I-III Procesrecht - Thuisblad van Matthias E. Storme

I-III Procesrecht - Thuisblad van Matthias E. Storme I-III Procesrecht - Thuisblad van Matthias E. Storme

30.08.2013 Views

Prof. dr. Matthias E. Storme & mr. Leen De Keyser Notarieel procesrecht en executierecht Deel I Notarieel vermogensprocesrecht 1 e uitgave (2013) 1

Prof. dr. <strong>Matthias</strong> E. <strong>Storme</strong><br />

& mr. Leen De Keyser<br />

Notarieel procesrecht en executierecht<br />

Deel I<br />

Notarieel vermogensprocesrecht<br />

1 e uitgave (2013)<br />

1


KORTE INHOUDSTAFEL<br />

HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling ........................................................3<br />

AFDELING A. Verzegeling.............................................................................................................................................................. 3<br />

AFDELING B. Ontzegeling............................................................................................................................................................26<br />

AFDELING C. Meineed en zegelverbreking..........................................................................................................................31<br />

AFDELING D. Deblokkering <strong>van</strong> banktegoeden.................................................................................................................33<br />

HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving .................................................................................................... 36<br />

AFDELING A. Begrip.......................................................................................................................................................................36<br />

AFDELING B. Functies...................................................................................................................................................................40<br />

AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen ...........................................................................................................................42<br />

AFDELING D. Voorwerp <strong>van</strong> proces-­‐verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving .....................................................................49<br />

AFDELING E. Rol <strong>van</strong> de notaris ...............................................................................................................................................52<br />

AFDELING F. Procedure ...............................................................................................................................................................56<br />

AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.)........................................................................................................................72<br />

AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” <strong>van</strong> de notariële boedelbeschrijving .................................................74<br />

AFDELING I. Dwangsom...............................................................................................................................................................81<br />

AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving...............................................................................................................84<br />

AFDELING K. Ontstentenis <strong>van</strong> boedelbeschrijving.........................................................................................................84<br />

AFDELING L. Kosten <strong>van</strong> boedelbeschrijving .....................................................................................................................84<br />

HOOFDSTUK <strong>III</strong>. Procedures inzake openvallen en beheer <strong>van</strong> de nalatenschap .................................. 85<br />

AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang <strong>van</strong> een nalatenschap .................................................85<br />

AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht ..................................................................................................................................87<br />

AFDELING C. Recht <strong>van</strong> beraad.................................................................................................................................................98<br />

AFDELING D. Aanvaarding <strong>van</strong> nalatenschap..................................................................................................................102<br />

AFDELING E. Verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.) ..............................105<br />

AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’) ........108<br />

AFDELING G. (Voorrecht <strong>van</strong>) boedelscheiding .............................................................................................................126<br />

AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap......................................................................................................131<br />

2


HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling<br />

Aanbevolen literatuur:<br />

C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 1-33; C.<br />

DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en<br />

gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J.<br />

DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 55-73; V.<br />

SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005,<br />

Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-<br />

137; Th. VAN SINAY, “Over enkele toepassingsvoorwaarden <strong>van</strong> de verzegeling”, T. Vred.<br />

2009, 31-41; A. VERBEKE, “Verzegeling enkel mogelijk ten aanzien <strong>van</strong> onverdeelde<br />

boedel”, EJ 1996, 114-118; A. VERBEKE, De noodzaak <strong>van</strong> belangenafweging bij<br />

verzegeling. Toepassing <strong>van</strong> het nieuwe artikel 1282 en 1184 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218-<br />

223; S. VOET, “Verzegeling. Kroniek 2000-2006”, NjW 2006, 831-837.<br />

AFDELING A. Verzegeling<br />

1. Begrip<br />

a. Definitie<br />

Verzegeling heeft twee betekenissen: enerzijds een betekenis sensu lato en een betekenis<br />

sensu stricto. Sensu lato is verzegeling een bijzondere (niet-)tegensprekelijke gerechtelijke<br />

procedure die tot doel heeft om de om<strong>van</strong>g en de samenstelling <strong>van</strong> de goederen die deel<br />

uitmaken <strong>van</strong> een gemeenschappelijk vermogen, nalatenschap of een onverdeeldheid te<br />

bewaren. 1 De bijzondere rechtspleging wordt geregeld in de artikels 1148 Ger.W. tot en met<br />

1164 Ger.W.<br />

Sensu stricto wordt onder verzegeling de materiële handeling verstaan waarbij de vrederechter<br />

de plaats waar de kwestieuze goederen zich bevinden afsluit en vervolgens een bijzonder<br />

zegel aanbrengt op linnen- of papierbanden die hij op het slot <strong>van</strong> deze plaats aanbrengt.<br />

b. Functie<br />

De verzegeling heeft een preventieve functie. Haar finaliteit is om te voorkomen dat goederen<br />

die afhangen <strong>van</strong> de huwelijksgemeenschap, nalatenschap en onverdeeldheid zouden kunnen<br />

worden weggemaakt in afwachting dat een boedelbeschrijving plaatsvindt. In tegenstelling tot<br />

de procedure <strong>van</strong> boedelbeschrijving, die tegensprekelijk is, kan de verzegeling door middel<br />

1 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103; A. VERBEKE,<br />

“Verzegeling enkel mogelijk ten aanzien <strong>van</strong> onverdeelde boedel”, EJ 1996, 114.<br />

3


<strong>van</strong> een eenzijdige procedure 2 worden gevorderd en uitgevoerd (art.1152, 3 de lid Ger.W.).<br />

Hierdoor behoudt de procedure een verrassingseffect. Door dit verrassingseffect poogt men<br />

het risico te reduceren dat goederen uit de nalatenschap en onverdeeldheid worden verduisterd<br />

vooraleer zij kunnen worden vermeld in de boedelbeschrijving.<br />

Indien bijvoorbeeld een man overlijdt en zijn vriendin nog in het sterfhuis blijft wonen,<br />

kunnen de erfgenamen vorderen dat de roerende goederen en waarden worden verzegeld ten<br />

einde te verhinderen dat de vriendin goederen uit de nalatenschap zou verduisteren. Hetzelfde<br />

geldt voor echtgenoten tussen wie de relatie enigszins verstoord is. 3<br />

In tegenstelling tot de boedelbeschrijving heeft de verzegeling geen bewijsfunctie maar een<br />

louter bewarende functie. Net zoals bij bewarend beslag leidt verzegeling tot de<br />

onbeschikbaarheid <strong>van</strong> het vermogen.<br />

c. Belang<br />

Het recht om tot verzegeling over te gaan is <strong>van</strong> openbare orde. De verzegeling kan worden<br />

bevolen niettegenstaande elke hiermee strijdige bepaling. 4 (art. 1152, eerste lid Ger.W.) Elk<br />

hiermee strijdig beding is absoluut nietig. 5 Dit sluit evenwel niet uit dat een tergend en<br />

roekeloze procedure tot verzegeling aanleiding kan geven tot een schadevergoeding. 6<br />

2. Vereisten<br />

a. Algemeen<br />

Artikel 1148 Ger.W. onderwerpt het verzoek tot verzegeling aan twee vereisten. De verzoeker<br />

zal ten eerste het bestaan <strong>van</strong> een ernstig belang (b) moeten aantonen tenzij in de gevallen<br />

waarin er ambtshalve kan worden verzegeld. Ten tweede zal de zeggellegging enkel mogelijk<br />

zijn ten aanzien <strong>van</strong> roerende goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> een onverdeeldheid of een<br />

huwgemeenschap (c).<br />

b. Ernstig belang in hoofde <strong>van</strong> de eiser (behalve in verplichte gevallen)<br />

1° Ratio<br />

2 Gelet op het eenzijdig karakter <strong>van</strong> deze procedure is de regeling inzake verhaalbaarheid <strong>van</strong><br />

erelonen niet toepasselijk. De verzoekende partij zal de gerechts- en advocatenkosten dus niet kunnen<br />

terugvorderen <strong>van</strong> de tegenpartij.<br />

3 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

4 Zie evenwel Rb. Brussel 8 december 1896, Pas. 1897, <strong>III</strong>, 19:Een testament bepaalde als volgt:<br />

“J’exclus de ma succession celui ou celle qui voudrait… et qui ferait placer les scellés à mon décès”.<br />

Het vonnis kent aan deze clausule gevolgen toe.<br />

5 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 1-33<br />

6 Rb. Gent 31 oktober 1984, T. Vred. 1985, 217; T. VAN SINAY, “Art. 1152 Ger.W.” in<br />

Artikelsgewijze Commentaar Gerechtelijke Recht, Antwerpen, Kluwer, p.2, nr. 2.<br />

4


Niettegenstaande de verzegeling een bewarende maatregel is, kunnen bij een verzegeling vrije<br />

beheers- en beschikkingsbevoegdheden <strong>van</strong> de (mede-)eigenaar worden ingeperkt en kunnen<br />

de rechten tussen de deelgenoten onderling worden beïnvloed. De rechter zal slechts een<br />

inbreuk op de bestuursbevoegdheid toestaan voor zover er een daadwerkelijk gevaar <strong>van</strong><br />

verduistering of wegmaking <strong>van</strong> de goederen bestaat. Artikel 1148 Ger.W. spreekt <strong>van</strong> het<br />

“ernstig belang”.<br />

2° Begrip<br />

De eiser zal in zijn verzoekschrift in eerste instantie voor de ont<strong>van</strong>kelijkheid <strong>van</strong> zijn eis<br />

moeten aantonen dat hij een belang heeft om de eis in te leiden (art. 17 Ger.W.) In tweede<br />

instantie moet de eiser het bestaan <strong>van</strong> een ernstig belang staven. Het ernstig belang wordt<br />

restrictiever beoordeeld dan het algemeen procesrechtelijk belang. 7 Een ernstig belang wordt<br />

aanvaard indien er een risico <strong>van</strong> verduistering <strong>van</strong> de goederen bestaat door diegene die de<br />

goederen in zijn bezit heeft en er geen andere geëigende maatregelen voorhanden zijn die<br />

hetzelfde bewarende doel <strong>van</strong> de verzegeling kunnen bereiken. 8<br />

3° Ernstig belang “in concreto”<br />

a) Algemeen<br />

De eiser moet dit ernstig belang in concreto duiden. Hij kan niet volstaan met een stijlformule<br />

dat er een gevaar <strong>van</strong> verduistering of wegmaking <strong>van</strong> de goederen bestaat of dat er al een<br />

poging is ondernomen. Aan de hand <strong>van</strong> concrete feiten zal hij het imminente reële gevaar<br />

<strong>van</strong> verduistering en verdwijnen <strong>van</strong> de goederen aannemelijk moeten maken. De eiser<br />

getuigt <strong>van</strong> ondoorzichtigheid en lichtzinnigheid bij het staven <strong>van</strong> de vordering aan de hand<br />

<strong>van</strong> vervalste en niet-geverifieerde elementen. 9<br />

Er is sprake <strong>van</strong> een ernstig belang wanneer een echtgenoot over verminderde intellectuele<br />

vermogens beschikt. 10 Wordt in de rechtspraak niet aanvaard: de feitelijke gegevenheid <strong>van</strong><br />

het bestaan <strong>van</strong> een onverdeeldheid of <strong>van</strong> een feitelijke scheiding 11 . De bewering dat de<br />

echtgenoot gepoogd heeft om de goederen behorende tot het gemeenschappelijk vermogen te<br />

verduisteren. 12<br />

7 Rb. Kortrijk 18 februari 2005, l.c., 41, noot F. MOEYKENS en V. DÉLIE; TH. VAN SINAY,<br />

“Over enkele toepassingsvoorwaarden <strong>van</strong> de verzegeling”, T. Vred. 2009, p.34, nr. 4. Vgl. Vred.<br />

Westerlo 16 februari 2010, RW 2010-2011, 1102.<br />

8 Vred. Fexhe-Slins 19 oktober 1990, JLMB 1992, 569, T.Vred. 1999, 123; Vred. Charleroi 17<br />

september 2003, TBBR 2005, 176, T. Vred. 20003, 420; Vred. Roeselare 18 januari 2005, T. Vred.<br />

2007, 80.<br />

9 Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362.<br />

10 Rb. Brugge 22 april 1994, TBBR 1994, 54.<br />

11 Vred. Charleroi (4 de kanton) 17 september 2003, T. Vred. 2003,420 ; Vred. Roeselare 10 februari<br />

1995, T. Vred. 1996, 242; Vred. Roeselare 21 oktober 2005, T. Not., 2006, 147, noot. TH. VAN<br />

SINAY, err. T. Not. 2006, 300; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling,<br />

boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C.<br />

DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 56.<br />

12 Rb. Bergen 10 september 1999, Rev. trim. dr. fam. 2000, 364, noot J.L.R.<br />

5


Hoewel art. 1148 Ger.W. geen (verval)termijn voor de indiening <strong>van</strong> de vordering oplegt, kan<br />

de verstreken tijdsduur tussen het concrete feit dat aanleiding heeft gegeven tot de indiening<br />

<strong>van</strong> het verzoekschrift en de effectieve neerlegging <strong>van</strong> het verzoekschrift een rol spelen bij<br />

de beoordeling <strong>van</strong> het criterium <strong>van</strong> het ernstig belang. 13<br />

b) Goederen <strong>van</strong> een derde-bezitter<br />

De invulling <strong>van</strong> het ernstig belang wordt strenger beoordeeld indien de goederen zich bij een<br />

derde bevinden. In dat geval komen naast de belangen <strong>van</strong> de deelgenoten, de verzoeker ook<br />

nog de belangen <strong>van</strong> een derde-bezitter in het vizier. Bijvoorbeeld de goederen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de<br />

samenwonende partners die zich bevinden in de villa <strong>van</strong> de ouders <strong>van</strong> die partner waarin<br />

tevens het familiebedrijf gevestigd is waarin deze laatste beroepshalve actief is. Ook indien de<br />

verzegeling <strong>van</strong> de bankkluis <strong>van</strong> een mede-erfgenaam wordt gevorderd (vgl. beslag bij een<br />

derde).<br />

In zo’n geval wordt het vereiste <strong>van</strong> het ernstig belang strenger beoordeeld: aldus oordeelt de<br />

rechtspraak dat een zegellegging bij een derde enkel geoorloofd is indien er ernstige<br />

vermoedens bestaan dat er zich bij die derde goederen bevinden waarop de verzoeker<br />

aanspraak kan maken. Ernstige vermoedens onderstellen o.a. een ernstig belang tot behoud<br />

dat degelijk is aangetoond, een korte tijdsduur tussen de oorzaak (openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap, huwelijkse moeilijkheden) en het verzoek tot verzegeling, het bestaan <strong>van</strong><br />

ernstige vermoedens dat er zich onverdeelde goederen bij de derde bevinden en, tenslotte de<br />

duidelijke – zo goed als volledige - identificatie <strong>van</strong> de goederen waarop het verzoek<br />

betrekking heeft. 14 Als ernstig vermoeden is bv. aanvaard bij een situatie <strong>van</strong> feitelijke<br />

scheiding waarin de minstens gedeeltelijk gemeenschappelijke handelszaak is ingebracht in<br />

een vennootschap waar<strong>van</strong> één <strong>van</strong> de echtgenoten de hoofdaandeelhouder is en enige<br />

zaakvoerder is. 15 Ook de verzegeling <strong>van</strong> een brandkast <strong>van</strong> de concubant <strong>van</strong> de overleden is<br />

toegestaan omdat er ernstige vermoedens bestonden dat zich daarin hereditaire goederen<br />

konden bevinden. 16<br />

c) Goederen deel <strong>van</strong> echtgenoten tijdens echtscheidingsprocedure of procedure <strong>van</strong><br />

scheiding <strong>van</strong> tafel en bed (art. 1282 Ger.W.)<br />

13 Vred. Roeselare 18 februari 2005, T. Vred. 2007, 80, bevestigd door Rb. Kortrijk 18 februari 2005,<br />

T.G.R. 2005, 41, noot F. MOEYKENS en V. DELIE (een termijn <strong>van</strong> drie jaar werd in casu als te lang<br />

beschouwd); Vred. Charleroi 17 september 2003, T. Vred. 2003, 420, Div. Act. 2004, afl. 5, 77, noot<br />

D. CARRE. Zie reeds eerder: Vred. Charleroi 8 april 1981, T. Vred. 1981, 193; Vred. Stavelot 22 juni<br />

1972, T. Vred. 1974,100; Vred. Westerlo 16 februari 2010, RW 2010-11, 1102; Zie hierover E.<br />

GOOSSENS, “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (ed.),<br />

Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia 2011, p.7.<br />

14 In dezelfde zin Rb. Brussel 6 april 1992, Rev. trim. dr. fam. 1992, 156; Rb. Leuven 23 oktober<br />

1991, Pas. 1992, <strong>III</strong>, 20; Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362, bevestigd door Rb. Brussel 8<br />

januari 2001, T. Vred. 2001, 368; G. CLOSSET-MARCHAL, “L’apposition des scellés: nature de la<br />

mesure et aspects controversés de son exécution", in X., Compétences des juges de paix et des juges<br />

de police 1892-1992, 225-242 ; Rép. Not., X<strong>III</strong>, Boek I, nr. 32.<br />

15 Rb. Leuven 23 oktober 1991, Pas. 1992, <strong>III</strong>, 20.<br />

16 Rb. Brussel 6 april 1992, Rev. trim. dr. fam. 1992, 156.<br />

6


Er bestaat discussie in de rechtsleer of de verzoeker in het kader <strong>van</strong> een<br />

echtscheidingsprocedure een ernstig belang moet aantonen. Artikel 1282 Ger.W. spreekt<br />

immers niet over een ernstig belang.<br />

Sommigen zijn <strong>van</strong> oordeel dat artikel 1282 Ger.W. slechts toepassing maakt <strong>van</strong> de<br />

algemene regel vervat in art. 1148 Ger.W. Op grond hier<strong>van</strong> zal ook in deze hypothese het<br />

ernstig belang moeten worden bewezen. 17<br />

Anderen menen dat het ernstig belang wordt vermoed aanwezig te zijn 18 , dit op basis <strong>van</strong> de<br />

argumentatie dat artikel 1282 Ger.W. als lex specialis uitdrukkelijk het ernstig belang niet<br />

vermeldt. Dit vermoeden zou volgens de tegenstanders <strong>van</strong> deze leer een vrijgeleide kunnen<br />

zijn voor (procedurele) pesterijen tijdens de echtscheidingsprocedure. 19 Tijdens een feitelijke<br />

scheiding zullen echtgenoten het ernstig belang moeten aantonen omdat zij hier enkel een<br />

vordering op grond <strong>van</strong> artikel 1184 Ger.W., dat uitdrukkelijk het ernstig belang vermeldt,<br />

zullen kunnen instellen.<br />

4° Belangenafweging door de rechteren uitzonderingen<br />

a) Regel: belangenafweging<br />

Bij de belangenafweging tussen de rechten <strong>van</strong> de verzoeker en de belangen <strong>van</strong> de<br />

deelgenoten door de rechter spelen het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot het<br />

eigendomsrecht, eerbied voor het privéleven en de onschendbaarheid <strong>van</strong> de woning (art. 15<br />

GW) een rol. 20<br />

Gelet op het bewarend karakter <strong>van</strong> de maatregel, mag de rechter zich niet uitspreken over de<br />

gegrondheid <strong>van</strong> de verzegeling. Er moet geen formeel bewijs geleverd worden, rechtsschijn<br />

volstaat. 21 Zoals hierboven uit de aangehaalde rechtspraak blijkt, beschikt de rechter over een<br />

ruime beoordelingsvrijheid.<br />

17 A. VERBEKE, “De noodzaak <strong>van</strong> belangenafweging bij verzegeling. Toepassing <strong>van</strong> het nieuwe<br />

artikel 1282 Ger.W. en <strong>van</strong> artikel 1174 Ger.W.”, T.Vred. 1995, 221. In dezelfde zin D. CARRE,noot<br />

onder Vred. Charleroi 17 september 2003, Div. Act. 2004, 78.<br />

18 C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke<br />

vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.),<br />

Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 57; W. PINTENS en N. SINTOBIN, “De<br />

maatregelen aangaande het vermogen <strong>van</strong> de echtgenoten”, in P. SENAEVE (ed.), Voorlopige<br />

maatregelen tussen echtgenoten, Leuven, Acco, 1989, p. 239-240, nr. 256; J.L.R. noot onder Rb.<br />

Bergen 10 september 1999, Rev. trim.dr. fam. 2000, 370; P. SENAEVE, “De procedure tot<br />

echtscheiding op grond <strong>van</strong> bepaalde feiten”, in De hervorming <strong>van</strong> de echtscheidingsprocedure en het<br />

hoorrecht <strong>van</strong> de minderjarigen. Commentaar op de Wet <strong>van</strong> 30 juni 1994, Antwerpen, Maklu, 1994,<br />

p. 186, nr. 465.<br />

19 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

20 Rb. Kortrijk 18 februari 2005, l.c., 41, noot F. MOEYKENS en V. DÉLIE. In dezelfde zin: A.<br />

VERBEKE, “De noodzaak <strong>van</strong> belangenafweging bij verzegeling. Toepassing <strong>van</strong> het nieuwe artikel<br />

1282 Ger.W. en <strong>van</strong> artikel 1174 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218-223; TH. VAN SINAY, “Over<br />

verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, afl. 1-2, 76-95.<br />

21 Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1991, 304; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN,<br />

“Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L.<br />

7


) Uitzondering:<br />

In vijf hypothesen dient geen ernstig belang te worden aangetoond. Op verzoek <strong>van</strong> de<br />

procureur des konings, burgemeester of schepen zal tot verzegeling kunnen worden<br />

overgegaan. Het betreft volgende hypothesen:<br />

i) Indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en<br />

geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een<br />

bloedverwant wordt gevorderd (art. 1151, 1° Ger.W.)<br />

Op grond <strong>van</strong> dit artikel dat grotendeels de regeling zoals vervat in artikel 819, tweede lid<br />

BW herneemt, kunnen de zegels worden gelegd zonder dat een ernstig belang zal moeten<br />

worden aangetoond. Volledigheidshalve dient aangestipt dat artikel 819, tweede lid BW<br />

preciseert dat niet alle erfgenamen aanwezig zijn. Op basis <strong>van</strong> dat laatste artikel kunnen<br />

eveneens de erfgenamen naast de procureur des Konings en de vrederechter om de<br />

zegelleging verzoeken. 22<br />

ii) Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een <strong>van</strong> hen vermoedelijk afwezig 23 is<br />

of niet tegenwoordig 24 is (art. 1151, 2° GerW)<br />

Ingeval de erfgenamen of hun adres onbekend zijn, zal verzegeld kunnen worden. 25 Wanneer<br />

de vrederechter de waarde <strong>van</strong> het huisraad op minder schat, kan hij beslissen om niet te<br />

verzegelen (artikel 1154 GerW) (zie infra).<br />

iii) Indien de overledene openbaar bewaarder (notaris, ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> gemeente,<br />

ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> OCMW) was (art. 1151, 3° GerW)<br />

De verzegeling slaat hier enkel op de voorwerpen onderhevig aan de bewaringsplicht. De<br />

verzegeling worden verhinderd indien vóór het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap een opvolger<br />

werd aangesteld. 26 Art. 61 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 25 Ventôse XI op het notarisambt bepaalt dat de<br />

vrederechter de minuten en repertoria verzegelt ingeval <strong>van</strong> overlijden <strong>van</strong> notaris of een<br />

andere bewaarder <strong>van</strong> minuten. Dit kan worden vermeden indien de vrederechter <strong>van</strong><br />

hetzelfde kanton een andere notaris met de voorlopige bewaring belast.<br />

iv) Indien onder de erfgenamen minderjarigen, onbekwaamverklaarden of<br />

vermoedelijk afwezigen zijn (art. 1031 BW)<br />

De testamentuitvoerder moet de verzegeling vorderen als één <strong>van</strong> de erfgenamen minderjarig,<br />

onbekwaam verklaard of vermoedelijk afwezig. De vrederechter zal de verzegeling dienen toe<br />

te staan, zonder over enige discretionaire bevoegdheid te beschikken.<br />

VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die<br />

Keure, 2013, 56; TH. VAN SINAY, l.c., T. Vred. 2009, 36.<br />

22 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 11.<br />

23 Dit is in de juridisch technische betekenis <strong>van</strong> artikel 112 ev. B.W.<br />

24 Iedere persoon die niet aanwezig is of rechtsgeldig vertegenwoordigd is.<br />

25 Voor een toepassing: zie Vred. Sint-Joost-ten-Node 16 december 1982, T.Vred. 1983, 181.<br />

26 T. VAN SINAY, “Art. 1151 Ger.W. ”, l.c. p.4, nr. 6.<br />

8


v) Indien de staat aanspraak maakt op een nalatenschap (art. 769 B.W.)<br />

Wanneer de staat aanspraak maakt op de nalatenschap, moet hij de zegels doen leggen en een<br />

boedelbeschrijving doen opmaken. De vrederechter zal hier evenmin over enige<br />

beoordelingsmarge beschikken. Hij zal de verzegeling verplicht moeten toestaan.<br />

c. Onverdeelde of gemeenschappelijke lichamelijke roerende goederen (uitgezonderd geringe<br />

huisraad)<br />

1° Algemeen<br />

Volgens artikel 1148 Ger.W. kunnen de voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen<br />

<strong>van</strong> de echtgenoten, een nalatenschap of een onverdeeldheid behoren worden verzegeld.<br />

In eerste instantie stelt zich de vraag of de verzegeling zowel op roerende als onroerende kan<br />

worden gelegd (2°).<br />

Ten tweede dient afgevraagd of de verzegelingsprocedure <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W. zowel op<br />

lichamelijke als op onlichamelijke roerende goederen <strong>van</strong> toepassing is (3°).<br />

Ten derde wordt nagegaan tot welk vermogen deze goederen behoren waarbij specifiek wordt<br />

onderzocht of eigen goederen ook onder de bewarende maatregel <strong>van</strong> de verzegeling kunnen<br />

vallen (4°).<br />

Ten slotte wordt in d. de uitzondering besproken in het geval waarin één <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

afwezig is en de waarde <strong>van</strong> het huisraad op niet meer dan 1.240 EUR kan worden geschat.<br />

2° Roerende goederen<br />

Enkel roerende goederen kunnen het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> verzegeling. Uit de aard zelf <strong>van</strong><br />

onroerende goederen is het niet mogelijk om ze te verduisteren. Het ernstig belang dat vereist<br />

is voor verzegeling zal niet kunnen worden aangetoond.<br />

3° Lichamelijk / Onlichamelijk<br />

a) (Im)materiële verzegeling –artikel 1174 Ger.W. / 1148 Ger.W.<br />

Gelet op de materiële handeling <strong>van</strong> het aanbrengen <strong>van</strong> het zegel, kan het toepassingsgebied<br />

artikel 1148 Ger.W. zich enkel uitstrekken over de lichamelijke roerende goederen. Dit wordt<br />

bevestigd door het feit dat de wetgever een bijzondere procedure <strong>van</strong> verzegeling voor<br />

onlichamelijke roerende goederen (“immateriële verzegeling”) 27 heeft uitgewerkt in artikel<br />

1174 Ger.W. Artikel 1174 Ger.W. voorziet in een betalingsverbod, een verbod <strong>van</strong> teruggave<br />

en overdracht <strong>van</strong> titels, sommen of waarden. Dit is de enige modaliteit die voor<br />

onlichamelijke goederen praktisch werkbaar is.<br />

27 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 18.<br />

9


) Immateriële verzegeling: doorwerking <strong>van</strong> algemene regel<br />

Er bestaat een interpretatieprobleem in de rechtsleer over de eerste zinsnede <strong>van</strong> artikel 1174<br />

Ger.W “Ingeval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen”. 28 Een letterlijke<br />

interpretatie leidt ertoe dat een betalingsverbod slechts mogelijk zou zijn voor zover men eerst<br />

een verzegeling <strong>van</strong> de lichamelijke goederen heeft bekomen. Deze stelling poneert de<br />

subsidiariteit <strong>van</strong> het betalings-, teruggave- en overdrachtsverbod ten aanzien <strong>van</strong> een<br />

verzegeling <strong>van</strong> de roerende goederen. 29 Doordat het betalings-, teruggave- en<br />

overdrachtsverbod louter een aangepaste bijzondere vorm <strong>van</strong> verzegeling voor<br />

onlichamelijke goederen is, kan deze stelling niet worden gevolgd. Er kan dus wel degelijk tot<br />

blokkering <strong>van</strong> bankrekeningen worden overgegaan zonder dat voorafgaandelijk alle<br />

lichamelijke roerende goederen verzegeld werden overeenkomstig artikel 1148 Ger.W. De<br />

rechtspraak sluit aan bij de heersende rechtsleer onder impuls <strong>van</strong> A. Verbeke. 30<br />

Doordat artikel 1174 Ger.W. een verbijzondering is <strong>van</strong> de algemene regel <strong>van</strong> artikel 1148<br />

Ger.W. zullen de algemene vereisten <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W. ook <strong>van</strong> toepassing zijn voor<br />

het betalings-, teruggave- en overdrachtsverbod. 31 Het bestaan <strong>van</strong> het ernstig belang zal dus<br />

moeten worden aangetoond ook al spreekt artikel 1174 Ger.W. hier niet <strong>van</strong>.<br />

In tegenstelling tot het uitvoerend of bewarend beslag, kan de immateriële verzegeling<br />

worden opgeheven in de vormen en onder de voorwaarden <strong>van</strong> ontzegeling, onverminderd de<br />

rechtsmiddelen vermeld in de artikelen 1031 tot 1034 (artikel 1174, tweede lid Ger.W.). 32<br />

4° Gemeenschappelijk of onverdeelde goederen<br />

a) Algemeen<br />

Artikel 1148 Ger.W. viseert drie categorieën die het voorwerp kunnen uitmaken <strong>van</strong> een<br />

verzegeling: 1) voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen <strong>van</strong> echtgenoten, 2) een<br />

nalatenschap of 3) onverdeeldheid behoren. Aangezien goederen uit een nalatenschap waartoe<br />

meerdere erfgenamen worden opgeroepen behoren tot een onverdeeldheid, is de<br />

uitdrukkelijke vermelding <strong>van</strong> de nalatenschap overbodig. Deze driedeling kan allicht<br />

verklaard worden doordat de procedure <strong>van</strong> verzegeling in het Gerechtelijk Wetboek<br />

oorspronkelijk gerangschikt was onder de procedures in verband met het openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap. 33<br />

28 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

29 In die zin o.m. Vred. Fontaine-l’Evèque 23 januari 2008, T. Vred. 2008, 366; Vred. Anderlecht 27<br />

oktober 1984, T.Vred./JJP 1986, 245; Vred. Kortrijk 31 augustus 1978, R.W. 1978-79, 2683, noot I.<br />

VAN STRAETEN.<br />

30 Vred. Westerlo 26 januari 2000, R.W. 2000-01, 208; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het<br />

notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 19; A. VERBEKE, “De noodzaak <strong>van</strong> belangenafweging bij<br />

verzegeling. Toepassing <strong>van</strong> het nieuwe artikel 1282 Ger.W. en <strong>van</strong> artikel 1174 Ger.W.”, T. Vred.<br />

1995, p. 223, nr. 11. In dezelfde zin T. VAN SINAY, “Artikel 1174”, in Artikelsgewijze commentaar<br />

Gerechtelijk recht, Antwerpen, Kluwer, p. 3, nr. 3.<br />

31 Vred. Westerlo 26 januari 2000, R.W. 2000-01, 208.<br />

32 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 18.3<br />

33 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

10


) Gemeenschappelijke goederen - Zowel ontbonden als nog niet ontbonden<br />

huwgemeenschap<br />

i) Algemene en bijzondere procedure (art. 1148 Ger.W. en art. 1282 Ger.W.)<br />

Naast artikel 1148 Ger.W. bevatten artikel 223 B.W. en 1282 Ger.W. ook een bijzondere<br />

regeling <strong>van</strong> verzegeling <strong>van</strong> goederen deel uitmakende <strong>van</strong> een huwgemeenschap. De vraag<br />

die zich in de rechtsleer stelt of de wetgever verzegeling enkel heeft mogelijk willen maken<br />

indien er reeds een echtscheidingsprocedure of een procedure <strong>van</strong> tafel en bed is opgestart.<br />

ii) Verzegeling enkel mogelijk tijdens echtscheidingsprocedure?<br />

Bepaalde rechtsleer is <strong>van</strong> oordeel dat verzegeling enkel kan worden gevorderd na ontbinding<br />

<strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen, in de periode <strong>van</strong> de post-communautaire<br />

onverdeeldheid, of na het instellen <strong>van</strong> een vordering tot echtscheiding of scheiding <strong>van</strong> tafel<br />

en bed. Zij halen hiervoor hoofdzakelijk 3 argumenten aan:<br />

1) Artikel 1282 Ger.W. dat de verzegeling regelt tijdens een echtscheidingsprocedure<br />

of een procedure <strong>van</strong> scheiding <strong>van</strong> tafel en bed zou anders zinloos zijn.<br />

2) De zinssnede <strong>van</strong> het “recht in het gemeenschappelijk vermogen” <strong>van</strong> artikel 1148<br />

Ger.W. impliceert dat het gemeenschappelijk vermogen reeds ontbonden is.<br />

3) Artikel 223 B.W. laat geen verzegeling toe in geval <strong>van</strong> een loutere feitelijke<br />

scheiding. 34<br />

iii) Verzegeling ook mogelijk <strong>van</strong>af de feitelijke scheiding<br />

Anderen menen dat verzegeling tussen echtgenoten buiten elke echtscheidingsprocedure om<br />

moet kunnen worden gevorderd. Hun argumentatie ziet eruit als volgt:<br />

1) Artikel 1282 Ger.W. is een loutere toepassing <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W. Dit laatste<br />

artikel preciseert de voorafgaande inleiding <strong>van</strong> de echtscheidingsprocedure niet als<br />

bijkomende vereiste. Artikel 1282 Ger.W. kan bezwaarlijk het toepassingsdomein <strong>van</strong> artikel<br />

1148 Ger.W. beperken.<br />

2) Vanuit praktische beweegredenen zou een verzegeling tussen feitelijk gescheiden<br />

echtgenoten mogelijk moeten zijn. De procedure <strong>van</strong> dringende en voorlopige maatregelen<br />

<strong>van</strong> artikel 223 B.W. is een tegensprekelijke procedure. Hierdoor komt het verrassingseffect<br />

dat nochtans noodzakelijk is voor de efficiëntie en het doel <strong>van</strong> de verzegeling namelijk de<br />

verhindering <strong>van</strong> het wegmaken <strong>van</strong> goederen moet garanderen in het gedrang.<br />

3) Verzegeling wordt steeds vaker aanvaard tijdens feitelijke scheiding zowel op basis<br />

<strong>van</strong> een éénzijdig verzoekschrift als in het kader <strong>van</strong> dringende en voorlopige maatregelen.<br />

(art. 223 B.W.)<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

34 Vred. Waver, 12 oktober 1993, T.Vred. 1994, 139, noot J. BEERNAERT; vgl. Vred. Roeselare, 10<br />

februari 1995, T. Vred. 1995, 242.<br />

11


c) Andere vormen <strong>van</strong> gebonden gemeenschap<br />

(1) Vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid<br />

Goederen uit een maatschap (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) kunnen eveneens<br />

worden verzegeld omdat zij in onverdeeldheid zijn tussen de maten. Een statutaire clausule<br />

kan de verzegeling <strong>van</strong> een maatschap niet verhinderen gelet op het openbare orde karakter<br />

<strong>van</strong> de verzegeling.<br />

Er kunnen eveneens zegels worden gelegd op een collectieve mede-eigendom die zich bij een<br />

derde bevindt. Het is immers onbelangrijk waar de goederen zich bevinden. In dergelijk geval<br />

zal de eisende partij het ernstig belang wel zeer grondig dienen te motiveren.<br />

(2) Vennootschap met rechtspersoonlijkheid<br />

Indien goederen evenwel het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> een vennootschap met<br />

rechtspersoonlijkheid kunnen de goederen niet worden verzegeld. Deze goederen behoren<br />

immers in exclusieve eigendom toe aan een vennootschap. Er is niet voldaan aan de vereiste<br />

dat de goederen tot een onverdeeldheid moeten behoren. Bij overlijden <strong>van</strong> de enige<br />

zaakvoerder <strong>van</strong> een B.V.B.A., zullen de erfgenamen het vennootschapspatrimonium niet<br />

kunnen laten verzegelen. De erfgenamen zullen eventueel wel zegels kunnen laten leggen op<br />

de aandelen.<br />

d) Ontbonden gemeenschap (nalatenschap, ontbonden huwgemeenschap)<br />

Goederen uit een nalatenschap, uit een post-communautaire onverdeeldheid die ontstaat na de<br />

ontbinding <strong>van</strong> het gemeenschappelijke huwelijksvermogen vallen onder de algemene noemer<br />

“onverdeeldheid”<br />

e) Gedwongen mede-eigendom ten titel <strong>van</strong> hoofdzaak<br />

Voorzover de gedwongen mede-eigendom ten titel <strong>van</strong> hoofdzaak is, zal verzegeling mogelijk<br />

zijn zoals bijvoorbeeld familiestukken. Gedwongen mede-eigendom ten titel <strong>van</strong> bijzaak zoals<br />

een lift in een appartementsgebouw zal niet het voorwerp kunnen uitmaken <strong>van</strong> verzegeling.<br />

f) Vrijwillige onverdeeldheid<br />

Ook goederen <strong>van</strong> echtgenoten gehuwd onder het stelsel <strong>van</strong> scheiding <strong>van</strong> goederen of<br />

goederen <strong>van</strong> zowel wettelijke als feitelijke samenwoners zullen kunnen worden verzegeld.<br />

Ten gevolge <strong>van</strong> het samenleven ontstaat er een feitelijke vermenging <strong>van</strong> goederen. Indien<br />

geen <strong>van</strong> de partners zijn exclusieve eigendomsrecht zal kunnen aantonen, zal het wettelijk<br />

vermoeden <strong>van</strong> artikel 1468, tweede lid B.W. en 1478, tweede lid B.W. spelen.<br />

Wat de goederen <strong>van</strong> echtgenoten in het kader <strong>van</strong> een echtscheidingsprocedure betreft,<br />

bepaalt artikel 1282 Ger.W. sinds de wetswijziging <strong>van</strong> 30 juni 1994 dat “alle goederen <strong>van</strong><br />

elke echtgenoot worden verzegeld”. Door deze wetswijziging kwam er een einde aan de<br />

onduidelijkheid of de goederen <strong>van</strong> echtgenoten gehuwd onder een stelsel <strong>van</strong> scheiding <strong>van</strong><br />

12


goederen ook konden worden verzegeld dan wel dit enkel <strong>van</strong> toepassing was bij een<br />

gemeenschapsstelsel. Het huwelijksstelsel is geen bepalend onderscheidingscriterium om al<br />

dan niet tot verzegeling over te gaan.<br />

g) Eigen goederen?<br />

i) Algemeen<br />

Uit de letterlijke tekst <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W. blijkt dat verzegeling niet kan worden<br />

gevorderd m.b.t. goederen die in exclusieve eigendom aan één persoon toebehoren. De<br />

bewijslast <strong>van</strong> het al dan niet eigen karakter <strong>van</strong> de te verzegelen goederen berust hiervoor bij<br />

de eiser. 35<br />

ii) Interpretatie artikel 1282 B.W.<br />

Sinds de wetswijziging <strong>van</strong> 30 juni 1994 <strong>van</strong> artikel 1282 B.W.is een nieuwe discussie<br />

gerezen namelijk of ook de eigen goederen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de echtgenoten kunnen worden<br />

verzegeld. Een letterlijke interpretatie <strong>van</strong> dit artikel staat dit immers toe. 36 Deze stelling kan<br />

niet worden gevolgd om volgende redenen:<br />

1. Een eerste tekstargument blijkt uit de zinsnede <strong>van</strong> artikel 1282 B.W. dat de<br />

verzegeling mogelijk maakt “tot bewaring <strong>van</strong> zijn rechten”. Dit houdt in dat een<br />

echtgenoot slechts verzegeling kan vorderen voor goederen waarop hij<br />

persoonlijke of zakelijke rechten kan laten gelden. 37<br />

2. Zoals hoger uiteengezet is artikel 1282 Ger.W. een toepassing <strong>van</strong> de algemene<br />

regel vervat in artikel 1148 Ger.W. Doordat artikel 1148 Ger.W. de<br />

bestuursbevoegdheden <strong>van</strong> de deelgenoten aan banden legt, dringt een restrictieve<br />

interpretatie zich op. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de parlementaire<br />

voorbereiding.<br />

3. De wetswijziging was ingegeven om duidelijk te scheppen over de mogelijkheid<br />

tot verzegeling onafhankelijk <strong>van</strong> het stelsel waaronder de echtgenoten gehuwd<br />

waren. De parlementaire voorbereidingen tonen aan dat het geenszins de bedoeling<br />

<strong>van</strong> de wetgever was om deze mogelijkheid ook uit te breiden tot de eigen<br />

goederen <strong>van</strong> de echtgenoten. 38<br />

iii) Nuance: wettelijk vermoeden <strong>van</strong> gemeenschap of onverdeeldheid<br />

In de praktijk zal het soms toch mogelijk zijn om eigen goederen te verzegelen. Tussen<br />

echtgenoten of wettelijk samenwonenden speelt het vermoeden dat goederen deel uitmaken<br />

35 Vred. Oudenaarde 25 maart 2005, T.Vred. 2009, 30, noot T. VAN SINAY.<br />

36 Vred. Willebroek 1 juli 1996, E.J. 1996, 117, afkeurende noot A. VERBEKE; D. CARRE, l.c. 77,<br />

P. SENAEVE, l.c., nrs. 463 en 466.<br />

37 In dezelfde zin tussen concubanten: Vred. Charleroi 17 september 2003, T. Vred. 2003, 420 = Div.<br />

Act. 2004, afl. 5, 77, noot D. CARRE.<br />

38 Zie Gedr. St., Kamer, 1991-1992, B.Z., nr. 545/1, Wetsvoorstel houdende wijziging <strong>van</strong> de<br />

procedures tot echtscheiding. Toelichting p. 11: “In de tekst (wordt) dus rekening gehouden met het<br />

feit dat steeds meer echtgenoten getrouwd zijn met gedeeltelijke of gehele scheiding <strong>van</strong> goederen en<br />

dat er tussen hen ook onverdeeldheid bestaat”; Gedr. St., Senaat, 1993-1994, nr. 898/2, Verslag<br />

namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Lallemand en mvr. Maximus, p. 25.<br />

13


<strong>van</strong> de gemeenschap (bij een huwgemeenschap) of tot de onverdeeldheid (bij een stelsel <strong>van</strong><br />

scheiding <strong>van</strong> goederen). Bij betwisting omtrent het eigen dan wel<br />

gemeenschappelijk/onverdeeld karakter <strong>van</strong> de roerende goederen zal dit vermoeden gelden.<br />

Dat vormt de schijnbare titel die vereist is voor de verzegeling. 39 In het kader <strong>van</strong> een verzoek<br />

tot ontzegeling zal men dit vermoeden moeten weerleggen.<br />

iv) Toepassing: verzegeling mogelijk indien echtgenoot schuldeiser is <strong>van</strong> de<br />

andere echtgenoot – Hoedanigheid – Voorwerp – Ernstig belang<br />

Op grond <strong>van</strong> bovenstaande redenering zal de ene echtgenoot die schuldeiser is <strong>van</strong> de andere<br />

echtgenoot niettegenstaande de tekst <strong>van</strong> artikel 1282 Ger.W. geen verzegeling kunnen<br />

vorderen <strong>van</strong> de eigen goederen <strong>van</strong> de andere echtgenoot. (bv. Alimentatieschuldeiser op<br />

grond <strong>van</strong> vonnis <strong>van</strong> de vrederechter of beschikking <strong>van</strong> het kort geding.) De eigen goederen<br />

vallen immers niet onder één <strong>van</strong> de categorieën vermeld in artikel 1148 Ger.W. 40 Hij zal<br />

zich voor de bewarende maatregel enkel kunnen beroepen op de beslagprocedure.<br />

De echtgenoot-alimentatieschuldeiser zal dus wel verzegeling kunnen laten leggen op<br />

onverdeelde goederen. De vrederechter zal in dit geval wel nauwgezet nagaan of voldaan is<br />

aan de vereiste <strong>van</strong> het ernstig belang. 41 De echtgenoot zal de verzegeling slechts kunnen<br />

vorderen <strong>van</strong> zodra de alimentatievordering definitief werd toegekend.<br />

d. Geen verzegeling maar curator over de huisraad bij geringe huisraad (indien echtgenoot,<br />

erfgenamen of één <strong>van</strong> hen afwezig) (art. 1154 Ger.W.)<br />

De wetgever heeft voor “geringe” nalatenschappen een snellere en goedkopere regeling<br />

ingevoerd om te verhinderen dat het passief <strong>van</strong> dergelijke nalatenschap disproportioneel zou<br />

toenemen in verhouding tot het beperkte actief. 42 Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een<br />

<strong>van</strong> hen vermoedelijk afwezig is of niet tegenwoordig is (art. 1151, 2° Ger.W.), en de waarde<br />

<strong>van</strong> het huisraad <strong>van</strong> de nalatenschap dat ter plaatse gevonden is, naar zijn schatting niet meer<br />

dan 1.240 EUR bedraagt, staat het de vrederechter vrij om niet te verzegelen en een curator<br />

over de huisraad aan te stellen. Het voordeel <strong>van</strong> de curatele over een huisraad ligt in<br />

tegenstelling tot bij een onbeheerde nalatenschap de termijnen <strong>van</strong> boedelbeschrijving en<br />

beraad niet moeten worden nageleefd vooraleer een curator kan worden aangesteld.<br />

1° Begrip geringe huisraad<br />

Voor het begrip huisraad wordt verwezen naar art. 534 BW. Dit dient evenwel exhaustief te<br />

worden geïnterpreteerd. 43 Artikel 1154, eerste lid Ger.W. bepaalt het plafond op 1.240 EUR<br />

en vermeldt enkel het huisraad. Het huisraad is het enige criterium waarmee voor de bepaling<br />

<strong>van</strong> het plafond rekening mag worden gehouden. Het geld en roerende waarden zijn zonder<br />

39 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

40 A. VERBEKE, o.c., Echtscheidingsjournaal 1996, p. 117, nr. 14.<br />

41 A. VERBEKE, o.c., T. Vred. 1995, 117.<br />

42 Cass. 7 oktober 2011, T. Vred. 2011, 511-514, noot Chr. ENGELS.<br />

43 Cass. 3 februari 1949, Arr. Cass. 1949, 95, Pas. 1949, I, 106, RW 1948-49,999.<br />

14


elang bij de bepaling <strong>van</strong> dit plafond <strong>van</strong> 1.240 EUR maar bakenen wel de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de curator af (zie verder).<br />

2° Vereisten voor niet-verzegeling<br />

Zoals hierboven werd omschreven, moet aan volgende vereisten voldaan zijn:<br />

a) Afwezigheid <strong>van</strong> de echtgenoot, de erfgenamen of één <strong>van</strong> hen (art. 1154, eerste lid<br />

Ger.W. iuncto art. 1151, 2° Ger.W.)<br />

Het bestaan <strong>van</strong> erfgenamen met saisine sluit de toepassing <strong>van</strong> artikel 1154 Ger.W. niet uit.<br />

Er kan zelfs een curator over een onbeheerde nalatenschap worden aangesteld. 44<br />

b) Schatting waarde huisraad niet meer dan 1.240 EUR<br />

Artikel 1154, eerste lid Ger.W. hanteert enkel het huisraad als bepalend criterium.45 Bij het<br />

beoordelen <strong>van</strong> het plafond <strong>van</strong> 1.240 EUR dient de vrederechter geen rekening te houden<br />

met geld, titels, waarden, het saldo <strong>van</strong> de bankrekening. Dit leidt ertoe dat men zich zelfs bij<br />

een om<strong>van</strong>grijke nalatenschap op art. 1154 Ger.W. kan beroepen.<br />

c) Vrederechter beslist zowel ambtshalve als op verzoek tot niet-verzegeling<br />

De vrederechter kan zowel ambtshalve optreden als op verzoek <strong>van</strong> een belanghebbende of de<br />

Procureur des Konings. 46 In tegenstelling tot de regeling bij verzegeling is dit voor deze<br />

regeling zonder belang.<br />

3° Rechtsgevolg: beschrijving en aanstelling <strong>van</strong> curator in plaats <strong>van</strong> verzegeling<br />

Indien de vrederechter beslist om niet te verzegelen, maakt hij een beschrijving <strong>van</strong> het<br />

huisraad, alsmede het geld en de roerende waarden ter plaatse gevonden. Hij zal de huisraad,<br />

het geld en de roerende waarden toevertrouwen aan een curator. Hierdoor wordt een curatele<br />

over de huisraad ingesteld. Dit gebeurt onderaan in het proces-verbaal <strong>van</strong> beschrijving <strong>van</strong><br />

de goederen. De aanstelling <strong>van</strong> een curator staat ervoor garant dat de waardepapieren die ter<br />

plaatse werden gevonden zullen worden bewaard. 47<br />

44 H. JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing <strong>van</strong> artikel 1154<br />

Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245-253.<br />

45 Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99,1112, noot S. VAN OVERBEKE. In dezelfde zin H.<br />

JESPERS, “De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing <strong>van</strong> artikel 1154 Gerechtelijk<br />

Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245, nr. 1. Vgl. evenwel Vred. Charleroi<br />

14 mei 2002, T. Vred. 2002, afl. 9, 472: “Il conviendra toutefois, pour respecter la philosophie de la<br />

loi, de limiter, dans la mesure du possible, l’application de cette disposition, au cas où la valeur de tous<br />

les meubles, corporels ou non, est réduite. »<br />

46 H. JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing <strong>van</strong> artikel 1154<br />

Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245, nr. 1.<br />

47 Rb. Brussel 12 oktober 1999, J.T. 1999, 750.<br />

15


Uit de letterlijke tekst <strong>van</strong> het wetsartikel blijkt dat de (boedel)beschrijving plaatsvindt<br />

wanneer de vrederechter beslist om niet te verzegelen. De discussie in de rechtspraktijk<br />

omtrent de mogelijkheid om de vordering op grond <strong>van</strong> artikel 1154 Ger.W. te combineren<br />

met een verzoek tot verzegeling vindt dus geen steun in de wettekst. 48<br />

4° Bevoegdheid <strong>van</strong> de curator<br />

a) Rechten en plichten<br />

i) Zelfde bevoegdheid als curator over onbeheerde nalatenschap<br />

De curator heeft in beginsel dezelfde rechten en plichten als de onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving aanvaardende erfgenaam (art. 813 B.W). Hij is belast met het beheer en de<br />

vereffening. Hij moet rekenschap en verantwoording afleggen <strong>van</strong> zijn beheer aan de<br />

schuldeisers en legatarissen. Hij kan geen dading treffen, geen compromis aangaan, noch de<br />

goederen met (hypotheken of andere) zakelijke lasten bezwaren, zonder machtiging <strong>van</strong> de<br />

rechter. (art. 803 B.W.).<br />

ii) Verschilpunten<br />

Art. 1154, 4 de lid Ger.W. brengt twee belangrijke verschilpunten in vergelijking met de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de curator over de onbeheerde nalatenschap aan.<br />

Ten eerste zal de curator over de huisraad in tegenstelling tot de curator over de onbeheerde<br />

nalatenschap geen boedelbeschrijving moeten opmaken. De vrederechter is hiertoe reeds<br />

overgegaan.<br />

Ten tweede kan de curator over de huisraad overgaan tot de gehele of gedeeltelijke verkoop<br />

<strong>van</strong> de hem toevertrouwde voorwerpen mits naleving <strong>van</strong> art. 1193 e.v. Ger.W.. De curator<br />

over de huisraad zal hiertoe slechts kunnen overgaan na het verstrijken <strong>van</strong> een termijn <strong>van</strong><br />

veertig dagen na zijn aanstelling. De vrederechter zal deze termijn kunnen verkorten. Na de<br />

realisatie <strong>van</strong> de voorwerpen, zal de verkoopsopbrengst zal de evenredige verdeling worden<br />

gestort in de Deposito- en Consignatiekas. 49 De curator zal uiteindelijk overgaan tot verdeling<br />

<strong>van</strong> opbrengst mits naleving <strong>van</strong> het basisprincipe <strong>van</strong> de gelijkheid <strong>van</strong> de schuldeisers en de<br />

wettige voorrechten.<br />

Hoewel artikel 1154 Ger.W. het (in tegenstelling tot artikel 813 B.W.) niet uitdrukkelijk<br />

bepaalt, is de curator over de huisraad bewindvoerder <strong>van</strong> een partieel vereffeningsbewind<br />

(zie 2°). Hierdoor ontstaat samenloop tussen de schuldeisers. 50 Aangezien de curator over de<br />

onbeheerde nalatenschap aan het hoofd <strong>van</strong> een algemeen vereffeningsbewind staat, kan men<br />

dit nog als een derde verschilpunt detecteren.<br />

48 T. VAN SINAY, “Art. 1154 Ger.W.”, l.c., p.3, nr.2.<br />

49 T.VAN SINAY, “Art. 1154 Ger.W.”, l.c., p.3, nr. 2.<br />

50 I.t.t. art. 813 B.w. bepaalt art. 1154 Ger.W dit niet uitdrukkelijk. De rechtsleer leidt dit er evenwel<br />

uit af: H.JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing <strong>van</strong> artikel 1154<br />

Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 248.<br />

16


) Voorwerp<br />

i) Geld, huisraad, roerende waarden <strong>van</strong> geringe waarde<br />

De bevoegdheid <strong>van</strong> de curator over het huisraad wordt qua voorwerp uitdrukkelijk beperkt in<br />

artikel 1154, derde lid Ger.W.. De curatele heeft enkel betrekking op het geld, het huisraad en<br />

de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats <strong>van</strong> de overledene. Het Hof <strong>van</strong> Cassatie<br />

heeft in een arrest <strong>van</strong> 7 oktober 2011 verduidelijkt dat: “de roerende waarden gevonden in<br />

de verblijfplaats <strong>van</strong> de overledene de spaarboekjes en bankrekeningen <strong>van</strong> geringe betekenis<br />

(omvatten), waar<strong>van</strong> in de verblijfplaats <strong>van</strong> de overledene een spoor is gevonden”.<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft hiermee gepreciseerd dat de bevoegdheid <strong>van</strong> de curator over het<br />

huisraad zich ook uitstrekt tot de spaarboekjes en bankrekeningen <strong>van</strong> geringe waarde<br />

waar<strong>van</strong> in het sterfhuis een spoor werd gevonden. Hierover bestond immers discussie in de<br />

praktijk. Enerzijds is een restrictieve interpretatie <strong>van</strong> mening dat banktegoeden met een zeker<br />

belang waar<strong>van</strong> ter plaatse een spoor is gevonden, niet onder de bevoegdheid <strong>van</strong> de curator<br />

<strong>van</strong> de inboedel vallen. 51 Anderzijds is de extensieve interpretatie <strong>van</strong> oordeel dat de curator<br />

over het huisraad in staat moet zijn om de tegoeden die de bankinstellingen in hun bezit<br />

hebben voor rekening <strong>van</strong> de overleden te kunnen laten vrijmaken. 52<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft echter niet verduidelijkt wat precies onder geringe waarde wordt<br />

verstaan. Zou het plafond <strong>van</strong> 1.240 EUR hiervoor in aanmerking kunnen komen? Evenmin<br />

heeft het Hof <strong>van</strong> Cassatie zich uitgesproken over wat er met roerende waarden moet<br />

gebeuren waar<strong>van</strong> geen spoor werd gevonden in de woning.<br />

Bij gebrek aan uitdrukkelijke wettelijke bepaling gaat men er<strong>van</strong> uit dat de curator over het<br />

huisraad niet bevoegd is voor alle bankrekeningen maar enkel voor die <strong>van</strong> geringe waarde<br />

waar<strong>van</strong> een spoor ter plaatse is gevonden. Hij kan deze bevoegdheid wel verkrijgen door<br />

zich als curator over de onbeheerde nalatenschap te laten aanstellen. 53<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> deze rechtspraak is Van Drooghenbroeck 54 <strong>van</strong> mening dat bij de<br />

bepaling <strong>van</strong> het plafond <strong>van</strong> 1240 EUR de vrederechter voortaan rekening zal moeten<br />

houden met de (geringe) waarden <strong>van</strong> de roerende waarden. Zoals hierboven uitgelegd is voor<br />

de bepaling <strong>van</strong> het plafond enkel het huisraad <strong>van</strong> belang. Het geld en de roerende waarden<br />

worden slechts vermeld in artikel 1154, tweede en derde lid Ger.W. Zij spelen slechts een rol<br />

bij de afgrenzing <strong>van</strong> het toepassingsgebied <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de curator. De<br />

vrederechter moet bij het bepalen <strong>van</strong> het plafond dus geen rekening houden met de bedragen<br />

<strong>van</strong> het geld en de roerende waarden.<br />

ii) Einde <strong>van</strong> de aanstelling<br />

51 Rb. Brussel 12 oktober 1999, J.T. 1999, 750.<br />

52 Vred. Charleroi 14 mei 2002, T. Vred. 2002, afl. 9, 472.<br />

53 C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke<br />

vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.),<br />

Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 60.<br />

54 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en F. BALOT, Les scellés, Brussel, Larcier, 2012, 37.<br />

17


De aanstelling <strong>van</strong> de curator neemt een einde op het ogenblik dat erfgenamen of algemene<br />

legatarissen of legatarissen onder algemene titel die de nalatenschap aanvaarden, zich bekend<br />

maken. (art. 1154, vijfde lid).<br />

3. Procedure tot verzegeling<br />

a. Instelling <strong>van</strong> de vordering: titularissen <strong>van</strong> de aanspraak op verzegeling<br />

1° Deelgenoten <strong>van</strong> de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk vermogen<br />

Diegenen die aanspraak maken op een recht in de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk<br />

vermogen kunnen de verzegeling vorderen <strong>van</strong> goederen waarin zij medegerechtigd zijn. (art.<br />

1148-1° Ger.W.). Wettige erfgenamen, onregelmatige erfgenamen, algemene legatarissen,<br />

legatarissen te algemene titel, begunstigden <strong>van</strong> een contractuele erfstelling 55 kunnen tot<br />

zegellegging <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap. Ook echtgenoten, ongeacht het<br />

huwelijksstelsel (art. 1282 Ger.W.), samenwonenden tussen wie de relatie verstoord is,<br />

kunnen een verzoek tot verzegeling indienen.<br />

Doordat de verzegeling een bewarende maatregel is en de rechter niet ten gronde de positie<br />

<strong>van</strong> de partijen beslecht, volstaat de schijnbare titel om de verzegeling te kunnen vorderen.<br />

Dit betekent dat de algemene legataris de verzegeling kan vorderen, zelfs indien de<br />

erfgenamen het testament betwisten, zij het mits een ernstig belang kan aantonen. 56 De<br />

betwisting omtrent de titel <strong>van</strong> de verzoeker zal uiteraard mee doorwegen bij de beslissing<br />

<strong>van</strong> de vrederechter in het kader <strong>van</strong> de belangenafweging.<br />

2° Individuele schuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

De persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten in een onverdeeldheid en gemeenschappelijk<br />

vermogen kunnen de verzegeling vorderen. Vaak wordt aangenomen dat dit voor de<br />

schuldeiser een toepassing <strong>van</strong> de zijdelingse vordering (art. 1166 B.W.) vormt 57 , maar het is<br />

aan te nemen dat het om een eigen recht <strong>van</strong> de schuldeisers gaat. 58<br />

De verzegeling is een wettelijke bestuursbeperkende maatregel die kadert in het geheel <strong>van</strong><br />

maatregelen waarover de schuldeisers beschikken om de bestuurshandelingen <strong>van</strong> hun<br />

schuldenaars te beperken ten einde de latere uitoefening <strong>van</strong> verhaalsrechten veilig te stellen.<br />

Op grond <strong>van</strong> art. 7-8 Hyp.W. behouden de verhaalsrechten <strong>van</strong> de schuldeisers in principe<br />

een vlottend karakter in functie <strong>van</strong> de schommelingen <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> hun<br />

schuldenaar.<br />

55 Bv. Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1988, 304.<br />

56 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.12, nr. 13. Indien zijn vordering tot verzegeling<br />

tergend en roekeloos is, bijvoorbeeld omdat het evident is dat hij geen recht heeft, kan hij tot<br />

schadeloosstelling worden veroordeeld.<br />

57 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.13, nr. 16; A. VERBEKE, o.c., T. Not. 1995, p. 218,<br />

nr.2.<br />

58 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103.<br />

18


De schuldeisers kunnen ook beroep doen op de actio pauliana (wettelijk), een conventioneel<br />

verbod tot overdracht (conventioneel) of een bewarend beslag. In de praktijk zullen<br />

schuldeisers zelden gebruik maken <strong>van</strong> de verzegeling maar overgaan tot het leggen <strong>van</strong><br />

bewarend beslag.<br />

3° Boedelschuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

Dit zijn de schuldeisers <strong>van</strong> het onverdeelde of gemeenschappelijke vermogen (art.1148 -2°<br />

Ger.W.). Zij kunnen de verzegeling vorderen zelfs wanneer de schuldvordering niet in een<br />

uitvoerbare titel is vervat, en zelfs indien de schuldvordering slechts voorwaardelijk is. Wel<br />

mogen zij dit recht niet gebruiken om zich tergend en roekeloos in hangende nalatenschappen<br />

te mengen. 59<br />

Schuldeisers met een schuldvordering voorafgaand aan het overlijden kunnen om de<br />

verzegeling <strong>van</strong> de goederen uit de nalatenschap verzoeken.<br />

4° Bijzondere legataris<br />

De bijzondere legataris is geen deelgenoot maar kan evenzeer de verzegeling verzoeken.<br />

Hoewel hij geen deelgenoot is, vertoont zijn positie wel veel analogie met de situatie <strong>van</strong> een<br />

schuldeiser, zodat sommige rechtsleer hem wel dat recht toekent. 60 Indien het bijzondere<br />

legaat op een geldsom betrekking heeft, kan hij als schuldeiser <strong>van</strong> de hem toe te bedelen<br />

waarden uit de nalatenschap worden gezien. Hoewel dat niet op dezelfde manier geldt, indien<br />

het legaat bijzondere goederen betreft, dient ook hier aan de bijzondere legataris een<br />

verzegelingsmogelijkheid te worden toegestaan. 61<br />

5° Inwonend huispersoneel <strong>van</strong> de overledene (ingeval geen enkele <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

aanwezig is) (art. 1148, 3° Ger.W.)<br />

Om verzegeling te kunnen vorderen, moeten zij voldoen aan twee vereisten:<br />

(1) de verzegeling kan worden gevorderd na overlijden en<br />

(2) de echtgenoot, erfgenamen of één <strong>van</strong> hen is afwezig 62 .<br />

Het is in het belang <strong>van</strong> de afwezige dat de verzegeling gebeurt. Daagt hij naderhand op en<br />

oordeelt hij dat de verzegeling niet noodzakelijk is, dan kan hij ermee instemmen om vrij en<br />

eenvoudig te ontzegelen.<br />

59 Gent 9 januari 1917, Pas. 1917, II, 103; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat,<br />

Brugge, Die Keure, 2010, 9.<br />

60 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.13, nr. 14; Contra: Vred. Sint-Jans-Molenbeek 10<br />

februari 1987, T. Vred. 1988, 297; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die<br />

Keure, 2010, 6.<br />

61 SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling,<br />

boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137.<br />

62 Hieronder wordt begrepen “fysiek verwijderd zijn <strong>van</strong> de goederen”, en mag dus niet in de<br />

juridisch-technische betekenis <strong>van</strong> “afwezigheid” worden begrepen.<br />

19


6° Testamentuitvoerder<br />

De uitvoerder <strong>van</strong> de uiterste wilsbeschikking kan de verzegeling vorderen op grond <strong>van</strong><br />

artikel 1148, 4° Ger.W. Zoals hoger uiteengezet zal hij zelfs de verzegeling moeten vorderen<br />

als één <strong>van</strong> de erfgenamen minderjarig, onbekwaam verklaard of afwezig is (art. 1031 B.W.).<br />

7° De staat<br />

In zijn hoedanigheid <strong>van</strong> onregelmatige erfopvolger heeft de staat eveneens de vereiste<br />

hoedanigheid om de verzegeling te vorderen (art. 713 en 769 B.W.) 63<br />

8° De ontvoogde minderjarige, de niet-ontvoogde minderjarige, de persoon aan wie een<br />

voorlopige bewindvoerder is toegevoegd (art. 1150 Ger.W.)<br />

Gelet op het bewarende karakter <strong>van</strong> de verzegeling, verhindert de onbekwaamheid niet de<br />

mogelijkheid om de zegels te leggen.<br />

Een ontvoogde minderjarige of een minderjarige aan wie een gerechtelijk raadsman is<br />

toegevoegd, kan zonder bijstand een verzoekschrift tot zegellegging indienen (art. 1150, 1 ste<br />

lid Ger.W.).<br />

De wettelijke vertegenwoordiger moet het verzoekschrift indienen namens een nietontvoogde<br />

minderjarige of een onbekwaam verklaarde (art. 1150, 2 de lid Ger.W.).<br />

De voorlopige bewindvoerder die krachtens artikel 488bis, a) tot k) BW aan een persoon is<br />

toegevoegd, moet eveneens tot zegellegging verzoeken (art. 1150, 3 de lid Ger.W.).<br />

Bloedverwanten mogen het verzoekschrift indienen indien de onbekwame geen voogd of<br />

geen voorlopige bewindvoerder heeft of hij niet aanwezig is (art. 1150, 4 de lid Ger.W.).<br />

Ingeval <strong>van</strong> hoogdringendheid mag de niet ontvoogde minderjarige zelf het verzoekschrift<br />

indienen (art. 1150, 5 de lid Ger.W.).<br />

9° Limitatief karakter <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W.<br />

Betwisting bestaat over de vraag of de opsomming <strong>van</strong> het Gerechtelijk Wetboek een<br />

limitatief karakter heeft. Doorgaans wordt aangenomen dat dit niet het geval is. Ook andere<br />

personen kunnen de verzegeling vorderen indien zij een voldoende ernstig belang kunnen<br />

aantonen. Ter illustratie kan worden verwezen naar het vonnis <strong>van</strong> de Rechtbank <strong>van</strong> Eerste<br />

Aanleg te Brussel dat die vraag ontkennend beantwoordde. 64<br />

63 Zie ook C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 6-7; A.<br />

KLUYSKENS, De erfenissen in Beginselen <strong>van</strong> Burgerlijk Recht, deel II, Antwerpen, Standaard,<br />

1944, nr. 79 e.v., 105 e.v.; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Brussel, Kluwer,<br />

Rechtswetenschappen, 1996, nr. 232-233.<br />

64 Rb. Brussel 27 januari 1987, T. Vred. 1987, 104. In dezelfde zin: Vred. Maaseik 11 januari 2007, T.<br />

Not. 2008, 347 (dat in casu de verzegeling evenwel afwees omdat er geen ernstig belang aanwezig is<br />

wanneer de verzoeker als wettelijke vertegenwoordiger <strong>van</strong> haar minderjarig kind de verzegeling<br />

vordert <strong>van</strong> alle goederen die toebehoren aan de nalatenschap <strong>van</strong> een persoon <strong>van</strong> wie het vaderschap<br />

20


Sommige rechtsleer wil de formaliteiten voor de personen die niet uitdrukkelijk in het<br />

Gerechtelijk Wetboek zijn vermeld tot een minimum beperken. In plaats <strong>van</strong> verzegeling stelt<br />

men voor om rechtstreeks de boedelbeschrijving bij de notaris te vorderen. Deze praktijk<br />

heeft twee belangrijke nadelen. Ten eerste gebeurt deze boedelbeschrijving zonder<br />

eedaflegging waardoor zij authentieke bewijswaarde mist (zie hoofdstuk 2). Ten tweede is er<br />

geen rol weggelegd voor de vrederechter bij deze boedelbeschrijving. De vrederechter kan<br />

dus niet de geijkte maatregelen nemen met het oog op het efficiënte verloop <strong>van</strong> de<br />

boedelbeschrijving. Het verrassingseffect zal niet spelen. 65<br />

b. Verzoekschrift tot verzegeling<br />

1° Eenzijdig karakter<br />

De eis moet worden ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift (art. 1025 e.v. Ger.W.). Dit<br />

garandeert het verrassingseffect dat voor een efficiënte toepassing <strong>van</strong> de verzegeling vereist<br />

is. De tegenpartij zal dus niet op de hoogte zijn <strong>van</strong> het verzoek.<br />

Het verbod om procedure lichtzinnig op te starten geldt ook hier. De advocaat en notaris<br />

begaan bijgevolg een beroepsfout indien zij lichtzinnig een verzoekschrift zouden<br />

ondertekenen. 66<br />

2° Inhoudelijke vormvereisten<br />

Het eenzijdig verzoekschrift bevat de vermeldingen (naam, voornaam, aanwijzing <strong>van</strong> de<br />

rechter), de aanwijzing <strong>van</strong> de omstandigheden die verzegeling rechtvaardigen (ernstig<br />

belang), en de goederen waar<strong>van</strong> men de verzegeling vordert. (artikel 1026 Ger.W.<br />

In afwijking <strong>van</strong> artikel 1025 e.v. Ger.W. laat artikel 1149 Ger.W. toe dat het verzoekschrift<br />

ook door de verzoeker zelf, de door haar gemachtigde of haar notaris kan worden<br />

ondertekend.<br />

3° Procedurele vormvereisten<br />

Het verzoekschrift wordt in beginsel eengerlegd op de griffie. Indien de griffie gesloten is en<br />

de zaak urgent is, kan het verzoekschrift mondeling in de woning <strong>van</strong> de vrederechter worden<br />

gericht. In dat geval zal de vrederechter het verzoek acteren. Bij verhindering kan de<br />

vrederechter zich laten ver<strong>van</strong>gen door een plaatsver<strong>van</strong>ger. De notaris die als<br />

plaatsver<strong>van</strong>ger voor de vrederechter heeft geoordeeld over de verzegeling, wordt hierdoor<br />

niet onbevoegd om de boedelbeschrijving op te stellen.<br />

4° Vervaltermijn<br />

t.a.v. het kind nog niet definitief is bewezen bij een in kracht <strong>van</strong> gewijsde gegaan vonnis of arrest).<br />

65 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 18.<br />

66 Vred. Sint-Gillis 2 september 2008, T. Vred. 2008, 416.<br />

21


Er is geen termijn bepaald om het verzoekschrift in te stellen. Zoals hierboven uiteengezet zal<br />

de vrederechter evenwel uit de reeds verstreken tijd een tegenindicatie <strong>van</strong> het ernstig belang<br />

kunnen afleiden. Hoe langer men wacht met het verzoek, hoe bezwaarlijker de vrederechter<br />

het ernstig belang om tot verzegeling over te gaan zal aanvaarden.<br />

De verzegeling kan niet meer geschieden wanneer de boedelbeschrijving afgesloten is (art.<br />

1156 Ger.W.) tenzij de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg zulks beveelt bij<br />

betwisting <strong>van</strong> de boedelbeschrijving. Boedelbeschrijving heeft immers hetzelfde bewarende<br />

oogmerk. Na boedelbeschrijving kunnen de geïnventariseerde goederen niet meer worden<br />

weggemaakt.<br />

c. Rechtsmiddelen tegen beschikking <strong>van</strong> vrederechter<br />

1° Hoger beroep<br />

a) Algemeen<br />

Binnen de maand na betekening kan de verzoeker of tussenkomende partij, hoger beroep<br />

aantekenen tegen een beschikking <strong>van</strong> de vrederechter. Dit kan zowel tegen een beschikking<br />

die de verzegeling toestaat als een beschikking die het verzoek tot verzegeling afwijst (art.<br />

1031 Ger.W.).<br />

b) Toepassing <strong>van</strong> artikel 1149 Ger.W.?<br />

Er bestaat discussie of een notaris op grond <strong>van</strong> artikel 1149 Ger.W. ook een akte <strong>van</strong> hoger<br />

beroep mag ondertekenen. Een deel <strong>van</strong> de doctrine is <strong>van</strong> oordeel dat artikel 1149 Ger.W.<br />

strikt dient te worden geïnterpreteerd en dat artikel 1026 Ger.W. <strong>van</strong> toepassing is 67 .<br />

Ingevolge deze restrictieve interpretatie zou het verzoekschrift tot hoger beroep uitsluitend<br />

door een advocaat kunnen worden ondertekend. Het is evenwel de vraag of dit aan de ratio<br />

legis <strong>van</strong> artikel 1148 e.v. Ger.W. beantwoord. 68<br />

2° Verzet (art. 1047-1049 Ger.W.)<br />

3° Derdenverzet (art.1122 Ger.W.)<br />

a) Algemeen<br />

Omwille <strong>van</strong> het verrassingseffect vormt de verzegeling een eenzijdige procedure. De<br />

personen ten laste <strong>van</strong> wie de verzegeling wordt gevorderd zijn geen partij in de procedure.<br />

Zij beschikken wel over de mogelijkheid om via derdenverzet tegen de beschikking op te<br />

komen. De vrederechter die de verzegeling heeft toegestaan, zal eveneens over het<br />

derdenverzet oordelen. 69<br />

67 T. VAN SINAY, “Art. 1149 Ger.W.”, l.c., p. 4, nr. 7.<br />

68 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 21.<br />

69 Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1991, 305; Vred. Brussel 13 augustus 1980, T. Vred. 1981,81;<br />

22


) Derdenverzet ingeval <strong>van</strong> verzegeling <strong>van</strong> goederen <strong>van</strong> een derde<br />

Indien er ernstige vermoedens bestaan dat er zich bij een derde goederen bevinden waarop de<br />

verzoeker aanspraak kan maken en de vrederechter de verzegeling heeft toegestaan, dan kan<br />

de derde derdenverzet doen tegen de beschikking tot verzegeling. 70 Wie draagt de bewijslast<br />

bij zo’n derdenverzet? Volgens de algemene opvatting moet degene die derdenverzet<br />

aantekent, als eiser worden beschouwd, zodat de bewijslast op zijn/haar schouders komt. 71 In<br />

casu zou hij/zij derhalve moeten aantonen dat de verzegeling niet aan een ernstig belang<br />

beantwoordt. Mede geïnspireerd door de rechtsleer 72 , oordeelt de rechtspraak dat het<br />

derdenverzet moet worden beschouwd als de tegensprekelijke voortzetting <strong>van</strong> het geding dat<br />

bij eenzijdig verzoekschrift aanhangig is gemaakt. Bijgevolg dient de verzoeker aan te tonen<br />

dat uitzonderlijke omstandigheden de verzegeling bij een derde rechtvaardigen. 73<br />

d. Uitvoering <strong>van</strong> de verzegeling<br />

1° Gerechtelijke actoren<br />

a) Algemeen<br />

In principe heeft de vrederechter de exclusieve bevoegdheid om te verzegelen. In bijzondere<br />

gevallen komt deze bevoegdheid ook toe aan andere gerechtelijke actoren zoals hierna<br />

aangestipt.<br />

b) Vrederechter<br />

i) Territoriale bevoegdheid<br />

De territoriale bevoegdheid behoort toe aan de vrederechter waar de te verzegelen goederen<br />

zich bevinden. Indien de Rechtbank <strong>van</strong> Eerste Aanleg in hoger beroep de verzegeling toelaat<br />

die in eerste aanleg was geweigerd, zal het de vrederechter zijn die materieel tot verzegeling<br />

overgaat. Gelet op de geografische nabijheid en zijn specifieke taak, is de vrederechter hiertoe<br />

immers het meest geschikt. 74<br />

ii) Materiële bevoegdheid<br />

Vred. Antwerpen 28 augustus 1970, R.W. 1970-71, 527.<br />

70 Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362. in dezelfde zin Vred. Brussel 13 augustus 1980, T.<br />

Vred. 1981, 81.<br />

71 Rb. Brussel 9 februari 1990, J.L.M.B. 1991, 103; J.L. LEDOUX, “Les saisies. Chronique de<br />

jurisprudence 1989-1996.”, in Les dossiers du Journal des tribunaux, p. 88, nr. 95.<br />

72 H. BOULARBAH en J. ENGLEBERT, “La tierce opposition contre une requête unilatérale<br />

introduit-elle une nouvelle instance", (noot onder Cass. 26 november 1999), J.T. 2000, 420 e.v.<br />

73 Rb. Brussel 8 januari 2001, T. Vred. 2001, 368, ter bevestiging <strong>van</strong> Vred. Vorst 27 juni 2000, T.<br />

Vred. 2001, 362. In dezelfde zin Rb. Bergen 10 september 1999, Rev. trim. dr. fam. 2000, 364, noot<br />

J.L.R.<br />

74 Rb. Bergen 8 maart 1988, J.L.M.B. 1988, 640, noot C. PANION; T. VAN SINAY, “Art. 1149<br />

Ger.W.”, l.c., p. 4, nr. 7.<br />

23


De vrederechter beschikt over een zeer ruime bevoegdheid zowel wat het toelaten <strong>van</strong> de<br />

verzegeling betreft als het verloop er<strong>van</strong> betreft.<br />

(1) Toelaten verzegeling<br />

Zoals hierboven uiteengezet heeft de vrederechter bij het toelaten <strong>van</strong> de verzegeling een<br />

discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling <strong>van</strong> het ernstig belang dat de verzoeker<br />

aanhaalt.<br />

(2) Verloop <strong>van</strong> verzegeling<br />

De vrederechter kan alle geijkte maatregelen treffen die noodzakelijk zijn voor het goede<br />

verloop <strong>van</strong> de verzegeling. Hij kan zo ook de bijstand <strong>van</strong> de burgemeester of<br />

politiecommissaris verzoeken indien nodig (art. 1163 Ger.W.).<br />

De vrederechter voert de verzegeling materieel uit. Hij stelt daartoe een proces-verbaal <strong>van</strong><br />

verzegeling op. Indien er geen roerende goederen aanwezig zijn, maakt hij een proces-verbaal<br />

<strong>van</strong> niet-bevinding op (art. 1164 Ger.W.). Hij neemt tevens de eed af <strong>van</strong> diegene die de<br />

plaats bewonen. Enkel diegenen die de plaats bewonen dienen te verklaren dat zij geen<br />

goederen hebben verduisterd en dat zij evenmin <strong>van</strong> dergelijke verduistering kennis hebben.<br />

De overige aanwezigen hoeven geen eed af te leggen.<br />

Overeenkomstig artikel 1160 Ger. W. kunnen de partijen vóór de verzegeling vorderen dat de<br />

vrederechter het testament of enig ander door hen aangeduid stuk opspoort. Deze<br />

bevoegdheid is evenwel niet onbegrensd. Het opsporen <strong>van</strong> een testament mag niet ontaarden<br />

in een huiszoeking, in het bijzonder wanneer de goederen zich bij een derde bevinden.<br />

Bij de uitvoering <strong>van</strong> de zegellegging is er rekening te houden met artikel 1161 Ger. W.<br />

Indien de vrederechter een verzegelde omslag vindt, mag hij die openmaken, maar indien hij<br />

daarin een testament vindt, beveelt hij niet de openmaking er<strong>van</strong>, maar wel dat het wordt<br />

gegeven aan de notaris die hij aanwijst. De vrederechter heeft de vrije keuze in verband met<br />

de aan te stellen notaris, maar bij een nalatenschap is het logisch dat hij kiest voor de notaris<br />

die ook belast is met de afhandeling <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

c) Notaris<br />

Een notaris kan als plaatsver<strong>van</strong>ger voor de vrederechter de verzegeling bevelen. In dit geval<br />

wordt hij hierdoor niet onbevoegd om de boedelbeschrijving op te stellen. De notaris kan<br />

uiteraard niet als plaatsver<strong>van</strong>ger zetelen indien hij op grond <strong>van</strong> artikel 1149 Ger.W. het<br />

verzoekschrift tot verzegeling heeft ondertekend.<br />

d) Gerechtsdeurwaarder<br />

In het kader <strong>van</strong> een uitvoerend beslag op roerende goederen kan een gerechtsdeurwaarder de<br />

bevoegdheid hebben om tot verzegeling over te gaan. De gerechtsdeurwaarder zal een<br />

brandkast, gehuurd bij enige natuurlijke of rechtspersoon, moeten verzegelen in afwachting<br />

dat de beslagene aanwezig kan zijn bij de opening <strong>van</strong> de brandkast (art. 1505 Ger.W).<br />

24


e) Onderzoeksrechter- Procureur des Konings<br />

De onderzoeksrechter en de procureur des Konings beschikken eveneens over deze<br />

bevoegdheid bij een betrapping op heterdaad (art. 89 S.v. en art. 35 S.v.) of bij een<br />

inbeslagname <strong>van</strong> overtuigingsstukken (art. 37 en 38 S.v.)<br />

f) Rechter-commissaris<br />

In het kader <strong>van</strong> een faillissement kan de rechter-commissaris tot verzegeling overgaan. De<br />

curator kan hiertoe zowel een mondeling als een schriftelijk verzoek richten aan de rechtercommissaris<br />

75 . De griffier zal <strong>van</strong> de mondelinge verklaring akte opmaken(art. 41 Faill.W.).<br />

2° Plaats <strong>van</strong> de verzegeling<br />

In beginsel gebeurt de verzegeling ten huize bij de deelgenoot ten wier laste verzegeld wordt,<br />

waar de goederen zich bevinden of, indien de zegellegging naar aanleiding <strong>van</strong> het openvallen<br />

<strong>van</strong> een nalatenschap wordt gevorderd, ten huize <strong>van</strong> de decujus.<br />

De verzegeling kan evenwel ook bij een derde gebeuren, bv. indien de verzegeling <strong>van</strong> de<br />

bankkluis <strong>van</strong> een mede-erfgenaam wordt gevorderd (vgl. beslag bij een derde). In zo’n geval<br />

wordt zoals hierboven aangetoond het vereiste <strong>van</strong> het ernstig belang strenger beoordeeld.<br />

3° Tijdstip <strong>van</strong> de verzegeling<br />

Artikel 1155 Ger.W. bepaalt dat verzegeling geschiedt binnen de 24 uren na het instellen <strong>van</strong><br />

de vordering. De 24 uren beginnen pas te lopen de dag nadat de eis is ingesteld (dies a quo<br />

non computatur). Indien de dies a quo een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is,<br />

verstrijkt die termijn op de eerstvolgende werkdag. Het dient opgemerkt dat ingeval <strong>van</strong><br />

hoogdringendheid, de verzegeling zelfs op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag kan<br />

plaatsvinden.<br />

De praktijk wijst uit dat dit niets steeds haalbaar is. Zeker indien de verzoeker<br />

overeenkomstig artikel 1028 Ger.W. in de raadkamer wordt opgeroepen.<br />

75 Cass. 22 februari 2002, Arr. Cass. 2002, 570.<br />

25


AFDELING B. Ontzegeling<br />

1. Begrip<br />

a. Ratio legis<br />

Het is uiteraard niet de bedoeling dat de verzegeling ten eeuwigen dage kan worden<br />

gehandhaafd gelet op de beperking <strong>van</strong> de beheers- en beschikkingsbevoegdheid. De<br />

verzegeling is in werkelijkheid een voorbereidingshandeling op de boedelbeschrijving. Op<br />

een bepaald ogenblik moet worden overgegaan tot ontzegeling.<br />

b. Definitie<br />

Ontzegeling is een verrichting waarbij de vrederechter voorlopig of definitief de zegels<br />

verbreekt ten einde de goederen ter beschikking te stellen <strong>van</strong> de rechthebbenden.<br />

2. Procedure<br />

a. Titularissen <strong>van</strong> de vordering tot ontzegeling (art. 1167 Ger. W.)<br />

1° Eenieder die de zegels heeft laten leggen, kan de ontzegeling vorderen.<br />

2° Eenieder die aanspraak maakt op een recht in het gemeenschappelijk vermogen of in de<br />

onverdeeldheid kan eveneens de ontzegeling vragen. De andere personen die bevoegd zijn om<br />

de verzegeling te vorderen (bv. inwonend huispersoneel) kunnen niet de ontzegeling<br />

vorderen, tenzij zij de zegels hebben laten leggen.<br />

3° De schuldeisers die een uitvoerbare titel hebben of wier titel door de vrederechter erkend<br />

wordt, kunnen eveneens de ontzegeling vorderen.<br />

b. Gewone procedure<br />

1° Eenzijdig verzoekschrift<br />

De ontzegeling moet worden gevorderd bij eenzijdig verzoekschrift, gericht aan de<br />

vrederechter.<br />

2° Termijnen<br />

Bij de vordering tot ontzegeling, moet men ook rekening houden met bijzondere termijnen.<br />

a) Minimumtermijn (art. 1170 Ger.W.)<br />

De minimumtermijn voor de ontzegeling is minstens drie dagen na verzegeling. De sanctie<br />

voor de niet-naleving <strong>van</strong> deze termijn is de nietigheid <strong>van</strong> het proces-verbaal aan<br />

ontzegeling.<br />

26


) Maximumtermijn<br />

Er is in principe geen maximumtermijn aangegeven.<br />

c) Bijzonderheden<br />

i) Onbekwame (art. 1169 Ger.W.)<br />

Indien een onbekwame aanwezig is, dan wordt ontzegeling uitgesteld tot een wettelijk<br />

vertegenwoordiger aangewezen is.<br />

ii) Erfgenaam met woonplaats in het buitenland (art. 94 W. Succ.)<br />

Ook indien de nalatenschap verzegeld is en één of meer erfgenamen hebben woonplaats in het<br />

buitenland, dan mag er niet worden ontzegeld tot de buitenlanders borg hebben gesteld voor<br />

de betaling <strong>van</strong> de successierechten (art. 94 W. Succ.). De ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> successierechten<br />

levert dan een getuigschrift af dat aan het verzoekschrift tot ontzegeling moet worden<br />

gehecht.<br />

3° Aanmaning<br />

a) De aan te manen personen (art. 1168, derde lid Ger.W.)<br />

i) Bij opengevallen nalatenschap<br />

De vermoedelijke erfgenamen, de algemene legatarissen en legatarissen onder algemene titel,<br />

de testamentuitvoerder, de langstlevende echtgenoot, de schuldeisers die de verzegeling<br />

hebben gevorderd of zich tegen de verzegeling hebben verzet. Partijen kunnen zich bij de<br />

ontzegeling enkel nog laten ver<strong>van</strong>gen door een notaris indien zij buiten het Rijk wonen. 76<br />

ii) Andere gevallen<br />

Aan degenen die aanspraak maken op een recht in de gemeenschap of de onverdeeldheid, aan<br />

de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich hebben verzet of<br />

aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen.<br />

76 Vroeger bestond een regel dat de oproeping voor de ontzegeling voor hen die hun woonplaats meer<br />

dan 100 kilometer <strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> de ontzegeling hebben, gebeurt door een notaris die door de<br />

vrederechter ambtshalve is benoemd, en dat die notaris ook de partij met de ‘afgelegen’ woonplaats<br />

kan vertegenwoordigen. Deze regel is afgeschaft door de Wet <strong>van</strong> 22 november 2002 (B.S. 13 januari<br />

2003). De evidente verantwoording <strong>van</strong> deze wetswijziging bestaat erin dat enerzijds de moderne<br />

communicatiemiddelen toestaan om overal in het land een betekening quasi-gelijktijdig kan<br />

geschieden en anderzijds de moderne mobiliteit iedereen toelaat om aanwezig te zijn bij de<br />

ontzegeling (In de rechtsleer was reeds sinds lang het overbodige karakter <strong>van</strong> deze bepaling<br />

opgemerkt: zie F. DEBUCQUOY, “De notaris, aangesteld ter vertegenwoordiging <strong>van</strong><br />

belanghebbenden die meer dan 100 km ver of in het buitenland verblijven…”, (noot onder Vred.<br />

Maaseik 14 juli 2000), T. Not. 215-227). V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel<br />

procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële<br />

nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers<br />

Leuven, 2005, 111.<br />

27


) Termijn<br />

Wat de aanmaningstermijn betreft, wordt per analogiam de regeling toegepast uit het gemene<br />

procesrecht, nl. een dagvaardingstermijn <strong>van</strong> acht dagen behoudens verkorting bij<br />

gemotiveerd verzoekschrift.<br />

c) Vorm<br />

De oproeping <strong>van</strong> de andere partijen dient in beginsel bij gerechtsdeurwaardersexploot te<br />

gebeuren. Evenwel is vrijwillige verschijning toegelaten.<br />

c. Uitzonderingsprocedure bij volstrekte noodzakelijkheid (art. 1171 Ger.W.)<br />

1° Algemeen<br />

Bij volstrekte noodzakelijkheid 77 kan de vrederechter uitzonderlijk de tijdelijke of definitieve<br />

ontzegeling bevelen zonder rekening te houden met de regelen <strong>van</strong> artikelen 1168-1170 Ger.<br />

W. Art.1171 Ger. W. viseert bv. de situaties waarin men een testament moet opzoeken,<br />

beschadiging aan de woning voorkomen, de schuldvordering voor huurgelden beperken, enz.<br />

2° Restrictieve uitleg<br />

Het gaat om een uitzonderingsprocedure die restrictief moet worden toegepast. De te volgen<br />

procedure is die <strong>van</strong> een eenzijdig verzoekschrift, waar<strong>van</strong> moet worden aangenomen dat het<br />

tevens, bij analogie <strong>van</strong>uit artikel 1149 Ger. W. kan worden ondertekend door de notaris.<br />

3° Voorlopige of definitieve ontzegeling<br />

De ontzegeling kan voorlopig of definitief zijn. In het eerste geval moet men na de<br />

ontzegeling opnieuw verzegelen nadat de dringende omstandigheden die tot verzegeling<br />

aanleiding gaven, hebben opgehouden te bestaan. In het tweede geval moet hij een notaris<br />

benoemen om de boedelbeschrijving op te stellen en te zorgen voor de bewaring <strong>van</strong> de<br />

voorwerpen. 78<br />

3. Bevoegdheid <strong>van</strong> de vrederechter<br />

77 Vred. Berchem 1 oktober 1968, RW 1968-69, 373; Vred. Torhout 28 december 1990, T. Not. 1991,<br />

106. De volstrekte noodzakelijkheid bleek in dit laatste geval uit de noodzaak om de handelszaak<br />

voort te zetten waar bederfbare goederen aanwezig zijn. Bij de toepassing <strong>van</strong> een normale procedure<br />

<strong>van</strong> ontzegeling dreigt er schade; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die<br />

Keure, 2010, 26.<br />

78 Vred. Torhout 28 december 1990, T. Not. 1991, 106.<br />

28


a. Algemeen<br />

In beginsel is de vrederechter bevoegd om de ontzegeling te bevelen tenzij de verzegeling<br />

door een andere instantie is bevolen. Indien de Burgemeester in uitvoering <strong>van</strong> zijn<br />

verantwoordelijkheid voor de veiligheid de verzegeling had bevolen, dient de Burgemeester –<br />

en niet de vrederechter – de ontzegeling te bevelen. De vrederechter heeft alsdan geen<br />

rechtsmacht om de ontzegeling te bevelen. 79<br />

b. Territoriale bevoegdheid<br />

De vrederechter <strong>van</strong> het kanton waar de goederen zijn gelegen waar<strong>van</strong> de ontzegeling wordt<br />

gevorderd is territoriaal bevoegd tot ontzegeling. De vrederechter bepaalt vrij de datum en het<br />

uur waarop hij de ontzegeling zal doen.<br />

4. Uitvoering <strong>van</strong> de ontzegeling<br />

De ontzegeling kan op twee manieren gebeuren:<br />

a. Zuivere en onvoorwaardelijke ontzegeling. (art. 1172, eerste lid Ger. W.).<br />

Dit is een ontzegeling die niet wordt gevolgd door een boedelbeschrijving. Zulks is slechts<br />

mogelijk indien aan twee vereisten is voldaan, namelijk:<br />

(1) dat de redenen <strong>van</strong> verzegeling moeten zijn weggevallen, en<br />

(2) niemand zich tegen de ontzegeling heeft verzet.<br />

Dat is bijvoorbeeld het geval indien een inwonende zegels heeft laten leggen op goederen uit<br />

de nalatenschap, maar de afwezige erfgenamen naderhand zijn opgedaagd en zich akkoord<br />

verklaren met de vrije en onvoorwaardelijke ontzegeling.<br />

b. Ontzegeling gevolgd door een boedelbeschrijving (art. 1172, tweede lid Ger. W.).<br />

Dit is het meest voorkomende geval, aangezien het doel <strong>van</strong> de verzegeling er precies in<br />

bestaat om de latere boedelbeschrijving te vrijwaren. De ontzegeling kan niet bevolen worden<br />

dan nadat een notaris is aangeduid. De notaris wordt in overleg tussen de partijen aangeduid.<br />

Komen zij niet overeen, dan duidt de vrederechter een notaris aan. Deze beschikking kan<br />

opnieuw aangevochten worden volgens art. 1031-1034 Ger. W. Desgevallend kan elke partij<br />

zijn eigen notaris kiezen. Een notaris die een verzoekschrift heeft ondertekend, kan optreden<br />

bij de boedelbeschrijving.<br />

5. “Verzet tegen de ontzegeling” (art. 1165 Ger.W.)<br />

a. Begrip<br />

Art. 1165 Ger. W. spreekt over verzet tegen de ontzegeling, maar in werkelijkheid gaat het<br />

niet om een verzet tegen de ontzegeling, maar wel om verzet tegen ontzegeling zonder<br />

79 Cass. 2 februari 2006, NjW 2006, 848, noot S. VOET, RABG 2006, 815, noot E. BREWAEYS.<br />

29


iemands aanwezigheid. 80 Indien de vrederechter de aanwezigheid <strong>van</strong> deze persoon niet<br />

geraden acht, dan kan hij een notaris aanduiden om deze persoon te vertegenwoordigen (op<br />

diens kosten).<br />

Deze procedure is een sui generis procedure en is niet te beschouwen als een procedure <strong>van</strong><br />

derdenverzet. 81<br />

b. Titularissen <strong>van</strong> de vordering (art. 1165, eerste lid Ger.W.)<br />

Verzet kan worden gedaan door eenieder die <strong>van</strong> een rechtmatig belang doet blijken. Dit zijn<br />

de deelgenoten, de individuele schuldeisers en de boedelschuldeisers. Voor de schuldeisers<br />

wordt dit uitdrukkelijk vermeld in artikel 821 B.W..<br />

c. Vorm (art. 1166 Ger.W.)<br />

Dat verzet kan worden gedaan bij de verzegeling zelf, in welk geval het wordt genoteerd in<br />

het proces-verbaal <strong>van</strong> verzegeling. Het kan ook nadien worden gedaan bij<br />

gerechtsdeurwaardersexploot betekend aan de griffie <strong>van</strong> de vrederechter.<br />

d. Bevoegde rechter<br />

De vrederechter die de verzegeling heeft bevolen, is bevoegd voor de procedure tot verzet. 82<br />

e. Gevolgen<br />

De gevolgen <strong>van</strong> het toewijzen <strong>van</strong> het verzet bestaan erin dat de ontzegeling nooit zuiver en<br />

eenvoudig kan gebeuren, maar steeds een boedelbeschrijving moet worden opgesteld. Door<br />

de boedelbeschrijving worden de rechten <strong>van</strong> de betrokken partijen volledig gewaarborgd. 83<br />

In het kader <strong>van</strong> de boedelbeschrijving kunnen bovendien ook nog maatregelen worden<br />

getroffen met het oog op de bewaring <strong>van</strong> de goederen.<br />

80 J. BAUGNIET, “Les scellés”, Rev.prat.not. 1968, 88-89 ; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met<br />

het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 21; Vred. Antwerpen 8 februari 1988, T. Not. 1989, 208.<br />

81 Vred. Zomergem 16 december 2010, R.W. 2011-12, 1012.<br />

82 Vred. Antwerpen 28 augustus 1970, R.W. 1970-71, 527.<br />

83 Vred. Zomergem 16 december 2010, R.W. 2011-12, 1012, P&B 2012, 67.<br />

30


1. Meineed<br />

a. Begrip<br />

AFDELING C. Meineed en zegelverbreking<br />

Meineed bij verzegeling en bij boedelbeschrijving wordt strafrechtelijk gesanctioneerd door<br />

artikel 226 Sw. Onder meineed wordt begrepen het afleggen <strong>van</strong> een valse eed indien in<br />

burgerlijke zaken de eed werd opgedragen. Dit artikel wordt ruim geïnterpreteerd. De rechter<br />

zal meineed aanvaarden: niet alleen indien valse verklaringen werden afgelegd bij materiële<br />

zegellegging maar ook indien valse verklaringen tot een proces-verbaal <strong>van</strong> niet bevinding<br />

hebben geleid. 84<br />

b. Burgerrechtelijk luik<br />

In het kader <strong>van</strong> de verzegeling moeten zij die de plaats waar de te verzegelen goederen zich<br />

bevinden, de eed afleggen dat zij niets verduisterd hebben, middellijk of onmiddellijk, en dat<br />

zij <strong>van</strong> zo’n verduistering geen kennis dragen (art. 1158, 8° Ger. W.). De beweringen die de<br />

eedafleggers doen ter gelegenheid <strong>van</strong> de zegellegging (art. 1158, 5° Ger. W.) zijn niet gelijk<br />

te schakelen met de meldingsplicht die door art. 1183 Ger. W. in het kader <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving wordt opgelegd aan zij die in het bezit <strong>van</strong> de voorwerpen zijn geweest of<br />

de plaatsen hebben bewoond. Indien de beweringen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de eedafleggers naderhand<br />

niet blijken te kloppen, houdt dat niet noodzakelijk de strafbaarheid in.<br />

Indien aldus één <strong>van</strong> de eedafleggers in zijn verklaringen gewag heeft gemaakt <strong>van</strong> het<br />

betwiste aspect dat hij exclusieve eigenaar was <strong>van</strong> die goederen, is hij daarom nog niet<br />

strafbaar, zolang hij maar alle goederen uit die nalatenschap heeft getoond aan de<br />

vrederechter. 85 Anders is het uiteraard indien één <strong>van</strong> de partijen onder eed verklaart dat<br />

bepaalde goederen zijn persoonlijke eigendom zijn, zodat niet tot een verzegeling moet<br />

worden overgegaan, wanneer blijkt dat dit een manifeste leugen is. 86 Met andere woorden: het<br />

weergeven <strong>van</strong> een standpunt is nog geen leugen, ook al blijkt dat nadien verkeerd te zijn<br />

geweest. Wanneer men evenwel kan aantonen dat te kwader trouw manifest valse beweringen<br />

zijn gedaan, is een strafbaarstelling wel mogelijk. Als vereiste voor strafbaarheid geldt<br />

immers een algemeen opzet. 87<br />

Er is op burgerlijk vlak geen causaal verband tussen het misdrijf en de schade. De oorzaak<br />

voor de schade ligt immers niet in de meineed maar de eraan ten grondslag liggende<br />

84 Cass. 26 juni 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1387, Bull. en Pas. 1990, I, 1129 en RW 1990-91, 781,<br />

noot en T. Not. 1991, 293, noot J.L. RENS; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat,<br />

Brugge, Die Keure, 2010, 19.<br />

85 Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99, 1112, noot S. VAN OVERBEKE.<br />

86 S. VAN OVERBEKE, “Meineed bij verzegeling”, (noot onder Gent 11 januari 1996), R.W. 1998-<br />

99, 1117.<br />

87 Cass. 4 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 9, Bull. en Pas. 1991, I, 8 en T. Not. 1991, 297, noot<br />

J.L. RENS; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 19;<br />

Cass. 5 december 2006, Pas. 2006, 2554.<br />

31


handeling. Indien een erfgenaam meineed pleegt, zal voor die meineed enkel morele schade<br />

kunnen worden gevorderd. 88<br />

2. Zegelverbreking<br />

Buiten de procedure <strong>van</strong> ontzegeling door de vrederechter mogen de zegels niet verbroken<br />

worden. Indien de zegels in afwezigheid <strong>van</strong> de vrederechter worden verbroken, leidt dit tot<br />

het wanbedrijf <strong>van</strong> zegelverbreking. 89 Dit wordt strafrechtelijk beteugeld. (art. 283-288 Sw.)<br />

Het loutere feit <strong>van</strong> de verwijdering <strong>van</strong> het aangebrachte zegel en/of de bijhorigheden er<strong>van</strong><br />

dan wel de verzegelde afsluiting levert het materieel bestanddeel <strong>van</strong> de zegelverbreking op. 90<br />

88 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 20.<br />

89 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 22.<br />

90 Cass. 10 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 653, Bull. en Pas. 1992, I, 615 en RW 1992-93, 399, noot<br />

M. DE SWAEF; C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010,<br />

30.<br />

32


AFDELING D. Deblokkering <strong>van</strong> banktegoeden<br />

1. Achtergrond<br />

Bij een overlijden worden niet alleen de persoonlijke en gemeenschappelijke bankrekeningen<br />

op naam <strong>van</strong> de overledene geblokkeerd, maar ook deze op naam <strong>van</strong> de langstlevende<br />

echtgenoot / wettelijk samenwonende indien deze in onverdeeldheid met de overledene<br />

werden aangehouden. De bank zal immers niet bevrijdend uitbetalen indien dit niet aan de<br />

juitse personen gebeurt en eist daarom een akte of attest <strong>van</strong> erfopvolging opgemaakt door de<br />

notaris of door de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de successierechten (ter ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de vroegere akte <strong>van</strong><br />

bekendheid), waarmee bewezen wordt wie eigenaar is <strong>van</strong> de tegeoden.<br />

Deze blokkering kan tot verschillende weken duren, wat schrijnende gevolgen kan hebben<br />

voor de partner die achterblijft. De wetgever is hieraan tegemoet gekomen met de Wet <strong>van</strong> 28<br />

juni 2009 91 , waarbij het principe <strong>van</strong> de blokkering <strong>van</strong> de banktegoeden wordt gematigd en<br />

dit met ingang <strong>van</strong> 31 augustus 2009 (d.w.z. voor alle overlijdens <strong>van</strong>af 31 augustus 2009).<br />

2. Bevrijdende vrijgave aan de langstlevende<br />

Sinds 2009 kan de bank een deel <strong>van</strong> de banktegoeden bevrijdend betalen aan de<br />

langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende in de periode na het overlijden en vóór de<br />

deblokkering <strong>van</strong> de bankrekeningen middels een attest of akte <strong>van</strong> erfopvolging.<br />

Voor de vrijgave <strong>van</strong> de banktegoeden moeten twee vereisten vervuld zijn:<br />

(1) er mag niet meer dan de helft <strong>van</strong> het beschikbare saldo op de betreffende rekening<br />

worden uitbetaald, en<br />

(2) in totaal mag de langstlevende niet meer dan 5.000 euro afhalen.<br />

3. Titularissen <strong>van</strong> vordering tot deblokkering<br />

a. De langstlevende echtgenoot<br />

Voor de langstlevende echtgenoot geldt deze regeling voor alle gemeenschappelijke en<br />

onverdeelde bankrekeningen waar<strong>van</strong> zowel de overledene zelf als de langstlevende<br />

echtgenoot (mede-)titularis is.<br />

b. De langstlevende wettelijk samenwonende<br />

91 B.S. 21 augustus 2009<br />

33


De langstlevende wettelijk samenwonende kan er zich enkel op beroepen voor de<br />

gemeenschappelijke en onverdeelde bankrekeningen waar<strong>van</strong> de langstlevende wettelijke<br />

samenwonende zelf mede-gerechtigde is.<br />

4. Verrekening bij vereffening <strong>van</strong> nalatenschap<br />

Bij de vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap wordt het aldus vrijgegeven bedrag in rekening<br />

gebracht <strong>van</strong> het erfdeel <strong>van</strong> de langstlevende echtgenoot / wettelijke samenwonende. Indien<br />

dit erfdeel kleiner zou zijn dan de vrijgegeven banktegoeden, hebben de overige erfgenamen<br />

een schuldvordering op de langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende ten belope <strong>van</strong><br />

het verschil.<br />

5. Fiscale notificatie bij attestatie erfgenamen<br />

a. Verwittigingsplicht<br />

Sedert 1 juli 2012 moeten notarissen en andere personen die verzocht worden een in art.<br />

1240bis BW bedoelde akte of attest <strong>van</strong> erfopvolging op te maken, aan de fiscus en SZinningsinstellingen<br />

kennis geven <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> zowel de overledene als de erfgenamen,<br />

legatarissen en de begunstigden <strong>van</strong> een door de overledenen gemaakte contractuele<br />

erfstelling (art. 157 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart 2012, art. 41sexies RMZ-Wet en art.<br />

23quater SSZ-Besluit).<br />

Dit bericht minstens 12 werkdagen 92 voor de akte moet worden ter kennis gebracht 93 . Het<br />

mag omgekeerd niet ouder zijn dan 3 maanden bij het opstellen <strong>van</strong> akte of attest 94 .<br />

b. Nut<br />

De fiscus en SZ-inninginstellingen hebben dan gedurende 12 werkdagen de mogelijkheid om<br />

elke zekere en vaststaande 95 belastingschuld c.q. alle schulden jegens de inningsinstelling<br />

waarvoor een titel bestaat, aan de notaris (of andere persoon) te notificeren (art. 158 (zoals<br />

gewijzigd bij W. 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen) c.q. 41 sexies<br />

§ 2 en 23quater § 2), waardoor:<br />

- het attest of de akte <strong>van</strong> erfopvolging niet kan vermelden dat er geen schulden zijn<br />

genotificeerd 96 , en<br />

- een schuldenaar <strong>van</strong> tegoeden <strong>van</strong> een overledene kan deze niet overeenkomstig art. 1240bis<br />

bevrijdend vrijgeven zolang niet is vastgesteld (door een attest <strong>van</strong> erfopvolging of een<br />

expeditie <strong>van</strong> akte <strong>van</strong> erfopvolging die zulks bevestigt) dat ofwel er geen kennisgeving <strong>van</strong><br />

92 De zaterdag geldt hier als werkdag, dus 2 weken.<br />

93 Art. 158 Programmawet-I <strong>van</strong> 29 maart 2012; art. 41 sexies § 2 RMZ-Wet; art. 23quater § 2 SSZ-<br />

Besluit.<br />

94 Dat volgt uit art. 157 § 2 c.q. art. 41sexies § 1 lid 4 en art. 23 quater § 1 lid 4.<br />

95 Art. 158 lid 3 bepaalt voor sommige belastingen wanneer ze voor toepassing <strong>van</strong> deze regel als<br />

zeker en vaststaand worden beschouwd.<br />

96 A contrario ex art. 159, art. 41sexies § 3 en art. 23quater § 3.<br />

34


schulden is gebeurd, ofwel de genoemde schulden zijn betaald, ofwel vermeld wordt dat de<br />

schulden met die tegoeden kunnen worden betaald (art. 160 (zoals gewijzigd bij W. 13<br />

december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen) en art. 41sexies § 4 en art.<br />

23quater § 4). De beperkte vrijgave <strong>van</strong> tegoeden aan de langstlevende op grond <strong>van</strong> art.<br />

1240ter BW blijft wel mogelijk.<br />

c. Aansprakelijkheid notaris<br />

De notaris is intra vires 97 aansprakelijk voor de krachtens art. 158 c.q. art. 23quater § 2<br />

notificeerbare belastingschulden wanneer hij de kennisgeving niet doet 98 ;<br />

De personen die tegoeden vrijgeven overeenkomstig art. 1240 bis BW hoewel het attest<br />

belastingschulden vermeldt en niet vermeldt dat ze intussen betaald zijn, zijn eveneens<br />

persoonlijk aansprakelijk (tot beloop <strong>van</strong> het door hen ten onrechte vrijgegeven tegoed) 99 .<br />

Deze regel geldt echter enkel indien de schuldenaar het tegoed overeenkomstig art. 1240bis<br />

BW vrijgeeft; a contrario volgt dat de schuldenaar nog steeds bevrijd is indien de betaling<br />

gebeurt conform art. 1239 of 1240 BW (aan de eigenaar of bezitter <strong>van</strong> de schuldvordering of<br />

een lasthebber <strong>van</strong> de eigenaar).<br />

97 Art. 157 § 1 lid 2 en 3 bepalen nl.: “Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de<br />

aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het<br />

eerste lid beperkt tot de waarde <strong>van</strong> de tegoeden die toekomen aan rechtverkrijgenden waar<strong>van</strong> de<br />

identiteit vermeld is in de akte of het attest”. In dezelfde zin art. 23 quater § 1 lid 2 en 3 SSZ-Besluit<br />

en art. 41 sexies § 1 lid 2 en 3 RMZ-Wet.<br />

De door de erfgenamen legatarissen of begunstigden verschuldigde successirechten vallen hier<br />

normaal niet onder, omdat die normaal nog niet opeisbaar zullen zijn.<br />

98 Art. 157 § 1 en 41 sexies § 1 en 23 quater § 1.<br />

99 Art. 160 § 2 (zoals gewijzigd bij W. 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen)<br />

en art. 41 sexies § 4 en 23 quater § 4.<br />

35


HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving<br />

Aanbevolen literatuur:<br />

C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33-76; C.<br />

ENGELS, “Met vrijstelling <strong>van</strong> boedelbeschrijving en <strong>van</strong> borgstelling”, in Liber amicorum<br />

Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev.; C. DECLERCK en S.<br />

VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffeningverdeling,<br />

capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.),<br />

Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 61-65; V. SAGAERT, “Actuele<br />

ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en<br />

verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften<br />

nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 112-123; T. VAN SINAY en J.<br />

VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen,<br />

Gent, Mys & Breesch, 1993, nr. 1,2; T. VAN SINAY, “Artikel 223 BW en de notariële<br />

praktijk: de boedelbeschrijving als dringende en voorlopige maatregel”, RW 1983-84, 2595-<br />

2596, b; T. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij<br />

huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, 76-105; A. VERBEKE, De noodzaak <strong>van</strong><br />

belangenafweging bij verzegeling. Toepassing <strong>van</strong> het nieuwe artikel 1282 en 1184 Ger.W.”,<br />

T. Vred. 1995, 218-223; B. WYLLEMAN, “Verzegeling en boedelbeschrijving <strong>van</strong> het<br />

gemeenschappelijk vermogen tijdens de feitelijke scheiding”, T. Not. 1991, 379-380.<br />

AFDELING A. Begrip<br />

1. Definitie<br />

Een boedelbeschrijving kan worden omschreven als “de vaststelling <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g en de<br />

samenstelling <strong>van</strong> de nalatenschap, <strong>van</strong> de gemeenschap of <strong>van</strong> de onverdeeldheid met<br />

beschrijving <strong>van</strong> de goederen, verklaringen <strong>van</strong> partijen en eedaflegging”.<br />

2. Betekenissen<br />

Het begrip boedelbeschrijving valt uiteen in twee betekenissen, die samenhangen met de twee<br />

functies <strong>van</strong> de boedelbeschrijving (zie infra).<br />

a. Enerzijds is de boedelbeschrijving in het Gerechtelijk Wetboek een bijzondere<br />

rechtspleging rond het opstellen <strong>van</strong> de inventaris: de oproeping <strong>van</strong> personen die<br />

aanwezig moeten zijn, de termijnen, m.a.w. het geheel <strong>van</strong> regels die de inventaris<br />

plaatsen in het procedurele kader. De wettelijke grondslag voor de regeling inzake<br />

boedelbeschrijving blijkt uit artikelen 1175-1184 Ger. W., maar aangevuld met<br />

praktijken en vaste gebruiken die niet volledig in het Gerechtelijk Wetboek worden<br />

vertaald.<br />

b. Anderzijds is de boedelbeschrijving een instrumentum, een akte, die een belangrijke<br />

bewijswaarde heeft.<br />

36


3. Onderscheid met het begrip inventaris<br />

a. Algemeen<br />

Conceptueel dient de boedelbeschrijving in rechtstechnische zin (bodelbeschrijving s.s.) te<br />

onderscheiden worden <strong>van</strong> een inventaris (boedelbeschrijving sensu lato). Indien de akte niet<br />

wordt opgesteld door de notaris is het in principe een loutere inventaris, zonder dat een eed<br />

kan worden afgelegd. Het gevolg <strong>van</strong> het ontbreken <strong>van</strong> het authentiek karakter en het gebrek<br />

aan eedaflegging resulteert in de bewijswaarde die slechts inter partes is. 100 Doordat er geen<br />

eed wordt afgelegd bij een inventaris, is meineed ook niet <strong>van</strong> toepassing op loutere<br />

inventarissen.<br />

b. Onderhands<br />

Waar het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving in principe notarieel gebeurt (voor<br />

uitzonderingen zie hierna), kan een inventaris ook door andere gerechtelijke actoren en zelfs<br />

door partijen worden opgesteld.<br />

De gerechtsdeurwaarder kan een inventaris opstellen, maar hij kan niet de eed afnemen.<br />

Ook partijen kunnen een onderhandse inventaris opstellen. Dit veronderstelt wel dat partijen<br />

akkoord gaan en dat zij bekwaam zijn.<br />

c. Gebrek aan eedaflegging – bewijswaarde inter partes – meineed?<br />

Een inventaris, buiten de bij wet voorziene gevallen, kan niet door een eedaflegging worden<br />

besloten. Aldus kan een gerechtsdeurwaarder of deskundige de partijen niet verplichten om<br />

een eed af te leggen bij het opstellen <strong>van</strong> zijn zgn. "proces-verbaal <strong>van</strong> vaststelling".<br />

Hetzelfde geldt indien de inventaris onderhands wordt opgesteld, ook al is het een geval<br />

waarin de wet dat toelaat.<br />

De inventaris opgemaakt door een gerechtsdeurwaarder en door partijen heeft niet dezelfde<br />

(notariële) bewijswaarde aangezien in dat geval geen eed kan worden afgenomen. De<br />

bewijswaarde geldt slechts inter partes 101 , zelfs in de gevallen waar het om een authentieke<br />

akte gaat.<br />

Het misdrijf <strong>van</strong> meineed in een boedelbeschrijving vereist het bestaan <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving die beantwoordt aan de vereisten <strong>van</strong> art. 1183 Ger. W. Bijgevolg is ze<br />

niet <strong>van</strong> toepassing bij een loutere inventarisatie, zoals bij een inventaris die een notaris<br />

opmaakt voor rekening <strong>van</strong> een voorlopig bewindvoerder 102 of indien bij een testamentaire<br />

erfopvolging waarbij zich geen wettige erfgenamen aandienen. 103<br />

100 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 45.<br />

101 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 45.<br />

102 Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003, 167.<br />

103 Corr. Bergen 13 januari 1997, Rev. not. b. 1997, 282, noot.<br />

37


4. Belang<br />

Voor de toetsing <strong>van</strong> de regeling <strong>van</strong> de boedelbeschrijving aan de openbare orde dient een<br />

tweeledig onderscheid te worden gemaakt: enerzijds het recht op boedelbeschrijving en<br />

anderzijds de verplichting tot boedelbeschrijving.<br />

a. Het recht op boedelbeschrijving - <strong>van</strong> openbare orde<br />

Waar de wet partijen een recht op boedelbeschrijving toekent, wordt dit geacht <strong>van</strong> openbare<br />

orde te zijn (art. 1176 GerW). Partijen kunnen het opmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving dan<br />

niet contractueel uitsluiten. Eveneens moet een testamentaire clausule met het oog op<br />

uitsluiting <strong>van</strong> een boedelbeschrijving voor niet-geschreven worden gehouden.<br />

b. De verplichting tot boedelbeschrijving – <strong>van</strong> openbare orde?<br />

De vraag rijst of een partij die wettelijk verplicht is tot het opstellen <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving, contractueel <strong>van</strong> deze verplichting kan worden vrijgesteld. Daarvoor<br />

moet een onderscheid worden gemaakt naargelang <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> de wetgeving die de<br />

boedelbeschrijving regelt.<br />

1° Contractuele vrijstelling mogelijk?<br />

a) Indien de boedelbeschrijving wordt voorgeschreven door een wet die de<br />

openbare orde raakt, wordt het beding voor niet-geschreven gehouden. Zo kan<br />

de voogd niet worden vrijgesteld overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong> artikel<br />

406, § 1 BW.<br />

b) Is de wet die de boedelbeschrijving voorschrijft niet <strong>van</strong> openbare orde, dan<br />

kan vrijstelling <strong>van</strong> boedelbeschrijving bedongen worden. Dit heeft dan de<br />

kostenverlegging tot gevolg indien naderhand toch een boedelbeschrijving<br />

wordt opgesteld.<br />

2° Vrijstelling in testament?<br />

Afhankelijk of door de vrijstelling tot boedelbeschrijving aan de reserve wordt geraakt, kan<br />

een vrijstelling worden opgenomen in een testament.<br />

In de verhouding tot de reservataire erfgenamen is dergelijke vrijstelling niet mogelijk vermits<br />

de reserve <strong>van</strong> dwingend recht is. 104 Daarentegen is dit ten aanzien <strong>van</strong> de niet-reservataire<br />

erfgenamen mogelijk, aangezien hun erfrecht niet <strong>van</strong> dwingend recht en openbare orde is. De<br />

decuius kan het erfrecht <strong>van</strong> de niet-reservatairen immers uitsluiten of aan zekere<br />

voorwaarden en modaliteiten – zoals een vrijstelling <strong>van</strong> boedelbeschrijving – onderwerpen.<br />

104 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Brussel, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 226, 281.<br />

Volgens KLUYSKENS daarentegen is het <strong>van</strong> openbare orde (A. KLUYSKENS, Zakenrecht in<br />

Beginselen <strong>van</strong> Burgerlijk Recht, deel V, Antwerpen, Standaard, 1942, nr. 195, 201-202; C. ENGELS,<br />

<strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33.<br />

38


3° Toepassing bij vruchtgebruik<br />

Artikel 600 BW bepaalt dat de vruchtgebruiker een boedelbeschrijving moet opmaken. De<br />

mogelijkheid tot vrijstelling <strong>van</strong> deze verplichting is verschillend al naar gelang het<br />

vruchtgebruik contractueel dan wel testamentair werd toegekend.<br />

Een vruchtgebruik kan geschonken worden. In dat geval wordt de beschrijvende staat met de<br />

schatting <strong>van</strong> het geschonken vruchtgebruik als boedelbeschrijving aanvaard.<br />

Ingeval <strong>van</strong> testamentair vruchtgebruik zal een clausule die de vruchtgebruiker <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving vrijstelt voor niet geschreven worden gehouden voor zover de reserve<br />

hierdoor wordt aangetast. 105 In het andere geval ontneemt dit niet het recht aan de blote<br />

eigenaars om op eigen kosten een boedelbeschrijving te laten opstellen. 106<br />

4° Besluit<br />

Indien alle door het recht op boedelbeschrijving beschermde partijen bekwaam zijn en<br />

toestemmen, kunnen ze afstand doen <strong>van</strong> hun recht op boedelbeschrijving. Het lijkt er dus op<br />

dat de regeling inzake boedelbeschrijving veeleer <strong>van</strong> dwingend recht dan <strong>van</strong> openbare orde<br />

is.<br />

105 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40.<br />

106 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40; C.<br />

ENGELS, “Met vrijstelling <strong>van</strong> boedelbeschrijving en <strong>van</strong> borgstelling”, in Liber amicorum Christian<br />

De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev.<br />

39


AFDELING B. Functies<br />

In tegenstelling tot de verzegeling die enkel een bewarende werking heeft, heeft de<br />

boedelbeschrijving een tweevoudige functie, nl. (1) een conservatoire functie en (2) een<br />

bewijsfunctie.<br />

1. Conservatoire functie d.m.v. beschrijving<br />

a. Bewaring zonder materiële afscheiding<br />

Een boedelbeschrijving heeft tot doel om de om<strong>van</strong>g en samenstelling <strong>van</strong> een vermogen te<br />

vrijwaren, m.n. het vermogen zo te beschrijven dat men verhindert dat naderhand nog<br />

bepaalde vermogensbestanddelen zouden verdwijnen.<br />

Als bewarende maatregel is de boedelbeschrijving minder drastisch dan de verzegeling,<br />

aangezien de goederen niet materieel worden afgescheiden en aldus de verplaatsing <strong>van</strong> de<br />

goederen niet wordt tegengehouden.<br />

b. Efficiëntie en belang <strong>van</strong> nauwkeurigheid<br />

De efficiëntie <strong>van</strong> de boedelbeschrijving hangt daarom samen met de nauwkeurigheid er<strong>van</strong>.<br />

De nauwkeurigheid <strong>van</strong> de beschrijving is bepalend voor de effectieve vrijwaring <strong>van</strong> de<br />

rechten door de partijen. In de rechtsleer is er voor gepleit om de boedelbeschrijving ook te<br />

laten vergezellen door foto’s, die aan het proces-verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving zouden<br />

kunnen worden gehecht, en dus ook door de partijen en de instrumenterende notaris zouden<br />

kunnen worden ondertekend. Een aanpassing <strong>van</strong> de regels inzake boedelbeschrijving aan de<br />

moderne technieken is noodzakelijk. De wetgever moet op dit punt ingrijpen, ten einde de<br />

efficiëntie <strong>van</strong> de boedelbeschrijving te verhogen.<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> bewarende werking<br />

Een boedelbeschrijving laat de rechten <strong>van</strong> de partijen onverlet, en heeft louter tot doel om te<br />

beletten dat bepaalde bestanddelen uit de onverdeeldheid zouden verdwijnen.<br />

2. Bewijsfunctie<br />

a. Beschrijving <strong>van</strong> goederen<br />

Naast de conservatoire functie heeft de boedelbeschrijving ook een bewijsfunctie. 107 De<br />

boedelbeschrijving stelt de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het beschreven vermogen vast en vormt aldus de<br />

grondslag waarop de vereffening-verdeling zal kunnen gebeuren.<br />

107 Cass. 29 oktober 1973, Arr. Cass. 1974, 237; , Pas. 1974, I, 221; , Rev. not. b. 1973, 627; Cass. 21<br />

februari 1990, Arr. Cass. 1989-90, 799.<br />

40


. Bijzondere bewijswaarde d.m.v. eedaflegging bij verklaringen<br />

1° Eedaflegging na verklaring<br />

Elke partij heeft de verplichting heeft om gewetensvol mee te werken aan de juistheid <strong>van</strong> de<br />

boedelbeschrijving en alle goederen aan te geven en verklaringen af te leggen, zonder<br />

dewelke de juiste om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de geïnventariseerde boedel onbekend blijven.<br />

De partijen moeten <strong>van</strong> deze verplichting bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de boedelbeschrijving in kennis<br />

worden gesteld door de waarschuwing <strong>van</strong> de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen<br />

die zich schuldig maken aan het wegmaken of helen <strong>van</strong> voorwerpen of aan meineed (art.<br />

1183, 10° Ger. W.).<br />

De bijzondere bewijswaarde <strong>van</strong> een boedelbeschrijving vindt zijn grondslag in het feit dat de<br />

partijen een eed dienen af te leggen dat ze alles hebben doen aangeven, niets verduisterd<br />

hebben en niet <strong>van</strong> zodanige verduistering kennis hebben.<br />

2° Gevolg boedelbeschrijving met eedaflegging<br />

a) Authentieke bewijswaarde<br />

De door de partijen afgelegde verklaringen hebben authentieke bewijswaarde. De<br />

verklaringen <strong>van</strong> de partijen hebben bewijswaarde tot bewijs <strong>van</strong> het tegendeel. De schatting<br />

<strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de goederen heeft evenwel geen authentieke bewijswaarde.<br />

b) Sancties<br />

Dit verklaart ook waarom de sancties zo zwaar zijn indien één <strong>van</strong> de partijen onjuiste<br />

verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen in het kader <strong>van</strong> de boedelbeschrijving, als basis<br />

voor de vereffening-verdeling, zijn immers doorslaggevend (zie infra).<br />

3° Eigenlijk motief<br />

Hoewel de boedelbeschrijving formeel de beschrijving <strong>van</strong> de goederen centraal stelt, is het<br />

uitlokken <strong>van</strong> – en verplichten tot - verklaringen onder ede vaak het eigenlijke motief<br />

waarom een partij de boedelbeschrijving vordert.<br />

41


AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen<br />

1. Algemeen<br />

De wet voorziet een verplichte of facultatieve boedelbeschrijving in een groot aantal gevallen.<br />

Grosso modo kunnen daarbij twee categorieën worden onderscheiden.<br />

2. Gemeenschappelijke en onverdeelde (verzegelde) goederen<br />

Vooreerst zijn er de gevallen waarin de beschrijving dient te worden opgesteld <strong>van</strong> roerende<br />

goederen die deel uitmaken <strong>van</strong> een nalatenschap, een gemeenschappelijk vermogen of een<br />

onverdeeldheid, al dan niet nadat die goederen voorafgaandelijk zijn verzegeld.<br />

a. Na voorafgaande verzegeling<br />

Bij ontzegeling is een notariële boedelbeschrijving verplicht, behalve indien ontzegeling<br />

zuiver en eenvoudig plaatsvindt (art. 1172 Ger. W.).<br />

Zoals hoger uiteengezet kunnen de personen die de ontzegeling kunnen vorderen ook een<br />

notariële boedelbeschrijving eisen: zij die aanspraak maken op een recht in het<br />

gemeenschappelijk vermogen (ook feitelijk gescheiden echtgenoten), in de nalatenschap of de<br />

onverdeeldheid, zij die de zegels hebben doen leggen, en de schuldeisers die een uitvoerbare<br />

titel bezitten of wier titel door de vrederechter wordt erkend (erkenning die gebeurt zodne<br />

ruitspraak te doen over de rechten in de zaak zelve).<br />

b. Zonder voorafgaande verzegeling<br />

Indien de zonet genoemde personen een ernstig belang aantonen, kan de boedelbeschrijving<br />

zelfs zonder voorafgaande verzegeling worden gevorderd (art. 1177 Ger.W.).<br />

3. Specifieke gevallen<br />

Daarnaast maakt de wet de boedelbeschrijving nog mogelijk of stelt ze deze verplicht in een<br />

aantal specifieke gevallen.<br />

a. Voogdij (art. 406 B.W.)<br />

1° Termijn<br />

Een voogd moet in beginsel binnen een maand volgend op de kennisgeving <strong>van</strong> zijn<br />

benoeming 108 een notariële boedelbeschrijving met waardeschatting doen opstellen <strong>van</strong> zowel<br />

108 De vrederechter kan op verzoek <strong>van</strong> de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke<br />

omstandigheden, die in de gronden <strong>van</strong> de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze<br />

42


de onroerende als de roerende goederen (in geval <strong>van</strong> verzegeling moet hij daartoe eerst de<br />

ontzegeling vorderen, art. 406 B.W.).<br />

2° Op verzoek of ambtshalve<br />

Laat de voogd na om deze verplichting na te komen, dan kan de vrederechter ambtshalve een<br />

notaris aanstellen om de boedelbeschrijving te doen.<br />

3° Beschikking <strong>van</strong> de vrederechter<br />

a) Authentieke inventaris<br />

De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een notariële<br />

boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting<br />

zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting <strong>van</strong> de<br />

waarde <strong>van</strong> de roerende goederen voldoende zijn. De boedelbeschrijving geschiedt in ieder<br />

geval in aanwezigheid <strong>van</strong> de toeziende voogd.<br />

b) Onderhandse inventaris<br />

De vrederechter kan ook beslissen om een onderhandse inventaris toe te laten. In deze<br />

beschikking bepaalt hij aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.<br />

(art. 1172 Ger. W.).<br />

4° Vormvereisten<br />

De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing <strong>van</strong> de artikelen 1175 tot 1184 <strong>van</strong><br />

het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking<br />

beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter preciseert in de beschikking<br />

aan welke vereisten de onderhandse inventaris moet voldoen. (art. 1172 Ger. W.).<br />

b. Wijziging huwelijksvermogensstelsel (art. 1394-1395 B.W.)<br />

Er moet een notariële boedelbeschrijving <strong>van</strong> de roerende en onroerende goederen gebeuren<br />

in sommige gevallen <strong>van</strong> zgn. ‘grote’ wijziging <strong>van</strong> het huwelijksvermogensstelsel (art. 1394-<br />

1395 B.W.). Door de wet <strong>van</strong> 18 juli 2008 109 tot wijziging <strong>van</strong> de wetgeving wat betreft de<br />

wijziging <strong>van</strong> het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst <strong>van</strong> de rechtbank werd de<br />

procedure tot wijziging <strong>van</strong> huwelijkscontracten tijdens het huwelijk vereenvoudigd. De<br />

verplichting om vooraf een notariële boedelbeschrijving <strong>van</strong> alle roerende en onroerende<br />

goederen en <strong>van</strong> alle schulden <strong>van</strong> de echtgenoten op te maken, werd afgeschaft op twee<br />

uitzonderingen na:<br />

1) wanneer één <strong>van</strong> de echtgenoten hierom verzoekt (in welk geval de<br />

boedelbeschrijving op verklaring kan worden opgemaakt)<br />

aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.<br />

109 B.S. 14 augustus 2008.<br />

43


2) indien de wijziging <strong>van</strong> het huwelijksvermogensstelsel de vereffening <strong>van</strong> het<br />

vorige stelsel tot gevolg heeft (de vereiste <strong>van</strong> homologatie door de rechtbank<br />

<strong>van</strong> eerste aanleg is wel afgeschaft).<br />

c. Vruchtgebruik (art. 600 BW) en recht <strong>van</strong> gebruik en bewoning (art. 626 BW)<br />

1° Toepassingsgebied<br />

a) Beginsel<br />

Een boedelbeschrijving wordt opgelegd aan de vruchtgebruiker bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het<br />

vruchtgebruik (art. 600 B.W.): de boedelbeschrijving is verplicht, maar vrijstelling heeft enkel<br />

kostenverlegging tot gevolg. Deze verplichting geldt ook bij het recht <strong>van</strong> gebruik en<br />

bewoning (art. 626 B.W.). Deze verplichting tot het opstellen <strong>van</strong> een staat en inventaris geldt<br />

bij elk vruchtgebruik, zowel voor een voorbehouden vruchtgebruik als voor een verleend<br />

vruchtgebruik.<br />

b) Uitzondering<br />

Enkel voor het erfrechtelijk vruchtgebruik <strong>van</strong> de langstlevende echtgenoot geldt een<br />

uitzondering. Dit hangt daarmee samen dat de langstlevende als reservataire erfgenaam <strong>van</strong><br />

rechtswege het bezitsrecht verkrijgt <strong>van</strong> de goederen (‘saisine’). Wel kunnen de blote<br />

eigenaars een staat en inventaris eisen conform artikel 745ter B.W., maar ze kunnen de<br />

inbezitstelling <strong>van</strong> de langstlevende echtgenoot niet verhinderen. 110<br />

2° Ratio<br />

Op die manier vermijdt men bij het einde <strong>van</strong> het vruchtgebruik betwisting over de om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> de restitutieplicht en <strong>van</strong> de schadevergoeding die eventueel verschuldigd is voor de<br />

waardevermindering <strong>van</strong> de goederen.<br />

3° Gevolg <strong>van</strong> gebrek aan boedelbeschrijving?<br />

a) Gevolg<br />

Is geen staat opgemaakt, dan wordt de vruchtgebruiker vermoed de goederen terug te geven in<br />

dezelfde staat waarin hij deze gekregen heeft. Het komt dan bijgevolg aan de eigenaar toe om<br />

de staat en waarde <strong>van</strong> de goederen bij het begin <strong>van</strong> het vruchtgebruik te bewijzen met alle<br />

bewijsmiddelen rechtens.<br />

b) Sancties?<br />

i) Weigering afgifte<br />

110 Luik 9 december 2003, T.B.B.R. 2006, 135.<br />

44


Indien de vruchtgebruiker geen boedelbeschrijving laat opstellen dan kan de blote eigenaar<br />

afgifte <strong>van</strong> de bezwaarde goederen weigeren, behalve indien hij afstand heeft gedaan <strong>van</strong> het<br />

recht op staat of inventaris 111 .<br />

ii) Behoud <strong>van</strong> recht op vruchtgebruik<br />

De vruchtgebruiker die geen staat heeft doen opstellen <strong>van</strong> het onroerend goed dat het<br />

voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> het vruchtgebruik verliest niet het recht op het vruchtgebruik.<br />

Er treedt dus geen verval <strong>van</strong> vruchtgebruik in. 112<br />

4° Kosten<br />

a) Principieel ten laste <strong>van</strong> vruchtgebruiker<br />

De kosten voor het opstellen <strong>van</strong> de staat en inventaris zijn ten laste <strong>van</strong> de vruchtgebruiker,<br />

aangezien hij de schuldenaar is <strong>van</strong> die wettelijke verplichting. Indien de blote eigenaar<br />

vrijstelling heeft verleend <strong>van</strong> de verplichting om staat en inventaris op te stellen, kan hij<br />

naderhand alsnog een dergelijke staat en inventaris eisen, zij het dat hij dan zelf de kosten zal<br />

moeten dragen.<br />

b) Dwingend recht?<br />

Het recht <strong>van</strong> de eigenaar om de vruchtgebruiker te verplichten tot het opstellen <strong>van</strong> een staat<br />

en inventaris en de corresponderende verplichting <strong>van</strong> de vruchgebruiker is <strong>van</strong> louter<br />

dwingend recht. 113 D.w.z. dat er afstand <strong>van</strong> kan wordne gedana, maar niet op voorhand. De<br />

vraag wie de kosten er<strong>van</strong> draagt is evenwel noch <strong>van</strong> openbare orde, noch <strong>van</strong> dwingend<br />

recht.<br />

d. Aanvaarding nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 794 BW)<br />

Wie een nalatenschap aanvaardt onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, moet binnen de drie<br />

maand, te rekenen <strong>van</strong>af de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, een<br />

boedelbeschrijving laten opstellen (art. 794 B.W.).<br />

e. Echtscheiding door onderlinge toestemming<br />

Tot aan de inwerkingtreding <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 30 juni 1994 was het bij een echtscheiding door<br />

onderlinge toestemming verplicht een notariële boedelbeschrijving op e maken<br />

voorafgaandelijk aan het instellen <strong>van</strong> de procedure. De Wet <strong>van</strong> 30 juni 1994 heeft de<br />

boedelbeschrijving evenwel facultatief gemaakt.<br />

111 Cass. 16 juni 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1242 en R.W. 1989-90, 402.<br />

112 Cass. 16 juni 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1242, R.W. 1989-90, 402; Luik 7 juli 1998, R.R.D. 1998,<br />

297, T.B.B.R. 2001, 107.<br />

113 Zie evenwel Rb. Doornik 12 oktober 1988, J.L.M.B. 1990, 635.<br />

45


f. Ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel (art. 1428 BW)<br />

Bij ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel, moet de boedelbeschrijving worden opgesteld binnen<br />

de drie maand na het overlijden of de overschrijving <strong>van</strong> de echtscheiding of de scheiding <strong>van</strong><br />

tafel en bed in het Belgisch Staatsblad <strong>van</strong> het uittreksel uit de beslissing die de scheiding <strong>van</strong><br />

goederen uitspreekt. Wordt er geen boedelbeschrijving opgesteld, dan kan het bewijs met alle<br />

bewijsmiddelen rechtens worden geleverd (art. 1428 B.W.). Niet enkel de<br />

gemeenschappelijke goederen, maar ook de eigen goederen moeten worden geïnventariseerd,<br />

aangezien de inkomsten <strong>van</strong> de eigen goederen een belangrijke invloed kunnen hebben op de<br />

samenstelling <strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen. Die boedelbeschrijving kan bovendien<br />

onderhands plaatsvinden.<br />

Deze maatregel heeft niet alleen tot doel de belangen te vrijwaren <strong>van</strong> de langstlevende<br />

echtgenote en <strong>van</strong> de erfgenaam die er zijn toevlucht tot neemt, maar ook die <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers en <strong>van</strong> andere rechthebbenden. 114<br />

g. Gerechtelijke vereffening-verdeling onverdeeldheid (art. 1214 § 2 GerW)<br />

In het kader <strong>van</strong> een gerechtelijke vereffening-verdeling <strong>van</strong> een onverdeeldheid is de<br />

boedelbeschrijving facultatief. Partijen kunnen verzaken aan het opstellen <strong>van</strong> de<br />

boedelbeschrijving. Dit moet ten laatste bij de sluiting <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> opening<br />

<strong>van</strong> werkzaamheden (art. 1214 § 2, eerste lid GerW).<br />

Bij gebrek aan verzaking bepaalt de notaris-vereffenaar, bij de sluiting <strong>van</strong> het proces-verbaal<br />

<strong>van</strong> opening <strong>van</strong> werkzaamheden de dag en het uur <strong>van</strong> de eerste vacatie <strong>van</strong> de<br />

boedelbeschrijving (art. 1214 § 2, tweede lid GerW).<br />

h. Dringende en voorlopige maatregel (art. 223 BW)<br />

Boedelbeschrijving kan ook worden bevolen als dringende en voorlopige maatregel in<br />

het kader <strong>van</strong> art. 223 B.W. In tegenstelling tot de verzegeling, wordt de boedelbeschrijving<br />

<strong>van</strong> gemeenschappelijke goederen bij feitelijke scheiding probleemloos aanvaard. Doorgaans<br />

nemen de meeste vrederechters de inventarisatie <strong>van</strong> de gemeenschappelijke goederen<br />

overigens automatisch op in hun beschikking in het kader <strong>van</strong> art. 223 B.W.<br />

i. Niet-ontbonden huwgemeenschap (art. 1177 GerW)?<br />

1° Exclusieve toepassing <strong>van</strong> art. 1177 GerW<br />

Doorgaans wordt aangenomen dat in geval <strong>van</strong> feitelijke scheiding art. 1177 Ger. W. Ook<br />

buiten de procedure <strong>van</strong> artikel 223 B.W. om een boedelbeschrijving kan worden gevorderd,<br />

maar er is betwisting over de procedure die daarbij moet worden gevolgd.<br />

114 Cass. 30 december 1875, Pas. 1876, I, 47<br />

46


2° Procedure<br />

Met name bestaat betwisting over de vraag of in geval <strong>van</strong> feitelijke scheiding art. 1177,<br />

tweede lid Ger. W. <strong>van</strong> toepassing is, wat zou toelaten om de boedelbeschrijving rechtstreeks<br />

<strong>van</strong> de notaris te vorderen zonder voorafgaande machtiging <strong>van</strong> de vrederechter.<br />

a) Voorafgaande machtiging nodig<br />

De machtiging kan achterwege blijven “wanneer het gaat om goederen <strong>van</strong> een nalatenschap<br />

of <strong>van</strong> een gemeenschap onder echtgenoten en de boedelbeschrijving gevorderd is <strong>van</strong> een<br />

notaris door een erfgenaam, een algemene legataris of een legataris onder algemene titel, een<br />

echtgenoot of een testamentuitvoerder.” Zoals bij verzegeling, interpreteert een deel <strong>van</strong> de<br />

rechtsleer het woord gemeenschap als “ontbonden” gemeenschap. Zulks zou volgen uit de<br />

context <strong>van</strong> art. 1177, tweede lid Ger. W., waaruit volgt dat het opstellen <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving zonder tussenkomst <strong>van</strong> de vrederechter de uitzondering moet blijven. 115<br />

Bijkomend kan worden gewezen op het feit dat een rechtstreekse aanspraak op de notaris de<br />

taak en aansprakelijkheid <strong>van</strong> deze laatste aanzienlijk zou verzwaren.<br />

b) Zonder voorafgaande machtiging<br />

Andere rechtspraak en rechtsleer menen dat een tussenkomst <strong>van</strong> de vrederechter overbodig is<br />

en in geval <strong>van</strong> feitelijke scheiding rechtstreeks <strong>van</strong> de notaris een boedelbeschrijving kan<br />

worden gevorderd. 116<br />

Vanuit praktisch oogpunt levert de mogelijkheid om de boedelbeschrijving zonder rechterlijke<br />

tussenkomst te laten plaatsvinden een bijkomend voordeel op, nl. dat er tijdswinst kan worden<br />

geboekt in vergelijking tot de procedure op grond <strong>van</strong> art. 223 B.W. Het is evenwel de vraag<br />

of dat inderdaad niet best via rechterlijke machtiging gebeurt. Vanuit het standpunt <strong>van</strong> de<br />

notaris zal men voorzichtigheidshalve zelf best eerst de vrederechter vatten, ten einde zichzelf<br />

in te dekken.<br />

4. Boedelbeschrijving sensu lato (inventaris)<br />

a. Onbeheerde nalatenschap (art. 813 B.W.)<br />

De curator <strong>van</strong> een onbeheerde nalatenschap is ertoe gehouden om een inventaris te laten<br />

opstellen <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 813 B.W.) (zie infra).<br />

115 C. DE BUSSERE, “Verzegeling en boedelbeschrijving in geval <strong>van</strong> feitelijke scheiding der<br />

echtgenoten”, T. Vred. 1980, (257) 265; G. VAN OSTERWIJCK, “Actuele vraagstukken met<br />

betrekking tot de willige rechtsmacht <strong>van</strong> de vrederechter”, in G. BAETEMAN (ed.), De vrederechter<br />

en het gerechtelijk recht, Brussel, Story-Scientia, 1992, nr. 13; T. VAN SINAY, “Art. 1177 Ger. W.”,<br />

in Comm. Ger. Recht, Antwerpen, Kluwer, 1996, nr. 10.<br />

116 Vred. Wolvertem 12 december 1979, T. Vred. 1980, 276; B. WYLLEMAN, ‘Verzegeling en<br />

boedelbeschrijving <strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen tijdens de feitelijke scheiding”, T. Not. 1991,<br />

371-382.<br />

47


. Faillissement (art. 43 Faill. W.)<br />

1° “onverwijld”<br />

De curatoren stellen <strong>van</strong>af hun ambtsaanvaarding onder toezicht <strong>van</strong> de rechter-commissaris<br />

een inventaris op, in tegenwoordigheid <strong>van</strong> de gefailleerde, of althans nadat hij behoorlijk is<br />

opgeroepen (art. 43 Faill.W.). De Faillissementswet bepaalt enkel dat de boedelbeschrijving<br />

“onverwijld” dient te gebeuren.<br />

Deze boedelbeschrijving kan - maar hoeft niet - te worden voorafgegaan door een verzegeling<br />

<strong>van</strong> de goederen uit de failliete boedel, indien de curator oordeelt dat daartoe reden bestaat,.<br />

In elk geval moeten de onbeslagbare goederen, die geen deel uitmaken <strong>van</strong> de failliete boedel,<br />

in de inventaris worden afgezonderd.<br />

2° Toezicht <strong>van</strong> rechter commissaris<br />

De curator moet de boedelbeschrijving opstellen onder toezicht, in tegenwoordigheid of na<br />

oproeping, <strong>van</strong> de rechter-commissaris, die tevens de inventaris ondertekent (art. 42 Faill.<br />

W.).<br />

c. Andere gevallen<br />

Ook buiten de bij wet bepaalde hypothesen kunnen partijen evenwel tot een<br />

boedelbeschrijving overgaan, bijvoorbeeld twee samenwonende partners die een inventaris<br />

laten opmaken. Het gaat dan om een boedelbeschrijving sensu lato. In die gevallen kan de<br />

notaris aan de partijen geen eed opdragen, waardoor aan dergelijke ‘verruimde’<br />

boedelbeschrijving niet dezelfde bijzondere bewijswaarde kan toekomen als aan een notariële<br />

boedelbeschrijving.<br />

48


AFDELING D. Voorwerp <strong>van</strong> proces-verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

1. Verschil met voorwerp proces-verbaal <strong>van</strong> verzegeling<br />

Vermits in een boedelbeschrijving niet alleen de roerende maar ook onroerende goederen<br />

kunnen worden vermeld, kan een boedelbeschrijving een ruimere draagwijdte dan de<br />

verzegeling hebben. Bij een boedelbeschrijving dienen zowel activa als passiva in kaart te<br />

worden gebracht.<br />

2. Beperkt tot huwelijksvermogen en onverdeeldheid of ook eigen vermogen?<br />

a. Probleemstelling<br />

Wanneer de ene echtgenoot de boedelbeschrijving heeft bekomen op grond <strong>van</strong> artikel 223<br />

B.W. of artikel 1177 Ger. W. (met of zonder tussenkomst <strong>van</strong> de vrederechter), rijst de vraag<br />

welke goederen het voorwerp moeten uitmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving. In een<br />

beschikking ex artikel 223 B.W. wordt doorgaans niet gespecificeerd welke goederen de<br />

notaris moet inventariseren.<br />

b. Rechtspraak<br />

1° In het kader <strong>van</strong> dringende en voorlopige maatregelen<br />

Een cassatie-arrest <strong>van</strong> 15 juni 1999 biedt hierover duidelijkheid. In casu had de vrederechter<br />

overeenkomstig artikel 223 B.W. een beschikking houdende dringende en voorlopige<br />

maatregelen verleend m.b.t. echtgenoten die gehuwd waren onder een gemeenschapsstelsel.<br />

Deze maatregelen omvatten enerzijds een vervreemdingsverbod en anderzijds een<br />

verplichting tot het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving <strong>van</strong> de roerende goederen, zonder te<br />

preciseren op welke goederen die boedelbeschrijving betrekking moest hebben. Na afsluiting<br />

<strong>van</strong> de inventaris blijkt dat de echtgenote bepaalde goederen niet had aangegeven, m.n. had ze<br />

nagelaten om bepaalde roerende goederen <strong>van</strong> het eigen vermogen te declareren. De<br />

cassatievoorziening voerde o.a. aan dat de boedelbeschrijving, overeenkomstig art. 1175 Ger.<br />

W., de roerende goederen <strong>van</strong> het eigen vermogen niet omvat, zodat eiseres deze laatste niet<br />

moest aangeven en de niet-aangifte onmogelijk strafbare valsheid kon opleveren. Het Hof <strong>van</strong><br />

Cassatie heeft dit middel verworpen door te oordelen dat “de boedelbeschrijving ertoe strekt<br />

uit te maken wat respectievelijk tot het gemeenschappelijk en tot het eigen vermogen behoort,<br />

zodat de echtgenoten verplicht zijn alles aan te geven wat <strong>van</strong> deze vermogens deel<br />

uitmaakt.” 117 Recente rechtspraak bevestigt dit. 118<br />

117 Cass. 15 juni 1999, Arr. Cass. 1999, 838, Div. Act. 2000 (verkort), 8, J.L.M.B. 2000, 1076, noot<br />

R. BOURSEAU, R. Cass. 2000, 312, noot T. VAN SINAY, Rev. not. b. 2001, 738, noot D.<br />

STERCKX, T. Not. 2001, 260, noot.<br />

118 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283.<br />

49


Hiermee bouwt het Hof <strong>van</strong> Cassatie voort op de algemene leer. 119 Reeds eerder had het Hof<br />

beslist dat een rechter een boedelbeschrijving kan bevelen <strong>van</strong> eigen goederen <strong>van</strong> de<br />

echtgenoten en <strong>van</strong> goederen die aan een <strong>van</strong> de echtgenoten zelfs voor het instellen <strong>van</strong> de<br />

eis tot echtscheiding hebben toebehoord. 120<br />

2° In het kader <strong>van</strong> vereffening nalatenschap<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie gaat dezelfde, uitbreidende, richting uit bij een boedelbeschrijving naar<br />

aanleiding <strong>van</strong> het openvallen <strong>van</strong> een nalatenschap: “de partijen zijn bij een<br />

boedelbeschrijving die is opgesteld naar aanleiding <strong>van</strong> een nalatenschap gehouden om<br />

melding te maken, niet alleen <strong>van</strong> de goederen die tot het “vermogen” in de strikte zin <strong>van</strong> de<br />

erflater behoren, maar ook <strong>van</strong> alle goederen die de erflater hen heeft geschonken, ongeacht<br />

de omstandigheid dat die schenking wel of niet voor inbreng of inkorting vatbaar was”. 121 De<br />

begunstigde <strong>van</strong> een schenking moet bijgevolg de geschonken goederen aangeven, ook al<br />

wordt zulks niet uitdrukkelijk gevraagd en ook al is de schenking niet vatbaar voor inbreng of<br />

inkorting. Dit werd ook nog recent bevestigd. 122 Met deze ruime interpretatie maakt het Hof<br />

<strong>van</strong> Cassatie een einde aan de betwisting die daaromtrent tussen bodemrechters bestond. 123<br />

3° (Te) Extensieve interpretatie<br />

Sommige rechtspraak gaat daarin wel zeer ver. Zo lijkt het te ingrijpend om, samen met de<br />

inventarisatie <strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen, ook de inventarisatie <strong>van</strong> de roerende<br />

goederen <strong>van</strong> een personenvennootschap waarin de man de hoofdaandeelhouder was, op te<br />

leggen. 124<br />

c. Beginsel: ook het eigen vermogen<br />

Uit deze rechtspraak m.b.t. het openvallen <strong>van</strong> een nalatenschap en de vereffening <strong>van</strong> een<br />

gemeenschappelijk vermogen (zie hierna) kan het beginsel worden afgeleid dat de partijen bij<br />

een boedelbeschrijving elk goed moeten aangeven waar<strong>van</strong> het bestaan onbekend of het<br />

statuut t.a.v. de onverdeeldheid of het gemeenschappelijk vermogen onzeker zou kunnen<br />

blijven in geval <strong>van</strong> niet-aangifte en zonder dat daarover een uitdrukkelijke vraag aan de<br />

begunstigde partij dient te worden gesteld. Alles wat ook maar enige invloed kan hebben<br />

op de samenstelling <strong>van</strong> de boedel moet worden aangegeven. 125 Partijen mogen zich dus<br />

119 In dezelfde zin reeds: Cass. 26 januari 1999, Arr. Cass. 1999, 85, T. Not. 2000, 404.<br />

120 Cass. 31 januari 1997, Arr. Cass. 1997, 147, Pas. 1997, I, 154, R.W. 1997-98 (verkort), 581.<br />

121 Cass. AR P.03.0759.N, 25 november 2003, onuitg.<br />

122 Cass. 22 mei 2012, NC 2012, 402.<br />

123 Voor een beperkende interpretatie: Bergen 15 januari 2001, Rev. not. b. 2001, 394, noot. Voor een<br />

extensieve interpretatie: Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99, 1112, noot S. VAN OVERBEKE; Corr.<br />

Leuven 4 december 2000, A.J.T. 2000-01, 504; ook Antwerpen 14 mei 2002, R.W. 2002-03, 908, noot<br />

S. VAN OVERBEKE, Rev. not. b. 2003, 577, noot D. STERCKX.<br />

124 Vred. Aalst, 30 april 1982, R.W. 1982-83, 1474, noot C. De Busschere<br />

125 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 53; Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283; Cass. 22<br />

mei 2012, NC 2012, 402.<br />

50


niet beperken tot het strikt opgeven <strong>van</strong> de goederen behorende tot de onverdeeldheid of het<br />

gemeenschappelijk vermogen. Zij dienen ook informatie te verstrekken over de goederen die<br />

deel uitmaken <strong>van</strong> de aangrenzende (belendende) percelen <strong>van</strong> de onverdeeldheid en het<br />

huwelijksvermogen.<br />

d. Ratio<br />

De ratio <strong>van</strong> deze rechtspraak is duidelijk: tussen het eigen vermogen en het<br />

gemeenschappelijk vermogen bestaan tal <strong>van</strong> interferenties, en die moeten gedekt zijn door de<br />

boedelbeschrijving.<br />

De boedelbeschrijving heeft immers als doel om de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een nalatenschap, een<br />

gemeenschap of een onverdeeldheid vast te stellen, zonder zich evenwel uit te spreken over<br />

het eigendomsstatuut <strong>van</strong> de goederen. Bovendien dient de boedelbeschrijving onder meer om<br />

te bepalen welke goederen moeten worden ingebracht en welke goederen niet. Aldus treedt de<br />

bewijsfunctie <strong>van</strong> de boedelbeschrijving (zie supra) op de voorgrond.<br />

51


AFDELING E. Rol <strong>van</strong> de notaris<br />

1. Centrale en actieve rol<br />

De notaris vervult een centrale rol bij de boedelbeschrijving. Hij moet zich daarbij een actieve<br />

rol aanmeten. Hij heeft de verplichting om bij het uitoefenen <strong>van</strong> zijn functie actief mee te<br />

werken aan de getrouwheid <strong>van</strong> de boedelbeschrijving, o.m. door het stellen <strong>van</strong> gerichte<br />

vragen en het inwinnen <strong>van</strong> inlichtingen. 126 Hiermee draagt hij zelf bij tot de bewijsfunctie<br />

<strong>van</strong> de boedelbeschrijving. Bovendien voorkomt hij daarmee dat “vergeetachtige”<br />

eedafleggers zouden nalaten essentiële gegevens te vermelden. Die vergetelheid kan voor hen<br />

immers zware gevolgen hebben, daar ze strafbaar kunnen worden gesteld met meineed.<br />

De notaris mag zich in principe niet vergenoegen met een verklaring <strong>van</strong> de partijen<br />

(‘inventaris op verklaring’), maar dient zich ter plaatse te vergewissen <strong>van</strong> de correctheid <strong>van</strong><br />

de verklaringen <strong>van</strong> partijen.<br />

2. Wettelijke verplichting<br />

a. Op verzoek<br />

De instrumenterende notaris is wettelijk verplicht om de boedelbeschrijving op te stellen<br />

indien hij daartoe door minstens één partij wordt aangezocht. Hij is niet verplicht om een<br />

boedelbeschrijving op te stellen zolang één <strong>van</strong> de partijen hem daartoe niet heeft verzocht,<br />

zelfs niet indien hij weet heeft <strong>van</strong> zijn aanstelling in een beschikking <strong>van</strong> de vrederechter.<br />

b. Uitdrukkelijke vrijstelling vereist<br />

Indien partijen een akkoord sluiten, kan dit niet als een décharge <strong>van</strong> zijn wettelijke<br />

verplichting worden geïnterpreteerd. Hij dient daartoe het uitdrukkelijke akkoord <strong>van</strong> alle<br />

partijen te laten ondertekenen die hem vrijstellen <strong>van</strong> de verplichting om een<br />

boedelbeschrijving op te stellen. 127<br />

3. Monopolie notaris<br />

a. Principe<br />

In beginsel heeft de notaris een monopolie op het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving. De<br />

notaris mag zich voor de waarderaming <strong>van</strong> de geïnventariseerde goederen niet laten<br />

ver<strong>van</strong>gen door een door de rechtbank aan te stellen deskundige. De notaris kent de markt<br />

126 F. AUMANN, “Proces-verbaal <strong>van</strong> opening <strong>van</strong> werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen<br />

<strong>van</strong> inlichtingen”, in K.F.B.N. (ed.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (37) 62; S.<br />

VAN OVERBEKE, “Het begrip ‘verduistering’ bij de eedaflegging n.a.v. een boedelbeschrijving”,<br />

(noot onder Antwerpen 14 mei 2002), R.W. 2002-03, 912.<br />

127 Cass. 22 oktober 2009, Pas. 2009, 2382, Rev.trim.dr.fam. 2010, R.W. 2010-11, 145.<br />

52


eter dan wie ook en kan beschikken over vele vergelijkingspunten. 128 De notaris mag zich<br />

volgens art. 1183, 4° Ger. W. laten bijstaan door een deskundige naar zijn keuze, maar kan<br />

zijn opdracht niet delegeren aan een derde-deskundige. 129<br />

b. Uitzonderingen<br />

Op het principe dat een boedelbeschrijving enkel kan worden opgesteld door een notaris,<br />

bestaan evenwel een aantal uitzonderingen:<br />

1° Inventaris door een gerechtsmandataris<br />

Zie hoger de bespreking <strong>van</strong> o.m. de inventaris bij faillissement.<br />

2° Curatele over geringe huisraad (art. 1154 Ger.W.)<br />

De vrederechter maakt de boedelbeschrijving op indien hij beslist om niet te verzegelen<br />

wanneer de schattingswaarde <strong>van</strong> het huisraad <strong>van</strong> de nalatenschap niet meer bedraagt dan<br />

1.240 EUR.<br />

4. Aanstelling (art. 1178 Ger.W.)<br />

a. Beginsel<br />

In principe is het de vrederechter die de notaris aanstelt in het kader <strong>van</strong> de machtiging tot<br />

boedelbeschrijving (art. 1178, derde lid Ger. W.). Bij de aanstelling <strong>van</strong> de notaris zal hij<br />

evenwel rekening houden met de keuzevrijheid <strong>van</strong> partijen.<br />

b. Keuzevrijheid partijen<br />

1° Beginsel<br />

De vrije keuze <strong>van</strong> de notaris is een principe <strong>van</strong> openbare orde. 130 Om dezelfde reden is de<br />

zienswijze dat de vrije keuze <strong>van</strong> notaris enkel geldt indien de partijen zich zonder<br />

rechterlijke machtiging rechtstreeks tot een notaris kunnen wenden (art. 1177, tweede lid Ger.<br />

W.) 131 , niet overtuigend. 132<br />

128 Rb. Gent 22 februari 2005, T.Not. 2005, 490.<br />

129 Antwerpen 12 november 2003, E.J. 2004, 65, noot, NjW 2004 (verkort), 340, noot BW.<br />

130 Vred. Antwerpen 24 september 1992, T. Not. 1992, 475; Rb. Dinant 10 juli 1961, Rev. prat. not.<br />

1962, 38<br />

131 Deze zienswijze is verdedigd door Vred. Roeselare 28 mei 1996, R.W. 1997-98, 994, noot S.<br />

MOSSELMANS.<br />

132 In dezelfde zin C. ENGELS “Het procesrechtelijk verloop <strong>van</strong> de vereffening-verdelingverzegeling-boedelbeschrijving”,<br />

Rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, Die Keure, 2006, p. 145,<br />

nr. 22; T. VAN SINAY, o.c., T. Not. 2007, 60<br />

53


Indien partijen akkoord gaan over de notaris, zal de rechter verplicht zijn om de door partijen<br />

gekozen notaris aan te stellen. 133<br />

2° Unanimiteit<br />

Om het beginsel <strong>van</strong> de keuzevrijheid te laten spelen, is evenwel unanimiteit nodig. Een<br />

meerderheidsbeslissing is daartoe onvoldoende.<br />

3° Gebrek aan akkoord<br />

Indien partijen geen overeenstemming bereiken, kan de meest gerede partij aan de<br />

(vrede)rechter bij eenzijdig verzoekschrift de aanstelling <strong>van</strong> een notaris vorderen. In de<br />

praktijk gebeurt dat doorgaans in hetzelfde verzoekschrift als het verzoekschrift waarmee ze<br />

de opstelling <strong>van</strong> een boedelbeschrijving vorderen. Dit verzoekschrift wordt ondertekend door<br />

één <strong>van</strong> de partijen, zijn gevolmachtigde, zijn advocaat of de notaris. De vrederechter moet<br />

dan een notaris aanstellen, rekening houdend met het verzoek en de belangen <strong>van</strong> de<br />

partijen. 134<br />

c. Testamentaire aanstelling?<br />

Betwisting bestaat over de vraag of de overledene in zijn testament een notaris kan aanwijzen.<br />

Aangenomen moet worden dat zulks mogelijk is, maar dat een dergelijk testamentaire<br />

clausule niet ten koste <strong>van</strong> de reservataire erfgenamen mag gaan. Zij kunnen dus niet worden<br />

gesanctioneerd met verval <strong>van</strong> erfrechten indien zij niet akkoord gaan met de bij testament<br />

aangestelde notaris.<br />

d. Territoriale bevoegdheid<br />

De notaris wordt in de beschikking aangesteld om over te gaan tot de inventarisering <strong>van</strong> de<br />

goederen gelegen binnen zijn ambtsgebied.<br />

De vraag stelt of een notaris op eigen initiatief een ambtgenoot mag aanstellen om over te<br />

gaan tot de boedelbeschrijving voor goederen die zich buiten zijn ambtsgebied bevinden.<br />

Volgens sommige rechtspraak zou dit mogelijk zijn, maar die opvatting is op scherpe kritiek<br />

gestoten, aangezien aldus de bevoegdheid <strong>van</strong> de vrederechter tot aanstelling <strong>van</strong> de notaris<br />

zou worden omzeild. Enkel indien de partijen het over de aan te stellen notaris eens zijn, is<br />

een dergelijke ver<strong>van</strong>ging denkbaar. Anders dient de meest gerede partij zich opnieuw tot de<br />

rechter te wenden. 135<br />

Wel dient te worden gewezen op de bijzondere regel in de procedure <strong>van</strong> gerechtelijke<br />

vereffening-verdeling, ingevoegd door de Wet <strong>van</strong> 13 augustus 2011 houdende hervorming<br />

133 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 59; S. MOSSELMANS, “De vrije keuze <strong>van</strong> de<br />

boedelnotaris”, ‘noot onder Vred. Roeselare 28 mei 1996’, R.W. 1997-98, p. 995.<br />

134 Antwerpen 22 mei 1995, R.W. 1995-96, 456.<br />

135 T. VAN SINAY, o.c., T. Not. 2007, 61.<br />

54


daar<strong>van</strong>. In artikel 1210, § 4 Ger.W. wordt aan de notaris-vereffenaar uitdrukkelijk de<br />

bevoegdheid toegekend om zelf een territoriaal bevoegde notaris aan te wijzen in het kader<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving <strong>van</strong> goederen gelegen buiten zijn ambtsgebied. Deze regeling is<br />

weliswaar enkel voorzien voor de bijzondere procedure <strong>van</strong> vereffening-verdeling maar de<br />

vraag dient gesteld of dit omwille <strong>van</strong> de proceseconomie niet naar analogie dient te worden<br />

toegepast om de procedure te versnellen en een bijkomende rechtsgang overbodig te maken.<br />

e. Uitvoerbaar bij voorraad<br />

De beschikking tot aanstelling <strong>van</strong> een notaris met het oog op een boedelbeschrijving is<br />

uitvoerbaar bij voorraad. Tegen de beschikking <strong>van</strong> de vrederechter tot aanstelling <strong>van</strong> een<br />

notaris kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Rekening houdend met de uitvoerbaarheid<br />

bij voorraad en het bewarende karakter <strong>van</strong> de boedelbeschrijving, moet de notaris niet<br />

wachten tot na het verstrijken <strong>van</strong> de termijnen om handelingen te stellen. Een<br />

boedelbeschrijving zal immers geen schade toebrengen aan de zaak.<br />

f. Notaris-vertegenwoordiger<br />

Een totaal andere rol komt toe aan een notaris-vertegenwoordiger. Indien één <strong>van</strong> de<br />

belanghebbenden buiten het Rijk woont en geen lasthebber heeft aangeduid, kan een notarisvertegenwoordiger<br />

worden aangesteld (art. 1179 Ger. W.).<br />

Tevens kan de vrederechter een notaris-vertegenwoordiger aanstellen indien iemand verzet<br />

tegen de ontzegeling doet maar de vrederechter zijn aanwezigheid bij de ontzegeling niet<br />

raadzaam acht.<br />

55


AFDELING F. Procedure<br />

1. Algemeen<br />

Afhankelijk of voor de boedelbeschrijving een rechterlijke machtiging vereist is, valt de<br />

procedure uiteen in één of twee luiken: een “rechterlijke” procedure en/of een “notariële”<br />

procedure. Indien een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig is, zal eerst een procedure<br />

worden ingesteld bij de bevoegde (vrede)rechter daarna gevolgd door de uitvoering <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving door de notaris. Wanneer geen voorafgaande machtiging en/of aanstelling<br />

<strong>van</strong> de notaris dient te worden gevraagd, kunnen de partijen zich rechtstreeks tot een notaris<br />

richten.<br />

2. Wanneer is rechterlijke tussenkomst vereist<br />

a. Gevallen waarin steeds rechterlijke tussenkomst is vereist<br />

Zoals besproken in hoofdstuk I is er steeds een rechterlijke machtiging nodig is om over te<br />

gaan tot boedelbeschrijving:<br />

1. Ingeval <strong>van</strong> voorafgaande verzegeling (art. 1172, tweede lid Ger.W.)<br />

2. In het kader <strong>van</strong> verzet tegen ontzegeling (art. 1165, derde lid Ger. W.)<br />

b. Wanneer er geen voorafgaande verzegeling heeft plaatsgevonden (geval geregeld door art.<br />

1177 Ger.W.)<br />

1° artikel 1177, tweede lid Ger.W.<br />

In de gevallen genoemd in art. 1177, tweede lid Ger. W. is geen rechterlijke machtiging nodig<br />

om een boedelbeschrijving te laten opstellen.<br />

- Het gaat om de hypothese <strong>van</strong> nalatenschap of een gemeenschap onder echtgenoten,<br />

wanneer de boedelbeschrijving wordt gevorderd door een erfgenaam 136 , een algemene<br />

legataris of een legataris onder algemene titel, een echtgenoot of een testamentuitvoerder. In<br />

die gevallen wordt de aanwezigheid <strong>van</strong> een ernstig belang vermoed.<br />

- Andere vormen <strong>van</strong> onverdeeldheid dan een nalatenschap of huwgemeenschap komt niet in<br />

aanmerking.<br />

De meerderheidsopvatting neemt aan dat een boedelbeschrijving <strong>van</strong> het gemeenschappelijk<br />

vermogen tussen feitelijk gescheiden echtgenoten dus wel worden opgesteld zonder<br />

voorafgaande machtiging <strong>van</strong> de Vrederechter, aangezien art. 1177 Ger. W. niet uitdrukkelijk<br />

bepaalt dat het gemeenschappelijk vermogen moet zijn ontbonden.<br />

136 Ook de Staat als onregelmatig erfgenaam en de begunstigden <strong>van</strong> een contractuele erfstelling<br />

behoren daartoe (T. VAN SINAY, “Art. 1177 Ger. W.”, in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze<br />

commentaar met overzicht <strong>van</strong> rechtspraak en rechtsleer, I, Deel IV, Hfdst.II, Ger.W. Art. 1175-1-<br />

Ger.W.Art. 1179-6, (losbladig, 40p.)<br />

56


2° Wettelijke verplichting tot boedelbeschrijving<br />

In de gevallen waarin een persoon wettelijk gehouden is tot het opstellen <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving, b.v. vruchtgebruiker of de titularis <strong>van</strong> een recht <strong>van</strong> gebruik en<br />

bewoning, testamentuitvoerder, kan men zich eveneens rechtstreeks tot de notaris wenden<br />

zonder voorafgaande machtiging <strong>van</strong> de rechter.<br />

3° Gevolg<br />

In die gevallen kan men zich rechtstreeks tot de notaris wenden en het opstellen <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving vorderen. De notaris kan niet weigeren zijn ambt te verlenen, maar hij<br />

kan wel een provisie vorderen alvorens hij instrumenteert. Indien in één <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong><br />

art. 1177, tweede lid Ger. W. toch een verzoekschrift bij de vrederechter wordt ingediend,<br />

dient dit verzoekschrift als ontoelaatbaar te worden afgewezen, aangezien de verzoeker zijn<br />

titel vindt in de wet. 137<br />

3. “Rechterlijke” procedure<br />

a. Materiële vereisten<br />

1° Titularissen<br />

Eenieder die de ontzegeling kan vragen volgens art. 1167 Ger. W., is gerechtigd om de<br />

boedelbeschrijving te vorderen. Het gaat om alle deelgenoten, allen die een recht hebben in<br />

het gemeenschappelijk vermogen, degene die de zegels hebben doen leggen, de schuldeisers<br />

die een uitvoerbare titel bezitten of wiens titel door de vrederechter is erkend.<br />

2° Ernstig belang<br />

Vereist is, zoals bij een verzegeling, dat de eiser doet blijken <strong>van</strong> een ernstig belang. Dit<br />

begrip moet dezelfde invulling krijgen als bij de verzegeling (art. 1148 Ger. W.). 138 Er geldt<br />

geen vermoeden <strong>van</strong> ernstig belang, zodat dit telkens in concreto te beoordelen is. Zoals bij<br />

de verzegeling speelt ook hier het tijdselement een belangrijke rol: er is geen ernstig belang<br />

indien men lang gewacht heeft om een boedelbeschrijving te vorderen (zie supra). Indien<br />

daaraan niet is voldaan, zullen ze geen machtiging verkrijgen <strong>van</strong> de vrederechter.<br />

In de praktijk wordt dat ernstig belang vrij snel vermoed aanwezig te zijn. De reden daarvoor<br />

is te vinden in het feit dat de boedelbeschrijving minder verregaand ingrijpt in de positie <strong>van</strong><br />

de deelgenoten dan de verzegeling.<br />

b. Formele vereisten<br />

137 Gent 25 november 2004, RABG 2005, 1794; T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 57.<br />

138 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 54.<br />

57


1° Op verzoek<br />

In tegenstelling tot de verzegeling kan het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving zonder<br />

verzegeling nooit ambtshalve door de Vrederechter worden beslist. Aangezien ook hier een<br />

ernstig belang moet voorhanden zijn, moet het gevorderd worden voor de (vrede)rechter. In<br />

welke gevallen de boedelbeschrijving ook kan gevorderd worden zonder procedure voor de<br />

Vrederechter (art. 1177 tweede lid Ger.W.), werd hoger besproken.<br />

2° Eenzijdig verzoekschrift<br />

Het verzoek daartoe moet worden ingediend bij eenzijdig verzoekschrift. Er wordt algemeen<br />

aangenomen dat, gelet op de algemene context <strong>van</strong> de artikelen 1148 tot 1184, het<br />

verzoekschrift niet noodzakelijkerwijze door een advocaat dient ondertekend te worden. Het<br />

kan eveneens door de verzoekende partij, door zijn lasthebber of door een notaris ondertekend<br />

worden. 139<br />

c. Bevoegdheid vrederechter<br />

1° Materieelrechtelijke bevoegdheid<br />

a) Toelating boedelbeschrijving<br />

Ratione materiae is de vrederechter bevoegd om de boedelbeschrijving te bevelen.<br />

Uitzonderlijk is een andere rechter bevoegd. Zo is de voorzitter <strong>van</strong> de Rechtbank <strong>van</strong> Eerste<br />

Aanleg bevoegd om een boedelbeschrijving op te leggen bij wijze <strong>van</strong> dringende en<br />

voorlopige maatregelen. 140 Er heeft enige discussie bestaan over de vraag of de<br />

boedelbeschrijving kan worden bevolen bij wijze <strong>van</strong> dringende en voorlopige maatregel,<br />

maar meer dan bij de verzegeling wordt aangenomen dat dit inderdaad het geval is. In<br />

sommige kantons wordt de inventaris als dringende en voorlopige maatregel zelfs stelselmatig<br />

opgelegd.<br />

b) Incidenten in het kader <strong>van</strong> de boedelbeschrijving<br />

De vrederechter heeft wel exclusieve bevoegdheid om te oordelen over geschillen die rijzen<br />

bij het opstellen <strong>van</strong> de boedelbeschrijving.<br />

2° Territoriale bevoegdheid<br />

Ratione loci dient deze machtiging te worden verleend door de vrederechter <strong>van</strong> de plaats<br />

waar de te beschrijven goederen zijn gelegen.<br />

4. “Notariële” procedure - Uitvoering <strong>van</strong> de boedelbeschrijving<br />

139 Vred. Antwerpen, 24 september 1992, T. Not. 1992, 475<br />

140 Voorz. Rb. Brugge, 9 maart 1977, T. Not. 1980, 177.<br />

58


a. Oproeping door de notaris<br />

De notaris dient specifieke regels te volgen voor de aanmaning <strong>van</strong> de belanghebbende<br />

personen. De regels verschillen naar gelang de boedelbeschrijving werd voorafgegaan door<br />

een ontzegeling.<br />

1° Aan te manen personen<br />

De notaris dient alle belanghebbende partijen op te roepen om aanwezig te zijn bij de<br />

boedelbeschrijving (art. 1179 Ger. W.). De personen die worden opgeroepen staan opgesomd<br />

in art. 1180 Ger. W. Het gaat meer bepaald om:<br />

- De algemene rechthebbenden en rechthebbenden onder algemene titel <strong>van</strong> de<br />

onverdeeldheid of het gemeenschappelijk vermogen, of de vruchtgebruikers daar<strong>van</strong>. De<br />

notaris kan hen vertegenwoordigen;<br />

- De voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren;<br />

- De testamentuitvoerder.<br />

Tegen iemand die regelmatig is aangemaand, maar niet verschijnt, spreekt de notaris verstek<br />

uit. De oude regel dat indien één <strong>van</strong> de partijen meer dan 100 kilometer ver woonde, de<br />

oproeping moest gebeuren aan een notaris die ambtshalve werd aangesteld en de partij kon<br />

ver<strong>van</strong>gen bij de boedelbeschrijving 141 , werd afgeschaft door de Wet <strong>van</strong> 22 november 2002.<br />

Ingeval <strong>van</strong> boedelbeschrijving <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> een (brand)koffer, zal overeenkomstig<br />

artikel 98 W.Succ. ook de ambtenaar <strong>van</strong> de BTW, registratie en domeinen moeten worden<br />

aangemaand. 142<br />

Dienen de schuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten of de echtgenoten te worden opgeroepen bij de<br />

boedelbeschrijving? Dat is het geval in twee hypothesen, nl.:<br />

(1) indien ze zelf de boedelbeschrijving hebben gevorderd, de ontzegeling hebben gevorderd<br />

of verzet hebben gedaan tegen de ontzegeling, dan dient boedelbeschrijving in hun<br />

aanwezigheid te gebeuren en dienen ze uiteraard te worden opgeroepen en<br />

(2) indien de schuldeiser bij gerechtsdeurwaardersexploot laat weten dat hij aanwezig wil<br />

zijn.<br />

2° Sanctie<br />

Indien één <strong>van</strong> de partijen die had moeten worden opgeroepen, niet is opgeroepen, heeft zulks<br />

niet de nietigheid <strong>van</strong> de boedelbeschrijving tot gevolg. Wel zal de boedelbeschrijving dan<br />

niet kunnen worden tegengeworpen aan de niet-opgeroepen partij. De nietigheid kan worden<br />

geheeld door de vrijwillige verschijning zonder enig voorbehoud <strong>van</strong> de partij die niet<br />

behoorlijk is opgeroepen.<br />

3° Oproepingswijze<br />

141 Voor een recente toepassing: zie nog Vred. Maaseik 14 juli 2000, T. Not. 2001, 212, noot F.<br />

DEBUCQUOY.<br />

142 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40.<br />

59


De belanghebbenden worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of aangetekende brief<br />

aangemaand indien de boedelbeschrijving niet gebeurt ter gelegenheid <strong>van</strong> een ontzegeling<br />

(art. 1179, eerste lid Ger.W.).<br />

Ingeval <strong>van</strong> een boedelbeschrijving aansluitend op een ontzegeling is een aanmaning per<br />

gerechtsdeurwaardersexploot verplicht (art. 1168, derde lid Ger.W.). In spoedeisende gevallen<br />

waarbij de wachttermijn wordt ingekort, zal men ook een gerechtsdeurwaardersexploot<br />

aanwenden. (zie hierna)<br />

Vrijwillige verschijning is uiteraard geoorloofd gelet op de kostenbesparing.<br />

4° Oproepingstermijn<br />

a) Algemene wachttermijn<br />

De termijn <strong>van</strong> oproeping bedraagt, overeenkomstig het gemeen procesrecht, 8 dagen. Deze<br />

termijn wordt gerekend volgens de algemene beginselen: de dies a quo wordt niet<br />

meegerekend, de dies ad quem wel.<br />

b) Spoedeisende gevallen<br />

Deze termijnen kunnen mits gemotiveerd verzoekschrift worden verkort. In dat geval moet de<br />

verzoekende partij aantonen dat de zaak dermate spoedeisend is en vermoed zou kunnen<br />

worden dat zaken zouden worden weggehaald indien de gewone termijn zou worden<br />

geëerbiedigd.<br />

c) Bijzonder geval<br />

Bij de boedelbeschrijving <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> een (brand)koffer, zal een aanmaningstermijn<br />

<strong>van</strong> 5 dagen in acht moeten worden genomen jegens de fiscus (art. 98, vierde en vijfde lid<br />

W.Succ.)<br />

d) Gevolg<br />

Het eerbiedigen <strong>van</strong> deze wachttermijn heeft tot gevolg dat de boedelbeschrijving zijn<br />

verrassingseffect verliest, wat meteen verklaart waarom de boedelbeschrijving doorgaans<br />

voorafgegaan wordt door een verzegeling.<br />

e) Sanctie bij niet-eerbiedigen<br />

De sanctie voor het niet-eerbiedigen <strong>van</strong> deze termijnen is dat de boedelbeschrijving niet<br />

tegengeworpen kan worden aan degene die niet (tijdig) is opgeroepen. 143 Hij kan evenwel<br />

vrijwillig verschijnen, waardoor hij verzaakt aan dat verweermiddel. De boedelbeschrijving<br />

blijft ten overstaan <strong>van</strong> diegenen die wel volgens de plichtvormen werden opgeroepen<br />

onregelmatig. 144<br />

143 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 58.<br />

144 Cass. 15 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 191, T.Not. 1988, 311, Pas. 1988, I, 178.<br />

60


. Vacatie <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

1° Voorafgaande opmerking – meerdere vacaties<br />

Het kan gebeuren dat een procedure <strong>van</strong> boedelbeschrijving tot verschillende vacaties<br />

aanleiding geeft, bv. indien de erflater eigenaar was <strong>van</strong> verschillende onroerende goederen.<br />

Dan kan het aangeraden zijn dat de boedelbeschrijving na elke vacatie voorlopig wordt<br />

afgesloten en door partijen wordt ondertekend. 145 Ook een eedaflegging na een niet-finale<br />

vacatie is mogelijk (zie infra).<br />

2° Plaats<br />

a) Vaststelling “ter plaatse”<br />

i) Beginsel<br />

De boedelbeschrijving moet gebeuren op de plaats waar de voorwerpen zich bevinden<br />

waar<strong>van</strong> de boedelbeschrijving moet worden opgemaakt. Elk <strong>van</strong> de partijen kan een<br />

verklaring afleggen over de samenstelling (activa en passiva) <strong>van</strong> het vermogen, maar de<br />

notaris moet zich ter plaatse gaan vergewissen (art. 1182 Ger. W.). Dit geldt ook indien de<br />

stukken zich in handen <strong>van</strong> een derde bevinden. 146<br />

De plaats waar de boedelbeschrijving wordt opgesteld, moet worden vermeld in de akte <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving, op straffe <strong>van</strong> nietigheid (art. 12, tweede lid Notarisambtwet<br />

(Ventôsewet)).<br />

Ook indien beide partijen verklaren dat er geen goederen aangetroffen kunnen worden, kan de<br />

notaris niet zonder meer een proces-verbaal <strong>van</strong> niet-bevinding (procès-verbal de carence)<br />

opstellen, maar dient hij die verklaringen ter plaatse de visu te verifiëren.<br />

ii) Op grond <strong>van</strong> verklaringen<br />

Een boedelbeschrijving op grond <strong>van</strong> verklaringen is enkel geoorloofd indien zij niet anders<br />

kan worden opgemaakt (art. 1182, tweede lid Ger.W.). Indien een boedelbeschrijving lange<br />

tijd na het overlijden gebeurt, kan de situatie zich voordoen dat bepaalde goederen niet meer<br />

aanwezig zijn of dat zij niet meer bestaan. 147 Op dat ogenblik zal de boedelbeschrijving<br />

noodzakelijkerwijze aan de hand <strong>van</strong> verklaringen <strong>van</strong> partijen moeten gebeuren. Dit kan<br />

tijdens een vacatie op het kantoor <strong>van</strong> de notaris.<br />

iii) Titels en documenten (art. 1183, 7° Ger.W.)<br />

De beschrijving <strong>van</strong> titels en documenten kan doorgaans niet ter plaatse gebeuren; de notaris<br />

zal dan deze stukken meenemen naar zijn kantoor. Hiertoe zal de notaris een bijzondere<br />

145 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 7, nr. 6.<br />

146 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46.<br />

147 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46.<br />

61


clausule op het einde <strong>van</strong> de vacatie <strong>van</strong> de boedelbeschrijving inlassen. In deze clausule<br />

ontslaan partijen de notaris <strong>van</strong> een volledige beschrijving <strong>van</strong> de stukken ter plaatse. 148<br />

b) Buiten het ambtsgebied<br />

Indien de goederen zich bevinden buiten het eigen ambtsgebied <strong>van</strong> de notaris bevinden, zal<br />

deze zoals hoger uiteengezet, in principe een beroep doen op een collega (art. 5, eerste lid<br />

Notarisambtwet). Raken de partijen het niet eens over die collega, dan moet de rechter een<br />

notaris aanstellen (art. 1178 Ger. W.).<br />

c) Buitenland<br />

Bevinden de goederen zich in het buitenland, dan moet een beroep worden gedaan op een<br />

buitenlandse notaris, waarna de buitenlandse akte na de nodige formaliteiten in België erkend<br />

zal moeten worden. Bevinden de goederen zich in een land waar het Latijnse notariaat niet is<br />

gekend, dan moet men een beroep doen op de Belgische consul die bevoegd is voor het<br />

betrokken land. Consuls hebben notariële bevoegdheid ten aanzien <strong>van</strong> personen <strong>van</strong><br />

Belgische nationaliteit of voor zover een echtscheidingsprocedure in België wordt<br />

afgehandeld. Is ook dat onmogelijk, dan moet de boedelbeschrijving op verklaring worden<br />

opgesteld. Binnen de Europese Unie gelden er nadere regels over de erkenning <strong>van</strong><br />

buitenlandse notariële akten (Brussel-I-Verordening, Erfrechtverordening)<br />

d) Uitzondering<br />

Uitzonderlijk kan de notaris buiten zijn ambtsgebied optreden, indien aan drie vereisten<br />

(cumulatief) is voldaan:<br />

(1) het moet gaan om een akte waarbij de partijen enkel door de persoonlijke verschijning<br />

kunnen optreden;<br />

(2) de partij mag lichamelijk niet in staat zijn zich te verplaatsen, en<br />

(3) er moet een bijzondere verklaring in de akte worden opgenomen. 149<br />

3° Aanwezigen (art. 1180 GerW)<br />

a) Beginsel (artikel 1180 GerW)<br />

De notaris kan niet overgaan tot het opstellen <strong>van</strong> de boedelbeschrijving indien niet alle<br />

belanghebbenden, aanwezig en/of regelmatig vertegenwoordigd zijn. 150 Overeenkomstig art.<br />

1180 GerW wordt de boedelbeschrijving opgemaakt in tegenwoordigheid <strong>van</strong>:<br />

1° <strong>van</strong> degenen die als algemene rechthebbenden of als rechthebbende onder algemene titel<br />

aanspraak maken op de eigendom of het vruchtgebruik <strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen,<br />

de nalatenschap of de onverdeeldheid;<br />

De ontvoogde minderjarige en de persoon aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd,<br />

worden bijgestaan door hun curator of hun raadsman;<br />

148 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46.<br />

149 Art. 5, §2 Ventôsewet (aangepast door de Wet <strong>van</strong> 4 mei 1999).<br />

150 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 41.<br />

62


2° <strong>van</strong> de notaris aangewezen tot vertegenwoordiger <strong>van</strong> de belanghebbenden die buiten het<br />

Rijk wonen, <strong>van</strong> de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165;<br />

3° <strong>van</strong> de voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren;<br />

4° <strong>van</strong> de uitvoerder <strong>van</strong> de uiterste wilsbeschikking.<br />

Indien het een boedelbeschrijving betreft die aansluit op een ontzegeling dienen de<br />

vrederechter en de griffier eveneens aanwezig te zijn.<br />

Tegen iemand die regelmatig is aangemaand, maar niet verschijnt, spreekt de notaris in<br />

beginsel verstek uit.<br />

b) Bijzondere opmerkingen in verband met vertegenwoordiging<br />

In beginsel kunnen partijen zich laten vertegenwoordigen, zij het dat de eedaflegging (op de<br />

slotvacatie) steeds in personam moet gebeuren. 151 In dat geval is vertegenwoordiging<br />

uitgesloten. Kunnen ze zich laten vertegenwoordigen, dan kan de volmachtdrager worden<br />

aangeduid bij onderhandse akte.<br />

Door het feit dat een boedelbeschrijving geen bevoegdheidsbeperking tot gevolg heeft,<br />

kunnen personen met een verminderde handelingsbekwaamheid boedelbeschrijving vorderen<br />

(b.v. rechtspersonen die de machtiging nodig hebben om nalatenschap te aanvaarden mogen<br />

in afwachting <strong>van</strong> die machtiging wel reeds een boedelbeschrijving vorderen). Volledig<br />

handelingsonbekwamen dienen evenwel te worden vertegenwoordigd.<br />

Voor de partijen die bij een boedelbeschrijving verklaringen en een eed moeten afleggen, is<br />

volledige handelingsbekwaamheid vereist. Daarom is vaak toch bijstand <strong>van</strong> een wettelijk<br />

vertegenwoordiger ook voor verminderde handelingsbekwamen opportuun.<br />

4° Termijn<br />

a) Algemeen<br />

De regelgeving met betrekking tot de termijn tot wanneer een boedelbeschrijving kan worden<br />

opgesteld is zeer disparaat. 152 In een aantal wetten wordt uitdrukkelijk een minimumtermijn<br />

of maximumtermijn bepaald binnen dewelke een boedelbeschrijving dient te worden<br />

opgemaakt. Andere wetten vermelden geen termijn. Hieronder zal eerst een overzicht gegeven<br />

worden <strong>van</strong> de wettelijke bepaalde termijnen. Daarna volgt de restcategorie.<br />

b) Wettelijk bepaalde gevallen<br />

i) Voogdij (art. 406 BW)<br />

De voogd moet binnen de maand na kennisgeving <strong>van</strong> zijn benoeming een boedelbeschrijving<br />

met waardeschatting opstellen <strong>van</strong> zowel roerende als onroerend goederen in voorkomend<br />

151 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 8, nr. 7.<br />

152 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 42.<br />

63


geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd (art. 406, §1, eerste lid<br />

BW).<br />

ii) Openvallen <strong>van</strong> nalatenschap<br />

(1) Algemeen<br />

Op grond <strong>van</strong> artikel 795, eerste lid BW heeft de erfgenaam voor het opmaken <strong>van</strong> een<br />

boedelbeschrijving drie maanden te rekenen <strong>van</strong> de dag waarop de erfenis is opengevallen.<br />

Deze termijn geldt ook voor de erfgenaam die aanvaardt onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving (art. 794 BW)., evenals voor de Staat als anomale erfopvolger (art. 769<br />

BW).<br />

De erfgenaam kan na het verstrijken <strong>van</strong> deze termijn een nieuwe termijn aanvragen aan de<br />

rechtbank, indien een vervolging tegen hem wordt ingesteld (art. 798 BW).<br />

Na verloop <strong>van</strong> de bij artikel 795 verleende, en zelfs <strong>van</strong> de door de rechter overeenkomstig<br />

artikel 798 toegestane termijnen, behoudt de erfgenaam niettemin het recht om de<br />

boedelbeschrijving alsnog te doen opmaken en te aanvaarden onder voorrecht, behalve<br />

wanneer hij reeds een daad <strong>van</strong> erfgenaam verricht heeft, of wanneer tegen hem een vonnis<br />

bestaat dat in kracht <strong>van</strong> gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam veroordeelt (art. 800<br />

BW).<br />

Uit bovenvermelde artikelen blijkt dat de erfgenaam steeds zal kunnen overgaan tot het<br />

opstellen <strong>van</strong> boedelbeschrijving voor zover hij niet heeft aanvaard en hij geen daden <strong>van</strong><br />

aanvaarding heeft gesteld. 153<br />

(2) Uitvoerder <strong>van</strong> uiterste wilsbeschikking (art. 1031 BW)<br />

De uitvoerder <strong>van</strong> een uiterste wilsbeschikking moeten binnen een termijn <strong>van</strong> één jaar sinds<br />

het overlijden <strong>van</strong> de erflater een boedelbeschrijving opmaken (art. 1031, tweede iuncto vijfde<br />

lid BW).<br />

(3) Beschikking met last <strong>van</strong> uitkering (art. 1058-1060 BW)<br />

Na het overlijden <strong>van</strong> degene die een beschikking met last <strong>van</strong> uitkering gemaakt heeft, wordt<br />

in de gewone vorm een boedelbeschrijving opgemaakt <strong>van</strong> alle goederen die de nalatenschap<br />

uitmaken, tenzij het slechts een bijzonder legaat betreft. Die boedelbeschrijving bevat een<br />

juiste schatting <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de roerende goederen (art. 1058 BW).<br />

De boedelbeschrijving wordt opgemaakt op verzoek <strong>van</strong> de bezwaarde en binnen de in de titel<br />

Erfenissen gestelde termijn, in tegenwoordigheid <strong>van</strong> de voor de uitvoering benoemde voogd.<br />

De kosten komen ten laste <strong>van</strong> de in de beschikking begrepen goederen (art. 1059 BW).<br />

153 LAURENT, dl. IX, nr. 385; DE PAGE en DEKKERS, dl. IX, 1946, nr. 709, 520-521; C.<br />

ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 43.<br />

64


Indien binnen de hierboven vermelde termijn geen boedelbeschrijving is opgemaakt op<br />

verzoek <strong>van</strong> de bezwaarde, wordt zij in de loop <strong>van</strong> de volgende maand opgemaakt, op<br />

verzoek <strong>van</strong> de voor de uitvoering benoemde voogd en in tegenwoordigheid <strong>van</strong> de<br />

bezwaarde of <strong>van</strong> zijn voogd (art. 1060 BW).<br />

iii) Ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel (art. 1428 BW)<br />

In geval <strong>van</strong> ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel door het overlijden <strong>van</strong> één der echtgenoten,<br />

door gerechtelijke scheiding <strong>van</strong> goederen, door echtscheiding of door scheiding <strong>van</strong> tafel en<br />

bed op een der gronden vermeld in artikel 229 BW, zijn de echtgenoten of langstlevende<br />

echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken <strong>van</strong> de<br />

gemeenschappelijke roerende goederen en schulden.<br />

Deze beschrijving, waar<strong>van</strong> de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en v. Ger.W., mag<br />

onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee<br />

instemmen en ingeval er minderjarigen of onbekwamen zijn, wanneer de vrederechter<br />

aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt.<br />

Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de overschrijving <strong>van</strong> de<br />

echtscheiding of <strong>van</strong> de scheiding <strong>van</strong> tafel en bed of de bekendmaking in het Belgische<br />

Staatsblad <strong>van</strong> het uittreksel uit de beslissing die de scheiding <strong>van</strong> tafel en bed uitspreekt.<br />

Bij gebreke <strong>van</strong> een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke belanghebbende partij de<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs<br />

de algemene bekendheid. (art. 1428 B.W.).<br />

c) Restcategorie<br />

In andere gevallen bewaart de wetgever het stilzwijgen over de termijn. Zo vermeldt de<br />

wetgever geen termijn bij vruchtgebruik, echtscheiding en andere gevallen <strong>van</strong><br />

huwelijksvermogensrecht. Gelet op de bewarende en bewijsfunctie, verdient het aanbeveling<br />

om zo snel mogelijk tot boedelbeschrijving over te gaan. Het spreekt voor zich dat hoe meer<br />

tijd er verstrijkt, des te minder waarborg de boedelbeschrijving kan bieden. 154<br />

Indien de boedelbeschrijving plaatsvindt na voorafgaande ontzegeling, wordt de inventaris<br />

opgesteld onmiddellijk na ontzegeling, om te verhinderen dat goederen in de tussenperiode<br />

zouden kunnen worden weggemaakt.<br />

5° Inhoud <strong>van</strong> de akte <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 1183 GerW)<br />

a) Algemeen: Indeling <strong>van</strong> artikel 1183 GerW<br />

De akte <strong>van</strong> boedelbeschrijving bestaat uit drie grote delen: aanhef, corpus en slot. Artikel<br />

1183 GerW bepaalt heel duidelijk de inhoud <strong>van</strong> deze akte:<br />

154 De rechter oordeelt over de laattijdigheid en de waarde <strong>van</strong> een dergelijke boedelbeschrijving.<br />

(Gent 28 juni 1890, Ann.not. 1897, 167, 167, in noot C. HAUCHAMPS); C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in<br />

verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 49.<br />

65


“Behalve de formaliteiten die gemeen zijn aan alle notariële akten, bevat de<br />

boedelbeschrijving ook:<br />

1° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats <strong>van</strong> de verzoekers, de verschenen en<br />

niet verschenen personen, degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, de<br />

aangewezen notarissen en de particuliere deskundigen;<br />

2° de aanwijzing <strong>van</strong> de beschikking waarbij een notaris wordt benoemd als<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> niet tegenwoordige personen, <strong>van</strong> de belanghebbenden die buiten het<br />

rijk wonen, <strong>van</strong> de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165;<br />

3° de aangifte <strong>van</strong> de gebeurtenis die de reden is <strong>van</strong> de boedelbeschrijving, alsmede <strong>van</strong> de<br />

plaats waar deze verricht wordt en <strong>van</strong> de personen die de voorwerpen vertonen;<br />

4° de schatting <strong>van</strong> de roerende goederen. Tenzij de partijen het eens zijn over die schatting,<br />

geschiedt deze door de optredende notaris, die zich kan doen bijstaan door een particulier<br />

deskundige;<br />

5° de opgave <strong>van</strong> de gelden, de openbare effecten, de aandelen en obligaties.<br />

De bij loting terugbetaalbare effecten worden aangeduid met hun nummer en hun reeks;<br />

6° de staat <strong>van</strong> de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring <strong>van</strong> de partijen;<br />

7° de korte beschrijving <strong>van</strong> de boekhouding, de ontleding <strong>van</strong> de titels, papieren en stukken<br />

betreffende de baten en lasten <strong>van</strong> het vermogen; of <strong>van</strong> de onverdeelde massa;<br />

De beschreven stukken, titels en papieren worden genummerd en geparafeerd door de<br />

notaris, die bovendien de geschriften in de boeken afsluit;<br />

8° de verklaringen door de belanghebbende gedaan ten laste of ten bate <strong>van</strong> de boedel, de<br />

aan partijen gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden;<br />

9° de aanwijzing <strong>van</strong> de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd;<br />

10° de waarschuwing door de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die zich<br />

schuldig maken aan het wegmaken of helen <strong>van</strong> voorwerpen of aan meineed;<br />

11° de eed <strong>van</strong> degenen die in het bezit geweest zijn <strong>van</strong> de voorwerpen of die de plaatsen<br />

bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, en dat zij <strong>van</strong> zodanige verduistering geen<br />

kennis dragen.<br />

b) De aanhef (artikel 1183, aanhef, 1°, 3° en 10° GerW)<br />

i) De formaliteiten gemeen aan alle notariële akten (art. 1183, aanhef en 1° GerW)<br />

De aanhef vermeldt de datum (op straffe <strong>van</strong> nietigheid), de plaats (op straffe <strong>van</strong> nietigheid),<br />

de gebeurtenis die de reden is <strong>van</strong> de boedelbeschrijving en de identiteit <strong>van</strong> de personen die<br />

bij de boedelbeschrijving aanwezig zijn (art. 12 Ventôsewet).<br />

Het gaat om authentieke vermeldingen die door de notaris zelf zijn geverifieerd, en slechts<br />

met een procedure wegens valsheid uit geschrifte kunnen worden bestreden. Bijgevolg moet<br />

de notaris hierbij de nodige controles uitvoeren (bv. identiteitskaart), en <strong>van</strong> de hem<br />

toegekende bevoegdheden in voorkomend geval gebruik maken (bv. toegang tot het<br />

Rijksregister).<br />

ii) De hoedanigheid en beroep <strong>van</strong> aanwezige personen (art. 1183, 1° en 3° GerW)<br />

Ook de hoedanigheid <strong>van</strong> de aanwezige personen dient te worden vermeld (bv. verzoeker,<br />

schuldeiser, aangemaande, enz.). De notaris vermijdt beter om bij de hoedanigheden melding<br />

te maken <strong>van</strong> de hoedanigheid als ‘erfgenaam’ omdat de aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap<br />

66


uitdrukkelijk geschiedt door bij een onderhandse of authentieke akte die hoedanigheid aan te<br />

nemen (art. 778 B.W.) en de boedelbeschrijving, als bewarende handeling, geen<br />

onomkeerbare gevolgen mag hebben.<br />

Over de vraag of ook het beroep <strong>van</strong> de partijen moet worden vermeld, bestaat betwisting.<br />

Hoewel artikel 12 <strong>van</strong> de Ventôsewet deze verplichting niet meer vermeldt, is dat wel nog<br />

steeds het geval voor art. 1183, eerste lid Ger. W., zodat de notaris voorzichtigheidshalve<br />

deze vermelding zal opnemen.<br />

iii) Waarschuwing voor eedaflegging (art. 1183, 10° GerW)<br />

In de aanhef moet ook de waarschuwing <strong>van</strong> de notaris betreffende de eedaflegging worden<br />

opgenomen.<br />

De partijen worden <strong>van</strong> de sancties (zie infra) verbonden aan het niet of “foutief” afleggen<br />

<strong>van</strong> verklaringen verwittigd door de notaris: hij moet hen aanmanen gewetensvol mee te<br />

werken aan de boedelbeschrijving en <strong>van</strong> de boedelbeschrijving een coherent en juist<br />

bewijsinstrument maken.<br />

Die informatieplicht <strong>van</strong> de notaris is op zijn beurt een hoeksteen voor de eedaflegging, en<br />

dus voor de bijzondere bewijswaarde <strong>van</strong> de boedelbeschrijving. Indien de notaris nalaat om<br />

de waarschuwing voorgeschreven bij art. 1183, 10° Ger. W. te vermelden, maakt dit evenwel<br />

een veroordeling wegens meineed niet onmogelijk. 155 In dat geval kan wel de<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de notaris voor de schade die voor de veroordeelde voortvloeit uit de<br />

strafrechtelijke veroordeling, in het gedrang komen.<br />

iv) Soms afzonderlijke akte<br />

Het kan soms nuttig zijn om de aanhef in een afzonderlijke notariële akte op te nemen bij<br />

nalatenschappen, en deze door alle partijen te laten ondertekenen 156 .<br />

De uitgifte <strong>van</strong> de aanhef kan dan als erfrechtverklaring dienen. Dit is een akte waarmee een<br />

notaris aangeeft wie de erfgenamen zijn <strong>van</strong> de overledene. B.v. de bank bij wie de<br />

overledene een rekening heeft, heeft daar belang bij: indien men <strong>van</strong> de notaris een<br />

erfrechtverklaring ont<strong>van</strong>gt, kan de bank er rechtmatig <strong>van</strong> uitgaan dat de erfopvolging<br />

geregeld wordt tussen de personen die in de erfrechtverklaring worden vermeld. Indien dat<br />

naderhand niet correct blijkt te zijn, kan de bank zich beroepen op art. 1240 B.W. (‘bezit <strong>van</strong><br />

de schuldvordering’) om het bevrijdende karakter <strong>van</strong> haar betaling te staven. Voor een akte<br />

of attest <strong>van</strong> erfopvolging is sedert 2012 wel een fiscale notificatie vereist (zie hoofdstuk I).<br />

Indien een partij enkel bij de aanhef aanwezig was maar zich naderhand verwijderde, kan die<br />

partij de in de aanhef opgenomen gegevens alvast niet meer betwisten, en kan hij ook zijn<br />

aanwezigheid bij de boedelbeschrijving niet meer betwisten. Dat is ook de reden waarom<br />

aangeraden wordt als voorzichtige notaris partijen na elke vacatie te laten tekenen.<br />

155 Cass. 7 april 1992, Arr. Cass. 1991-92, 767, R.W. 1992-93 (verkort), 460.<br />

156 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 7, nr. 5.<br />

67


c) Het corpus (art. 1183, 4° - 9° GerW)<br />

Het corpus bestaat op zijn beurt uit verschillende onderdelen.<br />

i) Een beschrijving en schatting <strong>van</strong> de roerende goederen (art. 1183, 4° GerW)<br />

i. Beginsel : afzonderlijk en gedetailleerd <strong>van</strong> roerende goederen<br />

De omschrijving dient zo precies mogelijk te zijn, om elke discussie te vermijden. 157 Ook de<br />

schatting moet individueel gebeuren, en mag geen globale schatting zijn. 158 De schatting<br />

gebeurt in beginsel door de partijen zelf. Indien zij evenwel geen akkoord bereiken, dient de<br />

notaris die opdracht zelf uit te voeren. Hij mag een deskundige aanstellen om de waarde <strong>van</strong><br />

die goederen te laten schatten en zelfs om die goederen te omschrijven. De deskundige<br />

ver<strong>van</strong>gt de notaris niet, maar staat hem bij. 159 Bijgevolg blijft de notaris aansprakelijk voor<br />

het gehele proces <strong>van</strong> boedelbeschrijving. De schatting door de rechter bindt de partijen in<br />

principe niet. De kosten <strong>van</strong> de deskundige zijn als boedelschulden te beschouwen. 160 Het<br />

verslag <strong>van</strong> de deskundige kan aan het proces-verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving worden<br />

gehecht.<br />

De goederen <strong>van</strong> een handelszaak moeten elk afzonderlijk worden vermeld aangezien een<br />

handelszaak geen juridische algemeenheid is. Evenwel is het mogelijk om de handelszaak op<br />

verklaring te beschrijven op grond <strong>van</strong> de boekhouding, registers enz. 161<br />

ii. Globale schatting en beschrijving <strong>van</strong> roerende goederen<br />

Soortgoederen kunnen in globo beschreven worden. Roerende goederen <strong>van</strong> dezelfde of<br />

gelijke aard of hoedanigheid mag men in groepen aanduiden en beschrijven..<br />

- zilverwerk: beschrijving dient nauwkeurig te worden beschreven waarbij het aantal <strong>van</strong><br />

ieder gelijksoortig voorwerp wordt vermeld (vb. twaalf zilveren messen) 162<br />

- juwelen: worden geschat volgens gewicht; er wordt getracht het juweel zo nauwkeurig<br />

mogelijk te beschrijven met vermelding <strong>van</strong> de grote en waardevolle edelstenen 163<br />

- wijn: weergave <strong>van</strong> de herkomst, het jaartal en het kasteel; de schatting mag per soort en<br />

jaartal globaal zijn 164 .<br />

157 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 11, nr. 14.<br />

158 Cass. 24 oktober 1989, R.W. 1990-91, 164. Indien de nietigheid wegens een globale schatting per<br />

kamer niet wordt opgeworpen door één <strong>van</strong> de partijen en kan de rechter evenwel niet ambtshalve<br />

vaststelling dat de wettelijke voorwaarden niet werden vervuld (Rb. Turnhout 20 oktober 1994, Div.<br />

Act. 1995, 92, noot ROUSSEAU).<br />

159 Zie Antwerpen 12 november 2003, E.J. 2004, 65.<br />

160 Cass. 12 november 2004, Arr.Cass. 2004, afl.11, 1778.<br />

161 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 12, nr. 14.<br />

162 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 54.<br />

163 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 54.<br />

164 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55.<br />

68


- boeken: vermelden <strong>van</strong> de aard en marktwaarde <strong>van</strong> de boeken (vb. stripverhalen,<br />

paperbacks, incunabels, …) 165<br />

- familieschilderijen, diploma’s, eretekens: worden beschreven maar niet geschat. Er zal toch<br />

een schatting gebeuren indien de familiestukken in het algemeen een waarde hebben. De<br />

notaris zal rekening houdend met de affectieve waarde <strong>van</strong> dergelijke goederen. 166<br />

iii. Onroerende goederen<br />

In principe omvat de inventaris geen onroerende goederen, maar daarop bestaan<br />

uitzonderingen waar schatting vereist is:<br />

1. echtscheiding door onderlinge toestemming (facultatief);<br />

2. openvallen <strong>van</strong> een voogdij (art. 406 BW)<br />

3. “grote” wijziging <strong>van</strong> een huwelijksvermogensstelsel (art. 1394 B.W.). in dat geval<br />

volstaat een beschrijving, aangezien art. 1394 B.W. niet spreekt over een schatting.<br />

De beschrijving <strong>van</strong> de onroerende goederen gebeurt door ontleding <strong>van</strong> titels (instrumenta).<br />

iv. Opgave <strong>van</strong> gelden, openbare effecten, aandelen en obligaties (art. 1183,5°)<br />

Muntstukken en briefjes worden qua bedrag en soort vermeld. 167<br />

Waardepapieren (aandelen, obligaties, deelbewijzen, enz.) dienen te worden beschreven aan<br />

de hand <strong>van</strong> hun nummers en serie. Zij dienen evenwel niet te worden geparafeerd, aangezien<br />

zulks de vlotte verhandelbaarheid <strong>van</strong> die waardepapieren in het gedrang zou kunnen brengen.<br />

Andere schuldvorderingen maken ook actiefbestanddelen uit, en moeten derhalve worden<br />

aangegeven. Indien omtrent het bestaan en/of de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een schuldvordering nog<br />

betwisting bestaat op het ogenblik <strong>van</strong> de boedelbeschrijving, moet die schuldvordering pro<br />

memorie worden aangegeven.<br />

v. De staat <strong>van</strong> de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring <strong>van</strong> de<br />

partijen (art. 1183, 6° GerW)<br />

De staat <strong>van</strong> de rekeningen, d.i. hun nummer en saldo, dient te worden beschreven op basis<br />

<strong>van</strong> de verklaringen <strong>van</strong> de partijen of rekeninguittreksels. Met betrekking tot de<br />

onlichamelijke zaken gebeurt de boedelbeschrijving dus wel ‘op verklaring’. Het nummer en<br />

het saldo dient in de boedelbeschrijving te worden opgenomen. De notaris zal in het kader <strong>van</strong><br />

een boedelbeschrijving naar aanleiding <strong>van</strong> het openvallen <strong>van</strong> een nalatenschap de betrokken<br />

bankinstelling aanschrijven met het verzoek om een dubbel <strong>van</strong> de fiscale lijst te bezorgen of<br />

een rekeninguittreksel waaruit de stand op datum <strong>van</strong> overlijden wordt vermeld. 168<br />

165 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55.<br />

166 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55.<br />

167 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 56.<br />

168 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 56.<br />

69


ii) Korte beschrijving <strong>van</strong> boekhouding, papieren en stukken betreffende activa en<br />

passiva <strong>van</strong> de onverdeelde boedel (art. 1183,7° Ger.W.)<br />

Met papieren en stukken bedoelt men alle instrumenta zijnde alle documenten m.b.t. actieve<br />

en passieve vermogensbestanddelen (o.a. persoonlijke, zakelijke rechten, schuldvorderingen,<br />

intellectuele rechten en schulden). De notaris zal zo een korte beschrijving geven <strong>van</strong> het<br />

huwelijkscontract, testament, giften tussen echtgenoten, huurcontract, handelsboeken,<br />

kopieën, uitgiften of uitvoerbare uitgiften, eigendomstitels, ruil- en schenkingsakten,<br />

vereffening- en verdelingsakten, opstal- of erfpachtovereenkomsten, aangiften <strong>van</strong><br />

nalatenschap, brevetten of octrooien. 169 Om te verhinderen dat er nadien nog wijzigingen<br />

worden aangebracht, kan de notaris de blanco-ruimten doorhalen. In de praktijk zal de notaris<br />

deze documenten mee naar zijn kantoor nemen om ze daar te ontleden.<br />

De notaris mag zich niet beperken tot een eenvoudige beschrijving <strong>van</strong> documenten, titels,<br />

papieren en boeken. Hij dient ook over te gaan tot een werkelijke analyse, waarbij bijstand<br />

<strong>van</strong> een expert mogelijk is. 170 Zo kan een computerdeskundige een notaris bijstaan om<br />

computerbestanden te analyseren teneinde na te gaan of bepaalde bestanden werden<br />

verwijderd. 171<br />

De inhoud <strong>van</strong> vertrouwelijke documenten mag niet worden opgenomen in een procesverbaal<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving. 172 Briefwisseling en andere confidentiële stukken zullen<br />

worden overhandigd aan wie ze toebehoren. 173 Het bestaan <strong>van</strong> vertrouwelijke documenten<br />

kan worden opgenomen indien ze rele<strong>van</strong>t zijn, zij het dat hierbij ook steeds het recht op<br />

eerbiediging <strong>van</strong> het privéleven in de afweging moet worden betrokken.<br />

Manuscripten en boeken in voorbereiding worden vermeld zonder schatting. Volgens een oud<br />

(notarieel) gebruik dienen deze documenten te worden geparafeerd en genummerd door de<br />

notaris, als bewijs dat ze reeds geïnventariseerd zijn.<br />

iii) Verklaringen <strong>van</strong> de partijen ten laste of ten bate <strong>van</strong> de boedel (art. 1183,8 °<br />

GerW)<br />

Partijen leggen een verklaring af omtrent de samenstelling <strong>van</strong> de boedel, de activa en de<br />

passiva (ongeacht hun om<strong>van</strong>g). Vaak zijn deze verklaringen het werkelijke motief waarom<br />

iemand een boedelbeschrijving heeft uitgelokt, aangezien met die verklaringen een verdere<br />

procedure kan worden ingezet (klacht wegens meineed, valsheid in geschrifte, heling).<br />

Verklaringen zijn immers bindend voor degene <strong>van</strong> wie ze uitgaat. 174 Dergelijke verklaringen<br />

kunnen uiteraard ook belangrijke fiscale gevolgen hebben.<br />

169 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57.<br />

170 Vred. Nijvel 4 april 1988, T. Vred. 1989, 27, noot P. LURQUIN; T. VAN SINAY, “Over<br />

verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, 102.<br />

171 T. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP<br />

2011, 93.<br />

172 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 15. vgl. evenwel Brussel 21 juni 1978, J.T. 1979,<br />

29.<br />

173 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57.<br />

174 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 16, nr. 19.<br />

70


Alle partijen die de eed moeten afleggen (zie verder) dienen alle nodige of nuttige<br />

verklaringen te doen die kunnen bijdragen tot de juistheid <strong>van</strong> de boedelbeschrijving. Zo moet<br />

degene die reeds een handgift heeft ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de decujus, dit bij het opstellen <strong>van</strong> de<br />

boedelbeschrijving uitdrukkelijk verklaren (zie supra), en moeten echtgenoten ook hun eigen<br />

goederen declareren (zie supra).<br />

De notaris kan zich er nooit mee vergenoegen om die verklaringen te acteren, maar dient deze<br />

verklaringen, indien mogelijk, de visu te verifiëren. Indien de goederen zich in het buitenland<br />

bevinden, kan de notaris zoals gezegd een beroep doen op een equivalente openbaar<br />

ambtenaar aldaar, dan wel op de Belgische consul in het buitenland, die immers notariële<br />

bevoegdheid heeft ten aanzien <strong>van</strong> personen met de Belgische nationaliteit.<br />

Zelfs indien beide partijen verklaren dat er geen goederen aanwezig zijn, dient de notaris zich<br />

zoals gezegd toch ter plaatse te begeven om deze verklaringen te verifiëren alvorens een<br />

proces-verbaal <strong>van</strong> niet-bevinding op te stellen.<br />

Uitzonderlijk is het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving op verklaring of <strong>van</strong> een procesverbaal<br />

<strong>van</strong> niet-bevinding toch mogelijk indien het voor de notaris of voor een<br />

plaatsver<strong>van</strong>ger feitelijk onmogelijk is om zich ter plaatse te begeven.<br />

iv) Aanwijzing <strong>van</strong> de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden<br />

toevertrouwd (art. 1183,9 ° GerW)<br />

De notaris zal in de boedelbeschrijving ook vermelden indien hij goederen aan een derde<br />

persoon toevertrouwd. Dit zal het geval zijn indien hij tijdens de boedelbeschrijving goederen<br />

aantreft die aan een derde toebehoren. 175<br />

d) Slot <strong>van</strong> de boedelbeschrijving: de eedaflegging (art. 1183, 10° en 11° GerW)<br />

Zie verder.<br />

e) Bewarende maatregelen (art. 1184 GerW)<br />

De inventaris vermeldt tenslotte aan wie de voorwerpen worden toevertrouwd met het oog op<br />

de bewaring. Het betreft een bewarende maatregel, die in onderling overleg tussen de partijen<br />

moet worden genomen. 176 Komen de partijen daaromtrent niet overeen, dan is de notaris <strong>van</strong><br />

rechtswege bewaarder <strong>van</strong> de titels, gelden, stukken en papieren (art. 1184, tweede lid Ger<br />

W). Hij zal zich tot de vrederechter wenden op grond <strong>van</strong> art. 1184, eerste lid GerW om een<br />

bewaarder <strong>van</strong> de andere goederen aan te stellen. 177<br />

f) Voorlezing en ondertekening<br />

De akte <strong>van</strong> boedelbeschrijving wordt, zoals elke notariële akte, voorgelezen en ondertekend.<br />

Weigert één <strong>van</strong> de partijen om te ondertekenen, dan maakt de notaris hier<strong>van</strong> melding.<br />

175 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57.<br />

176 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. p. 21, nr. 23.<br />

177 Vred. Etalle 13 oktober 1998, Rev. not. b. 684.<br />

71


AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.)<br />

1. Algemene regel – artikel 1184 Ger.W.<br />

Art. 1184 Ger. W. bepaalt dat “indien moeilijkheden rijzen of indien vorderingen worden<br />

gedaan met het oog op het beheer <strong>van</strong> het vermogen of <strong>van</strong> de onverdeelde massa of uit<br />

andere oorzaken en de andere partijen daaraan niet tegemoetkomen, wendt de notaris zich tot<br />

de vrederechter, die zijn beschikking stelt op de minuut <strong>van</strong> het proces-verbaal.”<br />

2. Toepassingsgebied ratione materiae: ingeval moeilijkheden of vorderingen<br />

In het kader <strong>van</strong> een boedelbeschrijving kan een notaris onder meer met volgende problemen<br />

worden geconfronteerd:<br />

- gesloten deuren <strong>van</strong> het huis waar de goederen zich bevinden,<br />

- een mede-eigenaar die weigert om gelden, waarden, obligaties, enz. af te geven terwijl deze<br />

wel rele<strong>van</strong>t zijn voor de boedelbeschrijving,<br />

- een partij die zich verzet tegen het verzoek <strong>van</strong> een schuldeiser om de boedelbeschrijving bij<br />

te wonen<br />

- een partij die weigert om de eed af te leggen. De weigering tot eedaflegging kan worden<br />

afgeleid uit de afwezigheid <strong>van</strong> de betrokkene(n) tijdens de laatste vacatie. 178<br />

In dat geval dient de notaris de werkzaamheden in het kader <strong>van</strong> de boedelbeschrijving op te<br />

schorten en zich tot de vrederechter 179 te wenden. Hij dient ook de nodige oproepingen te<br />

doen (zie supra). Pas nadien kan hij zich bv. voor het openen <strong>van</strong> de woning tot de openbare<br />

macht wenden.<br />

3. Toepassingsgebied ratione personae<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie preciseerde dat deze bepaling enkel geldt voor de notaris die met een<br />

boedelbeschrijving is belast en niet voor een notaris die met een deskundigenopdracht is<br />

belast. 180 Indien er twee notarissen aangesteld zijn voor de verrichtingen <strong>van</strong> de vereffeningverdeling,<br />

kunnen ze gezamenlijk een vordering op grond <strong>van</strong> artikel 1184 Ger. W.<br />

instellen. 181<br />

178 Vred. Maaseik 13 oktober 2000, T. Not. 2000, 610, noot F. DEBUCQUOY.<br />

179 Bij incidenten is steeds de vrederechter bevoegd, ongeacht wie de boedelbeschrijving heeft<br />

bevolen: Vred. Leuven 6 december 2001, T. Vred. 2003, 175.<br />

180 Cass. 14 maart 2003, Not. Fisc. M. 2005, 61, noot T. VAN SINAY. Hiermee bevestigt het Hof<br />

zijn eerdere rechtspraak: Cass. 15 februari 1994, R.W. 1994-95, 122, noot.<br />

181 Rb. Brussel 29 april 2008 Rev.trim.dr.fam. 2010, 429, RW 2008-09, 937.<br />

72


4. Procedure ten overstaan <strong>van</strong> de vrederechter<br />

a. Op verzoek<br />

De notaris wendt zich tot de vrederechter door een proces-verbaal in te dienen. De<br />

vrederechter stelt zijn beschikking op de minuut <strong>van</strong> het proces-verbaal. Indien de notaris in<br />

het eenzijdig verzoekschrift niet uitdrukkelijk vraagt dat de veroordeling onder verbeurte <strong>van</strong><br />

een dwangsom zou zijn, kan de vrederechter hem daartoe niet veroordelen. 182<br />

b. Bevoegdheid vrederechter<br />

1° Materiële bevoegdheid - eedoplegging – bevel overlegging stukken<br />

De invloed <strong>van</strong> de vrederechter op de boedelbeschrijving is over de jaren heen sterk<br />

toegenomen, ten gevolge <strong>van</strong> de cassatierechtspraak die aanvaardt dat een vrederechter één<br />

<strong>van</strong> de partijen tot de eedaflegging kan dwingen onder verbeurte <strong>van</strong> een dwangsom (zie<br />

infra). 183<br />

De rechter toepassing maken <strong>van</strong> artikel 877 Ger. W. (bevel tot overlegging <strong>van</strong> stukken).<br />

Indien er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een<br />

partij of zelfs een derde een stuk onder zich heeft dat bewijs inhoudt <strong>van</strong> een terzake dienend<br />

feit, kan de rechter op verzoek de overlegging daar<strong>van</strong> bevelen (bv. de onderhandse akte <strong>van</strong><br />

handgift, stukken tot bewijs <strong>van</strong> werkelijke inkomsten, enz.). Hoewel het bij de<br />

boedelbeschrijving om een bijzondere rechtspleging gaat, neemt de rechtspraak aan dat deze<br />

mogelijkheid ook in deze procedure geldt.<br />

2° Territoriale bevoegdheid<br />

Over de territoriale bevoegdheid <strong>van</strong> de vrederechter die op grond <strong>van</strong> art. 1184 Ger. W.<br />

wordt gevat, bestaat onenigheid. Sommige auteurs oordelen dat de vrederechter(s) <strong>van</strong> de<br />

plaats(en) waar de te inventariseren goederen zich bevinden, bevoegd is (zijn). 184 Nadeel <strong>van</strong><br />

deze opvatting is dat, indien de goederen zich in verschillende kantons bevinden, de zaak over<br />

verschillende vrederechters moet worden verdeeld. Voorkeur geniet daarom de opvatting om<br />

aan de vrederechter <strong>van</strong> de plaats waar de werkzaamheden voortgang vinden, de volheid <strong>van</strong><br />

bevoegdheid toe te kennen. 185<br />

182 Cass. 29 oktober 2002, Arr.Cass. 2002, <strong>III</strong>, 2303, nr. 571.<br />

183 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 52.<br />

184 Vred. Zottegem 16 januari 2007, T. Not. 2008, 493.<br />

185 Rb. Brugge 26 september 1997, T. Not. 1998, 135; J. LAENENS, “De territoriale bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de vrederechter”, in Taak en bevoegdheid <strong>van</strong> de vrederechter, Antwerpen, CED Samson, 1979, p.<br />

231, nr. 65;<br />

73


AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” <strong>van</strong> de notariële boedelbeschrijving<br />

1. Eedaflegging<br />

a. Begrip en vorm<br />

De hoeksteen voor de bijzondere bewijswaarde <strong>van</strong> de boedelbeschrijving is de eedaflegging.<br />

Verschillende personen moeten onder ede een verklaring afleggen dat ze alles hebben doen<br />

aangeven, niets hebben verduisterd en niet <strong>van</strong> zodanige verduistering kennis hebben. Onder<br />

"verduistering" als bedoeld in art. 1183, 11°, Ger.W., moet worden verstaan elke daad of elk<br />

verzuim strekkende tot de verberging, ten nadele <strong>van</strong> de boedel, <strong>van</strong> een goed dat hiertoe<br />

behoort.<br />

Voor deze eedaflegging gelden geen sacramentele bewoordingen, maar doorgaans inspireert<br />

men zich op art. 1183, 11° Ger. W.: “Ik zweer in deze inventaris alles te hebben doen<br />

aangeven, niets te hebben verduisterd en daar<strong>van</strong> geen kennis te hebben”. Evenwel bestaat<br />

geen verplichting om die precieze formulering te gebruiken, in de mate dat men zich tot<br />

hetzelfde heeft verbonden. 186 De vrijheid <strong>van</strong> formulering bij de eedaflegging leidt er ook toe<br />

dat de rechtspraak afwijzend staat tegen de argumentatie dat de eedaflegging in strijd zou<br />

komen met de persoonlijkheidsrechten en fundamentele vrijheden.<br />

b. Toepassingsgebied ratione personae – alle partijen die in het bezit zijn geweest (art. 1183-<br />

11° GerW)<br />

Het gaat om alle partijen die in het bezit zijn geweest <strong>van</strong> de voorwerpen die tot de boedel<br />

behoren of die de plaatsen waar bedoelde voorwerpen zich bevinden, bewoond hebben.<br />

"Bezit" moet niet in de goederenrechtelijke betekenis <strong>van</strong> het woord worden uitgelegd. Ook<br />

een detentor, die enkel het materiële en niet het intentionele element <strong>van</strong> het bezit heeft<br />

(gehad), kan tot eedaflegging worden verplicht. Te denken valt o.m. aan een huurder,<br />

bruiklener of bewaarnemer.<br />

Dat wordt ruim geïnterpreteerd, aldus moet ook de verwerpende erfgenaam de eedaflegging<br />

doen indien hij aan dit vereiste voldoet. De rechtspraak heeft geoordeeld dat ook degene die<br />

de sleutels <strong>van</strong> het sterfhuis heeft gehad daartoe behoort, aangezien het bezit <strong>van</strong> de sleutels<br />

<strong>van</strong> het sterfhuis moet worden gelijkgesteld met het “bewoond hebben <strong>van</strong> de plaatsen” in de<br />

zin <strong>van</strong> art. 1183, 11° Ger. W. 187 Uit deze rechtspraak is door sommigen afgeleid dat elkeen<br />

die, op welke manier ook, de mogelijkheid heeft gehad om zich toegang te verschaffen tot de<br />

plaatsen waar de te inventariseren goederen zich bevinden, verplicht is om de eed af te leggen.<br />

Deze ruime uitlegging <strong>van</strong> art. 1183 Ger. W. wordt in de rechtsleer bekritiseerd. Volgens<br />

sommige auteurs moet een formele interpretatie <strong>van</strong> art. 1183, 11° Ger. W. vooropstaan. Voor<br />

deze restrictieve interpretatie wordt steun gezocht in art. 192 G.W., dat bepaalt dat “geen eed<br />

186 Cass. 8 mei 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1146.<br />

187 Cass. 22 oktober 1996, Arr. Cass. 1996, 950, Pas. 1996, I, 1014, R.W. 1997-98, 637, noot S. VAN<br />

OVERBEKE, T. Not. 1998, 450. In dezelfde zin Vred. Maaseik 13 september 2000, T. Not. 2000, 610.<br />

74


kan worden opgelegd dan krachtens de wet.” Dit grondwetsartikel zou een beperkende<br />

uitlegging <strong>van</strong> de gevallen waarin eed kan worden afgelegd opleggen, om te verhinderen dat<br />

men tot eedaflegging zou kunnen worden gedwongen “au gré du caprice”. 188<br />

Nochtans spoort de overheersende interpretatie met een symbolische invulling <strong>van</strong> het bezit,<br />

zoals die bij een bezitsoverdracht altijd gehanteerd wordt. Degene die de sleutel heeft <strong>van</strong> een<br />

gebouw, wordt <strong>van</strong>uit zakenrechtelijk oogpunt geacht de onrechtstreekse bezitter (‘animo suo,<br />

corpore alieno’) te zijn <strong>van</strong> de roerende goederen die zich in dat onroerend goed bevinden.<br />

Bijgevolg lijkt art. 192 G.W. niet in het gedrang.<br />

2. De eedaflegging als sluitstuk <strong>van</strong> de boedelbeschrijving<br />

a. Begrip<br />

De eedaflegging is het sluitstuk <strong>van</strong> de boedelbeschrijving sensu stricto. 189 De eedaflegging is<br />

zowel letterlijk als figuurlijk het sluitstuk. Figuurlijk biedt ze de waarborg voor de<br />

oprechtheid <strong>van</strong> de verklaringen <strong>van</strong> de partijen. In letterlijke zin komt de eedaflegging in<br />

principe als laatste verrichting <strong>van</strong> de boedelbeschrijving.<br />

b. Letterlijk sluitstuk: eedaflegging als laatste verrichting<br />

1° Beginsel<br />

Volgens oudere cassatierechtspraak begaat de notaris die bij de afsluiting <strong>van</strong> de eerste<br />

vacatie en na vermelding <strong>van</strong> de voorlopige afsluiting <strong>van</strong> de boedelbeschrijving aan partijen<br />

de eed opdraagt, een fout. 190 Dit is evenwel niet absoluut.<br />

2° Cassatie-arrest <strong>van</strong> 14 oktober 2003<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie oordeelde in een arrest <strong>van</strong> 14 oktober 2003 dat geen wettelijke<br />

bepaling voorschrijft dat de voornoemde eed slechts geldig kan worden afgelegd in het<br />

eindproces-verbaal <strong>van</strong> de boedelbeschrijving. 191 In casu werd overgegaan tot een<br />

boedelbeschrijving in het kader <strong>van</strong> een echtscheidingsprocedure. Er vonden verschillende<br />

vacaties plaats, onder meer op 20 november 1995 en 19 december 1995. De ex-echtgenote<br />

had evenwel aangegeven dat ze op de laatste vacatie niet aanwezig zou kunnen zijn en<br />

verzocht om tot eedaflegging te kunnen overgaan op 20 november 1995, terwijl de exechtgenoot<br />

de eed aflegde op 19 december 1995. Op de vacatie <strong>van</strong> 19 december 1995 was de<br />

ex-echtgenote geldig vertegenwoordigd zonder dat de vertegenwoordiger evenwel een<br />

verklaring voor haar rekening had afgelegd. In de cassatievoorziening betoogde zij dat zij niet<br />

188 Corr. Kortrijk 3 oktober 1984, R.W. 1984-85, 2966; F. DEBUCQUOY, “Il faut veiller à ce que le<br />

serment ne soit pas prodigue”, (noot onder Vred. Maaseik 13 oktober 2000), T. Not. 2000, p. 616, nr.<br />

3.<br />

189 Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003, 167.<br />

190 Cass. 8 december 1981, T. Not. 1984, 52.<br />

191 Cass. 14 oktober 2003, R.W. 2003-04, 1265, noot M. TRAEST, T. Strafr. 2004, 166.<br />

75


voor meineed kon worden veroordeeld, aangezien het om een onregelmatige eedaflegging<br />

ging. Het Hof <strong>van</strong> Cassatie bevestigde de strafrechtelijke veroordeling <strong>van</strong> de ex-echtgenote<br />

wegens meineed op 20 november 1995. In casu kon het argument dat de beklaagde<br />

theoretisch nog verklaringen kon afleggen op de laatste vacatie, niet worden ingeroepen,<br />

aangezien was gebleken dat zij hier<strong>van</strong> – via haar vertegenwoordiger – geen gebruik had<br />

gemaakt.<br />

3° Overige (vaststaande) rechtspraak<br />

Dit arrest doet echter geen afbreuk aan de eerdere rechtspraak <strong>van</strong> het Hof waarin werd<br />

geoordeeld “dat de boedelbeschrijving ertoe strekt alle baten en lasten <strong>van</strong> een onverdeelde<br />

boedel vast te stellen, zodat de behoorlijk ingelichte partijen met volle kennis <strong>van</strong> zaken een<br />

keuze kunnen doen.” Hieruit werd afgeleid dat de rechter die vaststelt dat een partij verklaart<br />

dat er door haar nog andere goederen zijn aan te geven en dat zij dit zal doen bij een tweede<br />

vacatie, die door de notaris wordt vastgesteld, wettig beslist dat, nu de inventaris niet<br />

beëindigd was, die partij zich niet onthouden heeft <strong>van</strong> aangifte en dat de eed die bij het<br />

sluiten <strong>van</strong> het voorlopig afgesloten proces-verbaal <strong>van</strong> de notaris, dat die verklaring inhoudt,<br />

werd afgelegd, geen valse eed is in de zin <strong>van</strong> artikel 226, tweede lid, <strong>van</strong> het Strafwetboek. 192<br />

Daarom blijft het – ondanks het arrest <strong>van</strong> 14 oktober 2003 – raadzaam dat de partijen toch op<br />

de laatste vacatie de eed afleggen. Indien ze dit niet in elkaars aanwezigheid willen doen, kan<br />

dit afzonderlijk gebeuren, voor zover alle verrichtingen <strong>van</strong> de boedelbeschrijvingen op dat<br />

ogenblik achter de rug zijn.<br />

c. Belang <strong>van</strong> de boedelbeschrijving - sancties<br />

1° Ratio<br />

Indien a posteriori blijkt dat één <strong>van</strong> de eedafleggers goederen niet heeft aangegeven of<br />

anderszins foute verklaringen heeft afgelegd, zijn de sancties niet mals. Dit is eenvoudig te<br />

verklaren door de cruciale rol die de eedaflegging heeft bij de boedelbeschrijving. Niet alleen<br />

de boedelbeschrijving, maar ook de latere vereffening-verdeling staan en vallen met de<br />

juistheid <strong>van</strong> de door de partijen gedane verklaringen. Te verwijzen is naar de bewijsfunctie<br />

<strong>van</strong> de boedelbeschrijving (zie supra).<br />

2° Sancties<br />

Twee strafrechtelijke en twee civielrechtelijke sancties komen dan in het vizier, nl. (1)<br />

meineed (2), valsheid in geschrifte, (3) heling (art. 792 B.W.) en (4) verval <strong>van</strong> het voorrecht<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving. Ook de vraag of degene ten nadele <strong>van</strong> wie goederen niet in de<br />

boedelbeschrijving zijn opgenomen, schadevergoeding kan vorderen, komt aan de orde.<br />

a) Meineed<br />

192 Cass. 8 december 1981, Arr. Cass. 1981-82, 486, noot, T. Not. 1984, 52, noot R. CELIS.<br />

76


i) Begrip<br />

Indien men een valse eed aflegt, stelt men zich bloot aan de strafbaarstelling <strong>van</strong> artikel 226<br />

Sw. Het misdrijf meineed, dat gepleegd wordt bij een verzegeling of boedelbeschrijving,<br />

vereist enkel een algemeen opzet. 193 Het is bijgevolg enkel vereist dat de dader het misdrijf<br />

wetens en willens heeft gepleegd, dit is dat hij er<strong>van</strong> bewust is dat de boedelbeschrijving bij<br />

dewelke hij de eed aflegt, verkeerde of onvolledige gegevens bevat. Indien hij zich beroept op<br />

onoverkomelijke rechtsdwaling, moet hij hier<strong>van</strong> het bewijs leveren.<br />

ii) Niet-verklaring <strong>van</strong> het eigen vermogen<br />

In de rechtspraak valt wel enige soepelheid op te merken in verband met de strafrechtelijke<br />

gevolgen <strong>van</strong> de niet-verklaring <strong>van</strong> goederen die tot het eigen vermogen <strong>van</strong> de eedafleggers<br />

behoren, maar afkomstig zijn <strong>van</strong> de onverdeeldheid, bv. goederen die door de erflater zijn<br />

geschonken aan een erfgenaam. 194 Hoewel deze in principe ook moeten worden<br />

geïnventariseerd, leidt de niet-aangifte <strong>van</strong> deze goederen niet noodzakelijk tot strafbaarheid.<br />

Wel moet deze rechtsdwaling degelijk worden gemotiveerd. Aldus oordeelde het Hof <strong>van</strong><br />

Cassatie dat een feitenrechter niet wettig kan beslissen dat de eedaflegger niet kan worden<br />

veroordeeld wegens meineed indien hij te goeder trouw meende dat hij geen melding moest<br />

maken <strong>van</strong> de gebruikelijke geschenken waar<strong>van</strong> zij heeft genoten en ook niet <strong>van</strong> alle<br />

betalingen uitgevoerd in ruil voor geleverde diensten. 195<br />

iii) Concrete toepassingen<br />

Het Hof <strong>van</strong> Beroep <strong>van</strong> Antwerpen oordeelde dat de eedaflegger zich niet alleen schuldig<br />

maakt aan meineed indien hij nalaat belangrijke activa te vermelden, maar ook indien hij<br />

weliswaar opgave doet <strong>van</strong> bepaalde geldbedragen, maar wetens en willens nalaat te<br />

vermelden waar deze gelden zich bevinden en door welke rechtshandeling deze gelden het<br />

vermogen <strong>van</strong> de erflater verlieten. 196 In casu had één <strong>van</strong> de erfgenamen bij de<br />

boedelbeschrijving verwezen naar de aangifte <strong>van</strong> de nalatenschap bij de ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong><br />

successierechten, waarin ook een belangrijke geldsom werd verklaard, maar zonder te<br />

vermelden waar die gelden zich bevonden. Opmerkelijk is wel dat de veroordeling<br />

uitgesproken wordt, ook al vermeldt het arrest dat de betrokken erfgenaam over de litigieuze<br />

geldsom door de notaris niet is ondervraagd.<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie 197 vernietigde het arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Beroep <strong>van</strong> Gent dat stelde dat<br />

het verzwijgen <strong>van</strong> verdachte geldverrichtingen of <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een rekening slechts<br />

aanleiding kan geven tot een valse eed voor zover het bestaan <strong>van</strong> die gegevens zonder die<br />

193 Cass. 4 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 9, T. Not. 1991, 297, noot J.L. RENS; Cass., AR<br />

P.06.1132.N, 5 december 2006; Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168; Corr. Leuven 4<br />

december 2000, A.J.T. 2000-01, 504.<br />

194 Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168.<br />

195 Cass. 5 december 2006, Pas. 2006, 2554; Cass. 22 oktober 2003, Rev. trim. dr. fam. 2004, afl. 2,<br />

503. Vgl. Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168.<br />

196 Antwerpen 14 mei 2002, R.W. 2002-03, 908, goedkeurende noot S. VAN OVERBEKE, Rev. not.<br />

b. 2003, 577, noot D. STERCKX.<br />

197 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283.<br />

77


verklaring onbekend of buiten de verdeling zouden blijven. 198 Hierdoor voegden de<br />

appelrechters een bijkomende vereiste toe aan de wet, namelijk dat geen aangifte moet<br />

worden gedaan <strong>van</strong> goederen waar<strong>van</strong> andere betrokken partijen op de hoogte zijn. In casu<br />

had één <strong>van</strong> de erfgenamen tijdens de boedelbeschrijving geen melding gemaakt <strong>van</strong> bepaalde<br />

transacties en een Nederlandse postbankrekening. Het Hof <strong>van</strong> Beroep <strong>van</strong> Gent meende dat<br />

deze erfgenaam geen valse eed had afgelegd omdat andere erfgenamen blijkbaar op de hoogte<br />

hier<strong>van</strong> waren.<br />

b) Valsheid in geschrifte<br />

Er is sprake <strong>van</strong> valsheid in geschrifte indien men ter gelegenheid <strong>van</strong> het opstellen <strong>van</strong> de<br />

notariële akte valselijk hetzij het bezit <strong>van</strong> bepaalde goederen heeft verzwegen, hetzij zich<br />

onwetend heeft verklaard over de bestemming terwijl men in werkelijkheid wel wist welke<br />

bestemming eraan gegeven was. Het gaat om intellectuele valsheid in geschrifte.<br />

c) Heling<br />

i) Begrip<br />

Er is sprake <strong>van</strong> heling in de zin <strong>van</strong> art. 792 B.W. wanneer nalatenschapsgoederen met<br />

bedrieglijk inzicht worden weggemaakt of verborgen gehouden door een erfgenaam. Het Hof<br />

<strong>van</strong> Cassatie heeft deze bepaling uitbreidend geïnterpreteerd: volgens het Hof heeft dit artikel<br />

betrekking op alle gevallen <strong>van</strong> bedrog waarbij een erfgenaam, ten nadele <strong>van</strong> zijn medeerfgenamen,<br />

de gelijkheid <strong>van</strong> de verdeling tracht te verbreken, hetzij dat hij zich goederen<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap toe-eigent, hetzij dat hij, door dienaangaande niet de door de wet<br />

opgelegde verklaringen te doen, de <strong>van</strong> de overledene verkregen giften verborgen houdt. 199<br />

Door sommige feitenrechters wordt zelfs vaak aanvaard dat geen bedrog vereist is, maar<br />

loutere kwade trouw volstaat. 200 In de rechtspraak werd gepreciseerd dat heling niet alleen<br />

betrekking kan hebben op benadeling <strong>van</strong> de mede- erfgenamen, maar ook op benadeling <strong>van</strong><br />

de schuldeisers. 201<br />

ii) Bewijslast<br />

De erfgenamen (of de deelgenoten) die de toepassing <strong>van</strong> art. 792 B.W.(1448 BW) inroepen,<br />

dragen de bewijslast dat aan de vier vereisten is voldaan 202 :<br />

(1) goederen die tot de nalatenschap behoren<br />

198 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283.<br />

199 Cass. 12 november 2004, Pas. 2004, I, 1777, Rev. trim. dr. fam. 2005, 893, T. Not. 2005,<br />

419, T.B.B.R. 2006, 302.<br />

200 Brussel 8 maart 2007, J.T. 2007, 601.<br />

201 Luik 28 mei 2003, Rev.trim dr. fam. 2005, 896; Gent 27 november 2003, NjW 2004, 346, noot<br />

BW.<br />

202 Ruim op te vatten als een erfgenaam ab intestato, een algemeen legataris, een legataris te<br />

algemenen titel of een contractueel ingestelde (Luik 28 mei 2003, Rev. trim. dr. fam. 2005, 896; Gent<br />

27 november 2003, NjW 2004, 346, met noot BW). Een bijzondere legataris of een derde kan zich niet<br />

schuldig maken aan heling (Cass. 9 december 1993, R. Cass. 1994, 59, Rev. not. b. 1994, 22; Luik 23<br />

november 1920, Pas. 1921, II, 187, noot).<br />

78


(2) worden door een erfgenaam<br />

(3) weggemaakt of verborgen gehouden<br />

(4) met bedrieglijk inzicht (of minstens kwade trouw).<br />

Zij kunnen dit bewijs leveren door alle middelen <strong>van</strong> recht, getuigen en vermoedens<br />

inbegrepen.<br />

De grondslag <strong>van</strong> deze spreekplicht <strong>van</strong> erfgenamen moet worden gezocht in de goede trouw<br />

die erfgenamen als deelgenoten tegenover elkaar hebben. 203<br />

iii) Sanctie - verlies <strong>van</strong> recht<br />

De sanctie is dat de dader alle recht op de geheelde voorwerpen verliest en ze in beginsel in<br />

natura dient terug te geven met inbegrip <strong>van</strong> de interesten en de vruchten die deze goederen<br />

tijdens de periode <strong>van</strong> de wegmaking of het verbergen opbrachten (hij moet wel in het passief<br />

participeren alsof hij niet geheeld had).<br />

iv) Remedie : spontaan berouw<br />

(1) Ratio <strong>van</strong> notariële tussenkomst<br />

Heling kan enkel worden vermeden indien men de goederen voor afsluiting <strong>van</strong> de inventaris<br />

uit eigen beweging teruggeeft of indien de mede-erfgenamen afstand doen <strong>van</strong> de sanctie. 204<br />

De notariële tussenkomst via het opstellen <strong>van</strong> de inventaris is <strong>van</strong> belang om het bedrieglijk<br />

inzicht te staven: de notaris wijst de partijen op hun verplichting om alles kenbaar te maken,<br />

en sluit aldus hun goede trouw uit. 205 Nochtans betekent het feit dat nog geen inventaris is<br />

opgesteld, niet dat er <strong>van</strong> heling nog geen sprake kan zijn. 206 Er is sprake <strong>van</strong> heling <strong>van</strong><br />

zodra men bij een ontkennend antwoord op de vraag naar aanwezigheid <strong>van</strong> bepaalde<br />

goederen reeds de heling als vaststaand kan beschouwen. De basis <strong>van</strong> de spreekplicht moet<br />

niet in art. 1183, 11 o , Ger. W. worden gezocht, maar in de goede trouw die erfgenamen als<br />

deelgenoten tegenover elkaar hebben. 207 Op hen rust de plicht om elkaar <strong>van</strong> in het begin<br />

juiste en volledige informatie te verschaffen.<br />

(2) Spontaan en tijdig berouw<br />

De sanctie <strong>van</strong> de heling kan niet worden opgelegd wanneer de heler zich spontaan en tijdig<br />

bedenkt. Onder tijdig verstaat men voor het afsluiten <strong>van</strong> de boedelbeschrijving en vóór ze<br />

aan het licht komt 208 Het feit dat hij de goederen toch nog aangeeft vooraleer de<br />

203 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH.<br />

204 Bergen 20 april 2004, Rev. not. b. 2004, 308; J.L.M.B. 2005, 746, Rev. trim. dr. fam. 2005, 626<br />

205 Luik 28 mei 2003, Rev. trim. dr. fam. 2005, 896.<br />

206 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH; Bergen 20 april 2004,<br />

Rev. not. b. 2004, 308, J.L.M.B. 2005, 746, Rev. trim. dr. fam. 2005, 626; L. Sterckx, «De certaines<br />

conditions et preuves du recel successoral», J.T. 2003, 467<br />

207 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH.<br />

208 Cass. 31 mei 2010, RW 2011-12, 1597.<br />

79


vereffening/verdeling is afgesloten, volstaat daartoe niet. Het is vereist dat het berouw<br />

‘spontaan’ is gebeurd. De bewijslast rust ter zake op de schuldige erfgenaam. Van<br />

‘spontaneïteit’ is geen sprake bij noodgedwongen toegeving omdat de ware feiten aan het<br />

licht zijn gekomen, bv. omdat de benadeelde erfgenamen de afhaling <strong>van</strong> de buitenlandse<br />

bankrekening hadden ontdekt en de heler kennis had gekregen <strong>van</strong> deze ontdekking of omdat<br />

in het kader <strong>van</strong> het strafonderzoek bepaalde waardepapieren werden ontdekt. A fortiori is er<br />

geen sprake <strong>van</strong> een spontaan berouw indien er reeds met vervolging is gedreigd. 209<br />

d) Vervallen verklaring <strong>van</strong> voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

Erfgenamen die aanvaard hadden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving worden hier<strong>van</strong><br />

vervallen verklaard indien zij goederen verborgen hebben gehouden of wetens en willens en<br />

te kwader trouw verzuimd hebben goederen in de inventaris op te nemen.<br />

e) Schadevergoeding<br />

De partij die de valse verklaringen onder ede heeft afgelegd, is in beginsel enkel gehouden tot<br />

morele schadevergoeding tegenover de geschade partij. 210 De materiële schade die een derde<br />

kan lijden, staat niet in causaal verband tot de eedaflegging zelf, maar wel de handeling die<br />

aan de meineed ten grondslag ligt.<br />

209 Luik 10 februari 2004, T.B.B.R. 2006, 385.<br />

210 Zie o.a. Antwerpen 23 december 2008, Nullum Crimen 2009, 391.<br />

80


AFDELING I. Dwangsom<br />

1. Mogelijkheid <strong>van</strong> dwangsom ingeval <strong>van</strong> eedaflegging<br />

a. Arrest <strong>van</strong> Benelux-Gerechtshof <strong>van</strong> 29 november 1993 211<br />

Kunnen partijen gedwongen worden om tot eedaflegging over te gaan via een dwangsom?<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft bij arrest <strong>van</strong> 27 maart 1992 twee prejudiciële vragen gesteld aan<br />

het Benelux Gerechtshof i.v.m. de toepassing <strong>van</strong> de Benelux Eenvormige Wet in verband<br />

met de dwangsom:<br />

1. Maakt een rechterlijk bevel om de eed in de zin <strong>van</strong> art. 1183, 11° Ger. W. af te leggen<br />

een hoofdveroordeling uit in de zin <strong>van</strong> art. 1, lid 1 <strong>van</strong> de Eenvormige Benelux-Wet?<br />

2. Is de notaris partij in de zin <strong>van</strong> art. 1385bis Ger. W.?<br />

Het Benelux-Gerechtshof beantwoordde beide vragen in zijn arrest <strong>van</strong> 29 november 1993. 212<br />

Het Hof besliste daarin dat een rechterlijk bevel om de bij artikel 1183, 11° Ger. W. bedoelde<br />

eed af te leggen, een hoofdveroordeling uitmaakt in de zin <strong>van</strong> de Eenvormige Benelux-Wet<br />

op de dwangsom.<br />

Bovendien, zo oordeelde het Hof, is de notaris een partij in de zin <strong>van</strong> artikel 1385bis Ger. W.<br />

indien hij zich met toepassing <strong>van</strong> art. 1184 Ger. W. tot de vrederechter wendt, zodat op zijn<br />

vordering een veroordeling onder verbeurte <strong>van</strong> een dwangsom kan worden uitgesproken. De<br />

Belgische rechtspraak is hierin, wat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag betreft,<br />

gevolgd: thans wordt algemeen aanvaard dat, op verzoek <strong>van</strong> de instrumenterende notaris aan<br />

het bevel tot eedaflegging een dwangsom kan worden verbonden. 213<br />

b. De notaris als “partij”<br />

Het arrest <strong>van</strong> het Benelux-Gerechtshof is, wat de tweede prejudiciële vraag betreft, scherp<br />

bekritiseerd door ENGELS. Immers doet de kwalificatie <strong>van</strong> de notaris als ‘partij’ in het<br />

proces <strong>van</strong>uit notarieel oogpunt vragen rijzen.<br />

Het is immers onverzoenbaar met artikel 8, tweede lid Organieke Wet Notariaat, dat bepaalt<br />

dat notarissen geen akten mogen verlijden waarbij zijzelf, hun bloedverwanten of<br />

aanverwanten in de rechte lijn, of in de zijlijn tot de derde graad, partij zijn of waarin enige<br />

bepaling te hunnen voordele voorkomt. Bovendien komt de dwangsom toe aan de partij die de<br />

211 C. ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 69.<br />

212 Benelux Gerechtshof 29 november 1993, Benelux Jur. 1993, 49, concl. G. D'HOORE, R.W. 1993-<br />

94, 705, concl. G. D'HOORE, J.T. 1994, 415, concl. G. D'HOORE, P.&B. 1994, 9, noot D.<br />

LINDEMANS, T. Not. 1994, 458, concl. G. D'HOORE; Cass. 17 Juni 1994, Arr. Cass. 1994, 631, R.<br />

Cass. 1994, 320, noot V. VAN HERREWEGHE, R.W. 1994-95, 1036.<br />

213 Vred. Sint-Niklaas 8 augustus 2007, R.W. 2008-09, 1326 en T. Not. 2009, 25; Vred. Moeskroen-<br />

Komen-Warneton 10 juni 2003, Rev. not. b. 2004, 214; Vred. Leuven (2) 6 december 2001, T. Vred.<br />

2003, afl. 3-4, 175; Vred. Maaseik 5 april 2000, T. Not. 2002, 683, noot F. DEBUCQUOY; Vred.<br />

Westerlo 17 maart 2000, A.J.T. 1999-00, 796 en T. Not. 2001, 262.<br />

81


veroordeling heeft bekomen (art. 1385quater Ger. W.). Hij moet schuldeiser zijn <strong>van</strong> een<br />

verbintenis die strekt tot betaling <strong>van</strong> een dwangsom en de dwangsom moet door hemzelf of<br />

namens hem worden gevorderd. Dat is niet het geval voor de notaris. Bijgevolg ontstaat<br />

betwisting indien de rechter in zijn beschikking de belanghebbende notaris niet aanwijst of ze<br />

aan de notaris toekent.<br />

Bovendien plaatst het arrest <strong>van</strong> het Benelux-Gerechtshof de notaris in een risicovolle positie:<br />

de notaris die eedaflegging onder verbeurte <strong>van</strong> een dwangsom vordert, wordt partij in het<br />

geding en kan desgevallend zelf tot de gerechtskosten worden veroordeeld. 214<br />

Terecht besliste het Hof <strong>van</strong> Cassatie recenter dat een notaris die de boedelbeschrijving<br />

vordert, niet optreedt in eigen belang, maar wel in het belang <strong>van</strong> de partijen bij een exacte<br />

samenstelling <strong>van</strong> de boedel. Derhalve hebben de partijen er alle belang bij om tussen te<br />

komen in de procedure om de vordering <strong>van</strong> de notaris te ondersteunen of te bestrijden. 215<br />

c. Gewetensvrijheid als ontsnappingsroute?<br />

Sinds het vaststaat dat de veroordeling tot eedaflegging een hoofdveroordeling in de zin <strong>van</strong><br />

artikel 1385bis Ger. W. uitmaakt, die als zodanig aanleiding kan geven tot een dwangsom,<br />

hebben weigerende partijen het over een andere boeg pogen te gooien: vaak is de weigering<br />

beargumenteerd door te verwijzen naar de gewetensvrijheid (art. 9 E.V.R.M.). Het blijkt dat<br />

dit middel in de rechtspraak evenwel weinig succes heeft gekend. Aldus oordeelde de<br />

Vrederechter <strong>van</strong> Westerlo dat, aangezien voor de eedaflegging geen vaste formule bestaat, de<br />

geloofsovertuiging <strong>van</strong> de getuigen <strong>van</strong> Jehova niet als een 'eedbelemmerende hindernis' kan<br />

worden beschouwd. 216 Het feit dat de eedformulering aan geen geijkte bewoordingen is<br />

onderworpen (zie supra), biedt daarvoor ondersteuning. Het lijkt te verregaand om – zoals<br />

sommige auteurs doen – in dat licht de eedaflegging als een ‘moreel geïnspireerde verklaring’<br />

te beschouwen waaraan gewetensproblemen kunnen worden verbonden. 217<br />

2. Hoegrootheid <strong>van</strong> dwangsom<br />

De hoogte <strong>van</strong> de dwangsom, wordt door de notaris overgelaten aan de soevereine<br />

beoordeling <strong>van</strong> de hoven en rechtbanken. 218 Hoewel sommige rechterlijke beslissingen dit<br />

bedrag fixeren op een bedrag per vastgestelde weigering 219 , bepalen de meeste vrederechters<br />

de dwangsom per tijdseenheid (doorgaans dag) vertraging bij het afleggen <strong>van</strong> de eed. 220<br />

Aangezien in principe de eedweigeraar vóór een bepaald tijdstip de eed moet afleggen, lijkt<br />

214 Gent 20 oktober 1998, A.J.T. 1999-00, 46.<br />

215 Cass. AR C.08.0140.N, 15 mei 2009.<br />

216 Vred. Westerlo 17 maart 2000, R.W. 2000-01, 356, A.J.T. 1999-00, 796, T. Not. 2001, 262. In<br />

dezelfde zin A.P.R., tw. Dwangsom, p. 122, nr. 127.<br />

217 Zie nochtans F. DEBUCQUOY, “Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien<br />

gheen en dwinghen can?”, (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T. Not. 2002, 691.<br />

218 F. DEBUCQUOY, l.c., 618.<br />

219 Vred. Maaseik 13 oktober 2000, T. Not. 2000, 610, noot F. DEBUCQUOY.<br />

220 Zie bv. Vred. Moeskroen-Komen-Warneton 10 juni 2003, Rev. not. b. 2004, 214; Vred. Maaseik 5<br />

april 2000, T. Not. 2002, 683, noot F. DEBUCQUOY.<br />

82


deze laatste berekeningswijze het meest efficiënt te zijn en het minst aanleiding te geven tot<br />

betwistingen. 221<br />

3. Begunstigde <strong>van</strong> dwangsom<br />

Een delicate vraag is deze, indien een dwangsom wordt toegekend, aan wie die dan ten goede<br />

moet komen. Overeenkomstig art. 1385quater Ger. W. komt de dwangsom, eenmaal<br />

verbeurd, toe "aan de partij die de veroordeling heeft bekomen". Aangezien de notaris<br />

evenwel geen titularis is <strong>van</strong> een schuldvordering waar<strong>van</strong> aan de nakoming een dwangsom<br />

wordt gekoppeld, zou hij niet voldoen aan het criterium <strong>van</strong> die bepaling.<br />

De meeste rechtsleer neemt aan dat de dwangsom door de notaris moet worden gevorderd<br />

voor rekening <strong>van</strong> de materiële procespartij, d.i. de partij die wel de eed heeft afgelegd en de<br />

afsluiting <strong>van</strong> de boedelbeschrijving vordert. 222 Anderen verdedigen evenwel dat de<br />

dwangsom moet toekomen aan de verzoekende notaris. 223<br />

Aangezien de notaris geen persoonlijk belang te verdedigen heeft in de procedure, maar enkel<br />

optreedt uit hoofde <strong>van</strong> zijn ambt, moet de dwangsom toekomen aan de partij die wel de eed<br />

heeft afgelegd en voor wiens rekening de notaris – bij de vordering op grond <strong>van</strong> art. 1184<br />

Ger. W. – optreedt. De notaris treedt op als een soort <strong>van</strong> dwangvertegenwoordiger:<br />

aangezien de materiële partij in het licht <strong>van</strong> art. 1184 Ger. W. niet kan vorderen, moet de<br />

notaris dat wel doen. Het toekennen <strong>van</strong> de dwangsom aan de notaris zou leiden tot diens<br />

ongerechtvaardigde verrijking. Ook zou deze (eerste) zienswijze beter sporen met art. 8<br />

Organieke Wet Notariaat.<br />

Bovendien is het niet al goud wat blinkt onder de tweede stelling. Vooral indien de eis wordt<br />

afgewezen, zou de notaris met de keerzijde <strong>van</strong> de aantrekkingskracht die er<strong>van</strong> uitgaat,<br />

kunnen worden geconfronteerd. Aldus oordeelde het Hof <strong>van</strong> Beroep <strong>van</strong> Gent dat “de notaris<br />

door partij te worden in een geding tegen één <strong>van</strong> de gerechtigden in de nalatenschap<br />

tegenstrijdige belangen ontwikkelt en dat dit desgevallend kan resulteren in zijn persoonlijke<br />

veroordeling tot de gerechtskosten.” 224 De handhaving <strong>van</strong> de eerste stelling staat er niet aan<br />

in de weg dat de rechter de betaling <strong>van</strong> de dwangsom aan de notaris beveelt, onder de<br />

verplichting om dit geld door te storten aan de rechthebbende op het ogenblik dat het<br />

duidelijk is wie dit is.<br />

221 In dezelfde zin F. DEBUCQUOY, l.c., p. 618, nr. 5.<br />

222 Rb. Brussel 29 april 2008 Rev.trim.dr.fam. 2010, 429, RW 2008-09, 937; Vred. Westerlo 17 maart<br />

2000, R.W. 2000-01, 356 en A.J.T. 1999-00, 796; Vred. Torhout 21 december 1995, T. Vred. 2002,<br />

440, noot T. VAN SINAY; F. DEBUCQUOY, o.c., T. Not. 2002, 688; C. ENGELS, “Gerechtelijk<br />

privaatrecht in verband met het notariaat”, in K.F.B.N. (ed.), Familiaal vermogensrecht. Reeks<br />

notariële actualiteit, Brugge, Die Keure, 2002, 104; T. VAN SINAY, “Boedelbeschrijving,<br />

ontzegeling en eedaflegging”, (noot onder Vred. Torhout 21 december 1995), T. Vred. 2002, 446.<br />

223 P. TAELMAN, “Tabula rasa”, TRD&I 1994, 141; K. WAGNER, Casebook 20 jaar dwangsom,<br />

Gent, Mys en Breesch, 2001, 250.<br />

224 Gent 20 oktober 1998, A.J.T. 1999-00, 46.<br />

83


AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving<br />

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de boedelbeschrijving die onregelmatig is<br />

naar vorm en de boedelbeschrijving die onregelmatig is naar inhoud.<br />

1. Onregelmatigheid naar vorm<br />

In dat geval is de boedelbeschrijving nietig als authentieke akte, maar kan ze nog gelden als<br />

onderhandse akte tussen de partijen. Aldus leidt de vormelijke nietigheid <strong>van</strong> het procesverbaal<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving niet tot het verval <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving.<br />

b.v. indien één of meerdere partijen die hadden moeten worden opgeroepen, niet opgeroepen<br />

zijn. Indien die niet-oproeping met bedrieglijk opzet gebeurde, moet de waarachtigheid <strong>van</strong> de<br />

operatie worden bekritiseerd, zodat het een inhoudelijke onregelmatigheid wordt. Indien nietopgeroepen<br />

partijen toch verschenen zijn, hebben ze de nietigheid <strong>van</strong> de akte gedekt.<br />

2. Onregelmatigheid naar de inhoud<br />

Indien er onvrijwillige weglatingen geweest zijn, zijn er drie mogelijke sancties:<br />

a. De boedelbeschrijving is niet nietig, maar er kan een aanvullende inventaris worden<br />

gevorderd.<br />

b. Indien de weglatingen bedrieglijk waren, is de inventaris vernietigbaar. De rechter<br />

beschikt over een discretionaire bevoegdheid om niet de nietigheid uit te spreken maar<br />

een aanvullende boedelbeschrijving op te leggen.<br />

c. Sancties ten gevolge <strong>van</strong> valse verklaringen: zie supra (verlies <strong>van</strong> het voordeel dat<br />

voortvloeit uit de boedelbeschrijving en heling).<br />

AFDELING K. Ontstentenis <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

De sanctie voor het niet-opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving waar dit door de wet nochtans<br />

als vereiste werd gesteld, verschilt al naargelang het geval:<br />

4. Geen inbezitstelling <strong>van</strong> de vruchtgebruiker (art. 600 B.W.);<br />

5. Verlies <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 794 B.W.);;<br />

6. Tegen diegene die wettelijk moest instaan voor de boedelbeschrijving, kan de<br />

samenstelling <strong>van</strong> de boedel met alle bewijsmiddelen rechtens, zelfs de middelen<br />

<strong>van</strong> algemene bekendheid, worden geleverd (zie art. 1428, vierde lid B.W.).<br />

AFDELING L. Kosten <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

In beginsel dient de kost <strong>van</strong> de boedelbeschrijving te worden gedragen door de beschreven<br />

boedel. Het gaat m.a.w. om een schuld <strong>van</strong> de boedel (art. 810 en 1449 B.W.). Uitzondering<br />

geldt evenwel indien de boedelbeschrijving wordt opgelegd aan één bepaalde persoon (bv.<br />

vruchtgebruiker), in welk geval hij de kosten op zich zal moeten nemen (art. 600 B.W.).<br />

84


HOOFDSTUK <strong>III</strong>. Procedures inzake openvallen en beheer <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap<br />

Aanbevolen literatuur:<br />

C. CASTELEIN, “De notaris en de erfoptie”, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 183-247; A. CULOT,<br />

“L'acceptation sous bénéfice d'inventaire”, Rec. gén. enr. not. 2012, liv. 2, 91-93; C.<br />

ENGELS, <strong>Procesrecht</strong> in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33-76; C.<br />

ENGELS, “Met vrijstelling <strong>van</strong> boedelbeschrijving en <strong>van</strong> borgstelling”, in Liber amicorum<br />

Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev.; J. DECUYPER, “De Federale Staat als<br />

erfgenaam”, Successierechten 2009, afl. 4, 6-8; C. DE WULF, “Over de beneficiaire<br />

aanvaarding”, T.Not. 2012, afl. 5, 324-326; M. GOVAERTS, “De aanstelling en de taken <strong>van</strong><br />

de curator <strong>van</strong> de onbeheerde nalatenschap”, RABG 2012, afl. 5, 324-329; M.<br />

MASSCHELEIN, “Gevolgen <strong>van</strong> de bedrieglijke verwerping in het kader <strong>van</strong> een collectieve<br />

schuldenregeling”, TBBR 2012, afl. 6, 240-243; M. PETIT, “De la dévolution incertaine aux<br />

obligations incombant au curateur à succession vacante”, Rec. gén. enr. not. 2013, liv. 1, 34-<br />

37; V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 61-<br />

92; V. SAGAERT, “Art. 877-881 BW. Het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding” in Comm.Erf.<br />

2003, 1-17; T. VAN SINAY, “De boedelbeschrijving in de beneficiair aanvaarde<br />

nalatenschap”, T.Vred. 2009, afl. 1-2, 73-80; G. VERSCHELDEN, “Het huishoudelijk<br />

karakter <strong>van</strong> schulden en de aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving bij gebrek aan inventaris”, NJW 2008, afl. 178, 227; M. COENE, N.<br />

GEELHAND DE MERXEM, J. VERSTRAETE, J. VERHAERT & R. BARBAIX,<br />

“Overzixht <strong>van</strong> rechtspraak”, TPR 2005, 449 v.<br />

AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang <strong>van</strong> een nalatenschap<br />

1. Openvallen <strong>van</strong> nalatenschap : onmiddellijke eigendomsverkrijging?<br />

Naar continentaal recht komt de nalatenschap onmiddellijk, <strong>van</strong>af het ogenblik <strong>van</strong> het<br />

overlijden, toe aan de erfgenamen, zonder dat men eerst moet wachten tot de passiva die deze<br />

nalatenschap bezwaren worden vereffend (anders bv. het Anglo-Amerikaans systeem <strong>van</strong> de<br />

probate procedure). Dat volgt uit artikel 711 BW, waar staat dat de eigendom <strong>van</strong> goederen<br />

wordt verkregen en overgaat door erfopvolging, schenking onder de levenden of bij<br />

testament.<br />

2. Aard <strong>van</strong> de erfkeuze: een recht om eigendom te verkrijgen<br />

Toch lijkt artikel 711 BW niet letterlijk te mogen worden genomen. De nalatenschap komt<br />

niet <strong>van</strong> rechtswege, door het loutere feit <strong>van</strong> het openvallen er<strong>van</strong>, aan de erfgenamen toe. 225<br />

225 Voor een uitvoerige bespreking <strong>van</strong> dit vraagstuk: Y.H. LELEU, La transmission de la succession<br />

en droit comparé, Antwerpen, Maklu, 1996, 624 p.; Vgl. J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, in Comm.<br />

85


Dat is een gevolg <strong>van</strong> de erfkeuze die aan de erfgerechtigde wordt toegekend: ze zijn niet<br />

verplicht om de nalatenschap te aanvaarden, maar ze kunnen die ook verwerpen of<br />

aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving. Bovendien dooft dat keuzerecht na dertig<br />

jaar uit (zie infra). Indien de nalatenschap <strong>van</strong> rechtswege zou zijn verworven, zou het<br />

verstrijken <strong>van</strong> die termijn niet tot gevolg kunnen hebben dat men zijn rechten op die<br />

goederen verliest, daar eigendom een eeuwigdurend recht is dat niet door onbruik kan<br />

uitdoven. 226 Bovendien blijkt dat ook uit artikel 777 BW, aangezien de retroactieve werking<br />

<strong>van</strong> de erfkeuze zonder voorwerp zou zijn indien de nalatenschap <strong>van</strong> rechtswege zou zijn<br />

verworpen. Tenslotte is ook het feit dat de wetgever uitdrukkelijk de hypothese <strong>van</strong> de<br />

aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap regelt, een aanduiding <strong>van</strong> het feit dat de nalatenschap niet<br />

<strong>van</strong> rechtswege op de erfgenamen op legatarissen overgaat.<br />

Op die gronden besluit DE PAGE, en in zijn navolging een groot aantal andere auteurs, dat de<br />

erfgenaam bij het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap niet het eigendomsrecht verkrijgt, maar<br />

slechts een recht om eigendom te verwerven. 227 Door het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap is<br />

hij erfgerechtigde, <strong>van</strong>af de aanvaarding er<strong>van</strong> is hij erfgenaam.<br />

De betekenis <strong>van</strong> art. 711 BW is dan ook dat de aanvaarding retroactief werkt.<br />

3. Centrale rol <strong>van</strong> notaris bij erfkeuze<br />

De notaris speelt bij de uitoefening <strong>van</strong> die keuze vaak een centrale rol op het vlak <strong>van</strong><br />

adviesverlening, te meer daar de algemene beginselen in verband met het keuzerecht en het<br />

beraad niet systematisch en verhelderend in de wet werden neergelegd. De toepasselijke<br />

bepalingen zijn neergelegd in art. 774 e.v. BW<br />

Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Antwerpen, Kluwer, p. 3, nr. 2; K. VANWINCKELEN,<br />

“Art. 777 B.W.”, in Comm. Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2000, p. 2,<br />

nr. 1.<br />

226 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 528-529.<br />

227 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 529-531; P. DELNOY, L’option héréditaire, in Rép. Not., Tome <strong>III</strong>,<br />

successions, donations et testaments, Livre I, ‘Les Successions’, partie 2, Larcier, Brussel, 1994,,p.<br />

49, nr. 5; J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, l.c., p. 4, nr. 3. Zie evenwel: Y.H. LELEU, o.c., nr. 46-61.<br />

86


AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht<br />

1. Titularissen <strong>van</strong> het optierecht<br />

a. Primaire erfgerechtigden<br />

Het optierecht komt toe aan eenieder die tot de nalatenschap wordt geroepen, dus zowel de<br />

erfgenamen, begunstigden <strong>van</strong> een contractuele erfstelling, algemene legatarissen,<br />

legatarissen onder algemene titel als de legatarissen onder bijzondere titel. De vraag of de<br />

erfgerechtigdheid voortvloeit uit de wet 228 of testament 229 , is daarbij irrele<strong>van</strong>t. Ook een<br />

vrijgevigheid <strong>van</strong> de erflater kan aan de erfgerechtigde niet worden opgedrongen. 230 Zelfs<br />

indien men contractueel, door een contractuele erfstelling, tot de nalatenschap is geroepen,<br />

behoudt men het keuzerecht. Door het contract te sluiten heeft men er zich immers niet toe<br />

verbonden om de nalatenschap te aanvaarden, maar enkel om de hoedanigheid als<br />

erfgerechtigde te verkrijgen. 231 Niets verhindert hem om nadien de nalatenschap nog te<br />

verwerpen.<br />

Wel is het uiteraard zo dat de bijzondere legataris slechts twee opties heeft, nl. aanvaarden of<br />

verwerpen. Aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving heeft bij hem geen zin,<br />

aangezien hij niet tot de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap is gehouden. 232<br />

b. Erfgerechtigden in ondergeschikte orde<br />

Het optierecht komt niet alleen toe aan de primaire erfgerechtigden, maar ook aan de<br />

erfgerechtigden in ondergeschikte orde. Dat zijn degene wier erfgerechtigheid door een<br />

andere erfgerechtigde wordt geprimeerd. Die erfgenamen in ondergeschikte orde kunnen hun<br />

optierecht uitoefenen, zij het uiteraard steeds onder de opschortende voorwaarde <strong>van</strong> de<br />

verwerping door de primaire erfgenamen of het verlies <strong>van</strong> het optierecht door deze laatste. 233<br />

c. Staat<br />

Voor de vraag of ook de Staat die tot de nalatenschap wordt geroepen, dergelijk optierecht<br />

heeft kunnen we verwijzen naar de bespreking <strong>van</strong> onbeheerde en erfloze nalatenschappen<br />

(zie infra).<br />

228 Ook anomale erfopvolgers hebben dit keuzerecht: zie H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 428-429.<br />

229 Hierbij geldt als bijkomende moeilijkheid dat een testament een eenzijdige rechtshandeling is.<br />

230 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, nr. 6; J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, l.c., p. 4, nr. 5<br />

231 A.P.R., tw. Contractuele erfstelling, p. 208, nr. 408; H. DE PAGE, Traité, V<strong>III</strong>, nr. 1632.<br />

232 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 532.<br />

233 P. DELNOY, l.c., p. 66, nr. 45; Y.H. LELEU, o.c., p. 35, nr. 49.<br />

87


2. Tegenwerpelijkheid aan de schuldeisers<br />

a. Algemeen<br />

Het optierecht is in principe tegenwerpelijk aan de schuldeisers <strong>van</strong> de erfgerechtigde. Zij<br />

kunnen in principe de erfkeuze <strong>van</strong> hun schuldenaar niet betwisten. Toch kan de schuldeiser<br />

op verschillende wijzen ingrijpen in de erfkeuze <strong>van</strong> hun schuldenaar.<br />

b. Pauliaanse vordering (art. 1167 BW)<br />

Indien hun schuldenaar met bedrieglijke benadeling <strong>van</strong> hun rechten de nalatenschap<br />

verwerpt, kunnen de schuldeisers zich doen machtigen om de nalatenschap uit hoofde <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden (art. 788 BW jo. art. 1167 BW) 234 . Dt wordt nader<br />

besproken infra bij de verwerping<br />

c. Zijdelingse vordering (art. 1166 BW)<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> de erfgerechtigden kunnen bij wijze <strong>van</strong> zijdelingse vordering (art. 1166<br />

BW; Fr. action indirecte, analoog aan wat in het En. derivative action heet) het optierecht<br />

uitoefenen in de plaats <strong>van</strong> hun nalatige schuldenaar. Zij kunnen immers niet het slachtoffer<br />

zijn <strong>van</strong> het feit dat de erfgerechtigde schuldenaar zijn optierecht niet uitoefent, en zij<br />

gedurende dertig jaar moeten wachten vooraleer het recht verloren gaat. Uiteraard is vereist<br />

dat zij het optierecht uitoefenen op de voor de erfgerechtigde meest voordelige wijze.<br />

De uitdrukking de zijdelingse vordering is een kenmerking <strong>van</strong> de eis die op die wijze wordt<br />

ingesteld - het recht krachtens hetwelk dat geschiedt is geen "vordering" maar een<br />

bevoegdheid. Anders dan de actio pauliana gaat het hier niet om het achteraf aanvechten <strong>van</strong><br />

een rechtshandeling <strong>van</strong> de schuldenaar, maar om het “proactief” uitoefenen <strong>van</strong> een recht<br />

(inb. een bevoegdheid of wilsrecht) <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

3. Inhoud <strong>van</strong> het keuzerecht<br />

a. Algemeen<br />

Het optierecht omhelst een eenzijdig keuzerecht <strong>van</strong> de erfgerechtigde waarmee hij op<br />

definitieve wijze standpunt inneemt ten aanzien <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> een nalatenschap.<br />

b. Drie opties<br />

234 Voor een recente toepassing, zie Hof Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374; de aanvaarding werd<br />

toegekend, ook al hadden de andere erfgenamen intussen de nalatenschap reeds verdeeld en was de<br />

schuldeiser niet tussengekomen in die verdeling.<br />

88


Elke erfgerechtigde heeft in principe drie mogelijkheden bij de uitoefening <strong>van</strong> zijn<br />

optierecht:<br />

- zuivere aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 774-783 BW);<br />

- verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 784-792 BW; art. 1185 Ger. W.); of<br />

- aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (‘beneficiaire<br />

aanvaarding’)(art. 793bis BW-art. 810bis BW).<br />

4. Openbare orde karakter en inperkingen <strong>van</strong> het optierecht<br />

a. Beginsel: <strong>van</strong> openabre orde<br />

Dit optierecht behoort tot de openbare orde, en kan derhalve niet worden beperkt bij wijze <strong>van</strong><br />

overeenkomst (beding over een niet-opengevallen nalatenschap). 235 Bij testament kan het<br />

optierecht <strong>van</strong> de reservataire erfgenamen evenmin worden beperkt. 236<br />

b. Beperkingen aan het optierecht<br />

Uitzonderlijk is een erfgerechtigde <strong>van</strong> rechtswege beperkt in de uitoefening <strong>van</strong> zijn<br />

optierecht. Dat is het geval voor:<br />

1° de legataris onder bijzondere titel<br />

De legataris onder bijzondere titel heeft slechts twee opties, nl. aanvaarden of verwerpen,<br />

aangezien hij niet gehouden is tot de passiva <strong>van</strong> het legaat.<br />

2° Onbekwamen<br />

a) Uitdrukkelijke beperking <strong>van</strong> optierecht in art. 776 BW<br />

Ter bescherming <strong>van</strong> de handelingsonbekwamen is hun optierecht beperkt. Voor<br />

minderjarigen en onbekwaamverklaarden bevat art. 776 BW een uitdrukkelijke regeling: hun<br />

vertegenwoordigers kunnen een aan de handelingsonbekwame toekomende nalatenschap<br />

slechts aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving of verwerpen (art. 776 BW jo. art.<br />

461 BW).<br />

Het gaat om een algemeen beginsel dat op alle beschermingsstatuten <strong>van</strong> toepassing is. 237<br />

Aangenomen wordt dat ook de voorlopige bewindvoerder niet de bevoegdheid heeft om een<br />

235 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 543; M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique, nr. 312.<br />

236 Zo zou de bepaling in een testament dat het legaat wordt gedaan onder voorwaarde dat een andere<br />

nalatenschap wordt verworpen, absoluut nietig zijn.<br />

237 W. PINTENS, “De hervorming <strong>van</strong> het voorlopig bewind over de goederen <strong>van</strong> een meerderjarige<br />

door de Wet <strong>van</strong> 3 mei 2003”, in S. MAERTENS en G. BENOIT (eds.), Actualia ouderlijk gezag,<br />

89


aan de onder voorlopig bewind gestelde toekomende nalatenschap zuiver te aanvaarden. Ook<br />

hij heeft de machtiging nodig om, in het belang <strong>van</strong> de onder voorlopig bewind gestelde,<br />

beneficiair de nalatenschap te aanvaarden. 238 Ook verlengde minderjarigen (art.<br />

487bis/487octies BW) en gerechtelijke onbekwaamverklaarden (art. 776/509 BW) zijn<br />

beperkt in hun optierecht.<br />

b) Vormvereisten<br />

In elk <strong>van</strong> die hypothesen moeten volgende vormvereisten worden nagekomen door de<br />

vertegenwoordigers.<br />

i) Voorafgaande bijzondere machtiging door de vrederechter<br />

Aldus dient de vrederechter een voorafgaande, bijzondere machtiging aan de voogd te<br />

verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat, of een legaat ten algemene titel te<br />

verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 410 § 1, 5° BW).<br />

Ook de ouder(s) die het beheer <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> hun minderjarige kinderen waarnemen<br />

moeten de machtiging <strong>van</strong> de vrederechter vragen (art. 378 § 1, eerste lid BW). Om<br />

rechtsgeldig te kunnen aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving moet de voogd of<br />

de ouder(s) nog de twee gemeenrechtelijke vereisten naleven.<br />

ii) Verklaring op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg<br />

Er moet een verklaring worden afgelegd op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg <strong>van</strong><br />

het arrondissement waar de nalatenschap is opengevallen (art. 793, eerste lid BW). (cfr. infra)<br />

iii) Voorafgaande inventaris<br />

Deze verklaring moet voorafgegaan of gevolgd worden door een getrouwe en nauwkeurige<br />

inventaris <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap, in de vorm die het Gerechtelijk Wetboek<br />

voorschrijft (art. 794 BW). (cfr. infra)<br />

iv) Blokkering <strong>van</strong> fondsen en waarden<br />

De Wet <strong>van</strong> 13 mei 2003 heeft een nieuw lid toegevoegd aan artikel 776 BW 239 . Voortaan<br />

dienen de fondsen en waarden die de minderjarigen of onbekwaamverklaarden toebehoren,<br />

naar aanleiding <strong>van</strong> een rechtsgeldige aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

<strong>van</strong> een nalatenschap, geplaatst te worden op een rekening geopend op hun naam. Deze<br />

voogdij en voorlopig bewind, Brugge, Die Keure, 2004, nr. 67.<br />

238 Vred. St.-Truiden 28 augustus 1998, T. Not. 2001, 128, noot F. DEBUCQUOY.<br />

239 Wet 13 februari 2003 tot wijziging <strong>van</strong> sommige bepalingen <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek en <strong>van</strong><br />

het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bescherming <strong>van</strong> de goederen <strong>van</strong> de minderjarigen,<br />

B.S. 25 maart 2003<br />

90


fondsen en waarden worden onbeschikbaar gemaakt tot de meerderjarigheid of tot de<br />

opheffing <strong>van</strong> de onbekwaamverklaring en zulks onverminderd het recht op wettelijk genot.<br />

De ouders/voogd kan slechts vorderen dat die fondsen worden vrijgegeven indien ze kunnen<br />

aantonen dat dit in het belang <strong>van</strong> de minderjarige zou zijn.<br />

c) Sanctionering <strong>van</strong> niet-naleving <strong>van</strong> deze vormvereisten<br />

Volgens de ene (minderheids)strekking zou het nalaten om de vereiste formaliteiten na te<br />

leven, automatisch de aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving tot gevolg hebben,<br />

zodat latere verwerping na de meerderjarigheid niet meer mogelijk zou zijn. Vereist is dan<br />

wel dat de minderjarige op het ogenblik <strong>van</strong> zijn meerderjarigheid de formaliteiten stelt voor<br />

de aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, op straffe <strong>van</strong> verlies <strong>van</strong> het<br />

voorrecht.<br />

Volgens de andere (meerderheids)strekking kan de stilzwijgende aanvaarding niet als een<br />

aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving worden gezien, zodat het optierecht nog<br />

niet is uitgeoefend. Aldus zou de minderjarige op het ogenblik <strong>van</strong> zijn meerderjarigheid de<br />

nietigheid kunnen vragen en opvolgend de nalatenschap nog kunnen verwerpen (of zuiver<br />

aanvaarden). Deze opvatting leidt evenwel tot een anomalie: de vertegenwoordiger die<br />

plichtsbewust alle vormvereisten naleeft, verbindt de handelingsonbekwame in zijn erfkeuze,<br />

ook na het wegvallen <strong>van</strong> deze onbekwaamheid. De vertegenwoordiger die de vormvereisten<br />

niet naleeft, houdt alle opties open, zowel tijdens de periode <strong>van</strong> onbekwaamheid als nadien.<br />

3° Erfgerechtigde schuldig aan heling <strong>van</strong> erfgoederen<br />

De erfgerechtigde die goederen heeft weggemaakt of verborgen gehouden, zich heeft schuldig<br />

gemaakt aan heling <strong>van</strong> erfgoederen, verliest het recht om de nalatenschap te aanvaarden<br />

onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving of te verwerpen (art. 792 BW) en verliest zijn<br />

aanspraak op de geheelde goederen (art. 801 BW). Dat is de sanctie <strong>van</strong> heling (zie supra).<br />

4° Langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende<br />

De langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende die meer dan de helft <strong>van</strong> de<br />

beschikbare gelden of in totaal meer dan 5.000 euro afhaalt (zie supra), wordt dubbel<br />

gesanctioneerd:<br />

1° Ten eerste verliest hij enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen, de<br />

onverdeeldheid met of de nalatenschap <strong>van</strong> de overledene voor het teveel afgehaalde bedrag.<br />

2° Bovendien verliest hij het recht om de nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden<br />

onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, m.a.w. door de geldafhaling wordt hij geacht de<br />

nalatenschap zuiver te aanvaarden.<br />

91


5° Gefailleerde?<br />

a) Keuzerecht behoort toe aan de curator i.p.v. de gefailleerde<br />

Hij verliest <strong>van</strong>af de dag <strong>van</strong> de faillietverklaring het beheer over zijn goederen, zodat hij het<br />

optierecht <strong>van</strong>af dat ogenblik – of zelfs vroeger indien een voorlopig bewindvoerder is<br />

aangesteld (art. 8 Faill. W.) – niet meer zelf kan uitoefenen (art. 16 Faill. W.). Enkel de<br />

curator kan nog de nalatenschap aanvaarden, verwerpen of aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving, maar gezien het belang voor de failliete boedel heeft hij hiervoor wel de<br />

voorafgaande toestemming <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> koophandel nodig.<br />

b) Beperking <strong>van</strong> het keuzerecht <strong>van</strong> de curator?<br />

Volgens sommigen zou hij niet tot verwerping mogen overgaan, omdat hij geen afstand mag<br />

doen <strong>van</strong> vermogensrechten <strong>van</strong> de gefailleerde. Deze zienswijze kan niet worden<br />

bijgetreden: het enige criterium dat op de curator <strong>van</strong> toepassing is, is een zo doelmatig<br />

mogelijk beheer, wat soms kan leiden tot een verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap, bijvoorbeeld<br />

bij een deficitaire nalatenschap of indien de gefailleerde giften heeft ont<strong>van</strong>gen die zijn<br />

mogelijk erfdeel te buiten gaan. In dergelijke hypotheses moet worden vermeden dat er<br />

onnodige kosten zouden moeten worden gemaakt, wat evenmin het belang <strong>van</strong> de boedel zou<br />

dienen. 240<br />

Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat een verwerping <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap door de gefailleerde tussen het tijdstip <strong>van</strong> staking <strong>van</strong> betaling en de datum <strong>van</strong><br />

faillietverklaring niet-tegenwerpelijk kan worden verklaard aan de failliete boedel (art. 17, 1°<br />

Faill. W.). Indien die verwerping met bedrieglijke benadeling <strong>van</strong> de schuldeisers in de<br />

nalatenschap is gebeurd, kan deze op grond <strong>van</strong> de faillissementspauliana ook worden<br />

aangevochten indien deze aan de verdachte periode voorafging.<br />

5. Overige kenmerken <strong>van</strong> het keuzerecht<br />

a. Onvoorwaardelijk<br />

Het optierecht belangt niet enkel de erfgerechtigde aan, maar ook derden (schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap, schuldenaars, enz.). Men kan niet aanvaarden onder de voorwaarde dat de<br />

ont<strong>van</strong>gen gift geldig is, of aanvaarden onder voorwaarde dat de aan inbreng onderworpen<br />

giften mogen worden behouden. Op die manier heeft de wetgever uiting gegeven aan zijn wil<br />

om heerloze nalatenschappen zoveel mogelijk te vermijden en onmiddellijk uitwerking te<br />

geven aan de uitoefening <strong>van</strong> een optierecht. 241 Dit kenmerk wordt ook ingeroepen voor de<br />

240 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 69.<br />

241 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité, nr. 1405-1409.<br />

92


zienswijze dat de erfgerechtigde niet meer kan terugkomen op een verklaring ter griffie <strong>van</strong><br />

beneficiaire aanvaarding, ook als is er nog geen boedelbeschrijving opgesteld (zie infra).<br />

b. Onherroepelijk<br />

Eenmaal de erfkeuze gemaakt, mag men daar nadien in principe niet op terugkomen (‘una via<br />

selecta, non datur recursus ad alteram’). 242 Bijgevolg moet men na het overlijden bijzonder<br />

omzichtig te werk gaan en geen handelingen stellen die een uitdrukkelijke of stilzwijgende<br />

aanvaarding zouden inhouden. Op dat principe gelden twee uitzonderingen:<br />

I. Een erfgenaam die reeds verworpen heeft, kan op deze verwerping terugkomen en de<br />

nalatenschap alsnog aanvaarden indien de andere erfgenamen niet reeds hebben aanvaard en<br />

zolang geen verjaring <strong>van</strong> het recht tot aanvaarding is ingetreden (art. 790 BW). Aldus wilde<br />

de wetgever het bestaan <strong>van</strong> onbeheerde nalatenschappen zoveel mogelijk tegengaan. 243 Deze<br />

bepaling wordt echter restrictief opgevat. Zo worden contractuele erfgenamen <strong>van</strong> deze<br />

bepaling uitgesloten. 244<br />

II. Een erfgenaam die heeft aanvaard onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving kan<br />

naderhand nog verzaken aan dat voorrecht. Een verwerping nadien is niet meer mogelijk. 245<br />

De aanvaarding is dus onherroepelijk, maar niet het beneficiaire karakter er<strong>van</strong>.<br />

c. Individueel<br />

Iedere erfgerechtigde mag voor zichzelf uitmaken welke beslissing hij zal nemen. Ze moeten<br />

niet allemaal dezelfde beslissing nemen. Wel heeft de beneficiaire aanvaarding door één<br />

erfgenaam de ondeelbaarheid tot gevolg: <strong>van</strong> zodra één erfgenaam de nalatenschap beneficiair<br />

aanvaardt, gelden de regels <strong>van</strong> beneficiaire aanvaarding. Een curator zal worden aangesteld<br />

die een algemeen vereffeningsbewind zal voeren (art. 810bis BW). Indien het een negatieve<br />

boedel betrof, zullen na vereffening <strong>van</strong> alle activa enkel nog de zuiver aanvaardende<br />

erfgenamen instaan voor het saldo <strong>van</strong> de schulden (zij het enkel voor hun aandeel,<br />

behoudens ondeelbare schulden).<br />

d. Niet intuitu personae<br />

Het feit dat het optierecht individueel is uit te oefenen, betekent niet dat er een intuitu<br />

personae karakter aan toekomt. Het is hoger reeds aangegeven dat de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

erfgerechtigde bij wijze <strong>van</strong> zijdelingse vordering het optierecht <strong>van</strong> hun schuldenaar kunnen<br />

uitoefenen indien deze nalaat om zelf het optierecht uit te oefenen. Daarnaast blijkt dat uit het<br />

242 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86.<br />

243 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 761; R.P.D.B., v° Successions, nr. 928.<br />

244 A.P.R., tw. Contractuele erfstelling, nr. 418.<br />

245 Cass. 25 maart 2005, J.T. 2006, 245, noot, Pas. 2005, 733.<br />

93


feit dat het optierecht overerfbaar is. Bij overlijden <strong>van</strong> de erfgerechtigde, komt het toe aan<br />

zijn erfgerechtigden, mits ze de nalatenschap hebben aanvaard (art. 781 BW). 246 Indien zij<br />

verschillen <strong>van</strong> mening over de wijze waarop het optierecht moet worden uitgeoefend, moet<br />

de nalatenschap worden aanvaard onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 782 BW).<br />

Niets verzet zich dan ook tegen een overdracht onder de levenden <strong>van</strong> het optierecht. Zulks<br />

komt in de praktijk evenwel zelden voor, aangezien dat niet tot gevolg heeft dat de overnemer<br />

dan zelf ook gerechtigd wordt op de erfgoederen. Indien de cessionaris het optierecht<br />

uitoefent door de nalatenschap te aanvaarden, komen de goederen nog steeds in het vermogen<br />

<strong>van</strong> de erfgerechtigde terecht. De overdracht <strong>van</strong> erfrechten zal vaker voorkomen, en houdt<br />

een stilzwijgende aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap in.<br />

e. Ondeelbaar<br />

De uitoefening <strong>van</strong> het optierecht geldt voor alle activa en passiva op dezelfde wijze.<br />

Bovendien geldt de uitoefening <strong>van</strong> het optierecht jegens iedereen op dezelfde manier. Hierop<br />

geldt een uitzondering onder art. 800 BW: indien een erfgenaam talmt om na het verstrijken<br />

<strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> beraad zijn optierecht uit te oefenen, kan een schuldeiser <strong>van</strong> de<br />

erfgerechtigde hem doen veroordelen tot zuiver aanvaardende erfgenaam. Deze veroordeling<br />

heeft slechts gezag <strong>van</strong> gewijsde tegenover de schuldeiser die de toepassing <strong>van</strong> art. 800 BW<br />

heeft ingeroepen, en kan derhalve niet door andere worden ingeroepen. De verwerping of<br />

beneficiaire aanvaarding zal dan niet aan die schuldeiser tegenwerpelijk zijn.<br />

f. Retroactief<br />

De gevolgen <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> het optierecht werken terug tot op het ogenblik <strong>van</strong> het<br />

openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap. Indien een erfgenaam dus aanvaardt, wordt hij geacht reeds<br />

<strong>van</strong> bij de aan<strong>van</strong>g eigenaar <strong>van</strong> de erfgoederen te zijn geweest.<br />

6. Termijn voor het uitoefenen <strong>van</strong> het optierecht<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> het optierecht<br />

Het keuzerecht ontstaat op het ogenblik <strong>van</strong> het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap. Indien men<br />

vóór het overlijden reeds een nalatenschap zou verwerpen, is deze verwerping absoluut nietig<br />

bij gebreke aan voorwerp. Men kan evenmin verwerpen of aanvaarden onder de opschortende<br />

voorwaarde dat men tot de nalatenschap zou worden geroepen. Gelet op de retroactieve<br />

werking <strong>van</strong> de opschortende voorwaarde, zou het om een anticipatieve verwerping gaan.<br />

Bovendien zou zulks in strijd komen met het onvoorwaardelijke karakter <strong>van</strong> de uitoefening<br />

<strong>van</strong> het optierecht.<br />

246 Aangezien die aanvaarding retroactieve werking heeft, moet ze geacht worden terug te werken tot<br />

op het ogenblik <strong>van</strong> het overlijden.<br />

94


. Duur <strong>van</strong> de termijn<br />

Het optierecht moet uitgeoefend worden binnen een termijn <strong>van</strong> dertig jaar, net zoals de<br />

andere aanspraken en bevoegdheden die met de uitoefening <strong>van</strong> de erfaanspraken verband<br />

houden. 247 Dat blijkt uit artikel 789 BW, dat bepaalt dat het recht om een nalatenschap te<br />

aanvaarden of te verwerpen verjaart door verloop <strong>van</strong> de tijd die voor de langste verjaring <strong>van</strong><br />

onroerende rechten vereist is. Ingevolge art. 2262 BW betekent dit dat het recht verjaart na<br />

dertig jaar 248 , en deze regel is ongewijzigd gebleven na de wetswijziging <strong>van</strong> 10 juni 1998.<br />

Na het verstrijken <strong>van</strong> deze termijn verliest de erfgerechtigde zijn erfrechtelijke roeping en<br />

wordt hij een vreemde ten aanzien <strong>van</strong> de nalatenschap. 249 De verjaring kan worden<br />

ingeroepen door de mede-erfgenamen, curator <strong>van</strong> de onbeheerde nalatenschap, enz., maar de<br />

rechtbank kan het nooit ambtshalve opwerpen (art. 2223 BW).<br />

c. Vertrekpunt <strong>van</strong> de termijn<br />

De verjaringstermijn begint voor de actuele erfgerechtigden te lopen <strong>van</strong>af het ogenblik dat<br />

het recht kan worden uitgeoefend, d.w.z. <strong>van</strong>af het ogenblik <strong>van</strong> het overlijden. Het ogenblik<br />

waarop de erfgerechtigde hier<strong>van</strong> kennis heeft gekregen, speelt geen rol. 250 Hierop wordt<br />

evenwel uitzondering gemaakt voor de potentiële erfgerechtigde, dit is de erfgerechtigde<br />

wiens roeping ondergeschikt is aan de roeping <strong>van</strong> een erfgerechtigde met een gunstigere<br />

verwantschap ten aanzien <strong>van</strong> de erflater. Deze is slechts erfgerechtigd in de mate dat het<br />

optierecht <strong>van</strong> de geroepen erfgerechtigde verdwijnt door verjaring, overlijden, verwerping of<br />

onwaardigheid. Ten aanzien <strong>van</strong> potentiële erfgerechtigden begint de verjaringstermijn slechts<br />

te lopen <strong>van</strong>af de gebeurtenis die een einde stelt aan de roeping <strong>van</strong> de bovengeschikte<br />

erfgerechtigde. 251 Hiervoor wordt steun gevonden in art. 2257 BW, dat stelt dat de verjaring<br />

niet loopt tegen een voorwaardelijk recht zolang de voorwaarde niet is vervuld.<br />

d. Stuiting en schorsing<br />

Op de verjaringstermijn zijn de gemeenrechtelijke regels <strong>van</strong> schorsing en stuiting <strong>van</strong><br />

toepassing. Dit houdt o.m. in dat de verjaring geschorst wordt indien de erfgerechtigde<br />

247 Rb. Kortrijk 8 november 2007, R.W. 2008-09, 1389, noot S. SEYNS.<br />

Gent 26 februari 1964, T. Not. 1964, 214; I. CLAEYS, o.c., R.W. 1998-99, p. 388, nr. 27; H. DE<br />

PAGE, Traité, VII, nr. 1308.<br />

248 Voor toepassingen: zie Cass. 30 juli 1852, Pas. 1853, I, 330; Gent 26 februari 1964, T. Not. 1964,<br />

214; Rb. Hasselt 19 februari 1962, R.W. 1962-63, 282.<br />

249 Gent 29 december 1906, Pas. 1908, II, 255.<br />

250 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 572; J. DU MONGH, “Art. 789 B.W.” in Comm. Erfenissen,<br />

schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 5, nr. 8; contra Rb. Turnhout 25 februari<br />

1937, Rev. Rég. en Dom. 1938, 39.<br />

251 H. DE PAGE, Traité, IX, nrs. 549 en 572; J. DU MONGH, l.c., p. 5, nr. 9; Y.-H. LELEU, La<br />

transmission de la succession en droit comparé, Antwerpen, Maklu-Bruylant, 1996, 70 e.v.; contra<br />

R.P.D.B., v° Successions, nr. 585-598.<br />

95


minderjarig en/of onbekwaam verklaard is (art. 2251-2252 BW). Wel oordeelt de rechtspraak<br />

dat indien minderjarige erfgerechtigden tot de nalatenschap komen en de ouders, in hun<br />

hoedanigheid <strong>van</strong> ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen, zelfs na te zijn gedagvaard, in<br />

gebreke blijven het optierecht namens hun minderjarige kinderen daadwerkelijk uit te<br />

oefenen, de minderjarige als erfgenaam dienen te worden beschouwd. Zo kunnen zij ook tot<br />

de schulden worden aangesproken, onder voorbehoud <strong>van</strong> regres lastens de ouders. 252<br />

e. Termijn enkel tussen erfgerechtigden<br />

In de rechtsleer is op deze lange termijn kritiek uitgeoefend, met verwijzing naar het<br />

buitenland. 253 Hiertegen is dan weer ingebracht dat deze bepaling enkel de verhouding tussen<br />

de erfgerechtigden onderling regelt, en geenszins de verhouding met de schuldeisers. De<br />

hereditaire schuldeisers kunnen de erfgerechtigden namelijk onrechtstreeks dwingen om een<br />

standpunt in te nemen zodra de termijnen <strong>van</strong> inventarisatie en beraad zijn verstreken.<br />

Bijgevolg geldt die termijn enkel in de onderlinge verhouding tussen de erfgerechtigden.<br />

De erfgerechtigde kan in geen geval tot keuze gedwongen worden tijdens de termijn <strong>van</strong><br />

beraad, d.i. in principe drie maanden en veertig dagen na het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap,<br />

eventueel verlengd met een gerechtelijke termijn <strong>van</strong> beraad. Onder omstandigheden kan de<br />

erfgenaam worden gedwongen aan het einde <strong>van</strong> de wettelijke en gerechtelijke termijn <strong>van</strong><br />

beraad om een keuze te doen:<br />

1) De hereditaire schuldeisers kunnen de erfgenamen dagvaarden om hen te dwingen een<br />

keuze te doen wanneer de wettelijke en gerechtelijke termijnen <strong>van</strong> boedelbeschrijving en<br />

beraad zijn verstreken. Doet de erfgerechtigde geen keuze voor het vonnis in kracht <strong>van</strong><br />

gewijsde is getreden, dan kan de schuldeiser het optierecht in zijn plaats uitoefenen, zodat<br />

hij tot zuiver aanvaardende erfgenaam worden verklaard (art. 800 BW). Dit vonnis zal de<br />

erfgenaam binden voor zover het in kracht <strong>van</strong> gewijsde is getreden vooraleer hij een<br />

erfkeuze heeft gemaakt. Deze sanctie heeft slechts relatieve werking: dit heeft geen<br />

gevolgen in de verhouding tot derden.<br />

2) Eén <strong>van</strong> de mede-erfgenamen kan zijn mede-erfgenamen dwingen om een keuze te<br />

maken. In principe staat elke mede-erfgenaam in voor zijn evenredig aandeel in de<br />

passiva <strong>van</strong> de nalatenschap. Wanneer evenwel de enige erfgenaam die reeds aanvaard<br />

heeft, wordt gedagvaard door een hereditaire schuldeiser, terwijl de andere medeerfgenamen<br />

hun optierecht nog niet hebben uitgeoefend, riskeert hij de volledige<br />

‘obligatio’ voor zijn rekening te moeten nemen. In dat geval kan hij de andere medeerfgenamen<br />

dwingen om hun keuze te maken door middel <strong>van</strong> een gedwongen<br />

tussenkomst. Enkel op die manier kan men een beeld krijgen over de verdeling <strong>van</strong> de<br />

passiva volgens art. 870 BW onder de mede-erfgenamen.<br />

252 Rb. Kortrijk 8 november 2007, R.W. 2008-09, 1389, noot S. SEYNS.<br />

253 Y.H. LELEU, o.c., p. 64-65, nr. 95-96.<br />

96


f. Gevolg <strong>van</strong> verstrijken termijn<br />

Laat de erfgerechtigde de termijn verstrijken zonder zijn optierecht te hebben uitgeoefend,<br />

dan verliest hij onherroepelijk zijn erfrechtelijke roeping zodra de verjaring wordt ingeroepen.<br />

De nalatenschap wordt dan vereffend en verdeeld alsof de erfgerechtigde die de termijn heeft<br />

laten verstrijken, zou hebben verworpen. Dat geldt niet enkel voor de wettelijke<br />

erfgerechtigde, maar ook voor de contractuele en de testamentaire erfgerechtigde. 254<br />

254 Zie evenwel Rb. Luik 7 november 1931, J.L. 1932, 148.<br />

97


AFDELING C. Recht <strong>van</strong> beraad<br />

1. Algemene beginselen<br />

a. Termijn <strong>van</strong> beraad<br />

De wettelijke termijn <strong>van</strong> beraad bedraagt veertig dagen, te rekenen <strong>van</strong> de dag dat de duurtijd<br />

voor het opmaken <strong>van</strong> de boedelbeschrijving is verstreken. De erfgenaam heeft voor het<br />

opmaken <strong>van</strong> de boedelbeschrijving drie maanden <strong>van</strong>af de dag waarop de erfenis is<br />

opengevallen. De wettelijke termijn <strong>van</strong> beraad beloopt dus ten hoogste drie maanden voor de<br />

boedelbeschrijving en veertig dagen voor het beraad (art. 795 BW) 255 . Indien de<br />

boedelbeschrijving reeds vóór het verstrijken <strong>van</strong> de drie maanden termijn was verstreken,<br />

beginnen de veertig dagen onmiddellijk <strong>van</strong>af het voltrekken <strong>van</strong> de boedelbeschrijving te<br />

lopen.<br />

Deze termijnen kunnen door de rechter op gemotiveerd verzoek <strong>van</strong> de erfgerechtigde worden<br />

verlengd, men spreekt dan <strong>van</strong> een zgn. ‘gerechtelijke termijn <strong>van</strong> beraad’. Deze termijn kan<br />

worden verlengd indien de erfgerechtigde die wordt vervolgd een gemotiveerd verzoek<br />

daartoe indient. 256 De verlenging moet verplicht door de rechter worden toegestaan indien de<br />

erfgerechtigde te goeder trouw is, maar is facultatief indien dat niet het geval is. Mogelijke<br />

redenen voor het toestaan <strong>van</strong> een verlenging, zijn het feit dat de inventaris nog niet is<br />

voltooid of dat de vereiste machtiging nog niet kon worden verkregen.<br />

b. Ratio <strong>van</strong> termijn <strong>van</strong> beraad<br />

De wetgever heeft aan de erfgerechtigde een termijn <strong>van</strong> boedelbeschrijving en beraad<br />

toegestaan. Bedoeling <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> beraad bestaat erin om aan de erfgerechtigde een<br />

zekere termijn te verlenen waarin hij, zonder verontrust te kunnen worden door vervolgingen,<br />

met kennis <strong>van</strong> zaken een beslissing kan nemen over de uitoefening <strong>van</strong> het optierecht. Aldus<br />

wordt aan de erfgerechtigde een moratorium toegekend dat hem in de gelegenheid moet<br />

stellen om een erfkeuze te maken.<br />

Nochtans gelden die termijnen ook voor de onregelmatige erfopvolgers, die nochtans geen<br />

keuzerecht hebben m.b.t. het bepalen <strong>van</strong> hun positie t.a.v. de nalatenschap. 257<br />

255 Volgens een minderheidsstrekking zou deze termijn t.a.v. de erfgerechtigden te goeder trouw<br />

slechts beginnen te lopen <strong>van</strong>af het ogenblik dat zij vervolgd worden, maar deze zienswijze gaat in<br />

tegen de uitdrukkelijke bewoordingen <strong>van</strong> art. 795 B.W.<br />

256 Arbeidsrb. Namen 17 januari 1983, R.R.D. 1983, 140.<br />

257 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 73.<br />

98


c. Gevolg <strong>van</strong> termijn <strong>van</strong> beraad<br />

Tijdens die termijnen kan de erfgerechtigde aan de schuldeisers of de andere erfgenamen de<br />

opschortende exceptie <strong>van</strong> beraad tegenwerpen. Aangenomen wordt dat hij nadien ook nog<br />

tot aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving kan overgaan 258 , zij het dat hij de<br />

exceptie <strong>van</strong> beraad dan niet meer kan tegenwerpen (zie infra). De kosten <strong>van</strong> de vervolging<br />

die nutteloos zijn gebleken wegens de gerechtelijke termijn <strong>van</strong> beraad, zijn boedelschulden<br />

indien de erfgerechtigde te goeder trouw was, d.w.z. geen weet had <strong>van</strong> het overlijden of kan<br />

aantonen dat de wettelijke termijn onvoldoende is geweest (art. 799 BW). Anders komen deze<br />

kosten ten laste <strong>van</strong> hem persoonlijk.<br />

Derden kunnen tijdens deze termijn wel een uitvoerbare titel verkrijgen, bewarend beslag<br />

leggen of een dagvaarding instellen 259 , maar ze kunnen hun aanspraken niet op het vermogen<br />

<strong>van</strong> de erfgerechtigde tenuitvoerleggen. Hereditaire schuldeisers kunnen wel al uitvoeren op<br />

de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

2. Toestand <strong>van</strong> de erfgerechtigde tijdens de termijn <strong>van</strong> beraad<br />

De schuldeisers kunnen de erfgenaam dagvaarden tot betaling <strong>van</strong> zijn aandeel in de<br />

nalatenschap, tot tenuitvoerlegging of ten bewarende titel (bv. verjaring schorsen). Dergelijke<br />

eis zal niet onont<strong>van</strong>kelijk worden verklaard. Zij hebben daarbij zelfs belang omdat de<br />

erfgerechtigde aldus onmiddellijk na het verstrijken <strong>van</strong> de wettelijke termijnen zal verplicht<br />

zijn om een standpunt in te nemen.<br />

a. Schorsing procedure mits exceptie <strong>van</strong> beraad in limine litis<br />

Tijdens de termijn <strong>van</strong> boedelbeschrijving en beraad, mag de erfgerechtigde niet worden<br />

verontrust door vervolgingen <strong>van</strong> hereditaire schuldeisers. Hij kan derhalve de (dilatoire)<br />

exceptie <strong>van</strong> beraad tegenwerpen aan de vervolgende schuldeiser (art. 853 Ger. W.). Die<br />

exceptie <strong>van</strong> beraad moet worden opgeworpen in limine litis, d.i. voor elk verweer ten gronde<br />

(art. 868 Ger. W.), op straffe <strong>van</strong> als zuiver aanvaardende erfgenaam te kunnen worden<br />

veroordeeld. De procedure wordt in dat geval geschorst tot op het ogenblik dat hij zijn keuze<br />

heeft gemaakt dan wel de termijn is verstreken. 260<br />

b. Erfkeuze tijdens termijn <strong>van</strong> beraad<br />

258 Cass. 1 december 2011, T. Not. 2012, 322-326 met noot C. DE WULF.<br />

259 Rb. Gent 4 september 1991, Rec. gén. enr. not. 1992, 52, nr. 24.06 (de ont<strong>van</strong>ger der registratie<br />

die een dwangbevel uitvaardigt lastens de nalatenschap <strong>van</strong> de overleden moeder ter invordering <strong>van</strong><br />

lang voordien verschuldigde successierechten).<br />

260 J. DU MONGH, “Art. 795 B.W.”, l.c., p. 2, nr. 2.<br />

99


Indien de erfgerechtigde zijn erfkeuze heeft gemaakt tijdens de termijnen <strong>van</strong> beraad, heeft<br />

dat moratorium geen zin meer, zodat de executierechten dan – in geval <strong>van</strong> aanvaarding –<br />

kunnen worden hernomen.<br />

Bij het uitoefenen <strong>van</strong> het optierecht, zijn er verschillende mogelijkheden:<br />

i. Weigert hij de nalatenschap, dan wordt de eis – wat hem betreft –<br />

onont<strong>van</strong>kelijk.<br />

ii. Aanvaardt hij de nalatenschap, dan wordt de procedure voortgezet zonder<br />

dat hij nog de exceptie <strong>van</strong> beraad kan tegenwerpen.<br />

3. Toestand <strong>van</strong> de erfgerechtigde na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> beraad<br />

a. Verlies exceptie <strong>van</strong> beraad maar behoud <strong>van</strong> optierecht<br />

Behoudens aanvraag <strong>van</strong> een verlenging <strong>van</strong> de termijn (zgn. gerechtelijke termijn <strong>van</strong><br />

beraad), behoudt de erfgerechtigde zijn optierecht, maar verliest hij de exceptie <strong>van</strong> beraad.<br />

Hij behoudt het optierecht, zodat hij niet automatisch als zuiver aanvaardende erfgenaam<br />

wordt beschouwd. Aldus kan hij de nalatenschap nog aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving, verwerpen of zuiver aanvaarden binnen de dertig jaar na het openvallen<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Hij verliest de exceptie <strong>van</strong> beraad, zodat hij – wanneer hij vervolgd wordt door één <strong>van</strong> zijn<br />

schuldeisers – onmiddellijk zijn keuze zal moeten maken, op straffe <strong>van</strong> als zuiver<br />

aanvaardende erfgenaam te worden veroordeeld. Dergelijke veroordeling werkt enkel inter<br />

partes, d.w.z. jegens degene die de eis heeft ingesteld. Tegenover andere derden behoudt de<br />

erfgerechtigde zijn keuzerecht.<br />

b. Uitzonderingen op behoud <strong>van</strong> optierecht<br />

Op het behoud <strong>van</strong> het optierecht na het verstrijken <strong>van</strong> die termijn, gelden evenwel een<br />

aantal uitzonderingen:<br />

i. De erfgerechtigde heeft reeds een daad <strong>van</strong> aanvaarding <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap verricht, zoals bijvoorbeeld het verweer ten gronde in een procedure tegen een<br />

hereditaire schuldeiser. Ook het aannemen <strong>van</strong> de hoedanigheid <strong>van</strong> erfgenaam in een<br />

onderhandse of authentieke akte is onherroepelijk. (art. 800 BW)<br />

ii. Er is reeds een vonnis gewezen dat in kracht <strong>van</strong> gewijsde is gegaan en<br />

de erfgerechtigde als zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeelt (art. 778 BW).<br />

100


c. Tot wanneer kan de erfgerechtigde zijn optierecht uitoefenen?<br />

Hij behoudt zijn optierecht tot op het ogenblik dat een vonnis dat in kracht <strong>van</strong> gewijsde is<br />

getreden, hem heeft veroordeeld tot zuiver aanvaardende erfgenaam. Aldus behoudt hij zijn<br />

keuzerecht tijdens het geding. Hij kan bijvoorbeeld tijdens de beroepstermijn nog aanvaarden<br />

onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving of verwerpen en nadien hoger beroep aantekenen.<br />

Indien hij zijn optierecht niet heeft uitgeoefend binnen de wettelijk bepaalde termijn, wordt<br />

hij veroordeeld als zuiver aanvaardende erfgenaam. De kracht <strong>van</strong> gewijsde heeft evenwel<br />

slechts relatieve werking, wat tot gevolg heeft dat de erfgerechtigde nadat hij tegenover één<br />

schuldeiser definitief is veroordeeld als zuiver aanvaardende erfgenaam integraal zijn<br />

keuzerecht behoudt ten aanzien <strong>van</strong> de andere schuldeisers. Dit vormt een uitzondering op het<br />

principe <strong>van</strong> de ondeelbaarheid <strong>van</strong> de erfkeuze.<br />

d. Wie moet de kosten dragen?<br />

Overwegend wordt aangenomen op grond <strong>van</strong> art. 797 en 799 BW dat zowel de kosten <strong>van</strong><br />

vervolging door de schuldeisers als de kosten <strong>van</strong> de exceptie <strong>van</strong> beraad, ten laste komen <strong>van</strong><br />

de boedel. Nochtans heeft art. 797 BW enkel betrekking op de wettig 261 gemaakte kosten die<br />

door de erfgenaam zelf zijn gemaakt. De erfgenaam dient de kosten wegens zijn laattijdigheid<br />

te dragen. Indien deze laatste verwerpt, zou de vervolgende schuldeiser zelf de door hem<br />

veroorzaakte gerechtskosten moeten dragen als verliezende partij (behoudens rechtsmisbruik<br />

door de talmende erfgenaam).<br />

261 De kosten <strong>van</strong> verzet na veroordeling bij verstek vallen ten laste <strong>van</strong> de talmende echtgenoot zelf,<br />

aangezien deze aan zijn nalaten zijn te wijten.<br />

101


AFDELING D. Aanvaarding <strong>van</strong> nalatenschap<br />

1. Geen vormvrije rechtshandeling<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap is geen vormvrije rechtshandeling. Gezien de<br />

zwaarwichtigheid die eraan toekomt, heeft de wetgever bepaalde vormvereisten opgelegd om<br />

de erfgerechtigde bewust te maken dat aan zijn keuze belangrijke implicaties zijn<br />

verbonden. 262 De aanvaarding kan gebeuren in twee vormen, nl. uitdrukkelijk of stilzwijgend.<br />

2. Uitdrukkelijke aanvaarding<br />

De uitdrukkelijke aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap vindt plaats door het aannemen <strong>van</strong> de<br />

hoedanigheid <strong>van</strong> erfgenaam in een onderhandse of authentieke akte (art. 778 BW). Een<br />

mondelinge verklaring heeft in dat opzicht niet de kracht <strong>van</strong> een aanvaarding, zelfs niet<br />

indien ze in aanwezigheid <strong>van</strong> getuigen plaatsvindt. 263 De aanname <strong>van</strong> de hoedanigheid als<br />

erfgenaam kan bij lastgeving gebeuren. Ze is niet gebonden aan sacramentele bewoordingen,<br />

maar bepalend is dat de erfgerechtigde duidelijk te kennen geeft dat hij zich als (mede-<br />

)eigenaar <strong>van</strong> de nalatenschapsgoederen beschouwt. Zijn bedoeling is dus maatgevend. 264 De<br />

uitdrukkelijke aanvaarding kan gebeuren in een proces-verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving, akte<br />

<strong>van</strong> verdeling, huurcontract, aangifte <strong>van</strong> nalatenschap 265 .<br />

3. Stilzwijgende aanvaarding<br />

a. Begrip<br />

De nalatenschap kan ook stilzwijgend aanvaard worden doordat de erfgerechtigde<br />

handelingen stelt met betrekking tot de goederen uit de nalatenschap die noodzakelijk<br />

inhouden dat men de nalatenschap heeft aanvaard. Uit de handeling moet m.a.w.<br />

noodzakelijkerwijze de bedoeling tot aanvaarden kunnen worden afgeleid. 266 Dit onderstelt<br />

dat men handelingen pro herede gestio stelt, d.w.z. handelingen die een inmenging in de<br />

262 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 620.<br />

263 F. LAURENT, Principes, IX, nr. 289; K. VANWINCKELEN, “Art. 776 B.W.”, l.c., p. 6-7, nr. 9.<br />

264 Kh. Gent 6 februari 1915, Jur. Comm. Fl. 1915, 86, noot; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 62.<br />

265 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86.<br />

266 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 624; F. LAURENT, Principes, IX, nr. 301; K. VANWINCKELEN,<br />

“Art. 776 B.W.”, l.c., p. 8, nr. 14. RAUCENT stelt een dubbele voorwaarde, nl. (1) het stellen <strong>van</strong> een<br />

handeling die noodzakelijk de bedoeling tot aanvaarden insluit en (2) deze daad kan slechts worden<br />

verricht in hoedanigheid <strong>van</strong> erfgenaam (L. RAUCENT, Les successions, Brussel, Bruylant, 1988, nr.<br />

414. In dezelfde zin Brussel 15 maart 1996, Rev. trim. dr. Fam. 1998, 139, noot F. TAINMONT).<br />

102


nalatenschap uitmaken. De rechtspraak stelt zich, gezien artikel 778 BW en de zwaarwichtige<br />

gevolgen die aan de aanvaarding zijn gekoppeld, restrictief op om de stilzwijgende<br />

aanvaarding te erkennen.<br />

b. Handelingen die geen stilzwijgende aanvaarding vormen<br />

Daden <strong>van</strong> bewaring en <strong>van</strong> voorlopig beheer vormen geen stilzwijgende aanvaarding,<br />

aangezien men die handelingen niet enkel als eigenaar kan stellen (art. 779 BW). Aldus is het<br />

organiseren en betalen <strong>van</strong> iemands begrafenis of begraafplaats geen uiting <strong>van</strong> de wil om de<br />

nalatenschap te aanvaarden. Men kan deze handeling stellen als zaakwaarnemer of in het<br />

kader <strong>van</strong> een natuurlijke verbintenis. 267 Volgens de heersende leer is ook het ondertekenen<br />

of indienen <strong>van</strong> de aangifte <strong>van</strong> een nalatenschap geen uiting <strong>van</strong> de bedoeling om te<br />

aanvaarden. 268<br />

Ook het feit dat de decujus goederen heeft achtergelaten bij de erfgerechtigde maakt op zich<br />

geen aanvaarding door deze laatste uit, in de mate dat er <strong>van</strong>wege de erfgerechtigde een<br />

zuiver passieve houding uitgaat. 269<br />

c. Handelingen die wel stilzwijgende aanvaarding vormen<br />

1° Daden <strong>van</strong> beschikking over de nalatenschapsgoederen 270<br />

Dat is bv. het geval voor de betaling <strong>van</strong> schulden uit de nalatenschap met activa <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap. 271 Ook de schenking <strong>van</strong> nalatenschapsgoederen maakt een stilzwijgende<br />

aanvaarding uit. Hetzelfde geldt voor de verkoop <strong>van</strong> nalatenschapsgoederen tenzij ze<br />

betrekking heeft op bederfbare goederen of waar<strong>van</strong> de bewaring grote kosten vergt. Dan kan<br />

men zich door de rechtbank laten machtigen, in welk geval er geen sprake is <strong>van</strong> een<br />

stilzwijgende aanvaarding (art. 796 BW). Het is verdedigd dat een daad <strong>van</strong> vervreemding<br />

kan kaderen in het normale beheer <strong>van</strong> een bedrijf, waardoor dergelijke handelingen geen<br />

daden <strong>van</strong> beschikking uitmaken. Te denken valt bv. aan de verkoop <strong>van</strong> een oogst, melk,<br />

boter, enz. in het kader <strong>van</strong> een landbouwbedrijf. 272 Indien men echter buiten het kader <strong>van</strong><br />

art. 796 BW treedt, maakt dergelijke handeling een zuivere aanvaarding uit. 273<br />

267 Luik 11 december 1995, J.L.M.B. 1996, 507; Luik 14 april 1959, Rev. prat. not. 1959, 407.<br />

268 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86.<br />

269 Antwerpen 28 februari 2000, A.J.T. 2000-01, 313.<br />

270 R.P.D.B., v° Successions, nr. 497-498.<br />

271 Brussel 7 april 1881, Pas. 1883, II, 301; Rb. Brussel 9 mei 1894, Pas. 1894, <strong>III</strong>, 297; Rb. Namen<br />

14 maart 1973, Rev. not. b. 1973, 284-287; Kh. Luik 20 december 1960, J.L. 1960-61, 173.<br />

272 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité de droit civil, livre 21, 1907, 11, nr.1647; H. DE PAGE,<br />

Traité, IX, nr. 635.<br />

273 Brussel 22 december 1976, Rec. gén. enr. not. 1977, 401, noot A.C., Rev. prat. soc. 1978, 58, noot<br />

103


2° Daden <strong>van</strong> gewoon beheer<br />

Zo impliceert de verhuring of de opzegging <strong>van</strong> een huur 274 noodzakelijkerwijze dat men de<br />

hoedanigheid als erfgenaam heeft aangenomen. Hetzelfde geldt voor de inning <strong>van</strong> een<br />

schuldvordering uit de nalatenschap. 275<br />

3° Instellen <strong>van</strong> een eis tot verdeling 276<br />

M. PIRET.<br />

274 Rb. Nijvel 30 april 1957, Jur. Niv. 1958, 27.<br />

275 Brussel 22 juli 1911, Pand. pér. 1912, 150; Rb. Gent 13 februari 1907, Rev. prat. not. b. 1908,<br />

461.<br />

276 Zelfs indien dit onder voorbehoud <strong>van</strong> alle rechten gebeurt.<br />

104


AFDELING E. Verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.)<br />

1. Beginsel<br />

a. Begrip<br />

De verwerping is een eenzijdige rechtshandeling, waardoor de erfgerechtigde vreemd wordt<br />

aan de nalatenschap en geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest. 277<br />

b. Vorm<br />

De verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap kan uitsluitend geschieden door het afleggen <strong>van</strong> een<br />

persoonlijke verklaring op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg <strong>van</strong> de plaats waar de<br />

erfenis is opengevallen. (art. 1185 Ger.W.) De verwerping wordt niet vermoed. Diegene die<br />

de nalatenschap verwerpt kan deze verklaring persoonlijk afleggen of hiertoe een authentieke<br />

of onderhandse volmacht geven.<br />

2. Bedrieglijke verwerping<br />

a. Definitie<br />

Een bedrieglijke verwerping is een eenzijdige rechtshandeling waarbij met bedrieglijk<br />

benadeling <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers verzaakt wordt aan een solvabele nalatenschap.<br />

Hierdoor bestendigt de schuldenaar bewust zijn insolvabiliteit. 278<br />

b. Remedie tegen bedrieglijke verwerping<br />

1° Artikel 788 BW<br />

Artikel 788 BW bepaalt dat “De schuldeisers <strong>van</strong> hem die met benadeling <strong>van</strong> hun rechten<br />

een nalatenschap verwerpt (zich) kunnen (…) door de rechter doen machtigen om de<br />

nalatenschap uit hoofde <strong>van</strong> hun schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden” 279 . De verwerping<br />

is een rechtshandeling <strong>van</strong> de erfgenaam-schuldenaar en valt dus binnen het bereik <strong>van</strong> deze<br />

actio Pauliana. Hoewel de verwerping geen rechtshandeling is tussen de verwerper en zijn<br />

mede-erfgenamen, moet de actio wel gericht worden tegen degene die uit de verwerping<br />

voordeel halen, dus vnl. de mede-erfgenamen (art. 788 BW).<br />

277 C. CASTELEIN, De notaris en de erfoptie, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 243.<br />

278 Rb. Antwerpen 18 juni 1991, T.Not. 1991, 336.<br />

279 Voor een recente toepassing, zie Hof Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374; de aanvaarding werd<br />

toegekend, ook al hadden de andere erfgenamen intussen de nalatenschap reeds verdeeld en was de<br />

schuldeiser niet tussengekomen in die verdeling.<br />

105


2° Titularis <strong>van</strong> het recht<br />

Enkel de persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de verwerpende erfgenaam kunnen deze bevoegdheid<br />

uitoefenen (door een eis in rechte in te stellen). De hereditaire schuldeisers en legatarissen<br />

kunnen zich hier niet op beroepen. 280 De bestaansreden <strong>van</strong> de verwerping ligt precies in de<br />

bescherming <strong>van</strong> de erfgenaam tegen de ultra vires gehoudenheid <strong>van</strong> erfschulden. 281 De<br />

hereditaire schuldeisers en legatarissen kunnen zich niet verzetten tegen een verwerping door<br />

een erfgerechtigde. 282<br />

3° Vereisten voor het recht<br />

Vereist is:<br />

- dat de schuldvordering reeds bestond op het moment <strong>van</strong> verwerping 283 ;<br />

- bedrieglijke 284 benadeling in hoofde <strong>van</strong> de schuldenaar;<br />

- dat de verwerping de schuldeiser benadeelt.<br />

4° Gevolgen ten aanzien <strong>van</strong> de verwerper en de andere erfgenamen:<br />

De gevolgen zijn vergelijkbaar met die <strong>van</strong> de aanvechting <strong>van</strong> de verwerping door middel<br />

<strong>van</strong> een pauliana. De niet-tegenwerpelijkheid heeft relatieve werking. Art. 788 bepaalt<br />

immers ook:<br />

“In dit geval is de verwerping alleen ten voordele <strong>van</strong> de schuldeisers en slechts tot het<br />

bedrag <strong>van</strong> hun schuldvorderingen vernietigd; zij is het niet ten voordele <strong>van</strong> de erfgenaam<br />

die de nalatenschap verworpen heeft”.<br />

De verwerping is dus “ten voordele <strong>van</strong> die schuldeisers alleen vernietigd”, d.w.z. niettegenwerpelijk<br />

en dit slechts tot beloop <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de agerende<br />

schuldeiser; de agerende schuldeiser moet niet delen met schuldeisers die niet aanvechten. De<br />

280 Rb. Antwerpen 6 november 1959, RW 1960-61, 895.<br />

281 C. CASTELEIN, De notaris en de erfoptie, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks<br />

Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 246.<br />

282 Cass. 22 juni 2000, RW 2000-2001, 1085 = AJT 2001-02, 38 met noot N. LABEEUW (het betrof<br />

door de overledene verschuldigde achterstallige huurgelden, waarbij de huurder opkwam tegen de<br />

verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap door de erfgenamen <strong>van</strong> de overleden huurder).<br />

283 Rb. Antwerpen 18 juni 1991, T.Not. 1991, 336.<br />

284 De rechtsleer en rechtspraak nemen aan dat bedrog vereist is, hoewel art. 788 BW dit niet<br />

uitdrukkelijk vermeldt. Zie: Cass.fr. 28 december 1938, Ann.not. 1940, 200; Rb. Antwerpen, 18 juni<br />

1991, T. Not. 1991, 336 en X, “Successions” in RPDB, T. XII, 1951, 194, nr. 632; M. PLANIOL en<br />

G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, Parijs, LGDJ, 1956, 402-403, nr. 262 ; H. DE<br />

PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, T. IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 578,<br />

nr. 775 ; J. DU MONGH en C. DECLERCK, « Artikel 788 BW » in Comm.Erf., Antwerpen, Kluwer,<br />

2004, losbl. I.C.; A.-C. VAN GYSEL, Précis du droit de successions et des libéralités, Brussel,<br />

Bruylant, 2008, 382; M. MASSCHELEIN, Gevolgen <strong>van</strong> de bedrieglijke verwerping in het kader <strong>van</strong><br />

een collectieve schuldenregeling TBBR 2012, afl. 6, 240.<br />

106


agerende schuldeiser wordt daardoor, anders dan de letter <strong>van</strong> de wet stelt, geen erfgenaam.<br />

Hij zou wel in die zin tot beloop <strong>van</strong> zijn schuldvorderingen deelgenoot <strong>van</strong> de nalatenschap<br />

worden, dat hij de vereffening-verdeling in eigen naam kan vorderen 285 . Aangezien dat<br />

deelgenootschap en die vereffening-verdeling enkel geldt ten aanzien <strong>van</strong> de agenrede<br />

schuldeiser en enkel tot beloop <strong>van</strong> diens schuldvordering, gaat het om een zgn. fictieve<br />

vereffening-verdeling 286 .<br />

De mede-erfgenamen worden niet beschermd tegen die schuldeiser, ook niet bij afwezigheid<br />

<strong>van</strong> medeplichtigheid, aangezien zij het aandeel <strong>van</strong> de verwerper om niet verwerven.<br />

Wel blijft de verwerping gelden in de interne verhouding tussen de mede-erfgenamen. Dat<br />

heeft tot gevolg dat de mede-erfgenamen die het verhaal <strong>van</strong> de agerende schuldeiser mede<br />

ondergaan, een regresrecht hebben jegens de verwerpende erfgenaam, verzekerd door een<br />

subrogatoire vordering tot beloop <strong>van</strong> de door hen betaalde schuldvordering <strong>van</strong> de agerende<br />

schuldeiser 287 .<br />

285 Rb. Gent 4 november 2008, TGR/TWVR 2009, 99.<br />

286 Zo Rb. Gent 21 juni 2011, TBBR 2012, 238 = T.Not. 2011, 417; zo ook M.A. MASSCHELEIN,<br />

“Gevolgen <strong>van</strong> de bedrieglijke verwerping in het kader <strong>van</strong> een collectieve schuldenregeling”, TBBR<br />

2012 (239) 241 nr. 4.<br />

287 Volgens sommigen is dit regresrecht gegrond op art. 1382 BW; dit is betwijfelbaar aangezien<br />

zonder de bedrieglijke verwerping de mede-erfgenamen ook geen recht zouden gehad hebben op het<br />

aandeel <strong>van</strong> de verwerper en eveneens de kosten <strong>van</strong> vereffening-verdeling hadden opgelopen. Het<br />

gaat dan ook om een autonoom regresrecht <strong>van</strong> dezelfde aard als het regresrecht tussen medeschuldenaars<br />

die niet contractueel verbonden zijn.<br />

107


AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (‘beneficiaire<br />

aanvaarding’)<br />

1. Begrip<br />

a. Definitie<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving is een<br />

eenzijdige rechtshandeling waardoor de erfgenaam de eigendom <strong>van</strong> de nalatenschap verkrijgt<br />

met terugwerkende kracht en hij slechts gehouden is tot de betaling <strong>van</strong> de schulden en lasten<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap ten belope <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de goederen die hij verkrijgt (art. 802,<br />

tweede lid BW).<br />

b. Gevolgen voor de hereditaire schuldeisers<br />

De hereditaire schuldeisers kunnen m.a.w. hun schuldvordering enkel tenuitvoerleggen op de<br />

goederen uit de nalatenschap, maar het privé-vermogen <strong>van</strong> de erfgenamen blijft gevrijwaard<br />

tegenover deze hereditaire schuldeisers 288 . Aldus biedt deze keuze een bescherming aan de<br />

erfgerechtigde tegen een negatieve boedel, d.w.z. een nalatenschap die meer passiva dan<br />

activa omvat.<br />

Ondanks de onmiskenbare complexiteit die aan de procedure is verbonden, komt deze<br />

optie steeds meer voor in de praktijk.<br />

c. Vrijwillige en gedwongen beneficiaire aanvaarding<br />

Men maakt een onderscheid tussen de vrijwillige en de gedwongen beneficiaire aanvaarding.<br />

In principe is een erfgerechtigde, zoals gezegd, vrij om zijn erfkeuze te maken. In een aantal<br />

gevallen is de beneficiaire aanvaarding evenwel wettelijk opgelegd in de mate dat men niet tot<br />

verwerping overgaat (zie supra: onbekwamen, erfgenamen <strong>van</strong> een erfgerechtigde die het niet<br />

eens zijn over aanvaarding of verwerping).<br />

2. Pleegvormen<br />

a. Algemeen<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving vergt dat<br />

bijzondere formaliteiten worden nageleefd. Deze formaliteiten hebben tot doel om een grote<br />

samenloop m.b.t. de nalatenschap te organiseren. Het gaat om het afleggen <strong>van</strong> een verklaring<br />

ter griffie en het opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving.<br />

288 Hereditaire schulden zijn zowel de schulden die de decujus tijdens zijn leven is aangegaan als de<br />

schulden die ontstaan door legaten die ten laste vallen <strong>van</strong> de nalatenschap (bv. legaat <strong>van</strong> een<br />

geldsom).<br />

108


. Verklaring ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg<br />

1° Beginsel<br />

De erfgenaam moet een verklaring afleggen ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg. De<br />

erfgenaam kan de verklaring in personam of via een lasthebber afleggen. In dat laatste geval<br />

dient de lasthebber over een schriftelijke – authentieke of onderhandse – volmacht te<br />

beschikken. Het afleggen <strong>van</strong> een verklaring in het kader <strong>van</strong> een mandaat ad litem, bv. door<br />

een advocaat, is niet mogelijk. 289<br />

De verklaring <strong>van</strong> beneficiaire aanvaarding moet worden ingeschreven in hetzelfde register<br />

als het register waarin de akten <strong>van</strong> verwerping <strong>van</strong> nalatenschap worden ingeschreven.<br />

Territoriaal bevoegd is de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg <strong>van</strong> de plaats waar de nalatenschap is<br />

opengevallen. Deze verklaring met keuze <strong>van</strong> woonplaats door de erfgenaam moet binnen<br />

vijftien dagen op kosten <strong>van</strong> de beneficiair aanvaardende erfgenaam worden bekendgemaakt<br />

in het Belgisch Staatsblad. 290 (art. 793 BW)<br />

2° Definitieve rechtshandeling<br />

Het Hof <strong>van</strong> Cassatie <strong>van</strong> 1 december 2011 291 oordeelde dat “uit het geheel <strong>van</strong> deze<br />

bepalingen (art. 794, 795, 800 en 802 BW) volgt dat de erfgenaam die een nalatenschap<br />

onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving aanvaardt en deze boedelbeschrijving slechts laat<br />

opmaken na de wettelijke termijn, maar kan worden veroordeeld als zuiver aanvaardende<br />

erfgenaam wanneer hij reeds een daad <strong>van</strong> erfgenaam heeft verricht of wanneer tegen hem<br />

een vonnis bestaat dat in kracht <strong>van</strong> gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam<br />

veroordeelt.” In casu hadden de erfgenamen een verklaring <strong>van</strong> aanvaarding <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving afgelegd op 18 januari en 5 april 2002.<br />

De boedelbeschrijving werd door de notaris opgemaakt op 7 januari 2003. In een arrest <strong>van</strong><br />

het Hof <strong>van</strong> Beroep te Gent 292 werden de erfgenamen als zuiver aanvaardende erfgenamen<br />

beschouwd en hoofdelijk tot betaling <strong>van</strong> een schuld op hun eigen vermogen veroordeeld. Het<br />

Hof <strong>van</strong> Beroep te Gent was verkeerdelijk <strong>van</strong> oordeel dat een verklaring <strong>van</strong> aanvaarding<br />

onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving geen definitieve rechtshandeling uitmaakte. De<br />

erfgenamen zouden nog moeten beraden binnen de door de wet gestelde termijn. De<br />

appelrechters hebben niet vastgesteld dat er een vonnis tegen hen bestond dat in kracht <strong>van</strong><br />

289 Arbeidsrb. Namen 21 mei 1981, R.W. 1982-83, 1582.<br />

290 Die publicatie is niet essentieel voor de boedelbeschrijving. Indien het vonnis dat de<br />

erfgerechtigde tot zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeelt, in kracht <strong>van</strong> gewijsde treedt vooraleer<br />

de verklaring in het Belgisch Staatsblad is verschenen, maar alle formaliteiten zijn wel voldaan, dan<br />

zal de beneficiaire aanvaarding gelden.<br />

291 Cass. 1 december 2011, T. Not. 2012, 322-326 met noot C. DE WULF.<br />

292 Gent (11 de kamer) 3 juni 2010 (publicatie niet bekend)<br />

109


gewijsde is getreden en hen als zuiver erfgenaam heeft veroordeeld. 293 Het Hof <strong>van</strong> Cassatie<br />

heeft het arrest <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Beroep te Gent terecht vernietigd.<br />

c. Nauwkeurige en regelmatige boedelbeschrijving<br />

1° Vereisten gesteld aan de boedelbeschrijving<br />

Er moet een nauwkeurige en regelmatige inventaris worden opgemaakt <strong>van</strong> de opengevallen<br />

nalatenschap. De nauwkeurigheid <strong>van</strong> de boedelbeschrijving zet een rem op de mogelijkheid<br />

om de boedelbeschrijving nog gedurende een termijn <strong>van</strong> dertig jaar te kunnen vorderen. Met<br />

“regelmatigheid” <strong>van</strong> de boedelbeschrijving wordt verwezen naar het naleven <strong>van</strong> de<br />

pleegvormen <strong>van</strong> het Gerechtelijk Wetboek (zie supra). Dat onderstelt onder meer dat de<br />

boedelbeschrijving noodzakelijkerwijze authentiek moet zijn verleden. Het kan niet<br />

toegelaten worden dat een partij het recht zou krijgen om via onderhandse akte een<br />

nalatenschap beneficiair te aanvaarden, en dit met het oog op de publiciteit voor derden. 294<br />

2° Termijn<br />

Wat de termijn betreft waarbinnen de boedelbeschrijving moet worden opgesteld, bestaat er<br />

contradictie tussen art. 794 BW, dat vereist dat de boedelbeschrijving wordt opgesteld binnen<br />

de termijnen <strong>van</strong> art. 795 BW, en art. 800 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ook na deze<br />

termijnen de erfgenaam het recht behoudt om de boedelbeschrijving nog te doen opmaken en<br />

te aanvaarden onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, voor zover hij de nalatenschap nog<br />

niet uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaard heeft. De voorrang wordt in de rechtspraak en<br />

rechtsleer gegeven aan art. 800 BW, zodat de boedelbeschrijving in beginsel kan worden<br />

opgesteld gedurende een termijn <strong>van</strong> dertig jaar na het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Vereist is uiteraard wel dat er voordien nog geen vervolgingen zijn geweest die de<br />

erfgerechtigde tot een definitieve keuze hebben gedwongen en dat de erfgenaam nog geen<br />

daad <strong>van</strong> erfgenaam heeft verricht. 295 Het geheel wordt genuanceerd door het vereiste <strong>van</strong> de<br />

nauwkeurigheid <strong>van</strong> de boedelbeschrijving (zie supra). Wanneer reeds daden <strong>van</strong> beschikking<br />

zijn gesteld m.b.t. goederen uit de nalatenschap of de goederen uit de nalatenschap zijn<br />

vermengd, dan kan de erfgerechtigde niet meer beneficiair aanvaarden.<br />

3° Sanctie<br />

a) Sanctie voor onnauwkeurigheid <strong>van</strong> inventaris<br />

293 C. DE WULF, Over de beneficiaire aanvaarding, T. Not. 2012, 324.<br />

294 Vred. Landen 10 oktober 2007, T. Vred. 2009, 86.<br />

295 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 79.<br />

110


De erfgenaam die wetens en willens geen getrouwe en nauwkeurige inventaris maakt, wordt<br />

<strong>van</strong> het voorrecht vervallen verklaard wegens zijn kwade trouw. De erfgenaam wordt geacht<br />

zuiver te hebben aanvaard. 296<br />

b) Sanctie voor niet (tijdig) opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving<br />

Het afleggen <strong>van</strong> een verklaring houdt op zich reeds de uitoefening <strong>van</strong> een keuzerecht in. De<br />

erfgenaam kan daarop naderhand niet meer terugkomen, door bv. de nalatenschap te<br />

verwerpen (cf. onherroepelijkheid <strong>van</strong> het optierecht). Bovendien is na het afleggen <strong>van</strong> een<br />

verklaring geen beroep op art. 798 BW meer mogelijk. Indien men evenwel de<br />

boedelbeschrijving niet tijdig heeft opgesteld, is er geen geldig voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving en zal de erfgenaam dus als zuiver aanvaardende erfgenaam gelden.<br />

Voor handelingsonbekwame erfgenamen bepaalt art. 793, derde lid BW thans dat de<br />

vrederechter moet toezien op de naleving <strong>van</strong> de voorgeschreven formaliteiten, zodat dit<br />

zelden zal voorkomen. Is dat toch het geval, dan is de overheersende opvatting dat die<br />

beneficiaire aanvaarding nietig is, en dat de onbekwamen – nadat hij bekwaam is geworden –<br />

dus nog het optierecht heeft. 297<br />

De kosten <strong>van</strong> de boedelbeschrijving vallen, in tegenstelling tot de kosten voor het afleggen<br />

<strong>van</strong> de verklaring en de publicatie er<strong>van</strong>, ten laste <strong>van</strong> de boedel (zie supra).<br />

d. Volgorde <strong>van</strong> formaliteiten<br />

De volgorde waarin deze formaliteiten moeten worden vervuld, is door de wetgever<br />

niet bepaald. 298 De boedelbeschrijving kan zowel de verklaring voorafgaan als op de<br />

verklaring volgen (art. 794 BW). Om met kennis <strong>van</strong> zaken de keuze te kunnen maken,<br />

verdient het evenwel aanbeveling om eerst het proces-verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving op te<br />

stellen en pas nadien de verklaring <strong>van</strong> beneficiaire aanvaarding af te leggen. 299 Bovendien<br />

vermijdt men op die manier dat er een wedloop tegen de tijd begint om de inventaris af te<br />

ronden wanneer de erfgerechtigde wordt gedagvaard om tot zuiver aanvaardende erfgenaam<br />

te worden veroordeeld: indien de inventaris niet is afgerond vooraleer het vonnis in kracht <strong>van</strong><br />

gewijsde is getreden, wordt de erfgenaam als zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeeld. 300<br />

296 Antwerpen 18 december 2000, Not. Fisc. M. 2002, 247, noot F. DEBUCQUOY.<br />

297 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 79.<br />

298 Vgl. Vred. Ukkel 16 januari 2009, Rev. not. b. 2010, 292.<br />

299 J. DU MONGH, “Art. 793 B.W.”, l.c., p. 9, nr. 17.<br />

300 Gent 5 september 2007, NjW 2008, 225, noot G. VERSCHELDEN.<br />

111


3. Gevolgen <strong>van</strong> de aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, doet drie<br />

gevolgen ontstaan.<br />

a. Overgang <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> de erfgoederen – saisine<br />

De nalatenschap wordt aanvaard, waardoor de beneficiaire erfgenaam eigenaar wordt <strong>van</strong> de<br />

erfgoederen. Hij heeft ook, net als de zuiver aanvaardende erfgenamen, <strong>van</strong> rechtswege het<br />

“bezitsrecht” (saisine) over de nalatenschap (‘le mort saisit le vif’) 301 . Aldus staat het<br />

Belgische recht <strong>van</strong> erfovergang haaks op het Anglo-Amerikaanse systeem. Het zal blijken<br />

dat de eigendomsbevoegdheden <strong>van</strong> de beneficiaire erfgenaam naar Belgisch recht tijdens de<br />

samenloop worden beperkt (infra).<br />

b. Uitsluiting <strong>van</strong> vermenging op zakenrechtelijk en verbintenisrechtelijk vlak<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving verhindert, zowel op zakenrechtelijk als op<br />

verbintenisrechtelijk vlak, dat er vermenging optreedt.<br />

1° Zakenrechtelijk vlak<br />

Op zakenrechtelijk vlak is vermenging tussen het persoonlijk vermogen <strong>van</strong> de erfgenaam en<br />

(zijn aandeel in) het hereditaire vermogen uitgesloten. M.a.w. het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving brengt een afscheiding <strong>van</strong> boedels met zich mee. De beneficiaire<br />

erfgenaam komt aan het hoofd <strong>van</strong> twee onderscheiden vermogens: het hereditaire vermogen<br />

en zijn persoonlijke vermogen. Aldus komt er een vermogenssplitsing tot stand, wat een<br />

uitzondering vormt op artt. 7-8 Hyp. W., aangezien die opsplitsing doorwerkt naar de<br />

verschillende categorieën <strong>van</strong> schuldeisers. De splitsing verhindert niet dat de privéschuldeisers<br />

achtergesteld hun schuldvordering verhalen op het nalatenschapsvermogen , (art.<br />

802 BW) maar eigenlijk kunnen ze zich enkel verhalen op het netto-aandeel dat hun<br />

schuldenaar verkrijgt.<br />

2° Verbintenisrechtelijk vlak<br />

Ook op verbintenisrechtelijk vlak is vermenging uitgesloten. Gemeenrechtelijk dooft een<br />

schuldvordering uit indien de hoedanigheden <strong>van</strong> schuldeiser en schuldenaar in dezelfde<br />

persoon worden verenigd (art. 1300-1301 BW). Daarop wordt uitzondering gemaakt indien<br />

die vereniging <strong>van</strong> hoedanigheden kadert in een beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> nalatenschap.<br />

301 Over de aard <strong>van</strong> de “saisine” las bezitsrecht bestaan meerdere opvattingen theorieën. Wij volgen<br />

de stelling <strong>van</strong> De Page dat het geen eigendomsrecht noch bezit, maar een beperkt zakelijk recht dat de<br />

bevoegdheid tot voorlopig beheer inhoudt. Dit verklaar dat de bijzondere legataris weliswaar eigenaar<br />

is <strong>van</strong>af het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap, en kan bepaalde bevoegdheden die uit dat<br />

eigendomsrecht volgen reeds uitoefenen, maar nog geen bestuurs- of bezitsrecht heeft.<br />

112


Indien de erfgenaam schuldvorderingen had tegenover de decujus, behoudt hij deze<br />

schuldvordering (art. 802 BW). Was hij omgekeerd schuldenaar <strong>van</strong> de decujus, dan blijft hij<br />

tot betaling gehouden jegens het hereditaire deel <strong>van</strong> zijn vermogen (art. 804 BW).<br />

c. Ontstaan <strong>van</strong> vereffeningsbewind<br />

1° Concept<br />

Er ontstaat een situatie <strong>van</strong> samenloop tussen de schuldeisers <strong>van</strong> de decujus. 302 Van<br />

samenloop is er sprake wanneer er meerdere schuldeisers gelijktijdig aanspraken doen gelden<br />

op het vermogen <strong>van</strong> hun debiteur. Op de organisatie <strong>van</strong> deze samenloop wordt ingegaan bij<br />

de bespreking <strong>van</strong> het beheer en de vereffening <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap (infra 4 en<br />

5).<br />

2° Verhaalbaarheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen<br />

Door het feit <strong>van</strong> de bewindvoering ontstaan er drie niveaus <strong>van</strong> schulden:<br />

- men moet de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap onderscheiden <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen in de nalatenschap;<br />

- bovenop de nalatenschapsschulden kunnen er echter ook nog eens schulden ontstaan voor de<br />

vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap; dit zijn dan een soort boedelschulden bovenop<br />

boedelschulden, vergelijkbaar met de boedelschulden bij faillissement of vereffening <strong>van</strong> een<br />

rechtspersoon. 303<br />

De vermogensafscheiding bepaalt de verhaalbaarheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen. Op dat vlak<br />

moet een onderscheid worden gemaakt tussen de hereditaire schuldeisers en de persoonlijke<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam. De verhaalbaarheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen <strong>van</strong> de<br />

boedelschuldeisers wordt hierna bij het vereffeningsbewind (zie infra 5) verder uitgewerkt.<br />

a) Hereditaire schuldeisers<br />

i) Verhaalsrecht beperkt tot de nalatenschapsgoederen<br />

De hereditaire schuldeisers (schuldeisers <strong>van</strong> de decujus, legatarissen <strong>van</strong> soortzaken,<br />

achtergesteld loon, enz.) kunnen hun schuldvordering enkel tenuitvoerleggen op de<br />

302 Dat was niet het geval vóór de invoering <strong>van</strong> het Gerechtelijk Wetboek.<br />

303 Dit lijkt merkwaardig, maar is in feite zeer gelijkaardig aan de situatie bij faillissement of bij<br />

vereffening <strong>van</strong> een rechtspersoon: in de drie gevallen gaan zijn er schulden <strong>van</strong> de vereffening,<br />

schulden die daarmee vereffend worden, en rechten op het saldo na die vereffening. Het is enkel wat<br />

verwarrend omdat bij een nalatenschap de schulden <strong>van</strong> de nalatenschap schulden <strong>van</strong> de boedel zijn<br />

in verhouding tot de erfgenamen en hun schuldeisers, maar schulden in de boedel zijn in verhouding<br />

tot de schulden <strong>van</strong> de vereffening <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

113


(opbrengst <strong>van</strong> de) goederen uit de nalatenschap. Door de aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving is de erfgenaam immers enkel intra vires maar ook slechts cum viribus,<br />

d.i. ten belope <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de goederen die hij uit de nalatenschap verkrijgt (art. 802<br />

BW), gehouden tot de schulden <strong>van</strong> de decujus 304 . De effectieve verkoopprijs is maatgevend,<br />

niet de waarde die uit de boedelbeschrijving blijkt. In werkelijkheid bedoelt de wetgever dat<br />

hij uitsluitend met de goederen uit de nalatenschap is gehouden tot de hereditaire schulden.<br />

Enkel het saldo <strong>van</strong> de activa uit de nalatenschap komt toe aan de beneficiaire erfgenaam.<br />

ii) Verhaalsrecht beschermd d.m.v. “voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding”<br />

(1) Beginsel<br />

Het verhaalsrecht <strong>van</strong> de hereditaire schuldeisers is niet enkel beperkt tot de nalatenschap,<br />

maar is ook bijzonder beschermd t.a.v. de nalatenschapsgoederen. Door de beneficiaire<br />

aanvaarding wordt de schuldvordering <strong>van</strong> de hereditaire schuldeisers immers <strong>van</strong> rechtswege<br />

uitgerust met een zogenaamd “algemeen voorrecht”, nl. het “voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding”,<br />

zodat ze zullen voorgaan m.b.t. deze goederen op de persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

beneficiaire erfgenamen (infra). Zulks volgt uit art. 802, tweede lid BW, dat bepaalt dat, in<br />

geval <strong>van</strong> beneficiaire aanvaarding, “de schuldeisers en de legatarissen uit die<br />

[nalatenschaps]goederen bij voorkeur betaald worden boven de persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong><br />

de erfgenaam”. Het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving doet dus voorrang ontstaan voor de<br />

hereditaire schuldvorderingen, waarvoor men verwarrend de uitdrukking “algemeen<br />

voorrecht” gebruikt: in de onderlinge verhouding tussen de hereditaire schuldeisers speelt het<br />

gelijkheidsbeginsel, met uitzondering <strong>van</strong> de wettige redenen <strong>van</strong> voorrang.<br />

(2) Formaliteiten m.b.t. voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

Na de beneficiaire aanvaarding door alle erfopvolgers is derhalve geen eis in boedelscheiding<br />

meer vereist. Wel wordt aangenomen dat met betrekking tot onroerende goederen een<br />

inschrijving vereist blijft, ook na een beneficiaire aanvaarding. 305 Zulks blijkt ook uit de<br />

parlementaire voorbereiding <strong>van</strong> de Hypotheekwet (1851). 306<br />

(3) Subrogatie ingeval <strong>van</strong> betaling door de erfgenaam onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving<br />

Betaalt de erfgenaam onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving toch (een gedeelte <strong>van</strong> de)<br />

hereditaire schulden met persoonlijke gelden, dan wordt hij <strong>van</strong> rechtswege gesubrogeerd in<br />

304 H. De Page, Traité, IX, p. 635, nr. 857; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 57; zie bv. Hof Bergen 3<br />

januari 1996, JT 1996, 510 = RRD 1996, 254.<br />

305 Luik 18 juni 1884, Pas. 1884, II, 339; Luik 8 december 1860, Cl. et B., IX, 1039; Rép. not., l.c., p.<br />

468, nr. 1138; Pand. b., v° Séparation des patrimoines, nr. 15.<br />

306 F. PARENT, o.c., p. 128.<br />

114


de rechten <strong>van</strong> de accipiens ten opzichte <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 1251, 4° BW). Bij de<br />

uitoefening <strong>van</strong> die subrogatoire verhaalsrechten is zijn schuldvordering dan uitgerust met het<br />

algemeen voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding. 307 Hij zal zich dus dienen te richten tot de<br />

beneficiaire nalatenschap. Blijkt deze deficitair, dan kan de erfgenaam zich niet op basis <strong>van</strong><br />

onverschuldigde betaling richten tot de accipiens.<br />

b) Persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam<br />

i) In verhouding tot het privé-vermogen <strong>van</strong> de erfgenaam<br />

De privé-schuldeisers <strong>van</strong> de beneficiaire erfgenamen behouden hun verhaalsrecht op het<br />

privé-vermogen <strong>van</strong> hun schuldenaar. Dit vermogen blijft buiten de samenloop, zodat de<br />

privé-schuldeisers daarop hun individuele verhaalsrechten kunnen blijven laten gelden.<br />

ii) In verhouding tot het hereditaire vermogen<br />

De persoonlijke schuldeisers hebben ook een verhaalsrecht op het hereditaire vermogen.<br />

T.a.v. die goederen worden zij geprimeerd door de hereditaire schuldeisers. Bijgevolg kunnen<br />

ze op het hereditaire vermogen slechts aanspraak maken voor het saldo dat overblijft na<br />

vereffening. De keerzijde <strong>van</strong> de beperking <strong>van</strong> de hereditaire schulden tot de nalatenschap is<br />

dus de achterstelling in rang m.b.t. de activa uit de nalatenschap.<br />

iii) Ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> successierechten<br />

De Ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de successierechten kan de successierechten echter niet alleen op de<br />

hereditaire goederen, maar ook op het persoonlijke vermogen <strong>van</strong> de erfgenaam verhalen. De<br />

successierechten vormen immers een persoonlijke schuld <strong>van</strong> de erfgenaam en geen schuld<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Vanuit het perspectief <strong>van</strong> de nalatenschap als boedel zijn de successierechten wel<br />

achtergestelde schulden (ze gaan voor op de uitkering aan de erfgenamen en legatarissen en<br />

dus ook op de schuldeisers <strong>van</strong> deze laatste), achtergesteld ook bij de achtergestelde<br />

onderhoudsuitkeringen. Maar voor zover er een netto-actief is (anders zijn er geen<br />

successierechten) zijn ze op de activa bevoorrecht (door middel <strong>van</strong> een roerend voorrecht en<br />

een occulte hypotheek), en wel voor de successierechten verschuldigd door het geheel der<br />

erfgenamen (zie hieronder). En ze gaan op die goederen voor op de andere schulden <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen en legatarissen, behalve dan de begrafeniskosten en andere boedelschulden<br />

waartoe zij zich persoonlijk zouden verbonden hebben. Ze gaan op die goederen dus ook voor<br />

op alle andere zekerheden die de erfgenaam of legataris erop zou gevestigd hebben (zelfs<br />

krachtens een titel die dateert <strong>van</strong> voor hun verkrijging door de erfgenaam), want ze komen<br />

slechts met dat voorrecht bezwaard in het vermogen <strong>van</strong> die erfgenaam of legataris terecht.<br />

307 Het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding komt immers ook ten goede <strong>van</strong> de gesubrogeerde, bij<br />

toepassing <strong>van</strong> ‘accessorium sequitur principale’.<br />

115


De situatie bij de successierechten is om meerdere redenen ingewikkeld.<br />

Op de eerste plaats worden de successierechten niet enkel geheven op de eigenlijke<br />

nalatenschap, maar ook op goederen die fiscaal gezien fictief tot de nalatenschap worden<br />

gerekend op grond <strong>van</strong> art. 7 of 108 W.Succ. (art. 7 betreft de goederen waarover de erflater<br />

gedurende de laatste 3 jaren voor zijn overlijden kosteloos heeft beschikt; art. 108 betreft de<br />

regel dat goederen waar<strong>van</strong> is aangetoond dat ze in die periode <strong>van</strong> 3 jaar aanwezig zijn<br />

geweest, ook nog aanwezig worden geacht bij het overlijden, tot tegenbewijs) of art. 8 W.<br />

Succ., met name de uitkeringen <strong>van</strong> een levensverzekering (ingevolge art. 8 W.Succ.<br />

gelijkgesteld met een legaat).<br />

Ten tweede is er een verschil tussen 1° de bijdrageplicht voor successierechten (onderlinge<br />

verhouding, geregeld in art. 75 W.Succ.), 2° de aansprakelijkheid jegens de fiscus, die voor<br />

sommigen verder reikt dan hun bijdrage (art. 70 II W.Succ.) en de 3° onderworpenheid <strong>van</strong><br />

erfgoederen aan het verhaal <strong>van</strong> de fiscus:<br />

Ad 1°: in de onderlinge verhouding moet in beginsel iedere erfgenaam, legataris, begiftigde of<br />

begunstigde <strong>van</strong> een levensverzekering bijdragen in verhouding tot het ont<strong>van</strong>gene (art. 75<br />

W.Succ.) en heeft wie meer betaald heeft dus een regres op de andere.<br />

Ad 2°: jegens de fiscus is elk <strong>van</strong> hen aansprakelijk voor de successierechten op hetgeen hij<br />

netto ont<strong>van</strong>gen heeft (eigen schuld, berekend op het batig saldo (netto-actief) dat elk <strong>van</strong> hen<br />

verkrijgt, volgens het tarief geldend naargelang de graad <strong>van</strong> verwantschap <strong>van</strong> die<br />

erfgenaam) (art. 70 I W.Succ.), maar bovendien zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en<br />

begiftigden in de nalatenschap <strong>van</strong> een rijksinwoner volgens art. 70 II W.Succ. in verhouding<br />

tot hun erfdeel ook aansprakelijk voor het geheel <strong>van</strong> de successierechten verschuldigd door<br />

de anderen, d.i. de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel,<br />

inbegrepen de begunstigden <strong>van</strong> een levensverzekering. Successierechten zijn door de<br />

erfgenamen niet enkel verschuldigd zijn op wat aan de erfgenamen zef toekomt, maar ook op<br />

wat aan de legatarissen en begiftigden toekomt …<br />

Met name is het een valkuil voor de erfgenaam - waaraan men ook niet ontsnapt door<br />

beneficiaire aanvaarding 308 ! - dat de erfgenamen ook, zij het in verhouding tot hun erfdeel,<br />

persoonlijk gehouden zijn tot de successierechten op de goederen die fiscaal gezien fictief tot<br />

de nalatenschap worden gerekend op grond <strong>van</strong> art. 7, 8 of 108 W.Succ. Aldus kunnen de<br />

successierechten in sommige gevallen hoger liggen dan het netto-saldo uit de nalatenschap.<br />

308 De successierechten zijn immers schulden <strong>van</strong> de erfgenamen en niet <strong>van</strong> de nalatenschap. Het<br />

voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving beperkt enkel de laatste. Normaal is dit voor de successierechten<br />

geen probleem, omdat ze slechts op het netto-aandeel <strong>van</strong> de erfgenaam worden berekend. Maar dat<br />

lijdt precies een uitzondering bij de fictief meegerekende niet meer in de nalatenschap aanwezige<br />

goederen. De erfgenaam kan wel regres uitoefenen op de werkelijke begunstigde <strong>van</strong> die goederen<br />

(art. 7 W.Succ.).<br />

116


Ook als er geen netto saldo is, kunnen er dus successierechten verschuldigd zijn. (art. 7<br />

WSucc).<br />

Wat de bijzondere legaten betreft is er geen valkuil, omdat die legaten precies door de<br />

erfgenamen of algemene legatarissen worden afgegeven en zij dus bij de afgifte maatregelen<br />

kunnen nemen opdat de legataris de successierechten daarop zou betalen. Dat aspect <strong>van</strong> de<br />

aansprakelijkheid werd dan ook niet ongrondwettig bevonden door het GwH; dat besliste<br />

echter wel dat art. 70 W.Succ. ongrondwettig is in die gevallen waarin de aansprakelijke<br />

erfgenamen of algemene legatarissen niet de mogelijkheid hebben gehad zich er<strong>van</strong> te<br />

vergewissen dat de andere legatarissen of begiftigden de successierechten zullen betalen die<br />

zij verschuldigd zijn, in het bijzonder wanneer het gaat om een uitkering door de levens 309 .<br />

Ad 3°: bovendien heeft de fiscus voor het geheel <strong>van</strong> de uitstaande successierechten ook een<br />

algemeen roerend voorrecht en een wettelijke hypotheek op alle goederen <strong>van</strong> de erfgenamen<br />

die afkomstig zijn <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 84 tot 86 W.Succ. en 86 HypW), dus ook voor dat<br />

deel waarvoor de eigenaar <strong>van</strong> die goederen niet aansprakelijk is. Meer precies: op elk <strong>van</strong> de<br />

roerende goederen <strong>van</strong> de nalatenschap de fiscus een algemeen voorrecht heeft voor alle<br />

uitstaande successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar<br />

<strong>van</strong> het roerend goed (zie art. 84 I W.Succ.) en op elk <strong>van</strong> de onroerende goederen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap de fiscus een stille (“occulte”) hypotheek heeft voor alle uitstaande<br />

successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar <strong>van</strong> het<br />

onroerend goed 310 . Eenieder die goederen uit de nalatenschap verwerft is dus in zekere zin<br />

een zakelijke borg voor de successierechten <strong>van</strong> alle medeschuldenaars <strong>van</strong> die<br />

successierechten.<br />

4. Beheer <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap<br />

a. Bestemmingsgebonden vermogen<br />

De beneficiair aanvaarde nalatenschap, is een bestemmingsgebonden vermogen<br />

(‘doelvermogen’): haar waarde is immers bestemd tot voldoening <strong>van</strong> de hereditaire<br />

schuldeisers. Het vereffeningsbewind ontstaat op verzoek <strong>van</strong> de erfgenaam zelf<br />

(vermogensgerechtigde) om te vermijden dat hij ultra vires gehouden zou zijn tot de schulden<br />

<strong>van</strong> de nalatenschap. Er wordt een vereffeningsbewind ingesteld waarbij een bewindvoerder<br />

wordt aangesteld. Hij zal instaan voor het beheer <strong>van</strong> de nalatenschapsgoederen. Alle<br />

handelingen inzake de beneficiaire nalatenschap moeten tot verwezenlijking <strong>van</strong> dit doel<br />

bijdragen. Dit beperkt de bevoegdheden <strong>van</strong> de beheerder ten aanzien <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

309 GwH nr. 2011/162 <strong>van</strong> 20 oktober 2011, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2011/2011-<br />

162n.pdf = NjW 2011, 690 = RW 2012-2013, 103..<br />

310 Het GwH oordeelde in arrest 72/2007 <strong>van</strong> 26 april 2007 dat deze regel niet strijdig is met het<br />

grondwettelijk discriminatieverbod, zie http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2007/2007-<br />

072n.pdf.<br />

117


. Bewindvoerder<br />

1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam<br />

In beginsel dient de beneficiaire erfgenaam de goederen te beheren, aangezien hij er door de<br />

erfovergang ook (mede-)eigenaar <strong>van</strong> is geworden (art. 803, eerste lid BW). Hij kan hiervoor<br />

in principe geen aanspraak maken op enige vergoeding voor zijn beheer, aangezien hij de<br />

goederen beheert waar<strong>van</strong> hij eigenaar is. 311<br />

2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek <strong>van</strong> erfgenaam of derde<br />

belanghebbende<br />

De erfgenaam of derde-belanghebbenden kan bij de voorzitter <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste<br />

aanleg een eenzijdig verzoekschrift indienen om een andere beheerder aan te stellen (art.<br />

803bis BW). Indien er verschillende beneficiaire erfgenamen zijn, kunnen zij zich ontlasten<br />

door één <strong>van</strong> hen als beheerder aan te stellen, hetzij door een beheerder te laten aanstellen die<br />

in hun gezamenlijke naam optreedt.<br />

3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek <strong>van</strong> hereditaire schuldeiser<br />

Ook kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap verzoeken om een gerechtelijk benoemd<br />

beheerder aan te stellen wanneer hun belangen in het gedrang komen wegens nalatigheid <strong>van</strong><br />

de beneficiaire erfgenaam of wegens diens vermogenstoestand (art. 804 BW). De aanstelling<br />

<strong>van</strong> de gerechtelijk bewindvoerder wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad binnen de<br />

vijftien dagen na zijn benoeming.<br />

c. Bevoegdheden <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

1° Daden <strong>van</strong> bewaring en voorlopig beheer<br />

Hij kan daden <strong>van</strong> bewaring (hernieuwen hypothecaire in- of overschrijving) en voorlopig<br />

beheer stellen. Daden <strong>van</strong> voorlopig beheer zijn de handelingen die ertoe strekken om een<br />

plots voorbijgaand voordeel niet verloren te laten gaan voor de zaak of een plots opkomend<br />

nadeel niet toe te laten schade toe te brengen aan de zaak. De beneficiaire erfgenaam is, op<br />

straffe <strong>van</strong> het in gedrang brengen <strong>van</strong> zijn aansprakelijkheid, zelfs verplicht om die<br />

handelingen te stellen, ten einde te verhinderen dat de waarde <strong>van</strong> het hereditaire vermogen<br />

zou verminderen.<br />

2° Daden <strong>van</strong> (gewoon) beheer<br />

311 L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c., p. 337; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 880.<br />

118


Daden <strong>van</strong> (gewoon) beheer bestaan in het toestaan <strong>van</strong> persoonlijke rechten aan een derde of<br />

het stellen <strong>van</strong> materiële handelingen die de waarde <strong>van</strong> een goed niet aantasten.<br />

Typevoorbeeld is het verhuren <strong>van</strong> de betrokken goederen. Dergelijke handelingen kan de<br />

beheerder zonder enige beperking stellen. Ook het te nutte maken <strong>van</strong> de goederen kan soms<br />

verplicht zijn in het kader <strong>van</strong> de verplichting om de beneficiaire nalatenschap te beheren als<br />

goede huisvader.<br />

3° Daden <strong>van</strong> beschikking<br />

Daden <strong>van</strong> beschikking bestaan in het toestaan <strong>van</strong> het eigendomsrecht of een ander zakelijk<br />

recht op de goederen of in een materiële handeling die de waarde <strong>van</strong> het goed aantast. Deze<br />

daden <strong>van</strong> beschikking kunnen worden gesteld met het oog op de vereffening <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap tot voldoening <strong>van</strong> de schulden. Ze kunnen slechts met inachtneming <strong>van</strong><br />

bijzondere formaliteiten worden gesteld (art. 806 BW). Op deze formaliteiten wordt nader<br />

ingegaan (infra). Bovendien is voor het afsluiten <strong>van</strong> een dading, het aangaan <strong>van</strong> een<br />

compromis of de bezwaring met een zakelijk recht een rechterlijke machtiging vereist. De<br />

sanctie op de niet-naleving <strong>van</strong> deze formaliteiten is gelegen in de niet-tegenwerpelijkheid<br />

<strong>van</strong> de handeling aan de schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap, met eventueel een bijkomende<br />

schadeloosstelling. De efficiëntie <strong>van</strong> deze sanctie kan worden betwijfeld. Het zou adequater<br />

zijn een preventieve actie mogelijk te maken.<br />

d. Verplichtingen <strong>van</strong> de bewindvoerder<br />

1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam<br />

a) Goed en zorgzaam huisvader<br />

Hij dient het beheer te voeren als een goed en zorgzaam huisvader, en kan aansprakelijk<br />

worden gesteld voor waardeverminderingen of beschadigingen <strong>van</strong> het erfvermogen die aan<br />

zijn fout zijn toe te rekenen (art. 806, tweede lid BW).<br />

b) Borgstelling<br />

Tot waarborg <strong>van</strong> een goed beheer dient de beneficiair aanvaardende erfgenaam zelfs een<br />

borgstelling voor de waarde <strong>van</strong> de in de inventaris opgenomen roerende goederen en het<br />

niet-gehypothekeerde gedeelte <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de onroerende goederen (sanctie:<br />

onmiddellijke verkoop en consignatie <strong>van</strong> de prijs). De erfgenaam kan ook verkiezen om,<br />

voor hetzelfde bedrag, een zakelijke zekerheid te verlenen. Weigert hij die zekerheidsstelling,<br />

dan zal hij gedwongen worden om de roerende goederen en het niet-gehypothekeerde<br />

119


gedeelte <strong>van</strong> de onroerende goederen 312 te verkopen, en de prijs er<strong>van</strong> in bewaring te geven<br />

(art. 807, tweede lid BW).<br />

c) Rekening en verantwoording voor beheer<br />

In voorkomend geval zal de erfgenaam-bewindvoerder rekening en verantwoording<br />

verschuldigd zijn voor zijn beheer. Doet hij dat niet, en werd hij daarvoor in gebreke gesteld<br />

bij een rechterlijke beslissing, dan kan de vermogenssplitsing worden doorbroken, en kunnen<br />

de hereditaire schuldeisers hun schuldvordering uitvoeren op het persoonlijk vermogen <strong>van</strong><br />

deze erfgenaam.<br />

d) Vereffening volgens wettige redenen <strong>van</strong> voorrang<br />

De erfgenaam-bewindvoerder zal moeten overgaan tot de vereffening <strong>van</strong> het<br />

bestemmingsgebonden vermogen volgens de wettige redenen <strong>van</strong> voorrang. (infra 5)<br />

2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek <strong>van</strong> erfgenaam of derde<br />

belanghebbende<br />

De beheerder heeft in beginsel dezelfde rechten en plichten als de beneficiaire erfgenaam, met<br />

als uitzondering dat hij er niet toe gehouden is om een borgstelling te doen (art. 809, tweede<br />

en derde lid BW).<br />

3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek <strong>van</strong> hereditaire schuldeiser<br />

Hij heeft dezelfde rechten en plichten als de erfgenamen, met uitzondering <strong>van</strong> het feit dat hij<br />

niet tot borgstelling is gehouden.<br />

e. Sancties op miskenning <strong>van</strong> bestemmingsgebonden karakter <strong>van</strong> het vermogen<br />

De sanctie op de miskenning <strong>van</strong> het bestemmingsgebonden karakter <strong>van</strong> het<br />

vereffeningsbewind is de niet-tegenwerpelijkheid <strong>van</strong> de daad <strong>van</strong> beschikking. 313 De<br />

schuldeisers mogen daardoor nog steeds handelen alsof de bewuste goederen het<br />

boedelvermogen nooit hebben verlaten. Daarnaast riskeert de erfgenaam het beheer te<br />

verliezen <strong>van</strong> de boedel doordat de schuldeisers aan de rechtbank de benoeming <strong>van</strong> een<br />

312 In dat geval is er geen sprake <strong>van</strong> zuivering <strong>van</strong> rechtswege, zodat hiervoor de toestemming <strong>van</strong><br />

de hypothecaire schuldeiser(s) noodzakelijk zal zijn.<br />

313 H. CASMAN, “Quelques questions relatives à la liquidation d’une succession acceptée sous<br />

bénéfice d’inventaire”, l.c., (530) 545; H. DE PAGE, Traité, IX, p. 648, nr. 878; E. DIRIX en R. DE<br />

CORTE, Zekerheidsrechten, p. 67, nr. 80; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N.<br />

GEELHAND, “Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr. 101. Vgl. Rép. not., v°<br />

L’option héréditaire, p. 197, nr. 254, waar enkel de schadevergoeding als sanctie wordt vermeld, naast<br />

de mogelijkheid om een andere bewindvoerder aan te duiden door de rechtbank.<br />

120


andere bewindvoerder vragen (art. 804 BW) en kan hij buitencontractueel worden<br />

aangesproken om de schade te vergoeden die de schuldeisers hebben geleden door zijn beheer<br />

(art. 1382 BW). 314<br />

Een miskenning <strong>van</strong> de bestemmingsgebondenheid leidt niet tot het verval <strong>van</strong> het voorrecht<br />

<strong>van</strong> boedelbeschrijving, noch kan daaruit in de regel een (impliciete) afstand <strong>van</strong> het<br />

voorrecht door de erfgenaam worden afgeleid. 315<br />

5. Vereffening <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap<br />

a. Algemeen<br />

De aanvaarding <strong>van</strong> een nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving doet niet enkel<br />

een vermogenssplitsing, maar ook een situatie <strong>van</strong> samenloop (‘concursus creditorum’)<br />

ontstaan. De samenloop ontstaat op het moment <strong>van</strong> het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap. De<br />

samenloop brengt een verval <strong>van</strong> tijdsbepaling mee voor de niet vervallen schulden.<br />

De samenloop brengt in beginsel geen schorsing mee <strong>van</strong> de verjaring <strong>van</strong> schuldvorderingen<br />

op de nalatenschap, behalve dan voor de schuldvorderingen <strong>van</strong> de beneficiair aanvaardende<br />

erfgenamen zelf 316 .<br />

Het ontstaan <strong>van</strong> de samenloop heeft tot gevolg dat er een bewindvoerder wordt aangesteld (<br />

supra 4b) en er tot vereffening <strong>van</strong> het bewind dient overgegaan volgens de wettige redenen<br />

<strong>van</strong> voorrang. Bovendien heeft dit een aantal belangrijke gevolgen voor de rechten <strong>van</strong> de<br />

schuldeisers.<br />

314 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht,<br />

p. 806, nr. 1780; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht <strong>van</strong><br />

rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr. 101; Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 197, nr. 254.<br />

315 Rb. Luik 1 oktober 1991, Rev. not. b. 1993, 461; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K.<br />

VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, p. 806, nr. 1780; M. PUELINCKX-COENE, J.<br />

VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht <strong>van</strong> rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr.<br />

101; Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 196, nr. 254.<br />

In de mate de erfgenaam met de verkoop <strong>van</strong> een goed <strong>van</strong> de nalatenschap een persoonlijke schuld<br />

zou betalen, kan daaruit de wil worden opgemaakt dat hij afstand doet <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelscheiding. De heersende doctrine is in die zin gevestigd dat de afstand <strong>van</strong> het voorrecht geen<br />

afbreuk doet aan de bescherming <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap: W. PINTENS, B. VAN<br />

DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, p. 806, nr. 1781; Rép. not., v°<br />

L’option héréditaire, p. 199, nr. 255.<br />

316 zie voor het laatste art. 2258 I BW.<br />

121


. Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

1° Tijdens periode <strong>van</strong> aangifte <strong>van</strong> schuldvordering<br />

De schuldeisers beschikken <strong>van</strong>af de publicatie <strong>van</strong> de verklaring <strong>van</strong> beneficiaire<br />

aanvaarding in het Belgisch Staatsblad over een termijn <strong>van</strong> drie maanden om aangifte te<br />

doen <strong>van</strong> hun schuldvordering. Zij melden zich in beginsel aan d.m.v. een aangetekende brief<br />

(art. 793<strong>III</strong> BW). Tijdens de vereffening kunnen schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap zich ook<br />

niet verhalen op de persoonlijke goederen <strong>van</strong> de zuiver aanvaardende erfgenaam. (art. 810bis<br />

tweede lid BW) (voor de andere volgt dat reeds uit de basisregel hierboven). Na de verdeling<br />

blijven de gevolgen <strong>van</strong> de aanvaarding onder voorrecht alleen bestaan ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

erfgenamen die in deze vorm hebben aanvaard.<br />

a) Separatisten<br />

Bovendien kunnen de bijzonder bevoorrechte schuldeisers en de hypothecaire schuldeiser ten<br />

belope <strong>van</strong> hun zekerheidsrechten hun separatistenpositie laten gelden op de prijs waarop hun<br />

hypotheek of voorrecht is overgewezen (art. 1326 Ger. W.).<br />

b) Chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers<br />

De samenloop houdt echter ook een opschorting in <strong>van</strong> de executierechten <strong>van</strong> de individuele<br />

(concurrente) nalatenschapsschuldeisers voor zover de uitoefening er<strong>van</strong> (door daden <strong>van</strong><br />

tenuitvoerlegging 317 ) de rechten <strong>van</strong> de andere nalatenschapsschuldeisers zouden schaden<br />

(fixatiebeginsel) (vgl. de regel bij vereffening <strong>van</strong> rechtspersonen) 318 .<br />

c) Boedelschuldeisers en legatarissen<br />

Evenwel moeten eerst de schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap worden uitbetaald, en pas nadien<br />

de bijzondere legatarissen. 319 Dat is een toepassing <strong>van</strong> het principe dat men niet vrijgevig<br />

kan zijn zolang niet alle schulden zijn voldaan (‘nemo liberalis nisi liberatus’). Het legaat is<br />

een achtergestelde schuld. Tussen de legatarissen moet dan, indien er nog onvoldoende activa<br />

317 De betekening door een schuldeiser aan de erfgenamen <strong>van</strong> een bestaande titel jegens de erflater<br />

(art. 877 BW) is geen daad <strong>van</strong> tenuitvoerlegging die onder die opschorting valt: Rb. Gent 25 mei<br />

2010, RW 2012-13, 152.<br />

318 Vgl. Hof Gent 29 maart 1994, RW 1995-96, 62. DIRIX & BROECKX, APR Beslag nr. 101; H.<br />

CASMAN, in Actuele problemen uit het notariële recht .Liber amicorum A. de Boungne, Antwerpen<br />

1985, (19) 31; en voor de onbeheerde nalatenschap F. TOP, "Onbeheerde nalatenschap -<br />

Rangregeliung – Fiscale notificatie", Verslagen en debatten CSW 2003, p. 154 nr. 6321; M.<br />

GREGOIRE en V. DE FRANCQUEN, “Les articles 7, 8 et 9 de la loi hypothécaire (la succession<br />

vacante et la succession sous bénéfi ce d’inventaire)”, in Privilèges et hypothèques, Kluwer, losbl., p.<br />

65-66, nr. 93.<br />

319 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 920.<br />

122


zijn, tot evenredige verdeling worden overgegaan, behalve indien de decujus uitdrukkelijk een<br />

rangorde in de legatarissen heeft opgenomen (art. 927 BW).<br />

2° Na de periode <strong>van</strong> aangifte <strong>van</strong> schuldvordering<br />

a) Beginsel<br />

Na die termijn kunnen alle schuldeisers worden uitbetaald.<br />

b) Laattijdige aangifte <strong>van</strong> schuldvordering<br />

Kunnen ook schuldeisers die pas laattijdig – d.i. tijdens of na de verdelingsoperatie - aangifte<br />

doen <strong>van</strong> hun schuldvordering nog rechten laten gelden? Laattijdige schuldeisers moeten<br />

rekening houden met de beperkingen <strong>van</strong> art. 809 BW. Zij hebben geen verhaal meer op de<br />

liquidatie-opbrengst die reeds verdeeld is onder de andere, wel tijdig optredende schuldeisers.<br />

Voor het liquidatiesaldo, behouden ze hun recht <strong>van</strong> voorrang op de legatarissen en de privéschuldeisers<br />

<strong>van</strong> de beneficiaire erfgenaam. 320 Indien reeds alle overige schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

decujus zijn uitbetaald, kunnen zij aldus aanspraak maken op het saldo dat overblijft na<br />

betaling <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de decujus. Indien dit saldo zich nog in handen <strong>van</strong> de<br />

beneficiair aanvaardende erfgenaam bevindt, kan de schuldeiser zich tot deze laatste wenden.<br />

Indien het uitgekeerd is aan de legatarissen, zullen zij hun proportioneel deel moeten afstaan.<br />

c. Vereffeningsbewind<br />

1° Vereffening volgens de wettige redenen <strong>van</strong> voorrang<br />

Tijdens de termijn <strong>van</strong> aangifte <strong>van</strong> schuldvordering kan de bewindvoerder enkel de op<br />

roerende goederen algemeen bevoorrechte schuldeisers (art. 19 Hyp. W.) betalen in volgorde<br />

<strong>van</strong> rang (art. 808, eerste lid BW). Aldus kunnen de gerechtskosten, begrafeniskosten (naar<br />

evenredigheid met het vermogen), de kosten <strong>van</strong> de laatste ziekte gedurende een jaar en de<br />

levering <strong>van</strong> levensmiddelen gedurende zes maanden worden uitbetaald, in die volgorde.<br />

Na die termijn kunnen alle schuldeisers worden uitbetaald. De bewindvoerder moet een<br />

voorstel tot betaling aan de schuldeisers overmaken en hun goedkeuring vragen. Is geen<br />

vrijwillig akkoord mogelijk, dan zal de rechter de volgorde en de wijze <strong>van</strong> verdeling bepalen<br />

(art. 808, derde lid BW), op verzoek <strong>van</strong> de meest gerede partij die de vereffening-verdeling<br />

320 Rb. Neufchâteau 16 februari 1981, J.L. 1981, 196; L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c.,<br />

352.<br />

123


overeenkomstig art. 1627 BW vordert. 321 In principe moet de paritas creditorum, zoals steeds<br />

bij samenloop, worden geëerbiedigd.<br />

2° Algehele vereffening?<br />

De bewindvoerder moet overgaan tot een algehele vereffening, behalve indien de activa <strong>van</strong><br />

de nalatenschap de passiva overtreffen. In dat laatste geval kan de bewindvoerder volstaan<br />

met de verkoop <strong>van</strong> zoveel goederen als vereist is voor de voldoening <strong>van</strong> de hereditaire<br />

schuldeisers. De wet bepaalt welke procedure moet worden gevolgd voor de verkoop <strong>van</strong> de<br />

goederen <strong>van</strong> de nalatenschap en voor de uitbetaling <strong>van</strong> de nalatenschapsschuldeisers (zie<br />

art. 806 I e.a. BW). (zie infra)<br />

Door de afsluiting <strong>van</strong> de vereffening verdwijnt de nalatenschap als afgescheiden vermogen.<br />

De schulden die enkel op dat vermogen verhaalbaar waren, gaan teniet (onder voorbehoud<br />

<strong>van</strong> later opduikende activa). Het saldo aan activa gaat naar de legatarissen en vervolgens naar<br />

de erfgenamen.<br />

6. Verlies <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

a. Vervallenverklaring<br />

1° Persoonlijke sanctie met relatieve werking<br />

Een erfgenaam kan het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving verliezen door de<br />

vervallenverklaring. De vervallenverklaring is een persoonlijke sanctie voor de erfgenaam die<br />

door de rechtbank wordt uitgesproken op verzoek <strong>van</strong> één of meerdere schuldeisers of<br />

legatarissen. Deze sanctie heeft relatieve werking, d.w.z. dat ze enkel gevolgen heeft in de<br />

verhouding tot de schuldeisers die zich erop beroept.<br />

2° Toepassingsgebied<br />

De wet voorziet in twee gevallen in de vervallenverklaring <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving:<br />

1. De erfgenaam waar<strong>van</strong> gebleken is dat hij goederen uit de nalatenschap verborgen houdt<br />

(art. 792 BW, heling: zie supra) of de erfgenamen die wetens en willens en te kwader<br />

trouw verzuimd hebben om goederen uit de nalatenschap in de inventaris te laten<br />

opnemen. Hoger is reeds gebleken dat, bij uitbreiding, verzaking aan het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving ook wordt afgeleid uit het willens en wetens onnauwkeurig laten<br />

opmaken <strong>van</strong> een boedelbeschrijving (zie supra).<br />

321 Rb. Brussel 24 februari 1972, Rev. not. b. 1973, 574.<br />

124


2. De erfgenamen die geen rekening en verantwoording kunnen afleggen in verband met hun<br />

beheer.<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> vervallenverklaring<br />

Betwisting bestaat over de gevolgen <strong>van</strong> de vervallenverklaring. Met name rijst de vraag of<br />

het verlies <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving ook betekent dat het voorrecht <strong>van</strong> de<br />

hereditaire schuldeisers ten opzichte <strong>van</strong> de persoonlijke schuldeiser <strong>van</strong> de erfgenaam<br />

retroactief ongedaan wordt gemaakt. Sommigen beantwoorden die vraag affirmatief. Anderen<br />

daarentegen menen dat het verlies <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving slechts relatieve<br />

werking heeft. Deze laatste kunnen deze betwisting vermijden door het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelscheiding te vorderen.<br />

b. Verzaking aan het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving<br />

Een beneficiair aanvaardende erfgenaam kan tevens verzaken aan het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving. Daartoe is uiteraard vereist dat de erfgenaam handelingsbekwaam is<br />

(meerderjarige, niet onbekwamen). Ze is aan geen vormvereisten onderworpen, en kan ook<br />

voortvloeien uit daden die de erfgenaam stelt die onverenigbaar zijn met het principe <strong>van</strong> de<br />

afscheiding der boedels. De erfgenaam die met persoonlijk geld een hereditaire schuldeiser<br />

betaalt, verzaakt niet aan het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving. Deze handeling heeft immers<br />

enkel betrekking op zijn hoedanigheid als erfgenaam, niet op het voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving. De betaling <strong>van</strong> persoonlijke schuldeisers met gelden uit de nalatenschap<br />

houdt daarentegen wel verzaking in aan het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving, aangezien ze<br />

niet anders dan als een verzaking kan worden uitgelegd. Ten gevolge <strong>van</strong> de aanvaarding<br />

wordt de erfgenaam beschouwd als zuiver aanvaardende erfgenaam.<br />

125


AFDELING G. (Voorrecht <strong>van</strong>) boedelscheiding<br />

1. Begrip<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding (Lat. beneficium separationis, Fr. séparation du<br />

patrimoine du défunt) kan worden gevorderd door de nalatenschapsschuldeisers 322 die zich<br />

willen indekken tegen de insolvabiliteit <strong>van</strong> één of meerdere erfgenamen (art. 878-881 BW jo.<br />

art. 39 Hyp. W.). Dit is in tegenstelling tot de aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap onder<br />

voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving die door de erfgenamen wordt gevorderd, die zich willen<br />

indekken tegen een deficitaire nalatenschap.<br />

De situatie <strong>van</strong> nalatenschapsschuldeisers wordt in zekere zin bepaald door de keuze <strong>van</strong> de<br />

erfgenaam. Weliswaar behouden zij hun schuldvordering en kunnen ze deze, bij zuivere<br />

aanvaarding, eveneens tenuitvoerleggen op het vermogen <strong>van</strong> een algemene rechtsopvolger of<br />

rechtsopvolger onder algemene titel, maar toch kan dit de positie <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de<br />

decujus benadelen. Het vermogen <strong>van</strong> de decujus, dat tegelijk het onderpand vormt <strong>van</strong> diens<br />

schuldeisers (art. 7 Hyp. W.) komt immers terecht in het vermogen <strong>van</strong> de erfgenamen en<br />

wordt aldaar onderworpen aan de verhaalsrechten <strong>van</strong> de schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen. In<br />

beginsel kunnen de schuldeisers <strong>van</strong> de erflater (met inbegrip <strong>van</strong> de bijzondere legatarissen)<br />

op gelijke voet aanspraak maken op de goederen <strong>van</strong> de erfgenamen als de schuldeisers <strong>van</strong><br />

deze laatste, onder voorbehoud <strong>van</strong> de wettige redenen <strong>van</strong> voorrang. 323 Zulks geldt zowel<br />

voor de nalatenschapsgoederen als voor de persoonlijke goederen <strong>van</strong> de erfgenaam. Wanneer<br />

nu de algemene rechtsopvolger of rechtsopvolger onder algemene titel insolvabel is, komt de<br />

voldoening <strong>van</strong> de hereditaire schuldvorderingen daardoor in het gedrang.<br />

De boedelscheiding verhindert immers dat ze in samenloop komen met de persoonlijke<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen.<br />

Hoewel de boedelscheiding dus duidelijk te onderscheiden is <strong>van</strong> de ‘boedelbeschrijving’,<br />

bestaat er niettemin een duidelijke verbinding tussen beide rechtsfiguren: de aanvaarding <strong>van</strong><br />

de nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving beperkt niet alleen de<br />

verhaalsrechten <strong>van</strong> de schuldeisers tot het hereditaire vermogen, maar creëert op deze<br />

goederen ook automatisch een recht <strong>van</strong> voorrang voor de hereditaire schuldeisers. De<br />

boedelscheiding volgt dus <strong>van</strong> rechtswege uit de beneficiaire aanvaarding, nu voor de<br />

322 Volgens de uitdrukkelijke tekst <strong>van</strong> de wet hebben privé-schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen niet de<br />

mogelijkheid om de boedelscheiding te vorderen (art. 881 B.W.), ook al kan ook hun<br />

verhaalsvermogen worden gefrustreerd door de zuivere aanvaarding door hun schuldenaar <strong>van</strong> een<br />

deficitaire nalatenschap. In dat geval kunnen zij enkel hun toevlucht nemen tot de pauliaanse<br />

vordering indien met de aanvaarding bedrog was gemoeid.<br />

323 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1974, IX, nr. 982.<br />

126


vereffening het vermogen <strong>van</strong> de erflater met zijn activa en passiva gescheiden blijft <strong>van</strong> het<br />

vermogen <strong>van</strong> de erfgenaam.<br />

2. Aard en verantwoording <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

a. Aard <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

In het huidige recht is <strong>van</strong> een daadwerkelijke vermogenssplitsing niet langer sprake. 324 In de<br />

eerste plaats kunnen de hereditaire schuldeisers hun verhaalsrechten uitoefenen op de<br />

persoonlijke goederen <strong>van</strong> de erfgenaam, zij het dat ze daarbij eventueel de samenloop met de<br />

persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de erfopvolger moeten doorstaan (zie infra). Bovendien worden<br />

de goederen uit de nalatenschap niet onttrokken aan de verhaalsrechten <strong>van</strong> de schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de erfgenaam of legataris. De erfopvolger wordt eigenaar <strong>van</strong> deze goederen zodat diens<br />

schuldeisers zich er kunnen op verhalen vermits beide vermogens (dat <strong>van</strong> de erfgenaam en<br />

dat <strong>van</strong> de erflater) vermengd zijn, maar er wordt op de goederen <strong>van</strong> de nalatenschap een<br />

recht <strong>van</strong> voorrang gecreëerd ten behoeve <strong>van</strong> de hereditaire schuldeisers. 325<br />

b. Mogelijke verantwoording voor de mogelijkheid <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

In het huidige recht wordt vaak verdedigd dat de mogelijkheid <strong>van</strong> boedelscheiding te<br />

verklaren is <strong>van</strong>uit het feit dat de zuivere aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap aan de schuldeiser<br />

een nieuwe schuldenaar opdringt. Deze verantwoording is weliswaar geldig voor de<br />

contractuele schuldeisers, maar niet voor de wettelijke schuldeisers en de bijzondere<br />

legatarissen, die niet vrijwillig een schuldvordering hebben verkregen op de decujus.<br />

Nochtans kunnen ook zij de boedelscheiding vorderen. 326<br />

3. Wie kan het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding inroepen?<br />

De schuldeisers <strong>van</strong> de nalatenschap kunnen het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding inroepen. In<br />

de eerste plaats zijn dat de schuldeisers <strong>van</strong> de decujus. Het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

kan ook worden ingeroepen door de legatarissen <strong>van</strong> de decujus aan wie een geldsom is<br />

324 C. BEUDANT, Cours de droit civil français, Parijs, Rousseau, 1936, Vbis, nr. 794; M.<br />

PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique, IV, nr. 454; R.P.D.B., v° Successions, nr. 2834; J. VAN<br />

DE VORST, “Du bénéfice de la séparation des patrimoines (c. civ. art. 878 à 881, loi hyp., art. 39)”,<br />

Rev. prat. not. 1932, p. 697-698, nr. 2; F. VAN GOETHEM, “De beschouwingen over artikel 879 <strong>van</strong><br />

het Burgerlijk Wetboek – De afscheiding <strong>van</strong> de boedels”, R.W. 1935-36, 1368-1369.<br />

325 Deze opvatting werd voor het eerst verdedigd door POTHIER: “Les créanciers du défunt n’ont<br />

pas eu intention de libérer l’héritier de l’obligation qu’il a contractée envers eux, par l’acceptation de<br />

la succession, mais seulement d’être préférés sur ces biens aux créanciers de l’héritier.” (R.-J.<br />

POTHIER, Traité des successions, in Oeuvres de Pothier, 1819, X, chap. V, art. 4).<br />

326 R. DEKKERS, Handboek, <strong>III</strong>, nr. 629; H. DE PAGE, Traité, IX, p. 687, nr. 966.5.<br />

127


vermaakt. 327 In het Burgerlijk Wetboek wordt deze categorie niet genoemd, maar art. 39 Hyp.<br />

W. vult het BW op dit punt aan. Enkel de legataris <strong>van</strong> een geldsom heeft er belang bij om het<br />

voorrecht in te roepen. De legataris <strong>van</strong> bepaalde zaken heeft geen belang bij deze<br />

beschermingsmaatregel omdat hij niet in samenloop komt met de persoonlijke schuldeisers<br />

<strong>van</strong> de erfgenaam: hij is <strong>van</strong>af het ogenblik <strong>van</strong> het overlijden eigenaar <strong>van</strong> de gelegateerde<br />

goederen, zodat hij steeds buiten de samenloop blijft. 328 Bovendien kunnen enkel de<br />

bijzondere legatarissen de boedelscheiding vorderen.<br />

De algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel verkrijgen immers loco<br />

heredum, en bevinden zich dus in dezelfde positie als de erfgenaam. 329<br />

4. Procedure voor de eis in boedelscheiding<br />

a. Instelling <strong>van</strong> de eis – in beginsel: op verzoek(schrift)<br />

1° In beginsel: op verzoek<br />

Het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding bestaat in beginsel niet <strong>van</strong> rechtswege ten voordele <strong>van</strong><br />

de hereditaire schuldeisers, maar moet uitdrukkelijk worden gevorderd. Er bestaat geen<br />

eensgezindheid over de vraag of een dagvaarding vereist is, dan wel een verzoekschrift zou<br />

volstaan. Volgens de meerderheidsopvatting moet de eis in rechte worden ingesteld bij wijze<br />

<strong>van</strong> dagvaarding. Zulks wordt afgeleid uit het begrip ‘vorderen’ in art. 878 BW. Enkel<br />

tegenspraak in rechte zou toelaten te beoordelen of aan de vereisten is voldaan om<br />

boedelscheiding te eisen en na te gaan of er geen reden voor verval <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong><br />

boedelscheiding is ingetreden. 330<br />

2° Uitzondering: <strong>van</strong> rechtswege<br />

Uitzonderlijk moet de boedelscheiding niet worden gevorderd, nl. wanneer één of meer<br />

erfgenamen de nalatenschap hebben aanvaard onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving. Door<br />

de beneficiaire aanvaarding hebben de schuldeisers immers <strong>van</strong> rechtswege een voorrecht op<br />

327 Voor toepassingen in de rechtspraak: Brussel 18 februari 1895, Pas. 1896, II, 239; Brussel 15<br />

december 1882, Pas. 1885, II, 379.<br />

328 H. DE PAGE, Traité, IX, p. 688, nr. 971A; G. GALOPIN, o.c., p. 225, nr. 382; A. KLUYSKENS,<br />

Beginselen, II, nr. 219; M. CABRILLAC en C. MOULY, o.c., p. 626, nr. 773; Y. LEQUETTE, l.c., p.<br />

4, nr. 10.<br />

329 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité, IX, nr. 3118; G. BELTJENS, Code civil, II, art. 878, nr.<br />

15; A. KLUYSKENS, Beginselen, II, nr. 219, 2°; E. VAN HOVE, Vereffening en verdeling <strong>van</strong><br />

gemeenschap en nalatenschap, 1983, p. 176, nr. 117.<br />

330 Gent 28 juli 1921, Pas. 1922, II, 41; Rb. Luik 4 juni 1887, Pas. 1887, <strong>III</strong>, 331; Rb. Aarlen 1 april<br />

1903, Pas. 1904, <strong>III</strong>, 35; F. LAURENT, Principes, X, nr. 15; F. LEPINOIS, Traité théorique et<br />

pratique, <strong>III</strong>, nr. 1164; Pand. b., v° Séparation des patrimoines, nrs. 111-112 en 120; J. VAN<br />

BIERVLIET, o.c., nrs. 242 en 244; J. VAN DE VORST, l.c., p. 696, nr. 2.<br />

128


de goederen uit de nalatenschap (art. 802, tweede lid BW). Ook indien de decujus post<br />

mortem failliet verklaard wordt, treedt <strong>van</strong> rechtswege een boedelscheiding in, aangezien de<br />

gefailleerde <strong>van</strong> rechtswege het beheer over zijn goederen verliest.<br />

b. Bevoegde rechtbank<br />

1° Eis ingesteld binnen 2 jaar na openvallen nalatenschap<br />

Indien deze eis binnen de twee jaar na het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap wordt ingesteld,<br />

wordt de eis beschouwd als een incident <strong>van</strong> de vereffening-verdeling <strong>van</strong> de nalatenschap.<br />

Derhalve moet de bevoegdheid voor de eis dan toekomen aan de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg<br />

<strong>van</strong> de plaats waar de nalatenschap is opengevallen (art. 627, 4° Ger. W.).<br />

2° Eis ingesteld meer dan 2 jaar na openvallen nalatenschap<br />

Wordt de eis tot boedelscheiding evenwel ingesteld meer dan twee jaar na het openvallen <strong>van</strong><br />

de nalatenschap, dan valt men terug op de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregeling, nl. de<br />

rechtbank <strong>van</strong> de woonplaats <strong>van</strong> de debiteur.<br />

c. Voorwerp<br />

De boedelscheiding kan worden gevorderd m.b.t. de volledige nalatenschap of m.b.t.<br />

specifieke goederen.<br />

d. Termijn<br />

Voor de termijn waarbinnen de boedelscheiding moet worden gevorderd, wordt een<br />

onderscheid gemaakt tussen de termijn voor roerende goederen en de termijn voor onroerende<br />

goederen.<br />

1° Ten aanzien <strong>van</strong> roerende goederen<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> roerende goederen verjaart het recht om de boedelscheiding te vorderen na<br />

verloop <strong>van</strong> drie jaar (art. 880, eerste lid BW) te rekenen <strong>van</strong>af het openvallen <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap (regelmatige erfgenamen) of <strong>van</strong>af de inbezitstelling (onregelmatige<br />

erfgenamen).<br />

2° Ten aanzien <strong>van</strong> onroerende goederen<br />

Voor onroerende goederen bepaalt artikel 880, tweede lid BW dat de eis kan ingesteld worden<br />

zolang deze goederen zich in handen <strong>van</strong> de erfgenaam bevinden. In werkelijkheid moet een<br />

129


onderscheid worden gemaakt tussen het bewaren <strong>van</strong> het recht om de boedelscheiding te<br />

vorderen en de uitoefening <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding. Het recht om de<br />

boedelscheiding te vorderen, wordt behouden door dit recht in te schrijven binnen zes<br />

maanden na het openvallen <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 39 Hyp. W.). De eis in boedelscheiding<br />

kan worden ingesteld zolang de inschrijving zijn geldigheidsduur behoudt en de goederen<br />

zich in handen <strong>van</strong> de erfgenaam bevinden. 331 Beschikkingshandelingen die de erfgenaam zou<br />

stellen in de periode <strong>van</strong> zes maanden zijn niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers die<br />

naderhand de boedelscheiding vorderen.<br />

e. Gevolgen <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding<br />

Door de boedelscheiding verkrijgen de hereditaire schuldeisers dus het recht om bij voorrang<br />

uit de erfgoederen tegenover de privé-schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenamen te worden uitbetaald.<br />

Behoudens indien het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding ontstaan is als gevolg <strong>van</strong> de<br />

beneficiaire aanvaarding <strong>van</strong> de nalatenschap door één der erfgenamen, verhindert de<br />

boedelscheiding niet dat de hereditaire schuldeisers hun schuldvordering tenuitvoerleggen op<br />

goederen uit het privé-vermogen <strong>van</strong> de erfgenamen. Daarbij zullen ze evenwel de samenloop<br />

met de privé-schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam dienen te doorstaan. Om hun positie te vrijwaren,<br />

kunnen ze bewarende handelingen stellen t.a.v. die goederen. Veeleer dan een vorm <strong>van</strong><br />

vermogenssplitsing gaat het dan ook om een recht <strong>van</strong> voorrang dat wordt toegekend aan de<br />

separatisten.<br />

331 Probleem is dat de eis in boedelscheiding niet moet worden bekendgemaakt. Indien een<br />

inschrijving is genomen, is dat dus enkel een indicatie dat wellicht de eis in boedelscheiding is<br />

ingesteld, maar biedt geen zekerheid. Nochtans is dat <strong>van</strong> het grootste belang, aangezien de<br />

bevoorrechte schuldeisers op de onroerende goederen een volgrecht kunnen laten gelden.<br />

130


AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap<br />

1. Algemeen<br />

Bij gebreke aan erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat (art. 768 BW). Er moet<br />

een onderscheid worden gemaakt tussen een erfloze nalatenschap (‘succession en<br />

déshérence’) en een onbeheerde nalatenschap (‘succession vacante’).<br />

2. Erfloze nalatenschap<br />

a. Begrip<br />

Een erfloze nalatenschap (art. 768-772 BW) is een nalatenschap <strong>van</strong> een decujus die geen<br />

verwanten in een erfgerechtigde graad noch een langstlevende echtgenoot of algemeen<br />

legataris nalaat, of <strong>van</strong> wie alle erfgerechtigden en algemene legatarissen de nalatenschappen<br />

cq. legaten verwerpen. Indien er legatarissen onder algemene titel of bijzondere legatarissen<br />

zijn aangesteld, is de nalatenschap ten dele erfloos.<br />

b. Staat als erfgenaam of als openbare instantie?<br />

1° Discussie<br />

Er bestaat discussie over het feit of de Staat optreedt als erfgenaam (moderne opvatting) dan<br />

wel als openbare instantie die op grond <strong>van</strong> zijn soevereiniteit (klassieke opvatting) eigenaar<br />

wordt <strong>van</strong> de goederen die heerloos zijn (vgl. art. 713 BW). 332 De meerderheid <strong>van</strong> de auteurs<br />

hangt de tweede stelling aan. 333 Deze vraag is om drie redenen <strong>van</strong> belang.<br />

2° Belang<br />

a) Mogelijkheid tot verwerping nalatenschap<br />

Indien men aanneemt dat de Staat optreedt op grond <strong>van</strong> zijn soevereiniteit, kan ze de<br />

nalatenschap niet verwerpen. Indien men aanneemt dat ze als erfgenaam optreedt, kan ze dat<br />

evenwel de facto ook niet: indien ze verwerpt of haar optierecht niet uitoefent, wordt ze na de<br />

332 Pro de stelling at de Staat een erfgenaam is: Brussel 22 juni 1949, Rec. gen. enr. not. 1952, 26,<br />

goedgekerud door Cass. 28 maart 1952, Arr. Cass. 1952, 416;, Pas. 1952, I, 483. Volgens sommige<br />

auteurs heeft dit cassatie-arrest de kwalificatie als erfgenaam definitief aanvaard: M. PUELINCKX-<br />

COENE, Erfrecht, nr. 182.<br />

333 Bergen 13 november 1992, R.G.A.R. 1994, nr. 12.391; Rb. Brussel 18 oktober 2000, J.L.M.B.<br />

2001, 794, noot J. SACE; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 408; R. DILLEMANS, Erfrecht, in Beginselen<br />

<strong>van</strong> Belgisch Privaatrecht deel 6, Gent, Story-Scientia, 1984, nr. 97.<br />

131


verwerping of na dertig jaar toch geroepen tot de onbeheerde nalatenschap. Het belang is dus<br />

niet zozeer of de Staat haar rechten op die goederen kan afwijzen, want in beide gevallen is<br />

dit problematisch, maar wel of een verwerpende erfgenaam op zijn verwerping nog kan<br />

terugkomen. Die mogelijkheid zou hij wel behouden indien de Staat op grond <strong>van</strong> zijn<br />

soevereiniteit tot de nalatenschap komt, maar niet indien ze als erfgenaam optreedt. 334<br />

b) Toepassing <strong>van</strong> IPR<br />

Daarnaast is de kwalificatie ook <strong>van</strong> belang op het vlak <strong>van</strong> het IPR: indien de Staat<br />

als erfgenaam optreedt, is de lex successionis <strong>van</strong> toepassing, indien de Staat op grond <strong>van</strong><br />

haar soevereiniteit wordt geropen, is de lex rei sitae bepalend. Art. 80, 3° IPR-Wetboek geeft<br />

thans een aanwijzing in de zin <strong>van</strong> de moderne opvatting dat de Staat als erfgenaam geroepen<br />

is, door de lex successionis ook <strong>van</strong> toepassing te verklaren op de Staat.<br />

c) Aansprakelijkheid<br />

Met betrekking tot de aansprakelijkheid (artt. 1385-1386 BW) kan de vraag naar de<br />

kwalificatie <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de Staat een rol spelen.<br />

c. Procedure<br />

1° Inbezitstelling<br />

In tegenstelling tot de regelmatige erfgenamen heeft de Staat niet de saisine <strong>van</strong> de<br />

nalatenschap. Zij moet de inbezitstelling vragen bij de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg (art. 770<br />

BW). De inbezitstelling heeft, zoals ook het optierecht <strong>van</strong> een ‘regelmatige erfgenaam’,<br />

terugwerkende kracht tot op de dag waarop de nalatenschap is opengevallen. Het bestuur der<br />

registratie en domeinen moet de nalatenschap laten verzegelen en een inventaris laten<br />

opmaken in de vorm die voor de aanvaarding <strong>van</strong> nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving is voorgeschreven.<br />

2° Gehoudenheid intra vires<br />

De Staat is ook gehouden tot het passief, aangezien ze de gehele nalatenschap verkrijgt, zij<br />

het dat ze slechts gehouden is intra vires. Ze zal dus nooit tot meer dan de activa kunnen<br />

gehouden zijn. 335 De ratio legis daarvoor is dat de schulden <strong>van</strong> de boedel niet op kosten <strong>van</strong><br />

de gemeenschap mogen worden nagekomen.<br />

334 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 90.<br />

335 Brussel 28 mei 1946, J.T. 1947, 199; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 411.<br />

132


3. Onbeheerde nalatenschap<br />

a. Begrip<br />

De nalatenschap wordt ‘onbeheerd’ indien de Staat nalaat haar rechten op te eisen (art. 811-<br />

813 BW jo. art. 1228-1231 Ger. W.). Drie situaties kunnen zich voordoen:<br />

1) niemand meldt zich aan (ook de staat niet),<br />

2) geen erfgenaam is bekend 336 of<br />

3) de bekende erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen.<br />

4)<br />

Dit wordt zo uitgelegd dat de nalatenschap onbeheerd is wanneer er bekende erfgenamen zijn,<br />

maar deze na de genoemde termijn nog niet gekozen hebben. Is er een algemene legataris met<br />

saisine (bewindsrecht), dan is de nalatenschap niet onbeheerd.<br />

b. Procedure: aanstelling en taakomschrijving <strong>van</strong> curator<br />

1° Aanstelling <strong>van</strong> een curator<br />

In dat geval moet bij het verstrijken <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> beraad en boedelbeschrijving door de<br />

rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg een curator worden aangesteld op verzoek <strong>van</strong> een<br />

belanghebbende of op vordering <strong>van</strong> de procureur des konings (art. 811 jo. art. 813 BW). De<br />

curator wordt aangesteld als bewindvoerder, in de praktijk meestal een advocaat. Het kan ook<br />

zijn dat slechts een deel <strong>van</strong> de nalatenschap onbeheerd is (bv. er daagt enkel een bijzonder<br />

legataris of een legataris ten algemene titel op). De beschikking tot aanstelling wordt<br />

gepubliceerd in het BS (1228 II GerW) en ingeschreven in een register ter griffie (art. 1231<br />

GerW).<br />

Er dient te worden opgemerkt dat ook tijdens de termijn <strong>van</strong> beraad en boedelbeschrijving een<br />

voorlopig beheerder ad hoc kan worden aangesteld om dringende redenen. Diens mandaat<br />

kan dan desgevallend worden omgezet in dat <strong>van</strong> een curator over een onbeheerde<br />

nalatenschap.<br />

Indien niet aan alle vereisten <strong>van</strong> de onbeheerde nalatenschap is voldaan (bv. omdat de<br />

genoemde termijnen nog niet verstreken zijn en het nog niet duidelijk is of er nog erfgenamen<br />

zijn), maar er urgentie is, kan de nalatenschap onder gerechtelijk bewind (soms ook genoemd<br />

voorlopig bewind) worden geplaatst (een jurisprudentiële constructie die wordt vastgeknoopt<br />

aan de bevoegdheid <strong>van</strong> de voorzitter in kort geding op grond <strong>van</strong> art. 584, 3° GerW).<br />

336 De Staat is altijd bekend. Van zodra zij haar rechten opeist, kan de nalatenschap dus niet<br />

onbeheerd zijn.<br />

133


Wordt de nalatenschap nadien toch aanvaard door een erfgenaam of algemene rechtsopvolger,<br />

dan eindigt deze bewindsvorm. Zoniet wordt een eventueel batig saldo gestort in de Deposito-<br />

en Consignatiekas (en verjaart dit na 30 jaar ten gunste <strong>van</strong> de Staat).<br />

2° Taakomschrijving <strong>van</strong> curator<br />

a) Algemeen<br />

De curator moet vooreerst een boedelbeschrijving opstellen. Hij beheert de nalatenschap op<br />

dezelfde wijze als de beneficiair aanvaardende erfgenamen (art. 813, tweede lid BW). Hij<br />

moet rekening en verantwoording doen aan de belanghebbenden. Hij moet ook de<br />

erfrechtverklaring opmaken en de eventuele successierechten betalen overeenkomstig art. 49<br />

en 74 W. Succ. 337 Er bestaan evenwel een aantal verschillen tussen deze beide categorieën.<br />

b) Bijzondere verplichtingen – verschil met beneficiair aanvaardende erfgenaam<br />

De curator heeft als bijkomende taak om mogelijke erfgenamen op te sporen.<br />

De curator is een loutere bewindvoerder, geen eigenaar <strong>van</strong> de nalatenschap. In tegenstelling<br />

tot de beneficiair aanvaardende erfgenamen kan de curator een vergoeding vorderen voor zijn<br />

prestaties.<br />

Na aanvaarding <strong>van</strong> zijn opdracht kan de curator geen ontheffing meer vragen. De opdracht<br />

<strong>van</strong> de curator eindigt wanneer een erfgerechtigde verschijnt die de nalatenschap opeist, bij<br />

zijn overlijden of bij ontslag verleend door de rechtbank op verzoek <strong>van</strong> een belanghebbende<br />

of de procureur. Het is evenwel zo dat zelfs na beëindiging <strong>van</strong> het mandaat <strong>van</strong> de curator<br />

een aanbod dat door een curator werd gedaan de nalatenschap bindt indien de aanvaarding<br />

<strong>van</strong> dit aanbod ter kennis is gekomen <strong>van</strong> de vertegenwoordigers <strong>van</strong> de nalatenschap. 338<br />

Er is geen borgstelling vereist voor zijn beheer als goede huisvader.<br />

337 M. PETIT, De la dévolution incertaine aux obligations incombant au curateur à succession<br />

vacante, Rec. gén. enr. not. 2013, liv. 1, 34-37.<br />

338 Cass. 15 april 2011, C. 10.0206.N/1.<br />

134


INHOUD<br />

HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling ........................................................3<br />

AFDELING A. Verzegeling.............................................................................................................................................................. 3<br />

1. Begrip .......................................................................................................................................................................................... 3<br />

a. Definitie................................................................................................................................................................................. 3<br />

b. Functie................................................................................................................................................................................... 3<br />

c. Belang..................................................................................................................................................................................... 4<br />

2. Vereisten .................................................................................................................................................................................... 4<br />

a. Algemeen .............................................................................................................................................................................. 4<br />

b. Ernstig belang in hoofde <strong>van</strong> de eiser (behalve in verplichte gevallen)................................................... 4<br />

1° Ratio................................................................................................................................................................................. 4<br />

2° Begrip.............................................................................................................................................................................. 5<br />

3° Ernstig belang “in concreto”.................................................................................................................................. 5<br />

a) Algemeen.................................................................................................................................................................. 5<br />

b) Goederen <strong>van</strong> een derde-­‐bezitter ................................................................................................................. 6<br />

c) Goederen deel <strong>van</strong> echtgenoten tijdens echtscheidingsprocedure of procedure <strong>van</strong><br />

scheiding <strong>van</strong> tafel en bed (art. 1282 Ger.W.) ............................................................................................... 6<br />

4° Belangenafweging door de rechteren uitzonderingen.............................................................................. 7<br />

a) Regel: belangenafweging .................................................................................................................................. 7<br />

b) Uitzondering: ......................................................................................................................................................... 8<br />

i) Indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en geen<br />

wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt<br />

gevorderd (art. 1151, 1° Ger.W.)................................................................................................................... 8<br />

ii) Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een <strong>van</strong> hen vermoedelijk afwezig is of niet<br />

tegenwoordig is (art. 1151, 2° GerW)......................................................................................................... 8<br />

iii) Indien de overledene openbaar bewaarder (notaris, ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> gemeente,<br />

ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> OCMW) was (art. 1151, 3° GerW).................................................................................. 8<br />

iv) Indien onder de erfgenamen minderjarigen, onbekwaamverklaarden of vermoedelijk<br />

afwezigen zijn (art. 1031 BW)........................................................................................................................ 8<br />

v) Indien de staat aanspraak maakt op een nalatenschap (art. 769 B.W.).................................. 9<br />

c. Onverdeelde of gemeenschappelijke lichamelijke roerende goederen (uitgezonderd geringe<br />

huisraad)................................................................................................................................................................................... 9<br />

1° Algemeen ....................................................................................................................................................................... 9<br />

2° Roerende goederen................................................................................................................................................... 9<br />

3° Lichamelijk / Onlichamelijk .................................................................................................................................. 9<br />

a) (Im)materiële verzegeling –artikel 1174 Ger.W. / 1148 Ger.W....................................................... 9<br />

b) Immateriële verzegeling: doorwerking <strong>van</strong> algemene regel...........................................................10<br />

4° Gemeenschappelijk of onverdeelde goederen ............................................................................................10<br />

a) Algemeen................................................................................................................................................................10<br />

b) Gemeenschappelijke goederen -­‐ Zowel ontbonden als nog niet ontbonden<br />

huwgemeenschap....................................................................................................................................................11<br />

i) Algemene en bijzondere procedure (art. 1148 Ger.W. en art. 1282 Ger.W.).......................11<br />

ii) Verzegeling enkel mogelijk tijdens echtscheidingsprocedure? ...............................................11<br />

iii) Verzegeling ook mogelijk <strong>van</strong>af de feitelijke scheiding..............................................................11<br />

c) Andere vormen <strong>van</strong> gebonden gemeenschap ........................................................................................12<br />

(1) Vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid...........................................................................12<br />

(2) Vennootschap met rechtspersoonlijkheid..................................................................................12<br />

d) Ontbonden gemeenschap (nalatenschap, ontbonden huwgemeenschap) ...............................12<br />

135


e) Gedwongen mede-­‐eigendom ten titel <strong>van</strong> hoofdzaak ........................................................................12<br />

f) Vrijwillige onverdeeldheid..............................................................................................................................12<br />

g) Eigen goederen?..................................................................................................................................................13<br />

i) Algemeen...........................................................................................................................................................13<br />

ii) Interpretatie artikel 1282 B.W...............................................................................................................13<br />

iii) Nuance: wettelijk vermoeden <strong>van</strong> gemeenschap of onverdeeldheid...................................13<br />

iv) Toepassing: verzegeling mogelijk indien echtgenoot schuldeiser is <strong>van</strong> de andere<br />

echtgenoot – Hoedanigheid – Voorwerp – Ernstig belang...............................................................14<br />

d. Geen verzegeling maar curator over de huisraad bij geringe huisraad (indien echtgenoot,<br />

erfgenamen of één <strong>van</strong> hen afwezig) (art. 1154 Ger.W.)....................................................................................14<br />

1° Begrip geringe huisraad........................................................................................................................................14<br />

2° Vereisten voor niet-­‐verzegeling ........................................................................................................................15<br />

a) Afwezigheid <strong>van</strong> de echtgenoot, de erfgenamen of één <strong>van</strong> hen (art. 1154, eerste lid<br />

Ger.W. iuncto art. 1151, 2° Ger.W.) ..................................................................................................................15<br />

b) Schatting waarde huisraad niet meer dan 1.240 EUR........................................................................15<br />

c) Vrederechter beslist zowel ambtshalve als op verzoek tot niet-­‐verzegeling...........................15<br />

3° Rechtsgevolg: beschrijving en aanstelling <strong>van</strong> curator in plaats <strong>van</strong> verzegeling.......................15<br />

4° Bevoegdheid <strong>van</strong> de curator ...............................................................................................................................16<br />

a) Rechten en plichten...........................................................................................................................................16<br />

i) Zelfde bevoegdheid als curator over onbeheerde nalatenschap ..............................................16<br />

ii) Verschilpunten ..............................................................................................................................................16<br />

b) Voorwerp...............................................................................................................................................................17<br />

i) Geld, huisraad, roerende waarden <strong>van</strong> geringe waarde...............................................................17<br />

ii) Einde <strong>van</strong> de aanstelling............................................................................................................................17<br />

3. Procedure tot verzegeling.................................................................................................................................................18<br />

a. Instelling <strong>van</strong> de vordering: titularissen <strong>van</strong> de aanspraak op verzegeling.........................................18<br />

1° Deelgenoten <strong>van</strong> de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk vermogen..................................18<br />

2° Individuele schuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten..............................................................................................18<br />

3° Boedelschuldeisers <strong>van</strong> de deelgenoten........................................................................................................19<br />

4° Bijzondere legataris ................................................................................................................................................19<br />

5° Inwonend huispersoneel <strong>van</strong> de overledene (ingeval geen enkele <strong>van</strong> de deelgenoten<br />

aanwezig is) (art. 1148, 3° Ger.W.) ........................................................................................................................19<br />

6° Testamentuitvoerder .............................................................................................................................................20<br />

7° De staat.........................................................................................................................................................................20<br />

8° De ontvoogde minderjarige, de niet-­‐ontvoogde minderjarige, de persoon aan wie een<br />

voorlopige bewindvoerder is toegevoegd (art. 1150 Ger.W.)....................................................................20<br />

9° Limitatief karakter <strong>van</strong> artikel 1148 Ger.W. ................................................................................................20<br />

b. Verzoekschrift tot verzegeling..................................................................................................................................21<br />

1° Eenzijdig karakter....................................................................................................................................................21<br />

2° Inhoudelijke vormvereisten................................................................................................................................21<br />

3° Procedurele vormvereisten.................................................................................................................................21<br />

4° Vervaltermijn.............................................................................................................................................................21<br />

c. Rechtsmiddelen tegen beschikking <strong>van</strong> vrederechter....................................................................................22<br />

1° Hoger beroep .............................................................................................................................................................22<br />

a) Algemeen................................................................................................................................................................22<br />

b) Toepassing <strong>van</strong> artikel 1149 Ger.W.?........................................................................................................22<br />

2° Verzet (art. 1047-­‐1049 Ger.W.) .........................................................................................................................22<br />

3° Derdenverzet (art.1122 Ger.W.)........................................................................................................................22<br />

a) Algemeen................................................................................................................................................................22<br />

136


) Derdenverzet ingeval <strong>van</strong> verzegeling <strong>van</strong> goederen <strong>van</strong> een derde..........................................23<br />

d. Uitvoering <strong>van</strong> de verzegeling ..................................................................................................................................23<br />

1° Gerechtelijke actoren .............................................................................................................................................23<br />

a) Algemeen................................................................................................................................................................23<br />

b) Vrederechter ........................................................................................................................................................23<br />

i) Territoriale bevoegdheid ...........................................................................................................................23<br />

ii) Materiële bevoegdheid ..............................................................................................................................23<br />

(1) Toelaten verzegeling............................................................................................................................24<br />

(2) Verloop <strong>van</strong> verzegeling.....................................................................................................................24<br />

c) Notaris.....................................................................................................................................................................24<br />

d) Gerechtsdeurwaarder ......................................................................................................................................24<br />

e) Onderzoeksrechter-­‐ Procureur des Konings..........................................................................................25<br />

f) Rechter-­‐commissaris.........................................................................................................................................25<br />

2° Plaats <strong>van</strong> de verzegeling .....................................................................................................................................25<br />

3° Tijdstip <strong>van</strong> de verzegeling..................................................................................................................................25<br />

AFDELING B. Ontzegeling............................................................................................................................................................26<br />

1. Begrip ........................................................................................................................................................................................26<br />

a. Ratio legis ...........................................................................................................................................................................26<br />

b. Definitie...............................................................................................................................................................................26<br />

2. Procedure.................................................................................................................................................................................26<br />

a. Titularissen <strong>van</strong> de vordering tot ontzegeling (art. 1167 Ger. W.) ...........................................................26<br />

b. Gewone procedure.........................................................................................................................................................26<br />

1° Eenzijdig verzoekschrift .......................................................................................................................................26<br />

2° Termijnen....................................................................................................................................................................26<br />

a) Minimumtermijn (art. 1170 Ger.W.)..........................................................................................................26<br />

b) Maximumtermijn................................................................................................................................................27<br />

c) Bijzonderheden ...................................................................................................................................................27<br />

i) Onbekwame (art. 1169 Ger.W.)...............................................................................................................27<br />

ii) Erfgenaam met woonplaats in het buitenland (art. 94 W. Succ.)............................................27<br />

3° Aanmaning..................................................................................................................................................................27<br />

a) De aan te manen personen (art. 1168, derde lid Ger.W.)..................................................................27<br />

i) Bij opengevallen nalatenschap ................................................................................................................27<br />

ii) Andere gevallen ............................................................................................................................................27<br />

b) Termijn ...................................................................................................................................................................28<br />

c) Vorm.........................................................................................................................................................................28<br />

c. Uitzonderingsprocedure bij volstrekte noodzakelijkheid (art. 1171 Ger.W.)......................................28<br />

1° Algemeen .....................................................................................................................................................................28<br />

2° Restrictieve uitleg....................................................................................................................................................28<br />

3° Voorlopige of definitieve ontzegeling .............................................................................................................28<br />

3. Bevoegdheid <strong>van</strong> de vrederechter ................................................................................................................................28<br />

a. Algemeen ............................................................................................................................................................................29<br />

b. Territoriale bevoegdheid ............................................................................................................................................29<br />

4. Uitvoering <strong>van</strong> de ontzegeling ........................................................................................................................................29<br />

a. Zuivere en onvoorwaardelijke ontzegeling. (art. 1172, eerste lid Ger. W.)...........................................29<br />

b. Ontzegeling gevolgd door een boedelbeschrijving (art. 1172, tweede lid Ger. W.)...........................29<br />

5. “Verzet tegen de ontzegeling” (art. 1165 Ger.W.) ..................................................................................................29<br />

a. Begrip...................................................................................................................................................................................29<br />

b. Titularissen <strong>van</strong> de vordering (art. 1165, eerste lid Ger.W.).......................................................................30<br />

c. Vorm (art. 1166 Ger.W.)...............................................................................................................................................30<br />

137


d. Bevoegde rechter............................................................................................................................................................30<br />

e. Gevolgen..............................................................................................................................................................................30<br />

AFDELING C. Meineed en zegelverbreking..........................................................................................................................31<br />

1. Meineed ....................................................................................................................................................................................31<br />

a. Begrip...................................................................................................................................................................................31<br />

b. Burgerrechtelijk luik .....................................................................................................................................................31<br />

2. Zegelverbreking ....................................................................................................................................................................32<br />

AFDELING D. Deblokkering <strong>van</strong> banktegoeden.................................................................................................................33<br />

1. Achtergrond............................................................................................................................................................................33<br />

2. Bevrijdende vrijgave aan de langstlevende ..............................................................................................................33<br />

3. Titularissen <strong>van</strong> vordering tot deblokkering ...........................................................................................................33<br />

a. De langstlevende echtgenoot.....................................................................................................................................33<br />

b. De langstlevende wettelijk samenwonende........................................................................................................33<br />

4. Verrekening bij vereffening <strong>van</strong> nalatenschap........................................................................................................34<br />

5. Fiscale notificatie bij attestatie erfgenamen.............................................................................................................34<br />

a. Verwittigingsplicht.........................................................................................................................................................34<br />

b. Nut.........................................................................................................................................................................................34<br />

c. Aansprakelijkheid notaris ...........................................................................................................................................35<br />

HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving .................................................................................................... 36<br />

AFDELING A. Begrip.......................................................................................................................................................................36<br />

1. Definitie ....................................................................................................................................................................................36<br />

2. Betekenissen...........................................................................................................................................................................36<br />

3. Onderscheid met het begrip inventaris ......................................................................................................................37<br />

a. Algemeen ............................................................................................................................................................................37<br />

b. Onderhands.......................................................................................................................................................................37<br />

c. Gebrek aan eedaflegging – bewijswaarde inter partes – meineed? ..........................................................37<br />

4. Belang ........................................................................................................................................................................................38<br />

a. Het recht op boedelbeschrijving -­‐ <strong>van</strong> openbare orde ...................................................................................38<br />

b. De verplichting tot boedelbeschrijving – <strong>van</strong> openbare orde?...................................................................38<br />

1° Contractuele vrijstelling mogelijk?...................................................................................................................38<br />

2° Vrijstelling in testament?......................................................................................................................................38<br />

3° Toepassing bij vruchtgebruik.............................................................................................................................39<br />

4° Besluit ...........................................................................................................................................................................39<br />

AFDELING B. Functies...................................................................................................................................................................40<br />

1. Conservatoire functie d.m.v. beschrijving..................................................................................................................40<br />

a. Bewaring zonder materiële afscheiding ...............................................................................................................40<br />

b. Efficiëntie en belang <strong>van</strong> nauwkeurigheid ..........................................................................................................40<br />

c. Gevolgen <strong>van</strong> bewarende werking ..........................................................................................................................40<br />

2. Bewijsfunctie..........................................................................................................................................................................40<br />

a. Beschrijving <strong>van</strong> goederen..........................................................................................................................................40<br />

b. Bijzondere bewijswaarde d.m.v. eedaflegging bij verklaringen.................................................................41<br />

1° Eedaflegging na verklaring ..................................................................................................................................41<br />

2° Gevolg boedelbeschrijving met eedaflegging ..............................................................................................41<br />

a) Authentieke bewijswaarde ............................................................................................................................41<br />

b) Sancties...................................................................................................................................................................41<br />

3° Eigenlijk motief.........................................................................................................................................................41<br />

AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen ...........................................................................................................................42<br />

1. Algemeen..................................................................................................................................................................................42<br />

138


2. Gemeenschappelijke en onverdeelde (verzegelde) goederen..........................................................................42<br />

a. Na voorafgaande verzegeling ....................................................................................................................................42<br />

b. Zonder voorafgaande verzegeling...........................................................................................................................42<br />

3. Specifieke gevallen...............................................................................................................................................................42<br />

a. Voogdij (art. 406 B.W.) .................................................................................................................................................42<br />

1° Termijn .........................................................................................................................................................................42<br />

2° Op verzoek of ambtshalve....................................................................................................................................43<br />

3° Beschikking <strong>van</strong> de vrederechter .....................................................................................................................43<br />

a) Authentieke inventaris.....................................................................................................................................43<br />

b) Onderhandse inventaris..................................................................................................................................43<br />

4° Vormvereisten...........................................................................................................................................................43<br />

b. Wijziging huwelijksvermogensstelsel (art. 1394-­‐1395 B.W.).....................................................................43<br />

c. Vruchtgebruik (art. 600 BW) en recht <strong>van</strong> gebruik en bewoning (art. 626 BW)................................44<br />

1° Toepassingsgebied ..................................................................................................................................................44<br />

a) Beginsel...................................................................................................................................................................44<br />

b) Uitzondering.........................................................................................................................................................44<br />

2° Ratio...............................................................................................................................................................................44<br />

3° Gevolg <strong>van</strong> gebrek aan boedelbeschrijving? ................................................................................................44<br />

a) Gevolg ......................................................................................................................................................................44<br />

b) Sancties?.................................................................................................................................................................44<br />

i) Weigering afgifte............................................................................................................................................44<br />

ii) Behoud <strong>van</strong> recht op vruchtgebruik ....................................................................................................45<br />

4° Kosten ...........................................................................................................................................................................45<br />

a) Principieel ten laste <strong>van</strong> vruchtgebruiker ...............................................................................................45<br />

b) Dwingend recht?.................................................................................................................................................45<br />

d. Aanvaarding nalatenschap onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 794 BW) .......................45<br />

e. Echtscheiding door onderlinge toestemming.....................................................................................................45<br />

f. Ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel (art. 1428 BW)........................................................................................46<br />

g. Gerechtelijke vereffening-­‐verdeling onverdeeldheid (art. 1214 § 2 GerW) .........................................46<br />

h. Dringende en voorlopige maatregel (art. 223 BW) .........................................................................................46<br />

i. Niet-­‐ontbonden huwgemeenschap (art. 1177 GerW)? ...................................................................................46<br />

1° Exclusieve toepassing <strong>van</strong> art. 1177 GerW...................................................................................................46<br />

2° Procedure ....................................................................................................................................................................47<br />

a) Voorafgaande machtiging nodig ..................................................................................................................47<br />

b) Zonder voorafgaande machtiging ...............................................................................................................47<br />

4. Boedelbeschrijving sensu lato (inventaris) ...............................................................................................................47<br />

a. Onbeheerde nalatenschap (art. 813 B.W.)...........................................................................................................47<br />

b. Faillissement (art. 43 Faill. W.).................................................................................................................................48<br />

1° “onverwijld”................................................................................................................................................................48<br />

2° Toezicht <strong>van</strong> rechter commissaris....................................................................................................................48<br />

c. Andere gevallen ...............................................................................................................................................................48<br />

AFDELING D. Voorwerp <strong>van</strong> proces-­‐verbaal <strong>van</strong> boedelbeschrijving .....................................................................49<br />

1. Verschil met voorwerp proces-­‐verbaal <strong>van</strong> verzegeling.....................................................................................49<br />

2. Beperkt tot huwelijksvermogen en onverdeeldheid of ook eigen vermogen?..........................................49<br />

a. Probleemstelling .............................................................................................................................................................49<br />

b. Rechtspraak ......................................................................................................................................................................49<br />

1° In het kader <strong>van</strong> dringende en voorlopige maatregelen.........................................................................49<br />

2° In het kader <strong>van</strong> vereffening nalatenschap ..................................................................................................50<br />

3° (Te) Extensieve interpretatie .............................................................................................................................50<br />

139


c. Beginsel: ook het eigen vermogen ...........................................................................................................................50<br />

d. Ratio .....................................................................................................................................................................................51<br />

AFDELING E. Rol <strong>van</strong> de notaris ...............................................................................................................................................52<br />

1. Centrale en actieve rol........................................................................................................................................................52<br />

2. Wettelijke verplichting.......................................................................................................................................................52<br />

a. Op verzoek .........................................................................................................................................................................52<br />

b. Uitdrukkelijke vrijstelling vereist............................................................................................................................52<br />

3. Monopolie notaris ................................................................................................................................................................52<br />

a. Principe ...............................................................................................................................................................................52<br />

b. Uitzonderingen ................................................................................................................................................................53<br />

1° Inventaris door een gerechtsmandataris ......................................................................................................53<br />

2° Curatele over geringe huisraad (art. 1154 Ger.W.)...................................................................................53<br />

4. Aanstelling (art. 1178 Ger.W.) ........................................................................................................................................53<br />

a. Beginsel ...............................................................................................................................................................................53<br />

b. Keuzevrijheid partijen..................................................................................................................................................53<br />

1° Beginsel ........................................................................................................................................................................53<br />

2° Unanimiteit.................................................................................................................................................................54<br />

3° Gebrek aan akkoord................................................................................................................................................54<br />

c. Testamentaire aanstelling?.........................................................................................................................................54<br />

d. Territoriale bevoegdheid ............................................................................................................................................54<br />

e. Uitvoerbaar bij voorraad .............................................................................................................................................55<br />

f. Notaris-­‐vertegenwoordiger ........................................................................................................................................55<br />

AFDELING F. Procedure ...............................................................................................................................................................56<br />

1. Algemeen..................................................................................................................................................................................56<br />

2. Wanneer is rechterlijke tussenkomst vereist ..........................................................................................................56<br />

a. Gevallen waarin steeds rechterlijke tussenkomst is vereist........................................................................56<br />

b. Wanneer er geen voorafgaande verzegeling heeft plaatsgevonden (geval geregeld door art.<br />

1177 Ger.W.)..........................................................................................................................................................................56<br />

1° artikel 1177, tweede lid Ger.W...........................................................................................................................56<br />

2° Wettelijke verplichting tot boedelbeschrijving ..........................................................................................57<br />

3° Gevolg............................................................................................................................................................................57<br />

3. “Rechterlijke” procedure...................................................................................................................................................57<br />

a. Materiële vereisten ........................................................................................................................................................57<br />

1° Titularissen.................................................................................................................................................................57<br />

2° Ernstig belang............................................................................................................................................................57<br />

b. Formele vereisten...........................................................................................................................................................57<br />

1° Op verzoek ..................................................................................................................................................................58<br />

2° Eenzijdig verzoekschrift .......................................................................................................................................58<br />

c. Bevoegdheid vrederechter..........................................................................................................................................58<br />

1° Materieelrechtelijke bevoegdheid....................................................................................................................58<br />

a) Toelating boedelbeschrijving........................................................................................................................58<br />

b) Incidenten in het kader <strong>van</strong> de boedelbeschrijving............................................................................58<br />

2° Territoriale bevoegdheid......................................................................................................................................58<br />

4. “Notariële” procedure -­‐ Uitvoering <strong>van</strong> de boedelbeschrijving .......................................................................58<br />

a. Oproeping door de notaris..........................................................................................................................................59<br />

1° Aan te manen personen.........................................................................................................................................59<br />

2° Sanctie...........................................................................................................................................................................59<br />

3° Oproepingswijze.......................................................................................................................................................59<br />

4° Oproepingstermijn ..................................................................................................................................................60<br />

140


a) Algemene wachttermijn ..................................................................................................................................60<br />

b) Spoedeisende gevallen.....................................................................................................................................60<br />

c) Bijzonder geval ....................................................................................................................................................60<br />

d) Gevolg......................................................................................................................................................................60<br />

e) Sanctie bij niet-­‐eerbiedigen ...........................................................................................................................60<br />

b. Vacatie <strong>van</strong> boedelbeschrijving................................................................................................................................61<br />

1° Voorafgaande opmerking – meerdere vacaties ..........................................................................................61<br />

2° Plaats .............................................................................................................................................................................61<br />

a) Vaststelling “ter plaatse” .................................................................................................................................61<br />

i) Beginsel..............................................................................................................................................................61<br />

ii) Op grond <strong>van</strong> verklaringen ......................................................................................................................61<br />

iii) Titels en documenten (art. 1183, 7° Ger.W.) ..................................................................................61<br />

b) Buiten het ambtsgebied...................................................................................................................................62<br />

c) Buitenland..............................................................................................................................................................62<br />

d) Uitzondering.........................................................................................................................................................62<br />

3° Aanwezigen (art. 1180 GerW)............................................................................................................................62<br />

a) Beginsel (artikel 1180 GerW) .......................................................................................................................62<br />

b) Bijzondere opmerkingen in verband met vertegenwoordiging ....................................................63<br />

4° Termijn .........................................................................................................................................................................63<br />

a) Algemeen................................................................................................................................................................63<br />

b) Wettelijk bepaalde gevallen ..........................................................................................................................63<br />

i) Voogdij (art. 406 BW)..................................................................................................................................63<br />

ii) Openvallen <strong>van</strong> nalatenschap .................................................................................................................64<br />

(1) Algemeen ..................................................................................................................................................64<br />

(2) Uitvoerder <strong>van</strong> uiterste wilsbeschikking (art. 1031 BW)....................................................64<br />

(3) Beschikking met last <strong>van</strong> uitkering (art. 1058-­‐1060 BW)...................................................64<br />

iii) Ontbinding <strong>van</strong> het wettelijk stelsel (art. 1428 BW)...................................................................65<br />

c) Restcategorie........................................................................................................................................................65<br />

5° Inhoud <strong>van</strong> de akte <strong>van</strong> boedelbeschrijving (art. 1183 GerW)............................................................65<br />

a) Algemeen: Indeling <strong>van</strong> artikel 1183 GerW............................................................................................65<br />

b) De aanhef (artikel 1183, aanhef, 1°, 3° en 10° GerW) ........................................................................66<br />

i) De formaliteiten gemeen aan alle notariële akten (art. 1183, aanhef en 1° GerW)..........66<br />

ii) De hoedanigheid en beroep <strong>van</strong> aanwezige personen (art. 1183, 1° en 3° GerW)..........66<br />

iii) Waarschuwing voor eedaflegging (art. 1183, 10° GerW) .........................................................67<br />

iv) Soms afzonderlijke akte ...........................................................................................................................67<br />

c) Het corpus (art. 1183, 4° -­‐ 9° GerW) ..........................................................................................................68<br />

i) Een beschrijving en schatting <strong>van</strong> de roerende goederen (art. 1183, 4° GerW)................68<br />

ii) Korte beschrijving <strong>van</strong> boekhouding, papieren en stukken betreffende activa en<br />

passiva <strong>van</strong> de onverdeelde boedel (art. 1183,7° Ger.W.)...............................................................70<br />

iii) Verklaringen <strong>van</strong> de partijen ten laste of ten bate <strong>van</strong> de boedel (art. 1183,8 ° GerW)<br />

....................................................................................................................................................................................70<br />

iv) Aanwijzing <strong>van</strong> de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd<br />

(art. 1183,9 ° GerW)..........................................................................................................................................71<br />

d) Slot <strong>van</strong> de boedelbeschrijving: de eedaflegging (art. 1183, 10° en 11° GerW) .....................71<br />

e) Bewarende maatregelen (art. 1184 GerW).............................................................................................71<br />

f) Voorlezing en ondertekening.........................................................................................................................71<br />

AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.)........................................................................................................................72<br />

1. Algemene regel – artikel 1184 Ger.W..........................................................................................................................72<br />

2. Toepassingsgebied ratione materiae: ingeval moeilijkheden of vorderingen...........................................72<br />

141


3. Toepassingsgebied ratione personae ...........................................................................................................................72<br />

4. Procedure ten overstaan <strong>van</strong> de vrederechter........................................................................................................73<br />

a. Op verzoek .........................................................................................................................................................................73<br />

b. Bevoegdheid vrederechter .........................................................................................................................................73<br />

1° Materiële bevoegdheid -­‐ eedoplegging – bevel overlegging stukken...............................................73<br />

2° Territoriale bevoegdheid......................................................................................................................................73<br />

AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” <strong>van</strong> de notariële boedelbeschrijving .................................................74<br />

1. Eedaflegging............................................................................................................................................................................74<br />

a. Begrip en vorm.................................................................................................................................................................74<br />

b. Toepassingsgebied ratione personae – alle partijen die in het bezit zijn geweest (art. 1183-­‐11°<br />

GerW)........................................................................................................................................................................................74<br />

2. De eedaflegging als sluitstuk <strong>van</strong> de boedelbeschrijving....................................................................................75<br />

a. Begrip...................................................................................................................................................................................75<br />

b. Letterlijk sluitstuk: eedaflegging als laatste verrichting ...............................................................................75<br />

1° Beginsel ........................................................................................................................................................................75<br />

2° Cassatie-­‐arrest <strong>van</strong> 14 oktober 2003..............................................................................................................75<br />

3° Overige (vaststaande) rechtspraak..................................................................................................................76<br />

c. Belang <strong>van</strong> de boedelbeschrijving -­‐ sancties.......................................................................................................76<br />

1° Ratio...............................................................................................................................................................................76<br />

2° Sancties.........................................................................................................................................................................76<br />

a) Meineed ..................................................................................................................................................................76<br />

i) Begrip..................................................................................................................................................................77<br />

ii) Niet-­‐verklaring <strong>van</strong> het eigen vermogen ...........................................................................................77<br />

iii) Concrete toepassingen..............................................................................................................................77<br />

b) Valsheid in geschrifte .......................................................................................................................................78<br />

c) Heling.......................................................................................................................................................................78<br />

i) Begrip..................................................................................................................................................................78<br />

ii) Bewijslast.........................................................................................................................................................78<br />

iii) Sanctie -­‐ verlies <strong>van</strong> recht ......................................................................................................................79<br />

iv) Remedie : spontaan berouw...................................................................................................................79<br />

(1) Ratio <strong>van</strong> notariële tussenkomst....................................................................................................79<br />

(2) Spontaan en tijdig berouw ................................................................................................................79<br />

d) Vervallen verklaring <strong>van</strong> voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving..........................................................80<br />

e) Schadevergoeding ..............................................................................................................................................80<br />

AFDELING I. Dwangsom...............................................................................................................................................................81<br />

1. Mogelijkheid <strong>van</strong> dwangsom ingeval <strong>van</strong> eedaflegging.......................................................................................81<br />

a. Arrest <strong>van</strong> Benelux-­‐Gerechtshof <strong>van</strong> 29 november 1993.............................................................................81<br />

b. De notaris als “partij”....................................................................................................................................................81<br />

c. Gewetensvrijheid als ontsnappingsroute?...........................................................................................................82<br />

2. Hoegrootheid <strong>van</strong> dwangsom .........................................................................................................................................82<br />

3. Begunstigde <strong>van</strong> dwangsom ............................................................................................................................................83<br />

AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving...............................................................................................................84<br />

1. Onregelmatigheid naar vorm ..........................................................................................................................................84<br />

2. Onregelmatigheid naar de inhoud ................................................................................................................................84<br />

AFDELING K. Ontstentenis <strong>van</strong> boedelbeschrijving.........................................................................................................84<br />

AFDELING L. Kosten <strong>van</strong> boedelbeschrijving .....................................................................................................................84<br />

HOOFDSTUK <strong>III</strong>. Procedures inzake openvallen en beheer <strong>van</strong> de nalatenschap .................................. 85<br />

AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang <strong>van</strong> een nalatenschap .................................................85<br />

142


1. Openvallen <strong>van</strong> nalatenschap : onmiddellijke eigendomsverkrijging?.........................................................85<br />

2. Aard <strong>van</strong> de erfkeuze: een recht om eigendom te verkrijgen ...........................................................................85<br />

3. Centrale rol <strong>van</strong> notaris bij erfkeuze............................................................................................................................86<br />

AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht ..................................................................................................................................87<br />

1. Titularissen <strong>van</strong> het optierecht ......................................................................................................................................87<br />

a. Primaire erfgerechtigden ............................................................................................................................................87<br />

b. Erfgerechtigden in ondergeschikte orde..............................................................................................................87<br />

c. Staat.......................................................................................................................................................................................87<br />

2. Tegenwerpelijkheid aan de schuldeisers...................................................................................................................88<br />

a. Algemeen ............................................................................................................................................................................88<br />

b. Pauliaanse vordering (art. 1167 BW)....................................................................................................................88<br />

c. Zijdelingse vordering (art. 1166 BW) ....................................................................................................................88<br />

3. Inhoud <strong>van</strong> het keuzerecht...............................................................................................................................................88<br />

a. Algemeen ............................................................................................................................................................................88<br />

b. Drie opties..........................................................................................................................................................................88<br />

4. Openbare orde karakter en inperkingen <strong>van</strong> het optierecht ............................................................................89<br />

a. Beginsel: <strong>van</strong> openabre orde......................................................................................................................................89<br />

b. Beperkingen aan het optierecht...............................................................................................................................89<br />

1° de legataris onder bijzondere titel ...................................................................................................................89<br />

2° Onbekwamen.............................................................................................................................................................89<br />

a) Uitdrukkelijke beperking <strong>van</strong> optierecht in art. 776 BW..................................................................89<br />

b) Vormvereisten.....................................................................................................................................................90<br />

i) Voorafgaande bijzondere machtiging door de vrederechter .....................................................90<br />

ii) Verklaring op de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg....................................................90<br />

iii) Voorafgaande inventaris..........................................................................................................................90<br />

iv) Blokkering <strong>van</strong> fondsen en waarden..................................................................................................90<br />

c) Sanctionering <strong>van</strong> niet-­‐naleving <strong>van</strong> deze vormvereisten ...............................................................91<br />

3° Erfgerechtigde schuldig aan heling <strong>van</strong> erfgoederen...............................................................................91<br />

4° Langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende ..........................................................................91<br />

5° Gefailleerde?...............................................................................................................................................................92<br />

a) Keuzerecht behoort toe aan de curator i.p.v. de gefailleerde..........................................................92<br />

b) Beperking <strong>van</strong> het keuzerecht <strong>van</strong> de curator? ....................................................................................92<br />

5. Overige kenmerken <strong>van</strong> het keuzerecht.....................................................................................................................92<br />

a. Onvoorwaardelijk...........................................................................................................................................................92<br />

b. Onherroepelijk.................................................................................................................................................................93<br />

c. Individueel .........................................................................................................................................................................93<br />

d. Niet intuitu personae ....................................................................................................................................................93<br />

e. Ondeelbaar.........................................................................................................................................................................94<br />

f. Retroactief...........................................................................................................................................................................94<br />

6. Termijn voor het uitoefenen <strong>van</strong> het optierecht.....................................................................................................94<br />

a. Ontstaan <strong>van</strong> het optierecht.......................................................................................................................................94<br />

b. Duur <strong>van</strong> de termijn.......................................................................................................................................................95<br />

c. Vertrekpunt <strong>van</strong> de termijn........................................................................................................................................95<br />

d. Stuiting en schorsing.....................................................................................................................................................95<br />

e. Termijn enkel tussen erfgerechtigden...................................................................................................................96<br />

f. Gevolg <strong>van</strong> verstrijken termijn ..................................................................................................................................97<br />

AFDELING C. Recht <strong>van</strong> beraad.................................................................................................................................................98<br />

1. Algemene beginselen ..........................................................................................................................................................98<br />

a. Termijn <strong>van</strong> beraad........................................................................................................................................................98<br />

143


. Ratio <strong>van</strong> termijn <strong>van</strong> beraad ....................................................................................................................................98<br />

c. Gevolg <strong>van</strong> termijn <strong>van</strong> beraad .................................................................................................................................99<br />

2. Toestand <strong>van</strong> de erfgerechtigde tijdens de termijn <strong>van</strong> beraad ......................................................................99<br />

a. Schorsing procedure mits exceptie <strong>van</strong> beraad in limine litis ....................................................................99<br />

b. Erfkeuze tijdens termijn <strong>van</strong> beraad......................................................................................................................99<br />

3. Toestand <strong>van</strong> de erfgerechtigde na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn <strong>van</strong> beraad ....................................100<br />

a. Verlies exceptie <strong>van</strong> beraad maar behoud <strong>van</strong> optierecht.........................................................................100<br />

b. Uitzonderingen op behoud <strong>van</strong> optierecht.......................................................................................................100<br />

c. Tot wanneer kan de erfgerechtigde zijn optierecht uitoefenen? ............................................................101<br />

d. Wie moet de kosten dragen?...................................................................................................................................101<br />

AFDELING D. Aanvaarding <strong>van</strong> nalatenschap..................................................................................................................102<br />

1. Geen vormvrije rechtshandeling ................................................................................................................................102<br />

2. Uitdrukkelijke aanvaarding ..........................................................................................................................................102<br />

3. Stilzwijgende aanvaarding ............................................................................................................................................102<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................102<br />

b. Handelingen die geen stilzwijgende aanvaarding vormen........................................................................103<br />

c. Handelingen die wel stilzwijgende aanvaarding vormen...........................................................................103<br />

1° Daden <strong>van</strong> beschikking over de nalatenschapsgoederen....................................................................103<br />

2° Daden <strong>van</strong> gewoon beheer................................................................................................................................104<br />

3° Instellen <strong>van</strong> een eis tot verdeling.................................................................................................................104<br />

AFDELING E. Verwerping <strong>van</strong> de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.) ..............................105<br />

1. Beginsel..................................................................................................................................................................................105<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................105<br />

b. Vorm..................................................................................................................................................................................105<br />

2. Bedrieglijke verwerping.................................................................................................................................................105<br />

a. Definitie............................................................................................................................................................................105<br />

b. Remedie tegen bedrieglijke verwerping ...........................................................................................................105<br />

1° Artikel 788 BW.......................................................................................................................................................105<br />

2° Titularis <strong>van</strong> het recht.........................................................................................................................................106<br />

3° Vereisten voor het recht ....................................................................................................................................106<br />

4° Gevolgen ten aanzien <strong>van</strong> de verwerper en de andere erfgenamen: .............................................106<br />

AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’) ........108<br />

1. Begrip .....................................................................................................................................................................................108<br />

a. Definitie............................................................................................................................................................................108<br />

b. Gevolgen voor de hereditaire schuldeisers......................................................................................................108<br />

c. Vrijwillige en gedwongen beneficiaire aanvaarding.....................................................................................108<br />

2. Pleegvormen........................................................................................................................................................................108<br />

a. Algemeen .........................................................................................................................................................................108<br />

b. Verklaring ter griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg ........................................................................109<br />

1° Beginsel .....................................................................................................................................................................109<br />

2° Definitieve rechtshandeling .............................................................................................................................109<br />

c. Nauwkeurige en regelmatige boedelbeschrijving .........................................................................................110<br />

1° Vereisten gesteld aan de boedelbeschrijving ...........................................................................................110<br />

2° Termijn ......................................................................................................................................................................110<br />

3° Sanctie........................................................................................................................................................................110<br />

a) Sanctie voor onnauwkeurigheid <strong>van</strong> inventaris ................................................................................110<br />

b) Sanctie voor niet (tijdig) opstellen <strong>van</strong> een boedelbeschrijving ................................................111<br />

d. Volgorde <strong>van</strong> formaliteiten......................................................................................................................................111<br />

3. Gevolgen <strong>van</strong> de aanvaarding onder voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving..................................................112<br />

144


a. Overgang <strong>van</strong> eigendom <strong>van</strong> de erfgoederen – saisine ...............................................................................112<br />

b. Uitsluiting <strong>van</strong> vermenging op zakenrechtelijk en verbintenisrechtelijk vlak.................................112<br />

1° Zakenrechtelijk vlak.............................................................................................................................................112<br />

2° Verbintenisrechtelijk vlak.................................................................................................................................112<br />

c. Ontstaan <strong>van</strong> vereffeningsbewind........................................................................................................................113<br />

1° Concept......................................................................................................................................................................113<br />

2° Verhaalbaarheid <strong>van</strong> de schuldvorderingen.............................................................................................113<br />

a) Hereditaire schuldeisers ..............................................................................................................................113<br />

i) Verhaalsrecht beperkt tot de nalatenschapsgoederen ..............................................................113<br />

ii) Verhaalsrecht beschermd d.m.v. “voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding”....................................114<br />

(1) Beginsel ..................................................................................................................................................114<br />

(2) Formaliteiten m.b.t. voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding..........................................................114<br />

(3) Subrogatie ingeval <strong>van</strong> betaling door de erfgenaam onder voorrecht <strong>van</strong><br />

boedelbeschrijving ...................................................................................................................................114<br />

b) Persoonlijke schuldeisers <strong>van</strong> de erfgenaam......................................................................................115<br />

i) In verhouding tot het privé-­‐vermogen <strong>van</strong> de erfgenaam........................................................115<br />

ii) In verhouding tot het hereditaire vermogen ................................................................................115<br />

iii) Ont<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> successierechten.......................................................................................................115<br />

4. Beheer <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap ...............................................................................................................117<br />

a. Bestemmingsgebonden vermogen.......................................................................................................................117<br />

b. Bewindvoerder.............................................................................................................................................................118<br />

1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam........................................................................................................118<br />

2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek <strong>van</strong> erfgenaam of derde<br />

belanghebbende..........................................................................................................................................................118<br />

3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek <strong>van</strong> hereditaire schuldeiser ................................118<br />

c. Bevoegdheden <strong>van</strong> de bewindvoerder ...............................................................................................................118<br />

1° Daden <strong>van</strong> bewaring en voorlopig beheer .................................................................................................118<br />

2° Daden <strong>van</strong> (gewoon) beheer............................................................................................................................118<br />

3° Daden <strong>van</strong> beschikking.......................................................................................................................................119<br />

d. Verplichtingen <strong>van</strong> de bewindvoerder...............................................................................................................119<br />

1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam........................................................................................................119<br />

a) Goed en zorgzaam huisvader .....................................................................................................................119<br />

b) Borgstelling........................................................................................................................................................119<br />

c) Rekening en verantwoording voor beheer...........................................................................................120<br />

d) Vereffening volgens wettige redenen <strong>van</strong> voorrang........................................................................120<br />

2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek <strong>van</strong> erfgenaam of derde<br />

belanghebbende..........................................................................................................................................................120<br />

3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek <strong>van</strong> hereditaire schuldeiser ................................120<br />

e. Sancties op miskenning <strong>van</strong> bestemmingsgebonden karakter <strong>van</strong> het vermogen .........................120<br />

5. Vereffening <strong>van</strong> de beneficiaire nalatenschap......................................................................................................121<br />

a. Algemeen .........................................................................................................................................................................121<br />

b. Gevolgen <strong>van</strong> de samenloop voor de rechten <strong>van</strong> de schuldeisers........................................................122<br />

1° Tijdens periode <strong>van</strong> aangifte <strong>van</strong> schuldvordering...............................................................................122<br />

a) Separatisten .......................................................................................................................................................122<br />

b) Chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers..................................................................122<br />

c) Boedelschuldeisers en legatarissen.........................................................................................................122<br />

2° Na de periode <strong>van</strong> aangifte <strong>van</strong> schuldvordering ..................................................................................123<br />

a) Beginsel................................................................................................................................................................123<br />

b) Laattijdige aangifte <strong>van</strong> schuldvordering.............................................................................................123<br />

145


c. Vereffeningsbewind ....................................................................................................................................................123<br />

1° Vereffening volgens de wettige redenen <strong>van</strong> voorrang .......................................................................123<br />

2° Algehele vereffening?..........................................................................................................................................124<br />

6. Verlies <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving .............................................................................................124<br />

a. Vervallenverklaring ....................................................................................................................................................124<br />

1° Persoonlijke sanctie met relatieve werking..............................................................................................124<br />

2° Toepassingsgebied ...............................................................................................................................................124<br />

3° Gevolgen <strong>van</strong> vervallenverklaring.................................................................................................................125<br />

b. Verzaking aan het voorrecht <strong>van</strong> boedelbeschrijving .................................................................................125<br />

AFDELING G. (Voorrecht <strong>van</strong>) boedelscheiding .............................................................................................................126<br />

1. Begrip .....................................................................................................................................................................................126<br />

2. Aard en verantwoording <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding...............................................................127<br />

a. Aard <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding..................................................................................................127<br />

b. Mogelijke verantwoording voor de mogelijkheid <strong>van</strong> boedelscheiding..............................................127<br />

3. Wie kan het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding inroepen? ...................................................................................127<br />

4. Procedure voor de eis in boedelscheiding..............................................................................................................128<br />

a. Instelling <strong>van</strong> de eis – in beginsel: op verzoek(schrift)...............................................................................128<br />

1° In beginsel: op verzoek.......................................................................................................................................128<br />

2° Uitzondering: <strong>van</strong> rechtswege.........................................................................................................................128<br />

b. Bevoegde rechtbank...................................................................................................................................................129<br />

1° Eis ingesteld binnen 2 jaar na openvallen nalatenschap.....................................................................129<br />

2° Eis ingesteld meer dan 2 jaar na openvallen nalatenschap................................................................129<br />

c. Voorwerp.........................................................................................................................................................................129<br />

d. Termijn.............................................................................................................................................................................129<br />

1° Ten aanzien <strong>van</strong> roerende goederen............................................................................................................129<br />

2° Ten aanzien <strong>van</strong> onroerende goederen.......................................................................................................129<br />

e. Gevolgen <strong>van</strong> het voorrecht <strong>van</strong> boedelscheiding.........................................................................................130<br />

AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap......................................................................................................131<br />

1. Algemeen...............................................................................................................................................................................131<br />

2. Erfloze nalatenschap........................................................................................................................................................131<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................131<br />

b. Staat als erfgenaam of als openbare instantie?...............................................................................................131<br />

1° Discussie ...................................................................................................................................................................131<br />

2° Belang.........................................................................................................................................................................131<br />

a) Mogelijkheid tot verwerping nalatenschap .........................................................................................131<br />

b) Toepassing <strong>van</strong> IPR ........................................................................................................................................132<br />

c) Aansprakelijkheid............................................................................................................................................132<br />

c. Procedure ........................................................................................................................................................................132<br />

1° Inbezitstelling.........................................................................................................................................................132<br />

2° Gehoudenheid intra vires..................................................................................................................................132<br />

3. Onbeheerde nalatenschap .............................................................................................................................................133<br />

a. Begrip................................................................................................................................................................................133<br />

b. Procedure: aanstelling en taakomschrijving <strong>van</strong> curator..........................................................................133<br />

1° Aanstelling <strong>van</strong> een curator..............................................................................................................................133<br />

2° Taakomschrijving <strong>van</strong> curator ........................................................................................................................134<br />

a) Algemeen.............................................................................................................................................................134<br />

b) Bijzondere verplichtingen – verschil met beneficiair aanvaardende erfgenaam ...............134<br />

146

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!