30.08.2013 Views

Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...

Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...

Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rampenonderzoek<br />

J. Evers & H. Kleijer (redactie)<br />

Siswo cahiers sociale wetenschappen en beleid<br />

2002


SISWO Cahiers Sociale Wetenschappen en Beleid nr. 2<br />

ISBN: 90-6706-165-4<br />

Omslagontwerp : Peter de Kroon/SISWO<br />

© SISWO 2002<br />

SISWO Plantage Muidergracht 4<br />

1018 TV Amsterdam<br />

www.siswo.nl<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd<br />

gegevens<strong>bestand</strong>, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de uitgever.


INHOUDSOPGAVE<br />

Voorwoord<br />

5 J. Evers en H. Kleijer: Hoe kunnen we leren van rampen?<br />

Overheid en rampen<br />

7 H. Geveke: Besturen in de risicomaatschappij: overheid en rampen<br />

15 L. Cachet e.a.: Voorbij het derde klaphek: de bestuurscultuur in Volendam onderzocht<br />

Rampen en leren<br />

23 W.A. Wagenaar: De herinnering aan rampen<br />

27 P. Mascini: De risico’s van rampenevaluaties. Regelovertredingen, menselijke fouten en industriële rampen<br />

Methodologie van rampenonderzoek<br />

33 J. Evers: Feitenonderzoek naar de vuurwerkramp.<br />

In gesprek met Ric de Rooij, projectleider Onderzoek van de Commissie Oosting<br />

43 J. Rijpma: Crisisonderzoek: van buitengewone omstandigheden naar kritieke uitdagingen<br />

Rampenonderzoek historisch beschouwd<br />

49 J.E. Ellemers: Rampen in Nederland<br />

Literatuuroverzicht<br />

65 H. Jansen: Aanbevolen. Favorieten van Henk Geveke, Peter Mascini en Jos Rijpma<br />

Epiloog<br />

71 Ruth Oldenziel: De ene ramp is de andere niet<br />

Wie is wie


KUNNEN WE LEREN VAN RAMPEN?<br />

Jeanine Evers en Henk Kleijer<br />

Een ramp begint <strong>als</strong> onderwerp in de media pas <strong>als</strong> er<br />

een ramp plaats vindt. Gewoonlijk wordt er niet of<br />

nauwelijks over rampen gesproken; sterker nog, rampen<br />

worden angstvallig weggedrukt in de collectieve of<br />

individuele herinnering waar men liever niet meer<br />

over spreekt. Ook op het terrein van rampbestrijding<br />

en –preventie is er doorgaans niet veel activiteit; pas<br />

<strong>als</strong> er een ramp heeft plaatsgevonden staat dit onderwerp<br />

ineens weer hoog op de agenda. Alleen de overheid,<br />

zo is de redenering, dient zich bij voortduring<br />

rekenschap te geven van de mogelijkheid tot het voorkomen<br />

van rampen. Vaak wordt daarbij verwezen<br />

naar sociologische beschouwingen over het feit dat we<br />

een zodanige complexe hoogtechnologische samenleving<br />

hebben gecreëerd dat we een zekere mate van risico<br />

dienen te accepteren. Als er dan een ramp plaats<br />

vindt, wordt onmiddellijk de vraag gesteld hoe het zo<br />

heeft kunnen gebeuren en vooral: wie is de schuldige.<br />

In die zin is er ten opzichte van het verleden veel veranderd.<br />

Vroeger werd een ramp gezien <strong>als</strong> een noodlottige<br />

gebeurtenis, een samenloop van omstandigheden,<br />

waar weinig aan te doen was. Nu wordt de<br />

schuldvraag vaker en eerder gesteld. Daarbij wordt<br />

gewezen naar de overheid die niet goed heeft opgelet.<br />

Zij schuift haar verantwoordelijkheid dan weer van<br />

zich af door te wijzen op de samenloop van complexe<br />

omstandigheden die de ramp veroorzaakte.<br />

5<br />

Dit boekje komt voort uit een vraag die wij ons <strong>als</strong> redactieleden<br />

van het tijdschrift voor kwalitatief onderzoek<br />

kwalon stelden over de methodologie van rampenonderzoek<br />

naar aanleiding van de voorspelde<br />

rampen rond de eeuwwisseling. Die rampen en<br />

doemscenario’s zijn ons gelukkig bespaard gebleven.<br />

Helaas heeft Nederland op andere wijze kennis gemaakt<br />

met rampenonderzoek <strong>als</strong> gevolg van de tragische<br />

gebeurtenissen in Enschede (2000) en Volendam<br />

(2001). Wij kozen, voor het bieden van een overzicht<br />

van het rampenonderzoek in ons land, een aantal (bewerkte)<br />

bijdragen uit het oorspronkelijke themanummer<br />

van kwalon (2001, nr. 17) met een vooral<br />

methodologische inv<strong>als</strong>hoek. Daarnaast zijn er twee<br />

(bewerkte) artikelen die eerder in andere tijdschriften<br />

verschenen. Cachet, Daemen, Ringeling en Schaap<br />

hanteren een bestuurskundig-culturele inv<strong>als</strong>hoek,<br />

Ellemers biedt een historisch-sociologisch perspectief<br />

op rampen en rampenonderzoek. De bijdragen van<br />

Geveke en van Oldenziel zijn speciaal voor dit cahier<br />

geschreven.<br />

Geveke analyseert in zijn opening de verschillende<br />

rollen die de overheid heeft voor, tijdens en na een<br />

ramp. Zowel op die verschillende rollen <strong>als</strong> op de wijze<br />

waarop de omgang met rampen is georganiseerd blijkt<br />

het nodige aan te merken. Een van de pregnante voorbeelden<br />

is de ‘gedoogcultuur’die sinds het rapport van<br />

de commissie-Oosting stevig onder vuur ligt. Bestuurscultuur<br />

blijkt een belangrijk gegeven in de omgang<br />

met en preventie van rampen. Dit aspect wordt<br />

vervolgens nader uitgewerkt in de bijdrage van Cachet<br />

e.a. die uitvoerig in gaat op de lokale- en bestuurscul-


tuur in Volendam. Zij concluderen dat die cultuur zeker<br />

een rol speelde bij het kunnen ontstaan van de<br />

voorwaarden waaronder de rampzalige cafébrand kon<br />

plaatsvinden.<br />

Mascini en Wagenaar behandelen het leeraspect bij<br />

rampen. Wagenaar gaat in op de werking van het geheugen;<br />

het geheugen van betrokkenen zal zoeken<br />

naar eenduidige verklaringsmodellen van rampen.<br />

Daarbij worden lacunes opgevuld om een passend<br />

plaatje te vormen. Ooggetuigenverklaringen vormen<br />

naar zijn mening onvoldoende basis om te leren van<br />

rampen. Daarvoor moet men meestal verder terug in<br />

de tijd, waarbij behalve naar de rol van het toeval gekeken<br />

wordt naar onderliggende processen of structuren<br />

die een rol speelden. Mascini’s bijdrage speelt hier<br />

op in; hij behandelt de omgang met (veiligheids)regels<br />

in organisaties en de overtreding daarvan. Zijn centrale<br />

stelling is dat het strikt naleven van veiligheidsvoorschriften<br />

niet vanzelfsprekend leidt tot het vermijden<br />

van risico’s en mogelijke rampen. Hij maakt<br />

onderscheid tussen werkbare en onwerkbare regels en<br />

nuanceert daarmee de roep om meer regels die vaak<br />

uit rampenevaluaties opklinkt.<br />

Om zicht te krijgen op wat er precies gebeurd is bij<br />

een ramp, is gedegen onderzoek onmisbaar. In de bijdrage<br />

van Evers wordt ingegaan op de vraag: hoe doe<br />

je dat, zo’n omvattend rampenonderzoek? In haar interview<br />

met de projectleider Onderzoek van de commissie-Oosting,<br />

Ric de Rooij, blijkt dat er veel methodische<br />

bagage nodig is om feiten, ooggetuigenverslagen<br />

en vergelijkingsmateriaal te verzamelen ten behoeve<br />

van een betrouwbare reconstructie en interpre-<br />

6<br />

tatie van zo’n complexe gebeurtenis <strong>als</strong> een ramp.<br />

Hiertoe heeft het Crisis Onderzoeks Team (COT) zo<br />

langzamerhand een eigen benadering ontworpen.<br />

Rijpma verhaalt daarover in zijn bijdrage. Dit onderzoeksteam<br />

heeft zich opgeworpen <strong>als</strong> de instantie die<br />

onmiddellijk ter plaatse van de ramp via observatie de<br />

wijze waarop instanties reageren op de ramp of crisis<br />

tracht vast te leggen voor een analyse achteraf.<br />

Onderzoek naar rampen in Nederland is zonder<br />

een historisch-sociologische analyse niet compleet.<br />

Ellemers heeft <strong>als</strong> eerste onderzoek gedaan naar de Februari<br />

ramp in Nederland en vergelijkt zijn bevindingen<br />

destijds met de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />

Volendam. Hij concludeert dat ambtelijke traagheid,<br />

een gedoogcultuur en economische belangen er toe<br />

kunnen leiden dat er soms geen lessen worden getrokken<br />

uit voorgaande rampen.<br />

Het cahier wordt besloten met een overzicht van<br />

belangrijke literatuur over rampen, geselecteerd door<br />

een aantal auteurs, en een epiloog van Ruth Oldenziel<br />

over de verschillen tussen de houding van de Amerikaanse<br />

overheid na de ramp van 11 september en het<br />

Nederlandse patroon.<br />

Dit cahier leidt tot de conclusie dat zonder de wil om<br />

te leren van het verleden, het voorkomen van toekomstige<br />

rampen niet veel kans heeft. Gedegen onderzoek<br />

is daarbij van eminent belang, maar ook politieke<br />

en bestuurlijke wil. Rampenonderzoek wil een bijdrage<br />

leveren aan het leervermogen van de Nederlandse samenleving.


BESTUREN IN DE RISICOMAATSCHAPPIJ:<br />

OVERHEID EN RAMPEN<br />

Henk Geveke<br />

Elke samenleving krijgt het bestuur dat ze verdient.<br />

Krijgt ze daarmee ook de rampen die ze verdient? Afgaand<br />

op de toon van het publieke debat na recente<br />

rampen, lijkt dat inderdaad het geval. De bescherming<br />

van burgers tegen onveiligheid is een kerntaak van de<br />

overheid, maar tegelijkertijd wordt in diezelfde overheid<br />

steeds vaker een belangrijke producent van onveiligheid<br />

gezien. Wie vliegvelden bouwt in dichtbevolkte<br />

gebieden, kan immers wachten op de jumbo die<br />

zich in een flatgebouw boort; wie opslag van professioneel<br />

vuurwerk in de bebouwde kom toelaat, moet<br />

niet verbaasd zijn over de woonwijk die wordt weggevaagd;<br />

wie intensieve veeteelt stimuleert, krijgt ooit te<br />

maken met gekke koeien, salmonella in de kip of<br />

mond- en klauwzeer.<br />

Er bestaat in deze tijd onmiskenbaar een zekere neiging<br />

om de overheid tot de oorzaak van allerlei maatschappelijke<br />

problemen te bestempelen. Vanaf het begin<br />

van de jaren tachtig is, onder aanvoering van politici<br />

<strong>als</strong> Thatcher en Reagan, in veel westerse landen<br />

een klimaat ontstaan waarin de overheid maar weinig<br />

goeds kan doen: de overheid is geen oplossing voor<br />

problemen, maar is zelf het probleem (Ringeling,<br />

1993). Maar kan de overheid ook de oorzaak van<br />

rampen zijn? Van echte rampen wel te verstaan, waarbij<br />

ook dodelijke slachtoffers kunnen vallen? De ge-<br />

7<br />

dachte alleen al, zal velen tegen de borst stuiten. Natuurlijk<br />

zijn er tal van buitenlandse voorbeelden van<br />

overheden en bestuurders die hun samenlevingen ten<br />

gronde richten door goddelijke aspiraties, apert wanbestuur<br />

of schendingen van wettelijke en morele<br />

plichten. Maar welke rol speelt de overheid bij het<br />

ontstaan van rampen in meer reguliere situaties in een<br />

land <strong>als</strong> het onze? In deze bijdrage ga ik op deze vraag<br />

nader in. Het rapport van de Commissie onderzoek<br />

vuurwerkramp (COV, 2001; hierna commissie Oosting),<br />

die onderzoek deed naar de ontploffing van een<br />

vuurwerkbedrijf in Enschede op 13 mei 2000, benut ik<br />

daarbij <strong>als</strong> inspiratiebron.<br />

De overheid <strong>als</strong> veroorzaker van rampen<br />

Degene die in de wetenschappelijk literatuur op zoek<br />

gaat naar de oorzaken van rampen, treft een rijk geïllustreerde<br />

rampenpathologie aan (voor een overzicht<br />

zie Rosenthal e.a. 1998). De toorn van God, de spelingen<br />

van het lot, de menselijke fout, kwade wil, stupiditeiten,<br />

onoplettendheid, gebrekkige ontwerpen, gebreken<br />

in de organisatie, ondoordachte regels en procedures,<br />

tijdsdruk, mismanagement, riskante technologieën<br />

en de kwetsbaarheid van de moderne samenleving,<br />

komen <strong>als</strong> populaire verklaringen voor rampen<br />

naar voren. Van Duin (1992) deelt deze verklaringen<br />

in naar het niveau waar zij zich op richten. Hij onderscheidt<br />

verklaringen op micro-niveau (rampen door<br />

menselijk falen; zie Wagenaar, 1983), op meso-niveau<br />

(rampen door slordig management; zie Turner, 1978)<br />

en op macro-niveau (normale rampen <strong>als</strong> gevolg van


de complexiteit van sociale en technische systemen; zie<br />

Perrow, 1984).<br />

De wetenschappelijke speurtochten naar de oorzaken<br />

van rampen zijn van groot praktisch belang. De<br />

vraag Hoe kon dit gebeuren? is immers de logische<br />

vraag die na elke ramp wordt gesteld. Door inzicht in<br />

de oorzaken van een ramp kunnen lessen worden getrokken<br />

en kan herhaling wellicht worden voorkomen.<br />

Niet voor niets wordt na rampzalige gebeurtenissen<br />

vaak een diepgaand onderzoek ingesteld. Dat gebeurt<br />

ook om een andere reden. Zeker in de Nederlandse<br />

samenleving moet er na rampen schuld en boete worden<br />

bepaald. De vraag Hoe kon dit gebeuren? wordt<br />

steevast gevolgd door de vraag Wie is daarvoor verantwoordelijk?<br />

Dat daarbij vooral wordt gewezen naar de<br />

overheid, is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Zo<strong>als</strong> de<br />

commissie-Oosting in haar rapport opmerkt, heeft de<br />

overheid een bijzondere verantwoordelijkheid voor de<br />

veiligheid van burgers. Als normsteller en handhaver,<br />

<strong>als</strong> rampbestrijder en <strong>als</strong> hulpverlener heeft de overheid<br />

een belangrijke taak bij het voorkomen, beperken<br />

en bestrijden van rampen en andere calamiteiten.<br />

In elk van die hoedanigheden kan de overheid echter<br />

ook een belangrijke veroorzaker van problemen zijn.<br />

Dit is een gedachte die tamelijk afwijkt van het gangbare<br />

rampenonderzoek. In die literatuur heeft altijd<br />

een sterke scheiding bestaan tussen onderzoek naar de<br />

oorzaken van rampen en onderzoek naar het overheidsoptreden<br />

bij rampen (Van Duin, 1992).<br />

In de gedaante van de normsteller en handhaver kan<br />

de overheid rampen in de hand werken <strong>als</strong> bestuurders<br />

en ambtenaren zich onvoldoende bewust zijn van<br />

8<br />

risico’s, slechte wetten maken, regels onvoldoende<br />

handhaven, of een bestuurscultuur in stand houden<br />

waarin risicovolle gedragingen worden gedoogd of<br />

juist aangemoedigd.<br />

Wanneer die rampen zich vervolgens in de realiteit<br />

gaan voordoen, komt de overheid in de hoedanigheid<br />

van rampbestrijder in beeld <strong>als</strong> probleemveroorzaker.<br />

Mankementen in de rampenbestrijding kunnen van<br />

grote invloed zijn op de ernst en omvang van rampen.<br />

Calamiteiten kunnen door gebreken in de hulpverlening<br />

catastrofes worden.<br />

En zodra de ramp bestreden is, doet zich in de samenleving<br />

op grotere of kleinere schaal niet zelden een<br />

“ramp na de ramp” voor. De nazorg die bij rampen te<br />

pas komt, vraagt een adequate oriëntatie, organisatie<br />

en een lange adem, die bestuurders niet altijd gegeven<br />

is. Ook hier treedt de overheid <strong>als</strong> probleemveroorzaker<br />

naar voren, ditmaal in de hoedanigheid <strong>als</strong> hulpverlener.<br />

Voor de overheid <strong>als</strong> veroorzaker van problemen in<br />

deze drie gedaanten is het hierboven aangehaalde onderscheid<br />

naar niveau relevant. Want “de” overheid<br />

bestaat niet, maar vormt een bont gezelschap van allerlei<br />

organisaties en individuele ambtenaren en bestuurders,<br />

die elk kunnen falen.<br />

De overheid <strong>als</strong> normsteller en handhaver<br />

Het bevorderen en waarborgen van de veiligheid in de<br />

samenleving is een klassieke overheidstaak. Wet- en<br />

regelgeving vormen een belangrijk instrument om die


taak te kunnen vervullen. Als wetgever heeft de overheid<br />

ervoor te zorgen dat tijdig adequate regels tot<br />

stand komen die onveilige situaties en gedragingen<br />

kunnen voorkomen, beperken of wegnemen. Om ervoor<br />

te zorgen dat die regels ook worden nageleefd,<br />

dient de overheid toezicht uit te oefenen en handhavend<br />

op te treden.<br />

De commissie-Oosting gaat uitgebreid op de rol van<br />

de overheid <strong>als</strong> normsteller en handhaver in. Ze komt<br />

tot de conclusie dat de overheid in die rol op een groot<br />

aantal punten tekort is geschoten. Deze tekortkomingen<br />

zou ik in algemene termen <strong>als</strong> volgt willen formuleren:<br />

Gering probleembesef – bij de overheid schort het aan<br />

passende aandacht voor externe veiligheid. De commissie<br />

wijst daarbij specifiek op het niet onderkennen<br />

van de gevaren van het opslaan van professioneel<br />

vuurwerk, maar dat is ongetwijfeld terug te voeren op<br />

een gering risicobewustzijn bij bestuurders in het algemeen.<br />

Bestuurders praten niet graag over de gevaren<br />

die wij lopen. Risico’s worden onvoldoende geïnventariseerd<br />

en het kennisniveau van bestuurders ten aanzien<br />

van die inventarisaties is laag, bestuurders voelen<br />

zich onvoldoende verantwoordelijk voor risicobeheersing<br />

en de kwaliteit van het risicobeleid laat te<br />

wensen over (Geveke e.a., 1996). Wanneer sprake is<br />

van een gering probleembesef, mag niet veel verwacht<br />

worden van de bestuurlijke betrokkenheid bij maatregelen<br />

om onveilige situaties te beteugelen. Overigens<br />

kan iedereen waarnemen dat er sinds de vuurwerkramp<br />

juist veel bestuurlijke aandacht naar externe<br />

9<br />

veiligheid uitgaat. De vraag is wel of deze situatie zal<br />

beklijven.<br />

Gebrekkig leervermogen – de overheid leert te weinig<br />

van rampen en rampenonderzoek (zie ook Van Duin,<br />

1992). De commissie-Oosting geeft aan dat het in het<br />

licht van de ramp in Enschede onbegrijpelijk is dat<br />

binnen de overheid de les van de vuurwerkexplosie in<br />

de vuurwerkfabriek in Culemborg in 1991 niet is geleerd.<br />

De onderzoeken naar aanleiding van die explosie<br />

wezen onder meer op problemen met de classificatie<br />

van vuurwerk. De onbetrouwbaarheid van die<br />

classificatie wordt door de commissie-Oosting aangemerkt<br />

<strong>als</strong> een essentiële verklaring voor de ernst van<br />

de vuurwerkramp.<br />

Versnippering in regelgeving – de regelgeving die veiligheid<br />

moet waarborgen is complex. De bevoegdheden<br />

en taken die in de regelgeving worden onderscheiden<br />

zijn bovendien verspreid over vele actoren. Daardoor<br />

ontbreekt overzicht, zal niemand de verantwoordelijkheid<br />

voelen voor het geheel en ontstaat een groot<br />

coördinatie en –afstemmingsvraagstuk (zie ook Perrow,<br />

1984). De commissie-Oosting zag vooral toe op<br />

de complexe regelgeving ten aanzien van vuurwerk en<br />

vuurwerkinrichtingen, maar haar beoordeling kan<br />

moeiteloos van toepassing worden geacht op andere<br />

terreinen.<br />

Onvoldoende uitwisseling van informatie – verkokering<br />

binnen de overheid staat een goede uitwisseling van<br />

informatie in de weg, waardoor in de dagelijkse praktijk<br />

blinde vlekken voor onveilige situaties kunnen


ontstaan (zie ook Turner, 1978). Als meest markante<br />

voorbeeld wijst de commissie-Oosting op een algehele<br />

afwezigheid binnen de gemeente Enschede van onderlinge<br />

afstemming tussen de milieudienst, de bouwdienst<br />

en de brandweer. Zou die afstemming er wel<br />

zijn geweest, dan zou ongetwijfeld zijn ontdekt dat de<br />

gevraagde uitbreidingen voor de opslag van vuurwerk<br />

in strijd waren met het bestemmingsplan.<br />

Gebrekkige handhaving – het feitelijk laten gebeuren en<br />

voortbestaan van normschendingen zonder ingrijpen,<br />

kan zeer risicovolle situaties in het leven roepen. De<br />

commissie-Oosting toont aan dat in het geval van de<br />

vuurwerkramp diverse overheden ernstig tekort zijn<br />

geschoten in het toezicht op de naleving van de voorschriften<br />

die golden voor het vuurwerkbedrijf. De gemeente<br />

Enschede bijvoorbeeld heeft nooit daadwerkelijk<br />

gebruik gemaakt van haar handhavingsbevoegdheden.<br />

Controlerende ambtenaren lieten feitelijk toe<br />

dat overtredingen voortduurden doordat zij afzagen<br />

van handhaving. De oorzaken voor de aangetroffen<br />

bestuurscultuur van afzien van handhaving ziet de<br />

commissie-Oosting mede in de vermenging van de<br />

ambtelijke rollen van adviseur en toezichthouder,<br />

waardoor niet de vereiste afstand tussen overheid en<br />

bedrijf bestond die voor effectieve handhaving nodig<br />

is.<br />

De overheid <strong>als</strong> bestrijder van rampen<br />

De samenleving mag van de overheid niet alleen verwachten<br />

dat zij waakt over de veiligheid van burgers,<br />

10<br />

maar ook dat zij adequaat optreedt wanneer een ramp<br />

die veiligheid verstoort. Dit stelt hoge eisen aan de<br />

voorbereiding op en de organisatie van de rampenbestrijding.<br />

Terwijl correcte hulpverlening en besluitvorming<br />

rampen kunnen voorkomen en de omvang<br />

van rampen kunnen beperken, kan onzorgvuldig handelen<br />

de omvang van een ramp juist vergroten. Voorbeelden<br />

van dergelijk handelen te over: organisaties<br />

bereiden zich op de verkeerde situaties voor, de<br />

brandweer komt te laat, er zijn ambulances tekort, de<br />

politie beveiligt het rampterrein onvoldoende, bestuurders<br />

zaaien paniek met hun uitlatingen of nemen<br />

fatale beslissingen.<br />

De commissie-Oosting wijst op verschillende structurele<br />

mankementen in de rampenbestrijding, die een<br />

bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de<br />

ernst en omvang van rampen. In mijn eigen bewoordingen<br />

gaat het om de volgende zaken:<br />

Ontoereikende voorbereiding – de voorbereiding op de<br />

rampenbestrijding heeft een weinig systematisch karakter.<br />

In de voorbereiding is het maken van rampenplannen<br />

en oefenen met deze plannen van groot belang.<br />

Maar met plannen alleen worden geen rampen<br />

bestreden. Gevaren van planfixatie en sturingsoverschatting<br />

liggen op de loer. Plannen zijn altijd gebaseerd<br />

op eerdere ervaringen en zullen nooit helemaal<br />

in nieuwe situaties voorzien. Zo viel de ontploffing<br />

van een vuurwerkopslag buiten alle geoefende scenario’s.<br />

De commissie-Oosting geeft diverse voorbeelden<br />

van gebeurtenissen en activiteiten die zich anders voltrokken<br />

dan in de plannen was bedacht. Er dienden


zich ook organisaties aan van wie een prominente rol<br />

niet direct was verwacht, zo<strong>als</strong> de Arbeidsinspectie<br />

(asbestproblematiek) en het ministerie van Volksgezondheid<br />

(gezondheidsonderzoek en nazorg).<br />

Complexe bestuurlijke structuur – de organisatie van de<br />

rampenbestrijding in ons land is tamelijk ingewikkeld.<br />

De bestuurlijke verantwoordelijkheid is verdeeld over<br />

gemeenten, provincies en rijk. Ieder heeft een specifieke<br />

taak. Gemeenten vormen de basis van de rampenbestrijding,<br />

hetgeen kwetsbaar is, want gemeenten variëren<br />

nogal in grootte en daarmee ook in hun slagkracht.<br />

Zelfs voor een relatief grote gemeente <strong>als</strong> Enschede<br />

bleek de bestrijding van de vuurwerkramp een<br />

immense opgave. Gemeenten werken samen in regionaal<br />

verband. De reorganisatie van de rampenbestrijding<br />

heeft tot doel gehad dat regionale niveau te versterken.<br />

De commissie-Oosting laat echter zien dat de<br />

inzet op dat niveau in Enschede, met name tijdens de<br />

eerste uren na het ontstaan van de ramp, tot grote<br />

verwarring leidde over wie nu waarvoor verantwoordelijk<br />

was. Zowel op het stadhuis in Enschede <strong>als</strong> in<br />

het regionale coördinatiecentrum in Hengelo was een<br />

crisisstaf actief.<br />

Gebreken in de coördinatie – de complexe structuur<br />

van de rampenbestrijding leidt tot problemen in de<br />

samenwerking. De verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden<br />

gaat in ons land samen met een systeem<br />

van verschillende hulpverleningsdiensten<br />

(brandweer, politie en ambulancediensten), die allemaal<br />

anders zijn georganiseerd en anders worden gefinancierd.<br />

Dit hele complex komt alleen in actie tij-<br />

11<br />

dens een ramp, zonder dat sprake is van een wettelijk<br />

voorgeschreven coördinatiestructuur. Waar het onder<br />

normale omstandigheden al een hele opgave is om<br />

zulke verschillende organisaties met eigen professies<br />

en culturen te laten samenwerken, staat dit in rampsituaties<br />

helemaal onder druk. Eén van de vele voorbeelden<br />

die de commissie-Oosting geeft is het lange<br />

tijd naast elkaar bestaan van twee commandoposten<br />

op het rampterrein. Door verschillen in de belangen<br />

van samenwerkende organisaties kunnen zich ook allerlei<br />

(bureaupolitieke) conflicten voordoen die de effectiviteit<br />

van de rampenbestrijding beperken. Tijdens<br />

de vuurwerkramp deed zo’n conflict zich voor tussen<br />

de rampenstaf en de arbeidsinspectie ten aanzien van<br />

de asbestproblematiek.<br />

Onvolkomen informatieposities – de informatiepositie<br />

van hulpverleningsdiensten is gebrekkig. Crisismanagement<br />

is voor alles informatiemanagement. Voor de<br />

effectiviteit van optreden bij de bestrijding van rampen<br />

is het essentieel dat betrokkenen tijdig kunnen<br />

beschikken over de informatie die zij nodig hebben<br />

voor de te nemen beslissingen. Dat stelt eisen aan de<br />

technische infrastructuur, de organisatie, communicatie<br />

en coördinatie. De commissie-Oosting constateert<br />

dat tijdens de vuurwerkramp de verbindingen<br />

een achilleshiel zijn gebleken. De rampenstaf heeft<br />

aanvankelijk de grootste moeite gehad om zicht te<br />

krijgen op de omvang van de ramp. Verder bestonden<br />

over de risico’s voor de veiligheid en gezondheid van<br />

hulpverleners en bevolking na de calamiteit grote onzekerheden,<br />

die vanwege communicatiestoornissen<br />

veel langer hebben geduurd dan noodzakelijk. Ook


geeft de commissie aan dat de uitgerukte eenheden<br />

van de brandweer moesten handelen zonder adequate<br />

informatie over het vuurwerkbedrijf.<br />

De zorgzame overheid na rampen<br />

Rampen kunnen tot problemen leiden die tot ver na<br />

de gebeurtenissen om aandacht van de overheid blijven<br />

vragen (Erikson, 1994). Er kan zich een “ramp na<br />

de ramp” voordoen, die soms ingrijpender is dan de<br />

ramp zelf en die kan variëren van ernstige milieuverontreiniging,<br />

economische ontregeling en volksopstanden,<br />

tot onverwerkte rouw, schrijnende ziektebeelden,<br />

slepende schadekwesties en ondermijnende<br />

geruchtencircuits.<br />

Onvoldoende aandacht van bestuurders voor de<br />

problemen die zich na afloop van een ramp voordoen,<br />

kan het herstel van de samenleving ernstig bemoeilijken<br />

en de adequate bestrijding van de ramp volledig<br />

teniet doen. In Nederland is de Bijlmerramp daarvan<br />

wel het meest sprekende voorbeeld. Terwijl deze ramp<br />

adequaat was bestreden en de gemeente Amsterdam in<br />

een onderzoek zelfs het predikaat zorgzame overheid<br />

(“caring government”) kreeg toebedeeld (Rosenthal<br />

e.a., 1993), moest zeseneenhalf jaar na de ramp een<br />

parlementaire enquêtecommissie antwoord geven op<br />

allerlei vragen die na de ramp in de samenleving waren<br />

blijven hangen en die het vertrouwen in de overheid<br />

ernstig hadden ondermijnd.<br />

De oorzaak van het ontstaan van de “ramp na de<br />

ramp” is volgens de enquêtecommissie in het geval<br />

van de Bijlmerramp vooral gelegen in een gefragmen-<br />

12<br />

teerd overheidsoptreden (Parlementaire enquêtecommissie<br />

vliegramp Bijlmermeer, 1999). Allerlei vragen<br />

- over de noodvlucht, de technische oorzaak van<br />

de ramp, de berging van de slachtoffers en wrakstukken,<br />

de lading van het vliegtuig, de gezondheid van<br />

betrokkenen, de positie van El Al op Schiphol en de<br />

aanwezigheid van mannen in witte pakken - werden in<br />

de loop der jaren door de overheid steeds afzonderlijk<br />

behandeld, terwijl de bevolking de ramp <strong>als</strong> geheel op<br />

het netvlies bleef houden. In tegenstelling tot het gecoördineerde<br />

karakter van de eerste rampbestrijding<br />

en hulpverlening, is de vliegramp in latere instantie<br />

geheel verkokerd afgehandeld. Dit heeft gezorgd voor<br />

versnippering in de informatievoorziening en ertoe<br />

geleid dat slachtoffers met hun problemen en gezondheidsklachten<br />

niet bij één instantie terechtkonden.<br />

De enquêtecommissie pleit in haar rapport voor<br />

een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties<br />

van verschillende disciplines, niet alleen bij de bestrijding<br />

van de ramp, maar ook bij de afhandeling ervan.<br />

Deze aanbeveling heeft men bij de vuurwerkramp ter<br />

harte genomen. Naast inspanningen van de gemeente<br />

Enschede gericht op de gezamenlijke verwerking, het<br />

voorzien in opvang, zorgen voor vervangende woonruimte<br />

voor bewoners en huisvesting voor bedrijven,<br />

ateliers en scholen, hulp in de vorm van goederen,<br />

schaderegistratie en het treffen van financiële regelingen,<br />

wordt direct na de vuurwerkramp ook gestart met<br />

een traject van psychosociale en medische nazorg aan<br />

getroffenen en aan hulpverleners, wordt zeer snel een<br />

informate- en adviescentrum opgesteld, wordt een<br />

plan gemaakt voor de integrale aanpak van de nazorg<br />

op langere termijn, wordt een grootschalig gezond-


heidsonderzoek uitgevoerd onder bewoners en hulpverleners<br />

en wordt een systeem van gezondheidsmonitoring<br />

voor de lange termijn opgezet. Verder krijgen<br />

de bewoners en ondernemers een belangrijke plaats in<br />

de plannen voor de wederopbouw van de getroffen<br />

wijk.<br />

De commissie-Oosting is positief gestemd over deze<br />

benadering van de nazorg, maar wijst er ook op dat zij<br />

verwachtingen oproept, waarvan het de vraag is of de<br />

gemeente daar in alle opzichten aan kan voldoen. De<br />

taakstelling van een zorgzame overheid na rampen is<br />

ambitieus, niet in het minst omdat zij over een lange<br />

periode moet worden vastgehouden, dus ook wanneer<br />

iedereen weer is teruggekeerd naar de orde van de dag<br />

en de normale bestuurlijke vraagstukken weer hun<br />

aandacht vragen.<br />

Balans: de rol van de overheid in de risicomaatschappij<br />

Uit het bovenstaande komt het beeld naar voren van<br />

de overheid die op drie fronten faalt - die slechte regels<br />

maakt en die niet handhaaft, die rampen slecht bestrijdt<br />

en onvoldoende voorziet in de zorg na rampen<br />

- en die daardoor het ontstaan van rampen in de hand<br />

werkt. Dat is uiteraard een veel te eenzijdige en ook te<br />

eenvoudige voorstelling van de rol van de overheid bij<br />

rampen.<br />

Om misverstanden weg te nemen: dat is ook niet<br />

het beeld van de commissie-Oosting. Die geeft in haar<br />

eindrapport een zeer evenwichtig beeld van de ramp,<br />

de rol van het vuurwerkbedrijf en het optreden van de<br />

13<br />

overheid. Naast de in dit artikel genoemde tekortkomingen<br />

bij de overheid, wijst de commissie op allerlei<br />

tekortkomingen bij het vuurwerkbedrijf. Zij wijst erop<br />

dat in het bedrijf veel meer en zwaarder vuurwerk was<br />

opgeslagen dan was toegestaan in de vergunningen.<br />

Daardoor is een groot veiligheidsrisico ontstaan.<br />

Wanneer door het bedrijf op essentiële punten was<br />

gehandeld conform de vergunning, zou zich geen<br />

brand, althans geen escalatie daarvan hebben kunnen<br />

voordoen. Uiteraard mag de samenleving niet alleen<br />

van de overheid, maar ook van een bedrijf verwachten<br />

dat deze zijn eigen verantwoordelijkheden onderkent<br />

en waarmaakt, zeker van een bedrijf zo<strong>als</strong> dit waarin<br />

veiligheid een bijzonder gewicht heeft.<br />

In deze bijdrage ging het om de rol van de overheid, in<br />

het bijzonder de rol van de overheid <strong>als</strong> veroorzaker<br />

van rampen.<br />

Falend overheidsoptreden bij de (voorbereiding op<br />

de) bestrijding van rampen en de zorg na rampen kan<br />

nooit wordt bestempeld <strong>als</strong> de directe oorzaak van een<br />

ramp. Zonder ramp komt de overheid in de hoedanigheid<br />

van rampbestrijder of hulpverlener immers<br />

niet in actie. Ook kan niet worden verwacht dat tijdens<br />

de rampbestrijding alle fouten in de ramppreventie<br />

worden goedgemaakt. Maar het optreden van<br />

de overheid bij de rampbestrijding kan de ernst en<br />

omvang van de ramp wel beïnvloeden Sommige rampen<br />

zullen zelfs in belangrijke mate zijn te herleiden<br />

tot de mate waarin hulpverleners en bestuurders zijn<br />

voorbereid op de gebeurtenissen in kwestie.<br />

Door wetgeving na te laten, regels niet te handhaven<br />

en zo onveilige situaties te gedogen, kan de over-


heid in haar hoedanigheid van normsteller en handhaver<br />

wél een directe veroorzaker van rampen zijn. Sinds<br />

het uitbrengen van het rapport van de commissie-<br />

Oosting hebben daarom velen gepleit voor een “culturele<br />

revolutie” binnen de overheid. In reactie op de<br />

rampen in Enschede en Volendam heeft de overheid<br />

zelf een omvangrijk actieprogramma opgesteld.<br />

Daarmee wekt zij vertrouwen op, maar neemt zij ook<br />

een groot risico.<br />

De samenleving die rampenvrij is, zal immers een illusie<br />

blijven. De overheid kan niet alles weten en burgers<br />

zullen moeten accepteren dat ook overheid handelt<br />

in onzekerheid. We leven in een risicomaatschappij,<br />

waarin ongelukken <strong>als</strong> normaal moeten worden<br />

beschouwd en rampen nooit zijn uit te sluiten (zie<br />

Beck, 1992). Ook zonder falende overheid zullen zich<br />

in de toekomst “onvermijdbare” calamiteiten voordoen.<br />

Maar deze calamiteiten zullen direct weer vragen<br />

oproepen over de verantwoordelijkheid van de<br />

overheid. De overheid die dan de waarde van haar actieprogramma<br />

niet kan demonstreren, heeft haar geloofwaardigheid<br />

helemaal op het spel gezet.<br />

Literatuur<br />

Beck, U. (1992), Risk Society: Towards a New Modernity,<br />

London.<br />

Commissie onderzoek vuurwerkramp (2001), De vuurwerkramp:<br />

Eindrapport en delen A, B, C, Enschede/Den<br />

Haag.<br />

Duin, M.J. van (1992), Van rampen leren, Den Haag.<br />

Erikson, K.T. (1994), A New Species of Trouble: Explorations<br />

in Disaster, New York.<br />

14<br />

Geveke, H. e.a. (1996), 'Risicobewustzijn bij het bestuur',<br />

Integrale Veiligheidsrapportage 1996, Den Haag, 272-<br />

278.<br />

Parlementaire Enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer<br />

(1999), Een beladen vlucht: Eindrapport Bijlmer Enquête.<br />

Den Haag.<br />

Perrow, C. (1984), Normal Accidents: Living with High-<br />

Risk Technologies, New York.<br />

Ringeling, A. (1993), Het imago van de overheid: de beoordeling<br />

van prestaties van de collectieve sector, Den Haag.<br />

Rosenthal, U. e.a. (1993), De Bijlmerramp: Rampbestrijding<br />

en crisismanagement in Amsterdam, Amsterdam.<br />

Rosenthal, U. e.a. (1998), Crisis: Oorzaken, gevolgen,<br />

kansen, Alphen aan den Rijn.<br />

Turner, B.A. (1978), Man-Made Disasters, London.<br />

Wagenaar, W.A. (1993), ‘Menselijk falen’, Nederlands<br />

tijdschrift voor de psychologie, 38, 202-222.


VOORBIJ HET DERDE KLAPHEK<br />

De bestuurscultuur in Volendam<br />

onderzocht<br />

A. Cachet, H.H.F.M. Daemen,<br />

A.B. Ringeling, L.Schaap<br />

In de nieuwjaarsnacht van 2001 doet zich in café ‘t<br />

Hemeltje aan de Havendijk in Volendam een korte<br />

hevige brand voor met dramatische gevolgen. In totaal<br />

sterven dertien, meest heel jonge, mensen. Tientallen<br />

anderen lopen ernstige brandwonden op, waarvan ze<br />

de gevolgen de rest van hun leven zullen ondervinden.<br />

De brand roept vele vragen op. Vragen naar de<br />

oorzaak van de brand, de hulpverlening, maar vooral<br />

naar het beleid van de gemeente Edam-Volendam op<br />

het gebied van brandbestrijding en brandpreventie. De<br />

minister van Binnenlandse Zaken draagt het onderzoek<br />

naar de brand en alles wat daar mee samenhangt<br />

op aan een onafhankelijke commissie onder voorzitterschap<br />

van de Groningse commissaris van de Koningin<br />

Alders. Daarnaast wordt op initiatief van de commissaris<br />

van de Koningin in Noord-Holland Van Kemenade<br />

en de (toenmalige) burgemeester van Edam-<br />

Volendam IJsselmuiden aan de juristen Polak en Versteden<br />

gevraagd in beeld te brengen hoe de gemeente<br />

Edam-Volendam omgegaan is met vergunningverlening<br />

en toezicht op het gebied van brandpreventie en<br />

alles wat daar mee samenhangt.<br />

Het rapport Polak-Versteden verschijnt op 26<br />

maart 2001. De belangrijkste conclusie is dat de gemeente<br />

zich weinig gelegen heeft laten liggen aan het<br />

al geruime tijd geldende wettelijke regime op het ge-<br />

15<br />

bied van gebruiksvergunningen. Het rapport bevestigt,<br />

voor de gemeente <strong>als</strong> geheel, wat al eerder uit een feitenonderzoek<br />

van de gemeente voor ‘t Hemeltje gebleken<br />

was: op vergunningverlening en toezicht viel<br />

buitengewoon veel aan te merken(cf. Resumé 2001).<br />

Voor de commissie Alders was het rapport Polak-<br />

Versteden (mede) aanleiding om onderzoek te laten<br />

doen naar de bestuurscultuur in Edam-Volendam. Het<br />

Centre for Local Democracy, een bestuurskundige onderzoeksgroep<br />

binnen de Erasmus Universiteit Rotterdam<br />

waarvan de auteurs van deze tekst deel uitmaken,<br />

werd uitgenodigd om dit onderzoek te verrichten.<br />

Naast het onderzoek naar de bestuurscultuur liet de<br />

commissie Alders een aantal andere onderzoeken<br />

doen (cf. Eindrapport 2001). Uit één van die onderzoeken<br />

komt duidelijk naar voren dat de achterstanden<br />

op het gebied van vergunningverlening, toezicht<br />

en handhaving in de gemeente Edam-Volendam zeker<br />

niet uniek zijn. Integendeel. In veel gemeenten is sprake<br />

van forse tot zeer forse achterstanden (NIBRA<br />

2001) 1<br />

.<br />

Onderzoek naar bestuurscultuur<br />

Niet de oorzaken van de brand of de hulpverlening en<br />

nazorg na de brand, laat staan de schuldvraag, stonden<br />

centraal in het onderzoek van het Centre for Local Democracy,<br />

maar de politiek-bestuurlijke context in<br />

1 Zie ook onafhankelijke bevestiging in onderzoek van het<br />

Algemeen Dagblad van 21 04 2001: Voorkomen van brand<br />

leeft niet. Een onderzoek naar brandpreventie bij Nederlandse<br />

gemeenten.


Edam-Volendam waarbinnen vergunningverlening,<br />

toezicht en handhaving zich hebben afgespeeld. De<br />

centrale vraag was: In hoeverre kan het in de nieuwjaarsnacht<br />

2000-2001 in Volendam gebeurde worden<br />

verklaard uit een specifieke in de gemeente bestaande<br />

cultuur van besturen? Was die cultuur ook voor het<br />

gebeurde bekend, zo ja bij wie, en indien daar negatief<br />

over werd geoordeeld, waarom is er dan niet opgetreden?<br />

Van meet af aan was duidelijk dat, gezien de uiterst<br />

krappe tijd - amper een maand - die voor het onderzoek<br />

beschikbaar was, de opzet van het onderzoek een<br />

compromis zou moeten zijn tussen de meest wenselijke<br />

opzet - een vergelijkend onderzoek naar bestuursculturen<br />

in een aantal strategisch gekozen kleinere<br />

gemeenten - en de meest haalbare opzet. De onderzoekers<br />

kozen voor een benadering, waarin documentenanalyse<br />

en vooral interviews centraal stonden.<br />

De documenten hadden betrekking op het functioneren<br />

van politiek en bestuur in Edam-Volendam: collegeprogramma’s,<br />

notulen van raad en raadscommissies,<br />

documenten inzake vergunningverlening en handhaving.<br />

De analyse van deze documenten vormde de basis<br />

voor het voeren van een dertigtal lange en vaak intensieve<br />

gesprekken met personen uit de politiek, het<br />

bestuur, het ambtelijk apparaat en de lokale gemeenschap<br />

zelf en uit de omgeving van de gemeente Edam-<br />

Volendam. In het laatste geval ging het om mensen die<br />

door hun functies in heden of verleden kennis bezaten<br />

over het functioneren van de gemeente en die daar<br />

vanuit een zekere distantie en veelal vergelijkenderwijs<br />

over konden oordelen.<br />

16<br />

De voorlopige uitkomsten van de verkenning zijn<br />

voorgelegd aan een klankbordgroep van (ex) bestuurders<br />

en ambtenaren uit enkele kleine en middelgrote<br />

gemeenten. Kernvraag in de discussie met de klankbordgroep<br />

was in hoeverre conclusies inzake Edam-<br />

Volendam uniek waren dan wel herkenbaar vanuit het<br />

perspectief van andere gemeenten.<br />

Uitgangspunt voor het onderzoek was dat de bestuurscultuur<br />

niet los staat van en dus niet te begrijpen<br />

valt zonder inzicht in de ruimere maatschappelijke<br />

context. Daar begint dan ook de beschrijving van de<br />

onderzoeksuitkomsten. Vervolgens wordt ingezoomd<br />

op verschillende aspecten van het politiek-bestuurlijke<br />

systeem in Edam-Volendam en tenslotte wordt een<br />

aantal conclusies getrokken.<br />

Gemeente en gemeenschap<br />

In tegenstelling tot wat velen denken is de gemeente<br />

Edam-Volendam geen fusiegemeente uit de laatste decennia.<br />

De gemeente Edam bestaat al honderden jaren<br />

en herbergt twee kernen of ‘kommen’: Edam en Volendam.<br />

In de 20e eeuw is het vissersdorp Volendam<br />

veel belangrijker en groter geworden dan de van oudsher<br />

machtiger en rijkere stad Edam. De naamswijziging<br />

van de gemeente Edam in Edam-Volendam in<br />

1975 is de bevestiging van de veranderde machtsverhouding<br />

tussen de kernen.<br />

Volendam is tot op de dag van vandaag en ondanks de<br />

sterke groei tot ongeveer 20.000 inwoners een hecht<br />

geïntegreerde gemeenschap met een geheel eigen karakter.<br />

Nog steeds werkt het geografische en mentale


isolement uit het verleden - een Katholieke enclave in<br />

Protestants gebied - door. Volendam wantrouwt de<br />

buitenwereld, ‘de jassen’, en die buitenwereld begint<br />

al, na het derde klaphek, ter hoogte van Edam. De politieke<br />

cultuur wordt in hoge mate gekleurd door het<br />

antagonisme tussen beide kommen en door de wens<br />

de Volendamse cultuur - wat dat ook moge zijn - te<br />

beschermen. Hier ligt de voedingsbodem die Volendam<br />

’80 - een lokale partij - tot de grootste in de raad<br />

heeft gemaakt.<br />

Kenmerkend voor Volendam was en is een sterke<br />

ondernemersmentaliteit. De vissers moesten in het<br />

verleden noodgedwongen op eigen benen staan. Inmiddels<br />

is de visserij al lang verdrongen door toerisme<br />

en vooral bouwnijverheid. Niettemin geven Volendammers<br />

er nog steeds de voorkeur aan hun eigen<br />

boontjes te doppen en daarbij zo min mogelijk door<br />

de overheid gehinderd te worden. Zaken - ook gemeentelijke<br />

zaken - worden bij voorkeur gedaan in de<br />

sfeer van families en hechte vriendengroepen.<br />

Binnen de zakelijke en materialistische cultuur die<br />

in Volendam - meer dan in Edam - overheerst, past<br />

ook een quid pro quo houding ten opzichte van de<br />

1<br />

gemeente. Voorzover men wat aan de gemeente heeft,<br />

is men er positief over. Maar van ongevraagde gemeentelijke<br />

bemoeienis, bijvoorbeeld in de sfeer van<br />

toezicht of vergunningverlening, is men wars. Het optreden<br />

van Jan Veerman - eigenaar van onder meer ‘t<br />

Hemeltje - in de vorm van eerst doen en later misschien<br />

een vergunning vragen, is allerminst uniek.<br />

Ook in Volendam is de tijd niet stil blijven staan.<br />

De jongere generatie is hoger opgeleid en werkt vaker<br />

buiten de eigen gemeente. Toch piekert men er niet<br />

17<br />

over elders te gaan wonen. De vraag naar woningen -<br />

koophuizen en liefst nieuwbouw, want Volendammers<br />

hebben weinig op met ‘tweedehands’ huizen - is groot.<br />

De gemeente heeft moeite om voldoende bouwlocaties<br />

te vinden én zij spant zich in om de woningen die beschikbaar<br />

komen uitsluitend aan Volendammers toe te<br />

wijzen. Voor velen - ook hoger opgeleiden - blijft Volendam<br />

een gemeenschap waar het leven goed is,<br />

“waarin men kan wegzakken <strong>als</strong> in een warm bad”.<br />

Meer dan elders speelt de Rooms-Katholieke kerk<br />

nog een rol van belang in de lokale gemeenschap, ook<br />

al is ook hier het geloof van minder betekenis dan<br />

vroeger. De kerk versterkt de onderlinge band en de<br />

kloof met de niet-katholieke buitenwereld. Hoe katholiek<br />

ook, het arbeidsethos in Volendam heeft Calvinistische<br />

trekken. Hard werken, heel hard, soms in<br />

twee banen na elkaar, is norm. Het vele geld dat men<br />

zo verdient laat men heel gemakkelijk weer rollen:<br />

voor de verfraaiing van het eigen huis, in de kroeg en<br />

op de jaarlijkse Kermis.<br />

De jeugdcultuur in Volendam - rondhangen op<br />

straat en drinken in de kroeg, vaak al op heel jonge<br />

leeftijd - heeft hier alles mee te maken. Niet alleen<br />

door het voorbeeld van (te) veel drinkende volwassenen.<br />

Ook de geringe tijd en aandacht die hard werkende<br />

ouders aan hun kinderen kunnen besteden<br />

hangt daar mee samen, en de vlucht van kinderen uit<br />

de nette huiskamers waar ze niets mogen of kunnen.<br />

De hechtheid van de familieband vertaalt zich niet in<br />

buitengewone zorgzaamheid voor het nageslacht.


Gemeenschap en openbaar bestuur<br />

Edam-Volendam is nu een middelgrote gemeente van<br />

ongeveer 27.000 inwoners. Het bestuur heeft lang in<br />

het fraaie 18e eeuwse gemeentehuis in Edam gezeteld,<br />

maar huist sinds 1987 in het Stadskantoor in Volendam.<br />

De verplaatsing van het bestuur weerspiegelt de<br />

inmiddels veranderde machtsverhouding tussen beide<br />

kommen. Lange tijd is het bestuur voor het arme Volendam<br />

iets van buitenstaanders - Edammers - geweest.<br />

Nu het bestuur meer ‘eigen’ - meer Volendams<br />

- is geworden blijft de houding ten opzichte van het<br />

bestuur ambivalent. Voorzover de overheid wat te<br />

bieden heeft - voorzieningen, subsidies, diensten - is<br />

zij redelijk populair. Maar de strenge en bemoeizuchtige<br />

overheid, de overheid waarmee moeilijk ‘even iets<br />

te regelen’ valt, wordt al snel <strong>als</strong> een van buiten komende<br />

plaag ervaren.<br />

Voor de lokale overheid is het allerminst gemakkelijk<br />

om formeel op te treden in de eigen gemeenschap.<br />

Familiebetrekkingen en vriendschapsbanden zijn zo<br />

hecht en zo wijd vertakt dat de afstand tussen bestuur<br />

en bevolking klein is. De gemeente wordt niet voor<br />

niets geroemd om haar laagdrempeligheid. En niet<br />

voor niets wenden burgers zich gemakkelijk tot een<br />

wethouder <strong>als</strong> ze op ambtelijk niveau hun zin niet<br />

krijgen. Anders gezegd: het kost het bestuur moeite<br />

om voldoende afstand te nemen en hard of bestraffend<br />

op te treden. Dat gebeurt soms wel en <strong>als</strong> het gebeurt<br />

wordt het meestal ook geaccepteerd.<br />

In Volendam blijkt dat niet alleen de spreekwoordelijke<br />

kloof tussen burger en bestuurder negatieve<br />

18<br />

gevolgen heeft. Ook een gebrek aan afstand tussen<br />

burger en bestuur belemmert het bestuur in haar<br />

functioneren.<br />

Politieke verhoudingen<br />

In het overwegend katholieke Edam-Volendam heeft<br />

de KVP, later het CDA, lange tijd de dienst uitgemaakt.<br />

Eind jaren zeventig begint deze machtspositie<br />

af te brokkelen, mede <strong>als</strong> gevolg van de opkomst van<br />

een reeks lokale partijen. Daaruit komt uiteindelijk de<br />

lokale partij Volendam ‘80 voort, met zeven zetels<br />

momenteel de grootste partij. Volendam ’80 heeft van<br />

1982 tot begin 2000 onafgebroken deel uitgemaakt van<br />

het college van BenW, eerst samen met VVD, PvdA en<br />

(in 86/87) Gemeentebelangen. Na een coalitiebreuk in<br />

1987 ontstaat een coalitie van Volendam ’80 en CDA,<br />

die in de raad op een ruime meerderheid steunt. Pas in<br />

2000 valt die coalitie op haar beurt uiteen, <strong>als</strong> gevolg<br />

van een conflict over de gemeentelijke invloed op de<br />

financiën van de voetbalclub FC Volendam. Momenteel<br />

is er een brede coalitie van CDA, VVD en PvdA<br />

die, met respectievelijk zes, twee en drie zetels, op<br />

slechts 11 van de 21 raadszetels steunt.<br />

Politieke scheidslijnen en tegenstellingen tussen de<br />

beide kernen lopen in Edam-Volendam parallel. CDA<br />

en Volendam ’80 zijn bij uitstek partijen die de kom<br />

Volendam vertegenwoordigen. PvdA en VVD hebben<br />

hun basis vooral in Edam. De nieuwe coalitie heeft het<br />

bestuur dan ook minder exclusief Volendams gemaakt.<br />

Tegelijkertijd zijn de verhoudingen in de raad<br />

sterker gepolariseerd omdat de grootste partij buiten<br />

spel is gezet.


De omgangsvormen in de lokale politiek zijn vrij ruw.<br />

Men schuwt het conflict bepaald niet. Omdat de inhoudelijke<br />

verschillen tussen partijen vaak gering zijn,<br />

heeft men nog al eens de neiging vooral verbaal afstand<br />

van anderen te nemen. Ook het feit dat veel<br />

raadsleden al lang deel van de gemeenteraad uitmaken<br />

- en elkaar dus van haver tot gort kennen - draagt bij<br />

aan een relatief harde toonzetting van het politieke<br />

debat. Lokale media - in het bijzonder het weekblad<br />

Nieuw Volendam (NIVO) - dragen daar ook aan bij.<br />

Vooral omdat het NIVO door velen <strong>als</strong> de spreekbuis<br />

van het populistische Volendam ’80 wordt gezien.<br />

De harde toon van het politieke debat wordt door<br />

sommigen <strong>als</strong> een spel gezien maar door anderen, letterlijk,<br />

<strong>als</strong> bedreigend ervaren. Het conflict rond de FC<br />

Volendam - eind 1999 - en de discussie over verantwoordelijkheden<br />

rond de brand in de nieuwjaarsnacht<br />

2001 hebben bijgedragen aan verdere verruwing in de<br />

politiek. Opeenvolgende burgemeesters hebben geprobeerd<br />

het debat in raad en college in goede, meer<br />

zakelijke, banen te leiden; met wisselend succes.<br />

Ambtelijke apparaat<br />

Edam-Volendam is geen gemeenschap waar de gemeente<br />

erg populair is. Het ambtelijk apparaat wordt<br />

gewaardeerd voorzover het gevraagde diensten levert.<br />

Daarover wordt - in termen van laagdrempeligheid<br />

van het Stadskantoor en hard werken van ambtenaren<br />

- positief geoordeeld. Een invloedrijke en initiatiefrijke<br />

overheid wordt echter ongewenst geacht. Burgers<br />

doen liever zaken met bestuurders dan met ambtenaren.<br />

Dat werkt ook door in een kwalitatieve en kwantitatieve<br />

onderbezetting van het ambtelijk apparaat.<br />

19<br />

De gemeente is zuinig; zeker met het aanstellen van<br />

ambtenaren.<br />

Ook het bestuur heeft niet al te veel op met ambtenaren.<br />

Ze worden vooral geacht bestuurlijke beslissingen<br />

in de goede vorm te gieten. De macht ligt bij<br />

het bestuur en dat bestuur heeft - vaak buiten de<br />

ambtenarij om - heel directe lijnen naar de burgers.<br />

Vorm geven aan consistent beleid wordt daardoor<br />

moeilijk; het gevaar van willekeur en particularisme is<br />

aanzienlijk.<br />

Binnen de ambtelijke organisatie is recent, vooral<br />

op initiatief van voormalig burgemeester IJsselmuiden,<br />

een reorganisatie doorgevoerd. Enerzijds om het<br />

organisatiemodel te moderniseren; anderzijds om<br />

problemen in de gemeentelijke organisatie op te lossen.<br />

Problemen waren er onder meer door eigen rijkjes<br />

binnen het apparaat, te weinig instroom van buiten<br />

en het volledig ontbreken van modern HRM instrumentarium<br />

voor beoordeling en bevordering. Politieke<br />

willekeur en vriendjespolitiek hadden daardoor een<br />

te grote invloed op het personeelsbeleid. De reorganisatie<br />

heeft politiek veel stof doen opwaaien. Niet in de<br />

laatste plaats door de hechte relatie tussen Volendam<br />

’80 en een deel van de ambtenarij. Inmiddels bevindt<br />

het proces zich in een eindfase. Het heeft ontegenzeggelijk<br />

bijgedragen aan modernisering en openheid<br />

binnen de gemeentelijke organisatie. Maar er is ook,<br />

nog steeds, kritiek. Het kwantitatieve tekort aan personeel<br />

is er nog steeds en sommigen menen dat de organisatie<br />

er niet toegankelijker op is geworden.<br />

Binnen de ambtelijke organisatie is scherp de<br />

spanning tussen modern en traditioneel te zien, die in<br />

veel opzichten kenmerkend is voor Volendam. Ener-


zijds is er nog steeds een hang naar de oude manier<br />

van werken (‘het gaat toch prima zo’). Anderzijds zijn<br />

er tegelijkertijd ook aanzetten voor een meer zakelijke,<br />

moderne en rationele vorm van werken binnen de<br />

gemeente. De wens meer beleidsmatig te werken en te<br />

subsidiëren typeert deze stroming.<br />

Gegeven de omstandigheden, valt op de prestaties<br />

van de gemeentelijke organisatie niet veel aan te merken.<br />

Ambtenaren compenseren, door hard werken,<br />

een deel van de tekorten in de organisatie. Directe<br />

dienstverlening aan de burger wordt gewaardeerd.<br />

Ook is een vrij hoog voorzieningenniveau gerealiseerd<br />

(scholen, sporthallen, buurthuizen etc.). Het meest is<br />

aan te merken op de meer pro-actieve gemeentelijke<br />

taken <strong>als</strong> vergunningverlening, toezicht en handhaving.<br />

De gemeente scoort niet goed, maar ook niet uitzonderlijk<br />

slecht; zo blijkt uit onderzoek en uit informatie<br />

van een aantal inspecties.<br />

Edam-Volendam en de bestuurlijke omgeving<br />

Volendam geeft er de voorkeur aan eigen problemen<br />

op te lossen en tegelijkertijd door de buitenwereld met<br />

rust gelaten te worden. Hoezeer de gemeente haar<br />

isolement ook lijkt te koesteren, Edam-Volendam is<br />

geen eiland. Relaties met andere gemeenten, binnen<br />

Waterland in het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband<br />

Waterland en ruimer binnen het Regionaal<br />

Orgaan Amsterdam zijn onvermijdelijk. Samenwerking<br />

met andere gemeenten wordt echter niet actief,<br />

laat staan enthousiast, gezocht. Als er dan al sprake<br />

20<br />

van samenwerking moet zijn, dan luidt al snel de vraag<br />

wat de voordelen voor Edam-Volendam dan wel zijn.<br />

Vanuit dat perspectief heeft de gemeente zich lang<br />

en hardnekkig tegen het Regionaal Orgaan Amsterdam<br />

verzet. Burgemeester IJselmuiden was niet in de<br />

laatste plaats welkom, omdat hij in een eerdere gemeente<br />

al tegen het regionaal orgaan had geageerd.<br />

Edam-Volendam wil ‘geen dorpsraad binnen Amsterdam’<br />

worden. Samenwerking binnen het Intergemeentelijke<br />

Samenwerkingsverband Waterland gaat<br />

de laatste jaren steeds soepeler, maar ook hier leeft<br />

angst voor verlies aan autonomie. De concrete voordelen<br />

van samenwerking met directe buurgemeenten<br />

wegen daar veelal tegen op.<br />

Door externe ontwikkelingen wordt de gemeente<br />

ook steeds meer gedwongen om op het terrein van de<br />

brandweer regionaal met andere gemeenten samen te<br />

werken. Dat is lastig omdat de twee brandweerverenigingen<br />

- Edam en Volendam - geheel uit vrijwilligers<br />

bestaan en nauwelijks een formele band hebben met<br />

de gemeente. De druk tot samenwerken is vooral gevolg<br />

van steeds striktere eisen die het rijk aan brandveiligheid<br />

en brandpreventie op lokaal niveau gaat<br />

stellen. Vergunningverlening, toezicht en handhaving<br />

vergen capaciteit en vooral expertise die niet zo maar<br />

binnen een gemeente of een vrijwillige brandweer beschikbaar<br />

is. In Edam-Volendam heeft het tot een<br />

langslepend debat over het uitvoeren van verplichtingen<br />

op het gebied van gebruiksvergunningen geleid.<br />

Niet alleen op het gebied van brandveiligheid maar<br />

ook op terreinen <strong>als</strong> milieumaatregelen en ruimtelijke<br />

ordening wordt de opstelling van de gemeente gekenmerkt<br />

door een neiging tot dwarsliggen; men vaart


graag een eigen koers. Toch is het niet zo dat Edam-<br />

Volendam hierin uniek is. Door toezichthouders<br />

wordt de gemeente ook niet <strong>als</strong> uitzonderlijk problematisch<br />

getypeerd, terwijl het evenmin moeite kost<br />

andere kleine gemeentes te vinden, die zich op soortgelijke<br />

wijze teweer stellen tegen invloeden van buitenaf.<br />

Bovendien gebiedt de eerlijkheid te constateren<br />

dat geen enkele gemeente in staat is om - op korte<br />

termijn - te voldoen aan al de nieuwe eisen die het rijk<br />

telkens weer aan gemeenten en gemeentelijk beleid<br />

stelt.<br />

Conclusies<br />

Uitgangspunt voor ons onderzoek was de vraag of de<br />

nieuwjaarsbrand in Volendam gevolg is van een uniek<br />

Volendamse constellatie van factoren; zo uniek dat iets<br />

vergelijkbaars zich elders niet voor zou kunnen doen.<br />

Meer in het bijzonder luidde de vraag of de bestuurcultuur<br />

in Edam-Volendam het gebeurde kon verklaren.<br />

Alles afwegend constateren wij dat de bestuurscultuur<br />

en andere aspecten van het Volendamse bestuur<br />

niet uniek zijn voor ons land en dat zij noch de<br />

oorzaak van noch de verklaring voor het ontstaan van<br />

de brand vormen. Wel zijn we in staat geweest te laten<br />

zien dat er én in de lokale cultuur in Volendam én in<br />

de daarmee nauw verbonden bestuurscultuur bijzondere<br />

factoren zijn die bijgedragen hebben aan het specifieke<br />

karakter van de rampzalige gebeurtenissen in<br />

de Nieuwjaarsnacht. In de lokale cultuur zijn dat o.a.<br />

het drink- en rondhangpatroon van heel jonge kinderen,<br />

de afkeer van een (te) bemoeizuchtige overheid en<br />

21<br />

de idealisering van het vrije ondernemerschap. In de<br />

bestuurscultuur treffen we daar sporen van aan in de<br />

vorm van de zwakte van het gemeentelijk bestuur,<br />

waar het om andere dan puur dienstverlenende taken<br />

gaat. Zwak is het bestuur in Edam-Volendam in vele<br />

opzichten: onderbezet, weinig prestige, weinig afstand<br />

tot bestuurden (wat tot problemen met toezicht en<br />

sanctionering aanleiding geeft), weinig maatschappelijke<br />

steun voor hard handhavend optreden of voor<br />

pro-actief ingrijpen in het algemeen. In dat klimaat<br />

kon het lang duren voordat de gemeente echt werk<br />

ging maken van preventief optreden. Maar ook hier<br />

geldt: uniek is dat zeker niet.<br />

Wat de verantwoordelijkheden van andere overheden<br />

en toezichthouders betreft, kan geconstateerd<br />

worden dat zij Volendam wel <strong>als</strong> bijzonder en tot op<br />

zekere hoogte problematisch ervaren hebben maar<br />

toch ook weer niet <strong>als</strong> een geval ‘sui generis’, waar<br />

onmiddellijk ingrijpen geboden was. Voorzover ze dus<br />

- achteraf gezien - misschien ten onrechte niet ingegrepen<br />

hebben, is ook dat niet uniek voor Volendam.<br />

Eerder is het een voorbeeld van een in veel meer gemeenten<br />

gevolgd beleid van niet-direct handhaven,<br />

van gedogen, onderhandelen of voor<strong>als</strong>nog op zijn<br />

beloop laten. Daarover te oordelen ligt niet op onze<br />

weg.<br />

Ten slotte<br />

Wie naar Volendam kijkt, ontkomt niet aan een zekere<br />

verwondering, bewondering en verbazing. Verwondering,<br />

omdat kennelijk in Nederland anno 2001 nog<br />

steeds ruimte is voor hecht geïntegreerde lokale ge-


meenschappen, waar de afstand burger - bestuur eerder<br />

te klein dan te groot is. Verwondering ook omdat<br />

duidelijk wordt dat maatschappelijke integratie en<br />

korte lijnen naar het bestuur, zeker niet alleen maar<br />

positieve effecten hebben. Bewondering is er voor de<br />

veerkracht van een gemeenschap <strong>als</strong> de Volendamse,<br />

die met grote inzet een nieuwe economie heeft opgebouwd<br />

na het grotendeels teloor gaan van de visserij.<br />

Het welhaast Calvinistische arbeidsethos in de uitgesproken<br />

katholieke gemeenschap is weer reden voor<br />

verwondering. Bewondering past ook voor de dienstverlenende<br />

kant van het gemeentelijk apparaat. Hoe<br />

krap de capaciteit ook, daar is niets mis mee.<br />

Maar er is ook veel om verbaasd over te zijn. Het<br />

bewust gezochte politiek-bestuurlijke isolement is<br />

misschien nog te zien <strong>als</strong> de keerzijde van de hechte<br />

maatschappelijke integratie. Veel moeilijker is het om<br />

de functies van de ruwe politieke omgangsvormen te<br />

duiden of van de polarisatie tussen Edam en Volendam.<br />

Verbazingwekkend is ook het gemak waarmee<br />

extern opgelegde verplichtingen genegeerd worden -<br />

van het verstrekken van gebruiksvergunningen tot het<br />

lidmaatschap van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.<br />

En dat geldt ook voor de sterke neiging om<br />

de verantwoordelijkheid voor beleid elders neer te leggen,<br />

te externaliseren. Ook, of juist, bij diegenen die<br />

gedurende lange tijd bestuurlijke verantwoordelijkheid<br />

hebben gedragen.<br />

Al met al lijkt quasi krachtdadig optreden van<br />

buitenaf weinig heilzaam. Binnen de robuuste gemeenschapscultuur<br />

van Volendam zullen dergelijke<br />

externe ingrepen een groot afbreukrisico hebben: de<br />

gemeenschap heeft de neiging zich daartegen te im-<br />

22<br />

muniseren. Voorts kunnen externe ingrepen de eigen<br />

ontwikkeling van de gemeenschap verstoren. Deze<br />

constatering mag niet worden verstaan <strong>als</strong> een aanbeveling<br />

om alles maar bij het oude te laten. Wij achten<br />

een verdere ontwikkeling van de sociale, politieke en<br />

bestuurlijke cultuur van Volendam essentieel voor het<br />

vermogen van zowel de gemeente <strong>als</strong> de gemeenschap<br />

om in de komende tijd haar sociale en bestuurlijke taken<br />

en functies naar behoren te vervullen. Een dergelijke<br />

culturele ontwikkeling zal echter vooral kansrijk<br />

zijn en op een stevig draagvlak kunnen rekenen, wanneer<br />

ze is gebaseerd op doelbewuste stimulering van<br />

de gewenste positieve ontwikkelingen en moderniseringstrends<br />

die nu reeds in de Volendamse samenleving<br />

aanwijsbaar zijn.<br />

Literatuur<br />

Cachet A., H.H.F.M. Daemen, A.B. Ringeling en L.<br />

Schaap, Het derde klaphek voorbij? Een analyse van de Volendamse<br />

bestuurscultuur, Rotterdam: CLD juni 2001. Ook<br />

verschenen <strong>als</strong> onderdeel van het Eindrapport van de Commissie<br />

Onderzoek Cafébrand, 21 juni 2001, Deelonderzoeken<br />

deel B, p. 13 - 55.<br />

Commissie Onderzoek Cafébrand, Eindrapport 21 juni<br />

2001<br />

NIBRA, Vergunning, controle en brandveiligheid. Eindrapportage<br />

van de quick-scan, in Eindrapport Deelonderzoeken<br />

deel A, p. 13- 220<br />

Polak, J.M. en C.J.N. Versteden, De cafébrand in Volendam.<br />

Een ramp om van te leren. 26 maart 2001.<br />

Resumé feitenoverzicht rond vergunningverlening aan J.N.<br />

Veerman Horeca BV, Gemeente Edam-Volendam, vertrouwelijk<br />

concept, 5 januari 2001.


DE HERINNERING AAN RAMPEN<br />

W. A. Wagenaar<br />

Het enige voordeel van rampen is dat je er een les voor<br />

de toekomst uit kunt leren. Een les over hoe je in de<br />

toekomst soortgelijke rampen kan voorkomen. Maar<br />

dat is niet zo eenvoudig, want de kern van de les zal<br />

moeten gaan over menselijk gedrag: menselijk gedrag<br />

dat de ramp heeft veroorzaakt, en dat precies zulke<br />

rampen in de toekomst zal veroorzaken. Men moet<br />

dan allereerst begrijpen hoe men de vorige ramp zelf<br />

heeft veroorzaakt; hoe de rampzalige uitkomst samenhing<br />

met acties die soms ver verwijderd van de plaats<br />

van onheil zijn uitgevoerd, zowel in locatie gezien <strong>als</strong><br />

in de tijd. En aangezien die verbanden lang niet altijd<br />

inzichtelijk zijn voor de betrokkenen, zou men kunnen<br />

menen dat het om trivialiteiten gaat. Mensen zijn<br />

niet goed in het zich herinneren van trivialiteiten.<br />

Kettinkje<br />

Laat ik een eenvoudig voorbeeld nemen dat het probleem<br />

duidelijk maakt. Ik loop in de bergen achter een<br />

tochtgenoot die zijn veldfles aan de buitenkant van<br />

zijn rugzak heeft opgehangen. De veldfles heeft geen<br />

duidelijk bevestigingspunt, maar wel een klein kettinkje<br />

tussen de dop en de h<strong>als</strong> van de fles, dat alleen<br />

maar is bedoeld om de dop niet kwijt te raken. Het<br />

kettinkje begeeft het juist op een smalle en nogal gladde<br />

sneeuwbrug; rinkelend valt de fles in de diepte.<br />

Mijn tochtgenoot kan het niet nalaten om zich om te<br />

23<br />

draaien en te kijken waar die fles is gebleven: een natuurlijke<br />

reflex die niet te onderdrukken is. Daarbij<br />

verliest hij zijn houvast op de gladde sneeuw; hij begint<br />

te glijden en valt in dezelfde diepte <strong>als</strong> waarin zijn<br />

fles verdwenen is. Afloop: een gebroken pols en een<br />

gebroken bekken, midden in de Himalaya. Welke les<br />

werd hier nu uit geleerd? De verwijten van het slachtoffer<br />

betroffen de gidsen die hem beter hadden moeten<br />

begeleiden; de keuze van het traject en het uur van<br />

de dag waarop de sneeuwbrug werd gepasseerd; het<br />

feit dat wij niet aan het touw liepen; de voorlichting<br />

over de tocht, die nooit over ervaring met sneeuw en<br />

ijs had gerept, en waarin de moeilijkheidsgraad was<br />

onderschat. Maar het essentiële gedrag van het slachtoffer<br />

zelf, dat bestond uit het verkeerd bevestigen van<br />

de veldfles, ontbrak in het rijtje. Dat is een ogenschijnlijke<br />

trivialiteit die gemakkelijk aan de aandacht<br />

en dus aan de herinnering ontsnapt. Toch is de les dat<br />

je ieders uitrusting zorgvuldig moet inspecteren voor<br />

je op pad gaat, levensreddend!<br />

Selectief geheugen<br />

Meer in het algemeen kunnen we over het geheugen<br />

zeggen dat het geen passief registratie-instrument is<br />

voor alles dat zich aan ons voordoet. Het is geen videorecorder<br />

of digitale camera! Het geheugen streeft<br />

voortdurend een vorm van informatieopslag na die<br />

ons maximaal in staat stelt toekomstige problemen het<br />

hoofd te bieden. Daartoe moet een selectie van informatie<br />

worden gemaakt, en vooral: moet de informatie<br />

in een betekenisvolle context worden geplaatst. De


etekenis van wat wij waarnemen wordt bepaald door<br />

min of meer onbewuste theorieën over hoe de wereld<br />

in elkaar zit. Wanneer een glas op de grond valt, en het<br />

breekt, nemen wij waar dat het glas breekt doordat het<br />

op de grond valt. Wij leven in een theoretisch kader<br />

van oorzaak en gevolg, en daardoor zien wij ook oorzaak<br />

en gevolg. Het is veel moeilijker om oorzaak en<br />

gevolg te zien wanneer de oorzaak ver verwijderd is<br />

van het gevolg; het is dan veel waarschijnlijker dat wij<br />

een dicht bij het gevolg gelegen gebeurtenis voor de<br />

oorzaak zullen gaan houden. De gladheid van de<br />

sneeuwbrug ligt dichter bij de fatale val, dan het vroeg<br />

in de ochtend foutief bevestigen van de veldfles. Daardoor<br />

zal het ene verband worden opgeslagen en herinnerd,<br />

maar het andere niet. De onmiddellijke analyse<br />

van de oorzaak-gevolg relaties bij ongelukken zal dus<br />

bepalen wat men zich herinnert en dat is niet erg<br />

hoopgevend.<br />

Onmiddellijke analyse<br />

Waarom is de onmiddellijke analyse van de toedracht<br />

van een ongeluk niet zo goed? De reden is dat de<br />

meeste ongelukken verlopen via een scenario waarin<br />

vele oorzaken samenkomen om het ene gevolg te bewerkstelligen.<br />

Tien, twintig, of dertig oorzaken zijn<br />

niet ongebruikelijk. Sommige oorzaken zijn direct<br />

waarneembaar voor de betrokkenen, maar de meeste<br />

niet. En onder de wèl waarneembare oorzaken zijn er<br />

dan nog vele die niet gemakkelijk <strong>als</strong> oorzaak worden<br />

gezien, zo<strong>als</strong> het kettinkje aan de veldfles. Hoeveel<br />

bemanningsleden op de Titanic hebben zich zorgen<br />

24<br />

gemaakt over het zichtbare feit dat het schip een gevaarlijke<br />

route volgde, dat het veel te hard voer, dat de<br />

uitkijk geen verrekijker had? De onmiddellijke analyse<br />

blijft waarschijnlijk beperkt tot die ene vermaledijde<br />

ijsberg; nu juist ongeveer het enige onderdeel van het<br />

scenario dat niet onder menselijke controle was. De<br />

oorzaken van ongelukken worden meestal verdeeld in<br />

twee soorten. De oorzaken van het laatste uur; dat wat<br />

de direct betrokkenen op het laatste moment deden<br />

om het ongeluk mogelijk te maken. En de oorzaken<br />

van de jaren daarvoor: dat wat er in de organisatie is<br />

gedaan om de betrokkenen van het laatste uur de gelegenheid<br />

te geven te blunderen. Het varen op de verkeerde<br />

routes, de levensgevaarlijke zucht naar de verovering<br />

van de blauwe wimpel, het gebrek aan veilige<br />

tussenschotten (ondanks de misleidende reclame<br />

daarover), het schrappen van de reddingsboten, de<br />

minachting voor minderbetalende passagiers: dat waren<br />

allemaal condities die lang voor de afvaart van de<br />

Titanic bestonden, en waaraan de bemanning part<br />

noch deel had. Maar het waren ook de noodzakelijke<br />

condities om in de nacht van 14 op 15 april 1912 een<br />

ramp te veroorzaken. Welke overledene kwam aan de<br />

wal met de constatering: “Het moet afgelopen zijn met<br />

die blauwe wimpel”?<br />

Scheppend geheugen<br />

Daar waar de onmiddellijke analyse faalt, kan er gemakkelijk<br />

een situatie zijn waarin het ontstaan van het<br />

ongeluk onbegrijpelijk blijft. Maar ons geheugen is<br />

niet erg blij met gevolgen zonder duidelijke oorzaken.


Het heeft dan de neiging om de gaten op te vullen;<br />

misschien niet ter plaatse, maar wel zodra zich de mogelijkheid<br />

voordoet. Iedere nadere informatie waarmee<br />

een gat kan worden opgevuld wordt (bij wijze van<br />

spreken) met gejuich binnen gehaald. Al snel herinnert<br />

men zich deze informatie net zo helder <strong>als</strong> wat<br />

men werkelijk zelf heeft waargenomen, en wordt de<br />

bron van deze informatie, die immers buiten de eigen<br />

waarneming is gelegen, vergeten. Geruchten blijven<br />

geen geruchten, maar worden zekerheden. Verhalen<br />

van anderen verliezen hun grens met de eigen verhalen.<br />

Elementen van vragen veranderen in elementen<br />

van antwoorden. Logica neemt de plaats van kennis<br />

in, zelfs al is die logica van het type huis-tuin-enkeuken,<br />

of erger: van de soort waaruit baarlijke nonsens<br />

wordt geboren. De vraag: “Hebt u één of twee<br />

knallen gehoord?” verandert snel in de zekerheid dat<br />

men twee knallen heeft gehoord. De suggestie dat de<br />

geheime dienst er iets mee te maken had, verandert in<br />

de duidelijke herinnering aan witte maanmannen.<br />

Mensen die in de buurt wonen van de plaats waar het<br />

vliegtuig is neergestort, herinneren zich hoe een reusachtige<br />

vliegtuigvleugel langs hun raam scheerde. Deze<br />

vorm van scheppend geheugen is geen diskwalificatie<br />

voor de geheugenfunctie. Het geheugen doet alleen<br />

maar waar het voor gemaakt is: een representatie maken<br />

die ons maximaal helpt toekomstige problemen<br />

op te lossen. Belevenissen van anderen kunnen even<br />

goed een wijze les bevatten <strong>als</strong> onze eigen belevenissen.<br />

Waarom zou het geheugen een onderscheid maken?<br />

Een bijkomende zaak is, dat het bij rampen vrijwel altijd<br />

ook gaat om hevige emoties. De getuigen zijn zelf<br />

25<br />

slachtoffer, of zijn nauw verbonden met de slachtoffers,<br />

of voelen zich ten zeerste aangesproken door de<br />

dramatiek van de gebeurtenis. De enorme aantallen<br />

mensen die tegenwoordig hun medeleven komen betogen<br />

bij rampen die een meer locale betekenis hebben,<br />

maar die door de publiciteit nationale bekentenis<br />

hebben gekregen, is fenomenaal. Ik hoef slechts de recente<br />

voorbeelden van Enschede en Volendam te<br />

noemen. Waar emoties in het spel zijn is de behoefte<br />

aan creatieve geheugenactiviteit sterker. Emotionele<br />

gebeurtenissen laten ons niet los; de behoefte om gaten<br />

in de herinnering op te vullen is daarom groter.<br />

Rampenonderzoek<br />

Maar dit alles helpt het rampenonderzoek natuurlijk<br />

niet echt. De aanwezigen, de ooggetuigen, zijn maar<br />

ten dele betrouwbaar; niet omdat ze liegen, maar omdat<br />

het geheugen in een evolutie van miljoenen jaren<br />

niet is gevormd door de noodzaak om betrouwbare<br />

verklaringen te kunnen afleggen. De rampenonderzoeker,<br />

die allereerst de feiten wil vaststellen, om vervolgens<br />

uit de feiten iets te concluderen over de preventie<br />

van toekomstige rampen, moet dus uitermate<br />

beducht zijn. Sommige verhalen moet hij zonder meer<br />

terzijde schuiven, zelfs wanneer ze worden verteld<br />

door iemand die er met de neus bovenop heeft gestaan.<br />

Is dat erg? Ik denk van niet. De werkelijk voorkombare<br />

oorzaken van ongelukken zijn zelden gelegen in de<br />

handelingen van betrokkenen in het laatste uur, of de


laatste minuten. Vaak zijn die handelingen volstrekt<br />

normaal, routinematig, om niet te zeggen: automatisch.<br />

Die normale handelingen zullen rampen veroorzaken,<br />

wanneer er nog één klein onverwacht element<br />

aan wordt toegevoegd. Op de Titanic deed iedereen<br />

wat hij altijd deed. Maar dat was niet goed genoeg<br />

toen het schip een ijsberg ontmoette die niet absurd<br />

groot was, en die op een volstrekt normale plaats lag.<br />

Mijn tochtgenoot deed de ochtend van het ongeluk<br />

niets abnorma<strong>als</strong> toen hij zijn veldfles vastgespte. Het<br />

abnormale was dat het kettinkje knapte nu juist in die<br />

twintig seconden dat hij een sneeuwbrug overstak.<br />

De werkelijke oorzaken van ongelukken vinden plaats<br />

op een locatie die zich aan de waarneming van de betrokkenen<br />

onttrekt, en op een tijdstip waarop zij nog<br />

niet eens betrokkenen waren. Het ging al mis bij het<br />

ontwerp van de Titanic, die vooral de grootste en<br />

snelste moest zijn. Het ging al mis bij de keuze van de<br />

route, die was gericht op de kortste overtocht. Het<br />

ging al mis bij de georganiseerde behandeling van derdeklas<br />

passagiers <strong>als</strong> vee. Op mijn Himalaya-tocht ging<br />

het al mis toen er een reisleider werd uitgekozen die<br />

zelf op volledig ontoereikende schoenen liep. De rampenonderzoeker<br />

moet zich minder opwinden over wat<br />

de direct betrokkenen zich herinneren. Niet alleen<br />

omdat die herinnering veelal niet klopt; maar vooral<br />

omdat de feiten van het laatste uur alleen maar het<br />

zicht ontnemen op de georganiseerde oorzaken van<br />

rampen.<br />

26


DE RISICO’S VAN RAMPENEVALUATIES<br />

Regelovertredingen, menselijke fouten en industriële<br />

rampen<br />

Peter Mascini<br />

.., omdat het de vraag is<br />

of wat achteraf onweerlegbaar lijkt<br />

van tevoren voorspelbaar was<br />

(Voskuil, 1999: 897).<br />

De conclusie dat regelovertredingen hebben bijgedragen<br />

aan een ramp en de aanbeveling om de controle<br />

op de naleving van regels aan te scherpen, behoren tot<br />

het standaardrepertoire van rampenevaluaties. Ze veronderstellen<br />

dat de veiligheidsvoorschriften goed en<br />

naleefbaar zijn en de overtreders fout. Het is belangrijk<br />

na te gaan of deze veronderstellingen juist zijn,<br />

omdat er een onoverkomelijk bezwaar kleeft aan rampenevaluaties.<br />

Betrokkenen worden onvermijdelijk beoordeeld<br />

vanuit de wetenschap dat hun handelingen<br />

ernstige gevolgen hebben gehad, terwijl zij hierover zelf<br />

per definitie geen zekerheid konden hebben (vergelijk<br />

Turner, 1976: 393; Gephart, 1984: 211; Vaughan,<br />

1996: 253). Dit drijft onderzoekers mogelijk ten onrechte<br />

in de richting van het oordeel dat betrokkenen<br />

moeten weten dat regelovertredingen vroeg of laat tot<br />

een ongeluk leiden en dat ze daarmee rekening kunnen<br />

en moeten houden.<br />

Doelstelling van deze bijdrage is nagaan in hoeverre regelovertredingen<br />

onder bepaalde omstandigheden terecht<br />

<strong>als</strong> menselijke fouten kunnen worden aangemerkt.<br />

27<br />

Dit gebeurt door de redenen te analyseren die industrieel<br />

personeel heeft om van veiligheidsvoorschriften af te<br />

wijken. Uitgangspunt is dat mensen die weloverwogen<br />

risico nemen bij het overtreden van de regels, zonder dat<br />

zij worden belemmerd om ze na te leven, verwijtbaar<br />

handelen. Als aan een van deze beide voorwaarden niet<br />

is voldaan, dan is niet automatisch sprake van een menselijke<br />

fout en is ook het aanscherpen van de controle op<br />

de naleving van de regels niet de meest geëigende maatregel.<br />

Dataverzameling<br />

De onderzoeksgegevens heb ik verzameld in het kader<br />

van mijn promotie-onderzoek en bestaan uit observaties,<br />

informele gesprekken en interviews met uitvoerend<br />

en leidinggevend personeel van een cokesfabriek<br />

(Mascini, 1999). In deze fabriek wordt gewerkt met<br />

brandbare, explosieve en schadelijke chemische stoffen,<br />

krachtige machines en wordt fysiek belastend en<br />

vuil werk verricht. Het overschrijden van veiligheidsvoorschriften<br />

kan zeer nadelige gevolgen hebben voor<br />

de overtreders zelf en hun omgeving. Men zou dus<br />

mogen verwachten dat het personeel allesbehalve<br />

scheutig was met het opbiechten van regelovertredingen<br />

in gesprekken en dat deze alleen door observaties<br />

boven tafel konden worden gebracht. In de praktijk<br />

droegen vele medewerkers hiervan echter juist openhartig<br />

voorbeelden aan, terwijl zij er zich toch terdege<br />

van bewust toonden dat deze illegitiem waren. Mijn<br />

analyse is daarom grotendeels gebaseerd op de praktijkvoorbeelden<br />

die personeel tijdens informele ge-


sprekken en interviews aangedroeg. De belangrijkste<br />

functie van de observaties was om deze voorbeelden<br />

goed te kunnen plaatsen.<br />

Drie typen regelovertredingen<br />

Laksheid en sensatiezucht<br />

Het eerste van de drie typen regelovertredingen dat ik<br />

heb aangetroffen, bestaat uit overtredingen waarbij<br />

medewerkers welbewust risico nemen of zelfs opzoeken.<br />

Ze nemen bewust een risico, <strong>als</strong> naleven van de<br />

regels te veel inspanningen kost of te veel hinder veroorzaakt.<br />

Voorbeelden zijn het `even snel, rap’ branden<br />

binnen in een hal met gasleidingen zonder de vereiste<br />

brandbon en veiligheidsmiddelen en het niet dragen<br />

van een veiligheidsbril door een medewerker die<br />

normaal geen bril draagt, omdat dit hem irriteert.<br />

Medewerkers die bewust risico opzoeken, doen dat<br />

om de eentonigheid van hun werk te doorbreken. Het<br />

zo snel mogelijk verhelpen van storingen met inbegrip<br />

van allerlei ongeoorloofde middelen zien zij <strong>als</strong> een<br />

welkome onderbreking van hun routinematige bediening<br />

van machines. Zo vertelde een bedieningsman<br />

dat wanneer hij over de mobilofoon hoort dat er een<br />

bokoven is (dat is wanneer cokes blokkeren in een<br />

oven) hij daar onmiddelijk naartoe rent om het probleem<br />

te verhelpen, omdat “je er toch niet aan moet<br />

denken dat een ander de steker te pakken krijgt, omdat<br />

jij eerst een speciaal pak en lange handschoenen<br />

bent gaan halen”.<br />

Hoewel het vanuit het perspectief van de werknemers<br />

wellicht begrijpelijk is dat zij in bepaalde gevallen een<br />

risico op de koop toe nemen of zelfs opzoeken door<br />

28<br />

van de voorschriften afwijken, pleit dit hen allerminst<br />

vrij; integendeel. Bij dit type overtredingen nemen de<br />

betrokkenen bewust een risico zonder dat hen een<br />

strobreed in de weg wordt gelegd dat niet te doen. Als<br />

dergelijke overtredingen een ongeluk tot gevolg hebben,<br />

dan kan hen dat worden verweten.<br />

Onoplosbaar dilemma<br />

Het tweede type bestaat uit regelovertredingen die<br />

medewerkers maken onder druk van hun meerderen.<br />

Vooral <strong>als</strong> de productie in de verdrukking dreigt te raken,<br />

komt het voor dat leidinggevenden hun ondergeschikten<br />

opdragen uitzonderingen te maken op de<br />

regels. Zij zetten hen bijvoorbeeld aan een klus zonder<br />

de vereiste brandbon of goedgekeurde steigers. Voor<br />

ondergeschikten is het moeilijk zich aan dergelijke ongeoorloofde<br />

opdrachten te onttrekken, omdat leidinggevenden<br />

zich hier doorgaans niet bij neerleggen. Ze<br />

pakken medewerkers terug die deze praktijken aan de<br />

kaak stellen of laten ten overstaan van anderen weten<br />

dat de weigeraar de met de opgedragen taak verbonden<br />

risico’s heeft overdreven. Een operator vertelde<br />

bijvoorbeeld dat hij zich de woede van zijn superieur<br />

op de h<strong>als</strong> had gehaald, omdat hij tijdens een veiligheidsdag<br />

een onveilige handeling van deze man aan de<br />

orde had gesteld. Een andere operator vertelde dat zijn<br />

baas herhaaldelijk triomfantelijk ter sprake bracht dat<br />

hij toch maar mooi een steigerpijp met een kraanbakje<br />

uit een zeven meter diepe bak had gehaald, terwijl de<br />

kraanmachinist hem dit had afgeraden en de operator<br />

geweigerd had dit te doen.<br />

Medewerkers die opdracht krijgen veiligheidsvoorschriften<br />

naast zich neer te leggen, worden dus


geconfronteerd met een lastig dilemma. Weigeren zij<br />

dergelijke opdrachten uit te voeren of stellen zij ze publiekelijk<br />

aan de orde, dan is de kans groot dat zij in<br />

een conflict verzeild raken met hun bovengeschikten.<br />

Voeren zij ze uit en gaat het mis dan worden zij daarop<br />

ook afgerekend. Dit laatste gebeurt dan zonder dat<br />

de betrokkenen er zelf voor hebben gekozen van de<br />

voorschriften af te wijken. Dit betekent dat het medewerkers<br />

minder goed valt aan te rekenen wanneer zij<br />

regels omzeilen, naarmate zij daartoe meer onder druk<br />

worden gezet (vergelijk Bovens, 1998).<br />

‘Onwerkbare’ voorschriften<br />

Het derde, meest voorkomende type bestaat uit overschrijdingen<br />

die volgens de betrokkenen de kans op<br />

een ongeluk helemaal niet vergroten. Het betreft<br />

voorschriften die ze te algemeen, te vergezocht, of te<br />

ver doorgeschoten vinden om in concrete situaties toe<br />

te passen. Medewerkers spreken in dit verband van<br />

`onwerkbare’ voorschriften. Leidinggevenden zijn bij<br />

een normaal procesverloop niet geneigd dergelijke<br />

overtredingen toe te staan, omdat zij hiermee vaak wel<br />

risico verbonden zien. De meningsverschillen die uitvoerenden<br />

en leidinggevenden hierover hebben, gaan<br />

bijvoorbeeld over het niet gebruiken van standaardformuleringen<br />

over de mobilofoon voor het gebruiksklaar<br />

verklaren van machines, het niet willen verwijderen<br />

van een waarschuwingsbord voor gevaarlijke stoffen<br />

dat <strong>als</strong> grap boven een koffiezetapparaat was gehangen<br />

en het niet altijd zelf aanbrengen van sloten op<br />

machines wanneer een ander dat al heeft gedaan. Kaderleden<br />

meten overigens met twee maten. Zij percipiëren<br />

wel vaak onaanvaardbare risico’s wanneer on-<br />

29<br />

dergeschikten van de regels afwijken, maar niet wanneer<br />

zij dat zelf doen. Dit laatste doen zij dan ook, ondanks<br />

dat ze weten dat het moeilijker wordt ondergeschikten<br />

aan te spreken op regelovertredingen wanneer<br />

die bemerken dat kaderleden zich daar zelf ook<br />

aan bezondigen.<br />

Er zijn dus medewerkers die uitzonderingen maken<br />

op regels, omdat zij die overbodig of te ver doorgeschoten<br />

vinden. Dit geldt óók voor de leidinggevenden die<br />

het wel riskant vinden wanneer hun ondergeschikten<br />

regels overtreden. Dat personeel geen risico’s verbonden<br />

ziet met het afwijken van regels, wil uiteraard niet zeggen<br />

dat die er feitelijk ook niet zijn. Het is goed mogelijk dat<br />

het zelf uitvoeren van werkzaamheden mensen blind<br />

maakt voor reële risico’s. Het is echter niet verstandig<br />

er bij voorbaat vanuit te gaan dat regels goed zijn en<br />

mensen die ze overtreden fout. Dit gebeurt dan ook<br />

niet in de cokesfabriek, waar regelmatig veiligheidsvoorschriften<br />

worden ingetrokken of aangepast naar<br />

aanleiding van negatieve ervaringen van gebruikers. Er<br />

wordt met andere woorden onderkend dat regels die<br />

op de tekentafel zijn bedacht in de praktijk contraproductief<br />

kunnen zijn. Gebeurt dit niet, dan wordt regelnaleving<br />

tot doel op zich verheven en dreigt het eigenlijke<br />

doel van de regels – in dit geval de verkleining<br />

van de kans op een ongeluk – uit het oog te worden<br />

verloren (vergelijk Merton, 1957). Dit betekent dat<br />

naarmate duidelijker aantoonbaar is dat veiligheidsvoorschriften<br />

zelf niet deugen, het problematischer is<br />

regelovertredingen <strong>als</strong> menselijke fouten te bestempelen.


Conclusies<br />

Van de drie typen regelovertredingen die worden gemaakt<br />

in de cokesfabriek kan er maar één zonder problemen<br />

worden bestempeld <strong>als</strong> menselijke fout. Dit<br />

zijn de overtredingen waarbij medewerkers doelbewust<br />

risico nemen uit gemakzucht of uit een behoefte<br />

aan spanning. De overtredingen die zij begaan omdat<br />

externe factoren hen hiertoe nopen of omdat die in<br />

hun ogen de kans op een ongeluk niet vergroten, kunnen<br />

niet zondermeer <strong>als</strong> menselijke fout worden aangemerkt.<br />

Het is immers mogelijk dat medewerkers<br />

daadwerkelijk geen alternatief hebben voor het overtreden<br />

van de regels, of dat de regels zelf echt geen<br />

toegevoegde waarde hebben.<br />

Het is natuurlijk de vraag in hoeverre de conclusies<br />

uit dit onderzoek in de cokesfabriek generaliseerbaar<br />

zijn. Dit lijkt wel degelijk het geval, omdat beide typen<br />

regelovertredingen die niet zondermeer <strong>als</strong> menselijke<br />

fout kunnen worden bestempeld, ook in ander onderzoek<br />

naar voren zijn gekomen. Niet alleen de druk die<br />

superieuren op hun ondergeschikten uitoefenen<br />

maakt regelovertredingen min of meer onvermijdelijk,<br />

maar ook het bestaan van tegenstrijdige regels (De<br />

Koning cs. 2001; Snoeijen 2001) en het langdurig verrichten<br />

van eentonige repeterende arbeid (Rasmussen<br />

cs.1988). Ook heeft ander onderzoek concrete voorbeelden<br />

opgeleverd van contra-productieve veiligheidsregels.<br />

Zo heeft Brun (1995) aangetoond dat<br />

elektromonteurs van hoogspanningsdraden bepaalde<br />

persoonlijke beschermingsmiddelen niet gebruiken,<br />

omdat deze het visuele contact met de werkomgeving<br />

30<br />

verminderen en snel ingrijpen bemoeilijken <strong>als</strong> er iets<br />

mis gaat. Kagan en Scholz (1984) geven het voorbeeld<br />

van het verbod dat de rechterlijke macht in de Verenigde<br />

Staten heeft uitgevaardigd tegen de verplichte<br />

invoering van `verbeterde’ remsystemen door de<br />

vrachtwagenindustrie, vanwege duidelijke aanwijzingen<br />

dat de betreffende remsystemen juist onbetrouwbaarder<br />

waren dan de bestaande. Vaughan (1996)<br />

concludeert tenslotte dat juist het strikt vasthouden<br />

aan de eis van wetenschappelijke bewijsvoering er voor<br />

heeft gezorgd dat vage aanwijzingen over de uiteindelijke<br />

oorzaak van de ramp met de spaceshuttle Challenger<br />

in de wind zijn geslagen door de nasa.<br />

Dit onderzoek naar regelovertredingen laat zien<br />

dat medewerkers hiervoor vaak goede redenen hebben.<br />

Deze worden in rampenevaluaties gemakkelijk<br />

over het hoofd gezien, omdat die worden verricht<br />

vanuit de wetenschap dat er iets verschrikkelijks is gebeurd.<br />

Dit betekent dat deze kennis een onbevooroordeelde<br />

analyse van menselijk handelen bemoeilijkt. Dit<br />

inzicht heeft ook beleidsmatige consequenties. Dat regelovertredingen<br />

niet per definitie menselijke fouten<br />

zijn, betekent namelijk ook dat het niet zondermeer<br />

voor de hand ligt de controle op de naleving van regels<br />

aan te scherpen <strong>als</strong> overtredingen worden geconstateerd,<br />

zo<strong>als</strong> zo vaak wordt aanbevolen in rampenevaluaties.<br />

Dit ligt wel voor de hand <strong>als</strong> voorschriften uit<br />

gemak- of sensatiezucht worden overtreden. Dit type<br />

overtredingen wordt minder aantrekkelijk gemaakt<br />

door strenger te controleren. Dit laatste geldt weliswaar<br />

ook voor overtredingen die mensen maken omdat<br />

externe factoren hen hiertoe nopen, maar toch het<br />

ligt in dit geval meer voor de hand die factoren weg te


nemen dan de overtreders aan te pakken. Dit kan gebeuren<br />

door de productiedruk te verlagen, tegenstrijdige<br />

regels uit de weg te ruimen of langdurige eentonige<br />

werkzaamheden terug te dringen. Indien mensen<br />

regels overtreden omdat die volgens hen `onwerkbaar’<br />

zijn, is het zaak zorgvuldig na te gaan of de regels aanpassing<br />

behoeven alvorens de controle op de naleving<br />

ervan te intensiveren. Laat men dit na dan bestaat het<br />

risico dat strenger controleren de kans op een ongeluk<br />

vergroot in plaats van verkleint, omdat de regels zelf<br />

niet deugen.<br />

Onderzoek naar de mogelijke gevolgen van regelovertredingen<br />

leidt dus niet alleen tot een genuanceerder<br />

oordeel over de verantwoordelijkheden van betrokkenen<br />

dan in rampenevaluaties gebruikelijk is,<br />

maar ook tot meer gevarieerde beleidsaanbevelingen.<br />

Dit geeft de meerwaarde aan van het onderzoek naar<br />

risico’s in vergelijking tot rampenevaluaties.<br />

Literatuur<br />

Bovens, M. (1998) The Quest for Responsibility: Accountability<br />

and Citizenship in Complex Organisations. Cambridge:<br />

Cambridge University Press.<br />

Brun, J-P. (1995) Work Activity and Subjectivity: A Behind-the-Scenes<br />

Look at the Work of Linemen. Industrial<br />

Relations , jg. 50, p. 811-825.<br />

Gephart, R.P. Jr. (1984) Making Sense of Organizationally<br />

Based Environmental Disasters. Journal of Management,<br />

jg. 10, p. 205-225.<br />

Kagan, R.A., Scholz, J.T. (1984) The "Criminology of the<br />

Corporation” and Regulatory Enforcement Strategies. In: K.<br />

Hawkins, J.M. Thomas (red.) Enforcing Regulation.<br />

Boston: Kluwer-Nijhoff Publishing, p. 67-96.<br />

31<br />

Koning, P. de, G. de Vries (2001) Horeca lapt brandvoorschriften<br />

aan z’n laars: Dansen in de vulkaan. NRC-<br />

Handelsblad 6 januari.<br />

Mascini, P. (1999) Risico's in bedrijf: Omgaan met gezondheidsrisico's<br />

op de werkvloer (dissertatie). Rotterdam:<br />

Erasmus Universiteit Rotterdam.<br />

Mascini, P. (2001) `Het kind en het badwater: Leidt<br />

strengere handhaving van regels tot minder ongelukken?’,<br />

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, jg. 79, p. 252-255.<br />

Mascini, P. (2001, te verschijnen), ‘Regelovertredingen,<br />

menselijke fouten en industriële rampen: een exploratieve<br />

studie in een cokesfabriek’, Sociologische Gids, jg. 48, nr. 3.<br />

Merton, R.K. (1957) Social Theory and Social Structure.<br />

New York: The Free Press.<br />

Rasmussen, J., Duncan, K., Leplat, J. (1988) New Technology<br />

and Human Error. Chichester [etc.]: Wiley.<br />

Snoeijen, M. (2001)Vertrek hoofd milieudienst Cleij:<br />

Vuile grond is fraudegevoelig. NRC-Handelsblad 2 februari.<br />

Turner, B.A. (1976) The Organizational and Interorganizational<br />

Development of Disasters. Adminstrative Science<br />

Quarterly, jg. 21, p. 378-397.<br />

Vaughan, D. (1996) The Challenger Launch Decision:<br />

Risky Technology, Culture, and Deviance at NASA. Chicago/London:<br />

The University of Chicago Press.<br />

Voskuil, J.J. (1999) Het A.P. Beerta-Instituut. Het bureau<br />

deel 4. Amsterdam: G.A. van Oorschot.


FEITENONDERZOEK NAAR DE<br />

VUURWERKRAMP 1<br />

In gesprek met Ric de Rooij, projectleider Onderzoek<br />

van de Commissie Oosting<br />

Jeanine Evers<br />

13 mei 2000: de vuurwerkramp in Enschede. Tweeentwintig<br />

mensen verloren het leven, 950 raakten gewond.<br />

Ruim 200 woningen werden verwoest, bijna<br />

300 zo zwaar beschadigd dat ze onbewoonbaar werden.<br />

Tientallen bedrijfsgebouwen en ateliers werden<br />

vernietigd. Ook buiten het rampgebied was de materiele<br />

schade enorm. Zeker 1 miljard gulden ging door de<br />

explosie verloren.<br />

Op 26 mei 2000 werd de Commissie Onderzoek<br />

Vuurwerkramp ingesteld, beter bekend <strong>als</strong> de Commissie<br />

Oosting, naar haar voorzitter, de voormalig<br />

Nationaal Ombudsman. Al op 29 juni presenteerde de<br />

commissie haar onderzoeksplan en zeven maanden<br />

later, in februari 2001, verscheen het Eindrapport. De<br />

projectleider van het onderzoek van de commissie, Ric<br />

de Rooij, was directeur onderzoek bij de Nationale<br />

Ombudsman geweest. Met hem besprak in een aantal<br />

methodologische kwesties rond het grote onderzoek<br />

dat in korte tijd moest worden afgerond.<br />

Het onderzoeksplan was binnen een maand gemaakt.<br />

Wat bepaalde de gekozen aanpak?<br />

1<br />

Een uitvoeriger versie van dit artikel verscheen in KWALON, 17,<br />

2001, pp. 4-14<br />

33<br />

Oosting had mij benaderd om het onderzoek te leiden.<br />

En ik heb er meteen iemand van de Nationale Ombudsman<br />

bij gehaald. Men is daar bekend met dit type<br />

feitenonderzoek. Dat heeft de aanpak voor een deel<br />

bepaald. Het gaat om ‘feiten’ of de reconstructie daarvan<br />

en vervolgens om een analyse en beoordeling. Bij<br />

het starten van het onderzoek probeer je mensen te<br />

vinden die dat kunnen; die dergelijke onderzoekservaring<br />

hebben. Het gaat om mensen die fatsoenlijke rapporten<br />

kunnen schrijven, naar een gemeente kunnen<br />

gaan en de juiste vragen weten te stellen en ook in<br />

dossiers kunnen spitten. Het is vooral boerenverstandwerk:<br />

wat wil ik weten, wat zijn de vragen en wat<br />

heb ik daarvoor nodig.<br />

Het lastige bij dit onderzoek is geweest, dat de belangstelling<br />

van de media heel erg groot was . De aanpak<br />

zelf is niet ingrijpend gewijzigd onderweg. Wat<br />

wel een veel grotere impact had dan wij hadden verwacht,<br />

was het open staan voor het publiek. Er kwam<br />

een lawine aan reacties toen we ons kantoor in Enschede<br />

open hadden gesteld. Mensen kwamen vaak<br />

langs om te buurten. Het communicatiebureau dat we<br />

daarvoor hadden ingeschakeld en dat ook maatschappelijk<br />

werkers in dienst heeft, is daarbij van belang gebleken.<br />

De commissie vormde een ankerpunt voor<br />

getroffenen en had daarmee ook een belangrijke sociale<br />

functie. Ze bleek laagdrempeliger dan politie en<br />

justitie; dat leverde soms ook wel additionele informatie<br />

of aanknopingspunten op. Dat hadden we niet<br />

zo voorzien, maar het is achteraf heel goed geweest,<br />

zowel voor de acceptatie van het rapport <strong>als</strong> voor de<br />

rouwverwerking.


Het gaat om feitenonderzoek. Wat zijn feiten in jullie<br />

benadering?<br />

Het gaat hier eigenlijk om een historische reconstructie.<br />

Feiten zijn die dingen die je op een gegeven ogenblik<br />

aannemelijk kan maken. Ze staan òf vast bijvoorbeeld<br />

omdat ze nou eenmaal op papier staan (er is een<br />

brief geschreven op 14 juni en daar stond dat en dat<br />

in), òf je probeert iets te reconstrueren (bijvoorbeeld<br />

of een brandweerman links of rechts om het gebouw<br />

heen is gelopen; dat reconstrueer je op basis van bewijzen<br />

die wel achter gebleven zijn, zo<strong>als</strong> zijn slang).<br />

De feiten vormen het ‘substraat’ op basis waarvan je<br />

gaat analyseren. Feiten heb je in verschillende gradaties.<br />

Je hebt feiten die onomstotelijk zijn en zaken die<br />

je reconstrueert en vervolgens aannemelijk maakt. Dat<br />

vergt een uitgebreide beschrijving en verantwoording<br />

waarom je iets aannemelijk acht.<br />

Bij zo’n onderzoek <strong>als</strong> dit komen ook allerlei ‘theorieën’<br />

bovendrijven, van verschillend kwaliteitsniveau<br />

en realiteitsgehalte (‘de gemeente had een Vinexlocatie<br />

nodig en heeft daarom een bom laten ontploffen’ of<br />

‘de kracht van de explosie in combinatie met gesignaleerde<br />

groene auto’s in de buurt betekent dat het een<br />

opslagplaats van Defensie moet zijn geweest in plaats<br />

van een vuurwerkbedrijf’). De commissie moest steeds<br />

beslissen of zo’n theorie aanleiding gaf tot nader onderzoek<br />

of niet. Meestal haalden we de overeenkomstige<br />

factor uit verschillende van dergelijke theorieën<br />

en gingen we na, of een bepaald spoor dat in geval<br />

zo’n theorie grond van waarheid bevatte aanwezig zou<br />

moeten zijn, ook gevonden was. Vaak zijn er ook andere<br />

partijen die, al dan niet uit eigenbelang hun eigen<br />

34<br />

‘sporen’ aandragen; die moet je <strong>als</strong> commissie dan<br />

weer zien te beoordelen.<br />

Mede daarom is het zo belangrijk dat je het feitenmateriaal<br />

waarop je je uiteindelijk baseert heel goed<br />

beschrijft. De wijze van vergunningverlening bijvoorbeeld,<br />

die loopt over lange jaren. Als je die documenten<br />

naloopt blijkt dat de ambtenaar bepaalde criteria<br />

stelselmatig niet heeft ingevuld. Dan moet je zien te<br />

achterhalen waarom dat niet gebeurd is. Vond hij die<br />

factor niet interessant, werd hij zo geïnstrueerd?<br />

Het was te verwachten dat mensen bij een onderzoek <strong>als</strong><br />

dat van de commissie belastende informatie zouden willen<br />

achterhouden of laten verdwijnen. Hoe hebben jullie<br />

dat opgelost?<br />

Door ons ervan te verzekeren dat de hele administratie<br />

van de gemeente direct na de ramp in beslag was genomen<br />

door justitie en door te bedingen dat wij <strong>als</strong><br />

commissie daar inzage in konden krijgen. Zodra we<br />

wisten dat de commissie zou worden ingesteld hebben<br />

we een techneut van de commissie mee laten kijken bij<br />

het technisch sporenonderzoek dat plaatsvond. Voor<br />

de rest merk je dat <strong>als</strong> bepaalde documenten ontbreken<br />

of niet meer in het archief, er altijd nog ergens een<br />

kopie van bestaat bij iemand in een map. Het voordeel<br />

was dat veel medewerkers van betrokken bedrijven en<br />

instellingen daar al jaren werkten, dus die kenden heel<br />

goed de historische gang van zaken. Er was daarnaast<br />

een nauwe samenwerking met het Openbaar ministerie.


Hoe gingen jullie om met zaken <strong>als</strong> validiteit en betrouwbaarheid?<br />

In de selectie van data speelt je individuele oordeel al<br />

mee. Dat is ondervangen door elk element aan informatie<br />

binnen de hele commissie te verspreiden.<br />

Commissieleden waren gehouden alle velden waarvoor<br />

zij verantwoordelijk waren, te lezen. Ze lazen niet<br />

alleen de analyseresultaten, maar ook alle data die<br />

daartoe geleid hadden. Er was dus een dubbel archief.<br />

De onderzoekbureaus hadden hun archief, maar<br />

stuurden alles naar de commissie. Het bij dat veld betrokken<br />

staflid nam alles door, even<strong>als</strong> het betrokken<br />

commissielid. Bovendien had het systeem van documenteren<br />

tot gevolg dat soms verbanden tussen op<br />

zichzelf losstaande elementen zichtbaar werden. Daarom<br />

is het ook belangrijk dat je mensen van verschillend<br />

pluimage in zowel commissie <strong>als</strong> staf hebt zitten.<br />

Daarnaast was er de ervaring met rampen in het verleden,<br />

die jaren zijn blijven nazingen; dat wilden we ook<br />

voorkomen. Het onderzoek door de commissie moest<br />

in één keer alles boven tafel brengen, elke twijfel ontzenuwen<br />

en geen ruimte overlaten voor allerlei theorieën<br />

die onrust onder getroffenen aanwakkert.<br />

Waar natuurlijk heel scherp naar gekeken wordt zijn<br />

de uitspraken over de oorzaak van de explosie. Er is<br />

een onwaarschijnlijk grote knal geweest die een hele<br />

woonwijk vernietigd heeft. Dat kan niet met vuurwerk,<br />

zegt meteen iedereen. Dat kunt u mij niet wijs<br />

maken. Dat verhaal hoor je steeds. Langzamerhand<br />

sijpelt er een besef door dat dat wellicht wel zou kunnen.<br />

Combinaties van vuurwerk en een aantal andere<br />

35<br />

factoren kunnen naar het oordeel van de Commissie<br />

wel leiden tot zo’n explosie. Dat wist niemand tot voor<br />

Enschede. Of dat wist wel iemand maar die had dat<br />

onvoldoende gecommuniceerd. Dus langzamerhand<br />

dringt dat besef door. Dit werd door TNO samen met<br />

Justitie theoretisch vastgesteld en bevestigd door de<br />

expert van de commissie zelf op basis van filmbeelden<br />

van de ramp, luchtfoto’s van de slagschade in Enschede<br />

en proefopstellingen. Maar dan ben je er nog niet,<br />

want de argwaan is zo groot en resultaten van TNO<br />

zijn in het verleden wel eens betwijfeld. De commissie<br />

heeft vervolgens bedacht om een aantal buitenlandse<br />

experts om een herberekening te vragen. De resultaten<br />

van het TNO-onderzoek werden samen met de ‘feiten’<br />

waarop TNO zich baseerde, de gevolgde analyse en alle<br />

via e-mail binnengekomen theorieën opgestuurd naar<br />

twee Europese en een Amerikaanse instantie die het<br />

nog eens zouden doorrekenen en -redeneren. Voor de<br />

Amerikaanse instelling was bewust gekozen vanwege<br />

de mogelijke banden die tussen TNO en Europese instanties<br />

zouden kunnen bestaan. Zouden de Europeanen<br />

de neiging hebben de kool en de geit te willen sparen,<br />

dan zou de Amerikaanse instantie dat zeker niet<br />

doen. Zij kenden TNO helemaal niet; Europa is nogal<br />

ver weg voor hen. De drie instituten kwamen allemaal<br />

tot dezelfde conclusie.<br />

Een heel ander onderwerp waar uitspraken over werden<br />

gedaan is de werkwijze van de gemeente Enschede<br />

bij vergunningverlening, toezicht en handhaving op de<br />

verschillende terreinen.. Men had vanuit de top alle<br />

medewerking en openheid toegezegd. Om de werkwijze<br />

van de gemeente te onderzoeken over een lange pe-


iode was een heidens karwei. Want, waar vraag je<br />

naar, waar begin je te zoeken? Elke gemeente doet het<br />

namelijk anders. Wij hebben een aantal mensen ingehuurd<br />

dat de gemeentelijke praktijk goed kende en die<br />

zijn uiteindelijk letterlijk in het gemeentehuis gaan<br />

zitten, bij de kasten, en hebben gewoon alles doorgeplozen.<br />

Een vreselijk karwei waar heel veel manuren in<br />

zijn gaan zitten. Eerst vragen: bij de gemeente is het<br />

gebruikelijk dat..... waar ligt dat? Dan wordt dat naar<br />

boven gehaald en ontdek je soms dat ze het net iets<br />

anders doen. En dan vraag je naar dat document en zo<br />

krijg je een sneeuwbaleffect en wordt het steeds groter<br />

en groter. Toen hadden we een redelijk beeld van wat<br />

er was gebeurd binnen de gemeente en hoe de verantwoordelijkheden<br />

lagen voor al die vergunningen in al<br />

die jaren. Vervolgens is besloten om vier gemeenten te<br />

selecteren die enigszins vergelijkbaar zijn met Enschede,<br />

qua omvang en qua bedrijven binnen de gemeentegrens.<br />

Bij die andere gemeenten is een zelfde soort<br />

onderzoek <strong>als</strong> in Enschede gedaan naar de omgang<br />

van de gemeente met risicovolle bedrijven. Dit had een<br />

tweeledig doel: <strong>als</strong> in het onderzoek in Enschede ‘gaten’<br />

hadden gezeten, dingen waar men niet op gestuit<br />

was maar die er wel hadden moeten zijn, dan zou dat<br />

in die andere gemeenten boven water komen. Anderzijds<br />

wilden we een vergelijking maken: was Enschede<br />

nou zoveel slechter dan andere gemeenten? Daarnaast<br />

is bij een aantal andere grote gemeenten de vergunningen<br />

rond daar aanwezige vuurwerkbedrijven getrokken<br />

om te kijken: wat is de kwaliteit van die vergunningen,<br />

wat wordt daarin geregeld? Hier ging het<br />

niet om controle van de vergunningen, maar meer om<br />

de vraag: wat zijn de elementen in zo’n vergunning en<br />

36<br />

hoe scoort Enschede daarin? Enschede scoorde niet zo<br />

goed.<br />

Een ander onderwerp was de praktische hulpverlening<br />

tijdens de ramp en daarna (hulp ter plekke, aanbieden<br />

nieuwe woning, opvang, financiële steun e.d.). Dat<br />

was lastig; er is geen vergelijkingsmateriaal aanwezig<br />

want in Nederland is op dat punt niks geregeld en er is<br />

(gelukkig) weinig ervaring.. Er gebeurt een ramp en<br />

woningbouwcorporaties wordt gevraagd om woningen<br />

ter beschikking te stellen, maar dat is nergens geregeld.<br />

Als onderzoek was het minder ingewikkeld; we<br />

kregen alle medewerking en de feiten kwamen redelijk<br />

vlot boven tafel. Aan de andere kant was er wel veel<br />

van horen zeggen, er was weinig materiaal want mensen<br />

deden gewoon dingen die dagen, ze gingen meubels<br />

inzamelen, zetten een advertentie in de krant en<br />

iedereen kon dingen komen brengen. Maar ook is een<br />

aantal zaken niet vastgelegd en dat is moeilijk voor de<br />

reconstructie. De feiten hierover boven tafel halen was<br />

vrij eenvoudig, daar is iedereen wel open in. Maar het<br />

was moeilijk om te beoordelen: wat vind ik daarvan?<br />

Vind ik nou dat het goed is gebeurd? De analyse en<br />

beoordeling waren hier lastig. Vind ik het goed dat een<br />

gezin in een klein flatje wordt gestopt voor drie maanden<br />

omdat er nu eenmaal geen huis is, of: is de schade<br />

voldoende gecompenseerd? Wat is redelijk en billijk?<br />

De feitelijke rampbestrijding zelf was goed te onderzoeken,<br />

omdat alle communicatie tussen de hulpdiensten<br />

(politie, brandweer, ambulance) op band<br />

staat. Je kon dus eigenlijk tot op de seconde nauwkeurig<br />

een beeld krijgen van de activiteiten van de mensen


in het veld, omdat dat altijd via netwerken gaat. Er<br />

draaien een hele hoop banden mee, er zijn duizenden<br />

bladzijden transcripten gemaakt van telefoongesprekken<br />

door hulpdiensten. Daarnaast zijn er interviews<br />

gehouden met rampbestrijders - politiemensen,<br />

brandweermensen, ambulancepersoneel. Die diensten<br />

gaan vaak zelf al vrij snel tot evaluatie over, dus dat<br />

was minder ingewikkeld. Ook hier was de beoordeling<br />

weer lastig; wat vind je van de rampbestrijding? Wat<br />

mag je in Nederland verwachten van de rampbestrijding?<br />

De rampbestrijding loopt per definitie achter bij<br />

de werkelijkheid, omdat men zich altijd voorbereidt<br />

op basis van opgedane ervaringen. We hebben daar<br />

dus gekeken van: wat is er gebeurd, hoe zat de organisatie<br />

in elkaar en: hoe zijn ze opgeleid, wat is de training.<br />

Zowel van de mensen in het veld <strong>als</strong> van het bestuur:<br />

hoe wordt er bestuurlijk geoefend voor rampen?<br />

Deels doe je dat onderzoek zelf, door concreet na te<br />

gaan wat men doet bij een ramp. Aan de andere kant<br />

zijn er een heleboel gemeenten die hun rampoefening<br />

laten evalueren; die evaluaties neem je mee in je beoordeling.<br />

Er is ook gekeken naar rampenorganisaties<br />

in het buitenland; hoe hebben ze het daar georganiseerd?<br />

De rampbestrijding in Nederland is een versnipperde<br />

organisatie. De politie is regionaal georganiseerd,<br />

de brandweer bestaat uit meer vrijwilligers<br />

dan beroepskrachten. De ambulancevoorziening begint<br />

zich een beetje regionaal te organiseren, maar de<br />

hele rampbestrijding bestaat merendeels uit allemaal<br />

kleine clubjes die heel autonoom te werk gaan. Elke<br />

gemeente heeft bijvoorbeeld een eigen brandweercorps,<br />

met vaak eigen materia<strong>als</strong>oorten en procedures.<br />

Al die korpsen samen moeten wel <strong>als</strong> regionale<br />

37<br />

brandweer optreden; dan moeten er dus wel dingen<br />

fout gaan. Maar ook hier speelt de politieke vraag: wat<br />

heb je er <strong>als</strong> overheid en <strong>als</strong> belastingbetaler voor over?<br />

De hulpverlening is vanzelfsprekend ook onderzocht<br />

bij de mensen in het veld. Er zijn heel veel getroffenen<br />

die je kan spreken. De commissie heeft een enquête<br />

laten doen onder getroffenen; voor allochtonen waren<br />

er in samenspraak met allochtonenverenigingen bijeenkomsten<br />

georganiseerd waar mensen een enquête<br />

konden (laten) invullen. Nederlanders kregen de enquête<br />

thuis gestuurd maar konden ook hulp krijgen bij<br />

het invullen. De enquête ging over de ervaringen van<br />

getroffenen met de hulpverlening. Er was een hele<br />

groep mensen beschikbaar op het kantoor van de<br />

commissie in Enschede die konden helpen bij het invullen<br />

van de enquête. Doordat de enquête in september<br />

werd afgenomen had de gemeente inmiddels een<br />

redelijk goed zicht op de verblijfplaats van getroffenen.<br />

Die waren meestal uit zichzelf al bij de hulpverleningsinstanties<br />

komen vragen om bijstand in hun<br />

problemen. Daarnaast heeft men via advertenties in de<br />

krant en raambiljetten mensen opgeroepen aan de enquête<br />

mee te doen. De ervaringen zijn individueel en<br />

op naam opgetekend, waarna in groepsgesprekken bepaalde<br />

ervaringen zijn uitgediept. Mensen werden<br />

daarvoor uitgenodigd <strong>als</strong> ze op het enquêteformulier<br />

hadden aangegeven daar prijs op te stellen of <strong>als</strong> ze<br />

belangwekkende mededelingen hadden gedaan die de<br />

onderzoekers verder wilden uitdiepen. Niet iedereen<br />

wilde overigens daaraan deelnemen.<br />

De enquête en aansluitend de groepsbijeenkomsten<br />

hadden niet alleen ten doel de kwaliteit van de


praktische hulpverlening te achterhalen, maar ook de<br />

getroffenen te helpen met de verwerking. Een aantal<br />

van de geopperde suggesties voor verbetering van de<br />

hulpverlening zijn door de commissie overgenomen in<br />

de rapportage.<br />

De normatieve beoordeling speelde in het onderzoek een<br />

belangrijke rol, maar was tegelijk moeilijk. Wat is er gedaan<br />

om de objectiviteit daarin te bewaken?<br />

Dat is inderdaad een punt van zorg geweest. Commissieleden<br />

en de medewerkers komen uit een bepaalde<br />

cultuur; één van de commissieleden was bijvoorbeeld<br />

directeur-generaal op VROM. Maar de commissie<br />

oordeelt ook over het werk van VROM. Gevaar voor<br />

belangenverstrengeling was er toch niet. De Commissie<br />

bestond tenslotte uit zes leden. Oosting is iemand<br />

die gewend is van afstand te oordelen <strong>als</strong> Nationale<br />

ombudsman. Uiteraard blijft er altijd een subjectief<br />

element; we zijn tenslotte allemaal verschillend. Dat<br />

gaf overigens diepgang aan de discussie in de Commissie.<br />

Je probeert <strong>als</strong> onderzoeksstaf ook aan te geven<br />

op basis waarvan je oordeelt, door vergelijkbare voorvallen<br />

te beschrijven en de oordelen die daaruit zijn<br />

voortgevloeid. Het voordeel was wel, de commissie<br />

was zó divers samengesteld dat alles op tafel kwam; elk<br />

element werd wel belicht. En daarnaast zaten in de<br />

onderzoeksstaf ook allerlei typen met verschillende<br />

ideeën en opvattingen. Dat hoort daar ook bij, dat is<br />

onderdeel van hetproces. Dat vond ik het mooie van<br />

dit onderzoek, juist die beoordeling; wat vindt je er nu<br />

van? Dat was voor een belangrijk deel nog nooit gedaan,<br />

er is nooit iemand geweest die op basis van zo’n<br />

38<br />

uitgebreid incidentonderzoek gezegd heeft: we vinden<br />

dat we in Nederland op een verstandige manier met de<br />

rampenbestrijding om gaan. Nadat de ramp heeft<br />

plaats gevonden heeft de Rekenkamer een rapport uitgebracht,<br />

maar dat was eigenlijk het eerste normatieve<br />

na het werk van de commissie. Daarvoor was er helemaal<br />

niks. Het aardige daarvan is dat het een werking<br />

naar de toekomst heeft. Het betekent iets. Alleen maar<br />

het vaststellen van de feiten van: nou zo is het gebeurd,<br />

dat is leuk. Maar wat het meest effect heeft is vervolgens<br />

datgene wat je beoordeelt en de aanbevelingen<br />

die je daarop baseert. Er is ook een aparte club binnen<br />

elk departement die dat bewaakt, de uitwerking van de<br />

aanbevelingen uit het rapport. De aanbevelingen zijn<br />

niet direct afdwingbaar, maar de vraag daarbij is natuurlijk:<br />

hoe serieus neem je <strong>als</strong> overheid het werk van<br />

de commissie? Een van de aanbevelingen was ook een<br />

structuur te bedenken die de voortgang van de aanbevolen<br />

wijzigingen in de rampbestrijding zou controleren.<br />

De impact van de commissie is redelijk groot geweest;<br />

voor de komende verkiezingen is waarschijnlijk<br />

de slogan ‘Werk, werk, werk’ vervangen door ‘Gedogen<br />

doen we niet meer’. Veiligheid is naar aanleiding<br />

van Enschede en Volendam een hot issue. Maar aan de<br />

andere kant, het is nu dus heel actueel, straks komt er<br />

weer wat anders dat actueel is. We moeten dus van het<br />

moment gebruik maken.<br />

Er is voor het onderzoek een aantal bureaus ingehuurd,<br />

terwijl de Inspecties een deel van het onderzoek deden en<br />

de commissie zelf ook een stuk deed. Was er oog voor de<br />

mogelijke belangen die de verschillende partijen hadden<br />

bij hun onderzoeksdeel?


Wat de Inspecties betreft, dat onderzoek hebben wij<br />

gebruikt, maar we hebben daarnaast ter controle een<br />

geheel eigen onderzoek gedaan dat los stond van het<br />

door hen verrichte onderzoek<br />

Op een gegeven moment moet je een groot aantal<br />

onderzoekers hebben en die haal je weg bij de onderzoekbureaus.<br />

Daar kunnen belangen zijn, sommige<br />

bureaus hadden voor Enschede gewerkt; nou die vallen<br />

dan af. Daarnaast heb je individuen die kunnen<br />

ook belangen hebben, dus dat hou je wel in de gaten.<br />

Wat we gedaan hebben: we hebben het onderzoek opgesplitst<br />

in vijf onderdelen, waarvoor we verschillende<br />

bureaus hebben ingeschakeld. Binnen de commissiestaf<br />

hebben we medewerkers van onszelf op die<br />

verschillende bureaus gezet <strong>als</strong> ankerpunt en ook een<br />

commissielid verantwoordelijk gemaakt voor de contacten.<br />

Stafleden van de commissie of commissieleden<br />

zelf waren bovendien nauw betrokken bij de dataverzameling<br />

door de bureaus. Met name de interviews<br />

met sleutelfiguren werden door staf- of commissieleden<br />

gedaan. Voor elk veld was er een onderzoeker die<br />

dat tot zijn verantwoordelijkheid rekende. Soms waren<br />

dat themaspecialisten, maar in ieder geval mensen met<br />

relevante ervaring. Daarnaast waren de voorzitter van<br />

de commissie, Oosting en ikzelf <strong>als</strong> projectleider Onderzoek<br />

steeds beschikbaar om alles mee te lezen. Wij<br />

beoordeelden de activiteiten steeds mee, ook in methodologisch<br />

opzicht. Met name bij de analyse en conclusies<br />

is de onderzoeksstaf van de commissie nauw<br />

betrokken geweest. Een aantal van de bureaus is niet<br />

gewend historisch reconstructies te maken, ze kijken<br />

liever vooruit en daardoor konden zij zich niet zo goed<br />

los maken van de adviespraktijk waarbij de analyse<br />

39<br />

minder gefundeerd is <strong>als</strong> hier nodig was. Dat werd<br />

door de onderzoeksstaf ondervangen; zij deden de<br />

analyse en beoordeling altijd nog eens na. Deze zeer<br />

nauwe betrokkenheid van de commissie bij alle onderzoeksfasen<br />

had te maken met een keuze die reeds aan<br />

het begin was gemaakt: de commissie wilde dat het<br />

uiteindelijk rapport duidelijk van henzelf was en niet<br />

door bureaus zou zijn geschreven. Alle teksten zijn<br />

eindeloos geamendeerd in de commissie, tot zeven of<br />

acht conceptversies.<br />

Wie maakten dan uiteindelijk de methodologische keuzen?<br />

De commissie. Er werd wekelijks vergaderd en het opknippen<br />

in vijf onderdelen was ook gedaan om te<br />

voorkomen dat een bepaalde ‘bloedgroep’, bijvoorbeeld<br />

een ingeschakeld bureau, zou gaan overheersen.<br />

De figuur van de voorzitter is belangrijk bij dit soort<br />

methodologische discussies; hij heeft alles gelezen, zich<br />

overal mee bemoeid vanuit zijn affiniteit en ervaring<br />

met onderzoek en waar nodig knopen doorgehakt.<br />

Bij ieder tekstdeel moesten we weer terugkijken:<br />

voor wie schrijven we het rapport? Voor de burgers<br />

maar ook voor bestuursorganen. Alle slachtoffers<br />

moesten zich in het rapport kunnen herkennen, dus<br />

niet alleen ambtenarentaal, technische taal of adviseurstaal.<br />

De slachtoffers, de hulpverlener in het veld,<br />

diens baas, het gemeentebestuur, de minister en vervolgens<br />

het kabinet, voor al die mensen moest het<br />

rapport te lezen zijn. Het sterke inzetten van de commissie<br />

op een historische reconstructie die voor velen<br />

herkenbaar zou zijn heeft denk ik bijgedragen aan de


acceptatie van het rapport. We krijgen nu nog reacties<br />

van mensen uit Enschede die aangeven dat het rapport<br />

heeft geholpen bij de rouwverwerking. Het empathisch<br />

verhalende in de beschrijving, zonder theatraal<br />

te zijn of in een romanvorm te vervallen, heeft vooral<br />

geholpen bij de herkenbaarheid van het rapport.<br />

Er is een uitgebreide methodentriangulatie toegepast:<br />

interviews, gev<strong>als</strong>studies, quick scan, enquête, focusgroepen<br />

en feitenonderzoek via het doorploegen van dossiers<br />

en het reconstrueren via interviews. Zijn al deze op verschillende<br />

wijze verzamelde data volgens een bepaalde<br />

systematiek geanalyseerd?<br />

Het schaduwarchief en onze documentalist zijn daarvoor<br />

heel belangrijk geweest. Binnenkomende data<br />

werden weggezet in een documentatiesysteem volgens<br />

verschillende coderingen. Hierdoor werden verbanden<br />

tussen stukken data zichtbaar, want het systeem had<br />

verschillende manieren om die coderingen aan elkaar<br />

te linken via steekwoorden. Het was een heel mooi geavanceerd<br />

documentatiesysteem dat essentieel is gebleken<br />

in het verwerken van binnenkomende informatie.<br />

Want het simpele opbergen en archiveren van<br />

je stukken betekende dat je het overzicht hield<br />

Je moet nauw met elkaar samenwerken om goed<br />

verbanden te kunnen leggen. In die zin is het ook belangrijk<br />

dat zo’n commissie en haar staf goed kunnen<br />

samenwerken en informatie en inzichten met elkaar<br />

willen delen. Als daar dan mensen in zitten die al vaker<br />

samen hebben gewerkt of elkaar goed kennen dan<br />

bevordert dat de samenwerking. Daarnaast is selectie<br />

ook heel belangrijk in zo’n proces; wat onderzoek je<br />

40<br />

wel en wat niet? Daarbij is de ervaring die we hadden<br />

met dit type onderzoek nuttig. Je kan niet alles onderzoeken,<br />

je scheert soms over de oppervlakte en soms<br />

ga je dieper. Bepaalde detailinformatie laat je bewust<br />

liggen omdat in het groter geheel de relevantie daarvan<br />

in relatie tot de benodigde onderzoekstijd niet in<br />

verhouding is. Je moet durven beslissen in zo’n project,<br />

want de problemen stapelen zich op en er komen<br />

steeds nieuwe bij.<br />

Het stellen van vragen, dat luistert vreselijk nauw,<br />

want je merkt dat mensen die geen ervaring hebben<br />

met onderzoek al gauw de neiging hebben vragen te<br />

stellen waarvan het antwoord òf kan worden ingekopt,<br />

òf die al zo in een bepaalde richting manoeuvreren dat<br />

je <strong>als</strong> je later die vragen zou publiceren samen met de<br />

uitkomsten, dat iedereen zegt: dit is gedicteerd bijna.<br />

Daar is de jarenlange ervaring van de voorzitter <strong>als</strong><br />

Nationale ombudsman van grote waarde geweest; hij<br />

kent al die valkuilen. Op een gegeven moment wordt<br />

dat een soort tweede natuur: hoe richt ik dat in, maar<br />

vooral: wat is de simpelste manier om erachter te komen?<br />

Dit onderzoek gaat over alles en je kan iedereen<br />

inschakelen, dus je kan daardoor ook vreselijk verzanden.<br />

Je moet weten wanneer je moet stoppen. Die ervaring<br />

met de methode die de Nationale ombudsman<br />

<strong>als</strong> instituut hanteert, heeft vooral een rol gespeeld bij<br />

de opzet van dit onderzoek. In het begin van het onderzoek<br />

hadden we tegen elkaar gezegd: dit zal heel<br />

anders dan ombudsmanonderzoek. Maar toen we ermee<br />

bezig waren, vooral met de opzet ervan, merkten<br />

we: dit heeft veel elementen van ombudsmanonderzoek,<br />

en de aanpak is hetzelfde, maar het is megagroot.<br />

Hier hadden we wat meer vrijheid, want de ombuds-


man heeft een bepaald rapportagestramien. Maar de<br />

ervaring van informanten die willen ontwijken, de selectie<br />

van de juiste signalen om in het onderzoek verder<br />

uit te spitten, dat soort ervaring hebben we bij de<br />

ombudsman al opgedaan. En daar selecteer je de onderzoekers<br />

ook op. Dat ze dat soort zaken kunnen, het<br />

in de vingers hebben om de juiste keuzes op het juiste<br />

moment te maken.<br />

Wij spraken over ‘feiten’ en ‘reconstructies’. Wat is terugkijkend<br />

het niveau van jullie uitspraken geweest?<br />

Een redenering van de commissie die alleen berust op<br />

iets wat aannemelijk is gemaakt, ik denk dat de commissie<br />

zich dan van een oordeel zou onthouden. In het<br />

onderzoeksrapport van de Commissie tref je dan ook<br />

geen speculaties aan. Het niveau is hoog. Naar mijn<br />

mening een gedegen stuk werk.<br />

In de onderzoeksopzet zeggen jullie: de onderste steen<br />

moet boven komen. Was er een onderste steen en is die<br />

boven gekomen?<br />

De onderste steen is onder meer het feit geweest dat in<br />

Nederland absoluut niet het besef leefde welk gevaar<br />

vuurwerk opleverde. Die notie van potentieel gevaar<br />

bij vuurwerkopslag. Een andere onderste steen was het<br />

blootleggen van de excessen die kunnen ontstaan bij<br />

gedoogpraktijken. Gedoogpraktijken die we allemaal<br />

prachtig hebben gevonden. We willen helemaal niet<br />

dat iedereen ons controleert en over de schouders<br />

meekijkt. Dat zal anders worden.<br />

41<br />

Literatuur<br />

Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (2000) Onderzoekplan.<br />

Enschede/Den Haag.<br />

Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (2001). De<br />

vuurwerkramp. Eindrapport & deel C. Praktische hulpverlening.<br />

Enschede/Den Haag.


CRISISONDERZOEK 1<br />

Van buitengewone omstandigheden naar kritieke<br />

uitdagingen<br />

Jos Rijpma<br />

Crises hebben gedurende lange tijd weinig sociaalwetenschappelijke<br />

aandacht gekregen, net zomin in<br />

Nederland <strong>als</strong> daarbuiten. "De sociale wetenschappen<br />

hebben zich ontwikkeld tot wetenschappen van het<br />

normale, het voorspelbare en het gereguleerde" (Rosenthal,<br />

1984). Iedere crisis werd zo uniek en afwijkend<br />

geacht dat generalisatie onmogelijk leek. Lang<br />

werd daarom de mogelijkheid uitgesloten dat crises<br />

vatbaar zijn voor systematische analyse.<br />

Uitzonderingen op deze regel zijn het onderzoek<br />

naar crises in internationale betrekkingen en de Noord-<br />

Amerikaanse rampensociologie. Op het veld der internationale<br />

betrekkingen werden internationale conflicten<br />

- zo<strong>als</strong> de Korea-crisis in 1950 en de Cuba-crisis in 1962<br />

bestudeerd. Ook werd onderzocht wat de antecedente<br />

condities waren waardoor landen verrast werden door<br />

vijandige aanvallen, zo<strong>als</strong> die door Japan op de Verenigde<br />

Staten in Pearl Harbor in 1941, door China op Korea<br />

in 1950 en door een Arabische alliantie op Israël tijdens<br />

de Yom Kippur-oorlog in 1973.<br />

1<br />

De auteur is Liesbet Heyse, Fleur Alink en Sandra Resodihardjo erkentelijk<br />

voor hun inbreng bij de opzet van het artikel; en Arjen Boin<br />

en Uri Rosenthal voor hun commentaar op eerdere versies.<br />

43<br />

In de Noord-Amerikaanse rampensociologie werd onderzocht<br />

hoe lokale gemeenschappen reageren op aardbevingen,<br />

bosbranden, vulkaanuitbarstingen, orkanen<br />

en overstromingen. Studies naar crises die buiten deze<br />

twee stromingen vielen, werden onthaald op een oorverdovende<br />

stilte (Turner, 1995).<br />

Onder invloed van verschillende ontwikkelingen<br />

kwam in deze situatie in de loop van de jaren tachtig van<br />

de vorige eeuw verandering. Gedurende de tweede helft<br />

van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig<br />

werd Nederland geplaagd door sociale conflicten en<br />

verstoringen van de openbare orde, zo<strong>als</strong> de Zuid-<br />

Molukse gijzelingen en de rellen tijdens de kroning van<br />

koningin Beatrix. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek<br />

naar de oorzaken van crises, met name naar man-made<br />

rampen in technologische systemen kreeg een sterke impuls<br />

door de proliferatie van grootschalige rampen in de<br />

jaren tachtig (Bhopal, Challenger, Tsjernobyl, en de Herald<br />

of Free Enterprise).<br />

In Nederland mondde de toenemende aandacht<br />

voor crises uit in de publicatie Rampen, rellen, gijzelingen<br />

van Rosenthal (1984). Een crisis werd door Rosenthal<br />

(1984: 25) opgevat <strong>als</strong> een op zichzelf staande gebeurtenis,<br />

“een ernstige bedreiging van de basisstructuren of<br />

van de fundamentele waarden en normen van een sociaal<br />

systeem, welke bij een geringe beslistijd en bij een<br />

hoge mate van onzekerheid noopt tot het nemen van<br />

kritieke beslissingen”. Door deze definitie is het mogelijk<br />

om zeer uiteenlopende typen buitengewone omstandigheden,<br />

<strong>als</strong> natuurrampen, grootschalige ongevallen, ordeverstoringen,<br />

gijzelingen en crises in internationale<br />

betrekkingen onder één noemer te brengen en op dezelfde<br />

wijze te analyseren. Voordien had ieder type bui-


tengewone omstandigheden zijn eigen onderzoeksveld.<br />

Met de brede definitie werd de mogelijkheid geschapen<br />

dwarsverbanden en overeenkomsten tussen de disciplines<br />

te exploreren.<br />

Besluitvorming en onzekerheid<br />

Het onderzoek naar crises beperkte zich aanvankelijk<br />

grotendeels tot onderzoek naar besluitvorming en handelingen<br />

die het onheil tijdens de acute fase moesten afwenden.<br />

Crisisbesluitvorming is besluitvorming op het<br />

scherp van de snede. Om de dreiging weg te nemen zijn<br />

ingrijpende en correcte beslissingen noodzakelijk. Door<br />

onzekerheid en tijdsdruk is het echter bijzonder moeilijk<br />

om juiste beslissingen te nemen. Door deze soms tegenstrijdige<br />

invloeden kenmerkt crisisbesluitvorming zich<br />

door tegengestelde bewegingen. De noodzaak om met<br />

ingrijpende beslissingen de dreiging weg te nemen leidt<br />

tot sterke centralisatie van de besluitvorming in informele,<br />

ad hoc samengestelde groepen, die erg vatbaar zijn<br />

voor group think.<br />

Om de onzekerheid te reduceren wordt naarstig naar<br />

nieuwe, maar grotendeels de besluitvormers welgevallige,<br />

informatie gezocht en verlaten besluitvormers zich<br />

sterk op adviseurs en experts en op - soms v<strong>als</strong>e - historische<br />

analogieën met eerdere crisissituaties. In hun pogingen<br />

de tijdsdruk de baas te worden, raken besluitvormers<br />

geobsedeerd door de korte termijn. Het resultaat<br />

van deze tegengestelde bewegingen is dat crisisbesluitvormers<br />

op basis van eenzijdige informatie een bepaalde<br />

koers kiezen en zich daaraan vastklampen (Rosenthal,<br />

1984).<br />

44<br />

Quick response en reconstructie<br />

De onderzoeksstrategie die het beste bij de 'acute' opvatting<br />

van crisis past, is een combinatie van quick response<br />

research en historische reconstructie achteraf. Onderzoek<br />

naar crisisbesluitvorming leunt vaak sterk op historische<br />

reconstructies van enkelvoudige of meervoudige cases.<br />

Omdat in de hectiek van een crisis veel zaken verloren<br />

gaan, er vaak geen logboeken van gebeurtenissen worden<br />

bijgehouden en het geheugen betrokkenen nog wel<br />

eens in de steek wil laten, zijn historische reconstructies<br />

echter problematisch. Daarom is het nodig op het moment<br />

van de crisis zelf ter plaatse de besluitvorming te<br />

observeren. Kort nadat op 4 oktober 1992 een vliegtuig<br />

van El Al was neergestort op de Bijlmermeer, waren onderzoekers<br />

van het COT ter plaatse om direct te observeren<br />

hoe de rampbestrijding en het crisismanagement<br />

verliepen. Later werden aan de hand van interviews, documentenonderzoek,<br />

media-analyse en een publieksenquête<br />

de eerste indrukken aangevuld en genuanceerd<br />

(COT, 1993). Deze onderzoeksstrategie werd en wordt<br />

toegepast voor de bestudering van diverse crises, zo<strong>als</strong><br />

het Granaria-conflict (COT, 1989), het ongeval bij het<br />

chemische bedrijf Cindu in Uithoorn (COT, 1992) en<br />

het hoog water van 1993 en 1995 (COT, 1995). Op basis<br />

van steeds weer nieuwe case studies worden verschillende<br />

proposities over crises en crisisbesluitvorming aangevuld,<br />

aangescherpt en bijgesteld (zie bijvoorbeeld Rosenthal,<br />

Charles & ’t Hart, 1989; Rosenthal & ’t Hart,<br />

1990).


Crisismanagement<br />

Crises worden inmiddels niet langer <strong>als</strong> geïsoleerde gebeurtenissen<br />

beschouwd. Crises kunnen beter worden<br />

gezien <strong>als</strong> processen, met een voorfase waarin de crisis<br />

veroorzaakt wordt en organisaties zich kunnen prepareren<br />

op de crisis, een acute fase en een lange nasleep. Crisismanagement<br />

is meer dan het bestrijden van de crisis<br />

op het moment dat deze zich voordoet. Crisismanagement<br />

vergt ook aandacht voor preventie, preparatie, nazorg<br />

en herstel. Ook verantwoording achteraf is van<br />

steeds groter belang geworden (Muller, 1998). De Bijlmerramp<br />

stond nog jaren na de feitelijke ramp op de<br />

politieke agenda, vanwege de gezondheidsklachten van<br />

inwoners van de Bijlmermeer en vanwege speculaties<br />

over de mogelijk gevaarlijke lading van het El Al-toestel.<br />

Onderzoek naar crises is eveneens verbreed en ‘verlengd’.<br />

Werd aanvankelijk de aandacht primair gericht<br />

op besluitvorming tijdens de acute fase, in de loop der<br />

jaren zijn steeds meer aspecten en fasen van de crisis onder<br />

de loupe genomen.<br />

Crises zijn synoniem voor rampspoed, ellende, angst<br />

en destabilisatie. Het woord 'crisis' heeft een negatieve<br />

connotatie. Tegelijkertijd hebben crises echter ook functies.<br />

Ze markeren de overgang naar een nieuwe periode.<br />

Crises bieden kansen om te leren en om hervormingen<br />

door te voeren. Voor sommige gezagsbekleders is een<br />

crisis een eindstation; anderen geeft een crisis de mogelijkheid<br />

zich gunstig te onderscheiden. De uitbraak van<br />

de klassieke varkenspest in 1997 was een crisis van de<br />

eerste orde. Drastische maatregelen waren noodzakelijk<br />

om de epidemie in te dammen. Duizenden biggen wer-<br />

45<br />

den doodgespoten, vaak tot hevige verontwaardiging<br />

van het publiek. De Nederlandse varkenssector leed een<br />

miljardenschade. De crisis werd door de toenmalige minister<br />

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Jozias<br />

van Aartsen, echter aangegrepen om eindelijk de intensieve<br />

varkenshouderij ingrijpend te hervormen (Breeman,<br />

Op den Kamp & Zannoni, 2001). Het hoog water<br />

in 1993 en 1995 werd <strong>als</strong> koevoet gehanteerd om de deur<br />

naar grootscheepse dijkverzwaringen open te wrikken.<br />

Definitiekwestie<br />

Om deze functies van crises te verdisconteren in het crisisonderzoek,<br />

wordt in de nieuwe definitie gesproken<br />

van een crisis “wanneer een sociaal systeem binnen een<br />

relatief kort tijdsbestek wordt geconfronteerd met kritieke<br />

uitdagingen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben<br />

voor de bestaande en toekomstige basisstructuren<br />

van dat systeem” (Boin & Rosenthal 1998: 258). Deze<br />

nieuwe opvatting van crises vergt contingente crisisanalyse.<br />

De verschillende fasen van crises - oorzaken, preparatie,<br />

respons en herstel - dienen integraal te worden<br />

onderzocht. Contingente crisisanalyse vergt aandacht<br />

voor zowel de dreiging <strong>als</strong> de kansen die crises bieden.<br />

Contingente crisisanalyse vereist multidisciplinariteit.<br />

Ook zet contingente crisisanalyse de deur open naar<br />

verschillende perspectieven op crises en crisismanagement.<br />

Wat kritieke uitdagingen zijn hangt immers af van<br />

de positie die iemand inneemt in of buiten een sociaal<br />

systeem. Voor de een is het herstel van de openbare orde<br />

en veiligheid de kritieke uitdaging; voor de ander het<br />

openbreken van de publieke discussie en het doorge-


voerd krijgen van grootscheepse hervormingen (’t Hart,<br />

1998). Met behulp van contingente crisisanalyse kunnen<br />

crises van de toekomst, zo<strong>als</strong> ICT-crises, pandemische<br />

virusuitbraken en milieurampen worden voorzien en<br />

beschreven terwijl ze nog in een pril pre-crisisstadium<br />

verkeren (Rosenthal, Comfort & Boin, 2001).<br />

Besluit<br />

Crises zijn niet langer afzonderlijke, uitzonderlijke gebeurtenissen<br />

die enkel leed en ellende veroorzaken. Crises<br />

zijn inherent bij onze samenleving horende processen,<br />

met een lange aanloop, een acute fase en een lange<br />

nasleep, die naast bedreigingen ook kansen bieden. Crisisonderzoek<br />

is niet, zo<strong>als</strong> vroeger, schaars onderzoek<br />

naar besluitvorming tijdens de acute crisis. Het is een<br />

volwassen onderzoeksveld binnen de sociale wetenschappen<br />

waarin contingente, procesmatige crisisanalyse<br />

centraal staat. De enkelvoudige of meervoudige case study<br />

is in het traditionele crisisonderzoek de meest dominante<br />

onderzoeksstrategie. Contingente crisisanalyse<br />

vergt nieuwe onderzoeksmethoden. Crisissimulaties<br />

maken hun opmars, in eerste instantie voor praktische<br />

doeleinden, maar met de mogelijkheid om in een quasiexperimentele<br />

context ingezet te worden voor wetenschappelijke<br />

doeleinden (’t Hart, 1997). Voor de verkenning<br />

van toekomstige crises bieden brainstorms van<br />

experts en vertegenwoordigers van maatschappelijke<br />

groeperingen een vruchtbare methode, waarvan de<br />

waarde niet ligt in predictie, maar in reflectie en discussie<br />

tussen partijen met uiteenlopende visies en belangen<br />

(zie bijvoorbeeld ’t Hart, Kleiboer & Van Duin, 1998).<br />

46<br />

Literatuur<br />

Boin, R.A. & U. Rosenthal (1998) 'Uitdagingen voor crisismanagers<br />

en onderzoekers'. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M.<br />

Kleiboer en M.H.P. Otten (red.), Crisis: oorzaken, gevolgen,<br />

kansen. Alphen aan den Rijn: Samson.<br />

Breeman, G., K. op den Kamp & M. Zannoni (2001)<br />

‘Mestproblemen en varkenspest: crisis en kansen in de landbouwsector’.<br />

In: R.A. Boin, S.L. Kuipers & M.H.P. Otten (red.)<br />

Institutionele crises: breuklijnen in beleidssectoren. Alphen aan<br />

den Rijn: Samson.<br />

COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1989)<br />

Onrust in de binnenscheepvaart: het Granaria-conflict. Arnhem:<br />

Gouda Quint.<br />

COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1992)<br />

Cindu 8 juli 1992: een procesmatige analyse van een crisis. Leiden:<br />

COT Universiteit Leiden.<br />

COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1993)<br />

De Bijlmerramp: rampbestrijding en crisismanagement in Amsterdam.<br />

Amsterdam: Stadsdrukkerij.<br />

COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1995)<br />

Evacuaties bij Hoog Water: zelfredzaamheid en overheidszorg.<br />

Leiden: COT Universiteit Leiden.<br />

Hart, P.’t (1997) Preparing policy makers for crisis management:<br />

the role of simulations. Journal of contingencies and<br />

crisis management : 207-215.<br />

Hart, P. ‘t (1998) Crisismanagement: ordeherstel of conflicthantering.<br />

In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M. Kleiboer &<br />

M.H.P. Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen<br />

aan den Rijn: Samsom. Pp. 101-115.<br />

Hart, P. ‘t, M. Kleiboer & M.J. van Duin (1998) Het onbekende<br />

verkend: crises in 2015. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M.<br />

Kleiboer & M.H.P. Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen.<br />

Alphen aan den Rijn: Samson, pp. 221-241.<br />

Muller, E.R. (1998) Politieke verantwoording na kritieke<br />

momenten. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M. Kleiboer & M.H.P.


Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen aan den<br />

Rijn: Samson, pp. 85-100.<br />

Rosenthal, U. (1984) Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming<br />

in Nederland. Amsterdam/Dieren: De Bataafsche<br />

Leeuw.<br />

Rosenthal, U., M.T. Charles & P. ’t Hart (red.) (1989)<br />

Coping with crises: the management of disasters, riots and terrorism.<br />

Springfield: Charles Thomas.<br />

Rosenthal, U., L.K. Comfort & R.A. Boin (red.) (2001)<br />

Managing crises: threats, dilemmas, opportunities. Springfield:<br />

Charles Thomas.<br />

Rosenthal, U. & P. ’t Hart (red.) (1990) Kritieke momenten:<br />

studies over beslissen in moeilijke omstandigheden. Arnhem:<br />

Gouda Quint.<br />

Turner, B.A. (1995) A personal trajectory through organization<br />

studies. In: S.B. Bacharach (red.) Research in the sociology<br />

of organizations. Greenwich CT: JAI Press jg. 13: 275-301.<br />

47


RAMPEN IN NEDERLAND *<br />

J.E. Ellemers<br />

Van de rampen die Nederland sinds de watersnoodramp<br />

van 1 februari 1953 (die 1835 dodelijke slachtoffers<br />

eiste) hebben getroffen, hebben die in de Bijlmer in<br />

Amsterdam (waar op 4 oktober 1992 een El Al-vliegtuig<br />

neerstortte met <strong>als</strong> gevolg 43 dodelijke slachtoffers), de<br />

vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 (22 doden)<br />

en de brand in een café in Volendam in de nieuwjaarsnacht<br />

van 1 januari 2001 (13 doden) vermoedelijk het<br />

meest de aandacht getrokken. Deze aandacht heeft ook<br />

te maken met de lange nasleep - zeker in het geval van<br />

de Bijlmerramp.<br />

Toch zijn er sinds 1953 ook andere rampen geweest<br />

in Nederland, of waar Nederlanders bij betrokken waren,<br />

met betrekkelijk grote aantallen slachtoffers. Zo<br />

zijn te noemen de botsing van een KLM-toestel met een<br />

PanAm-toestel op het vliegveld van Tenerife in maart<br />

1977 (de grootste vliegramp uit de burgerluchtvaart met<br />

583 doden, waaronder 264 in het Nederlandse vliegtuig);<br />

het verongelukken van een SLM-vliegtuig op<br />

Zanderije in Suriname (juni 1989: 175 doden); ongelukken<br />

met een vliegtuig van Martinair in Faro, Portugal<br />

(december 1992: 56 doden), met een vliegtuig van<br />

de Belgische luchtmacht in Eindhoven (juli 1996: 34<br />

doden) en met een vliegtuig van de Dutch Dakota Association<br />

in de Waddenzee (september 1996: 32 doden).<br />

Verder waren er treinongelukken bij Harmelen<br />

*<br />

Een uitvoeriger versie van dit artikel verscheen in Sociologische<br />

Gids, 48/3, 2001, pp. 231-252.<br />

49<br />

(januari 1962: 93 doden) en Schiedam (mei 1976: 24<br />

doden) en een hotelbrand in Amsterdam (mei 1977: 33<br />

doden), om ons te beperken tot rampen met meer dan<br />

20 dodelijke slachtoffers.<br />

Vergelijken van rampen<br />

Het is een fascinerende vraag waarom de rampen in de<br />

Bijlmer, Enschede en Volendam relatief meer publieke<br />

aandacht trokken dan - in termen van dodelijke slachtoffers<br />

- omvangrijker rampen <strong>als</strong> vliegtuig- en treinongelukken<br />

en andere verkeersongelukken, hotelbranden,<br />

om nog maar te zwijgen van 1200 doden die jaarlijks in<br />

het verkeer omkomen en die meestal hoogstens een<br />

gemengd bericht van enkele regels in de krant opleveren.<br />

Er is hier een overeenkomst met de wijze waarop<br />

andere sociale problemen ontstaan, gedefinieerd en ge-<br />

percipieerd worden. 1<br />

Dat hoeft niet noodzakelijk en<br />

uitsluitend bepaald te worden door het aantal slachtoffers<br />

en de omvang van de schade. Even<strong>als</strong> sociale problemen,<br />

kunnen rampen worden opgevat <strong>als</strong> situaties<br />

waarin een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen wat<br />

wenselijk is en wat feitelijk het geval is. Men kan een<br />

ramp zien <strong>als</strong> een ongewenste gebeurtenis die gepaard<br />

gaat met verlies van mensenlevens en omvangrijke<br />

schade en die bovendien de structuur en het functioneren<br />

van de maatschappij ernstig aantast. Het is onder<br />

andere daarom dat de watersnoodramp van 1953 en de<br />

recentere rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam<br />

<strong>als</strong> 'ernstig' worden gepercipieerd. Zij treffen in één keer<br />

gehele gemeenschappen: een buurt, een dorp, een<br />

streek.


Bij verkeersongelukken daarentegen gaat het veelal om<br />

reizigers die zich min of meer 'toevallig' in een zelfde<br />

vliegtuig, trein, bus of op een zelfde weggedeelte bevinden<br />

en meestal niet één 'gemeenschap' vormen, waarvan<br />

het functioneren plotseling ingrijpend wordt verstoord.<br />

In dit opzicht is de ramp met het vliegtuig van<br />

de Belgische luchtmacht op de vliegbasis in Eindhoven<br />

een 'overgangsgeval'. Want hierbij is een bijna voltallig<br />

militair orkest omgekomen. Bovendien had deze ramp<br />

met die in de Bijlmer, Enschede en Volendam gemeen,<br />

dat er nadrukkelijke publieke aandacht was voor de<br />

'oorzaak' en 'schuld' en ook kritiek was op de rampbestrijding<br />

en hulpverlening.<br />

Hier wil ik mij vooral richten op een vergelijking tussen<br />

enerzijds de Februariramp en anderzijds de recentere<br />

rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam. Alhoewel<br />

de Februariramp een natuurramp was en ook in<br />

omvang aanzienlijk verschilde van die in de Bijlmer,<br />

Enschede en Volendam, ligt een vergelijking tussen de<br />

vier rampen voor de hand. Het betrof immers in alle<br />

vier gevallen community disasters, die hele gemeenschappen<br />

hebben getroffen. Helaas moet zo'n vergelijking<br />

voor<strong>als</strong>nog beperkt blijven, omdat de tot nog toe<br />

beschikbare informatie over de drie recente rampen<br />

deels van andere aard is dan die over de Februariramp.<br />

Toch is enige vergelijking zinvol. Allereerst omdat er<br />

duidelijke overeenkomsten zijn.<br />

Maar, zo<strong>als</strong> uit het volgende zal blijken, naast overeenkomsten<br />

zijn er ook belangrijke verschillen tussen<br />

enerzijds de Februariramp en anderzijds de drie andere<br />

rampen. Dat heeft naar mijn mening vooral te maken<br />

met het feit dat de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />

50<br />

Volendam plaatsvonden in een andere ambiance dan<br />

destijds de Februariramp. Zo zijn bijna een halve eeuw<br />

later de opvattingen over leed en onheil vrij ingrijpend<br />

veranderd. Dat geldt ook voor de wijze waarop de oorzaken<br />

en gevolgen bij de recente rampen zijn benoemd<br />

en onderzocht. In beide opzichten kan men zeggen dat<br />

de aandacht voor rampen sterk is geprofessionaliseerd 2<br />

en in bepaalde opzichten ook is gepolitiseerd en vervolgens<br />

gedepolitiseerd. Dit vormt de kern van mijn betoog,<br />

alhoewel ik ook op enkele andere aspecten zal ingaan,<br />

zo<strong>als</strong> de vraag in hoeverre er van rampen valt te<br />

leren.<br />

Overeenkomsten: Enkele sociologische gezichtspunten<br />

Laat ik eerst kort enkele verschijnselen bespreken, die<br />

zich vaak bij rampen voordoen. Het maakt tevens duidelijk<br />

in welke opzichten de rampen in de Bijlmer, Enschede<br />

en Volendam vergelijkbaar zijn met de Februariramp.<br />

Het probleem is daarbij wel dat sociologisch gezien<br />

nog betrekkelijk weinig bekend is over de rampen in de<br />

Bijlmer, Enschede en Volendam. Zeker, uit krantenverslagen<br />

en vooral uit inmiddels verschenen 'officiële'<br />

verslagen van onderzoekscommissies, hebben we een<br />

indruk over de omvang van de rampen in termen van<br />

slachtoffers, materiële schade en opeenvolging van de<br />

gebeurtenissen. Van uur tot uur, soms van minuut tot<br />

minuut, is beschreven wat er is gebeurd. We weten inmiddels<br />

ook vrij duidelijk welke instanties en hulpverleningsorganisaties<br />

bij de bestrijding van de ramp en de<br />

eerste hulpverlening zijn betrokken. Veel minder is<br />

echter bekend over de reacties van de getroffen bevol-


king. Maar bovenal ontbreekt het in al deze informatie<br />

aan een duidelijke probleemstelling. Het is daarom<br />

misschien nuttig eerst na te gaan wat er aan algemene<br />

inzichten hierover bestaat. 3<br />

Verschillende organisaties<br />

Amerikaanse onderzoekers van rampen, <strong>als</strong> Dynes<br />

(1969: 160 vv.) en Quarantelli (1978: 90 vv.), hebben er<br />

op gewezen dat bij rampen vier typen organisaties kunnen<br />

worden onderscheiden: (1) bestaande crisisorganisaties,<br />

zo<strong>als</strong> politie, brandweer en medische hulpdiensten;<br />

(2) bestaande organisaties die uitgebreidere taken<br />

krijgen toebedeeld of opeisen, zo<strong>als</strong> nutsbedrijven, telefoonbedrijven<br />

of, zo<strong>als</strong> bij de Bijlmerramp bij voorbeeld<br />

de Burgerlijke Stand (die plotseling het aantal<br />

vermisten moest vaststellen); (3) gemobiliseerde bestaande<br />

organisaties, zo<strong>als</strong> Rode Kruis en Leger des<br />

Heils; en (4) nieuw ontstane organisaties, zo<strong>als</strong> organisaties<br />

van slachtoffers en andere getroffenen, maar ook<br />

bij voorbeeld onderzoeksorganisaties. Deze verscheidenheid<br />

aan organisaties levert competentiekwesties,<br />

spanningen en conflicten op. 4<br />

Dit was het geval bij de<br />

Februariramp en ook bij de recente rampen in Nederland<br />

- zo is de indruk.<br />

Uit studies van andere rampen weten we dat tijdens<br />

en vooral na een ramp de verhoudingen tussen en ook<br />

het 'aanzien' van de verschillende hulpverleningsorganisaties<br />

en hun leiders zich op langere termijn kunnen<br />

wijzigingen. Zo bleek bij andere rampen dat naarmate<br />

de tijd verstreken was het prestige van sommige organisaties<br />

was toegenomen of afgenomen in vergelijking<br />

met andere organisaties (Quarantelli & Dynes 1977: 199<br />

vv.). Dit heeft zich na de Februariramp voorgedaan<br />

51<br />

(Ellemers 1956: 107 vv., 117) en er zijn aanwijzingen dat<br />

dit na de Bijlmerramp ook zo was (Rosenthal et al.<br />

1998: 51).<br />

Reacties van gemeenschappen<br />

De rampen waar we over spreken, zijn aangeduid <strong>als</strong><br />

community disasters. Waar we echter nog geen goede<br />

voorstelling van hebben, is hoe de gemeenschappen in<br />

de Bijlmer, Enschede en Volendam <strong>als</strong> geheel op de<br />

ramp hebben gereageerd. Uit verslagen krijgt men de<br />

indruk dat zeker de rampen in Enschede en Volendam,<br />

behalve dood en verderf, toch ook gevoelens van saamhorigheid<br />

en eensgezindheid teweeg hebben gebracht,<br />

waarbij bestaande verschillen tijdelijk wegvielen. Eén<br />

van de eerste onderzoekers, die inzichten over verschillende<br />

rampen heeft samengevat, spreekt dan ook van<br />

“situational therapeutic features” (Fritz 1961: 684 vv.).<br />

Ook vervullen rampen soms een functie <strong>als</strong> katalysator<br />

om nieuwe ontwikkelingen te stimuleren of om reeds<br />

lang beoogde individuele of collectieve plannen ten uitvoer<br />

te leggen. 5<br />

Maar de 'therapeutic features' hoeven niet lang te<br />

duren. Van de Bijlmerramp wordt gemeld dat de aanvankelijke<br />

solidariteit langzaam verdween (Rosenthal et<br />

al. 1998: 67). Van de Februariramp weten we dat soms<br />

ook lang bestaande latente tegenstellingen en conflicten<br />

manifest kunnen worden (Ellemers 1956: 73-75, 104<br />

vv.). Er is zelfs één geval beschreven van een in 1972<br />

getroffen Amerikaans mijnstadje, waar door een watersnoodramp<br />

niet alleen collectieve trauma's ontstonden<br />

maar op den duur een volledige ontreddering<br />

plaats vond, mede in verband met juridische schermutselingen<br />

(Erikson 1976; zie ook Erikson 1994). Ove-


igens moet hier bij worden aangetekend dat de onderzoeker<br />

in kwestie aanvankelijk bij deze ramp betrokken<br />

raakte <strong>als</strong> 'consultant' van schadeadvocaten.<br />

Relatieve achterstelling<br />

Een opmerkelijk verschijnsel dat herhaaldelijk bij rampen<br />

is geconstateerd, is dat het subjectieve gevoel van<br />

verlies niet direct en lineair hoeft samen te gaan met de<br />

objectieve mate van verlies. Het blijkt dat juist mensen<br />

die (zeer) zwaar getroffen zijn en grote schade hebben<br />

geleden dit soms toch <strong>als</strong> minder ingrijpend beleven<br />

dan mensen die relatief minder zwaar zijn getroffen.<br />

Mensen die zeer zwaar zijn getroffen en zich in het<br />

centrum van de ramp hebben bevonden, zijn geneigd<br />

zich te vergelijken met mensen die nóg ernstiger zijn<br />

getroffen. Bij voorbeeld mensen die zeer zware materiele<br />

schade hebben gehad vergelijken zich met buren die<br />

bovendien ook nog familieleden hebben verloren en<br />

vinden dan vaak dat ze er toch nog relatief 'goed' vanaf<br />

zijn gekomen. Mensen daarentegen die zich meer in de<br />

periferie van het rampgebied hebben bevonden en materieel<br />

slechts in beperkte mate zijn getroffen zijn vaak<br />

meer geneigd zich te vergelijken met anderen rond de<br />

periferie van het rampgebied die nog lichter zijn getroffen<br />

of helemaal geen schade hebben. Dit mechanisme<br />

van relatieve achterstelling en verschillende referentiegroepen<br />

is uitvoerig en overtuigend beschreven en<br />

geanalyseerd door Barton (1969); nog steeds een van<br />

meest fascinerende en theoretisch doordachte studies<br />

over rampen.<br />

Alhoewel dit (nog) niet op doorslaggevende wijze is<br />

aangetoond, lijken zich ook bij de recente rampen in<br />

Nederland dergelijke mechanismen te manifesteren.<br />

52<br />

Zeker bij de rampen in de Bijlmer en Enschede komt uit<br />

reportages en verslagen herhaaldelijk naar voren dat<br />

mensen die betrekkelijk geringe (materiële) of vermeende<br />

(lichamelijke of psychische) schade hebben geleden<br />

zich meer en luidruchtiger uiten dan degenen die<br />

vaak veel zwaarder zijn getroffen door verlies van huis<br />

en haard of zelfs door dood van familieleden. Daar is<br />

ook enige aanwijzing voor uit het onderzoek naar de<br />

ramp in Enschede (De vuurwerkramp 2001, deel C: 365<br />

vv.).<br />

Verschillen: Andere ambiance<br />

Het voorgaande heeft hopelijk duidelijk gemaakt dat bij<br />

rampen tal van vergelijkbare en parallelle ontwikkelingen<br />

zijn aan te geven. Toch - vergeleken met de Februariramp<br />

- vertonen de recentere rampen in de Bijlmer,<br />

Enschede en Volendam ook betrekkelijk 'nieuwe' trekken,<br />

vooral in de afhandeling en nasleep.<br />

Media en publieke discussie:<br />

Vragen over oorzaken en schuld<br />

Om te beginnen is er verschil in de wijze waarop de<br />

media aandacht schonken aan de Februariramp en later<br />

aan de rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam.<br />

Na de ramp van 1 februari 1953 duurde het enkele dagen<br />

alvorens de volle omvang bekend was en soms nog<br />

langer alvorens beschrijvingen en beelden van de<br />

zwaarst getroffen gebieden beschikbaar waren. Na de<br />

rampen in de Bijlmermeer, Enschede en Volendam waren<br />

er binnen één tot enkele uren beschrijvingen en<br />

beelden van de catastrofe op radio en televisie en binnen<br />

24 uur in de kranten met vaak al veel details. Het


heeft te maken met de beperktere omvang van deze<br />

rampen, die ook makkelijker toegankelijk waren voor<br />

de media. Maar het heeft ook te maken met de veranderde<br />

rol van de media, in het bijzonder van de televisie<br />

sinds de oorlog in Vietnam. Men heeft nu bij wijze van<br />

spreken meteen 'het leed in de huiskamer'.<br />

Het is natuurlijk niet zo, dat de aandacht van de<br />

media voor de Februariramp 'minder' was. Ook voor de<br />

Februariramp was grote belangstelling van de media -<br />

zij het dat de televisie toen nog niet bestond in Nederland.<br />

Het reddingswerk, de rampbestrijding en later het<br />

dichten van de dijken, het herstel en de wederopbouw<br />

van de getroffen gebieden en nog later de uitvoering van<br />

de Deltawerken, zijn uitvoerig beschreven en hebben<br />

nog jarenlang brede aandacht getrokken. Maar de aandacht<br />

was anders. Het tragische en het heroïsche ('Luctor<br />

et Emergo') had de overhand en er was - zeker in de<br />

media en ook in de publieke discussie - weinig tot geen<br />

belangstelling voor vragen over oorzaken, schuld en<br />

verantwoordelijkheden. Die vragen werden wel gesteld,<br />

maar slechts door 'insiders' en door getroffenen. Maar<br />

in de media en in publieke discussie ging het om een<br />

'onvermijdelijke' natuurramp, waarover verder nauwelijks<br />

vragen werden gesteld. Toch kan achteraf worden<br />

vastgesteld dat er na 1 februari 1953 wel degelijk redenen<br />

waren geweest om vragen te stellen, met name over<br />

de soms late waarschuwingen en de hoogte van de dijken,<br />

waar door deskundigen herhaaldelijk voor was gewaarschuwd<br />

(zie bijvoorbeeld Slager 1992; 1999). Toen<br />

in 1961 - acht jaar na de ramp - het officiële rapport van<br />

de Rijkswaterstaat en het KNMI verscheen, heeft het<br />

nauwelijks enige publieke aandacht gekregen.<br />

53<br />

Veertig-vijftig jaar later richtte de aandacht van de media<br />

en de publieke discussie zich bij de rampen in de<br />

Bijlmer, Enschede en Volendam vrijwel meteen ook op<br />

vragen over oorzaken, schuld en verantwoordelijkheden.<br />

Dat lag voor de hand, want in alle drie de gevallen<br />

ging het om menselijk falen. Het heeft echter ook te<br />

maken met de meer 'mondige burger' en veranderde<br />

percepties over de verantwoordelijkheden van de overheid.<br />

Men verwacht van de overheid dat zij zowel de<br />

mogelijkheden, <strong>als</strong> de gevolgen van rampen zal inperken.<br />

6<br />

Professionele aandacht<br />

In het verlengde hiervan was er ook vrij snel sprake van<br />

het instellen van 'onderzoek', soms voorlopig en provisorisch<br />

(zie De Bijlmerramp van het COT, mei 1993),<br />

maar in Enschede en Volendam al enkele dagen na de<br />

ramp door 'officiële' onderzoekscommissies en in het<br />

geval van de Bijlmerramp op den duur door een Parlementaire<br />

Enquête. Mede door voortdurende aandacht<br />

van de media, werden door deskundigen niet alleen de<br />

oorzaken en het verloop van de ramp onderzocht, maar<br />

zijn er ook in toenemende mate vragen gesteld over<br />

schuld en verantwoordelijkheden en effecten van de<br />

rampen op langere termijn, met name over gezondheid.<br />

Deze vragen riepen weer nieuwe vragen op, waarbij expertise<br />

en contra-expertise van deskundigen een steeds<br />

grotere rol gaan spelen, ook in verband met aansprakelijkheden<br />

en claims tot schadevergoedingen. Zo was in<br />

het geval van de vuurwerkramp in Enschede sprake van<br />

meerdere contra-expertises en dit was ook zo met betrekking<br />

tot gezondheidsklachten na de Bijlmerramp.<br />

Bovendien, al doende ontdekken onderzoekers, hulp-


verleners en andere deskundigen nieuwe - voorheen<br />

soms onbekende of onvermoede - verschijnselen of<br />

problemen, die vervolgens 'oplossingen' en 'regelingen'<br />

vragen, die op professionele wijze moeten worden uitgewerkt.<br />

Zeker, ook bij de Februariramp speelde professionele<br />

deskundigheid een rol. Maar dit betrof vooral<br />

technische deskundigheid bij het dichten van de dijken,<br />

het herstel en later de uitvoering van het Deltaplan. Ook<br />

was er aandacht van zorgverleners, zo<strong>als</strong> geestelijken,<br />

huisartsen, het maatschappelijk werk - zo<strong>als</strong> het welzijnswerk<br />

toen nog werd genoemd - en zelfs van sociologen.<br />

Maar dat zinkt in het niet bij de professionele<br />

aandacht voor de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />

Volendam.<br />

Deze andere aandacht staat natuurlijk niet op zichzelf<br />

en weerspiegelt andere ontwikkelingen in de maatschappij<br />

<strong>als</strong> geheel. In tal van opzichten is er sprake van<br />

een verdergaande professionalisering en – in samenhang<br />

hiermee – van andere percepties over leed en<br />

slachtofferschap.<br />

Onderzoek: Pogingen tot depolitisering<br />

Het is gebruikelijk dat na grotere rampen of ongevallen<br />

een onderzoek wordt ingesteld. Dat is meestal van technische<br />

aard. Ook naar de drie rampen in de Bijlmer,<br />

Enschede en Volendam zijn door de wet voorgeschreven,<br />

interne en/of vertrouwelijke onderzoeken ingesteld.<br />

Maar in het geval van deze drie rampen was tevens<br />

sprake van grootscheepse 'publieke' onderzoeken.<br />

Opvallend genoeg werd in het geval van de Bijlmerramp<br />

hier pas na zes jaar toe besloten, alhoewel ruim een half<br />

54<br />

jaar na de ramp een rapport van het Crisis Onderzoek<br />

Team (COT) beschikbaar was (De Bijlmerramp, 1993)<br />

en er ook talloze andere rapporten zijn geweest. Men<br />

krijgt de indruk dat dit verlate onderzoek mede een poging<br />

is geweest om verschillende controversen die waren<br />

ontstaan en vragen die inmiddels waren gerezen te<br />

depolitiseren. Kennelijk wijzer geworden, werd vrijwel<br />

meteen na de gebeurtenissen in Enschede en Volendam<br />

besloten om 'officiële' onderzoeken naar deze rampen<br />

in te stellen.<br />

De inmiddels verschenen rapporten van de publieke<br />

onderzoekscommissies naar De Bijlmerramp (Een beladen<br />

vlucht, 1999) en naar de ramp in Enschede (De<br />

vuurwerkramp 2001) trokken ruime aandacht en dat zal<br />

waarschijnlijk ook het geval zijn wanneer het rapport<br />

over de ramp in Volendam verschijnt. Bovendien verschenen<br />

naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede<br />

ook nog acht andere rapporten van rijksinspecties.<br />

Maar wat is - behalve dat het de nieuwsgierigheid<br />

bevredigt - de functie van al deze onderzoeken en rapporten?<br />

Spreiding van verantwoordelijkheden<br />

Enerzijds valt op dat dit in het geval van Enschede (nog)<br />

niet heeft geleid tot een duidelijk inzicht in de directe<br />

oorzaak van de brand en de explosie. Wel wordt - terecht<br />

- de directie van het vuurwerkbedrijf primair verantwoordelijk<br />

gehouden en worden allerlei omstandigheden<br />

en 'fouten' blootgelegd die tot de ramp hebben<br />

kunnen leiden. Anderzijds valt op dat zowel in het rapport<br />

over de Bijlmer, <strong>als</strong> vooral dat over Enschede,<br />

nogal wat instanties verantwoordelijk worden gehouden<br />

voor tekortkomingen, waaronder organisaties op


het gebied van rampbestrijding en hulpverlening. Zo<br />

wordt bij voorbeeld in het rapport over Enschede vastgesteld<br />

dat “de coördinatie op het rampterrein moeizaam<br />

op gang (komt) en er onduidelijkheid ontstaat<br />

over de bevelvoering en coördinatie” (De vuurwer-<br />

kramp, 2001: 162). 7<br />

In het rapport van de Enquête-<br />

commissie over de Bijlmerramp krijgen de gezondheidsklachten<br />

na de ramp relatief veel aandacht.<br />

In de rapporten lijken althans impliciet 'schuld' en<br />

verantwoordelijkheden voor de 'oorzaken' van de rampen<br />

op één lijn te worden geplaatst met tekortkomingen<br />

bij de rampbestrijding, de hulpverlening en de afwikkeling.<br />

De rapporten over de rampen in de Bijlmer en<br />

Enschede gaan vergezeld van letterlijk honderden conclusies<br />

en aanbevelingen. Zo ontstaat de indruk dat velen<br />

verantwoordelijk zijn geweest, maar dat uiteindelijk<br />

eigenlijk niemand 'echt' verantwoordelijk is geweest.<br />

Dit is op een bepaalde manier misschien wel reëel.<br />

Want meer omvangrijke rampen zijn nu eenmaal haast<br />

altijd het product van - vaak zeer complexe - ketens van<br />

gebeurtenissen: <strong>als</strong> er eenmaal iets echt mis gaat, gaan er<br />

meestal nog veel meer dingen mis. Er wordt echter onvoldoende<br />

onderscheid gemaakt tussen enerzijds directe<br />

'oorzaken' en verantwoordelijkheden voor het ontstaan<br />

van de ramp en anderzijds het verloop en de afhandeling<br />

van de ramp.<br />

Wanneer men alles en nog wat onderzoekt, dan<br />

vindt men meestal dat er op de keper beschouwd veel<br />

niet helemaal goed is (gegaan). Het leidt onder andere<br />

tot het zoeken en vinden van zondebokken. Misschien<br />

niet door de commissies zelf (alhoewel het er bij de enquête<br />

naar de Bijlmerramp soms wel op leek), maar<br />

door anderen: de pers, de publieke opinie en politici.<br />

55<br />

Dit is ook wat er in ruime mate is gebeurd. Daarmee is<br />

de nasleep van de rampen - in het bijzonder van de<br />

Bijlmerramp - in een vreemd vaarwater gekomen, omdat<br />

de commissies hoofd- en bijzaken niet goed hebben<br />

weten te scheiden.<br />

Des te opmerkelijker is dat naar aanleiding van beide<br />

rapporten de uiteindelijke persoonlijke, bestuurlijke,<br />

maar vooral politieke verantwoordelijkheden hoogstens<br />

indirect worden geduid. De commissie over de ramp in<br />

Enschede stelt vast dat dit verder een zaak is van de<br />

rechter en de politiek. Maar bij de parlementaire behandeling<br />

van beide rapporten is het uiteindelijk gebleven<br />

bij het dreigen met, of het toch niet aannemen van<br />

moties van afkeuring ten aanzien van verantwoordelijke<br />

bewindslieden. Slechts één burgemeester en enkele wethouders<br />

hebben de eer aan zichzelf gehouden.<br />

Kortom, ondanks een overdaad aan professionele<br />

deskundigheid en informatie, hebben noch de onderzoekscommissies<br />

zelf, noch politiek verantwoordelijke<br />

instanties politiek relevante conclusies getrokken - in<br />

ieder geval niet op nationaal niveau. Slechts kan men<br />

vaststellen dat, wanneer alle conclusies en aanbevelingen<br />

uit de rapporten over de rampen in de Bijlmer en<br />

Enschede zouden worden geïmplementeerd - om het<br />

eens in ambtelijk jargon te zeggen - dit voor hele legers<br />

van ambtenaren en andere functionarissen nog jarenlang<br />

werkgelegenheid zal verschaffen. Of hier de kans<br />

op rampen minder door wordt en of de bestrijding en<br />

hulpverlening er effectiever door wordt, moet echter<br />

nog blijken. Het lijkt <strong>als</strong>of onderzoek voor<strong>als</strong>nog een<br />

rituele rol speelt.<br />

Het toont opnieuw aan hoe wetenschappelijk onderbouwd<br />

onderzoek in feite vaak vooral een beleidson-


dersteunende functie heeft. Blijkbaar gebruiken autoriteiten<br />

onderzoek nog steeds, om een meer dan een halve<br />

eeuw geleden gedane uitspraak te herhalen: zo<strong>als</strong> een<br />

dronken man een lantaarnpaal. Meer om zich staande<br />

te kunnen houden dan om het licht dat deze verspreidt<br />

(Leighton 1949: 128).<br />

Vermenging van verantwoordelijkheden<br />

De gang van zaken bij de onderzoeken illustreert tevens<br />

een doorwerking van het 'poldermodel' van overlappende<br />

lidmaatschappen en gedeelde verantwoordelijkheden.<br />

Bij de parlementaire enquête waren uiteraard<br />

de grootste politieke partijen vertegenwoordigd,<br />

die echter in de voorgaande jaren wel (mede) politieke<br />

verantwoordelijkheid hadden gedragen voor de hele<br />

gang van zaken tijdens en na de ramp. In de commissie<br />

van onderzoek naar de ramp in Enschede was één van<br />

leden in de jaren zeventig en tachtig <strong>als</strong> hoofdambtenaar<br />

werkzaam bij het ministerie van VROM en onder<br />

andere verantwoordelijk voor rampenbestrijding. En de<br />

regelgeving en het toezicht van juist dit ministerie stonden<br />

ter discussie. Een ander lid van de commissie was<br />

onder andere eerder minister van Defensie. Het was<br />

juist een dienst van dit ministerie, de Directie Materieel<br />

van de Koninklijke Landmacht (DMKL) en het daartoe<br />

behorende bureau Advisering Milieuvergunningen<br />

(AMV), die zowel in het rapport, <strong>als</strong> bij de behandeling<br />

in de Tweede Kamer, in hoge mate verantwoordelijk<br />

werden gehouden voor het tekortschieten bij het verlenen<br />

van milieuvergunningen en controle op de naleving<br />

daarvan en is verweten geen lering te hebben getrokken<br />

uit het onderzoek naar een (soortgelijke) vuurwerkexplosie<br />

in Culemborg in 1991. Dit leidde er bij de parle-<br />

56<br />

mentaire behandeling zelfs toe dat tegen de huidige minister<br />

van Defensie een motie van wantrouwen werd<br />

ingediend, die uiteindelijk werd verworpen.<br />

De voorzitter van de commissie die een onderzoek<br />

instelt naar de ramp in Volendam, de Commissaris van<br />

de Koningin in Groningen, was eerder minister van<br />

VROM. Dit ministerie is - zo<strong>als</strong> we ook uit het verslag<br />

over de ramp in Enschede weten - onder andere verantwoordelijk<br />

voor toezicht op de Hinderwet en milieubeheer.<br />

Er is dus sprake van onderzoek, waaraan personen<br />

deelnemen die, in een politiek of bestuurlijk verantwoordelijke<br />

hoedanigheid, eerder een rol hebben gespeeld<br />

bij een beleid dat nu wordt onderzocht. Dit is des<br />

te opvallender, omdat naar aanleiding van het eerdere<br />

onderzoek van de Rijksluchtvaartdienst (RLV) naar de<br />

vliegramp in de Bijlmer ernstige kritiek is geweest op<br />

het feit dat dit onderzoek tevens betrekking had op de<br />

rol van verkeersleiders die ook tot deze dienst behoren,<br />

waardoor “een vermenging van belangen mogelijk (is)”<br />

(Een beladen vlucht, 1999: 382; vgl. ook het hoofdstuk<br />

'Rechter in eigen zaak', in Van Thijn et al., 1998: 117-<br />

132).<br />

Dit geldt in zekere zin ook voor het Crisis Onderzoekteam<br />

(COT), dat bij de Bijlmerramp onderzoek<br />

verrichtte, maar na de rampen in Enschede en Volendam<br />

klaarblijkelijk <strong>als</strong> adviseur optrad. Achteraf blijkt<br />

bovendien dat het COT niet alleen <strong>als</strong> (particuliere) onderzoeksinstelling<br />

een soort monopoliepositie heeft bij<br />

het onderzoeken van rampen en andere - vooral bestuurlijke<br />

- crises, maar bij sommige onderzochte crises<br />

(eerder of achteraf) <strong>als</strong> adviseur is optreden. Het herinnert<br />

aan het eerder genoemde onderzoek van Erikson


(1976), dat hij begon <strong>als</strong> 'consultant' van schadeadvocaten.<br />

Medisch onderzoek<br />

Eén van de redenen dat zes jaar na de gebeurtenis<br />

<strong>als</strong>nog een parlementaire enquête naar de Bijlmerramp<br />

werd ingesteld, was dat er sprake was van gezondheidsklachten<br />

onder de bevolking van de Bijlmer. Interessant<br />

is hier om vast te stellen dat, even<strong>als</strong> ten aanzien van<br />

slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, een medisch<br />

criterium werd gehanteerd om (de mate van) slachtofferschap<br />

vast te stellen. Terecht besteedde de onderzoekscommissie<br />

uitvoerig aandacht aan dit aspect. Zo<br />

stelde de commissie vast dat zeker nog 100 mensen leden<br />

aan posttraumatische stress stoornis (PTSS). Over<br />

andere mogelijke aandoeningen, zo<strong>als</strong> autoimmuunaandoeningen<br />

en mycoplasma, had de commissie<br />

een minder duidelijk oordeel. Van een eventueel<br />

chronisch vermoeidheidssyndroom kon niet 'meetbaar'<br />

worden vastgesteld dat er een relatie was met (de gevolgen<br />

van) de ramp en evenmin dat er gezondheidsschade<br />

was ontstaan door verarmd uranium (zie uitvoeriger<br />

Een beladen vlucht, 1999, hoofdstuk 5).<br />

Ook bij dit onderdeel van het onderzoek naar de<br />

rampen speelden deskundigen een grote rol. Er was<br />

sprake van expertise en contra-expertise, waarbij onder<br />

andere bleek dat in opdracht van een belangengroep<br />

(Stichting Visie) medisch onderzoek in het buitenland<br />

had plaatsgevonden. Er ontstond ook na publicatie van<br />

het rapport veel discussie over de noodzaak, de mogelijkheid<br />

en de zin van nader medisch onderzoek onder<br />

bewoners van de Bijlmer en leden van hulpverleningsdiensten.<br />

Uiteindelijk weigerde het AMC (Academisch<br />

57<br />

Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam)<br />

aan zo'n onderzoek mee te werken. Na pressie van politieke<br />

partijen en belangenverenigingen werd in het najaar<br />

van 1999 besloten dat het VU-ziekenhuis en het<br />

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam onder leiding<br />

van KLM Arbo Services een onderzoek zal verrichten<br />

onder vijfduizend omwonenden en hulpverleners<br />

van de Bijlmerramp, dat 27 miljoen gulden zou<br />

kosten. In de vroege zomer van 2001 liet de minister<br />

van Volksgezondheid weten dat het groepsonderzoek<br />

zal worden beëindigd, omdat onvoldoende bewoners<br />

van de Bijlmer (waaronder een controlegroep) bereid<br />

zouden zijn eraan mee te werken.<br />

Onder meer de kwestie van (vermeende) gezondheidsklachten<br />

dreigde de discussies rond de ramp in de Bijlmer<br />

te politiseren. Men poogde dit te voorkomen door<br />

het instellen van een parlementair onderzoek. Maar tijdens<br />

de openbare verhoren en vooral bij de parlementaire<br />

behandeling van het rapport, dreigde de zaak opnieuw<br />

gepolitiseerd te worden. Zo was er sprake van een<br />

motie van afkeuring tegen de minister van Volksgezondheid.<br />

Uiteindelijk werd de zaak opnieuw gedepolitiseerd<br />

door de toezegging van de minister om een<br />

grootscheeps medisch onderzoek te laten verrichten;<br />

een onderzoek waarvan de relevantie en de zin door<br />

vele medische en andere deskundigen ernstig wordt<br />

betwijfeld. Opnieuw vervult professionele deskundigheid<br />

een rituele rol om problemen te depolitiseren.<br />

Leren van rampen?<br />

De primaire doeleinden van het onderzoek naar de<br />

Bijlmerramp worden omschreven <strong>als</strong> “waarheidsvin-


ding en het trekken van lessen voor de toekomst” (Een<br />

beladen vlucht, 1999: 26). Als doelstellingen van het onderzoek<br />

naar de ramp in Enschede worden genoemd:<br />

“waarheidsvinding” en “trekken van lessen”, naast<br />

“vaststelling van verantwoordelijkheden en beoordeling”<br />

en bijdragen aan verwerking, en aan herstel van<br />

vertrouwen in de overheid” (De vuurwerkramp, 2001:<br />

13).<br />

Dat men uit het onderzoek naar rampen 'lessen' wil<br />

trekken, klinkt overtuigend. Maar in hoeverre kan men<br />

leren van (vroegere) rampen? Natuurlijk, in de sfeer van<br />

preventie zijn maatregelen te bedenken om de kansen<br />

op nieuwe rampen te beperken. Men kan denken aan<br />

het verhogen van de dijken om overstromingen te<br />

voorkomen. Een veel genoemd voorbeeld is de invoering<br />

van Automatische Treinbeïnvloeding (ATB) bij de<br />

Nederlandse Spoorwegen na de treinramp in Harmelen<br />

(1962), waardoor een trein automatisch tot stilstand<br />

komt wanneer deze door een onveilig sein zou rijden.<br />

Toch was na dertig jaar het nieuwe beveiligingssysteem<br />

nog steeds niet op het hele spoorwegnet ingevoerd (zie<br />

uitvoeriger Van Duin 1992: 115 vv. en 295). Een ander<br />

in wezen imponerend voorbeeld is hoe door allerlei<br />

maatregelen het aantal verkeersdoden in Nederland is<br />

teruggebracht van ruim 3.000 in het begin van de jaren<br />

zeventig tot minder dan 1.200 aan het eind van de jaren<br />

negentig, ondanks een sterke toename van het verkeer.<br />

Zo zijn er nog reeksen van andere voorbeelden te noemen,<br />

zo<strong>als</strong> technologische verbeteringen, (betere) regelgeving,<br />

controles, instructies, oefeningen, simulaties en<br />

nog veel meer.<br />

In het algemeen hebben maatregelen in de sfeer van<br />

preventie het meeste zin bij ongelukken en rampen die<br />

58<br />

één oorzaak hebben. Maar dit is, zeker bij ongelukken<br />

tengevolge van menselijk falen, lang niet altijd het geval.<br />

Zelfs bij rampen die primair het gevolg zijn van natuurkrachten,<br />

speelt menselijk falen vaak ook een rol en kan<br />

dat in ieder geval de omvang van een ramp (mede) bepalen.<br />

Verreweg de meeste ongelukken en rampen zijn<br />

het gevolg van een vrij complex geheel van factoren, die<br />

misschien wel afzonderlijk, maar <strong>als</strong> geheel moeilijk zijn<br />

te beheersen.<br />

Enige scepsis over de mogelijkheden om van rampen<br />

te leren en deze zo te voorkomen, is op zijn plaats<br />

(zie ook Van Duin 1992). Hier wil ik vooral op enkele<br />

omstandigheden wijzen, die ingegeven zijn door sociaal-wetenschappelijke<br />

overwegingen. Maar er valt uiteraard<br />

nog veel meer te zeggen over dit onderwerp,<br />

waarover inmiddels een omvangrijke literatuur bestaat.<br />

Menselijk falen<br />

Allereerst moet worden opgemerkt dat moderne maatschappijen<br />

bijzonder kwetsbaar zijn voor storingen (zie<br />

bijvoorbeeld Laurentius 1984). Zij bestaan immers uit<br />

een groot aantal complexe (technische en menselijke)<br />

systemen, die voortdurend op elkaar inwerken. Eén<br />

stroomstoring maakt dat liften niet meer werken, verkeerslichten<br />

uitvallen, apparatuur (bijvoorbeeld in ziekenhuizen)<br />

uitvalt, enz., enz. Vervolgens kunnen door<br />

koppelingen aan andere netten ook daar storingen ontstaan.<br />

Kortom, kleine oorzaken kunnen kolossale gevolgen<br />

hebben. Ongelukken en rampen zijn meestal het<br />

gevolg van hele ketens van gebeurtenissen, waarbij vaak<br />

meerdere of zelfs vele personen betrokken zijn. Bovendien<br />

gaat het vaak om gebeurtenissen die zich over een<br />

langere periode - soms zelfs een reeks van jaren - heb-


en voorgedaan. De rampen in Enschede en Volendam<br />

zijn hier voorbeelden van.<br />

Bij herhaling en met kracht van vele argumenten<br />

heeft bij voorbeeld Wagenaar aangetoond, dat in de opeenvolging<br />

van gebeurtenissen die tot rampen leiden, in<br />

verreweg de meeste gevallen menselijk falen de oorzaak<br />

is. Of het nu gaat om ongevallen thuis, verkeersongevallen<br />

op de weg, op de rails of in de lucht, industriële<br />

ongelukken of scheepsrampen, in 70 tot 80 procent of<br />

meer van deze ongelukken speelt menselijk falen een<br />

doorslaggevende rol. Omdat het meestal om complexen<br />

van oorzaken en ketens van gebeurtenissen gaat, blijft -<br />

ondanks streven om de kansen op ongelukken te reduceren<br />

- de kans op menselijk falen aanwezig (zie uitvoeriger<br />

bijvoorbeeld Wagenaar 1983; Wagenaar 1986;<br />

Groenewegen & Wagenaar 1986).<br />

Toedekken van fouten<br />

Maar behalve systeemtechnische en psychologische, zijn<br />

er ook meer sociologische overwegingen om enige<br />

scepsis te hebben over het vermogen om te leren van<br />

rampen. Binnen nagenoeg alle organisaties, die met risico's<br />

en mogelijke fouten hebben te maken, zijn er codes<br />

ontwikkeld om 'fouten' toe te dekken ten opzichte<br />

van hogere regionen in de organisatie en 'het publiek'<br />

(Studies in Holland Flood Diaster 1955, vol. III: 112-13).<br />

Zo<strong>als</strong> we zojuist hebben gezien, beginnen de meeste ongelukken<br />

en rampen door 'kleine' fouten, die op zichzelf<br />

nog niet desastreus hoeven te zijn. Maar soms - meestal<br />

slechts in zeldzame gevallen - kunnen zulke kleine fouten<br />

tot een keten van andere gebeurtenissen, nieuwe<br />

fouten en vervolgens tot een ongeluk of ramp leiden.<br />

Omdat meestal de neiging bestaat om initiële fouten<br />

59<br />

niet te rapporteren - en er vaak codes bestaan om dit te<br />

verhinderen -, worden er echter ook geen passende<br />

maatregelen genomen om vervolgfouten te vermijden<br />

of te beperken. Men hoopt dat het bij een beginfout zal<br />

blijven en dat het verder wel los zal lopen. Meestal is dat<br />

ook zo. Wanneer echter toch een keten van gebeurtenissen<br />

eenmaal in werking is getreden, is het vaak te laat<br />

om nog passende maatregelen te nemen, gemaakte<br />

fouten te corrigeren en een ramp te voorkomen. Overigens<br />

zijn er aanwijzingen dat in organisaties waarin<br />

fouten minder worden toegedekt men beter in staat is<br />

verdere fouten te vermijden (zie bijvoorbeeld Van Dyck<br />

2000).<br />

'Institutionalized evasion'<br />

Maar er is ook nog iets anders. In haast alle grotere organisaties<br />

en in verschillende sectoren van de maatschappij<br />

bestaan tal van voorschriften en regels (onder<br />

andere ter bevordering van de veiligheid) die vaak <strong>als</strong><br />

'rigide' of 'onwerkbaar' worden bevonden. Er ontstaan<br />

dan procedures om die regels 'soepel' te hanteren of te<br />

omzeilen, omdat die regels <strong>als</strong> obsoleet, in strijd met de<br />

eisen van efficiency of rechtvaardigheid worden gezien.<br />

Deze “institutionalized evasion of institutionalized rules”<br />

(Merton 1957: 318 vv.) vindt nagenoeg overal in de<br />

maatschappij plaats, meestal met medeweten of zelfs op<br />

instigatie van leidinggevenden en autoriteiten. Het is<br />

dus iets anders dan de zojuist genoemde codes om<br />

'fouten' toe te dekken. Het zijn sociaal acceptabel geachte<br />

afwijkingen van de letter van de wet of van regelingen.<br />

Dit is een wijd verbreide praktijk, variërend van<br />

justitiële procedures en andere professionele praktijken


tot het de hand lichten met veiligheidsvoorschriften (zie<br />

bijvoorbeeld Williams 1970: 421).<br />

Cultuur van 'gedogen'<br />

Een bijzondere variant van het zojuist beschreven verschijnsel<br />

van “institutionalized evasion of institutionalized<br />

rules”, is wat wel de cultuur van gedogen wordt genoemd.<br />

Het gaat hierbij niet zozeer om het ontwijken<br />

van regels binnen specifieke organisaties, maar om een<br />

verschijnsel dat een onderdeel van de Nederlandse politieke<br />

cultuur is (geworden) - alhoewel ook in andere<br />

landen zulke verschijnselen zijn aan te treffen (zie bijvoorbeeld<br />

Bakker & Van Waarden 1999).<br />

De commissie van onderzoek naar de ramp in Enschede<br />

meent dat in het geval van de vuurwerkramp de term<br />

gedogen “te veel eer (is) voor wat feitelijk is gebeurd”.<br />

Zij ziet gedogen “<strong>als</strong> het resultaat van een weloverwogen<br />

besluit (gedoogbesluit) van het bevoegd gezag, dat op<br />

een zorgvuldige wijze tot stand komt, en nauwkeurig<br />

aangeeft onder welke voorwaarden en voor welke duur<br />

de overtreding wordt toegestaan, onder afzien van het<br />

gebruik van handhavingsbevoegdheden” (De vuurwerkramp<br />

2001: 231). 8<br />

Toch spreekt zij elders in verband<br />

met de afgifte van een vergunning “die niet op deze wijze<br />

verleend hadden mogen worden” van “bereidheid bij<br />

de overheid tot legalisatie” (p. 51). Over het toezicht en<br />

de controle zegt de commissie dat deze “in belangrijke<br />

mate een papieren aangelegenheid” lijkt te zijn geweest<br />

(p. 231). Uiteindelijk stelt de commissie vast, dat de situatie<br />

in Enschede vrijwel zeker niet uniek is geweest<br />

met betrekking tot “het feitelijk laten gebeuren en<br />

voortduren van normschendingen, zonder ingrijpen”<br />

en dat - ook na de caféramp in Volendam - naar voren<br />

60<br />

komt dat “dergelijk feitelijk afzien van handhaving in<br />

ons openbaar bestuur wijd is verbreid” (p. 232).<br />

Men kan er over twisten in hoeverre er alleen van<br />

gedogen sprake is wanneer er een 'weloverwogen besluit<br />

van het bevoegd gezag' aan ten grondslag ligt. Of moeten<br />

'bereidheid tot legalisatie' en het uitsluitend uitoefenen<br />

van 'papieren controle' er ook toe worden gerekend?<br />

Bovenal moet niet de indruk worden gewekt <strong>als</strong>of<br />

deze praktijken alleen het overheidsbeleid zouden betreffen.<br />

In feite blijken ook allerlei branches van het bedrijfsleven<br />

(in casu van vuurwerkondernemingen, van<br />

vervoerders, van horecabedrijven en verzekeringsmaatschappijen)<br />

en niet te vergeten 'het publiek', zich<br />

deze praktijken te hebben laten aanleunen of er zelfs<br />

actief aan te hebben deelgenomen.<br />

De voorzitter van de onderzoekscommissie naar de<br />

ramp in Enschede heeft terecht opgeroepen tot een<br />

'culturele revolutie' om hieraan paal en perk te stellen.<br />

Maar zal dit lukken en hoe reëel is het een omslag te<br />

bewerkstelligen van iets dat zo sterk is verweven met de<br />

Nederlandse politieke cultuur?<br />

Kortom, het lijkt dat er redenen zijn om te veronderstellen<br />

dat het 'leren van rampen' in verschillende opzichten<br />

een beperkte betekenis zal hebben. Natuurlijk,<br />

er zijn in de sfeer van preventie maatregelen te bedenken,<br />

er zou meer naleving van en toezicht op (eventueel<br />

aangescherpte) regels en voorschriften moeten zijn.<br />

Verder zou men kunnen nadenken over verbeteringen<br />

bij de organisatie van bestrijding van rampen, zodat -<br />

wanneer deze eenmaal zijn uitgebroken - de gevolgen<br />

beperkt kunnen blijven.


Collectieve verdringing<br />

Zo heeft men na de Februariramp de dijken verhoogd<br />

en het Deltaplan uitgevoerd. Na de vuurwerkramp in<br />

Enschede werd in tal van gemeenten de opslag van<br />

vuurwerk gecontroleerd en na de cafébrand in Volendam<br />

is alom in Nederland aandacht geweest voor de<br />

veiligheid in horecabedrijven. Maar hoe lang zal deze<br />

aandacht blijven bestaan?<br />

Eén van meest opvallende conclusies uit het rapport<br />

over de ramp in Enschede is dat weinig is geleerd van<br />

een vorige, soortgelijke ramp. Aan de ramp in Enschede<br />

is namelijk in 1991 een ontploffing in een vuurwerkfabriek<br />

in Culemborg voorafgegaan, die alleen veel minder<br />

slachtoffers eiste. Ook naar de ramp in Culemborg<br />

is destijds een onderzoek ingesteld, dat leidde tot specifieke<br />

conclusies en aanbevelingen. De commissie van<br />

onderzoek naar de ramp in Enschede stelt hierover vast<br />

“dat de lessen die uit de Culemborg explosie konden<br />

worden getrokken, destijds niet zijn geleerd en dat<br />

maatregelen naar aanleiding van de explosie zijn uitgebleven”.<br />

Over het ministerie van Justitie merkt de<br />

commissie bij voorbeeld op dat de berichtgeving van<br />

het openbaar ministerie is “gearchiveerd zonder dat het<br />

tot nadere actie was gekomen”. Droog stelt de commissie<br />

vast “dat de rijksoverheid zowel in haar rol <strong>als</strong> adviseur,<br />

vergunningverlener en toezichthouder <strong>als</strong> in haar<br />

rol van (mede)verantwoordelijke voor de regelgeving<br />

met betrekking tot vuurwerk, is tekortgeschoten” (De<br />

vuurwerkramp 2001: 75 en 78).<br />

Het is nauwelijks aan te nemen dat de conclusies en<br />

aanbevelingen over de ramp in Enschede uitsluitend<br />

zullen worden 'gearchiveerd'. Maar zal men ook andere<br />

vormen van 'gedogen' terugdringen, die tot andersoor-<br />

61<br />

tige, mogelijk nog omvangrijkere rampen kunnen leiden?<br />

Zo rijden er al zo'n jaar of veertig een paar keer per<br />

week 's nachts treinen met chloor van Delfzijl naar<br />

Rotterdam dwars door dichtbevolkte delen van Nederland.<br />

Volgens deskundigen kunnen bij een onverhoopt<br />

ongeluk met een chloortrein in een stedelijk gebied niet<br />

tientallen of honderden, maar misschien wel 5.000 doden<br />

vallen en 20.000 gewonden. Het is een verhaal dat<br />

met een zekere regelmaat in de pers opduikt, al dan niet<br />

vergezeld van beschrijvingen van 'bijna-rampen' met<br />

chloortreinen in het verleden. Na de vuurwerkramp in<br />

Enschede was er opnieuw enige aandacht voor de<br />

chloortreinen.<br />

Er zijn aanwijzingen dat gemeentelijke en provinciale<br />

overheden en ook de rijksoverheid bij herhaling - en<br />

opnieuw na Enschede - aandacht hebben geschonken<br />

aan deze potentiële dreiging en dat er veiligheidsplannen<br />

en rampenplannen zijn ontwikkeld, hoewel de bevolking<br />

in de betreffende gebieden daar (nog) niet over<br />

is geïnformeerd.<br />

Ambtelijke traagheid, gedogen en economische belangen<br />

kunnen er toe leiden dat soms geen lessen uit<br />

vorige rampen worden getrokken en dus geen adequate<br />

maatregelen worden getroffen om de mogelijkheid van<br />

toekomstige rampen te beperken. Het zijn echter evenzeer<br />

aanwijzingen dat er sprake is van collectieve verdringing.<br />

Want er mag dan wel minder sprake zijn van<br />

verdringing van leed dat in het verleden plaatsvond,<br />

daarmee is nog niet gezegd dat men de dreiging van<br />

mogelijke toekomstige calamiteiten minder zal verdringen.<br />

Het lijkt dat noch de overheid, noch de politiek,<br />

noch de pers, noch het publiek al te veel geconfronteerd


wensen te worden met onaangename dreigingen. Een<br />

proef op de som zou zijn om na te gaan wat over een<br />

aantal jaren terecht is gekomen van de conclusies en<br />

aanbevelingen naar aanleiding van de recente rampen<br />

in de Bijlmer, Enschede en Volendam, die zo veel aandacht<br />

en verontwaardiging hebben gewekt.<br />

noten<br />

1. Zie hierover uitvoeriger bijvoorbeeld Merton (1976) en Vlek<br />

(1996).<br />

2.<br />

In de aandacht voor dit gezichtspunt ben ik geïnspireerd<br />

door Moynihan, 'The Professionalization of Reform', in Moynihan<br />

(1970).<br />

3.<br />

Een inventarisatie van een kleine 1.000 sociologisch georienteerde<br />

publicaties over rampen geeft Drabek (1986).<br />

4. Zie over deze problematiek bij crises in het algemeen bijvoorbeeld<br />

Bovens & 't Hart (1996); Rosenthal et al. (1998).<br />

5.<br />

Als voorbeelden kunnen worden genoemd het Deltaplan in<br />

Zuidwest Nederland na de Februariramp en plannen om de<br />

veeteelt in Nederland te saneren na de MKZ-crisis - plannen<br />

die voorheen politiek moeilijk leken te realiseren.<br />

6.<br />

Zie over de ambiguïteit hiervan, bijvoorbeeld Rosenthal et al.<br />

(1998: 230 vv.).<br />

7.<br />

Twee alinea's eerder, op de zelfde pagina, wordt echter vermeld<br />

dat de brandweer zelf zwaar is getroffen door het verlies<br />

van vier brandweermannen en vijf voertuigen. Moet men zich<br />

62<br />

dan verwonderen dat er pas na zes uur 'sprake is van een eerste<br />

echt multidisciplinair overleg in de vorm van een Coördinatieteam<br />

Plaats Incident (CTPI)'(ibid.)?<br />

8. In een tien jaar eerder verschenen artikel onderscheidt de<br />

latere voorzitter van de onderzoekscommissie naar de vuurwerkramp<br />

drie vormen van gedogen: (1) passief gedogen; (2)<br />

reactief gedogen; en (3) pro-actief gedogen. Hij stelt dat “de<br />

uitzonderlijkheid van gedogen voorop (dient) te staan”. Hij<br />

merkt echter ook op dat normatieve beschouwingen <strong>als</strong> de<br />

zijne kunnen leiden tot “de reactie uit de bestuurspraktijk dat<br />

deze praktijk nu eenmaal sterker is dan de leer” (Oosting<br />

1991: 41 en 49).<br />

literatuur<br />

Bakker, W., en F. van Waarden (red.)(1999) Ruimte rond<br />

regels: Stijlen van regulering en beleidsuitvoering vergeleken.<br />

Amsterdam: Boom.<br />

Barton, A.H. (1969) Communities in Disaster: A<br />

Sociological Analysis of Collective Stress Situations. Garden City,<br />

N.Y.: Doubleday.<br />

Een beladen vlucht. Eindrapport Bijlmerenquête (1999). 's-<br />

Gravenhage: Sdu.<br />

Bovens, M. en P. ’t Hart (1996) Understanding Policy<br />

Disasters. New Brunswick/London: Transaction<br />

De Bijlmerramp: Rampbestrijding en crisismanagemenent in<br />

Amsterdam (1993). Leiden/Rotterdam: Crisis Onderzoek<br />

Team.<br />

Drabek, T.E. (1986) Human Responses to Disaster: An<br />

Inventory of Sociological Findings. New York, etc.: Springer.<br />

Duin, M.J. van (1992) Van rampen leren. Leiden:<br />

Proefschrift Rijksuniversiteit.<br />

Dyck, C. van (2000) Putting Errors to Good Use: Error


Management Culture in Organizations. Amsterdam:<br />

Proefschrift Universiteit van Amsterdam.<br />

Dynes, R.R. (1969) Organized Behavior in Disaster. Ohio<br />

State University, Disaster Research Center.<br />

Ellemers, J.E. (1956) De februari-ramp: Sociologie van een<br />

samenleving in nood. Assen: Van Gorcum.<br />

Erikson, K.T. (1976) Everything in Its Path: Destruction of<br />

Community in the Buffalo Creek Flood. New York: Simon and<br />

Schuster.<br />

Erikson, K. (1994) A New Species of Trouble: Explorations<br />

in Disaster, Trauma and Community. New York/London:<br />

Norton.<br />

Fritz, C.E. (1961) Disaster, in: R.K. Merton en R.A. Nisbet<br />

(eds.), Contemporay Social Problems. New York: Harcourt,<br />

Brace & World, 651-694.<br />

Groenewegen, A.J.M., en W.A. Wagenaar (1986)<br />

Technische perfectie en menselijk falen, Socialisme en<br />

Democratie, 43 (9), 260-265.<br />

Laurentius, G. (red.) (1984) De kwetsbaarheid van de stad:<br />

Verstoringen in water, gas, electriciteit en telefonie. Delft: Delftse<br />

Universitaire Pers.<br />

Leighton, A.H. (1949) Human Relations in a Changing<br />

World. New York: Dutton.<br />

Merton, R.K. (1957) Social Theory and Social Structure.<br />

New York: The Free Press/London: Collier Macmillan, revised<br />

edition.<br />

Merton, R.K. (1976) The Sociology of Social Problems, in:<br />

R.K. Merton en R.A. Nisbet (eds.), Contemporay Social<br />

Problems. New York: Harcourt, Brace & World, fourth<br />

edition, 5-43.<br />

Moynihan D.P.(1970), Maximum Feasible Understanding.<br />

New York: The Free Press/London: Collier Macmillan.<br />

63<br />

Oosting, M. (1991) Het bestuur zal handhaven: Over de<br />

aanvaardbaarheid van gedogen <strong>als</strong> vorm van beleidsvoering<br />

door de overheid, Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht (2),<br />

41-53.<br />

Quarantelli, E.L. (ed.) (1978), Diasters: Theory and<br />

Research. London: Sage.<br />

Quarantelli, E.L., en R.R. Dynes (1977) Response to Social<br />

Crisis and Disaster, in: Annual Review of Sociology, 3, 23-49.<br />

Rosenthal, U., et al. (1998) Crisis: Oorzaken, gevolgen,<br />

kansen. Alphen a/d Rijn: Samsom.<br />

Slager, K. (1992) De ramp: Een reconstructie. Goes: De<br />

Koperen Tuin.<br />

Slager, K. (1999), De watersnoodramp van 1953, Groniek,<br />

32 (145), 373-382.<br />

Studies in Holland Flood Disaster (1955). Amsterdam:<br />

Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse<br />

Volk/Washington, D.C.: Committee on Diaster Studies of the<br />

National Academy of Sciences - National Research Council, 4<br />

vols.<br />

Thijn, E. van, et al. (1998) De sorry-democratie: Recente<br />

politieke affaires en de ministeriële verantwoordelijkheid.<br />

Amsterdam: Van Gennep.<br />

Vlek, C.A.J. (1996) A Multi-Level, Multi-Stage and Multi-<br />

Attribute Perspective on Risk-Assessment, Decision Making<br />

and Risk-Control, Risk Decision and Policy, 1 (1), 9-31.<br />

De vuurwerkramp (2001) Enschede/Den Haag: Commissie<br />

Onderzoek Vuurwerkramp, 4 delen.<br />

Wagenaar, W.A. (1983) Menselijk falen, Nederlands<br />

Tijdschrift voor de Psychologie, 38, 209-222.<br />

Wagenaar, W.A. (1986) De oorzaak van onmogelijke<br />

ongelukken. Deventer: Van Loghum Slaterus.<br />

Williams, R.M. (1970) American Society. New York:<br />

Knopf.


AANBEVOLEN 1<br />

Favorieten van Henk Geveke, Peter Mascini en Jos<br />

Rijpma<br />

HARRIE JANSEN<br />

We vroegen enkele experts om een lijstje met hun favoriete<br />

literatuur op het terrein van rampenonderzoek,<br />

met een korte verantwoording bij elk boek. Henk Geveke,<br />

Peter Mascini en Jos Rijpma gaven gehoor aan<br />

deze oproep, waarvoor onze oprechte dank.<br />

Zo<strong>als</strong> te verwachten waren er enkele doublures; die<br />

geven ons de gelegenheid om waarderingen van verschillende<br />

auteurs te vergelijken. De betreffende titels<br />

zijn hieronder <strong>als</strong> eerste weergegeven. Daarna volgen<br />

de overige signalementen per auteur.<br />

Barton, A.H. (1969) Communities in disaster: a sociological<br />

analysis of collective stress situations. Garden<br />

City: Doubleday.<br />

Rijpma:<br />

Dit is een belangrijke representant van het Noord-<br />

Amerikaanse rampenonderzoek. Hij definieert rampen<br />

<strong>als</strong> situaties van collectieve stress. Veel onderwerpen<br />

waaraan Barton aandacht schonk zo<strong>als</strong> de massabestorming<br />

van ramplocaties, spontane hulpverlening en de<br />

strijd der barmhartige Samaritanen - conflicten tussen<br />

hulpverleningsorganisaties - zijn nog steeds actueel.<br />

1 Dit artikel verscheen eerder in Kwalon, nr. 17, 2001<br />

65<br />

Geveke:<br />

Een invloedrijke publicatie op het terrein van het<br />

rampenonderzoek, die ook in Nederland zijn sporen<br />

heeft nagelaten. Bartons omschrijving van rampen <strong>als</strong><br />

“situaties van collectieve stress” geldt bijvoorbeeld <strong>als</strong><br />

een van de fundamenten van het omvangrijke onderzoeksprogramma<br />

naar rampen en andere kritieke gebeurtenissen<br />

van de Leidse universiteit. Interessant<br />

aan het boek is de uitgebreide behandeling van de literatuur<br />

over rampen en de scherpe kritiek van Barton<br />

daarop. Hij wijst met name op het gebrek aan empirische<br />

onderbouwing van theoretische noties. Het boek<br />

behandelt thema's die nog altijd relevant zijn: het gedrag<br />

van mensen in rampsituaties, spontane hulpverlening,<br />

conflicten tussen hulpverleningsorganisaties.<br />

Perrow, C. (1984) Normal Accidents: Living with<br />

High-Risk Technologies. New York: Basic Books Inc.<br />

Mascini:<br />

Invloedrijke studie waarin de stelling wordt verdedigd<br />

dat socio-technische systemen die zowel complex <strong>als</strong><br />

strak gekoppeld zijn onvermijdelijk tot ongelukken<br />

leiden. Volgens Perrow wordt het belang van menselijke<br />

fouten <strong>als</strong> oorzaak van rampen overschat en dat van<br />

systeemkenmerken onderschat. Nadeel van het boek is<br />

dat de betekenis van de centrale begrippen nogal wisselt.<br />

Geveke:<br />

In deze baanbrekende studie demonstreert Perrow op<br />

basis van de analyse van een aantal technische ongelukken<br />

en rampen dat in industriële samenlevingen


ongelukken niet zozeer uitzondering <strong>als</strong> wel regel zijn.<br />

De oorzaken van ongelukken en rampen liggen volgens<br />

Perrow besloten in systeemkenmerken van de<br />

moderne samenleving. Niet de menselijke fout – die<br />

van de kapitein van het schip, de gezagvoerder van het<br />

vliegtuig, de operator van de fabriek, maar de ingewikkeldheid<br />

van systemen doen ertoe. Twee systeemkenmerken<br />

zorgen volgens Perrow in combinatie met<br />

elkaar voor een hoge rampgevoeligheid: interactieve<br />

complexiteit en strakke koppeling. De theorie van de<br />

normale ongelukken die op basis van deze begrippen<br />

wordt geformuleerd is na de publicatie van dit boek zeer<br />

ruim toegepast, onder meer voor de verklaring van “technische”<br />

ongevallen in de lucht-, scheep- en ruimtevaart,<br />

maar ook voor “sociale rampen”, zo<strong>als</strong> het drama's in de<br />

voetb<strong>als</strong>tadions in Heizel en Hillsborough.<br />

Rosenthal, U. (1984) Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming<br />

in Nederland. Amsterdam/Dieren: De<br />

Bataafsche Leeuw.<br />

Geveke:<br />

Deze studie is baanbrekend geweest voor het Nederlandse<br />

crisisonderzoek. In het boek worden zeven cases<br />

geanalyseerd: de watersnoodramp van 1953, de<br />

rellen in Amsterdam in 1966, het Nieuwmarktconflict<br />

in 1974-1975, de bezetting van het Maagdenhuis in<br />

1969, het Dennendalconflict in 1973-1974, de gijzelingsacties<br />

in Wijster en Amsterdam in 1975, en de gijzelingsacties<br />

in De punt en Bovensmilde in 1977. De<br />

analyse van deze cases vindt plaats door het toetsen<br />

van een groot aantal theoretische proposities over crisisbesluitvorming<br />

(onder meer: in crisissituaties speelt<br />

66<br />

de besluitvorming zich in klein ad-hoc groepen; de<br />

besluitvorming wordt gecentraliseerd; formele regels<br />

worden minder scherp nageleefd; beslissers raken geobsedeerd<br />

door het tijdsaspect; de kans op groepsdenken<br />

neemt toe; het is lastig te komen tot geïntegreerde<br />

beslissingen, enzovoorts). Deze proposities verwijzen<br />

naar wetmatigheden die ook in recente rampen heel<br />

goed te herkennen zijn. Als we oud-burgemeester Ed.<br />

van Thijn van Amsterdam mogen geloven heeft hij dit<br />

standaardwerk nog altijd in zijn nachtkastje liggen, en<br />

dat zou voor meer bestuurders aan te raden zijn. Het<br />

boek is de basis geweest van het onderzoeksprogramma<br />

van de Leidse universiteit, met publicaties over bijvoorbeeld<br />

groepsdenken tijdens crises (P. ’t Hart,<br />

Groupthink in Government, Baltimore, 1994), het leren<br />

van rampen, (M.J. van Duin, Van rampen leren, Den<br />

Haag, 1992), en het afleggen van verantwoordelijkheid<br />

na crisis (E.R. Muller, Terrorisme en politieke verantwoordelijkheid,<br />

Gouda, 1994).<br />

Rijpma:<br />

De meest omvattende vergelijkende studie van crises in<br />

Nederland is nog steeds het boek van Rosenthal. In dit<br />

onderzoek worden de watersnoodramp, de Molukse<br />

gijzelingen en andere crisissituaties uitvoerig beschreven<br />

en geanalyseerd. Crises in Nederland worden volgens<br />

Rosenthal gekenmerkt door eenzijdigheid, exclusiviteit<br />

en overheidscentrisme in de besluitvorming: al snel kiest<br />

een klein, exclusief gezelschap overheidsbesluitvormers<br />

een dominante koers, waar het vervolgens moeilijk van<br />

af te brengen is. Op basis van literatuuronderzoek komt<br />

hij tot 14 proposities over crises, die hij vervolgens toetst<br />

aan de hand van een multiple casestudy.


De keuze van Henk Geveke:<br />

S.H. Prince (1920) Catastrophe and social change. Dissertation<br />

Columbia University, New York.<br />

Dit moet zo ongeveer het eerste wetenschappelijke<br />

onderzoek naar een ramp zijn. Voordien werden uiteraard<br />

wel rampen beschreven, maar niet geanalyseerd.<br />

Alleen al daarom is het de moeite van het lezen<br />

waard. Het boek handelt over een explosie in de marinehaven<br />

van Halifax in Canada. Het belangwekkende<br />

van de studie is niet zozeer het verslag van deze gebeurtenis.<br />

Dat is uiterst beknopt: de oorzaak van de<br />

ramp, een botsing van twee schepen, komt zelfs niet<br />

aan de orde. Belangwekkend is vooral de analyse die in<br />

het boek wordt gegeven van het herstel van de lokale<br />

samenleving na de ramp. Met Enschede en Volendam<br />

in het achterhoofd is dat een uiterst actueel thema.<br />

B. Turner (1978) Man-made Disasters. London: Wykeham<br />

publications.<br />

Wie geïnteresseerd is in het ontstaan van rampen<br />

kan niet om dit boek heen. In het boek worden algemene<br />

wetmatigheden over oorzaken van rampen geformuleerd<br />

op basis van een analyse van enkele rampen<br />

in het Verenigd Koninkrijk. Niet alleen de technische<br />

oorzaken, maar ook de sociale, culturele en organisatorische<br />

oorzaken komen aan bod. Met deze<br />

brede visie was dit boek zijn tijd ver vooruit. De wetmatigheden<br />

die Turner ziet betreffen zaken <strong>als</strong> het negeren<br />

van waarschuwingen, het bagatelliseren van risico’s,<br />

het foutief inschatten van complexe informatie,<br />

professionele blindheid, en het niet opvolgen van regels.<br />

Kort na de dood van de auteur verscheen in 1997<br />

67<br />

een nieuwe versie van het boek, mede geredigeerd<br />

door zijn leerling Nick Pedgeon. Daarin wordt veel<br />

aandacht geschonken aan de incubatietijd van rampen:<br />

de periode waarin zich allerlei communicatiestoornissen<br />

voordoen en waarin gebeurtenissen sluipend<br />

toewerken naar een climax. Iedereen die weleens<br />

een incident heeft onderzocht zal de waarde van dit<br />

begrip herkennen.<br />

U. Beck (1992) Risk society: Towards a new modernity.<br />

London: Sage.<br />

Een veelbesproken publicatie die geldt <strong>als</strong> het<br />

prototype van een “nieuwe klassieker”. Een boek met<br />

een originele, maar tamelijk sombere visie op de huidige<br />

risicomaatschappij: een samenleving die voortdurend<br />

wordt bedreigd door onzichtbare en moeilijk beheersbare<br />

gevaren. Tsjernobyl, BSE, de opwarming<br />

van de aarde, maar ook recente legionellabesmettingen,<br />

varkenspest en MKZ zijn typische voorbeelden.<br />

Volgens Beck is de risicomaatschappij het resultaat<br />

van twee ontwikkelingen: enerzijds de mondiale effecten<br />

van zaken <strong>als</strong> atoomenergie, biotechnischie en<br />

milieuproblematiek en anderzijds het eroderen van<br />

traditionele sociale verbanden. De uitwerking van deze<br />

gedachte leidt tot een indrukkende beschouwing die,<br />

hoewel soms erg theoriserend, een must is voor rampenonderzoekers<br />

die hun studieobject in een breder<br />

perspectief willen zien.<br />

U. Rosenthal, A. Boin, M. Kleiboer en M. Otten (red.)<br />

(1998), Crisis. Oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen aan<br />

den Rijn: Samsom.


Dit boek geeft de laatste stand van zaken weer van het<br />

crisisonderzoek in Nederland. In het boek wordt een<br />

uitgebreid en toegankelijk overzicht gegeven van het<br />

traditionele crisisonderzoek (naar organisatie, besluitvorming,<br />

nazorg, en verantwoording), maar het bevat<br />

ook een aantal beschouwingen over beleidscrises (IRT,<br />

Perron Nul) en over crisisanticipatie, crisissimulaties.<br />

Verder bevat het boek een toekomstverkenning en een<br />

onderzoeksagenda. Verplichte kost voor iedereen die<br />

zich met rampenonderzoek en crisismanagement bezighoudt.<br />

M. Macpherson (ed.) (1998) The Black Box, cockpit<br />

voice recorder accounts of in-flight accidents. New York:<br />

William Morrow.<br />

Wanneer je onderzoek doet naar rampen en crises,<br />

kom je soms de meest bizarre boeken tegen. Dit boek<br />

is een verzameling van letterlijke weergaven van conversaties<br />

in cockpits van vliegtuigen vlak voordat deze<br />

neerstortten. De transcripties zijn gemaakt op basis<br />

van het afluisteren van de cockpit voice recorder, de zogeheten<br />

zwarte doos, van de verongelukte toestellen.<br />

Zeer fascinerend. Wie herinnert zich niet de indrukwekkende<br />

uitzending tijdens de parlementaire enquete<br />

naar de ramp in de Bijlmer, waarin ook zo’n gesprek<br />

viel te beluisteren, inclusief de laatste woorden van de<br />

bemanning van het El Al-vliegtuig: “Tarim et kol haflaps,<br />

et kol haflaps tarim, torid et hagear … Going<br />

down 1862, going down, going down, copied going<br />

down”. Deze conversatie is, inclusief radarbeelden,<br />

overigens nog altijd te horen via een website met informatie<br />

over alle vliegtuigrampen wereldwijd.<br />

68<br />

De keuze van Peter Mascini:<br />

Vaughan, D. (1996) The Challenger Launch Decision:<br />

Risky Technology, Culture, and Deviance at NASA.<br />

Chicago/London: The University of Chicago Press.<br />

Uitstekende ethnomethodologische studie naar de<br />

toedracht van de ramp met de spaceshuttle Challenger.<br />

Door zich te verplaatsen in de situatie waarin de<br />

betrokkenen hun beslissingen maakten voorafgaande<br />

aan deze ramp heeft Vaughan overtuigend laten zien<br />

dat het beeld dat naar aanleiding van de ramp was<br />

ontstaan over de oorzaken van en verantwoordelijkheden<br />

voor deze ramp vertekend en onrechtvaardig<br />

was. Deze studie maakt goed duidelijk waarom rampenevaluaties<br />

per definitie`verdacht’ zijn.<br />

Pidgeon, N.F. & Turner, B.A. (1997) Man-Made Disasters.<br />

Boston: Butterworth-Heinemann.<br />

Herziene druk van een boek dat al in 1978 is verschenen.<br />

Het handelt over de culturele en organisationele<br />

factoren die het voorzien van ongelukken in de<br />

weg staan. Het fasenmodel dat in het boek wordt ontwikkeld<br />

aan de hand van een drietal (gedateerde) casestudies<br />

van menselijke rampen, heeft eerder beschrijvende<br />

dan voorspellende waarde omdat pas<br />

achteraf kan worden vastgesteld welke gevaren betrokkenen<br />

over het hoofd hebben gezien of bewust hebben<br />

genegeerd.<br />

Sagan, S.D. (1993) The Limits of Safety: Organisations,<br />

Accidents and Nuclear Weapons. Princeton NJ: Princeton<br />

University Press.


Spannend boek waarin de vraag wordt beantwoord<br />

hoe kan worden begrepen dat er in de Verenigde Staten<br />

nog nooit een groot onbedoeld ongeluk heeft<br />

plaatsgevonden met het beheer van en bevel over nucleaire<br />

wapensystemen. Op basis van casestudies van<br />

een aantal bijna-ongelukken concludeert Sagan dat dit<br />

zeker niet geheel kan worden toegeschreven aan de<br />

effectiviteit van het gevoerde beleid. Daarmee ondersteunt<br />

zijn analyse de `Normal Accident Theory’ (van<br />

Perrow) en ontkracht deze de `High-Reliability Theory’.<br />

Journal of Contingencies and Crisis Management.<br />

Tijdschrift waarin zowel theoretische <strong>als</strong> empirische<br />

artikelen zijn verschenen over de `Normal Accident<br />

Theory’, de `High-Reliability Theory’ en het `Failure<br />

of Foresight model’ (van Pidgeon en Turner), mede<br />

geschreven door de belangrijkste vertegenwoordigers<br />

van deze benaderingen.<br />

De keuze van Jos Rijpma:<br />

Prince, S.H. (1920) Catastrophe and social change, based<br />

upon a sociological analysis of the Halifax disaster. New<br />

York: Columbia University Department of Political<br />

Science.<br />

Een vroege uitzondering op de regel dat crises geen<br />

sociaal-wetenschappelijke aandacht kregen, wordt gevormd<br />

door Catastrophe and social change van Prince<br />

(1920) naar een explosie in de marinehaven van de Canadese<br />

stad Halifax. De oorzaak was de botsing tussen<br />

een Belgisch schip en een munitieschip. Prince nam deze<br />

ramp <strong>als</strong> uitgangspunt om de maatschappelijke verande-<br />

69<br />

ringen en het herstel na de ramp in kaart te brengen. In<br />

die zin was deze studie haar tijd ver vooruit.<br />

Wohlstetter, R.H. (1962) Pearl Harbor: warning and decision.<br />

Stanford: Stanford University Press.<br />

Een nauwgezette analyse van surprise attack biedt<br />

Wohlstetter in Pearl Harbor (1962). Zij laat zien welke<br />

informatie en signalen de Verenigde Staten hadden over<br />

een mogelijk op handen zijnde aanval van Japanse kant.<br />

Daaruit trekt ze de conclusie dat de aanval niet zo eenvoudig<br />

te voorzien was <strong>als</strong> achteraf wel is gesuggereerd.<br />

Dat doet ze op basis van een intensieve, enkelvoudige<br />

case study.<br />

Allison, G.T. (1971) Essence of decision: explaining the<br />

Cuban missile crisis. Boston: Little Brown.<br />

Dit is een baanbrekende studie naar de Cuba-crisis<br />

van oktober 1962. De kracht van zijn analyse bestond<br />

hieruit dat hij toonde dat het verloop en de afloop van<br />

de crisis niet alleen door rationele beslissingen bepaald<br />

werd, maar tevens door bureaucratische routines en bureaupolitieke<br />

conflicten. Hij hanteerde een multi-model<br />

benadering, waarin hij dezelfde casus met behulp van<br />

drie verschillende perspectieven analyseerde.<br />

Erikson, K.T. (1976) Everything in its path: destruction of<br />

community in the Buffalo Creek flood. New York: Simon<br />

& Schuster, en<br />

Erikson, K.T. (1994) A new species of trouble: explorations<br />

in disaster, trauma, and community. New York: W.W.<br />

Norton & Company.<br />

Crises kunnen op de lange termijn tot sociale<br />

trauma's leiden, omdat voorheen hechte gemeenschap-


pen uit elkaar vallen. Twee jaar na de ramp in Buffalo<br />

Creek, waar door een moddervloed 125 mensen om het<br />

leven kwamen, bleek de sociale structuur van de lokale<br />

gemeenschap volledig vernietigd te zijn. De ramp na de<br />

ramp was in zekere zin nog groter dan de ramp zelf, zo<br />

bleek uit Everything in its path van Erikson. Ook in zijn<br />

latere werk, A new species of trouble, gaat Erikson, aan de<br />

hand van verschillende case studies, in op de langetermijn<br />

gevolgen van crises voor sociale structuren.<br />

Turner, B.A. & N.F. Pidgeon (1997) Man-made disasters<br />

(tweede, uitgebreide druk). Oxford: Butterworth-<br />

Heinemann;<br />

Perrow, C. (1999) Normal accidents: living with high-risk<br />

technologies (tweede, uitgebreide druk). Princeton NJ:<br />

Princeton University Press.<br />

Twee klassiekers op het terrein van de oorzaken van<br />

man-made rampen en ongevallen. Volgens Turner zijn<br />

rampen het gevolg van het negeren van waarschuwingen<br />

over het dreigende gevaar. Die conclusie baseert hij op<br />

een grounded theory benadering. Volgens Perrow liggen<br />

sommige rampen al opgesloten in de complexe en strak<br />

gekoppelde aard van moderne, hoogwaardige, riskante<br />

technologische systemen. Op basis van een inductieve<br />

case study naar het ongeval in de kerncentrale op Three<br />

Mile Island komt hij tot deze bevinding, die hij vervolgens<br />

toepast op verschillende technologische systemen.<br />

Janis, I.L. (1982) Groupthink: psychological studies of<br />

policy decisions and fiascoes. Boston: Houghton Miffin.<br />

Het standaardwerk over groupthink. Janis laat zien<br />

dat onder crisisomstandigheden besluitvormers, opererend<br />

in kleine ad hoc samengestelde groepen, sterk ge-<br />

70<br />

neigd zijn tot conformisme aan de groep en dat afwijkende<br />

alternatieven en opvattingen daardoor geen kans<br />

krijgen.<br />

Wildavsky, A. (1988) Searching for safety. New Brunswick:<br />

Transaction.<br />

Volgens Wildavksy is het niet alleen zinloos, maar<br />

zelfs onwenselijk om te proberen crises volledig uit te<br />

sluiten. Moderne westerse samenlevingen zijn zo welvarend,<br />

mede omdat er in het verleden risico's zijn genomen.<br />

Zouden deze zijn uitgesloten, dan zou de vooruitgang<br />

zijn stilgezet. Dan zou ook de gemiddelde levensverwachting<br />

niet op het huidige hoge peil hebben gelegen.<br />

Wanneer er risico’s worden genomen, zal ook af en<br />

toe een crisis uitbreken.


DE ENE RAMP IS DE ANDERE NIET<br />

Een epiloog<br />

Ruth Oldenziel<br />

11 september 2001. De ineenstorting van het World<br />

Trade Center is bij miljoenen mensen op het netvlies<br />

blijven hangen; de Twin Towers <strong>als</strong> symbool van Amerika,<br />

de spectaculaire, bijna Hollywood-achtige ineenstorting—en<br />

dat alles ‘live’ op de televisie. Tot ver<br />

buiten het rampgebied sprak deze ramp enorm tot de<br />

verbeelding, getuige de massale mediabelangstelling en<br />

de kijk- en leeshonger van het grootste aantal internationale<br />

‘ramptoeristen’ dat ooit is geteld. Vanuit de<br />

periferie van de ramp beleefden televisiekijkers uit de<br />

hele wereld intense angstgevoelens <strong>als</strong>of zijzelf een familielid<br />

hadden verloren. Er was weldra sprake van<br />

een epoche: ‘voor’ en ‘na’ de elfde september.<br />

Maar de vraag hoe uniek deze Amerikaanse ramp<br />

feitelijk was, is alleszins gerechtvaardigd. Was het verlies<br />

van duizenden mensenlevens op de elfde september<br />

groter, belangrijker dan andere ‘rampen’ <strong>als</strong> gevolg<br />

van terrorisme, natuurgeweld of menselijk falen elders<br />

in de wereld? In verscheidene landen, Afghanistan bijvoorbeeld,<br />

vonden tezelfdertijd wekelijks of dagelijks<br />

meer mensen een gewelddadige dood dan op deze dag<br />

in New York. Billijkt deze ramp drie minuten en de<br />

wereldoorlog twee minuten stilte? Hoe verhouden<br />

perceptie en werkelijke omvang van een ramp zich eigenlijk<br />

in het algemeen tot elkaar?<br />

De analyse van een aantal recente Nederlandse rampen<br />

in dit cahier toont dat perceptie en verwerking<br />

71<br />

van rampen onderhevig zijn aan een patroon. Beleving<br />

en objectief verlies behoeven geenszins parallel te lopen.<br />

De auteurs laten ook zien dat er een ontwikkeling<br />

bestaat in de maatschappelijke reacties op rampen. De<br />

vraag naar de verantwoordelijkheid voor een ramp<br />

wordt in Nederland steeds sneller gesteld, meteen gevolgd<br />

door de vraag of en hoe men de ramp had kunnen<br />

voorkomen. En bij het zoeken naar een antwoord<br />

op die laatste vraag richt men de blik bijna vanzelfsprekend<br />

op de overheid. De overheid is zowel de mogelijke<br />

schuldige <strong>als</strong> de instantie die het onderzoek<br />

naar de schuldigen moet leiden. Wij herkennen dat<br />

patroon heel duidelijk bij de vuurwerkramp in Enschede<br />

en de café-brand in Volendam: naast boosdoeners<br />

<strong>als</strong> fabriekseigenaars en een horeca-ondernemer<br />

staat de lokale overheid in de schijnwerper <strong>als</strong> degene<br />

die vergunningen al dan niet terecht afgeeft, de hand<br />

licht bij controles, of er een foute bestuurscultuur op<br />

na houdt. Een overheid moet de hand in eigen boezem<br />

steken, en levert een substantieel deel van het werk van<br />

rampen-onderzoekers die de keten van gebeurtenissen<br />

analyseren. De vraag naar de verantwoordelijkheid<br />

krijgt gemeenlijk een steeds grotere reikwijdte.<br />

De eerste Amerikaanse reacties op 11 september<br />

waren heel anders. De kranten stonden direct vol met<br />

verhalen van individuele brandweerlieden, glazenwassers,<br />

secretaressen, vliegtuigpassagiers.- allen<br />

moesten de heroiek van de gewone man of vrouw verbeelden.<br />

Gezagsdragers <strong>als</strong> New Yorks burgermeester<br />

Giuliani en president Bush verschenen met baseballpetjes<br />

om de verbondenheid met gewone Amerikanen<br />

te onderstrepen. Bovendien werd de verantwoordelijkheid<br />

voor de ramp nog dezelfde dag geheel buiten


de staatsgrenzen gelegd. Er was sprake van een aanval,<br />

die snel vergolden moest worden door een internationale<br />

coalitie. Of deze aanval voorkomen had kunnen<br />

worden en of overheidsinstanties, zo<strong>als</strong> de cia of fbi,<br />

gefaald hadden kwam, zeker in de eerste maanden,<br />

nauwelijks aan de orde. Het stellen van dergelijke vragen<br />

ging in tegen de patriottische geest die zich van<br />

heel het land meester had gemaakt. Door de ramp te<br />

omschrijven <strong>als</strong> een oorlogsdaad trad een ander reactiepatroon<br />

in werking dan wij in Nederland gewend<br />

zijn. Er werd geen opdracht verstrekt voor nauwgezet<br />

onderzoek naar hoe het mogelijk was dat vreemdelingen<br />

zich ongemerkt maandenlang konden voorbereiden<br />

op Amerikaans grondgebied. Noch werd de mogelijke<br />

ondeugdelijkheid van de bouwconstructie van<br />

de Twin Towers aan een serieus onderzoek onderworpen.<br />

De boodschap van Amerikaanse overheid en media<br />

was in essentie, dat de ramp simpelweg niet voorkomen<br />

had kúnnen worden. Zou de nadruk liggen op<br />

het falen van een systeem dat veiligheid suggereerde,<br />

dan waren de gebeurtenissen onverdraaglijk angstaanjagender<br />

geworden, zowel voor Amerikaanse burgers<br />

<strong>als</strong> voor buitenlandse toeschouwers. Door het accent<br />

te leggen op ‘vreemdelingen’ die een irrationele<br />

haat koesteren tegen het systeem, werd de elfde september<br />

in eerste instantie buiten elke analytisch kader<br />

geplaatst. De ramp is daardoor gepercipieerd <strong>als</strong> een<br />

unieke gebeurtenis die voeding geeft aan de Amerikaanse<br />

nationale mythe: een land met een speciale<br />

goddelijke missie dat hooggestemde democratische<br />

idealen vastlegde in een grondwet en de onafhankelijkheid<br />

met zoveel succes bevocht. De kracht van deze<br />

72<br />

nationale mythe van morele superioriteit heeft ervoor<br />

gezorgd dat Amerika haar onschuld bij elke calamiteit<br />

- Eerste en Tweede Wereldoorlog, Vietnam, Oklahoma<br />

- telkens kon verliezen, maar ook kon hervinden.<br />

In die verwerking van de WTC-ramp werd een<br />

belangrijk verschil tussen Nederland en de Verenigde<br />

Staten zichtbaar. In sneltreinvaart werd het rampgebied<br />

opgeschoond, het defensiebudget verhoogd, de<br />

grensbewaking verscherpt, een plan voor herbouw<br />

gemaakt. De Amerikaanse blik is vooral op de toekomst<br />

gericht - zonder diepgravende vragen naar de<br />

oorzaken.. Terwijl in Nederland, toen treinen werden<br />

gekaapt en het leger gijzelingen beëindigde, de eerste<br />

vraag toch was hoe dit had kunnen gebeuren en welke<br />

(bestuurlijke) lessen eruit te trekken vielen. De beleving<br />

van een ramp wordt dus niet alleen bepaald door<br />

de schaal of de oorzaak, maar ook door de manier<br />

waarop de overheid reageert, verantwoordelijkheid<br />

neemt. Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar<br />

rampen in opdracht van de overheid, dat wij in Nederland<br />

inmiddels heel gewoon vinden, beperkt zich<br />

in de Verenigde Staten tot academisch onderzoek naar<br />

de reacties op rampen en niet naar de oorzaken.<br />

Dat neemt niet weg dat ook in Amerika bestuurders<br />

in de loop van de maanden werden geconfronteerd<br />

met vragen die de aansprakelijkheid raken. Wie<br />

was verantwoordelijk voor het ontbreken van radiocontact<br />

tussen de brandweerlieden binnen in de torens<br />

en de waarnemers in de helicopter erboven, een belangrijke<br />

oorzaak van de dood van zo veel hulpverleners?<br />

Waren de reusachtige gebouwen bouwtechnisch<br />

wel in orde? Heeft de gemeente door de grote snelheid<br />

van de berging geen belangrijke sporen gewist waaruit


lessen hadden kunnen worden getrokken voor de toekomst?<br />

Wat zijn de beste bestuurlijke voorwaarden<br />

voor een gemeenschap om zich blijvend te herstellen<br />

van een dergelijke crisis? Op elk van deze vragen proberen<br />

afzonderlijke commissies, ingesteld door een<br />

duizelingwekkend aantal instellingen, zonder een<br />

grote mate van overleg of systematiek antwoorden te<br />

formuleren.<br />

Dit cahier laat zien hoe ver in ons land het sociaalwetenschappelijk<br />

onderzoek naar rampen is geëvolueerd.<br />

Het is een verslag van het soort prangende vragen<br />

en relevante antwoorden waarvoor nu ook in het<br />

‘unieke’ Amerika eindelijk belangstelling lijkt te komen.<br />

73


wie is wie<br />

A. Cachet, H.H.F.M. Daemen, A.B. Ringeling en L.<br />

Schaap maken deel uit van het Centre for Local Democracy,<br />

een bestuurskundige onderzoeksgroep binnen<br />

de Erasmus Universiteit Rotterdam<br />

J.E. Ellemers studeerde sociografie aan de Universiteit<br />

van Amsterdam. In 1953 werkte hij mee aan het onderzoek<br />

van het ISONEVO naar de watersnoodramp.<br />

Van 1967 tot 1995 was hij hoogleraar empirische sociologie<br />

aan de Rijksuniversiteit Groningen en van 1970<br />

tot 1995 buitengewoon hoogleraar sociologie aan de<br />

Vrije Universiteit Brussel.<br />

Jeanine Evers is cultureel antropoloog en bestuurskundige.<br />

Ze werkt <strong>als</strong> adviseur bij de Stichting Advisering<br />

Bestuursrechtspraak in Den Haag en <strong>als</strong> gastdocent<br />

Kwalitatieve analyse bij de Universiteit voor Humanistiek.<br />

Henk Geveke is lid van de directie van B&A Groep Beleidsonderzoek<br />

& -Advies in Den Haag. Hij maakte<br />

deel uit van de onderzoekstaven van de Parlementaire<br />

Enquetecommissie Vliegramp Bijlmermeer en de<br />

Commissie Onderzoek Vuurwerkramp.<br />

74<br />

Harrie Jansen is universitair docent medische sociologie<br />

aan de Erasmus Universiteit en onderzoekscoördinator<br />

op het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen<br />

& Verslaving te Rotterdam.<br />

Henk Kleijer is wetenschappelijk coördinator van<br />

SISWO/Instituut voor maatschappijwetenschappen te<br />

Amsterdam.<br />

Peter Mascini is universitair docent algemene sociologie<br />

aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de<br />

Erasmus Universiteit te Rotterdam.<br />

Ruth Oldenziel is Amerikaniste. Zij is verbonden aan<br />

SISWO/Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong> en<br />

aan de Universiteit van Amsterdam.<br />

Jos Rijpma is verbonden aan het Crisis Onderzoek<br />

Team, Universiteit Leiden.<br />

W.A. Wagenaar is gewoon hoogleraar in de psychologische<br />

functieleer aan de RijksUniversiteit van Leiden<br />

en Permanent Fellow van het NIAS te Wassenaar.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!