Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

01.09.2013 Views

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT Als gevolg van artikel 7:47 BW geldt artikel 7:2 BW ook voor de koop van een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen. De parlementaire geschiedenis noemt als voorbeelden appartementsrechten, erfpacht, opstal en vruchtgebruik. 88 Als gevolg van artikel 7:2 lid 3 BW vallen ook deelnemings- en lidmaatschapsrechten die recht geven op het gebruik van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of een bestanddeel daarvan onder de bescherming van de leden 1 en 2 van artikel 7:2 BW. 2.7.3.2 Onduidelijkheden en problemen Met betrekking tot het begrip ‘tot bewoning bestemde onroerende zaak’ doen zich verschillende vragen voor. Wat is, ten eerste, de status van zogenoemde gemengde objecten? Ten tweede ligt de vraag voor wat de positie is van kopers die een (nog niet tot bewoning bestemde) onroerende zaak tot woning willen maken. Een derde vraag betreft de status van woonwagens en woonboten. Hierop aansluitend rijst een vierde vraag, namelijk die naar de positie van kopers van woonwagens en woonboten die niet onder de bescherming van artikel 7:2 BW vallen. Gemengde objecten Indien het verkochte object deels voor andere doeleinden dan woondoeleinden wordt gebruikt, dient aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld te worden of het pand valt onder het bereik van artikel 7:2 BW. Het gaat hier bijvoorbeeld om objecten die deels als woning en deels als praktijkruimte, winkelruimte of kantoorruimte worden gebruikt. De minister heeft aangegeven dat wanneer 70% van een object bestaat uit praktijkruimte, artikel 7:2 BW niet van toepassing is. 89 Kennelijk wordt hiermee op de verhouding van het aantal vierkante meters gedoeld. Hieruit kan worden afgeleid dat indien het object overwegend uit vierkante meters bestaat die niet voor bewoning zijn bestemd, het object niet tot bewoning bestemd is. 90 Onzekerheid bestaat daarmee ten eerste ten aanzien van objecten waarbij geen sprake is van een duidelijke meerderheid in vierkante meters voor woondoeleinden dan wel zakelijke doeleinden. Andere problematische scenario’s die in de literatuur zijn gesignaleerd, betreffen objecten met een 50/50 verhouding woon/bedrijfsruimte en de koop waarbij de bedrijfs- respectievelijk woonruimte op één perceel gelegen zijn, maar los van elkaar staan? 91 Gepubliceerde jurisprudentie ter zake is niet beschikbaar, maar wel zijn op aanpalende terreinen uitspraken gedaan over vergelijke problematiek. HvJ van 20 januari 2005, C-464/01 (Gruber v Bay Wa AG): een boer uit Oostenrijk schaft in Duitsland voor zijn woonboerderij dakpannen aan. De woonboerderij is voor 60% in gebruik voor woondoeleinden en de overige 40% wordt gebruikt voor het agrarische bedrijf. In het kader van het EEX-verdrag doet zich de vraag voor of deze koper gezien moet worden als een consumentkoper zodat deze in zijn eigen land een procedure aan kan spannen tegen de Duitse verkoper. Het Europese Hof van Justitie besluit dat wanneer iemand een overeenkomst sluit die gedeeltelijk betrekking heeft op beroepsactiviteiten, hij zich niet op consumentenbescherming mag beroepen, tenzij het professionele gebruik een onbetekenende rol speelt (zie r.o. 39). Daarnaast bestaat op het terrein van het huurrecht jurisprudentie met betrekking tot gemengde objecten, nu in het huurrecht verschillende regimes gelden voor woonruimte, artikel 7:290 BW-bedrijfsruimte en overige bedrijfsruimte. 88 Kamerstukken II, 1995-1996, 23 095, nr. 6, p. 2. 89 Kamerstukken II, 1995-1996, 23 095, nr. 5, p. 12. 90 Mogelijk is dan ook dat de koper handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waardoor de bescherming van artikel 7:2 BW buiten beschouwing blijft. 91 Van Rossum 2003. 36

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT Mede gelet op vergelijkbare, maar niet geheel aansluitende terminologie op andere deelterreinen van het privaatrecht is het niet duidelijk in hoeverre gemengde objecten binnen het toepassingsbereik van artikel 7:2 BW vallen. Uit de enquêtes volgt dat makelaars op verschillende manieren omgaan met dit begrip. Een deel van de respondenten binnen deze groep geeft aan dat het object tot bewoning bestemd wordt geacht zodra een deel van het object (ook al is het een minderheid) voor bewoning is bestemd. Anderen onder de respondenten in deze groep geven aan dat het begrip pas van toepassing wordt geacht als een substantieel deel (70% of meer) voor bewoning is bestemd. Ook notarissen die de enquête invulden blijken erg verschillend met dit begrip om te gaan. Een deel van de respondenten is van mening dat een object nooit onder dit begrip valt zodra een deel een zakelijke bestemming heeft. Anderen zijn juist van mening dat het wel onder dit begrip valt, zodra een meerderheid van de vierkante meters voor bewoning is bestemd. Weer anderen geven aan dat een overwegend deel (minimaal 70%) voor bewoning bestemd dient te zijn voordat zij het begrip van toepassing achten. Geplande bewoning Tevens dient te worden opgemerkt dat de keuze om de invulling van het begrip te laten afhangen van de bestemming die het pand ten tijde van het sluiten van de koop heeft, tot gevolg heeft dat particuliere kopers die een pand kopen om daar een woning van te maken niet de geboden bescherming genieten. 92 Dit terwijl een koper van een bedrijfspand die, met medeweten van de verkoper, de bedoeling heeft om er te gaan wonen in zijn hier ter zake doende positie niet afwijkt van de koper die een pand koopt dat wel al als woning in gebruik is. Een deel van de particuliere kopers valt door de keuze van de wetgever buiten de bescherming. De vraag is of dit terecht is. Een voordeel van de huidige benadering is dat deze veel zekerheid biedt. Uitgaande van een beoogde (maar nog niet gerealiseerde) bestemming herbergt het risico dat kopers misbruik van de regeling kunnen maken door te beweren dat ze het object voor bewoning willen gaan gebruiken, terwijl ze dat in werkelijkheid niet voor ogen hebben. Uit het empirisch onderzoek is gebleken dat respondenten onder zowel notarissen en makelaars van mening zijn dat verkopers die buiten de bescherming van de wet vallen zichzelf kunnen beschermen door zich te laten bijstaan door een deskundige. Anderzijds is ook aangegeven dat het omwille van de duidelijkheid handig zou zijn als het schriftelijkheidsvereiste voor alle objecten zou gelden. Het gesignaleerde probleem kan (deels) worden ondervangen door niet naar de aard van het object te kijken, maar enkel naar de hoedanigheid van de koper. Dit ondervangt het probleem slechts deels, omdat bij de vaststelling van de hoedanigheid van de koper (zakelijke of particuliere koper) de aard van het object een rol speelt. Het probleem wordt geheel ondervangen indien er door de wetgever voor wordt gekozen om het schriftelijkheidsvereiste uit te breiden naar alle onroerende zaken. Zie hierover ook hierna paragraaf 2.9. Aansluitend speelt dan de vraag of de bedenktijd ook voor alle objecten zou moeten gelden. Woonboten en woonwagens Het derde gesignaleerde probleem in het kader van dit begrip is dat vragen kunnen rijzen met betrekking tot de status van woonboten en woonwagens. Deze worden doorgaans voor woondoeleinden gebruikt, maar vallen mogelijk buiten het begrip ‘onroerende zaak’. Aan de hand van de vereisten van artikel 3:3 BW moet worden bepaald of een object al dan niet onroerend is. Een object is onroerend in de zin van dit artikel als het duurzaam met de grond is verenigd. Of sprake is van duurzame vereniging moet vervolgens worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die de Hoge Raad heeft aangelegd in het Portacabin-arrest. 93 Volgens deze maatstaven is de omstandigheid dat het object verplaatsbaar is, niet van belang. Gekeken dient te worden of het object naar aard en 92 Loos 2002 acht deze uitleg zo niet onjuist, in elk geval buitengewoon onwenselijk (p. 363). 93 HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97. 37

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT<br />

Als gevolg van artikel 7:47 BW geldt artikel 7:2 BW ook voor <strong>de</strong> koop van een recht waaraan een <strong>onroeren<strong>de</strong></strong><br />

zaak is on<strong>de</strong>rworpen. De parlementaire geschie<strong>de</strong>nis noemt als voorbeel<strong>de</strong>n appartementsrechten,<br />

erfpacht, opstal en vruchtgebruik. 88 Als gevolg van artikel 7:2 lid 3 BW vallen ook <strong>de</strong>elnemings- en lidmaatschapsrechten<br />

die recht geven op het gebruik van een tot bewoning bestem<strong>de</strong> <strong>onroeren<strong>de</strong></strong> zaak of<br />

een bestand<strong>de</strong>el daarvan on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bescherming van <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n 1 en 2 van artikel 7:2 BW.<br />

2.7.3.2 Ondui<strong>de</strong>lijkhe<strong>de</strong>n en problemen<br />

Met betrekking tot het begrip ‘tot bewoning bestem<strong>de</strong> <strong>onroeren<strong>de</strong></strong> zaak’ doen zich verschillen<strong>de</strong> vragen<br />

voor. Wat is, ten eerste, <strong>de</strong> status van zogenoem<strong>de</strong> gemeng<strong>de</strong> objecten? Ten twee<strong>de</strong> ligt <strong>de</strong> vraag voor wat<br />

<strong>de</strong> positie is van kopers die een (nog niet tot bewoning bestem<strong>de</strong>) <strong>onroeren<strong>de</strong></strong> zaak tot woning willen maken.<br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> vraag betreft <strong>de</strong> status van woonwagens en woonboten. Hierop aansluitend rijst een vier<strong>de</strong><br />

vraag, namelijk die naar <strong>de</strong> positie van kopers van woonwagens en woonboten die niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bescherming<br />

van artikel 7:2 BW vallen.<br />

Gemeng<strong>de</strong> objecten<br />

Indien het verkochte object <strong>de</strong>els voor an<strong>de</strong>re doelein<strong>de</strong>n dan woondoelein<strong>de</strong>n wordt gebruikt, dient aan<br />

<strong>de</strong> hand van <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n van het geval beoor<strong>de</strong>eld te wor<strong>de</strong>n of het pand valt on<strong>de</strong>r het bereik van<br />

artikel 7:2 BW. Het gaat hier bijvoorbeeld om objecten die <strong>de</strong>els als woning en <strong>de</strong>els als praktijkruimte,<br />

winkelruimte of kantoorruimte wor<strong>de</strong>n gebruikt.<br />

De minister heeft aangegeven dat wanneer 70% van een object bestaat uit praktijkruimte, artikel 7:2 BW<br />

niet van toepassing is. 89 Kennelijk wordt hiermee op <strong>de</strong> verhouding van het aantal vierkante meters gedoeld.<br />

Hieruit kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat indien het object overwegend uit vierkante meters bestaat die niet<br />

voor bewoning zijn bestemd, het object niet tot bewoning bestemd is. 90<br />

Onzekerheid bestaat daarmee ten eerste ten aanzien van objecten waarbij geen sprake is van een dui<strong>de</strong>lijke<br />

meer<strong>de</strong>rheid in vierkante meters voor woondoelein<strong>de</strong>n dan wel zakelijke doelein<strong>de</strong>n. An<strong>de</strong>re problematische<br />

scenario’s die in <strong>de</strong> literatuur zijn gesignaleerd, betreffen objecten met een 50/50 verhouding<br />

woon/bedrijfsruimte en <strong>de</strong> koop waarbij <strong>de</strong> bedrijfs- respectievelijk woonruimte op één perceel gelegen<br />

zijn, maar los van elkaar staan? 91<br />

Gepubliceer<strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie ter zake is niet beschikbaar, maar wel zijn op aanpalen<strong>de</strong> terreinen uitspraken<br />

gedaan over vergelijke problematiek.<br />

HvJ van 20 januari 2005, C-464/01 (Gruber v Bay Wa AG): een boer uit Oostenrijk schaft in Duitsland voor<br />

zijn woonboer<strong>de</strong>rij dakpannen aan. De woonboer<strong>de</strong>rij is voor 60% in gebruik voor woondoelein<strong>de</strong>n en <strong>de</strong><br />

overige 40% wordt gebruikt voor het agrarische bedrijf. In het ka<strong>de</strong>r van het EEX-verdrag doet zich <strong>de</strong><br />

vraag voor of <strong>de</strong>ze koper gezien moet wor<strong>de</strong>n als een consumentkoper zodat <strong>de</strong>ze in zijn eigen land een<br />

procedure aan kan spannen tegen <strong>de</strong> Duitse verkoper. Het Europese Hof van Justitie besluit dat wanneer<br />

iemand een overeenkomst sluit die ge<strong>de</strong>eltelijk betrekking heeft op beroepsactiviteiten, hij zich niet op consumentenbescherming<br />

mag beroepen, tenzij het professionele gebruik een onbetekenen<strong>de</strong> rol speelt (zie r.o.<br />

39).<br />

Daarnaast bestaat op het terrein van het huurrecht jurispru<strong>de</strong>ntie met betrekking tot gemeng<strong>de</strong> objecten,<br />

nu in het huurrecht verschillen<strong>de</strong> regimes gel<strong>de</strong>n voor woonruimte, artikel 7:290 BW-bedrijfsruimte en<br />

overige bedrijfsruimte.<br />

88 Kamerstukken II, 1995-1996, 23 095, nr. 6, p. 2.<br />

89 Kamerstukken II, 1995-1996, 23 095, nr. 5, p. 12.<br />

90 Mogelijk is dan ook dat <strong>de</strong> koper han<strong>de</strong>lt in <strong>de</strong> uitoefening van een beroep of bedrijf, waardoor <strong>de</strong> bescherming<br />

van artikel 7:2 BW buiten beschouwing blijft.<br />

91 Van Rossum 2003.<br />

36

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!