opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap

opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
01.09.2013 Views

400 al ‘bevindt de verteller zich in de regel buiten de personages’ en ‘gaat (hij) geregeld met het perspectief van een van zijn ‘helden’ mee’, 7 toch zal de lezer zich niet met de haan, de kat, de wolf, de beer, de leeuw, de das of de haas identificeren, maar wél met de vos. En dat ondanks het feit dat die vos staat maakt op de kwalijkste reputatie in het dierenrijk ooit. De feiten liegen er niet om: de vos heeft ze zelf bekend en opgedist, in twee elkaar fraai aanvullende biechten, die tegelijk staaltjes zijn van retorisch meesterschap. Vooral Rik van Daele en Jozef Janssens hebben herhaaldelijk betoogd hoezeer de vos des Duivels is, één en al Demonie, de incarnatie van het Kwaad, telkens mét hoofdletter. 8 Maar zelfs dat besef kan niemand ervan weerhouden de vos in stilte aan te moedigen, ja zelfs toe te juichen, wanneer hij zijn zoveelste vileine streek uithaalt. Hoe komt het dat ook een keurig opgevoede lezer onwillekeurig de kant kiest van een crimineel pur sang als Reynaert? Hoe komt het dat de vos, ondanks alle verwoede pogingen hoofdzakelijk zijn negatieve kanten te doen oplichten, een positief imago blijft uitstralen? Verre van mij om in dezen het laatste woord te willen hebben, maar het is hoe dan ook onmiskenbaar dat een echte lezer iets weg heeft van een voyeur. Hij leest wat anderen overkomt, omdat hij voor de duur van zijn lectuur in hun huid kan kruipen. Daarbij gaat de voorkeur van de rechtgeaarde lezer niet uit naar rechtgeaarde personages, die zich keurig houden aan regel en wet, netjes thuisblijven bij vrouw en welp en dus nooit een scheve schaats rijden. Er speelt altijd zoiets als een verholen empathisch effect, en dat is bij lectuur van de Reynaert niet anders. Reynaert doet namelijk wat elke lezer in gedachten ook zou willen doen. Hij vertegenwoordigt de ‘donkere’ kant die ieder van ons in zich draagt. Reynaert is de moordenaar, echtbreker en verkrachter die potentieel in elke lezer schuil gaat. Vandaar ook het weergaloze succes van deze misdaadroman: de lezer wil de misdaad allerminst zien verdwijnen, hij wil er, zij het op papier, telkens weer mee worden geconfronteerd. De Reynaertlezer herleest het epos om zich te laven aan de onstuitbare ‘Reynaerdie’, zeg maar misdadige branie waar de vos hét waarmerk van draagt. Reynaert is de held die elke lezer graag omhelst omdat hem in realiteit die kans al te zelden wordt geboden, of omdat hij ze niet durft te grijpen. Bovendien kan bezwaarlijk worden ontkend dat Reynaert, hoe vermaledijd ook, altijd strijdt met ongelijke wapens. Hij gedraagt zich als een outlaw, een buiten de wet gestelde die het in zijn dooie eentje opneemt tegen een georganiseerde overmacht. En die overmacht bedient zich maar al te graag van gezagsgetrouwen, die van zoveel zelfgenoegzaamheid blijk geven dat ze eigenhandig hun ondergang bewerken. En dat ondanks hun ontembare ambitie aan het hof hoge ogen te gooien. Reynaert perverteert weliswaar het hele hof, maar dat is alleen mogelijk omdat de hovelingen de kiemen van de perversie in zich dragen. Wat dát betreft, is Reynaert vooral een katalysator van het ‘kwaad’ dat in anderen huist. Verblind door eigenwaan en opportunisme laat Bruun zich aftuigen door een ‘mekel heere’ en wordt publieke vernedering zijn deel. Tibeert haalt zich al te gretig de strop om de hals, terwijl oom Isegrim als een potsierlijke horendrager te kijk wordt gezet. Nobel en diens eega tonen zich, zelfs in officiële omstandigheden (een hofdag nota bene), van hun allerkleinste kant. De koningin slaagt erin de rechtsgang te laten stoppen en de zo goed als doodgeknepen vos heel omstandig volgens het geijkte ritueel eerherstel aan te bieden. In ruil voor zilverglans en klatergoud. In ruil voor een spiegeling die het vorstenpaar ten gronde ridiculiseert. Met recht en reden triomfeert de vos: tegenover zoveel zelfverklaarde individuele en collectieve verwatenheid 9 Tiecelijn, 20, 2007

401 plaatst hij het verzet van de superieure ‘Einzelgänger’ die zich niet conformeert aan wet of gezag. Het moet daarbij worden beklemtoond dat Reynaert, wanneer hij zijn tegenstanders ten val of te schande brengt, zelf geen poot uitsteekt. ‘Zijn opponenten worden uiteindelijk steeds door hun eigen tekortkomingen, door hun gebrek aan doorzicht en zelfbeheersing bestraft’. 10 Reynaert slaat alles van op een veilige afstand gade, kijkt toe, bespiedt. Hij is in wezen een even onverbeterlijke voyeur als de lezer die hem in de armen sluit. Reynaert wil Bruun morsdood, maar voor die dood zullen anderen (het volk en de gemeenschap der dieren) moeten zorgen. Hij wil Tibeert zien hangen, maar de strik wordt door (de zoon van) de pastoor gezet. Hij wil Isegrim en Hersinde genadeloos verminken en zal dan ook grijnslachend toekijken wanneer hofdienaren op last van Nobel de wolf en de wolvin wreedaardig ontschoeien. Hém ten gerieve, uiteraard. De slimheid, gewiekstheid, uitgeslapenheid waarvan de vos altijd weer getuigt, blijkt niet alleen wanneer hij zich op zijn ‘kromme paden’ begeeft, maar vooral wanneer hij fataal in de knel zit. Dat hij er telkens weer in slaagt zich heelhuids te redden, dát neemt de lezer voor hem in. Wie zou niet als Reynaert éven ontembaar, vindingrijk en ongrijpbaar willen zijn? Reynaert incarneert de overlevingsdrang van de modale mens. Het is opvallend hoe precies dat aspect hem de sympathie verzekert van vele (Vlaamse) schrijvers die zich over Willems gewrocht hebben gebogen. Cyriel Buysse bijvoorbeeld heeft het in een te weinig opgemerkte bespreking van Stijn Streuvels’ hertaling (van 1910) ondubbelzinnig over ‘Reinaert de vos en zijn deugnietstreken’ en over een ‘aardig en koddig verhaal’. 11 En dat positieve beeld is grosso modo tot vandaag overeind gebleven. Van de oorspronkelijk demonische inkleuring van de vos, valt eeuwen later nauwelijks iets te bespeuren. Op het gevaar af Reynaert mooier voor te stellen dan goed voor hem is, wil ik proberen een kleine lans te breken voor zijn oprechtheid. Ik besef dat ik me op glad ijs begeef, maar wie Reynaert met enige inschikkelijkheid ‘beluistert’, zal toegeven dat hij op zijn minst de waarheid liegt of ze net niet helemaal spreekt. Geef toe, dat overkomt zelfs de beste huisvader al eens. En dat is wat Reynaert op zijn beste momenten ook wel is. Zijn familiale trouw aan Hermeline mag niet worden betwijfeld, een erg bescheiden vossenwijfje dat overigens ‘in ons epos een onberispelijke reputatie geniet’. 12 Voor hij zogenaamd op pelgrimage vertrekt, brengt hij vrouw en welpen een bezoek. Niet om afscheid te nemen, want de vos stiefelt niet naar het verre Rome – hoe had Nobel zoiets kunnen geloven? – maar om hen van voedsel te voorzien. 13 Dat Cuwaert er zijn kop bij inschiet, valt zeer te betreuren, maar is van vossenstandpunt uit gezien de normaalste zaak ter dierenwereld. Ik hoor het de lezer al denken: en zijn echtelijke ontrouw dan? Ja, daar kan je natuurlijk niet omheen, maar wie Reynaert niet vooringenomen aanhoort, wanneer hij zijn biecht spreekt aan Grimbeert, wordt nogmaals getroffen door zijn spitse zin voor waarheid. Wie zou niet mét Reynaert aan God vragen hem het volgende te vergeven: ‘Haer dedic dat mi liever ware bleven / Te doene dant es ghedaen’ (A 1654-1655). Er is enige moed voor nodig om de waarheid zo te verwoorden, want de biecht leidt, paradoxaal genoeg, als vanzelf tot leugens om bestwil. Om ervan af te zijn, of de pastoor en de goegemeente te paaien. Welnu, daar doet Reynaert nu even niet aan mee. Dat is, om het anders uit te drukken, zijn eer te na. Uiteindelijk trekt Reynaert mee naar het hof. Welke plannen hij ook mag smeden, hoe gemeend of ongemeend hij ook zijn misdaden mag opbiechten, uiteindelijk Tiecelijn, 20, 2007

401<br />

plaatst hij het verzet van de superieure ‘Einzelgänger’ die zich niet conformeert aan<br />

wet of gezag.<br />

Het moet daarbij worden beklemtoond dat Reynaert, wanneer hij zijn tegenstanders<br />

ten val of te schande brengt, zelf geen poot uitsteekt. ‘Zijn opponenten worden<br />

uiteindelijk steeds door hun eigen tekortkomingen, door hun gebrek aan doorzicht<br />

en zelfbeheersing bestraft’. 10 Reynaert slaat alles van op een veilige afstand gade,<br />

kijkt toe, bespiedt. Hij is in wezen een even onverbeterlijke voyeur als de lezer die<br />

hem in de armen sluit. Reynaert wil Bruun morsdood, maar voor die dood zullen<br />

anderen (het volk en de gemeenschap der dieren) moeten zorgen. Hij wil Tibeert<br />

zien hangen, maar de strik wordt door (de zoon van) de pastoor gezet. Hij wil<br />

Isegrim en Hersinde genadeloos verminken en zal dan ook grijnslachend toekijken<br />

wanneer hofdienaren op last van Nobel de wolf en de wolvin wreedaardig ontschoeien.<br />

Hém ten gerieve, uiteraard.<br />

De slimheid, gewiekstheid, uitgeslapenheid waarvan de vos altijd weer getuigt,<br />

blijkt niet alleen wanneer hij zich op zijn ‘kromme paden’ begeeft, maar vooral wanneer<br />

hij fataal in de knel zit. Dat hij er telkens weer in slaagt zich heelhuids te redden,<br />

dát neemt de lezer voor hem in. Wie zou niet als Reynaert éven ontembaar,<br />

vindingrijk en ongrijpbaar willen zijn? Reynaert incarneert de overlevingsdrang van<br />

de modale mens. Het is opvallend hoe precies dat aspect hem de sympathie verzekert<br />

van vele (Vlaamse) schrijvers die zich over Willems gewrocht hebben gebogen.<br />

Cyriel Buysse bijvoorbeeld heeft het in een te weinig opgemerkte bespreking<br />

van Stijn Streuvels’ hertaling (van 1910) ondubbelzinnig over ‘Reinaert de vos en<br />

zijn deugnietstreken’ en over een ‘aardig en koddig verhaal’. 11 En dat positieve<br />

beeld is grosso modo tot vandaag overeind gebleven. Van de oorspronkelijk demonische<br />

inkleuring van de vos, valt eeuwen later nauwelijks iets te bespeuren.<br />

Op het gevaar af Reynaert mooier voor te stellen dan goed voor hem is, wil ik proberen<br />

een kleine lans te breken voor zijn oprechtheid. Ik besef dat ik me op glad ijs<br />

begeef, maar wie Reynaert met enige inschikkelijkheid ‘beluistert’, zal toegeven dat<br />

hij op zijn minst de waarheid liegt of ze net niet helemaal spreekt. Geef toe, dat<br />

overkomt zelfs de beste huisvader al eens. En dat is wat Reynaert op zijn beste<br />

momenten ook wel is. Zijn familiale trouw aan Hermeline mag niet worden betwijfeld,<br />

een erg bescheiden vossenwijfje dat overigens ‘in ons epos een onberispelijke<br />

reputatie geniet’. 12 Voor hij zogenaamd op pelgrimage vertrekt, brengt hij vrouw<br />

en welpen een bezoek. Niet om afscheid te nemen, want de vos stiefelt niet naar<br />

het verre Rome – hoe had Nobel zoiets kunnen geloven? – maar om hen van voedsel<br />

te voorzien. 13 Dat Cuwaert er zijn kop bij inschiet, valt zeer te betreuren, maar is<br />

van vossenstandpunt uit gezien de normaalste zaak ter dierenwereld. Ik hoor het de<br />

lezer al denken: en zijn echtelijke ontrouw dan? Ja, daar kan je natuurlijk niet<br />

omheen, maar wie Reynaert niet vooringenomen aanhoort, wanneer hij zijn biecht<br />

spreekt aan Grimbeert, wordt nogmaals getroffen door zijn spitse zin voor waarheid.<br />

Wie zou niet mét Reynaert aan God vragen hem het volgende te vergeven: ‘Haer<br />

dedic dat mi liever ware bleven / Te doene dant es ghedaen’ (A 1654-1655). Er is<br />

enige moed voor nodig om de waarheid zo te verwoorden, want de biecht leidt,<br />

paradoxaal genoeg, als vanzelf tot leugens om bestwil. Om ervan af te zijn, of de<br />

pastoor en de goegemeente te paaien. Welnu, daar doet Reynaert nu even niet aan<br />

mee. Dat is, om het anders uit te drukken, zijn eer te na.<br />

Uiteindelijk trekt Reynaert mee naar het hof. Welke plannen hij ook mag smeden,<br />

hoe gemeend of ongemeend hij ook zijn misdaden mag opbiechten, uiteindelijk<br />

Tiecelijn, 20, 2007

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!