opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
■ Ivan Bernage<br />
Afscheid van Tiecelijn<br />
Toen ik als humanioraleerling aan het atheneum te Gent in de lessen literatuurgeschiedenis<br />
voor het eerst hoorde over het Vlaamse Reynaertverhaal van Willem,<br />
was ik meteen erg geboeid. De leraar vertelde dat Willem waarschijnlijk een monnik<br />
was van de Baudeloabdij en dat hij dus misschien wel ooit had zitten schrijven op<br />
de plek waar wij nu zaten te luisteren. Toentertijd was het atheneum immers nog<br />
gevestigd in een pand aan de Ottogracht, dat ooit aan de abdij van Boudelo had toebehoord.<br />
Aan de achterzijde kwam de speelplaats trouwens uit op het nog bestaande<br />
Baudelopark. Het was alsof ik de monnik aan zijn lessenaar in het scriptorium<br />
zag staan, alsof ik de geur van de inkt en het perkament opsnoof en de ganzenveer<br />
hoorde krassen. Ik luisterde ademloos en maakte het vaste voornemen meer over<br />
Reynaert en Willem te weten te komen. Later raakte dit voornemen op de achtergrond,<br />
maar het vuur bleef smeulen tot ik veel later in een boekhandel het boek van<br />
F. Lulofs doorbladerde en de fascinatie opnieuw opflakkerde. Al mijn vrije tijd ging<br />
op aan de lectuur en de studie van Reynaert. Niet alleen het verhaal, maar ook de<br />
historische context en vooral de Middelnederlandse taal van het Comburgse en het<br />
Dyckse handschrift boeiden mij. Het was feest toen in 1991 bij het Davidsfonds een<br />
facsimile-uitgave van het Comburgse handschrift verscheen met uitgebreide toelichtingen<br />
en commentaren en ook cd’s waarop Jo van Eetvelde de tekst voorlas.<br />
Later kwam daar nog het ‘doctoraat’ van Rik van Daele bij, dat de tekst nog grondiger<br />
uitdiepte en massa’s interessante feiten en toelichtingen bevatte.<br />
Toen ik te weten kwam dat er een <strong>Reynaertgenootschap</strong> bestond, nam ik er contact<br />
mee op en kreeg alle nog verkrijgbare oude nummers van Tiecelijn te pakken.<br />
Weer spannende lectuur! De reeks commentaren op de tekst leek wel onuitputtelijk<br />
en zo was het ook. Ik kon niet zwijgen over Reynaert en mijn enthousiasme sloeg<br />
over op vrienden en kennissen. Spoedig vormden wij een leesclub waar wij, vele<br />
sessies lang, samen het verhaal lazen, met daarbij de commentaren van de<br />
Reynaertspecialisten. Soms durfden wij het aan het niet eens te zijn met de geleerde<br />
commentatoren en dan vormden wij onze eigen inzichten. Wij gingen op zoek<br />
naar achtergronden en feiten over de tegenstrijdige dateringen van de tekst, over de<br />
geschiedenis van steden, abdijen, kloosterorden, over de graven van Vlaanderen.<br />
Ondertussen zijn er al twee leesclubs geweest waar de volledige tekst van het<br />
Comburgse handschrift gelezen werd en een derde is nu nog actief.<br />
De Reynaertmaterie slaat dus nog altijd aan, zij boeit en vermaakt, ook al is zij,<br />
zoals in het geval van leesclubs, beperkt tot de studie van de oorspronkelijke tekst,<br />
zonder daarbij te gewagen van de hertalingen, toneelopvoeringen, ex librissen, gravures,<br />
wandtapijten, houtsneden of muzikale bewerkingen.<br />
Met het tijdschrift Tiecelijn verdwijnt een belangrijke informatiebron en ook een<br />
band tussen de Reynaerdofielen. Vooral de eerste nummers, met hun schamele<br />
groene kaftjes, zal ik altijd als een schat bewaren. Zij zijn en blijven een blijvende<br />
bron van leesplezier en een herinnering aan de mooie tijd van mijn initiatie in de<br />
Reynaertmaterie.<br />
Deurne, 20 juli 2007<br />
248<br />
Tiecelijn, 20, 2007