HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen

HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen HET VERLOREN PARADIJS - Maatschappijwetenschappen

30.08.2013 Views

H.Tj. Piebenga - Urk tot menig minder aangenaam tooneeltje op de Zuiderzee aanleiding gegeven. Toen ik een aantal visschers uit een plaatsje aan de Zuiderzeekust naar hun oordeel over de Urkers vroeg, kreeg ik het volgende te hooren: ‘De Urkers zelf kunnen niet verdrinken, ze drijven bijkans op d'r eigen vuil. Loopt een ander echter gevaar, dan zijn ze er als de kippen bij, om zooveel mogelijk voordeel uit zijn ongeluk te behalen, en voordat hun dit gelukt is, bieden ze geen hulp; ze zijn het beginsel toegedaan, de een zijn dood is de ander zijn brood.’ En wat ze vertelden aangaande de huwelijksmoraal enz. van de eilandbewoners zal ik maar niet herhalen. Meer spottend is het rijmpje, dat gevonden werd als motto op een der loterijbriefjes van de Amsterdamsche verloting ten bate van de Urker zeewering in het begin der achttiende eeuw (zie hoofdst. Geschiedenis): ‘Wat past er beter op Urck, Dan twee kanunniken en een Turck!’ Treedt Urk dus in het oordeel der omwonende bevolkingsgroepen niet in een al te gunstig daglicht, toch vallen, ook bij een oppervlakkige kennismaking - mijn indrukken deed ik op tijdens een ongeveer halfjarig verblijf op het eiland - de vele lichtzijden van het Urker volkskarakter duidelijk in het oog. Het onderling hulpbetoon en het met elkaar meeleven b.v. in gevallen van ziekte en dood of in tijden van gevaar is zeer sterk. Trouwens, dit blijkt dikwijls ook bij andere gelegenheden. Zoo was het vroeger gebruik, dat als er eens een bijzonder lekker maal eten ter tafel kwam, ook de buren daarvan hun portie kregen. Daarmee in nauw verband staat het bekende feit, dat de opgeschoten jongens van het dorp des Zaterdagsavonds, als het vleesch voor het Zondagsmaal op het vuur stond, dit vaak buitmaakten en den zoo verkregen voorraad in het vooronder van den een of anderen botter oppeuzelden. Als dieven werden deze maraudeurs echter niet beschouwd, het was meer sport dan diefstal, en het werd hun nauwelijks kwalijk genomen. Er moet trouwens heel wat meer gebeuren aleer de band, die al de Urkers samensnoert, wordt verbroken; en al komt het zoover, dan nog blijven zij tegenover de buitenwacht een. Dit getuigt van een diep gevoel van solidariteit. Een uiting daarvan is het ook, dat lieden, die op andere plaatsen wegens hun minder fraaie, ja zelfs voor de gemeenschap gevaarlijke eigenschappen, reeds lang uitgestooten zouden zijn, op Urk nog worden geduld of zelfs voor 156

H.Tj. Piebenga - Urk vol aangezien. Toch komt het wel voor, dat deze solidariteit wordt verbroken. Wanneer de Urker zich persoonlijk benadeeld acht, als hij zich bij een ander voelt achteruitgezet, dan ziet hij er maar al te vaak geen bezwaar in, om door anonieme schrijverij en verklikkersbrieven te probeeren, den voorrang van dien ander te niet te doen. Zijn aangetaste persoonlijke eerzucht doet hem niet gevoelen, dat hij daarmee de solidariteit der Urker gemeenschap verbreekt. Dit brengt ons tot een anderen trek van het Urker volkskarakter, n.l. zijn zelfgevoel, zijn hooghartigheid, zijn trots. Hij vertoont daarin een zekere overeenkomst met den Castiliaan. Ook de Urker is lichtgeraakt en hij acht zich vrij gauw beleedigd. Op het bewaren van het respect voor zijn persoonlijke zelfstandigheid, op het intact laten van zijn persoonlijke eigenschappen is hij zeer gesteld. Wanneer hij ook maar vermoedt, dat hij door een medeeilandbewoner of een ‘fremde’ in het ootje of niet au serieux wordt genomen, richt hij al dadelijk het zware verwijt: ‘Je spot met me’ tot den al of niet vermeenden belager. Toch is de Urker over het algemeen niet spoedig tot handtastelijkheden geneigd; vechten en steekpartijen zijn hooge uitzondering, vergeleken met andere streken van Nederland, met de Friesche Wouden b.v.; daar moet men wel een heel andere conceptie van hetgeen eer is, hebben dan hier. Maar men kan dit feit heel goed in verband brengen hiermee, dat de gemiddelde Urker geen vriend is van de ruwen rauwheid, die den vechtersbaas doorgaans eigen is. Hij bereikt zijn doel veel liever via het diplomatieke woord. Trouwens het feit, dat de Urker - die dit overigens gemeen heeft met de Friesche Gaasterlanders - een sterken rhetorischen aanleg bezit, valt niet licht te miskennen. Die trek van den volksaard valt ook den oppervlakkigen beschouwer direct op. Grootestadsromantiek zou eigenlijk van een visschersbevolking iets anders verwachten: die behoort ruw en forsch te zijn, geen blad voor den mond te nemen, moedig en dapper alle gevaren te trotseeren. De Urker daarentegen is alles anders dan ruw, hij is behoedzaam en meestal voorzichtig in zijn woorden, niet forsch, maar subtiel. Natuurlijk zijn hiernaast ook wel symptomen van een andere geaardheid te vermelden. Zoo is het nu eenmaal met de menschelijke psyche gesteld en de Urker volksaard in het bijzonder is buitengewoon gecompliceerd. Eén van de factoren, die hiertoe medewerken is ongetwijfeld het feit, dat hier op een kleine plek 157

H.Tj. Piebenga - Urk<br />

vol aangezien.<br />

Toch komt het wel voor, dat deze solidariteit wordt verbroken.<br />

Wanneer de Urker zich persoonlijk benadeeld acht, als hij zich bij een ander<br />

voelt achteruitgezet, dan ziet hij er maar al te vaak geen bezwaar in, om door<br />

anonieme schrijverij en verklikkersbrieven te probeeren, den voorrang van<br />

dien ander te niet te doen. Zijn aangetaste persoonlijke eerzucht doet hem<br />

niet gevoelen, dat hij daarmee de solidariteit der Urker gemeenschap verbreekt.<br />

Dit brengt ons tot een anderen trek van het Urker volkskarakter, n.l. zijn<br />

zelfgevoel, zijn hooghartigheid, zijn trots. Hij vertoont daarin een zekere<br />

overeenkomst met den Castiliaan. Ook de Urker is lichtgeraakt en hij acht<br />

zich vrij gauw beleedigd. Op het bewaren van het respect voor zijn persoonlijke<br />

zelfstandigheid, op het intact laten van zijn persoonlijke eigenschappen<br />

is hij zeer gesteld. Wanneer hij ook maar vermoedt, dat hij door een<br />

medeeilandbewoner of een ‘fremde’ in het ootje of niet au serieux wordt genomen,<br />

richt hij al dadelijk het zware verwijt: ‘Je spot met me’ tot den al of<br />

niet vermeenden belager.<br />

Toch is de Urker over het algemeen niet spoedig tot handtastelijkheden geneigd;<br />

vechten en steekpartijen zijn hooge uitzondering, vergeleken met andere<br />

streken van Nederland, met de Friesche Wouden b.v.; daar moet men<br />

wel een heel andere conceptie van hetgeen eer is, hebben dan hier. Maar men<br />

kan dit feit heel goed in verband brengen hiermee, dat de gemiddelde Urker<br />

geen vriend is van de ruwen rauwheid, die den vechtersbaas doorgaans eigen<br />

is. Hij bereikt zijn doel veel liever via het diplomatieke woord. Trouwens het<br />

feit, dat de Urker - die dit overigens gemeen heeft met de Friesche Gaasterlanders<br />

- een sterken rhetorischen aanleg bezit, valt niet licht te miskennen.<br />

Die trek van den volksaard valt ook den oppervlakkigen beschouwer direct<br />

op. Grootestadsromantiek zou eigenlijk van een visschersbevolking iets anders<br />

verwachten: die behoort ruw en forsch te zijn, geen blad voor den mond<br />

te nemen, moedig en dapper alle gevaren te trotseeren.<br />

De Urker daarentegen is alles anders dan ruw, hij is behoedzaam en meestal<br />

voorzichtig in zijn woorden, niet forsch, maar subtiel. Natuurlijk zijn hiernaast<br />

ook wel symptomen van een andere geaardheid te vermelden. Zoo is<br />

het nu eenmaal met de menschelijke psyche gesteld en de Urker volksaard in<br />

het bijzonder is buitengewoon gecompliceerd. Eén van de factoren, die<br />

hiertoe medewerken is ongetwijfeld het feit, dat hier op een kleine plek<br />

157

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!