Leren beheren - Provincie West-Vlaanderen
Leren beheren - Provincie West-Vlaanderen
Leren beheren - Provincie West-Vlaanderen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Leren</strong> Beheren<br />
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer<br />
Module 8<br />
Houtige kleine<br />
landschapselementen
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
INHOUD<br />
Inleiding 01<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen 01<br />
1.1 Natuurwaarde 01<br />
1.2 Landbouwwaarde 04<br />
1.3 Aanleg 06<br />
1.4 Beheer 08<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen 11<br />
1.1 Natuurwaarde 01<br />
1.2 Landbouwwaarde 04<br />
1.3 Aanleg 06<br />
1.4 Beheer 08<br />
REFERENTIES 42<br />
INHOUD<br />
8 – 01
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Inleiding<br />
Met kleine landschapselementen (KLE) worden meestal niet-spectaculair opvallende elementen in het<br />
landelijk gebied aangeduid, zoals bermen, houtkanten, heggen en hagen, poelen, sloten, taluds, graften,<br />
... In dit hoofdstuk zullen we ons hoofdzakelijk toeleggen op houtige kleine landschapselementen. Bermen,<br />
poelen en sloten, graften, … worden besproken in de andere modules.<br />
Landschap met tal van KLE (bron: O. Dochy).<br />
KLE weerspiegelen de voortdurende ontwikkeling van onze omgang met de ruimte, de natuur en het<br />
landschap. Hun verscheidenheid is groot en in vele gevallen zijn of waren ze op één of andere manier<br />
verbonden met elkaar zodat er netwerken en kleine microlandschappen ontstaan. Typisch voor kleine<br />
landschapselementen is dat ze hun bestaan of voortbestaan haast allemaal op de ene of andere manier<br />
aan menselijke activiteiten te danken hebben. Ze zijn dan ook vaak uitingen van cultuur, grondgebruik en<br />
streekeigenheid.<br />
De meeste landschappen bevatten kleine landschapselementen waarbij de aard, het aantal, de dichtheid<br />
en de vorm van de KLE in belangrijke mate het karakter van het landschap bepalen. In uitgestrekte<br />
landschappen vormen ze als het ware kleine eilandjes die van ver als blikvanger de aandacht trekken, ze<br />
vormen de richtbakens in de open ruimte. In gesloten landschappen daarentegen vormen ze eerder netwerken.<br />
In het algemeen kan gesteld worden dat KLE bijdragen tot de schoonheid van landschappen en<br />
de belevingswaarde ervan verhogen. Alhoewel KLE in alle landschapstypes aanwezig kunnen zijn, kan<br />
hun voorkomen zo dominant zijn dat ze het hoofdkenmerk van een landschapstype uitmaken. Voorbeeld<br />
hiervan is de knotboom voor <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> of de hoogstamfruitboom voor Zuid-Limburg.<br />
Landschap met houtige KLE (bron: O. Dochy).<br />
Inleiding<br />
8 – 03
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 04<br />
Het nut van vele KLE op en rond het boerenerf is verdwenen in de loop van de tijd. Door het veranderend<br />
grond- en materiaalgebruik en de intensivering van de landbouw raakten ze hun nutsfuncties zoals<br />
begrenzing van percelen kwijt en viel daarmee ook vaak de noodzaak tot regelmatig onderhoud weg.<br />
Ze werden vervangen door technische middelen (bijv. prikkeldraad). In ruilverkavelingen, waarbij percelen<br />
werden vergroot, sneuvelden bomenrijen en knotbomen en werden houtkanten opgeruimd. Kleine<br />
landschapselementen die tot op vandaag zijn blijven bestaan, hebben dit te danken aan hun soms nog<br />
duidelijke functie.<br />
De evolutie van het landschap ging gepaard met het verdwijnen van tal van KLE (bron: O. Dochy).<br />
Naast de functies van KLE ten aanzien van de landbouw en de bevolking (bijv. geriefhout), treden ze<br />
ook vaak op als drager van belangrijke ecologische functies. Heel wat planten en dieren vinden er hun<br />
toevluchtsoord: vogels vinden nestgelegenheid en uitkijkmogelijkheid in een hoge boom; bosplanten<br />
overleven onder in een dichte heg; tal van ongewervelde vinden een schuilplaats en dienen op hun beurt<br />
als voedsel voor vogels en kleine zoogdieren. Een klein landschapselement is dus vaak een natuureilandje<br />
in het cultuurlandschap. Naast een thuishaven voor deze soorten vormen KLE ook een netwerk<br />
van corridors waarlangs vele soorten zich veilig kunnen verplaatsen. Zo kunnen ze op zoek naar nieuwe<br />
leefgebieden en is uitwisseling van individuen binnen populaties mogelijk.<br />
Kleine landschapselementen hebben nooit al hun functies volledig verloren en tegenwoordig worden ze<br />
herontdekt. De landbouwers die reeds eeuwenlang instonden voor het beheer van deze landschapselementen<br />
kunnen sinds enkele jaren op steun rekenen van gemeentes, provincies en/of de VLM voor het<br />
onderhoud en/of de aanleg ervan. Zo werden in de provincie <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> reeds tal van landschapsbedrijfsplannen<br />
uitgevoerd met oog op een grotere landschappelijke integratie en een hogere biodiversiteit<br />
wat toerisme, recreatie en woonkwaliteit op het platteland moet bevorderen. Ook gemeentes en<br />
regionale landschappen ondersteunen op verschillende manieren de aanleg, beheer en herstel van kleine<br />
landschapselementen. Omwille van hun maatschappelijke functie wordt de aanplant en onderhoud van<br />
KLE op vele manieren gestimuleerd. Dit maakt het aantrekkelijk voor vele landbouwers en op die manier<br />
worden de oorspronkelijke functies herontdekt. Ruimte geven aan natuur is een goede zaak, de natuur<br />
de ruimte ook laten gebruiken vormt echter de hoofdzaak.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Belang van autochtoon plantgoed<br />
Gebaseerd op: Hermy & De Blust (1997), Carette (2005), Bastiaens et al. (2006).<br />
Een plantensoort is streekeigen als de streek binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort<br />
ligt. Een individuele plant is autochtoon in een bepaalde streek, als deze een nakomeling is van planten<br />
die zich sinds hun spontane vestiging na de laatste ijstijd altijd natuurlijk hebben verjongd, of die kunstmatig<br />
vermeerderd werden met strikt lokaal materiaal. Hierdoor zijn deze bijzonder goed aangepast aan<br />
de plaatselijke bodem- en klimaatsomstandigheden en zijn ze minder ziektegevoelig. Bijgevolg kunnen<br />
ze zich op natuurlijke wijze voortplanten in die streek. Gedurende de lange periode na de laatste ijstijd is<br />
een ingewikkelde samenleving met allerlei organismen ontstaan, die met de bomen en struiken mee geevolueerd<br />
is. Een zomereik afkomstig uit de Balkan is dus niet autochtoon in <strong>Vlaanderen</strong>, maar de soort<br />
zomereik is hier wel streekeigen.<br />
In ons cultuurlandschap, onze natuurgebieden en -reservaten zijn bomen en struiken belangrijke dragers<br />
van tal van leefgemeenschappen. Variatie van streekeigen groen is daarom erg belangrijk. Streekeigen<br />
groen biedt immers meer mogelijkheden voor fauna en flora en verhoogt sterk de belevingswaarde en<br />
het karakter van de beplantingen. In het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het dan ook belangrijk<br />
hieraan voldoende aandacht te schenken.<br />
Enkele voorbeelden van streekeigen plantensoorten, vlnr: kardinaalsmuts, éénstijlige meidoorn, sleedoorn en sporkehout<br />
(bron: Bioweb KUL-Kortrijk).<br />
Enkele voordelen van streekeigen groen tegenover uitheems groen zijn:<br />
• natuurwaarde: streekeigen groen heeft een grotere natuurwaarde.<br />
• resistentie: streekeigen groen is beter bestand tegen allerlei ziektes, schimmels en insectenvraat.<br />
Bovendien is het beter aangepast aan de lokale standplaatsen (bodems, …).<br />
• groeisnelheid: streekeigen groen groeit vaak sneller, al zijn er ook snel groeiende niet inheemse planten.<br />
Tenslotte zijn er niet-inheemse soorten waarvan de traditie van het gebruik zo ver terug gaat, dat we geneigd<br />
zijn ze tot onze streekeigen soorten te gaan rekenen. We spreken dan van ingeburgerde soorten.<br />
Enkele voorbeelden hiervan zijn boerenjasmijn, sering, canadapopulier, mispel, tamme kastanje, okkernoot,<br />
mispel, palmboompje, ...<br />
Naast aandacht voor het gebruik van streekeigen soorten is ook het combineren van verschillende<br />
soorten erg belangrijk. Met de juiste combinatie kan ervoor gezorgd worden dat de bloeiboog van het<br />
voorjaar tot het najaar loopt. Zo kunnen insecten heel het jaar door gebruik maken van deze stuifmeel- en<br />
nectarbron. De boswilg bijvoorbeeld een vroeg bloeiende soort in het assortiment die al in maart wordt<br />
bezocht. Gedurende de zomer bloeien dan andere soorten zoals wilde liguster, vlier en sporkehout.<br />
Anderzijds bieden deze bosjes nestgelegenheid, schuilmogelijkheden en voedsel (bijv. bessen, zaden en<br />
insecten) aan tal van vogels. Op die manier spelen ze het hele jaar rond een belangrijke rol voor tal van<br />
vogels en insecten.<br />
Inleiding<br />
8 – 05
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 06<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten<br />
en houtwallen<br />
Gebaseerd op: Stubbe (1992), Hermy & De Blust (1997), Trio (1998), Van Paassen & Schrieken (1998), Wynhoff et al. (1999),<br />
Coremans (2003), <strong>Provincie</strong>bestuur <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> (2004), Carette (2005), Dochy & Hens (2005), Haesen et al. (2005),<br />
Bastiaens et al. (2006), Delarue & Willems (2006), Serlet et al. (2006), BoBol (2007), Bervoets (2008), CHBeheer (2008), VLM<br />
(2008), Billeau et al. (sd), MVG (sd).<br />
Er bestaat een gamma aan lijnvormige landschapselementen bestaande uit struiken en/of bomen. Toch<br />
zijn ze vaak samengesteld uit grotendeels dezelfde soorten plantgoed en verschillen ze slechts van<br />
elkaar in de wijze van beheer en aanplant. Daarom wordt hier kort de definitie weergegeven van deze<br />
verschillende landschapselementen, verderop worden de verschillen verder verduidelijkt in de onderdelen<br />
‘aanleg’ en ‘beheer’.<br />
Een heg is een dichte rij struiken of bomen die vrij mag uitgroeien en minder dan 1 keer om de 2 jaar<br />
wordt gesnoeid.<br />
Vrij uitgroeiende meidoornheg (bron: O. Dochy).<br />
Een haag heeft een dezelfde opbouw als een heg maar wordt frequent (ongeveer jaarlijks) gesnoeid.<br />
Jaarlijks geschoren meidoornhaag (bron: Proclam).<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen<br />
8 – 07
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 08<br />
Een houtkant of houtsingel is een strook grond waarop struiken en/of bomen groeien die op dezelfde hoogte<br />
staan als het omringende land en die op regelmatige tijdstippen afgezet (gekapt tot bij de grond) worden.<br />
Vrij uitgroeiende gemengde houtkant (bron: Proclam vzw).<br />
Bomen in de houtkanten worden vaak beheerd als hakhoutstoven. Door het periodiek afzetten van de<br />
houtige begroeiing gedurende vele jaren, ontstaat een knot tegen de grond. Hakhoutstoven kunnen ook<br />
als verspreide alleenstaande stronken voorkomen.<br />
Typische vorm van een eeuwenoude hakhoutstoof (bron: RLH).<br />
Een houtwal is in feite een houtkant op een verhoogde plaats. Ze zijn ontstaan doordat landbouwers bij<br />
het ontginnen van hun grond, stobben, keien en zand naar de randen brachten. Zo ontstonden langgerekte<br />
ophogingen die vaak fungeerden als eigendomsmarkering en perceelscheiding.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
1.1 Natuurwaarde<br />
Hagen, heggen, houtkanten en -wallen vervullen zeer gelijkaardige functies voor de natuur en worden<br />
daarom samen besproken.<br />
Heggen, hagen en houtkanten en -wallen zijn vaak al honderden jaren oud en zijn daarom van onvervangbare<br />
waarde voor planten en dieren als onderdeel van de ecologische infrastructuur van de open<br />
ruimte. In het algemeen kan gesteld worden dat hoe structuurrijker de houtkant is, hoe aantrekkelijker<br />
hij is voor dieren. Structuur kan men krijgen door variatie in hoogte, breedte, dichtheid en leeftijd van het<br />
element. Bovendien bevatten dichte hagen altijd meer soorten dan een losse begroeiing. In de houtkanten<br />
bijvoorbeeld kunnen nog echte bosplanten (bosanemoon, wilde hyacint, ...) worden aangetroffen in<br />
streken die voor de rest bosarm zijn. Ze vormen als het ware de restpopulaties van wat in uitgestrekte<br />
bossen ooit aaneengesloten begroeiingen waren. Algemeen herbergen heggen, hagen en houtkanten<br />
een hoge botanische rijkdom. Hoe ouder deze zijn, hoe gevarieerder de plantensamenstelling is.<br />
Het is gebleken dat ook een groot aantal vogelsoorten gretig gebruik maken van deze houtige KLE.<br />
Grauwe gorzen gebruiken de struiken als zangpost, maar ook geelgorzen, ringmussen en zomertortels<br />
maken er graag gebruik van. Veel struiken vormen ook een belangrijk aandeel in het voedselaanbod<br />
van vogels. Lijsterachtigen eten in het najaar vooral bessen van lijsterbes, hulst, kruisbes en kornoelje,<br />
sijsjes gaan op zoek naar de katjes van de zwarte els terwijl de talrijke ongewervelden (rupsen, vliegen,<br />
muggen, ...) door de insecteneters binnen de perken worden gehouden. Vrij uitgegroeide heggen komen<br />
uitbundiger tot bloei en brengen logischerwijs ook meer vruchten voort, dan een jaarlijks kort geschoren<br />
haag. Ze worden dan over het algemeen ook frequenter bezocht door nectarzoekende insecten en/of<br />
vogels, insecten en zoogdieren die zich te goed doen aan de vruchten.<br />
Meidoornhaag (bron: RLH).<br />
Wat betreft broedvogels zijn er enkele soorten (heggen- en grasmus) die een voorkeur tonen voor structuurarme<br />
beplantingen. Voor andere vogelsoorten (bijv. duiven, lijster, gekraagde roodstaart, winterkoning)<br />
maakt de structuur weinig uit en tenslotte zijn er ook vogelsoorten welke een voorkeur hebben<br />
voor structuurrijke houtopstanden (roodborst, spotvogel, zwartkopmees, staartmees, pimpelmees,<br />
grauwe vliegenvanger en gaai). Voor vele dieren vormen deze KLE slechts een deel van hun leefgebied<br />
of dit vaak voor maar een bepaalde periode van het jaar. Sommige vogels vinden er broedgelegenheid,<br />
zoals bijv. patrijzen die graag broeden in de grasruigtes aan de voet van hagen, voor andere bieden deze<br />
dikwijls vluchtmogelijkheid om een predator te ontwijken.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 1. Natuurwaarde<br />
8 – 09
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 10<br />
Zoals hierboven al vermeld kunnen hagen/heggen en houtkanten en -wallen heel wat (nuttige) insecten<br />
herbergen wat uiteraard naast de voordelen die het met zich meebrengt voor de landbouw ook bijdraagt<br />
aan de natuurwaarde. Ook vlinders houden vaak van houtopstanden. Hierbij spelen de aanwezige plantensoorten<br />
een rol, aangezien elke vlindersoort gebonden is aan bepaalde waardplanten. Houtopstanden<br />
met eik, berk, wilg, meidoorn, sleedoorn, vlier, els, vuilboom (sporkehout), hazelaar, beuk, wilde roos en<br />
bramen genieten de voorkeur. Verder is ook een structuurrijke vegetatie van belang en wordt begrazing<br />
van de beplanting best vermeden. Terwijl voor sommige vlinders de houtopstanden hun bestaan verzekeren,<br />
vormen ze voor andere graslandvlinders een barrière en werken ze bijgevolg versnipperend.<br />
Vlinders hebben een goed ontwikkeld gezichtsvermogen en oriënteren zich bij het zoeken naar voedsel,<br />
waardplanten en partners op de landschapsstructuren en vegetatiepatronen. Zo verzamelen bepaalde<br />
vlindersoorten bijv. op markante plaatsen in het landschap. De mannetjes van de koninginnepage doen<br />
dit bij heuveltoppen, die van de grote weerschijnvlinder bij een opvallende boom.<br />
In oude hagen en houtwallen die over een gevarieerde bodemvegetatie beschikken en die behoorlijk<br />
worden beheerd, treft men sommige reptielen het hele jaar door aan, zoals o.a. de hazelworm. Ook voor<br />
de boomkikker zijn hagen en houtwallen van levensbelang, bij voorkeur met een zoom van ruigten in de<br />
onmiddellijke omgeving van de voortplantingspoel. Voor watersalamanders (kleine alpenwatersalamander<br />
en kamsalamander) zijn hagen en houtkanten in landbouwgebied belangrijk als schuiloord, overwinteringplaats<br />
en voedselbron.<br />
Tenslotte hangt ook een deel van de ecologische betekenis van hagen/heggen en houtkanten/-wallen af<br />
van het ruimtelijk patroon waarvan ze onderdeel uitmaken. De stapsteen- of corridorfunctie van deze<br />
KLE tussen twee natuurgebieden is groter dan die van een geïsoleerde haag. Heel wat dieren zoals o.a.<br />
pad, egel, wezel, hermelijn en bunzing maken gebruik van hagen om zich te verplaatsen doorheen het<br />
landschap zonder hierbij op open terrein te komen. Zo kunnen ze zich verspreiden op zoek naar nieuwe<br />
leefgebieden en is uitwisseling van individuen binnen populaties mogelijk, zodat ze niet van elkaar geïsoleerd<br />
raken. Ook vleermuizen maken gebruik van deze lijnvormige elementen in het landschap wanneer<br />
ze zich verplaatsen. Ze oriënteren zich in het landschap door middel van echolocatie. Een landschap zonder<br />
oriëntatiebakens zal door een vleermuis niet overvlogen worden. Het is duidelijk dat voor het behoud<br />
van onze vleermuizen naast de bescherming van winter- en zomerverblijfplaatsen, ook een optimaal<br />
omringend landschap nodig is.<br />
Langzaamaan neemt ook de habitatwaarde van deze houtige KLE op zich toe. Oude landschapselementen<br />
herbergen vaak een grotere soortendiversiteit. Vooral brede houtkanten en kleine bosjes bieden<br />
uitstekende rust- en nestplaatsen voor vogels, kleine zoogdieren en insecten. Naarmate een houtkant<br />
ouder wordt door eeuwenlange beheerscontinuïteit via de hakhoutrotatie, wordt hij tot op zekere hoogte<br />
natuurlijker en soortenrijker.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
1.2 Landbouwwaarde<br />
Hagen, heggen en houtkanten<br />
Alhoewel de meest voor de hand liggende functies door de jaren heen zijn weggevallen, kunnen hagen,<br />
heggen en houtkanten vandaag nog steeds van dienst zijn in de landbouw, alhoewel dit soms nogal omstreden<br />
is. Zo worden dikwijls nadelen als onderhoud, grondbeslag, vochtonttrekking en beschaduwing<br />
van aanpalende landbouwgewassen aangehaald. Toch zijn er evenveel voordelen, hieronder worden de<br />
belangrijkste besproken.<br />
• erosie en drainage<br />
Lijnvormige, levende groenstroken (vooral houtkanten) spelen ook een rol in de strijd tegen erosie<br />
(door wind en/of water). In traditionele landbouwgebieden met veel hellingen werden steevast<br />
hagen en houtkanten aangeplant of in stand gehouden als veilige buffer tegen de afspoelende<br />
bodemlaag.<br />
Houtkanten helpen de bodem vast te houden en vormen een buffer tegen de afspoelende bodemlaag<br />
(bron: O. Dochy (links) en K. Six (rechts)).<br />
Dergelijke (soms eeuwenoude) houtkanten liggen aan de oorsprong van de typerende terrasvorming<br />
op hellende akkers en graslanden. Een betere wapening tegen erosie is niet denkbaar. Van dergelijke<br />
terrrasvorming via houtkanten bleven in sommige streken nog mooie voorbeelden bewaard al zijn de<br />
houtkanten dikwijls verdwenen.<br />
In streken waar veel zandgronden voorkomen, werden houtkanten en andere lijnvormige landschapselementen<br />
aangeplant om zandverstuiving tegen te gaan.<br />
• windschermfunctie<br />
Wanneer fruitbomen het hele seizoen beschermd worden, heeft dat een positieve invloed op de productie<br />
en de kwaliteit. Windschermen kunnen helpen vermijden dat takken afbreken, bomen scheefzakken,<br />
bladeren, bloesems en vruchten worden beschadigd of vroegtijdig afvallen.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde<br />
8 – 11
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 12<br />
Hoogstamfruitboomgaard omringd door een houtkant (bron: O. Dochy).<br />
Windschermen bieden bescherming voor fruitbomen en zo wordt vermeden dat takken of vruchten afvallen<br />
of dat bloesems beschadigd worden (bron: Billeau).<br />
Daarnaast oefent het windscherm ook een invloed uit op het microklimaat: in de luwte is het warmer en<br />
omdat er minder wind staat, is er minder verdamping. Ook de luchtvochtigheid is er hoger, wat leidt tot<br />
een betere bestuiving, vruchtzetting, celdeling en uitgroei van de vruchten. De wind remt de activiteit<br />
van de bijen af en droogt bovendien het stuifmeel uit. Anderzijds verhoogt de luchtvochtigheid wel de<br />
kans op schimmelinfecties. Een windscherm dat voor wat tocht zorgt, vermindert de kans op nachtvorst<br />
en voorkomt dat transportkoude1 op het perceel blijft hangen.<br />
Ook voor akkers en weiden omringd door een dichte haag, stelt men algemeen vast dat deze gemiddeld<br />
een grotere opbrengst hebben dan akkers en weiden zonder hagen, en dat ondanks het plaatselijk<br />
verlies aan de randen. Het zachtere microklimaat binnen de beschutte ruimte stimuleert bovendien de<br />
plantenontwikkeling over het volledige gebied.<br />
1) De aanvoer van polaire lucht, waardoor het ‘s nachts vriest. Vooral bij NO-wind kan deze situatie zich voordoen.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Windschermen creëren ook een microklimaat, voordelig voor akkerbouwgewassen (bron: Billeau).<br />
Een lijnvormige begroeiing met een doorlaatbaarheid van 50% vermindert de windsnelheid met 25 tot 50%<br />
over een afstand van 15 tot 20 maal de hoogte van het scherm (bron: Billeau).<br />
Het effect van een houtopstand in de nabijheid van een cultuurgewas (bron: Billeau).<br />
De beschuttende werking van een voldoende hoog groen windscherm is groter dan deze van een even<br />
hoge muur. Het groenscherm heeft de neiging de wind met een kwart tot zelfs de helft te verminderen,<br />
terwijl de muur de wind enkel opheft en de wind na de muur terug de vrije loop geeft. Voor een heg van<br />
3 m hoog is er over een afstand van 50 tot 60 m minder last van te sterke wind. Enkel net naast de heg<br />
zal de opbrengst wat lager zijn door beschaduwing (over een afstand van tweemaal de hoogte van de<br />
haag), vocht- en voedselconcurrentie.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde<br />
8 – 13
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 14<br />
• bescherming voor vee<br />
Effect haag – muur (bron: <strong>Provincie</strong>bestuur <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>).<br />
De aanwezigheid van bomen of struiken verbetert niet alleen de plantaardige landbouwproductie maar<br />
zorgt ook voor een hogere dierlijke productie. Het vee vindt beschutting tegen koude wind, neerslag<br />
of felle zon.<br />
Houtkanten, heggen en hagen, bieden bescherming tegen extreme weersomstandigheden (bron: Billeau).<br />
Ter illustratie: uit onderzoek blijkt dat op een melkveebedrijf met 100 koeien, 140-216 euro productieverlies<br />
geleden wordt indien de temperatuur hoger is dan 30 °C. Wanneer er schaduw aanwezig is in<br />
de weide, kan de temperatuur 2–4 °C lager zijn dan de temperatuur in de zon.<br />
• driftbeperking<br />
Eén van de belangrijkste factoren die drift van pesticiden veroorzaakt, is de windsnelheid tijdens het<br />
toepassen ervan. Hagen kunnen door hun functie als windscherm dus ook de ongewenste drift van<br />
gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater, de aangrenzende percelen en de woonzones<br />
beperken. Dit draagt bij tot een meer milieuvriendelijke teelt.<br />
• nuttige organismen<br />
Plantensoorten komen in een houtopstand vaak vroeg in blad, vóór de akkervruchten, waardoor ze<br />
een goede voedselbron vormen voor herbivore insecten. Vele van deze insecten zijn erg gespecialiseerd<br />
en komen daardoor niet uit de houtkanten. Plantenvraat in het landschapselement betekent<br />
dus niet automatisch dat er dat een plaag op de naastliggende velden zal optreden. Integendeel, door<br />
de vroege populatiegroei van plantenetende insecten, komt ook de ontwikkeling van hun parasieten<br />
en predatoren snel op gang. Zo fungeert een haag als een habitat voor roofwantsen, lieveheersbeestjes,<br />
gaasvliegen of sluipwespen. Dit zijn voornamelijk generalisten zodat eens het graan op de<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
velden volop groeit, er al voldoende parasieten aanwezig zijn om een mogelijke plaagvorming van de<br />
bladluizen te helpen onderdrukken. Ook schadelijke kostgangers huizen in de haag: rupsen, kevers,<br />
wantsen, luizen en schimmels, maar de predatoren zorgen ervoor dat daar zelden of nooit tegen moet<br />
worden opgetreden.<br />
In hagen en houtsingels komen tal van nuttige insecten voor, enkele voorbeelden:<br />
1) pop lieveheersbeestje 2) gaasvlieglarve 3) larve zweefvlieg 4) hymenoptera of vliesvleugeligen<br />
5) lieveheersbeestjes 6) weekschildkever (bron: PCBT).<br />
De windsingel zorgt dus voor aanvullende en alternatieve voedselbron voor natuurlijke vijanden.<br />
Daarnaast lokt de bloei van soorten in een windhaag bijen, hommels, andere bestuivende insecten<br />
(belangrijk in de fruitteelt) en nuttige insecten die zich voeden met stuifmeel en nectar van de beplanting.<br />
Voor veel insecten is constante bloei in en om de beplanting – de zogenaamde bloeiboog – dan<br />
ook erg belangrijk.<br />
• landschappelijke waarde<br />
Bocagelandschappen, bestaande uit diverse kleine landschapselementen (bijv. hagen, heggen, bomenrijen,<br />
houtkanten, …) kennen een grote waardering. Ze zijn erg esthetisch en aangenaam om in te<br />
vertoeven.<br />
Een gevarieerde haag met verschillende soorten heeft ook een positieve invloed op de uitstraling van<br />
een landbouwbedrijf. Afhankelijk van de inplanting worden de bedrijfsgebouwen ingekleed of gecamoufleerd.<br />
Naarmate het landschap aantrekkelijker wordt en er meer toerisme en recreatie plaatsvindt<br />
kan men rechtsreeks financiële winst verwachten via hoevetoerisme, thuisverkoop, bezoek op<br />
de boerderij en dergelijke.<br />
• gerief- en brandhout<br />
Vooral houtkanten waren erg belangrijk voor het leveren van hout voor verkoop of voor het dagelijkse<br />
gebruik op en rond de boerderij en als bron van looistoffen, de grondstof voor leerlooierijen. Verder<br />
werd het gewonnen hout ook als brandhout aangewend. Nu worden houtkanten voornamelijk aangeplant<br />
voor brandhout en niet meer voor geriefhout.<br />
Bij onderhoud van het landschap en natuurgebieden door agrariërs, landschap-, weg- of natuurbeheerders<br />
komen beheersresten vrij die veelal nog onbenut blijven. Vandaag kan dit omwille van de<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde<br />
8 – 15
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 16<br />
stijgende brandstofprijzen opnieuw een motivatie zijn om aan landschapsonderhoud te doen en op die<br />
manier kunnen cultuurhistorische landschapselementen nieuw leven ingeblazen worden.<br />
Zo kan de houtoogst (afkomstig van houtkanten en/of knotbomen) bijvoorbeeld versnipperd worden<br />
met een hakselaar. Na het drogen van deze houtsnippers kunnen deze dienen als CO2 –neutrale<br />
brandstof in hoogtechnologische verbrandingsketels. Zo krijgen KLE een economische waarde door te<br />
fungeren als vervanger van fossiele brandstof.<br />
Hout afkomstig van houtkanten of andere houtige landschapselementen kan aangewend worden als brandstof,<br />
maar ook als geriefhout (bron: RL Meetjesland).<br />
• oeverversteviging<br />
Dankzij de wortelstructuur van (knot)bomen en struiken wordt de oeverbodem vastgehouden en<br />
beschermd tegen afkalving en uitspoeling. Zonder de natuurlijke bescherming van houtkanten en<br />
boomrijen is het merendeel van onze beekoevers veroordeeld tot actieve en zelfs agressieve erosie.<br />
Houtkanten of andere houtige begroeiingen langs de waterlopen doen dienst als extra oeverversteviging<br />
(bron: RL Meetjesland).<br />
• veekering<br />
Wat we nu nog aantreffen aan hagen en heggen is een magere restant van wat ooit in grote delen<br />
van het landschap in <strong>Vlaanderen</strong> alomtegenwoordig was. Geschoren doornhagen vormden tot voor de<br />
Tweede Wereldoorlog de methode om weiden en akkers af te schermen. Naast de functie als veekering<br />
werden ze ook dikwijls gebruikt om de eigendommen te benadrukken door op de perceelsgrens<br />
een haag of heg aan te planten.<br />
De schaalvergroting van de landbouwpercelen, ruilverkaveling, de verbetering van de landbouwwegen<br />
en vooral het gebruik van prikkel- en schrikdraad verdrong deze levende omheiningen.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
1.3 Aanleg<br />
Hagen deden van oudsher dienst als veekering (bron: P. Verdonckt).<br />
Aangezien de voornaamste verschillen tussen heggen, hagen en houtkanten en -wallen het type beheer<br />
is, wordt de aanleg van deze houtige KLE hier samen besproken.<br />
Algemene regels bij het aanplanten: goede planning is erg belangrijk.<br />
Zowel bij het aanplanten van heggen, hagen en houtkanten als bij de aanplant van bomen is een<br />
goede voorbereiding belangrijk. De plantenkeuze zal erg belangrijk zijn wanneer je ten gepaste tijde<br />
de opbrengst van je houtkant wil gaan oogsten. Sommige soorten verdragen het namelijk niet om<br />
in cyclussen tegen de grond afgezet2 te worden. Naast de habitus (vorm en omvang van de kruin),<br />
zal ook de soort beworteling de plaats van de boom bepalen. Wil men een boom dicht bij een verharding<br />
of een muur aanplanten, dan kies je er best één met een met een penwortel (gewone es of<br />
zomereik). Vlakwortelaars kunnen immers hinderlijke schade opleveren (beuk, populier, kerselaar).<br />
Ook de standplaats zal in mindere of meerdere mate de keuze van boom- of struiksoorten dicteren.<br />
Belangrijk bij de soortenkeuze is:<br />
• voedselrijkdom van de bodem.<br />
• bodemvochtigheid.<br />
• zuurtegraad.<br />
• lichtinval.<br />
Bij het aanplanten van houtige kleine landschapselementen moeten wettelijke afstandsregels in<br />
acht genomen worden. Zo moeten laagstammen (lager dan 3 m) op minstens een halve meter van<br />
de scheidingslijn aangeplant worden, hoogstammen op minstens 2 m en een bos op minstens 6 m.<br />
Al deze zaken zullen invloed hebben op welke soort aangeplant wordt, maar uiteraard hoeven niet<br />
enkel deze zaken je keuze te dicteren. Ook de houtopbrengst, bloesems of vruchten en fruit spelen<br />
dikwijls een rol.<br />
Zoals eerder aangegeven is het belangrijk de juiste keuze te maken van het plantgoed. Soorten die<br />
rijkelijk bloeien en/of vruchten voortbrengen genieten de voorkeur omwille van hun belang voor vogels,<br />
insecten, ..., maar ook omwille van hun landschappelijke waarde. Gebruik liefst enkel streekeigen<br />
plantgoed omwille van de vele voordelen (zie hoger: belang autochtoon plantgoed).<br />
2) Beheersvorm die veel toegepast wordt op houtkanten, waarbij de houtopstanden met een cyclus van 5-20 jaar gelijk met<br />
de grond gekapt worden.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 3. Aanleg<br />
8 – 17
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 18<br />
De beplanting kan beperkt blijven tot één rij ofwel kan ze meerdere rijen innemen. In het laatste geval<br />
zijn talrijke combinaties mogelijk, bijvoorbeeld een houtkant bestaande uit verschillende rijen struiken in<br />
combinatie met meer opgaande boomsoorten.<br />
Het meest geschikte plantgoed voor hagen, heggen, houtkanten en -wallen wordt hieronder kort beschreven.<br />
Meer info over deze soorten is te vinden in de brochure “Plantgoed” (<strong>Provincie</strong>bestuur <strong>West</strong>-<br />
<strong>Vlaanderen</strong>).<br />
De beste haagsoorten zijn bomen en struiken die snoeiwerk goed verdragen zoals:<br />
• beuk (Fagus sylvatica)<br />
• haagbeuk (Carpinus betulus)<br />
• veldesdoorn (Acer campestre)<br />
• sleedoorn (Prunus spinosa)<br />
• éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna)<br />
• hulst (Ilex aquifolium)<br />
• wilde liguster (Ligustrum vulgare)<br />
Soorten die goed hakhoutbeheer kunnen verdragen:<br />
• zwarte els<br />
• gewone es<br />
• tamme kastanje<br />
• haagbeuk<br />
• hazelaar<br />
• iep<br />
• winter en zomerlinde<br />
• wintereik<br />
In heggen en houtkant en –wallen kan een variatie aan struiken voorkomen.<br />
Veel gebruikte struiksoorten zijn:<br />
• éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna)<br />
• sleedoorn (Prunus spinosa)<br />
• gelderse roos (Viburnum opulus)<br />
• wilde liguster (Ligustrum vulgare)<br />
• hazelaar (Corylus avellana)<br />
• Europese kardinaalsmuts (Euonymus europaeus)<br />
• gewone vlier (Sambucus nigra)<br />
• sporkehout = vuilboom (Rhamnus frangula)<br />
• rode kornoelje (Cornus sanguinea)<br />
• hulst (Ilex aquifolium)<br />
• hondsroos (Rosa canina)<br />
• (Europese) vogelkers (Prunus padus)<br />
Ook enkele middelgrote boomsoorten worden vaak gebruikt:<br />
• zwarte els (Alnus glutinosa)<br />
• lijsterbes (Sorbus aucuparia)<br />
• veldesdoorn = Spaanse aak (Acer campestre)<br />
• haagbeuk (Carpinus betulus)<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Opmerking:<br />
• geschikte soorten kunnen verschillen van streek tot streek.<br />
• plant geen soorten aan die het gewenste beheer niet verdragen, bijv. een houtkant met als doel de<br />
oogst van brandhout, wordt best aangelegd met soorten die het verdragen om in cyclussen tegen de<br />
grond afgezet te worden (bijv. hazelaar, sporkehout, rode kornoelje, sleedoorn, zwarte els ). Ook zijn<br />
er soorten die jaarlijkse snoei niet verdragen en dus beter niet in een haag geplant worden (bijv.<br />
gelderse roos, sporkehout, …).<br />
• menging van diverse soorten is om verschillende redenen interessant: het biologische evenwicht is<br />
verzekerd, de uitbreiding van ziekten wordt verhinderd en de beplanting is op landschappelijk vlak<br />
meer waardevol. Groepsgewijze menging krijgt de voorkeur, bij individuele menging moeten snel<br />
groeiende soorten kort gehouden worden.<br />
• afhankelijk van de voedselrijkdom en de vochttoestand kies je andere soorten.<br />
Aan de slag<br />
Algemene vuistregels bij het aanplanten van houtige KLE:<br />
• Kies plantsoen dat twee tot drie jaar oud is. Jongere stekken zijn veel te gevoelig. Oudere planten<br />
daarentegen zijn duurder en hebben een langere aanpassingsperiode nodig vooraleer ze beginnen te<br />
groeien. Voor terreinen waar veel nachtvorst voorkomt, kan best wat ouder plantsoen gebruikt worden.<br />
• Laat het plantgoed nooit met de wortels bloot liggen, want dan drogen de fijne wortels uit. Het zijn<br />
net deze wortels die belangrijk zijn opdat de struik snel zou aanslaan. Als het plantmateriaal niet<br />
onmiddellijk aangeplant wordt, kan het een tijdje ingekuild worden op een beschutte plaats. Dit<br />
betekent dat de planten samen in een ondiepe kuil gestopt worden, met een flinke laag aarde boven<br />
op de wortels.<br />
Als struiken of bomen niet onmiddellijk aangeplant kunnen worden, is het aangeraden ze in te kuilen<br />
(bron: Stubbe L. (links), Proclam (rechts)).<br />
• Voor de meeste struikensoorten maakt het niet uit of ze in het voorjaar of in het najaar worden<br />
geplant. Winterkale bomen en struiken met blote wortels worden best enkel in de rustperiode<br />
verplant. Het planttijdstip ligt dus tussen half november en half maart. Wintergroene houtachtige<br />
planten worden best in oktober verplant. Dan kunnen ze goed aanslaan en lopen ze minder gevaar<br />
om uit te drogen.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 3. Aanleg<br />
8 – 19
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 20<br />
• Plant in goede weer- en bodemomstandigheden. Vermijd het planten in perioden met sneeuw,<br />
vorst, droog, winderig of zonnig weer. Plant daarom op bewolkte dagen met weinig wind. Planten<br />
wanneer de grond kletsnat is, is ook niet goed. Doordat de grond dan verzadigd is met water krijgen<br />
de wortels van de stekken niet genoeg zuurstof om te kunnen groeien waardoor de wortels<br />
afsterven. Het plantgoed verzwakt hierdoor sterk en zal veel gevoeliger zijn voor ziekten.<br />
• Plantafstanden voor een haag en een heg: een haag of een heg wordt aangeplant op 1 of 2 rijen.<br />
De plantafstand varieert tussen 2 tot 3 planten per lopende meter. Voor bloeiende hagen wordt de<br />
afstand dikwijls groter genomen nl. 1 tot 1,50 m tussen de planten. Zodat elke plant voldoende ruimte<br />
heeft.<br />
1m<br />
X X X X<br />
25cm<br />
1m<br />
X X X X<br />
X X X<br />
• Plantafstanden voor een houtkant: een houtkant bestaat uit verschillende rijen struiken, soms<br />
gecombineerd met hoger opgaande bomen. Houtkanten zijn dus gewoonlijk een stuk breder dan<br />
hagen (minstens 3 m) en worden aangeplant in een driehoeksverband van 1,5 m.<br />
1,5 m<br />
X X X X<br />
1,5 m<br />
1,5 m<br />
X X X<br />
X X X X<br />
• Gebruik geen meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen in de heg, haag, houtkant of -wal, enkel<br />
pleksgewijze bestrijding van distels is toegelaten.<br />
• Bescherm de aanplant tegen veevraat. Plaats de afrastering op zo een afstand dat het vee wel aan de<br />
voet van de houtkant kan grazen, maar niet bij de bomen en struiken kan komen.<br />
Afrastering langs een houtkant (Bron: Van Paassen A. en Schrieken N, 1998).<br />
• Neem de regels van het Veldwetboek in acht: plant hoogstammige bomen niet dichter dan 2 m van<br />
de scheidingslijn met naburig perceel; hagen en laagstammen (lager dan 3 m) moeten op minstens<br />
een halve meter van de scheidingslijn geplant worden.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
1.4 Beheer<br />
Hagen en heggen<br />
Het eerste jaar na de aanplant zijn de jonge struiken nog niet opgewassen tegen een aantal onkruidsoorten.<br />
Sommige eenjarige onkruidsoorten groeien al snel meer dan een meter hoog en verstikken zo de<br />
aangeplante struiken. Het gebruik van herbiciden is sterk af te raden, vooral omdat het ook de geplante<br />
struiken aantast. Daarom is het aangeraden de grootste onkruiden met de hand te verwijderen. Komen<br />
er veel grassen voor, is schoffelen de beste oplossing. Dit hoeft allemaal niet veel tijd te kosten aangezien<br />
het enkel de bedoeling is de forse onkruiden en grassen naast de struiken te verwijderen. Laat<br />
de rest van de kruiden gerust staan. Van zodra de struiken groter zijn, overgroeien zij die kruiden wel.<br />
Komen er teveel windes en wikkes voor dan volstaat het enkele malen te maaien tussen de aangeplante<br />
struiken.<br />
Van oudsher, toen nog geen prikkeldraad gebruikt werd, moest een haag zo dicht zijn dat er geen beest<br />
door kon. Naast het reguliere snoeiwerk werden in de winter de hagen daarom gevlochten om zo de<br />
gaten in de haag dicht te maken. Men besefte toen dat hagen alleen kunnen blijven voortbestaan als ze<br />
regelmatig onderhouden worden. Goed beheer is dus van cruciaal belang.<br />
Voorkom achterstallig onderhoud. Bij achterstallig onderhoud groeien de afzonderlijke struiken uit hun<br />
gesnoeide vorm. Omdat ze dicht op elkaar staan is er een sterke concurrentie en vallen er gaten. Door<br />
plotselinge toename van licht (door uitval of sterke snoei) krijgen soorten als brandnetel, kleefkruid, hop<br />
en haagwinde de overhand, waardoor het houtige KLE verder verbrokkelt tot afzonderlijke struiken.<br />
Natuurlijke verjonging is dan niet meer mogelijk en wanneer er geen aanplant plaatsvindt, zal de haag of<br />
heg verdwijnen. Open plekken worden daarom best opgevuld met nieuwe aanplant.<br />
Bij achterstallig onderhoud moeten de te groot geworden struiken worden afgezet of geschoren. Is een<br />
heg bijvoorbeeld te hoog of te wijd uitgegroeid, dan kan deze best zo laag mogelijk worden afgezet en zo<br />
opnieuw regenereren. Oude stammen kunnen op 40 cm worden afgezet om verjonging te bereiken. De<br />
heg moet daarna zeker drie jaar lang beschermd worden tegen vee vraat. Hiervoor kan op ongeveer één<br />
meter afstand van de heg een afrastering geplaatst worden. Is het achterstallige onderhoud voldoende<br />
weggewerkt, dan kan de heg verder regulier beheerd worden. Dit beheer kan op verschillende manieren<br />
gebeuren:<br />
Het beheer van een strak geschoren haag: bij beuk of haagbeuk, soorten gebruikt voor de aanleg van<br />
een geschoren haag, groeit meestal 1 hoofdtak per plant uit die later de stam vormt. Op deze stam<br />
vormen zich veel zijtakken die regelmatig ingekort worden en zorgen voor een dichte haag. De hoofdtak<br />
wordt slechts getopt als de gewenste hoogte bereikt is.<br />
Geschoren haagaanplantingen kunnen ook op een andere manier uitgroeien, nl. door ze 1 à 3 jaar na het<br />
planten kort af te zetten tot op 10 cm boven de grond. Op die manier krijgen ze een betere uitstoeling<br />
van de plant, wat ervoor zorgt voor een dichtere haag. Het eerste jaar na afzet, krijgen ze een vormsnoeibeurt,<br />
waarbij de onderzijde steeds breder blijft dan de bovenzijde. Deze trapeziumvorm verzekert de<br />
onderste takken van voldoende licht waardoor de haag tot op de bodem gesloten uitgroeit.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer<br />
8 – 21
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 22<br />
Haag geschoren in trapeziumvorm (bron: Carette).<br />
Hagen worden bij voorkeur gesnoeid na de broedtijd, in de zomerperiode juli – augustus. Wanneer hagen<br />
2 keer per jaar gesnoeid worden, kan dit eens in juni en eens in de wintermaanden. Opgelet: volgens<br />
de wet moeten meidoornhagen tussen 1 november en 1 maart geschoren worden en dit met oog op de<br />
bestrijding van bacterievuur (MB 10 sept 2004 art. 2 § 1).<br />
De hoogte van een geschoren haag is afhankelijk van de functie en kan erg variëren. De ideale maten<br />
voor een maximale rijkdom aan soorten en aantallen vogels in een hagenrijk landschap blijken een<br />
hoogte van 1,40 m en een breedte van 1,20 m ter zijn. Ook vrij uitgroeiende heggen worden regelmatig,<br />
maar veel minder frequent gesnoeid (minder dan 1 keer om de 2 jaar).<br />
Bacterievuur op meidoornheg wordt verspreid door insecten die de bloemen bezoeken<br />
(bron: Bioweb KUL-Kortrijk (links), P. Verdonckt (rechts)).<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Het snoeien van hagen kan op verschillende manieren gebeuren, onderstaande tabel geeft een samenvatting<br />
weer van de mogelijke mechanische snoeiwijzen met hun voor- en nadelen.<br />
Vergelijking beheersmachines voor snoeibeheer hagen en heggen en randbeheer houtkanten en houtwallen<br />
(bron: Delarue & Willem).<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer<br />
8 – 23
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 24<br />
Links: een klepelmaaier, rechts: het sterk uitgerafelde effect van scheren van een haag met klepelmaaier<br />
(bron: Proclam, O. Dochy).<br />
Een slagmaaier aan het werk, duidelijk een beter resultaat (bron: RLH).<br />
De heggenschaar of scheerder met schijfmaaier haalt het beste resultaat<br />
(bron: Proclam).<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Beheer van een vrij uitgroeiende heg: het beheer van zo’n heg is in feite hakhoutbeheer: de struiken<br />
worden laag bij de grond afgezet, eens in de 5 tot 20 jaar. Toch kan de kapcylus of omlooptijd sterk<br />
variëren afhankelijk van o.a. de beschikbare ruimte en de in de heg staande soorten. Het hakhoutbeheer<br />
gebeurt altijd gefaseerd zodat de aanwezige fauna kan uitwijken naar het intacte deel van de heg. Hoger<br />
uitgegroeide bomen worden daarbij gespaard. Als er teveel overhangende takken zijn ontstaan, moet de<br />
heg aan de zijkant tussentijds wat worden gesnoeid.<br />
De hagendorser laat geen haag ongeschoren!<br />
Met deze slogan wordt een slagmaaier ingezet om de vele landelijke hagen in Haspengouw en<br />
Voeren te scheren. Land- en tuinbouwers, gemeenten en particulieren kunnen beroep doen op<br />
de hagendorser voor deze tijdrovende klus. Het gaat om een slagmaaier met een 8 m lange arm.<br />
De combinatie snijden, mulchen en in de haag blazen zorgt ervoor dat de werkzaamheden in één<br />
beweging gebeuren. De gesnoeide haag lijdt minder door het inscheuren of rafelen van de twijgen<br />
dan bij gebruik van bijv. een klepelmaaier.<br />
Meer info: hagendorser@telenet.be.<br />
Ook in de <strong>West</strong>hoek (<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>) gaat ’t Boerenlandschap vzw op een dergelijke manier aan<br />
de slag. Meer info: www.boerenlandschap.be.<br />
Links: hagendorser aan het werk in Haspengouw (bron: RLH).<br />
Rechts: Hagenscheerder van ’t Boerenlandschap (bron: ‘t Boerenlandschap).<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer<br />
8 – 25
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 26<br />
Houtkanten en houtwallen<br />
Het is erg belangrijk houtkanten en -wallen goed te onderhouden en met regelmaat af te zetten tot op<br />
de grond. Afzetten is nodig om ervoor te zorgen dat de struiken jonge scheuten blijven vormen en niet<br />
uitgroeien tot bomen. Bovendien herbergen oude hakhoutstoven een grote diversiteit aan fauna en flora.<br />
Diverse (korst)mossen zijn aan deze kapvormen gebonden en heel wat vogels, zoogdieren en insecten<br />
hebben precies de holen nodig die daarin te vinden zijn.<br />
De houtkant moet om de 5 tot 20 jaar afgezet worden op ongeveer 20 cm hoogte af. Dit gebeurt altijd<br />
gefaseerd zodat de aanwezige fauna kan uitwijken naar het intacte deel van de houtkant. Werk ook best<br />
niet op te kleine schaal (om te vermijden dat de vraatzucht van konijnen, hazen en reeën het uitlopen<br />
teveel verhindert), zodat verjonging voldoende kansen krijgt. Het groepsgewijs afzetten heeft ook als<br />
voordeel dat er voldoende licht op de stobben valt, wat teruggroei bevordert. Hierbij is het van belang<br />
buiten het broedseizoen (dit loopt van begin april tot augustus) te werken, dus best tussen 1 november<br />
en 1 maart. Om meer variatie te verkrijgen in de houtkant wordt er dikwijls voor gekozen om enkele<br />
hoogstammen (bijv. es, eik, …) te laten staan.<br />
Hakhoutbeheer gebeurt zowel met slag- als met zaaggereedschap. In principe is het resultaat na het<br />
gebruik van slaggereedschap beter: het snijvlak is gladder, waardoor de wonde beter heelt en de stobbe<br />
gemakkelijker opnieuw uitlopers kan vormen.<br />
Hakhoutbeheer (bron: Carette)<br />
Opmerking: voor het snoeibeheer van hagen en heggen en het randbeheer van houtkanten en houtwallen<br />
kunnen diverse werktuigen ingezet worden. Dit zijn allemaal aanbouwstukken voor grotere trekkers<br />
en worden in het natuur- en landschapsbeheer meestal ingezet op hydraulische armen – ook wel maaiarmen<br />
genoemd – voor een betere werkbereikbaarheid.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Voor de aanleg en onderhoud van kleine landschapselementen kunnen verschillende beheerovereenkomsten<br />
afgesloten worden, hieronder een overzicht:<br />
VLM beheerovereenkomst: aanplanten en onderhouden van houtige kleine<br />
landschapselementen.<br />
• gebruik geen bestrijdingsmiddelen in de haag, heg, houtkant of houtwal; plaatselijke bestrijding<br />
van distels mag wel.<br />
• gebruik geen meststoffen of slib van rioolwaterzuivering in de haag, heg, houtkant of houtwal.<br />
• verbrand snoeiafval op een veilige afstand (minstens 20 m) van de haag, heg, houtkant of<br />
houtwal.<br />
• het is niet toegelaten de natuurlijke plantengroei van de haag, heg, houtkant of houtwal te<br />
wijzigen. Planten die grenzen aan het houtig landschapselement mogen dus niet verbrand,<br />
vernietigd of beschadigd worden waardoor ze afsterven met mechanische of chemische<br />
middelen. Enkel als een jonge aanplant overwoekerd dreigt te worden, mag de vegetatie<br />
mechanisch gewijzigd worden.<br />
• het perceel waarop de haag, heg, houtkant of houtwal aangeplant is, moet 5 jaar lang (de<br />
looptijd van de beheerovereenkomst), op 1 januari, ononderbroken in gebruik genomen zijn.<br />
• gebruik bij de aanplant van een haag, heg, houtkant of houtwal enkel boom- en struiksoorten<br />
die vermeld zijn in een lijst met specifieke, streekeigen soorten.<br />
• verwijder de niet-streekeigen soorten uit de haag, heg, houtkant of houtwal.<br />
• het verwijderen van snoeihout moet gebeuren vóór 15 maart.<br />
• vul de gaten in de haag, heg, houtkant of houtwal op met gelijke soorten.<br />
• voorwaarden waaraan de aanplant moet voldoen:<br />
— de haag moet minstens 25 m lang zijn en de plantafstand hoogstens 0,5 m<br />
-— de heg moet minstens 25 m lang zijn en de plantafstand hoogstens 2 m<br />
-— de houtkant of houtwal mag hoogstens 10 m breed zijn en moet minstens een oppervlakte<br />
van 1,5 are beslaan. Het gebruikte plantgoed is minstens 0,4 m hoog, de bomen worden<br />
aangeplant in een driehoeksverband waarbij de maximale plantafstand 1,5 m is.<br />
1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer<br />
8 – 27
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 28<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen<br />
Gebaseerd op: Hermy & De Blust (1997), Trio (1998), Van Paassen & Schrieken (1998), Coremans (2003), Carette (2005),<br />
Heyvaert & Dooremont (2007), CHBeheer (2008), Joye et al. (2008)<br />
Bomenrijen zijn vrijwel altijd aangeplant door de mens, hoofdzakelijk langs wegen, dorpspleinen, oprijlanen,<br />
... De soorten die hiervoor gebruikt worden zijn zeer uiteenlopend. In <strong>Vlaanderen</strong> bestaan bomenrijen<br />
vaak uit populieren: deze hebben een grote impact op het landschapsbeeld maar qua biodiversiteit<br />
is de bijdrage eerder gering.<br />
Bomenrij, bestaande uit populieren zorgt voor een typisch landschapsbeeld (bron: O. Dochy).<br />
Daarnaast zijn ook knotbomenrijen typisch in <strong>Vlaanderen</strong>. De geschiedenis van knotbomen gaat ver<br />
terug, het leverde de mensen trouwens ook wat op. Daarnaast zijn knotbomen een landschapselement<br />
dat onlosmakelijk is verbonden met bepaalde Vlaamse streken, ze geven informatie over het historische<br />
gebruik van het landschap en bepalen in grote mate het karakter ervan. Hierdoor zijn knotbomen als landschapselement<br />
hoog gewaardeerd. Een knotbomenrij of slechts één indrukwekkend exemplaar brengt<br />
bijvoorbeeld afwisseling in een volledig open landbouwgebied.<br />
Van oudsher werden knotbomen in rijen aangeplant langs beken, wegen of perceelsgrenzen. Waar nog<br />
slechts één of enkele exemplaren staan, kan men vermoeden dat dit restanten zijn van oude rijen. Veel<br />
mensen associëren knotbomen onmiddellijk met wilgen. Maar ook andere boomsoorten zoals eik, es,<br />
els, iep, populier en haagbeuk worden geknot.<br />
Een knotboom is een boom waarvan de stam wordt ingekort tot 1 à 2 m boven de grond. Op de ingekorte<br />
stam vormt zich een min of meer bezemvormige krans van nieuwe takken. Wanneer deze takken<br />
regelmatig worden afgezet tot tegen de stam, ontstaat door vorming van wondweefsel op de snijvlakken<br />
een bolvormige verdikking (de knot). Daaruit groeien na het afzetten telkens weer nieuwe takken<br />
door het uitlopen van de zogeheten slapende knoppen. De knotboom is dus geen soort op zich, maar<br />
een cultuurboom gevormd door de mens.<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen<br />
8 – 29
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 30<br />
Er zijn 3 knotvormen te onderscheiden:<br />
• knotvorm: wordt op een hoogte van 2 m ingekort en onderhouden (om te beletten dat het vee de<br />
jonge loten zou opeten).<br />
• stoelvorm: wordt ingekort op de hoogte van 0,5 m.<br />
• stoofvorm: worden periodiek afgezet tot bijna helemaal tegen de grond (± 10 cm boven de grond).<br />
Solitaire bomen kunnen veel informatie geven over de geschiedenis van het landschap. Ze vertellen<br />
waar ooit een boerderij heeft gestaan of waar vroeger een geriefbosje heeft gelegen. Ze merken oude<br />
vergaderplaatsen of in sommige gevallen zelfs plaatsen van rechtspraak. Bij nader toezien zal men aan<br />
hun voet dikwijls ook een kapel, menhir of rustbank vinden. Alleenstaande bomen zijn gewoonlijk geen<br />
toevallige resten van een bos of houtkant. Dikwijls is een alleenstaande boom van een bijzondere soort,<br />
die afwijkt van de andere soorten in de omgeving en heeft hij een respectabele leeftijd.<br />
2.1 Natuurwaarde<br />
Zoals eerder al aangehaald zijn houtig begroeiingen voor alle dierengroepen van betekenis.<br />
De knot van de boom stoelt in de loop der jaren uit en vormt als het ware een eerste verdieping waarop<br />
zich in de herfst afgevallen takken en bladeren verzamelen. Deze verteren tot waardevolle humus. Zo<br />
ontstaat een kiemplaats voor tal van planten. Onderzoek heeft aangetoond dat bijna 200 plantensoorten<br />
kunnen worden aangetroffen op een knotwilg. Doordat gedeelten van de knot wegrotten, ontstaan<br />
holten in de knotboom. Deze holten vormen ideale nest- en schuilgelegenheid voor tal van dieren.<br />
Tal van dieren maken gebruik van KLE (bron: P. Verdonckt).<br />
De steenuil is o.a. afhankelijk van de aanwezigheid van knotbomen, maar ook andere holenbroeders<br />
zoals de holenduif, grote bonte specht, torenvalk, ringmus, ... en kleine zoogdieren zoals vleermuizen en<br />
kleine marterachtigen maken gebruik van de holtes en spleten. Insecten, waaronder torren en kevers,<br />
gebruiken de knotwilg als vaste stek en vinden er hun voedsel, terwijl hommels en bijen deze precies<br />
opzoeken in het vroege voorjaar om zich te goed te doen aan het eerste stuifmeel in de wilgenkatjes.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Tenslotte fungeren knotbomenrijen net als heggen, hagen en anderen lijnvormige landschapselementen<br />
als corridor, waarlangs dieren zich verplaatsen. Alleenstaande knotbomen of andere solitaire bomen<br />
fungeren dan eerder als stapstenen in het landschap<br />
Verschillende KLE maken deel uit van een groter netwerk (corridors) waarlangs dieren kunnen migreren (bron: O. Dochy).<br />
Bomenrijen en solitaire bomen bezitten grotendeels dezelfde functies als knotbomen(rijen). Maar omdat<br />
solitaire bomen een extra cultuurhistorische waarde hebben, worden ze gespaard op momenten dat<br />
in de omgeving andere bomen verdwijnen. Daardoor is een oude solitaire boom nogal eens het enige<br />
‘oude hout’ in een gebied. Dat vergroot de ecologische waarde want allerlei vogelsoorten hebben voor<br />
hun voedsel of voor nestgelegenheid een oude boom nodig. Daarenboven zijn solitaire bomen vaak<br />
eiken en linden en hebben ze een grote natuurwaarde: het zijn inheemse bomen met een grote rijkdom<br />
aan organismen die zich gespecialiseerd hebben op deze boomsoorten. Zo kunnen zich o.a. uitgebreide<br />
gemeenschappen van korstmossen op oude stammen bevinden.<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 1. Natuurwaarde<br />
8 – 31
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 32<br />
2.2 Landbouwwaarde<br />
Bomenrijen en solitaire bomen<br />
In de landbouw vervulden bomenrijen grotendeels dezelfde functies als knotbomenrijen en houtkanten.<br />
Ze werden gebruikt als perceelsscheiding, als bestrijding tegen erosie, als veekering, als schaduwplaats<br />
voor het vee, als natuurlijke drainage, als windscherm, ... Daarnaast werden ze, behalve voor brandhout,<br />
ook aangewend voor ambachts-, gerief- en bouwhout.<br />
Solitaire bomen werden gebruikt als richtbakens in het landschap. Ze werden vaak op de hoek van een<br />
perceel aangeplant om de scheidingslijn duidelijk zichtbaar te maken. Verder hebben ze grotendeels<br />
dezelfde betekenis voor de landbouw als de bomenrijen.<br />
Knotbomen<br />
Afhankelijk van de boomsoort werd het hout van knotbomen voor verschillende doeleinden aangewend.<br />
Het meest bekend is het gebruik van het geoogste hout als brandhout, voor bakovens waarin de twijgenbundels<br />
heel wat hitte leverden en de dikkere blokken dienden om de warmte op peil te houden. Ook<br />
werd het hout aangewend voor allerlei geriefhout (stelen voor handgereedschap (vooral knotes bleek<br />
hiervoor geschikt), hekwerk weidepalen, staketsels voor hooimijten, ... ). Wilgenklompen bleken daarnaast<br />
warmer te zijn dan deze van berk, steviger dan deze van populier en bleken een hoge slijtvastheid<br />
en gering absorptievermogen te bezitten wat hen de tot de beste keus maakte. Verder werden wissentenen<br />
gebruikt voor allerlei vlechtwerk zoals manden en korven en vandaag de dag voor omheiningen in<br />
de tuin en dergelijke. De schil werd gebruikt bij het looien van leer en de dunste twijgjes konden dienen<br />
om bezems mee te maken. Knotbomen bleken bovendien een medicinale werking te bezitten: aftreksels<br />
van bladeren en bast bleken bloedstelpend en pijnstillend te werken. Tot op vandaag wint men salicylzuur<br />
uit wilgen om te gebruiken in onze moderne pijnstillers. Het loof van de knotbomen werd tenslotte<br />
in sommige gevallen geoogst als loofvoedering voor het vee. Boomloof heeft een voedingswaarde vergelijkbaar<br />
met deze van hooi, en vooral bij misoogsten in de landbouw werd het loof tot aan de Eerste<br />
Wereldoorlog als stalvoedering aangewend om het vee de winter te laten doorkomen.<br />
Naast het geoogste hout kende en kent ook de boom zelf heel wat toepassingen in de landbouw. Wilgen<br />
slorpen bijzonder veel water op met hun uitgebreid wortelstelsel en worden dan ook vaak aangeplant als<br />
natuurlijke drainage langs grachten, maar ook als oeververstevigingen ter erosiebestrijding. Aangeplant<br />
langs weides bieden ze met hun dichte pruik van takken en twijgen bescherming aan het vee tegen de<br />
felle zon, harde wind, slagregens of hagel. Ze doven net zoals hagen, heggen en houtkanten de wind uit<br />
die anders vrij spel krijgt over het vlakke grasland. Zoals eerder al gezegd brengt dit een opbrengstvermeerdering<br />
met zich mee voor het achterliggende gewas. Sommige soorten, zoals els, kunnen via hun<br />
wortels extra stikstof vasthouden in de bodem, zodat ze als natuurlijke bemester optreden.<br />
Vandaag wordt het aanplanten van bomen in landbouwgebied op verschillende manieren aangemoedigd.<br />
Via landschapsbedrijfplannen, beheersovereenkomsten voor KLE (VLM) en subsidies via gemeenten<br />
worden heel wat bomen aangeplant op en rond het landbouwbedrijf.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
2.3 Aanleg<br />
Bomenrijen en solitaire bomen<br />
Bij de aanplant van bomen is het belangrijk rekening te houden met een aantal zaken zoals het type<br />
plantgoed, de plantperiode, de plantplaats en de plantwijze.<br />
• Welk plantgoed?<br />
Zoals eerder vermeld is het aanbevolen om streekeigen soorten te gebruiken die aangepast zijn aan<br />
de waterhuishouding, klimaat, ziekten en plagen. Soorten die voedsel bieden aan vogels en insecten<br />
zijn extra aantrekkelijk. Ook de plaats waar de boom zal komen, speelt een belangrijke rol in de keuze<br />
van het plantgoed. De maat van het plantgoed wordt vooral beïnvloed door:<br />
• het beschikbare budget voor aanplant en nazorg.<br />
• de plantstress die de boom aan kan.<br />
• de wens om snel effect te hebben.<br />
• het risico op beschadiging (kleine bomen zijn gevoeliger).<br />
Kleine maten van plantgoed zijn meestal goedkoper en relatief gemakkelijk aan te planten, maar vragen<br />
veel nazorg (langere begeleidingssnoei, vrijmaken boomspiegel, …). Het duurt ook lang alvorens<br />
het eindbeeld benaderd wordt. Grote maten geven sneller effect maar zijn duurder om aan te kopen,<br />
moeilijker handelbaar en dus ook duurder om te vervoeren en te planten. Ongeacht de grootte van de<br />
wortelkluit gaat proportioneel meer wortelmassa verloren bij grotere maten. Daarom lijden deze meer<br />
onder verplanting en slaan ze ook moeilijker aan. Het is dus zeker niet aangewezen om het grootste<br />
en duurste plantgoed aan te kopen.<br />
Voor elke situatie moet er echter een specifieke keuze gemaakt worden. Gebruik bijv. voor de aanplant<br />
van solitaire bomen plantgoed met een stamomtrek van 8 à 10 cm. Gebruik voor boomgroepen<br />
en –rijen jonge bomen met een stamomtrek van 10 à 12 cm.<br />
• Wanneer best planten?<br />
Winterkale bomen en struiken met blote wortels worden best in de rustperiode geplant, tussen half<br />
november en half april. Er wordt bij voorkeur geplant bij zacht en vochtig weer. Perioden met vorst,<br />
sneeuw, felle zon, droge oosten- tot noordenwind en een erg natte bodem zijn ongeschikt om goed<br />
plantwerk te kunnen leveren. Het ideale planttijdstip ligt hierdoor tussen half november en half december.<br />
Dan is er nog weinig vorstgevaar, het wortelstelsel wordt dan tijdens de winter goed omgeven<br />
door inspoelende gronddeeltjes en de wortels kunnen zich dan onmiddellijk na de winter ontwikkelen.<br />
Dit vormt een ideale uitgangspositie voor de plant om in de lente uit te lopen.<br />
Wintergroene houtachtige planten worden best in oktober geplant. Dan kunnen ze goed aanslaan en<br />
lopen ze minder de kans om uit te drogen door vorst.<br />
Wanneer de bomen niet onmiddellijk worden aangeplant, is het best ze in te kuilen (zie onderstaande<br />
figuur). Dit betekent dat de planten samen in een ondiepe kuil worden gestopt, met een flinke laag<br />
aarde boven op de wortels. Laat plantgoed nooit met blote wortels, onbeschermd liggen, nadat het<br />
uit de kwekerij of het tuincentrum komt. De wortels mogen in geen geval uitdrogen. Ook tijdens het<br />
vervoer moeten de wortels zorgvuldig beschermd worden tegen uitdrogen, bijv. met een vochtige<br />
jutezak of –doek.<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 2. Landbouwwaarde — 3. Aanleg<br />
8 – 33
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 34<br />
• Waar planten?<br />
Inkuilen van bomen (bron: Carette (links), Proclam (rechts)).<br />
Het is erg belangrijk goed te overwegen waar men een boom wil aanplanten. Houd in eerste plaats<br />
rekening met het omliggende landschap. Plant niet zomaar een boom in open weide- of akkergebied,<br />
want dit kan nadelig zijn voor het voorkomen van weide- of akkervogels die sterk gebonden zijn<br />
aan dergelijke open landschappen. In weidevogelgebieden (broedgebieden van kievit, tureluur, grutto,<br />
…) kan opgaande beplanting een biotoopverstoring betekenen. Weidevogels verkiezen immers<br />
een open landschap en hoge bomen betekenen daarenboven een uitkijkpost voor nestrovers zoals<br />
kraaien. Het landschappelijke streefdoel is dan ook een open landschap open te houden.<br />
Men moet ook rekening houden met de het ruimtebeslag van een volwassen boom. De kruin kan afhankelijk<br />
van de soort een omtrek van 10 tot 20 m bedragen. Daarnaast hebben sommige bomen een<br />
penwortel (es en eik), terwijl andere meer oppervlakkig wortelen (beuk, populier, kerselaar en wilg).<br />
Dit maakt hen meer of minder geschikt om dicht bij een gebouw aan te planten.<br />
Voor bomenrijen als laan wordt over het algemeen een plantafstand van 7 à 9 m gehanteerd, terwijl<br />
voor bomenrijen als groenscherm een tussenafstand van 2 à 4 m wordt gebruikt.<br />
• Hoe planten?<br />
Bij het planten van een boom worden veel fouten gemaakt met de plantdiepte. Bomen worden vaak<br />
te diep geplant. Algemeen geldt dat het plantenmateriaal steeds op dezelfde diepte moet zitten als in<br />
de kwekerij, met de wortelhals boven het maaiveld (zie onderstaande figuur). Boomwortels groeien<br />
in de bovenste bodemlagen omdat daar het meeste neerslagwater en voedingsstoffen te vinden zijn.<br />
Al is de boom slechts enkele centimeters te diep geplant, kunnen de boomwortels in de problemen<br />
geraken. Dit komt omdat het voor de meeste bomen onmogelijk is om nieuwe wortels te vormen op<br />
de wortelhals of het onderste gedeelte van de stam als ze te diep geplant worden.<br />
Wanneer geplant wordt op slechte grond, wordt het plantgat meestal wat groter gemaakt en wordt<br />
er vóór het planten wat goede grond in de kuil geworpen. Gebruik ook steunmateriaal: plaats 1 of 2<br />
boompalen en bevestig de boom hier met steunband aan vast. Houd hierbij rekening met de overheersende<br />
windrichting.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Het planten van en boom met steunpaal en greppel<br />
(bron: A. Van Paassen en N. Schrieken N).<br />
Bescherm de bomen ook tegen veevraat en leg zonodig een greppel aan om concurrentie met<br />
naburige landbouwgewassen tegen te gaan (zie onderstaande figuur). Bij volwassen bomen kan het<br />
ook nodig zijn de wortelzone af te zetten voor vee om bodemverdichting en wortelbeschadiging door<br />
trappelend vee tegen te gaan.<br />
Bescherming van bomen tegen veevraat<br />
(bron: Carette).<br />
Links 2 foute voorbeelden , rechts een voorbeeld van een goede boombescherming tegen veevraat<br />
(bron: Proclam).<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 3. Aanleg<br />
8 – 35
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 36<br />
Naast veevraat is maaischade een veel voorkomende oorzaak van een slechte groei of zelfs sterfte (zie<br />
onderstaande figuur). Dit zorgt er immers voor dat de bomen vroegtijdig moeten vervangen worden. De<br />
kans op schimmel- en insectenaantastingen vergroot sterk. Hoe onschuldig de maaischade ook lijkt, het<br />
is één van de meest voorkomende beschadigingen van bomen die in gras staan.<br />
Wortelrot als gevolg van maaischade (bron: RL Houtland).<br />
Knotbomen<br />
De laatste jaren worden knotbomen alsmaar beter onderhouden en worden er, onder impuls van allerlei<br />
subsidies, steeds meer knotbomen aangeplant. Als men de knotbomen wil behouden in het landschap is<br />
het van groot belang, om daar waar het kan, nieuwe rijen aan te planten.<br />
Het aanleggen van nieuwe knotbomenrijen met wilg gebeurt het best langs beken, kreken of op natte<br />
gronden. Planten, poten (takken van + 7 cm dik en 2,5 à 3 m lang) of stekken (éénjarige twijgen van 1 à<br />
2 cm dikte) kan vanaf de bladval tot in maart. De plantafstand in de rij varieert van 6 tot 8 m.<br />
Andere knotbomen zoals bv. knoteik kunnen worden aangeplant op perceelsgrenzen.<br />
Enkel knotbomen van populier en wilg gepoot met een tak. In het geval van poten wordt er in de winterperiode<br />
(van november tot februari) een gezonde groeiende tak van een vijftal cm dik afgekapt of -gezaagd.<br />
Alle zijtakken en de top worden verwijderd totdat een kale tak van 2,5 tot 3 m overblijft. Om het<br />
wortelen te vergemakkelijken snijd je overlangs een aantal stroken schors af aan het gedeelte dat later in<br />
de grond komt en leg je de tak enkele maanden met het ondereinde in het water (bijvoorbeeld van een<br />
veedrinkpoel). Begin maart kan de poot dan geplant worden. De poot komt ongeveer 80 cm diep in de<br />
grond. Aan de dikke onderkant van de poot wordt er best langs 1 kant wat hout afgekapt, zodat er een<br />
soort spie ontstaat. Hierdoor is de poot beter verankerd in de bodem en wordt voorkomen dat de poot<br />
in het plantgat gaat draaien onder invloed van de wind. Het is belangrijk altijd gebruik te maken van jong<br />
pootgoed om het risico op watermerkziekte te verkleinen.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
2.4 Beheer<br />
Bomenrijen en solitaire bomen<br />
Onderhoud van de plantspiegel: de ruimte rondom de voet van een boom of struik wordt best vrijgehouden<br />
van diepwortelende grassen en onkruiden. Dit is vooral van belang tijdens de eerste jaren na de<br />
aanplant. Daarna moet de boom zichzelf kunnen redden. Gebruik hiervoor echter geen bestrijdingsmiddelen<br />
in de omgeving van de boom, maar verwijder de onkruiden op een mechanische wijze.<br />
Het is van groot belang dat de boom, als hij eenmaal volwassen is, gezond, sterk en vitaal is. Dat hangt<br />
af van vele factoren, waarvan een goede groeiplaats wellicht de belangrijkste is. Daarnaast is echter ook<br />
van belang dat de takvrije stam solide en gezond is, niet ingerot en zonder geweldige snoeiwonden. Dit<br />
kan bereikt worden door de boom in zijn ontwikkeling te begeleiden.<br />
Daarnaast is ook in sommige gevallen bepaalde vormsnoei nodig: opkronen of opsnoeien van bomen.<br />
Alle bomen die in het stedelijk groen of in het landschappelijke gebied worden aangeplant hebben een<br />
bepaalde functie (bijv. aankleding, sfeerbepaling, wegbegeleiding, …). In sommige gevallen is het gewenst<br />
dat de boom over een bepaalde lengte vrij is van takken of dat hij een takvrije stamlengte heeft.<br />
Bij bomen langs of rond gebouwen, langs wegen, oprijlanen, … worden de (zij)takken die de doorgang<br />
belemmeren dus best geregeld verwijderd. Ook omwille van de maaiwerken die moeten uitgevoerd<br />
worden in het kader van ecologisch bermbeheer is het van belang de doorgang vrij te houden.<br />
Zaag deze, vanaf de stam bekeken, direct achter het einde van de takkraag zo glad mogelijk af. Verwijder<br />
ook de zware dode takken om schade door vallend hout te voorkomen.<br />
Een voorbeeld van hoe het niet moet<br />
(bron: O. Dochy).<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer<br />
8 – 37
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 38<br />
2 e zaagsnede<br />
breukvlak<br />
1 e zaagsnede<br />
voorkomt<br />
inscheuren<br />
3 e zaagsnede<br />
Het verwijderen van een dikke tak (bron: Stubbe & Hendriks).<br />
Om de boom vorm te geven, kan men in het eerste jaar na aanplant de zijtakken inkorten tot 20 à 30 cm<br />
van de harttak3 . Door dit het jaar daarop te herhalen en de takken die uit het snoeivlak zijn gegroeid in<br />
te korten, kan men de boom vorm geven. Dergelijke vormsnoei is echter niet noodzakelijk. Bij solitaire<br />
bomen in graslanden of akkers wordt de voorkeur gegeven om de kruin van de boom zoveel mogelijk<br />
met rust te laten. Wat wel van belang is, is om dubbele groeipunten weg te snoeien en de boom op die<br />
manier een hoofdrichting te geven.<br />
Een basisregel bij het snoeien waarmee steeds rekening moet gehouden worden is dat nooit meer dan<br />
20% mag worden weggesnoeid. Anders leidt dit tot te veel bladverlies.<br />
Knotbomen<br />
Knotbomen worden gekapt om de 6 à 10 jaar. Vaker knotten put de boom te erg uit, door minder<br />
frequent knotten kan de boom open scheuren. Voorkom dus achterstalling onderhoud.<br />
Knotbomen met achterstallig onderhoud (bron: O. Dochy).<br />
Een eenvoudig regeltje om de knothoogte te bepalen, is om de stomp zo hoog te laten staan als de<br />
tak dik is. Op die manier zijn er voldoende slapende knoppen aanwezig die in de lente terug uit kunnen<br />
lopen. Het knotten gebeurt in de periode dat er geen bladeren aan de takken staan en wanneer het niet<br />
kouder is dan - 5 °C.<br />
3) Harttak: dit is de centrale tak van de boom die in feite de stam en het verlengde ervan vormt.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Onderhoudsschema van een knotwilg of –populier (bron: Van Paassen en Schrieken).<br />
Knotten van een knotboom die eerder werd gestikt (bron: Proclam)<br />
In het tweede groeiseizoen na het knotten, worden de takken best uitgedund tot 6 à 12 goed geplaatste<br />
en sterk ontwikkelde takken. Op die manier gaat er geen energie verloren in kleine takjes die na verloop<br />
van tijd toch afsterven door gebrek aan licht. Zorg ervoor dat het kapvlak glad is en een gewenste vorm<br />
krijgt. Liefst schuin, zodat het water gemakkelijk kan afvloeien. Horizontale snijvlakken bevorderen de inrotting<br />
en kunnen de levensduur van de boom verkorten. In een knotrij is het niet interessant alle bomen<br />
hetzelfde jaar te knotten. Op die manier blijft het landschap afwisselend en blijft er voor dieren toch nog<br />
voldoende nest- en schuilgelegenheid.<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer<br />
8 – 39
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 40<br />
Niet alle bomen worden op hetzelfde moment geknot (bron: O. Dochy).<br />
Het beheer van knotbomen wordt momenteel meestal manueel met hand- of kettingzagen uitgevoerd.<br />
Dit vraagt veel werk, waarbij men vaak vrijwilligers inschakelt om de kosten te drukken. De mechanisatie<br />
van het knotten zou dan ook een verlichting voor de arbeidskosten en –inspanningen betekenen,<br />
naast meer veiligheid. Voor die mechanisatie moet vooral heil gezocht worden in principes die voor de<br />
bosbouw ontwikkeld zijn; geen enkele constructeur heeft zich tot nog toe op de mechanisatie van knotten<br />
gericht. Deze machines zijn veelal nog niet uitgetest op knotbomen. Dit moet dan ook nog verder<br />
onderzocht worden. Sowieso vormt knotbeheer een van moeilijkste onderdelen die te mechaniseren<br />
zijn, vooral wegens de moeilijke bereikbaarheid van de knotbomen en de mogelijke schade die het zware<br />
materieel aan het terrein kan aanbrengen. Dit is enkel interessant in gebieden waar veel knotbomen<br />
dicht bij elkaar staan.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
Wat met de houtopbrengst?<br />
Gebaseerd op: <strong>Provincie</strong>bestuur <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> (2004), Carette (2005).<br />
De tijd dat hout per definitie functioneel was als brand- of geriefhout is voorbij. Toch zijn er nog tal van<br />
mogelijkheden om snoeihout en/of groenafval handig te benutten:<br />
• Houtopbrengst als geriefhout: enkele hedendaagse toepassingen:<br />
— weidepalen van tamme kastanje of zomereik: hakhout van tamme kastanje levert zeer<br />
kwalitatieve weidepalen met lange levensduur op. Ook gekloofde zomereik is zeer duurzaam<br />
voor toepassingen in de grond.<br />
— wilgentenen als natuurlijke oeverversteviging: bundels met wilgentenen worden geplaatst tussen<br />
de kantplanken die de golfslag van het water breken en voorkomen dat de oever afbrokkelt. De<br />
wilgentenen betekenen door hun bedekking van de oever een eerste stabilisatie en leggen na<br />
het wortelen de oever nog verder vast.<br />
Gebruik van de opbrengst als geriefhout (bron: RL Meetjesland).<br />
• Houtopbrengst als brandhout: het gewonnen hout kan, al dan niet na verhakselen, worden verbrand<br />
in verwarmingsketels of houtkachels voor het verwarmen van serres of gebouwen.<br />
Het hout kan verhakseld worden en vervolgens dienen als brandstof in<br />
hoogtechnologische verbrandingsketels (bron: Proclam).<br />
• Houtopbrengst als bron van nieuw plantgoed: de grotere takken (minstens 3 m) van wilgen en<br />
populieren kunnen gebruikt worden als pootgoed om bestaande bomenrijen aan te vullen.<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer<br />
8 – 41
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 42<br />
Hout van wilg of populier kan dienen als nieuw pootgoed (bron: P. Verdonckt).<br />
• Houtopbrengst voor aanleggen van een takkenhoop (-mijt) of een houtril: mogelijkheid tot<br />
natuurvriendelijke aanwending. Fijne onbruikbare takken en stronken worden hiervoor gebruikt. Beide<br />
zijn goedkope manieren om snoei- en ander hout te verwerken en tegelijk de natuur een handje toe<br />
te steken, want ‘dood hout brengt nieuw leven’. Zeer vele micro-organismen leven van dood,<br />
organisch materiaal, hiervan profiteren op hun beurt allerlei insecten en vogels van. Bovendien<br />
ontstaan er perfecte nest- en schuilplaatsen voor allerlei organismen. De opbouw van een takkenhoop<br />
gebeurt zo dat de dikke takken meestal onderaan worden gelegd met er bovenop de dunnere takken<br />
(een takkenhoop van bijv. 20 m lang en 1,5 m hoog biedt al heel wat schuilgelegenheid voor vele<br />
dieren).<br />
Een takkenhoop biedt schuilgelegenheid voor tal van dieren (bron: Proclam).<br />
Bij een houtril wordt het hout geschikt tot een muurtje. Hiervoor worden de takken in de lengte op<br />
elkaar gelegd tussen geschrankte verticale palen, tot een hoogte van maximum 1,5 m. Onderaan liggen<br />
de dikkere takken, bovenaan het fijnere hout. Beide systemen leven waardoor ze na verloop van tijd door<br />
vertering inzakken, zodat plaats vrijkomt voor nieuw materiaal.<br />
Module 8 Houtige kleine landschapselementen<br />
• Houtopbrengst in het composteringsproces: toevoegen van hakselhout en ander houtafval is cruciaal<br />
voor een goed composteringsproces. Er kan een broeihoop opgebouwd worden met het grofste<br />
materiaal aan de onderzijde zodat het overtollige vocht kwijt kan en er beluchting is aan de onderzijde<br />
van de broeihoop. Boven op deze laag kan organische afval gebracht worden. Het resultaat is een<br />
zeer kwalitatieve bodemverbeteraar.<br />
Hout wordt dikwijls gebruikt in de compostering als structuurmateriaal (bron: Proclam).<br />
• Gehakseld hout als bodemdeklaag: gehakseld hout kan dienst doen als deklaag in plantsoenen, in<br />
paden of als natuurlijke bestrijding tegen onkruid. Let op! Teveel gehakseld hout kan op termijn leiden<br />
tot vestiging van ruigtekruiden door de trage verrijking van de bodem.<br />
Hout wordt dikwijls gebruikt in tuinen en parken om bodems te bedekken en zo minder onkruiddruk te ondervinden<br />
(bron: RL Meetjesland).<br />
2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer<br />
8 – 43
REFERENTIES<br />
<strong>Leren</strong> <strong>beheren</strong><br />
8 – 44<br />
REFERENTIES<br />
Bastiaens et al., 2006. Inheemse bomen en struiken in Nederland en <strong>Vlaanderen</strong>; herkenning, verspreiding,<br />
geschiedenis en gebruik. Uitgeverij Boom, Boom, Nederland.<br />
Bervoets K., 2008. Nieuwe perspectieven voor beheersresten. Natuurpunt, Mechelen.<br />
BoBol, 2007. BoBoL Brochure - Boeren Bouwen aan het Landschap. BoBol, <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Billeau C., Cocquyt K., Coopman F., sd. Hagen houtkanten en houtwallen. Vlaamse bosbouwvereniging, Gontrode.<br />
Carette J., 2005. Cursus Agrarisch Natuurbeheer. Katho Roeselare Bachelor Agro- en Biotechnologie, Roeselare.<br />
CHbeheer, 2008: beheer KLE’s.<br />
Downloadbaar op: www.chbeheer.nl<br />
Coremans J., 2003. Cursus knotten. Educatief bosbouwcentrum Groenendaal vzw, Groenendaal.<br />
Delarue S., Willem J., 2006. Mechanisatie van het landschapsbeheer. Werktuigen voor het beheer van opgaande<br />
kleine landschapselementen,(oever)bermen en recreatiepaden. IKC, Groenmanagement, <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Dochy O. & Hens M., 2005. Van de stakkers van de akkers naar de helden van de velden. Beschermingsmaatregelen<br />
voor akkervogels. instituut voor Natuurbehoud ism provinciebestuur <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Brugge.<br />
Haesen P., Lemaire G., Stryckers P., Van Huylenbroeck G., 2005. Landbouwnatuurgids. CVN en VILT met steun<br />
van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, cel NME&I, Brussel.<br />
Hermy M. & De Blust G., 1997. Punten en lijnen in het landschap. Uitgeverij Van de Wiele, Brugge.<br />
Heyvaert J. & Dooremont I., 2007. Knotbomen onder de loep. Regionaal landschap Zenne, Zuun en Zoniën<br />
vzw, Gaasbeek.<br />
Joye T., Ramaekers J., Van Herp P., De Wael J., Geerts P., Schauvliege M., 2008. Technisch Vademecum<br />
Bomen, Harmonisch groen- en parkbeheer. Agentschap voor Natuur en Bos, Brussel.<br />
MVG (sd). Code van goede landbouwpraktijken NATUUR. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;<br />
Administratie land- en tuinbouw, Afdeling Land- en Tuinbouwvorming, Brussel.<br />
<strong>Provincie</strong>bestuur <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, 2004. Plantgoed, voor meer streekeigen soorten. <strong>Provincie</strong>bestuur<br />
<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Sint-Andries.<br />
Serlet L., Cardoen R., Stubbe L, Marrecau E., Dezeure L., Scholaert R., Clarysse K., 2006. Erosie bestrijden,<br />
landschap beschermen. Proeftuin Nieuws, <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Stubbe L., Hendriks K., 1992. Behaag het landschap.<br />
Trio P., 1998. Knotten en snoeien van bomen. Het afleggen van struiken.<br />
Van Paassen A. en Schrieken N. (Landschapsbeheer Nederland) 1998. Handboek Agrarisch Natuurbeheer.<br />
VLM 2009: Beheerovereenkomsten.<br />
Downloadbaar op www.vlm.be.<br />
Wynhoff et al., 1999. Veldgids Dagvlinders. KNNV Uitgeverij, Zeist & De Vlinderstichting, Wageningen.<br />
Met bijzondere dank aan Wim Massant (Inverde) voor het nalezen van deze moduletekst.