HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen

HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen

30.08.2013 Views

P.J. Bouman et al. - (…)Rotterdam Bij de arbeidsverdeeling, die dit bedrijf vereischt, heeft de venter de hoogste inkomsten. Deze mag nl. de extra-giften voor zich behouden. Daar het medelijdende Nederlandsche publiek dikwijls aan de rondzwervende venters giften schenkt in de vorm van voedsel, kleding en geld, doch vaak niet ten onrechte bevreesd is de pinda-koekjes te consumeren, nemen de venters economisch een bevoorrechte positie in: zij krijgen giften, zonder dat zij aan de productie-‘coöperatie’ verkochte waren behoeven af te rekenen. Overigens worden de gemaakte winsten bij genoemde coöperaties meestal gelijkelijk verdeeld. Dikwijls komt het ook voor, dat productie en verkoop in verschillende bedrijven geschieden. De venters werken dan voor eigen risico en koopen de koekjes tegen 3 cent van de producenten, met wie zij, nadat zij hun waren verkocht hebben, moeten afrekenen. In een voorgaand hoofdstuk hebben wij vermeld, welke groote winsten de pinda-venters gedurende de eerste maanden van hun campagne maakten. Inkomsten van ƒ40,- tot ƒ60,- per week waren toen geen zeldzaamheid. Thans zijn zij verheugd, wanneer ze ƒ3,- tot ƒ4,- per week verdienen. De marskramerij der Zuid-Chineezen is steeds een volslagen bedelnegotie geweest, hoewel de Chineezen zich aan eigenlijke bedelarij (geld of goederen te vragen zonder eenige tegenprestatie te verschaffen) zelden schuldig maken. Men kan nog over het nut van den handel der Noord-Chineesche kooplieden en marskramers van meening verschillen, daar zij soms zeer goedkoop textielwaren en snuisterijen leveren. Doch van de pindakoekjes en chocolade, die hoofdzakelijk door werklooze Zuid-Chineesche zeelieden verkocht worden, is feitelijk niemand gediend. Men koopt deze waren uit medelijden. P.J. Bouman en W.H. Bouman De groei van de grote werkstad : een studie over de bevolking van Rotterdam Assen : Van Gorcum (etc.), 1952 p. 31-35 32. Rotterdam Aanpassing In zekere zin plaatste de trek naar de stad vele migranten voor dezelfde aanpassingsproblemen als de immigranten, die zich in het buitenland vestigden. 176

P.J. Bouman et al. - (…)Rotterdam Men onttrekt zich nooit ongestraft aan een vertrouwde omgeving; men verlaat het groepsverband waarvan men deel uitmaakte, niet zonder innerlijke onzekerheid. Verhuizing naar de stad betekende voor de meeste dorpelingen een sprong in het onzekere, vooral in vorige eeuwen toen bij het vrijwel ontbreken van sociale voorzorg iedere onverwachte tegenslag tot grauwe ellende aanleiding kon geven. Soms trokken uit het plattelandsgezin enkelen op verkenning uit, in vele gevallen echter verplaatste zich het gehele gezin. Men verhuisde dikwijls zonder enige financiële reserve, betrok met een minimum aan huisraad een of andere schamele woning en moest dan maar zien of er werk te vinden was. Vooral in de eerste tijd van aanpassing werd de druk van de armoede zwaar gevoeld. De ongeschoolde arbeider moest wel de minst betaalde, de vuilste of gevaarlijkste arbeid aanvaarden - of zich er toe lenen als stakingsbreker op te treden. De trouw kon ook proberen enige bijverdienste te zoeken, bijvoorbeeld als werkster of wasvrouw, maar de vestiging in de stad geschiedde doorgaans in de tijd dat het jonge gezin een of meer kleine kinderen telde. En de burendiensten, waaraan men in het dorp gewend was, ontbraken meestal in het nieuwe milieu - hoewel de solidariteit van de volksbuurt of de hulpvaardigheid, van streekgenoten, mede-migranten, niet mag worden onderschat. Velen raakten ook kerkelijk geïsoleerd. Men voelde zich eenzaam en hulpeloos vooral bij ziekte of invaliditeit. De vrouwen tobden dikwijls over de woningen die soms zo verwaarloosd en vervallen waren, dat afstand moest worden gedaan van de normen van zindelijkheid, die in het dorp nog vrij streng waren gehandhaafd. De kinderen vonden hun weg wel; voor hen was de aanpassing veel minder een probleem. De school en de straat schonken de nodige afwisseling, al gaven zij geen beschutting voor de honger en de koude, welke in dagen van werkloosheid, het leven in het arbeidersgezin beneden het bestaansminimum deden dalen. Slechts bij uitzondering kende het nieuw-gevestigde arbeidersgezin de gunstige situatie van spoedig verkregen regelmatig werk, gezondheid, een redelijke woning en de continuïteit van zedelijke en religieuze tradities. In de regel traden wel elementen van desorganisatie op, versterkt door gevoelens van opstandigheid of heimwee. Dan kwam men er zo licht toe het leed te vergeten d.oor sterke drank en berustten de ouders in de steeds duidelijker 177

P.J. Bouman et al. - (…)Rotterdam<br />

Bij de arbeidsverdeeling, die dit bedrijf vereischt, heeft de venter de hoogste<br />

inkomsten. Deze mag nl. de extra-giften voor zich behouden. Daar het<br />

medelijdende Nederlandsche publiek dikwijls aan de rondzwervende venters<br />

giften schenkt in de vorm van voedsel, kleding en geld, doch vaak niet ten<br />

onrechte bevreesd is de pinda-koekjes te consumeren, nemen de venters economisch<br />

een bevoorrechte positie in: zij krijgen giften, zonder dat zij aan de<br />

productie-‘coöperatie’ verkochte waren behoeven af te rekenen. Overigens<br />

worden de gemaakte winsten bij genoemde coöperaties meestal gelijkelijk<br />

verdeeld. Dikwijls komt het ook voor, dat productie en verkoop in verschillende<br />

bedrijven geschieden. De venters werken dan voor eigen risico en koopen<br />

de koekjes tegen 3 cent van de producenten, met wie zij, nadat zij hun<br />

waren verkocht hebben, moeten afrekenen.<br />

In een voorgaand hoofdstuk hebben wij vermeld, welke groote winsten de<br />

pinda-venters gedurende de eerste maanden van hun campagne maakten.<br />

Inkomsten van ƒ40,- tot ƒ60,- per week waren toen geen zeldzaamheid.<br />

Thans zijn zij verheugd, wanneer ze ƒ3,- tot ƒ4,- per week verdienen.<br />

De marskramerij der Zuid-Chineezen is steeds een volslagen bedelnegotie<br />

geweest, hoewel de Chineezen zich aan eigenlijke bedelarij (geld of goederen<br />

te vragen zonder eenige tegenprestatie te verschaffen) zelden schuldig<br />

maken. Men kan nog over het nut van den handel der Noord-Chineesche kooplieden<br />

en marskramers van meening verschillen, daar zij soms zeer goedkoop<br />

textielwaren en snuisterijen leveren. Doch van de pindakoekjes en chocolade,<br />

die hoofdzakelijk door werklooze Zuid-Chineesche zeelieden verkocht worden,<br />

is feitelijk niemand gediend. Men koopt deze waren uit medelijden.<br />

P.J. Bouman en W.H. Bouman<br />

De groei van de grote werkstad : een studie over de bevolking van Rotterdam<br />

Assen : Van Gorcum (etc.), 1952<br />

p. 31-35<br />

32. Rotterdam<br />

Aanpassing<br />

In zekere zin plaatste de trek naar de stad vele migranten voor dezelfde aanpassingsproblemen<br />

als de immigranten, die zich in het buitenland vestigden.<br />

176

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!