AcA de m Y M AG A ZI N E voorJa ar 20 0 6 AcA de m Y M AG A ZI N E voorJa ar 20 0 6
eneden, aan de overzijde van de weg. Lijkt me wel wat, maar we hebben geen tijd. We besluiten zelf onze rondtocht te rijden in plaats van aan te sluiten bij de busjes-gasten. Kunnen we stoppen waar we willen. En dat willen we, overal. Want overal zitten overjarige vredespijprokers langs de kant van de weg: mooie, diepe, verstilde, rijpe koppen. Gegroefde gezichten. Honderd jaar ouder dan wij. De pijn van ’t zijn als een sierraad in hun ledere huid gegroefd. Blauwzwarte hoogglansvlechten. Oude mannen en vrouwen die kalm diep in mijn ogen kijken met een blik waarvoor niets te verbergen valt en die zich over ons banaal westeuropees gedrag niet meer wensen op te winden. Decennia terug hebben wij hun onze ware aard getoond: ordinaire landpikkerij. Ze kijken naar ons met een blik van: je moet vooral doen wat je niet laten kunt. Schitterend mooie mensen in een adembenemend, ongerept maar inmiddels pijnlijk landschap. Hoe kon dit ontstaan? Een heel land is weggespoeld op een paar ongelooflijke hoge steen-klompen na. Ze staan als prehistorische wachters in het weidse land. Scherp contrasterend met de staalblauwe lucht. Three Sisters, the Chimney, noem maar op. Dan laat de toneelmeester de buitenverlichting zakken en voltrekt zich een ongekende lichtshow op godweet 500 vier-kante kilometer. De Grote Zaklamp zal bloedrood worden, door het dalen van de temperatuur zullen zich kleine, tedere condensplukjes in de lucht vormen, zacht belicht in geelgoud en dat stokt onze adem. Vanzelfsprekend dat die maffe indianen denken dat god hier zelf nog aan de dimmer draait. Je moet werkelijk van de pot gerukt zijn als je dit niet snapt en je adem niet onwillekeurig even in houdt. Tranen lopen over mijn wangen, alles is hier licht & schaduw, vorm & kleur! En stilte, echte, eindeloze, religieuze stilte. Geen leegheid, maar nietigheid. Wij mensen zijn gedoemd eeuwige amateurs te blijven op het gebied van het “Grote Licht”. Hier laat de schepping dagelijks zien hoe ’t moet en dat dit wellicht ’t enigste is dat goed is. Achter de Three sisters wordt door een onzichtbare hand zacht in elkaar overvloeiende strepen kleur op het plafond gestreken, van hemelsblauw via knalrood tot oranje-geel. Rechts hangt een sliertje kleur tegen de donkerblauwe achtergrond, zo’n langgerekt verticaal traag wapperend pluimpje helgekleurdfluoriserend goudgeelrozeorangje veegje zachte nestveertjes. Het danst op het ritme van m’n trage denken. Twee mustangs staan in ‘n weitje met me mee te aanbidden. Liggend op de grond, kruip ik tot aan hun hoeven zodat ze in tegenlicht beeldvullend in m’n zoeker zitten. Één trap en ik ben er geweest, maar hier is alles vrede en deze dieren ruiken dat als eerste. Stil en in volledige duisternis rijden we naar ons nachtverblijf in het indianenreservaat; Anasazi Inn in Tsegi. Een soort huurkazerne. Lange, kraakheldere gangen met links en rechts kamers. Met schitterende portretschilderwerken van een lokale Rembrand boven ons bed; een jonge krijger links, een jonge squaw rechts. Diepe gelatenheid in de vredige gezichten. Felgekleurde veren in de ravenzwarte haren. Beiden lijden ze overduidelijk. Wie waren wij om hun vrede te verstoren? Naar ’t restaurant: aan kleine tafeltjes delen we in de maaltijd. Dit is Indianenland, dus is alles alcoholvrij. Natuurmensen ontberen de benodigde enzymen om alcohol in het lichaam af te breken. Gevolg: eenmaal te veel gedronken blijven indianen dagenlang zo zat als een pinneke. Geen alcohol dus; nergens! Wat we voorgeschoteld krijgen weet ik niet, maar ’t smaakt verrukkelijk. Iets met dood beest en bonen. Rondom ons heen weer dezelfde verweerde gezichten: veel oudere mensen, traag van beweging maar met een ongekende souplesse. Kalme vriendelijke voortgang. Aan de muur overal de foto’s van hoe ’t was: grote vraagtekens eigenlijk: waarom ’t zo moest eindigen? Verbruinde zwart wit foto’s van mannen op paarden, met een speer ontspannen in de hand, pluisje veren losjes onder de punt. Ingebakerde baby’s. De wigwam welkom opengeslagen. Ze doen me ogenblikkelijk denken aan de volkeren van het noordoosten van Siberië: kleine leefgemeenschapjes, niet te groot, niet te klein, mooi door een Maters Familie in evenwicht gehouden. Communes waar bezit overbodig is en alles van elkaar. De volgende ochtend, na een blik in de diepe ravijn waarin het eerste gouden dagstroompje over een donkerblauw stroomreliëf siddert, kiezen we voor een vroege omweg van een paar honderd kilometer: Niet de toeristische route naar Page, maar even een ommetje, langs twee Hopi-reservaten. Aldaar gemengde gevoelens: wat een armoede! Is dit ook het “rijke Amerika” ? We zijn zeker welkom, maar mogen niet overal komen, alles is heiligdom, maar de mensen zijn onvoorstelbaar vriendelijk. Een diep respect voor alles wat de natuur geeft is overheersend: wind, regen, het licht, de aarde, maïskorrels. We praten met een oude pottenbakster. Over haar grote liefde: klei uit de grond onder haar voeten, de vormen uit haar knokige handen gekneed en het vuur uit de hemel samengebald. Graag hadden we haar kunstwerk gekocht. Graag hadden we één keer teveel betaald, maar het zou in scherven zijn voor we thuis zijn, zo fragiel, zo dun en teder wordt scheppingsdrang hier tot tijdloze schoonheid gekneed. In Page blijkt het slecht weer. We zijn terug in de bewoonde wereld en schuilen in een veel te dure rondvaartboot op Lake Powel en vervolgens in een veel te dure eettent-met-schitterend-uitzicht. Dat de enige beschikbare snack bij het Budweiserapperatiefje veel te duur is, kan ik nog billijken, maar dat ik er drie dagen van aan de schijterij zal blijven vergeef ik ze nooit! Prima motel, prachtig uitzicht over Lake Powel en Glen Canyon, maar we zitten duidelijk in tijdnood! We rijden de volgende ochtend naar Antilope Canyon en wachten daar de Indiaanse “Stilte, echte, eindeloze, religieuze stilte. Geen leegheid, maar nietigheid” AcA de m Y E- M AG A ZI N E voorJa ar 20 0 6 AcA de m Y E- M AG A ZI N E voorJa ar 20 0 6 gidsen af voor het volgende heiligdom. Duurt wel even maar daar komen ze uit het stof te voorschijn met hun oude gammele pick-ups. Na betaling van een fors bedrag klimmen we in de achterbak en gaat ’t er tegenaan. Jeannette d’r eierstokken hangen zowat rond haar oren als we voor een enorme rotswand tot stilstand komen en met enig wantrouwen uitstijgen. Wat hebben we hier te zoeken? Toch, er blijkt een smal spleetje in de rotswand te zitten en eenmaal aan de duisternis gewend openbaart zich het wonder: Deze zigzaggende rotsspleet is circa 60 meter diep. Bovenin een centimeter of dertig breed en op de bodem, waar wij staan, amper anderhalve meter. Het daglicht sijpelt als ’n serpentineachtige nachtmerrie in allerlei kleuren langs de duizenden sedimentlagen naar beneden. In volslagen duisternis m’n camera tegen de rotswand drukkend, laat ik de sluiter op goed geluk seconden lang open staan. Het resultaat is verbluffend. Abstracte kleureffecten tekenen zich in de omringende zwartheid af. Dit zeshonderd meter lange natuurfenomeen mag alleen tijdens langdurige droogte bezocht worden. Boven ligt immers een grote trechter en als het begint te plenzen stroomt het water van honderden vierkante kilometers in een oogwenk deze spelonk binnen en neemt alles op haar weg mee naar de diepte van Lake Powel. Niet echt aanlokkelijk! Maar zelden zag ik zo’n ongekend mooie eenvoud! Terug in de indiaanse achterbak, vervolgens in onze Chevy en op naar ons laatste park: Grand Canyon. Daar aangekomen blijkt die veel te groot voor mijn waarnemingsvermogen. De over- zijde is nauwelijks te zien en deze ravijn is zó diep dat de bodem als het ware “wegvalt”. En het is er loeidruk! Teveel Japanners op een kluitje. We maken een verveelde wandeling en gaan vermoeid naar onze luxe lodge, eten en naar bed. Na Bryce, The Chelly, Arches, National Monument en Antilope Canyon is alles nu een beetje een afknapper. Dat ligt niet aan Amerika, maar aan ons. We zien te veel, meer dan we emotioneel kunnen bevatten. We besluiten de volgende ochtend de vroegmis te volgen. Om vijf uur komt de zon op in deze woestijn en als we vóór die tijd net een beetje onder de rand van de canyon gaan staan, moet dat een mooie hemelvaart kunnen opleveren. Maar we zijn er wederom niet alleen en het is verfoeilijk koud. Rond het noordpoolgebied zijn Net & ik wel wat gewend, maar hier zijn we er niet op gekleed en de Jappen staan zo te kleumen dat ik er ook druk van op m’n blaas krijg. Maar dan komt Het Grote Licht! M’n god wat een schoonheid! En wederom ervaar ik in al m’n vezels waarom die Indianen dit alles heilig hebben verklaard. Er bestaat geen andere keuze; dit is heilig! We gaan ontbijten, wandelen, picknicken en weer wandelen. Desalniettemin blijft Grand Canyon voor mij “Much