

Yerseke<br />

Als laatste is de met behulp van de tabel berekende geluidbelasting gecorrigeerd in verband met het<br />

in de toekomst stiller worden van voertuigen. Dit is de aftrek in het kader van artikel 110 Wet<br />

geluidhinder (Wgh). Deze aftrek bedraagt voor wegen waar de snelheid lager is dan 70 km/uur 5 dB.<br />

Het berekende geluidniveau L.den bedraagt dan 48 - 5 = 43 dB.<br />

De berekende geluidbelasting moet vervolgens worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van<br />

de Wgh voor nieuwe woningen die in een geluidcontour van een weg worden gebouwd. De<br />

voorkeursgrenswaarde voor L.den bedraagt 48 dB. Uit de SRM 1 berekening blijkt dat ook zonder<br />

aftrek van de correctie artikel 110 Wgh reeds aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.<br />

Conclusie<br />

Het uitvoeren van een uitgebreid akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dus niet nodig.<br />

Uit de berekening blijkt dat er geen hogere waarden procedure moet worden doorlopen.<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 3


Bijlage<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

31


Quick scan van het perceel Breeweg 134 in Yerseke volgens de<br />

flora- en faunawet<br />

_____________________________________________________________________________________<br />

Bureau Woets’ Insecten<br />

________________________<br />

Ir. J. Woets<br />

Oranjepad 32, 4461 TP Goes<br />

0113-23.24.65<br />

jwoets@hetnet.nl<br />

31 juli 2012<br />

Dit rapport beslaat 1 bladzijde


Quick scan van het perceel Breeweg 134 in Yerseke volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfsgebouw met de <strong>bij</strong>horende tuin en het verharde erf<br />

verwijderen voor woningbouw.<br />

Huidige situatie<br />

Vanaf de Breeweg gezien ligt er voor de schuur een kleine tuin, naast de schuur is het<br />

verharde erf (betonnen platen) en achter de bedrijfsschuur ligt nog een min of meer kaal<br />

stuk.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

1. De tuin heeft een grasveld en daarop staan enkele vruchtbomen (zoete kers, walnoot<br />

en appel). De tuin is omgeven door een singel met soorten als rode kornoelje (veel),<br />

zwarte els, vlier, gelderse roos, boswilg en spaanse aak. In de singel staan nog een<br />

paar kruiden als veenwortel, akkerkool en grote brandnetel.<br />

2. Het kale terreintje aan het einde van het verharde erf heeft wel enige begroeiing, maar<br />

de grote kaardenbol is afwezig.<br />

3. De schuur is enkelwandig. Het dak is beschoten, maar het materiaal van het dak (ijzer)<br />

wordt te heet voor eventueel overdag aanwezige vleermuizen als de zon schijnt.<br />

In de tuin komen mogelijk de mol, de egel en de bosmuis voor.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Laat geen hopen zand op het bouwterrein liggen voor verscheidene dagen.<br />

Dwalende rugstreeppadden zullen er zich graag vestigen en dan wordt de eigenaar van het<br />

terrein gevraagd om mitigerende en compenserende maatregelen. Voorkom dat probleem.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Quick scan van het perceel Breeweg 134 in Yerseke volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfsgebouw met de <strong>bij</strong>horende tuin en het verharde erf<br />

verwijderen voor woningbouw.<br />

Huidige situatie<br />

Vanaf de Breeweg gezien ligt er voor de schuur een kleine tuin, naast de schuur is het<br />

verharde erf (betonnen platen) en achter de bedrijfsschuur ligt nog een min of meer kaal<br />

stuk.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

1. De tuin heeft een grasveld en daarop staan enkele vruchtbomen (zoete kers, walnoot<br />

en appel). De tuin is omgeven door een singel met soorten als rode kornoelje (veel),<br />

zwarte els, vlier, gelderse roos, boswilg en spaanse aak. In de singel staan nog een<br />

paar kruiden als veenwortel, akkerkool en grote brandnetel.<br />

2. Het kale terreintje aan het einde van het verharde erf heeft wel enige begroeiing, maar<br />

de grote kaardenbol is afwezig.<br />

3. De schuur is enkelwandig. Het dak is beschoten, maar het materiaal van het dak (ijzer)<br />

wordt te heet voor eventueel overdag aanwezige vleermuizen als de zon schijnt.<br />

In de tuin komen mogelijk de mol, de egel en de bosmuis voor.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Laat geen hopen zand op het bouwterrein liggen voor verscheidene dagen.<br />

Dwalende rugstreeppadden zullen er zich graag vestigen en dan wordt de eigenaar van het<br />

terrein gevraagd om mitigerende en compenserende maatregelen. Voorkom dat probleem.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Quick scan van het perceel Breeweg 134 in Yerseke volgens de flora-en<br />

faunawet<br />

__________________________________________________________<br />

Inleiding<br />

De ondernemer wil een bedrijfsgebouw met de <strong>bij</strong>horende tuin en het verharde erf<br />

verwijderen voor woningbouw.<br />

Huidige situatie<br />

Vanaf de Breeweg gezien ligt er voor de schuur een kleine tuin, naast de schuur is het<br />

verharde erf (betonnen platen) en achter de bedrijfsschuur ligt nog een min of meer kaal<br />

stuk.<br />

Terreinbezoek<br />

Het gebied is bekeken op 31 juli 2012.<br />

1. De tuin heeft een grasveld en daarop staan enkele vruchtbomen (zoete kers, walnoot<br />

en appel). De tuin is omgeven door een singel met soorten als rode kornoelje (veel),<br />

zwarte els, vlier, gelderse roos, boswilg en spaanse aak. In de singel staan nog een<br />

paar kruiden als veenwortel, akkerkool en grote brandnetel.<br />

2. Het kale terreintje aan het einde van het verharde erf heeft wel enige begroeiing, maar<br />

de grote kaardenbol is afwezig.<br />

3. De schuur is enkelwandig. Het dak is beschoten, maar het materiaal van het dak (ijzer)<br />

wordt te heet voor eventueel overdag aanwezige vleermuizen als de zon schijnt.<br />

In de tuin komen mogelijk de mol, de egel en de bosmuis voor.<br />

Conclusie<br />

Wettelijk beschermde soorten planten zijn niet aangetroffen. Het terreintje is niet geschikt<br />

voor broedvogels en niet voor zoogdieren op het land. Mocht er een klein zoogdier<br />

voorkomen, betreft het een soort die verjaagd of eventueel gedood mag worden door het werk<br />

volgens de flora- en faunawet.<br />

Advies<br />

Het aanvragen van een ontheffing van de flora- en faunawet is niet nodig, als de<br />

werkzaamheden maar beginnen zonder de aanwezigheid van broedende vogels op het<br />

bouwterrein.<br />

Laat geen hopen zand op het bouwterrein liggen voor verscheidene dagen.<br />

Dwalende rugstreeppadden zullen er zich graag vestigen en dan wordt de eigenaar van het<br />

terrein gevraagd om mitigerende en compenserende maatregelen. Voorkom dat probleem.<br />

Ir. J. Woets,<br />

Goes, 31.07.12<br />

_____________________________


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12<br />

laat


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


Bijlage<br />

Planverbeelding<br />

Ruimtelijke onderbouwing Breeweg 134 te Yerseke www.butijnbouwadvies.nl<br />

32


27<br />

Breeweg<br />

134<br />

25<br />

W<br />

2 4<br />

WR-A2<br />

132<br />

23a<br />

130<br />

Legenda<br />

Bestemming<br />

W<br />

Breeweg 134<br />

Plangebied<br />

Wonen<br />

Dubbelbestemming<br />

WR-A2<br />

Bestemmingsplan:<br />

Waarde - Archeologie 2<br />

Gebiedsaanduiding<br />

Vrijwaringszone - radar<br />

Maatvoeringsaanduiding<br />

2<br />

Figuur<br />

Maximum aantal wooneenheden<br />

4 Maximale goothoogte (m)<br />

Gevellijn<br />

Verklaringen<br />

Kadastrale ondergrond en bestaande bebouwing<br />

Yerseke<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Opdrachtgever: Butijn Bouw Advies<br />

Status: voorontwerp<br />

Noordpijl<br />

Get.:<br />

WDK<br />

Formaat:<br />

A3<br />

Datum:<br />

Schaal:<br />

Tekeningnummer:<br />

11-07-2012<br />

1:1000<br />

NL.IMRO.0703.07YeBPBreeweg134-vo01<br />

Dalenstraat 4B, 5466 PM Eerde<br />

Tel: 06-11640009<br />

E-mail: info@bragis.nl<br />

Web: www.bragis.nl<br />

GIS/CAD<br />

Ondersteuning<br />

en software


BIJLAGE 6<br />

Ruimtelijke onderbouwing Emanuelpolder 1a te Waarde


Reimerswaal<br />

Ruimtelijke onderbouwing<br />

Emanuelpolder 1A Waarde


Realisatie bouwmogelijkheid bedrijfswoning Emanuelpolder 1A<br />

te Waarde<br />

Planstatus<br />

Datum: Status:<br />

3 augustus 2012 definitief<br />

Opdrachtgever:<br />

Maatschap M. Sinke en Zonen<br />

Dhr. J.W. Sinke<br />

Vrijenpolderstraat 11<br />

4415 AH Oostdijk<br />

Adviseur:<br />

Butijn Bouw Advies<br />

Kerkweg 29<br />

4414 AA Waarde<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 1


Inhoud<br />

1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding 3<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing 3<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing 3<br />

2. Planbeschrijving<br />

2.1. Huidige situatie 4<br />

2.2. Omschrijving initiatief 4<br />

3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding 5<br />

3.2. Beleid 5<br />

3.2.1. Rijksbeleid 5<br />

3.2.2. Provinciaal beleid 6<br />

3.2.3. Gemeentelijk beleid 7<br />

4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing 9<br />

4.2. Water 9<br />

4.3. Archeologie 12<br />

4.4. Ecologie 13<br />

4.5. Verkeer 17<br />

4.6. Bodemkwaliteit 17<br />

4.7. Geluid 17<br />

4.8. Bedrijfszonering 18<br />

4.9. Luchtkwaliteit 19<br />

4.10. Externe veiligheid 20<br />

4.11. Economische uitvoerbaarheid 21<br />

5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging 22<br />

5.2. Conclusie 22<br />

Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Geuronderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 2


1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding<br />

Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is inzicht geven in de (ruimtelijke) ontwikkelingen in<br />

verband met het initiatief van Maatschap M. Sinke en Zonen tot het mogelijk maken van het bouwen<br />

van een bedrijfswoning aan de Emanuelpolder 1A te Waarde. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt<br />

ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom<br />

het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.<br />

1.2. Toelichting ruimtelijke onderbouwing<br />

Het initiatief tot realisatie van een bedrijfswoning op beoogde locatie in het buitengebied van de<br />

gemeente Reimerswaal is gewenst om de doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit van<br />

het agrarisch bedrijf voor de toekomst te waarborgen.<br />

Het beoogd initiatief is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

Nu het bestemmingsplan geheel geactualiseerd wordt heeft het college op het verzoek van de<br />

initiatiefnemer besloten om de voorgestelde wijzigingen mee te nemen in het nieuwe<br />

bestemmingsplan Buitengebied, mits de volgende gegevens worden overgelegd:<br />

een situatieschets;<br />

een goede ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het initiatief planologisch inpasbaar is<br />

op de beoogde locatie.<br />

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing beoogt aan de bovengestelde voorwaarde te voldoen. De<br />

situatieschets is separaat <strong>bij</strong>gevoegd.<br />

1.3. Opzet ruimtelijke onderbouwing<br />

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt een<br />

omschrijving van het project gegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft de planologische toets m.b.t. het<br />

beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de sectorale toetsen aan de orde. Als laatste wordt in hoofdstuk 5<br />

ingegaan op de resultaten.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 3


2. Planbeschrijving<br />

2.1 Huidige situatie<br />

In de maatschap M. Sinke en Zonen nemen de volgende personen deel: Jan Willem Sinke (43 jaar),<br />

diens broer Huib Sinke (41 jaar) en Sinke Agro BV waarvan hun vader Marinus Sinke aandeelhouder<br />

is. Het bedrijf wordt als één bedrijfsvoering geëxploiteerd en beschikt daartoe over twee<br />

bedrijfslocaties, te weten de recente nieuwbouw aan de Oomshoekseweg 10 te Kruiningen en de<br />

locatie Emanuelpolder 1a te Waarde. Het nieuwe bedrijf aan de Oomshoekseweg 10 is voorzien van<br />

een bedrijfswoning, het bedrijf in de Emanuelpolder niet.<br />

Bestaande bedrijfsruimten aan de Emanuelpolder 1A<br />

De huidige bedrijfsvoering betreft de exploitatie van 95 ha cultuurgrond, waarvan 31 ha eigendom, 30<br />

ha erfpacht, 8 ha reguliere pacht en 26 ha losse huurgrond. De verkaveling betreft in hoofdlijnen een<br />

vestigingskavel van nagenoeg 30 ha aan de Emanuelpolder, een perceel van 6,32 ha in de directe<br />

na<strong>bij</strong>heid hiervan en enkele hectares te Waarde. In de omgeving van de Oomshoek is circa 55 ha<br />

cultuurgrond gelegen.<br />

Het teeltplan hierop bestond uit 13,5 ha fruit, 19,5 ha wintertarwe, 21 ha consumptie aardappelen, 9<br />

ha suikerbieten, 19 ha uien, 9,5 ha knolselderij en winterwortelen, 2 ha graszaad en 1,5 ha grasland.<br />

2.2 Omschrijving initiatief<br />

De wens van de initiatiefnemer is om aan de Emanuelpolder een agrarische bedrijfswoning te bouwen<br />

in het verlengde van de bestaande schuur op de plaats van de wagenschuur. De bestaande grote<br />

schuur blijft intact, tevens zal er een nieuwe schuur <strong>bij</strong>gebouwd worden.<br />

De schuren zullen dienst gaan doen als bewaarplaats voor de opslag van knolselderij en wortelen,<br />

huisvesting van schapen (tijdens de lammerperiode) en vleesstieren (tijdens de winterperiode) en<br />

gebruikt worden voor de stalling van werktuigen.<br />

Het is de bedoeling dat het huidige aantal van enkele tientallen ooien uitgebreid wordt naar 150<br />

dieren en 80 vleesstieren allen met weidegang (weiland en dijken).<br />

Gelet op bestaande en voorgestelde bedrijfsvoering is de noodzaak van een bedrijfswoning ook op<br />

deze locatie aanwezig.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 4


3. Beleidskaders<br />

3.1. Inleiding<br />

In dit hoofdstuk zal kort worden ingegaan op rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.<br />

3.2. Beleid<br />

3.2.1. Rijksbeleid<br />

Op 27 februari 2006 is de nota Ruimte in werking getreden. Deze nota bevat het ruimtelijk beleid tot<br />

2020, waar<strong>bij</strong> de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.<br />

Met de nota Ruimte krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor ontwikkeling. Met een aantal<br />

regels op het gebied van water, landschap en cultuurhistorie kunnen provincies en gemeenten hun<br />

verantwoordelijkheden waarmaken met oog voor nationale belangen.<br />

Een aantal punten uit de Nota Ruimte wordt op deze plaats kort uitgelicht. In de eerste plaats het<br />

bundelingbeleid. Ten aanzien van verstedelijking en economische activiteiten gaat de Nota Ruimte uit<br />

van de bundelingstrategie. Dit betekent dat nieuwe bebouwing ten behoeve van verstedelijking en<br />

economische activiteiten moet worden geconcentreerd: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op<br />

het bestaande bebouwde gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De<br />

bundelingstrategie ondersteunt de steden in hun functie van economische en culturele motor en<br />

draagt zodoende <strong>bij</strong> aan de rijksdoelstelling van krachtige steden en een vitaal landelijk gebied. Naast<br />

bundeling is ook inbreiding, oftewel bouwen binnen bestaand bebouwd gebied, een belangrijk thema<br />

in de Nota Ruimte. Ten aanzien van het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied wordt in de Nota<br />

Ruimte een streefgetal van 40% genoemd. Als grens van het bestaand bebouwd gebied wordt de<br />

grens zoals gerealiseerd in het jaar 2000 gehanteerd. Om deze doelstelling in praktijk te brengen<br />

moeten de opgaven voor revitalisering, herstructurering en transformatie volgens de Nota Ruimte<br />

krachtig ter hand worden genomen.<br />

West-Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Zak van Zuid-Beveland worden in de Nota Ruimte als<br />

Nationaal Landschap benoemd. Dit zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke, en nationaal<br />

kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee <strong>bij</strong>zondere natuurlijke en recreatieve<br />

kwaliteiten.<br />

Duurzame en vitale landbouw<br />

De landbouw, de grootste grondgebruiker van Nederland, zit midden in een veranderingsproces. De<br />

verwachtingen van de samenleving op gebieden als voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu<br />

ontwikkelen zich snel. Tegelijk heeft de liberalisering van de wereldmarkt ingrijpende gevolgen.<br />

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het<br />

beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel<br />

tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden<br />

opnemen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw<br />

onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te<br />

vergemakkelijken.<br />

Het rijk streeft naar bundeling van de niet-grondgebonden en kapitaalintensieve landbouw in<br />

duurzaam ingerichte en landschappelijk goed ingepaste landbouwontwikkelingsgebieden. De<br />

provincies dienen zulke gebieden aan te wijzen en in hun streekplan (omgevingsplan) te begrenzen,<br />

en de ontwikkeling van deze vormen erbuiten af te remmen. Het ruimtelijk beleid is er op gericht de<br />

kracht van de bestaande landbouwontwikkelingsgebieden te versterken en de daarvoor benodigde<br />

ruimte te behouden. Het rijk toetst of provincies de bovenstaande uitgangspunten in hun<br />

streekplannen (omgevingsplannen) verwerken.<br />

Conclusie:<br />

Beoogde locatie is niet gelegen in het Nationaal Landschap. Het bedrijf betreft een bestaand agrarisch<br />

bedrijf, dat van een nieuwe bedrijfswoning wordt voorzien. Beoogd initiatief is derhalve niet in strijd<br />

met het rijksbeleid.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 5


3.2.2. Provinciaal beleid<br />

Op 30 juni 2006 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan vastgesteld. Dit heeft op 1 oktober<br />

2006 rechtskracht verkregen. Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan<br />

Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een<br />

<strong>bij</strong>drage moet worden geleverd aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele<br />

dynamiek. Tegelijkertijd is het Omgevingsplan gericht op het versterken en ontwikkelen van de<br />

kernkwaliteiten van de regio.<br />

Ook gaat het nader in op de landbouw en het platteland. Een aantal doelstellingen en acties die de<br />

provincie hiervoor stelt, en gedeeltelijk ook voor betreffend plan van toepassing zijn, zijn hieronder<br />

opgenomen:<br />

Doelstellingen:<br />

Versterken economische vitaliteit en multifunctionele karakter van het landelijk gebied;<br />

Instandhouden en verder ontwikkelen agrarische productiefunctie en verwerkende<br />

industrie;<br />

Bevorderen duurzaam en veilig producerende landbouw;<br />

Bieden van flexibiliteit en ondersteunen van ontwikkelingsmogelijkheden aan de<br />

grondgebonden en verbrede landbouw, door onder andere:<br />

o Het optimaliseren van de agrarische verkaveling en streven naar schaalvergroting;<br />

o Streven naar betere benutting beschikbaar zoet water;<br />

o Bevorderen nieuwvestiging melkveehouderij;<br />

o Bevorderen groei aquacultuur;<br />

o Bevorderen groei van biologische productie;<br />

o Versterken samenwerking in de keten;<br />

Bevorderen geconcentreerde ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw:<br />

o Concentratie van nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Kanaalzone;<br />

o Voorkomen grootschalige ontwikkeling intensieve veehouderij.<br />

Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

Op 20 maart 2012 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Ontwerp Omgevingsplan 2012-2018<br />

vastgesteld en vrijgegeven voor de inspraak. In dit ontwerp plan staat het voorstel van het college<br />

voor het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het omgevingsplan geeft de<br />

provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort<br />

samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en<br />

goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.<br />

Grondgebonden landbouw<br />

Voor de grondgebonden landbouw wil de Provincie zoveel als mogelijk de 'eigenschaligheid' van<br />

agrarische ondernemers bevorderen. Onder eigenschaligheid wordt verstaan dat agrarische<br />

ondernemers inzetten op een verdere ontwikkeling van het agrarisch bedrijf die het beste aansluit <strong>bij</strong><br />

de ondernemer, de omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die <strong>bij</strong> het desbetreffende<br />

bedrijf kan worden gerealiseerd. Afhankelijk van de bestaande bedrijfsstructuur zijn daar<strong>bij</strong> aspecten<br />

als schaalvergroting, verbreding, deeltijd-landbouw of combinaties daarvan aan de orde.<br />

De inzet op vitaliteit en innovatie vraagt om een invulling door ondernemers. Daarvoor wordt in het<br />

algemeen ruimte geboden. De doelstelling om omgevingskwaliteiten veilig te stellen en waar gewenst<br />

uit te bouwen wordt daar<strong>bij</strong> betrokken.<br />

Vooral de grondgebonden landbouw zal te maken krijgen met de wijzigingen in het Europees<br />

Landbouwbeleid (GLB). Om de ondernemers in het noodzakelijke veranderingsproces te ondersteunen<br />

wil de Provincie dit proces faciliteren door:<br />

Het bieden van een nader in te vullen stimulerend kader voor de landbouw, waar op basis van<br />

de aanwezige omgevingskwaliteiten de meest geschikte ontwikkelingen worden aangegeven<br />

(zoals beschikbaarheid zoetwater, mogelijkheden groene/blauwe diensten)<br />

Een daarop afgestemd stimulerings- en subsidiebeleid. Beschikbare middelen worden met<br />

prioriteit toegekend aan kansrijk geachte ontwikkelingen.<br />

Inzet van de Zeeuwse grondbank, kavelruil instrumentarium, etc.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 6


De Provincie schrijft geen maximum omvang van het bouwblok voor. De gemeente kan dit nader<br />

invullen en maatwerk leveren. In de gemeentelijke afweging is aandacht voor vormgeving en<br />

landschappelijke inpassing.<br />

Ontwerp Verordening Ruimte<br />

Samenwerking tussen de Provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het<br />

ontwerp omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo´n groot belang<br />

dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van<br />

het beleid, verandert ook de verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een<br />

Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over<br />

uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale<br />

waterkeringen in opgenomen.<br />

Landschappelijk inpassen<br />

Voor het inpassen van nieuwe elementen en ontwikkelingen in het landschap wordt er in het<br />

Omgevingsplan genoemd dat deze moeten aansluiten <strong>bij</strong> het bestaande karakter van het landschap<br />

en het bestaande landschap niet mogen verstoren. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een<br />

nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel<br />

deel uitmaakt van het landschap.<br />

Uitvoering:<br />

Op de locatie is reeds een bouwblok aanwezig. Aan de westkant is een kleine boomgaard aangeplant<br />

en aan de zuidkant staat een hoge bomenrij. Deze bomenrij zal verder doorgezet worden met<br />

daartussen lager opgaand groen met enkele vensters naar de open polder.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief voortkomt uit het ontbreken van een<br />

bedrijfswoning <strong>bij</strong> een volwaardig agrarisch bedrijf. Het provinciaal beleid geeft ruimte om in<br />

dergelijke gevallen het bedrijf in aanmerking te laten komen voor het realiseren van een<br />

bedrijfswoning. Het initiatief is derhalve niet in strijd met het provinciaal beleid.<br />

3.2.3. Gemeentelijk beleid<br />

Door de gemeente zijn er in de loop van de tijd verschillende beleidsstukken en programma’s<br />

vastgesteld. De belangrijkste die van toepassing zijn op betreffende planwijziging zijn:<br />

Ontwerp structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Bestemmingsplan Buitengebied<br />

Ontwerp Structuurvisie buitengebied Reimerswaal<br />

Voor het buitengebied van de gemeente Reimerswaal is een ontwerp structuurvisie opgesteld welke<br />

onderdeel uitmaakt van een actueel beleids- en toetsingskader voor de bouw- en<br />

gebruiksmogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het nieuwe beleids- en<br />

toetsingskader zal bestaan uit een ontwikkelingsgerichte structuurvisie buitengebied Reimerswaal en<br />

een consoliderend en toekomstgericht bestemmingsplan buitengebied Reimerswaal.<br />

Enkele tekstblokken uit voornoemde visie, die voor beoogd initiatief van belang zijn, zijn hieronder<br />

nagenoeg onveranderd overgenomen.<br />

Schaalvergroting:<br />

Zoals ook verwoord in de ontwerp structuurvisie is een van de meest in het oogspringende trends in<br />

de land- en tuinbouw schaalvergroting. Reimerswaal volgt deze trend. Het aantal bedrijven neemt af,<br />

de bedrijfsomvang per bedrijf neemt toe en het totale areaal voor de belangrijkste sectoren neemt<br />

eveneens toe. Grotere bedrijven realiseren een hogere arbeidsproductiviteit, beschikken veelal over<br />

bedrijfsopvolging en zijn moderner ingericht. Schaalvergroting betekent ook dat er op minder plaatsen<br />

landbouwproductie plaatsvindt in het landelijk gebied.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 7


Van belang is hoe de groter wordende bedrijven in het landschap worden of zijn ingepast. Het aantal<br />

verkeerbewegingen neemt veelal met de bedrijfsomvang toe.<br />

Op regio- en sectorniveau hoeft schaalvergroting echter niet te leiden tot verkeertoename.<br />

Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke<br />

positie in <strong>bij</strong> zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector<br />

dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezond en<br />

(inter)nationaal concurrerend bedrijf. Het bestemmingsplan biedt ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />

om het bedrijf gezond en concurrerend te houden.<br />

De grondgebonden agrarische sector krijgt in Reimerswaal ruime ontwikkelingsmogelijkheden.<br />

Nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven als rundveehouderijen, waar<strong>bij</strong> weidegang een<br />

voorwaarde is, open tuinbouw zoals fruitteeltbedrijven en akkerbouwbedrijven behoort tot de<br />

mogelijkheden op basis van de visie indien deze bedrijven ter plaatse ruimtelijk en milieuhygiënisch<br />

verantwoord worden gerealiseerd. Nieuwvestiging in gebieden met ecologische waarden en in<br />

kernrandzones is derhalve uitgesloten.<br />

Bestemmingsplan:<br />

Het initiatief tot realisatie van de bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning in het buitengebied van<br />

de gemeente Reimerswaal is noodzakelijk om een doelmatige bedrijfsvoering van het bestaande<br />

volwaardig agrarische bedrijf mogelijk te maken.<br />

De gronden waarop het bestaande agrarisch bouwblok is gesitueerd heeft de bestemming “Agrarische<br />

doeleinden”. Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Buitengebied” alsmede de 2 e<br />

herziening hiervan. Deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Reimerswaal op<br />

respectievelijk 30 oktober 2001 en 30 mei 2006 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde<br />

Staten van Zeeland op respectievelijk 11 juni 2002 en 19 december 2006. De 5 e herziening is op 22<br />

juli 2010 onherroepelijk geworden.<br />

Om reden dat in voornoemd bestemmingsplan voor beoogde locatie de bouwmogelijkheid voor een<br />

bedrijfswoning is uitgesloten is het initiatief in strijd met artikel 2 van het geldend bestemmingsplan.<br />

Het houden van vleesstieren wordt beschouwd als een intensieve veehouderij.<br />

Voornoemd bestemmingsplan biedt binnen de bestemming “Agrarische doeleinden” gelegenheid om<br />

intensieve veehouderij uitsluitend <strong>bij</strong> wijze van neventak toe te staan. De bedrijfsvloeroppervlakte van<br />

de desbetreffende gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag niet meer bedragen dan<br />

500 m2 per bedrijf (art. 2, lid1, sub 1 onder 2).<br />

De totale oppervlakte van de schuur bedraagt 560 m2. Het westelijk deel van de bestaande schuur zal<br />

gebruikt worden voor de huisvesting van de dieren (ca. 475 m2). Het oostelijk deel van de schuur zal<br />

gebruikt worden voor stalling van werktuigen (ca. 85 m2). Zie voor toetsing milieuaspecten par. 4.8.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief geheel past binnen de beleidskaders die door de<br />

gemeente Reimerswaal zijn opgesteld. Derhalve kan de beoogde wijziging voor de realisatie van een<br />

bedrijfswoning en beoogde agrarische activiteiten, in de actualisatie van het bestemmingsplan<br />

Buitengebied meegenomen worden.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 8


4. Sectorale toetsen<br />

4.1. Ruimtelijke inpassing<br />

De beoogde locatie is gelegen aan de Emanuelpolder, een polderweg gelegen onderlangs een<br />

binnendijk. Op het beoogd bouwblok zijn reeds twee bedrijfsgebouwen aanwezig, een grote<br />

boerenschuur met een op het eerste gezicht karakteristieke uitstraling en een wagenschuur. Het<br />

toevoegen van een nieuwe agrarische bedrijfsloods achter de voornoemde schuur vraagt de nodige<br />

aandacht wat esthetica betreft. Overigens zal op deze wijze het bestaande karakteristieke beeld van<br />

de schuur zo min mogelijk schade worden aangedaan. Ook door plaatsing van de woning op de<br />

locatie van de oude wagenschuur ontstaat er een evenwichtige rustige indeling van het geheel.<br />

Op dit moment heeft het erf, aan de oostzijde, een kaal open karakter. Door de beoogde tuinaanplant<br />

rondom de nieuwe woning in de vorm van afschermend groen met vensters naar de naastgelegen<br />

polder en enkele bomen ontstaat er een passend beeld van een Zeeuws boerenerf.<br />

De bestaande dam/toegang blijft gehandhaafd.<br />

Voor de vormgeving en materialisering van de gebouwen zal de Welstandsnota Reimerswaal als<br />

leidend worden aangehouden.<br />

Conclusie:<br />

Uit stedenbouwkundig oogpunt is, gelet op bovenstaande, sprake van een goed inpasbaar initiatief en<br />

bestaat er geen bezwaar tegen het toevoegen van extra bebouwing op betreffende locatie.<br />

4.2. Water<br />

Waterhuishouding:<br />

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin<br />

van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden,<br />

bergen en afvoeren van regenwater is daar<strong>bij</strong> een belangrijk aandachtspunt. Op basis van het Besluit<br />

ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om <strong>bij</strong> de voorbereiding van een ruimtelijke<br />

onderbouwing overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 3.1.1.<br />

Bro). In de <strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen.<br />

Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met<br />

de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke<br />

weerslag van de watertoets.<br />

Grootte van het plan:<br />

Het initiatief voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning en uitbreiden van de overige<br />

bebouwing is gesitueerd aan de Emanuelpolder 1A te Waarde, op het perceel kadastraal bekend<br />

gemeente Reimerswaal, sectie L nummer 193.<br />

Het totale plan zal een extra verhard oppervlakte inhouden van:<br />

Erfverharding: circa ca 250 m²<br />

Gebouwen: circa ca 700 m² +<br />

------------<br />

Totaal ca 950 m²<br />

Waterkeringen:<br />

De planlocatie is gelegen in de na<strong>bij</strong>heid van een waterkering. De geplande woning is gesitueerd op<br />

de plaats van de bestaande wagenschuur welke nog voor de helft gelegen is binnen de<br />

beschermingszone (nieuwe voorgevel is ca. 50 meter gelegen uit het hart van de dijk). Gelet op de<br />

bestaande situatie en de grote afstand leidt dit niet tot nadelige gevolgen voor de waterkering.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 9


Waterschapswegen:<br />

De locatie is gelegen in het buitengebied aan een weg die in eigendom is van het waterschap. De<br />

voorgevel van de woning komt op meer dan 20 meter uit de as van de weg.<br />

Waterbeheer:<br />

De provincie Zeeland streeft samen met de waterschappen naar duurzame ‘watersystemen’ in<br />

Zeeland. Eén van de middelen hiervoor zijn de (provinciale) waterkansenkaarten. De kaarten geven<br />

aan waar functies vanuit het watersysteem/beheer optimaal bediend kunnen worden (kleine risico’s<br />

voor wateroverlast en vochttekort) en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan<br />

worden uitgevoerd.<br />

De planlocatie is gelegen op sterk zettingsgevoelige gronden en het bodemtype biedt geen<br />

infiltratiemogelijkheden. Overigens zijn er, zoals het grondwaterplan aangeeft, in dit gebied geen<br />

grondwaterproblemen bekend en is het ook niet gelegen in een kwetsbaar of beschermingsgebied.<br />

Oppervlaktewater<br />

De hemelwaterriolering van de schone oppervlakken (daken) worden gescheiden aangelegd ten<br />

opzichte van het vuilwater en loost op de nieuwe drinkput. Vanwege de grote afstand van de<br />

planlocatie tot de dichtst <strong>bij</strong>gelegen persriolering, wordt het vuilwater aangesloten op een nieuwe<br />

septictank die voldoet aan IBA klasse 1. De “overstort” hiervan zal lozen op de sloot. Het terrein blijft<br />

nagenoeg ongewijzigd.<br />

Riolering<br />

Het vuilwater zal aangesloten worden op een nieuwe septictank die voldoet aan IBA klasse 1. De<br />

“overstort” hiervan zal lozen op de sloot.<br />

Waterberging<br />

Om reden dat er minder verhard oppervlakte ontstaat dan 1000 m2 is er geen verplichting om extra<br />

waterbergingsruimte te realiseren. Wel zal er een drinkput/vijver worden gerealiseerd in de wei voor<br />

de grote schuur met een hoog liggende overloop naar de sloot.<br />

Waterkwaliteit<br />

Realisering van betreffend plan geeft geen consequenties voor de grond- en<br />

oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Duurzaamheid<br />

Bij het kiezen van de materialen wordt in overweging genomen om materialen toe te passen die geen<br />

nadelige gevolgen hebben voor het milieu (niet “uitlogende” materialen).<br />

Waterschapsadvies:<br />

Op 14 juni 2012 is het voorlopig advies van het waterschap ontvangen op het vooroverleg.<br />

De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze onderbouwing.<br />

Conclusie:<br />

Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor de waterhuishouding in de (directe)<br />

omgeving van de planlocatie.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 10


THEMA WATERDOELSTELLING UITWERKING<br />

Veiligheid/waterkering Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor<br />

benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast<br />

(vanuit oppervlaktewater)<br />

Riolering/RWZI<br />

(incl. water op straat/overlast)<br />

Voldoende ruimte voor<br />

vasthouden/bergen/afvoeren van water.<br />

Vergroten van de veerkracht van het<br />

watersysteem<br />

Afkoppelen van (schone) verharde<br />

oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische<br />

belasting RWZI en transportsysteem met<br />

beperken overstorten. Rekening houden met<br />

(eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.<br />

Watervoorziening/aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van<br />

(grond- en/of oppervlakte)water van de<br />

juiste kwaliteit water en de juiste<br />

hoeveelheid op het juiste moment. Het<br />

tegengaan van nadelige effecten van<br />

veranderingen in ruimtegebruik op de<br />

behoefte aan water.<br />

Volksgezondheid<br />

(water gerelateerd)<br />

Minimaliseren risico watergerelateerde<br />

ziekten en plagen.<br />

Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s<br />

via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.<br />

Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra)<br />

maaivelddalingen met name in<br />

zettinggevoelige gebieden kunnen<br />

veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast Tegengaan/verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en<br />

natuur.<br />

Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede<br />

grondwaterkwaliteit voor mens en natuur.<br />

Verdroging Bescherming karakteristieke<br />

grondwaterafhankelijke ecologische waarden;<br />

m.n. van belang in/rond natuurgebieden<br />

(voor hydrologische beïnvloedingszone zie<br />

prov. Omgevingsplan 2006-2012)<br />

Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke<br />

gevarieerde en natuurlijk karakteristieke<br />

aquatische natuur.<br />

Onderhoud(mogelijkheden)<br />

waterlopen<br />

Oppervlaktewater dient adequaat<br />

onderhouden te worden.<br />

Waterschapswegen M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen<br />

binnen/na<strong>bij</strong> het plangebied.<br />

Tabel waterparagraaf<br />

Er ligt een waterkering grenzend aan het<br />

plangebied. De afstand van de beoogde<br />

nieuwbouw is echter zodanig dat er geen<br />

nadelige gevolgen optreden voor de<br />

waterkering<br />

Het verhard oppervlak zal toenemen met circa<br />

950 m² In verband daarmee geldt er geen<br />

verplichting voor extra waterberging. Ondanks<br />

dat wordt er wel een waterberging gerealiseerd<br />

in de vorm van een drinkput/vijver.<br />

Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd,<br />

waar<strong>bij</strong> de hemelwaterafvoeren van daken,<br />

opritten (inclusief vangput), en terrassen zullen<br />

lozen op de drinkput/vijver. Het vuilwater zal<br />

aangesloten worden op een nieuwe septictank<br />

die voldoet aan IBA klasse 1 (overeenkomstig<br />

NEN-EN 12566-1) De “overstort” hiervan zal<br />

lozen op de sloot.<br />

De watervoorziening is niet in het geding. De<br />

hemelwaterafvoeren van de daken zullen lozen<br />

op de drinkput/vijver. Deze drinkput ligt in de<br />

wei die daardoor gebruikt kan worden voor het<br />

kleinvee en eventueel voor het vullen van de<br />

landbouwspuit<br />

Er zijn geen overstorten die uitkomen op het<br />

oppervlaktewater in het plangebied.<br />

De polderpeilen worden niet aangepast.<br />

Bodemdaling zal niet optreden.<br />

Grondwateroverlast is niet aanwezig.<br />

Het hemelwater zal geloosd worden op de<br />

drinkput/vijver. Het vuilwater zal aangesloten<br />

worden op een nieuwe septictank die voldoet<br />

aan IBA klasse 1. De “overstort” hiervan zal<br />

lozen op de sloot, waardoor er een (deels<br />

gezuiverde) huishoudelijke afvalwaterstroom <strong>bij</strong><br />

komt. Door toepassing van de voorgestelde IBA<br />

wordt aan de wettelijke eisen uit het Besluit<br />

lozing afvalwater huishoudens (Blah) voldaan.<br />

Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied,<br />

natuurgebied of gebied voor<br />

drinkwatervoorziening.<br />

Verdroging is niet aan de orde.<br />

Het plangebied grenst niet aan natte<br />

natuurgebieden. Er zijn daarom geen<br />

<strong>bij</strong>zondere maatregelen te treffen.<br />

Rekening is gehouden met een vrije<br />

onderhoudstrook met een breedte van 5 meter<br />

gemeten vanaf de insteek van de sloot.<br />

Het betreffende perceel is ontsloten door de<br />

bestaande inrit/dam op een weg<br />

(Emanuelpolder) die eigendom is van het<br />

waterschap. De afstand van de voorgevel tot de<br />

as van de weg is meer dan 20m.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 11


4.3. Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Valetta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch<br />

erfgoed. Hier<strong>bij</strong> wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in situ (in<br />

de bodem) bewaard zullen moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de<br />

waarde te laten zitten waar het zit. Indien dit niet mogelijk blijkt, <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> bouwplannen, dan<br />

moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.<br />

In 2011 is door de gemeenteraad het Archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de<br />

Maatregelenkaarten, die onderdeel uitmaken van het voornoemd archeologiebeleid en waarvan met<br />

name Maatregelenkaart 1 voor beoogde locatie bepalend is, kan geconcludeerd worden dat een hoge<br />

verwachtingswaarde van toepassing is, zie onderstaand kaartfragment. Het Archeologiebeleid is ook<br />

doorvertaald in het nieuwe (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied. Aan de gronden van beoogd<br />

plangebied is derhalve een dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald<br />

dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40 meter en groter dan 250 m² een<br />

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden<br />

nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is, <strong>bij</strong> een bebouwing tot maximaal 250 m², een nader<br />

archeologisch onderzoek op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die in de<br />

regels zijn opgenomen.<br />

Ondanks de vrijstelling van archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische<br />

sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van toekomstige<br />

werkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht.<br />

Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever<br />

verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de<br />

werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden <strong>bij</strong> de Stichting<br />

Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.<br />

planlocatie<br />

Figuur 04: fragment Maatregelenkaart 1 Archeologiebeleid, bron:gemeente Reimerswaal<br />

Conclusie:<br />

Een nader archeologisch onderzoek is op voorhand op basis van voornoemde gegevens niet<br />

noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die opgenomen zijn in de regels.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 12


4.4. Ecologie<br />

Algemeen/Richtlijnen<br />

Natura 2000<br />

De Europese Unie ( EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische,<br />

esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief<br />

genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op<br />

het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EUbeleid<br />

voor behoud en herstel van biodiversiteit.<br />

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen:<br />

Vogelrichtlijn (1979);<br />

Habitatrichtlijn (1992).<br />

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op 1 oktober 2005<br />

is de (gewijzigde) “Natuurbeschermingswet 1998” in werking getreden. De Europese regelgeving in<br />

het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in de Nederlandse wetgeving<br />

geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.<br />

In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze staan<br />

in de Flora- en faunawet. Hier wordt verderop nog nader op ingegaan.<br />

De Europese Commissie draagt via subsidies <strong>bij</strong> aan belangrijke beschermingsmaatregelen van Natura<br />

2000, het LIFE-fonds is hier een voorbeeld van. Natura 2000-gebieden worden aangewezen en<br />

beschermd op basis van zuiver ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen <strong>bij</strong><br />

de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen.<br />

Als een Natura 2000-gebied wordt aangewezen, gebeurt dit via een zogenaamd aanwijzingsbesluit.<br />

Zo'n aanwijzingsbesluit bestaat uit een besluit, een kaart en een <strong>toelichting</strong>.<br />

Vergunningplicht:<br />

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of<br />

projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder<br />

vergunning is strafbaar.<br />

Vogelrichtlijn<br />

Deze EG-richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979), die meestal wordt<br />

aangeduid als "Vogelrichtlijn", is op 6 april 1981 in werking getreden. Het is een Europese richtlijn die<br />

betrekking heeft op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het<br />

Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie. Zij betreft de bescherming, het beheer<br />

en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan. De richtlijn is van<br />

toepassing op vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden. De Lidstaten zijn verplicht alle<br />

nodige maatregelen te nemen om de bedoelde vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van<br />

leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.<br />

Verplichtingen<br />

Voor de leefgebieden van de bedreigde en kwetsbare soorten vermeld in Bijlage I van de richtlijn<br />

moeten speciale beschermingsmaatregelen genomen worden opdat deze soorten daar waar zij nu<br />

voorkomen kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten (art. 4.1). Voor de bescherming van<br />

deze soorten moeten de Lidstaten Speciale Beschermingszones (SBZ's, in het engels: Special<br />

Protection Areas, afgekort SPA's) aanwijzen. Ten aanzien van de niet in Bijlage I genoemde en<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 13


geregeld voorkomende trekvogels dienen soortgelijke maatregelen genomen te worden (art. 4.2).<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt speciale aandacht besteed aan wetlands en in het <strong>bij</strong>zonder aan wetlands van<br />

internationale betekenis. De Speciale Beschermingszones gaan deel uitmaken van het "coherent<br />

ecologisch netwerk Natura 2000" zoals neergelegd in de Habitatrichtlijn. Tevens gelden de in de<br />

Habitatrichtlijn genoemde instandhoudingsverplichtingen betreffende het voorkomen van<br />

verslechtering, het tegengaan van verstoring en een afwegingskader voor de uitvoering van plannen<br />

en projecten (art. 6.2.-6.4) ook voor gebieden aangewezen onder de Vogelrichtlijn.<br />

Habitatrichtlijn<br />

Deze EG-Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna<br />

(92/43/EEG van 21 mei 1992) is in juni 1994 in werking getreden. Deze richtlijn heeft tot doel <strong>bij</strong> te<br />

dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in standhouden van de natuurlijke<br />

habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese<br />

Unie. De Habitatrichtlijn kan beschouwd worden als de Europese implementatie van het Verdrag van<br />

Bern, waarmee destijds de grondslag is gelegd voor de bescherming van wilde dieren en planten en<br />

hun leefgebieden in Europa.<br />

De doelstelling van de Habitatrichtlijn is als volgt omschreven (art. 2.1): "<strong>bij</strong> te dragen tot het<br />

waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de<br />

wilde flora en fauna ...". Natuurlijke habitats zijn in de richtlijn gedefinieerd als "Land- of waterzones<br />

met <strong>bij</strong>zondere geografische, abiotische of biotische kenmerken, en die zowel natuurlijk als halfnatuurlijk<br />

kunnen zijn". De te nemen maatregelen beogen "de natuurlijke habitats en de wilde dier- en<br />

plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te<br />

herstellen" (art. 2.2).<br />

Verplichtingen<br />

Over het gehele grondgebied van de Europese Unie wordt een ecologisch netwerk van beschermde<br />

gebieden opgezet dat wordt aangeduid als "Natura 2000". Dit netwerk, dat ook de onder de<br />

Vogelrichtlijn aangewezen beschermingszones zal omvatten, moet de betrokken habitats in een<br />

gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Dit betreft de<br />

habitats en soorten "van communautair belang" die zijn opgenomen in Bijlage I en II van de Richtlijn.<br />

De wijze waarop het netwerk van beschermingszones dient te worden opgezet, wordt nauwkeurig in<br />

de Habitatrichtlijn beschreven. Allereerst dienen alle landen een nationale lijst op te stellen van<br />

gebieden met de habitattypen van Bijlage I en de soorten van Bijlage II (laatste versie 97/62/EG, Pb<br />

EG L305, 8.11.97). Voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn de Lidstaten verplicht de Europese<br />

Commissie informatie te verstrekken middels door de Commissie opgestelde Natura 2000-formulieren<br />

(97/266/EEG, Pb EG L107, 24.7.97).<br />

Flora- en Faunawet<br />

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming<br />

van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. In de Flora- en Faunawet is het<br />

soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn geïmplementeerd. Tegelijkertijd<br />

wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen inzake<br />

soortenbescherming, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern.<br />

De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat<br />

van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is<br />

‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe<br />

verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens<br />

van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke<br />

handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of<br />

vrijstelling.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 14


In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten<br />

en dieren, of ze nu beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing<br />

of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar<br />

wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.<br />

Beschrijving projectlocatie<br />

De beoogde locatie is gelegen in een landelijk gebied aan een polderweg. De planlocatie bestaat op<br />

dit moment uit een grote karakteristieke schuur en wagenschuur met verhard erf met enkele (solitair<br />

geplaatste)bomen, een kleine boomgaard en wat weiland.<br />

Foto’s planlocatie<br />

Toetsing<br />

Beoogde locatie valt niet in een aangewezen Natura 2000-gebied. Gebiedsbescherming is derhalve<br />

niet aan de orde. Wel is de locatie op een afstand van circa 300 meter gelegen van een Natura 2000-<br />

gebied; de Westerschelde. Ook handelingen die uitgevoerd worden buiten een Natura 2000-gebied<br />

dienen beoordeeld te worden op hun effecten. De zogenaamde externe werking. Gelet op het<br />

bestaande gebruik ten opzichte van het beoogde gebruik en de scheiding van de zeedijk en de<br />

afstand met de daar tussen liggende landbouwgronden worden er geen conflicten voorzien met het<br />

aanwezige vogel- en habitatrichtlijngebied (Natura 2000-gebied).<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 15


Uit onderstaande gegevens van het Natuurloket blijkt dat er met name vogel- en zoogdiertellingen zijn<br />

uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

betreffende kilometerhok 065-380 (bron: Het Natuurloket/kadaster)<br />

Rapportage betreffend kilometerhok (Bron: Het Natuurloket)<br />

planlocatie<br />

Op 26 mei en 31 juli 2012 heeft er ter plaatse een onderzoek plaatsgevonden. Zie voor de rapportage<br />

de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>. De wagenschuur biedt geen gelegenheid voor het huisvesten van vleermuizen of nestelen<br />

van mussen of andere vogels onder de pannen. Het weiland wordt door de schapen kort gehouden.<br />

Verder is er een verhard terrein rondom de gebouwen. Tijdens het onderzoek zijn er geen<br />

beschermde dier- of plantsoorten waargenomen.<br />

Zorgvuldig handelen<br />

Voor broedvogels welke eventueel voor kunnen komen binnen het plangebied dient rekening<br />

gehouden te worden met een aantal eisen in het kader van de Flora- en Faunawet voorafgaand of<br />

tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Tijdens het broedseizoen, tussen 15 maart en 15 juli<br />

zullen geen sloop- of graafactiviteiten ondernomen worden.<br />

Conclusie:<br />

Het voorkomen van de soorten wordt door uitvoering van beoogd initiatief niet in gevaar gebracht,<br />

met name om reden dat er gelet op de inrichting van het plangebied geen beschermde plant- en<br />

diersoorten aanwezig zijn en ook niet waargenomen zijn. De eventueel aanwezige diersoorten hebben<br />

voldoende gelegenheid om zich te verplaatsen naar de in de directe omgeving bestaande<br />

bosschages/groenaanplant.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 16


4.5. Verkeer<br />

Bestaand:<br />

De Emanuelpolder is een polderweg die met name gebruikt wordt door het landbouwverkeer.<br />

Nieuwe situatie<br />

Door uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de Emanuelpolder zullen de verkeersbewegingen daar<br />

niet significant toenemen en zal dit dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor de omgeving.<br />

Conclusie:<br />

De verkeersaspecten vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

4.6. Bodemkwaliteit<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor<br />

de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle<br />

bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste<br />

deel van het verkennend bodemonderzoek (historisch onderzoek) te worden verricht. Indien op grond<br />

van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een<br />

verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te<br />

worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens<br />

worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen<br />

(functiegericht saneren).<br />

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de uit te breiden locatie bestaat uit buitengebied, het oostelijk<br />

deel van het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als boomgaard. Er hebben voor zover<br />

bekend verder geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.<br />

Ter plaatse van het bestaande bedrijfsterrein is niet eerder een verkennend bodemonderzoek<br />

uitgevoerd. Naar verwachting zal de bodemkwaliteit van de planlocatie geen belemmering vormen.<br />

Beoogd initiatief betreft het uitbreiden van de agrarische gebouwen en het bouwen van een<br />

agrarische bedrijfswoning.<br />

Voor het bouwen van nieuwe bouwwerken, en zeker voor woningen, geldt op basis van het Besluit<br />

omgevingsrecht de eis dat er, <strong>bij</strong> de aanvraag om omgevingsvergunning, een onderzoeksrapport<br />

betreffende verontreiniging van de bodem ingediend moet worden, gebaseerd op onderzoek dat is<br />

uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit<br />

bodemkwaliteit.<br />

Het woon- en leefklimaat wordt op voornoemde wijze voldoende beschermt.<br />

Conclusie:<br />

Een nader bodemonderzoek is op voorhand niet noodzakelijk mede gelet op de beschermende<br />

voorwaarden die opgenomen zijn in de huidige wetgeving.<br />

4.7. Geluid<br />

Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd.<br />

Uitgezonderd op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De<br />

wegen in en om het plangebied vallen binnen de 60 km zone.<br />

Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet <strong>bij</strong> de voorbereiding van<br />

een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe<br />

woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Om reden dat de<br />

planlocatie binnen betreffend gebied ligt is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor de<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 17


Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1):<br />

De Standaard Rekenmethode 1 van <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is<br />

bedoeld om voor eenvoudige situaties de geluidberekeningen uit te voeren. Voor beoogd initiatief is<br />

gebruik gemaakt van betreffend programma.<br />

Berekening volgens de SRM 1 leert dat de geluidsbelasting op de gevel onder de genormeerde waarde<br />

van 48 dB(A) blijft.<br />

Conclusie:<br />

Geconcludeerd kan worden dat het aanwezige wegverkeerslawaai geen belemmering oplevert voor de<br />

realisering van beoogd initiatief.<br />

4.8. Bedrijfszonering<br />

De beoogde locatie is getoetst aan de VNG-handreiking “bedrijven en milieuzonering” 2009.<br />

Het meest na<strong>bij</strong>gelegen agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van ca. 540 m van de planlocatie.<br />

Afhankelijk van de inrichting van het bedrijf wordt er voor agrarische bedrijven een afstand<br />

gehanteerd van 30 tot 100 meter (resp. zonder of met het fokken en houden van dieren, niet zijnde<br />

pluimvee, varkens, nertsen en/of vossen)<br />

Gelet op de voornoemde ruime afstand zijn er geen nadelige invloeden te verwachten die<br />

belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen agrarische<br />

bedrijven.<br />

Tussen de bestaande schuur en de woning Emanuelpolder 1 is de boomgaard gelegen. De boomgaard<br />

blijft gehandhaafd.<br />

In de bestaande situatie wordt het weiland voor de schuur reeds gebruikt door een tiental schapen.<br />

De overige schapen (zowel in bestaande als nieuwe situatie) grazen met name op de dijken in het<br />

omliggende gebied. Dit geldt ook voor de vleesstieren die het bedrijf gaat houden in de nieuwe<br />

situatie. De vleesstieren lopen in het voorjaar zomer en najaar buiten in de wei en op de dijken. Alleen<br />

in de wintermaanden worden de vleesstieren op stal gezet. De schapen zijn alleen tijdens de<br />

lammerperiode in een gedeelte van de schuur aanwezig.<br />

Een dergelijke wijze van veeteelt bedrijven met weidegang valt niet onder de noemer “intensieve<br />

veeteelt”. Echter wordt het houden van vleesstieren algemeen beschouwd als intensieve veehouderij.<br />

Voor een dergelijk bedrijf is per ministeriële regeling; de Regeling geurhinder en veehouderij, een<br />

geuremissiefactor vastgesteld. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt dat voor<br />

een veehouderij met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, de geurbelasting<br />

van die veehouderij op een geurgevoelig object niet meer mag bedragen dan 8,0 odour units per<br />

kubieke meter lucht ter plaatse van de bestaande woningen buiten de bebouwde kom (art 3, lid 1,<br />

sub d Wgv).<br />

De afstand van de gebouwen waar de dieren overwinteren dient minimaal 25 meter te bedragen tot<br />

een geurgevoelig object (art. 5, lid 1, sub b Wet geurhinder en veehouderij). De bestaande schuur,<br />

die gebruikt zal gaan worden voor onder andere het huisvesten van de vleesstieren tijdens de<br />

winterperiode, voldoet hieraan.<br />

Voor het bouwen van een nieuwe schuur is een omgevingsvergunning vereist. De nieuwe schuur zal<br />

achter de oude schuur worden gebouwd. De nieuwe zijgevel zal op dezelfde afstand tot de erfgrens<br />

gesitueerd worden dan de zijgevel van de oude schuur. Hierdoor zal de bestaande afstand niet kleiner<br />

worden maar gelijk blijven.<br />

Geuronderzoek<br />

Door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV is een geuronderzoek uitgevoerd, voor de<br />

rapportage hiervan wordt verwezen naar de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>. Uit dit onderzoek blijkt dat de geurbelasting op<br />

de gevel van het naastgelegen geurgevoelig object, de woning Emanuelpolder 1 te Waarde, ruim<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 18


onder de genormeerde waarde van maximaal 8,0 odour units per m3 lucht blijft, mits gekozen wordt<br />

voor een mechanische ventilatie. Gelet hierop zijn er geen extra voorzieningen noodzakelijk dan die,<br />

waar in de berekening van uit is gegaan en die <strong>bij</strong> het inrichten van de stal direct uitgevoerd kunnen<br />

worden.<br />

Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het uitbreiden van de bestaande agrarische bebouwing binnen een<br />

bestaand agrarisch bouwblok in het buitengebied. Gelet op de ruime afstand tot de andere agrarische<br />

bedrijven in de omgeving zijn er geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen<br />

werken voor de bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven. Ook zal de<br />

uitbreiding van de bestaande gebouwen, mede gelet op de mogelijkheden die reeds in het geldende<br />

bestemmingsplan geboden worden en de uitkomst van de geurbelasting berekening, geen nadelige<br />

invloed veroorzaken voor het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse van de naastgelegen woning<br />

Emanuelpolder 1.<br />

4.9. Luchtkwaliteit<br />

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en vervangt het<br />

Besluit luchtkwaliteit 2005.<br />

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (Besluit NIBM) en de<br />

ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking<br />

hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’<br />

en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als<br />

1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie en de inwerkingtreding van<br />

het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de<br />

Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en<br />

woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen aan de luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd<br />

worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, <strong>bij</strong>voorbeeld door berekeningen,<br />

aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM <strong>bij</strong>draagt, kan toetsing aan de grenswaarden<br />

voor luchtkwaliteit achterwege blijven.<br />

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft<br />

VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een<br />

eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate <strong>bij</strong>draagt (NIBM)<br />

aan luchtverontreiniging.<br />

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig<br />

is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor<br />

de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan<br />

dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen<br />

daardoor <strong>bij</strong> kleinere plannen zeer beperkt blijven.<br />

Hieronder zijn de invoergegevens en uitkomst weergegeven.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 19


Conclusie:<br />

Het beoogde initiatief betreft het uitbreiden van de gebouwen en het bouwen van een agrarische<br />

bedrijfswoning binnen een bestaand agrarisch bouwblok in het buitengebied. Inherent hieraan zullen<br />

de verkeersbewegingen gering toenemen. Een dergelijk (bestaand) bedrijf zal niet in betekenende<br />

mate <strong>bij</strong>dragen aan vermindering van de luchtkwaliteit.<br />

De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Het plan voldoet uit het<br />

oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.<br />

4.10. Externe veiligheid<br />

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht om de risico’s voor (groepen) mensen zo beperkt<br />

mogelijk te houden. Door middel van het vergunningenspoor in het kader van de Wet milieubeheer,<br />

enerzijds, wordt gestreefd naar het redelijkerwijs zoveel mogelijk beperken van de risico’s op grond<br />

van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). In het bestemmingsplan of in het kader<br />

van een ontheffing van het bestemmingsplan, worden anderzijds de risico’s beperkt door het<br />

realiseren van voldoende afstand tussen inrichtingen of transportmodaliteiten en gebouwen waarin<br />

mensen verblijven.<br />

Het toetsingskader voor inrichtingen en transportmodaliteiten (spoor, vaarweg, weg en buisleidingen)<br />

wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de circulaire Risiconormering<br />

vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). In het Besluit en de circulaire wordt onderscheid gemaakt tussen<br />

plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon , die zich<br />

continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt,<br />

overlijdt door een ongeval vanwege die activiteit. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door<br />

zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het GR geeft aan wat de kans is op<br />

een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Het aantal<br />

personen dat in de omgeving van de activiteit verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.<br />

Het GR laat zich niet in de vorm van een risicocontour weergeven op een kaart, maar wordt<br />

weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Op de verticale as van de curve staat de cumulatieve kans<br />

per jaar f op een ongeval met N of meer slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers.<br />

Het besluit en de circulaire maken onderscheidt tussen grens- en richtwaarden voor het PR en<br />

oriënterende waarden voor het GR. Met grenswaarde wordt de kwaliteit aangegeven die ten minste<br />

moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, in stand moet worden gehouden. Met richtwaarde<br />

wordt de kwaliteit aangegeven die zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is,<br />

zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Kort gezegd komt dit erop neer dat de grenswaarde<br />

in acht moet worden genomen, terwijl met de richtwaarde zoveel mogelijk rekening moet worden<br />

gehouden.<br />

De grens- of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) voor nieuwe ontwikkelingen is<br />

10 -6 / jaar. Voor kwetsbare objecten geldt de 10 -6 /jaar als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare<br />

objecten als richtwaarde. Onder kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: woningen,<br />

scholen, verzorgingshuizen, grote kantoorgebouwen en grote winkels of winkelcentra. Onder beperkt<br />

kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: Verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen<br />

en winkels tot 2000 m2. Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde.<br />

Het betreffend agrarisch bedrijf ontplooit geen activiteiten die vallen onder het Besluit Externe<br />

Veiligheid Inrichtingen.<br />

Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zeeland blijkt dat het plangebied, dat een beperkt<br />

kwetsbaar object bevat, niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een<br />

inrichting dan wel een transportroute welke als landelijke grenswaarde wordt gehanteerd, zie<br />

hieronder nader toegelicht. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig die een<br />

groepsrisico op kunnen leveren.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 20


Transport gevaarlijke stoffen<br />

Westerschelde<br />

De planlocatie is gelegen op een afstand van ca 600 m vanaf de Westerschelde.<br />

Over de Westerschelde worden gevaarlijk stoffen vervoerd. Dit vervoer van gevaarlijke stoffen brengt<br />

risico’s met zich mee die zich uitstrekken tot de gebouwde gebieden langs de Westerschelde. Om deze<br />

risico’s in kaart te brengen zijn in opdracht van de provincie Zeeland door TNO Bouw en Ondergrond<br />

risicoanalyses met betrekking tot de externe veiligheid uitgevoerd. Uit de risicoanalyses is gebleken<br />

dat het invloedsgebied van het groepsrisico zich over een groot gedeelte uitstrekt over het land, de<br />

oevers van de Westerschelde. Dit betekent dat er <strong>bij</strong> de ontwikkelingsplannen, die binnen het<br />

invloedsgebied liggen rekening moet worden gehouden met het groepsrisico. Afhankelijk van de<br />

invulling van ontwikkelingsplannen en de hoogte van het groepsrisico is voor ontwikkelingsplannen<br />

binnen het invloedsgebied een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.<br />

De planlocatie is echter niet gelegen binnen het invloedsgebied, derhalve is verdere verantwoording<br />

van het groepsrisico niet noodzakelijk.<br />

A 58 en het spoor<br />

De planlocatie is gelegen op een afstand van ruim 1000 m vanaf de A58 en ruim 2700 m vanaf het<br />

spoor. Beide afstanden zijn dusdanig dat zij niet gelegen zijn binnen de aan te houden<br />

veiligheidsafstanden.<br />

Leidingen:<br />

Op een aanzienlijke afstand (583 meter) van de beoogde locatie zijn planologisch relevante<br />

ondergrondse leidingen gelegen.<br />

Deze grote afstanden geven geen belemmering voor het uitbreiden van de gebouwen en het bouwen<br />

van een agrarische bedrijfswoning.<br />

Voordat met de bouw begonnen wordt, zal er een Klic-melding gedaan worden om eventuele overige<br />

leidingen te traceren.<br />

Conclusie:<br />

Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het voorgestane<br />

initiatief.<br />

4.11. Economische uitvoerbaarheid<br />

De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd. Alle voorbereiding- en uitvoeringskosten worden<br />

door initiatiefnemer (in particuliere handen) gefinancierd. Initiatiefnemer heeft zich voorts<br />

georiënteerd op mogelijke planschade. Zowel initiatiefnemer als de gemeente Reimerswaal zijn van<br />

mening dat dit aspect de economische uitvoerbaarheid niet aantast. Voor dit plan is een<br />

planschadeovereenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Reimerswaal.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 21


5. Afweging<br />

5.1. Planologische afweging<br />

Ten aanzien van de verschillende aspecten wordt het volgende geconcludeerd:<br />

Ruimtelijke aspecten: De uitbreiding van de bouwmogelijkheden passen binnen het beleid van<br />

provincie en gemeente.<br />

Watertoets: Realisering van het initiatief heeft geen consequenties voor het aspect wegbeheer,<br />

onderhoud sloten en de waterhuishouding in de (directe) omgeving van de planlocatie.<br />

Archeologie: Aan de gronden van de beoogde locatie is in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied<br />

overeenkomstig het huidige gemeentelijk archeologiebeleid een dubbelbestemming Waarde –<br />

Archeologie - 2 toegekend. Hierin is bepaald dat voor werken en werkzaamheden dieper dan 0,40<br />

meter en groter dan 250 m² een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen<br />

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.<br />

Op basis van voornoemde gegevens is een nader archeologisch onderzoek op voorhand, op basis van<br />

voornoemde gegevens, niet noodzakelijk mede gelet op de voorwaarden die opgenomen zijn in de<br />

regels.<br />

Ecologie: Ontheffing in het kader van de Flora en faunawet is niet nodig, onder voorwaarde dat <strong>bij</strong> het<br />

uitvoeren van de werkzaamheden zal worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het<br />

zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.<br />

Bodemkwaliteit: Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal nader onderzoek naar de<br />

gesteldheid van de bodem worden uitgevoerd conform de daarvoor gelden voorschriften en normen.<br />

Wegverkeerslawaai: Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel<br />

minder dan 48 dB(A) bedraagt. Dit houdt in dat het aanwezige wegverkeerslawaai geen belemmering<br />

oplevert voor de realisering van beoogd initiatief.<br />

Bedrijfszonering: Gelet op de ruime afstand tot de andere agrarische bedrijven in de omgeving zijn er<br />

geen nadelige invloeden te verwachten die belemmerend kunnen werken voor de bedrijfsvoering van<br />

de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven. Ook zal de uitbreiding, gelet op de bestaande<br />

situatie en mogelijkheden binnen het geldend bestemmingsplan en de uitkomsten uit het<br />

geuronderzoek, geen nadelige invloed veroorzaken voor het bestaande woon- en leefklimaat ter<br />

plaatse van de naastgelegen woning Emanuelpolder 1.<br />

Luchtkwaliteit: Het realiseren van het beoogde plan zal geen knelpunt vormen inzake de Wet<br />

Luchtkwaliteit.<br />

Externe veiligheid/Leidingen: Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig ter plaatse of in<br />

de directe na<strong>bij</strong>heid van de beoogde planlocatie. Beoogde planlocatie is niet gelegen binnen een<br />

plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6 /jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als<br />

landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Ook zijn er geen risicobronnen in de omgeving aanwezig<br />

die een groepsrisico op kunnen leveren. Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt geen<br />

belemmering voor het voorgestane initiatief.<br />

Financiële haalbaarheid: De financiële haalbaarheid / economische uitvoerbaarheid is zeker gesteld<br />

door reservering van de nodige middelen binnen de begroting.<br />

5.2. Conclusie<br />

De afweging die voor de diverse aspecten is uitgevoerd, heeft geresulteerd in de conclusie dat het<br />

initiatief wordt gesitueerd op een daarvoor geschikte locatie en voldoet aan het relevante beleid en<br />

aan de ruimtelijke voorwaarden en dat de milieueffecten geen knelpunt vormen.<br />

Alle belangen afwegende wenst het gemeentebestuur derhalve aan het initiatief mee te werken.<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 22


Bijlage<br />

Brief Agrarische Adviescommissie<br />

Reactie Waterschap Scheldestromen<br />

Akoestisch onderzoek<br />

Flora en fauna onderzoek<br />

Geuronderzoek<br />

Situatietekening<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 23


BIJLAGE<br />

Brief Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 24


AGRARISCHtr ADVIESCOMMISSIE ZE.ELAND<br />

ïl[ïllïlllllllllllllïllïlllllllllïltlllll ïllï1ffiïllll<br />

r2.o1A117<br />

Geacht College,<br />

van de Stichting Advisering Landelijk Gebied Zeeland<br />

Aan het College van Burgemeester en Wethouders<br />

van de gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH KRUININGEN<br />

Utt kennterk<br />

12.00581 1, van lSelzen/Driesprong, REO<br />

Behandeld door<br />

H. Gerlings/TS<br />

Ons nunmer<br />

BAz 1096<br />

Ondenterp<br />

secretariaat:<br />

Petlelaarpark I<br />

Postbus ll53<br />

52OO BE'S-HERTOGENBOSCH<br />

tel. (073) 612 55 20<br />

Datunl<br />

3 april2012<br />

Naar aanleiding rTsn uw sclilijvenvan 27 februari 2012, inzake het verzoek van Maatschap M. Sinke en<br />

Zonen, Tweede Vlietweg 2l te Oostdijk, delen wij u het volgende mede.<br />

De Agrarische Adviescommissie constateert dat zij <strong>bij</strong> brief van 13 septernber 201I heeft geadviseerd<br />

over de bedrijfsvoering van de Maatschap Sinke en het bouwplan voor een bedrijfswoning aan de<br />

Emanuelpolder 1A te Waarde. Naar aanleiding van uw huidige verzoek heeft de Adviescommissie de<br />

actuele situatie onderzocht. Op basis van dat onderzoek, overleg en de door u toegezonden stukken komt<br />

de Agrarisclre Adviescommissie Zeeland tot de volgende bevindingen.<br />

In de maatschap Sinke nemen deel Jan Willem Sinke (43 jaar), diens broer Huib Sinke (41 jaar) en Sinke<br />

Agro BV waarvan hun vader Marinus Sinke aandeelhouder is. Het bedrijf wordt als één bedrijfsvoering<br />

geëxploiteerd en beschikt daartoe over twee bedrijfslocaties, te weten de recente nieuwbouw aan de<br />

oomshoekseweg 10 te Kruiningen en de locatie Emanuelpolder 1A te waarde.<br />

Voor een meer uitvoerige beschrijving van de bedrijfsvoering wordt verwezen naar het <strong>bij</strong> brief van 13<br />

september 201 1 uitgebrachte advies.<br />

Samengevat betreft de huidige bedrijfsvoering in 201 I de exploitatie van 95 ha cultuurgond, waarvan 3l<br />

ha eigendorn, 30 ha erfpacht, 8 ha reguliere pacht en26ha losse huurgrond. De verkaveling betreft in<br />

hoofdlijnen een vestigingskavel van nagenoeg 30 ha aan de Ernanuelpolder, een perceel van 6.32 ha in de<br />

directe na<strong>bij</strong>heid hiervan en enkele lrectares te Waarde. In de omgeving van de Oomshoek is circa 55 ha<br />

cultuurgrond gelegen.<br />

Het teeltplan hierop bestond uit l3t/z ha Íïuit, 19%ha wintertarwe,2l ha consumptie aardappelen, t ha<br />

suikerbieten , 19 ha uien, 9Yz ha knolselderij en winterwoftelen,2 ha graszaad,, en lt/z ha grasland.<br />

Bij brief van l3 september heeft de Adviescommissie uw College geadviseerd over de bouw van een<br />

tweede bedrijfswoning aan de Emanuelpolder lA te Kruiningen, uitgaande van een planologische<br />

koppeling tussen de beide bedrijfslocaties.<br />

Uw huidige verzoek betreft de beoordeling van een eerste bedrijfswoning aan de Ernanuelpolder I A,<br />

derhalve er vanuit gaande dat in planologisch opzicht geen koppeling wordt aangebrachttussen de beide<br />

bedrijfslocaties.


BAz 1096<br />

Blad2<br />

In de <strong>toelichting</strong> op het verzoek wordt aangegeven dat in dit stadiurn splitsing van het bedrijf niet<br />

mogelijk is. Verwoord wordt dat de bedrijfsvoering beschouwd kan worden als twee aparte agrarische<br />

bedrijven die samenwerken. Een perspectief wordt geschetst van een akkerbouw- annex fruitteeltbedrijf<br />

dat gevestigd is aan de Oomshoekseweg, en van een akkerbouwbedrijf annex veehouderijbedrijf dat<br />

gevestigd zalz$n aan de Emanuelpolder 1A.<br />

In dat kader wordt geschetst dat aan de Emanuelpolder 1A een loods van 15 x 40 meter zal worden<br />

gebouwd, die zal worden ingericht voor de geconditioneerde bewaring van met name knolselderij err<br />

wortelen. De bestaarrde landbouwschuur zal geschikt worden gernaakt voor de huisvesting van schapen<br />

en rundvee, en gebruikt worden voor de stalling van werktuigen. De ambitie wordt verwoord om het<br />

huidige aantal van enkele tientallen ooien uit te breiden tot circa 150 dieren en om de voormalige mesterij<br />

van 80 vleesstieren weer op te starten.<br />

Tot slot wordt aangegeven dat ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoning de oude berging aan de<br />

Emanuelpolder 1A zal worden gesloopt. Gepleit wordt voor het direct vergunnen van de bedrijfswoning<br />

zodat deze beschíkbaar is vooraleer de bedrijfsvoering aan de Emanuelpolder verder zal worden ontwikkeld.<br />

Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Agrarische Adviescomrnissie Zeeland tot de volgende<br />

conclusie. De familie Sinke exploiteert een agrarisch bedrijf dat beschikt over twee vestigingslocaties, te<br />

weten de locatie aan de Oomshoekseweg 10 te Kruiningen en de locatie Ernanuelpolder 1A te Waarde.<br />

Door uw gemeente wordt het verzoek voorgelegd van de beoordeling van een eerste bedrijfswoning aan<br />

de Emanuelpolder te Waarde, waar<strong>bij</strong> op die locatie sprake dient te zijnvan een volwaardig agrarisch<br />

bedrijf en waartoe de aanwezigheid van een bedrijfswoning noodzakelijk dient te zijn.<br />

Vastgesteld wordt dat de actuele bedrijfsvoering één integraal geheel vormt waar<strong>bij</strong> gronden en teelten<br />

niet éénduidig kunnen worden opgesplitst tussen de beide bedrijfslocaties. Wel kan gesteld worden dat<br />

het zwaaftepunt van de bedrijfsvoering gelegen is aan de Oornshoekseweg l0 te Oostdijk vanwege de<br />

aanwezigheid op deze locatie van een moderne bedrijfsruimte van 40 x 40 meter.<br />

Aarr de Ernanuelpolder is een karakteristieke schuur van l4 x 42 meter met houten gebinten aanwezig.<br />

De voorgenomen uitbreiding met een bewaarloods dient nog nader te worden uitgewerkt, vergund en te<br />

worden gerealiseerd. Evenzo geldt dit voor de inrichting en het gebruik van de bestaande landbouwschuur<br />

voor de huisvesting van dieren (schapen en vleesstieren), waar<strong>bij</strong> overigens, gelet op de in de <strong>toelichting</strong><br />

genoemde aantallen dieren, redelijkerwijs nauwelijks of geen ruimte zal resteren voor de stalling van<br />

landbouwwerktuigen.<br />

Door uw gemeente wordt de vraag voorgelegd of aan de Emanuelpolder lA sprake is van een volwaardig<br />

agrarisch bedrijf, en of een bedrijfswoning noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering<br />

en de continuiïeit van het agrarisch bedrijf.<br />

De Adviescommissie merkt op dat indien, zoals in dit geval, sprake is van een in juridisch, boekhoudkundig<br />

en bedrijfseconomisch opzicht integrale bedrijfsvoering waartoe twee zelfstandige bouwblokken<br />

ter beschikking staan, dit niet op voorhand in de weg staat aan het verlenen van medewerking aan de<br />

bouw van een bedrijfswoning op één van deze bouwblokken.<br />

Maatgevend in dat kader is of op de betreffende locatie ondubbelzinnig sprake is van agrarische bedrijfsactiviteiten<br />

die in operationeel opzicht de omvang hebben van een volwaardig agrarisch bedrijf en waar<strong>bij</strong><br />

de noodzaak van een bedrijfswoning kan worden onderschreven.<br />

In dat kader constateert de Adviescommissie dat de actuele bedrijfsbebouwing aan de Emanuelpolder lA<br />

beperkt van omvang is en niet is toegesneden op de exploitatie van een bedrijfsvoering die de omvang<br />

heeft van een volwaardig agrarisch bedrijf.


BAz1096<br />

Blad 3<br />

De Adviescommissie cónstateert dat plannen zijn geschetst voor de verdere ontwikkeling van de<br />

bedrijfsvoering aan de Emanuelpolder 1A middels de bouw varl een bewaarloods en de inrichting van de<br />

bestaande schuur voor de houderij van dieren. Beoordeeld kan worden of deze ontwikkeling ertoe zal<br />

leiden dat een volwaardig agrarisch bedrljf zal ontstaan.<br />

De Agrarische Adviescommissie stelt vast dat, blj de effectuering van deze bedrijfsontwikkeling, aan de<br />

Emanuelpolder 1A een agrarische bedrijfsvoering zal ontstaan met de omvang van een volwaardig agrarisch<br />

bedrijf waar<strong>bij</strong> de beschikbaarheid van een bedrijfswoning noodzakelijk zal zijn voor een doelmatige<br />

agrarische bedrijfsvoering en de continuiteit van het agrarisch bedrijf.<br />

Graag ontvangen wij een kopie van het schrijven van de gemeente, waarin de genomen beslissing aan de<br />

aanvrager wordt medegedeeld.<br />

Hoogachtend,<br />

AGRARISCHE ADVIESCOMMISSIE<br />

ZEELAND<br />

{ .v<br />

H.P. Gerlings<br />

secretaris


BIJLAGE<br />

Brief Waterschap Scheldestromen<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 25


Gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH KRUININGEN<br />

uw brief<br />

uw kenmerk<br />

ons kenmerk<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong>n<br />

onderwerp<br />

2 juli 2012<br />

e-mail<br />

2012017668<br />

behandeld door<br />

doorkiesnummer<br />

e-mail<br />

: wateradvies ruimtelijke onderbouwing 'Emanuelpolder 1A Waarde'<br />

: drs. ing. J.M. Schipper<br />

: 088-2461266<br />

Middelburg, 3 juli 2012<br />

: info@scheldestromen.nl<br />

Geachte heer, mevrouw, VERZONDEN 0 5 JULI 2012<br />

De ruimtelijke onderbouwing 'Emanuelpolder 1a, Waarde' (versie 29 juni 2012) die<br />

aan het waterschap is voorgelegd, geeft mij geen aanleiding opmerkingen te maken.<br />

waterscnapScheldestromen<br />

In de waterparagraaf is aan de hand van de relevante thema's uiteengezet wat de consequenties<br />

zijn van het plan en hoe daarmee wordt omgegaan.<br />

Deze brief is tevens het wateradvies.<br />

Hoogachtend,<br />

namens het dagelijks héstuur<br />

van wat^chepfcdieldestromen<br />

mr.drs,<br />

hoof<br />

Terkum,<br />

ing Beleid Waterbeheer<br />

lokaal t a r i e f<br />

Postadres: Bezoekadressen: t 088 2461000 < '<br />

f 088 2461990<br />

Postbus 1000, Kanaalweql, Kennedylaan 1, e info@scheldestromen.nl<br />

4330 ZW Middelburg 4337 PA Middelburg 4538 AE Terneuzen s www.scheldestromen.nl


BIJLAGE<br />

Akoestisch onderzoek<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 26


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Emanuelpolder<br />

1A te Waarde<br />

Inleiding<br />

Ten behoeve van de bestaande en voorgestelde bedrijfsvoering op het adres Emanuelpolder 1a te<br />

Waarde is realisatie van een bedrijfswoning noodzakelijk. De nieuwe woning is gesitueerd in de<br />

geluidcontour van de Emanuelpolder.<br />

In het kader van het maken van de juiste afwegingen moet op grond van de Wet Geluidhinder (Wgh)<br />

voor het onderdeel wegverkeerslawaai een akoestisch onderzoek zijn uitgevoerd waaruit blijkt wat<br />

de gevelbelasting zal zijn van de nieuwe woning als gevolg van het wegverkeer over de<br />

Emanuelpolder.<br />

De berekening is met behulp van de Standaard Reken Methode 1 (SRM 1) uitgevoerd en geeft<br />

voldoende inzicht in de hoogte van de gevelbelasting. In <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het reken- en meetvoorschrift<br />

geluidhinder 2006 is beschreven dat deze methode, in het geval van eenvoudige situaties, mag<br />

worden toegepast. De situatie aan de Emanuelpolder voldoet aan de criteria voor eenvoudige<br />

situaties.<br />

Uitwerking en resultaten<br />

In de <strong>bij</strong>gevoegde tabel zijn de gegevens ingevuld die <strong>bij</strong> benadering zijn vastgesteld. Bij het<br />

waterschap zijn geen verkeerstellingen van het wegvak ter hoogte van de Emanuelpolder bekend,<br />

maar aangenomen wordt dat het aantal bewegingen van motorvoertuigen maximaal tussen de 250<br />

en 300 stuks per etmaal bedraagt.<br />

Voor de Emanuelpolder is uitgegaan van een referentiewegdek DAB 11/16.<br />

In de tabel is het mogelijk eenvoudig volgens de Standaard Rekenmethode I, het equivalente<br />

geluidniveau op de gevel van een woning te berekenen. De reikwijdte van de methode wordt<br />

omschreven in het <strong><strong>bij</strong>lage</strong> III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.<br />

Het berekeningsprogramma is op deze plaats bedoeld om de effecten van stille wegdekken te<br />

kunnen bepalen. In het programma wordt geen rekening gehouden met de snelheidsintervallen<br />

waarin de wegdekcorrectietermen statistisch verantwoord gebruikt mogen worden; hiertoe kan deze<br />

actuele lijst als verificatie voor de geldigheid benut worden.<br />

Niet voor alle wegdekken zijn gegevens voor vrachtwagens bekend; het programma gebruikt dan een<br />

reductie van 0 dB(A). Decimale waarden dienen met een punt te worden ingevoerd (dus 0.7 en geen<br />

0,7). Tevens dient te worden opgemerkt dat de correctie conform artikel 110 van de Wet<br />

geluidhinder nog niet is toegepast op het eindresultaat van de rekenmodule.<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 1


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Emanuelpolder<br />

1A te Waarde<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 2


Akoestisch onderzoek d.m.v. SRM 1 t.b.v. bouw 1 nieuwe woning Emanuelpolder<br />

1A te Waarde<br />

Als laatste is de met behulp van de tabel berekende geluidbelasting gecorrigeerd in verband met het<br />

in de toekomst stiller worden van voertuigen. Dit is de aftrek in het kader van artikel 110 Wet<br />

geluidhinder (Wgh). Deze aftrek bedraagt voor wegen waar de snelheid lager is dan 70 km/uur 5 dB.<br />

Het berekende geluidniveau L.den bedraagt dan 48,6 - 5 = 43,6 dB. Afgerond 44 dB.<br />

De berekende geluidbelasting moet vervolgens worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van<br />

de Wgh voor nieuwe woningen die in een geluidcontour van een weg worden gebouwd. De<br />

voorkeursgrenswaarde voor L.den bedraagt 48 dB. Uit de SRM 1 berekening blijkt dat na aftrek van<br />

de correctie artikel 110 Wgh aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.<br />

Conclusie<br />

Het uitvoeren van een uitgebreid akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dus niet nodig.<br />

Uit de berekening blijkt dat er geen hogere waarden procedure moet worden doorlopen.<br />

Butijn Bouw Advies Pagina 3


BIJLAGE<br />

Flora en Fauna onderzoek<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 27


Quick scan voor het perceel Emanuelpolder 1a <strong>bij</strong> Waarde<br />

in het kader van de flora- en faunawet<br />

Bureau Woets’ Insecten<br />

_____________________<br />

Ir. J .Woets<br />

Oranjepad 32, 4461 TP Goes<br />

0113-23.24.65<br />

jwoets@hetnet.nl<br />

Dit rapport beslaat 1 bladzijde


Quick scan voor het perceel Emanuelpolder 1a <strong>bij</strong> Waarde in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het object is een klein perceel dat bestaat uit een stukje grasland <strong>bij</strong> een oude wagenschuur.<br />

Waarnemingen<br />

Het geheel is bekeken op 31 juli 2012.<br />

De wagenschuur draagt een onbeschoten pannendak. Er zijn geen nesten van<br />

boerenzwaluw, huiszwaluw en holenduif aangetroffen noch resten daarvan.<br />

Het stukje weide voor de wagenschuur en nog een beetje begroeiing daarachter wordt<br />

gedomineerd door engels raaigras. Andere grassen die voorkomen, zijn fiorin, glanshaver,<br />

italiaans raaigras, kropaar, straatgras en veldbeemd; aan de randen kweekgras. Andere<br />

kruiden in het gras zijn echte kamille en gewone hoornbloem.<br />

Achter het wagenhuis is de begroeiing niet gesloten. Toch is de grote kaardenbol er<br />

niet gezien.<br />

Verwachting<br />

Door de structuur van het dak van de wagenschuur is het voor de huismus niet mogelijk er<br />

te nestelen. Het gebouw is ook ongeschikt voor vleermuizen.<br />

Op het kleine perceel en in de schuur komen mogelijk een paar kleine zoogdieren voor als<br />

de bosmuis, de aardmuis en de bruine rat.<br />

Broedvogels hebben er geen gelegenheid door het gebruik door schapen.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen soorten planten en dieren aangetroffen en ook niet te verwachten die ontzien<br />

moeten worden volgens de regels van de flora- en faunawet. De genoemde soorten kleine<br />

zoogdieren mogen per ongeluk worden gedood.<br />

Advies<br />

Als de wagenschuur gaat worden gesloopt, moet wel worden vastgesteld of er geen<br />

broedgeval van enige vogelsoort plaats vindt. Dat moet worden ontzien.<br />

Mijns inziens hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te worden gevraagd als een<br />

mogelijk broedgeval maar niet wordt verstoord.<br />

__________________________


Quick scan voor het perceel Emanuelpolder 1a <strong>bij</strong> Waarde in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het object is een klein perceel dat bestaat uit een stukje grasland <strong>bij</strong> een oude wagenschuur.<br />

Waarnemingen<br />

Het geheel is bekeken op 31 juli 2012.<br />

De wagenschuur draagt een onbeschoten pannendak. Er zijn geen nesten van<br />

boerenzwaluw, huiszwaluw en holenduif aangetroffen noch resten daarvan.<br />

Het stukje weide voor de wagenschuur en nog een beetje begroeiing daarachter wordt<br />

gedomineerd door engels raaigras. Andere grassen die voorkomen, zijn fiorin, glanshaver,<br />

italiaans raaigras, kropaar, straatgras en veldbeemd; aan de randen kweekgras. Andere<br />

kruiden in het gras zijn echte kamille en gewone hoornbloem.<br />

Achter het wagenhuis is de begroeiing niet gesloten. Toch is de grote kaardenbol er<br />

niet gezien.<br />

Verwachting<br />

Door de structuur van het dak van de wagenschuur is het voor de huismus niet mogelijk er<br />

te nestelen. Het gebouw is ook ongeschikt voor vleermuizen.<br />

Op het kleine perceel en in de schuur komen mogelijk een paar kleine zoogdieren voor als<br />

de bosmuis, de aardmuis en de bruine rat.<br />

Broedvogels hebben er geen gelegenheid door het gebruik door schapen.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen soorten planten en dieren aangetroffen en ook niet te verwachten die ontzien<br />

moeten worden volgens de regels van de flora- en faunawet. De genoemde soorten kleine<br />

zoogdieren mogen per ongeluk worden gedood.<br />

Advies<br />

Als de wagenschuur gaat worden gesloopt, moet wel worden vastgesteld of er geen<br />

broedgeval van enige vogelsoort plaats vindt. Dat moet worden ontzien.<br />

Mijns inziens hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te worden gevraagd als een<br />

mogelijk broedgeval maar niet wordt verstoord.<br />

__________________________


Quick scan voor het perceel Emanuelpolder 1a <strong>bij</strong> Waarde in het kader<br />

van de flora- en faunawet<br />

Inleiding<br />

Het object is een klein perceel dat bestaat uit een stukje grasland <strong>bij</strong> een oude wagenschuur.<br />

Waarnemingen<br />

Het geheel is bekeken op 31 juli 2012.<br />

De wagenschuur draagt een onbeschoten pannendak. Er zijn geen nesten van<br />

boerenzwaluw, huiszwaluw en holenduif aangetroffen noch resten daarvan.<br />

Het stukje weide voor de wagenschuur en nog een beetje begroeiing daarachter wordt<br />

gedomineerd door engels raaigras. Andere grassen die voorkomen, zijn fiorin, glanshaver,<br />

italiaans raaigras, kropaar, straatgras en veldbeemd; aan de randen kweekgras. Andere<br />

kruiden in het gras zijn echte kamille en gewone hoornbloem.<br />

Achter het wagenhuis is de begroeiing niet gesloten. Toch is de grote kaardenbol er<br />

niet gezien.<br />

Verwachting<br />

Door de structuur van het dak van de wagenschuur is het voor de huismus niet mogelijk er<br />

te nestelen. Het gebouw is ook ongeschikt voor vleermuizen.<br />

Op het kleine perceel en in de schuur komen mogelijk een paar kleine zoogdieren voor als<br />

de bosmuis, de aardmuis en de bruine rat.<br />

Broedvogels hebben er geen gelegenheid door het gebruik door schapen.<br />

Conclusie<br />

Er zijn geen soorten planten en dieren aangetroffen en ook niet te verwachten die ontzien<br />

moeten worden volgens de regels van de flora- en faunawet. De genoemde soorten kleine<br />

zoogdieren mogen per ongeluk worden gedood.<br />

Advies<br />

Als de wagenschuur gaat worden gesloopt, moet wel worden vastgesteld of er geen<br />

broedgeval van enige vogelsoort plaats vindt. Dat moet worden ontzien.<br />

Mijns inziens hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te worden gevraagd als een<br />

mogelijk broedgeval maar niet wordt verstoord.<br />

__________________________


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12<br />

laat


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


BIJLAGE<br />

Geuronderzoek<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 28


Notitie 20121531-01<br />

Emanuelpolder 1a te Waarde (Reimerswaal)<br />

Haalbaarheidsonderzoek geur<br />

Datum Referentie Behandeld door<br />

3 augustus 2012 20121531-01 J. van Rooij<br />

1 Inleiding<br />

Het voornemen bestaat om ter plaatse van het kavel aan de Emanuelpolder 1a te Waarde een<br />

bedrijfswoning te realiseren en een deel van de bestaande bebouwing uit te breiden en geschikt te<br />

maken voor (ondermeer) de huisvesting van 150 schapen en 80 vleesstieren.<br />

Om de realisatie van het initiatief mogelijk te maken wordt een ruimtelijke procedure gevolgd. Bij de<br />

besluitvorming in deze procedure dient het bevoegd gezag een belangenafweging te maken, waarin<br />

alle relevante ruimtelijke aspecten betrokken worden. Uit deze belangenafweging volgt of naar oordeel<br />

van het bevoegd gezag sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geur is één van de<br />

aspecten die in deze afweging wordt betrokken.<br />

In voorliggend haalbaarheidsonderzoek is nagegaan of en zo ja, onder welke voorwaarden een<br />

acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd <strong>bij</strong> bestaande woningen in de directe<br />

omgeving van het initiatief. Bepalend in dit kader is of <strong>bij</strong> realisatie van het initiatief kan worden<br />

voldaan aan de bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv).<br />

In de voorliggende notitie wordt verslag gedaan van de uitgangspunten en bevindingen van het<br />

uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek. De uitkomsten van het onderzoek vormen de basis voor het<br />

maken van een zorgvuldige afweging omtrent het aspect geur in de ruimtelijke onderbouwing van het<br />

bestemmingsplan.<br />

2 Uitgangspunten<br />

2.1 Situatie<br />

Het initiatief voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning en het uitbreiden van de<br />

overige bebouwing is gesitueerd aan de Emanuelpolder 1a te Waarde. De meest na<strong>bij</strong>gelegen<br />

woning bevindt zich ten westen van het initiatief en is gelegen aan de Emanuelpolder 1. In figuur 2.1 is<br />

de indeling van het plangebied globaal weergegeven.


Figuur 2.1 Indeling plangebied<br />

De bestaande woning aan de Emanuelpolder 1 is gelegen op 25 meter van de (toekomstige) schuur.<br />

Overige bestaande woningen zijn gelegen op meer dan 200 meter van het initiatief. Gelet op de zeer<br />

korte afstand tot de woning aan de Emanuelpolder 1, kan worden gesteld dat wanneer ter plaatse van<br />

deze woning een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, dit ook het geval is <strong>bij</strong><br />

bestaande woningen op grotere afstand.<br />

2.2 Beoordelingskader<br />

De Wgv vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader <strong>bij</strong> het verlenen van een omgevingsvergunning<br />

voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv<br />

geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object<br />

(<strong>bij</strong>voorbeeld een woning).<br />

Omdat de onderhavige locatie niet gelegen is binnen de werkingssfeer van de gemeentelijke<br />

geurverordening is voor het beoordelen van de geurbelasting aangesloten <strong>bij</strong> de normstelling uit de<br />

Wgv en de <strong>bij</strong>behorende Ministeriële regeling; de Regeling geurhinder en veehouderij.<br />

Emanuelpolder 1a te Waarde (Reimerswaal) 20121531-01<br />

Haalbaarheidsonderzoek geur 03-08-2012<br />

J. van Rooij Pagina 2


Voor de diercategorieën schapen en vleesstieren zijn emissiefactoren vastgesteld in de Regeling<br />

geurhinder en veehouderij. In de onderhavige situatie geldt (op grond van de Wgv) voor het houden<br />

van dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, een te respecteren geurnorm van<br />

8,0 Odour units per m 3 ter plaatse van de bestaande woningen (buiten de bebouwde kom). Om na te<br />

gaan of <strong>bij</strong> realisatie van het voorgenomen initiatief kan worden voldaan aan deze eis is een<br />

geurberekening uitgevoerd. In hoofdstuk 3 zijn de uitgangspunten en bevindingen van de berekening<br />

nader toegelicht.<br />

Verder geldt op grond van artikel 5 van de Wgv dat de afstand van de buitenzijde van een<br />

dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (niet behorende tot een veehouderij) ten<br />

minste 25 meter dient te bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is<br />

gelegen. De afstand tot de buitenzijde van een bedrijfswoning van een andere veehouderij dient ten<br />

minste 50 meter te bedragen. Het initiatief voldoet aan beide afstandseisen.<br />

3 Berekening geurbelasting<br />

De geurberekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de rekenvoorschriften uit de Regeling<br />

Geurhinder en veehouderij. Hiervoor is gebruik gemaakt van het rekenprogramma V-Stacks<br />

Vergunningen, versie 2010. Met V-Stacks is de geurbelasting bepaald op de oostgevel van de woning<br />

aan de Emanuelpolder 1, uitgaande van een veestapel van 150 schapen (categorie B1) en 80<br />

vleesstieren (categorie A6).<br />

3.1 Rekenparameters<br />

Behalve de omvang van de veestapel is ook de wijze van ventileren van de stal, de locatie van<br />

ventilatoren (emissiepunten) en de hoogte en ligging van de stallen van invloed op de optredende<br />

geurbelasting. Op het moment van uitvoeren van voorliggende berekeningen is de exacte stalindeling<br />

en de wijze van ventileren nog niet bekend. Derhalve is voor een viertal standaard configuraties<br />

bepaald of kan worden voldaan aan de normstelling uit de Wgv:<br />

- variant 1: mechanische ventilatie afvoer via ventilatoren in de nok van de stal;<br />

- variant 2: mechanische ventilatie afvoer via ventilatoren in de westelijke kopgevel van de stal;<br />

- variant 3: mechanische ventilatie afvoer via ventilatoren in de zuidelijke gevel van de stal;<br />

- variant 4: natuurlijke ventilatie.<br />

Vanuit een worstcase benadering is voor varianten met mechanische ventilatie uitgegaan van een<br />

minimale uittreesnelheid van de ventilatielucht van 0,4 m/s. Dit komt overeen met een situatie met<br />

horizontale uitstroming of verticale uitstroming met regenkap. In tabel 3.1 zijn de uitgangspunten voor<br />

de berekeningen samengevat.<br />

Emanuelpolder 1a te Waarde (Reimerswaal) 20121531-01<br />

Haalbaarheidsonderzoek geur 03-08-2012<br />

J. van Rooij Pagina 3


Tabel 3.1: Brongegevens per variant<br />

Variant Toelichting<br />

XcoördinaatYcoördinaat<br />

Emissie<br />

hoogte<br />

Gemiddelde<br />

gebouwhoogte<br />

Emissie<br />

punt<br />

diameter<br />

EP<br />

uittreesnel<br />

heid<br />

Emissie<br />

[OUE/s]<br />

1 Dakventilatoren 65 533 380 943* 8,0 6,0 1,1** 0,40 4 018<br />

2 Ventilatoren kopgevel west 65 554 380 942* 2,0 6,0 1,1** 0,40 4 018<br />

3 Ventilatoren zuidgevel 65 526 380 928* 2,0 6,0 1,1** 0,40 4 018<br />

4 Natuurlijke ventilatie 65 533 380 943** 1,5*** 1,5*** 0,5*** 0,40 4 018<br />

* Uitgaande van het geometrisch middelpunt van 5 ventilatoren op gelijke afstand in het verlengde van respectievelijk de nok<br />

(variant 1), kopgevel (variant 2) en zuidgevel (variant 3).<br />

** Equivalente diameter voor 5 ventilatoren met elk een diameter van 0,5 meter.<br />

*** Invoer voor natuurlijk geventileerd stalsysteem op basis van Gebruikershandleiding V-Stacks vergunning.<br />

Voor een uitgebreide <strong>toelichting</strong> op de invloed van de verschillende parameters op de berekende<br />

concentraties luchtverontreinigende stoffen, wordt verwezen naar de handleiding van het V-Stacks<br />

rekenmodel. Een gedetailleerd overzicht van alle invoergegevens is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> I van deze<br />

notitie.<br />

3.2 Rekenresultaten<br />

In tabel 3.2 is berekende geurbelasting ter plaatse van de woning aan de Emanuelpolder 1<br />

weergegeven voor de verschillende wijzen van ventileren. Een gedetailleerd overzicht van alle<br />

rekenresultaten is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> I <strong>bij</strong> deze notitie.<br />

Tabel 3.2: Resultaten geurberekening V-Stacks<br />

Variant Geurgevoelig object X-coördinaat Y-coördinaat<br />

Geurnorm<br />

[OUE/m 3 ]<br />

Geurbelasting<br />

[OUE/m 3 ]<br />

1 - Dakventilatoren<br />

Emanuelpolder 1(ZO)<br />

Emanuelpolder 1(NO)<br />

65 490<br />

65 493<br />

380 955<br />

380 964<br />

8,0<br />

8,0<br />

2,7<br />

2,9<br />

2 - Ventilatoren kopgevel west<br />

Emanuelpolder 1(ZO)<br />

Emanuelpolder 1(NO)<br />

65 490<br />

65 493<br />

380 955<br />

380 964<br />

8,0<br />

8,0<br />

5,5<br />

5,1<br />

3 - Ventilatoren zuidgevel<br />

Emanuelpolder 1(ZO)<br />

Emanuelpolder 1(NO)<br />

65 490<br />

65 493<br />

380 955<br />

380 964<br />

8,0<br />

8,0<br />

6,5<br />

6,3<br />

4 - Natuurlijke ventilatie<br />

Emanuelpolder 1(ZO)<br />

Emanuelpolder 1(NO)<br />

65 490<br />

65 493<br />

380 955<br />

380 964<br />

8,0<br />

8,0<br />

21,7<br />

22,0<br />

Uit de voorgenoemde berekening blijkt dat huisvesting van de voorgenomen veestapel van 150<br />

schapen en 80 vleesstieren binnen de gebouwcontouren van de bestaande en nieuwe stal, niet leidt<br />

tot een overschrijding van de geurnormen de Wgv mits de stallen mechanisch worden geventileerd.<br />

Emanuelpolder 1a te Waarde (Reimerswaal) 20121531-01<br />

Haalbaarheidsonderzoek geur 03-08-2012<br />

J. van Rooij Pagina 4


Bijlage I Invoergegevens en rekenresultaten V-stacks Vergunningen 2010<br />

Emanuelpolder 1a te Waarde (Reimerswaal) 20121531-01<br />

Haalbaarheidsonderzoek geur 03-08-2012<br />

J. van Rooij


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.<br />

Naam van de berekening: Emanuelpolder 1 - Variant 1<br />

Gemaakt op: 3-08-2012 16:00:37<br />

Rekentijd: 0:00:15<br />

Naam van het bedrijf: Emanuelpolder 1a - Waarde<br />

Berekende ruwheid: 0,08 m<br />

Meteo station: Schiphol<br />

Brongegevens:<br />

Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag<br />

1 v1 - Emanuelpld 65 533 380 943 8,0 6,0 1,10 0,40 4 018<br />

2 v2 - Emanuelpld 65 554 380 942 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

3 v3 - Emanuelpld 65 526 380 928 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

4 v4 - Emanuelpld 65 533 380 943 1,5 1,5 0,50 0,40 0<br />

Geur gevoelige locaties:<br />

Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting<br />

5 Emanuelpld. 1(ZO) 65 490 380 955 8,0 2,7<br />

6 Emanuelpld. 1(NO) 65 493 380 964 8,0 2,9


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.<br />

Naam van de berekening: Emanuelpolder 1 - Variant 2<br />

Gemaakt op: 3-08-2012 16:02:43<br />

Rekentijd: 0:00:01<br />

Naam van het bedrijf: Emanuelpolder 1a - Waarde<br />

Berekende ruwheid: 0,08 m<br />

Meteo station: Schiphol<br />

Brongegevens:<br />

Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag<br />

1 v1 - Emanuelpld 65 533 380 943 8,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

2 v2 - Emanuelpld 65 554 380 942 2,0 6,0 1,10 0,40 4 018<br />

3 v3 - Emanuelpld 65 526 380 928 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

4 v4 - Emanuelpld 65 533 380 943 1,5 1,5 0,50 0,40 0<br />

Geur gevoelige locaties:<br />

Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting<br />

5 Emanuelpld. 1(ZO) 65 490 380 955 8,0 5,5<br />

6 Emanuelpld. 1(NO) 65 493 380 964 8,0 5,1


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.<br />

Naam van de berekening: Emanuelpolder 1 - Variant 3<br />

Gemaakt op: 3-08-2012 16:03:50<br />

Rekentijd: 0:00:01<br />

Naam van het bedrijf: Emanuelpolder 1a - Waarde<br />

Berekende ruwheid: 0,08 m<br />

Meteo station: Schiphol<br />

Brongegevens:<br />

Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag<br />

1 v1 - Emanuelpld 65 533 380 943 8,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

2 v2 - Emanuelpld 65 554 380 942 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

3 v3 - Emanuelpld 65 526 380 928 2,0 6,0 1,10 0,40 4 018<br />

4 v4 - Emanuelpld 65 533 380 943 1,5 1,5 0,50 0,40 0<br />

Geur gevoelige locaties:<br />

Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting<br />

5 Emanuelpld. 1(ZO) 65 490 380 955 8,0 6,5<br />

6 Emanuelpld. 1(NO) 65 493 380 964 8,0 6,3


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.<br />

Naam van de berekening: Emanuelpolder 1 - Variant 4<br />

Gemaakt op: 3-08-2012 16:07:42<br />

Rekentijd: 0:00:01<br />

Naam van het bedrijf: Emanuelpolder 1a - Waarde<br />

Berekende ruwheid: 0,08 m<br />

Meteo station: Schiphol<br />

Brongegevens:<br />

Volgnr. BronID X-coord. Y-coord. EP Hoogte Gem.geb. hoogte EP Diam. EP Uittr. snelh. E-Aanvraag<br />

1 v1 - Emanuelpld 65 533 380 943 8,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

2 v2 - Emanuelpld 65 554 380 942 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

3 v3 - Emanuelpld 65 526 380 928 2,0 6,0 1,10 0,40 0<br />

4 v4 - Emanuelpld 65 533 380 943 1,5 1,5 0,50 0,40 4 018<br />

Geur gevoelige locaties:<br />

Volgnummer GGLID Xcoordinaat Ycoordinaat Geurnorm Geurbelasting<br />

5 Emanuelpld. 1(ZO) 65 490 380 955 8,0 21,7<br />

6 Emanuelpld. 1(NO) 65 493 380 964 8,0 22,0


Gegenereerd op: 3-08-2012 met V-STACKS Vergunning versie 2010 (c) KEMA Nederland B.V.


BIJLAGE<br />

Situatietekening<br />

GRO Emanuelpolder 1a te Waarde www.butijnbouwadvies.nl 29


BIJLAGE 7<br />

Ruimtelijke onderbouwing JOP


Ruimtelijke onderbouwing JOP<br />

Krabbendijke<br />

Gemeente Reimerswaal


Ruimtelijke onderbouwing JOP<br />

Krabbendijke<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Rapportnummer:<br />

211x06068.068175-1<br />

Datum: 20 augustus 2012<br />

Contactpersoon opdrachtgever:<br />

Contactpersoon gemeente:<br />

Projectteam BRO:<br />

Mevrouw C. Flipsen<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

mevrouw C. Flipsen<br />

Concept: 8 augustus 2012<br />

Definitief: 20 augustus 2012<br />

Trefwoorden:<br />

Bron foto kaft:<br />

Beknopte inhoud:<br />

Arjan van Dooren, Rob van Dijk, Wiebe Smid<br />

-<br />

Abstract 3<br />

-<br />

BRO<br />

Hoofdvestiging<br />

Postbus 4<br />

5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107<br />

5282 WV Boxtel<br />

T +31 (0)411 850 400<br />

F +31 (0)411 850 401


Inhoudsopgave pagina<br />

1. INLEIDING 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Situering plangebied 3<br />

2. PLANBESCHRIJVING 4<br />

2.1 Huidige situatie 5<br />

2.2 Toekomstige situatie 5<br />

2.3 Locatieafweging 5<br />

2.4 Bestemmingen 6<br />

3. BESTAAND BELEID 9<br />

3.1 Provinciaal beleid 9<br />

4. MILIEUHYGIENISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANTWOORDING 13<br />

4.1 Flora en fauna 13<br />

4.2 Archeologie 13<br />

4.3 Waterparagraaf 14<br />

4.4 Bodem 16<br />

4.5 Bedrijven en milieuzonering 16<br />

4.6 Geluid 18<br />

4.7 Luchtkwaliteit 18<br />

4.8 Externe veiligheid 18<br />

5. CONCLUSIE 21<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Flora- en faunaonderzoek<br />

Inhoudsopgave 1


2<br />

Inhoudsopgave


1. INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding<br />

In vrijwel ieder kern van de gemeente Reimerswaal is een jongerenontmoetingsplek<br />

(hierna: JOP) voor de jongeren opgericht. In Krabbendijke bestaat ook de behoefte<br />

aan een JOP, maar daar is deze door de schaarste aan locaties die aanvaardbaar zijn<br />

voor omwonenden nog niet gerealiseerd. De gemeente Reimerswaal heeft de keuze<br />

gemaakt om de JOP op een perceel dat is gelegen op de hoek van de Verlengde<br />

Noordstraat en Platte Bank in Krabbendijk te realiseren. De JOP bestaat uit een terrein<br />

met daarop een af te sluiten bouwunit. De bouwunit heeft een oppervlakte van<br />

maximaal 24 m². De JOP kan echter niet zonder meer gerealiseerd worden, hiervoor<br />

dient eerst een planologische-juridische procedure gevolgd te worden. Deze procedure<br />

wordt doorlopen met het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente<br />

Reimerswaal. De realisatie van de JOP dient echter wel onderbouwd te worden. Dit<br />

rapport betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de realisatie van de<br />

JOP. Dit rapport wordt als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> toegevoegd aan het bestemmingsplan Buitengebied.<br />

Door middel van het opnemen van deze ruimtelijke onderbouwing in het bestemmingsplan<br />

Buitengebied ter verantwoording van het onderhavige plan loopt het<br />

plan mee in de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied.<br />

1.2 Situering plangebied<br />

Het plangebied bestaat uit een perceel op de hoek van de Verlengde Noordstraat en<br />

Platte Bank in Krabbendijke. Aan de zuidzijde wordt het begrensd door een sloot.<br />

De Amersfoortcoördinaten van het midden van het plangebied zijn 66,5-384,1 1<br />

. De<br />

ligging van het plangebied is te zien in figuur 1.<br />

1<br />

De getallen staan respectievelijk voor de x-coördinaat en de y-coördinaat van de linkerbenedenhoek<br />

van het betreffende kilometervak.<br />

Hoofdstuk 1 3


Figuur 1: Ligging JOP Krabbendijke<br />

4<br />

Hoofdstuk 1


2. PLANBESCHRIJVING<br />

2.1 Huidige situatie<br />

Het plangebied ligt in de Karelpolder ten noorden van de kern Krabbendijke. Deze<br />

polder ligt ingesloten tussen de Noorddijk en de zeedijk en is grotendeels in agrarisch<br />

gebruik (akkerbouw en fruitteelt). In de polder is geen bebouwing aanwezig.<br />

Door het vrijwel ontbreken van bomen heeft de polder een open karakter. Ten<br />

noorden van de polder ligt een hoge zeedijk, die het gebied scheidt van de Oosterschelde.<br />

In dit deel van de Oosterschelde liggen uitgebreide slikken (onbegroeide<br />

zandplaten die <strong>bij</strong> hoogwater overstromen).<br />

Het plangebied zelf bestaat uit een met asfalt verhard parkeerterrein met daaromheen<br />

ruig grasland. Rondom het parkeerterrein staan enkele aangeplante en spontaan<br />

opgeschoten bomen. Ten oosten van het plangebied ligt een grondlichaam, dat<br />

via een trap en een pad te bestijgen is.<br />

2.2 Toekomstige situatie<br />

Het perceel zal worden bestemd als jongerenontmoetingsplaats (JOP). Hiervoor zal<br />

op het parkeerterrein een bouwunit worden geplaatst. Overige voorzieningen zijn<br />

niet voorzien.<br />

2.3 Locatieafweging<br />

De in het bestemmingsplan ‘Kom Krabbendijke’ aangewezen locatie in Krabbendijke<br />

is het grasveldje aan de Kruisbessestraat. Dit is in de praktijk echter geen wenselijke<br />

locatie, omdat dit grasveldje midden in een rustige woonwijk en naast de begraafplaats<br />

is gelegen. De JOP zou tot overlast kunnen leiden in de woonwijk en tijdens<br />

begrafenissen.<br />

Er zijn verschillende locaties in en rond Krabbendijke nader bekeken op de mogelijkheid<br />

om er een JOP te plaatsen. Uiteindelijk is de keuze gevallen op het plaatsen<br />

van een container op een parkeerplaatsje aan de Verlengde Noordweg. Hier is een<br />

park gerealiseerd met een wandelpad. De locatie is niet ver van het dorp gelegen,<br />

maar wel ver genoeg om ervoor te zorgen dat de JOP geen overlast zal opleveren<br />

aan omwonenden.<br />

Om tegemoet te komen aan de wensen van de jongeren voor een JOP waren regels<br />

nodig. Niet alleen voor gemeentelijk beleid, maar ook om duidelijkheid te creëren<br />

voor de jongeren. Het gemeentelijk beleid is er op gericht maatwerk te leveren. De<br />

gemeente wil tegemoet komen in de wensen van de jongeren, maar nemen daar<strong>bij</strong><br />

Hoofdstuk 2 5


ook de wensen van eventuele omwonenden mee. Er zijn voor het realiseren van een<br />

JOP een zevental uitgangspunten geformuleerd:<br />

1. Een JOP is een openbare voorziening die beschikbaar is voor alle jeugd in een<br />

kern;<br />

2. Een JOP is bedoeld voor jeugd vanaf 12 jaar;<br />

3. Een JOP wordt gebruikt als ontmoetingsplek en is niet bedoeld als zuipkeet,<br />

blowhok of knutselhok;<br />

4. Een JOP moet zoveel mogelijk ‘hufterproof’ worden gemaakt;<br />

5. De plaatsing van een JOP hangt af van de vraag van de jeugd;<br />

6. Er is een maximum van twee JOP’s per kern;<br />

7. Indien van toepassing wordt de JOP geplaatst op de aangegeven plek in het<br />

bestemmingsplan.<br />

De hierboven geformuleerde uitgangspunten moeten het JOP-beleid beter uitvoerbaar<br />

maken. Bovendien kan op deze manier de onderhandelingspositie van de jongeren<br />

meteen aan het begin van het traject duidelijk worden gemaakt. Hierdoor<br />

worden geen valse verwachtingen geschept.<br />

De locatie op de hoek van de Verlengde Noordstraat en Platte Bank in Krabbendijke<br />

voldoet aan de voorwaarden zoals hierboven genoemd. Door op deze plek een<br />

bouwunit met een maximum oppervlakte van 24 m² te plaatsen wordt een JOP voor<br />

de kern Krabbendijke gerealiseerd.<br />

2.4 Bestemmingen<br />

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 2001 (incl. <strong>bij</strong>behorende herzieningen).<br />

In dit bestemmingsplan is het plangebied geheel bestemd als ‘Agrarisch<br />

gebied met ruimte ontwikkelingsmogelijkheden (Ia)’ (zie figuur 2).<br />

6<br />

Hoofdstuk 2


Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplankaart Bestemmingsplan<br />

Buitengebied 2001<br />

Het gebied op de kaart aangewezen als Zone I (Agrarisch gebied met ruimte ontwikkelingsmogelijkheden)<br />

is mede bestemd voor:<br />

a. Ter plaatse van de gronden in Zone Ia: een brede agrarische ontwikkeling.<br />

In het bestemmingsplan (artikel 33) is opgenomen welke nieuwe functies toelaatbaar<br />

zijn in Zone Ia. Via dat artikel is het mogelijk om via een wijzigingsbevoegdheid<br />

een andere, nieuwe functie in het buitengebied te realiseren. Deze wijzigingsbevoegdheid<br />

is echter alleen van toepassing op plekken waarop in het vigerend plan<br />

reeds een functie is toegestaan (<strong>bij</strong>voorbeeld wonen). In dit geval betreft het agrarisch<br />

gebied zonder bebouwing. Dat betekent dat van deze wijzigingsbevoegdheid<br />

geen gebruik kan worden gemaakt. De JOP is alleen te realiseren via een aparte<br />

bestemmingsplanprocedure. In dit geval wordt de realisatie van de JOP mogelijk<br />

gemaakt door de bestemmingsplanprocedure van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.<br />

Hoofdstuk 2 7


8<br />

Hoofdstuk 2


3. BESTAAND BELEID<br />

3.1 Provinciaal beleid<br />

Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 en Provinciale Verordening<br />

In de huidige situatie vigeert het omgevingsplan 2006-2012 en de Provinciale Verordening.<br />

Op het moment van opstelling van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing<br />

heeft echter het ontwerp Omgevingsplan 2012-2018 en het ontwerp Provinciale<br />

Verordening ter inzage gelegen. De provincie heeft aangegeven dat met nieuwe<br />

planvorming reeds rekening gehouden dient te worden met het nieuwe beleid van<br />

de provincie Zeeland. Bovendien is het relevante beleid uit het vigerende plan en<br />

het ontwerp plan op hoofdlijnen gelijk. Derhalve toetsen we de legalisering van de<br />

JOP aan het ontwerp-omgevingsplan en de ontwerp-verordening. Onderstaand zijn<br />

de relevante onderdelen toegelicht.<br />

Volgens het omgevingsplan is een aantal legenda-eenheden van toepassing voor het<br />

plangebied, te weten:<br />

- Energie – aardwarmte;<br />

- Aquacultuur – overige gebieden;<br />

- Waterfunctie – landbouw;<br />

- Bodemverontreiniging – zowel afdeklaagte als grondwaterverontreiniging afgerond.<br />

Aardwarmte<br />

In deze gebieden wordt de mogelijkheid geboden om via aardwarmte energie op te<br />

wekken. De Provincie informeert burgers en bedrijven over mogelijkheden voor<br />

gebruik van warmte uit de bodem en diepere ondergrond (geothermie). Ook adviseert<br />

de Provincie het Rijk <strong>bij</strong> de verlening van vergunningen.<br />

Overige gebieden<br />

In de overige gebieden kan ruimte geboden worden voor aquacultuur in bedrijfsbebouwing<br />

op bestaande bedrijventerreinen. Dit is ook mogelijk als neventak op het<br />

bestaande agrarisch bouwblok.<br />

Wateroverlast<br />

Naar aanleiding van een aantal natte jaren met veel neerslag is ingezet op het terugdringen<br />

van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied (Waterbeheer<br />

21ste eeuw). De toename van extreme regenbuien als gevolg van de klimaatverandering<br />

wordt daar<strong>bij</strong> betrokken. Het waterschap voert maatregelen uit en<br />

zorgt uiterlijk in 2020 dat wordt voldaan aan de WB21 normering. De in de tabel<br />

Hoofdstuk 3 9


aangegeven normen zijn in de Waterverordening verder uitgewerkt. Bij de uitvoering<br />

geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt.<br />

Functie (zie waterfunctie-kaart) WB21 norm wateroverlast<br />

Bebouwing 1:100<br />

Landbouw 1:25<br />

Landbouw/natuur 1:25<br />

Glastuinbouw 1:50<br />

Bij nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen<br />

van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk<br />

gemaakt. Indien nodig wordt een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap<br />

uitgevoerd. Deze kaarten zijn een hulpmiddel <strong>bij</strong> de watertoets.<br />

De JOP is een stedelijke voorziening ten behoeve van jongeren om zo een plek te<br />

hebben waar ze elkaar kunnen ontmoeten. In de Verordening is artikel 2.0 van toepassing<br />

voor de realisatie van de JOP.<br />

artikel 2.0 algemene regels voor duurzame verstedelijking<br />

In de <strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> een bestemmingsplan voor nieuwe bedrijventerreinen, haventerreinen,<br />

kantoren, detailhandel, met uitzondering van kleinschalige detailhandel,<br />

woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding<br />

daarvan, wordt aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale<br />

behoefte waar<strong>bij</strong> in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand<br />

stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid,<br />

haventerrein, kantoren en wonen alsmede daar<strong>bij</strong> behorende voorzieningen, stedelijk<br />

groen en infrastructuur, met uitzondering van lineaire bebouwing langs wegen,<br />

waterwegen of dijken, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.<br />

Eerst indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen<br />

een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing wordt een locatie benut<br />

die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of<br />

als zodanig wordt ontwikkeld.<br />

Jongeren vanaf 12 jaar willen zichzelf ontwikkelen, zonder daar<strong>bij</strong> op de vingers<br />

gekeken te worden door hun eigen ouders, of andere verantwoordelijken. Een JOP<br />

biedt jongeren de mogelijkheid om <strong>bij</strong> elkaar te zijn, een eigen plaats te hebben,<br />

waar zij geoorloofd mogen “hangen”.<br />

Jongeren in de gemeente Reimerswaal hebben in het verleden meermalen aangegeven<br />

een JOP te willen. Dit zijn vaak groepen die ergens anders hun heil gaan zoeken<br />

en overlast veroorzaken voor omwonenden. De hangplekken die zij dan uitzoeken<br />

variëren van dorpspleinen tot speelterreinen. Om tegemoet te komen aan de wens<br />

van de jongeren en om toekomstig overlast te voorkomen is er voor elke kern de<br />

mogelijkheid geboden om een JOP te plaatsen.<br />

10<br />

Hoofdstuk 3


Nota integraal jeugdbeleid 2007 – 2012<br />

In de Nota integraal jeugdbeleid 2007 – 2012 beschrijft de provincie dat zij zich wil<br />

inzetten op hangplekken en ontmoetingsplaatsen voor de jeugd van 13 – 18 jaar.<br />

Door ondersteuning van de professionalisering in het jongerenwerk wil de provincie<br />

hierin de gemeenten tegemoet komen. Samen met de gemeente wordt gezocht om<br />

de buitenruimte zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de jeugd.<br />

Hoofdstuk 3 11


12<br />

Hoofdstuk 3


4. MILIEUHYGIENISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANT-<br />

WOORDING<br />

4.1 Flora en fauna<br />

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door<br />

middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt<br />

van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor<br />

wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming<br />

van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet<br />

en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van<br />

de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming<br />

plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is<br />

geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau<br />

in de Verordening Ruimte is vastgelegd.<br />

Werkwijze<br />

In de quick-scan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige<br />

natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde<br />

natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing<br />

Flora- en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van<br />

september 2009.<br />

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is gebruik gemaakt van bestaande<br />

gegevensbronnen, zoals beeldmateriaal en algemene verspreidingsatlassen. Aan de<br />

hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de<br />

effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. In deze<br />

paragraaf is slechts de conclusie opgenomen. In de <strong><strong>bij</strong>lage</strong> (<strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1) van dit rapport<br />

is de uitgebreide beschrijving van de flora- en faunaquickscan opgenomen.<br />

Conclusie<br />

Effecten van de geplande ontwikkeling op beschermde natuurwaarden zijn op<br />

voorhand uit te sluiten. Het plan kan in overeenstemming met de natuurwetgeving<br />

en natuurbeleid worden uitgevoerd.<br />

4.2 Archeologie<br />

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (R.C.E.) spreekt op basis van gebieds- en<br />

bodemkenmerken haar verwachting uit over mogelijke archeologische vondsten in<br />

de bodem. Wanneer de verwachting is dat er archeologische resten gevonden kun-<br />

Hoofdstuk 4 13


nen worden dient het RCE ingelicht te worden wanneer ingrepen gedaan kunnen<br />

worden, die deze vondsten zouden kunnen aantasten.<br />

In dit geval worden er geen ingrepen in de bodem gedaan. Er vinden geen graaf-<br />

en/of bouwwerkzaamheden plaats. Eventuele archeologische vondsten komen dan<br />

ook niet in geding door de ontwikkeling van de JOP.<br />

4.3 Waterparagraaf<br />

Door de Nota Ruimte krijgt met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie:<br />

van reageren naar anticiperen. De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen<br />

steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten.<br />

Daar<strong>bij</strong> staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creeren<br />

van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het<br />

watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming<br />

van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke<br />

ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.<br />

Het plangebied bestaat uit een beheergebied waarin de bestaande situatie voor wat<br />

betreft de waterhuishouding gerespecteerd wordt en meerdere gebieden waarin<br />

ontwikkelingen voorzien zijn.<br />

Bij ontwikkelingen in het plangebied zullen de afwegingsstappen: hergebruik, infiltratie,<br />

buffering, afvoer via oppervlaktewater en afvoer via riolering worden doorlopen.<br />

Afhankelijk van de mogelijkheden op en om het perceel, het gebruik van de<br />

dakvlakken en het aardoppervlak zullen de mogelijkheden voor hergebruik van<br />

water vanaf dakvlakken bekeken en zo mogelijk benut worden. Uitgangspunt is dat<br />

hemelwater vanaf de dakvlakken hergebruikt wordt dan wel infiltreert in de bodem<br />

of afvoert via geïsoleerd liggend oppervlaktewater (zoals bestaande watergangen).<br />

Hemelwater afkomstig van het aardoppervlak kan, afhankelijk van het gebruik van<br />

dit aardoppervlak, worden hergebruikt dan wel infiltreren in de bodem.<br />

Relevant beleid<br />

Water als ordenend principe<br />

Het kwantitatief en kwalitatief waterbeheer is in de laatste jaren op onderdelen<br />

sterk in beweging. Dit is mede het gevolg van het toenemend maatschappelijk besef<br />

van het veelzijdige belang van water (voor mens, milieu, natuur, landbouw, recreatie,<br />

e.d.) en de daarmee samenhangende bewustwording dat in de toekomst (meer<br />

dan voorheen) anders en vooral zorgvuldiger met water moet worden omgegaan.<br />

Naast onderwerpen als wateroverlast, verdroging, natuurontwikkeling staat ook<br />

“water in de stad” en het effect daarvan op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving<br />

in de belangstelling.<br />

14<br />

Hoofdstuk 4


Voor onderhavig bestemmingsplan zijn momenteel de Vierde Nota Waterhuishouding<br />

(vastgesteld in 1998), Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water,<br />

implementatie Kaderrichtlijn Water en het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012<br />

(vastgesteld door de Provinciale Staten op 30 juni 2006) van belang. Het Omgevingsplan<br />

is op 1 oktober 2006 in werking getreden. Rijk en Provincie pleiten voor meer<br />

integraal waterbeheer, meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke<br />

ordening en milieu. De hydrologische ordeningsprincipes moeten een rol spelen in<br />

de besluitvorming over bestemming en inrichting van gebieden.<br />

In de visie van het Rijk en Provincie zijn voor de ontwikkelingen van nieuw stedelijk<br />

gebied onder andere de volgende aandachtspunten van belang:<br />

het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders<br />

op het waterbeleid en doorvertalen naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;<br />

een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde<br />

planning van de verstedelijking;<br />

vergroten van de ruimte voor water;<br />

het herstel / versterking van natuurwaarden;<br />

het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem<br />

(voor nieuwe plannen gaat NW4 uit van een afkoppeling van 60%, voor bestaande<br />

bebouwing moet over een periode van 20 jaar 20% van het schoon verhard<br />

oppervlak zijn afgekoppeld. In het IOP van provincie Zeeland wordt zelfs<br />

uitgegaan van 95% afkoppelen <strong>bij</strong> nieuwe plannen);<br />

het voorkomen van verdroging en wateroverlast;<br />

het beheersen van de grondwaterstand en oppervlaktewaterpeil met het oog op<br />

verschillende belangen;<br />

het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;<br />

het duurzaam gebruik en rechtvaardige verdeling van het beschikbare zoete<br />

water;<br />

het terugdringen van de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater;<br />

uitgaan van een optimaal rioolstelsel (gescheiden c.q. verbeterd gescheiden stelsel).<br />

Omgaan met water in en om de woning maakt onderdeel uit van het Nationaal<br />

Pakket Woningbouw (Duurzaam Bouwen) en het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw.<br />

Gemeenten en waterschappen dienen in samenwerking met de provincies<br />

en waterleidingmaatschappijen de mogelijkheden voor het omgaan met water in de<br />

stad te optimaliseren. In het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw ligt het accent<br />

op wijkniveau en is het streven de inpassing van de (nieuwe) stad in het natuurlijk<br />

(water)systeem te verbeteren.<br />

Hoofdstuk 4 15


Huidige situatie plangebied<br />

Het plangebied bestaat uit een met asfalt verhard parkeerterrein met daaromheen<br />

ruig grasland. Rondom het parkeerterrein staan enkele aangeplante en spontaan<br />

opgeschoten bomen. Ten oosten van het plangebied ligt een grondlichaam, dat via<br />

een trap en een pad te bestijgen is.<br />

Toekomstige situatie<br />

Het perceel zal worden bestemd als jongerenontmoetingsplaats (JOP). Hiervoor zal<br />

op het parkeerterrein een bouwunit worden geplaatst. Overige voorzieningen zijn<br />

niet voorzien. Er wordt geen extra verharding gerealiseerd waardoor er geen verandering<br />

plaatsvindt met betrekking tot de hydrologische situatie ten opzichte van de<br />

huidige situatie.<br />

4.4 Bodem<br />

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren<br />

dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen<br />

aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en<br />

dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde<br />

functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd<br />

terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid<br />

van de gebruikers of het milieu. Tevens dient <strong>bij</strong> graafwerkzaamheden te worden<br />

bekeken of de grond een dusdanige kwaliteit heeft om mee te werken dan wel<br />

af te voeren. In dit geval wordt er een te plaatsen unit op een asfaltterrein geplaatst.<br />

Er wordt geen permanente voorziening mogelijk gemaakt en tevens worden<br />

er geen graafwerkzaamheden verricht. Dat betekent dat de kwaliteit van de bodem<br />

niet relevant is op de beoogde functie.<br />

4.5 Bedrijven en milieuzonering<br />

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische<br />

aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering<br />

wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke<br />

scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds<br />

milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening<br />

gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het<br />

woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende<br />

zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare<br />

voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van<br />

16<br />

Hoofdstuk 4


de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie<br />

‘Bedrijven en milieuzonering’ 2<br />

.<br />

Richtafstandenlijsten<br />

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in<br />

de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden<br />

voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste<br />

van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een<br />

milieucategorie. Daar<strong>bij</strong> omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste<br />

vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven.<br />

Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig<br />

zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting<br />

(in plaats van de richtafstanden).<br />

Twee omgevingstypen<br />

De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit<br />

zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.<br />

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe<br />

van functiescheiding. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Reimerswaal.<br />

Dergelijke gebieden kunnen niet aangemerkt worden als gemengd gebied.<br />

De afstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.<br />

In de omgeving van de JOP zijn geen bedrijven gevestigd. De meest in de na<strong>bij</strong>heid<br />

gelegen woning bevindt zich op een afstand van circa 300 meter. De af te sluiten<br />

bouwunit kan redelijkerwijs worden vergeleken met een café / bar (sbi-2008 code:<br />

561) of een kantine behorend <strong>bij</strong> een veldsportcomplex (sbi-2008 code: 931). Bij deze<br />

functie behoort een grootste afstand (voor geluid) van respectievelijk 10 en 50 meter.<br />

De afstand tussen de JOP en de meest na<strong>bij</strong>gelegen woning is derhalve ruimschoot<br />

voldoende. Het aspect bedrijven- en milieuzonering is dan ook geen belemmering<br />

voor de voorgestane ontwikkeling van de JOP.<br />

2<br />

Bedrijven en milieuzonering handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk,<br />

uitgave VNG, 2009<br />

Hoofdstuk 4 17


4.6 Geluid<br />

In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige<br />

functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en<br />

weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Een JOP is<br />

geen geluidsgevoelige functie conform de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek<br />

is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect akoestiek vormt dan ook geen belemmering<br />

voor de realisatie van de JOP.<br />

4.7 Luchtkwaliteit<br />

Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de<br />

Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht<br />

worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hier<strong>bij</strong> moet aannemelijk<br />

gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ aangetast wordt.<br />

Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit<br />

NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de<br />

uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.<br />

Een JOP heeft <strong>bij</strong>na geen verkeersaantrekkende werking. De JOP is bedoeld voor<br />

jongeren van 12 tot 18 jaar. Deze jongeren hebben geen rijbewijs en kunnen niet<br />

met een auto naar de JOP. Er zullen wel enkele brommers of scooters nar de JOP<br />

gaan. De JOP is ook niet permanent in gebruik. De doelgroep zijn schoolgaande<br />

jongeren. Gesteld kan worden dat de JOP geen effect heeft op de kwaliteit van de<br />

lucht. Daarnaast is een JOP geen gevoelige functie. Geconcludeerd kan worden dat<br />

het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.<br />

4.8 Externe veiligheid<br />

Bij nieuwe en/of wijzigingen in ruimtelijke plannen is het beleid voor externe veiligheid<br />

gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege<br />

handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking<br />

hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke<br />

stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen<br />

voor vervoer gevaarlijke stoffen 3 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen<br />

in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met<br />

gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te<br />

weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.<br />

3<br />

Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze<br />

Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel<br />

als mogelijk aan op het Bevi.<br />

18<br />

Hoofdstuk 4


Conclusie<br />

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:<br />

Risicokaart provincie Zeeland;<br />

Informatie gemeente Reimerswaal.<br />

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat de meest na<strong>bij</strong> gelegen risicobron het buitendijks<br />

gebied (ten noorden) is, een leidingenstrook (ten zuiden) en het spoor (ten<br />

zuiden). In figuur 3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. De JOP is buiten<br />

de invloedsfeer van deze risicobronnen gelegen. Deze risicobronnen hebben geen<br />

effect op de JOP. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de<br />

voorgestane ontwikkeling.<br />

Figuur 3: Uitsnede risicokaart provincie Zeeland<br />

Hoofdstuk 4 19


20<br />

Hoofdstuk 4


5. CONCLUSIE<br />

In deze ruimtelijke onderbouwing is de realisatie van een jongerenontmoetingsplek<br />

(JOP) beleidstechnisch gemotiveerd en getoetst op alle planologische aspecten. Uit<br />

deze toets is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de<br />

voorgestane ontwikkeling.<br />

Hoofdstuk 5 21


22<br />

Hoofdstuk 5


BIJLAGEN


Bijlage 1:<br />

Flora- en faunaonderzoek


Notitie : Natuurtoets JOP Krabbendijke<br />

Locatie : Verlengde Noordweg – Platte Bank, Krabbendijke<br />

Datum : 25 juli 2012<br />

Projectnummer : 211x06068<br />

Opgesteld door : Rob van Dijk<br />

Voorliggend verslag behoort <strong>bij</strong> de ruimtelijke onderbouwing “JOP Krabbendijke” opgesteld<br />

door BRO met rapportnummer 211x06068.<br />

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van<br />

een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het<br />

plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming<br />

is met de natuurwetgeving.<br />

Natuurbescherming in Nederland<br />

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet<br />

(NB-wet) en de Flora- en faunawet (FF-wet). Deze wetten vormen een uitwerking van<br />

de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming<br />

plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het<br />

‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Verordening Ruimte is<br />

vastgelegd.<br />

Natuurbeschermingswet<br />

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden<br />

en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in<br />

Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten,<br />

plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf<br />

in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een<br />

negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument)<br />

zijn vergunningsplichtig.<br />

Provinciaal beleid<br />

De provinciale groenstructuur bestaande uit Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is ruimtelijk vastgelegd<br />

in de Verordening Ruimte. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende<br />

verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te<br />

leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch<br />

natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats<br />

middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 1


Flora- en faunawet<br />

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren,<br />

(trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele<br />

<strong>bij</strong>zondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren,<br />

schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de<br />

soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene<br />

zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende<br />

maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.<br />

Hier<strong>bij</strong> gaat het <strong>bij</strong>voorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden<br />

zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.<br />

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het<br />

geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.<br />

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de<br />

juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1 soorten van het besluit vrijstelling<br />

beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen<br />

tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten<br />

waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waar<strong>bij</strong> inventarisatie gewenst<br />

is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste<br />

vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten<br />

op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om<br />

de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.<br />

Werkwijze natuurtoets<br />

In de natuurtoets zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden<br />

vanuit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en planologisch beschermde<br />

natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en<br />

faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009.<br />

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is een bureaustudie uitgevoerd op basis van<br />

beeldmateriaal en een bronnenonderzoek. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van<br />

vrij beschikbare gegevens, zoals algemene verspreidingsatlassen en waarnemingssites. Aan de<br />

hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van<br />

de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.<br />

Beschrijving van het plangebied<br />

Ligging van het plangebied<br />

Het plangebied bestaat uit een perceel op de hoek van de Verlengde Noordstraat en Platte Bank<br />

in Krabbendijke. Aan de zuidzijde wordt het begrensd door een sloot. De Amersfoortcoördina-<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 2


ten van het midden van het onderzoeksgebied zijn 66,5-384,1 1<br />

. De ligging van het plangebied is<br />

te zien in de onderstaande afbeelding.<br />

Globale ligging van de geplande JOP.<br />

Foto: plangebied vanuit het oosten Foto: greppel langs Korenmolenweg<br />

1<br />

De getallen staan respectievelijk voor de x-coördinaat en de y-coördinaat van de linkerbenedenhoek van het betreffende<br />

kilometervak.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 3


Huidige situatie<br />

Het plangebied ligt in de Karelpolder ten noorden van de kern Krabbendijke. Deze polder ligt<br />

ingesloten tussen de Noorddijk en de zeedijk en is grotendeels in agrarisch gebruik (akkerbouw<br />

en fruitteelt). In de polder is geen bebouwing aanwezig; door het vrijwel ontbreken van bomen<br />

heeft de polder een open karakter. Ten noorden van de polder ligt een hoge zeedijk, die het<br />

gebied scheidt van de Oosterschelde. In dit deel van de Oosterschelde liggen uitgebreide slikken<br />

(onbegroeide zandplaten die <strong>bij</strong> hoogwater overstromen).<br />

Het plangebied zelf bestaat uit een met asfalt verhard parkeerterrein met daaromheen ruig grasland.<br />

Rondom het parkeerterrein staan enkele aangeplante en spontaan opgeschoten bomen.<br />

Ten oosten van het plangebied ligt een grondlichaam, dat via een trap en een pad te bestijgen<br />

is.<br />

Toekomstige situatie<br />

Het perceel zal worden bestemd als jongerenontmoetingsplaats (JOP). Hiervoor zal op het parkeerterrein<br />

een zeecontainer worden geplaatst. Overige voorzieningen zijn niet voorzien.<br />

Toetsing gebiedsbescherming<br />

Wettelijke gebiedsbescherming<br />

Het plangebied ligt op korte afstand van het wettelijk beschermde Natura 2000-gebied Oosterschelde.<br />

Het wordt hiervan gescheiden door de straat Platte Bank en een circa 6 meter hoge zeedijk.<br />

Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor de bescherming van diverse habitattypen, habitatsoorten<br />

en vogelsoorten. Direct ten noorden van de dijk liggen slikken, die onderdeel uitmaken<br />

van het habitattypen ‘Grote baaien’ (H1160) en die van grote waarde zijn voor zeehonden<br />

en waadvogels.<br />

Met behulp van de Effectenindicator van het Ministerie van EL&I is nagelopen of voor ‘landrecreatie’<br />

storingsfactoren kunnen optreden die effect kunnen hebben op het Natura 2000-gebied<br />

(cursief). Oppervlakteverlies is op voorhand uit te sluiten. Hetzelfde geldt voor versnippering. De<br />

initiatieflocatie heeft geen directe ecologische relatie met het Natura 2000-gebied en werpt<br />

geen barrière op voor vogels of andere diersoorten. Verstoring door geluid kan aan de orde zijn<br />

doordat de jongeren geluid zullen produceren. Het houden van evenementen die geluid produceren<br />

of het afspelen van luide muziek kan echter op de geplande JOP vanuit de APV niet toegestaan<br />

worden. Aangezien de zeedijk als geluidswal werkt, zal de toename van geluid in het Natura<br />

2000-gebied als nihil te beschouwen zijn. Verstoring door licht en optische verstoring zijn<br />

door de aanwezigheid van de hoge dijk voldoende uit te sluiten. Verstoring door mechanische<br />

effecten (hieronder valt bv. betreding van het natuurgebied) is niet aan de orde, aangezien de<br />

slikken niet toegankelijk zijn. Bovendien zullen bezoekers van de JOP geen intentie hebben om<br />

het natuurgebied te bezoeken.<br />

Gezien de zeer beperkte omvang van de ontwikkeling hoeft in het plan geen rekening gehouden<br />

te worden met wettelijke gebiedsbescherming.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 4


Begrenzing Natura 2000-gebied Oosterschelde in de na<strong>bij</strong>heid van het plangebied (geel).<br />

Begrenzing van de EHS in de na<strong>bij</strong>heid van het plangebied. Paars: bestaand natuurgebied. Blauw: bloemdijk<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 5


Planologische gebiedsbescherming<br />

Het plangebied ligt geheel buiten de EHS zoals deze is vastgesteld in de Verordening Ruimte.<br />

Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur<br />

worden aangetast. In de planvorming voor het gebied hoeft geen rekening gehouden te worden<br />

met planologische bescherming van natuurwaarden.<br />

Toetsing Flora- en faunawet<br />

Vaatplanten<br />

Het plangebied is grotendeels verhard en onbegroeid. De grasvegetatie rondom de initiatieflocatie<br />

zal gezien het aanwezige bodemtype en verwachte beheer slechts algemene kruidachtige<br />

soorten herbergen. Wettelijk beschermde of bedreigde plantensoorten zijn hier niet te verwachten.<br />

Doordat de geplande ontwikkeling een zeer beperkte ruimtelijke impact heeft, zijn negatieve<br />

effecten op beschermde plantensoorten redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

Grondgebonden zoogdieren<br />

In het grasland rondom het parkeerterrein zullen enkele algemeen beschermde grondgebonden<br />

zoogdiersoorten van beschermingsniveau 1 voorkomen, zoals veldmuis, konijn, haas etc. Voor<br />

dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ontwikkelingen.<br />

Het plangebied is niet geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van strenger<br />

beschermde grondgebonden zoogdieren. Op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens<br />

is het voorkomen van strenger beschermde grondgebonden zoogdieren redelijkerwijs<br />

uit te sluiten.<br />

Vleermuizen<br />

Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden aangetroffen in gebouwen en bomen. In<br />

het plangebied zijn geen gebouwen of holle bomen aanwezig. De aanwezigheid van verblijfplaatsen<br />

van vleermuizen is daarmee uit te sluiten. Gezien het open karakter van de polder zal<br />

het gebied weinig waarde hebben als foerageergebied of migratieroute voor vleermuizen. Negatieve<br />

effecten op vleermuizen kunnen op voorhand worden uitgesloten.<br />

Vogels<br />

In het grasland is geen geschikte nestgelegenheid voor broedvogels aanwezig. Het plangebied<br />

zal uitsluitend gebruikt worden als foerageergebied voor algemene vogelsoorten zoals houtduif,<br />

spreeuw etc., die in de omgeving zullen nestelen. Verstoring van foeragerende vogels op de slikken<br />

is niet aan de orde. Negatieve effecten op broedvogels zijn op voorhand uit te sluiten.<br />

Vissen, amfibieën en reptielen<br />

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De aanwezigheid van vissen en van<br />

voortplantingsplaatsen van amfibieën kan worden uitgesloten. Het grasveld rondom het parkeerterrein<br />

kan door algemene amfibiesoorten zoals bruine kikker en gewone pad gebruikt<br />

worden als deel van hun landbiotoop. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling<br />

van de Flora- en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorkomen van strenger beschermde<br />

amfibiesoorten is, evenals het voorkomen van beschermde vis- en reptielensoorten, op<br />

basis van habitatvoorkeur en verspreidingsgegevens uit te sluiten.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 6


Beschermde ongewervelde diersoorten<br />

Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied weinig waarde door het ontbreken<br />

van geschikte vegetaties. Het voorkomen van strenger beschermde ongewervelde soorten<br />

(beschermingsniveau 2 en 3) is met voldoende zekerheid uit te sluiten omdat dergelijke soorten<br />

zeer specifieke eisen aan hun leefomgeving stellen. Derhalve zijn negatieve effecten op deze<br />

soortgroep redelijkerwijs niet te verwachten.<br />

Conclusie en aanbevelingen<br />

Effecten van de geplande ontwikkeling op beschermde natuurwaarden zijn op voorhand uit te<br />

sluiten. Het plan kan in overeenstemming met de natuurwetgeving en natuurbeleid worden<br />

uitgevoerd.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 7


BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Genk<br />

www.BRO.nl


BIJLAGE 8<br />

Ruimtelijke onderbouwing MC Rilland


Ruimtelijke onderbouwing MC Rilland<br />

Bathseweg te Bath<br />

Gemeente Reimerswaal


Ruimtelijke onderbouwing MC Rilland<br />

Bathseweg te Bath<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Rapportnummer:<br />

211x05403.068175-1<br />

Datum: 23 oktober 2012<br />

Contactpersoon opdrachtgever:<br />

Contactpersoon gemeente:<br />

Motorclub Rilland<br />

De heer H. van Putten<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

mevrouw M. van Belzen<br />

Concept: 6 augustus 2012<br />

Definitief: 23 oktober 2012<br />

Trefwoorden:<br />

Bron foto kaft:<br />

Beknopte inhoud:<br />

-<br />

-<br />

-


Inhoudsopgave pagina<br />

1. INLEIDING 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Situering plangebied 3<br />

2. PLANBESCHRIJVING 4<br />

2.1 Huidige situatie 5<br />

2.2 Bestemmingen 7<br />

2.3 Toekomstige situatie 8<br />

Hoofdstuk 0<br />

2.3.1 locatie onderzoek 9<br />

2.3.2 Landschappelijke inpassing 10<br />

3. BELEID 13<br />

3.1 Provinciaal beleid 13<br />

3.2 Gemeentelijk beleid 14<br />

3.3 Conclusie 15<br />

4. MILIEUHYGIENISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANTWOORDING 17<br />

4.1 Flora en fauna 17<br />

4.2 Archeologie 19<br />

4.4 Bodem 25<br />

4.5 Bedrijven en milieuzonering 26<br />

4.6 Geluid 27<br />

4.7 Luchtkwaliteit 32<br />

4.8 Externe veiligheid 33<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Verkennend natuurwaardenonderzoek<br />

Bijlage 2: Akoestisch onderzoek<br />

Bijlage 3: Luchtkwaliteit<br />

Bijlage 4: Externe veiligheid<br />

Bijlage 5: Landschappelijke inpassing Motorcrossterrein te Rilland<br />

1


2<br />

Hoofdstuk 0


1. INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding<br />

De gemeente Reimerswaal is voornemens om het motorcrossterrein aan de Bathseweg<br />

te legaliseren en juridisch vast te leggen middels het bestemmingsplan Buitengebied.<br />

Het motorcrossterrein Rilland is op de huidige locatie sinds (circa) 1971 in gebruik<br />

door MC Rilland. In 1995 heeft de gemeente Reimerswaal een milieuvergunning op<br />

basis van een door de Provinciale Geluidhinderdienst uitgevoerd geluidsonderzoek<br />

afgegeven (en in 2009 heeft een wijziging plaatsgevonden d.m.v. een melding art.<br />

8.19 van Wet milieubeheer). Het plangebied is echter nooit juridisch-planologisch<br />

vastgelegd door middel van het toekennen van de juiste bestemming. In de huidige<br />

situatie is het plangebied namelijk (nog steeds) bestemd als ‘Natuurdoeleinden’.<br />

Mede door het niet tot uitvoering brengen van plannen om alle in de gemeente<br />

gevestigde lawaai gerelateerde functies in één lawaaisportencentrum te concentreren<br />

en door de langdurige gedoogsituatie heeft de gemeente Reimerswaal besloten<br />

het motorsportterrein op de huidige locatie te legaliseren.<br />

De gemeente Reimerswaal stelt momenteel nieuw bestemmingsplan Buitengebied<br />

op. Door middel van het opnemen van deze ruimtelijke onderbouwing in het bestemmingsplan<br />

Buitengebied ter verantwoording van het onderhavige plan loopt<br />

het plan mee in de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied.<br />

1.2 Situering plangebied<br />

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal op<br />

circa 500 meter ten noordoosten van het dorp Bath (zie figuur 1.1). Het initiatief zal<br />

plaatsvinden op de percelen, kadastraal bekent als gemeente Reimerswaal, sectie G,<br />

nummer 2561.<br />

Hoofdstuk 1<br />

3


A<br />

Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied<br />

4<br />

A<br />

Hoofdstuk 1


2. PLANBESCHRIJVING<br />

2.1 Huidige situatie<br />

Ruimtelijk<br />

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal aan de Bathseweg<br />

te Rilland. Het plangebied ligt in de open polders. Aan de noordzijde van het<br />

motorcrossterrein is natuurgebied aanwezig, dit gebied is samen met het motorcrossterrein<br />

bestemd als EHS. Het natuurdoeltype van dit terrein is haagbeuken- en<br />

essenbos. Het terrein ten noorden van de motorcrossbaan bestaat uit ruigtebegroeiingen.<br />

Binnen het motorcrossterrein komen een aantal opgaande begroeiingen<br />

voor, met name op stukken tussen de crossbaan. Het terrein ten oosten van het<br />

plangebied is natter (plas-dras en zoete open wateren) en heeft als natuurdoeltype<br />

kruiden- en faunarijk grasland, dooraderd met zoete plassen. Ten zuiden van het<br />

plangebied ligt de Bathseweg, met daarachter een open water met verbinding naar<br />

de Westerschelde (via de Bathse Spuisluis). Ten westen van het motorcrossterrein ligt<br />

een plas met daarachter de Bathsedijk en in agrarisch gebruik zijnde akkerlanden.<br />

Het plangebied zelf bestaat uit de motorcrossbaan. Het gaat om zandig terrein, en<br />

op de stukken waar niet gereden wordt ligt in de winter water en zomers staan daar<br />

lage begroeiingen. Een impressie van het motorcrossterrein ten tijde van het veldbezoek<br />

is op de volgende pagina te zien.<br />

Hoofdstuk 2<br />

5


Motorcrossbaan met ruigtebegroeiing<br />

Natuurterreinen ten noorden (L) en oosten (R) en het parkeerterrein (onder)<br />

Figuur 2.1: fotoserie plangebied en omgeving<br />

6<br />

Hoofdstuk 2


Het gebruik<br />

Het plangebied is sinds circa 1971 in gebruik als motorcrossterrein en uitgebaat door<br />

MC Rilland. Op basis van de in 1995 door de gemeente Reimerswaal afgegeven<br />

milieuvergunning en ‘melding conform artikel 8.19 van de Wet milieubeheer uit<br />

2009 is de openstelling van het motorcrossterrein geregeld<br />

De totale openstelling van het terrein per week mag op basis van de milieuvergunning<br />

niet meer bedragen dan 7 uur en 50 minuten. Tijdens de wedstrijddagen zijn<br />

maximaal circa 120 personen aanwezig en tijdens de trainingsdagen maximaal circa<br />

30 personen.<br />

Het aantal wedstrijddagen bedraagt 7 per jaar. Het aantal trainingsdagen is afhankelijk<br />

van de weersomstandigheden en bedraagt maximaal 40 (40 * 7.50 uur) per<br />

jaar. Het crossterrein wordt in hoofdzaak door crossmotoren gebruikt.<br />

De verkeersaantrekkende werking bedraagt op wedstrijddagen circa 25 personenauto’s<br />

van het publiek en circa 50 personenauto’s van de deelnemers. Daarnaast komen<br />

er op wedstrijddagen circa 3 vrachtauto’s. Op trainingsdagen is er sprake van<br />

circa 2 auto’s van publiek en 10 auto’s van deelnemers.<br />

Zoals vermeld is de motorcrossbaan van MC Rilland sinds circa 1971 in het plangebied<br />

gevestigd, het terrein wordt vanaf het begin gedoogd. In het verleden zijn<br />

meerdere milieuvergunningen afgegeven voor het gebruik van het motorcrossterrein.<br />

In tussentijd hebben tevens enkele bestemmingsplanherzieningen Buitengebied<br />

plaatsgevonden, maar is het motorcrossterrein nooit positief bestemd. De gemeente<br />

Reimerswaal heeft in het verleden geprobeerd om alle lawaaisporten te<br />

combineren en te concentreren na<strong>bij</strong> Bath.<br />

2.2 Bestemmingen<br />

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 2001 (incl. <strong>bij</strong>behorende herzieningen).<br />

In dit bestemmingsplan is het plangebied geheel bestemd als ‘Natuurdoeleinden’<br />

(zie figuur 2.2).<br />

Hoofdstuk 2<br />

7


Figuur 2.2: uitsnede kaart bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’<br />

De gronden aangewezen voor Natuurdoeleinden (N) zijn bestemd voor behoud en /<br />

of herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden,<br />

alsmede voor daaraan ondergeschikt gebruik zoals de visserij, mossel- en schelpdiercultures,<br />

recreatief gebruik en waterbeheersing.<br />

Conclusie<br />

De motorcrossbaan is binnen de bestemming ‘Natuurdoeleinden’ niet toegestaan.<br />

Ten behoeve van de legalisering dient de bestemming, buitenplans, te worden gewijzigd.<br />

2.3 Toekomstige situatie<br />

Na<strong>bij</strong> Bath is een zone aangewezen als concentratiegebied lawaaisporten. Daarom<br />

heeft de gemeente Reimerswaal besloten het motorcrossterrein te legaliseren door<br />

een juiste bestemming aan het terrein toe te kennen. Door het juridischplanologisch<br />

vastleggen in een bestemmingsplan worden voorwaarden en eisen<br />

gesteld met betrekking tot het gebruik, geluid en landschap Vooraf zijn de volgende<br />

voorwaarden gesteld om medewerking te kunnen verlenen aan het plan:<br />

De motorcrossclub mag niet groeien. Het terrein mag niet intensiever worden<br />

gebruikt (dus geen toename in het aantal crossuren) en het fysieke motorcrossterrein<br />

mag niet worden uitgebreid;<br />

8<br />

Hoofdstuk 2


De motorcrossclub dient te voldoen aan de huidige geluidnormen;<br />

Het terrein dient landschappelijk te worden ingepast;<br />

Het omliggende natuurgebied mag geen negatieve effecten ondervinden ten<br />

gevolge van het motorcrossterrein;<br />

Een van de maatregelen die genomen zal worden is het aanleggen van een<br />

landschappelijke inpassing rondom het crossterrein;<br />

De eisen en voorwaarden zullen zowel publiekrechtelijk (door middel van het<br />

bestemmingsplan) als privaatrechtelijk (overeenkomst) worden vastgelegd.<br />

Bovenstaande voorwaarden hebben betrekking op de uitstraling van het terrein.<br />

Voor het terrein zelf zijn ook een aantal voorwaarden gesteld. Deze zijn hieronder<br />

weergegeven:<br />

Op het terrein dient ruimte te zijn voor 75 parkeerplekken;<br />

De tijdelijke sanitaire ruimten, opslagmogelijkheden en andere voorzieningen<br />

worden vervangen door een permanent gebouw waarin deze functies een plek<br />

krijgen. Het gebouw mag een maximum oppervlakte hebben van 250m² en dient<br />

op het terrein te worden gesitueerd;<br />

Buitenopslag is niet toegestaan.<br />

Het gebruik en opslag van oude autobanden op het terrein (afbakening van de motorcrossbaan)<br />

is niet meer toegestaan.<br />

2.3.1 locatie onderzoek<br />

Al ruim tien jaar wordt gesproken over een locatie waar ‘lawaaisporten' in de openlucht<br />

kunnen worden geconcentreerd. Het gaat om de bestaande motorcross en<br />

kleiduifschietvereniging en de nieuwvestiging van een kartvereniging. De meest<br />

ideale locatie aan de Grensweg na<strong>bij</strong> BASF is na lange planvorming gestrand door<br />

bezwaren van BASF betreffende de externe veiligheid ter plaats.<br />

Daarop heeft de gemeente een verkenning uitgevoerd naar alternatieve locaties. In<br />

totaal zijn twaalf plaatsen onderzocht, voornamelijk rondom het Schelde-Rijnkanaal.<br />

Elke plek is getoetst aan een aantal criteria. Uiteindelijk is er een concentratiegebied<br />

(concentratiegebied lawaaisporten) aangegeven ten noorden / noord-oosten van<br />

Bath 1 . Concentratie van het kartcentrum, de schietvereniging en het motorcrossterrein<br />

bleek om verschillende redenen niet haalbaar. De ruimte was beperkt of de<br />

locatie was financieel niet haalbaar. Uiteindelijk is afgezien van de combinatie van<br />

deze lawaaisporten in één concentratie. De huidige locatie van de motorcrossbaan is<br />

echter wel binnen het concentratiegebied lawaaisporten (rapport ‘Ronkend Rond<br />

Rilland’) gelegen.<br />

1 Het gebied tussen de Bathsedijk en Oostelijke Spuikanaalweg.<br />

Hoofdstuk 2<br />

9


2.3.2 Landschappelijke inpassing<br />

Het terrein vormt ruimtelijk een onderdeel van het omringende gebied. Het type<br />

beplanting op het terrein sluit aan op de soorten die in de omgeving voorkomen.<br />

Het hekwerk dat rondom het terrein staat bepaalt de contour van het gebied, de<br />

karakteristiek van het plangebied loopt onder het hekwerk door in de omgeving, de<br />

ophogingen van de baan worden gemaskeerd omdat ze in een ruige omgeving liggen.<br />

Centraal op het terrein staan twee containers die als ontvangstruimte c.q. kantine<br />

dienst doen. Verspreid op het terrein staan 3 machines die gebruikt worden voor de<br />

profilering van de crossbaan, her en der liggen oude autobanden, deze zijn in de<br />

huidige situatie reeds door de club verwijderd van het terrein. Op het parkeerterrein<br />

staan enkele kleine boompjes en een hekwerk dat het gebruik structureert. Dit<br />

hekwerk, de machines, de containers en de stapels autobanden zijn storende elementen<br />

in het gebied. Tijdens evenementen en wedstrijden worden er ca. 75 auto’s<br />

geparkeerd op het gras.<br />

Landschappelijke inpassing<br />

De landschappelijke inpassing bestaat uit een ingreep die ervoor zorgt dat het terrein<br />

vrij gemaakt wordt van storende elementen en nog beter aansluit op zijn omgeving.<br />

De ingreep bestaat uit het plaatsen van een materialenloods en het landschappelijk<br />

inrichten van het terrein aan de zuidoost zijde van het plangebied. De<br />

ruimte is hier beperkt, tussen baan en kreek is het op enkele locaties slechts 10 meter.<br />

Eén solitaire struik is zo’n 3 meter breed. Geadviseerd wordt om heestergroepen<br />

toe te passen zodat ook een doorkijk naar de kreek en baan mogelijk blijft. Geschikte<br />

inheemse soorten zijn geoorde wilg, els, sleedoorn, meidoorn en hondsroos.<br />

Op het gedeelte van het terrein dat gebruikt wordt als parkeerplaats tijdens evenementen<br />

en wedstrijden worden enkele boomgroepen in extensief gras toegepast.<br />

Geschikte boomsoorten zijn wilg en populier. De materialenloods wordt geplaatst in<br />

de omgeving waar de containers staan. De afmetingen van de opslagloods waarin<br />

de machines en materialen worden geplaatst heeft een omvang van 250 m². In de<br />

loods is plaats voor 4 voertuigen (zie figuur 2.3). De loods dient omringd te worden<br />

met een mix van reeds genoemde bomen. Het realiseren van de opslagloods betekent<br />

een significante kwaliteitsverbetering van het landschap. Rommel, machines en<br />

materialen worden aan het zicht onttrokken.<br />

Vanaf de Bathseweg heeft men zicht op de baan en op het hek dat evenwijdig aan<br />

de baan is geplaatst. Als maskering van dit hek wordt evenwijdig hieraan een strook<br />

beplanting aangeplant. Deze beplanting bestaat uit één soort <strong>bij</strong>voorbeeld els of<br />

duindoorn (Alnus glutinisa of Hippophae rhamnoïdes) Om het karakter van het parkeerterrein<br />

beter aan te laten sluiten op zijn omgeving worden er verspreid op het<br />

terrein 7 boomgroepen aangeplant. De boomgroepen bestaan uit 3 à 10 populier-<br />

10<br />

Hoofdstuk 2


of wilgenbomen (Populus tremula of Salix alba). Op het terrein wordt extensief beheer<br />

toegepast.<br />

Uitwerking<br />

De landschappelijke inpassing is in samenspraak met de provincie Zeeland, de gemeente<br />

Reimerswaal, waterschap Scheldestromen, Staatsbosbeheer en MC Rilland<br />

uitgewerkt. De landschappelijke inpassing vormt een onderdeel van de overeenkomst<br />

die de gemeente Reimerswaal met MC Rilland aangaat. In <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 5 van deze<br />

ruimtelijke onderbouwing is de landschappelijke inpassing nogmaals opgenomen<br />

met de illustratie op A3 formaat.<br />

Hoofdstuk 2<br />

11


12<br />

Hoofdstuk 2


3. BELEID<br />

3.1 Provinciaal beleid<br />

In de huidige situatie vigeert het omgevingsplan 2006-2012. Op het moment van<br />

opstelling van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft echter het ontwerp<br />

omgevingsplan 2012-2020 en het ontwerp Provinciale Verordening ter inzage gelegen.<br />

De provincie heeft aangegeven dat met nieuwe planvorming reeds rekening<br />

gehouden dient te worden met het nieuwe beleid van de provincie Zeeland. Bovendien<br />

is het relevante beleid uit het vigerende plan en het ontwerp plan op<br />

hoofdlijnen gelijk.<br />

Ten aanzien van lawaaisporten heeft de provincie het volgende opgenomen in haar<br />

omgevingsplan:<br />

Lawaaisporten<br />

Lawaaisporten (o.a. microlight aircrafts en motorcross), alsmede landingsplaatsen<br />

voor parachutisten geven veel overlast in de directe omgeving en vooral de grote<br />

lawaaisportterreinen kennen veel deelnemers van buiten Zeeland. Nieuwe of uitbreiding<br />

van bestaande lawaaisportlocaties en start- en landingsplaatsen is niet gewenst,<br />

met uitzondering van de uitbreiding <strong>bij</strong> de locatie Bath, tenzij verplaatsing<br />

de overlast voor de omgeving vermindert en/of lawaaisporten beter worden geconcentreerd.<br />

Onder uitbreiding wordt ook verstaan het crossen van extra dagen of<br />

uren ten opzichte van de vigerende omgevingsvergunning.<br />

In haar actielijst heeft de provincie het volgende opgenomen met betrekking tot<br />

lawaaisporten. Zij willen de meerwaarde van het dagrecreatief product vergroten<br />

door de lawaaisporten te concentreren binnen een gebied <strong>bij</strong> Bath. Hier<strong>bij</strong> zijn bedrijven<br />

en gemeenten betrokken.<br />

In principe sluit de provincie Zeeland nieuwvestiging van lawaaisporten uit binnen<br />

de provinciale grenzen. In het voorliggend plan gaat het niet om de nieuwvestiging<br />

van een lawaaisportlocatie, maar om een bestaande motorcrosslocatie die al sinds<br />

1971 in het gebied is gevestigd en in gebruik is door MC Rilland. In 1995 heeft de<br />

gemeente Reimerswaal een milieuvergunning afgegeven. Het plangebied is echter<br />

nooit juridisch-planologisch vastgelegd doormiddel van het toekennen van de juiste<br />

bestemming. Het voorliggend plan beoogt het bestaande gebruik juridischplanologisch<br />

vast te leggen en biedt geen mogelijkheden om uit te breiden. Op<br />

grond van de provinciale verordening mag bestaand gebruik positief bestemd worden.<br />

Hoofdstuk 3<br />

13


In de regels van de verordening is opgenomen dat de EHS moet worden beschermd.<br />

Door het gebruik op te nemen in de regels wordt het effect van de motorcrosssport<br />

op de natuurwaarden van het aangrenzende EHS-gebied beperkt. De landschappelijke<br />

inpassing en de geluidwerende maatregel helpen hier ook nog <strong>bij</strong>.<br />

Conclusie<br />

In de regels zijn voorwaardelijke bepalingen en verplichtingen opgenomen ten aanzien<br />

van het gebruik, de landschappelijke inpassing en geluid. Bovendien wordt<br />

doormiddel van een voorwaardelijke verplichting voorwaarden gesteld aan het aantal<br />

jaren per week en het aantal uren per dag dat de motorcrossbaan mag worden<br />

gebruikt. Dat is derhalve een publiekrechtelijke verankering.<br />

De volgende overwegingen zijn van belang ten aanzien van de legalisering van de<br />

motorcrossbaan:<br />

De motorcrossbaan in de bestaande situatie is al meer dan 40 jaar in gebruik.<br />

De omgeving heeft nooit hinder ondervonden van de activiteiten van de motorcrossbaan<br />

en er zijn ook nooit klachten uit de omgeving gekomen.<br />

Voor de activiteiten is een geldige milieuvergunning afgegeven.<br />

De motorcrossbaan is van groot maatschappelijk belang voor de inwoners van<br />

Reimerswaal.<br />

Er is een groot draagvlak <strong>bij</strong> alle belanghebbenden en partijen (provincie, gemeente<br />

en inwoners).<br />

De motorcrossbaan heeft zich ten alle tijden strak aan de afspraken gehouden.<br />

De motorcrossbaan wordt landschappelijk ingepast, deze inpassing dient te allen<br />

tijde in stand te worden gehouden.<br />

Nadere afspraken worden gemaakt met de exploitanten van de motorcrossbaan<br />

waar<strong>bij</strong> ze zich moeten houden aan strakke voorwaarden:<br />

- onder geen enkele voorwaarde mogen de activiteiten worden uitgebreid;<br />

- de exploitanten van de motorcrossbaan kunnen te allen tijde verantwoordelijk<br />

worden gehouden voor de naleving van de voorwaarden;<br />

- er wordt een maximum gesteld aan het aantal uren en dagen dat er crossactiviteiten<br />

mogen plaatsvinden.<br />

3.2 Gemeentelijk beleid<br />

De gemeente Reimerswaal heeft geen specifiek beleid betreffende het motorcrossterrein.<br />

In Reimerswaal is recent planvorming ten behoeve van een lawaaisportcentrum<br />

gestrand door veiligheidseisen. In de uiterste zuidelijke grens van de gemeente<br />

aan de Grensweg werd gestreefd naar een locatie waar omwonenden geen last ondervinden<br />

van lawaai. Om veiligheidzoneringen van het aldaar liggende industrieterrein<br />

was realisatie van het centrum niet mogelijk. Derhalve heeft de gemeente<br />

Reimerswaal besloten de motorcrossclub op de locatie waar de club al ruim 40 jaar is<br />

gevestigd te legaliseren in de actualisatie van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.<br />

14<br />

Hoofdstuk 3


3.3 Conclusie<br />

Men kan concluderen dat de legalisatie van het motorcrossterrein past binnen het<br />

provinciaal beleid. Het gaat om het positief bestemmen van de sinds 1971 in gebruik<br />

zijnde motorcrosslocatie. Er is geen sprake van nieuwvestiging of uitbreiding van de<br />

locatie. In de regels is uitbreiding uitgesloten. Ten opzichte van het aangrenzende<br />

natuurgebied worden mitigerende maatregelen genomen in het kader van afscherming<br />

en landschappelijke inpassing. Aanleg, beheer en instandhouding wordt zowel<br />

publiekrechterlijk als privaatrechterlijk geborgd.<br />

Hoofdstuk 3<br />

15


16<br />

Hoofdstuk 3


4. MILIEUHYGIENISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANT-<br />

WOORDING<br />

4.1 Flora en fauna<br />

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door<br />

middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt<br />

van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor<br />

wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming<br />

van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet<br />

en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van<br />

de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming<br />

plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is<br />

geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau<br />

in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.<br />

Verkennend natuurwaardenonderzoek Motorcrossterrein te Rilland<br />

In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke<br />

ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet<br />

en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de<br />

‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ingrepen’ van<br />

het Ministerie van LNV van september 2009.<br />

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 17 januari 2012 door een ecoloog<br />

van BRO 2<br />

een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Het doel<br />

van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken,<br />

het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke<br />

verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht.<br />

Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek<br />

is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals de provinciale natuurgegevens<br />

en algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek<br />

is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke<br />

ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.<br />

2<br />

BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus<br />

en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden<br />

voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld<br />

in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie<br />

van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch<br />

onderzoek.<br />

Hoofdstuk 4<br />

17


Conclusie en aanbevelingen<br />

Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet<br />

beschermde gebieden. Er hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met de<br />

wettelijke gebiedsbescherming. Het motorcrossterrein ligt echter wel geheel binnen<br />

een gebied dat is aangewezen als EHS. Omdat het in het voorliggend plan gaat om<br />

het positief bestemmen van een sinds 1971 bestaande motorcrossbaan, zullen de<br />

wezenlijke kenmerken van het EHS-gebied niet aangetast worden, ze zijn immers<br />

nooit anders geweest. Door het stellen van voorwaarden aan het positief bestemmen<br />

van het crossterrein, worden ook de wezenlijke kenmerken van het aangrenzende<br />

EHS-gebied niet aangetast. Door de aanplant van struweel aan de westkant,<br />

op bepaalde plaatsen in de rand en een goede landschappelijke inpassing van het<br />

parkeren wordt het terrein nog meer een onderdeel van zijn omgeving. Verder<br />

wordt geborgd dat de crossactiviteiten noch qua oppervlakte nog qua activiteiten<br />

zullen worden uitgebreid.<br />

Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht,<br />

geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet).<br />

Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om<br />

schade aan de aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.<br />

Hier<strong>bij</strong> gaat het <strong>bij</strong>voorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare<br />

perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid<br />

van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze<br />

beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing<br />

of vrijstelling is verleend. Het gaat hier<strong>bij</strong> om soorten die algemeen voorkomen in<br />

Nederland en waarvoor in de directe na<strong>bij</strong>heid van het plangebied ruim voldoende<br />

gelijkwaardig leefgebied voorhanden is. De verwachting is, dat met de voorgenomen<br />

ontwikkeling de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het<br />

geding komt. Het aantal aan te tasten en / of te verstoren individuen is zeer gering.<br />

Er is geen reden tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar streng beschermde<br />

planten of dieren binnen het plangebied, er worden geen ruimtelijke ontwikkeling<br />

binnen het motorcrossterrein gerealiseerd. Met inachtneming van bovenstaande<br />

voorwaardes (met betrekking tot de algemene zorgplicht en het broedseizoen van<br />

vogels), kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet<br />

en Flora- en faunawet plaats vinden.<br />

18<br />

Hoofdstuk 4


4.2 Archeologie<br />

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (R.C.E.) spreekt op basis van gebieds- en<br />

bodemkenmerken haar verwachting uit over mogelijke archeologische vondsten in<br />

de bodem. Wanneer de verwachting is dat er archeologische resten gevonden kunnen<br />

worden dient het RCE ingelicht te worden wanneer ingrepen gedaan kunnen<br />

worden, die deze vondsten zouden kunnen aantasten.<br />

De gemeente Reimerswaal heeft een eigen archeologische beleidskaart laten opstellen.<br />

Hierin is de kans op het vinden van archeologische resten in de grond uitgedrukt<br />

in categorieën. Het plangebied is op deze beleidskaart gelegen in een zone<br />

met een lage waarden. Indien in deze gebieden meer dan 500 m² dieper dan 0,4 m<br />

in de grond wordt gegraven dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.<br />

In het onderhavige plan wordt de crossbaan uitsluitend gelegaliseerd. Ten<br />

behoeve van de crossbaan wordt derhalve niet in de grond gegraven. De crossbaan<br />

heeft echter in de afgelopen 40 jaar de grond wel fors omgewoeld en zijn heuvels<br />

gegraven en dergelijke. De grond is derhalve (tot bepaalde diepte) flink geroerd.<br />

De nieuwe opslagbebouwing gaat echter wel de grond in. Het oppervlak van de<br />

bebouwing is echter (ruim) kleiner dan de eis van 500 m². Een archeologisch onderzoek<br />

is derhalve niet noodzakelijk en is dan ook niet opgenomen. Het aspect archeologie<br />

vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.<br />

4.3 Waterparagraaf<br />

Door de Nota Ruimte krijgt met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie:<br />

van reageren naar anticiperen. De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen<br />

steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten.<br />

Daar<strong>bij</strong> staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creeren<br />

van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het<br />

watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming<br />

van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke<br />

ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.<br />

Het plangebied bestaat uit een beheergebied waarin de bestaande situatie voor wat<br />

betreft de waterhuishouding gerespecteerd wordt en meerdere gebieden waarin<br />

ontwikkelingen voorzien zijn.<br />

Bij ontwikkelingen in het plangebied zullen de afwegingsstappen: hergebruik, infiltratie,<br />

buffering, afvoer via oppervlaktewater en afvoer via riolering worden doorlopen.<br />

Afhankelijk van de mogelijkheden op en om het perceel, het gebruik van de<br />

dakvlakken en het aardoppervlak zullen de mogelijkheden voor hergebruik van<br />

Hoofdstuk 4<br />

19


water vanaf dakvlakken bekeken en zo mogelijk benut worden. Uitgangspunt is dat<br />

hemelwater vanaf de dakvlakken hergebruikt wordt dan wel infiltreert in de bodem<br />

of afvoert via geïsoleerd liggend oppervlaktewater (zoals bestaande watergangen).<br />

Hemelwater afkomstig van het aardoppervlak kan, afhankelijk van het gebruik van<br />

dit aardoppervlak, worden hergebruikt dan wel infiltreren in de bodem.<br />

Relevant beleid<br />

Water als ordenend principe<br />

Het kwantitatief en kwalitatief waterbeheer is in de laatste jaren op onderdelen<br />

sterk in beweging. Dit is mede het gevolg van het toenemend maatschappelijk besef<br />

van het veelzijdige belang van water (voor mens, milieu, natuur, landbouw, recreatie,<br />

e.d.) en de daarmee samenhangende bewustwording dat in de toekomst (meer<br />

dan voorheen) anders en vooral zorgvuldiger met water moet worden omgegaan.<br />

Naast onderwerpen als wateroverlast, verdroging, natuurontwikkeling staat ook<br />

“water in de stad” en het effect daarvan op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving<br />

in de belangstelling.<br />

Voor onderhavig bestemmingsplan zijn momenteel de Vierde Nota Waterhuishouding<br />

(vastgesteld in 1998), Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water,<br />

implementatie Kaderrichtlijn Water en het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012<br />

(vastgesteld door de Provinciale Staten op 30 juni 2006) van belang. Het Omgevingsplan<br />

is op 1 oktober 2006 in werking getreden. Rijk en Provincie pleiten voor meer<br />

integraal waterbeheer, meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke<br />

ordening en milieu. De hydrologische ordeningsprincipes moeten een rol spelen in<br />

de besluitvorming over bestemming en inrichting van gebieden.<br />

In de visie van het Rijk en Provincie zijn voor de ontwikkelingen van nieuw stedelijk<br />

gebied onder andere de volgende aandachtspunten van belang:<br />

het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders<br />

op het waterbeleid en doorvertalen naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;<br />

een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde<br />

planning van de verstedelijking;<br />

vergroten van de ruimte voor water;<br />

het herstel / versterking van natuurwaarden;<br />

het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem<br />

(voor nieuwe plannen gaat NW4 uit van een afkoppeling van 60%, voor bestaande<br />

bebouwing moet over een periode van 20 jaar 20% van het schoon verhard<br />

oppervlak zijn afgekoppeld. In het IOP van provincie Zeeland wordt zelfs<br />

uitgegaan van 95% afkoppelen <strong>bij</strong> nieuwe plannen);<br />

het voorkomen van verdroging en wateroverlast;<br />

het beheersen van de grondwaterstand en oppervlaktewaterpeil met het oog op<br />

verschillende belangen;<br />

20<br />

Hoofdstuk 4


het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;<br />

het duurzaam gebruik en rechtvaardige verdeling van het beschikbare zoete<br />

water;<br />

het terugdringen van de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater;<br />

uitgaan van een optimaal rioolstelsel (gescheiden c.q. verbeterd gescheiden stelsel).<br />

Omgaan met water in en om de woning maakt onderdeel uit van het Nationaal<br />

Pakket Woningbouw (Duurzaam Bouwen) en het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw.<br />

Gemeenten en waterschappen dienen in samenwerking met de provincies<br />

en waterleidingmaatschappijen de mogelijkheden voor het omgaan met water in de<br />

stad te optimaliseren. In het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw ligt het accent<br />

op wijkniveau en is het streven de inpassing van de (nieuwe) stad in het natuurlijk<br />

(water)systeem te verbeteren.<br />

Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak-Zoommeer<br />

De gemeente Reimerswaal is op de hoogte van de plannen van het Rijk om <strong>bij</strong> extreem<br />

hoogwater op het Hollandsch Diep het Volkerak-Zoommeer in te zetten als<br />

tijdelijk waterbergingsgebied. Staatssecretaris Atsma van het Ministerie van Infrastructuur<br />

en Milieu heeft hierover op 24 september 2012 een positief projectbesluit<br />

genomen. De waterberging is noodzakelijk voor de waterveiligheid in Noord-<br />

Brabant en Zuid-Holland <strong>bij</strong> een combinatie van zware storm op zee met zeer hoge<br />

afvoeren van de rivieren. De kans dat de maatregel wordt ingezet is op dit moment<br />

eens in de 1400 jaar maar zal in de tijd sterk toenemen. Het motorcrossterrein ligt in<br />

het gebied van de maatregel waterberging Volkerak-Zoommeer. De polder waarin<br />

het motorcrossterrein ligt, de Paviljoenpolder, ligt buitendijks en zal <strong>bij</strong> het inzetten<br />

van de maatregel waterberging onder water komen te staan. De waterberging Volkerak-Zoommeer<br />

zal planologisch geregeld worden door middel van een Rijksinpassingsplan<br />

waarvoor de procedure eind 2012 zal starten.<br />

Huidige situatie plangebied<br />

In de huidige situatie is het plangebied ingericht als motorcrossterrein. Deze situatie<br />

blijft bestaan. Deze ruimtelijke onderbouwing motiveert de legalisatie van de motorcrossterrein,<br />

aangezien deze juridisch-planologisch niet mogelijk is binnen de<br />

vigerende bestemming ‘Natuur’ tevens wordt de mogelijkheid voor maximaal 250<br />

m² bebouwing (opslaggebouw) geboden.<br />

Hoofdstuk 4<br />

21


Figuur 4.1: Ligging secundaire watergang (donkerblauw) tertiaire watergang (groen) en overig<br />

water lichtblauw<br />

Oppervlaktewater<br />

In de directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van:<br />

Een secundaire watergang aan de zuidzijde (met onderhoudsstrook)<br />

Een tertiaire watergang aan de oostzijde van de planlocatie (met onderhoudsstrook)<br />

Een overig water(waterplas) ten westen van de planlocatie)<br />

Er vindt ten behoeve van deze planontwikkeling geen handeling plaats in of na<strong>bij</strong><br />

deze wateren, of de onderhoudszones daarvan.<br />

22<br />

Hoofdstuk 4


Riolering<br />

Het plangebied is in de huidige situatie niet voorzien van riolering.<br />

Hoofdstuk 4<br />

Opslaggebouw<br />

Figuur 4.2: Ligging kernzone (rood) en beschermingszone regionale waterkering ten zuiden van het<br />

plangebied<br />

Veiligheid<br />

In de omgeving van het plangebied zijn enkele waterkeringen aanwezig. Het betreft<br />

een regionale waterkering direct aan de zuidzijde van het terrein (ter plaatse van de<br />

Bathseweg). De beschermingszone van de regionale waterkering overlapt een deel<br />

van het plangebied. Hier zijn echter geen ontwikkeling (direct) voorzien die kwaliteit<br />

van de waterkering aantasten. In het plan wordt de mogelijkheid geboden om<br />

250 m² bebouwing toe te laten op het terrein. Bij voorkeur wordt deze geplaatst<br />

buiten de beschermingszone van deze regionale waterkering. Indien de bebouwing<br />

binnen de beschermingszone wordt gerealiseerd is een watervergunning nodig voor<br />

deze handeling aangezien bouwen binnen de beschermingszone in strijdt is met de<br />

keur van het waterschap. In het bestemmingsplan buitengebied is deze zone aangeduid<br />

met een dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Binnen deze dubbelbestemming<br />

is bebouwing niet toegestaan.<br />

De beoogde bebouwing wordt echter voorzien ruim buiten de beschermingszone<br />

van de regionale waterkering.<br />

23


Wateroverlast<br />

In de uitgangssituatie is geen sprake van wateroverlast op het terrein. Het terrein is<br />

daarmee geschikt voor het huidige gebruik. In het plan wordt wel enige bebouwing<br />

toegelaten (maximaal 250 m²). De hemelwaterafvoer van deze bebouwing vormt<br />

naar de toekomst toe geen probleem. Hemelwater vanaf een dergelijk klein dakoppervlak<br />

kan probleemvrij afvloeien over het (forse) omliggende maaiveld zonder dat<br />

daar<strong>bij</strong> redelijkerwijs problemen zijn te verwachten. Bovendien is het gebruik van<br />

het terrein (motorcross) niet gevoelig voor wateroverlast.<br />

Watervoorziening<br />

Aanvulling van het grondwater met zoet water door middel van infiltratie in de<br />

bodem is gezien de aanwezige grondslag mogelijk. Indien niet geïnfiltreerd wordt<br />

moet er ruimte voor water gemaakt worden. De ruimte voor water moet voldoen<br />

aan het (extra verhard oppervlak + wateroppervlak) maal 75 mm. De afvoer uit het<br />

gebied mag niet meer bedragen dan 10 mm per etmaal.<br />

Het plan wordt maximaal voorzien van 250 m² bebouwing. Dit levert een wateropgave<br />

op van 75 mm * 250 m² = 18,75 m³. Normaliter dienen voor ontwikkelingen<br />

met een toename van verharde oppervlakken te worden voorzien van compenserende<br />

maatregelen. Voor de realisatie van bebouwing op dit omvangrijke motorcrossterrein<br />

is dit meer dan haalbaar. Er mag worden aangenomen dat een dergelijk<br />

kleine wateropgave kan worden verwerkt op het terrein zelf. Dit dient te worden<br />

meegenomen/ meegewogen in de landschappelijke inpassing van het terrein.<br />

Aangezien de locatie en exacte omvang van de bebouwing nog niet vaststaat kan<br />

nog niet exact worden aangegeven hoe het hemelwater wordt verwerkt. Uitgangspunt<br />

is en blijft echter wel dat hemelwater niet via enige riolering mag worden afgevoerd<br />

en dat hemelwater op het terrein zelf verwerkt wordt. Gezien de omvang<br />

en groene uitstraling van het terrein is dit alleszins haalbaar.<br />

Volksgezondheid<br />

Bij onderhavige ontwikkeling is het aspect ‘water en volksgezondheid’ niet in het<br />

geding.<br />

Bodemdaling<br />

De nieuwbouw wordt gebouwd op weinig zettingsgevoelige ondergrond. Risico’s<br />

ten aanzien van bodemdaling zullen daarom maar minimaal aanwezig zijn. Daar<br />

komt <strong>bij</strong> dat de ontwikkeling niet gevoelig is voor bodemdaling, zoals een (zware)<br />

woningbouw dat wel is.<br />

24<br />

Hoofdstuk 4


Grondwateroverlast<br />

Het terrein is ten opzicht van de omringende polders relatief hooggelegen. Grondwaterproblematiek<br />

is derhalve niet te verwachten. Bovendien het gebruik als motorcrossterrein<br />

niet gevoelig voor grondwateroverlast.<br />

Grondwaterkwaliteit<br />

Bij de infiltratie van hemelwater in de bodem moet er voldoende aandacht zijn voor<br />

de kwaliteit van het te infiltreren water, zodat er geen risico’s ontstaan ten aanzien<br />

van de grondwaterkwaliteit. Bij de bebouwing worden geen uitlogende materialen<br />

toegepast.<br />

Verdroging<br />

Toevoeging van hemelwater aan de bodem vermindert de verdroging. Al het water<br />

dat op het plangebied valt wordt, net als in de uitgangssituatie verwerkt in het<br />

plangebied.<br />

Conclusie<br />

Onderhavige legalisatie betreft het juridische planologische vastleggen van de reeds<br />

aanwezige motorcrossbaan. De legalisatie an sich heeft een waterhuishoudkundige<br />

gevolgen. Het mogelijk maken van maximaal 250 m² bebouwing heeft enige waterhuishoudkundige<br />

betekenis. De aanleg van een geluidswerende voorziening is (mogelijk)<br />

watervergunningplichtig gezien de ligging binnen de beschermingszone(s)<br />

van een waterkering. Het waterschap kan hieraan nadere technische voorwaarden<br />

verbinden.<br />

Er wordt verharding toegevoegd, maar het is aannemelijk dat afvloeiend hemelwater<br />

zonder nadere maatregelen in het omliggende terrein verwerkt kan worden.<br />

Daarnaast wordt de bebouwing beoogd buiten de onderhoudszones van omliggende<br />

watergangen en buiten de beschermingszone van de na<strong>bij</strong>gelegen regionale<br />

waterkering.<br />

4.4 Bodem<br />

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren<br />

dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen<br />

aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en<br />

dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde<br />

functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd<br />

terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid<br />

van de gebruikers of het milieu. Derhalve is een bodemonderzoek conform de<br />

NEN-5740 richtlijnen noodzakelijk. In deze fase van het plan dient echter uitsluitend<br />

te worden aangetoond of de realisatie van het plan (financieel) haalbaar is. De mo-<br />

Hoofdstuk 4<br />

25


torcrossbaan bevindt zich reeds 40 jaar in het plangebied. Het plan is reeds gerealiseerd.<br />

Kosten worden derhalve niet meer gemaakt. In het kader van een bouwvergunning<br />

dient het bodemonderzoek echter wel uitgevoerd te worden. Het aspect<br />

bodem vormt in deze fase van het plan geen belemmering.<br />

4.5 Bedrijven en milieuzonering<br />

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische<br />

aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering<br />

wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke<br />

scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds<br />

milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening<br />

gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het<br />

woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende<br />

zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare<br />

voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van<br />

de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie<br />

‘Bedrijven en milieuzonering’ 3<br />

.<br />

Richtafstandenlijsten<br />

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in<br />

de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden<br />

voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste<br />

van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een<br />

milieucategorie. Daar<strong>bij</strong> omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste<br />

vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven.<br />

Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig<br />

zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting<br />

(in plaats van de richtafstanden).<br />

Twee omgevingstypen<br />

De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit<br />

zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.<br />

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe<br />

van functiescheiding. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Reimerswaal.<br />

Dergelijke gebieden kunnen niet aangemerkt worden als gemengd gebied.<br />

De afstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind. Een motorcrossterrein<br />

is niet aan te merken als een gevoelig object. Het motorcrossterrein<br />

heeft echter zelf wel een zonering. Voor terreinen die minder dan 8 uur per week<br />

worden gebruikt is een grootste afstand opgenomen van 700 meter (zie tabel).<br />

3<br />

Bedrijven en milieuzonering handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk,<br />

uitgave VNG, 2009<br />

26<br />

Hoofdstuk 4


Straat Bedrijf Sbi-2008 Code Categorie<br />

(grootste richtlijn<br />

in m)<br />

Bathseweg MC Rilland 931 5.2 (700 voor<br />

geluid)<br />

Hoofdstuk 4<br />

Werkelijke<br />

Afstand tot<br />

dichtst<strong>bij</strong>zijnde<br />

60<br />

De meest in de na<strong>bij</strong>heid gelegen woning bevindt zich op een afstand van circa 400<br />

meter. Binnen een afstand van 700 meter bevindt zich echter het gehele dorp Bath.<br />

Een nader onderzoek is derhalve noodzakelijk. Het nader onderzoek is in de volgende<br />

paragraaf beschreven.<br />

4.6 Geluid<br />

In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige<br />

functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en<br />

weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In het plangebied<br />

bevinden zich echter geen geluidsgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek<br />

wegverkeer is derhalve niet noodzakelijk. Het onderhavige plan produceert<br />

echter zelf wel geluid en in de omgeving bevinden zich gevoelige objecten. Er heeft<br />

derhalve een akoestisch onderzoek (activiteiten) 4 plaatsgevonden. In deze paragraaf<br />

zijn uitsluitend de rekenresultaten en de conclusie opgenomen. De gehele rapportage<br />

bevindt zich in de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

Toegepast is de methode II.8 (berekening van overdracht) ter bepaling van de geluidsbelasting<br />

ter plaatse van de vergunningpunten. Ter plaatse van de vergunningpunten<br />

is de geluidbelasting berekend voor de beoordelingshoogte van 1,50 meter<br />

en 5,0 meter. Volgens de handreiking geldt een beoordelingshoogte van 1,5 meter<br />

voor de dagperiode en een beoordelingshoogte van 5,0 meter voor de avond- en<br />

nachtperiode. In deze situatie zijn de avond- en nachtperiode niet van toepassing.<br />

Deze beoordelingshoogte is echter wel meegenomen om de resultaten te kunnen<br />

vergelijken met het door de provincie Zeeland uitgevoerde onderzoek. Ten aanzien<br />

van de vergunningpunten kan nog opgemerkt worden dat de woning Bathesdijk 3,<br />

vergunningpunten 2 en 3, niet meer aanwezig zijn, maar mogen nog wel weer worden<br />

gerealiseerd. Voor de trainingsdag is overeenkomstig het model van de provincie<br />

uitgegaan van de volgende uitgangspunten:<br />

totaal 17 geluidbronnen verdeeld over het circuit met een bronvermogen van<br />

120,7 dB(A);<br />

4 Haalbaarheidsonderzoek geluid MC Rilland. Agel adviseurs 20110498. 23 november 2011.<br />

27


edrijfsduur trainingsdag 4 uur;<br />

hoogte dijkprofiel Bathseweg is minimaal 3 meter ten opzichte van aangrenzend<br />

maaiveld;<br />

bronspectra gebaseerd op een gemiddeld gebruik circuit Axel.<br />

In tabel 1 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau<br />

weergegeven.<br />

Tabel 1: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau trainingsdag<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat de rekenresultaten redelijk goed met elkaar overeenkomen.<br />

Ook is duidelijk zichtbaar wat het verschil is tussen de resultaten voor de<br />

beoordelingshoogte van 1,5 meter en 5,0 meter. Indien geen sprake is van tonaal<br />

geluid dan is sprake van een marginale overschrijding van 1 dB ter plaatse van de<br />

vergunningpunten. Een toeslag van 5 dB voor een tonaal karakter is niet in rekening<br />

gebracht.<br />

In tabel 2 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau<br />

weergegeven voor een wedstrijddag op basis van de uitgangspunten van de vigerende<br />

vergunning. Hier<strong>bij</strong> is uitgegaan van een toeslag van 3 dB in verband met het<br />

groter aantal deelnemers. Als effectieve bedrijfsduur is 4 uur aangehouden.<br />

28<br />

Hoofdstuk 4


Tabel 2: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wedstrijddag<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat er een verschil is van ongeveer 3 dB tussen de nieuwe<br />

rekenresultaten en het onderzoek van de provincie Zeeland. Een verklaring voor<br />

het verschil is niet te herleiden uit het onderzoek van de provincie.<br />

Indien geen sprake is van tonaal geluid wordt voldaan aan de gestelde geluidvoorschriften<br />

van de vigerende vergunning.<br />

Rekenresultaten n.a.v. nieuwe ontwikkelingen<br />

Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen aan de crossmotoren is de vergunde situatie<br />

opnieuw doorgerekend. Bij deze situatie is voor een trainingsdag uitgegaan van<br />

een bronvermogen van 113 dB en voor een wedstrijddag van 115 dB. Deze bronvermogens<br />

zijn gebaseerd op een akoestisch onderzoek van adviesbureau Peutz naar<br />

de resultaten van een verbeterd uitlaatsysteem, rapportnummer RC 857-1, d.d. 4<br />

maart 2010. Op basis van dit rapport heeft de KNMV haar geluidconvenant voor<br />

crossmotoren per 1 januari 2011 aangepast.<br />

Voor de berekening van een trainingsdag is van de volgende uitgangspunten uitgegaan:<br />

maximale bezetting baan 7 motoren;<br />

bronvermogen voor een crossmotor 113 dB(A), geluidspectra overeenkomstig<br />

circuit Axel;<br />

totaal bronvermogen 113 + 10log 7 = 121,45 dB(A);<br />

verdeling totaal bronvermogen over 17 deelbronnen met een bronvermogen<br />

van 109,15 dB(A).<br />

In tabel 3 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau<br />

weergegeven voor een trainingsdag op basis van een gemiddeld bronvermogen 113<br />

dB(A) en het rijden van maximaal 7 crossmotoren <strong>bij</strong> een openstelling van 4 uur.<br />

Hoofdstuk 4<br />

29


In de kolom ”Etmaal tabel 1" zijn de rekenresultaten voor de bestaande situatie<br />

weergegeven.<br />

Tabel 3: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau trainingsdag<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat indien alle motoren voldoen aan de geluideis van<br />

de KNMV sprake is van een duidelijk lagere geluidbelasting ter plaatse van de vergunningpunten.<br />

Als er geen sprake is van tonaal geluid dan wordt zowel ruim voldaan<br />

aan het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen (45 dB(A) etmaalwaarde<br />

rustige woonwijk) alsmede de richtwaarde uit de handreiking industrielawaai<br />

en vergunningverlening (40 dB(A) landelijk gebied). In tabel 4 zijn de rekenresultaten<br />

voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weergegeven voor een<br />

wedstrijddag. Voor de berekening van een wedstrijddag is van de volgende uitgangspunten<br />

uitgegaan:<br />

gemiddeld 25 deelnemers tijdens een manche en een vrije training;<br />

bronvermogen 115 dB(A), geluidspectra overeenkomstig circuit Axel;<br />

totaal bronvermogen 113 + 10log 25 = 127 dB(A);<br />

verdeling totaal bronvermogen over 17 deelbronnen met een bronvermogen<br />

van 116,7 dB(A).<br />

Tabel 4: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wedstrijddag<br />

30<br />

Hoofdstuk 4


Uit de rekenresultaten blijkt dat er tijdens een wedstrijddag sprake is van een circa 7<br />

tot 8 dB hogere geluidbelasting ten opzichte van een trainingsdag. De geluidbelasting<br />

is ruim gelegen onder de thans geldende geluidnormen. Indien geen sprake is<br />

van tonaal geluid dan wordt voldaan aan het toetskader van 45 dB(A) voor een<br />

ruimtelijke ontwikkelingen. De richtwaarde van 40 dB(A) van de handreiking wordt<br />

in geringe mate overschreden.<br />

Uit het verschil tussen de ontwikkelingen bedraagt voor de trainingsdag circa 12 dB<br />

en voor een wedstrijddag 7 dB. Het kleinere verschil voor de wedstrijddag is een<br />

gevolg van de bepaling van het bronvermogen. In het onderzoek voor de bestaande<br />

situatie is uitgegaan van een toeslag van 3 dB op het bronvermogen van een trainingsdag.<br />

In de nieuwe situatie is uitgegaan van een toeslag 2 dB in verband met<br />

het wedstrijdelement en een extra toeslag vanwege het groter aantal deelnemers.<br />

Op basis van de rekenresultaten kan gesteld worden dat indien alle crossmotoren<br />

voldoen aan de door de KNMV gestelde geluideis sprake zal zijn van een duidelijke<br />

geluidreductie ten opzichte van de vigerende vergunning. Daarnaast zal <strong>bij</strong> een<br />

groot aandeel 4 takt motoren ook geen sprake meer zijn van de aanwezigheid van<br />

tonaal geluid.<br />

Conclusie<br />

Trainingsdag<br />

Indien uitgegaan wordt van de situatie dat er geen sprake is van tonaal geluid dan<br />

kan gesteld worden dat voor een trainingsdag voldaan kan worden aan de richtwaarden<br />

geldend voor een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan eveneens<br />

voldaan worden aan de richtwaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.<br />

Als een toeslag van 5 dB in rekening gebracht moet worden dan zal<br />

sprake zijn van een marginale overschrijding van de richtwaarde uit de Handreiking<br />

industrielawaai en vergunningverlening.<br />

Wedstrijddag<br />

Zonder toeslag voor tonaal geluid kan gesteld worden dat voldaan kan worden aan<br />

de richtwaarde geldend voor een goede ruimtelijke ordening. De richtwaarde uit de<br />

Handreiking industrielawaai en vergunningverlening wordt met circa 3 dB overschreden.<br />

Bij een toeslag van 5 dB voor tonaal geluid is zowel voor het toetsingskader goede<br />

ruimtelijke ordening als de Wet milieubeer sprake van een overschrijding van de<br />

richtwaarden.<br />

Hoofdstuk 4<br />

31


4.7 Luchtkwaliteit<br />

Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de<br />

Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht<br />

worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hier<strong>bij</strong> moet aannemelijk<br />

gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ aangetast wordt.<br />

Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit<br />

NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de<br />

uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. Ten<br />

behoeve van het onderhavige plan heeft een onderzoek luchtkwaliteit 5 plaatsgevonden.<br />

In deze paragraaf bevindt zich uitsluitend de conclusie. De gehele rapportage<br />

bevindt zich in de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

Conclusie<br />

Verkeeraantrekkende werking<br />

De voor het onderhavige project relevante weg is de Bathseweg. De verkeersintensiteit<br />

is niet beschikbaar. De Bathseweg wordt in hoofdzaak gebruikt voor de ontsluiting<br />

van het buurtschap Bath. Het buurtschap telt circa 60 woningen. Uitgaande<br />

van kentallen van het CROW van 6 voertuigbewegingen per etmaal per woning kan<br />

de verkeersgeneratie van het buurtschap worden geschat op 400 motorvoertuigbewegingen<br />

per etmaal. In de plansituatie wordt de verkeersintensiteit op de Bathseweg<br />

opgehoogd als gevolg van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling. Het jaargemiddelde<br />

van het aantal personenautobewegingen bedraagt 5,5 per gemiddelde<br />

weekdag. Het jaargemiddelde van het aantal vrachtautobewegingen bedraagt 0,11<br />

per gemiddelde weekdag. Op basis van een worst case benadering kan voor de<br />

emissie van een middelzware vrachtwagen worden uitgegaan van een emissie die<br />

ten hoogste gelijk is aan de emissie van 6 personenautobewegingen. Per gemiddelde<br />

weekdag is voor het aantal vrachtwagenbewegingen dan sprake van een equivalent<br />

van 0,7 personenautobewegingen. Per saldo veroorzaakt de planontwikkeling<br />

een toename van circa 6 (equivalent) personenautobewegingen per gemiddelde<br />

weekdag (jaargemiddelde). In de Regeling NIBM is de grens voor woningbouwplannen<br />

met 1 ontsluitingsweg bepaald op 1.500 woningen. De verkeersgeneratie van<br />

1.500 woningen bedraagt op basis van CROW kentallen 9.000 personenautobewegingen<br />

per etmaal. Dit houdt in dat de planontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd.<br />

Planlocatie<br />

Voor de planlocatie is sprake van het beoordelen van de luchtkwaliteit uitgaande<br />

van een verblijfsduur die gemiddeld <strong>bij</strong> de functie is te verwachten. Hier<strong>bij</strong> dient de<br />

significante blootstellingperiode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Uitgaande<br />

5 Onderzoek luchtkwaliteit plangebied motorcrossterrein Rilland. Agel adviseurs nummer: 20110498.<br />

1-02-2012<br />

32<br />

Hoofdstuk 4


dat relevante blootstelling (<strong>bij</strong> niet deelnemers) alleen <strong>bij</strong> wedstrijddagen plaatsvindt<br />

dient op een verblijfstijd van een dag (etmaal) te worden getoetst. Trainingsdagen<br />

kunnen in dit kader, op grond van het gering aantal blootgestelden, anders<br />

dan deelnemers, als niet relevant worden beschouwd.<br />

In de Wet milieubeheer geldt voor de significante blootstellingperiode van het motorcrossterrein<br />

de 24-uurgemiddelde norm voor PM10 en de uurgemiddelde norm<br />

voor NO2. Overschrijdingen van het uurgemiddelde van 200 μg/m3 voor NO2 komt in<br />

Nederland praktisch niet voor behalve na<strong>bij</strong> zeer grote stookinstallaties.<br />

Het 24-uurgemiddelde voor PM10 van 50 μg/m3 mag 35 keer per jaar worden overschreden.<br />

Als gevolg van de achtergrondconcentratie PM10 vindt er maximaal 4 keer<br />

per jaar een overschrijding plaats (situatie 2012). Bij 7 wedstrijddagen per jaar kan in<br />

een worst case situatie, waar<strong>bij</strong> elke wedstrijddag een overschrijding veroorzaakt, de<br />

grenswaarde van 35 overschrijdingen per jaar nooit worden overschreden.<br />

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt<br />

voor de voorgenomen ontwikkeling.<br />

4.8 Externe veiligheid<br />

Bij nieuwe en/of wijzigingen in ruimtelijke plannen is het beleid voor externe veiligheid<br />

gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege<br />

handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking<br />

hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke<br />

stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen<br />

voor vervoer gevaarlijke stoffen 6 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen<br />

in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met<br />

gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te<br />

weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het onderhavige plan<br />

heeft een onderzoek externe veiligheid 7 plaatsgevonden. In deze paragraaf is uitsluitend<br />

de conclusie (aangevuld met nadere informatie) opgenomen. De gehele<br />

rapportage bevindt zich in de <strong><strong>bij</strong>lage</strong>.<br />

Conclusie<br />

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:<br />

Risicokaart provincie Zeeland;<br />

Informatie gemeente Reimerswaal.<br />

6<br />

Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze<br />

Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel<br />

als mogelijk aan op het Bevi.<br />

7<br />

Toets externe veiligheid plangebied motorcrossclub Rilland. Agel adviseurs nr: 20110498. 30 januari.<br />

Hoofdstuk 4<br />

33


Uit de risico-inventarisatie blijkt dat de meest na<strong>bij</strong> gelegen risicobron betreft de<br />

vaarweg Westerschelde. Deze vaarweg wordt aangemerkt als een rode vaarweg<br />

bestemd voor zeevaartschepen. Het plangebied van het motorcrossterrein is gelegen<br />

op een afstand van circa 500 meter van de waterlijn van de Westerschelde.<br />

Plaatsgebonden risico/plasbrandaandachtsgebied<br />

Ook over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. In het Basisnet<br />

Water is deze vaarweg aangeduid als een zeevaartcorridor met toetsingsafstand<br />

(rode vaarweg). Dit houdt in dat maatgevende contour van het PR (contour<br />

met kans 10 -6 ) op de oeverlijn is gelegen en dat de afstand van 40 meter als plasbrandaandachtsgebied<br />

8 van toepassing is. Het bestemmingsplan ligt binnen het<br />

plasbrandaandachtsgebied. Op basis van luchtfoto’s blijkt dat binnen de PR 10 -6<br />

contour<br />

en het plasbrandaandachtsgebied geen kwetsbare objecten liggen.<br />

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, is het niet te verwachten<br />

dat in de toekomst ten aanzien van het plaatsgebonden risico zich een knelpunt<br />

voor zal doen. Hoewel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden in<br />

het bestemmingsplan buitengebied, is het wel mogelijk dat door het anders inrichten<br />

van een bouwvlak (beperkt)kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied<br />

komen te liggen. In het bestemmingsplan zal een regeling opgenomen<br />

waarin bebouwing binnen het plasbrandaandachtsgebied voorkomen wordt.<br />

Groepsrisico<br />

Langs rode vaarwegen dient, op basis van het Basisnet Water, een groepsrisicoberekening<br />

en – verantwoording plaats te vinden. Voor de Westerschelde zijn twee bestuurlijke<br />

overeenkomsten gesloten:<br />

Convenant tussen Rijk en Provincie Zeeland;<br />

Verdrag Gemeenschappelijk Nautisch Beheer tussen Nederland en Vlaanderen.<br />

In beide bestuurlijke overeenkomsten is afgesproken dat partijen de externe veiligheidsituatie<br />

langs de Westerschelde monitoren en zich inspannen om te zorgen dat<br />

de risicocontouren buiten kwetsbare bestemmingen blijft. De gemeente Reimerswaal<br />

is hier<strong>bij</strong> geen partij en kan zodoende niet zelfstandig een risicostudie naar de<br />

Westerschelde laten uitvoeren.<br />

ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde heeft<br />

een onderzoek plaatsgevonden 9 .<br />

8<br />

In het plasbrandaandachtsgebied zijn nieuwe kwetsbare objecten alleen toegestaan indien de<br />

noodzaak hier wordt gemotiveerd en hierover overleg met de vaarwegbeheerder heeft plaatsgevonden.<br />

9<br />

Actualisatiestudie risico’s transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015 - 2030<br />

34<br />

Hoofdstuk 4


Plaatsgebonden risicocontour Westerschelde<br />

De plaatsgebonden risicocontour ligt niet over het plangebied (zie figuur 4.3).<br />

De inventarisatie afstand van het groepsrisico bevindt zich echter wel over het plangebied.<br />

Het plangebied bevindt zich binnen de contour maar op de rand. Een onderzoek<br />

naar het groepsrisico is noodzakelijk. De gemeente Reimerswaal heeft echter<br />

besloten geen onderzoek uit te voeren door het geringe ingeschatte risico.<br />

Figuur 4.3: plaatsgebonden risicocontour Westerschelde<br />

Ten aanzien van de overige risicobronnen kan gesteld worden dat deze gelegen zijn<br />

op een afstand van 900 meter en meer van het plangebied. Op basis van deze afstand<br />

kan met zekerheid gesteld worden dat het plangebied niet is gelegen binnen<br />

een PR 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico. Daarnaast is het plangebied<br />

ook niet gelegen binnen het effectgebied van het maatgevend ongevalscenario voor<br />

de bepaling van het groepsrisico. Vaak zijn de ongevalscenario’s brand en explosie<br />

van brandbare vloeistoffen en/of brandbare gassen over de weg, spoor en vaarweg<br />

hiervoor bepalend. Het maximale invloedsgebied van een explosie (warme BLEVE)<br />

bedraagt circa 350 meter.<br />

Hoofdstuk 4<br />

35


36<br />

Hoofdstuk 4


BIJLAGEN


Bijlage 1:<br />

Verkennend natuurwaardenonderzoek


Advies : Verkennend natuurwaardenonderzoek<br />

Locatie : Motorcrossterrein, Rilland, Reimerswaal (ZL)<br />

Datum : 28 augustus 2012<br />

Projectnummer : 211x05403<br />

Opgesteld door : Pauline Maas & Rob van Dijk<br />

Natuurbescherming in Nederland<br />

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van<br />

een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het<br />

plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming<br />

is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd<br />

in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen<br />

een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige<br />

gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is<br />

geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de<br />

Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.<br />

Natuurbeschermingswet<br />

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden<br />

en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in<br />

Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van<br />

projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze<br />

vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk<br />

een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd<br />

Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.<br />

Provinciaal beleid<br />

De EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd.<br />

De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones.<br />

Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones<br />

tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de<br />

EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het<br />

provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.<br />

Flora- en faunawet<br />

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren,<br />

(trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele<br />

<strong>bij</strong>zondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren,<br />

schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de<br />

soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene<br />

zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende<br />

maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beper-<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 1


ken. Hier<strong>bij</strong> gaat het <strong>bij</strong>voorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden<br />

zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.<br />

De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in<br />

het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.<br />

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de<br />

juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1 soorten van het besluit vrijstelling<br />

beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen<br />

tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten<br />

waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waar<strong>bij</strong> inventarisatie gewenst<br />

is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste<br />

vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten<br />

op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om<br />

de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.<br />

Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden.<br />

Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt<br />

wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk<br />

zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende<br />

<strong>bij</strong> het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.<br />

Verkennend natuurwaardenonderzoek Motorcrossterrein te Rilland<br />

In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet<br />

tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet<br />

en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling<br />

ontheffing Flora- en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV<br />

van september 2009. Vanuit de Flora- en faunawet is de feitelijke situatie leidend. De vraag die<br />

hier<strong>bij</strong> beantwoord wordt, luidt: kan door positieve bestemming van het motorcrossterrein een<br />

overtreding van de Flora- en faunawet optreden?<br />

Voor de toets aan de Natuurbeschermingswet en het EHS-beleid is de planologische situatie leidend.<br />

Hiervoor is planologisch sprake van nieuwvestiging. Een beperking <strong>bij</strong> de beoordeling is<br />

dat er geen ‘nulmeting’ is: het is daardoor alleen mogelijk om effecten te beoordelen door het<br />

plangebied te vergelijken met het omliggende natuurgebied.<br />

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 17 januari 2012 door een ecoloog van BRO 1<br />

een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Het doel van dit verkennende terreinbezoek<br />

was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke<br />

natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn<br />

onderzocht.<br />

Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik<br />

gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals waarnemingssites en algemene versprei-<br />

1 BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus. Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft<br />

als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de<br />

door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de<br />

discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen<br />

op het gebied van ecologisch onderzoek.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 2


dingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt<br />

van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.<br />

Ligging en begrenzing van het plangebied<br />

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal aan de Bathseweg te<br />

Rilland. Het plangebied ligt in de open polders. Aan de noordzijde van het motorcrossterrein is<br />

natuurgebied aanwezig, dit gebied is samen met het motorcrossterrein bestemd als EHS. Het<br />

natuurdoeltype van dit terrein is haagbeuken- en essenbos. Het terrein ten noorden van de motorcrossbaan<br />

bestaat uit ruigtebegroeiingen. Binnen het motorcrossterrein komen een aantal<br />

opgaande begroeiingen voor, met name op stukken tussen de crossbaan. Het terrein ten oosten<br />

van het plangebied is natter (plas-dras en zoete open wateren) en heeft als natuurdoeltype<br />

kruiden- en faunarijk grasland, dooraderd met zoete plassen. Ten zuiden van het plangebied ligt<br />

de Bathseweg, met daarachter een open water met verbinding naar de Westerschelde (via de<br />

Bathse Spuisluis). Ten westen van het motorcrossterrein ligt een plas met daarachter de Bathsedijk<br />

en in agrarisch gebuik zijnde akkerlanden. Het plangebied zelf bestaat uit de motorcrossbaan.<br />

Het gaat om zandig terrein, en op de stukken waar niet gereden wordt ligt in de winter<br />

water en zomers staan daar lage begroeiingen. Een impressie van het motorcrossterrein ten tijde<br />

van het veldbezoek is in de onderstaande afbeelding te zien.<br />

Impressie van het plangebied: links het open kruiden- en faunarijke grasland met zoete plassen en rechts een gedeelte<br />

van de motorcrossbaan met soortenarme begroeiingen op de stukken ertussen.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 3


Impressie van het plangebied: links beeld op de motorcrossbaan, rechts open natuurlandschap ten noorden van de baan<br />

met op de voorgrond een vlier.<br />

Impressie van het plangebied: links opgaande begroeiingen tussen de motorcrossbaan in, het gaat met name om wilgen<br />

en rechts het 4x4-circuit met op de voorgrond nog af te voeren oude banden.<br />

Impressie van het plangebied: links de open parkeerplaats waarop enkel gras en vier geplante jonge boompjes aanwezig<br />

is, rechts het kruiden- en faunarijke grasland met zoete plassen.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 4


ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 5


Toetsing Natuurbeschermingswet<br />

Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde<br />

gebieden. Direct ten zuiden en zuidwesten van het motorcrossterrein (ten zuiden van de Schelde-Rhein-route/Grensweg)<br />

is het wettelijk beschermde Natura 2000-gebied ‘Westerschelde &<br />

Saefthinge’ gelegen. De Westerschelde is de naam van het Nederlandse deel van het estuarium<br />

van de Schelde, een van de twee natuurlijke estuaria in ons land en een van de grootste estuaria<br />

van Europa. Dankzij de getijdendynamiek en de overgang van zoet naar zout water komt hier,<br />

ondanks sterke invloeden van de mens, een scala aan ecosystemen voor met een rijke afwisseling<br />

aan planten en dieren. Het estuarium is van belang voor grote aantallen rustende en foeragerende<br />

wadvogels, kustbroedvogels van schorren en kale, schelpenrijke zandplaten. In het gebied<br />

ligt het Verdronken Land van Saeftinghe, het grootste schor van ons land. Ook liggen enkele<br />

kustduinen en inlagen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Het gebied is voor<br />

verscheidene habitattypen en -soorten aangewezen.<br />

Aan de hand van de Effectenindicator van het Ministerie van EL&I zijn de relevante storingsfactoren<br />

in beeld gebracht. Vervolgens is voor elk van deze storingsfactoren beoordeeld of deze<br />

vanuit de gegeven situatie zullen optreden en of deze factoren effect hebben op de aangewezen<br />

soorten en habitattypen. Het gaat om de factoren oppervlakteverlies, verontreiniging, verstoring<br />

door geluid, verstoring door licht, optische verstoring en verstoring door mechanische<br />

effecten.<br />

Van oppervlakteverlies in strikte zin is geen sprake omdat het plangebied buiten het Natura<br />

2000-gebied ligt. Ook in ruimere zin is er geen sprake van oppervlakteverlies van habitattypen of<br />

leefgebieden/groeiplaatsen van aangewezen soorten. Het plangebied maakt namelijk geen onderdeel<br />

uit van het leefgebied van de aangewezen soorten en had deze waarde ook niet ten<br />

tijde van de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 (peildatum 1 oktober 2005).<br />

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het leefgebied van de aangewezen soorten, het<br />

vormt slechts marginaal schikt foerageer- of verblijfsgebied, m.u.v. mogelijk de nauwe korfslak<br />

en groenknolorchis. Nauwe korfslak komt volgens de algemene verspreidingsgegevens voornamelijk<br />

in het kustgebied voor, de locatie van de motorcrossbaan ligt daarvoor te ver in het binnenland.<br />

Groenknolorchis is gebonden aan zonnige tot licht beschaduwde, onbemeste grond,<br />

die onder invloed staat van basisch (alkalisch) grondwater. Het meest wordt de plant aangetroffen<br />

in trilvenen en duinvalleien. In duinvalleien bestaat de grond uit min of meer humeus, kalkhoudend<br />

zand; dit is binnen het motorcrossterrein niet het geval. Daarbuiten, met name in het<br />

gebied ten oosten van het terrein, kan de soort mogelijk voorkomen, maar er is ook daar weinig<br />

dynamiek in het terrein en daarnaast is er sprake van verlanding, twee omgevingsfactoren die<br />

ongunstig zijn voor de successie van de soort. Voor (broed)vogelsoorten heeft het motorcrossterrein<br />

geen significante waarde.<br />

Verontreiniging kan optreden in de vorm van luchtverontreiniging. Voor het bestaande motorcrossterrein<br />

geldt echter een beperkte openstelling van minder dan 8 uur per week en maximaal<br />

40 per jaar met circa 30 personen. Op wedstrijddagen (7 per jaar) bedraagt dit 120 per jaar. Voor<br />

deze aantallen kan in redelijkheid worden gesteld dat deze niet in betekenende mate <strong>bij</strong>drage<br />

aan de luchtverontreiniging 2<br />

. Er zullen geen meetbare verontreinigende effecten zijn op het<br />

Natura 2000-gebied.<br />

2 Zie ook: Onderzoek luchtkwaliteit plangebied motorcrossterrein Rilland. Agel Adviseurs nr: 20110498 d.d. 1-2-2012.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 6


Verstoring door geluid kan leiden tot een hogere geluidsbelasting in het Natura 2000-gebied. In<br />

het haalbaarheidsonderzoek t.b.v. geluid 3<br />

is de geluidsbelasting op het Natura 2000-gebied niet<br />

in beeld gebracht. Wel is bekend dat de vergunde etmaalwaarde voor vergunningspunten aan<br />

de Bathsedijk (op circa 400 meter van het motorcrossterrein) 50 dB bedraagt voor trainingsdagen<br />

en 56 dB voor wedstrijddagen. Het Natura 2000-gebied ligt op iets kortere afstand (350 meter)<br />

maar wordt wel van het motorcrossterrein gescheiden door een tweede dijk langs de Westerschelde.<br />

Uitgaande van een geluidsniveau van 50 dB op trainingsdagen is de vraag of dit leidt<br />

tot negatieve effecten op vogels.<br />

Er zijn diverse studies gedaan naar effecten van geluidsverstoring op broedvogels. In veel studies<br />

is een verband aangetoond tussen recreatie of gemotoriseerd verkeer en gedragsverandering <strong>bij</strong><br />

vogels. Deze gedragsverandering treedt daar<strong>bij</strong> op vanaf 45 dB(A). Bij geluidsverstoring vanaf<br />

racecircuits lijken effecten op broedvogels echter gering te zijn. Bij onderzoek naar effecten van<br />

race-evenementen op TT Circuit Assen op broedvogels is geen wezenlijk effect op broedvogels<br />

aangetoond. Ook geluidsverstoring door een kartbaan In het Natura 2000-gebied Oudeland van<br />

Strijen blijkt geen negatieve effecten te hebben op de populatieontwikkeling van kwalificerende<br />

vogelsoorten. Voor de voorliggende situatie kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het<br />

geluid van het motorcrossterrein niet leidt tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied<br />

Westerschelde & Saefthinge.<br />

Verstoring door licht en optische verstoring kunnen optreden wanneer het motorcrossterrein<br />

vanuit het Natura 2000-gebied zichtbaar zijn. Gezien de ligging van twee dijken tussen het<br />

plangebied en het Natura 2000-gebied en het ontbreken van verlichting op het motorcrossterrein,<br />

zijn deze vormen van verstoring op voorhand uit te sluiten.<br />

Verstoring door mechanische effecten ontstaat door <strong>bij</strong>voorbeeld betreding of berijden van habitattypen<br />

of leefgebieden, waardoor habitattypen verslechteren of leefgebieden aangetast<br />

worden. Dit is in voorliggende situatie uitgesloten, doordat er geen enkele relatie is tussen het<br />

motorcrossterrein en betreding van het Natura 2000-gebied.<br />

Samengevat kan worden gesteld dat negatieve effecten van het motorcrossterrein op het na<strong>bij</strong>gelegen<br />

Natura 2000-gebied ‘Westerschelde & Saefthinge’ redelijkerwijs zijn uit te sluiten.<br />

Toetsing Ecologische Hoofdstructuur<br />

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende<br />

verbindingszones. Het plangebied ligt geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De<br />

motorcrossbaan is na indijking van de delta ten oosten van Rilland, direct in het nieuwe gebied<br />

aangelegd (vermoedelijk zelfs direct na twee jaar na inpoldering). De aanleg van de motorcrossbaan<br />

heeft als gevolg gehad dat op de locatie de natuurlijke successie beperkt werd. Het terrein<br />

is inmiddels in de verordening van de provincie aangewezen als EHS. De wezenlijke kenmerken<br />

van deze EHS bestaat uit het terrein van de motorcross en de groenere gedeeltes die tussen de<br />

lussen van de baan gelegen zijn.<br />

Vergeleken met het omliggende natuurgebied leidt het gebruik van het terrein voor motorcross<br />

tot de volgende effecten op natuurwaarden:<br />

- geen vegetatieontwikkeling mogelijk op een deel van het terrein;<br />

- ontwikkeling van een gecultiveerde vegetatie (gemaaid grasland) op een deel van het terrein<br />

(circa 0,7 ha);<br />

3 Haalbaarheidsonderzoek geluid MC Rilland. Agel Adviseurs nr. 20110498 d.d.23-11-2011.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 7


- geluidsverstoring tijdens wekelijkse trainingen en tijdens wedstrijden, waardoor foeragerende<br />

vogels en zoogdieren tijdelijk verstoord worden en verstoringsgevoelige broedvogels<br />

het terrein zullen mijden. Dit geldt voor het motorcrossterrein zelf en de directe omgeving<br />

van het motorcrossterrein.<br />

De aanwezigheid van hekwerk, autobanden, zeecontainer e.d. op het terrein heeft geen direct<br />

effect op de natuurwaarden, maar doet wel inbreuk op de landschappelijke waarde van het<br />

terrein. Er is sprake van verrommeling.<br />

Bij een positieve bestemming van het motorcrossterrein zal geen sprake zijn van een aantasting<br />

van bestaande natuurwaarden (het werkelijke gebruik zal niet veranderen).<br />

Om verstoring van de omliggende EHS te beperken, zijn mitigerende maatregelen nodig. De<br />

mitigatie zal bestaan uit het realiseren van een landschappelijke inpassing van het terrein en de<br />

aanleg van een grondwal tussen het naastgelegen natuurgebied en het crossterrein. Hiermee<br />

kan optische verstoring geheel worden voorkomen en kan geluidsverstoring voldoende worden<br />

beperkt.<br />

Toetsing Afwegingszone natuurgebieden<br />

Het plangebied ligt binnen de ‘afwegingszone natuurgebieden’’. Door mitigerende maatregelen<br />

vindt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken van het natuurgebied plaats.<br />

Toetsing soortenbescherming<br />

Flora<br />

Binnen het plangebied zijn enkele beplantingen aanwezig, deze bevinden zich tussen de banen<br />

van de motorcross en de 4x4-baan. Het gaat om soorten als vlier, wilg en verscheidene grassen.<br />

Op een enkele plaats staat er ook riet. Er zijn tijdens het veldbezoek geen <strong>bij</strong>zondere of beschermde<br />

plantensoorten waargenomen, daarnaast zijn er geen potentieel geschikte standplaatsen<br />

voor strikt beschermde plantensoorten binnen het motorcrossterrein waargenomen. Op basis<br />

van het veldbezoek en de literatuurgegevens is het voorkomen van beschermde of bedreigde<br />

plantensoorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

Grondgebonden zoogdieren<br />

In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1<br />

op enige wijze in het plangebied voorkomen. Zo zijn er enkele van konijn en haas in het plangebied<br />

waargenomen. Op de motorcrossbaan zijn daarnaast vele loopsporen van onder andere<br />

ree waargenomen. Ook soorten als veldmuis en rosse woelmuis kunnen redelijkerwijs binnen het<br />

plangebied voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora-<br />

en faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens en<br />

habitatvoorkeur is het voorkomen van grondgebonden strenger beschermde soorten, zoals<br />

steenmarter, wilde zwijn, eekhoorn en veldspitsmuis binnen het plangebied redelijkerwijs uit te<br />

sluiten. De motorcrossbaan wordt door aanwezige soorten in de omgeving niet gezien als barrière,<br />

er zijn vele sporen van wild binnen het terrein aangetroffen (met name loopsporen afgetekend<br />

in het zand).<br />

Vleermuizen<br />

Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen,<br />

zoals <strong>bij</strong>voorbeeld holle bomen en gebouwen. Voor vleermuizen zijn er geen potentieel<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 8


geschikte verblijfplaatsen binnen of rondom het plangebied aanwezig. In de bomen rondom het<br />

plangebied zijn daarnaast geen holtes waargenomen. Het plangebied en de directe omgeving is<br />

daarnaast marginaal geschikt als foerageergebied of vaste vliegroute voor vleermuizen, er zijn<br />

geen lijnvormige structuren aanwezig door de ligging in de polders (verder van het motorcrossterrein<br />

zijn hiervoor wel mogelijkheden). Een aanvullend onderzoek naar het voorkomen en het<br />

gebruik van het gebied door vleermuizen wordt in dit geval niet noodzakelijk geacht.<br />

Vogels<br />

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde<br />

vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (2009) zijn zowel binnen als rondom het<br />

plangebied niet waargenomen. Er kunnen algemene soorten in de opgaande begroeiingen<br />

rondom het terrein tot broeden komen. Voor deze soorten geldt dat hun nestplaats uitsluitend<br />

beschermd is gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en<br />

nestperiode. Er worden op het terrein geen nieuwe activiteiten toegestaan. Er worden geen<br />

beplantingen verwijderd. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen<br />

voor het (verwijderen of) verstoren van deze vogelnesten. Het is daarom aan te bevelen om de<br />

onderhoudswerkzaamheden buiten de broedperiode uit te laten voeren.<br />

Vissen, amfibieën en reptielen<br />

Binnen het plangebied is een oppervlaktewater aanwezig, het terrein is in de zomer droger dan<br />

in de winter, er is dan geen water aanwezig. Door het periodiek droogvallen van de aanwezige<br />

wateren op het terrein, is het voorkomen van vissen binnen het plangebied uitgesloten. Het<br />

aanwezige water vormt een geschikt voortplantingswater voor verschillende soorten amfibieën<br />

zoals gewone pad en bruine kikker. Het terrein is geschikt voor amfibiesoorten, algemene verspreidingsgegevens<br />

sluiten het voorkomen van streng beschermde amfibie- en reptielsoorten<br />

redelijkerwijs uit. Voor algemene amfibiesoorten, zoals bruine kikker en gewone pad, die eventueel<br />

in het plangebied aangetroffen worden, geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en<br />

faunawet <strong>bij</strong> ruimtelijke ontwikkelingen.<br />

Beschermde ongewervelde diersoorten<br />

Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied geen waarde door het ontbreken<br />

van geschikte biotopen en vegetaties. Het voorkomen van beschermde ongewervelde soorten is<br />

echter met voldoende zekerheid uit te sluiten omdat dergelijke soorten zeer specifieke eisen aan<br />

hun leefomgeving stellen. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep redelijkerwijs<br />

niet te verwachten.<br />

Conclusie en aanbevelingen<br />

Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde<br />

gebieden. Er hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met de wettelijke gebiedsbescherming.<br />

Bij een positieve bestemming van het motorcrossterrein zal geen sprake zijn van een aantasting<br />

van bestaande natuurwaarden (het werkelijke gebruik zal niet veranderen).<br />

Om verstoring van de omliggende EHS te beperken, zijn mitigerende maatregelen nodig. De<br />

mitigatie zal bestaan uit het realiseren van een landschappelijke inpassing van het terrein. Hiermee<br />

kan optische verstoring geheel worden voorkomen en kan geluidsverstoring voldoende<br />

worden beperkt.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 9


Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt<br />

wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in<br />

dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen<br />

of zoveel mogelijk te beperken. Hier<strong>bij</strong> gaat het <strong>bij</strong>voorbeeld om het niet verontrusten of<br />

verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode<br />

van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of<br />

ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling<br />

is verleend. Het gaat hier<strong>bij</strong> om soorten die algemeen voorkomen in Nederland en waarvoor<br />

in de directe na<strong>bij</strong>heid van het plangebied ruim voldoende gelijkwaardig leefgebied voorhanden<br />

is. De verwachting is, dat met de voorgenomen ontwikkeling de gunstige staat van instandhouding<br />

van de soorten niet in het geding komt. Het aantal aan te tasten en / of te verstoren<br />

individuen is zeer gering.<br />

ADVIES / Verkennend natuurwaardenonderzoek 10


Bijlage 2:<br />

Akoestisch onderzoek


Haalbaarheidsonderzoek geluid MC Rilland<br />

Datum : 23 november 2011<br />

Bestemd voor : BRO Boxtel<br />

t.a.v. mevrouw C. Verberne<br />

Opgesteld door : C.J.M. Machielsen<br />

Gecontroleerd door : ing. F.H. Henrichs<br />

Projectnummer : 20110498<br />

Betreft : Haalbaarheidsonderzoek geluid MC Rilland<br />

Geachte mevrouw Verberne,<br />

AGEL adviseurs<br />

Hoevestein 20b<br />

Postbus 4156<br />

4900 CD Oosterhout<br />

tel.: 0162 - 456481<br />

fax.: 0162 - 435588<br />

email: info@ageladviseurs.nl<br />

internet: www.ageladviseurs.nl<br />

In deze notitie worden de onderzoeksresultaten weergegeven voor het haalbaarheidsonderzoek geluid<br />

voor het Motorcrossterrein Rilland aan de Bathseweg te Rilland.<br />

1. Inleiding<br />

Aan Motorclub Rilland is op 17 april 1995 een oprichtingsvergunning Wet milieubeheer verleend voor<br />

het in werking hebben van een motor- en rallycrossterrein aan de Batheseweg te Rilland. Aan deze<br />

vergunning zijn diverse voorschriften verbonden waaronder openingstijden van het terrein en<br />

geluidvoorschriften.<br />

Het motorcrossterrein is echter niet planologisch opgenomen in een geldend bestemmingsplan. Het<br />

doel van het akoestisch onderzoek is om op basis van de uitgangspunten van de vigerende<br />

vergunning te bepalen of een planologische inpassing van het bestaande motorcrossterrein haalbaar<br />

is.<br />

2. Uitgangspunten onderzoek<br />

Voor de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek is gebruik gemaakt van de volgende documenten:<br />

• Vigerende milieuvergunning met voorschriften d.d. 17 april 1995;<br />

• Akoestisch onderzoek behorende <strong>bij</strong> aanvraag milieuvergunning d.d. augustus 1992, opgesteld<br />

door de provinciale Geluidhinderdienst Zeeland;<br />

• Onderzoek geluidreductie motorcrossmotoren, rapportnummer RC 857-1, d.d. 4 maart 2010,<br />

opgesteld door adviesbureau Peutz;<br />

• Informatie provincie Zeeland i.v.m. geluidspectra motorcrossmotoren circuit Axel;<br />

• Digitale situatietekening motorcrossterrein Rilland;<br />

• Telefonisch overleg MC Rilland met de heer H. van Putten.<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de ‘De rechtsverhouding opdrachtgever-architect, ingenieur en adviseur<br />

DNR 2005’ van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.<br />

KvK Breda 20051141 BTW nr. NL800203823B01 ABN-AMRO 59.44.82.291


3. Omschrijving bestaand gebruik<br />

AGEL adviseurs<br />

blad 2 van 8<br />

De vigerende milieuvergunning gaat uit van een tweetal representatieve bedrijfssituaties, namelijk een<br />

trainingsdag en een wedstrijddag.<br />

Uitgangspunten trainingsdag:<br />

• Openstellingstijden begin oktober tot half april zaterdagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur en op<br />

zondagmiddag van 13.00 uur tot 16.50 uur;<br />

• Openstellingstijden half april tot begin oktober zaterdagmiddag van 14.00 uur tot 17.00 uur, op<br />

woensdagmiddag van 17.00 uur tot 19.00 uur en op zondagmiddag van 14.00 uur tot 16.50 uur;<br />

• Tijdens de trainingsdag mogen maximaal 7 motoren op het crossterrein crossactiviteiten<br />

verrichten;<br />

• De crossmotoren dienen te voldoen aan de geluideisen van de KNMV;<br />

• Voor de vergunningpunten 1 t/m 4 geldt een etmaalwaarde van 50 dB(A).<br />

Uitgangspunten wedstrijddag:<br />

• Openstellingstijden wedstrijddag op zaterdag in de dagperiode over maximaal 7 uur en<br />

50 minuten;<br />

• Na een wedstrijddag op zaterdag is de baan op zondag gesloten;<br />

• De crossmotoren dienen te voldoen aan de geluideisen van de KNMV;<br />

• Voor de vergunningpunten 1 t/m 4 geldt een etmaalwaarde van 56 dB(A).<br />

In het akoestisch onderzoek is het gebruik van het motorcrossterrein gemodelleerd middels 17<br />

puntbronnen en is per puntbron uitgegaan van een bronvermogen van 120,7 dB(A) voor een<br />

trainingsdag en 123,7 dB(A) voor een wedstrijddag. Daarnaast is als beoordelingshoogte uitgegaan<br />

van 5 meter. Deze beoordelingshoogte kan voor de dagperiode als niet representatief aangemerkt<br />

worden.<br />

Op basis van bovenstaande informatie kan als maatgevende trainingsdag aangemerkt worden een<br />

zaterdagmiddag met een openstelling van 4 uur in de dagperiode met een maximaal gelijktijdig<br />

gebruik van 7 crossmotoren.<br />

Voor de wedstrijddag is sprake van een maximale openstelling van 7,50 uur. Hier<strong>bij</strong> gelden geen<br />

beperkingen ten aanzien van het aantal deelnemers. De effectieve bedrijfsduur van de wedstrijden en<br />

de vrije trainingen bedraagt 4 uur.<br />

Als aanvulling op bovenstaande uitgangspunten is naar aanleiding van het telefonisch overleg met MC<br />

Rilland rekening gehouden met de volgende gebruiksregels:<br />

• In het circuit zijn een negental springheuvels opgenomen waarvan de hoogte varieert van 1 tot<br />

2,5 meter ten opzichte van het maaiveld;<br />

• Op basis van eisen van de KNMV dient de motorcrossbaan zodanig te zijn ontworpen dat er geen<br />

sprake is van een hogere gemiddelde snelheid van 50 km per uur;<br />

• Een wedstrijddag bestaat uit 4 klassen van elk twee manches. Elke manche duurt 15 minuten + 1<br />

ronde. Per manche is gemiddeld sprake van 10 rondes per deelnemer. Het aantal deelnemers op<br />

een wedstrijddag bedraagt gemiddeld 80;<br />

• Tijdens een wedstrijddag is er sprake van 2 tot 3 vrije trainingen van elk 10 minuten. Hier<strong>bij</strong><br />

worden er gemiddeld per deelnemer 4 ronden gereden. Het aantal deelnemers aan de vrije<br />

trainingen bedraagt gemiddeld 60.<br />

In figuur 1 is een luchtfoto van het motorcrosscircuit weergegeven en in figuur 2 de ligging van de<br />

woningen waar de vergunningpunten zijn gelegen. De Bathseweg betreft een dijk welke verhoogd is<br />

gelegen in het maaiveld. Het hoogteverschil is ingeschat op 3 meter. Vanuit de vergunningpunten is<br />

geen direct zicht op het motorcrossterrein.<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


Figuur 1: luchtfoto circuit MC Rilland<br />

Figuur 2: Luchtfoto omgeving MC Rilland<br />

vergunningpunten<br />

AGEL adviseurs<br />

blad 3 van 8<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


4. Nieuwe ontwikkelingen<br />

AGEL adviseurs<br />

blad 4 van 8<br />

Ten opzichte van het onderzoek uit 1992 hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan die van<br />

invloed zijn in op een eventuele nieuwe besluitvorming in het kader van een aanvraag<br />

milieuvergunning dan wel een omgevingsonderzoek. Hierna zijn enkele nieuwe ontwikkelingen<br />

aangegeven:<br />

• De Handleiding meten en rekenen industrielawaai (IL-HR-13-01) is vervangen door de<br />

Handleiding Meten en rekenen industrielawaai (Hmri 1990);<br />

• De circulaire industrielawaai is vervangen door de Handreiking industrielawaai en<br />

vergunningverlening;<br />

• Ten aanzien van de geluidmodellering hebben zich veel veranderingen voorgedaan en is een en<br />

ander middels hoogtelijnen en eventueel mobiele geluidbronnen beter modelleerbaar;<br />

• Voor een groot deel van de crossmotoren is de 2 takt motor vervangen door een 4 takt motor. Als<br />

gevolg hiervan is veelal geen sprake meer van een tonaal karakter;<br />

• Het bronvermogen is in de loop der jaren met circa 10 dB afgenomen en als gevolg hiervan is per<br />

1 januari 2011 door de KNMV de geluideis voor crossmotoren <strong>bij</strong>gesteld tot een norm van<br />

94 dB(A) op een afstand van 7,5 meter;<br />

• Op basis van jurisprudentie mogen wedstrijddagen niet meer aangemerkt mogen worden als een<br />

incidentele bedrijfssituatie maar maken deel uit van de representatieve bedrijfssituatie.<br />

Op basis van deze ontwikkeling is het aannemelijk dat er in de nieuwe situatie sprake zal zijn van de<br />

volgende positieve effecten:<br />

a) Beoordelingshoogte van 1,50 meter voor de dagperiode. Hier<strong>bij</strong> meer positief effect vanwege<br />

bodemdemping en afscherming dijkprofiel Batheseweg;<br />

b) Lager geluidniveau als gevolg van het geluidarmer worden van de crossmotoren;<br />

c) Kleinere kans op toeslag van 5 dB voor tonaal geluid.<br />

5. Rekenresultaten op basis van bestaand gebruik en vigerende vergunning<br />

De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de methoden uit de "Handleiding meten en rekenen<br />

industrielawaai", van 1999. De berekeningen zijn uitgevoerd met het computerprogramma Geomilieu,<br />

versie V1.91, module IL van het bureau DGMR. Deze berekeningsmethodiek volgt de rekenmethode<br />

van de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai”, van 1999. Als standaard bodemfactor is 1,<br />

absorberende bodem, aangehouden. De wegen, oppervlaktewater en terreinverhardingen zijn als<br />

harde bodem ingevoerd. De hoogteverschillen van o.a. de springheuvels en de Bathseweg is middels<br />

hoogtelijnen in het model weergegeven.<br />

In <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1 zijn afbeeldingen weergegeven van het geluidmodel.<br />

Toegepast is de methode II.8 (berekening van overdracht) ter bepaling van de geluidsbelasting ter<br />

plaatse van de vergunningpunten. Ter plaatse van de vergunningpunten is de geluidbelasting<br />

berekend voor de beoordelingshoogte van 1,50 meter en 5,0 meter. Volgens de handreiking geldt een<br />

beoordelingshoogte van 1,5 meter voor de dagperiode en een beoordelingshoogte van 5,0 meter voor<br />

de avond- en nachtperiode. In deze situatie zijn de avond- en nachtperiode niet van toepassing. Deze<br />

beoordelingshoogte is echter wel meegenomen om de resultaten te kunnen vergelijken met het door<br />

de provincie Zeeland uitgevoerde onderzoek.<br />

Ten aanzien van de vergunningpunten kan nog opgemerkt worden dat de woning Bathesdijk 3,<br />

vergunningpunten 2 en 3, niet meer aanwezig is.<br />

Voor de trainingsdag is overeenkomstig het model van de provincie uitgegaan van de volgende<br />

uitgangspunten:<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


AGEL adviseurs<br />

• Totaal 17 geluidbronnen verdeeld over het circuit met een bronvermogen van 120,7 dB(A);<br />

• Bedrijfsduur trainingsdag 4 uur;<br />

• Hoogte dijkprofiel Bathseweg 3 meter ten opzichte van aangrenzend maaiveld;<br />

• Bronspectra gebaseerd op een gemiddeld gebruik circuit Axel.<br />

blad 5 van 8<br />

In tabel 1 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weergegeven voor<br />

een trainingsdag op basis van de uitgangspunten geldend voor de vigerende vergunning.<br />

Tabel 1: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau trainingsdag<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Etmaal Onderzoek Norm<br />

provincie vergunning<br />

01_A vergunningpunt 1 1,5 43,5 44 -- --<br />

01_B vergunningpunt 1 5,0 51,1 51 50,7 50<br />

02_A vergunningpunt 2 1,5 47,7 48 -- --<br />

02_B vergunningpunt 2 5,0 51,2 51 51,0 50<br />

03_A vergunningpunt 3 1,5 48,0 48 -- --<br />

03_B vergunningpunt 3 5,0 51,2 51 50,9 50<br />

04_A vergunningpunt 4 1,5 46,9 47 -- --<br />

04_B vergunningpunt 4 5,0 50,5 51 50,0 50<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat de rekenresultaten redelijk goed met elkaar overeenkomen. Ook is<br />

duidelijk zichtbaar wat het verschil is tussen de resultaten voor de beoordelingshoogte van 1,5 meter<br />

en 5,0 meter. Indien geen sprake is van tonaal geluid dan is sprake van een marginale overschrijding<br />

van 1 dB ter plaatse van de vergunningpunten. Een toeslag van 5 dB voor een tonaal karakter is niet<br />

in rekening gebracht.<br />

In tabel 2 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weergegeven voor<br />

een wedstrijddag op basis van de uitgangspunten van de vigerende vergunning. Hier<strong>bij</strong> is uitgegaan<br />

van een toeslag van 3 dB in verband met het groter aantal deelnemers. Als effectieve bedrijfsduur is<br />

4 uur aangehouden.<br />

Tabel 2: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wedstrijddag<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Etmaal Onderzoek Norm<br />

provincie vergunning<br />

01_A vergunningpunt 1 1,5 45,8 46 --<br />

01_B vergunningpunt 1 5,0 53,5 53 50,7 56<br />

02_A vergunningpunt 2 1,5 50,0 50 --<br />

02_B vergunningpunt 2 5,0 53,6 54 51,0 56<br />

03_A vergunningpunt 3 1,5 50,4 50 --<br />

03_B vergunningpunt 3 5,0 53,7 54 50,9 56<br />

04_A vergunningpunt 4 1,5 49,3 49 --<br />

04_B vergunningpunt 4 5,0 53,0 53 50,0 56<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


AGEL adviseurs<br />

blad 6 van 8<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat er een verschil is van ongeveer 3 dB tussen de nieuwe<br />

rekenresultaten en het onderzoek van de provincie Zeeland. Een verklaring voor het verschil is niet te<br />

herleiden uit het onderzoek van de provincie.<br />

Indien geen sprake is van tonaal geluid wordt voldaan aan de gestelde geluidvoorschriften van de<br />

vigerende vergunning.<br />

6. Rekenresultaten n.a.v. nieuwe ontwikkelingen<br />

Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen aan de crossmotoren is de vergunde situatie opnieuw<br />

doorgerekend. Bij deze situatie is voor een trainingsdag uitgegaan van een bronvermogen van 113 dB<br />

en voor een wedstrijddag van 115 dB. Deze bronvermogens zijn gebaseerd op een akoestisch<br />

onderzoek van adviesbureau Peutz naar de resultaten van een verbeterd uitlaatsysteem,<br />

rapportnummer RC 857-1, d.d. 4 maart 2010. Op basis van dit rapport heeft de KNMV haar<br />

geluidconvenant voor crossmotoren per 1 januari 2011 aangepast.<br />

Voor de berekening van een trainingsdag is van de volgende uitgangspunten uitgegaan:<br />

• Maximale bezetting baan 7 motoren;<br />

• Bronvermogen voor een crossmotor 113 dB(A), geluidspectra overeenkomstig circuit Axel;<br />

• Totaal bronvermogen 113 + 10log 7 = 121,45 dB(A);<br />

• Verdeling totaal bronvermogen over 17 deelbronnen met een bronvermogen van 109,15 dB(A).<br />

In tabel 3 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weergegeven voor<br />

een trainingsdag op basis van een gemiddeld bronvermogen 113 dB(A) en het rijden van maximaal<br />

7 crossmotoren <strong>bij</strong> een openstelling van 4 uur.<br />

In de kolom tabel 1 zijn de rekenresultaten voor de bestaande situatie weergegeven.<br />

Tabel 3: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau trainingsdag<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Etmaal<br />

Etmaal<br />

Tabel 1<br />

Verschil<br />

01_A vergunningpunt 1 1,5 31,3 31 44 13<br />

01_B vergunningpunt 1 5,0 39,0 39 51 12<br />

02_A vergunningpunt 2 1,5 35,5 36 48 12<br />

02_B vergunningpunt 2 5,0 39,1 39 51 12<br />

03_A vergunningpunt 3 1,5 35,9 36 48 12<br />

03_B vergunningpunt 3 5,0 39,2 39 51 12<br />

04_A vergunningpunt 4 1,5 34,8 35 47 12<br />

04_B vergunningpunt 4 5,0 38,5 39 51 12<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat indien alle motoren voldoen aan de geluideis van de KNMV sprake is<br />

van een duidelijk lagere geluidbelasting ter plaatse van de vergunningpunten. Als er geen sprake is<br />

van tonaal geluid dan wordt zowel ruim voldaan aan het toetsingskader voor ruimtelijke<br />

ontwikkelingen (45 dB(A) etmaalwaarde rustige woonwijk) alsmede de richtwaarde uit de handreiking<br />

industrielawaai en vergunningverlening (40 dB(A) landelijk gebied).<br />

In tabel 4 zijn de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau weergegeven voor<br />

een wedstrijddag. Voor de berekening van een wedstrijddag is van de volgende uitgangspunten<br />

uitgegaan:<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


AGEL adviseurs<br />

blad 7 van 8<br />

• Gemiddeld 25 deelnemers tijdens een manche en een vrije training;<br />

• Bronvermogen 115 dB(A), geluidspectra overeenkomstig circuit Axel;<br />

• Totaal bronvermogen 113 + 10log 25 = 127 dB(A);<br />

• Verdeling totaal bronvermogen over 17 deelbronnen met een bronvermogen van 116,7 dB(A).<br />

Tabel 4: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wedstrijddag<br />

Naam Omschrijving Hoogte Dag Etmaal<br />

Etmaal<br />

Tabel 2<br />

01_A vergunningpunt 1 1,5 38,8 39 46 7<br />

01_B vergunningpunt 1 5,0 46,5 46 53 7<br />

02_A vergunningpunt 2 1,5 43,0 43 50 7<br />

02_B vergunningpunt 2 5,0 46,6 47 54 7<br />

03_A vergunningpunt 3 1,5 43,4 43 50 7<br />

03_B vergunningpunt 3 5,0 46,7 47 54 7<br />

04_A vergunningpunt 4 1,5 42,3 42 49 7<br />

04_B vergunningpunt 4 5,0 46,0 46 53 7<br />

Verschil<br />

Uit de rekenresultaten blijkt dat er tijdens een wedstrijddag sprake is van een circa 7 tot 8 dB hogere<br />

geluidbelasting ten opzichte van een trainingsdag. De geluidbelasting is ruim gelegen onder de thans<br />

geldende geluidnormen. Indien geen sprake is van tonaal geluid dan wordt voldaan aan het<br />

toetskader van 45 dB(A) voor een ruimtelijke ontwikkelingen. De richtwaarde van 40 dB(A) van de<br />

handreiking wordt in geringe mate overschreden.<br />

Uit het verschil tussen de rekenresultaten tussen de vergunde situatie en als gevolg van de nieuwe<br />

ontwikkelingen bedraagt voor de trainingsdag circa 12 dB en voor een wedstrijddag 7 dB. Het kleinere<br />

verschil voor de wedstrijddag is een gevolg van de bepaling van het bronvermogen. In het onderzoek<br />

voor de bestaande situatie is uitgegaan van een toeslag van 3 dB op het bronvermogen van een<br />

trainingsdag. In de nieuwe situatie is uitgegaan van een toeslag 2 dB in verband met het<br />

wedstrijdelement en een extra toeslag vanwege het groter aantal deelnemers.<br />

7. Conclusie<br />

Op basis van de rekenresultaten kan gesteld worden dat indien alle crossmotoren voldoen aan de<br />

door de KNMV gestelde geluideis sprake zal zijn van een duidelijke geluidreductie ten opzichte van de<br />

vigerende vergunning. Daarnaast zal <strong>bij</strong> een groot aandeel 4 takt motoren ook geen sprake meer zijn<br />

van de aanwezigheid van tonaal geluid.<br />

Trainingsdag:<br />

Indien uitgegaan wordt van de situatie dat er geen sprake is van tonaal geluid dan kan gesteld<br />

worden dat voor een trainingsdag voldaan kan worden aan de richtwaarden geldend voor een goede<br />

ruimtelijke ordening. Daarnaast kan eveneens voldaan worden aan de richtwaarde uit de Handreiking<br />

industrielawaai en vergunningverlening.<br />

Als een toeslag van 5 dB in rekening gebracht moet worden dan zal sprake zijn van een marginale<br />

overschrijding van de richtwaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


AGEL adviseurs<br />

blad 8 van 8<br />

Wedstrijddag:<br />

Zonder toeslag voor tonaal geluid kan gesteld worden dat voldaan kan worden aan de richtwaarde<br />

geldend voor een goede ruimtelijke ordening. De richtwaarde uit de Handreiking industrielawaai en<br />

vergunningverlening wordt met circa 3 dB overschreden.<br />

Bij een toeslag van 5 dB voor tonaal geluid is zowel voor het toetsingskader goede ruimtelijke<br />

ordening als de Wet milieubeer sprake van een overschrijding van de richtwaarden.<br />

De belangrijkste vragen die nu nog beantwoord moet worden voor een eventuele positieve<br />

bestemming in een bestemmingsplan zijn:<br />

• Is het aandeel 4 takt motoren inderdaad zo groot dat er geen sprake meer is van een tonaal<br />

karakter ter plaatse van het beoordelingspunt.<br />

• Voldoen alle motoren aan de geluideis van het KNMV.<br />

Geadviseerd wordt om dit middels een geluidmeting tijdens een trainingsdag en een wedstrijddag vast<br />

te stellen. De meetresultaten kunnen dan getoetst worden aan het geluidmodel.<br />

Daarnaast wordt geadviseerd om een hoogtemeting uit te voeren. Een goede modellering van de<br />

hoogte van de Bathseweg ten opzichte van het maaiveld ter plaatse van de beoordelingspunten en<br />

het motorcrosscircuit brengt de afscherming beter in beeld.<br />

Bijlagen:<br />

1. Figuren geluidmodel<br />

2. Invoergegevens geluidmodel bestaande situatie<br />

3. Invoergegevens geluidmodel<br />

4. Rekenresultaten trainingsdag vergund<br />

5. Rekenresultaten wedstrijddag vergund<br />

6. Rekenresultaten trainingsdag Lw 113<br />

7. Rekenresultaten wedstrijddag Lw 115<br />

8. Onderzoek Peutz RC 857-1 d.d. 4 maart 2010<br />

Op alle door ons aanvaarde opdrachten en verrichte werkzaamheden zijn de “De rechtsverhouding opdrachtgever-architect,<br />

ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing. De DNR 2005 wordt op verzoek toegezonden.


BIJLAGEN


Bijlage 1<br />

Figuren geluidmodel


380000<br />

47<br />

45<br />

43<br />

05 06<br />

04<br />

01<br />

1<br />

03<br />

04<br />

05<br />

5<br />

01<br />

01<br />

3<br />

02<br />

02<br />

03<br />

bos<br />

02<br />

Industrielawaai - IL, [versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Basismodel trainingsdag vergund] , Geomilieu V1.91<br />

figuur 1 geluidmodel<br />

H06<br />

H02<br />

N<br />

bos<br />

10<br />

09<br />

08<br />

H03<br />

H04<br />

11<br />

07<br />

04<br />

12<br />

06<br />

06<br />

04<br />

05<br />

13<br />

03<br />

H05<br />

74000<br />

0 m<br />

Bodemgebied<br />

Gebouw<br />

Hoogtelijn<br />

Puntbron<br />

Toetspunt<br />

schaal = 1 : 4000<br />

02<br />

14<br />

17<br />

16<br />

100 m<br />

01<br />

15<br />

Haalbaarheidsonderzoek geluid<br />

MC Rilland<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 1


39<br />

50<br />

52<br />

41<br />

54<br />

04<br />

43<br />

05 45<br />

47<br />

06<br />

Industrielawaai - IL, [versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Basismodel trainingsdag vergund] , Geomilieu V1.91<br />

figuur 2 beoordelingspunten<br />

1<br />

03<br />

04<br />

5<br />

01<br />

01<br />

02<br />

302<br />

03<br />

0 m<br />

02<br />

Bodemgebied<br />

Gebouw<br />

Hoogtelijn<br />

Puntbron<br />

Toetspunt<br />

schaal = 1 : 1000<br />

40 m<br />

Haalbaarheidsonderzoek geluid<br />

MC Rilland<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 1


Bijlage 2<br />

Invoergegevens geluidmodel bestaande situatie


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Bodemgebieden, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. Bf Oppervlak<br />

04 Bathseweg 0,00 7911,63<br />

03 Bathesedijk 0,00 1548,08<br />

02 Bathesedijk 0,00 1375,32<br />

01 Schansweg 0,00 2384,67<br />

05 water 0,00 2759,80<br />

06 water 0,00 357285,79<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Gebouwen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. Hoogte Maaiveld HDef. Cp Refl. 1k<br />

01 Bathsedijk 5 7,00 1,50 Relatief 0 dB 0,80<br />

02 Bathsedijk3 7,00 4,00 Relatief 0 dB 0,80<br />

03 Bathsedijk1 7,00 4,00 Relatief 0 dB 0,80<br />

04 Walstraat 54 7,00 1,50 Relatief 0 dB 0,80<br />

05 Walstraat 45 7,00 1,50 Relatief 0 dB 0,80<br />

06 Walstraat 47 7,00 1,50 Relatief 0 dB 0,80<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Hoogtelijnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. ISO H<br />

H01 maaiveld 1,5 1,50<br />

H02 maaiveld 1,5 1,50<br />

H03 maaiveld 7 m 7,00<br />

H04 maaiveld 7 m 7,00<br />

H05 maaiveld 4 m 4,00<br />

H06 maaiveld 1,5 m 1,50<br />

H07 maaiveld 4 m 4,00<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Toetspunten, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Omschr. Maaiveld HDef. Hoogte A Hoogte B Hoogte C Gevel<br />

01 vergunningpunt 1 1,50 Relatief 1,50 5,00 -- Ja<br />

02 vergunningpunt 2 4,00 Relatief 1,50 5,00 -- Ja<br />

03 vergunningpunt 3 4,00 Relatief 1,50 5,00 -- Ja<br />

04 vergunningpunt 4 4,00 Relatief 1,50 5,00 -- Ja<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

Naam Omschr. Hoogte Maaiveld HDef. Type Cb(D) Cb(A) Cb(N) GeenRefl. GeenDemping D 31 D 63<br />

01 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

02 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

03 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

04 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

05 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

08 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

07 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

09 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

10 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 -5,40<br />

11 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

12 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

13 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

14 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

15 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

06 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

17 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

16 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

Naam D 125 D 250 D 500 D 1k D 2k D 4k D 8k Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k<br />

01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

02 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

03 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

04 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

08 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

07 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

09 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

10 -5,40 -5,40 -5,40 -5,40 -5,40 -5,40 -5,40 0,00 89,50 112,50 121,50 122,50 117,50 110,50<br />

11 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

12 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

13 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

14 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

15 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

06 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

17 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

16 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 84,10 107,10 116,10 117,10 112,10 105,10<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

01 83,10 63,10 120,67<br />

02 83,10 63,10 120,67<br />

03 83,10 63,10 120,67<br />

04 83,10 63,10 120,67<br />

05 83,10 63,10 120,67<br />

08 83,10 63,10 120,67<br />

07 83,10 63,10 120,67<br />

09 83,10 63,10 120,67<br />

10 88,50 68,50 126,07<br />

11 83,10 63,10 120,67<br />

12 83,10 63,10 120,67<br />

13 83,10 63,10 120,67<br />

14 83,10 63,10 120,67<br />

15 83,10 63,10 120,67<br />

06 83,10 63,10 120,67<br />

17 83,10 63,10 120,67<br />

16 83,10 63,10 120,67<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:02:46


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

Naam Omschr. Hoogte Maaiveld HDef. Type Cb(D) Cb(A) Cb(N) GeenRefl. GeenDemping D 31 D 63<br />

01 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

02 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

03 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

04 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

05 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

08 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

07 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

09 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

10 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

11 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

12 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

13 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

14 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

15 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

06 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

17 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

16 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:04:04


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

Naam D 125 D 250 D 500 D 1k D 2k D 4k D 8k Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k<br />

01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

02 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

03 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

04 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

08 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

07 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

09 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

10 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

11 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

12 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

13 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

14 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

15 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

06 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

17 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

16 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 87,10 110,10 119,10 120,10 115,10 108,10<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:04:04


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag vergund<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

01 86,10 66,10 123,67<br />

02 86,10 66,10 123,67<br />

03 86,10 66,10 123,67<br />

04 86,10 66,10 123,67<br />

05 86,10 66,10 123,67<br />

08 86,10 66,10 123,67<br />

07 86,10 66,10 123,67<br />

09 86,10 66,10 123,67<br />

10 86,10 66,10 123,67<br />

11 86,10 66,10 123,67<br />

12 86,10 66,10 123,67<br />

13 86,10 66,10 123,67<br />

14 86,10 66,10 123,67<br />

15 86,10 66,10 123,67<br />

06 86,10 66,10 123,67<br />

17 86,10 66,10 123,67<br />

16 86,10 66,10 123,67<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 2<br />

23-11-2011 15:04:04


Bijlage 3<br />

Invoergegevens geluidmodel


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund Lw 113<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

Naam Omschr. Hoogte Maaiveld HDef. Type Cb(D) Cb(A) Cb(N) GeenRefl. GeenDemping D 31 D 63<br />

01 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

02 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

03 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

04 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

05 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

08 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

07 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

09 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

10 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

11 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

12 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

13 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

14 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

15 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

06 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

17 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

16 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:04:43


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund Lw 113<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

Naam D 125 D 250 D 500 D 1k D 2k D 4k D 8k Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k<br />

01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

02 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

03 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

04 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

08 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

07 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

09 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

10 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

11 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

12 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

13 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

14 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

15 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

06 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

17 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

16 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 72,60 95,60 104,60 105,60 100,60 93,60<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:04:43


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund Lw 113<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

01 71,60 51,60 109,17<br />

02 71,60 51,60 109,17<br />

03 71,60 51,60 109,17<br />

04 71,60 51,60 109,17<br />

05 71,60 51,60 109,17<br />

08 71,60 51,60 109,17<br />

07 71,60 51,60 109,17<br />

09 71,60 51,60 109,17<br />

10 71,60 51,60 109,17<br />

11 71,60 51,60 109,17<br />

12 71,60 51,60 109,17<br />

13 71,60 51,60 109,17<br />

14 71,60 51,60 109,17<br />

15 71,60 51,60 109,17<br />

06 71,60 51,60 109,17<br />

17 71,60 51,60 109,17<br />

16 71,60 51,60 109,17<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

23-11-2011 15:04:43


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag Lw 115<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

Naam Omschr. Hoogte Maaiveld HDef. Type Cb(D) Cb(A) Cb(N) GeenRefl. GeenDemping D 31 D 63<br />

01 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

02 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

03 crossmotor 2,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

04 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

05 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

08 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

07 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

09 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

10 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

11 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

12 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

13 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

14 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

15 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

06 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

17 crossmotor 2,00 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

16 crossmotor 0,50 4,00 Relatief Normale puntbron 4,77 -- -- Nee Nee 0,00 0,00<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:05:27


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag Lw 115<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

Naam D 125 D 250 D 500 D 1k D 2k D 4k D 8k Lwr 31 Lwr 63 Lwr 125 Lwr 250 Lwr 500 Lwr 1k Lwr 2k<br />

01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

02 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

03 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

04 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

05 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

08 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

07 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

09 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

10 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

11 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

12 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

13 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

14 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

15 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

06 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

17 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

16 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 80,10 103,10 112,10 113,10 108,10 101,10<br />

Geomilieu V1.91<br />

23-11-2011 15:05:27


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Model: Basismodel wedstrijddag Lw 115<br />

versie van Motorcrossterrein Reimerswaal - Motorcrossterrein Reimerswaal<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Lijst van Puntbronnen, voor rekenmethode Industrielawaai - IL<br />

Naam Lwr 4k Lwr 8k Lwr Totaal<br />

01 79,10 59,10 116,67<br />

02 79,10 59,10 116,67<br />

03 79,10 59,10 116,67<br />

04 79,10 59,10 116,67<br />

05 79,10 59,10 116,67<br />

08 79,10 59,10 116,67<br />

07 79,10 59,10 116,67<br />

09 79,10 59,10 116,67<br />

10 79,10 59,10 116,67<br />

11 79,10 59,10 116,67<br />

12 79,10 59,10 116,67<br />

13 79,10 59,10 116,67<br />

14 79,10 59,10 116,67<br />

15 79,10 59,10 116,67<br />

06 79,10 59,10 116,67<br />

17 79,10 59,10 116,67<br />

16 79,10 59,10 116,67<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 3<br />

23-11-2011 15:05:27


Bijlage 4<br />

Rekenresultaten trainingsdag vergund


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal<br />

01_A vergunningpunt 1 1,50 43,5 -- -- 43,5<br />

01_B vergunningpunt 1 5,00 51,1 -- -- 51,1<br />

02_A vergunningpunt 2 1,50 47,7 -- -- 47,7<br />

02_B vergunningpunt 2 5,00 51,2 -- -- 51,2<br />

03_A vergunningpunt 3 1,50 48,0 -- -- 48,0<br />

03_B vergunningpunt 3 5,00 51,2 -- -- 51,2<br />

04_A vergunningpunt 4 1,50 46,9 -- -- 46,9<br />

04_B vergunningpunt 4 5,00 50,5 -- -- 50,5<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 4<br />

23-11-2011 15:05:53


Bijlage 5<br />

Rekenresultaten wedstrijddag vergund


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: Basismodel wedstrijddag vergund<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal<br />

01_A vergunningpunt 1 1,50 45,8 -- -- 45,8<br />

01_B vergunningpunt 1 5,00 53,5 -- -- 53,5<br />

02_A vergunningpunt 2 1,50 50,0 -- -- 50,0<br />

02_B vergunningpunt 2 5,00 53,6 -- -- 53,6<br />

03_A vergunningpunt 3 1,50 50,4 -- -- 50,4<br />

03_B vergunningpunt 3 5,00 53,7 -- -- 53,7<br />

04_A vergunningpunt 4 1,50 49,3 -- -- 49,3<br />

04_B vergunningpunt 4 5,00 53,0 -- -- 53,0<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 5<br />

23-11-2011 15:06:25


Bijlage 6<br />

Rekenresultaten trainingsdag Lw 113


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: Basismodel trainingsdag vergund Lw 113<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal<br />

01_A vergunningpunt 1 1,50 31,3 -- -- 31,3<br />

01_B vergunningpunt 1 5,00 39,0 -- -- 39,0<br />

02_A vergunningpunt 2 1,50 35,5 -- -- 35,5<br />

02_B vergunningpunt 2 5,00 39,1 -- -- 39,1<br />

03_A vergunningpunt 3 1,50 35,9 -- -- 35,9<br />

03_B vergunningpunt 3 5,00 39,2 -- -- 39,2<br />

04_A vergunningpunt 4 1,50 34,8 -- -- 34,8<br />

04_B vergunningpunt 4 5,00 38,5 -- -- 38,5<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 6<br />

23-11-2011 15:06:46


Bijlage 7<br />

Rekenresultaten wedstrijddag Lw 115


Akoestisch onderzoek<br />

MC Rilland<br />

Rapport: Resultatentabel<br />

Model: Basismodel wedstrijddag Lw 115<br />

LAeq totaalresultaten voor toetspunten<br />

Groep: (hoofdgroep)<br />

Groepsreductie: Nee<br />

Naam<br />

Toetspunt Omschrijving Hoogte Dag Avond Nacht Etmaal<br />

01_A vergunningpunt 1 1,50 38,8 -- -- 38,8<br />

01_B vergunningpunt 1 5,00 46,5 -- -- 46,5<br />

02_A vergunningpunt 2 1,50 43,0 -- -- 43,0<br />

02_B vergunningpunt 2 5,00 46,6 -- -- 46,6<br />

03_A vergunningpunt 3 1,50 43,4 -- -- 43,4<br />

03_B vergunningpunt 3 5,00 46,7 -- -- 46,7<br />

04_A vergunningpunt 4 1,50 42,3 -- -- 42,3<br />

04_B vergunningpunt 4 5,00 46,0 -- -- 46,0<br />

Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen<br />

Geomilieu V1.91<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498; Bijlage 7<br />

23-11-2011 15:07:14


Bijlage 8<br />

Onderzoek Peutz RC 857-1 d.d. 4 maart 2010


Rapport<br />

Onderzoek geluidreductie motorcrossmotoren<br />

Resultaten geluidmetingen verbeterd uitlaatsysteem<br />

Rapportnummer RC 857-1-RA#002 d.d. 4 maart 2010<br />

Opdrachtgever: KNMV te Arnhem<br />

Rapportnummer: RC 857-1-RA#002<br />

Datum: 4 maart 2010<br />

Ref.: FS/JvH/CJ/RC 857-1-RA#002<br />

Lid ONRI<br />

ISO-9001: 2000 gecertificeerd<br />

Peutz bv<br />

Paletsingel 2, Postbus 696<br />

2700 AR Zoetermeer<br />

Tel. (079) 347 03 47<br />

Fax (079) 361 49 85<br />

info@zoetermeer.peutz.nl<br />

www.peutz.nl<br />

Peutz bv<br />

Lindenlaan 41, Molenhoek<br />

Postbus 66, 6585 ZH Mook<br />

Tel. (024) 357 07 07<br />

Fax (024) 358 51 50<br />

info@mook.peutz.nl<br />

www.peutz.nl<br />

Peutz bv<br />

L. Springerlaan 37, Groningen<br />

Postbus 7, 9700 AA Groningen<br />

Tel. (050) 520 44 88<br />

Fax (050) 526 31 78<br />

info@groningen.peutz.nl<br />

www.peutz.nl<br />

Peutz GmbH<br />

Düsseldorf, Bonn, Berlijn<br />

info@peutz.de<br />

www.peutz.de<br />

Peutz SARL<br />

Paris, Lyon<br />

Info@peutz.fr<br />

www.peutz.fr<br />

Peutz bv<br />

London<br />

info@peutz.co.uk<br />

www.peutz.co.uk<br />

Daidalos Peutz bvba<br />

Leuven<br />

Info@daidalospeutz.be<br />

www.daidalospeutz.be<br />

Köhler Peutz Geveltechniek bv<br />

Zoetermeer<br />

Info@gevel.com<br />

www.gevel.com<br />

Opdrachten worden aanvaard en<br />

uitgevoerd volgens De Nieuwe<br />

Regeling 2005<br />

BTW identificatienummer<br />

NL004933837B01<br />

KvK: 12028033


Inhoud pagina<br />

1. INLEIDING EN SAMENVATTING 3<br />

2. UITGANGSPUNTEN 4<br />

3. METINGEN 5<br />

3.1. Inleiding 5<br />

3.2. Meetmethoden en meetinstrumenten 5<br />

3.3. Meetresultaten 6<br />

3.3.1. KNMV-methode 6<br />

3.3.2. FIM-methode 7<br />

3.3.3. Metingen op grotere afstand (Handleiding 1999) 8<br />

4. BEREKENINGEN 9<br />

4.1. Geluidreducties afzonderlijke motoren 9<br />

4.2. Geluidreductie gehele deelnemersveld tijdens crossen 9<br />

4.3. Berekening bronvermogens 9<br />

5. BEOORDELING EN CONCLUSIE 11<br />

RC 857-1-RA#002 2


1. INLEIDING EN SAMENVATTING<br />

In opdracht van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging te Arnhem (KNMV) is<br />

een onderzoek verricht naar mogelijke reductie van de geluidproductie van<br />

motorcrossmotoren.<br />

Ten behoeve van het onderzoek is een verbeterd uitlaatsysteem ontwikkeld. Op<br />

11 februari 2010 zijn op en rond het crosscircuit te Lierop geluidmetingen verricht om het<br />

effect van deze uitlaat te kunnen vaststellen. De metingen zijn verricht volgens diverse<br />

meetmethoden zoals die in de praktijk gangbaar zijn. Beproefd is een representatieve<br />

selectie van motoren, bestaande uit acht viertaktmotoren en twee tweetaktmotoren.<br />

De resultaten van het onderzoek geven aan dat voor de tijdens de testdag beproefde<br />

crossmotoren het gemiddelde bronvermogen per crossmotor bepaald uit de<br />

passeermetingen (“dynamische KNMV-methode”) kon worden gereduceerd met circa<br />

7 dB(A). Het immissieniveau op enige afstand van het crosscircuit daalde ten gevolge<br />

van het verbeterde uitlaatsysteem met circa 6 dB(A).<br />

Op basis van de resultaten van voorliggend onderzoek zou een (conservatieve) correctie<br />

kunnen worden toegepast van 5 dB(A). Dit betekent dat het gemiddelde bronvermogen<br />

per crossmotor zoals vastgesteld in het Peutz onderzoek uit 2006 (118 à 120 dB(A)) naar<br />

beneden kan worden <strong>bij</strong>gesteld tot 113 à 115 dB(A) per crossmotor indien een verbeterd<br />

uitlaatsysteem wordt toegepast.<br />

Bij toepassing van een dergelijk uitlaatsysteem kan de geluideis behorend <strong>bij</strong> de<br />

dynamische KNMV-methode worden verlaagd van 100 dB(A) naar 95 dB(A).<br />

De aanvullende geluidmetingen zoals verricht aan één crossmotor geven aan dat door<br />

verbetering van het luchtinlaatsysteem (aangepast luchtfilter) een aanvullende<br />

(bescheiden) reductie van de geluidemissie van de crossmotor bereikt kan worden.<br />

Uitgaande van de meest betrouwbare KNMV-methode volgt uit de metingen een<br />

gemiddelde aanvullende reductie van 1,6 dB (afgerond 2 dB). Gegeven de<br />

meetnauwkeurigheid en het feit dat het hier een steekproef betreft aan één crossmotor is<br />

enig voorbehoud ten aanzien van deze conclusie op zijn plaats.<br />

RC 857-1-RA#002 3


2. UITGANGSPUNTEN<br />

In de seizoenen 2005 en 2006 is door Peutz onderzoek verricht naar de destijds actuele<br />

stand van zaken met betrekking tot de bronvermogens van motorcrossmotoren (rapport<br />

RA 857-1 d.d. 12 december 2006). Dit onderzoek gaf aan dat het gemiddelde<br />

bronvermogen van crossmotoren varieerde van circa 118 dB(A) tijdens trainingssituaties<br />

tot circa 120 dB(A) tijdens wedstrijden.<br />

Op basis van de uitlaatgeluiddempers zoals die worden gebruikt in de 'enduro-klasse' is<br />

door de firma HGS in samenwerking met de KNMV een verbeterd uitlaatsysteem<br />

ontwikkeld, bestaande uit een een expansiekamer in de uitlaatbocht en een einddemper<br />

(zie figuur 1), waar<strong>bij</strong> gebruik wordt gemaakt van zowel het absorptie- als het<br />

reflectieprincipe. Deze demper heeft dan ook grotere afmetingen dan de standaard<br />

demper.<br />

Het geluidreducerende effect van het verbeterde uitlaatsysteem is vastgesteld door<br />

middel van metingen aan een representatieve selectie van crossmotoren, waar<strong>bij</strong><br />

verschillende meetmethoden zijn toegepast.<br />

RC 857-1-RA#002 4


3. METINGEN<br />

3.1. Inleiding<br />

In overleg met de KNMV en de Motorsport Organisatie Nederland (MON) is een testdag<br />

georganiseerd op 11 februari 2010 op het crosscircuit te Lierop. De ligging van het<br />

crosscircuit is weergegeven in figuur 2. De metingen zijn gericht op het vaststellen van de<br />

met behulp van het verbeterde uitlaatsysteem haalbare geluidreductie:<br />

− per afzonderlijke crossmotor;<br />

− voor het gehele deelnemersveld.<br />

Beproefd is de volgende, als representatief geldende, selectie van crossmotoren::<br />

– 4 motoren van verschillende merken, in de klasse 250 cc viertakt;<br />

– 4 motoren van verschillende merken, in de klasse 450 cc viertakt;<br />

– 2 tweetaktmotoren.<br />

Bij 1 motor (klasse 450 cc viertakt) zijn tevens aanvullende metingen verricht voor de<br />

situatie waar<strong>bij</strong> naast het verbeterde uitlaatsysteem tevens maatregelen aan het<br />

luchtinlaatsysteem worden getroffen. Deze maatregelen betreffen het plaatsen van een<br />

aangepast luchtfilter (fabrikant TwinAir) en het toepassen van extra geluidabsorberend<br />

materiaal in de behuizing van het luchtinlaatsysteem.<br />

3.2. Meetmethoden en meetinstrumenten<br />

Geluidniveaus zijn bepaald volgens de volgende meetmethoden, die in de praktijk naast<br />

elkaar worden toegepast:<br />

− De dynamische KNMV-methode. Hier<strong>bij</strong> wordt het (volgas) passeergeluid gemeten op<br />

7,5 m afstand voor elke afzonderlijke crossmotor. Conform het KNMV-reglement 2010<br />

mag het geluidniveau hier<strong>bij</strong> maximaal 100 dB(A) bedragen. Het MON-reglement 2010<br />

schrijft een eis voor van 98 dB(A).<br />

− De FIM-methode. Dit betekent dat het geluidniveau wordt gemeten op 0,5 m van de<br />

uitlaat <strong>bij</strong> vast een vastgesteld toerental (circa 3 /4 van het maximaal toerental). In<br />

aanvulling op deze reguliere FIM-methode is tevens de geluidproductie vastgesteld<br />

volgens de nog in ontwikkeling zijnde methode “FIM 2 m Max”. Hier<strong>bij</strong> wordt gemeten op<br />

een afstand van 2 m vanaf de uitlaatopening, waar<strong>bij</strong> het gas snel wordt opengedraaid.<br />

Op deze wijze wordt de volgassituatie zoals die in de praktijk optreedt nagebootst.<br />

RC 857-1-RA#002 5


Tevens is het geluidniveau bepaald conform de methodiek uit het 2005/2006-onderzoek.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt het geluidniveau gemeten op enige afstand van het crossterrein, waar<strong>bij</strong><br />

door alle deelnemers "representatief" wordt gecrost<br />

Er is gebruik gemaakt van de volgende meetinstrumenten:<br />

– Precision Sound Level Meter, fabricaat Brüel & Kjær, type 2250 met microfoon,<br />

fabricaat Brüel & Kjær, type 4189, met windbol;<br />

– Akoestische ijkbron, fabricaat Brüel & Kjær, type 4231.<br />

De metingen ter bepaling van het geluidniveau op afstand werden in het laboratorium<br />

geanalyseerd met behulp van analysesoftware Spectralyzer, door Peutz, versie 3.3.11.<br />

De nauwkeurigheid van de geluidniveaumeter bedraagt volgens IEC 651 type 1 voor de<br />

octaafband met middenfrequentie van 63 Hz ± 1,5 dB, voor de octaafbanden met<br />

middenfrequenties van 125 t/m 4000 Hz ± 1 dB en kan voor de octaafband met<br />

middenfrequentie van 8000 Hz +2 tot -4 dB bedragen. De akoestische ijkbron geeft een<br />

geluidniveau van 93,8 (± 0,25) dB <strong>bij</strong> 25 °C en van 93,8 (± 0,5) dB <strong>bij</strong> 0 °C of 50 °C <strong>bij</strong><br />

een frequentie van 1000 (± 15) Hz.<br />

Ten aanzien van de nauwkeurigheid van de met het gehele meet- en analysesysteem<br />

bepaalde waarde kan gesteld worden dat deze <strong>bij</strong> normaliter in deze situaties optredende<br />

geluidsignalen (spectra en fluctuaties) beter is dan de nauwkeurigheid van de ter plaatse<br />

afgelezen waarde met behulp van bovengenoemde geluidniveaumeter.<br />

3.3. Meetresultaten<br />

3.3.1. KNMV-methode<br />

Metingen conform de KNMV-methode hebben plaatsgevonden op de in figuur 2<br />

aangegeven meetpositie 1, op 7,5 m uit de rijlijn. Op deze meetpositie is het piekniveau<br />

Lmax gemeten, in de meterstand “slow”. De meting is voor elke motor driemaal herhaald.<br />

In tabel 1 zijn de resultaten weergegeven, zowel voor de uitgangssituatie als de situatie<br />

met verbeterd uitlaatsysteem.<br />

RC 857-1-RA#002 6


Tabel 1 : Resultaten metingen KNMV-methode<br />

Nr. Betreft Piekniveau Lmax in dB(A), meterstand “slow”<br />

Standaard uitlaat Verbeterde uitlaat<br />

Meting Meting Meting Gemiddeld<br />

1 2 3<br />

1 Meting Meting Meting<br />

1 2 3<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

Husaberg, 450 cc 4-takt<br />

Honda, 250 cc 4-takt<br />

KTM, 250 cc 2-takt<br />

Kawasaki, 250 cc 4-takt<br />

Suzuki, 250 cc 4-takt<br />

KTM, 450 cc 4-takt<br />

Honda, 450 cc 4-takt<br />

Suzuki, 144 cc 2-takt<br />

Yamaha, 250 cc 4-takt<br />

Kawasaki, 450 cc 4-takt<br />

99<br />

99<br />

97<br />

101<br />

100<br />

101<br />

100<br />

98<br />

100<br />

104<br />

98<br />

98<br />

96<br />

100<br />

101<br />

102<br />

100<br />

98<br />

100<br />

103<br />

100<br />

99<br />

- 2<br />

101<br />

99<br />

- 2<br />

100<br />

- 2<br />

100<br />

103<br />

99<br />

99<br />

97<br />

101<br />

100<br />

102<br />

100<br />

98<br />

100<br />

103<br />

91<br />

94<br />

92<br />

93<br />

92<br />

92<br />

94<br />

92<br />

93<br />

93<br />

91<br />

92<br />

94<br />

95<br />

94<br />

94<br />

93<br />

93<br />

94<br />

92<br />

90<br />

94<br />

93<br />

94<br />

93<br />

- 2<br />

97<br />

93<br />

92<br />

93<br />

Gemiddeld 1<br />

91<br />

93<br />

93<br />

94<br />

93<br />

93<br />

95<br />

93<br />

93<br />

93 (91) 3<br />

1 Energetisch gemiddelde op basis van 3 passages.<br />

2 Bij passage was geen sprake van een volgassituatie.<br />

3 Waarde tussen haakjes betreft energetisch gemiddelde van 3 passages waar<strong>bij</strong> tevens het<br />

luchtinlaatsysteem is verbeterd (plaatsing TwinAir luchtfilter, gemiddelde waarde met- en zonder<br />

extra absorptiemateriaal in behuizing).<br />

3.3.2. FIM-methode<br />

Metingen hebben plaatsgevonden conform de FIM-methode en de methode “FIM 2 m<br />

Max”. De meetresultaten zijn samengevat in tabel 2.<br />

Tabel 2 : Resultaten metingen FIM-methode en methode "FIM 2 m Max"<br />

Nr. Betreft Piekniveau Lmax in dB(A), meterstand “slow”<br />

Standaard uitlaat Verbeterde uitlaat<br />

FIM-methode FIM 2 m Max FIM-methode FIM 2 m Max<br />

1 Husaberg, 450 cc 4-takt<br />

92<br />

112<br />

92<br />

105<br />

2 Honda, 250 cc 4-takt<br />

92<br />

117<br />

92<br />

112<br />

3 KTM, 250 cc 2-takt<br />

94<br />

108<br />

94<br />

106<br />

4 Kawasaki, 250 cc 4-takt<br />

93<br />

113<br />

89<br />

107<br />

5 Suzuki, 250 cc 4-takt<br />

92<br />

114<br />

90<br />

110<br />

6 KTM, 450 cc 4-takt<br />

93<br />

117<br />

93<br />

109<br />

7 Honda, 450 cc 4-takt<br />

96<br />

117<br />

93<br />

114<br />

8 Suzuki, 144 cc 2-takt<br />

95<br />

106<br />

92<br />

109<br />

9 Yamaha, 250 cc 4-takt<br />

94<br />

108<br />

90<br />

109<br />

10 Kawasaki, 450 cc 4-takt<br />

96<br />

117<br />

93 113 (110) 1 (108) 2<br />

1<br />

waarde na maatregelen aan luchtinlaatsysteem: plaatsing TwinAir luchtfilter.<br />

2 idem met extra absorptiemateriaal in behuizing luchtinlaatsysteem.<br />

RC 857-1-RA#002 7


3.3.3. Metingen op grotere afstand (Handleiding 1999)<br />

Metingen zijn verricht op meetpositie 2 op circa 120 m afstand, gemeten vanaf de rand<br />

van het circuit. Tijdens de metingen werd gebruik gemaakt van het in figuur 2<br />

aangegeven deel van het circuit. De metingen zijn verricht in de situatie waar<strong>bij</strong> alle 10<br />

motoren gelijktijdig in de baan waren. Het achtergrondgeluidniveau ter hoogte van<br />

meetpositie 2 ten tijde van de geluidmetingen bedroeg circa 50 dB(A) (vastgesteld tijdens<br />

pauze). De metingen zijn verricht in zowel de uitgangssituatie als de situatie met<br />

verbeterd uitlaatsysteem. De meetresultaten zijn opgenomen in tabel 3. weergegeven zijn<br />

zowel het op positie 2 gemeten equivalente geluidniveau (Leq) over de geheel meetduur,<br />

als het interval waarbinnen de gemeten piekniveaus (Lmax) zich bevonden. In figuur 3 zijn<br />

de vastgestelde equivalente geluidniveaus voor beide situaties spectraal weergegeven (in<br />

tertsbanden).<br />

Tabel 3 : Resultaten metingen op grotere afstand<br />

Betreft Equivalent geluidniveau<br />

(Leq) in dB(A)<br />

Standaard uitlaat<br />

Verbeterde uitlaat<br />

69<br />

63<br />

Piekniveau (Lmax) in dB(A)<br />

76 - 84<br />

69 - 75<br />

Ter illustratie is in onderstaande afbeeldingen 1 en 2 het verloop van het<br />

geluiddrukniveau op meetpositie 2 als functie van de tijd weergegeven voor<br />

respectievelijk de situatie met een standaard uitlaat en met een verbeterde uitlaat.<br />

Afbeelding 1: Het ter hoogte van positie 2 gemeten geluiddrukniveau als functie van de<br />

tijd <strong>bij</strong> 10 rijders in de baan met een een standaard uitlaat.<br />

Afbeelding 2: Het ter hoogte van positie 2 gemeten geluiddrukniveau als functie van de tijd <strong>bij</strong> 10<br />

rijders in de baan met een verbeterde uitlaat.<br />

RC 857-1-RA#002 8


4. BEREKENINGEN<br />

4.1. Geluidreducties afzonderlijke motoren<br />

Uit de meetresultaten volgens de KNMV-methode (tabel 1) en de FIM-methoden (tabel 2)<br />

kan per motor (voor elke meetmethode) de met het verbeterde uitlaatsysteem behaalde<br />

geluidreductie worden berekend. Deze rekenresultaten zijn weergegeven in<br />

onderstaande tabel 4.<br />

Tabel 4 : Behaalde geluidreductie per methode<br />

Nr. Betreft Geluidreductie in dB(A), voor methode<br />

KNMV (7,5 m) FIM (0,5 m) FIM, 2 m Max<br />

1 Husaberg, 450 cc 4-takt<br />

8<br />

2 Honda, 250 cc 4-takt<br />

6<br />

3 KTM, 250 cc 2-takt<br />

4<br />

4 Kawasaki, 250 cc 4-takt<br />

7<br />

5 Suzuki, 250 cc 4-takt<br />

7<br />

6 KTM, 450 cc 4-takt<br />

9<br />

7 Honda, 450 cc 4-takt<br />

5<br />

8 Suzuki, 144 cc 2-takt<br />

5<br />

9 Yamaha, 250 cc 4-takt<br />

7<br />

10 Kawasaki, 450 cc 4-takt 10 (12) 1,2<br />

0<br />

7<br />

0<br />

5<br />

0<br />

2<br />

4<br />

6<br />

2<br />

4<br />

0<br />

8<br />

3<br />

3<br />

3<br />

-3<br />

4<br />

-1<br />

3<br />

4 (7) 1 (9) 2<br />

Gemiddeld 6,8 1,9 3,5<br />

1 waarde na maatregelen aan luchtinlaatsysteem: plaatsing TwinAir luchtfilter<br />

2 idem met extra absorptiemateriaal in behuizing luchtinlaatsysteem<br />

4.2. Geluidreductie gehele deelnemersveld tijdens crossen<br />

Uit de metingen zoals verricht op meetpositie 2 op enige afstand van het crossterrein,<br />

volgt dat met behulp van het verbeterde uitlaatsysteem een reductie is behaald van het<br />

equivalente geluidniveau van circa 6 dB(A). Deze waarde correspondeert goed met de<br />

voor afzonderlijke motoren gemeten geluidreducties (voor de KNMV-methode gemiddeld<br />

circa 7 dB(A)). De op meetpositie 2 gemeten piekniveaus (Lmax) werden met behulp van<br />

het verbeterde geluidsysteem ook met 7 à 9 dB(A) gereduceerd.<br />

4.3. Berekening bronvermogens<br />

In het in 2005/2006 verrichte onderzoek is vastgesteld dat het gemiddelde<br />

immissierelevante bronvermogen per crossmotor 118 à 120 dB(A) bedraagt. Deze<br />

waarde is bepaald op basis van geluidmetingen op enige afstand van het crosscircuit,<br />

waar<strong>bij</strong> wordt teruggerekend naar een gemiddeld bronvermogen met behulp van de<br />

middels een akoestisch rekenmodel berekende geluidoverdracht. Hier<strong>bij</strong> wordt in principe<br />

uitgegaan van een geluidabsorberende bodem voor het crossterrein (bodemfactor 0,8).<br />

RC 857-1-RA#002 9


Ten tijde van de metingen op 11 februari 2010 was er sprake van een sneeuwdek (van<br />

slechts 1 à 2 cm). De meetresultaten op meetpositie 2 geven echter aan dat ten gevolge<br />

van de extra geluidabsorptie van dit sneeuwdek de geluidoverdracht dusdanig afwijkt van<br />

de "normale" situatie, dat <strong>bij</strong> het terugrekenen naar een gemiddeld bronvermogen dit<br />

bronvermogen onrealistisch hoog wordt. In het voorliggend onderzoek worden derhalve<br />

uitsluitend geluidreducties gepresenteerd.<br />

De afwijkende bodemfactor ten gevolge van het sneeuwdek treedt in gelijke mate op in<br />

de uitgangssituatie als in de situatie met verbeterd uitlaatsysteem en is derhalve niet van<br />

invloed op de geluidreductie (verschilmeting onder gelijke omstandigheden).<br />

RC 857-1-RA#002 10


5. BEOORDELING EN CONCLUSIE<br />

De resultaten van het onderzoek geven aan dat voor de tijdens de testdag beproefde<br />

crossmotoren het gemiddelde bronvermogen per crossmotor bepaald uit de<br />

passeermetingen (“dynamische KNMV-methode”) kon worden gereduceerd met circa<br />

7 dB(A). Het immissieniveau op enige afstand van het crosscircuit daalde ten gevolge<br />

van het verbeterde uitlaatsysteem met circa 6 dB(A).<br />

Uit de FIM en de “FIM 2 m Max” methode volgt met het verbeterde uitlaatsysteem een<br />

geringere geluidreductie van respectievelijk circa 2 en 3,5 dB. Hier<strong>bij</strong> dient opgemerkt te<br />

worden dat <strong>bij</strong> de FIM methode de geluidproductie van de crossmotor in een vrijwel<br />

onbelaste toestand wordt vastgesteld. Uit vele praktijkmetingen blijkt dat er een slechte<br />

correlatie is tussen de geluidproductie van een crossmotor in onbelaste toestand en de in<br />

de praktijk optredende geluidproductie van een crossmotor tijdens het rijden op het<br />

circuit. Bij de “FIM 2 m Max”-methode is sprake van een zeer kortdurende<br />

belastingstoestand. Hierdoor correleert het meetresultaat beter met de metingen volgens<br />

de KNMV-methode (7,5 m). Wel is de spreiding in het meetresultaat groter dan <strong>bij</strong> de<br />

KNMV-methode.<br />

De aanvullende geluidmetingen zoals verricht aan één crossmotor geven aan dat door<br />

verbetering van het luchtinlaatsysteem (aangepast luchtfilter) een aanvullende<br />

(bescheiden) reductie van de geluidemissie van de crossmotor bereikt kan worden.<br />

Uitgaande van de (meest betrouwbare) KNMV-methode volgt uit de metingen een<br />

gemiddelde aanvullende reductie van 1,6 dB (afgerond 2 dB). Gegeven de<br />

meetnauwkeurigheid en het feit dat het hier een steekproef betreft aan één crossmotor is<br />

enige voorbehoud ten aanzien van deze conclusie op zijn plaats.<br />

Op basis van de resultaten van voorliggend onderzoek zou een (conservatieve) correctie<br />

kunnen worden toegepast van 5 dB(A). Dit betekent dat het gemiddelde bronvermogen<br />

per crossmotor zoals vastgesteld <strong>bij</strong> Peutz onderzoek uit 2006 (118 à 120 dB(A)) naar<br />

beneden kan worden <strong>bij</strong>gesteld tot 113 à 115 dB(A) per crossmotor indien een verbeterd<br />

uitlaatsysteem wordt toegepast.<br />

Bij toepassing van een dergelijk uitlaatsysteem kan de geluideis behorend <strong>bij</strong> de<br />

dynamische KNMV-methode worden verlaagd van 100 dB(A) naar 95 dB(A).<br />

In de praktijk kan worden vastgesteld dat er ten gevolge van wisselende omstandigheden<br />

(soort evenement, capaciteiten van de deelnemers, lay-out en hoogteverschillen in het<br />

crossterrein) sprake is van een zekere mate van spreiding van het bronvermogen rond de<br />

gemiddelde waarde. Dit geldt zowel voor de uitgangssituatie als de situatie met verbeterd<br />

uitlaatsysteem. Er kan derhalve niet worden uitgesloten dat het gemiddelde<br />

bronvermogen na maatregelen nog 1 à 2 dB lager zou kunnen zijn dan de in het<br />

voorliggend ondrzoek gepresenteerde waarden (van 113 à 115 dB(A)). Een gemiddeld<br />

RC 857-1-RA#002 11


onvermogen na voorzieningen van 112 dB(A) lijkt echter de ondergrens te vormen die<br />

in de praktijk kan worden benaderd met de in het voorliggend rapport genoemde<br />

maatregelen (verbeterd uitlaatsysteem, montage luchtfilter met betere geluiddemping).<br />

Dit rapport bestaat uit:<br />

12 pagina's,<br />

3 figuren.<br />

Zoetermeer,<br />

RC 857-1-RA#002 12


Calculat versie 3.4.4 bestandsnaam: rc857.lvn R#:3, 7<br />

Spectrale weergave equivalente geluidniveau ter hoogte van meetpositie 2<br />

Situatie met standaard uitlaatdemper en situatie met verbeterde uitlaatdemper<br />

NR. Rec-Nr. OMSCHRIJVING<br />

01 #3 68,7 dB(A) Situatie met standaard uitlaatdempers<br />

03 #7 62,6 dB(A) Situatie met verbeterde uitlaatdempers<br />

rapport nr. RC 857-1<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

re 2.10 -5 Pa<br />

31.5 63 125 250 500 1k 2k 4k 8k<br />

frequentie [Hz]<br />

#3 #7<br />

Rec.nr Leq getalwaarden behorend <strong>bij</strong> grafiek:<br />

#3 70,1 71,9 71,5 61,5 59,8 65,0 63,9 54,1 35,7 dB<br />

#7 68,6 67,9 69,5 61,0 57,1 59,1 55,2 45,8 32,7 dB<br />

figuur nr. 3


Bijlage 3:<br />

Luchtkwaliteit


Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied<br />

Motorcrossterrein Rilland


Opdrachtgever BRO Boxtel<br />

Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied<br />

Motorcrossterrein Rilland<br />

Postbus 4<br />

5280 AA BOXTEL<br />

Projectnummer 20110498<br />

Status rapport /versie nr. Definitief 01<br />

Datum 1 februari 2012<br />

Opgesteld door ing. F.H. Henrichs<br />

Gecontroleerd door C.J.M. Machielsen<br />

Voor akkoord drs. ing. M.G.A. van den Brink<br />

Paraaf<br />

~dv'rs~~rs<br />

ruimte<br />

infira<br />

~3QUW<br />

milieu<br />

~''1<br />

Versie nr. Datum Omschrijving Opgesteld door Gecontroleerd door<br />

D01 01-02-2012 Onderzoek luchtkwaliteit FH ~ '~ CM ~~~~<br />

P~s~b~s ~4~.56 ~. (~ ~.~2) ~5f~48 ~.<br />

49~~ CCU C~ost~rh~u~ fi. (~ 1~2) 4355~~<br />

N~~ve~t~i~ 2~b ~r~~o~~gelad~i~~~rs.r~l<br />

4~~3 ~~ C~~ste~h~~a~ wv~rv~.~g~l~dv~~~urs.nl<br />

. ~,w..<br />

~_:, ~qg<br />

~_ 4<br />

8 ~J tl<br />

--- CERTIFICATION<br />

NEN-EM IStJ9001


© AGEL adviseurs 2012<br />

AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 1<br />

INHOUD blz.<br />

1 INLEIDING 2<br />

2 WETTELIJK KADER 3<br />

2.1 Wet milieubeheer 3<br />

2.2 Tijdelijk verhoogde grenswaarden (derogatie) 3<br />

2.3 Uitvoeringsregels 4<br />

2.3.1 Besluit ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (NIBM) 4<br />

2.3.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 4<br />

2.3.3 Projectsaldering 5<br />

2.3.4 Besluit gevoelige bestemmingen 5<br />

2.3.5 NSL 6<br />

3 PLANONTWIKKELING 7<br />

3.1 Ligging Motorcrossterrein Rilland 7<br />

3.2 Omschrijving nieuwe ruimtelijke ontwikkeling 7<br />

4 UITGANGSPUNTEN 8<br />

4.1 Onderzoeksgebied en emissiebronnen 8<br />

4.2 Wegverkeersbronnen 8<br />

4.2.1 Autonome situatie 8<br />

4.2.2 Plansituatie 8<br />

5 EFFECTBEOORDELING LUCHTKWALITEIT (NIBM TOETS) 10<br />

6 TOETS PLANLOCATIE 11<br />

7 SAMENVATTING EN CONCLUSIE 12<br />

BIJLAGEN<br />

1. Berekeningsinvoergegevens<br />

2. Berekeningsresultaten<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan<br />

ook zonder voorgaande toestemming van AGEL adviseurs, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander<br />

werk dan waarvoor het is vervaardigd.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 2<br />

1 INLEIDING<br />

In opdracht van BRO Boxtel is door AGEL adviseurs een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd ten<br />

behoeve van het legaliseren van het Motorcrossterrein Rilland, gelegen aan de Bathseweg te<br />

Rilland.<br />

Omdat het vigerend bestemmingsplan dient te worden gewijzigd zal in het kader van de<br />

ruimtelijke ordening procedure dienen te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de<br />

wettelijke normen voor luchtkwaliteit.<br />

Bij planontwikkelingen dient het aspect luchtkwaliteit te worden beschouwd waar<strong>bij</strong> getoetst<br />

dient te worden aan de luchtkwaliteiteisen.<br />

Met betrekking tot de onderhavige ontwikkeling is er sprake van een effect naar de omgeving<br />

als gevolg van de activiteiten op het terrein en een effect naar de omgeving als gevolg van<br />

wijzigingen in de verkeersstromen (verkeersaantrekkende werking). Tevens vindt er ook<br />

blootstelling plaats ter plaatse van de ontwikkeling.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 3<br />

2 WETTELIJK KADER<br />

2.1 Wet milieubeheer<br />

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op grond van de Wet milieubeheer. De basis is<br />

te vinden in hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer en in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2 <strong>bij</strong> deze wet waarin de<br />

verschillende grens- en richtwaarden zijn opgenomen. De grenswaarden in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2 van de Wet<br />

milieubeheer zijn afkomstig uit de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit en gelden voor de<br />

buitenlucht. Het gaat om de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden,<br />

zwevende deeltjes (PM10 en vanaf 2015 PM2,5), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen,<br />

cadmium, kwik, nikkel en PAK’s.<br />

Voor luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de maatgevende stoffen. Andere<br />

stoffen uit het ‘Wet luchtkwaliteit’ hebben slechts een beperkte invloed op de luchtkwaliteit en<br />

worden daarom in het voorliggend onderzoek buiten beschouwing gelaten.<br />

De onderstaande tabel 2.1 geeft de luchtkwaliteitseisen weer voor NO2 en PM10.<br />

Tabel 2.1: Luchtkwaliteitseisen voor NO2 en PM10.<br />

Stof Type norm Eis Van kracht vanaf<br />

NO2<br />

PM10<br />

Grenswaarde<br />

(uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3)<br />

Plandrempel voor zeer drukke verkeerssituaties<br />

(uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden)<br />

Grenswaarde<br />

(jaargemiddelde in µg/m3)<br />

Plandrempel<br />

(jaargemiddelde in µg/m3)<br />

Grenswaarde<br />

(jaargemiddelde in µg/m3)<br />

Grenswaarde<br />

(24 uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3)<br />

200<br />

40<br />

40<br />

50<br />

1-1-2015<br />

1-6-2011<br />

In de Wet milieubeheer is het toepasbaarheidsbeginsel in artikel 5.19 lid 2 opgenomen. Het<br />

gaat daarin voornamelijk om de toegankelijkheid van plaatsen. De luchtkwaliteit hoeft niet<br />

beoordeeld te worden op:<br />

a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben<br />

en waar geen vaste bewoning is, en/of;<br />

b. terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende<br />

gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van<br />

toepassing zijn, en/of;<br />

c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter<br />

toegang tot de middenberm hebben.<br />

2.2 Tijdelijk verhoogde grenswaarden (derogatie)<br />

De EU heeft Nederland in april 2009 (grotendeels) derogatie verleend, waardoor de<br />

bovengenoemde grenswaarden voor PM10 en NO2 pas in respectievelijk 2011 en 2015 van<br />

kracht zullen zijn.<br />

Tot 1 januari 2015 geldt er nog voor stikstofdioxide (NO2) een verhoogde grenswaarde van<br />

60 µg/m 3 (jaargemiddelde) en 300 µg/m 3 (uurgemiddelde).<br />

De betekenis van de tijdelijk verhoogde grenswaarde <strong>bij</strong> besluitvorming is beperkt omdat ze<br />

steeds in samenhang dient te worden gezien met de verplichting om in 2015 de grenswaarde te


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 4<br />

bereiken. Wel dient te worden gewaarborgd dat in de derogatieperiode, als gevolg van de<br />

ontwikkeling, de tijdelijke grenswaarde niet zal worden overschreden.<br />

De relevante zichtjaren zijn derhalve 2012 (huidige situatie), 2015 (grenswaarde voor NO2 van<br />

kracht) en 2022 (toekomstige situatie).<br />

2.3 Uitvoeringsregels<br />

Bij de Wet milieubeheer hoort een aantal uitvoeringsregels. Deze uitvoeringsregels zijn<br />

vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr). Dit<br />

zijn:<br />

- Besluit niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen (Besluit NIBM) (Stb. 2007, 440);<br />

- Regeling niet in betekende mate <strong>bij</strong>dragen (Stcrt. 2007, 218);<br />

- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Stcrt. 2007, 220);<br />

- Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (Stcrt. 2007, 218).<br />

- Het Besluit gevoelige bestemming (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2009, 14).<br />

2.3.1 Besluit ‘Niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen’ (NIBM)<br />

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende<br />

mate <strong>bij</strong>draagt aan de concentratie NO2 of PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet<br />

langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een<br />

overschrijding van grenswaarden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet<br />

milieubeheer.<br />

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de<br />

ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking<br />

hebben op het begrip NIBM. Een project wordt als NIBM beschouwd als aannemelijk is, dat het<br />

project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3%<br />

(1,2 µg/m 3 ). De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal<br />

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).<br />

De toetsing aan grenswaarden blijft <strong>bij</strong> de beoordeling van NIBM achterwege, ongeacht of in de<br />

huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.<br />

Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging in de omgeving als<br />

gevolg van de ontwikkeling, afgezet tegen de autonome ontwikkeling. Dit staat los van de<br />

heersende luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling.<br />

De planontwikkeling valt buiten de in de Regeling NIBM opgenomen categorieën van projecten.<br />

Indien gemotiveerd kan worden dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een<br />

categorie uit de Regeling NIBM valt of de 3% grens niet overschrijdt, is geen verdere toetsing<br />

nodig. Uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM volgt dat het project dan in ieder geval<br />

NIBM is.<br />

2.3.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit<br />

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) bevat voorschriften over metingen en<br />

berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen<br />

en te beoordelen. De luchtkwaliteit moet alleen bepaald (gemeten of berekend) worden op<br />

plaatsen waar de blootstelling significant is.<br />

Toetsing langs wegen<br />

In artikel 70 van de Rbl 2007 zijn voorschriften voor de beoordeling van de luchtkwaliteit langs<br />

wegen opgenomen. Voor NO2 en PM10 geldt dat een meet- of rekenpunt langs wegen:<br />

1. representatief moet zijn voor een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter;


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 5<br />

2. ligt op maximaal 10 meter van de wegrand;<br />

3. wanneer binnen 10 meter geen representatief punt voor een straatsegment van 100 meter<br />

verkregen kan worden, mag het meet- of rekenpunt op grotere afstand liggen dan 10<br />

meter van de wegrand, zodanig dat wel een representatief punt wordt verkregen.<br />

Toetsing op overige plaatsen<br />

In artikel 22 van de Rbl 2007 wordt gesteld dat de luchtkwaliteit dient te worden getoetst op<br />

plaatsen waar de bevolking kan worden blootgesteld gedurende een voor luchtkwaliteit<br />

significante periode. In de <strong>toelichting</strong> op de Rbl 2007 staat dat wordt uitgegaan van een<br />

verblijfsduur die gemiddeld <strong>bij</strong> een functie te verwachten is.<br />

Het verblijf van personen ter plaatse van het motorcrossterrein vindt plaats op wedstrijddagen<br />

en trainingsdagen. Op wedstrijddagen is er sprake van publiek bestaande uit circa 25 personen<br />

die gemiddeld 8 uur aanwezig zullen zijn. Op trainingsdagen is het aanwezige publiek zeer<br />

beperkt is (circa 2 à 3 personen). Omdat daar<strong>bij</strong> trainingsdagen gemiddeld 4 uur duren worden<br />

deze dagen voor toetsing aan blootstelling als niet relevant beschouwd.<br />

Op basis van wedstrijddagen kan als significante verblijfstijd een dag (etmaal) worden<br />

aangehouden zodat de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling in principe op een<br />

etmaalnorm dient te worden getoetst. Dit houdt in dat op het terrein zelf alleen op de<br />

daggemiddelde norm van PM10 dient te worden getoetst. Voor NO2 geldt naast een<br />

jaargemiddelde alleen een uurgemiddelde norm zodat (zie Luchtkwaliteitseisen voor NO2 en<br />

PM10 in tabel 3.1).<br />

Zeezoutcorrectie<br />

Als gevolg van artikel 35, zesde lid van de Rbl 2007 mogen concentraties die zich van nature in<br />

de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens in de beoordeling<br />

van luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes buiten beschouwing worden gelaten.<br />

De zeezoutcorrectie mag toegepast worden vanwege het aandeel van het relatief ongevaarlijke<br />

zeezout aan de concentratie PM10.<br />

Gemiddeld over heel Nederland leidt het aandeel zeezout in de PM10 concentratie tot<br />

6 overschrijdingsdagen van de etmaalnorm per jaar meer.<br />

De zeezoutcorrectie voor de jaargemiddelde concentratie dient te gebeuren door aftrek van een<br />

plaatsafhankelijke waarde conform de tabel zoals die is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 4 van de<br />

Rbl 2007.<br />

Voor de gemeente Reimerswaal bedraagt de plaatsafhankelijke waarde 5 µg/m 3 .<br />

2.3.3 Projectsaldering<br />

De Wet luchtkwaliteit voorziet in de mogelijkheid van saldering. Met saldering wordt in het<br />

algemeen bedoeld dat een verslechtering van de kwaliteit van het milieu op een bepaalde<br />

locatie, wordt gecompenseerd door een verbetering op een andere locatie. Artikel 5.16, lid 1b<br />

onder 1 van de Wm spreekt over de luchtkwaliteit ‘per saldo’ verbetert of ten minste gelijk blijft.<br />

Bij het toepassen van saldering moet worden voldaan aan de eisen gesteld in artikel 5.16, lid 5<br />

Wm en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.<br />

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn er geen mogelijkheden voor projectsaldering.<br />

2.3.4 Besluit gevoelige bestemmingen<br />

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze Amvb<br />

wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de na<strong>bij</strong>heid van provinciale en<br />

rijkswegen beperkt. Aangemerkt als gevoelige bestemming zijn:


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 6<br />

- gebouwen met de <strong>bij</strong>behorende terreinen van scholen,<br />

- kinderdagverblijven en<br />

- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.<br />

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn<br />

stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in<br />

zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen<br />

en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.<br />

Met betrekking tot de bestemmingen binnen de onderhavige ontwikkeling is het Besluit<br />

gevoelige bestemmingen niet van toepassing.<br />

2.3.5 NSL<br />

De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).<br />

Het NSL is een nationaal programma als bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer.<br />

Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor<br />

luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is een bundeling van regionale plannen en omvat alle<br />

geplande maatregelen en grote projecten die zonder maatregelen tot een overschrijding van de<br />

grenswaarden kunnen leiden. De in het NSL vermelde projecten kunnen na inwerkingtreding<br />

van het NSL zonder individuele toets aan de grenswaarden uitgevoerd worden.<br />

Met ingang van 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden en heeft een looptijd van vijf<br />

jaar. Na vaststelling van het NSL zijn tussentijdse wijzigingen mogelijk welke aan de jaarlijkse<br />

monitoringsronde zijn gekoppeld.<br />

De nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is niet in het NSL opgenomen.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 7<br />

3 PLANONTWIKKELING<br />

3.1 Ligging Motorcrossterrein Rilland<br />

Het Motorcrossterrein Rilland is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal en<br />

ten oosten van de woonkernen Rilland en Bath. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de<br />

Bathseweg en aan de westzijde aan de Bathsesdijk. Beide wegen kunnen aangemerkt worden<br />

als een erftoegangsweg. Het plangebied ontsluit aan de westzijde op de Bathsedijk.<br />

De RD-coördinaten van het terrein zijn X = 73.900 en Y = 379.970.<br />

In figuur 2.1 is de ligging van het motorcrossterrein weergegeven.<br />

Figuur 2.1: Situering Motorcrossterrein Rilland<br />

Westerschelde<br />

3.2 Omschrijving nieuwe ruimtelijke ontwikkeling<br />

Plangebied<br />

Rijn-Schelde kanaal<br />

Het Motorcrossterrein Rilland is eind jaren 70 in gebruik genomen. In 1995 is door de gemeente<br />

Reimerswaal voor het motorcrossterrein een milieuvergunning verleend. Op basis van deze<br />

vergunning en de hier<strong>bij</strong> behorende voorschriften kan aanspraak gemaakt worden op het<br />

gebruik van het motorcrossterrein voor trainingdagen en wedstrijddagen. De totale<br />

openstellingsduur in één week bedraagt 7 uur en 50 minuten.<br />

Het aantal wedstrijddagen bedraagt 7 per jaar. Het aantal trainingsdagen is afhankelijk van de<br />

weersomstandigheden en bedraagt maximaal 40 per jaar. Het crossterrein wordt in hoofdzaak<br />

door crossmotoren gebruikt.<br />

Tijdens de wedstrijddagen zijn maximaal circa 120 personen aanwezig en tijdens de<br />

trainingsdagen maximaal circa 30 personen. De verkeersaantrekkende werking bedraagt op<br />

wedstrijddagen circa 25 personenauto’s van het publiek en circa 50 personenauto’s van de<br />

deelnemers. Daarnaast komen er op wedstrijddagen circa 3 vrachtauto’s. Op trainingsdagen is<br />

er sprake van circa 2 auto’s van publiek en 10 auto’s van deelnemers.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 8<br />

4 UITGANGSPUNTEN<br />

4.1 Onderzoeksgebied en emissiebronnen<br />

In de Rbl 2007 is bepaald dat de luchtkwaliteit moet worden berekend voor die plaatsen waar<br />

de bevolking naar redelijke verwachting kan worden blootgesteld aan luchtverontreiniging.<br />

Hier<strong>bij</strong> kan onderscheid worden gemaakt tussen de omgeving van de planlocatie waar<strong>bij</strong> de<br />

invloed van de ontwikkeling merkbaar zal zijn en de planlocatie zelf.<br />

In de omgeving is sprake van een effect op de luchtkwaliteit als gevolg van de<br />

verkeersgeneratie van de ontwikkeling. De invloed van de ontwikkeling zal daar<strong>bij</strong> in hoofdzaak<br />

merkbaar zijn langs de Bathseweg.<br />

Voor het plangebied is sprake van het beoordelen van de luchtkwaliteit als gevolg van het op<br />

basis van het blootstellingscriterium relevante emissiebronnen. Op basis van het<br />

blootstellingscriterium betreft dit alleen PM10 emissiebronnen (zie paragraaf 2.3.2).<br />

4.2 Wegverkeersbronnen<br />

4.2.1 Autonome situatie<br />

De voor het onderhavige project relevante weg is de Bathseweg. De verkeersintensiteit van<br />

deze weg is niet beschikbaar. De Bathseweg wordt in hoofdzaak gebruikt voor de ontsluiting<br />

van het buurtschap Bath. Het buurtschap telt circa 60 woningen. Uitgaande van kentallen van<br />

het CROW van 6 voertuigbewegingen per gemiddelde weekdagetmaal per woning, kan de<br />

verkeersgeneratie van het buurtschap worden geschat op, afgerond, 400<br />

motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de voertuigverdeling kan worden uitgegaan van<br />

kentallen voor een wijkverzamelweg: 95,5% licht, 3,5% middelzwaar en 1% zwaar. De<br />

verkeersintensiteit kan voor alle te beschouwen zichtjaren worden gehanteerd.<br />

De verkeersgegevens zijn in onderstaande tabel 4.1 samengevat.<br />

Tabel 4.1: Verkeersgegevens zonder ontwikkeling (autonome situatie).<br />

Naam Etmaalintensiteit % LV % MZ % ZV<br />

Bathseweg 400 95,5% 3,5% 1,0%<br />

4.2.2 Plansituatie<br />

Met betrekking tot de plansituatie wordt uitgegaan van de verkeersgegevens uit tabel 4.1,<br />

opgehoogd met het verkeer als gevolg van de wijziging in de verkeersgeneratie van de<br />

ontwikkeling.<br />

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald door bezoekers en deelnemers.<br />

De verkeersaantrekkende werking bedraagt op wedstrijddagen circa 25 personenauto’s van het<br />

publiek en circa 50 personenauto’s van deelnemers. Daarnaast komen er op wedstrijddagen<br />

circa 3 vrachtauto’s. Op trainingsdagen is er sprake van circa 2 auto’s van publiek en 10 auto’s<br />

van deelnemers. Het aantal wedstrijddagen bedraagt 7 per jaar. Het aantal trainingsdagen is<br />

afhankelijk van de weersomstandigheden en bedraagt maximaal 40 per jaar.<br />

Per jaar is er sprake van 2 x 7 x (25 + 50) = 1050 personenautobewegingen ten behoeve van<br />

wedstrijden en 2 x 40 x (2 + 10) = 960 personenautobewegingen ten behoeve van trainingen.<br />

Totaal 2010 personenautobewegingen per jaar. Het jaargemiddelde komt dan op<br />

2010 / 365 = 5,5 personenautobewegingen per gemiddelde weekdag. Het jaargemiddelde van<br />

het aantal vrachtautobewegingen komt op 2 x 7 x 3 / 365 = 0,11 per gemiddelde weekdag.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 9<br />

Op basis van een worst case benadering kan voor de emissie van een middelzware<br />

vrachtwagen worden uitgegaan van een emissie die ten hoogste gelijk is aan de emissie van<br />

6 personenauto’s 1 . Per gemiddelde weekdag is voor het aantal vrachtwagens sprake van een<br />

equivalent van 0,11 x 6 = 0,7 personenauto’s.<br />

De planontwikkeling veroorzaakt aldus een toename van circa 6 equivalent personenautobewegingen<br />

per gemiddelde weekdag (jaargemiddelde).<br />

1 Op basis van de emissiecijfers van NO2 voor 2012.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 10<br />

5 EFFECTBEOORDELING LUCHTKWALITEIT (NIBM TOETS)<br />

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende<br />

mate <strong>bij</strong>draagt aan de concentratie NO2 of PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet<br />

langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een<br />

overschrijding van grenswaarden. Een project wordt als NIBM beschouwd als aannemelijk is,<br />

dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan<br />

3% (1,2 µg/m 3 ). De toetsing aan grenswaarden blijft <strong>bij</strong> de beoordeling van NIBM achterwege,<br />

ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.<br />

Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging in de omgeving als<br />

gevolg van de ontwikkeling, afgezet tegen de autonome ontwikkeling. Dit staat los van de<br />

heersende luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling.<br />

De planontwikkeling valt buiten de in de Regeling NIBM opgenomen categorieën van projecten.<br />

Indien gemotiveerd kan worden dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een<br />

categorie uit de Regeling NIBM valt of de 3% grens niet overschrijdt, is geen verdere toetsing<br />

nodig. Uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM volgt dat het project dan in ieder geval<br />

NIBM is.<br />

In de Regeling NIBM is het percentage van 3% voor bepaalde situaties uitgewerkt in concrete<br />

getallen. De grens voor woningbouwplannen met 1 ontsluitingsweg ligt <strong>bij</strong> 3% op 1.500<br />

woningen. De verkeersgeneratie van 1.500 woningen bedraagt op basis van het CROW kental<br />

van 6 personenautobewegingen per etmaal per woning 9.000 personenautobewegingen per<br />

etmaal.<br />

Het effect op de luchtkwaliteit op de omgeving behoeft voor de planontwikkeling alleen te<br />

worden bepaald langs de Bathseweg. De toename van het verkeer op de Bathseweg is op basis<br />

van een worst case benadering bepaald op 6 personenautobewegingen per gemiddelde<br />

weekdag (zie paragraaf 4.2.2). Dit houdt in dat de planontwikkeling als NIBM kan worden<br />

beschouwd.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 11<br />

6 TOETS PLANLOCATIE<br />

Voor de planlocatie is sprake van het beoordelen van de luchtkwaliteit uitgaande van een<br />

verblijfsduur die gemiddeld <strong>bij</strong> de functie is te verwachten. Hier<strong>bij</strong> dient de significante<br />

blootstellingsperiode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Uitgaande dat relevante<br />

blootstelling (<strong>bij</strong> niet deelnemers) alleen <strong>bij</strong> wedstrijddagen plaatsvindt dient op een verblijfstijd<br />

van een dag (etmaal) te worden getoetst. Trainingsdagen kunnen in dit kader, op grond van<br />

het gering aantal blootgestelden, anders dan deelnemers, als niet relevant worden beschouwd.<br />

In de Wet milieubeheer geldt voor de significante blootstellingperiode van het motorcrossterrein<br />

de 24-uurgemiddelde norm voor PM10 en de uurgemiddelde norm voor NO2.<br />

Het uurgemiddelde voor NO2 van 200 µg/m 3 mag 18 keer per jaar mag worden overschreden.<br />

Overschrijdingen van het uurgemiddelde van 200 µg/m 3 voor NO2 komt in Nederland praktisch<br />

niet voor behalve na<strong>bij</strong> zeer grote stookinstallaties.<br />

Het 24-uurgemiddelde voor PM10 van 50 µg/m 3 mag 35 keer per jaar worden overschreden.<br />

Omdat er 7 wedstrijddagen per jaar worden gehouden betekent dit dat overschrijding van de<br />

grenswaarde als gevolg van de planontwikkeling alleen plaats kan vinden, wanneer de<br />

24-uurgemiddeldenorm op basis van de achtergrondconcentratie (inclusief de concentraties van<br />

lokale bronnen) meer dan 28 keer per jaar (35 – 7) wordt overschreden.<br />

In de omgeving van het motorcrossterrein zijn er geen lokale bronnen welke verhogend werken<br />

op de achtergrondconcentratie. De dichtst<strong>bij</strong>zijnde lokale bron betreft de op circa 500 meter<br />

afstand gelegen Schansweg welke het buurtschap Bath ontsluit.<br />

De achtergrondconcentraties PM10 zijn berekend met behulp van het rekenprogramma Geoair,<br />

versie 2.11. Dit programma is een 1-op-1 implementatie van het CAR II-model. Deze<br />

rekenmethode sluit aan op de Standaard Rekenmethode I van de Regeling beoordeling<br />

luchtkwaliteit 2007. De achtergrondconcentraties worden op basis van RD-coördinaten bepaald.<br />

Ten behoeve van de bepaling achtergrondconcentratie is midden op het terrein een fictieve weg<br />

ingevoerd met een intensiteit van 0 motorvoertuigen per etmaal.<br />

In onderstaande tabel 6.1 zijn de achtergrondconcentraties voor de situatie zonder de<br />

planontwikkeling weergegeven voor de relevante zichtjaren.<br />

Tabel 6.1: Overschrijdingen uurnorm PM10 van de achtergrondconcentratie.<br />

Zichtjaar 2012 2015 2022<br />

Aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde PM10 van 50 µg/m 3 4 3 2<br />

Uit het overzicht blijkt dat het hoogste aantal overschrijdingen per jaar als gevolg van de<br />

achtergrondconcentratie 4 bedraagt. Bij 7 wedstrijddagen per jaar kan in een worst case<br />

situatie, waar<strong>bij</strong> elke wedstrijddag een overschrijding veroorzaakt, de grenswaarde van<br />

35 overschrijdingen per jaar nooit worden overschreden.<br />

De uitvoer van de bepaling van de achtergrondconcentratie is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2.


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 12<br />

7 SAMENVATTING EN CONCLUSIE<br />

In opdracht van BRO is door AGEL adviseurs een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd ten<br />

behoeve van het legaliseren van het Motorcrossterrein Rilland, gelegen aan de Bathseweg te<br />

Rilland. Omdat het vigerend bestemmingsplan dient te worden gewijzigd zal in het kader van de<br />

ruimtelijke ordening procedure dienen te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de<br />

wettelijke normen voor luchtkwaliteit.<br />

Bij planontwikkelingen dient het aspect luchtkwaliteit te worden beschouwd waar<strong>bij</strong> getoetst<br />

dient te worden aan de luchtkwaliteiteisen. Met betrekking tot de onderhavige ontwikkeling is er<br />

sprake van een effect naar de omgeving als gevolg van de activiteiten op het terrein en een<br />

effect naar de omgeving als gevolg van wijzigingen in de verkeersstromen<br />

(verkeersaantrekkende werking). Tevens vindt er ook blootstelling plaats ter plaatse van de<br />

ontwikkeling.<br />

Het Motorcrossterrein Rilland is eind jaren 70 in gebruik genomen. In 1995 is door de gemeente<br />

Reimerswaal voor het motorcrossterrein een milieuvergunning verleend. Op basis van deze<br />

vergunning en de hier<strong>bij</strong> behorende voorschriften kan aanspraak gemaakt worden op het<br />

gebruik van het motorcrossterrein voor trainingdagen en wedstrijddagen. Het aantal<br />

wedstrijddagen bedraagt 7 per jaar. Het aantal trainingsdagen is afhankelijk van de<br />

weersomstandigheden en bedraagt maximaal 40 per jaar. Het crossterrein wordt in hoofdzaak<br />

door crossmotoren gebruikt.<br />

Tijdens de wedstrijddagen zijn maximaal circa 120 personen aanwezig en tijdens de<br />

trainingsdagen maximaal circa 30 personen. De verkeersaantrekkende werking bedraagt op<br />

wedstrijddagen circa 25 personenauto’s van het publiek en circa 50 personenauto’s van<br />

deelnemers. Daarnaast komen er op wedstrijddagen circa 3 vrachtauto’s. Op trainingsdagen is<br />

er sprake van circa 2 auto’s van publiek en 10 auto’s van deelnemers.<br />

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat de luchtkwaliteit moet worden<br />

berekend voor die plaatsen waar de bevolking naar redelijke verwachting kan worden<br />

blootgesteld aan luchtverontreiniging.<br />

Hier<strong>bij</strong> kan onderscheid worden gemaakt tussen de omgeving van de planlocatie waar<strong>bij</strong> de<br />

invloed van de ontwikkeling merkbaar zal zijn en de planlocatie zelf.<br />

Omgeving planlocatie (NIBM-toets)<br />

De voor het onderhavige project relevante weg is de Bathseweg. De verkeersintensiteit is niet<br />

beschikbaar. De Bathseweg wordt in hoofdzaak gebruikt voor de ontsluiting van het buurtschap<br />

Bath. Het buurtschap telt circa 60 woningen. Uitgaande van kentallen van het CROW van<br />

6 voertuigbewegingen per etmaal per woning kan de verkeersgeneratie van het buurtschap<br />

worden geschat op 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal.<br />

In de plansituatie wordt de verkeersintensiteit op de Bathseweg opgehoogd als gevolg van de<br />

verkeersgeneratie van de ontwikkeling. Het jaargemiddelde van het aantal<br />

personenautobewegingen bedraagt 5,5 per gemiddelde weekdag. Het jaargemiddelde van het<br />

aantal vrachtautobewegingen bedraagt 0,11 per gemiddelde weekdag. Op basis van een worst<br />

case benadering kan voor de emissie van een middelzware vrachtwagen worden uitgegaan van<br />

een emissie die ten hoogste gelijk is aan de emissie van 6 personenautobewegingen. Per<br />

gemiddelde weekdag is voor het aantal vrachtwagenbewegingen dan sprake van een equivalent<br />

van 0,7 personenautobewegingen. Per saldo veroorzaakt de planontwikkeling een toename van<br />

circa 6 (equivalent) personenautobewegingen per gemiddelde weekdag (jaargemiddelde). In de<br />

Regeling NIBM is de grens voor woningbouwplannen met 1 ontsluitingsweg bepaald op 1.500<br />

woningen. De verkeersgeneratie van 1.500 woningen bedraagt op basis van CROW kentallen


AGEL adviseurs<br />

D01 Onderzoek luchtkwaliteit 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland februari 2012<br />

te Rilland blad 13<br />

9.000 personenautobewegingen per etmaal. Dit houdt in dat de planontwikkeling als NIBM kan<br />

worden beschouwd.<br />

Planlocatie<br />

Voor de planlocatie is sprake van het beoordelen van de luchtkwaliteit uitgaande van een<br />

verblijfsduur die gemiddeld <strong>bij</strong> de functie is te verwachten. Hier<strong>bij</strong> dient de significante<br />

blootstellingperiode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Uitgaande dat relevante<br />

blootstelling (<strong>bij</strong> niet deelnemers) alleen <strong>bij</strong> wedstrijddagen plaatsvindt dient op een verblijfstijd<br />

van een dag (etmaal) te worden getoetst. Trainingsdagen kunnen in dit kader, op grond van<br />

het gering aantal blootgestelden, anders dan deelnemers, als niet relevant worden beschouwd.<br />

In de Wet milieubeheer geldt voor de significante blootstellingperiode van het motorcrossterrein<br />

de 24-uurgemiddelde norm voor PM10 en de uurgemiddelde norm voor NO2.<br />

Overschrijdingen van het uurgemiddelde van 200 µg/m 3 voor NO2 komt in Nederland praktisch<br />

niet voor behalve na<strong>bij</strong> zeer grote stookinstallaties.<br />

Het 24-uurgemiddelde voor PM10 van 50 µg/m 3 mag 35 keer per jaar worden overschreden. Als<br />

gevolg van de achtergrondconcentratie PM10 vindt er maximaal 4 keer per jaar een<br />

overschrijding plaats (situatie 2012). Bij 7 wedstrijddagen per jaar kan in een worst case<br />

situatie, waar<strong>bij</strong> elke wedstrijddag een overschrijding veroorzaakt, de grenswaarde van<br />

35 overschrijdingen per jaar nooit worden overschreden.<br />

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de<br />

voorgenomen ontwikkeling.


BIJLAGE 1<br />

Berekeningsinvoergegevens


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2012<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Naam Omschrijving Snelheidsindicatie Wegtype<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal Buitenweg 9 - Open gebied (1)<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:02


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2012<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Vegetation along road Dist.L Dist.R Intensiteit %LV %MV %ZV<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 1.00 - Geen of weinig 5,00 5,00 0,00 -- -- --<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:02


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2015<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Naam Omschrijving Snelheidsindicatie Wegtype<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal Buitenweg 9 - Open gebied (1)<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:18


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2015<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Vegetation along road Dist.L Dist.R Intensiteit %LV %MV %ZV<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 1.00 - Geen of weinig 5,00 5,00 0,00 -- -- --<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:18


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2022<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Naam Omschrijving Snelheidsindicatie Wegtype<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal Buitenweg 9 - Open gebied (1)<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:35


D01 Onderzoek luchtkwaliteit<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland te Rilland<br />

Model:2022<br />

Listing of Wegen, for method Luchtvervuiling - CAR II<br />

AGEL adviseurs<br />

20110498, <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1<br />

Nr Vegetation along road Dist.L Dist.R Intensiteit %LV %MV %ZV<br />

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

1 1.00 - Geen of weinig 5,00 5,00 0,00 -- -- --<br />

Geoair V2.11<br />

1-2-2012 11:51:35


BIJLAGE 2<br />

Berekeningsresultaten


Model: 2012 (Referentie jaar: 2012)<br />

Id Omschrijving Jaargem. Conc. Achtergrond # Ovschr. grens Ovschr grens?<br />

Links Rechts Links Rechts Links Rechts<br />

01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal 17.03 17.03 17.03 4 4 Nee Nee<br />

Geoair V2.11<br />

Stof:Kleine deeltjes 10um (PM10) met zeezout corr.<br />

1 februari 2012, 11:55 hr blz. 1


Model: 2015 (Referentie jaar: 2015)<br />

Id Omschrijving Jaargem. Conc. Achtergrond # Ovschr. grens Ovschr grens?<br />

Links Rechts Links Rechts Links Rechts<br />

01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal 16.50 16.50 16.50 3 3 Nee Nee<br />

Geoair V2.11<br />

Stof:Kleine deeltjes 10um (PM10) met zeezout corr.<br />

1 februari 2012, 11:55 hr blz. 1


Model: 2022 (Referentie jaar: 2022)<br />

Id Omschrijving Jaargem. Conc. Achtergrond # Ovschr. grens Ovschr grens?<br />

Links Rechts Links Rechts Links Rechts<br />

01 Fictieve weg 0 mvt/etmaal 15.28 15.28 15.28 2 2 Nee Nee<br />

Geoair V2.11<br />

Stof:Kleine deeltjes 10um (PM10) met zeezout corr.<br />

1 februari 2012, 11:54 hr blz. 1


Bijlage 4:<br />

Externe veiligheid


Toets Externe Veiligheid<br />

Plangebied<br />

Motorcrossterrein Rilland


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 1<br />

INHOUD blz.<br />

1 INLEIDING 2<br />

2 OMSCHRIJVING ONTWIKKELINGSLOCATIE 3<br />

2.1 Ligging Motorcrossterrein Rilland 3<br />

2.2 Omschrijving nieuwe ruimtelijke ontwikkeling 3<br />

3 VEILIGHEIDSBELEID 5<br />

3.1 Algemeen 5<br />

3.2 Plaatsgebonden risico 5<br />

3.3 Groepsrisico 5<br />

3.3.1 De verantwoordingsplicht groepsrisico 6<br />

3.3.2 Verantwoordingsplicht plasbrandaandachtsgebied (PAG) 7<br />

3.3.3 Verantwoordingsplicht zelfredzaamheid 7<br />

3.3.4 Verantwoordingsplicht hulpdiensten 7<br />

3.4 Kwetsbare objecten 7<br />

3.5 Beperkt kwetsbare objecten 7<br />

3.6 Regelgeving 8<br />

4 INVENTARISATIE AANWEZIGE RISICOBRONNEN 9<br />

4.1 Algemeen 9<br />

4.2 Inventarisatie BEVI inrichtingen 10<br />

4.3 Inventarisatie transportroutes 10<br />

4.4 Inventarisatie buisleiding 12<br />

5 TOETS VEILIGHEIDSBELEID 13<br />

5.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer 13<br />

5.2 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVG) 13<br />

5.3 Huidig beleid buisleidingen 14<br />

6 SAMENVATTING EN CONCLUSIE 15<br />

© AGEL adviseurs 2012<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan<br />

ook zonder voorgaande toestemming van AGEL adviseurs, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander<br />

werk dan waarvoor het is vervaardigd.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 2<br />

1 INLEIDING<br />

In opdracht van BRO Boxtel is door AGEL adviseurs een onderzoek uitgevoerd naar de<br />

veiligheidsaspecten van aanwezige risicobronnen in de omgeving<br />

van het Motorcrossterrein Rilland, gelegen aan de Bathseweg te Rilland.<br />

Het motorcrossterrein is reeds een groot aantal jaren op deze locatie gevestigd. De locatie is<br />

echter niet positief opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. De gemeente Reimerswaal is<br />

voornemens om het motorcrossterrein op te nemen in het nieuw op te stellen bestemmingsplan<br />

voor het buitengebied van Reimerswaal. Formeel is er sprake van een nieuwe ruimtelijke<br />

ontwikkeling.<br />

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de grens- en richtwaarde voor externe<br />

veiligheid. Het doel van het onderzoek is om op basis van een inventarisatie van de aanwezige<br />

risicobronnen te toetsen of de definitieve bestemming van de locatie als motorcrossterrein kan<br />

voldoen aan de grens- en richtwaarde voor externe veiligheid.<br />

In hoofdstuk 2 zal ingegaan worden op de ligging van de onderzoekslocatie en het gebruik van<br />

het motorcrossterrein. Hoofdstuk 3 geeft een omschrijving van het huidige veiligheidsbeleid en<br />

in hoofdstuk 4 worden de resultaten gegeven van de inventarisatie van de aanwezige<br />

risicobronnen. De beoordeling van de risicobronnen vindt plaats in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6<br />

sluit de rapportage af met een samenvatting en conclusie.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 3<br />

2 OMSCHRIJVING ONTWIKKELINGSLOCATIE<br />

2.1 Ligging Motorcrossterrein Rilland<br />

Het Motorcrossterrein is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal en ten<br />

oosten van de woonkernen Rilland en Bath. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de<br />

Bathseweg en aan de westzijde aan de Bathsesdijk. Beide wegen kunnen aangemerkt worden<br />

als erftoegangsweg. Aan de noord- en westzijde grenst het plangebied aan het natuurgebied<br />

Bathse Schor en Kreek. Het plangebied ontsluit aan de westzijde op de Bathsedijk. De<br />

Westerschelde is gelegen ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 500 meter en<br />

het Rijn-Scheldekanaal ten oosten op een afstand van circa 900 meter.<br />

In figuur 2.1 is de ligging van het Motorcrossterrein Rilland weergegeven.<br />

Figuur 2.1: Situering Motorcrossterrein Rilland<br />

Westerschelde<br />

2.2 Omschrijving nieuwe ruimtelijke ontwikkeling<br />

Plangebied<br />

Rijn-Schelde kanaal<br />

Het Motorcrossterrein Rilland is eind jaren 70 in gebruik genomen. In 1995 is door de gemeente<br />

Reimerswaal voor het motorcrossterrein een milieuvergunning verleend. Op basis van deze<br />

vergunning en de hier<strong>bij</strong> behorende voorschriften kan aanspraak gemaakt worden op het<br />

gebruik van het motorcrossterrein voor trainingdagen en wedstrijddagen. De totale<br />

openstellingsduur in één week bedraagt 7 uur en 50 minuten.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 4<br />

Tijdens de wedstrijddagen zijn maximaal circa 120 personen aanwezig en tijdens de<br />

trainingsdagen maximaal circa 30 personen. Indien deze personenaantallen worden<br />

omgerekend naar een continue verblijfsduur dan is er binnen het plangebied sprake van een<br />

personendichtheid van 2 tot 3 personen.<br />

Er is geen sprake van opslag van motorbrandstoffen. De deelnemers brengen elk hun eigen<br />

brandstof mee.<br />

Het op basis van de Wet milieubeheer vergunde gebruik is niet opgenomen in het vigerend<br />

bestemmingsplan Buitengebied. Deze tekortkoming wil men <strong>bij</strong> de herziening van het vigerend<br />

bestemmingsplan herstellen. Ondanks het feitelijk bestaan van het motorcrossterrein is juridisch<br />

gezien sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Bij het positief bestemmen van het<br />

motorcrossterrein wil men ook voorzien in beperkte bebouwingsmogelijkheden van een<br />

clubgebouw en een stallingsloods voor de interne transportmiddelen zoals een tractor en een<br />

shovel.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 5<br />

3 VEILIGHEIDSBELEID<br />

3.1 Algemeen<br />

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden<br />

risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast is voor de beoordeling van belang of er sprake<br />

is van een kwetsbaar object dan wel van een beperkt kwetsbaar object.<br />

3.2 Plaatsgebonden risico<br />

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat, één persoon die onafgebroken en<br />

onbeschermd op een plaats langs een transportroute of na<strong>bij</strong> een inrichting verblijft, komt te<br />

overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van<br />

gevaarlijke stoffen. Daar<strong>bij</strong> is de omvang van het risico een functie van de afstand waar<strong>bij</strong><br />

geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PRrisicocontouren.<br />

De PR contour geldt voor kwetsbare objecten als een grenswaarde en mag niet<br />

worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR contour van 10 -6 als<br />

richtwaarde. Van een richtwaarde kan op basis van gewichtige redenen worden afgeweken.<br />

Hier<strong>bij</strong> kan o.a. gedacht worden aan zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of<br />

planologische redenen.<br />

Figuur 3.1 Gevaarbron met PR contouren 10 -5 en 10 -6<br />

3.3 Groepsrisico<br />

Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van<br />

een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het<br />

(dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan<br />

waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening<br />

met de aard en dichtheid van de bebouwing in de na<strong>bij</strong>heid van de transportroute.<br />

Het groepsrisico kan niet in contouren worden vertaald zoals het plaatsgebonden risico, maar<br />

wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek word de groepsgrootte van aantallen<br />

slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 6<br />

wordt van een ongeval (y-as). In figuur 3.2 is een voorbeeld van een dergelijke grafiek<br />

weergegeven.<br />

Figuur 3.2 Voorbeeld groepsrisicocurve<br />

De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve; de fN-curve.<br />

Het verloop van deze curve geeft een beeld van het groepsrisico.<br />

In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde<br />

maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een richtwaarde en<br />

heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in<br />

de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een<br />

verantwoordingsverplichting. Bij deze verantwoordingsplicht moet o.a. aandacht besteed<br />

worden aan mogelijkheden tot risicoreducenrende maatregelen, plasbrandaandachtsgebied,<br />

zelfredzaamheid, inzetbaarheid hulpdiensten e.d..<br />

3.3.1 De verantwoordingsplicht groepsrisico<br />

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt o.a. in dat naast een rekenkundige<br />

beoordeling van de hoogte van het groepsrisico ook een beoordeling moet plaatsvinden naar de<br />

aspecten ‘plasbrandaandachtsgebied’, ‘zelfredzaamheid’ en ‘bestrijdbaarheid’ van het ongeval.<br />

Deze beoordeling is noodzakelijk indien sprake is van de ligging van (beperkt) kwetsbare<br />

objecten binnen een plasbrandaandachtsgebied, een overschrijding van de oriëntatiewaarde<br />

van het groepsrisico en <strong>bij</strong> een toename van het groepsrisico indien het totale groepsrisico<br />

beneden de oriënterende waarde blijft.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 7<br />

De verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden over het gebied dat aangemerkt<br />

wordt als het invloedsgebied dan wel veiligheidsgebied van de gevaarbron. In veel gevallen is<br />

voor de omvang van het invloedsgebied de 1% letaliteit van het maatgevend ongevalscenario<br />

bepalend. Dit is de afstand waar<strong>bij</strong> 1% van de slachtoffers van het ongeval komt te overlijden.<br />

Vaak wordt uit pragmatische overwegingen een invloedsgebied van 200 meter aangehouden<br />

omdat de personendichtheid op een afstand groter dan 200 meter van de risicobron weinig<br />

effect geeft op de berekening van het groepsrisico daar deze berekening gebaseerd is op de<br />

omvang van het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van het ongeval. Voor de inzetbaarheid<br />

van hulpdiensten en de mogelijkheid tot zelfredzaamheid is deze beperking niet gewenst. De<br />

capaciteitsbepaling van de hulpdiensten wordt ook mede bepaald door het aantal niet dodelijk<br />

gewonden. Voor o.a. LPG tankstations is door het ministerie een invloedsgebied vastgesteld van<br />

150 meter.<br />

3.3.2 Verantwoordingsplicht plasbrandaandachtsgebied (PAG)<br />

Het plasbrandaandachtsgebied is het gebied van 30 meter uit de rechter rand van een rijstrook<br />

van een weg dan wel 30 meter uit het midden van de buitenste spoorlijn welke deel uitmaken<br />

van de hoofdinfrastructuur van het rijkswegennet en spoornet. Indien kwetsbare objecten zijn<br />

gelegen binnen dit gebied dient rekening gehouden te worden met de effecten van een<br />

plasbrand. In de verantwoording moet de gemeente <strong>bij</strong> bouwplannen in deze gebieden<br />

motiveren waarom op deze locatie wordt gebouwd.<br />

3.3.3 Verantwoordingsplicht zelfredzaamheid<br />

Zelfredzaamheid is het vermogen van de burger om zichzelf of andere burgers in veiligheid te<br />

brengen zonder tussenkomst van professionele hulpverleners <strong>bij</strong> de dreiging van, of het<br />

optreden van, een gevaarlijke situatie. Hier<strong>bij</strong> spelen o.a. een belangrijke rol de fysieke<br />

gesteldheid van de aanwezige personen, de beschikbare vluchtmogelijkheden en de<br />

mogelijkheden tot tijdig waarschuwen.<br />

3.3.4 Verantwoordingsplicht hulpdiensten<br />

In de verantwoordingsplicht moet met name aandacht worden besteed aan de benodigde en<br />

aanwezige hulpverleningscapaciteit, de inzet van blusmiddelen, bereikbaarheid en dergelijke.<br />

Het brandweeradvies is hier<strong>bij</strong> een belangrijke informatiebron.<br />

3.4 Kwetsbare objecten<br />

Onder kwetsbare objecten worden o.a. verstaan:<br />

• Woningen, woonschepen, woonwagens, woongebouwen e.d., tenzij verspreid gelegen met<br />

een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.<br />

• Verblijfsgebouwen zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen e.d..<br />

• Overige gebouwen waar grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag<br />

aanwezig zijn zoals kantoorgebouwen met een bvo van meer dan 1500 m² of<br />

winkelcomplexen met meer dan 5 winkels.<br />

3.5 Beperkt kwetsbare objecten<br />

Als beperkt kwetsbare objecten worden o.a. aangemerkt:<br />

• verspreid gelegen woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;<br />

• dienst- en bedrijfswoningen;<br />

• kantoorgebouwen tot 1500 m²;<br />

• horeca-inrichtingen;<br />

• bedrijfsgebouwen;


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 8<br />

• recreatie-inrichtingen tot een verblijf van niet meer dan 50 personen gedurende meerdere<br />

aaneengesloten dagen;<br />

• winkels welke niet aangemerkt worden als kwetsbaar object.<br />

In deze situatie dient het motorcrossterrein aangemerkt te worden als een beperkt kwetsbaar<br />

object in verband met de beperkte verblijfstijd van de personen binnen het motorcrossterrein.<br />

3.6 Regelgeving<br />

Het overheidsbeleid betreffende externe veiligheid is nog in ontwikkeling en inmiddels voor<br />

bepaalde onderdelen in wettelijke besluiten en circulairs vastgelegd. Het onderzoek is<br />

gebaseerd op de navolgende besluiten/circulaires:<br />

• Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)<br />

• Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)<br />

• Vuurwerkbesluit<br />

• Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVG)<br />

• Concept Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev)<br />

• Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)<br />

Naast bovenstaande besluiten en circulaires, welke met name gericht zijn op grotere<br />

risicobronnen, zijn in het Besluit algemene regels voor inrichtingen ook veiligheidsvoorschriften<br />

opgenomen voor o.a. de opslag van vuurwerk tot een maximale hoeveelheid van 1.000 kg, de<br />

opslag van propaan in tanks tot een maximale hoeveelheid van 13.000 kg en de opstelling van<br />

aardgasmeet- of regelstation.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 9<br />

4 INVENTARISATIE AANWEZIGE RISICOBRONNEN<br />

4.1 Algemeen<br />

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:<br />

• Risicokaart provincie Zeeland;<br />

• Informatie gemeente Reimerswaal.<br />

Bij de inventarisatie is uitgegaan van de navolgende verdeling in risicobronnen:<br />

• BEVI-inrichtingen<br />

• Transportroutes vervoer gevaarlijke stoffen<br />

• Buisleidingen<br />

Voor de inventarisatie van de risicobronnen is voor de BEVI-inrichtingen uitgegaan van een<br />

onderzoeksgebied met een straal van 2000 meter rond de locatie van het motorcrossterrein.<br />

Voor de overige risicobronnen is de afstand bepaald tot de meest na<strong>bij</strong>gelegen risicobron.<br />

In figuur 4.1 is een deel van de risicokaart weergegeven voor de woonplaats Rilland. De ligging<br />

van Motorcrossterrein Rilland is in rood omkadert aangegeven. In tabel 4.1 zijn de<br />

risicobronnen aangegeven met de afstand tot de begrenzing van het motorcrossterrein<br />

Figuur 4.1: Risicokaart Rilland<br />

6<br />

4<br />

5<br />

7<br />

3<br />

1<br />

2<br />

Motorcrossterrein Rilland


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 10<br />

Tabel 4.1: Risicobronnen omgeving Motorcrossterrein Rilland<br />

Nr. Locatie Type risicobron Afstand (m) tot<br />

plangebied<br />

1 Westerschelde Transportroute vaarweg 500<br />

2 Rijn-Schelde kanaal Transportroute vaarweg 900<br />

3 Buisleiding Dow Benelux + hogedrukgasleiding 1800<br />

4 Riksweg A58 Transportroute weg 2500<br />

5 Spoorlijn Vlissingen – B. op Zoom Transportroute spoor 2600<br />

6 Bevi inrichting LPG tankstation 2600<br />

7 Bathseweg 45 Propaaninstallatie 450<br />

4.2 Inventarisatie BEVI inrichtingen<br />

Binnen een straal van 2.000 meter van het plangebied komen geen BEVI inrichtingen voor. De<br />

meest na<strong>bij</strong> gelegen inrichting die valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid<br />

inrichtingen is gelegen ten noordoosten van het plangebied en betreft een LPG tankstation aan<br />

de Valckenisseweg 5 te Rilland. De afstand tot het plangebied bedraagt ca. 2.600 meter.<br />

4.3 Inventarisatie transportroutes<br />

Op basis van het toekomstige Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) wordt thans<br />

gewerkt aan het opstellen van een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de<br />

weg, spoor en water. In het Basisnet wordt voor alle rijkswegen, hoofdvaarwegen en<br />

spoorwegen een risicoplafond, dus hoeveel risico er maximaal mag zijn, vastgesteld voor het<br />

vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risicoplafond zal worden vastgelegd middels een<br />

veiligheidsafstand waarbinnen geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze<br />

veiligheidsafstand komt overeen met de PR 10 -6 contour voor het plaatsgebonden risico.<br />

Daarnaast wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in<br />

het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Transportbedrijven weten hierdoor hoeveel<br />

gevaarlijke stoffen ze maximaal kunnen vervoeren over welke route. Gemeenten weten zo of<br />

gebouwen wel of niet in een gebied mogen worden gebouwd en aan welke eisen die gebouwen<br />

moeten voldoen. Zo zijn er meerdere partijen die hier baat <strong>bij</strong> hebben. De definitieve<br />

ontwerpen voor Basisnet Water, Spoor en Weg zijn inmiddels vastgesteld en aan de Tweede<br />

Kamer aangeboden.<br />

Op basis van het ontwerp basisnet zijn in de omgeving van Rilland de navolgende<br />

transportroutes aangewezen:<br />

• Voor het wegverkeer Rijksweg A58;<br />

• Voor het railverkeer de spoorlijn Vlissingen – Bergen op Zoom;<br />

• Voor de vaarwegen de Westerschelde en het Rijn-Scheldekanaal.<br />

In figuur 4.1 is de ligging van de transportroutes aangegeven.<br />

Uit de beoordeling van de ligging van het plangebied tot deze transportroutes blijkt dat de<br />

transportroutes gelegen zijn op een afstand van 500 meter en meer. Op basis van deze grote<br />

afstanden kan met zekerheid gesteld worden dat het plangebied niet gelegen is binnen de<br />

veiligheidszone van een transportroute. De maximale omvang van de veiligheidszone van een<br />

transportroute voor weg en spoorwegen bedraagt circa 100 meter. Voor de vaarwegen is in het<br />

definitief ontwerp aangegeven dat de PR contour voor zowel de rode als zwarte vaarwegen<br />

naar verwachting gelegen is binnen de waterlijn van de vaarweg. De Westerschelde kan<br />

aangemerkt worden als een rode vaarweg bestemd als toegang naar een zeehaven en een<br />

zwarte vaarweg als een belangrijke binnenvaarweg.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 11<br />

In figuur 4.2. is de ligging van de vaarwegen na<strong>bij</strong> de woonplaats Rilland weergegeven.<br />

Figuur 4.2: Vaarwegen na<strong>bij</strong> de woonplaats Rilland (bron definitief ontwerp Basisnet water)<br />

Plangebied<br />

Daarnaast is de ontwikkelingslocatie eveneens gelegen buiten het invloedsgebied voor de<br />

ongevalscenario’s brand en explosie van brandbare vloeistoffen en/of brandbare gassen over de<br />

weg, spoor en vaarweg. Deze ongevalscenario’s worden in het toekomstige basisnet veelal als<br />

maatgevend aangemerkt voor de bepaling van de hoogte van het groepsrisico. Het maximale<br />

invloedsgebied van een explosie (warme BLEVE) bedraagt circa 350 meter.<br />

Voor vaarwegen naar zeehavens is in het definitief ontwerp Basisnet Water aangegeven dat de<br />

verantwoording van het groepsrisico middels een berekening dient te worden bepaald. Op dit<br />

moment is hiervoor echter nog geen rekenmethode voor beschikbaar. Op basis van het<br />

gegeven dat er ter hoogte van het plangebied sprake is van een zeer lage personendichtheid<br />

per hectare en de verblijfstijd van de personen binnen het plangebied zeer beperkt is, kan met<br />

zekerheid gesteld worden dat er geen sprake is van een overschrijding van het groepsrisico.<br />

De personendichtheid binnen het invloedsgebied wordt bepaald door de woonkern Bath. Binnen<br />

deze woonkern zijn circa 55 woningen aanwezig. Uitgaande van een kengetal van 2,4 persoon<br />

per woning is sprake van een personendichtheid van 132 personen. Indien uitgegaan wordt van<br />

een invloedsgebied met een breedte van 500 meter en een totale lengte van 2,5 km is er<br />

sprake van een personendichtheid van circa 1 persoon per hectare.<br />

Provinciale wegen en gemeentelijke wegen maken geen onderdeel uit van het Basisnet. In<br />

specifieke situaties, zoals de aanwezigheid van LPG tankstations of risicovolle inrichtingen, kan<br />

sprake zijn van een verhoogd vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze situatie is hier geen<br />

spraken van.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 12<br />

4.4 Inventarisatie buisleiding<br />

Uit de beoordeling van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied<br />

geen ondergrondse buisleidingen aanwezig zijn die relevant zijn voor de beoordeling van het<br />

aspect externe veiligheid. Voor externe veiligheid gaat het hier<strong>bij</strong> om buisleidingtransport van<br />

gevaarlijke stoffen onder hoge druk voor aardgas, olieproducten, chemicaliën en CO2. Het<br />

betreft hier buisleidingen die onderdeel uitmaken van hoofdtransportnet binnen Nederland. Het<br />

distributienetwerk van de energiebedrijven maakt hier geen onderdeel van uit.<br />

De meest na<strong>bij</strong> gelegen buisleidingen betreffen een leiding van Dow Benelux Holding en een<br />

hogedrukgasleiding van de Gasunie. Beide gasleidingen liggen ten noorden van het plangebied<br />

op een afstand van 1.800 meter. Op basis van deze afstand kan het veiligheidsaspect als niet<br />

relevant aangemerkt worden.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 13<br />

5 TOETS VEILIGHEIDSBELEID<br />

5.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer<br />

Het gebruik van het motorcrossterrein kan aangemerkt worden als een recreatie-inrichting.<br />

Omdat geen sprake is van een continue verblijf tijdens aansluitende dagen kan het niet<br />

aangemerkt worden als een kwetsbaar object. Uit de inventarisatie blijkt dat er in de directe<br />

omgeving van het motorcrossterrein geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. De meest na<strong>bij</strong><br />

gelegen inrichting is gelegen op een afstand van circa 2.600 meter ten westen van het<br />

plangebied. De inrichting betreft een LPG tankstation. Op basis van de inventarisatie kan<br />

gesteld worden dat het plangebied niet is gelegen binnen de PR 10 -6 contour voor het<br />

plaatsgebonden risico van een Bevi-inrichting. Ook is de locatie niet gelegen binnen het<br />

invloedsgebied van het groepsrisico.<br />

Het besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer geeft geen beperkingen voor de nieuwe<br />

ruimtelijke ontwikkeling.<br />

5.2 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVG)<br />

Uit de inventarisatie blijkt dat de meest na<strong>bij</strong> gelegen transportroute voor het vervoer van<br />

gevaarlijke stoffen die voorkomen in het ontwerp basisnet vervoer gevaarlijke stoffen gelegen is<br />

op een afstand van 500 meter van het motorcrossterrein. Dit betreft de vaarweg Westerschelde<br />

welke gelegen is aan de zuidzijde van het motorcrossterrein. Alle overige transportroutes zijn<br />

gelegen op een afstand van 900 meter en meer.<br />

Op basis van de informatie uit de ontwerpteksten voor het basisnet kan gesteld worden dat de<br />

locatie van het motorcrossterrein niet is gelegen binnen een PR 10 -6 contour voor het<br />

plaatsgebonden risico. Daarnaast is de afstand tot Rijksweg A58, spoorlijn Vlissingen–Bergen op<br />

Zoom en de binnenvaartweg Rijn-Scheldekanaal dermate groot dat een verantwoording van het<br />

groepsrisico niet noodzakelijk kan worden geacht omdat het plangebied niet gelegen is binnen<br />

de effectafstand van het maatgevend ongevalscenario.<br />

Voor de Westerschelde is in het definitief ontwerp Basisnet Water aangegeven dat de hoogte<br />

van het groepsrisico middels een berekening dient te worden bepaald. Op dit moment is<br />

hiervoor echter nog geen rekenmethode voor beschikbaar vastgeld. De in het CRVG<br />

voorgeschreven rekenmodel RBMII is niet van toepassing op de zeevaart. Op basis van de lage<br />

personendichtheid ter hoogte van het plangebied en de verblijfstijd van de personen binnen het<br />

plangebied zeer beperkt is, kan met zekerheid gesteld worden dat er geen sprake is van een<br />

overschrijding van het groepsrisico. In verband met het ontbreken van een voorgeschreven<br />

rekenmethodiek voor het bepalen van de hoogte van het groepsrisico wordt geadviseerd om de<br />

situatie voor advies voor te leggen aan de Dienst Verkeer en Scheepsvaart van Rijkswaterstaat.<br />

Bij dit verzoek kan aangegeven worden dat binnen het invloedsgebied maximaal circa 132<br />

personen aanwezig zijn vanuit de woonkern Bath en dat de plan<strong>bij</strong>drage op jaarbasis beperkt<br />

blijft tot 2 à 3 personen op basis van een continue verblijfstijd.<br />

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft geen beperkingen voor de<br />

nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Wel dient het groepsrisico vanwege de vaarweg Westerschelde<br />

berekend en verantwoord te worden. Omdat voor dit type vaarwegen nog geen<br />

rekenmethodiek is voorgeschreven wordt geadviseerd om de situatie voor te leggen aan de<br />

Dienst Verkeer en Scheepvaart van Rijkswaterstaat.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 14<br />

5.3 Huidig beleid buisleidingen<br />

Uit de inventarisatie blijkt dat de meest na<strong>bij</strong> gelegen buisleidingen voor het vervoer van<br />

gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van het hoofdtransportnet gelegen zijn op een afstand<br />

van circa 1.800 meter van het motorcrossterrein. Op basis van deze afstand kan met zekerheid<br />

gesteld worden dat het motorcrossterrein niet gelegen is binnen de veiligheidscontouren van<br />

buisleidingen.<br />

Het huidige veiligheidsbeleid ten aanzien van buisleidingen geeft geen beperkingen voor de<br />

nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.


AGEL adviseurs<br />

D01 Toets Externe Veiligheid 20110498<br />

Plangebied Motorcrossterrein Rilland januari 2012<br />

te Rilland blad 15<br />

6 SAMENVATTING EN CONCLUSIE<br />

In opdracht van BRO Boxtel is door AGEL adviseurs een onderzoek uitgevoerd naar de<br />

veiligheidsaspecten van aanwezige risicobronnen in de omgeving<br />

van het Motorcrossterrein Rilland, gelegen aan de Bathseweg te Rilland.<br />

Het doel van het onderzoek is om op basis van een inventarisatie van de aanwezige<br />

risicobronnen te toetsen of het plangebied van de beoogde nieuwe ruimtelijke ontwikkeling kan<br />

voldoen aan deze grens- en richtwaarde voor externe veiligheid.<br />

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:<br />

• Risicokaart provincie Zeeland;<br />

• Informatie gemeente Reimerswaal.<br />

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat de meest na<strong>bij</strong> gelegen risicobron betreft de vaarweg<br />

Westerschelde. Deze vaarweg wordt aangemerkt als een rode vaarweg bestemd voor<br />

zeevaartschepen. Het plangebied van het motorcrossterrein is gelegen op een afstand van circa<br />

500 meter van de waterlijn van de Westerschelde. Uit het definitief ontwerp Basisnet water<br />

blijkt dat de PR 10 -6 contour voor het plaatsgebonden risico naar verwachting gelegen is<br />

binnen de waterlijn van de vaarweg. Gelet op de afstand van 500 meter kan gesteld worden dat<br />

het plaatsgebonden risico geen beperking geeft voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.<br />

Ten aanzien van het groepsrisico is aangegeven dat de hoogte van het groepsrisico door middel<br />

van een berekening moet worden vastgesteld. Op basis van de lage personendichtheid ter<br />

hoogte van het plangebied en de verblijfstijd van de personen binnen het plangebied zeer<br />

beperkt is, kan met zekerheid gesteld worden dat er geen sprake is van een overschrijding van<br />

het groepsrisico. In verband met het ontbreken van een voorgeschreven rekenmethodiek voor<br />

het bepalen van de hoogte van het groepsrisico wordt geadviseerd om de situatie voor advies<br />

voor te leggen aan de Dienst Verkeer en Scheepsvaart van Rijkswaterstaat.<br />

Bij dit verzoek kan aangegeven worden dat binnen het invloedsgebied maximaal circa 132<br />

personen aanwezig zijn vanuit de woonkern Bath en dat de plan<strong>bij</strong>drage op jaarbasis beperkt<br />

blijft tot 2 à 3 personen op basis van een continue verblijfstijd.<br />

Ten aanzien van de overige risicobronnen kan gesteld worden dat deze gelegen zijn op een<br />

afstand van 900 meter en meer van het plangebied. Op basis van deze afstand kan met<br />

zekerheid gesteld worden dat het plangebied niet is gelegen binnen een PR 10 -6 contour voor<br />

het plaatsgebonden risico. Daarnaast is het plangebied ook niet gelegen binnen het<br />

effectgebied van het maatgevend ongevalscenario voor de bepaling van het groepsrisico. Vaak<br />

zijn de ongevalscenario’s brand en explosie van brandbare vloeistoffen en/of brandbare gassen<br />

over de weg, spoor en vaarweg hiervoor bepalend. Het maximale invloedsgebied van een<br />

explosie (warme BLEVE) bedraagt circa 350 meter.


Bijlage 5:<br />

Landschappelijke inpassing Motorcrossterrein te Rilland


Landschappelijke inpassing<br />

Het terrein vormt ruimtelijk een onderdeel van het omringende gebied. Het type<br />

beplanting op het terrein sluit aan op de soorten die in de omgeving voorkomen.<br />

Het hekwerk dat rondom het terrein staat bepaalt de contour van het gebied, de<br />

karakteristiek van het plangebied loopt onder het hekwerk door in de omgeving, de<br />

ophogingen van de baan worden gemaskeerd omdat ze in een ruige omgeving liggen.<br />

Centraal op het terrein staan twee containers die als ontvangstruimte c.q. kantine<br />

dienst doen. Verspreid op het terrein staan 3 machines die gebruikt worden voor de<br />

profilering van de crossbaan, her en der liggen oude autobanden, deze zijn in de<br />

huidige situatie reeds door de club verwijderd van het terrein. Op het parkeerterrein<br />

staan enkele kleine boompjes en een hekwerk dat het gebruik structureert. Dit<br />

hekwerk, de machines, de containers en de stapels autobanden zijn storende elementen<br />

in het gebied. Tijdens evenementen en wedstrijden worden er ca. 75 auto’s<br />

geparkeerd op het gras.<br />

Landschappelijke inpassing<br />

De landschappelijke inpassing bestaat uit een ingreep die ervoor zorgt dat het terrein<br />

vrij gemaakt wordt van storende elementen en nog beter aansluit op zijn omgeving.<br />

De ingreep bestaat uit het plaatsen van een materialenloods en het landschappelijk<br />

inrichten van het terrein aan de zuidoost zijde van het plangebied. De<br />

ruimte is hier beperkt, tussen baan en kreek is het op enkele locaties slechts 10 meter.<br />

Eén solitaire struik is zo’n 3 meter breed. Geadviseerd wordt om heestergroepen<br />

toe te passen zodat ook een doorkijk naar de kreek en baan mogelijk blijft. Geschikte<br />

inheemse soorten zijn geoorde wilg, els, sleedoorn, meidoorn en hondsroos.<br />

Op het gedeelte van het terrein dat gebruikt wordt als parkeerplaats tijdens evenementen<br />

en wedstrijden worden enkele boomgroepen in extensief gras toegepast.<br />

Geschikte boomsoorten zijn wilg en populier. De materialenloods wordt geplaatst in<br />

de omgeving waar de containers staan. De afmetingen van de opslagloods waarin<br />

de machines en materialen worden geplaatst heeft een omvang van 250 m². In de<br />

loods is plaats voor 4 voertuigen (zie figuur 2.3). De loods dient omringd te worden<br />

met een mix van reeds genoemde bomen. Het realiseren van de opslagloods betekent<br />

een significante kwaliteitsverbetering van het landschap. Rommel, machines en<br />

materialen worden aan het zicht onttrokken.


Vanaf de Bathseweg heeft men zicht op de baan en op het hek dat evenwijdig aan<br />

de baan is geplaatst. Als maskering van dit hek wordt evenwijdig hieraan een strook<br />

beplanting aangeplant. Deze beplanting bestaat uit één soort <strong>bij</strong>voorbeeld els of<br />

duindoorn (Alnus glutinisa of Hippophae rhamnoïdes) Om het karakter van het parkeerterrein<br />

beter aan te laten sluiten op zijn omgeving worden er verspreid op het<br />

terrein 7 boomgroepen aangeplant. De boomgroepen bestaan uit 3 à 10 populier-<br />

of wilgenbomen (Populus tremula of Salix alba). Op het terrein wordt extensief beheer<br />

toegepast.<br />

Uitwerking<br />

De landschappelijke inpassing is in samenspraak met de provincie Zeeland, de gemeente<br />

Reimerswaal, waterschap Scheldestromen, Staatsbosbeheer en MC Rilland<br />

uitgewerkt. De landschappelijke inpassing vormt een onderdeel van de overeenkomst<br />

die de gemeente Reimerswaal met MC Rilland aangaat.


Aan te planten struweel rondom crossterrein<br />

Aan te planten strook op SBB terrein<br />

Aan te planten bomen en struweel op parkeerplaats<br />

Struweelbeplanting rondom het terrein<br />

Bestaat uit: geoorde wilg 30% (salix aurita)<br />

zwarte els 20% (alnus glutinosa)<br />

sleedoorn 20% (prunus spinosa)<br />

eenstijlige meidoorn 20% (crataegus monogyna)<br />

hondsroos 10% (rosa canina)<br />

Plantmaat: 1.25-1.50 m<br />

Plantafstand: 1.50 <strong>bij</strong> 1.50 m (driehoeksverband)<br />

uiteindelijke hoogte ca. 4.0 m<br />

Struweelbeplanting op het terrein (noord van de parkeerplaats)<br />

Bestaat uit: duindoorn (hippophae rhamnoides)<br />

Boombeplanting op het terrein (parkeerplaats)<br />

Bestaat uit: 7 boomgroepen met per groep 3 à 10 populier- of wilgenbomen (populus tremula of salix alba)<br />

Plantmaat: 12-14<br />

Op het terrein wordt extensief beheer toegepast.<br />

Het raster rondom het terrein wordt hersteld.<br />

Landschappelijke inpassing<br />

Motorcrossterrein te Rilland<br />

Motorclub Reimerswaal<br />

Postbus 4 5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107 Boxtel<br />

www.bro.nl<br />

info@bro.nl<br />

telefoon +31 (0)411 85 04 00<br />

fax +31 (0)411 85 04 01<br />

datum:<br />

23 - 10 - 2012<br />

getekend:<br />

GM / FdR / PM<br />

tekening nr.:<br />

004<br />

schaal:<br />

1 : 2000<br />

formaat:<br />

A3<br />

project nr.:<br />

211x05403


BIJLAGE 9<br />

Ruimtelijke onderbouwing Vierlingweg 23 Rilland


BIJLAGE 9<br />

Ruimtelijke onderbouwing Vierlingweg 23 Rilland


identificatie planstatus<br />

projectnummer: datum:<br />

150573.009110.00 31-07-2012<br />

projectleider: opdrachtgever:<br />

Reimerswaal<br />

Ruimtelijke onderbouwing<br />

ing. J.A. van Broekhoven Maatschap Oerlemans<br />

auteur(s):<br />

ir. S. Tamminga<br />

Vierlingweg 23, Rilland


Inhoud<br />

1. Inleiding 3<br />

1.1. Aanleiding 3<br />

1.2. Doel en opzet 3<br />

1.3. Leeswijzer 4<br />

2. Projectbeschrijving 5<br />

2.1. Bestaande situatie 5<br />

2.2. Beoogde situatie 7<br />

3. Beleidskader 9<br />

3.1. Rijksbeleid 9<br />

3.2. Provinciaal beleid 9<br />

3.3. Gemeentelijk beleid 11<br />

4. Toetsing 13<br />

4.1. Landschappelijke inpassing 13<br />

4.2. Bodem 13<br />

4.3. Water 14<br />

4.4. Ecologie 16<br />

4.5. Archeologie en cultuurhistorie 17<br />

4.5.1. Archeologie 17<br />

4.5.2. Cultuurhistorie 18<br />

4.6. Verkeer 19<br />

4.7. Geluid 19<br />

4.8. Luchtkwaliteit 19<br />

4.9. Relatie met omliggende functies 20<br />

4.10. Externe veiligheid 21<br />

4.2. Kabels en leidingen 25<br />

4.3. Economische uitvoerbaarheid 25<br />

5. Juridische planbeschrijving 27<br />

Bijlage:<br />

1 Toetsing Verordening Ruimte<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg


2 Inhoud<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


1. Inleiding<br />

1.1. Aanleiding<br />

Maatschap Oerlemans wenst planologische medewerking te verkrijgen voor het vergroten<br />

van het agrarisch bouwvlak aan de Vierlingweg 23 te Rilland. Uitbreiding van het agrarisch<br />

bouwvlak is gewenst in verband met het faciliteren van veehouderij. Voorts is het gewenst<br />

het huidige agrarisch technisch hulpbedrijf te bevestigen.<br />

In verband daarmee zijn beoogd:<br />

- de realisering van een loods (25 <strong>bij</strong> 50 meter);<br />

- de aanleg van een mestbassin (2.000 m 3 );<br />

- uitbreiden aantal zoogkoeien en inkrimpen aantal vleesstieren.<br />

Geldend bestemmingsplan<br />

Ter plaatse gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen.<br />

naam bestemmingsplan vaststellingsdatum goedkeuringsdatum<br />

Buitengebied 30-10-2001 11-06-2002<br />

Buitengebied 1H 27-01-2004 20-07-2004<br />

Buitengebied 2H 30-05-2006 19-12-2006<br />

Binnen het geldend bestemmingsplanregime zijn de gronden bestemd voor Agrarische Doeleinden.<br />

Ter plaatse is voor een deel een bouwvlak voorzien, voor een deel ontbreekt dit. De<br />

beoogde bouwwerken kunnen alleen binnen een bouwvlak worden gerealiseerd. Sleufsilo’s<br />

mogen aansluitend aan een bouwvlak worden geprojecteerd.<br />

Momenteel is de actualisering van het bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. Het<br />

voorontwerp van dat bestemmingsplan heeft de inspraak en overlegprocedure doorlopen en<br />

wordt nu als ontwerpbestemmingsplan gereedgemaakt. In het voorontwerp is de geldende<br />

regeling voortgezet en is nog niet voorzien in een regeling voor de nu beoogde ontwikkeling.<br />

De gemeente wenst het voorliggende initiatief wel in het nieuwe bestemmingsplan mee te<br />

nemen. Voorwaarde is daarvoor dat tijdig wordt voorzien in een goede ruimtelijke onder-<br />

bouwing. Voorliggend document voorziet daarin.<br />

1.2. Doel en opzet<br />

Doel van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is het onderbouwen en juridisch - planologisch<br />

regelen van het project.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

3


4 Inleiding<br />

1.3. Leeswijzer<br />

De opzet van de <strong>toelichting</strong> van de ruimtelijke onderbouwing is als volgt.<br />

- In hoofdstuk 2 wordt kort het project beschreven. Achtereenvolgens wordt daar<strong>bij</strong> kort<br />

ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling (beschrijving van het project).<br />

- In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteedt aan het beleidskader.<br />

- In hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing van de realisering van het<br />

project aan aspecten als archeologie, bodemkwaliteit, ecologie, water en milieuaspecten<br />

(luchtkwaliteit, geluidshinder en externe veiligheid), evenals de economische uitvoerbaarheid.<br />

- Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de juridische regeling.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


2. Projectbeschrijving<br />

2.1. Bestaande situatie<br />

Ligging locatie<br />

Maatschap Oerlemans is gesitueerd in de Völckerpolder aan de Vierlingweg 23 te Rilland,<br />

bezuiden Völckerdorp en de A58. De locatie wordt aan alle zijden omgeven door overwegend<br />

open agrarisch gebied.<br />

Figuur 2.1. Ligging locatie<br />

Maatschap Oerlemans<br />

Maatschap Oerlemans exploiteert sinds 2006 de bedrijfslocatie aan de Vierlingweg. Het bedrijf<br />

omvat het volgende.<br />

- Circa 150 hectare agrarische gronden:<br />

- 28 hectare in de directe na<strong>bij</strong>heid;<br />

- 10 hectare in de omgeving van Hoogerheide;<br />

- 50 hectare huurgrond;<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

5


6 Projectbeschrijving<br />

- 66,5 hectare pachtgrond.<br />

- De gronden zijn in gebruik als grasland en voor de teelt van snijmaïs ten behoeve van<br />

het eigen veehouderijbedrijf.<br />

- Een agrarisch bouwvlak:<br />

- een huiskavel van 5,5 hectare;<br />

- één bedrijfswoning;<br />

- 3 schuren, deels in gebruik als agrarisch technisch hulpbedrijf:<br />

14 m <strong>bij</strong> 18 m;<br />

20 m <strong>bij</strong> 36 m;<br />

14 m <strong>bij</strong> 30 m;<br />

- vleesstal van 27 m <strong>bij</strong> 80 m;<br />

- De bedrijfsvoering omvat:<br />

- een veehouderij met 300 vleesstieren;<br />

- 40 zoogkoeien met nakomelingschap.<br />

- Een loonwerkbedrijf:<br />

- transport en uitrijden van mest;<br />

- hakselen van gras en maïs;<br />

- balenpers, zaai en grondbewerkingsapparatuur;<br />

- transport van gewassen.<br />

Figuur 2.2. Bedrijfskavel Maatschap Oerlemans<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Projectbeschrijving 7<br />

Het bouwvlak is nu volledig in gebruik. Er is geen capaciteit voor verdere intensivering van<br />

bedrijfsactiviteiten binnen het bouwvlak. Het bouwvlak is grotendeels verhard. Rondom de<br />

bedrijfswoning is een tuin aanwezig. De (bedrijfs)bebouwing is niet door beplanting van de<br />

omgeving afgeschermd.<br />

Aan de westzijde van het bouwvlak ligt een watergang. Het perceel wordt doorkruist door<br />

een relevante rioolpersleiding. Direct ten westen en ten zuiden van het gebied liggen planologisch<br />

relevante buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen (Gasunie, DOW-<br />

Benelux B.V.)<br />

2.2. Beoogde situatie<br />

Initiatief<br />

Uitbreiding van het agrarisch bouwvlak is gewenst in verband met het faciliteren van een<br />

uitbreiding van de veehouderij. Voorts wordt het bestaand agrarisch technisch hulpbedrijf<br />

bevestigd.<br />

In verband daarmee zijn beoogd:<br />

- de realisering van een loods (25 <strong>bij</strong> 50 meter);<br />

- de aanleg van een mestbassin (2.000 m 3 );<br />

- uitbreiden aantal zoogkoeien en inkrimpen aantal vleesstieren.<br />

Figuur 2.3. Situatieschets beoogde ontwikkeling.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg


8 Projectbeschrijving<br />

Realisering van een loods<br />

Beoogd is de realisering van een loods van 25 m <strong>bij</strong> 50 m. De loods wordt gesitueerd ten<br />

oosten van de bestaande vleesstal. Deze loods zal worden gebruikt voor:<br />

- de opslag van hooi en stro;<br />

- de opslag van voer.<br />

In de huidige situatie vindt opslag en stalling van de machines voor het loonbedrijf deels<br />

buiten plaats, dit is ongewenst. Door het verplaatsen van de opslag van hooi, stro en voer<br />

naar de nieuwe loods kan dit worden opgelost.<br />

Aanleg van een mestbassin<br />

Voorzien is de realisering van een mestbassin met een inhoud van 2.000 m 3 . Het mestbassin<br />

is gepositioneerd ten noorden van de beoogde loods. Het mestbassin is bedoeld voor de<br />

opslag van mest uit de eigen rundveestal, maar ook voor de opslag van aan te voeren mest,<br />

voor de bemesting van de eigen en gehuurde gronden. Uitdrukkelijk is niet voorgestaan de<br />

mest voor handelsdoeleinden aan te wenden.<br />

De behoefte aan uitbreiding van de opslag van mest hangt samen met het volgende.<br />

- Er is sprake van veranderde wet- en regelgeving. sinds 2012 dient opslagcapaciteit van<br />

mest tenminste 7 maanden te omvatten.<br />

- Een grotere opslagcapaciteit biedt enige flexibiliteit in de bedrijfsvoering. Bemesting kan<br />

daardoor op gunstige tijdstippen plaatsvinden en niet omdat de opslag capaciteit niet<br />

langer toereikend is.<br />

- Het bedrijf produceert zelf bovendien onvoldoende mest en moet daarom ook mest voor<br />

de teelt van gewassen aanvoeren. Voor de gezondheid van de veestapel heeft separate<br />

opslag van deze aan te voeren mest de voorkeur.<br />

Uitbreiden aantal zoogkoeien en inkrimpen aantal vleesstieren<br />

Beoogd is het aantal zoogkoeien uit te breiden, ten koste van het aantal vleesstieren. Het<br />

rantsoen van deze dieren bestaat in belangrijke mate uit ruwvoerbestanddelen van maïs en<br />

gras. Het vrouwelijk vee wordt ter plaatse geweid.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


3. Beleidskader<br />

3.1. Rijksbeleid<br />

AMvB Ruimte<br />

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is recent vastgesteld (AMvB Ruimte). In dit<br />

besluit stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen.<br />

Voor de in de AMvB genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke<br />

ordening (Wro) alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit de<br />

AMvB voldoen. Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen hebben echter betrekking<br />

op het plangebied van dit bestemmingsplan.<br />

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)<br />

Analyse<br />

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte<br />

en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten<br />

zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter<br />

benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid<br />

op het gebied van ruimtelijke ordening.<br />

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota’s<br />

zoals:<br />

- de Nota Ruimte;<br />

- de Structuurvisie Randstad 2040;<br />

- de Nota Mobiliteit;<br />

- de Mobiliteits Aanpak;<br />

- de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;<br />

- de agenda Landschap;<br />

- de agenda Vitaal Platteland;<br />

- Pieken in de Delta.<br />

Toetsing<br />

De beoogde ontwikkeling is niet van belang op rijksniveau. Het SVIR vormt geen belemmering.<br />

3.2. Provinciaal beleid<br />

Omgevingsplan Zeeland<br />

Provinciale Staten hebben het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 op 30 juni 2006 vastge-<br />

steld. Dit ruimtelijk plan voor de gehele provincie integreert het beleid van de fysieke<br />

leefomgeving in één beleidsplan. In het Omgevingsplan is het Zeeuwse platteland omschreven<br />

als een uniek landschap met <strong>bij</strong>zondere cultuurhistorische elementen en met een sterke<br />

eigen identiteit.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

9


10 Beleidskader<br />

Het bedrijf van de initiatiefnemer is gelegen buiten de begrenzing van het bebouwd gebied.<br />

Op basis van het Omgevingsplan Zeeland is in het gebied ruimte voor nadere afweging. In<br />

de visie van de provincie heeft de landbouw de potentie in zich om ook op langere termijn de<br />

beeldbepalende positie in het Zeeuwse platteland te behouden. Dit is noodzakelijk om, in het<br />

kader van Duurzaam Ontwikkelen, de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied te behouden.<br />

Hiervoor zijn twee doelstellingen geformuleerd.<br />

– in standhouden agrarische productiefunctie;<br />

– multifunctioneel platteland.<br />

In standhouden agrarische productiefunctie<br />

Analyse<br />

De eerste doelstelling in het omgevingsbeleid is het in stand houden en ruimte bieden voor<br />

de agrarische productiefunctie, want de concurrentiekracht van de marktgerichte landbouw<br />

staat onder druk. De provincie streeft naar het bieden van flexibiliteit en ondersteunen van<br />

ontwikkelingsmogelijkheden aan de grondgebonden en verbrede landbouw. De provinciale<br />

inzet is er op gericht om, samen met de agrarische sector, te werken aan een verbetering<br />

van de agrarische (productie)structuur en het realiseren van een hoogwaardige en duurzame<br />

kwaliteitsproductie. Schaalvergroting, intensivering, diversificatie, innovatie en samenwerking<br />

zijn daar<strong>bij</strong> de sleutelwoorden. Samengevat betreft de eerste doelstelling het volgende:<br />

– het optimaliseren van de agrarische verkaveling en streven naar schaalvergroting;<br />

– het streven naar betere benutting beschikbaar zoet water;<br />

– het bevorderen van (nieuw)vestiging van melkveehouderijen;<br />

– het versterken van de samenwerking in de keten.<br />

Conclusie<br />

Het project voldoet aan deze doelstellingen.<br />

Multifunctioneel platteland<br />

Analyse<br />

Tweede doelstelling is het streven naar een multifunctioneel platteland. Het platteland, het<br />

agrarisch gebied, is de kern van Zeeuwse kwaliteiten. Rust en openheid zijn belangrijke<br />

waarden voor verdere ontwikkeling van de provincie. Ontwikkelingen op het platteland<br />

moeten worden afgestemd op deze multifunctionele doelstelling.<br />

Voor het toestaan van nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat een tegenprestatie<br />

wordt verwacht in de vorm van een investering in de omgevingskwaliteit, de zoge-<br />

naamde verevening. Dit principe is niet van toepassing op agrarische bedrijfsactiviteiten.<br />

Voor de voorliggende ontwikkeling van Maatschap Oerlemans is verevening daarom niet aan<br />

de orde.<br />

Conclusie<br />

Het project voldoet aan deze doelstelling.<br />

Provinciale ruimtelijke verordening<br />

In de Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland die op 9 april 2010 door Provinciale Staten<br />

is vastgesteld staan onderwerpen uit het provinciale omgevingsplan, waar<strong>bij</strong> is aangegeven<br />

welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat<br />

uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden <strong>bij</strong> het opstellen<br />

van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor:<br />

– bebouwd gebied;<br />

– glastuinbouw;<br />

– regionale waterkeringen;<br />

– vensters op het landschap;<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


– bestaande en nieuwe natuur;<br />

– agrarisch gebied;<br />

– windenergie<br />

Van toepassing zijn:<br />

– artikel 2.5, concentratie van agrarische bebouwing;<br />

– artikel 2.7, vensters op Zeeland;<br />

– artikel 2.8, intensieve veehouderij;<br />

– artikel 2.18, bedrijventerreinen.<br />

Beleidskader 11<br />

Toetsing aan deze artikelen is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1. Geconcludeerd is dat, met ontheffing<br />

voor het onderdeel bouwen in een venster (artikel 2.7, lid 3), kan worden voldaan aan de<br />

verordening ruimte<br />

Toetsing<br />

De provinciale verordening ruimte vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.<br />

3.3. Gemeentelijk beleid<br />

Structuurvisie Buitengebied (versie ontwerp)<br />

De gemeente Reimerswaal wenst een actueel beleids- en toetsingskader te hebben voor de<br />

bouw- en gebruiksmogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het<br />

nieuwe beleids- en toetsingskader zal bestaan uit een ontwikkelingsgerichte structuurvisie<br />

buitengebied Reimerswaal en een consoliderend en toekomstgericht bestemmingsplan bui-<br />

tengebied Reimerswaal.<br />

Aan de hand van de structuurvisie buitengebied en het bestemmingsplan buitengebied wil de<br />

gemeente regie gaan voeren op de transitie van het landelijk gebied om zodoende een vitaal<br />

platteland voor de toekomst te garanderen door:<br />

– ervoor zorg te dragen dat de kwaliteiten van natuur en landschap duurzaam behouden<br />

blijven;<br />

– ervoor zorg te dragen dat de gebruiksfuncties van dat platteland in staat zijn op een<br />

zodanige wijze in hun gebruiksfunctie te investeren dat dit ook <strong>bij</strong>draagt aan het duurzame<br />

landschap.<br />

De gemeente Reimerswaal legt met deze Structuurvisie Buitengebied, het beleidskader vast<br />

ten aanzien van beleving en economie in haar buitengebied.<br />

Doel<br />

Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een<br />

belangrijke positie in <strong>bij</strong> zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De<br />

bedrijven in deze sector dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ont-<br />

wikkelen tot een gezond en (inter)nationaal concurrerend bedrijf.<br />

Het beleidskader is gericht op het versterken van het landelijk gebied van Reimerswaal met<br />

en door alle betrokken partijen. In de gemeentelijke visie zijn het de bewoners, ondernemers<br />

en belangenbehartigers die - rekening houdend met de kwaliteiten in het gebied - aan zet<br />

zijn om het landelijk gebied van Reimerswaal een duurzame toekomst te geven.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg


12 Beleidskader<br />

Ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />

Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied biedt ruime ontwikkelingsmogelijkheden om het<br />

bedrijf gezond en concurrerend te houden. Nieuwvestiging en schaalvergroting voor grondgebonden<br />

agrarische bedrijven De grondgebonden agrarische sector krijgt in Reimerswaal<br />

ruime ontwikkelingsmogelijkheden. Nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven als rundveehouderijen,<br />

waar<strong>bij</strong> weidegang een voorwaarde is, open tuinbouw zoals fruitteeltbedrij-<br />

ven en akkerbouwbedrijven behoort tot de mogelijkheden op basis van de visie indien deze<br />

bedrijven ter plaatse ruimtelijk en milieuhygiënisch verantwoord worden gerealiseerd.<br />

Nieuwvestiging in gebieden met ecologische waarden en in kernrandzones is derhalve uitge-<br />

sloten.<br />

Doorgroei grondgebonden agrarische bedrijven<br />

Het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’ biedt bedrijven de mogelijkheid door te groeien<br />

tot bouwvlakken van 2 hectare. Doorontwikkeling tot een omvang van meer dan 2 hectare is<br />

in alle agrarische gebieden onder voorwaarden mogelijk, met uitzondering van gebieden met<br />

ecologische waarden en in kernrandzones. Aan doorontwikkeling wordt alleen medewerking<br />

verleend indien het perceel op verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap.<br />

Doorgroei is derhalve maatwerk.<br />

Toetsing<br />

De structuurvisie ondersteunt het initiatief van Maatschap Oerlemans. Er wordt ruimte geboden<br />

voor verdere doorgroei van de Maatschap.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


4. Toetsing<br />

4.1. Landschappelijke inpassing<br />

Onderzoek<br />

Huidige situatie<br />

Het project is gesitueerd binnen een landschappelijk open polder. In het omgevingsplan en<br />

de verordening ruimte is aan het gebied om deze reden ook een zogenoemd ‘venster’ toegekend.<br />

De planlocatie maakt deel uit van een bescheiden cluster met agrarische bedrijvigheid (Vierlingweg<br />

23 en 25). Dit bebouwingscluster wordt gekenmerkt door de afwezigheid van be-<br />

planting. Binnen de open polder is hierdoor duidelijk de relatie agrarische bebouwing – agrarische<br />

gronden waarneembaar.<br />

Beoogde situatie<br />

Nieuwe bebouwing is geprojecteerd in de oksel van het L-vormige agrarische bebouwingscluster.<br />

Bebouwing wordt direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak gerealiseerd en<br />

komt niet ‘vrij’ in de polder te staan. Er is als zodanig geen extra aantasting van de openheid<br />

van het landschap.<br />

In het provinciaal beleid is over het algemeen de aanplant van groen rondom ontwikkelingen<br />

voorgeschreven. In voorkomende situatie is deze thans niet aanwezig. Voorts is de aanplant<br />

van bomen rondom het agrarisch bebouwingscluster niet passend in het ruimtelijk beeld.<br />

Beplanting verstoort het karakteristieke robuuste agrarische productielandschap.<br />

Conclusie<br />

Door positionering van de nieuwe bebouwing in de oksel van het L-vormige bebouwings-<br />

cluster wordt de openheid van het landschap niet aangetast. De aanplant van een groene<br />

inpassing is in verband met het robuuste karakter niet wenselijk.<br />

4.2. Bodem<br />

Beleid<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te<br />

zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.<br />

Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten<br />

minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek<br />

te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten<br />

hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient<br />

een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconsta-<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

13


14 Toetsing<br />

teerde belemmeringen uit dat onderzoek, wordt vervolgens nagegaan welke maatregelen<br />

genomen moeten worden om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).<br />

Onderzoek<br />

De gronden zijn in gebruik als landbouwgebied. Voor zover bekend zijn de gronden niet in<br />

gebruik geweest als boomgaard. Voorts hebben zich voor zover bekend, geen bodembedrei-<br />

gende activiteiten voorgedaan.<br />

Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart maakt het perceel onderdeel uit van de<br />

Völckerpolder / Anna-Mariapolder. Dit betreft een recent ingepolderd gebied, waar<strong>bij</strong> afzet-<br />

tingen van verontreinigd Scheldeslib aanwezig kunnen zijn. Naar verwachting bevat het gebied<br />

(zeer) lichte verontreinigingen met zware metalen.<br />

In mei 1998 heeft in het kader van de bouwvergunning bodemonderzoek plaatsgevonden op<br />

het bestaande bedrijfsperceel (Vierlingweg 23, Koch bodemtechniek, 1998/230 (28 mei<br />

1998)). In het onderzoek zijn lichte niet noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen.<br />

naar verwachting voldoet de bodemkwaliteit voor de beoogde functie. In het kader van de<br />

omgevingsvergunning voor bodem wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.<br />

Conclusie<br />

De bodem is naar verwachting geschikt voor de beoogde functie<br />

4.3. Water<br />

Toetsingskader<br />

Een watertoets is verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg<br />

te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt<br />

voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.<br />

Onderzoek<br />

De locatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk<br />

voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd<br />

aan de waterbeheerder.<br />

Het huidige watersysteem<br />

- De locatie ligt in de Völckerpolder aan de Vierlingweg 23, ten zuiden van de snelweg<br />

A58. Het maaiveld ligt op circa 1,1 meter +N.A.P.<br />

- Via een stelsel van primaire en secundaire waterlopen en bermsloten en kavelsloten<br />

wordt overtollig water door neerslag afgevoerd richting gemaal en uiteindelijk uitgelaten<br />

op de Westerschelde. Het polderpeil is voornamelijk afgestemd op de agrarische belan-<br />

gen.<br />

- In de huidige situatie is op het perceel reeds bebouwing aanwezig. De beoogde ontwikkeling<br />

voorziet in een aanvullende verharding van circa 1.250 m 2 schuur en<br />

2.000 m 3 mestbassin. Voorts zal rondom de nieuw te realiseren bebouwing erfverharding<br />

worden aangelegd.<br />

- Er zijn geen problemen met het grondwater.<br />

- In de (directe) omgeving van het plangebied is geen <strong>bij</strong>zondere natuur aanwezig, op<br />

grond waarvan sprake zou kunnen zijn van een bufferzone.<br />

Toekomstig watersysteem<br />

Nagegaan is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het waterschap of<br />

de uitbreiding van het bouwblok past binnen de waterdoelstellingen en/of waterhuishoudkundige<br />

maatregelen noodzakelijk zijn.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Thema Toetsing<br />

Veiligheid in en / of aangrenzend aan het perceel bevinden<br />

zich geen primaire- of<br />

regionale waterkeringen<br />

Wateroverlast Om de waterafvoer <strong>bij</strong> extreme neerslagsituaties<br />

te kunnen reguleren is<br />

de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas<br />

afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer <strong>bij</strong><br />

nieuwe ontwikkelingen.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

15<br />

Er wordt in totaal circa 2.500 m 2 nieuwe<br />

verharding gerealiseerd. De afvoersloot aan de<br />

oostgrens van het bedrijf heeft voldoende<br />

capaciteit om het regenwater van dit nieuwe<br />

verharde oppervlak af te voeren. De sleufsilo’s en<br />

de mestput worden voorzien van een voorziening<br />

die eventuele uitspoeling van stoffen opvangt.<br />

Er wordt voorts op het perceel of in de directe<br />

na<strong>bij</strong>heid daarvan circa 190 m 3 waterberging<br />

gerealiseerd. Technische uitwerking hiervan vindt<br />

in overleg met het Waterschap Scheldestromen<br />

plaats.<br />

riolering De bedrijfslocatie is niet aangesloten op het<br />

rioleringsstelsel, maar is voorzien van een<br />

individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater.<br />

De ontwikkeling vindt op ruime afstand van de op<br />

het perceel aanwezige rioolpersleiding plaats.<br />

watervoorziening De waterbeheerder vraagt nadrukkelijk aandacht<br />

voor hergebruik van<br />

water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van<br />

volksgezondheid Niet aan de orde.<br />

goede kwaliteit. Door<br />

het gebruik van regenwater kan op het<br />

drinkwatergebruik worden bespaard<br />

bodemdaling Niet aan de orde; er vindt geen aanpassing van<br />

het polderpeil plaats<br />

oppervlaktewaterkwaliteit De oppervlaktewaterkwaliteit wordt niet nadelig<br />

beïnvloed.<br />

verdroging Niet aan de orde; er wordt geen water onttrokken.<br />

natte natuur De locatie grenst niet aan natte natuur.<br />

onderhoud waterlopen De beoogde uitbreiding van het bouwvlak grenst<br />

niet aan een waterloop.<br />

waterschapswegen Het initiatief heeft geen invloed op de omliggende<br />

waterschapswegen. Het gebruik van deze wegen<br />

neemt als gevolg van deze ontwikkeling in niet<br />

betekenende mate toe.<br />

Conclusie<br />

Geconcludeerd wordt dat het project niet strijdig is met waterdoelstellingen of noodzaken tot<br />

waterhuishoudkundige maatregelen.


16 Toetsing<br />

4.4. Ecologie<br />

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling voor wat betreft ecologie, getoetst aan de Flora- en<br />

faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.<br />

Toetsingskader<br />

Flora- en faunawet (soortbescherming)<br />

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht<br />

op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en<br />

faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten<br />

of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere<br />

voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hier<strong>bij</strong> een onderscheid<br />

tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud<br />

of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige,<br />

met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is<br />

dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing<br />

is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van<br />

het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.<br />

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat <strong>bij</strong> de<br />

voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke<br />

ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor<br />

ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling<br />

vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.<br />

Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)<br />

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang.<br />

Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden:<br />

a. door de minister aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;<br />

b. door de minister aangewezen beschermde natuurmonumenten;<br />

c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.<br />

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de<br />

vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten<br />

of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats<br />

door middel van het bestemmingsplan.<br />

Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de<br />

uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de<br />

uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan<br />

moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbescher-<br />

mingswet zal kunnen worden verkregen.<br />

Onderzoek<br />

Huidige ecologische waarden<br />

De locatie bestaat uit een intensief beheerd perceel (huiskavel agrarisch bedrijf). Het perceel<br />

bestaat grotendeels uit verharding en deels uit grasland. Het omliggende agrarisch gebied<br />

wordt eveneens intensief beheerd. Gezien de ligging van de locatie zijn er geen broedvogels<br />

te verwachten, die zijn gekoppeld aan de omliggende agrarische percelen. Op de locatie zijn<br />

evenwel kleine zoogdieren aanwezig. Het betreft algemene soorten, zoals muizen, egel en<br />

mol.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Huidige waarden gebiedsbescherming<br />

De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet<br />

1998 of grenst aan dergelijke gebieden. De locatie grenst evenmin aan<br />

een provinciale ecologische verbindingszone. Gebiedsbescherming is dan ook niet aan de<br />

orde.<br />

Toetsing<br />

Flora en faunawet<br />

De grondwerkzaamheden en de realisering van het project leiden mogelijk tot verstoring<br />

en/of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren en broedvogels. Het<br />

betreft evenwel algemene soorten, waarvoor een vrijstelling geldt.<br />

Conclusie<br />

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de<br />

Flora- en faunawet is vereist. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft wordt geconclu-<br />

deerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen belemmering<br />

vormen voor de beoogde ontwikkeling.<br />

Aanbeveling<br />

Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het<br />

broedseizoen (15 maart – 15 juli) te starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen<br />

werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat moet worden gewerkt volgens het principe<br />

van zorgvuldig handelen. Aangezien de locatie intensief wordt beheerd, is aanwezigheid van<br />

beschermde plant- en diersoorten niet te verwachten.<br />

4.5. Archeologie en cultuurhistorie<br />

4.5.1. Archeologie<br />

Toetsingskader<br />

Provinciaal beleid<br />

Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie<br />

2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan.<br />

Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende.<br />

- Archeologische waarden zijn vastgelegd op de AMK (Archeologische Monumenten<br />

Kaart).<br />

- Op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) zijn de trefkansen (laag<br />

middelhoog en hoog) opgenomen.<br />

- Archis2 is de nationale database voor archeologische vindplaatsen.<br />

- Het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) vormt de Zeeuwse database.<br />

Gemeentelijk beleid<br />

Recent is door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen archeologie<br />

beleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de<br />

nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:<br />

- deel A: Beleidsnota archeologie;<br />

- deel B: Toelichting beleidskaart, 30-06-2011.<br />

In het beleid vastgelegd (op 22 november 2011) zijn de archeologische verwachting en bekende<br />

vindplaatsen en archeologische monumenten vastgelegd. In dit bestemmingsplan zijn<br />

de in het beleid geformuleerde uitgangspunten vertaald.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

17


18 Toetsing<br />

Het grootste deel van de bodemingrepen vindt plaats in de bovenste laag van het bodemarchief<br />

(maatregelenkaart in lagen, kaartlaag I, Walcheren). Deze laag is veelal maatgevend.<br />

Bij vergunning aanvragen voor diepere bodemingrepen wordt door de bevoegde overheidsinstantie<br />

vastgelegd of met de ingreep de diepere lagen (lagen 2 Hollandveen, laag 3 Wormer<br />

en laag 4 Pleistoceen) worden geraakt. Op basis van het beleid gelden voor kaartlaag 1<br />

(Walcheren) de volgende categorieën:<br />

maatregelcategorie verwachtingswaarde onderzoeksverplichting<br />

categorie 1 wettelijk beschermd monument Wettelijke bescherming<br />

categorie 2 terreinen van archeologische waarde 50 m² en 40 cm<br />

categorie 3 gewaardeerde stads-/ dorpskern 50 m² en 40 cm<br />

categorie 4 hoge verwachting 250 m² en 40 cm<br />

categorie 5 gematigde verwachting 500 m² en 40 cm<br />

categorie 6 lage verwachting 2.500 m² en 40 cm<br />

categorie 7 waterbodem 500 m² en 40 cm<br />

categorie 8 geen verwachting -<br />

Onderzoek Archeologie<br />

Raadpleging van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied, waarin het<br />

nieuwe archeologiebeleid reeds is verwerkt leidt tot het volgende.<br />

- De gronden hebben overwegend een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit<br />

betekent dat <strong>bij</strong> werkzaamheden vanaf 250 m 2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek<br />

noodzakelijk is.<br />

- Het noordelijk deel heeft een gematigde archeologische verwachting. Dit betekent dat<br />

<strong>bij</strong> werkzaamheden vanaf 500 m 2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk<br />

is.<br />

De bestaande loods voor de veehouderij bevindt zich in het gebied met een hoge archeologische<br />

verwachtingswaarde. Bij de bouw van de loods in 2009 zijn geen archeologische waarden<br />

aangetroffen. Een archeologisch bureauonderzoek is noodzakelijk, maar kan worden<br />

verricht in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.<br />

Conclusie<br />

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen is een archeologisch bureauonderzoek<br />

noodzakelijk. De archeologische verwachtingswaarde is voldoende veiliggesteld.<br />

Archeologie vormt naar verwachting geen belemmering voor de ontwikkeling.<br />

4.5.2. Cultuurhistorie<br />

Toetsingskader<br />

De cultuurhistorische waarden zijn aangegeven op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofd-<br />

structuur) van de provincie.<br />

Onderzoek<br />

Op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofdstructuur) zijn geen relevante te beschermen<br />

waarden aanwezig.<br />

In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied (voorontwerp) zijn geen <strong>bij</strong>zondere cultuurhistorische<br />

waarden aan het perceel toegekend.<br />

Conclusie<br />

Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


4.6. Verkeer<br />

Onderzoek<br />

De locatie wordt voor het verkeer ontsloten via de route Bathseweg, Sophiaweg/Damesweg.<br />

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De ontwikkeling zal leiden tot een zeer beperkte toe-<br />

name van wegverkeer (beperkte transportbeweging agrarisch loonbedrijf). De toename van<br />

wegverkeer is echter zeer marginaal.<br />

Conclusie<br />

De uitbreiding leidt tot een zeer beperkte toename van de verkeersstromen van en naar de<br />

veehouderij. De toename is echter zo gering dat deze niet leidt tot problemen op het wegen-<br />

net.<br />

Verkeer vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

4.7. Geluid<br />

Toetsingskader en onderzoek<br />

De beoogde uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van het agrarisch bedrijf wordt door de<br />

Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelige bestemming aangemerkt. Akoestisch onderzoek<br />

naar de geluidsbelasting aan de gevels ten gevolge van wegverkeerslawaai is daarom niet<br />

noodzakelijk.<br />

Conclusie<br />

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

4.8. Luchtkwaliteit<br />

Toetsingskader<br />

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (hierna:<br />

Wlk). In het Besluit en de Regeling "niet in betekenende mate" is exact bepaald in welke<br />

gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst.<br />

Onderzoek<br />

De beoogde ontwikkeling houdt een uitbreiding van het bestaande agrarisch bedrijf in. Het<br />

project is wat aard en omvang en ruimtelijke effecten betreft, vergelijkbaar met een project<br />

dat "niet in betekenende mate" <strong>bij</strong>draagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.<br />

Conclusie<br />

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt <strong>bij</strong> het opstellen van een ruimtelijk<br />

plan uit oogpunt van bescherming van de gezondheid van de mens wel rekening gehouden<br />

met de luchtkwaliteit. Uitgaande van de achtergrondconcentraties binnen de gemeente Reimerswaal,<br />

wordt gesteld dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen van de Wlk. De Wlk<br />

staat de realisering van het project niet in de weg.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

19


20 Toetsing<br />

4.9. Relatie met omliggende functies<br />

Toetsingskader<br />

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat <strong>bij</strong> de aanwezigheid<br />

van milieubelastende activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:<br />

- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;<br />

- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende<br />

bedrijven.<br />

Bedrijven en milieuzonering<br />

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat de bedrijfsvoering en<br />

milieuruimte van de aanwezige bedrijven door de beoogde ontwikkeling niet wordt ingeperkt.<br />

Dit kan door het aanhouden van afstanden tussen de bedrijvigheid en gevoelige objecten,<br />

zoals woningen (milieuzonering). Hiervoor wordt aangesloten op de systematiek van de<br />

VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009).<br />

In de brochure worden richtafstanden gegeven die gelden tot aan woningen die zijn gelegen<br />

in een rustige woonwijk. Indien sprake is van een gebied met een zekere menging van functies,<br />

kan één afstandsstap lager worden gehanteerd. Hiermee wordt onderbouwd dat ook op<br />

kortere afstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is.<br />

De VNG-brochure is een richtlijn. Daar waar op grond van wet- en regelgeving afstandseisen<br />

gelden, gaan deze voor de richtafstanden.<br />

Onderzoek<br />

Bedrijven en milieuzonering<br />

Conform de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering wordt de directe omgeving van het<br />

plangebied aangemerkt als 'rustig buitengebied'. Het gebied wordt over het algemeen gekenmerkt<br />

door de aanwezigheid van verspreid liggende (agrarische) bedrijven en (agrarische<br />

bedrijfs)woningen. Ter plaatse van de Vierlingweg is sprake van een bebouwingscluster van<br />

2 direct aan elkaar grenzende (agrarische) bedrijven (Vierlingweg 23 en 25).<br />

Vierlingweg 23<br />

Voor Vierlingweg 23 is er sprake van een agrarisch bedrijf (veeteelt, akkerbouw) en een<br />

agrarisch loonwerkbedrijf.<br />

- Voor het fokken en houden van rundvee (sbicode 0141/0142) geldt een afstand van<br />

100 meter voor geur, en 30 meter voor stof en geluid.<br />

- Voor dienstverlenende landbouwbedrijven met een bruto vloeroppervlak groter dan<br />

500 m 2 (sbicode 016) geldt een richtafstand van 10 meter voor stof, 30 meter voor<br />

geur en 50 meter voor geluid.<br />

Vierlingweg 25<br />

Aan het perceel grenst een ander agrarisch bedrijf en een klussenbedrijf met een (agrarische)<br />

bedrijfswoning (Vierlingweg 25). Op dit bedrijf is tevens een minicamping gevestigd.<br />

Het plangebied wordt op basis van het voorgaande gebiedskenmerken aangemerkt als ge-<br />

mengd. Dit betekent dat voor alle richtafstanden met één afstandstap kan worden afgeweken.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Toetsingskader agrarische bedrijfswoningen<br />

(Agrarische) bedrijfswoningen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt aan te merken als gevoelige<br />

objecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (in het spoor van de Wro)<br />

en in het belang van de bescherming van het milieu (in het spoor van de Wet milieubeheer<br />

(Wm)), komt aan bedrijfswoningen enige mate van bescherming tegen hinderlijke gevolgen<br />

van omliggende bedrijfsactiviteiten van derden toe. Deze bescherming gaat veelal niet zo ver<br />

als voor reguliere burgerwoningen (woongebied).<br />

Toetsing<br />

Situatie<br />

Het volgende doet zich voor.<br />

- In de huidige situatie is ter plaatse reeds een agrarisch veeteelt bedrijf gevestigd.<br />

- De agrarische loonwerkactiviteiten vinden plaats in een schuur aan de voorzijde. Beoogd<br />

wordt deze activiteiten nu te bevestigen.<br />

- De uitbreiding van het bouwvlak vindt aan de achterzijde van de bedrijfsbebouwing van<br />

het huidige bedrijf Vierlingweg 23 plaats.<br />

Afstanden.<br />

- De (agrarische) bedrijven grenzen direct aan elkaar.<br />

- De maatgevende richtafstand is 100 meter voor geur. De richtafstand bedraagt na<br />

afwijking met 1 afstandstap 50 meter. Hieraan wordt voldaan: de rundveehouderij bevindt<br />

zich in het achterste bedrijfsgebouw.<br />

- De afstand van de schuur waar agrarische loonwerkactiviteiten plaatsvinden tot de<br />

agrarische eigen bedrijfswoning bedraagt 10 tot 20 meter. Tot de woning van het aangrenzende<br />

bedrijf bedraagt deze afstand circa 25 meter. De richtafstand bedraagt na<br />

afwijken van 1 afstandstap 30 meter. Er wordt daarmee niet voldaan aan de richtaf-<br />

stand van 30 meter. Echter, de loods staat nagenoeg op de perceelsgrens tussen beide<br />

bedrijven. De loonwerkactiviteiten vinden inpandig plaats, of aan de andere zijde van de<br />

loods in de buitenlucht (afstand groter dan 30 meter). Er vindt een goede afschermende<br />

werking van het geluid plaats door de bedrijfsbebouwing op het perceel. Het gemeentebestuur<br />

acht om deze reden een afstand van 25 meter aanvaardbaar.<br />

- De afstand van de nieuwe loods tot de agrarische bedrijfswoning van derden bedraagt<br />

meer dan 50 meter. De loods is voorts gesitueerd achter bestaande (agrarische) be-<br />

drijfsbebouwing. Voldaan wordt aan de richtafstand van 30 meter.<br />

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar<br />

woon- en leefklimaat.<br />

Conclusie<br />

Door de ontwikkeling doen zich geen belemmeringen voor ten aanzien van omliggende gevoelige<br />

functies. Omliggende functies staan de realisering van deze ontwikkeling niet in de<br />

weg.<br />

4.10. Externe veiligheid<br />

4.1. Externe veiligheid<br />

Toetsingskader<br />

Algemeen<br />

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten<br />

aandacht te worden besteed:<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

21


22 Toetsing<br />

- bedrijven in of in de directe omgeving van het plangebied, waar opslag, gebruik en / of<br />

productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan<br />

risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting<br />

merkbaar zijn;<br />

- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.<br />

Wettelijk kader, normstelling en beleid<br />

Een volledige beschrijving van het wettelijk kader, normstelling en het beleid is in verband<br />

met de relatief beperkte omvang van het project achterwege gelaten. Volstaan is met de<br />

opsomming in de navolgende tabel met de relevante wetgeving en beleidsdocumenten.<br />

Wettelijk kader en beleidsdocumenten<br />

aard van de risicobron relevante wetgeving en/of beleidskader<br />

risicovolle bedrijven Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)<br />

Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)<br />

Beleidsvisie EV provincie Zeeland (2012-2018)<br />

transport gevaarlijke stoffen over de weg, water en<br />

het spoor<br />

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen<br />

(CRVGS)<br />

Basisnet Weg<br />

Basnet Water<br />

transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) 1)<br />

Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb)<br />

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen<br />

(CRVGS)<br />

1) Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van<br />

aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Voor het transport<br />

van andere gevaarlijke stoffen dient vooruitlopend op de aanvulling van het Bevb te worden aange-<br />

sloten <strong>bij</strong> de risicobenadering uit de CRVGS.<br />

Wat betreft normstelling, begrippenkader en rekenmethodiek voor het bepalen van de ri-<br />

sico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met twee begrippen:<br />

- het plaatsgebonden risico (PR);<br />

- het groepsrisico (GR).<br />

Plaatsgebonden risico (PR)<br />

Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebro-<br />

ken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, tengevolge van een ongewoon voorval<br />

met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans<br />

één op een miljoen (10 -6 ) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (zoals woningen, afwijken<br />

is niet mogelijk). Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfsgebouwen) geldt deze<br />

norm als richtwaarde (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).<br />

Groepsrisico (GR)<br />

Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tege-<br />

lijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.<br />

Het GR kan grafisch worden weergegeven in een curve, de zogenaamde fN-curve. De (f)<br />

staat hier<strong>bij</strong> voor de kans op een ongeval en (N) voor het aantal personen dat komt te overlijden.<br />

Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt de oriënterende waarde als<br />

richtlijn. De oriënterende waarde wordt gevormd door een rechte lijn in de fN-curve (figuur<br />

4.1).<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Figuur 4.1. Oriënterende waarde van het GR (fN-curve).<br />

Op grond van het wettelijk kader dient het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron<br />

te worden verantwoord.<br />

Onderzoek risicocontouren en invloedsgebied<br />

Het plangebied is gelegen in de buurt van transportroutes voor gevaarlijke stoffen:<br />

- een kortste afstand van circa 930 meter van de rijksweg A58;<br />

- een kortste afstand van circa 1.030 meter van het spoortraject Roosendaal - Sloeha-<br />

ven;<br />

- een kortste afstand van 0-100 meter van de propyleenleiding van Dow Benelux Holding<br />

NV en een gasleiding van de Gasunie;<br />

- over de Westerschelde (kortste afstand circa 3.500 m) en Schelde Rijnkanaal<br />

(circa 930 m) worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.<br />

Agrarische gebouwen worden beschouwd als beperkt-kwetsbare objecten. In het kader van<br />

de ontwikkeling geldt dat het aantal personen in het gebied niet zal toenemen. In het navol-<br />

gende wordt per risicobron ingegaan op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.<br />

Rijksweg A58<br />

Plaatsgebonden risico<br />

- Het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag op het<br />

midden van de A58 niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.<br />

- Het PR vormt daarom geen belemmering.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

23


24 Toetsing<br />

Groepsrisico<br />

- Het groepsrisico ligt ter hoogte van het plangebied meer dan een factor 10 onder de<br />

oriëntatiewaarde. Ter plaatse is als gevolg van de ontwikkeling geen sprake een toename<br />

van het GR.<br />

- Het GR vormt geen belemmering.<br />

Spoortraject Roosendaal - Sloehaven<br />

Plaatsgebonden risico<br />

- Het PR vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.<br />

Groepsrisico<br />

- Ter hoogte van het plangebied wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet<br />

overschreden.<br />

- Het GR vormt daarom geen knelpunt. Voorts neemt als gevolg van de ontwikkeling het<br />

GR niet toe.<br />

- In 2009 was het groepsrisico circa 500 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door het<br />

toekomstige vervoer volgens het ontwerp Basisnet neemt het groepsrisico toe tot circa<br />

125 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.<br />

- Het GR vormt geen belemmering.<br />

Propyleenleiding van Dow<br />

Plaatsgebonden risicio<br />

- Het deel van het plangebied waar ontwikkeling plaatsvindt (uitbreiden agrarisch bouwvlak)<br />

is gesitueerd buiten de PR 10 -6 contour zoals opgenomen op de provinciale risicokaart.<br />

- Voor het overige is sprake van een bestaande situatie, waar<strong>bij</strong> de zuidelijke agrarische<br />

loodsen nu specifiek worden bestemd overeenkomstig het gebruik (agrarisch loonwerk).<br />

- De agrarische bebouwing wordt als beperkt-kwetsbaar beschouwd.<br />

- Het PR vormt geen belemmering.<br />

Groepsrisico<br />

- Voor het bepalen van het GR tengevolge van deze leiding is momenteel geen<br />

rekenmethodiek voorhanden. Het GR is om die reden niet inzichtelijk gemaakt.<br />

- Het GR neemt evenwel niet toe, aangezien het aantal mensen in het gebied als gevolg<br />

van de ontwikkeling niet toeneemt.<br />

Gasleiding van de Gasunie (A-535)<br />

Plaatsgebonden risico<br />

- Door de RMD is in april 2012 een algemeen onderzoek naar gasleidingen verricht.<br />

- Tijdens de inventarisatie zijn er geen kwetsbare objecten geconstateerd binnen de PR<br />

10-6 van de leiding A-535. Het deel van het plangebied waar ontwikkeling plaatsvindt<br />

(uitbreiden agrarisch bouwvlak) is gesitueerd buiten de PR 10 -6 contour zoals opgenomen<br />

op de provinciale risicokaart. De agrarische bebouwing wordt als beperkt-kwets-<br />

baar beschouwd.<br />

- Het PR vormt geen knelpunt.<br />

Groepsrisico<br />

- Voor de locatie is geen sprake van een waarneembare FN-curve.<br />

- Het GR neemt niet toe, aangezien het aantal mensen in het gebied als gevolg van de<br />

ontwikkeling niet toeneemt.<br />

- Het GR vormt geen knelpunt.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Westerschelde en Schelde - Rijnkanaal<br />

Het plangebied ligt op grote afstand van de oever van de Westerschelde en het Schelde -<br />

Rijnkanaal<br />

Plaatsgevonden risico<br />

- In de Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en<br />

prognoses 2015 - 2030 is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een<br />

berekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke<br />

scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Det Norske Veritas, 2011).<br />

- Op basis van de risicoberekeningen wordt geconcludeerd dat het PR 10 -6 -contour zich<br />

langs de vaargeul bevindt en het land niet raakt.<br />

- Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het PR in het plangebied.<br />

Groepsrisico<br />

- Het plangebied ligt in zijn geheel in het invloedsgebied van de Westerschelde en het<br />

kanaal. Dit betekent dat er <strong>bij</strong> nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening moet worden<br />

gehouden met een verantwoording van een toename van het GR.<br />

- Voorliggend bestemmingsplan voorziet echter niet in een nieuwe ontwikkeling, waar<strong>bij</strong><br />

het aantal mensen toeneemt. Er is dus geen sprake van een toename van het GR.<br />

- Het GR vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.<br />

Conclusie<br />

Geconcludeerd wordt dat de risicovolle activiteiten rondom het plangebied geen belemmering<br />

vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.<br />

4.2. Kabels en leidingen<br />

Onderzoek<br />

Voorschriftenkaart 6 van het bestemmingsplan Buitengebied bevat de ligging van de (onder-<br />

grondse) leidingen.<br />

De gronden aan de Vierlingweg 23 grenzen aan<br />

- een gasleiding van Gasunie;<br />

- een leiding voor transport van propyleen door Dow.<br />

Aan deze leidingen is in paragraaf 4.10 aandacht besteed.<br />

Het perceel wordt doorsneden door een afvalwaterpersleiding. Evenwel vindt de ontwikkeling<br />

niet ter plaatse van de afvalwaterpersleiding plaats.<br />

Conclusie<br />

Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de realisering van het project.<br />

4.3. Economische uitvoerbaarheid<br />

Toetsingskader<br />

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragra-<br />

fen, moet ook de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

25


26 Toetsing<br />

Onderzoek<br />

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid.<br />

Voorliggende ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer.<br />

De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat<br />

deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk<br />

aangezien het kostenverhaal met een overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente<br />

is voorzien.<br />

Conclusie<br />

Geconcludeerd wordt dat het project financieel uitvoerbaar is.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


5. Juridische planbeschrijving<br />

Thans is het bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. Voorliggend initiatief van<br />

Maatschap Oerlemans zal daarin worden opgenomen. Deze ruimtelijke onderbouwing zal<br />

worden opgenomen in de <strong>toelichting</strong> van het ontwerpbestemmingsplan.<br />

De ruimtelijke onderbouwing is ook voorzien van een voorstel voor de juridisch planologische<br />

regeling (verbeelding), zoals deze in het bestemmingsplan kan worden gevoegd. Er is geen<br />

afzonderlijke dataset samengesteld van de regels.<br />

Verbeelding<br />

De regeling voor het perceel Vierlingweg 23 uit het voorontwerpbestemmingsplan is overge-<br />

nomen, met dien verstande dat het bouwvlak is vergroot en is afgestemd op de planontwikkeling.<br />

De sleufsilo’s zijn daar<strong>bij</strong> buiten het bouwvlak gelaten.<br />

Ter plaatse is tevens een agrarisch technisch hulpbedrijf gesitueerd. De activiteiten (stalling<br />

van voertuigen en dergelijke) vinden met name in de bestaande loods plaats. Om deze reden<br />

is aan deze loods een functieaanduiding (al), agrarisch loonbedrijf toegekend.<br />

Uitdrukkelijk is deze functieaanduiding niet op het gehele perceel gelegd, waarmee het nevengeschikte<br />

karakter wordt benadrukt.<br />

De dubbelbestemmingen, Waarde archeologie 2 en 3 zijn overeenkomstig het gemeentelijk<br />

archeologiebeleid overgenomen.<br />

Regels<br />

Aangesloten wordt <strong>bij</strong> de regels (artikel 3 Agrarisch) zoals deze zijn opgesteld voor het voorontwerpbestemmingsplan.<br />

Wel wordt in de bestemmingsomschrijving een aanvullende functieaanduiding<br />

opgenomen:<br />

“ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’: tevens een agrarisch<br />

loonbedrijf;”<br />

Het nevengeschikte agrarisch loonbedrijf wordt hiermee bevestigd.<br />

Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor een bestemming Bedrijf Agrarisch technisch hulpbedrijf,<br />

omdat deze bestemming niet toegesneden is op het overwegend agrarische karakter van het<br />

bedrijf.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

27


28 Juridische planbeschrijving<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


ijlage


Bijlage 1 Toetsing Verordening Ruimte<br />

Artikel 2.5, concentratie agrarische<br />

bebouwing<br />

1. In een bestemmingsplan worden nieuwe<br />

agrarische bouwwerken niet toegelaten<br />

buiten het in het plan, voor een agrarisch<br />

bedrijf, aangewezen bouwvlak.<br />

2. In afwijking van het eerste lid mogen in<br />

een bestemmingsplan worden toegelaten:<br />

a. sleufsilo's en kuilvoerplaten aansluitend<br />

aan een bouwvlak;<br />

b. tijdelijke mestopslag op veldkavels; Niet van toepassing.<br />

c. als onderdeel van een agrarisch bedrijf,<br />

teelt ondersteunende voorzieningen<br />

en bassins ten behoeve van aquacultuur.<br />

3. In afwijking van het eerste lid mag de,<br />

op het tijdstip van inwerkingtreding van<br />

deze verordening, bestaande situatie,<br />

voor zover die niet in overeenstemming<br />

is met het bepaalde in het eerste lid, positief<br />

worden bestemd.<br />

4. Het eerste lid is niet van toepassing op<br />

bouwwerken ten aanzien waarvan in de<br />

<strong>toelichting</strong> <strong>bij</strong> het bestemmingsplan<br />

aannemelijk wordt gemaakt dat het<br />

kleinschalige bouwwerken betreft die<br />

noodzakelijk zijn ten behoeve van een<br />

doelmatige agrarische bedrijfsvoering.<br />

Artikel 2.7 Vensters op Zeeland<br />

1. In een bestemmingsplan waarin bestemmingen<br />

worden aangewezen dan wel regels<br />

worden gegeven voor de op de<br />

kaarten 6A tot en met 6C, behorende <strong>bij</strong><br />

deze verordening, als Vensters aangewezen<br />

gebieden worden geen nieuwe<br />

vormen van grondgebruik en wordt geen<br />

bebouwing, anders dan bestaand gebruik<br />

en bestaande bebouwing, toegelaten.<br />

Voorzien wordt in een uitbreiding van het<br />

agrarisch bouwvlak. Bebouwing wordt hierbinnen<br />

opgericht. Daarmee is geen bebouwing<br />

buiten het bouwvlak aanwezig.<br />

Sleufsilo’s zijn overeenkomstig de geldende<br />

planologische regeling nog steeds buiten het<br />

bouwvlak toegestaan.<br />

Niet van toepassing.<br />

Niet van toepassing.<br />

Niet van toepassing.<br />

Er is sprake van een venster.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

1


2<br />

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:<br />

a. het toelaten van de vergroting van<br />

een bestaand agrarisch bouwvlak<br />

waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke oppervlakte<br />

van het bouwvlak per agrarisch bedrijf<br />

niet meer bedraagt dan 15.000<br />

m 2<br />

3. Van het bepaalde in het eerste lid inzake<br />

nieuwe vormen van grondgebruik en bebouwing<br />

kunnen gedeputeerde staten,<br />

op verzoek van de gemeenteraad of van<br />

het college van burgemeester en wethouders,<br />

ontheffing verlenen. De ontheffing<br />

wordt slechts verleend indien het<br />

verzoek vergezeld gaat van een goede<br />

ruimtelijke onderbouwing en aannemelijk<br />

wordt gemaakt dat de waarde van<br />

het open landschap langs de snelweg<br />

niet in onevenredige mate wordt aangetast.<br />

Een ontheffing kan onder beperkingen<br />

worden verleend. Aan een ontheffing<br />

kunnen voorschriften worden<br />

verbonden.<br />

4. Ontheffing zoals bedoeld in het derde lid<br />

wordt niet verleend voor de uitbreiding<br />

van een lokaal bedrijventerrein langs de<br />

snelweg en evenmin voor een uitbreiding<br />

waar<strong>bij</strong> de ruimte tussen het bedrijventerrein<br />

inclusief de daar<strong>bij</strong> behorende afschermende<br />

groenvoorzieningen en de<br />

snelweg wordt verkleind.<br />

5. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de<br />

kaarten te wijzigen.<br />

artikel 2.8 intensieve veehouderij<br />

Hieraan wordt niet voldaan. Er is weliswaar<br />

sprake van een agrarisch bedrijf, maar de<br />

oppervlakte van het agrarische bouwvlak<br />

bedraagt circa 2 hectare. Evenwel is het<br />

verzoek van Maatschap Oerlemans door de<br />

Agrarische Adviescommissie Zeeland beoordeeld.<br />

Daar<strong>bij</strong> is door de AAZ geconcludeerd<br />

dat een vergroting van het agrarisch bouwblok<br />

tot 2 hectare (20.000 m 2 ) bedrijfstechnisch<br />

noodzakelijk is voor de exploitatie van<br />

het volwaardige grondgebonden agrarische<br />

bedrijf.<br />

Verzocht wordt om ontheffing. Voorliggende<br />

ruimtelijke onderbouwing maakt voldoende<br />

aannemelijk dat geen sprake is van het<br />

aantasten van het open landschap. Uitbreiding<br />

van het agrarisch bouwvlak vindt direct<br />

aansluitend aan het bestaande bouwvlak<br />

plaats. Bebouwing wordt hierdoor geconcentreerd<br />

op het perceel gesitueerd. Bebouwing<br />

wordt in de oksel van het L-vormige<br />

bouwvlak gepositioneerd. Er is hierdoor geen<br />

sprake van onevenredige aantasting van het<br />

open agrarisch landschap.<br />

Hiervan is geen sprake. Het betreft uitbreiding<br />

van een volwaardig grondgebonden<br />

agrarisch bedrijf.<br />

Niet van toepassing.<br />

1. In een bestemmingsplan wordt de De AAZ heeft het initiatief van Maatschap<br />

nieuwvestiging van intensieve veehou- Oerlemans beoordeeld. Daar<strong>bij</strong> is geconcluderij,<br />

de omschakeling van een bestaand deerd dat geen sprake is van intensieve<br />

bedrijf naar intensieve veehouderij als- veehouderij, omdat het rantsoen van de al<br />

mede het toevoegen van een neventak aanwezige en de te houden dieren in be-<br />

intensieve veehouderij niet toegelaten. langrijke mate bestaat uit de ruwvoerbestanddelen<br />

gras en maïs en dat het vrouwelijk<br />

vee wordt geweid. Er is derhalve sprake<br />

van grondgebonden agrarische bedrijvigheid.<br />

Lid 2 t/m lid 9 Lid 2 tot en met 9 zijn niet van toepassing.<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


Artikel 2.18 Bedrijventerreinen<br />

1. In een bestemmingsplan worden geen<br />

bedrijven toegelaten buiten de, op het<br />

tijdstip van inwerkingtreding van deze<br />

verordening, daartoe bestemde gronden.<br />

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:<br />

a. horeca- en recreatiebedrijven; niet van toepassing<br />

b. nutsvoorzieningen; niet van toepassing<br />

c. agrarische bedrijven alsmede in het<br />

buitengebied gevestigde agrarische<br />

hulp- en nevenbedrijven en semiagrarische<br />

bedrijven, de vestiging<br />

van nieuwe economische dragers en<br />

activiteiten in het kader van een<br />

verbrede landbouw, de mogelijkheden<br />

voor niet-agrarische activiteiten<br />

in het landelijk gebied en energieopwekking<br />

zoals bedoeld in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 5<br />

<strong>bij</strong> deze verordening;<br />

Er is sprake van een bestaand agrarisch<br />

hulpbedrijf. Uitbreiding van het bestaande<br />

agrarische bedrijf is binnen de verordening<br />

mogelijk en kan binnen de actualisering van<br />

het bestemmingsplan Buitengebied worden<br />

bevestigd.<br />

Adviesbureau RBOI 150573.009110.00r<br />

Rotterdam / Middelburg<br />

3


4<br />

150573.009110.00 Adviesbureau RBOI<br />

Rotterdam / Middelburg


BIJLAGE 10<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 Rilland


GEMEENTE REIMERSWAAL<br />

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING<br />

ZIMMERMANWEG 7 (RILLAND)<br />

Opgesteld door:<br />

Van Dun Advies BV<br />

Projectleider: F. van de Heijning<br />

Dorpsstraat 51<br />

5113 TE Ulicoten<br />

Status:<br />

Voorontwerp<br />

Projectnummer:<br />

FB/95001.003


INHOUDSOPGAVE<br />

INHOUDSOPGAVE ......................................................................................................................... 2<br />

1. INLEIDING ................................................................................................................................ 3<br />

1.1 Aanleiding .................................................................................................................................................... 3<br />

1.2 Plangebied ................................................................................................................................................... 4<br />

1.3 Doel .............................................................................................................................................................. 5<br />

1.4 Geldende bestemmingsplannen ............................................................................................................... 5<br />

1.5 Proces .......................................................................................................................................................... 5<br />

2. BESTAANDE SITUATIE ............................................................................................................... 6<br />

2.1 Algemeen .................................................................................................................................................... 6<br />

2.2 Ruimtelijke structuur ................................................................................................................................. 6<br />

2.3 Functionele structuur ................................................................................................................................. 6<br />

3. BELEIDSKADER ......................................................................................................................... 7<br />

3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012 ...................................................................................... 7<br />

3.2 Provinciaal beleid ....................................................................................................................................... 7<br />

3.2.2 Ontwerp Omgevingsplan 2012 - 2018 ............................................................................................. 8<br />

3.2.3 Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VR) .................................................................. 9<br />

3.3 Gemeentelijk beleid ................................................................................................................................... 9<br />

3.3.1 Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal ....................................................................... 9<br />

3.3.2 Voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied ................................................................................. 9<br />

4. MILIEUHYGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN ...............................................................12<br />

4.1 Water ......................................................................................................................................................... 12<br />

4.1.1 Waterrelevant beleid ........................................................................................................................ 12<br />

4.1.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie ................................................................................... 13<br />

4.1.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie ...................................................................................... 13<br />

4.2 Natuur ........................................................................................................................................................ 13<br />

4.3 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie .......................................................................................... 16<br />

4.4 Bedrijfshinder............................................................................................................................................ 17<br />

4.5 Geluid ......................................................................................................................................................... 17<br />

4.6 Luchtkwaliteit ............................................................................................................................................ 17<br />

4.7 Bodemkwaliteit ......................................................................................................................................... 18<br />

4.8 Externe veiligheid ..................................................................................................................................... 18<br />

4.9 Kabels en leidingen .................................................................................................................................. 19<br />

CONCLUSIE..................................................................................................................................20<br />

BIJLAGE<br />

1. Situatietekening 1:2000<br />

2. Brief gemeente d.d. 15-05-2012<br />

3. Advies Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

4. Informatiedocument flora- fauna, Natuurloket<br />

5. Aanmeldformulier watertoetsproces waterschap Scheldestromen<br />

6. Motivatie beweiding<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

2


1. INLEIDING<br />

In dit hoofdstuk wordt een inleiding gegeven omtrent beoogd initiatief. Hier<strong>bij</strong> komen de aanleiding,<br />

de ligging van het plangebied, het doel, de geldende bestemmingsplannen en de procedure aan bod.<br />

1.1 Aanleiding<br />

Van Loon Rilland exploiteert aan de Zimmermanweg 7, 4411 RD te Rilland, een rundveehouderij<br />

annex varkenshouderij annex akkerbouwbedrijf. Op het moment zijn er circa 240 stuks melkvee op<br />

het bedrijf met <strong>bij</strong>behorend jongvee. Tevens heeft het bedrijf vergunde rechten voor het houden van<br />

1200 vleesvarkens. Ook wordt er akkerbouw bedreven op circa 300 ha grond in de omgeving van het<br />

bedrijf.<br />

Om in de toekomst een gezond en rendabel bedrijf te exploiteren, is dhr. Van Loon voornemens de<br />

rundveehouderijtak uit te breiden. Hier<strong>bij</strong> zal hij na de bestemmingsplanwijziging tevens de<br />

varkenshouderij beëindigen in verband met de investeringen rondom Besluit huisvesting. De nieuw te<br />

bouwen rundveestal zal huisvesting bieden aan zo’n 300 melk- en kalfskoeien, waardoor er op het<br />

bedrijf in totaal circa 650 melk- en kalfskoeien kunnen worden gehouden. De voormalige<br />

vleesvarkensstal zal worden ingericht als afkalfstal en huisvesting droogstaande melkkoeien.<br />

De gewenst ontwikkeling past niet binnen het vigerende bouwvlak. Omdat de gewenste<br />

bedrijfsvoering echter wel noodzakelijk is om in de toekomst het bedrijf op een rendabele manier<br />

voort te zetten, dient het bouwvlak vergroot te worden. In overleg tussen de gemeente Reimerswaal<br />

en de familie Van Loon mogen afwijkend van het schrijven van 14 mei 2012, verzonden 15 mei, de<br />

sleufsilo’s, mestbassin en mestsilo’s wel buiten het bouwvlak liggen. Om deze gewenste ontwikkeling<br />

plaats te laten vinden dient er getoetst te worden aan de ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten<br />

omtrent de bestemmingsplanprocedure. De huidige- en beoogde situatie zijn weergeven in<br />

afbeeldingen 1.1 en 1.2.<br />

Afbeelding 1.1: Bouwvlak voorontwerpbestemmingsplan 1,0 hectare en de beoogde bedrijfssituatie<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

3


Afbeelding 1.2: Gewenste bedrijfssituatie en bouwvlak 2,0 hectare<br />

1.2 Plangebied<br />

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Zoals op afbeelding 1.3 te zien<br />

is, is het plangebied ten zuiden van de kern van Rilland gelegen. De bebouwde kom is gelegen op een<br />

afstand van circa 1.510 meter van het bedrijf. In de na<strong>bij</strong>e omgeving van het bedrijf bevinden zich<br />

voornamelijk agrarische bedrijven, welke op grote afstand van elkaar zijn gelegen. Tussen de<br />

bedrijven zijn de landbouwgronden gelegen behorende <strong>bij</strong> de bedrijven. De situering van het<br />

plangebied is op afbeelding 1.3 weergegeven. De gronden waar het gewenste bouwvlak komt te<br />

liggen zijn momenteel in gebruik als landbouwgrond.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

4


Afbeelding 1.3: Situering plangebied<br />

1.3 Doel<br />

Het doel is om het bouwvlak te vergroten, zoals weergegeven in afbeelding 1.2. Op deze manier<br />

kunnen de gewenste ontwikkelingen in de bedrijfsvoering plaatsvinden, namelijk de bouw van een<br />

nieuwe stal.<br />

1.4 Geldende bestemmingsplannen<br />

Het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Reimerswaal voor onderhavige locatie is het<br />

vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied” van 2001. Op dit moment ligt het nieuwe<br />

bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente als voorontwerp ter inzage. Bij de beantwoording<br />

van het door ons ingediende verzoek ter vergroting van het bouwvlak is aangegeven dat er aan het<br />

nieuwe bestemmingsplan getoetst dient te worden.<br />

1.5 Proces<br />

In een brief van de gemeente, kenmerk 12.013186, is aangegeven dat door de ontwikkelingen<br />

omtrent het nieuwe bestemmingsplan, de vergroting van het bouwvlak niet de ‘normale’<br />

wijzigingsprocedure hoeft te doorlopen (door de onnodig ingewikkelde en kostbare procedure). Omdat<br />

het voorontwerp ter inzage ligt kan middels het aanleveren van een goedgekeurde ruimtelijke<br />

onderbouwing onderhavig initiatief meegenomen worden in de bestemmingsplanprocedure van het<br />

bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

5


2. BESTAANDE SITUATIE<br />

In onderhavig hoofdstuk wordt de bestaande situatie in beeld gebracht. Dit geeft een duidelijker beeld<br />

ten aanzien van de veranderingen die met de wijziging van het voorontwerpbestemmingsplan worden<br />

gerealiseerd.<br />

2.1 Algemeen<br />

Zoals reeds in hoofdstuk 1 aangehaald wordt er op de Zimmermanweg 7 te Rilland een<br />

rundveehouderij geëxploiteerd. Naast de rundveehouderij heeft dhr. Van Loon vergunde rechten voor<br />

het houden van vleesvarkens en is er een akkerbouwtak aanwezig op het bedrijf. De rundveehouderij<br />

is de hoofdactiviteit waar<strong>bij</strong> er momenteel zo’n 240 stuks melkvee en <strong>bij</strong>behorend jongvee gehouden<br />

worden met beweiding.<br />

Dhr. Van Loon is voornemens de bedrijfsvoering te wijzigen door middel van het uitbreiden van de<br />

rundveehouderij. De huidige varkensstal zal in gebruik worden genomen als afkalfstal/huisvesting<br />

droogstaande melkkoeien en er wordt een nieuwe rundveestal <strong>bij</strong> gebouwd. Echter past deze nieuwe<br />

stal niet binnen het bouwvlak zoals ingetekend in het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied”,<br />

derhalve dient deze vergroot te worden.<br />

2.2 Ruimtelijke structuur<br />

Het plangebied is gelegen in de na<strong>bij</strong>heid van de kern van Rilland op een afstand van zo’n 1510<br />

meter, in de polder van het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Het gebied kenmerkt zich<br />

door grote rechte kavels waar<strong>bij</strong> de bedrijven op grote afstanden van elkaar zijn gelegen (het<br />

dichtst<strong>bij</strong>zijnde bedrijf is gelegen op een afstand van 896 meter). Door deze grote kavels en de<br />

schaarste aan bomen is er veel openheid in het gebied. Het bedrijf ligt op een steenworp afstand van<br />

de Westerschelde die de Noordzee met de haven van Antwerpen verbindt. Het gebied wordt ontsloten<br />

door de A58 ten noorden van de kern van Rilland, gelegen op circa 2 kilometer van het plangebied.<br />

De ruimtelijke structuur van het plangebied zelf kenmerkt zicht door de bouwwerken die op het<br />

perceel zijn gelegen. Deze staan aan de noordzijde kaal in het landschap, terwijl in het zuiden juist de<br />

bebouwing wordt gescheiden van het open landschap door een beplantingsstrook. De lange inrit is de<br />

as van het bedrijf waar het grootste gedeelte van de bebouwing aan gesitueerd is.<br />

2.3 Functionele structuur<br />

In de na<strong>bij</strong>e omgeving van het bedrijf zijn voornamelijk agrarische bedrijven aanwezig. Er kan<br />

derhalve gesproken worden over een voornamelijk agrarische functionele structuur waar<strong>bij</strong> de<br />

agrarische bedrijven op grote afstand van elkaar zijn gelegen. De kavels in de omgeving van de<br />

bedrijven zijn ideaal als landbouwgrond door de grote en rechte vorm en de structuur van de<br />

kleigrond. Ondanks het grote landelijk gebied wat om het plangebied ligt, is de bereikbaarheid van en<br />

naar het plangebied optimaal. Dit komt door de A58 die een directe verbinding vormt tussen het<br />

plangebied en Breda, Rotterdam en Antwerpen.<br />

De functionele structuur van het plangebied an sich is enkel van agrarische aard, met daarnaast<br />

ruimte voor de huisvesting van de personen die in het belang van het agrarische bedrijf ter plaatse<br />

aanwezig dienen te zijn (de bedrijfswoning). De omliggende gronden worden gebruikt voor de<br />

beweiding ten behoeve van de rundveehouderij.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

6


3. BELEIDSKADER<br />

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal en<br />

gemeentelijk niveau. In onderstaande paragrafen wordt het relevante ruimtelijke beleid uiteengezet,<br />

inclusief de toetsing van onderhavig initiatief aan dit beleid.<br />

3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012<br />

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 14 maart 2012. De Structuurvisie<br />

is de opvolger van de voormalige Nota Ruimte. In de SVIR legt het Rijk de ambities voor Nederland in<br />

2040 vast, er wordt dus een visie gepresenteerd van waar Nederland in 2040 moet staan. Dit gebeurd<br />

aan de hand van (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel<br />

bovengronds als ondergronds voor de toekomst moeten bepalen. Zo werkt het Rijk aan een<br />

concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Dit betekent onder andere dat het Rijk een<br />

aantrekkelijk vestigingsklimaat wil ontwikkelen, waar<strong>bij</strong> de concurentiekracht voor internationale<br />

bedrijven en een economische ontwikkeling wordt versterkt. Hier<strong>bij</strong> zijn ander andere sterke<br />

stedelijke regio’s nodig, waar<strong>bij</strong> een goede ‘quality of life’, optimale bereikbaarheid en goede<br />

(logistieke) verbindingen met Europa en de wereld het uitgangspunt zijn. Om deze ambities waar te<br />

kunnen maken vraagt het Rijk ook steun aan de decentrale overheden, de diverse marktpartijen en<br />

kennisinstellingen. Naast deze ambities voor de lange termijn kiest het Rijk tevens drie concrete<br />

doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange<br />

termijn (2028), te weten:<br />

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische<br />

structuur van Nederland;<br />

Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waar<strong>bij</strong> de gebruiker voorop<br />

staat;<br />

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en<br />

cultuurhistorische waarden behouden zijn.<br />

Hier<strong>bij</strong> maakt het Rijk gebruik van verschillende nationale belangen, waarvoor zij verantwoordelijk zijn<br />

en resultaten wil boeken. Onderhavig plan heeft echter geen invloed op de beschreven doelen die het<br />

Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te<br />

hebben.<br />

Naast de Structuurvisie kent de Rijksoverheid ook het ‘Besluit en ministeriële regeling algemene<br />

regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011’ . De eerste tranche van het Besluit algemene regels<br />

ruimtelijke ordening is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking<br />

getreden. Dit Barro is ontstaan <strong>bij</strong> het ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het<br />

Rijk heeft hierin vastgelegd dat voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gelden, dit is<br />

immers een bevoegdheid van het Rijk. Het gaat hier<strong>bij</strong> om het beschermen van de nationale<br />

belangen. Aangezien <strong>bij</strong> onderhavige planvorming geen nationaal belang is gemoeid zijn er geen<br />

regels uit het Barro en dus ook uit het Rarro van toepassing.<br />

3.2 Provinciaal beleid<br />

Voor de provincie Zeeland zijn er momenteel een aantal relevante beleidsstukken met betrekking tot<br />

het provinciaal beleid, namelijk het “Omgevingsplan 2006-2012”, het ontwerp “Omgevingsplan 2012 –<br />

2018” en het “Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland”.<br />

3.2.1 Omgevingsplan 2006 - 2012<br />

In het Omgevingsplan Zeeland is het provinciale beleid voor Ruimte, Milieu en Water opgenomen. De<br />

belangrijkste doelstellingen daar<strong>bij</strong> zijn het faciliteren van de economische dynamiek, het bevorderen<br />

van de sociaal-culturele dynamiek en het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Om dit te<br />

bereiken zijn door de provincie Zeeland een aantal speerpunten opgesteld, waaronder een<br />

multifunctioneel platteland. Hier wordt het volgende over gezegd:<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

7


“De inrichtings- en ontwikkelingsopgave voor het Zeeuwse platteland blijft cruciaal voor het beeld en<br />

de vitaliteit van Zeeland. Het gaat om het ontwikkelen van een robuuste en aantrekkelijke<br />

groenblauwe hoofdstructuur, het verbeteren van de toegankelijkheid en het vergroten van de kansen<br />

voor landbouw en recreatie. De brede programmering in het kader van het Investeringsbudget<br />

Landelijk Gebied kan een integrale aanpak van de inrichtingsopgaven bevorderen. Bij de verschillende<br />

beleidsthema’s worden een aantal koppelkansen genoemd die de afzonderlijke opgaven kunnen<br />

verbinden. Het gaat om:<br />

- Het voortgaan met de aanleg van een kwalitatief hoogwaardige Ecologische Hoofdstructuur.<br />

- Het oppakken van de nieuwe mogelijkheden die de Robuuste Verbindingszone biedt en deze<br />

combineren met de wateropgaven.<br />

- In de overige gebieden de ecologische verbindingen en de wateropgaven combineren met het<br />

vergroten van de toegankelijkheid van het platteland, het vormgeven van het<br />

landschapsnetwerk.<br />

- Agrarische structuurverbetering (verkavelen, bevorderen schaalvergroting, benutten zoet<br />

water) combineren met de voor de groenblauwe opgaven benodigde herverkavelingen en<br />

grondruilen.<br />

- Het benutten en inpassen van nieuwe kansen zoals aquacultuur.<br />

- De inrichtingsopgaven voor het landelijk gebied combineren met de opgaven voor de<br />

bodemsanering.<br />

- De implementatie van de maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit<br />

(Kaderrichtlijn water).<br />

Een planmatige programmatische benadering met integrale aanpak heeft de voorkeur.”<br />

Op de plankaart is de locatie aan de Zimmermanweg 7 te Rilland gelegen in een gebied dat er ruimte<br />

is voor nadere afweging. Omdat de omgeving van onderhavige planlocatie voornamelijk agrarisch van<br />

aard is, dient er rekening gehouden te worden met bovengenoemde koppelkansen. De beoogde<br />

ontwikkeling houdt rekening met onder andere agrarische structuurverbetering en draagt <strong>bij</strong> aan een<br />

duurzaam platteland. Zo vindt er schaalvergroting plaats om een duurzaam en rendabel agrarisch<br />

bedrijf te exploiteren en wordt er rekening gehouden met <strong>bij</strong>voorbeeld de wateropgave naar<br />

aanleiding van de toename in verhard oppervlak. Alle ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten<br />

worden behandeld in hoofdstuk 4.<br />

3.2.2 Ontwerp Omgevingsplan 2012 - 2018<br />

Het omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie<br />

op wordt ingezet. Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en<br />

veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.<br />

Het Omgevingsplan is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur en heeft een<br />

wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening (art. 2.2), Wet Milieubeheer (art. 4.9) en Waterwet<br />

(art.4.4). Daarnaast ondersteunt het plan economische, sociale en mobiliteitsdoelen, maar het beleid<br />

en de financiering voor die onderwerpen worden ook uitgewerkt in de aparte beleidsplannen- en<br />

agenda's. In het Omgevingsplan wordt daarom op onderdelen verwezen naar de Economische<br />

Agenda, de Leefbaarheidsvisie en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (PVVP).<br />

Onderhavige locatie is volgens de kaarten gelegen in het gebied ‘landbouw’ op de waterfunctiekaart,<br />

‘overige gebieden aquacultuur’ op de aquacultuurkaart en ‘Landelijk gebied’ op de ruimtelijke<br />

functiekaart. Ontwikkelingen in deze gebieden horen een <strong>bij</strong>drage te leveren aan de versterking van<br />

de vitaliteit van het landelijk gebied en het behoud van het (agrarisch) cultureel erfgoed. Bovendien<br />

biedt men hier ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwe economische dragers passend binnen het<br />

landbouwgebied.<br />

Onderhavige ontwikkeling ondersteunt de plannen van het omgevingsplan met betrekking tot de<br />

landbouw. Het betreft een ruimtelijke en economische ontwikkeling die moet zorgen voor een vitaal<br />

platteland. Bovendien wordt er gesproken over het terugdringen van geuremissie, wat gerealiseerd<br />

wordt door het stoppen van de varkenshouderij. In het kader van Wet geurhinder een veehouderij zijn<br />

er namelijk geen geuremissies voor de rundveehouderij vastgesteld, enkel de vaste afstanden tot<br />

geurgevoelige objecten gelden <strong>bij</strong> alle veehouderijen. Doordat na het vaststellen van het<br />

wijzigingsplan waarschijnlijk de varkenshouderij uit de bedrijfsvoering gaat, komt er geen geuremissie<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

8


meer vrij vanuit het bedrijf en gelden dus enkel de vaste afstanden. In de omgeving van onderhavige<br />

locatie zijn geen geurgevoelige objecten omtrent Wet geurhinder en veehouderij gelegen.<br />

3.2.3 Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VR)<br />

Samenwerking tussen de Provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het<br />

ontwerp omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo´n groot belang<br />

dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van<br />

het beleid, verandert ook de verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een<br />

“Ontwerp Verordening Ruimte Provincie Zeeland” vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over<br />

uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale<br />

waterkeringen in opgenomen.<br />

Onderhavige locatie is niet opgenomen in de kaarten van de VR van de provincie Zeeland, derhalve<br />

kan gezegd worden dat er geen specifiek provinciaal beleid geldt voor onderhavige locatie. Bovendien<br />

is het provinciaal beleid opgesteld als soort toetsingskader voor de gemeenten van de provincie<br />

Zeeland. Het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Reimerswaal zal voldoen aan het<br />

provinciaal beleid.<br />

3.3 Gemeentelijk beleid<br />

De actuele ruimtelijke visie en het beleid van de gemeente Reimerswaal staat beschreven in de<br />

ontwerp structuurvisie “Stuctuurvisie Buitengebied Reimerswaal” en het voorontwerpbestemmingsplan<br />

“Buitengebied”. Omdat het een voorontwerp betreft kan er middels een goede ruimtelijke<br />

onderbouwing een wijziging worden gerealiseerd welke <strong>bij</strong> goedkeuring wordt opgenomen in het<br />

(ontwerp)bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

3.3.1 Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal<br />

De structuurvisie Buitengebied Reimerswaal, die nu als ontwerp gepubliceerd is, biedt de richtlijnen<br />

voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Reimerswaal. Hier<strong>bij</strong> wordt onderscheid gemaakt<br />

in verschillende zones binnen de gemeente, met ieder haar eigen identiteit en kwaliteiten. De<br />

kenmerken van deze gebieden dienen behouden en versterkt te worden.<br />

Onderhavige locatie is gelegen in het gebied ‘Agrarisch gebied met openheid’, waar de ruimtelijke<br />

kwaliteiten voornamelijk te vinden zijn in het open landschap in de vorm van open grootschalige<br />

polders, beplante dijken rondom de polders, rationele verkaveling, intensief gebruik door landbouw<br />

(waaronder de teelt van uien en aardappels) en verre zichten.<br />

Onderhavig initiatief heeft geen negatieve ruimtelijke gevolgen voor de kenmerken van het agrarisch<br />

gebied met openheid. De openheid in het gebied blijft behouden doordat de nieuwe rundveestal tegen<br />

het bestaande bebouwingscluster wordt aangebouwd. Bovendien wordt door de bouwregels van het<br />

bestemmingsplan er voor gezorgd dat deze kenmerken worden behouden.<br />

3.3.2 Voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied<br />

Van 19 april 2012 tot en met 30 mei 2012 heeft het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied” ter<br />

inzage gelegen. Naar aanleiding van de beoogde ontwikkelingen op het bedrijf en dit<br />

bestemmingsplan wordt deze ruimtelijke onderbouwing geschreven, zodat deze meegenomen kan<br />

worden in de bestemmingsplanprocedure. Hier<strong>bij</strong> dient getoetst te worden aan de regels van het<br />

voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

Binnen dit bestemmingsplan is het gebied gelegen in de bestemming ‘Agrarisch’. In artikel 3.8.4 zijn<br />

de wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor een vergroting van een bouwvlak in de bestemming<br />

‘Agrarisch’. Ondanks onderhavig initiatief niet de formele wijzigingsprocedure betreft, wordt er wel<br />

getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden van het nieuwe bestemmingsplan om te laten zien dat de<br />

voorgenomen ontwikkeling wel binnen het toekomstige planregime past. In artikel 3.8.4 zijn de<br />

volgende regels opgesteld:<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

9


3.8.4 Vergroting bouwvlak<br />

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van het<br />

vergroting van een bouwvlak, met in achtneming van de volgende regels:<br />

a. indien het een agrarisch bedrijf met een bouwvlak kleiner dan 1 hectare betreft, mag een<br />

bouwvlak worden opgenomen van maximaal 1 hectare;<br />

Het bouwvlak in het voorontwerpbestemmingsplan heeft reeds een grootte van 1 hectare, derhalve is<br />

deze regel niet van toepassing.<br />

b. indien het een agrarisch bedrijf met een bouwvlak groter dan 1 hectare betreft, mag een<br />

bouwvlak worden opgenomen van maximaal 2 hectare;<br />

Het betreft reeds een bouwvlak van 1 hectare, derhalve mag een bouwvlak opgenomen worden van 2<br />

hectare. Onderhavig initiatief voorziet in een vergroting tot 2 hectare.<br />

c. na wijziging mag het bouwvlak voor maximaal 70% worden bebouwd;<br />

De bestaande bebouwing en de nieuw te bouwen rundveestal hebben gezamenlijk de oppervlakte van<br />

13.450 m². Dit houdt in dat op een oppervlakte van 2 hectare (13.450/20.000) 67,25% bebouwd is.<br />

Derhalve wordt voldaan aan deze regel.<br />

d. wijziging dient noodzakelijk te zijn voor:<br />

1. een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;<br />

Zoals reeds aangegeven is de uitbreiding noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering<br />

in de toekomst. De beperkte schaalvergroting van de rundveehouderij zorgt ervoor dat het bedrijf de<br />

kosten kan gaan verdelen over meer eenheden, waardoor er meer winst gemaakt kan worden. Dit is<br />

noodzakelijk wegens de oplopende kosten in de agrarische sector. Derhalve wordt geïnvesteerd in de<br />

rundveehouderij en blijft de bedrijfsvoering met betrekking tot de akkerbouw gehandhaafd.<br />

2. toepassing van milieuvoorschriften en/of andere wettelijke bepalingen;<br />

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing toetst in hoofdstuk 4 aan diverse milieuhygiënische aspecten,<br />

zoals onder andere geluid, luchtkwaliteit, bodem en natuur. Bij de aanvraag omgevingsvergunning<br />

onderdeel milieu zal hier nog uitgebreid aan getoetst worden, waardoor <strong>bij</strong> vergunningverlening<br />

voldoende getoetst is aan de milieuaspecten.<br />

3. continuïteit van het agrarisch bedrijf;<br />

Zoals eerder aangegeven is de uitbreiding van de bedrijfsvoering noodzakelijk om in de toekomst een<br />

rendabel bedrijf te kunnen exploiteren. Door de oplopende kosten en de onderlinge concurrentie<br />

tussen bedrijven is het van belang dat er in beperkte mate schaalvergroting plaats vindt. Hier<strong>bij</strong><br />

kunnen de kosten per dier worden gereduceerd en kan de marktpositie verbeterd worden. Als dit niet<br />

gebeurt zal het bedrijf in de toekomst tegen problemen aanlopen omtrent de om- en afzet. Bovendien<br />

is door de AAZ (Agrarische Adviescommissie Zeeland) getoetst of de toekomstige bedrijfsvoering als<br />

volwaardig gezien kan worden als zijnde een grondgebonden agrarisch bedrijf. De AAZ was hier<br />

positief over (zie <strong><strong>bij</strong>lage</strong>).<br />

e. na wijziging dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;<br />

Er is voor onderhavig bedrijf een bedrijfsplan opgesteld waar de kenmerken en aspecten van een<br />

volwaardig agrarisch bedrijf zijn getoetst. Zoals eerder aangegeven is door de AAZ (Agrarische<br />

Adviescommissie Zeeland) getoetst of de toekomstige bedrijfsvoering als volwaardig gezien kan<br />

worden als zijnde een grondgebonden agrarisch bedrijf.<br />

f. wijziging mag niet leiden tot:<br />

1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van omliggende<br />

bestemmingen en functies;<br />

Bij de gewenste ontwikkelingen wordt er getoetst aan verschillende beleidskaders, waaronder het<br />

bestemmingsplan en diverse wetten omtrent milieu (zoals ammoniak, fijnstof, etc.). Hier<strong>bij</strong> wordt er<br />

getoetst aan de normen van de diverse milieuaspecten, waar<strong>bij</strong> de normen niet mogen worden<br />

overschreden. Deze zijn opgesteld om de omliggende functies en bestemmingen te beschermen <strong>bij</strong><br />

ontwikkelingen in de omgeving. Het bestemmingsplan en een aantal milieuaspecten worden in<br />

onderhavige ruimtelijke onderbouwing getoetst, andere zullen worden getoetst <strong>bij</strong> de aanvraag<br />

omgevingsvergunning. Hieruit zal blijken dat onderhavig initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor<br />

omliggende bestemmingen en functies.<br />

2. onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden;<br />

Het nieuwe bouwvlak zorgt er juist voor dat er geen onevenredige verstening en versnippering<br />

plaatsvindt van de agrarische gronden. Het bouwvlak weergegeven in het<br />

voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied” is volledig benut, waar<strong>bij</strong> enkele gebouwen buiten het<br />

bouwvlak zijn gesitueerd. Door middel van de vergroting van het bouwvlak vallen alle gebouwen<br />

binnen het bouwvlak en sluiten de voorzieningen op het bouwvlak aan. Hierdoor zal er geen<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

10


onevenredige verstening en versnippering plaats vinden van de agrarische gronden, maar wordt er<br />

zorgvuldig uitgebreid met dien verstande dat de omgeving zo min mogelijk wordt aangetast.<br />

3. onevenredige aantasting aan infrastructuur;<br />

De infrastructuur blijft onaangetast omdat onderhavig initiatief hier geen invloed op heeft. De<br />

belasting die de infrastructuur nu moet verwerken door de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf<br />

wordt nauwelijks vergroot en aangezien de weg al reeds voldoende capaciteit heeft, zijn aantastingen<br />

niet te verwachten.<br />

g. wijziging is niet toegestaan voor een intensieve veehouderij;<br />

De varkenshouderijtak wordt uit de bedrijfsvoering gehaald, waardoor er tevens geen intensieve<br />

veehouderij meer aanwezig zal zijn. Bovendien was en blijven de hoofdactiviteiten grondgebonden,<br />

waardoor onderhavig bedrijf als grondgebonden agrarisch bedrijf kan worden gezien.<br />

h. de gronden zijn niet aangeduid als 'Wro-zone - kernrandzone', 'Milieuzone - agrarisch gebied<br />

met ecologische betekenis', 'Wro-zone - natuurontwikkelingsgebied' en 'Milieuzone -<br />

afwegingszone natuurgebied'.<br />

Onderhavige locatie is niet gelegen in dergelijke gebieden, derhalve wordt voldaan aan deze regel.<br />

i. burgemeester en wethouders winnen vooraf advies in <strong>bij</strong> een agrarisch deskundige omtrent<br />

de onder sub c, onder 1 opgenomen voorwaarde.<br />

Er is advies ingewonnen <strong>bij</strong> de AAZ (Agrarische Adviescommissie Zeeland)<br />

Afbeelding 3.1: Uitsnede voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied”<br />

Op basis van bovengenoemde blijkt dat onderhavig initiatief past binnen de wijzigingsvoorwaarden<br />

van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

11


4. MILIEUHYGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN<br />

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te<br />

bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden de<br />

milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven van de beoogde bedrijfssituatie.<br />

4.1 Water<br />

Per 1 november 2003 is het verplicht om <strong>bij</strong> ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze<br />

verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze watertoets moet<br />

inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de<br />

watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke<br />

ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken<br />

over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen.<br />

In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:<br />

Beschrijving waterrelevant beleid;<br />

Bestaande waterhuishoudkundige situatie;<br />

Beoogde waterhuishoudkundige situatie.<br />

4.1.1 Waterrelevant beleid<br />

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als<br />

doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame<br />

manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese<br />

lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering<br />

heeft invulling aan de KRW gegeven middels de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december<br />

2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de<br />

samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het<br />

waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven. Het Rijk stelt<br />

een Nationaal Waterplan op, de provincies maken Regionale Waterplannen en de Waterschappen<br />

leggen hun visie vast in de Waterbeheerplannen.<br />

Het Nationaal Waterplan 2009 – 2015 (NWP) is het rijksplan voor het Nederlandse waterbeleid. In het<br />

NWP zijn de maatregelen beschreven die in de periode van 2009 – 2015 genomen moeten worden om<br />

Nederland veilig en leefbaar te houden, de kansen die water biedt te benutten en om te komen tot<br />

een duurzaam waterbeheer. De taak aan de provincies is om deze visie en streefbeelden door te<br />

vertalen naar de Regionale Waterplannen.<br />

Waterbeheer 21 e eeuw Zeeland<br />

Het beleid van de provincie Zeeland omtrent water is vastgelegd in ‘Waterbeheer 21e eeuw in<br />

Zeeland, deelstroomgebiedsvisie Zeeland’. De deelstroomgebiedsvisie richt zich op de aanpak van<br />

wateroverlast, waar<strong>bij</strong> ook zaken als waterkwaliteit, verdroging, verzilting en meervoudig<br />

ruimtegebruik aan bod komen. Er zijn verschillende maatregelen denkbaar om de waterproblematiek<br />

op te lossen, zoals vasthouden, bergen en afvoeren. In Zeeland is het effect van vasthouden erg<br />

gering, doordat het huidige grondwaterpeil zo hoog is, dat er weinig ruimte over blijft om water in<br />

vast te houden. Wordt deze ruimte wel benut, dan is de kans op schade aan gewassen als gevolg van<br />

te veel water groot. Bergen biedt meer perspectief. Dit kan gedaan worden door meer open water te<br />

creëren, door gebieden gecontroleerd onder water te zetten of door natuurvriendelijke oevers te<br />

creëren. Tenslotte kan er voor gekozen worden om meer water af te voeren, <strong>bij</strong>voorbeeld d.m.v. het<br />

inzetten van een gemaalcapaciteit.<br />

Onderhavige locatie is niet gelegen in een specifiek aangewezen gebied voor het vasthouden, bergen<br />

of afvoeren. Wel worden voor specifieke ontwikkelingen regels gesteld ten aanzien van <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

waterberging, deze zijn opgenomen in de Zeeuwse handreiking watertoets.<br />

Beleid waterschap en ruimtelijke ordening<br />

In dit document staat beschreven wat de inhoud en het proces van de watertoets inhoud en wat de<br />

rol van het waterschap Scheldestromen hierin is. Voor de specifieke inhoudt van de watertoets wordt<br />

verwezen naar het document ‘Zeeuwse handreiking watertoets’, waar de toepassing van de<br />

watertoets wordt beschreven. Deze is van belang voor ruimtelijke ontwikkelingen zoals <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

onderhavig initiatief.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

12


Zeeuwse handreiking watertoets en waterschap Scheldestromen<br />

In de Zeeuwse handreiking watertoets staan de regels met betrekking tot water voor ruimtelijke<br />

ontwikkelingen. Deze zijn wettelijk verankerd in het Bro. Belangrijk is <strong>bij</strong>voorbeeld dat de toename<br />

van verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden door middel van wateropvang. Zo dient er 75<br />

mm per m² toename verharding gecompenseerd te worden. Bovendien dient verantwoord te worden<br />

hoe de waterstromen zich op de locatie voordoen, hoe de waterkwaliteit is en of de locatie wel of niet<br />

gelegen is in een beschermingsgebied. Deze toetsing dient ingevuld te worden middels het<br />

aanmeldformulier watertoetsproces, welke momenteel in behandeling is <strong>bij</strong> waterschap<br />

Scheldestromen. In de <strong><strong>bij</strong>lage</strong> is het aanmeldformulier toegevoegd zoals deze is ingediend.<br />

4.1.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie<br />

In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard<br />

geloosd op een septictank, dit is huishoudelijk afvalwater afkomstig van de bedrijfswoning. Het<br />

bedrijfsafvalwater van het bedrijf uitgezonderd de bedrijfswoning komt terecht in de mestputten<br />

onder de stallen. De afvoer van hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en<br />

erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m 3 niet-verontreinigd hemelwater per m 2 verhard<br />

oppervlak. Dit hemelwater wordt door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op<br />

omliggende perceelssloten. Op het bedrijf wordt aandacht besteed aan het schoonhouden van het<br />

verhard oppervlak. Er is sprake van good-house-keeping management. De erfverharding en de daken<br />

worden zo vaak als voor de goede orde noodzakelijk is schoon gehouden. Op het bedrijf vinden geen<br />

<strong>bij</strong>zondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met<br />

het hemelwater. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden geloosd op<br />

de omliggende perceelssloten.<br />

4.1.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie<br />

Waterschap Scheldestromen is de beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en<br />

oppervlaktewater binnen het plangebied. Middels de Keur van Waterschap Scheldestromen, welke in<br />

werking is getreden op 01-01-2012, is bepaald <strong>bij</strong> welke ontwikkelingen mitigerende maatregen<br />

getroffen moeten worden. Deze mitigerende maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het<br />

treffen van een retentievoorziening. De Zeeuwse handreiking watertoets schrijft voor dat <strong>bij</strong><br />

bestemmingsplanwijzigingen voor een m² toename verhard oppervlak 75 mm mitigerende<br />

maatregelen nodig zijn. Bij bovengenoemde geldt steeds dat het om een toename van het verhard<br />

oppervlak gaat na de datum van de inwerkingtreding van de Keur.<br />

De huidige situatie is tevens de situatie <strong>bij</strong> inwerkingtreding van de keur, derhalve dient het<br />

oppervlakte van de nieuw te bouwen rundveestal en erfverharding gecompenseerd te worden. Er is<br />

een toename van circa 4400 m², wat inhoudt dat er een retentievoorziening aangelegd dient te<br />

worden van 330 m³ (4400 x 75). Deze retentievoorziening zorgt ervoor dat het hemelwater<br />

vastgehouden kan worden en het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Op de retentievoorziening<br />

zal een overloop gerealiseerd worden zodat in tijden van hevige neerslag het overtollige water toch<br />

afgevoerd kan worden.<br />

4.2 Natuur<br />

Voorafgaand aan de gewenste wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting<br />

van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand<br />

zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.<br />

EHS<br />

De locatie aan de Zimmermanweg 7 te Rilland is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur, zoals<br />

opgenomen in het Natuurbeheerplan. Het meest na<strong>bij</strong> gelegen gebied, Schorren <strong>bij</strong> Bath, is gelegen<br />

op circa 55 meter afstand van het bouwvlak in de nieuwe situatie. Dit gebied is gelegen ten zuiden<br />

van de projectlocatie. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op dit gebied.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

13


Flora en Fauna<br />

In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. Sinds april 2002 regelt de<br />

Flora- en Faunawet de bescherming van circa 500 in het wild voorkomende soorten inheemse planten<br />

en dieren. In de Flora- en Faunawet is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood,<br />

gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld<br />

mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende<br />

dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten<br />

en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.<br />

Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om<br />

soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:<br />

Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);<br />

Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);<br />

Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.<br />

Afhankelijk van de voorgestane activiteiten op de planlocatie en de aangetroffen soorten geldt een<br />

vrijstelling of dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hier<strong>bij</strong> geldt dat de regeling strikter is <strong>bij</strong><br />

een zeldzame soort en ingrijpende activiteit. Vogels zijn in Nederland op gelijke wijze beschermd,<br />

waar<strong>bij</strong> geldt dat vooral in het broedseizoen (15 maart – 15 juli) sprake kan zijn van verontrusten,<br />

doden of verstoren van nestplaatsen.<br />

De soortenbeschermende werking is dus rechtstreeks opgenomen in de Flora- en Faunawet. Gelet op<br />

de aard van het initiatief aan de Zimmermanweg 7, dient met name bepaald te worden of ter plaatse<br />

van de te realiseren bouwvlakvergroting beschermde natuurwaarden (rode lijst soorten) bevinden, die<br />

verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen desondanks zoveel mogelijk te<br />

worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van<br />

instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel<br />

mogelijk voorkomen te worden. Gezien het huidige intensieve gebruik van de landbouwgronden<br />

grenzend aan het bestaande bouwvlak is de aanwezigheid van beschermde of <strong>bij</strong>zondere soorten niet<br />

te verwachten. Bovendien is er door middel van de Flora- en faunascan van Arcadis een quickscan<br />

gemaakt om te beoordelen of er soorten aangetast kunnen worden door de werkzaamheden. Hieruit<br />

is gebleken dat dit niet het geval is (http://213.197.220.4/WABOTool/Default.aspx). Er zijn een aantal<br />

invoergegevens welke bepalen of er beschermde soorten verstoord kunnen worden door onderhavige<br />

ontwikkeling. Deze zijn op onderstaande afbeelding weergeven.<br />

Afbeelding 4.1: Resultaten en invoergegevens flora- en faunascan Arcadis<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

14


Tevens is er een informatiedocument opgevraagd <strong>bij</strong> het Natuurloket (zie <strong><strong>bij</strong>lage</strong>) om te kijken of er<br />

binnen de kilometervlakken waar onderhavige locatie is gelegen beschermde soorten te verwachten<br />

zijn. Hieruit blijkt dat er onder andere een vijftal vogels van de Rode Lijst soorten aanwezig kunnen<br />

zijn. Deze zullen echter niet verstoord worden omdat er ter plaatse van de nieuw te bouwen loods<br />

geen bomen aanwezig en de gronden ter plaatse van de uitbreiding al jarenlang intensief zijn<br />

gebruikt. Tevens zal er voor aanvang van de werkzaamheden door middel van een visuele controle<br />

bepaald worden of er ter plaatse flora en fauna aanwezig zijn.<br />

Geconcludeerd kan worden dat er geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de Flora- en<br />

Faunawet.<br />

Voor verzuring gevoelige gebieden – Wet ammoniak en veehouderij<br />

In de Wet ammoniak en veehouderij worden voornamelijk regels gesteld voor bedrijven die zijn<br />

gelegen in of op minder dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Deze bedrijven krijgen <strong>bij</strong> een<br />

uitbreiding te maken met een gecorrigeerd emissieplafond.<br />

Het generieke emissiebeleid krijgt vorm in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen. In<br />

het Besluit huisvesting worden maximale emissiewaarden vastgesteld, waaraan stallen moeten<br />

voldoen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande stallen en nieuw- of verbouw van stallen.<br />

Nieuw te bouwen stallen en te verbouwen stallen moeten per direct voldoen aan de maximale<br />

emissiewaarde, voor bestaande stallen geldt een overgangstermijn. Ook wordt in dit Besluit een<br />

nadere invulling gegeven aan de begrippen BBT/BAT en “intern salderen”. Dit beleid moet ervoor<br />

zorgen dat de totale ammoniakemissie vanuit stallen vermindert, zodat ook de achtergronddepositie<br />

lager wordt. De Regeling ammoniak en veehouderij is een ministeriële regeling, waarin met name<br />

emissiefactoren voor stalsystemen worden vastgelegd. Toetsing aan het Besluit huisvesting en intern<br />

salderen zal aan de orde komen gedurende de vergunningverlening.<br />

De inrichting is gelegen op meer dan 250 meter van een voor verzuring gevoelig gebied, zie<br />

afbeelding 4.2. De afstand tot het dichtst<strong>bij</strong>zijnde voor verzuring gevoelig gebied bedraagt circa 14<br />

kilometer. De bedrijfsopzet voldoet hiermee aan de Wet ammoniak en veehouderij.<br />

Afbeelding 4.2: Uitsnede WAV-kaart Zeeland<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

15


Natuurbeschermingswet<br />

In de directe omgeving van het plangebied liggen beschermde Natura 2000-gebieden en gebieden die<br />

vallen onder Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtst<strong>bij</strong>zijnde Natura 2000-gebied is Westerschelde<br />

en Saeftinghe op een afstand van 55 meter. De werkzaamheden in het plangebied leiden niet tot<br />

aantasting van gebieden welke beschermd zijn middels de Natuurbeschermingswet 1998. Negatieve<br />

effecten op beschermde gebieden ten gevolge van een toename van emissies (o.a.<br />

ammoniakdepositie) kunnen op basis van deze toetsing echter niet uitgesloten worden. Deze worden<br />

in de vergunningaanvraag omtrent artikel 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet getoetst, waar<strong>bij</strong><br />

op het moment van vergunninglening ingestemd wordt op de beoogde ontwikkeling en de <strong>bij</strong>komende<br />

effecten op de Natura-2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten. Bovendien is er ter plaatse<br />

een lage achtergrondconcentratie aan ammoniak, waardoor negatieve effecten niet te verwachten<br />

zijn.<br />

4.3 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie<br />

Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet dient onderzocht te worden of er sprake<br />

is van aantasting van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden.<br />

Cultuurhistorie en aardkunde<br />

Uit de provinciale cultuurhistorische kaart, zie afbeelding 4.4, blijkt dat het plangebied niet gelegen is<br />

binnen een gebied met cultuurhistorische waarde of in een aardkundig waardevol gebied. Verder blijkt<br />

dat er ter plaatse een historische boerderij aanwezig is, echter behoort deze tot het bedrijf aan<br />

onderhavige locatie. Aan de boerderij wordt verder niks veranderd, derhalve is nadere toetsing ten<br />

aanzien van aardkunde en cultuurhistorie niet noodzakelijk.<br />

Afbeelding 4.4: Uitsnede cultuurhistorische kaart<br />

Archeologie<br />

Ten aanzien van archeologie is de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het<br />

Verdrag van Valletta (of wel: ‘Verdrag van Malta’) regelt hoe er omgegaan moet worden met het<br />

Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De<br />

uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door<br />

middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden<br />

op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de<br />

Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).<br />

Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke<br />

ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in nieuwe bestemmingsplannen rekening<br />

moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Bij<br />

deze nieuwe plannen kunnen voorwaarden worden gesteld aan omgevingsvergunning voor de<br />

activiteiten bouw, aanleggen e.d.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

16


De gemeente Reimerswaal heeft specifiek beleid op het gebied van archeologie, wat is vastgelegd in<br />

de beleidsnota Archeologie van de gemeente. Op deze kaarten is de locatie gelegen in een gebied met<br />

hoge verwachtingswaarden ten aanzien van archeologie. Om deze reden is in het<br />

voorontwerpbestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ‘Waarde – Archeologie 2’. Hier<br />

staan specifieke regels voor opgenomen met betrekking tot ontwikkelingen in dit gebied. Bij de<br />

aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe stal zal een archeologisch onderzoek<br />

worden overlegd conform de regels van het bestemmingsplan.<br />

Afbeelding 4.5: Uitsnede maatregelenkaart Beleidsnota Archeologie Reimerswaal<br />

4.4 Bedrijfshinder<br />

Ter bescherming en vergroting van de leefkwaliteit dient er een ruimtelijke scheiding<br />

aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De locatie aan de<br />

Zimmermanweg 7 is gelegen buiten de bebouwde kom. Er bevinden zich in de na<strong>bij</strong>e omgeving geen<br />

andere locaties waar gewoond wordt, het dichtst<strong>bij</strong>zijnde object is gelegen op een afstand van 896<br />

meter. Uit de diverse wettelijke kaders volgt of er hinder van het agrarische bedrijf plaatsvindt voor de<br />

omliggende functies. Deze aspecten worden uitvoerig getoetst in het kader van de<br />

omgevingsvergunning en de natuurbeschermingswetvergunning. Uit de rest van dit hoofdstuk blijkt<br />

tevens dat er geen hinder van het bedrijf plaatsvindt voor de omliggende functies.<br />

Hinder afkomstig van niet-agrarische bedrijvigheid voor de activiteiten in het plangebied aan de<br />

Zimmermanweg 7 te Rilland is evenmin van toepassing.<br />

4.5 Geluid<br />

In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere<br />

geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht<br />

binnen de zones behorende <strong>bij</strong> verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen. In voorliggende<br />

situatie is geen sprake van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De eventuele geluidbelasting als<br />

gevolg van de bedrijfsvoering is niet relevant, omdat er in de directe omgeving geen (geluid)gevoelige<br />

functies aanwezig zijn.<br />

4.6 Luchtkwaliteit<br />

De luchtkwaliteit kan getoetst worden aan het Besluit NIBM. Een uitbreiding is Niet In Betekende Mate<br />

indien de toename van fijnstof onder een bepaalde norm blijft. Voor veehouderijen is een handreiking<br />

fijnstof en veehouderijen opgesteld waarin de grenswaardes zijn opgenomen (zie tabel 1). Om te<br />

kijken of dit bedrijf onder de gestelde grenswaarde blijft, wordt met behulp van de emissiefactorenlijst<br />

(VROM) berekend hoeveel de totale fijnstofemissie van onderhavige locatie bedraagt.<br />

De toename in emissie van fijnstof voor de aanvraag van 300 melkkoeien (beweiden) bedraagt 35.400<br />

g/jaar (300 stuks x 118 gram). De afname in fijnstofemissie, in verband met de verwijdering van de<br />

varkenshouderijtak, van 1200 vleesvarkens, is hier<strong>bij</strong> nog niet meegerekend. De afname in fijnstof<br />

bedraagt 183.600 g/jaar (1200 stuks x 153 gram). De afstand tot het dichtst<strong>bij</strong>zijnde woning is circa<br />

896 meter, waar<strong>bij</strong> de NIBM-grens van 1.376.000 g/jr. geldt (te zien in onderstaande tabel 1).<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

17


Tabel 1: NIBM-grens<br />

De totale afname fijnstofemissie bedraagt 148.200 gram en is dus NIBM voor omliggende objecten.<br />

4.7 Bodemkwaliteit<br />

Binnen de inrichting vinden een aantal potentieel bodembedreigende activiteiten plaats en worden<br />

potentieel bodembedreigende stoffen toegepast en opgeslagen. Bij de beoordeling van de<br />

vergunningaanvraag wordt getoetst aan de aspecten ten aanzien van bodem en worden preventieve<br />

bodembeschermende maatregelen en het behoud van een duurzame bodemkwaliteit toegepast. De<br />

ondernemer heeft al diverse bodembeschermende maatregelen en voorzieningen getroffen, zoals<br />

vloeistofdichte lekbakken, vloeistofkerende vloeren en mestdichte uitvoering van de mestopslag.<br />

Verder dient de bodem geschikt te zijn voor de beoogde functie. In dit geval gaat het om de<br />

huisvesting voor rundvee. Er verblijven in het nieuwe gebouw minder dan 2 uur per dag mensen,<br />

waardoor er geen gevolgen voor de gezondheid van de werknemers op het bedrijf te verwachten zijn.<br />

Voor een veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van State in een uitspraak (ABRvS 21 januari 1997 nr E03.95.0821) aangegeven dat, indien<br />

toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem zijn<br />

voorgeschreven in een vergunning, zij ervan uitgaat dat er <strong>bij</strong> naleving van die voorschriften de<br />

kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zal worden beïnvloed. Een<br />

nulsituatie-onderzoek acht zij in dat geval niet noodzakelijk. Dit standpunt heeft zij herhaald in haar<br />

uitspraak van 15 januari 1998 (ABRvS nr E03.096.0162).<br />

Tevens is er in het kader van eerder verleende bouwvergunningen verkennend bodemonderzoek<br />

gedaan, zowel in 1995 als in 1997. Uit beide onderzoeken is gebleken dat er geen verder onderzoek<br />

noodzakelijk was, omdat de grenswaarden niet werden overschreden.<br />

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen stal zal er beschreven worden wat de<br />

bodembedreigende activiteiten zijn en hoe deze reguliere activiteiten worden gehandhaafd ter<br />

bescherming van de bodem. Dit wordt in de vergunningsvoorschriften worden opgenomen.<br />

4.8 Externe veiligheid<br />

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met<br />

gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de <strong>bij</strong>behorende Regeling<br />

externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het besluit legt<br />

veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein.<br />

Het besluit heeft betrekking op het gebruik, de opslag en de productieve gevaarlijke stoffen van<br />

inrichtingen. Verder heeft het besluit betrekking op het transport van gevaarlijke stoffen en het<br />

gebruik van luchthavens. Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (exploitatie van een<br />

rundveehouderij) op de planlocatie is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet<br />

het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.<br />

Na analyse van de risicokaart (afbeelding 4.7), blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn<br />

op- of tegen de locatie van het plangebied waardoor mogelijke belemmeringen zouden kunnen<br />

ontstaan. Door de vergroting van het bouwvlak en de bouw van de nieuwe rundveestal worden er<br />

geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

18


In de ‘Actualisatiestudie 2011 risico’s transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015 -<br />

2030’ is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een berekening van de potentiële<br />

risico’s van het scheepstransport van gevaarlijke scheepladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Det<br />

Norske Veritas, 2011). Op basis van de risicoberekeningen wordt geconcludeerd dat het PR-contour<br />

10-6 zich langs de vaargeul bevindt en het land niet raakt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten<br />

aanzien van het PR (plaatsgebonden risico) in het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen<br />

de GR-contour 10-8 (groepsrisico), echter zal dit geen problemen opleveren omdat er geen toename<br />

is van de personendichtheid door onderhavige ontwikkeling.<br />

Afbeelding 4.7: Uitsnede risicokaart Zeeland<br />

Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van<br />

externe veiligheid.<br />

4.9 Kabels en leidingen<br />

In of na<strong>bij</strong> het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen ook geen<br />

relevante straalpaden. Op 950 meter ten noorden van het plangebied is een buisleiding gelegen (zoals<br />

te zien op de risicokaart), maar deze zal geen hinder of gevaar vormen voor het onderhavig plan.<br />

Voordat er gebouwd wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en leidingen<br />

van het plangebied in beeld te brengen.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

19


CONCLUSIE<br />

In onderhavige ruimtelijke onderbouwing is getoetst aan diverse ruimtelijke- en milieuhygiënische<br />

aspecten die van belang zijn in de planologische procedure.<br />

Er is hier<strong>bij</strong> getoetst aan de volgende aspecten:<br />

- Ruimtelijke en functionele structuur;<br />

- Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid;<br />

- Water;<br />

- Natuur;<br />

- Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie;<br />

- Bedrijfshinder;<br />

- Geluid;<br />

- Luchtkwaliteit;<br />

- Bodemkwaliteit;<br />

- Externe veiligheid;<br />

- Kabels en leidingen.<br />

Bij deze toetsing is naar voren gekomen dat er door de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten<br />

te verwachten zijn of dat er extra onderzoek noodzakelijk wordt geacht (met uitzondering van<br />

archeologisch onderzoek, welke <strong>bij</strong> de aanvang van de bouw wordt verzorgd).<br />

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig initiatief geen negatieve effecten heeft ten aanzien van de<br />

ruimtelijke- en milieuhygiënische aspecten. Derhalve kan er medewerking verleend worden aan het<br />

opnemen van de bouwvlakvergroting in het nog vast te stellen bestemmingsplan “Buitengebied”.<br />

Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

20


GEMEENTE i yREIMERSWAqL ?<br />

V.O.F. van Loon<br />

De heer C.B.P.M. van Loon<br />

Zimmermanweg 7<br />

4411 RD RILLAND<br />

Oude Plein 1<br />

Postbus 70, 4416 ZH Kruiningen<br />

Telefoon_ 0113 - 395000<br />

Teiefax: 0113 - 395333<br />

BNG 28 50 07 165<br />

Internet: www.reimerswaal.nl<br />

E-mail: gemeente@reimerswaal.nl<br />

Uw briefvan 15-02-2012 Contactpersoon : drs. ing_ D.J. Steenbergen Ons kenmerk : 12.013186<br />

Uw kenmerk : Telefoon : 0113 - 395000 Casenummer : 12.000936<br />

Fax : 0113 - 395338 Bijlagen : 1<br />

Onderwerp principeverzoek voor het vergroten van het agrarisch bouwblok aan de Zimmermanweg 7 in Rilland<br />

Kruiningen, 14 mei 2012 YRZONDEN 15 ME1 2012<br />

Geachte heer Van Loon,<br />

Op 15 februari 2012 heeft u een principeverzoek ingediend om planologische medewerking voor<br />

het vergroten van het agrarisch bouwblok aan de Zimmermanweg 7 in Rilland. Uw bedrijf houdt<br />

melkkoeien, jongvee en vleesvarkens en vertiouwt op ca. 300 hectare grond in de directe<br />

omgeving de voedergewassen gras en mais en de akkerbouwteelten aardappelen, suikerbieten,<br />

wintertarwe, bonen, uien en luceme. Het voomemen is een nieuwe ligboxenstal te bouwen voor<br />

circa 300 melkkoeien. Voorts wordt in de planvorming rekening gehouden met de bouw van een<br />

voerschuur, uitbreiding van sieufsilo's en eventueel de bouw van mestsilo's. De varkenshouderij<br />

zal worden beeindigd, aangezien geen investeringen meer zullen worden gedaan in het kader van<br />

de eisen vanuit het Besluit Huisvesting. Wel wordt overwogen de varkenshouderij op basis van het<br />

gedoogbeleid nog in afgesiankte vorm voort te zetten. Verzocht wordt om vergroting van het<br />

bouwblok tot ca. 2 hectare. In onze brief van 2 maart 2012 hebben wij u medegedeeld uw verrzoek<br />

ter beoordeling aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland te hebben voorgelegd. Op<br />

3 april 2012 heeft deze commissie over uw verzoek geadviseerd. Naar aanleiding hienran delen wij<br />

u het volgende mee.<br />

Advies Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

De Agrarische Adviescommissie Zeeland (hiema:AAZ) is gevraagd te adviseren omtrent de<br />

noodzakelijkheid van de voorgenomen vergroting van het agrarisch bouwblok voor de<br />

bedrijfsvoering. In haar advies van 3 april 2012 (zie <strong><strong>bij</strong>lage</strong>) heeft de commissie geconciudeerd dat:<br />

- uitbreiding van het bedrijf een doelmatige bedrijfsvoering ten goede zal komen en een <strong>bij</strong>drage<br />

zal {everen aan de continu'iteit;<br />

- <strong>bij</strong> voortzetting van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij), gelet op het te behalen<br />

rendement hieruit, de noodzaak tot uitbreiding van de meikveehouderij in mindere mate<br />

aanwezig zal zijn;<br />

- de plannen van de initiatiefnemer nog nadere uitwerking behoeven, omdat in dit stadium<br />

onvoldoende duidelijk is waar en in welke omvang in de toekomst voorzieningen zullen worden<br />

gecreeerd op het bouwblok.


GEMEENTE REIMERSWAAL<br />

De AAZ is daarom van oordeel dat, mede gelet op de beeindiging van de intensieve<br />

veehouderijtak, middels een vergroting van het bebouwd en verhard oppervlak de ontwikkeling van<br />

de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering kan worden gefaciliteerd. Wel wordt erop gewezen<br />

dat <strong>bij</strong> de uiteindelijke vergunningverlening getoetst moet worden of er nog voldoende sprake is<br />

van een grondgebonden bedrijf. Dit met name vanwege het feit dat het bedrijf geen weidegang<br />

toepast. De verhouding tussen het aantal melkkoeien en de grondgebonden activiteiten dient<br />

daarom nog wei te passen binnen de begripsomschrijving van een grondgebonden agrarisch<br />

bedrijf.<br />

Conclusie<br />

Op grond van het positieve AAZ-advies kunnen wij in principe medewerking verlenen aan de<br />

vergroting van het agrarisch bouwblok aan de Zimmermanweg 7 in Rilland tot een omvang van<br />

2 hectare. Hier<strong>bij</strong> geldt de voorwaarde dat de intensieve veehouderijtak dient te worden beeindigd,<br />

De te treffen planologische regeling dient erin te voorzien dat intensieve veehouderij niet langer<br />

wordt toegestaan op de bedrijfslocatie. Tevens dienen de sieufsilo's binnen het bouwblok te<br />

worden gesitueerd.<br />

Wij merken uitdrukkelijk op dat deze geclausuleerde medewerking in beginsel wordt verleend. Dit<br />

betekent dat wij<strong>bij</strong> een definitief oordeelde medewerking alsnog kunnen weigeren. Deze brief<br />

heeft geen rechtsgevolgen en moet worden aangemerkt als een feitelijke mededefing waartegen<br />

geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat.<br />

Vervoig<br />

Om de gevraagde ontwikkeling mogelijk te maken dient een planologische procedure gevolgd te<br />

worden. Hiervoor wordt u de gelegenheid geboden om mee te liften met de actualisering van het<br />

bestemmingsplan "Buitengebied". Om dit mogelijk te maken hebben wij de volgende gegevens van<br />

u nodig:<br />

- een situatieschets (op schaal) van de gewenste bebouwing;<br />

- een goede ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het initiatief planologisch inpasbaar is op<br />

de beoogde locatie.<br />

Om het initiatief goed te kunnen inpassen in het nieuwe bestemmingsplan dient voor 1 augustus<br />

2012 een ambtelijk geaccordeerde ruimtelijke onderbouwing te worden aangeleverd. Wanneer er<br />

op dat moment geen goederuimteiijke onderbouwing beschikbaar is, kan uw initiatief niet meer<br />

meegenomen worden in de planologische procedure van het nieuwe bestemmingsplan<br />

"Buitengebied". Realisatie vanuw plannen is dan enkel nog mogelijk middels een afzonderlijke<br />

planologische procedure en tegen aanzienlijk hogere kosten. Wij adviseren u in dit kader ons<br />

uiterlijk 1 juli 2012 een concept van de ruimtelijke onderbouwing toe te zenden, zodat wij<br />

gelegenheid hebben hierop te reageren en de ruimtelijke onderbouwing zo nodig nog kan worden<br />

aangepast. Indien uiterlijk 1 juli 2012 nog geen concept van een ruimtelijke onderbouwing in ons<br />

bezit is, kunnen wij niet de garantie geven dat wij tijdig kunnen reageren zodat eventuele<br />

opmerkingen nog voor 1 augustus 2012 verwerkt kunnen worden.<br />

Om dit proces zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen,adviseren wij u een betrouwbaar en<br />

ervaren stedenbouwkundig adviesbureau in de hand te nemen voor het onstellen van de<br />

ruimtelijke onderbouwing. Graag doen wij u hiervoor enkele suggesties;<br />

- BRO Boxtel (www.bro.nl), dit bureau begeleidt de actualisering<br />

°Buitengebied";<br />

van het bestemmingsplan<br />

- Rothuizen van Doorn 't Hooft, Middelburg (www.rdh.nl), dit bureau heeft al diverse kwalitatief<br />

-<br />

goede ruimtelijke plannen in de gerneente Reimerswaal gemaakt;<br />

RBOI Middelburg (www.rboi.nl), dit bureau fungeert sindslange tijd als adviseur voor veel<br />

ruimtelijke piannen binnen de gemeente Reimerswaal.<br />

12.013186 2


GEMEENTE REIMERSWAAL<br />

Voor al deze adviesbureaus geldt dat zij beschikken over veel kennis van lokaal beleid en<br />

regelgeving. Uiteraard staat het u vrij om voor een van deze of een ander dan de genoemde<br />

bureaus te kiezen voor het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing.<br />

Voor het realiseren van uw bouwplannen kunt u, als het bestemmingsplan "Buitengebied"<br />

onherroepelijk is, een aanvraag orngevingsvergunning <strong>bij</strong> ons indienen.<br />

Planschade<br />

Doordat een ontwikkeling in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kunnen<br />

omwonenden van de locatie en andere belanghebbenden in een planologisch nadeliger situatie<br />

terecht komen. Deze kunnen hierdoor schade iijden, welke door de gemeente vergoed moet<br />

worden. Alle kosten van de eventueel noodzakelijke tegemoetkoming in geleden planschade<br />

worden op basis van een vooraf te sluiten overeenkomst afgewenteld op de initiatiefnemer. Deze<br />

planschadeafwentelingsovereenkomst dient ondertekend te zijn voordat de<br />

bestemmingsplanprocedure wordt gestart.<br />

Pfankosten<br />

Voor het meenemen van uw initiatief in de actualisering van het besternmingsplan "Buitengebied"<br />

bent u conform een besluit van de gemeenteraad leges verschuldigd van € 750,--. Indien u kunt<br />

instemmen met het voeren van de voorgesteldeplanologische procedure, verzoeken wij u het<br />

genoemde bedrag aan leges te voldoen. Hiervoor ontvangt u van ons een aparte factuur met een<br />

acceptgiro. Wij verzoeken u uitsluitend van deze acceptgiro gebruik te maken voor het betalen van<br />

de legeskosten.<br />

Een afschrift van deze brief zenden wij aan de heer ing. H.P. Gerlings van de Agrarische<br />

Adviescommissie Zeeland, Postbus 1153 in 5200 BE `s-Hertogenbosch.<br />

informatie<br />

Voor eventueel gewenste nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer Steenbergen van<br />

de afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling. Hij is bereikbaar via ons telefoonnummer<br />

0113 - 395000.<br />

Met vriendelijke groet,<br />

namens burgemeesters en ouders van Reimerswaal<br />

?<br />

f-=--? ir. J. Gideonse<br />

H`ofd afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling<br />

12.013186 3


? i<br />

Ai z1J! ! i p??<br />

AGRARISCHE ?? ISSIE ZEELAND<br />

inillmvr®law<br />

12.090119<br />

van de Stichting Advisering Landelijk Gebied Zeeland<br />

Aan het College van Burgemeesteren Wethouders<br />

van de gemeente Reimerswaal<br />

Postbus 70<br />

4416 Zl-1 KRUININGEN<br />

Uir kenmerk<br />

12.005811, van Belzen/Driesprong, REO<br />

Behar+delddaor<br />

H. Geriingsri'S<br />

Geacht College,<br />

}..<br />

secretariaat:<br />

Petrefaarpark I<br />

Pastbus 7153<br />

5200 BF_ 'S-HERTOGEIV80SCH<br />

tel. (073) 612 55 20<br />

' ,hfoQagrarischeadviescoarmissie.rtt<br />

Onsnammer Damm<br />

BAz ]094 3 apri12012<br />

Chrdenrerp<br />

Naar aanleiding van uw schrijven van 27 februari 2012, inzake het verzoek van de heer C. van Loon,<br />

Zimmermanweg 7 te Rilland, delen wij u het volgende mede.<br />

Op 13 maart 2012 is de bedrijfslocatie aan de Zimmermanweg 7 te Rilland bezocht door een medewerker<br />

van de Agrarische Adviescommissie Zeelanden heeft overleg plaatsgevonden rnet C. van Loon. Op basis<br />

van dat overleg, de door u toegezonden stukken en nader onderzoek komtde Agrarische Adviescommissie<br />

Zeeland tot de volgende bevindingen.<br />

C. van loon exploiteert in een vennootsehap inet zijn ouders, P. van Loon (69jaar) en M. van Loon (68<br />

jaar), aan de Zimmermanweg 7 te Rilland een agrarisch bedrijf. Betrokkenen hebben in 1990 hun toenmalige<br />

bedrijfsvoering in Chaam verplaatst naar dit akkerbouwbedrijf.<br />

De huidige bedrijfsbebouwing omvat een bedrijfswoning, een landbouwschuur, de eerste ligboxenstal<br />

(bouwjaar 1990), een varkensstal (1991), de tweede ligboxenstal (2009), eenjongveestal (1996), een<br />

werkplaats (bouwjaar 2011), voeropslagen en een mestbassin.<br />

De totale huisvestingscapaciteit van ltet bedrijfbeclraagt circa 300 stuks melkvee met hijbehorendjongvee.<br />

Op het bedrijfworden circa 240 melkkoeien rnet <strong>bij</strong>behorendjongvee en circa 1200 vleesvarkens<br />

gehouden. Het bedrijfpast geen weidegang toe.<br />

De eerste ligboxenstal bood ruimte aan circa 120 melkkoeien met <strong>bij</strong>behorendjongvee. Dezestal was<br />

ingericht met een traditionele visgraatmelkstal, na uitbreiding van het aantal snelkkoeien is destijds een<br />

denbox automatisch melksysteem <strong>bij</strong>geplaatst.<br />

Detweede ligboxenstal is gebouwd voor circa 240 melkkoeien en is aan de voorzijde voorzien van een<br />

veertigstands draaimelkstal van het type buitenrnelker. De eerste ligboxenstal wordt gebruikt voor de<br />

huisvesting van droogstaande koeien enjongvee, deels wordt nog gewerkt aan de inrichting ervan.<br />

De varkensstal biedt ruimte aan 1200 vieesvarkens en is ingericht met brijbakken en een droogvoerinstallatie.<br />

Het betrefft een traditionele stal die niet voldoet aan het Besluit Huisvesting(ammoniakemissie)<br />

en waarvan de bezetting in het kader van het Varkensbesluit enigszins verlaagd za.l dienen te<br />

worden.<br />

Het mestbassin is hoofdzakelijk in gebruik voor de opslag van aan te voeren drijfinest. P. van Loon<br />

bemiddelt in de aanvoer van drijfinest vanuit het veehouderijgebied naar akkerbouwers in de omgeving<br />

van Rilland.<br />

;<br />

U


BAz 1494<br />

Blad 2<br />

P. van Loon is woonachtig aan het adres Kapucijnenweg 25, weike locatie in de directe na<strong>bij</strong>heid van de<br />

Zimmennanweg 7 is gelegen. Op deze locatie zijn een woningen een werktuigenberging annex bewaarplaats<br />

aanwezig.<br />

Bij het bedrijfbehoort circa 300 hagrond. Dit betreft 159 haeigendom, 71 hareguliere pacht, circa 50 ha<br />

losse huurgrond en kortlopende pacht, en 21 ha natuurpacht Het bedrijfbescbikt over een uitstekende<br />

verkaveling waar<strong>bij</strong> het grote rnerendeel van de gronden na<strong>bij</strong> de bedrijfslocatie zijn gelegen. Het teeltplan<br />

bestaat naast de voedergewassen gras en mals uit akkerbouwteelten zoals consumptie aardappelen,<br />

suikerbieten, wintertarwe, bonen, uien en lucerne. De mecbanisatie van de aanvrager is hoofdzakelijk<br />

gerichtop de veehouderij.<br />

Het verzoekvan de aanvrager omvat hetvergroten van het bouwblok tot circa 2 ha. In de planvorming<br />

wordt uitgegaan van de bouw van een zesrijige iigboxenstal naast de in 2009 gebouwde stal. Mede gelet<br />

op het feit dat een nadere uitwerking van dit plan te zijner tijd nog dient plaats te vinden kan in dit stadium<br />

enkel indicatiefeen duiding worden gegeven van de capaciteit ervan, namelijk circa 300 melkkoeien.<br />

Toegelicht werd dat deze staI qua.dierrouting direct zal aansluiten op de recent gebouwde melkstaI alsmede<br />

dat de melkstal, aangezien dit type melkstal staat voor de hoogst mogelijke capaciteit <strong>bij</strong> eenmansmelksystemen,<br />

reeds is afgestemd ophet houden van een aanzienlijk groter aanta.i melkkoeien. Voorts<br />

wordt in de planvorming rekening gehouden met de bouw van een voerschuur, de uitbreiding van de<br />

sleufsilo's en eventueel de bouw van mestsilo's.<br />

In samenhang met deze ontwikkelingzal de houderij van vieesvarkens worden beeindigd. T'oegelicht<br />

werd dat geen investeringen rneer zullen plaatsvinden om deze stal aan te passen aen de eisen vanuit het<br />

Besluit Huisvesting. Wel overweegt de aanvrager om basis van het gedoogbeLeid de varkenshouderij<br />

eventueel in afgeslankte vorm nog enigszins voort te zetten.<br />

Op basis van de voorgaande bevindingen komt de Agrarische Adviescommissie Zeeland tot de volgende<br />

conclusie. Het verzoek betreft de vergroting van het bouwblok ten behoeve van het volwaardig agrarisch<br />

bedrijfaan de Zimmennanweg 7 te Rilland.<br />

In de Verordening Ruimte wordt een grondgebonden agrarisch bedrijfgedefinieerd als een bedrijfdat<br />

geheel ofnagenoeg geheel athankelijk is van agrarische grond als productiemiddel en waar<strong>bij</strong> gebeel of<br />

nagenoeg geheel gebruik wordt gemaakt van open grond ofplat glas dan wel een ander lichtdoorlatend<br />

materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter.<br />

De Adviescommissie constateert dat de huidige bedrijfsvoering in de melkveehouderij gekwalificeerd kan<br />

worden alseen grondgebonden agrarisch bedrijf. Gelet op hetbeschikbare areaal cultuurgrond zijn uitbreidingsmogeiijkheden<br />

aanwezig voor de melkveehouderij aau de Zimnaermanweg 7 als grondgebonden<br />

agrarisch bedrijf<br />

Ten aanzien van de noodzaak van uitbreiding van de bedrijfsvoering in de rnelkveehouderij merkt de<br />

Adviescommissie op dat, mede getet op de investeringen in cultuurgrond, de lay-outvan de melkstal,<br />

algehele benefits van schaalvoordelen alsmede geietop de begindiging van de intensieve veehouderijtak,<br />

uitbreidingvan hetbedrijfeen doelmatige bedrijfsvoeringten goedezal komen en een <strong>bij</strong>drage zal<br />

leveren aan de continuiteitvan hetbedrijf Bij voortzettingvan de [V-tak zal, geletop bet te behalen<br />

rendement hieruit, de noodzaaktotuitbreidingvan de melkveehouderij in mindere mate aanwezig zaI<br />

zijn.<br />

De Adviescommissie constateertdat de plannen van de initiatiefneruer nadere uitwerking behoeven. Zo is<br />

in dit stadiuni niet uitgewerkt waar en in welke omvang in toekornst voorzieningen zullen worden<br />

gecreeerd op het bouwblok.


BAz 1094<br />

Blad z<br />

In relatie tot het verzoek van situering van de sleufsilo's buiten het bouwblok merkt de Adviescommissie<br />

op dat gestreefd dientte worden naar een bouwblokals afgerond geheel en dat de situering van sleufsilo's<br />

op het bouwblok de voorkeur heeft. Eventueel bestaat aansluitend aan dit bouwblok de mogelijkheid voor<br />

de bouw van sleufsilo's en kuiivoerplaten.<br />

Sarnenvattend is de Agrarische Adviescommissie Zeeland van oordeet dat, mede gelet op de beLindiging<br />

van de IV-tak, middels vergroting van het bebonwd en verhard oppervlak de ontwikketing v3tt de grondgebonden<br />

agrarische bedrijfsvocring kan worden gefaciliteerd. Bij de te zijner tijd in te dienen concrete<br />

vergunningaanvragen voor de uitbreiding van de stalcapaciteit kan een nadere toets plaatsvinden ofde<br />

alsdan gevraagde uitbreiding van de stalcapaciteit kan plaatsvinden op basis van de bestemining als<br />

grondgebonden agrarisch bedrijf.<br />

Graag ontvanaen wij een kopie van het schrijven van de gemeente, waarin de genomen beslissing aan de<br />

aanvrager wordt medegedeeid.<br />

Hoogaetttend,<br />

AGRARISCHE.ADVCCSCOM1191SSIE<br />

ZEELAND<br />

H.P. Gerlings<br />

secretaris<br />

..... . , .. , .<br />

?...<br />

. ?<br />

' 1


Beknopte eenmalige<br />

levering uit de NDFF<br />

disclaimer De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de meest omvangrijke<br />

landelijke informatiebron van verspreidingsgegevens en bevat betrouwbare<br />

waarnemingen van planten en dieren in een bepaald gebied. Het systeem is in<br />

opbouw, nieuwe gegevens worden met regelmaat toegevoegd. Alle gegevens in de<br />

NDFF zijn door de Gegevensautoriteit Natuur gevalideerd. Nader (veld-)onderzoek<br />

kan noodzakelijk zijn om aanwezigheid van een soort te bevestigen of uit te sluiten.<br />

naam project 95001 Van Loon Rilland<br />

doel project Ruimtelijke onderbouwing<br />

datum ma, 16/07/2012 - 07:52<br />

ordernummer OHNL-2012-2138<br />

geselecteerde kilometerhokken<br />

69-379,70-379<br />

Op de volgende pagina‘s vindt u eerst de beknopte eenmalige levering en vervolgens<br />

de <strong>toelichting</strong> erop.<br />

Mocht u vragen hebben dan kunt u contact opnemen met de Helpdesk van Het<br />

Natuurloket:<br />

e-mail:info@natuurloket.nl<br />

telefoon: 0800 2356333<br />

Beknopte eenmalige levering OHNL-2012-2138 d.d. ma, 16/07/2012 - 07:52<br />

1 van 2


69-379 vaatplanten mossen korstmossen paddenstoelen zoogdieren vogels amfibieën reptielen vissen dagvlinders macronachtvlinders micronachtvlinders libellen<br />

Rode-Lijstsoorten 2 1 4<br />

Ffwet soorten<br />

tabel 1 2 4 1<br />

Ffwet soorten<br />

tabel 2+3<br />

Ffwet vogels 11<br />

Hrl soorten<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

Hrl soorten<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

aantal soorten 100 6 11 * 1 3<br />

Beknopte eenmalige levering OHNL-2012-2138 d.d. ma, 16/07/2012 - 07:52<br />

1<br />

1<br />

volledigheid<br />

onderzoek onbepaald niet niet niet slecht slecht/goed slecht niet niet slecht niet niet niet niet niet niet<br />

onderzoeksperiode 1990-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010<br />

70-379 vaatplanten mossen korstmossen paddenstoelen zoogdieren vogels amfibieën reptielen vissen dagvlinders macronachtvlinders micronachtvlinders libellen<br />

Rode-Lijstsoorten 2 1 5<br />

Ffwet soorten<br />

tabel 1 2 3<br />

Ffwet soorten<br />

tabel 2+3<br />

Ffwet vogels 16<br />

Hrl soorten<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

Hrl soorten<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

1<br />

1<br />

aantal soorten 78 5 16 * 1 1<br />

volledigheid<br />

onderzoek onbepaald niet niet niet slecht slecht/goed niet niet niet slecht niet niet matig niet niet niet<br />

onderzoeksperiode 1990-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010<br />

sprinkhanen en<br />

krekels<br />

sprinkhanen en<br />

krekels<br />

overige<br />

ongewervelden<br />

overige<br />

ongewervelden<br />

zeeorganismen<br />

zeeorganismen<br />

2 van 2


Toelichting op de tabel<br />

Soortgroepen<br />

In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle<br />

wespen, <strong>bij</strong>en, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften,<br />

wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten,<br />

hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen,<br />

weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen,<br />

snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers.<br />

Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes,<br />

mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken,<br />

eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en<br />

garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en<br />

andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn.<br />

Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren.<br />

Rode-Lijstsoorten<br />

In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de<br />

Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV.<br />

De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met<br />

verwijzing naar pdf van het besluit):<br />

vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1<br />

paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2<br />

zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009<br />

macronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

micronachtvlinders: geen Rode Lijst<br />

libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004<br />

overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3<br />

zeeorganismen: geen Rode Lijst<br />

Ffwet soorten tabel 1<br />

Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van<br />

het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

1 Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht<br />

op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database<br />

Soorten in wetgeving en beleid).<br />

2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF;<br />

hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009.<br />

3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen <strong>bij</strong>en, kokerjuffers, steenvliegen,<br />

haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 1 van 12


Ffwet soorten tabel 2+3<br />

Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website<br />

van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).<br />

Ffwet vogels<br />

Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> II<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde<br />

gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een<br />

overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke<br />

gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden.<br />

Hrl soorten <strong><strong>bij</strong>lage</strong> IV<br />

In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt<br />

beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de<br />

website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten<br />

Habitatrichtlijn Bijlage IV.<br />

Aantal soorten<br />

Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals<br />

aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen:<br />

die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen;<br />

die zijn gevalideerd en daar<strong>bij</strong> de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben<br />

meegekregen;<br />

waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden.<br />

Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de<br />

waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden<br />

uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen<br />

worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat<br />

deze gegevens later worden geleverd.<br />

Volledigheid onderzoek<br />

Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is<br />

onderzocht. Er wordt hier<strong>bij</strong> gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet,<br />

Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande <strong>toelichting</strong> is per soortgroep<br />

aangegeven welke regels hier<strong>bij</strong> gehanteerd zijn en over welke periode.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 2 van 12


Vaatplanten (1990 – 2010)<br />

Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per<br />

kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in<br />

dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype,<br />

waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling<br />

van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal<br />

soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden.<br />

De aanname hier<strong>bij</strong> is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een<br />

goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal<br />

aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306<br />

(kalkrijke duinen).<br />

klasse definitie<br />

goed aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de<br />

standaarddeviatie<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig overige gevallen<br />

slecht aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner<br />

is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Mossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De<br />

meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 30 soorten<br />

redelijk 11-30 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Korstmossen (2000 – 2010)<br />

Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand,<br />

laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen<br />

worden gevonden.<br />

klasse definitie<br />

goed meer dan 20 soorten<br />

redelijk 11-20 soorten<br />

matig 1-10 soorten<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 3 van 12


Paddenstoelen (2000 – 2010)<br />

Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok<br />

naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten<br />

worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op<br />

landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch<br />

onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd<br />

minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens<br />

globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder<br />

waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok.<br />

klasse definitie<br />

goed 250 of meer soorten; of<br />

1000 of meer waarnemingen<br />

redelijk overige gevallen<br />

matig n.v.t.<br />

slecht minder dan 50 soorten; of<br />

minder dan 100 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

Zoogdieren (2000 – 2010)<br />

Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van<br />

twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld.<br />

1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000<br />

aantal soorten aantal punten<br />

1 0<br />

2-4 5<br />

5-9 10<br />

10-99 15<br />

2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of<br />

het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een<br />

bepaalde set soorten (<strong>bij</strong>voorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch<br />

bepaald wordt.<br />

NEM- of VONZ-project aantal punten<br />

braakbalmonitoring 15<br />

vleermuiswintertellingen 30<br />

muizen vangen met<br />

30<br />

inloopvallen<br />

vleermuiszoldertellingen 30<br />

hazelmuistellingen 10<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 4 van 12


klasse definitie<br />

goed 100 – 1000 punten<br />

redelijk 65 – 99 punten<br />

matig 25 – 64 punten<br />

slecht 0 – 24 punten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Vogels (2000 – 2010)<br />

In de regel wordt er <strong>bij</strong> vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren)<br />

en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de<br />

onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels.<br />

Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het<br />

aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q.<br />

kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de<br />

vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen.<br />

Broedvogels<br />

In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse<br />

Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het<br />

niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van<br />

de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen<br />

wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft<br />

plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd.<br />

Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van<br />

start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen<br />

van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten.<br />

Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hier<strong>bij</strong> ook de verspreiding<br />

jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een<br />

vrijwel landdekkende inventarisatie.<br />

Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonie-<br />

en/of zeldzame soort is gemeld.<br />

Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel<br />

de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste<br />

proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een<br />

vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle<br />

soorten of uit een set van <strong>bij</strong>zondere soorten, <strong>bij</strong>voorbeeld alleen weidevogels (BMP-W).<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is<br />

onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk<br />

onderzocht.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 5 van 12


klasse definitie<br />

goed na 1995 twee keer een proefvlak BMP<br />

redelijk proefvlak BMP-W; of<br />

atlasproject 1998-2000<br />

matig drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Water- en wintervogels<br />

Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht <strong>bij</strong><br />

SOVON. Het gaat daar<strong>bij</strong> om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse<br />

tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de<br />

Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek<br />

de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de<br />

informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het<br />

winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel<br />

van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en<br />

worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen.<br />

Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar.<br />

Als er >10 en 5 en


Amfibieën (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 15 waarnemingen<br />

redelijk 8 – 14 waarnemingen<br />

matig 3 – 7 waarnemingen<br />

slecht 1 – 2 waarnemingen<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming van: periode<br />

een willekeurige salamander in de periode februari – april vroeg<br />

een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni vroeg<br />

een willekeurige salamander in de periode mei – augustus laat<br />

een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de<br />

Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker<br />

laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode- aantal soorten niet correctie<br />

Lijstsoorten op de Rode Lijst<br />

1 of meer 5 of meer een klasse hoger<br />

2 of meer 4 een klasse hoger<br />

3 of meer 3 een klasse hoger<br />

1 of meer 0 een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed<br />

onderzocht<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 7 van 12


Reptielen (2000 – 2010)<br />

Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit.<br />

Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de<br />

waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de<br />

Rode Lijst staan.<br />

klasse definitie<br />

goed meetnetactiviteit in het kilometerhok; of<br />

meer dan 8 waarnemingen<br />

redelijk 4 – 7 waarnemingen<br />

matig 2 – 3 waarnemingen<br />

slecht 1 waarneming<br />

niet geen waarnemingen<br />

correctie 1<br />

Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen<br />

vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de<br />

late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld.<br />

waarneming in de maanden: periode<br />

februari - mei vroeg<br />

juni - augustus laat<br />

correctie 2<br />

Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie<br />

plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte<br />

overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats.<br />

aantal Rode-Lijstsoorten correctie (indien mogelijk)<br />

als Gladde slang is gezien een klasse hoger<br />

als naast Gladde slang ook andere soort gezien twee klassen hoger<br />

als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien eenklasse hoger<br />

Vissen (2000 – 2010)<br />

De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal<br />

aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte<br />

hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de<br />

visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen<br />

voornamelijk nog verwacht worden <strong>bij</strong> toepassing van andere vismethodieken en/of<br />

veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van<br />

individuele soorten.<br />

Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de<br />

kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door<br />

meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden<br />

of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten.<br />

Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde<br />

categorieën vallen.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 8 van 12


De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op<br />

vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert<br />

vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten<br />

vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name<br />

geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten,<br />

weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans<br />

andere methodieken toegepast.<br />

klasse definitie<br />

goed 10 of meer soorten<br />

redelijk 5 – 9 soorten; of<br />

3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of<br />

groter<br />

matig 3 – 4 soorten, waar<strong>bij</strong> verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner<br />

dan 2<br />

slecht 1 – 2 soorten<br />

niet geen waarnemingen<br />

Dagvlinders (2000 – 2010)<br />

Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het<br />

bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van<br />

vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een<br />

jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de<br />

aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het<br />

onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in<br />

een kilometerhok waar<strong>bij</strong> aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en<br />

rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in<br />

het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend.<br />

Hier<strong>bij</strong> wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode.<br />

periode week punten<br />

A 1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december 1 – 13, 40 –52 1<br />

B 1 april – 12 mei 14 – 19 1<br />

C 13 mei – 9 juni 20 – 23 3<br />

D 10 juni – 7 juli 24 – 27 2<br />

E 8 juli – 4 augustus 28 – 31 4<br />

F 5 augustus – 29 september 32 – 39 2<br />

G geen datum, wel jaar 0 1<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 9 van 12


klasse definitie<br />

goed hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten<br />

redelijk hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten<br />

matig 3 – 4 punten<br />

slecht 1 – 2 punten<br />

niet 0 punten<br />

zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten<br />

Nachtvlinders (micro’s en macro’s)<br />

De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is<br />

gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen<br />

enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed<br />

nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een<br />

gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht,<br />

stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan<br />

van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de<br />

soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te<br />

betrekken <strong>bij</strong> de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat<br />

uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch<br />

waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel,<br />

want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep<br />

verschilt enorm.<br />

Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is<br />

vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hier<strong>bij</strong><br />

wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van<br />

beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het<br />

aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten.<br />

De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied.<br />

De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van<br />

een expert.<br />

klasse definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal<br />

goed 21% – 100%<br />

redelijk 7% - 20%<br />

matig 4% - 6%<br />

slecht 0% - 3%<br />

niet geen waarnemingen<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 10 van 12


Libellen (2000 – 2010)<br />

Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een<br />

generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn<br />

gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of<br />

larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is<br />

gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de<br />

bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid<br />

waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn<br />

gedaan.<br />

klasse definitie<br />

goed waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of<br />

meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand<br />

redelijk 10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of<br />

minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand<br />

matig 10 of minder waarnemingen, waar<strong>bij</strong> de gezamenlijke set van waarnemingen uit<br />

maximaal 1 maand<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Sprinkhanen (2000 – 2010)<br />

Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor<br />

mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te<br />

brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is<br />

afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën<br />

slecht en redelijk worden dus niet ingevuld.<br />

klasse definitie<br />

goed 2 bezoeken aan het gebied gebracht<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig 1 bezoek aan het gebied gebracht<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

Overige ongewervelden<br />

Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante<br />

soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: <strong>bij</strong>en,<br />

kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen<br />

betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden<br />

van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier<br />

gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan<br />

een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 11 van 12


Zeeorganismen<br />

De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek<br />

uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties<br />

langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor<br />

deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht.<br />

klasse definitie<br />

goed vaste duiklocaties ANEMOON<br />

redelijk n.v.t.<br />

matig n.v.t.<br />

slecht n.v.t.<br />

niet geen waarnemingen<br />

tekstversie d.d. 24 augustus 2010<br />

Beknopte eenmalige levering: <strong>toelichting</strong> op de tabel 12 van 12


Aanmeldformulier watertoetsproces<br />

Doel van het watertoetsproces is dat waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig<br />

worden meegenomen <strong>bij</strong> ruimtelijke plannen of besluiten. Voor het uitvoeren van de watertoets<br />

heeft het waterschap een aantal gegevens nodig waarvoor u dit formulier kunt invullen. Probeer dit<br />

formulier (voor zover mogelijk) zo volledig mogelijk in te vullen, dit voorkomt vertraging in de<br />

procedure. Voor vragen kunt u contact op nemen met het waterschap tel. 088-2461000.<br />

Uw gegevens<br />

Gegevens initiatiefnemer<br />

(particulier/bedrijf)<br />

Gegevens aangevraagd door<br />

(optioneel, <strong>bij</strong>v. adviesbureau, etc.)<br />

Naam: Dhr. van Loon Van Dun Advies<br />

Organisatie:<br />

Adres: Zimmermanweg 7 Dorpsstraat 54<br />

Postcode + plaats: 4411 RD RILLAND 5113 TE ULLICOTEN<br />

E-mailadres: vanloonrilland@hetnet.nl info@vandunadvies.nl<br />

Telefoonnummer: 0113 – 55 22 28 013 - 519 94 58<br />

Invuldatum aanvraag: 13-07-2012<br />

Gegevens van het plan<br />

Wat is de (concept)plannaam: Ruimtelijke onderbouwing Zimmermanweg 7 (Rilland)<br />

Waar is het plan gelegen:<br />

(adres en kadastrale gegevens, voeg ook een<br />

kaart (op schaal) toe)<br />

Zimmermanweg 7 te Rilland<br />

Kadastrale gegevens: Gemeente Reimerswaal, sectie L,<br />

nummers 271, 237, 238<br />

Beknopte planomschrijving<br />

Dhr. van Loon is voornemens zijn bedrijfsvoering uit te breiden middels een nieuwe rundveestal. Derhalve dient een<br />

ruimtelijke onderbouwing gemaakt te worden om te voldoen aan het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied” van de<br />

gemeente Reimerswaal, waardoor onderhavige ontwikkeling meegenomen kan worden in de bestemmingsplanprocedure van<br />

dit bestemmingsplan.<br />

Watertoetstabel<br />

De watertoetstabel brengt de waterhuishoudkundige consequenties van het plan in beeld.<br />

De watertoetstabel is bruikbaar in de ruimtelijke onderbouwing voor het planologisch planproces.<br />

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking<br />

Veiligheid waterkering<br />

Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water<br />

en de daarvoor benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast<br />

(vanuit oppervlaktewater)<br />

Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om<br />

instroming van oppervlaktewater in maatgevende<br />

situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende<br />

ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van<br />

water.<br />

Er zijn geen consequenties voor waterkeringen,<br />

omdat onderhavige locatie buiten de<br />

beschermingsgebieden is gelegen.<br />

De toename verharding bedraagt circa 4400 m², dit<br />

is gelijk aan de oppervlakte van de loods met<br />

<strong>bij</strong>behorende erfverharding. Deze toename wordt<br />

gecompenseerd door middel van een waterberging.<br />

Er dient per m² toename 75 mm gecompenseerd te<br />

worden. Dit houdt in dat er een berging gerealiseerd<br />

dient te worden van (75 mm x 4400 m²) 330 m³.<br />

Het regenwater wat hier terecht wordt opgevangen<br />

en infiltreert langzaam in de grond. Hierdoor wordt<br />

verdroging van de gronden voorkomen. Aan deze<br />

voorziening zal een overloop worden gerealiseerd<br />

waardoor <strong>bij</strong> extreme neerslag het hemelwater wordt<br />

afgevoerd naar het bestaande oppervlaktewater,<br />

waardoor wateroverlast voorkomen wordt.


Riolering / RWZI<br />

(inclusief water op straat / overlast)<br />

Optimale werking van de zuiveringen/RWZI’s en van<br />

de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van<br />

(schone) verharde oppervlakken in verband met de<br />

reductie van hydraulische belasting van de RWZI,<br />

het transportsysteem en het beperken van overstorten.<br />

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking<br />

Waterschapsobjecten<br />

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van<br />

waterschapsobjecten niet belemmeren. Hier<strong>bij</strong> wordt<br />

gedacht aan milieucontouren rond RWZI’s,<br />

rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of<br />

persleidingen.<br />

Watervoorziening / -aanvoer<br />

Het voorzien van de bestaande functie van (gronden/of<br />

oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en<br />

de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het<br />

tegengaan van nadelige effecten van veranderingen<br />

in ruimtegebruik op de behoefte aan water.<br />

Volksgezondheid<br />

(water gerelateerd)<br />

Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en<br />

plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s<br />

via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.<br />

Bodemdaling<br />

Voorkomen van maatregelen die (extra)<br />

maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige<br />

gebieden kunnen veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast<br />

Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.<br />

Oppervlaktewaterkwaliteit<br />

Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Vergroten van de veerkracht van het<br />

watersysteem.<br />

Grondwaterkwaliteit<br />

Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.<br />

Het huishoudelijk afvalwater van de woning en van<br />

de hygiënesluis wordt afgevoerd naar de septictanks.<br />

Afvalwater van de spuitplaats en het overige<br />

afvalwater wordt geloosd op de drijfmestkelder. Het<br />

afvalwater en percolaat van de sleufsilo’s worden<br />

tevens afgevoerd naar de mestkelder.<br />

Het hemelwater wordt afgevoerd naar de<br />

perceelssloot aan de achterkant van het bedrijf, de<br />

perceelssloot aan de Zimmermanweg en tevens naar<br />

omliggende weilanden. Ook is er een bestaande put<br />

aanwezig voor de opvang van afvalwater.<br />

Voor de nieuw te bouwen stal en erfverharding wordt<br />

een retentievoorziening aangelegd, waar het<br />

hemelwater van de toegenomen verharding in<br />

terecht komt. Deze krijgt een inhoudt van 330 m³,<br />

gebaseerd op 75 mm retentie per m².<br />

Onderhavige locatie is niet gelegen in of na<strong>bij</strong><br />

waterschapsobjecten. Derhalve kunnen deze ook niet<br />

belemmerd worden door de beoogde ontwikkelingen.<br />

Het hemelwater van de aanwezige bebouwing wordt<br />

afgevoerd naar de aanwezige sloot (geen<br />

verandering). Bij de bouw van de stal worden geen<br />

uitlogende materialen gebruikt.<br />

Hergebruik van hemelwater is op dit agrarisch bedrijf<br />

niet mogelijk, wel wordt er een gedeelte van de<br />

bestaande put gebruikt als bluswatervoorziening.<br />

Onderhavige ontwikkeling heeft geen effect op de<br />

volksgezondheid.<br />

Er vindt geen ontrekking van grondwater plaats.<br />

De grondwaterstand zal niet veranderen na de<br />

uitbreiding van het bedrijf. Bij de bouw van de stal<br />

zal eventueel bronnering worden toegepast, mocht<br />

dit noodzakelijk zijn.<br />

Door het zuiver houden van de erfverharding en<br />

daken kan er geen verontreiniging plaatsvinden van<br />

het oppervlaktewater. Er wordt enkel schoon<br />

hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater.<br />

In de omgevingsvergunning milieu zijn voorwaarden<br />

opgenomen ter bescherming van de<br />

bodem/grondwater. Door de vloeren in de stallen te<br />

voorzien van vloeistofkerende vloeren wordt<br />

verontreiniging voorkomen. Bovendien worden<br />

bodemverontreinigende stoffen in kasten geplaatst<br />

en is er ter plaatse absorptiemateriaal aanwezig.


Verdroging<br />

(Natuur)<br />

Bescherming karakteristieke grondwater<br />

afhankelijke ecologische waarden; van belang in en<br />

rond natuurgebieden (hydrologische)<br />

beïnvloedingszone.<br />

Natte natuur<br />

Ontwikkeling/Bescherming van een rijke<br />

gevarieerde en natuurlijk karakteristieke<br />

aquatische natuur.<br />

Onderhoud waterlopen<br />

Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden<br />

kunnen worden.<br />

Waterschapswegen<br />

Goede bereikbaarheid en in stand houden van wegen<br />

in beheer en onderhoud <strong>bij</strong> het waterschap.<br />

De ontwikkeling heeft geen effect op de verdroging<br />

in het gebied. Door de aanleg van de<br />

retentievoorziening zal de eventuele verdroging van<br />

het toegenomen verharde gebied gecompenseerd<br />

worden.<br />

Het plangebied is niet gelegen in een beschermd<br />

gebied met betrekking tot natuur of waterkwaliteit.<br />

De ontwikkeling heeft geen effect op de onderhoud<br />

van bestaande watergangen. De nieuw te bouwen<br />

stal wordt op grote afstand van<br />

oppervlaktewaterlichamen gerealiseerd.<br />

Door de bouw van de stal vindt er maar in beperkte<br />

mate een toename van transportbewegingen van en<br />

naar de inrichting plaats. De toegangswegen van<br />

bedrijven in het buitengebied zijn reeds ingericht op<br />

de verwerking/omvang van deze vervoersmiddelen.<br />

Tot slot<br />

Wij verzoeken u het formulier zo volledig mogelijk in te vullen en samen met een overzichtskaart van<br />

het plan (zo mogelijk met schaalaanduiding) te mailen naar info@scheldestromen.nl of te sturen naar<br />

het waterschap Scheldestromen, afdeling Beleid Waterbeheer (BWB/WRO), postbus 1000, 4330 ZW<br />

Middelburg.


ONTWERP, BOUW EN MILIEUKUNDE<br />

De gemeente Reimerswaal<br />

T.a.v. het College van Burgemeester en Wethouders<br />

Postbus 70<br />

4416 ZH Kruiningen<br />

Ulicoten, 30-07-2012<br />

Uw kenmerk: Ons kenmerk: FB/95001.003<br />

Onderwerp: Motivatie beweiden<br />

Locatie: Zimmermanweg 7, 4411 RD Rilland<br />

Geacht College,<br />

Van Dun Advies BV<br />

Dorpsstraat 54<br />

5113 TE Ulicoten<br />

Tel.: 013-519 9458<br />

Fax.: 013-519 9727<br />

E-mail: info@vandunadvies.nl<br />

www.vandunadvies.nl<br />

Rabo rek.nr. 15.23.05.149<br />

KvK nr. 180 61 619<br />

BTW nr. 809392720B01<br />

Naar aanleiding van de brief met het advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ), kenmerk<br />

BAz 1094, willen wij u op het volgende attenderen. In het advies wordt aangegeven dat, zeker na<br />

beëindiging van de intensieve veehouderij tak, een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf wordt<br />

geëxploiteerd aan de Zimmermanweg 7 te Rilland. Tevens staat in het advies beschreven dat er geen<br />

beweiding wordt toegepast ten behoeve van het melkvee. Dit is echter wel het geval, zowel in de huidige<br />

bedrijfsvoering als in de toekomstige bedrijfsvoering. In deze brief wordt dit nader gemotiveerd.<br />

Grondgebonden agrarisch bedrijf en beweiding<br />

De heer van Loon exploiteert aan de Zimmermanweg 7 te Rilland een melkrundveehouderij, waar circa<br />

240 stuks melkvee en <strong>bij</strong>behorend jongvee op het bedrijf aanwezig zijn. Bij het houden van het melkvee<br />

wordt beweiding toegepast.<br />

Bij het bedrijf behoort circa 300 hectare grond, welke voor een groot gedeelte na<strong>bij</strong> de bedrijfslocatie zijn<br />

gelegen. Een deel van de gronden wordt gebruikt voor de akkerbouwtak van het bedrijf, echter wordt het<br />

grootste gedeelte gebruikt ten behoeve van de melkveehouderij (ruwvoervoorziening en het beweiden<br />

van de koeien). Direct grenzend aan het bedrijf is circa 50,58 hectare grond aanwezig waarop de koeien<br />

beweid kunnen worden. Er dient circa 0,125 hectare per koe aanwezig te zijn voor de grondgebonden<br />

bedrijfsvoering van een melkveehouderij en het beweiden van de koeien. Dit houdt in dat er zo’n 405<br />

stuks melkvee gehouden kan worden voor het toepassen van een grondgebonden agrarische<br />

bedrijfsvoering (50,58/0,125). Op onderhavig bedrijf zijn circa 240 melkkoeien aanwezig, derhalve wordt<br />

ruim voldaan aan de norm van 0,125 hectare per koe. Tevens zijn er meerdere gronden aanwezig in de<br />

na<strong>bij</strong>heid van het bedrijf (zie <strong><strong>bij</strong>lage</strong>), echter zijn nu alleen de gronden benoemd die direct grenzen aan<br />

de bedrijfskavel. Hierdoor kan het bedrijf de grondgebonden bedrijfsvoering ook na de beoogde<br />

uitbreiding behouden.<br />

Beweiding aan de Zimmermanweg 7 te Rilland (door de heer van Loon)<br />

De AAZ heeft geconcludeerd dat er een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd<br />

aan de Zimmermanweg 7 te Rilland. Er wordt echter wel gesteld dat er geen weidegang wordt toegepast.<br />

De heer van Loon heeft aan de gemeente laten weten dat er wel weidegang wordt toegepast, dit willen<br />

we nog extra motiveren middels deze brief. De heer van Loon schrijft het volgende over de toepassing<br />

van het beweiden van zijn koeien:<br />

1<br />

alsmede <strong>bij</strong> de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Tilburg. Op verzoek zenden wij u deze gratis toe.<br />

Op al onze overeenkomsten zijn de leveringsvoorwaarden “Rechtsverhouding opdrachtgever – architect, ingenieur en adviseur DNR 2005” van toepassing inclusief wijzigingen welke op ons kantoor ter inzage liggen


“Het jongvee van een maand of 14 oud loopt vanaf begin april tot en met november buiten in een<br />

natuurgebied na<strong>bij</strong> de Bathse Brug. Dit zijn een 70 stuks vee. Ze hebben daar natuurlijk water om van te<br />

drinken en kunnen schuilen onder de ter plaatse aanwezige bomen en struiken. Iedere twee dagen gaan<br />

we controleren en regelmatig worden er hoog drachtige naar huis gehaald, waar<strong>bij</strong> ander jongvee in de<br />

wei wordt gezet.<br />

De droge koeien, circa 30 á 40 stuks, lopen het hele jaar buiten, mits het niet te nat is. Ze mogen<br />

namelijk niet de graszoden kapot lopen. Deze koeien kunnen vrijwillig naar binnen en naar buiten. Binnen<br />

worden ze ook nog <strong>bij</strong>gevoerd.<br />

Dan zijn er ook nog 200 stuks melkvee op het bedrijf aanwezig, welke zijn verdeeld in twee groepen. De<br />

ene groep loopt overdag buiten en de andere groep ’s nachts. Ze zijn in twee groepen verdeeld in<br />

verband met het lactatiestadium, waardoor ze ander voer krijgen. Binnen de stal kunnen ze dan het<br />

rantsoen opnemen. De koeien lopen in de zomermaanden buiten als het weer dit toelaat. Meestal gaan<br />

ze rond de paastijd naar buiten, wanneer de Campina opendagen zijn begonnen. Met dit evenement<br />

gaan er landelijk veel koeien naar buiten, waar<strong>bij</strong> de weidegang wordt ingezet. De beweiding vindt plaats<br />

totdat er niet genoeg gras meer is of als het in het najaar te nat wordt om de koeien te beweiden.<br />

De insteek is om de beweiding in de toekomst zo te handhaven”.<br />

Zoals bovenstaande motivering van de heer van Loon aangeeft wordt er wel degelijk gebruik gemaakt<br />

van beweiding. Derhalve wordt in het advies van de AAZ een foutieve stelling gehanteerd, namelijk dat<br />

dit niet het geval is. Met deze motivering hopen wij voldoende gemotiveerd te hebben dat wel degelijk<br />

beweiding wordt toegepast.<br />

Vertrouwende op een positieve medewerking uwerzijds, verblijven wij namens de heer van Loon.<br />

Hoogachtend,<br />

Van Dun Advies BV<br />

F.C.A. van den Borne<br />

Bijlage: Kaart met percelen na<strong>bij</strong> Zimmermanweg 7 te Rilland<br />

2


BIJLAGE 11<br />

Ruimtelijke onderbouwing Gentmansdijk F114 Krabbendijke


Toelichting<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114<br />

Gemeente Reimerswaal<br />

Planidentificatie: NL.IMRO.0703.BGGentmnsdkBP-vo01<br />

Contactpersoon gemeente Reimerswaal: Dhr. P. Driesprong<br />

Initiatiefnemer:<br />

V.O.F. De Pieterspolder<br />

Sint Pieterspolder 4<br />

4416 RJ Kruiningen<br />

Datum: 31 oktober 2012<br />

Gewijzigd: 30 november 2012<br />

Opgesteld door Ir. C.C.F. Mureau<br />

Mureau Advies, Wagenberg


INHOUDSOPGAVE<br />

Mureau Advies<br />

1. Inleiding 2<br />

1.1 Context en doel bestemmingsplan 2<br />

1.2 Doelstelling en strategie bedrijfsontwikkeling 2<br />

1.3 Leeswijzer 2<br />

2. Planbeschrijving 3<br />

2.1 Plangebied en directe omgeving 3<br />

2.2 Beschrijving project 4<br />

2.3 Motieven voor ontwikkeling Monnikenpolder 5<br />

3. Beleidskader 8<br />

3.1 Rijksbeleid 8<br />

3.2 Provinciaal beleid 8<br />

3.3 Gemeentelijk beleid 9<br />

3.4 Toetsing en conclusie 10<br />

4. Sectorale toetsen 11<br />

4.1 Landschappelijke inpassing 11<br />

4.2 Water 12<br />

4.3 Archeologie 14<br />

4.4 Ecologie 15<br />

4.5 Bodemkwaliteit 16<br />

4.6 Verkeer 16<br />

4.7 Geluid 17<br />

4.8 Luchtkwaliteit, geur en ammoniak 17<br />

4.9 Relatie omliggende functies 19<br />

4.10 Externe veiligheid 20<br />

4.11 Relevante kabels en leidingen 20<br />

4.12 Economische uitvoerbaarheid 20<br />

5. Juridische planbeschrijving 21<br />

5.1 Planvorm 21<br />

5.2 Toelichting op de bestemmingen 21<br />

Bijlagen<br />

1. Conclusie Bedrijfsplan Accon-AVM<br />

2. Advies Agrarische Adviescommissie Zeeland<br />

3. Wateradvies waterschap Zeeuwse Eilanden<br />

4. Foto’s plangebied en omgeving<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 1


1. Inleiding<br />

Mureau Advies<br />

1.1. Context en doel bestemmingsplan<br />

Vanwege stadsontwikkeling van de gemeente Woerden is familie Van Schaik in 1994<br />

verhuisd naar de provincie Zeeland. De familie exploiteert hier onder de naam V.O.F. De<br />

Pieterspolder een grondgebonden melkveehouderij met kaasmakerij en vleesvarkens. Het<br />

agrarisch bedrijf is gelegen in de Pieterspolder, in het buitengebied tussen Kruiningen en<br />

Krabbendijke. De V.O.F. wordt gevormd door vader, moeder, twee zoons en<br />

Pieterspolder B.V. Er bestaat een duidelijk verschil in bedrijfsvisie tussen de twee zoons,<br />

beiden beoogd bedrijfsopvolger. Het is derhalve voor de bedrijfsontwikkeling wezenlijk op<br />

een nieuwe locatie een gespecialiseerde melkveehouderij op te kunnen zetten. De<br />

initiatiefnemers hebben overleg gevoerd met gemeente Reimerswaal om een<br />

grondgebonden melkveehouderij te kunnen vestigen in de Monnikenpolder, in het<br />

buitengebied ten westen van Krabbendijke. Gelet op de duidelijke en goed uitgewerkte<br />

plannen die bestaan voor het opzetten en ontwikkelen van het melkveebedrijf, is het<br />

gewenst medewerking te verlenen aan een nieuw bouwvlak in de Monnikenpolder, dat<br />

wordt ontsloten via de Gentmansdijk.<br />

1.2. Doelstelling en strategie bedrijfsontwikkeling<br />

V.O.F. De Pieterspolder streeft naar het exploiteren van twee volwaardige agrarische<br />

bedrijven. Zoon Lourens (30) heeft als doelstelling het opzetten en ontwikkelen van een<br />

gespecialiseerde grondgebonden melkveehouderij. Zoon Hendrik Jan (26) heeft als<br />

doelstelling het voortzetten van het huidige agrarische bedrijf met de bestaande<br />

diversiteit aan activiteiten: melkvee, kaasmakerij en vleesvarkens.<br />

De nieuw op te zetten melkveehouderij in de Monnikenpolder biedt de mogelijkheid, op<br />

basis van de nieuwste technieken en inzichten, op een duurzame wijze kwalitatief<br />

hoogwaardige melk te produceren. Er wordt draagvlak in de omgeving gecreëerd door<br />

een goede landschappelijke inpassing, het bieden van weidegang aan het vee en de<br />

keuze voor een schaalgrootte die past <strong>bij</strong> een modern gezinsbedrijf.<br />

In de Monnikenpolder wordt een nieuwe melkveehouderij gesticht, die bestaat uit een<br />

rundveestal, werktuigenberging annex jongveestal, agrarische bedrijfswoning, sleufsilo’s<br />

en erfverharding. De rundveestallen bieden plaats aan 125 melkkoeien en <strong>bij</strong>behorend<br />

jongvee. Het bedrijf is gelegen op een vrijwel aaneengesloten kavel van circa 82 ha,<br />

zodat de grondgebonden melkveehouderij de mogelijkheid heeft de koeien weidegang te<br />

bieden.<br />

De huidige bedrijfsvoering aan de Pieterspolder 4 wordt up to date gehouden en<br />

geoptimaliseerd door te investeren in gebouwen en machines. Hier<strong>bij</strong> wordt gestreefd<br />

naar een efficiëntere inzet van arbeid, zodat vader en moeder op termijn een stap terug<br />

kunnen doen. De bedrijfsvoering aan de Pieterspolder blijft in het vervolg van deze<br />

<strong>toelichting</strong> buiten beschouwing.<br />

1.3. Leeswijzer<br />

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk twee een uitgebreide omschrijving van het plan<br />

gegeven. Daar<strong>bij</strong> wordt ingegaan op het plangebied, het project en de motivering voor<br />

de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk drie beschrijft het overheidsbeleid dat op het<br />

initiatief van toepassing is. In hoofdstuk vier zijn de resultaten vermeld van de toetsing<br />

van het project aan de planologisch relevante aspecten, zoals archeologie, bodem,<br />

ecologie, water, milieu en economische uitvoerbaarheid. De <strong>toelichting</strong> wordt in<br />

hoofdstuk vijf afgesloten met de juridische planbeschrijving.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 2


2. Planbeschrijving<br />

Mureau Advies<br />

2.1. Plangebied en directe omgeving<br />

Het plangebied is gelegen in de Monnikenpolder, op ruime afstand (1,2 km) ten westen<br />

van de kern Krabbendijke. In de omgeving zijn verspreid enkele (voormalige) agrarische<br />

bedrijven aanwezig. Het bouwvlak van het nieuwe melkveebedrijf is omgeven door circa<br />

82 ha vrijwel aaneengesloten cultuurgrond die in de nieuwe situatie dienst doet voor<br />

beweiding van het melkvee en de winning van ruwvoer. De ontsluiting van de nieuwe<br />

bedrijfslocatie vindt plaats via de Gentmansdijk. Onderstaande topografische kaart en<br />

luchtfoto geven het plangebied en directe omgeving weer. De ligging van het plangebied<br />

is met een rode cirkel aangeduid. In <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 4 zijn foto’s van het plangebied en directe<br />

omgeving opgenomen.<br />

Topografische kaart<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 3


Luchtfoto Monnikenpolder en omgeving<br />

Mureau Advies<br />

2.2. Beschrijving project<br />

In de Monnikenpolder wordt in het bestemmingsplan Gentmansdijk F 114 een bouwvlak<br />

toegekend met een oppervlakte van 1,18 ha. Op het bouwvlak worden een rundveestal,<br />

werktuigenberging annex jongveestal, agrarische bedrijfswoning en sleufsilo’s gebouwd.<br />

Daarnaast wordt erfbeplanting aangebracht. Het bouwvlak is daarmee volledig gevuld.<br />

Op onderstaande situatietekening is ter indicatie het bouwvlak met bebouwing<br />

weergegeven. Aan de randen van het bouwvlak wordt in ruime mate erfbeplanting<br />

aangebracht die de bedrijfsgebouwen en voorzieningen aan het zicht onttrekt.<br />

De rundveestal heeft afmetingen 40 x 75 meter en biedt plaats aan 125 melkkoeien,<br />

droge koeien en het jongvee ouder dan 1 jaar. Aan beide zijden van de centrale<br />

voergang bevinden zich 3 rijen met ligboxen. In de stal bevinden zich ruime strohokken<br />

voor het afkalveren en als ziekenboeg.<br />

De werktuigenberging heeft afmetingen 20 x 55 meter en wordt gebruikt voor het stallen<br />

van machines en werktuigen. In een gedeelte van 10 x 20 meter wordt het jongvee tot<br />

een leeftijd van 1 jaar gehuisvest.<br />

Bij een compleet melkveebedrijf is de bouw van een agrarische bedrijfswoning<br />

noodzakelijk. De geboorte van kalveren en toezicht op het vee vereisen de permanente<br />

aanwezigheid van de ondernemer. De bedrijfswoning wordt gecombineerd met een<br />

garage en berging.<br />

Er worden vier sleufsilo’s gerealiseerd, met afmetingen 10 x 40 meter. Deze worden<br />

gebruikt voor de opslag van kuilgras en snijmaïs. Het erf wordt ruim van verhardingen<br />

voorzien, zodat de bedrijfsgebouwen en sleufsilo’s goed bereikbaar zijn. De ontsluiting<br />

vindt plaats via een brede verharde oprit naar de Gentmansdijk.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 4


Situatietekening<br />

2.3. Motieven voor ontwikkeling Monnikenpolder<br />

Mureau Advies<br />

Bedrijfssituatie<br />

Het huidige agrarische bedrijf van V.O.F. De Pieterspolder heeft een areaal van circa 170<br />

ha bouw- en grasland. Van het melkquotum van 1,9 mln. kg wordt circa 10% zelf tot<br />

kaas verwerkt en in de boerderijwinkel verkocht. Daarnaast worden circa 800<br />

vleesvarkens gehouden. In samenwerking met een akkerbouwer uit de regio worden op<br />

circa 65 ha akkerbouwgewassen geteeld. De landbouwgronden van de onderneming zijn<br />

verdeeld over twee locaties. Ongeveer 87 ha ligt in de Pieterspolder en de overige ruim<br />

82 ha ligt in de Monnikenpolder. De afstand tussen de locaties bedraagt ongeveer 4 km.<br />

Doordat de grond op twee locaties ligt, moet er veel transport plaatsvinden. Mest van de<br />

koeien en varkens wordt per vrachtwagen van de Pieterspolder naar de Monnikenpolder<br />

getransporteerd (2.000 ton/jaar) en omgekeerd worden voedergewassen van de<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 5


Mureau Advies<br />

Monnikenpolder naar de Pieterspolder vervoerd (1.500 ton/jaar). Het zwaar transport<br />

voert door het dorp Oostdijk en veroorzaakt mogelijk hinder voor de bewoners.<br />

De gebouwen in de Pieterspolder zijn begin jaren negentig gebouwd en zijn bedoeld voor<br />

een gemengde bedrijfsvoering met 1 mln. kg melk met kaasbereiding en afmesten van<br />

vleesvarkens. De bedrijfsontwikkeling van de afgelopen decennia heeft er voor gezorgd<br />

dat de huidige locatie niet langer toereikend is.<br />

De ouders hebben aangegeven de eigen inzet te willen afbouwen en naar een<br />

bedrijfsoverdracht toe te werken. Met de twee toekomstige bedrijfsopvolgers, Lourens en<br />

Hendrik Jan, is hierover gesproken. Uit de gesprekken is gebleken dat de zonen een<br />

duidelijk verschillende toekomstvisie hebben. Lourens streeft naar een grootschalige<br />

grondgebonden melkveehouderij, die zich alleen richt op melkproductie (specialisatie).<br />

Hendrik Jan streeft naar het handhaven van de neventakken kaasmakerij en<br />

vleesvarkens. Dit betekent dat er geen match is tussen de opvolgers en dat splitsing van<br />

de onderneming noodzakelijk is.<br />

Bedrijfsontwikkeling<br />

De bestaande onderneming wordt gesplitst. Op de locatie Pieterspolder zal zoon Hendrik<br />

Jan het bedrijf voortzetten met een productie van circa 1 mln. kg melk, kaasmakerij,<br />

boerderijwinkel en vleesvarkens.<br />

In de Monnikenpolder wordt op de daar beschikbare 82 ha een nieuwe melkveehouderij<br />

gesticht, bestaande uit een rundveestal, werktuigenberging annex jongveestal,<br />

agrarische bedrijfswoning en sleufsilo’s. Er is ruim voldoende areaal voor eigen<br />

ruwvoerwinning en in samenwerking met een akkerbouwer wordt een gedeelte van de<br />

kavel gebruikt voor het telen van granen, suikerbieten en aardappelen. Onderstaand is<br />

een overzichtstekening opgenomen van de grondgebonden melkveehouderij.<br />

Er worden op de nieuwe locatie circa 125 melkkoeien en <strong>bij</strong>behorend jongvee gehouden<br />

en er wordt uitgegaan van een productie van circa 1 mln. kg melk. Het bedrijf zal door<br />

zoon Lourens als gezinsbedrijf worden geëxploiteerd met minimale inzet van vreemde<br />

arbeid. Voor de nieuwe bedrijfsopzet is door de accountant een bedrijfsplan opgesteld.<br />

De conclusie van het rapport van 7 juli 2010 met kenmerk 3054018 is opgenomen in<br />

<strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1. In de Monnikenpolder kan een doelmatige agrarische bedrijfsvoering worden<br />

opgezet met voldoende toekomstperspectief.<br />

Overigens zijn zowel Lourens als Hendrik Jan voorstander van weidegang voor het<br />

melkvee. Door het bestaande agrarische bedrijf te splitsen en voort te zetten op twee<br />

locaties met ieder een huiskavel van ruim voldoende omvang, wordt het bieden van<br />

weidegang eenvoudiger inpasbaar in de bedrijfsvoering.<br />

Andere locaties<br />

De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden tot vestiging op een bestaande locatie<br />

nauwkeurig onderzocht. Bestaande agrarische locaties zijn nauwelijks beschikbaar. Voor<br />

een grondgebonden melkveehouderij met toekomstperspectief, die weidegang biedt aan<br />

het vee, is naar de mening van familie Van Schaik minimaal 60 ha aaneengesloten<br />

cultuurgrond rondom het bedrijf noodzakelijk. Dergelijke locaties zijn niet beschikbaar<br />

geweest en komen naar verwachting niet beschikbaar. De locatie in de Monnikenpolder is<br />

uitermate geschikt, vanwege de grote aaneengesloten oppervlakte die ter plaatse<br />

voorhanden is.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 6


Mureau Advies<br />

Noodzaak bouwvlak Monnikenpolder<br />

Vanwege de grote verschillen in de bedrijfsvisie van de zoons Van Schaik is het niet<br />

mogelijk dat beiden op de bestaande locatie in de Pieterspolder blijven. De vrijwel<br />

aaneengesloten kavel van 82 ha in de Monnikenpolder leent zich voor het stichten van<br />

een volwaardige gespecialiseerde melkveehouderij. Aangezien andere locaties niet<br />

beschikbaar zijn, bestaat de noodzaak een nieuw bouwvlak toe te kennen in de<br />

Monnikenpolder. Het bestemmingsplan Gentmansdijk F 114 voorziet hierin.<br />

Het voornemen een grondgebonden melkveehouderij te stichten in de Monnikenpolder is<br />

voorgelegd aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ). Deze heeft op 19 oktober<br />

2011 advies uitgebracht. Samenvattend is de AAZ van oordeel dat de planwijziging zal<br />

resulteren in de vestiging van een grondgebonden en volwaardig agrarisch bedrijf.<br />

Uitgaande van het niet beschikbaar zijn van een bestaande locatie is de toekenning van<br />

een nieuw bouwblok noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit<br />

van het agrarisch bedrijf, waar<strong>bij</strong> vestiging ook in milieutechnisch opzicht zal leiden tot<br />

verbeteringen. Het advies van de AAZ is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2.<br />

Overzichtstekening grondgebonden melkveehouderij Monnikenpolder<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 7


3. Beleidskader<br />

Mureau Advies<br />

3.1 Rijksbeleid<br />

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt de basis voor het landelijk (ruimtelijk)<br />

beleid. De nota bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van<br />

Nederland en de belangrijkste <strong>bij</strong>behorende doelstellingen. Het betreft generieke regels<br />

ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke<br />

plannen. De structuurvisie zet in op decentralisatie van het ruimtelijk beleid waar<strong>bij</strong> het<br />

Rijk zich beperkt tot brain-, main- en greenports. Daarnaast wordt gestreefd naar<br />

vereenvoudiging van het omgevingsrecht.<br />

Het Rijk heeft geen ruimtelijk beleid dat is toegespitst op het voorliggende verzoek. Het<br />

verzoek dient getoetst te worden aan de toepasselijke wet- en regelgeving die de<br />

verantwoordelijkheid is van provincie Zeeland en gemeente Reimerswaal. Onderstaand<br />

wordt het beleid van deze overheden nader belicht.<br />

3.2 Provinciaal beleid<br />

Provinciale Staten van Zeeland hebben het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de<br />

gewijzigde Verordening ruimte Provincie Zeeland op 28 september 2012 vastgesteld. Er<br />

wordt een nieuwe taakverdeling tussen Rijk, Provincie Zeeland, waterschap en<br />

gemeenten geïntroduceerd. In die nieuwe taakverdeling liggen meer taken en<br />

verantwoordelijkheden <strong>bij</strong> de gemeenten en beperkt de Provincie zich tot de kerntaken.<br />

Daar<strong>bij</strong> geeft de Provincie kaders aan en maken de gemeenten afspraken over hoe die<br />

kaders in de eigen regio worden ingevuld. Onderwerpen die zijn opgenomen in de<br />

Verordening ruimte zijn onder andere woningbouw, bedrijventerreinen, windmolens,<br />

natuurgebieden en intensieve veehouderij.<br />

De provincie richt zich op concurrerende en duurzame economische ontwikkeling, met<br />

behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteiten en de leefbaarheid. GS zetten in op<br />

economische ontwikkeling, waardoor toekomstbestendige ontwikkelingen op het gebied<br />

van duurzaamheid, milieu en onderwijs, zorg en huisvesting gefinancierd kunnen worden.<br />

De aanpak bestaat uit drie onderdelen:<br />

- Inzetten op de sterke Zeeuwse economische sectoren;<br />

- Bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat;<br />

- Behoud en versterken van de kwaliteit van water en landelijk gebied.<br />

De landbouw wordt erkend als een van de sterke economische sectoren. De Provincie<br />

Zeeland is met decentralisatie van het Investeringsbudget Landelijk Gebied<br />

verantwoordelijk geworden voor het gehele plattelandsbeleid. De Provincie ondersteunt<br />

innovatie, specialisatie en verbreding om gevolgen van verlies aan inkomsten uit EU<br />

productiesubsidies zoveel mogelijk te beperken. De Provincie zet in op grondgebonden<br />

landbouw en aquacultuur. De ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden landbouw<br />

en aquacultuur worden verruimd. Voor intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn de<br />

mogelijkheden beperkt.<br />

Voor de grondgebonden landbouw wil de provincie zoveel mogelijk de ‘eigenschaligheid’<br />

van agrarische ondernemers bevorderen. Eigenschaligheid wil zeggen dat agrarische<br />

ondernemers inzetten op een verdere ontwikkeling van het agrarische bedrijf die het<br />

beste aansluit <strong>bij</strong> de ondernemer, de omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde<br />

waarde die <strong>bij</strong> het betreffende bedrijf kan worden gerealiseerd. Afhankelijk van de<br />

bestaande bedrijfsstructuur zijn daar<strong>bij</strong> aspecten als schaalvergroting, verbreding,<br />

deeltijdlandbouw of combinaties daarvan aan de orde.<br />

In de afgelopen periode is een groot aantal agrarische bedrijven gestopt. Een proces dat<br />

naar verwachting de komende jaren doorzet. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 8


Mureau Advies<br />

hergebruikt door andere (nieuwe) agrarische ondernemers, herbestemd of gesaneerd.<br />

Door het afnemend aantal agrarische ondernemers zijn nieuwe agrarische bouwblokken<br />

niet noodzakelijk. Een nieuw agrarisch bouwblok is alleen mogelijk door verplaatsing van<br />

een bestaand agrarisch bouwblok of na sanering van een agrarisch bouwblok elders. Een<br />

uitzondering op deze regel is mogelijk als kan worden aangetoond dat:<br />

1. Er géén vrijkomende agrarische bouwblokken beschikbaar zijn;<br />

2. Sanering van een agrarisch bouwblok binnen een gemeente/regio heeft<br />

plaatsgevonden of op korte termijn kan worden verwacht;<br />

3. Uit een advies van de AAZ de bedrijfseconomische noodzaak blijkt.<br />

Op dit moment wordt, in het kader van het recent vastgesteld omgevingsplan, de<br />

Handreiking Verevening herijkt. Naar verwachting zal deze in 2013 in overleg met de<br />

Zeeuwse gemeenten als convenant worden vastgesteld. Tot die tijd is voor nieuwe<br />

bouwblokken maatwerk mogelijk.<br />

3.3 Gemeentelijk beleid<br />

De locatie van de nieuwe grondgebonden melkveehouderij is gelegen binnen de grenzen<br />

van het bestemmingsplan Buitengebied (2001). De gronden hebben de bestemming<br />

‘Agrarische doeleinden (A)’ en zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en<br />

niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten als neventak.<br />

Gemeente Reimerswaal bereidt de integrale herziening van het bestemmingsplan<br />

Buitengebied voor. Hier<strong>bij</strong> wordt onderkent dat Reimerswaal zich kenmerkt als een<br />

agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke positie in <strong>bij</strong> zowel de<br />

werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector dienen<br />

dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te ontwikkelen tot een gezond en<br />

concurrerend bedrijf.<br />

Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft tot en met 24 oktober 2012 ter inzage<br />

gelegen. In het ontwerpbestemmingsplan heeft de locatie de bestemming ‘Agrarisch’ en<br />

dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-2’. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen<br />

‘vrijwaringszone-radar’ en ‘ruimte voor verdichting’ opgenomen. Een en ander is<br />

weergegeven op onderstaande uitsnede van de verbeelding.<br />

Uitsnede verbeelding ontwerpbestemmingsplan Buitengebied<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 9


Mureau Advies<br />

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het bestemmingsplan<br />

Gentmansdijk F 114 opgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een bouwvlak van 1,18<br />

ha, zodat het oprichten van een grondgebonden melkveehouderij ter plaatse mogelijk is.<br />

De overige bestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn conform het<br />

ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.<br />

3.4 Toetsing en conclusie<br />

Het Rijk heeft geen ruimtelijk beleid dat is toegespitst op het voorliggende verzoek en<br />

het Rijksbeleid werpt derhalve geen belemmeringen op voor het toekennen van een<br />

nieuw bouwvlak voor een grondgebonden melkveehouderij.<br />

Provincie Zeeland erkent dat de landbouw een van de sterke economische sectoren in de<br />

provincie is en biedt ondernemers beleidsruimte om grondgebonden agrarische bedrijven<br />

verder te ontwikkelen. Van het principe dat nieuwe bouwblokken niet noodzakelijk zijn,<br />

kan <strong>bij</strong> het voorliggende initiatief worden afgeweken.<br />

De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden tot vestiging op een bestaande locatie<br />

nauwkeurig onderzocht. Bestaande agrarische locaties zijn nauwelijks beschikbaar. Voor<br />

een grondgebonden melkveehouderij met toekomstperspectief, die weidegang biedt aan<br />

het vee, is naar de mening van familie Van Schaik minimaal 60 ha aaneengesloten<br />

cultuurgrond rondom het bedrijf noodzakelijk. Dergelijke locaties zijn niet beschikbaar<br />

geweest en komen naar verwachting niet beschikbaar. De locatie in de Monnikenpolder is<br />

uitermate geschikt, vanwege de grote aaneengesloten oppervlakte die ter plaatse<br />

voorhanden is.<br />

Het voornemen een grondgebonden melkveehouderij te stichten in de Monnikenpolder is<br />

voorgelegd aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ). Deze heeft op 19 oktober<br />

2011 advies uitgebracht. Samenvattend is de AAZ van oordeel dat de planwijziging zal<br />

resulteren in de vestiging van een grondgebonden en volwaardig agrarisch bedrijf.<br />

Uitgaande van het niet beschikbaar zijn van een bestaande locatie is de toekenning van<br />

een nieuw bouwblok noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit<br />

van het agrarisch bedrijf, waar<strong>bij</strong> vestiging ook in milieutechnisch opzicht zal leiden tot<br />

verbeteringen. Het advies van de AAZ is opgenomen in <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 2.<br />

Uit gevoerd overleg met provincie Zeeland en gemeente Reimerswaal blijkt dat voldaan<br />

wordt aan de in het beleid gestelde voorwaarden. Provincie en gemeente hebben de<br />

bereidheid uitgesproken medewerking te verlenen aan het stichten van een<br />

grondgebonden melkveehouderij in de Monnikenpolder.<br />

De conclusie luidt dat het initiatief past binnen de kaders van het overheidsbeleid. Om de<br />

voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het bestemmingsplan Gentmansdijk F<br />

114 opgesteld.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 10


4. Sectorale toetsen<br />

4.1 Landschappelijke inpassing<br />

Mureau Advies<br />

Uitgangspunten<br />

Om zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing, dienen nieuwe<br />

bouwvlakken te worden voorzien van een opgaande randbeplanting met een breedte van<br />

ten minste 10 meter.<br />

Plan<br />

Op onderstaande situatieschets is weergeven op welke wijze gezorgd wordt voor de<br />

landschappelijke inpassing van het nieuwe agrarische bouwvlak.<br />

Landschappelijke inpassing<br />

Het agrarisch bouwvlak is gelegen aan de rand van de open Monnikenpolder. Een<br />

robuuste afscherming is gewenst aan de oost- en zuidzijde van het erf, waar de openheid<br />

van de polder is gelegen. Hier wordt een groene strook met een breedte van 10 meter<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 11


Mureau Advies<br />

aangelegd, die bestaat uit een aarden wal voorzien van een houtsingel met gebiedseigen<br />

opgaande beplanting. De loods, rundveestal en sleufsilo’s worden hierdoor aan het zicht<br />

onttrokken. Voor de bereikbaarheid van de achtergelegen gronden worden enkele<br />

doorgangen in de houtsingel aangebracht. Aan de westzijde vormt de Gentmansdijk een<br />

natuurlijke afscherming van het bouwvlak. Door het plaatsen van rijen solitaire bomen<br />

aan de voorzijde van het agrarisch bedrijf wordt aangesloten <strong>bij</strong> de karakteristieke<br />

beplanting die de Gentmansdijk kenmerkt. Aan de noordzijde worden enkele solitaire<br />

bomen geplant en loopt de aarden wal met opgaande beplanting gedeeltelijk door. In<br />

verband met een goede ventilatie zijn de zijgevels van de rundveestal geheel<br />

luchtdoorlatend. Vanwege de noodzakelijke natuurlijke ventilatie in de ligboxenstal is het<br />

niet mogelijk de luchtcirculatie te belemmeren met robuuste groene elementen. De<br />

openheid van de stal beperkt de impact op de omgeving. Daarnaast bevindt de ten<br />

noorden gelegen Oude Rijksweg zich op ruime afstand. Vanaf deze weg ontstaat door de<br />

gekozen vorm van landschappelijke inpassing het beeld van een agrarisch bedrijf dat is<br />

ingebed in het groen.<br />

De aarden wal met beplanting heeft een lengte van circa 300 meter en een breedte van<br />

10 meter. De aan te leggen retentiesloot wordt geïntegreerd in de groenvoorziening ten<br />

zuiden van het bouwvlak. De solitaire bomen aan de westzijde van het bouwvlak hebben<br />

een oppervlakte van 300 m2. De totale oppervlakte aan groenvoorzieningen bedraagt<br />

circa 3.300 m2. Er wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen inheemse soorten. Er is<br />

zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht sprake van een goede landschappelijke<br />

inpassing van de grondgebonden melkveehouderij.<br />

De daadwerkelijke realisatie van de goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd<br />

door een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente Reimerswaal en de<br />

initiatiefnemer.<br />

4.2 Water<br />

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk<br />

beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het<br />

doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen <strong>bij</strong> de<br />

totstandkoming van een plan. Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het<br />

Besluit op de Ruimtelijke Ordening. De locatie in de Monnikenpolder ligt in het<br />

beheersgebied van waterschap Zeeuwse Eilanden. Op basis van de voorliggende<br />

<strong>toelichting</strong> zal het waterschap een wateradvies uitbrengen, dat als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> <strong>bij</strong> het<br />

wijzigingsplan wordt opgenomen. In onderstaande tabel zijn de verschillende<br />

wateraspecten van het watersysteem in de nieuwe situatie getoetst aan de<br />

waterdoelstellingen.<br />

Thema Waterdoelstelling Uitwerking<br />

Veiligheid /<br />

waterkering<br />

Waarborgen veiligheidsniveau<br />

en daarvoor benodigde ruimte.<br />

Wateroverlast Voldoende ruimte voor<br />

vasthouden / bergen /<br />

afvoeren van water. Vergroten<br />

van de veerkracht van het<br />

watersysteem.<br />

Er liggen geen primaire<br />

waterkeringen in en/of grenzend<br />

aan het plangebied. De latente<br />

waterkerende functie van de<br />

Gentmansdijk wordt door het<br />

initiatief niet aangetast.<br />

In de nieuwe situatie bedraagt<br />

de verharde oppervlakte 9.865<br />

m2 (bebouwing: 4.250 m2 en<br />

verhardingen/sleufsilo’s: 5.615<br />

m2). Voor de volledige toename<br />

van de verharde oppervlakte<br />

wordt berging gerealiseerd met<br />

een functionele capaciteit van<br />

740 m3, door middel van het<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 12


Riolering / RWZI Afkoppelen van (schone)<br />

verharde oppervlakken i.v.m.<br />

reductie hydraulische belasting<br />

RWZI en transportsysteem met<br />

beperken overstorten;<br />

rekening houden met<br />

eventueel benodigde filter<br />

ruimte daarvoor.<br />

Watervoorziening /<br />

-aanvoer<br />

Het voorzien van de bestaande<br />

functie van (grond- en/of<br />

oppervlakte-) water van de<br />

juiste kwaliteit en de juiste<br />

hoeveelheid op het juiste<br />

moment. Het tegengaan van<br />

nadelige effecten van<br />

veranderingen in ruimtegebruik<br />

op de behoefte aan water.<br />

Volksgezondheid Minimaliseren risico<br />

watergerelateerde ziekten en<br />

plagen. Voorkomen van<br />

verdrinkingsgevaar / -risico’s<br />

via o.a. de daarvoor benodigde<br />

ruimte.<br />

Bodemdaling Voorkomen van maatregelen<br />

die (extra) maaivelddaling met<br />

name in zettingsgevoelige<br />

gebieden kunnen veroorzaken.<br />

Grondwateroverlast Tegengaan / verhelpen van<br />

grondwateroverlast.<br />

Kwaliteit<br />

oppervlaktewater<br />

Behoud / realisatie van goede<br />

kwaliteit oppervlaktewater voor<br />

mens en natuur.<br />

Verdroging Bescherming van<br />

karakteristieke<br />

grondwaterafhankelijke<br />

ecologische waarden; met<br />

name van belang in en rond<br />

natuurgebieden.<br />

Natte natuur Ontwikkelen / beschermen van<br />

een rijk gevarieerd en<br />

natuurlijk karakteristieke<br />

aquatische natuur.<br />

Onderhoud<br />

waterlopen<br />

Oppervlaktewater dient<br />

adequaat onderhouden te<br />

kunnen worden.<br />

Waterschapswegen Met betrekking tot de<br />

aanwezigheid van<br />

waterschapswegen binnen of<br />

na<strong>bij</strong> het plangebied.<br />

Mureau Advies<br />

graven van een retentiesloot ten<br />

zuiden van het bouwvlak.<br />

Er wordt een gescheiden stelsel<br />

aangelegd, waar<strong>bij</strong> al het<br />

hemelwater naar het<br />

oppervlaktewater wordt geleid<br />

en gedeeltelijk hergebruikt<br />

wordt; het huishoudelijk<br />

afvalwater wordt op een IBA<br />

klasse 2 afgevoerd.<br />

De watervoorziening is niet in<br />

het geding. Hergebruik van<br />

hemelwater is slechts beperkt<br />

mogelijk.<br />

Er zijn in het plangebied geen<br />

overstorten die uitkomen op het<br />

oppervlaktewater.<br />

Verdrinkingsgevaar wordt<br />

geminimaliseerd door het<br />

aanbrengen van flauwe taluds<br />

(1:2) <strong>bij</strong> de te graven<br />

watergang.<br />

De polderpeilen worden niet<br />

aangepast. Er zal geen<br />

bodemdaling optreden.<br />

Er is geen sprake van<br />

grondwateroverlast.<br />

Voor DWA (afvalwater) wordt<br />

gebruik gemaakt van een IBA<br />

klasse 2. Het hemelwater wordt<br />

afgekoppeld. Er zijn geen<br />

nadelige gevolgen voor de<br />

waterkwaliteit.<br />

Verdroging is niet aan de orde.<br />

Het plangebied grenst niet aan<br />

natte natuurgebieden,<br />

<strong>bij</strong>zondere maatregelen zijn niet<br />

noodzakelijk.<br />

Er wordt rekening gehouden met<br />

afdoende vrije<br />

onderhoudsstroken van<br />

bebouwing en erfverharding.<br />

Er wordt voldaan aan de<br />

wegenverordening.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 13


Mureau Advies<br />

4.3 Archeologie<br />

Gemeenten dienen <strong>bij</strong> de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met<br />

de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. In het<br />

bestemmingsplan wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de<br />

aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen <strong>bij</strong> bodemverstorende<br />

activiteiten. Hierdoor kan een potentiële verstoorder van de bodem vooraf zien of er een<br />

archeologische (verwachtings)waarde is en of er een onderzoeksplicht geldt voor een<br />

bepaalde locatie. Via een stelsel van planregels en omgevingsvergunningen voor het<br />

uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt aangegeven welke voorwaarden de<br />

gemeente verbindt aan ruimtelijke ingrepen in gebieden met een archeologische<br />

verwachting.<br />

Op 22 november 2011 heeft de gemeenteraad het Archeologiebeleid gemeente<br />

Reimerswaal vastgesteld. In het kader van het beleid met betrekking tot de<br />

vrijstellingsgrenzen van de verplichting tot archeologisch vooronderzoek, zijn door de<br />

gemeente acht maximale vrijgestelde oppervlaktecategorieën vastgesteld, die van<br />

toepassing zijn als een initiatief een of meerdere archeologische relevante lagen in de<br />

ondergrond dreigt te verstoren.<br />

Maatregelenkaart<br />

Het plangebied behoort tot categorie 4 en heeft een hoge archeologische<br />

verwachtingswaarde. Dit is weergegeven op bovenstaande uitsnede van de<br />

maatregelenkaart die onderdeel uitmaakt van het Archeologiebeleid gemeente<br />

Reimerswaal. Voor gebieden die zijn aangeduid als categorie 4, bedraagt de maximale<br />

vrijgestelde oppervlakte 250 m2 <strong>bij</strong> een verstoringsdiepte van 40 cm of meer. Ter<br />

bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is aan het plangebied<br />

de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-2’ toegekend.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 14


Mureau Advies<br />

Bij het realiseren van de grondgebonden melkveehouderij wordt een oppervlakte groter<br />

dan 250 m2 dieper dan 40 cm verstoord. De initiatiefnemer zal in het kader van de<br />

aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen opdracht geven voor<br />

het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek. Op basis van de resultaten van het<br />

archeologisch vooronderzoek wordt bepaald of de omgevingsvergunning verleend kan<br />

worden en welke voorwaarden eventueel aan de vergunning verbonden worden, ter<br />

bescherming van archeologische waarden.<br />

4.4 Ecologie<br />

Regelgeving<br />

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op<br />

de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijk leefgebied. De Flora- en<br />

faunawet bevat onder andere verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten,<br />

verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en<br />

andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hier<strong>bij</strong> een<br />

onderscheid tussen ‘licht’ en ‘zwaar’ beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig<br />

beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden<br />

voor sommige met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en<br />

faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze<br />

vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen<br />

ontheffing te verkrijgen van het ministerie van EL&I.<br />

De Natuurbeschermingswet 1998, in werking getreden in 2005, is van belang voor<br />

gebiedsbescherming. De wet onderscheidt drie soorten gebieden, namelijk door het<br />

ministerie aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn, door het<br />

ministerie aangewezen natuurmonumenten en door de provincie aangewezen<br />

beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor<br />

door het ministerie aangewezen gebieden.<br />

Voor de toename van de stikstof emissie dient een vergunning Natuurbeschermingswet<br />

1988 te worden aangevraagd. De initiatiefnemer zal contact opnemen met de afdeling<br />

Natuur & Water van provincie Zeeland, om de details verder uit te werken.<br />

Ecologische waarden<br />

Het plangebied bestaat uit een gedeelte van een grootschalig perceel akkerland. Gezien<br />

het intensieve agrarische grondgebruik is hooguit de aanwezigheid van algemeen<br />

voorkomende vogels en zoogdieren, zoals mol en konijn, te verwachten. De<br />

aanwezigheid van beschermde natuurwaarden is niet waarschijnlijk. Het plangebied heeft<br />

geen verblijfsfunctie voor zwaar beschermde soorten.<br />

De locatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in<br />

de Natuurbeschermingswet. De Gentmansdijk is een binnendijk en maakt derhalve als<br />

verbindingszone deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Aangezien in de Verordening<br />

ruimte Provincie Zeeland voor binnendijken geen afwegingzone van 100 meter is<br />

opgenomen, is gebiedsbescherming voor het plangebied niet aan de orde.<br />

Toetsing<br />

De voorgenomen grondwerkzaamheden en de bouw van agrarische bedrijfsgebouwen en<br />

woning leiden waarschijnlijk niet tot verstoring en/of aantasting van beschermde soorten<br />

zoals kleine zoogdieren en broedvogels. De eventueel in het plangebied aanwezige<br />

soorten zijn algemene soorten, waarvoor een vrijstelling geldt. Broedvogels mogen niet<br />

worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart –<br />

15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rondom een nest geen werkzaamheden<br />

uit te voeren.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 15


Mureau Advies<br />

Zorgvuldig handelen<br />

In de Flora- en faunawet staat het principe van ‘zorgvuldig handelen’ beschreven. Dit is<br />

gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers, ook als voor deze soorten een<br />

vrijstelling geldt. Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim<br />

voorafgaand aan de feitelijke ingreep de vegetatie te verwijderen en het braakliggende<br />

bouwland regelmatig te bewerken. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als<br />

leefgebied. In de directe omgeving is ruim voldoende vergelijkbaar leefgebied<br />

(akkerland) aanwezig. De eventueel aanwezige soorten zullen wegtrekken, zodat de kans<br />

op het onbewust doden van deze dieren aanzienlijk wordt verkleind. Op deze wijze wordt<br />

voldaan aan het principe van ‘zorgvuldig handelen’.<br />

Conclusie<br />

De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet vormen geen belemmering voor het<br />

initiatief. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet vereist. Voor de<br />

toename van stikstof emissie wordt een vergunning Natuurbeschermingswet<br />

aangevraagd.<br />

4.5 Bodemkwaliteit<br />

Beleid<br />

Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt<br />

dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de<br />

gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of<br />

herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het historische bodemonderzoek te worden<br />

verricht. Dit vormt het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek. Indien op<br />

grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben<br />

plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dient een volledig<br />

verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van eventueel<br />

geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan<br />

welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen<br />

(functiegericht saneren).<br />

Onderzoek<br />

In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een<br />

verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Gezien het historisch gebruik als<br />

landbouwgrond en de afwezigheid van bebouwing ter plaatse, zal naar verwachting geen<br />

verontreiniging worden aangetroffen.<br />

Conclusie<br />

De bodemkwaliteit zal naar verwachting geen belemmeringen opleveren voor het<br />

initiatief. Nader onderzoek is op dit moment niet noodzakelijk.<br />

4.6 Verkeer<br />

Nieuwe agrarische bouwvlakken worden <strong>bij</strong> voorkeur ontsloten via een erftoegangsweg.<br />

Kernen, bedrijventerreinen en dergelijke worden niet via de Gentmansdijk ontsloten of<br />

met de hoofdwegenstructuur verbonden. De Gentmansdijk heeft geen belangrijke functie<br />

voor dit deel van de gemeente Reimerswaal en valt onder de categorie erftoegangsweg.<br />

Het nieuwe agrarische bouwvlak wordt via een bestaande dam ontsloten naar de<br />

Gentmansdijk, die aansluit op de Oude Rijksweg. Mede gelet op het geringe aantal<br />

aansluitingen op de Gentmansdijk, is het projecteren van een nieuw bouwvlak niet<br />

bezwaarlijk. Er ontstaan daardoor geen problemen op het gebied van verkeer.<br />

Het initiatief heeft daarentegen een positieve uitwerking op het aspect verkeer. In de<br />

huidige bedrijfsvoering wordt mest van de koeien en varkens per vrachtwagen van de<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 16


Mureau Advies<br />

Pieterspolder naar de Monnikenpolder getransporteerd (2.000 ton/jaar) en omgekeerd<br />

worden voedergewassen van de Monnikenpolder naar de Pieterspolder vervoerd (1.500<br />

ton/jaar). De huidige transportbewegingen met zwaar verkeer van de Pieterspolder naar<br />

de Monnikenpolder en vice versa, behoren met het nieuwe bouwvlak grotendeels tot het<br />

verleden.<br />

4.7 Geluid<br />

Een agrarische bedrijfswoning mag krachtens de Wet geluidhinder worden blootgesteld<br />

aan een geluidbelasting op de gevel van maximaal 48 dB. Op basis van het huidige<br />

bouwplan wordt de woning op ongeveer 35 meter afstand vanaf de Gentmansdijk<br />

gebouwd. Voor polderwegen geldt dat het aantal verkeersbewegingen dusdanig laag is,<br />

dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan wordt. Tevens ligt het bouwvlak op<br />

voldoende afstand van rijksweg A58 en de provinciale Oude Rijksweg. De<br />

voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Het opnemen van een<br />

agrarisch bouwvlak aan de Gentmansdijk wordt niet belemmerd door het aspect geluid.<br />

4.8 Milieuaspecten<br />

4.8.1 Geur<br />

De ontwikkeling moet passen binnen de wet- en regelgeving voor geur. Deze exclusieve<br />

uitwerking is opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet is bepaald<br />

dat de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een<br />

diercategorie waarvoor niet <strong>bij</strong> ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld,<br />

en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, ten minste 50 meter moet<br />

bedragen. De afstand tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom moet<br />

minimaal 100 meter bedragen.<br />

Op het bedrijf wordt melkrundvee en vrouwelijk jongvee gehouden. Voor deze<br />

diercategorieën is in de Regeling geurhinder en Veehouderij geen geuremissiefactor<br />

vastgesteld en gelden dus enkel de wettelijk vastgelegde vaste afstanden.<br />

Onderhavige projectlocatie is gelegen in een agrarische omgeving met in de directe<br />

omgeving een burgerwoning. Deze woning is op circa 140 meter ten westen van het<br />

bedrijf gelegen. Derhalve zijn er ten aanzien van deze woning geen belemmeringen.<br />

Andere woningen zijn gelegen op een afstand van meer dan 400 meter, de<br />

dichtst<strong>bij</strong>zijnde bebouwde kom is gelegen op meer dan 1 km van het bedrijf (kern<br />

Oostdijk).<br />

4.8.2 Ammoniak<br />

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav), welke gewijzigd in werking is getreden op 1<br />

mei 2007, is het exclusieve toetsingskader voor ammoniakemissies van veehouderijen.<br />

In de Wav zijn regels en beperkingen gesteld voor het oprichten en uitbreiden van<br />

veehouderijen die zijn gelegen in of op minder dan 250 meter van een (zeer) kwetsbaar<br />

bos- of natuurgebied. Bedrijven die op grotere afstand dan 250 meter zijn gelegen<br />

kunnen uitbreiden, mits de ammoniakemissie die door de uitbreiding wordt veroorzaakt<br />

niet wordt aangemerkt als een belangrijke (toename van de) verontreiniging als bedoeld<br />

in de IPPC-richtlijn. De melkveehouderij uit onderhavig plan is echter niet aangemerkt als<br />

een IPPC-bedrijf. In een straal van 5 km rondom het plangebied zijn er (zeer) kwetsbare<br />

gebieden gelegen, echter alle op een afstand ruim groter dan 250 meter. In het kader<br />

van de Wet ammoniak en veehouderij kan het bedrijf dus uitbreiden in ammoniak en zijn<br />

er geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.<br />

4.8.3 Natura2000<br />

De Natuurbeschermingswet 1998 is een wet van 25 mei 1998, welke regels bevat ter<br />

bescherming van natuur en landschap. De natuurgebieden welke middels deze wet<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 17


Mureau Advies<br />

beschermd worden, betreffen de Natura 2000-gebieden (Vogel- en<br />

Habitatrichtlijngebieden) en de Beschermde natuurmonumenten. In de directe omgeving<br />

van het bedrijf is ten noorden het Natura2000gebied Oosterschelde (1,2 km) en ten<br />

zuiden de Westerschelde (2,5 km) gelegen.<br />

Door de vestiging van het agrarisch bedrijf is het mogelijk dat er negatieve effecten<br />

optreden op deze gebieden. Bij de provincie Zeeland zal een aanvraag voor een<br />

Natuurbeschermingswetvergunning worden ingediend. Doordat de achtergronddepositie<br />

van ammoniak in de omgeving lager is dan de kritische depositiewaarden voor de<br />

gebieden zal een Natuurbeschermingswetvergunning kunnen worden verleend. De<br />

achtergrondconcentratie bedraagt ca. 1.000 mol/ha/jr terwijl de kritische<br />

depositiewaarde van de gebieden 2.500 mol/ha/jr bedraagt.<br />

4.8.4 Luchtkwaliteit<br />

In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van<br />

grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen<br />

risico's van luchtverontreiniging. Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in<br />

werking getreden. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de<br />

jaargemiddelde concentraties voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood,<br />

stikstofdioxide, andere stikstofoxiden en zwevende deeltjes/fijnstof. Bij veehouderijen<br />

komt alleen fijnstof in grotere hoeveelheden vrij. Andere stoffen komen <strong>bij</strong> het houden<br />

van dieren niet of nauwelijks voor.<br />

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de<br />

luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen <strong>bij</strong> de planvorming voor een nieuwe<br />

ontwikkeling. Hiervan is sprake indien:<br />

Een ontwikkeling niet zorgt voor overschrijding van de grenswaarden voor<br />

luchtkwaliteit;<br />

Tengevolge van de ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen<br />

verbeteren of ten minste gelijk blijven;<br />

Een ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ <strong>bij</strong>draagt aan de concentraties van<br />

luchtverontreinigde stoffen in de buitenlucht;<br />

De ontwikkeling past binnen het vastgestelde programma (zoals het Nationaal<br />

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)).<br />

Uitwerking van wat onder het begrip ‘niet in betekenende mate’ valt, is vastgelegd in het<br />

‘Besluit niet in betekenende mate <strong>bij</strong>dragen (luchtkwaliteitseisen)’.<br />

In mei 2010 heeft het ministerie van VROM een handreiking opgesteld voor de<br />

beoordeling van emissie van fijnstof <strong>bij</strong> veehouderijen. De handreiking heeft als doel de<br />

gemeente als bevoegd gezag te ondersteunen <strong>bij</strong> behandeling van vergunningaanvragen<br />

voor nieuwe veehouderijen en uitbreidingen die van invloed kunnen zijn op de<br />

luchtkwaliteit. De handreiking biedt informatie, jurisprudentie, vuistregels en geeft met<br />

behulp van een stappenplan aan hoe in een vergunningprocedure de beoordeling van<br />

fijnstof kan worden uitgevoerd.<br />

In de handreiking is een vuistregel opgenomen om te kunnen beoordelen of een<br />

uitbreiding van een veehouderij ‘in betekende mate’ (IBM) of ‘niet in betekende mate’<br />

(NIBM) <strong>bij</strong>draagt. Beoordeling vindt plaats aan de hand van een tabel die gebaseerd is op<br />

de 3% NIBM grens.<br />

In de tabel kan <strong>bij</strong> de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen<br />

waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate <strong>bij</strong> te dragen.<br />

Met behulp van de emissiefactorenlijst (VROM) kan uitgerekend worden of de totale<br />

toename in emissie onder de NIBM grens blijft. De getallen in de tabel zijn worst-case<br />

genomen, inclusief een veiligheidsmarge. Indien <strong>bij</strong> een bepaalde afstand niet méér<br />

wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 18


Mureau Advies<br />

NIBM. Wanneer de toename in emissie in grammen hoger is dan in de tabel opgenomen<br />

is het project mogelijk IBM. Er wordt een berekening uitgevoerd om te bepalen of geen<br />

grenswaarden worden overschreden ofwel de uitbreiding <strong>bij</strong> precieze berekening toch<br />

NIBM blijkt te zijn.<br />

Tabel: NIBM-grens<br />

Afstand tot te toetsen plaats 70 m 80 m 90 m 100 m 120 m 140 m 160 m<br />

Totale emissie in g/jaar van<br />

uitbreiding/oprichting<br />

324.000 387.000 473.000 581.000 817.000 1.075.000 1.376.000<br />

Fijnstof komt voornamelijk door emissie van huid-, mest, voer- en strooiseldeeltjes uit de<br />

stallen. Dit gebeurt continu (24 uur per dag). Voor het bepalen van de concentraties<br />

fijnstof in de omgeving van veehouderijen, zijn gegevens nodig over de hoeveelheid<br />

fijnstof die dieren produceren. Deze hoeveelheid varieert per dier en is afhankelijk van<br />

het huisvestingssysteem zoals het type stal. De emissiefactoren voor fijnstof geven per<br />

huisvestingssysteem aan hoeveel fijnstof een bepaald dier per jaar produceert. De<br />

Animal Sciences Group (ASG) van de Universiteit Wageningen stelt de factoren op die de<br />

minister van EL&I accordeert. Voor de berekening van de emissie van fijnstof wordt<br />

gebruik gemaakt van de “Emissiefactoren fijnstof voor veehouderij” van maart 2011. In<br />

onderstaande tabellen is de fijnstofuitstoot van de beoogde bedrijfsopzet weergegeven.<br />

Tabel: Fijnstofemissie melding besluit landbouw d.d. 11-04-2011 (beoogde bedrijfsopzet)<br />

Emissie Emissie<br />

Stal RAV-code Diercategorie Aantal dieren /dier (gr/jr)<br />

Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar 125 118 14750<br />

Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 90 38 3420<br />

Totaal 18170<br />

Gezien bovenstaande tabel is er sprake van een toename van de fijnstofemissie met<br />

18.170 gram fijnstof per jaar. Het bedrijf is gelegen op een afstand van circa 140 meter<br />

(gemeten vanaf de rand van het bouwblok) tot de bestaande woning aan de<br />

Gentmansdijk.<br />

Op basis van de tabel kan geconcludeerd worden dat op 140 meter een toename van<br />

1.075.000 gram per jaar is toegestaan. De beoogde bedrijfsopzet blijft ruimschoots<br />

onder deze grenswaarde. De toename emissie van fijnstof (PM10) van beoogde<br />

bedrijfsopzet bedraagt dus NIBM mee aan de luchtkwaliteit. De beoogde bedrijfsopzet<br />

voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.<br />

4.9 Relatie omliggende functies<br />

Milieuzonering beoogt een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds<br />

milieubelastende bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies aan te brengen. In het<br />

algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en<br />

woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk<br />

gehouden.<br />

In het document ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse<br />

Gemeenten (VNG), editie 2009, zijn bedrijven ingedeeld in diverse milieucategorieën. In<br />

welke categorie een bedrijf ingedeeld wordt, hangt af van de factoren geur, stof, geluid<br />

en gevaar. In de bedrijvenlijst is voor een inrichting die bestaat uit een grondgebonden<br />

melkveehouderij met 100 melkkoeien en <strong>bij</strong>behorend jongvee een indicatieve<br />

richtafstand opgenomen van 100 meter.<br />

Aan de overzijde van de Gentmansdijk is op een afstand van circa 140 meter vanaf de<br />

rand van het nieuwe agrarische bouwvlak een burgerwoning gelegen. Overige functies<br />

zijn gelegen op grote afstand van het nieuwe bouwvlak. Er wordt ruimschoots voldaan<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 19


Mureau Advies<br />

aan de indicatieve afstand. Het voorgenomen initiatief waarborgt een voldoende<br />

ruimtelijke scheiding, zodat overlast voorkomen wordt.<br />

4.10 Externe veiligheid<br />

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de <strong>bij</strong>behorende Regeling externe veiligheid<br />

inrichtingen zijn op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het Besluit legt<br />

veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het<br />

bedrijfsterrein, <strong>bij</strong>voorbeeld rondom chemische fabrieken, lpg-tankstations en<br />

spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Gezien<br />

de aard van het voorgenomen gebruik is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet<br />

van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, de opslag of het vervoer<br />

van gevaarlijke stoffen. Ook ontstaan <strong>bij</strong> de werkzaamheden geen gevaarlijk rest- of<br />

afvalstoffen.<br />

Uit de risicokaart van provincie Zeeland blijkt dat ook in de directe omgeving geen<br />

inrichtingen gelegen zijn waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van<br />

toepassing is. Evenmin is sprake van buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid<br />

buisleidingen van toepassing is. De locatie is niet gelegen binnen het beïnvloedingsgebied<br />

van bronnen waarmee <strong>bij</strong> het beoordelen van het aspect externe veiligheid rekening<br />

moet worden gehouden.<br />

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het oprichten van een<br />

grondgebonden melkveehouderij in de Monnikenpolder.<br />

4.11 Relevante kabels en leidingen<br />

Ten zuiden van het nieuwe agrarische bouwblok is een hoogspanningsleiding gelegen.<br />

Voor de afstand van agrarische bedrijfsgebouwen tot een hoogspanningsleiding bestaan<br />

geen richtlijnen. De afstand van een woning tot een hoogspanningsleiding dient minimaal<br />

80 meter te bedragen. In de nieuwe situatie bedraagt de afstand van de agrarische<br />

bedrijfswoning tot de hoogspanningsleiding circa 135 meter. De afstand tot de rand van<br />

het bouwvlak bedraagt circa 60 meter. De aanwezigheid van de hoogspanningsleiding<br />

vormt derhalve geen belemmering. Het voornemen bestaat de hoogspanningsleiding op<br />

termijn te verwijderen. Er is geen sprake van andere ruimtelijk relevante kabels en<br />

leidingen, zoals hoogspanningskabels en ondergrondse transportleidingen.<br />

Overigens moet iedereen die grondwerkzaamheden gaat verrichten nagaan of hierdoor<br />

schade aan kabels of leidingen kan ontstaan. Bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden<br />

dient een melding gedaan te worden <strong>bij</strong> KLIC (Kabels en Leidingen Informatiecentrum),<br />

een stichting die is opgericht ter voorkoming van graafschade en onderdeel uitmaakt van<br />

het Kadaster.<br />

4.12 Economische uitvoerbaarheid<br />

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief en bevindt zich op<br />

particulier terrein. De investeringen die samenhangen met de ontwikkeling worden door<br />

de initiatiefnemer gefinancierd. Ook de kosten die samenhangen met onderhoud en<br />

beheer worden door de initiatiefnemer gedragen. De ontwikkeling is uitgebreid besproken<br />

met adviseurs en vanuit financieel-economisch oogpunt verantwoord.<br />

Door de accountant is een bedrijfsplan opgesteld waaruit de haalbaarheid van het<br />

initiatief blijkt. De accountant concludeert dat door de gekozen opzet, sprake zal zijn van<br />

een verantwoorde en perspectiefvolle exploitatie van een melkveebedrijf. Vanwege de<br />

vertrouwelijke aard van de financiële bedrijfsgegevens die in het rapport zijn<br />

opgenomen, is het volledige rapport niet openbaar. De conclusie van het bedrijfsplan is<br />

als <strong><strong>bij</strong>lage</strong> 1 aan het wijzigingsplan toegevoegd.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 20


5. Juridische planbeschrijving<br />

Mureau Advies<br />

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze van juridische vertaling in planregels van de voor het<br />

plangebied gewenste functionele en stedenbouwkundige ontwikkeling.<br />

5.1 Planvorm<br />

Het bestemmingsplan Gentmansdijk F 114 kan worden gekarakteriseerd als een<br />

zogenaamd ontwikkelingsplan. In een dergelijk bestemmingsplan ligt het accent op het<br />

vastleggen van de stedenbouwkundige uitgangspunten en het uitsluiten van ongewenste<br />

ontwikkelingen. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de<br />

verbeelding met planregels. Bij ieder plan hoort een <strong>toelichting</strong>, maar dit onderdeel heeft<br />

als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding van het bestemmingsplan Gentmansdijk F<br />

114 bestaat uit één kaartblad.<br />

Per 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening<br />

(Bro) in werking getreden. Hierin is geregeld dat vanaf 1 januari 2010 alle nieuwe<br />

ruimtelijke plannen digitaal en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen<br />

2008 (SVBP2008) dienen te zijn opgebouwd. Hierdoor zijn de bestemmingsplannen<br />

onderling vergelijkbaar, digitaal uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het bestemmingsplan<br />

Gentmansdijk F 114 is opgebouwd en vormgegeven conform SVBP2008.<br />

De planregels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken, namelijk inleidende regels,<br />

bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. Voor de inhoud, die in<br />

paragraaf 5.2 wordt toegelicht, is aansluiting gezocht <strong>bij</strong> het ontwerpbestemmingsplan<br />

Buitengebied van gemeente Reimerswaal.<br />

5.2 Toelichting op de bestemmingen<br />

Inleidende regels<br />

In artikel 1 ‘begrippen’ wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader<br />

omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en<br />

daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.<br />

In artikel 2 ‘wijze van meten’ wordt aangegeven op welke wijze de in het plan<br />

voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.<br />

Bestemmingsregels<br />

De planregels in dit hoofdstuk omschrijven de bestemming en geven de bouw- en<br />

gebruiksregels. Daarnaast zijn afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden<br />

opgenomen.<br />

In de bestemmingsomschrijving wordt de materiële inhoud van de bestemming<br />

aangegeven. Het bevat een beschrijving van de toegestane functies waar<strong>bij</strong> eventueel op<br />

de plankaart voorkomende combinaties met aanduidingen en dubbelbestemmingen<br />

worden aangegeven. In de nadere detaillering wordt dit verder uitgewerkt. In de<br />

bouwregels wordt vermeld welke bebouwing ‘als recht’ mag worden opgericht, ten<br />

dienste van de bestemming. Flexibiliteit kan in het plan worden ingebouwd door de<br />

mogelijkheid van de bouw- en gebruiksregels af te wijken. Onder<br />

wijzigingsbevoegdheden staan regels waarlangs de bestemming van een bepaald gebied<br />

veranderd kan worden in een andere bestemming.<br />

In het bestemmingsplan Gentmansdijk F 114 is sprake van de bestemming ‘Agrarisch’ en<br />

de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-2’.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 21


Mureau Advies<br />

Artikel 3: Agrarisch. Het volledig plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch’. Er is een<br />

bouwvlak opgenomen voor het bouwen van een bedrijfswoning met <strong>bij</strong>gebouwen en<br />

bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming. In de planregels worden eisen<br />

gesteld aan onder andere de maximale goot- en bouwhoogte en positionering van de<br />

bebouwing. De mogelijkheid bestaat in bepaalde gevallen af te wijken van de<br />

bouwregels. Er worden specifieke gebruiksregels gesteld, alsmede de mogelijkheid in<br />

bepaalde gevallen van de gebruiksregels af te wijken. Er zijn wijzigingsbevoegdheden<br />

opgenomen.<br />

Artikel 4: Waarde-Archeologie-2. Het volledig plangebied heeft de dubbelbestemming<br />

‘Waarde-Archeologie-2’. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van het ter<br />

plaatse archeologisch waardevol gebied. Voor bouwwerken groter dan 250 m2 dient de<br />

archeologische waarde van de te bebouwen gronden in voldoende mate te worden<br />

vastgesteld. Een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van bepaalde<br />

werken en werkzaamheden. Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen.<br />

Algemene regels<br />

Met de ‘anti-dubbeltelregel’ wordt geregeld dat grond die reeds eerder <strong>bij</strong> een bouwplan<br />

is meegenomen niet nog eens mag worden meegenomen.<br />

De ‘algemene bouwregels’ beschrijven de regels met betrekking tot bestaande<br />

afwijkende maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en voorgevelrooilijn,<br />

percentages, afstand tot provinciale wegen en Rijksmonumenten.<br />

De ‘algemene aanduidingsregels’ geven weer welke specifieke regels gesteld worden <strong>bij</strong><br />

de aanduidingen: ‘Afwegingszone natuurgebied’, ‘Agrarisch gebied met ecologische<br />

betekenis’, ‘Kernrandzone’, ‘Natuurontwikkelingsgebied’, ‘Ruimte voor verdichting’,<br />

‘Veiligheidszone-leiding’, ‘Vrijwaringszone-molenbiotoop’, ‘Vrijwaringszone-radar’,<br />

‘Wettelijk beschermd archeologisch monument’, ‘Windturbinepark anna-maria polder’,<br />

‘Windturbinepark grensweg’, ‘Windturbinepark kreekraksluizen-spuikanaal 1’,<br />

‘Windturbinepark kreekraksluizen-spuikanaal 2’, ‘Windturbinepark kreekraksluizenspuikanaal<br />

3’, ‘Windturbinepark kreekraksluizen-spuikanaal 4’, en ‘Windturbinepark<br />

kreekraksluizen-spuikanaal 5’,<br />

De ‘algemene wijzigingsregels’ bieden de mogelijkheid in bepaalde gevallen de<br />

bestemmingsgrenzen te wijzigen ten behoeve van de overschrijding van<br />

bestemmingsgrenzen.<br />

Overgangs- en slotregels<br />

Het artikel ‘overgangsregels’ geeft het overgangsrecht weer voor bouwen en gebruik in<br />

strijd met het plan.<br />

De ‘slotregel’ geeft de officiële naam van de planregels aan.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 22


Bijlage 1<br />

Mureau Advies<br />

Conclusie Bedrijfsplan Accon AVM, kenmerk 3054018. H.G.L. Verheuvel. 7 juli 2010<br />

5. Conclusie<br />

Het voorliggende initiatief - het vestigen van een nieuw melkveebedrijf aan de Monnikendijk te<br />

Krabbendijke - biedt de mogelijkheid om een modern gezinsbedrijf te exploiteren. De splitsing van het<br />

huidige bedrijf is in de komende jaren evident gezien het verschil in visie tussen de toekomstige<br />

bedrijfsopvolgers. Ook voor de bestaande locatie moeten er keuzes worden gemaakt omdat door<br />

groei grenzen zijn aan de capaciteit. Door splitsing ontstaan er twee levensvatbare ondernemingen die<br />

elk op eigen wijze kunnen doorgroeien.<br />

De gekozen opzet maakt dat het bedrijf een goede concurrentiepositie zal krijgen. Dit wordt bereikt<br />

door de schaal van het bedrijf, welke kostenverlagend werkt. Tevens biedt de locatie de mogelijkheid<br />

om het bedrijf in de toekomst verder te ontwikkelen. De ruimte hiervoor is aanwezig.<br />

Lourens van Schaik, de zoon van de huidige eigenaren, de heer en mevrouw Van Schaik, heeft het<br />

voornemen binnen 10 jaar de onderneming over te nemen. De bedoeling is dat in de komende jaren<br />

naar een bedrijfsoverdracht wordt toegewerkt. De ruime financiële positie van de heer en mevrouw<br />

van Schaik biedt voldoende perspectief om de onderneming te splitsen en zowel zoon Lourens als<br />

zoon Hendrik Jan hierin te faciliteren.<br />

De locatie Monnikendijk voldoet uitstekend om hierop een nieuw bouwvlak te vestigen. De locatie ligt<br />

centaal binnen de percelen op de locatie Krabbendijke. Door de gekozen opzet zal er sprake zijn van<br />

een verantwoorde en perspectiefvolle exploitatie van een melkveebedrijf.<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 23


Bijlage 2<br />

Advies Agrarische Adviescommissie Zeeland, 19 oktober 2011<br />

Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 24


Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 25


Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 26


Bijlage 3<br />

Wateradvies waterschap Zeeuwse Eilanden<br />

P.M.<br />

Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 27


Bijlage 4<br />

Foto’s plangebied en omgeving<br />

Plangebied gezien vanaf de westzijde<br />

Plangebied<br />

Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 28


Straatbeeld Gentmansdijk<br />

Ontsluiting plangebied via Gentmansdijk<br />

Mureau Advies<br />

Bestemmingsplan Gentmansdijk F 114: voorontwerp 29

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!