01.09.2013 Views

Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT<br />

werkstelligt ten aanzien van (het moment van) het bereiken van wilsovereenstemming tussen partijen en ten<br />

aanzien van hetgeen werd overeengekomen. Nu <strong>de</strong>ze dwingen<strong>de</strong> wetsbepaling aldus niet strekt ter bescherming<br />

van <strong>de</strong> koper gaat <strong>de</strong> uitzon<strong>de</strong>ring van artikel 3:40 BW niet op en leidt zulks tot <strong>de</strong> conclusie dat <strong>de</strong><br />

koop bij gebreke van <strong>de</strong> voorgeschreven vorm niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en <strong>de</strong> rechtshan<strong>de</strong>ling<br />

ingevolge 3:39 BW nietig is. De aangevoer<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n kunnen niet tot een an<strong>de</strong>r oor<strong>de</strong>el lei<strong>de</strong>n.<br />

2.6.2.5 Rol van het leerstuk van <strong>de</strong> precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid<br />

Wat kan wor<strong>de</strong>n gevor<strong>de</strong>rd?<br />

Hiervoor is reeds enkele malen naar voren gekomen dat het leerstuk van <strong>de</strong> precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid<br />

en billijkheid een grote rol speelt bij <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>ling wat <strong>de</strong> status dient te zijn van mon<strong>de</strong>linge afspraken.<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt <strong>de</strong> betekenis van dit leerstuk voor <strong>de</strong>ze vraag na<strong>de</strong>r uiteengezet. Indien nog geen<br />

mon<strong>de</strong>linge overeenstemming is bereikt, of <strong>de</strong> conclusie moet zijn dat <strong>de</strong> hier ter zake doen<strong>de</strong> mon<strong>de</strong>linge<br />

overeenkomsten nietig zijn, bevin<strong>de</strong>n partijen zich in <strong>de</strong> precontractuele fase. In die fase geldt het leerstuk<br />

van <strong>de</strong> precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid, zoals <strong>de</strong>ze tot ontwikkeling is gekomen in <strong>de</strong> jurispru<strong>de</strong>ntie.<br />

60 Partijen dienen in <strong>de</strong>ze fase rekening te hou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> gerechtvaardig<strong>de</strong> belangen van <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r.<br />

De precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid kan tot gevolg hebben dat het partijen niet vrij staat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>lingen<br />

af te breken. 61 Dat betekent dat <strong>de</strong> afbreken<strong>de</strong> partij gehou<strong>de</strong>n kan zijn scha<strong>de</strong>vergoeding<br />

te betalen of verplicht kan wor<strong>de</strong>n tot dooron<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>len. 62 Een stap ver<strong>de</strong>r gaat het om op basis van dit<br />

leerstuk een partij te dwingen tot het tot stand brengen van <strong>de</strong> overeenkomst. Indien dat mogelijk zou<br />

zijn, wordt via een omweg, feitelijk toch bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kracht toegekend aan <strong>de</strong> mon<strong>de</strong>ling bereikte wilsovereenstemming.<br />

In <strong>de</strong> literatuur is wel aanwijzing te vin<strong>de</strong>n dat een verplichting om <strong>de</strong> beoog<strong>de</strong> overeenkomst te sluiten op<br />

zichzelf uit <strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid kan voortvloeien. 63 De vraag is of dit ook in het geval van vormvereisten<br />

tot <strong>de</strong> mogelijkheid zou moeten behoren.<br />

Zie HR 24 maart 1995, NJ 1997, 569, M. nt. CJHB (Belien/Staat) over <strong>de</strong> toepasselijkheid van <strong>de</strong> norm van<br />

<strong>de</strong> precontractuele goe<strong>de</strong> trouw op afgeron<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>lingen. Dit arrest gaat evenwel over een consensuele<br />

overeenkomst. In het ka<strong>de</strong>r van een overeenkomst waar een vormvereiste voor geldt zie HR 27 juni<br />

2003, 524 (Zweedse vrouw), waarin werd geconclu<strong>de</strong>erd dat gebon<strong>de</strong>nheid op grond van precontractuele<br />

re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid niet mogelijk werd geacht.<br />

De kwestie ligt in het grijze gebied van <strong>de</strong> precontractuele verhoudingen waar ondui<strong>de</strong>lijk kan zijn op welk<br />

moment gesproken kan wor<strong>de</strong>n van wilsovereenstemming, dan wel van <strong>de</strong> situatie dat op basis van artikel<br />

3:33 jo 3:35 BW <strong>de</strong> totstandkoming van <strong>de</strong> overeenkomst kan wor<strong>de</strong>n aangenomen. Precies aan <strong>de</strong>ze<br />

ondui<strong>de</strong>lijkheid beoogt het schriftelijkheidsvereiste een ein<strong>de</strong> te maken, zodat het aannemen van een<br />

plicht tot me<strong>de</strong>werking aan het tot stand brengen van <strong>de</strong> akte <strong>de</strong> doelmatigheid van het vereiste on<strong>de</strong>rmijnd.<br />

Mogelijke gebon<strong>de</strong>nheid zon<strong>de</strong>r dat er een akte is doet ver<strong>de</strong>r afbreuk aan <strong>de</strong> contractsvrijheid. Het<br />

leerstuk van <strong>de</strong> precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid ziet in zekere zin niet op het in strijd met <strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid<br />

en billijkheid afbreken van contractson<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>lingen, maar op het in strijd met <strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid<br />

en billijkheid wekken van vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen. 64 Vor<strong>de</strong>ren van gebon<strong>de</strong>nheid<br />

ligt dan niet in <strong>de</strong> re<strong>de</strong>. Dat neemt niet weg dat het leerstuk nog altijd <strong>de</strong> mogelijkheid biedt<br />

om scha<strong>de</strong>vergoeding en, waar zinvol, een verplichting tot dooron<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>len te vor<strong>de</strong>ren. Opgemerkt<br />

60 HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp).<br />

61 Asser-Hartkamp 4-II 2005, nr. 158 e.v.<br />

62 In <strong>de</strong> doctrine bestaat verschil van mening over <strong>de</strong> vraag wat in dat geval <strong>de</strong> grondslag van <strong>de</strong> scha<strong>de</strong>vergoedingsplicht<br />

is, met name of dit <strong>de</strong> onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) is of dat <strong>de</strong> precontractuele re<strong>de</strong>lijkheid<br />

en billijkheid een zelfstandige grondslag hiertoe vormen. Zie Asser-Hartkamp 4-II 2005, nr. 164 e.v.<br />

63 Asser-Hartkamp 4-II 2005, nr. 161.<br />

64 Men kan ook betogen dat het afbreken zon<strong>de</strong>r vergoe<strong>de</strong>n van kosten in strijd met <strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid en billijkheid<br />

is.<br />

26

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!