Politieke participatie en beleid.pdf - Prof. dr. AFA Korsten
Politieke participatie en beleid.pdf - Prof. dr. AFA Korsten Politieke participatie en beleid.pdf - Prof. dr. AFA Korsten
vakbeweging tot milieu en van lagere overheden tot "Brussel". Dankzij dit fenomeen kunnen regering en parlement als ze hun vak verstaan juist comfortabel hun eigen plan trekken’. Olson zou zo’n redenering over rivaliteit maar conservatieve romantiek noemen (VN, 210398: 17). Geconcentreerde lobbies en niet geconcentreerde lobbies Kamerlid Rik van der Ploeg meent daarentegen dat er een onderscheid nodig is tussen geconcentreerde lobbies en niet geconcentreerde lobbies (VN, 210398). Tot de geconcentreerde lobbies rekent hij het ‘groene front’, althans in het verleden. Ze kunnen de afweging wel degelijk scheef trekken. Maar gold dit niet vooral voor het verleden, toen er nog een groen front was? Ook in de jaren negentig zien we nog scheeftrekking. Een voorbeeld hiervan zou men de technolease kunnen noemen, waarbij Philips grote voordelen verwierp (Banning en Meeuws, 1998). Van Schendelen repliceert: ‘Maar kijk nu naar de praktijk van de Europese Unie in Brussel. Daar wordt elk dossier in een andere arena uitgevochten en is de winnaar van gisteren de verliezer van vandaag. De winnaar moet je niet per definitie zien als een sterke speler. Net zomin als de verliezer een zwakke is. Dat onderscheid maakt Olson niet. De milieubeweging is een zwakke organisatie, maar een regelmatig winnaar. Shell is sterk, maar heeft nauwelijks manoeuvreerruimte. Kijk in Nederland ook eens naar het VNO-NCW, de werkgeversclub. Die is te groot om iets te willen, laat staan te winnen. Als Blankert (in 1998 VNO-voorzitter) voor lastenverlichting pleit, krijgt hij het onmiddellijk aan de stok met Albert Heijn en de bouwaannemers. Die roepen: schei uit, Blankert, dat kost ons centen. Ik geloof in polyarchie en Olson niet’ (VN, 210398). Overige kritiek op Olson Op de theorie van Olson is ook kritiek te uiten. a Een kritiek op de theorie van Olson is dat deze de opkomst van bepaalde solidariteitsgroepen als Amnesty International niet kan verklaren (Lulofs, 1978: 430; Tromp, 1993). De leden daarvan zij geen belanghebbende en behalen ook geen individueel voordeel. Olson blijft econoom en kan met sociologische aspecten van gedrag, zoals de binding van individuen aan groepen niet goed uit de voeten (zie ook Ester en Leeuw, 1978). b De theorie kan ook de gang naar de stembus van burgers niet verklaren, want de individuele stem levert meestal niet de doorslag. Burgers laten zich bij de beslissing tot wel of niet stemmen niet leiden door een individuele positieve kosten-batenbalans (zie Van Winden, 1995; Van Mierlo, 1984, 1989). c Verder heeft Olson geen oog voor entrepreneurs die een groep oprichten en na succes van de groep voordeel verkrijgen. De actiegroepleider uit een stadswijk wordt bijvoorbeeld na verloop van tijd lid van een deelgemeenteraad (Tromp, 1993: 109). d Ook in kleine groepen kan ‘free rider’-gedrag optreden (Lulofs, 1978). 64
e De uitspraak ‘hoe groter de groep, des te kleiner is de fractie van de totale baten die individuele groepsleden ontvangen’ is niet onder alle omstandigheden juist. Soms blijven de baten per individu gelijk ook als de groep groter wordt (Lulofs, 1978). f Olson betrekt verwachtingen van actoren bij besluitvorming onvoldoende in zijn beschouwing, aldus Sandler (1992) in ‘Collective action: theory and applications’. g Als het gaat om de ontwikkeling van kapitalisme (Maddison) of naties (Olson) prefereert Pen (1983) de benadering van Maddison. ‘Olson forceert de werkelijkheid in één, tamelijk klein doosje. Dat is dan ook nog een doosje uit de supply side collectie’ (Pen, 1983: 9). Maar: de analyse van Olson sluit op Maddison aan, is er niet strijdig mee, aldus Pen. Onderzoek in de voetsporen van Olson De theorie van Olson is inmiddels in Nederland toegepast in onderzoek naar de samenwerking tussen gemeenten bij de vorming van onder andere regionale gezondheidsdiensten (Doeschot, 1987), werkloosheidsbestrijding (Van Dam, 1992), bestrijding van bodemverontreiniging (Aarts, 1990) en de binding van de doelgroep aan convenanten (Van de Peppel, 1992, 1995). Bestaat er een correlatie tussen groepsgrootte en de mate van collectieve actie bij bodemverontreiniging. Dat is een vraag uit het proefschrift van Cees Aarts. Daarbij maakt hij gebruik van Olson’s theorie. Olson meent dat er een omgekeerd evenredige relatie is tussen groepsgrootte en mate van collectieve actie: hoe kleiner de groep, hoe meer en intensiever collectieve actie. Deze hypothese wordt in het onderzoek van Aarts niet bevestigd. Grote groepen bleken juist wel in staat om snel een krachtdadige organisatie in het leven te roepen ter bestrijding van problemen op het vlak van milieuverontreiniging. Ook Boons (1995) komt tot een dergelijke conclusie (zie Lako, 1996: 194). Aarts constateert dat de variabele groepsgrootte wellicht in het algemeen wel relevant is maar dat ook allerlei andere variabelen van belang zijn. Marcel van Dam heeft de theorie van Olson toegepast bij de verklaring van verschillen in inspanningen van gemeenten op het vlak van economisch beleid. Zijn veronderstelling was dat gemeenten met veel financiële middelen en gemeenten met veel belang bij de oplossing van werkloosheid in het nadeel zouden zijn bij kleinere en minder belanghebbende gemeenten. Door weinig belanghebbende gemeenten wordt meegelift. Hun inspanningen zijn lager dan die van wel belanghebbende gemeenten. Belang kent meerdere dimensies. De omvang van het probleem speelt een rol. Hoe groter het werkloosheidsprobleem, hoe groter het belang bij de oplossing bij een gemeente. Een tweede dimensie is het belang bij de oplossing van ‘overige problemen’ in een gemeente. Is dat belang in andere sectoren dan werkloosheidbestrijding groot dan mitigeert dat het belang van werkloosheidsbestrijding. 65
- Page 13 and 14: urgemeester of minister. Een groeps
- Page 15 and 16: de ‘particratie’, dus van de po
- Page 17 and 18: Zaakwaarnemers zijn belangenbeharti
- Page 19 and 20: Literatuur over lobby en andere vor
- Page 21 and 22: invloed op de criteria verkregen wo
- Page 23 and 24: interne dienstverlening, zelfs met
- Page 25 and 26: die hun belangen en die van patiën
- Page 27 and 28: We zien ook zekere overeenkomsten (
- Page 29 and 30: ijvoorbeeld lid van een onderneming
- Page 31 and 32: Een actuele vraag is of de stroming
- Page 33 and 34: Politieke partijen hebben een eigen
- Page 35 and 36: 9 Politieke participatie genereert
- Page 37 and 38: procent van de CDA-stemmers vindt d
- Page 39 and 40: daarnaast lokale overheden, belange
- Page 41 and 42: - Zijlstra, G., The policy structur
- Page 43 and 44: ij de gemeente Maastricht werkzame
- Page 45 and 46: De bemoeienis van de grote organisa
- Page 47 and 48: industrievestiging ten zuidwesten v
- Page 49 and 50: Overal waar ze keek, kwam ze ze teg
- Page 51 and 52: onden. Peters sluit aan op het fase
- Page 53 and 54: Machtsmiddelen Doen machtsmiddelen
- Page 55 and 56: Een andere oorzaak voor grote ambte
- Page 57 and 58: • Stelling: ‘In Den Haag is vaa
- Page 59 and 60: voorkomen van de aanleg van een vli
- Page 61 and 62: Twee tactieken tegen de parasitaire
- Page 63: gevecht om belangen kan uitlopen op
- Page 67 and 68: - Schendelen, M.P.C.M., Overheid en
- Page 69 and 70: een antwoord kon worden verkregen o
- Page 71 and 72: ewonersorganisatie in het Havengebi
- Page 73 and 74: etekenen deze veranderende praktijk
- Page 75 and 76: weinig aandacht, meent Pestman. Daa
- Page 77 and 78: Intermezzo Ontwikkeling en confront
- Page 79 and 80: Pestman kiest voor de argumentatiev
- Page 81 and 82: - Hajer, M.A., Politiek als vormgev
- Page 83 and 84: Gebrekkige beleidsanalyse: effecten
- Page 85 and 86: wettelijke norm te blijven. De wijz
- Page 87 and 88: Het is niet alleen zo dat er via de
- Page 89 and 90: ‘openbaar en praktisch bindend’
- Page 91 and 92: werden in feite gedwongen om hun he
- Page 93 and 94: en beïnvloeden van de overheid. He
- Page 95 and 96: ambtenaren, ook als ze zelf de aren
- Page 97 and 98: zonodig te geven één ding, maar k
- Page 99 and 100: Figuur: Tips voor groentjes - Aanwi
- Page 101 and 102: dertien medewerkers, waaronder een
- Page 103 and 104: voorbeeld aan kamerleden. Zij helpe
- Page 105 and 106: onderneming heeft iedereen het al d
- Page 107 and 108: Literatuur over lobby - Kok, F. & T
- Page 109 and 110: Na de periode 1975-1980 zijn niet a
- Page 111 and 112: 20 De plaats van het lobbyen in de
- Page 113 and 114: Ook de departementen bleken, in de
e De uitspraak ‘hoe groter de groep, des te kleiner is de fractie van de totale<br />
bat<strong>en</strong> die individuele groepsled<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>’ is niet onder alle<br />
omstandighed<strong>en</strong> juist. Soms blijv<strong>en</strong> de bat<strong>en</strong> per individu gelijk ook als de<br />
groep groter wordt (Lulofs, 1978).<br />
f Olson betrekt verwachting<strong>en</strong> van actor<strong>en</strong> bij besluitvorming onvoldo<strong>en</strong>de<br />
in zijn beschouwing, aldus Sandler (1992) in ‘Collective action: theory and<br />
applications’.<br />
g Als het gaat om de ontwikkeling van kapitalisme (Maddison) of naties<br />
(Olson) prefereert P<strong>en</strong> (1983) de b<strong>en</strong>adering van Maddison. ‘Olson forceert<br />
de werkelijkheid in één, tamelijk klein doosje. Dat is dan ook nog e<strong>en</strong> doosje<br />
uit de supply side collectie’ (P<strong>en</strong>, 1983: 9). Maar: de analyse van Olson sluit<br />
op Maddison aan, is er niet strijdig mee, aldus P<strong>en</strong>.<br />
Onderzoek in de voetspor<strong>en</strong> van Olson<br />
De theorie van Olson is inmiddels in Nederland toegepast in onderzoek naar de<br />
sam<strong>en</strong>werking tuss<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> bij de vorming van onder andere regionale<br />
gezondheidsdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong> (Doeschot, 1987), werkloosheidsbestrijding (Van Dam,<br />
1992), bestrijding van bodemverontreiniging (Aarts, 1990) <strong>en</strong> de binding van de<br />
doelgroep aan conv<strong>en</strong>ant<strong>en</strong> (Van de Peppel, 1992, 1995).<br />
Bestaat er e<strong>en</strong> correlatie tuss<strong>en</strong> groepsgrootte <strong>en</strong> de mate van collectieve actie bij<br />
bodemverontreiniging. Dat is e<strong>en</strong> vraag uit het proefschrift van Cees Aarts. Daarbij<br />
maakt hij gebruik van Olson’s theorie. Olson me<strong>en</strong>t dat er e<strong>en</strong> omgekeerd<br />
ev<strong>en</strong>redige relatie is tuss<strong>en</strong> groepsgrootte <strong>en</strong> mate van collectieve actie: hoe<br />
kleiner de groep, hoe meer <strong>en</strong> int<strong>en</strong>siever collectieve actie. Deze hypothese wordt<br />
in het onderzoek van Aarts niet bevestigd. Grote groep<strong>en</strong> blek<strong>en</strong> juist wel in staat<br />
om snel e<strong>en</strong> krachtdadige organisatie in het lev<strong>en</strong> te roep<strong>en</strong> ter bestrijding van<br />
problem<strong>en</strong> op het vlak van milieuverontreiniging. Ook Boons (1995) komt tot e<strong>en</strong><br />
dergelijke conclusie (zie Lako, 1996: 194). Aarts constateert dat de variabele<br />
groepsgrootte wellicht in het algeme<strong>en</strong> wel relevant is maar dat ook allerlei<br />
andere variabel<strong>en</strong> van belang zijn.<br />
Marcel van Dam heeft de theorie van Olson toegepast bij de verklaring van<br />
verschill<strong>en</strong> in inspanning<strong>en</strong> van geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> op het vlak van economisch <strong>beleid</strong>. Zijn<br />
veronderstelling was dat geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> met veel financiële middel<strong>en</strong> <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />
met veel belang bij de oplossing van werkloosheid in het nadeel zoud<strong>en</strong> zijn bij<br />
kleinere <strong>en</strong> minder belanghebb<strong>en</strong>de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. Door weinig belanghebb<strong>en</strong>de<br />
geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> wordt meegelift. Hun inspanning<strong>en</strong> zijn lager dan die van wel<br />
belanghebb<strong>en</strong>de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.<br />
Belang k<strong>en</strong>t meerdere dim<strong>en</strong>sies. De omvang van het probleem speelt e<strong>en</strong> rol.<br />
Hoe groter het werkloosheidsprobleem, hoe groter het belang bij de oplossing bij<br />
e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>te. E<strong>en</strong> tweede dim<strong>en</strong>sie is het belang bij de oplossing van ‘overige<br />
problem<strong>en</strong>’ in e<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>te. Is dat belang in andere sector<strong>en</strong> dan<br />
werkloosheidbestrijding groot dan mitigeert dat het belang van<br />
werkloosheidsbestrijding.<br />
65