Trek je talige schoenen aan - Vlaamse Gemeenschapscommissie

Trek je talige schoenen aan - Vlaamse Gemeenschapscommissie Trek je talige schoenen aan - Vlaamse Gemeenschapscommissie

31.08.2013 Views

5. Voeldoos Laat de kinderen om de beurt een hand in de doos steken (zonder in de doos te piepen) en voelen. Spreek op voorhand met de kinderen af hoeveel voorwerpen ze moeten raden, bijvoorbeeld minstens vijf. Laat eerst alle kinderen eventjes voelen zonder dat ze al iets verklappen, zodat iedereen al een eerste idee heeft van wat er in de doos zit. Laat de kinderen dan om de beurt wat langer voelen en één voorwerp raden. Als een kind niet dadelijk weet wat er in de doos zit, laat je een volgend kind aan de beurt, zodat er niemand te lang moet wachten. Tip: zorg dat er zoveel voorwerpen in de doos zitten als er kinderen in het groepje zijn, dan heeft iedereen zeker nog een voorwerp om te voelen. Interactiemogelijkheden Steek je hand maar in de doos. Wat voel je? Is het hard/zacht/rond/met hoeken/…? Wat zou het kunnen zijn? Heb jij ook iets gevoeld dat rond en zacht is? Weet jij wat het is? 6. Wie ben ik? Geef alle kinderen een haarband of een zweetband. Die doen ze rond hun hoofd. Steek bij ieder kind een kaartje met een ander figuur erop achter hun haarband, zodat de andere kinderen goed kunnen zien wat op het kaartje staat. De kinderen mogen enkel met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden op de vragen die het kind met het prentje op zijn hoofd stelt. Het spel is afgelopen als iedereen zijn figuur geraden heeft. Tip: Als je niet voldoende haar- of zweetbanden hebt, kan je op de achterkant van elk kaartje een stukje dubbelzijdige plakband plakken. Op die manier kan je de kaartjes op de voorhoofden van de kinderen kleven. Interactiemogelijkheden Vergeet niet dat jullie alleen maar met ‘ja’ of ‘nee’ mogen antwoorden! Als je wil weten wie er op je kaartje staat en een vraag moet stellen mag je dus bijvoorbeeld NIET vragen: “Hoe oud is hij?”, maar dan moet je bijvoorbeeld eerst vragen “Is hij oud?” of “Is hij jong?”. Je mag niet vragen “Welke kleur ogen heeft hij, maar wel “Heeft hij bruine ogen?”. 7. Handen- en voetenschilderij De kinderen krijgen één groot blad papier per groepje. Hierop gaan ze met hun voeten en hun handen schilderen. Zorg dat je vodden, een bak water en een handdoek bij de hand hebt, zodat de kinderen erna hun handen en voeten kunnen wassen. De kinderen spreken eerst in groep af wat ze gaan tekenen. Om de beurt mag iemand schilderen. De overige kinderen zeggen wat dat kind zal schilderen, ze geven instructies (welke kleur, welke lijnen...). De schilder volgt die instructies op. Zorg ervoor dat elk kind eens kan schilderen en dat elk kind eens een instructie kan geven. Tip: Hang de tekeningen nadien op in het lokaal. Interactiemogelijkheden Wat moeten jullie doen? Ja, jullie gaan samen één grote tekening maken. Daarom moeten jullie eerst samen beslissen wat je gaat tekenen. Wat zouden jullie willen tekenen? Vindt iedereen dat een leuk idee? Of hebben jullie nog een ander idee? Wat gaan jullie dan best eerst tekenen? Wie begint met tekenen? Wie gaat er zeggen wat Soufiane moet tekenen? Ah, ja, zo’n dikke grote lijn, da’s een goed begin voor een boom! En nu? Zou hij nu best een grote cirkel tekenen of beter eerst lijnen voor de takken? 15

8. Balletjes gooien Ieder groepje krijgt 10 kleine balletjes (tennisballen bijvoorbeeld). Bepaal een punt waar de kinderen moeten gaan staan. Plaats een emmer op een aantal meter van dit punt. Ieder kind mag om de beurt een balletje in de emmer proberen gooien. De 10 balletjes moeten uiteindelijk allemaal in de emmer terechtkomen. Tip: Als je geen 10 kleine balletjes hebt, laat je de kinderen met minder balletjes gooien tot ze samen tien keer een balletje in de emmer geworpen hebben. Als je merkt dat de emmer te ver staat, zet je hem een beetje dichter bij. Als hij te dicht staat, zet je hem een beetje verder. Interactiemogelijkheden Zet de emmer maar daar (duidelijk tonen waar). Jullie komen allemaal hier staan. Om goed te gooien kan je je hand zo houden dat het balletje in je hand ligt (toon dit). En dan gooi je het balletje zachtjes met een boogje weg. Kijk, zo! Nog een beetje harder gooien, Yassin. Het balletje was er bijna in! Denk je niet dat het gemakkelijker gaat als je je arm een beetje meer beweegt? 9. Proeven Alle kinderen krijgen een blinddoek om. Geef elk kind een lepeltje met een beetje ketchup, honing, pompelmoes... erop. Zeg hen dat ze pas mogen proeven als jij het zegt en dat ze nog niet mogen raden. Als alle kinderen geproefd hebben, laat je hen met elkaar overleggen wat het is. Als ze het allemaal eens zijn, zeg je hen of het juist is of niet. Als het niet juist is mogen ze nog eens proeven en overleggen. Laat de kinderen bijvoorbeeld vier of vijf dingen proeven, waarvan ze er drie moeten raden. Interactiemogelijkheden Ik ga een beetje eten op een lepeltje doen. Dat mogen jullie proeven. Steek het lepeltje maar in je mond. Wat proef je? Je trekt zo’n gek gezicht? Vind je het niet lekker? Waarom niet? Is het zoet/zout/zuur/bitter? Vind je dit wel lekker?... Wanneer de kinderen niet weten wat het is, stel je vragen om hen in de goede richting te sturen: Proef nog een beetje. Denk je dat het iets is dat je op je boterhammen eet? Of eet je het bij frietjes? Je kan er ook eens aan ruiken. Misschien herken je de geur? Als je moet kiezen tussen mayonaise of ketchup, wat zou je dan zeggen? 10. Lepelkoers Alle kinderen staan aan de ene kant van het lokaal. Om de beurt nemen ze de steel van de lepel in hun mond. De knikker leg je in de lepel. Zo stapt het eerste kind voorzichtig naar de overkant van het lokaal. Als hij aan de overkant is aangekomen, mag hij de lepel en knikker uit zijn mond nemen en terug lopen. Het volgende kind mag dan vertrekken. Als de knikker uit de lepel valt of het kind de lepel te veel met zijn handen vastneemt, moet hij terug van in het begin vertrekken. 16 Interactiemogelijkheden Steek de lepel in je mond. Leg de knikker erin. Goed je lippen op elkaar houden! Je kan ook op de lepel bijten, zodat hij niet valt. Zachtjes stappen! Ja, zo. Je bent er! Nu snel teruglopen en de lepel doorgeven! Hou je klaar, Youssra!

5. Voeldoos<br />

Laat de kinderen om de beurt een hand in de doos steken (zonder in de doos te piepen) en voelen.<br />

Spreek op voorhand met de kinderen af hoeveel voorwerpen ze moeten raden, bijvoorbeeld minstens<br />

vijf. Laat eerst alle kinderen event<strong>je</strong>s voelen zonder dat ze al iets verklappen, zodat iedereen al een<br />

eerste idee heeft van wat er in de doos zit. Laat de kinderen dan om de beurt wat langer voelen en één<br />

voorwerp raden. Als een kind niet dadelijk weet wat er in de doos zit, laat <strong>je</strong> een volgend kind <strong>aan</strong> de<br />

beurt, zodat er niemand te lang moet wachten.<br />

Tip: zorg dat er zoveel voorwerpen in de doos zitten als er kinderen in het groep<strong>je</strong> zijn, dan heeft iedereen zeker<br />

nog een voorwerp om te voelen.<br />

Interactiemogelijkheden<br />

Steek <strong>je</strong> hand maar in de doos.<br />

Wat voel <strong>je</strong>? Is het hard/zacht/rond/met hoeken/…?<br />

Wat zou het kunnen zijn? Heb jij ook iets gevoeld dat rond en zacht is? Weet jij wat het is?<br />

6. Wie ben ik?<br />

Geef alle kinderen een haarband of een zweetband. Die doen ze rond hun hoofd. Steek bij ieder kind<br />

een kaart<strong>je</strong> met een ander figuur erop achter hun haarband, zodat de andere kinderen goed kunnen<br />

zien wat op het kaart<strong>je</strong> staat. De kinderen mogen enkel met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden op de vragen die<br />

het kind met het prent<strong>je</strong> op zijn hoofd stelt. Het spel is afgelopen als iedereen zijn figuur geraden heeft.<br />

Tip: Als <strong>je</strong> niet voldoende haar- of zweetbanden hebt, kan <strong>je</strong> op de achterkant van elk kaart<strong>je</strong> een stuk<strong>je</strong> dubbelzijdige<br />

plakband plakken. Op die manier kan <strong>je</strong> de kaart<strong>je</strong>s op de voorhoofden van de kinderen kleven.<br />

Interactiemogelijkheden<br />

Vergeet niet dat jullie alleen maar met ‘ja’ of ‘nee’ mogen antwoorden! Als <strong>je</strong> wil weten wie er op <strong>je</strong><br />

kaart<strong>je</strong> staat en een vraag moet stellen mag <strong>je</strong> dus bijvoorbeeld NIET vragen: “Hoe oud is hij?”,<br />

maar dan moet <strong>je</strong> bijvoorbeeld eerst vragen “Is hij oud?” of “Is hij jong?”. Je mag niet vragen<br />

“Welke kleur ogen heeft hij, maar wel “Heeft hij bruine ogen?”.<br />

7. Handen- en voetenschilderij<br />

De kinderen krijgen één groot blad papier per groep<strong>je</strong>. Hierop g<strong>aan</strong> ze met hun voeten en hun handen<br />

schilderen. Zorg dat <strong>je</strong> vodden, een bak water en een handdoek bij de hand hebt, zodat de kinderen<br />

erna hun handen en voeten kunnen wassen.<br />

De kinderen spreken eerst in groep af wat ze g<strong>aan</strong> tekenen. Om de beurt mag iemand schilderen. De<br />

overige kinderen zeggen wat dat kind zal schilderen, ze geven instructies (welke kleur, welke lijnen...).<br />

De schilder volgt die instructies op. Zorg ervoor dat elk kind eens kan schilderen en dat elk kind eens<br />

een instructie kan geven.<br />

Tip: Hang de tekeningen nadien op in het lokaal.<br />

Interactiemogelijkheden<br />

Wat moeten jullie doen? Ja, jullie g<strong>aan</strong> samen één grote tekening maken. Daarom moeten jullie<br />

eerst samen beslissen wat <strong>je</strong> gaat tekenen. Wat zouden jullie willen tekenen? Vindt iedereen dat<br />

een leuk idee? Of hebben jullie nog een ander idee?<br />

Wat g<strong>aan</strong> jullie dan best eerst tekenen?<br />

Wie begint met tekenen? Wie gaat er zeggen wat Soufiane moet<br />

tekenen?<br />

Ah, ja, zo’n dikke grote lijn, da’s een goed begin voor een boom! En<br />

nu? Zou hij nu best een grote cirkel tekenen of beter eerst lijnen voor<br />

de takken?<br />

15

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!