Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC Wet Koop onroerende zaken; de evaluatie - WODC

01.09.2013 Views

4.5.3 Artikel 7:3 lid 3 BW 4.5.3.1 Reikwijdte MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT De kern van artikel 7:3 BW is gelegen in het derde lid dat aangeeft welke rechtshandelingen en feiten niet tegen de koper wiens recht is ingeschreven kunnen worden ingeroepen. Wat nu is de reikwijdte van de woorden ‘tegen de koper … kan niet worden ingeroepen’? Artikel 7:3 lid 3 sub a BW beschermt de koper tegen een posterieure vervreemding of bezwaring van het betreffende registergoed door de verkoper, en wel door te stellen dat deze niet aan de koper wiens koop is ingeschreven kunnen worden ingeroepen. Wat houdt dit concreet in, in bijvoorbeeld de navolgende situatie? Achtereenvolgens spelen zich de navolgende gebeurtenissen af: - koopovereenkomst A-B - Vormerkung A-B - koopovereenkomst A-C - levering A-C Volgens artikel 7:3 lid 3 sub a BW kan de levering A-C niet tegen B worden ingeroepen. Door wie moet er aan B worden geleverd? Visies Van Velten ziet twee opties: 60 - Door C overeenkomstig de schadevergoeding in natura na onrechtmatige daad bij dubbele verkoop; 61 - Door A op grond van de eerste koopovereenkomst. (Van Velten geeft aan dat in de akte van levering dan moet worden geconstateerd dat de eerdere levering aan C ten opzichte van B waardeloos was). 62 Hier wordt geraakt aan de problematiek van de zaaksgevolgtheorie/relatieve beschikkingsonbevoegdheid: is de verkoper jegens de koper wiens koop is ingeschreven altijd eigenaar gebleven en derhalve degene die kan (en moet) leveren (relatieve beschikkingsonbevoegdheid), of heeft de vervreemding aan de derde wel degelijk gevolgen ten aanzien van de koper in die zin dat hij zich voor levering tot de derde moet wenden (zaaksgevolg)? Genoemde problematiek vinden we bij beslag; ingevolge artikel 505 lid 2 Rv kan een latere vervreemding of bezwaring niet worden ingeroepen jegens de beslaglegger. 63 Volgens Hockx heeft dit concreet tot gevolg dat de koper zich zal kunnen wenden tot degene aan wie de woning in weerwil van de aantekening is geleverd, en van deze overdracht kan vorderen, een en ander onder de voorwaarden die de koper met zijn verkoper is overeengekomen. 64 Inmiddels heeft de Hoge Raad zich uitgesproken ten faveure van de zaaksgevolgtheorie, zodat bijvoorbeeld in het geval van een anterieur beslag op het goed, de beslaglegger zijn beslag zal kunnen vervolgen ook al heeft het goed inmiddels het vermogen van de schuldenaar verlaten. 65 60 Van Velten 2009b, p. 162. 61 Zie het arrest Pos/V.d Bosch, HR 17 november 1967, NJ 1968, 42. 62 Van Velten 2009b, p. 162. 63 Over deze problematiek uitgebreid Bartels & Heyman 1998. 64 Zie Hockx 2006 alsmede de door hem aangehaalde literatuur met name de bijdrage van Van Mierlo in Burgerlijke rechtsvordering (losbl.), ‘Art. 505, aant. 11’. Hockx hangt dus de zaaksgevolgtheorie aan. Dammingh daarentegen zou de theorie van de relatieve beschikkingsonbevoegdheid aanhangen. Dammingh 2006. 65 HR 6 februari 2009, RvdW 2009, 322 (Ontvanger/mr. De Jong q.q.). Overigens is Westrik van mening dat de Hoge Raad zijn oordeel hier te krachtig heeft aangezet, Westrik 2009. Zie ook verderop in deze paragraaf bij de bespreking van artikel 7:3 lid 3 sub f BW. 94

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT Van Straaten is van mening dat deze theorie niet opgaat: de Vormerkung maakt het recht op levering geen zakelijk recht. De verkoper is en blijft in zijn visie degene jegens wie de koper zijn recht op levering kan en moet inroepen. 66 4.5.3.2 Vormerkung en overbruggingshypotheek Een algemene vraag die opkomt is hoe de regeling van artikel 7:3 lid 3 BW zich tot de gangbare praktijk van de overbruggingshypotheek verhoudt. In de koopovereenkomst wordt geregeld opgenomen dat de koper toestemming verleent tot het bezwaren van de onroerende zaak met een overbruggingshypotheek tot uiterlijk de overeengekomen dag van levering. Het bepaalde van artikel 7:3 lid 3 BW zou dan niet van toepassing zijn ten nadele van de hypotheekhouder. Visies Volgens Bosman wordt met deze regeling de dwingende wetsbepalingen 7:3 lid 3 en 7:6 BW overtreden. 67 De sanctie zou volgens hem nietigheid of vernietigbaarheid zijn. Voor nietigheid pleit de wettekst van 7:3 lid 3 BW: ‘Tegen de koper wiens koop is ingeschreven kunnen niet worden ingeroepen.’ Voor vernietigbaarheid pleit dat de bepaling is opgenomen in het belang van de koper. Bosman zou dit laatste argument het zwaarst willen laten wegen en pleit voor vernietigbaarheid. Volgens Bosman zou het ook zonder opnemen van deze bepaling mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek te vestigen, nu het doel van deze hypotheek is dat hij bij de levering wordt afgelost en de hypotheekhouder dan geen financieel nadeel lijdt. 68 Van Velten benadrukt dat een hypotheek uit twee onderdelen bestaat, te weten enerzijds een schuldbekentenis, anderzijds een zekerheidsrecht. De schuldbekentenis blijft van kracht ongeacht het lot van het daaraan ter versterking toegevoegde hypotheekrecht. De hypothecaire zekerheid kan waardeloos worden door artikel 7:3 lid 3 sub a BW. Dit risico voor de hypotheekhouder kan worden weggenomen door de schuldbekentenis te versterken met een pandrecht op de vordering tot ontvangst van de netto verkoopprijs. 69 Bartels en Heyman geven aan dat enerzijds een onderscheid moet worden gemaakt tussen toestemming tot het vestigen van een overbruggingshypotheek in de koopakte, dus voor de inschrijving ervan, en anderzijds de toestemming na inschrijving van de koopakte. 70 In hun visie stuit toestemming vóór de inschrijving af op het bepaalde in artikel 7:3 lid 1 BW inhoudende dat van het recht op inschrijving niet ten nadele van de koper kan worden afgeweken. Toestemming ná de inschrijving kan volgens hen wel: in dat geval is immers sprake van afstand van (een deel van) de reeds verkregen bescherming. Ook Bartels en Heyman suggereren in dit verband de mogelijkheid een pandrecht te verlenen op de vordering tot betaling van de koopsom, althans op dat gedeelte daarvan dat na aflossing van een (eventuele) eerste hypotheek toekomt aan de verkoper. 71 66 Van Straaten 2007. 67 Bosman 2005, onder 2. 68 Bosman 2005, onder 2. Overigens merken Bartels en Heyman in hun na te noemen bijdrage Overbruggingshypotheek en Vormerkung terecht op dat hij hierbij over het hoofd ziet dat de verkoper/kredietnemer voordien failliet kan gaan. 69 Van Velten 2009b, p. 165. 70 Zoals eerder opgemerkt in het kader van de mogelijkheid voordien af te spreken van de mogelijkheid van inschrijving af te zien. 71 Bartels & Heyman 2006. Zie ook Kleyn &. Driessen-Kleijn 2006, p. 6. 95

4.5.3 Artikel 7:3 lid 3 BW<br />

4.5.3.1 Reikwijdte<br />

MOLENGRAAFF INSTITUUT VOOR PRIVAATRECHT<br />

De kern van artikel 7:3 BW is gelegen in het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> lid dat aangeeft welke rechtshan<strong>de</strong>lingen en feiten niet<br />

tegen <strong>de</strong> koper wiens recht is ingeschreven kunnen wor<strong>de</strong>n ingeroepen. Wat nu is <strong>de</strong> reikwijdte van <strong>de</strong><br />

woor<strong>de</strong>n ‘tegen <strong>de</strong> koper … kan niet wor<strong>de</strong>n ingeroepen’?<br />

Artikel 7:3 lid 3 sub a BW beschermt <strong>de</strong> koper tegen een posterieure vervreemding of bezwaring van het<br />

betreffen<strong>de</strong> registergoed door <strong>de</strong> verkoper, en wel door te stellen dat <strong>de</strong>ze niet aan <strong>de</strong> koper wiens koop is<br />

ingeschreven kunnen wor<strong>de</strong>n ingeroepen. Wat houdt dit concreet in, in bijvoorbeeld <strong>de</strong> navolgen<strong>de</strong><br />

situatie?<br />

Achtereenvolgens spelen zich <strong>de</strong> navolgen<strong>de</strong> gebeurtenissen af:<br />

- koopovereenkomst A-B<br />

- Vormerkung A-B<br />

- koopovereenkomst A-C<br />

- levering A-C<br />

Volgens artikel 7:3 lid 3 sub a BW kan <strong>de</strong> levering A-C niet tegen B wor<strong>de</strong>n ingeroepen. Door wie moet er<br />

aan B wor<strong>de</strong>n geleverd?<br />

Visies<br />

Van Velten ziet twee opties: 60<br />

- Door C overeenkomstig <strong>de</strong> scha<strong>de</strong>vergoeding in natura na onrechtmatige daad bij dubbele verkoop; 61<br />

- Door A op grond van <strong>de</strong> eerste koopovereenkomst. (Van Velten geeft aan dat in <strong>de</strong> akte van levering<br />

dan moet wor<strong>de</strong>n geconstateerd dat <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>re levering aan C ten opzichte van B waar<strong>de</strong>loos was). 62<br />

Hier wordt geraakt aan <strong>de</strong> problematiek van <strong>de</strong> zaaksgevolgtheorie/relatieve beschikkingsonbevoegdheid:<br />

is <strong>de</strong> verkoper jegens <strong>de</strong> koper wiens koop is ingeschreven altijd eigenaar gebleven en <strong>de</strong>rhalve <strong>de</strong>gene die<br />

kan (en moet) leveren (relatieve beschikkingsonbevoegdheid), of heeft <strong>de</strong> vervreemding aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> wel<br />

<strong>de</strong>gelijk gevolgen ten aanzien van <strong>de</strong> koper in die zin dat hij zich voor levering tot <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> moet wen<strong>de</strong>n<br />

(zaaksgevolg)? Genoem<strong>de</strong> problematiek vin<strong>de</strong>n we bij beslag; ingevolge artikel 505 lid 2 Rv kan een latere<br />

vervreemding of bezwaring niet wor<strong>de</strong>n ingeroepen jegens <strong>de</strong> beslaglegger. 63<br />

Volgens Hockx heeft dit concreet tot gevolg dat <strong>de</strong> koper zich zal kunnen wen<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong>gene aan wie <strong>de</strong><br />

woning in weerwil van <strong>de</strong> aantekening is geleverd, en van <strong>de</strong>ze overdracht kan vor<strong>de</strong>ren, een en an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n die <strong>de</strong> koper met zijn verkoper is overeengekomen. 64<br />

Inmid<strong>de</strong>ls heeft <strong>de</strong> Hoge Raad zich uitgesproken ten faveure van <strong>de</strong> zaaksgevolgtheorie, zodat bijvoorbeeld<br />

in het geval van een anterieur beslag op het goed, <strong>de</strong> beslaglegger zijn beslag zal kunnen vervolgen<br />

ook al heeft het goed inmid<strong>de</strong>ls het vermogen van <strong>de</strong> schul<strong>de</strong>naar verlaten. 65<br />

60 Van Velten 2009b, p. 162.<br />

61 Zie het arrest Pos/V.d Bosch, HR 17 november 1967, NJ 1968, 42.<br />

62 Van Velten 2009b, p. 162.<br />

63 Over <strong>de</strong>ze problematiek uitgebreid Bartels & Heyman 1998.<br />

64 Zie Hockx 2006 alsme<strong>de</strong> <strong>de</strong> door hem aangehaal<strong>de</strong> literatuur met name <strong>de</strong> bijdrage van Van Mierlo in Burgerlijke<br />

rechtsvor<strong>de</strong>ring (losbl.), ‘Art. 505, aant. 11’. Hockx hangt dus <strong>de</strong> zaaksgevolgtheorie aan. Dammingh daarentegen<br />

zou <strong>de</strong> theorie van <strong>de</strong> relatieve beschikkingsonbevoegdheid aanhangen. Dammingh 2006.<br />

65 HR 6 februari 2009, RvdW 2009, 322 (Ontvanger/mr. De Jong q.q.). Overigens is Westrik van mening dat <strong>de</strong><br />

Hoge Raad zijn oor<strong>de</strong>el hier te krachtig heeft aangezet, Westrik 2009. Zie ook ver<strong>de</strong>rop in <strong>de</strong>ze paragraaf bij <strong>de</strong><br />

bespreking van artikel 7:3 lid 3 sub f BW.<br />

94

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!