Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...
Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...
Download als pdf-bestand - Maatschappijwetenschappen ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rampenonderzoek<br />
J. Evers & H. Kleijer (redactie)<br />
Siswo cahiers sociale wetenschappen en beleid<br />
2002
SISWO Cahiers Sociale Wetenschappen en Beleid nr. 2<br />
ISBN: 90-6706-165-4<br />
Omslagontwerp : Peter de Kroon/SISWO<br />
© SISWO 2002<br />
SISWO Plantage Muidergracht 4<br />
1018 TV Amsterdam<br />
www.siswo.nl<br />
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd<br />
gegevens<strong>bestand</strong>, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />
van de uitgever.
INHOUDSOPGAVE<br />
Voorwoord<br />
5 J. Evers en H. Kleijer: Hoe kunnen we leren van rampen?<br />
Overheid en rampen<br />
7 H. Geveke: Besturen in de risicomaatschappij: overheid en rampen<br />
15 L. Cachet e.a.: Voorbij het derde klaphek: de bestuurscultuur in Volendam onderzocht<br />
Rampen en leren<br />
23 W.A. Wagenaar: De herinnering aan rampen<br />
27 P. Mascini: De risico’s van rampenevaluaties. Regelovertredingen, menselijke fouten en industriële rampen<br />
Methodologie van rampenonderzoek<br />
33 J. Evers: Feitenonderzoek naar de vuurwerkramp.<br />
In gesprek met Ric de Rooij, projectleider Onderzoek van de Commissie Oosting<br />
43 J. Rijpma: Crisisonderzoek: van buitengewone omstandigheden naar kritieke uitdagingen<br />
Rampenonderzoek historisch beschouwd<br />
49 J.E. Ellemers: Rampen in Nederland<br />
Literatuuroverzicht<br />
65 H. Jansen: Aanbevolen. Favorieten van Henk Geveke, Peter Mascini en Jos Rijpma<br />
Epiloog<br />
71 Ruth Oldenziel: De ene ramp is de andere niet<br />
Wie is wie
KUNNEN WE LEREN VAN RAMPEN?<br />
Jeanine Evers en Henk Kleijer<br />
Een ramp begint <strong>als</strong> onderwerp in de media pas <strong>als</strong> er<br />
een ramp plaats vindt. Gewoonlijk wordt er niet of<br />
nauwelijks over rampen gesproken; sterker nog, rampen<br />
worden angstvallig weggedrukt in de collectieve of<br />
individuele herinnering waar men liever niet meer<br />
over spreekt. Ook op het terrein van rampbestrijding<br />
en –preventie is er doorgaans niet veel activiteit; pas<br />
<strong>als</strong> er een ramp heeft plaatsgevonden staat dit onderwerp<br />
ineens weer hoog op de agenda. Alleen de overheid,<br />
zo is de redenering, dient zich bij voortduring<br />
rekenschap te geven van de mogelijkheid tot het voorkomen<br />
van rampen. Vaak wordt daarbij verwezen<br />
naar sociologische beschouwingen over het feit dat we<br />
een zodanige complexe hoogtechnologische samenleving<br />
hebben gecreëerd dat we een zekere mate van risico<br />
dienen te accepteren. Als er dan een ramp plaats<br />
vindt, wordt onmiddellijk de vraag gesteld hoe het zo<br />
heeft kunnen gebeuren en vooral: wie is de schuldige.<br />
In die zin is er ten opzichte van het verleden veel veranderd.<br />
Vroeger werd een ramp gezien <strong>als</strong> een noodlottige<br />
gebeurtenis, een samenloop van omstandigheden,<br />
waar weinig aan te doen was. Nu wordt de<br />
schuldvraag vaker en eerder gesteld. Daarbij wordt<br />
gewezen naar de overheid die niet goed heeft opgelet.<br />
Zij schuift haar verantwoordelijkheid dan weer van<br />
zich af door te wijzen op de samenloop van complexe<br />
omstandigheden die de ramp veroorzaakte.<br />
5<br />
Dit boekje komt voort uit een vraag die wij ons <strong>als</strong> redactieleden<br />
van het tijdschrift voor kwalitatief onderzoek<br />
kwalon stelden over de methodologie van rampenonderzoek<br />
naar aanleiding van de voorspelde<br />
rampen rond de eeuwwisseling. Die rampen en<br />
doemscenario’s zijn ons gelukkig bespaard gebleven.<br />
Helaas heeft Nederland op andere wijze kennis gemaakt<br />
met rampenonderzoek <strong>als</strong> gevolg van de tragische<br />
gebeurtenissen in Enschede (2000) en Volendam<br />
(2001). Wij kozen, voor het bieden van een overzicht<br />
van het rampenonderzoek in ons land, een aantal (bewerkte)<br />
bijdragen uit het oorspronkelijke themanummer<br />
van kwalon (2001, nr. 17) met een vooral<br />
methodologische inv<strong>als</strong>hoek. Daarnaast zijn er twee<br />
(bewerkte) artikelen die eerder in andere tijdschriften<br />
verschenen. Cachet, Daemen, Ringeling en Schaap<br />
hanteren een bestuurskundig-culturele inv<strong>als</strong>hoek,<br />
Ellemers biedt een historisch-sociologisch perspectief<br />
op rampen en rampenonderzoek. De bijdragen van<br />
Geveke en van Oldenziel zijn speciaal voor dit cahier<br />
geschreven.<br />
Geveke analyseert in zijn opening de verschillende<br />
rollen die de overheid heeft voor, tijdens en na een<br />
ramp. Zowel op die verschillende rollen <strong>als</strong> op de wijze<br />
waarop de omgang met rampen is georganiseerd blijkt<br />
het nodige aan te merken. Een van de pregnante voorbeelden<br />
is de ‘gedoogcultuur’die sinds het rapport van<br />
de commissie-Oosting stevig onder vuur ligt. Bestuurscultuur<br />
blijkt een belangrijk gegeven in de omgang<br />
met en preventie van rampen. Dit aspect wordt<br />
vervolgens nader uitgewerkt in de bijdrage van Cachet<br />
e.a. die uitvoerig in gaat op de lokale- en bestuurscul-
tuur in Volendam. Zij concluderen dat die cultuur zeker<br />
een rol speelde bij het kunnen ontstaan van de<br />
voorwaarden waaronder de rampzalige cafébrand kon<br />
plaatsvinden.<br />
Mascini en Wagenaar behandelen het leeraspect bij<br />
rampen. Wagenaar gaat in op de werking van het geheugen;<br />
het geheugen van betrokkenen zal zoeken<br />
naar eenduidige verklaringsmodellen van rampen.<br />
Daarbij worden lacunes opgevuld om een passend<br />
plaatje te vormen. Ooggetuigenverklaringen vormen<br />
naar zijn mening onvoldoende basis om te leren van<br />
rampen. Daarvoor moet men meestal verder terug in<br />
de tijd, waarbij behalve naar de rol van het toeval gekeken<br />
wordt naar onderliggende processen of structuren<br />
die een rol speelden. Mascini’s bijdrage speelt hier<br />
op in; hij behandelt de omgang met (veiligheids)regels<br />
in organisaties en de overtreding daarvan. Zijn centrale<br />
stelling is dat het strikt naleven van veiligheidsvoorschriften<br />
niet vanzelfsprekend leidt tot het vermijden<br />
van risico’s en mogelijke rampen. Hij maakt<br />
onderscheid tussen werkbare en onwerkbare regels en<br />
nuanceert daarmee de roep om meer regels die vaak<br />
uit rampenevaluaties opklinkt.<br />
Om zicht te krijgen op wat er precies gebeurd is bij<br />
een ramp, is gedegen onderzoek onmisbaar. In de bijdrage<br />
van Evers wordt ingegaan op de vraag: hoe doe<br />
je dat, zo’n omvattend rampenonderzoek? In haar interview<br />
met de projectleider Onderzoek van de commissie-Oosting,<br />
Ric de Rooij, blijkt dat er veel methodische<br />
bagage nodig is om feiten, ooggetuigenverslagen<br />
en vergelijkingsmateriaal te verzamelen ten behoeve<br />
van een betrouwbare reconstructie en interpre-<br />
6<br />
tatie van zo’n complexe gebeurtenis <strong>als</strong> een ramp.<br />
Hiertoe heeft het Crisis Onderzoeks Team (COT) zo<br />
langzamerhand een eigen benadering ontworpen.<br />
Rijpma verhaalt daarover in zijn bijdrage. Dit onderzoeksteam<br />
heeft zich opgeworpen <strong>als</strong> de instantie die<br />
onmiddellijk ter plaatse van de ramp via observatie de<br />
wijze waarop instanties reageren op de ramp of crisis<br />
tracht vast te leggen voor een analyse achteraf.<br />
Onderzoek naar rampen in Nederland is zonder<br />
een historisch-sociologische analyse niet compleet.<br />
Ellemers heeft <strong>als</strong> eerste onderzoek gedaan naar de Februari<br />
ramp in Nederland en vergelijkt zijn bevindingen<br />
destijds met de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />
Volendam. Hij concludeert dat ambtelijke traagheid,<br />
een gedoogcultuur en economische belangen er toe<br />
kunnen leiden dat er soms geen lessen worden getrokken<br />
uit voorgaande rampen.<br />
Het cahier wordt besloten met een overzicht van<br />
belangrijke literatuur over rampen, geselecteerd door<br />
een aantal auteurs, en een epiloog van Ruth Oldenziel<br />
over de verschillen tussen de houding van de Amerikaanse<br />
overheid na de ramp van 11 september en het<br />
Nederlandse patroon.<br />
Dit cahier leidt tot de conclusie dat zonder de wil om<br />
te leren van het verleden, het voorkomen van toekomstige<br />
rampen niet veel kans heeft. Gedegen onderzoek<br />
is daarbij van eminent belang, maar ook politieke<br />
en bestuurlijke wil. Rampenonderzoek wil een bijdrage<br />
leveren aan het leervermogen van de Nederlandse samenleving.
BESTUREN IN DE RISICOMAATSCHAPPIJ:<br />
OVERHEID EN RAMPEN<br />
Henk Geveke<br />
Elke samenleving krijgt het bestuur dat ze verdient.<br />
Krijgt ze daarmee ook de rampen die ze verdient? Afgaand<br />
op de toon van het publieke debat na recente<br />
rampen, lijkt dat inderdaad het geval. De bescherming<br />
van burgers tegen onveiligheid is een kerntaak van de<br />
overheid, maar tegelijkertijd wordt in diezelfde overheid<br />
steeds vaker een belangrijke producent van onveiligheid<br />
gezien. Wie vliegvelden bouwt in dichtbevolkte<br />
gebieden, kan immers wachten op de jumbo die<br />
zich in een flatgebouw boort; wie opslag van professioneel<br />
vuurwerk in de bebouwde kom toelaat, moet<br />
niet verbaasd zijn over de woonwijk die wordt weggevaagd;<br />
wie intensieve veeteelt stimuleert, krijgt ooit te<br />
maken met gekke koeien, salmonella in de kip of<br />
mond- en klauwzeer.<br />
Er bestaat in deze tijd onmiskenbaar een zekere neiging<br />
om de overheid tot de oorzaak van allerlei maatschappelijke<br />
problemen te bestempelen. Vanaf het begin<br />
van de jaren tachtig is, onder aanvoering van politici<br />
<strong>als</strong> Thatcher en Reagan, in veel westerse landen<br />
een klimaat ontstaan waarin de overheid maar weinig<br />
goeds kan doen: de overheid is geen oplossing voor<br />
problemen, maar is zelf het probleem (Ringeling,<br />
1993). Maar kan de overheid ook de oorzaak van<br />
rampen zijn? Van echte rampen wel te verstaan, waarbij<br />
ook dodelijke slachtoffers kunnen vallen? De ge-<br />
7<br />
dachte alleen al, zal velen tegen de borst stuiten. Natuurlijk<br />
zijn er tal van buitenlandse voorbeelden van<br />
overheden en bestuurders die hun samenlevingen ten<br />
gronde richten door goddelijke aspiraties, apert wanbestuur<br />
of schendingen van wettelijke en morele<br />
plichten. Maar welke rol speelt de overheid bij het<br />
ontstaan van rampen in meer reguliere situaties in een<br />
land <strong>als</strong> het onze? In deze bijdrage ga ik op deze vraag<br />
nader in. Het rapport van de Commissie onderzoek<br />
vuurwerkramp (COV, 2001; hierna commissie Oosting),<br />
die onderzoek deed naar de ontploffing van een<br />
vuurwerkbedrijf in Enschede op 13 mei 2000, benut ik<br />
daarbij <strong>als</strong> inspiratiebron.<br />
De overheid <strong>als</strong> veroorzaker van rampen<br />
Degene die in de wetenschappelijk literatuur op zoek<br />
gaat naar de oorzaken van rampen, treft een rijk geïllustreerde<br />
rampenpathologie aan (voor een overzicht<br />
zie Rosenthal e.a. 1998). De toorn van God, de spelingen<br />
van het lot, de menselijke fout, kwade wil, stupiditeiten,<br />
onoplettendheid, gebrekkige ontwerpen, gebreken<br />
in de organisatie, ondoordachte regels en procedures,<br />
tijdsdruk, mismanagement, riskante technologieën<br />
en de kwetsbaarheid van de moderne samenleving,<br />
komen <strong>als</strong> populaire verklaringen voor rampen<br />
naar voren. Van Duin (1992) deelt deze verklaringen<br />
in naar het niveau waar zij zich op richten. Hij onderscheidt<br />
verklaringen op micro-niveau (rampen door<br />
menselijk falen; zie Wagenaar, 1983), op meso-niveau<br />
(rampen door slordig management; zie Turner, 1978)<br />
en op macro-niveau (normale rampen <strong>als</strong> gevolg van
de complexiteit van sociale en technische systemen; zie<br />
Perrow, 1984).<br />
De wetenschappelijke speurtochten naar de oorzaken<br />
van rampen zijn van groot praktisch belang. De<br />
vraag Hoe kon dit gebeuren? is immers de logische<br />
vraag die na elke ramp wordt gesteld. Door inzicht in<br />
de oorzaken van een ramp kunnen lessen worden getrokken<br />
en kan herhaling wellicht worden voorkomen.<br />
Niet voor niets wordt na rampzalige gebeurtenissen<br />
vaak een diepgaand onderzoek ingesteld. Dat gebeurt<br />
ook om een andere reden. Zeker in de Nederlandse<br />
samenleving moet er na rampen schuld en boete worden<br />
bepaald. De vraag Hoe kon dit gebeuren? wordt<br />
steevast gevolgd door de vraag Wie is daarvoor verantwoordelijk?<br />
Dat daarbij vooral wordt gewezen naar de<br />
overheid, is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Zo<strong>als</strong> de<br />
commissie-Oosting in haar rapport opmerkt, heeft de<br />
overheid een bijzondere verantwoordelijkheid voor de<br />
veiligheid van burgers. Als normsteller en handhaver,<br />
<strong>als</strong> rampbestrijder en <strong>als</strong> hulpverlener heeft de overheid<br />
een belangrijke taak bij het voorkomen, beperken<br />
en bestrijden van rampen en andere calamiteiten.<br />
In elk van die hoedanigheden kan de overheid echter<br />
ook een belangrijke veroorzaker van problemen zijn.<br />
Dit is een gedachte die tamelijk afwijkt van het gangbare<br />
rampenonderzoek. In die literatuur heeft altijd<br />
een sterke scheiding bestaan tussen onderzoek naar de<br />
oorzaken van rampen en onderzoek naar het overheidsoptreden<br />
bij rampen (Van Duin, 1992).<br />
In de gedaante van de normsteller en handhaver kan<br />
de overheid rampen in de hand werken <strong>als</strong> bestuurders<br />
en ambtenaren zich onvoldoende bewust zijn van<br />
8<br />
risico’s, slechte wetten maken, regels onvoldoende<br />
handhaven, of een bestuurscultuur in stand houden<br />
waarin risicovolle gedragingen worden gedoogd of<br />
juist aangemoedigd.<br />
Wanneer die rampen zich vervolgens in de realiteit<br />
gaan voordoen, komt de overheid in de hoedanigheid<br />
van rampbestrijder in beeld <strong>als</strong> probleemveroorzaker.<br />
Mankementen in de rampenbestrijding kunnen van<br />
grote invloed zijn op de ernst en omvang van rampen.<br />
Calamiteiten kunnen door gebreken in de hulpverlening<br />
catastrofes worden.<br />
En zodra de ramp bestreden is, doet zich in de samenleving<br />
op grotere of kleinere schaal niet zelden een<br />
“ramp na de ramp” voor. De nazorg die bij rampen te<br />
pas komt, vraagt een adequate oriëntatie, organisatie<br />
en een lange adem, die bestuurders niet altijd gegeven<br />
is. Ook hier treedt de overheid <strong>als</strong> probleemveroorzaker<br />
naar voren, ditmaal in de hoedanigheid <strong>als</strong> hulpverlener.<br />
Voor de overheid <strong>als</strong> veroorzaker van problemen in<br />
deze drie gedaanten is het hierboven aangehaalde onderscheid<br />
naar niveau relevant. Want “de” overheid<br />
bestaat niet, maar vormt een bont gezelschap van allerlei<br />
organisaties en individuele ambtenaren en bestuurders,<br />
die elk kunnen falen.<br />
De overheid <strong>als</strong> normsteller en handhaver<br />
Het bevorderen en waarborgen van de veiligheid in de<br />
samenleving is een klassieke overheidstaak. Wet- en<br />
regelgeving vormen een belangrijk instrument om die
taak te kunnen vervullen. Als wetgever heeft de overheid<br />
ervoor te zorgen dat tijdig adequate regels tot<br />
stand komen die onveilige situaties en gedragingen<br />
kunnen voorkomen, beperken of wegnemen. Om ervoor<br />
te zorgen dat die regels ook worden nageleefd,<br />
dient de overheid toezicht uit te oefenen en handhavend<br />
op te treden.<br />
De commissie-Oosting gaat uitgebreid op de rol van<br />
de overheid <strong>als</strong> normsteller en handhaver in. Ze komt<br />
tot de conclusie dat de overheid in die rol op een groot<br />
aantal punten tekort is geschoten. Deze tekortkomingen<br />
zou ik in algemene termen <strong>als</strong> volgt willen formuleren:<br />
Gering probleembesef – bij de overheid schort het aan<br />
passende aandacht voor externe veiligheid. De commissie<br />
wijst daarbij specifiek op het niet onderkennen<br />
van de gevaren van het opslaan van professioneel<br />
vuurwerk, maar dat is ongetwijfeld terug te voeren op<br />
een gering risicobewustzijn bij bestuurders in het algemeen.<br />
Bestuurders praten niet graag over de gevaren<br />
die wij lopen. Risico’s worden onvoldoende geïnventariseerd<br />
en het kennisniveau van bestuurders ten aanzien<br />
van die inventarisaties is laag, bestuurders voelen<br />
zich onvoldoende verantwoordelijk voor risicobeheersing<br />
en de kwaliteit van het risicobeleid laat te<br />
wensen over (Geveke e.a., 1996). Wanneer sprake is<br />
van een gering probleembesef, mag niet veel verwacht<br />
worden van de bestuurlijke betrokkenheid bij maatregelen<br />
om onveilige situaties te beteugelen. Overigens<br />
kan iedereen waarnemen dat er sinds de vuurwerkramp<br />
juist veel bestuurlijke aandacht naar externe<br />
9<br />
veiligheid uitgaat. De vraag is wel of deze situatie zal<br />
beklijven.<br />
Gebrekkig leervermogen – de overheid leert te weinig<br />
van rampen en rampenonderzoek (zie ook Van Duin,<br />
1992). De commissie-Oosting geeft aan dat het in het<br />
licht van de ramp in Enschede onbegrijpelijk is dat<br />
binnen de overheid de les van de vuurwerkexplosie in<br />
de vuurwerkfabriek in Culemborg in 1991 niet is geleerd.<br />
De onderzoeken naar aanleiding van die explosie<br />
wezen onder meer op problemen met de classificatie<br />
van vuurwerk. De onbetrouwbaarheid van die<br />
classificatie wordt door de commissie-Oosting aangemerkt<br />
<strong>als</strong> een essentiële verklaring voor de ernst van<br />
de vuurwerkramp.<br />
Versnippering in regelgeving – de regelgeving die veiligheid<br />
moet waarborgen is complex. De bevoegdheden<br />
en taken die in de regelgeving worden onderscheiden<br />
zijn bovendien verspreid over vele actoren. Daardoor<br />
ontbreekt overzicht, zal niemand de verantwoordelijkheid<br />
voelen voor het geheel en ontstaat een groot<br />
coördinatie en –afstemmingsvraagstuk (zie ook Perrow,<br />
1984). De commissie-Oosting zag vooral toe op<br />
de complexe regelgeving ten aanzien van vuurwerk en<br />
vuurwerkinrichtingen, maar haar beoordeling kan<br />
moeiteloos van toepassing worden geacht op andere<br />
terreinen.<br />
Onvoldoende uitwisseling van informatie – verkokering<br />
binnen de overheid staat een goede uitwisseling van<br />
informatie in de weg, waardoor in de dagelijkse praktijk<br />
blinde vlekken voor onveilige situaties kunnen
ontstaan (zie ook Turner, 1978). Als meest markante<br />
voorbeeld wijst de commissie-Oosting op een algehele<br />
afwezigheid binnen de gemeente Enschede van onderlinge<br />
afstemming tussen de milieudienst, de bouwdienst<br />
en de brandweer. Zou die afstemming er wel<br />
zijn geweest, dan zou ongetwijfeld zijn ontdekt dat de<br />
gevraagde uitbreidingen voor de opslag van vuurwerk<br />
in strijd waren met het bestemmingsplan.<br />
Gebrekkige handhaving – het feitelijk laten gebeuren en<br />
voortbestaan van normschendingen zonder ingrijpen,<br />
kan zeer risicovolle situaties in het leven roepen. De<br />
commissie-Oosting toont aan dat in het geval van de<br />
vuurwerkramp diverse overheden ernstig tekort zijn<br />
geschoten in het toezicht op de naleving van de voorschriften<br />
die golden voor het vuurwerkbedrijf. De gemeente<br />
Enschede bijvoorbeeld heeft nooit daadwerkelijk<br />
gebruik gemaakt van haar handhavingsbevoegdheden.<br />
Controlerende ambtenaren lieten feitelijk toe<br />
dat overtredingen voortduurden doordat zij afzagen<br />
van handhaving. De oorzaken voor de aangetroffen<br />
bestuurscultuur van afzien van handhaving ziet de<br />
commissie-Oosting mede in de vermenging van de<br />
ambtelijke rollen van adviseur en toezichthouder,<br />
waardoor niet de vereiste afstand tussen overheid en<br />
bedrijf bestond die voor effectieve handhaving nodig<br />
is.<br />
De overheid <strong>als</strong> bestrijder van rampen<br />
De samenleving mag van de overheid niet alleen verwachten<br />
dat zij waakt over de veiligheid van burgers,<br />
10<br />
maar ook dat zij adequaat optreedt wanneer een ramp<br />
die veiligheid verstoort. Dit stelt hoge eisen aan de<br />
voorbereiding op en de organisatie van de rampenbestrijding.<br />
Terwijl correcte hulpverlening en besluitvorming<br />
rampen kunnen voorkomen en de omvang<br />
van rampen kunnen beperken, kan onzorgvuldig handelen<br />
de omvang van een ramp juist vergroten. Voorbeelden<br />
van dergelijk handelen te over: organisaties<br />
bereiden zich op de verkeerde situaties voor, de<br />
brandweer komt te laat, er zijn ambulances tekort, de<br />
politie beveiligt het rampterrein onvoldoende, bestuurders<br />
zaaien paniek met hun uitlatingen of nemen<br />
fatale beslissingen.<br />
De commissie-Oosting wijst op verschillende structurele<br />
mankementen in de rampenbestrijding, die een<br />
bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de<br />
ernst en omvang van rampen. In mijn eigen bewoordingen<br />
gaat het om de volgende zaken:<br />
Ontoereikende voorbereiding – de voorbereiding op de<br />
rampenbestrijding heeft een weinig systematisch karakter.<br />
In de voorbereiding is het maken van rampenplannen<br />
en oefenen met deze plannen van groot belang.<br />
Maar met plannen alleen worden geen rampen<br />
bestreden. Gevaren van planfixatie en sturingsoverschatting<br />
liggen op de loer. Plannen zijn altijd gebaseerd<br />
op eerdere ervaringen en zullen nooit helemaal<br />
in nieuwe situaties voorzien. Zo viel de ontploffing<br />
van een vuurwerkopslag buiten alle geoefende scenario’s.<br />
De commissie-Oosting geeft diverse voorbeelden<br />
van gebeurtenissen en activiteiten die zich anders voltrokken<br />
dan in de plannen was bedacht. Er dienden
zich ook organisaties aan van wie een prominente rol<br />
niet direct was verwacht, zo<strong>als</strong> de Arbeidsinspectie<br />
(asbestproblematiek) en het ministerie van Volksgezondheid<br />
(gezondheidsonderzoek en nazorg).<br />
Complexe bestuurlijke structuur – de organisatie van de<br />
rampenbestrijding in ons land is tamelijk ingewikkeld.<br />
De bestuurlijke verantwoordelijkheid is verdeeld over<br />
gemeenten, provincies en rijk. Ieder heeft een specifieke<br />
taak. Gemeenten vormen de basis van de rampenbestrijding,<br />
hetgeen kwetsbaar is, want gemeenten variëren<br />
nogal in grootte en daarmee ook in hun slagkracht.<br />
Zelfs voor een relatief grote gemeente <strong>als</strong> Enschede<br />
bleek de bestrijding van de vuurwerkramp een<br />
immense opgave. Gemeenten werken samen in regionaal<br />
verband. De reorganisatie van de rampenbestrijding<br />
heeft tot doel gehad dat regionale niveau te versterken.<br />
De commissie-Oosting laat echter zien dat de<br />
inzet op dat niveau in Enschede, met name tijdens de<br />
eerste uren na het ontstaan van de ramp, tot grote<br />
verwarring leidde over wie nu waarvoor verantwoordelijk<br />
was. Zowel op het stadhuis in Enschede <strong>als</strong> in<br />
het regionale coördinatiecentrum in Hengelo was een<br />
crisisstaf actief.<br />
Gebreken in de coördinatie – de complexe structuur<br />
van de rampenbestrijding leidt tot problemen in de<br />
samenwerking. De verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden<br />
gaat in ons land samen met een systeem<br />
van verschillende hulpverleningsdiensten<br />
(brandweer, politie en ambulancediensten), die allemaal<br />
anders zijn georganiseerd en anders worden gefinancierd.<br />
Dit hele complex komt alleen in actie tij-<br />
11<br />
dens een ramp, zonder dat sprake is van een wettelijk<br />
voorgeschreven coördinatiestructuur. Waar het onder<br />
normale omstandigheden al een hele opgave is om<br />
zulke verschillende organisaties met eigen professies<br />
en culturen te laten samenwerken, staat dit in rampsituaties<br />
helemaal onder druk. Eén van de vele voorbeelden<br />
die de commissie-Oosting geeft is het lange<br />
tijd naast elkaar bestaan van twee commandoposten<br />
op het rampterrein. Door verschillen in de belangen<br />
van samenwerkende organisaties kunnen zich ook allerlei<br />
(bureaupolitieke) conflicten voordoen die de effectiviteit<br />
van de rampenbestrijding beperken. Tijdens<br />
de vuurwerkramp deed zo’n conflict zich voor tussen<br />
de rampenstaf en de arbeidsinspectie ten aanzien van<br />
de asbestproblematiek.<br />
Onvolkomen informatieposities – de informatiepositie<br />
van hulpverleningsdiensten is gebrekkig. Crisismanagement<br />
is voor alles informatiemanagement. Voor de<br />
effectiviteit van optreden bij de bestrijding van rampen<br />
is het essentieel dat betrokkenen tijdig kunnen<br />
beschikken over de informatie die zij nodig hebben<br />
voor de te nemen beslissingen. Dat stelt eisen aan de<br />
technische infrastructuur, de organisatie, communicatie<br />
en coördinatie. De commissie-Oosting constateert<br />
dat tijdens de vuurwerkramp de verbindingen<br />
een achilleshiel zijn gebleken. De rampenstaf heeft<br />
aanvankelijk de grootste moeite gehad om zicht te<br />
krijgen op de omvang van de ramp. Verder bestonden<br />
over de risico’s voor de veiligheid en gezondheid van<br />
hulpverleners en bevolking na de calamiteit grote onzekerheden,<br />
die vanwege communicatiestoornissen<br />
veel langer hebben geduurd dan noodzakelijk. Ook
geeft de commissie aan dat de uitgerukte eenheden<br />
van de brandweer moesten handelen zonder adequate<br />
informatie over het vuurwerkbedrijf.<br />
De zorgzame overheid na rampen<br />
Rampen kunnen tot problemen leiden die tot ver na<br />
de gebeurtenissen om aandacht van de overheid blijven<br />
vragen (Erikson, 1994). Er kan zich een “ramp na<br />
de ramp” voordoen, die soms ingrijpender is dan de<br />
ramp zelf en die kan variëren van ernstige milieuverontreiniging,<br />
economische ontregeling en volksopstanden,<br />
tot onverwerkte rouw, schrijnende ziektebeelden,<br />
slepende schadekwesties en ondermijnende<br />
geruchtencircuits.<br />
Onvoldoende aandacht van bestuurders voor de<br />
problemen die zich na afloop van een ramp voordoen,<br />
kan het herstel van de samenleving ernstig bemoeilijken<br />
en de adequate bestrijding van de ramp volledig<br />
teniet doen. In Nederland is de Bijlmerramp daarvan<br />
wel het meest sprekende voorbeeld. Terwijl deze ramp<br />
adequaat was bestreden en de gemeente Amsterdam in<br />
een onderzoek zelfs het predikaat zorgzame overheid<br />
(“caring government”) kreeg toebedeeld (Rosenthal<br />
e.a., 1993), moest zeseneenhalf jaar na de ramp een<br />
parlementaire enquêtecommissie antwoord geven op<br />
allerlei vragen die na de ramp in de samenleving waren<br />
blijven hangen en die het vertrouwen in de overheid<br />
ernstig hadden ondermijnd.<br />
De oorzaak van het ontstaan van de “ramp na de<br />
ramp” is volgens de enquêtecommissie in het geval<br />
van de Bijlmerramp vooral gelegen in een gefragmen-<br />
12<br />
teerd overheidsoptreden (Parlementaire enquêtecommissie<br />
vliegramp Bijlmermeer, 1999). Allerlei vragen<br />
- over de noodvlucht, de technische oorzaak van<br />
de ramp, de berging van de slachtoffers en wrakstukken,<br />
de lading van het vliegtuig, de gezondheid van<br />
betrokkenen, de positie van El Al op Schiphol en de<br />
aanwezigheid van mannen in witte pakken - werden in<br />
de loop der jaren door de overheid steeds afzonderlijk<br />
behandeld, terwijl de bevolking de ramp <strong>als</strong> geheel op<br />
het netvlies bleef houden. In tegenstelling tot het gecoördineerde<br />
karakter van de eerste rampbestrijding<br />
en hulpverlening, is de vliegramp in latere instantie<br />
geheel verkokerd afgehandeld. Dit heeft gezorgd voor<br />
versnippering in de informatievoorziening en ertoe<br />
geleid dat slachtoffers met hun problemen en gezondheidsklachten<br />
niet bij één instantie terechtkonden.<br />
De enquêtecommissie pleit in haar rapport voor<br />
een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties<br />
van verschillende disciplines, niet alleen bij de bestrijding<br />
van de ramp, maar ook bij de afhandeling ervan.<br />
Deze aanbeveling heeft men bij de vuurwerkramp ter<br />
harte genomen. Naast inspanningen van de gemeente<br />
Enschede gericht op de gezamenlijke verwerking, het<br />
voorzien in opvang, zorgen voor vervangende woonruimte<br />
voor bewoners en huisvesting voor bedrijven,<br />
ateliers en scholen, hulp in de vorm van goederen,<br />
schaderegistratie en het treffen van financiële regelingen,<br />
wordt direct na de vuurwerkramp ook gestart met<br />
een traject van psychosociale en medische nazorg aan<br />
getroffenen en aan hulpverleners, wordt zeer snel een<br />
informate- en adviescentrum opgesteld, wordt een<br />
plan gemaakt voor de integrale aanpak van de nazorg<br />
op langere termijn, wordt een grootschalig gezond-
heidsonderzoek uitgevoerd onder bewoners en hulpverleners<br />
en wordt een systeem van gezondheidsmonitoring<br />
voor de lange termijn opgezet. Verder krijgen<br />
de bewoners en ondernemers een belangrijke plaats in<br />
de plannen voor de wederopbouw van de getroffen<br />
wijk.<br />
De commissie-Oosting is positief gestemd over deze<br />
benadering van de nazorg, maar wijst er ook op dat zij<br />
verwachtingen oproept, waarvan het de vraag is of de<br />
gemeente daar in alle opzichten aan kan voldoen. De<br />
taakstelling van een zorgzame overheid na rampen is<br />
ambitieus, niet in het minst omdat zij over een lange<br />
periode moet worden vastgehouden, dus ook wanneer<br />
iedereen weer is teruggekeerd naar de orde van de dag<br />
en de normale bestuurlijke vraagstukken weer hun<br />
aandacht vragen.<br />
Balans: de rol van de overheid in de risicomaatschappij<br />
Uit het bovenstaande komt het beeld naar voren van<br />
de overheid die op drie fronten faalt - die slechte regels<br />
maakt en die niet handhaaft, die rampen slecht bestrijdt<br />
en onvoldoende voorziet in de zorg na rampen<br />
- en die daardoor het ontstaan van rampen in de hand<br />
werkt. Dat is uiteraard een veel te eenzijdige en ook te<br />
eenvoudige voorstelling van de rol van de overheid bij<br />
rampen.<br />
Om misverstanden weg te nemen: dat is ook niet<br />
het beeld van de commissie-Oosting. Die geeft in haar<br />
eindrapport een zeer evenwichtig beeld van de ramp,<br />
de rol van het vuurwerkbedrijf en het optreden van de<br />
13<br />
overheid. Naast de in dit artikel genoemde tekortkomingen<br />
bij de overheid, wijst de commissie op allerlei<br />
tekortkomingen bij het vuurwerkbedrijf. Zij wijst erop<br />
dat in het bedrijf veel meer en zwaarder vuurwerk was<br />
opgeslagen dan was toegestaan in de vergunningen.<br />
Daardoor is een groot veiligheidsrisico ontstaan.<br />
Wanneer door het bedrijf op essentiële punten was<br />
gehandeld conform de vergunning, zou zich geen<br />
brand, althans geen escalatie daarvan hebben kunnen<br />
voordoen. Uiteraard mag de samenleving niet alleen<br />
van de overheid, maar ook van een bedrijf verwachten<br />
dat deze zijn eigen verantwoordelijkheden onderkent<br />
en waarmaakt, zeker van een bedrijf zo<strong>als</strong> dit waarin<br />
veiligheid een bijzonder gewicht heeft.<br />
In deze bijdrage ging het om de rol van de overheid, in<br />
het bijzonder de rol van de overheid <strong>als</strong> veroorzaker<br />
van rampen.<br />
Falend overheidsoptreden bij de (voorbereiding op<br />
de) bestrijding van rampen en de zorg na rampen kan<br />
nooit wordt bestempeld <strong>als</strong> de directe oorzaak van een<br />
ramp. Zonder ramp komt de overheid in de hoedanigheid<br />
van rampbestrijder of hulpverlener immers<br />
niet in actie. Ook kan niet worden verwacht dat tijdens<br />
de rampbestrijding alle fouten in de ramppreventie<br />
worden goedgemaakt. Maar het optreden van<br />
de overheid bij de rampbestrijding kan de ernst en<br />
omvang van de ramp wel beïnvloeden Sommige rampen<br />
zullen zelfs in belangrijke mate zijn te herleiden<br />
tot de mate waarin hulpverleners en bestuurders zijn<br />
voorbereid op de gebeurtenissen in kwestie.<br />
Door wetgeving na te laten, regels niet te handhaven<br />
en zo onveilige situaties te gedogen, kan de over-
heid in haar hoedanigheid van normsteller en handhaver<br />
wél een directe veroorzaker van rampen zijn. Sinds<br />
het uitbrengen van het rapport van de commissie-<br />
Oosting hebben daarom velen gepleit voor een “culturele<br />
revolutie” binnen de overheid. In reactie op de<br />
rampen in Enschede en Volendam heeft de overheid<br />
zelf een omvangrijk actieprogramma opgesteld.<br />
Daarmee wekt zij vertrouwen op, maar neemt zij ook<br />
een groot risico.<br />
De samenleving die rampenvrij is, zal immers een illusie<br />
blijven. De overheid kan niet alles weten en burgers<br />
zullen moeten accepteren dat ook overheid handelt<br />
in onzekerheid. We leven in een risicomaatschappij,<br />
waarin ongelukken <strong>als</strong> normaal moeten worden<br />
beschouwd en rampen nooit zijn uit te sluiten (zie<br />
Beck, 1992). Ook zonder falende overheid zullen zich<br />
in de toekomst “onvermijdbare” calamiteiten voordoen.<br />
Maar deze calamiteiten zullen direct weer vragen<br />
oproepen over de verantwoordelijkheid van de<br />
overheid. De overheid die dan de waarde van haar actieprogramma<br />
niet kan demonstreren, heeft haar geloofwaardigheid<br />
helemaal op het spel gezet.<br />
Literatuur<br />
Beck, U. (1992), Risk Society: Towards a New Modernity,<br />
London.<br />
Commissie onderzoek vuurwerkramp (2001), De vuurwerkramp:<br />
Eindrapport en delen A, B, C, Enschede/Den<br />
Haag.<br />
Duin, M.J. van (1992), Van rampen leren, Den Haag.<br />
Erikson, K.T. (1994), A New Species of Trouble: Explorations<br />
in Disaster, New York.<br />
14<br />
Geveke, H. e.a. (1996), 'Risicobewustzijn bij het bestuur',<br />
Integrale Veiligheidsrapportage 1996, Den Haag, 272-<br />
278.<br />
Parlementaire Enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer<br />
(1999), Een beladen vlucht: Eindrapport Bijlmer Enquête.<br />
Den Haag.<br />
Perrow, C. (1984), Normal Accidents: Living with High-<br />
Risk Technologies, New York.<br />
Ringeling, A. (1993), Het imago van de overheid: de beoordeling<br />
van prestaties van de collectieve sector, Den Haag.<br />
Rosenthal, U. e.a. (1993), De Bijlmerramp: Rampbestrijding<br />
en crisismanagement in Amsterdam, Amsterdam.<br />
Rosenthal, U. e.a. (1998), Crisis: Oorzaken, gevolgen,<br />
kansen, Alphen aan den Rijn.<br />
Turner, B.A. (1978), Man-Made Disasters, London.<br />
Wagenaar, W.A. (1993), ‘Menselijk falen’, Nederlands<br />
tijdschrift voor de psychologie, 38, 202-222.
VOORBIJ HET DERDE KLAPHEK<br />
De bestuurscultuur in Volendam<br />
onderzocht<br />
A. Cachet, H.H.F.M. Daemen,<br />
A.B. Ringeling, L.Schaap<br />
In de nieuwjaarsnacht van 2001 doet zich in café ‘t<br />
Hemeltje aan de Havendijk in Volendam een korte<br />
hevige brand voor met dramatische gevolgen. In totaal<br />
sterven dertien, meest heel jonge, mensen. Tientallen<br />
anderen lopen ernstige brandwonden op, waarvan ze<br />
de gevolgen de rest van hun leven zullen ondervinden.<br />
De brand roept vele vragen op. Vragen naar de<br />
oorzaak van de brand, de hulpverlening, maar vooral<br />
naar het beleid van de gemeente Edam-Volendam op<br />
het gebied van brandbestrijding en brandpreventie. De<br />
minister van Binnenlandse Zaken draagt het onderzoek<br />
naar de brand en alles wat daar mee samenhangt<br />
op aan een onafhankelijke commissie onder voorzitterschap<br />
van de Groningse commissaris van de Koningin<br />
Alders. Daarnaast wordt op initiatief van de commissaris<br />
van de Koningin in Noord-Holland Van Kemenade<br />
en de (toenmalige) burgemeester van Edam-<br />
Volendam IJsselmuiden aan de juristen Polak en Versteden<br />
gevraagd in beeld te brengen hoe de gemeente<br />
Edam-Volendam omgegaan is met vergunningverlening<br />
en toezicht op het gebied van brandpreventie en<br />
alles wat daar mee samenhangt.<br />
Het rapport Polak-Versteden verschijnt op 26<br />
maart 2001. De belangrijkste conclusie is dat de gemeente<br />
zich weinig gelegen heeft laten liggen aan het<br />
al geruime tijd geldende wettelijke regime op het ge-<br />
15<br />
bied van gebruiksvergunningen. Het rapport bevestigt,<br />
voor de gemeente <strong>als</strong> geheel, wat al eerder uit een feitenonderzoek<br />
van de gemeente voor ‘t Hemeltje gebleken<br />
was: op vergunningverlening en toezicht viel<br />
buitengewoon veel aan te merken(cf. Resumé 2001).<br />
Voor de commissie Alders was het rapport Polak-<br />
Versteden (mede) aanleiding om onderzoek te laten<br />
doen naar de bestuurscultuur in Edam-Volendam. Het<br />
Centre for Local Democracy, een bestuurskundige onderzoeksgroep<br />
binnen de Erasmus Universiteit Rotterdam<br />
waarvan de auteurs van deze tekst deel uitmaken,<br />
werd uitgenodigd om dit onderzoek te verrichten.<br />
Naast het onderzoek naar de bestuurscultuur liet de<br />
commissie Alders een aantal andere onderzoeken<br />
doen (cf. Eindrapport 2001). Uit één van die onderzoeken<br />
komt duidelijk naar voren dat de achterstanden<br />
op het gebied van vergunningverlening, toezicht<br />
en handhaving in de gemeente Edam-Volendam zeker<br />
niet uniek zijn. Integendeel. In veel gemeenten is sprake<br />
van forse tot zeer forse achterstanden (NIBRA<br />
2001) 1<br />
.<br />
Onderzoek naar bestuurscultuur<br />
Niet de oorzaken van de brand of de hulpverlening en<br />
nazorg na de brand, laat staan de schuldvraag, stonden<br />
centraal in het onderzoek van het Centre for Local Democracy,<br />
maar de politiek-bestuurlijke context in<br />
1 Zie ook onafhankelijke bevestiging in onderzoek van het<br />
Algemeen Dagblad van 21 04 2001: Voorkomen van brand<br />
leeft niet. Een onderzoek naar brandpreventie bij Nederlandse<br />
gemeenten.
Edam-Volendam waarbinnen vergunningverlening,<br />
toezicht en handhaving zich hebben afgespeeld. De<br />
centrale vraag was: In hoeverre kan het in de nieuwjaarsnacht<br />
2000-2001 in Volendam gebeurde worden<br />
verklaard uit een specifieke in de gemeente bestaande<br />
cultuur van besturen? Was die cultuur ook voor het<br />
gebeurde bekend, zo ja bij wie, en indien daar negatief<br />
over werd geoordeeld, waarom is er dan niet opgetreden?<br />
Van meet af aan was duidelijk dat, gezien de uiterst<br />
krappe tijd - amper een maand - die voor het onderzoek<br />
beschikbaar was, de opzet van het onderzoek een<br />
compromis zou moeten zijn tussen de meest wenselijke<br />
opzet - een vergelijkend onderzoek naar bestuursculturen<br />
in een aantal strategisch gekozen kleinere<br />
gemeenten - en de meest haalbare opzet. De onderzoekers<br />
kozen voor een benadering, waarin documentenanalyse<br />
en vooral interviews centraal stonden.<br />
De documenten hadden betrekking op het functioneren<br />
van politiek en bestuur in Edam-Volendam: collegeprogramma’s,<br />
notulen van raad en raadscommissies,<br />
documenten inzake vergunningverlening en handhaving.<br />
De analyse van deze documenten vormde de basis<br />
voor het voeren van een dertigtal lange en vaak intensieve<br />
gesprekken met personen uit de politiek, het<br />
bestuur, het ambtelijk apparaat en de lokale gemeenschap<br />
zelf en uit de omgeving van de gemeente Edam-<br />
Volendam. In het laatste geval ging het om mensen die<br />
door hun functies in heden of verleden kennis bezaten<br />
over het functioneren van de gemeente en die daar<br />
vanuit een zekere distantie en veelal vergelijkenderwijs<br />
over konden oordelen.<br />
16<br />
De voorlopige uitkomsten van de verkenning zijn<br />
voorgelegd aan een klankbordgroep van (ex) bestuurders<br />
en ambtenaren uit enkele kleine en middelgrote<br />
gemeenten. Kernvraag in de discussie met de klankbordgroep<br />
was in hoeverre conclusies inzake Edam-<br />
Volendam uniek waren dan wel herkenbaar vanuit het<br />
perspectief van andere gemeenten.<br />
Uitgangspunt voor het onderzoek was dat de bestuurscultuur<br />
niet los staat van en dus niet te begrijpen<br />
valt zonder inzicht in de ruimere maatschappelijke<br />
context. Daar begint dan ook de beschrijving van de<br />
onderzoeksuitkomsten. Vervolgens wordt ingezoomd<br />
op verschillende aspecten van het politiek-bestuurlijke<br />
systeem in Edam-Volendam en tenslotte wordt een<br />
aantal conclusies getrokken.<br />
Gemeente en gemeenschap<br />
In tegenstelling tot wat velen denken is de gemeente<br />
Edam-Volendam geen fusiegemeente uit de laatste decennia.<br />
De gemeente Edam bestaat al honderden jaren<br />
en herbergt twee kernen of ‘kommen’: Edam en Volendam.<br />
In de 20e eeuw is het vissersdorp Volendam<br />
veel belangrijker en groter geworden dan de van oudsher<br />
machtiger en rijkere stad Edam. De naamswijziging<br />
van de gemeente Edam in Edam-Volendam in<br />
1975 is de bevestiging van de veranderde machtsverhouding<br />
tussen de kernen.<br />
Volendam is tot op de dag van vandaag en ondanks de<br />
sterke groei tot ongeveer 20.000 inwoners een hecht<br />
geïntegreerde gemeenschap met een geheel eigen karakter.<br />
Nog steeds werkt het geografische en mentale
isolement uit het verleden - een Katholieke enclave in<br />
Protestants gebied - door. Volendam wantrouwt de<br />
buitenwereld, ‘de jassen’, en die buitenwereld begint<br />
al, na het derde klaphek, ter hoogte van Edam. De politieke<br />
cultuur wordt in hoge mate gekleurd door het<br />
antagonisme tussen beide kommen en door de wens<br />
de Volendamse cultuur - wat dat ook moge zijn - te<br />
beschermen. Hier ligt de voedingsbodem die Volendam<br />
’80 - een lokale partij - tot de grootste in de raad<br />
heeft gemaakt.<br />
Kenmerkend voor Volendam was en is een sterke<br />
ondernemersmentaliteit. De vissers moesten in het<br />
verleden noodgedwongen op eigen benen staan. Inmiddels<br />
is de visserij al lang verdrongen door toerisme<br />
en vooral bouwnijverheid. Niettemin geven Volendammers<br />
er nog steeds de voorkeur aan hun eigen<br />
boontjes te doppen en daarbij zo min mogelijk door<br />
de overheid gehinderd te worden. Zaken - ook gemeentelijke<br />
zaken - worden bij voorkeur gedaan in de<br />
sfeer van families en hechte vriendengroepen.<br />
Binnen de zakelijke en materialistische cultuur die<br />
in Volendam - meer dan in Edam - overheerst, past<br />
ook een quid pro quo houding ten opzichte van de<br />
1<br />
gemeente. Voorzover men wat aan de gemeente heeft,<br />
is men er positief over. Maar van ongevraagde gemeentelijke<br />
bemoeienis, bijvoorbeeld in de sfeer van<br />
toezicht of vergunningverlening, is men wars. Het optreden<br />
van Jan Veerman - eigenaar van onder meer ‘t<br />
Hemeltje - in de vorm van eerst doen en later misschien<br />
een vergunning vragen, is allerminst uniek.<br />
Ook in Volendam is de tijd niet stil blijven staan.<br />
De jongere generatie is hoger opgeleid en werkt vaker<br />
buiten de eigen gemeente. Toch piekert men er niet<br />
17<br />
over elders te gaan wonen. De vraag naar woningen -<br />
koophuizen en liefst nieuwbouw, want Volendammers<br />
hebben weinig op met ‘tweedehands’ huizen - is groot.<br />
De gemeente heeft moeite om voldoende bouwlocaties<br />
te vinden én zij spant zich in om de woningen die beschikbaar<br />
komen uitsluitend aan Volendammers toe te<br />
wijzen. Voor velen - ook hoger opgeleiden - blijft Volendam<br />
een gemeenschap waar het leven goed is,<br />
“waarin men kan wegzakken <strong>als</strong> in een warm bad”.<br />
Meer dan elders speelt de Rooms-Katholieke kerk<br />
nog een rol van belang in de lokale gemeenschap, ook<br />
al is ook hier het geloof van minder betekenis dan<br />
vroeger. De kerk versterkt de onderlinge band en de<br />
kloof met de niet-katholieke buitenwereld. Hoe katholiek<br />
ook, het arbeidsethos in Volendam heeft Calvinistische<br />
trekken. Hard werken, heel hard, soms in<br />
twee banen na elkaar, is norm. Het vele geld dat men<br />
zo verdient laat men heel gemakkelijk weer rollen:<br />
voor de verfraaiing van het eigen huis, in de kroeg en<br />
op de jaarlijkse Kermis.<br />
De jeugdcultuur in Volendam - rondhangen op<br />
straat en drinken in de kroeg, vaak al op heel jonge<br />
leeftijd - heeft hier alles mee te maken. Niet alleen<br />
door het voorbeeld van (te) veel drinkende volwassenen.<br />
Ook de geringe tijd en aandacht die hard werkende<br />
ouders aan hun kinderen kunnen besteden<br />
hangt daar mee samen, en de vlucht van kinderen uit<br />
de nette huiskamers waar ze niets mogen of kunnen.<br />
De hechtheid van de familieband vertaalt zich niet in<br />
buitengewone zorgzaamheid voor het nageslacht.
Gemeenschap en openbaar bestuur<br />
Edam-Volendam is nu een middelgrote gemeente van<br />
ongeveer 27.000 inwoners. Het bestuur heeft lang in<br />
het fraaie 18e eeuwse gemeentehuis in Edam gezeteld,<br />
maar huist sinds 1987 in het Stadskantoor in Volendam.<br />
De verplaatsing van het bestuur weerspiegelt de<br />
inmiddels veranderde machtsverhouding tussen beide<br />
kommen. Lange tijd is het bestuur voor het arme Volendam<br />
iets van buitenstaanders - Edammers - geweest.<br />
Nu het bestuur meer ‘eigen’ - meer Volendams<br />
- is geworden blijft de houding ten opzichte van het<br />
bestuur ambivalent. Voorzover de overheid wat te<br />
bieden heeft - voorzieningen, subsidies, diensten - is<br />
zij redelijk populair. Maar de strenge en bemoeizuchtige<br />
overheid, de overheid waarmee moeilijk ‘even iets<br />
te regelen’ valt, wordt al snel <strong>als</strong> een van buiten komende<br />
plaag ervaren.<br />
Voor de lokale overheid is het allerminst gemakkelijk<br />
om formeel op te treden in de eigen gemeenschap.<br />
Familiebetrekkingen en vriendschapsbanden zijn zo<br />
hecht en zo wijd vertakt dat de afstand tussen bestuur<br />
en bevolking klein is. De gemeente wordt niet voor<br />
niets geroemd om haar laagdrempeligheid. En niet<br />
voor niets wenden burgers zich gemakkelijk tot een<br />
wethouder <strong>als</strong> ze op ambtelijk niveau hun zin niet<br />
krijgen. Anders gezegd: het kost het bestuur moeite<br />
om voldoende afstand te nemen en hard of bestraffend<br />
op te treden. Dat gebeurt soms wel en <strong>als</strong> het gebeurt<br />
wordt het meestal ook geaccepteerd.<br />
In Volendam blijkt dat niet alleen de spreekwoordelijke<br />
kloof tussen burger en bestuurder negatieve<br />
18<br />
gevolgen heeft. Ook een gebrek aan afstand tussen<br />
burger en bestuur belemmert het bestuur in haar<br />
functioneren.<br />
Politieke verhoudingen<br />
In het overwegend katholieke Edam-Volendam heeft<br />
de KVP, later het CDA, lange tijd de dienst uitgemaakt.<br />
Eind jaren zeventig begint deze machtspositie<br />
af te brokkelen, mede <strong>als</strong> gevolg van de opkomst van<br />
een reeks lokale partijen. Daaruit komt uiteindelijk de<br />
lokale partij Volendam ‘80 voort, met zeven zetels<br />
momenteel de grootste partij. Volendam ’80 heeft van<br />
1982 tot begin 2000 onafgebroken deel uitgemaakt van<br />
het college van BenW, eerst samen met VVD, PvdA en<br />
(in 86/87) Gemeentebelangen. Na een coalitiebreuk in<br />
1987 ontstaat een coalitie van Volendam ’80 en CDA,<br />
die in de raad op een ruime meerderheid steunt. Pas in<br />
2000 valt die coalitie op haar beurt uiteen, <strong>als</strong> gevolg<br />
van een conflict over de gemeentelijke invloed op de<br />
financiën van de voetbalclub FC Volendam. Momenteel<br />
is er een brede coalitie van CDA, VVD en PvdA<br />
die, met respectievelijk zes, twee en drie zetels, op<br />
slechts 11 van de 21 raadszetels steunt.<br />
Politieke scheidslijnen en tegenstellingen tussen de<br />
beide kernen lopen in Edam-Volendam parallel. CDA<br />
en Volendam ’80 zijn bij uitstek partijen die de kom<br />
Volendam vertegenwoordigen. PvdA en VVD hebben<br />
hun basis vooral in Edam. De nieuwe coalitie heeft het<br />
bestuur dan ook minder exclusief Volendams gemaakt.<br />
Tegelijkertijd zijn de verhoudingen in de raad<br />
sterker gepolariseerd omdat de grootste partij buiten<br />
spel is gezet.
De omgangsvormen in de lokale politiek zijn vrij ruw.<br />
Men schuwt het conflict bepaald niet. Omdat de inhoudelijke<br />
verschillen tussen partijen vaak gering zijn,<br />
heeft men nog al eens de neiging vooral verbaal afstand<br />
van anderen te nemen. Ook het feit dat veel<br />
raadsleden al lang deel van de gemeenteraad uitmaken<br />
- en elkaar dus van haver tot gort kennen - draagt bij<br />
aan een relatief harde toonzetting van het politieke<br />
debat. Lokale media - in het bijzonder het weekblad<br />
Nieuw Volendam (NIVO) - dragen daar ook aan bij.<br />
Vooral omdat het NIVO door velen <strong>als</strong> de spreekbuis<br />
van het populistische Volendam ’80 wordt gezien.<br />
De harde toon van het politieke debat wordt door<br />
sommigen <strong>als</strong> een spel gezien maar door anderen, letterlijk,<br />
<strong>als</strong> bedreigend ervaren. Het conflict rond de FC<br />
Volendam - eind 1999 - en de discussie over verantwoordelijkheden<br />
rond de brand in de nieuwjaarsnacht<br />
2001 hebben bijgedragen aan verdere verruwing in de<br />
politiek. Opeenvolgende burgemeesters hebben geprobeerd<br />
het debat in raad en college in goede, meer<br />
zakelijke, banen te leiden; met wisselend succes.<br />
Ambtelijke apparaat<br />
Edam-Volendam is geen gemeenschap waar de gemeente<br />
erg populair is. Het ambtelijk apparaat wordt<br />
gewaardeerd voorzover het gevraagde diensten levert.<br />
Daarover wordt - in termen van laagdrempeligheid<br />
van het Stadskantoor en hard werken van ambtenaren<br />
- positief geoordeeld. Een invloedrijke en initiatiefrijke<br />
overheid wordt echter ongewenst geacht. Burgers<br />
doen liever zaken met bestuurders dan met ambtenaren.<br />
Dat werkt ook door in een kwalitatieve en kwantitatieve<br />
onderbezetting van het ambtelijk apparaat.<br />
19<br />
De gemeente is zuinig; zeker met het aanstellen van<br />
ambtenaren.<br />
Ook het bestuur heeft niet al te veel op met ambtenaren.<br />
Ze worden vooral geacht bestuurlijke beslissingen<br />
in de goede vorm te gieten. De macht ligt bij<br />
het bestuur en dat bestuur heeft - vaak buiten de<br />
ambtenarij om - heel directe lijnen naar de burgers.<br />
Vorm geven aan consistent beleid wordt daardoor<br />
moeilijk; het gevaar van willekeur en particularisme is<br />
aanzienlijk.<br />
Binnen de ambtelijke organisatie is recent, vooral<br />
op initiatief van voormalig burgemeester IJsselmuiden,<br />
een reorganisatie doorgevoerd. Enerzijds om het<br />
organisatiemodel te moderniseren; anderzijds om<br />
problemen in de gemeentelijke organisatie op te lossen.<br />
Problemen waren er onder meer door eigen rijkjes<br />
binnen het apparaat, te weinig instroom van buiten<br />
en het volledig ontbreken van modern HRM instrumentarium<br />
voor beoordeling en bevordering. Politieke<br />
willekeur en vriendjespolitiek hadden daardoor een<br />
te grote invloed op het personeelsbeleid. De reorganisatie<br />
heeft politiek veel stof doen opwaaien. Niet in de<br />
laatste plaats door de hechte relatie tussen Volendam<br />
’80 en een deel van de ambtenarij. Inmiddels bevindt<br />
het proces zich in een eindfase. Het heeft ontegenzeggelijk<br />
bijgedragen aan modernisering en openheid<br />
binnen de gemeentelijke organisatie. Maar er is ook,<br />
nog steeds, kritiek. Het kwantitatieve tekort aan personeel<br />
is er nog steeds en sommigen menen dat de organisatie<br />
er niet toegankelijker op is geworden.<br />
Binnen de ambtelijke organisatie is scherp de<br />
spanning tussen modern en traditioneel te zien, die in<br />
veel opzichten kenmerkend is voor Volendam. Ener-
zijds is er nog steeds een hang naar de oude manier<br />
van werken (‘het gaat toch prima zo’). Anderzijds zijn<br />
er tegelijkertijd ook aanzetten voor een meer zakelijke,<br />
moderne en rationele vorm van werken binnen de<br />
gemeente. De wens meer beleidsmatig te werken en te<br />
subsidiëren typeert deze stroming.<br />
Gegeven de omstandigheden, valt op de prestaties<br />
van de gemeentelijke organisatie niet veel aan te merken.<br />
Ambtenaren compenseren, door hard werken,<br />
een deel van de tekorten in de organisatie. Directe<br />
dienstverlening aan de burger wordt gewaardeerd.<br />
Ook is een vrij hoog voorzieningenniveau gerealiseerd<br />
(scholen, sporthallen, buurthuizen etc.). Het meest is<br />
aan te merken op de meer pro-actieve gemeentelijke<br />
taken <strong>als</strong> vergunningverlening, toezicht en handhaving.<br />
De gemeente scoort niet goed, maar ook niet uitzonderlijk<br />
slecht; zo blijkt uit onderzoek en uit informatie<br />
van een aantal inspecties.<br />
Edam-Volendam en de bestuurlijke omgeving<br />
Volendam geeft er de voorkeur aan eigen problemen<br />
op te lossen en tegelijkertijd door de buitenwereld met<br />
rust gelaten te worden. Hoezeer de gemeente haar<br />
isolement ook lijkt te koesteren, Edam-Volendam is<br />
geen eiland. Relaties met andere gemeenten, binnen<br />
Waterland in het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband<br />
Waterland en ruimer binnen het Regionaal<br />
Orgaan Amsterdam zijn onvermijdelijk. Samenwerking<br />
met andere gemeenten wordt echter niet actief,<br />
laat staan enthousiast, gezocht. Als er dan al sprake<br />
20<br />
van samenwerking moet zijn, dan luidt al snel de vraag<br />
wat de voordelen voor Edam-Volendam dan wel zijn.<br />
Vanuit dat perspectief heeft de gemeente zich lang<br />
en hardnekkig tegen het Regionaal Orgaan Amsterdam<br />
verzet. Burgemeester IJselmuiden was niet in de<br />
laatste plaats welkom, omdat hij in een eerdere gemeente<br />
al tegen het regionaal orgaan had geageerd.<br />
Edam-Volendam wil ‘geen dorpsraad binnen Amsterdam’<br />
worden. Samenwerking binnen het Intergemeentelijke<br />
Samenwerkingsverband Waterland gaat<br />
de laatste jaren steeds soepeler, maar ook hier leeft<br />
angst voor verlies aan autonomie. De concrete voordelen<br />
van samenwerking met directe buurgemeenten<br />
wegen daar veelal tegen op.<br />
Door externe ontwikkelingen wordt de gemeente<br />
ook steeds meer gedwongen om op het terrein van de<br />
brandweer regionaal met andere gemeenten samen te<br />
werken. Dat is lastig omdat de twee brandweerverenigingen<br />
- Edam en Volendam - geheel uit vrijwilligers<br />
bestaan en nauwelijks een formele band hebben met<br />
de gemeente. De druk tot samenwerken is vooral gevolg<br />
van steeds striktere eisen die het rijk aan brandveiligheid<br />
en brandpreventie op lokaal niveau gaat<br />
stellen. Vergunningverlening, toezicht en handhaving<br />
vergen capaciteit en vooral expertise die niet zo maar<br />
binnen een gemeente of een vrijwillige brandweer beschikbaar<br />
is. In Edam-Volendam heeft het tot een<br />
langslepend debat over het uitvoeren van verplichtingen<br />
op het gebied van gebruiksvergunningen geleid.<br />
Niet alleen op het gebied van brandveiligheid maar<br />
ook op terreinen <strong>als</strong> milieumaatregelen en ruimtelijke<br />
ordening wordt de opstelling van de gemeente gekenmerkt<br />
door een neiging tot dwarsliggen; men vaart
graag een eigen koers. Toch is het niet zo dat Edam-<br />
Volendam hierin uniek is. Door toezichthouders<br />
wordt de gemeente ook niet <strong>als</strong> uitzonderlijk problematisch<br />
getypeerd, terwijl het evenmin moeite kost<br />
andere kleine gemeentes te vinden, die zich op soortgelijke<br />
wijze teweer stellen tegen invloeden van buitenaf.<br />
Bovendien gebiedt de eerlijkheid te constateren<br />
dat geen enkele gemeente in staat is om - op korte<br />
termijn - te voldoen aan al de nieuwe eisen die het rijk<br />
telkens weer aan gemeenten en gemeentelijk beleid<br />
stelt.<br />
Conclusies<br />
Uitgangspunt voor ons onderzoek was de vraag of de<br />
nieuwjaarsbrand in Volendam gevolg is van een uniek<br />
Volendamse constellatie van factoren; zo uniek dat iets<br />
vergelijkbaars zich elders niet voor zou kunnen doen.<br />
Meer in het bijzonder luidde de vraag of de bestuurcultuur<br />
in Edam-Volendam het gebeurde kon verklaren.<br />
Alles afwegend constateren wij dat de bestuurscultuur<br />
en andere aspecten van het Volendamse bestuur<br />
niet uniek zijn voor ons land en dat zij noch de<br />
oorzaak van noch de verklaring voor het ontstaan van<br />
de brand vormen. Wel zijn we in staat geweest te laten<br />
zien dat er én in de lokale cultuur in Volendam én in<br />
de daarmee nauw verbonden bestuurscultuur bijzondere<br />
factoren zijn die bijgedragen hebben aan het specifieke<br />
karakter van de rampzalige gebeurtenissen in<br />
de Nieuwjaarsnacht. In de lokale cultuur zijn dat o.a.<br />
het drink- en rondhangpatroon van heel jonge kinderen,<br />
de afkeer van een (te) bemoeizuchtige overheid en<br />
21<br />
de idealisering van het vrije ondernemerschap. In de<br />
bestuurscultuur treffen we daar sporen van aan in de<br />
vorm van de zwakte van het gemeentelijk bestuur,<br />
waar het om andere dan puur dienstverlenende taken<br />
gaat. Zwak is het bestuur in Edam-Volendam in vele<br />
opzichten: onderbezet, weinig prestige, weinig afstand<br />
tot bestuurden (wat tot problemen met toezicht en<br />
sanctionering aanleiding geeft), weinig maatschappelijke<br />
steun voor hard handhavend optreden of voor<br />
pro-actief ingrijpen in het algemeen. In dat klimaat<br />
kon het lang duren voordat de gemeente echt werk<br />
ging maken van preventief optreden. Maar ook hier<br />
geldt: uniek is dat zeker niet.<br />
Wat de verantwoordelijkheden van andere overheden<br />
en toezichthouders betreft, kan geconstateerd<br />
worden dat zij Volendam wel <strong>als</strong> bijzonder en tot op<br />
zekere hoogte problematisch ervaren hebben maar<br />
toch ook weer niet <strong>als</strong> een geval ‘sui generis’, waar<br />
onmiddellijk ingrijpen geboden was. Voorzover ze dus<br />
- achteraf gezien - misschien ten onrechte niet ingegrepen<br />
hebben, is ook dat niet uniek voor Volendam.<br />
Eerder is het een voorbeeld van een in veel meer gemeenten<br />
gevolgd beleid van niet-direct handhaven,<br />
van gedogen, onderhandelen of voor<strong>als</strong>nog op zijn<br />
beloop laten. Daarover te oordelen ligt niet op onze<br />
weg.<br />
Ten slotte<br />
Wie naar Volendam kijkt, ontkomt niet aan een zekere<br />
verwondering, bewondering en verbazing. Verwondering,<br />
omdat kennelijk in Nederland anno 2001 nog<br />
steeds ruimte is voor hecht geïntegreerde lokale ge-
meenschappen, waar de afstand burger - bestuur eerder<br />
te klein dan te groot is. Verwondering ook omdat<br />
duidelijk wordt dat maatschappelijke integratie en<br />
korte lijnen naar het bestuur, zeker niet alleen maar<br />
positieve effecten hebben. Bewondering is er voor de<br />
veerkracht van een gemeenschap <strong>als</strong> de Volendamse,<br />
die met grote inzet een nieuwe economie heeft opgebouwd<br />
na het grotendeels teloor gaan van de visserij.<br />
Het welhaast Calvinistische arbeidsethos in de uitgesproken<br />
katholieke gemeenschap is weer reden voor<br />
verwondering. Bewondering past ook voor de dienstverlenende<br />
kant van het gemeentelijk apparaat. Hoe<br />
krap de capaciteit ook, daar is niets mis mee.<br />
Maar er is ook veel om verbaasd over te zijn. Het<br />
bewust gezochte politiek-bestuurlijke isolement is<br />
misschien nog te zien <strong>als</strong> de keerzijde van de hechte<br />
maatschappelijke integratie. Veel moeilijker is het om<br />
de functies van de ruwe politieke omgangsvormen te<br />
duiden of van de polarisatie tussen Edam en Volendam.<br />
Verbazingwekkend is ook het gemak waarmee<br />
extern opgelegde verplichtingen genegeerd worden -<br />
van het verstrekken van gebruiksvergunningen tot het<br />
lidmaatschap van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.<br />
En dat geldt ook voor de sterke neiging om<br />
de verantwoordelijkheid voor beleid elders neer te leggen,<br />
te externaliseren. Ook, of juist, bij diegenen die<br />
gedurende lange tijd bestuurlijke verantwoordelijkheid<br />
hebben gedragen.<br />
Al met al lijkt quasi krachtdadig optreden van<br />
buitenaf weinig heilzaam. Binnen de robuuste gemeenschapscultuur<br />
van Volendam zullen dergelijke<br />
externe ingrepen een groot afbreukrisico hebben: de<br />
gemeenschap heeft de neiging zich daartegen te im-<br />
22<br />
muniseren. Voorts kunnen externe ingrepen de eigen<br />
ontwikkeling van de gemeenschap verstoren. Deze<br />
constatering mag niet worden verstaan <strong>als</strong> een aanbeveling<br />
om alles maar bij het oude te laten. Wij achten<br />
een verdere ontwikkeling van de sociale, politieke en<br />
bestuurlijke cultuur van Volendam essentieel voor het<br />
vermogen van zowel de gemeente <strong>als</strong> de gemeenschap<br />
om in de komende tijd haar sociale en bestuurlijke taken<br />
en functies naar behoren te vervullen. Een dergelijke<br />
culturele ontwikkeling zal echter vooral kansrijk<br />
zijn en op een stevig draagvlak kunnen rekenen, wanneer<br />
ze is gebaseerd op doelbewuste stimulering van<br />
de gewenste positieve ontwikkelingen en moderniseringstrends<br />
die nu reeds in de Volendamse samenleving<br />
aanwijsbaar zijn.<br />
Literatuur<br />
Cachet A., H.H.F.M. Daemen, A.B. Ringeling en L.<br />
Schaap, Het derde klaphek voorbij? Een analyse van de Volendamse<br />
bestuurscultuur, Rotterdam: CLD juni 2001. Ook<br />
verschenen <strong>als</strong> onderdeel van het Eindrapport van de Commissie<br />
Onderzoek Cafébrand, 21 juni 2001, Deelonderzoeken<br />
deel B, p. 13 - 55.<br />
Commissie Onderzoek Cafébrand, Eindrapport 21 juni<br />
2001<br />
NIBRA, Vergunning, controle en brandveiligheid. Eindrapportage<br />
van de quick-scan, in Eindrapport Deelonderzoeken<br />
deel A, p. 13- 220<br />
Polak, J.M. en C.J.N. Versteden, De cafébrand in Volendam.<br />
Een ramp om van te leren. 26 maart 2001.<br />
Resumé feitenoverzicht rond vergunningverlening aan J.N.<br />
Veerman Horeca BV, Gemeente Edam-Volendam, vertrouwelijk<br />
concept, 5 januari 2001.
DE HERINNERING AAN RAMPEN<br />
W. A. Wagenaar<br />
Het enige voordeel van rampen is dat je er een les voor<br />
de toekomst uit kunt leren. Een les over hoe je in de<br />
toekomst soortgelijke rampen kan voorkomen. Maar<br />
dat is niet zo eenvoudig, want de kern van de les zal<br />
moeten gaan over menselijk gedrag: menselijk gedrag<br />
dat de ramp heeft veroorzaakt, en dat precies zulke<br />
rampen in de toekomst zal veroorzaken. Men moet<br />
dan allereerst begrijpen hoe men de vorige ramp zelf<br />
heeft veroorzaakt; hoe de rampzalige uitkomst samenhing<br />
met acties die soms ver verwijderd van de plaats<br />
van onheil zijn uitgevoerd, zowel in locatie gezien <strong>als</strong><br />
in de tijd. En aangezien die verbanden lang niet altijd<br />
inzichtelijk zijn voor de betrokkenen, zou men kunnen<br />
menen dat het om trivialiteiten gaat. Mensen zijn<br />
niet goed in het zich herinneren van trivialiteiten.<br />
Kettinkje<br />
Laat ik een eenvoudig voorbeeld nemen dat het probleem<br />
duidelijk maakt. Ik loop in de bergen achter een<br />
tochtgenoot die zijn veldfles aan de buitenkant van<br />
zijn rugzak heeft opgehangen. De veldfles heeft geen<br />
duidelijk bevestigingspunt, maar wel een klein kettinkje<br />
tussen de dop en de h<strong>als</strong> van de fles, dat alleen<br />
maar is bedoeld om de dop niet kwijt te raken. Het<br />
kettinkje begeeft het juist op een smalle en nogal gladde<br />
sneeuwbrug; rinkelend valt de fles in de diepte.<br />
Mijn tochtgenoot kan het niet nalaten om zich om te<br />
23<br />
draaien en te kijken waar die fles is gebleven: een natuurlijke<br />
reflex die niet te onderdrukken is. Daarbij<br />
verliest hij zijn houvast op de gladde sneeuw; hij begint<br />
te glijden en valt in dezelfde diepte <strong>als</strong> waarin zijn<br />
fles verdwenen is. Afloop: een gebroken pols en een<br />
gebroken bekken, midden in de Himalaya. Welke les<br />
werd hier nu uit geleerd? De verwijten van het slachtoffer<br />
betroffen de gidsen die hem beter hadden moeten<br />
begeleiden; de keuze van het traject en het uur van<br />
de dag waarop de sneeuwbrug werd gepasseerd; het<br />
feit dat wij niet aan het touw liepen; de voorlichting<br />
over de tocht, die nooit over ervaring met sneeuw en<br />
ijs had gerept, en waarin de moeilijkheidsgraad was<br />
onderschat. Maar het essentiële gedrag van het slachtoffer<br />
zelf, dat bestond uit het verkeerd bevestigen van<br />
de veldfles, ontbrak in het rijtje. Dat is een ogenschijnlijke<br />
trivialiteit die gemakkelijk aan de aandacht<br />
en dus aan de herinnering ontsnapt. Toch is de les dat<br />
je ieders uitrusting zorgvuldig moet inspecteren voor<br />
je op pad gaat, levensreddend!<br />
Selectief geheugen<br />
Meer in het algemeen kunnen we over het geheugen<br />
zeggen dat het geen passief registratie-instrument is<br />
voor alles dat zich aan ons voordoet. Het is geen videorecorder<br />
of digitale camera! Het geheugen streeft<br />
voortdurend een vorm van informatieopslag na die<br />
ons maximaal in staat stelt toekomstige problemen het<br />
hoofd te bieden. Daartoe moet een selectie van informatie<br />
worden gemaakt, en vooral: moet de informatie<br />
in een betekenisvolle context worden geplaatst. De
etekenis van wat wij waarnemen wordt bepaald door<br />
min of meer onbewuste theorieën over hoe de wereld<br />
in elkaar zit. Wanneer een glas op de grond valt, en het<br />
breekt, nemen wij waar dat het glas breekt doordat het<br />
op de grond valt. Wij leven in een theoretisch kader<br />
van oorzaak en gevolg, en daardoor zien wij ook oorzaak<br />
en gevolg. Het is veel moeilijker om oorzaak en<br />
gevolg te zien wanneer de oorzaak ver verwijderd is<br />
van het gevolg; het is dan veel waarschijnlijker dat wij<br />
een dicht bij het gevolg gelegen gebeurtenis voor de<br />
oorzaak zullen gaan houden. De gladheid van de<br />
sneeuwbrug ligt dichter bij de fatale val, dan het vroeg<br />
in de ochtend foutief bevestigen van de veldfles. Daardoor<br />
zal het ene verband worden opgeslagen en herinnerd,<br />
maar het andere niet. De onmiddellijke analyse<br />
van de oorzaak-gevolg relaties bij ongelukken zal dus<br />
bepalen wat men zich herinnert en dat is niet erg<br />
hoopgevend.<br />
Onmiddellijke analyse<br />
Waarom is de onmiddellijke analyse van de toedracht<br />
van een ongeluk niet zo goed? De reden is dat de<br />
meeste ongelukken verlopen via een scenario waarin<br />
vele oorzaken samenkomen om het ene gevolg te bewerkstelligen.<br />
Tien, twintig, of dertig oorzaken zijn<br />
niet ongebruikelijk. Sommige oorzaken zijn direct<br />
waarneembaar voor de betrokkenen, maar de meeste<br />
niet. En onder de wèl waarneembare oorzaken zijn er<br />
dan nog vele die niet gemakkelijk <strong>als</strong> oorzaak worden<br />
gezien, zo<strong>als</strong> het kettinkje aan de veldfles. Hoeveel<br />
bemanningsleden op de Titanic hebben zich zorgen<br />
24<br />
gemaakt over het zichtbare feit dat het schip een gevaarlijke<br />
route volgde, dat het veel te hard voer, dat de<br />
uitkijk geen verrekijker had? De onmiddellijke analyse<br />
blijft waarschijnlijk beperkt tot die ene vermaledijde<br />
ijsberg; nu juist ongeveer het enige onderdeel van het<br />
scenario dat niet onder menselijke controle was. De<br />
oorzaken van ongelukken worden meestal verdeeld in<br />
twee soorten. De oorzaken van het laatste uur; dat wat<br />
de direct betrokkenen op het laatste moment deden<br />
om het ongeluk mogelijk te maken. En de oorzaken<br />
van de jaren daarvoor: dat wat er in de organisatie is<br />
gedaan om de betrokkenen van het laatste uur de gelegenheid<br />
te geven te blunderen. Het varen op de verkeerde<br />
routes, de levensgevaarlijke zucht naar de verovering<br />
van de blauwe wimpel, het gebrek aan veilige<br />
tussenschotten (ondanks de misleidende reclame<br />
daarover), het schrappen van de reddingsboten, de<br />
minachting voor minderbetalende passagiers: dat waren<br />
allemaal condities die lang voor de afvaart van de<br />
Titanic bestonden, en waaraan de bemanning part<br />
noch deel had. Maar het waren ook de noodzakelijke<br />
condities om in de nacht van 14 op 15 april 1912 een<br />
ramp te veroorzaken. Welke overledene kwam aan de<br />
wal met de constatering: “Het moet afgelopen zijn met<br />
die blauwe wimpel”?<br />
Scheppend geheugen<br />
Daar waar de onmiddellijke analyse faalt, kan er gemakkelijk<br />
een situatie zijn waarin het ontstaan van het<br />
ongeluk onbegrijpelijk blijft. Maar ons geheugen is<br />
niet erg blij met gevolgen zonder duidelijke oorzaken.
Het heeft dan de neiging om de gaten op te vullen;<br />
misschien niet ter plaatse, maar wel zodra zich de mogelijkheid<br />
voordoet. Iedere nadere informatie waarmee<br />
een gat kan worden opgevuld wordt (bij wijze van<br />
spreken) met gejuich binnen gehaald. Al snel herinnert<br />
men zich deze informatie net zo helder <strong>als</strong> wat<br />
men werkelijk zelf heeft waargenomen, en wordt de<br />
bron van deze informatie, die immers buiten de eigen<br />
waarneming is gelegen, vergeten. Geruchten blijven<br />
geen geruchten, maar worden zekerheden. Verhalen<br />
van anderen verliezen hun grens met de eigen verhalen.<br />
Elementen van vragen veranderen in elementen<br />
van antwoorden. Logica neemt de plaats van kennis<br />
in, zelfs al is die logica van het type huis-tuin-enkeuken,<br />
of erger: van de soort waaruit baarlijke nonsens<br />
wordt geboren. De vraag: “Hebt u één of twee<br />
knallen gehoord?” verandert snel in de zekerheid dat<br />
men twee knallen heeft gehoord. De suggestie dat de<br />
geheime dienst er iets mee te maken had, verandert in<br />
de duidelijke herinnering aan witte maanmannen.<br />
Mensen die in de buurt wonen van de plaats waar het<br />
vliegtuig is neergestort, herinneren zich hoe een reusachtige<br />
vliegtuigvleugel langs hun raam scheerde. Deze<br />
vorm van scheppend geheugen is geen diskwalificatie<br />
voor de geheugenfunctie. Het geheugen doet alleen<br />
maar waar het voor gemaakt is: een representatie maken<br />
die ons maximaal helpt toekomstige problemen<br />
op te lossen. Belevenissen van anderen kunnen even<br />
goed een wijze les bevatten <strong>als</strong> onze eigen belevenissen.<br />
Waarom zou het geheugen een onderscheid maken?<br />
Een bijkomende zaak is, dat het bij rampen vrijwel altijd<br />
ook gaat om hevige emoties. De getuigen zijn zelf<br />
25<br />
slachtoffer, of zijn nauw verbonden met de slachtoffers,<br />
of voelen zich ten zeerste aangesproken door de<br />
dramatiek van de gebeurtenis. De enorme aantallen<br />
mensen die tegenwoordig hun medeleven komen betogen<br />
bij rampen die een meer locale betekenis hebben,<br />
maar die door de publiciteit nationale bekentenis<br />
hebben gekregen, is fenomenaal. Ik hoef slechts de recente<br />
voorbeelden van Enschede en Volendam te<br />
noemen. Waar emoties in het spel zijn is de behoefte<br />
aan creatieve geheugenactiviteit sterker. Emotionele<br />
gebeurtenissen laten ons niet los; de behoefte om gaten<br />
in de herinnering op te vullen is daarom groter.<br />
Rampenonderzoek<br />
Maar dit alles helpt het rampenonderzoek natuurlijk<br />
niet echt. De aanwezigen, de ooggetuigen, zijn maar<br />
ten dele betrouwbaar; niet omdat ze liegen, maar omdat<br />
het geheugen in een evolutie van miljoenen jaren<br />
niet is gevormd door de noodzaak om betrouwbare<br />
verklaringen te kunnen afleggen. De rampenonderzoeker,<br />
die allereerst de feiten wil vaststellen, om vervolgens<br />
uit de feiten iets te concluderen over de preventie<br />
van toekomstige rampen, moet dus uitermate<br />
beducht zijn. Sommige verhalen moet hij zonder meer<br />
terzijde schuiven, zelfs wanneer ze worden verteld<br />
door iemand die er met de neus bovenop heeft gestaan.<br />
Is dat erg? Ik denk van niet. De werkelijk voorkombare<br />
oorzaken van ongelukken zijn zelden gelegen in de<br />
handelingen van betrokkenen in het laatste uur, of de
laatste minuten. Vaak zijn die handelingen volstrekt<br />
normaal, routinematig, om niet te zeggen: automatisch.<br />
Die normale handelingen zullen rampen veroorzaken,<br />
wanneer er nog één klein onverwacht element<br />
aan wordt toegevoegd. Op de Titanic deed iedereen<br />
wat hij altijd deed. Maar dat was niet goed genoeg<br />
toen het schip een ijsberg ontmoette die niet absurd<br />
groot was, en die op een volstrekt normale plaats lag.<br />
Mijn tochtgenoot deed de ochtend van het ongeluk<br />
niets abnorma<strong>als</strong> toen hij zijn veldfles vastgespte. Het<br />
abnormale was dat het kettinkje knapte nu juist in die<br />
twintig seconden dat hij een sneeuwbrug overstak.<br />
De werkelijke oorzaken van ongelukken vinden plaats<br />
op een locatie die zich aan de waarneming van de betrokkenen<br />
onttrekt, en op een tijdstip waarop zij nog<br />
niet eens betrokkenen waren. Het ging al mis bij het<br />
ontwerp van de Titanic, die vooral de grootste en<br />
snelste moest zijn. Het ging al mis bij de keuze van de<br />
route, die was gericht op de kortste overtocht. Het<br />
ging al mis bij de georganiseerde behandeling van derdeklas<br />
passagiers <strong>als</strong> vee. Op mijn Himalaya-tocht ging<br />
het al mis toen er een reisleider werd uitgekozen die<br />
zelf op volledig ontoereikende schoenen liep. De rampenonderzoeker<br />
moet zich minder opwinden over wat<br />
de direct betrokkenen zich herinneren. Niet alleen<br />
omdat die herinnering veelal niet klopt; maar vooral<br />
omdat de feiten van het laatste uur alleen maar het<br />
zicht ontnemen op de georganiseerde oorzaken van<br />
rampen.<br />
26
DE RISICO’S VAN RAMPENEVALUATIES<br />
Regelovertredingen, menselijke fouten en industriële<br />
rampen<br />
Peter Mascini<br />
.., omdat het de vraag is<br />
of wat achteraf onweerlegbaar lijkt<br />
van tevoren voorspelbaar was<br />
(Voskuil, 1999: 897).<br />
De conclusie dat regelovertredingen hebben bijgedragen<br />
aan een ramp en de aanbeveling om de controle<br />
op de naleving van regels aan te scherpen, behoren tot<br />
het standaardrepertoire van rampenevaluaties. Ze veronderstellen<br />
dat de veiligheidsvoorschriften goed en<br />
naleefbaar zijn en de overtreders fout. Het is belangrijk<br />
na te gaan of deze veronderstellingen juist zijn,<br />
omdat er een onoverkomelijk bezwaar kleeft aan rampenevaluaties.<br />
Betrokkenen worden onvermijdelijk beoordeeld<br />
vanuit de wetenschap dat hun handelingen<br />
ernstige gevolgen hebben gehad, terwijl zij hierover zelf<br />
per definitie geen zekerheid konden hebben (vergelijk<br />
Turner, 1976: 393; Gephart, 1984: 211; Vaughan,<br />
1996: 253). Dit drijft onderzoekers mogelijk ten onrechte<br />
in de richting van het oordeel dat betrokkenen<br />
moeten weten dat regelovertredingen vroeg of laat tot<br />
een ongeluk leiden en dat ze daarmee rekening kunnen<br />
en moeten houden.<br />
Doelstelling van deze bijdrage is nagaan in hoeverre regelovertredingen<br />
onder bepaalde omstandigheden terecht<br />
<strong>als</strong> menselijke fouten kunnen worden aangemerkt.<br />
27<br />
Dit gebeurt door de redenen te analyseren die industrieel<br />
personeel heeft om van veiligheidsvoorschriften af te<br />
wijken. Uitgangspunt is dat mensen die weloverwogen<br />
risico nemen bij het overtreden van de regels, zonder dat<br />
zij worden belemmerd om ze na te leven, verwijtbaar<br />
handelen. Als aan een van deze beide voorwaarden niet<br />
is voldaan, dan is niet automatisch sprake van een menselijke<br />
fout en is ook het aanscherpen van de controle op<br />
de naleving van de regels niet de meest geëigende maatregel.<br />
Dataverzameling<br />
De onderzoeksgegevens heb ik verzameld in het kader<br />
van mijn promotie-onderzoek en bestaan uit observaties,<br />
informele gesprekken en interviews met uitvoerend<br />
en leidinggevend personeel van een cokesfabriek<br />
(Mascini, 1999). In deze fabriek wordt gewerkt met<br />
brandbare, explosieve en schadelijke chemische stoffen,<br />
krachtige machines en wordt fysiek belastend en<br />
vuil werk verricht. Het overschrijden van veiligheidsvoorschriften<br />
kan zeer nadelige gevolgen hebben voor<br />
de overtreders zelf en hun omgeving. Men zou dus<br />
mogen verwachten dat het personeel allesbehalve<br />
scheutig was met het opbiechten van regelovertredingen<br />
in gesprekken en dat deze alleen door observaties<br />
boven tafel konden worden gebracht. In de praktijk<br />
droegen vele medewerkers hiervan echter juist openhartig<br />
voorbeelden aan, terwijl zij er zich toch terdege<br />
van bewust toonden dat deze illegitiem waren. Mijn<br />
analyse is daarom grotendeels gebaseerd op de praktijkvoorbeelden<br />
die personeel tijdens informele ge-
sprekken en interviews aangedroeg. De belangrijkste<br />
functie van de observaties was om deze voorbeelden<br />
goed te kunnen plaatsen.<br />
Drie typen regelovertredingen<br />
Laksheid en sensatiezucht<br />
Het eerste van de drie typen regelovertredingen dat ik<br />
heb aangetroffen, bestaat uit overtredingen waarbij<br />
medewerkers welbewust risico nemen of zelfs opzoeken.<br />
Ze nemen bewust een risico, <strong>als</strong> naleven van de<br />
regels te veel inspanningen kost of te veel hinder veroorzaakt.<br />
Voorbeelden zijn het `even snel, rap’ branden<br />
binnen in een hal met gasleidingen zonder de vereiste<br />
brandbon en veiligheidsmiddelen en het niet dragen<br />
van een veiligheidsbril door een medewerker die<br />
normaal geen bril draagt, omdat dit hem irriteert.<br />
Medewerkers die bewust risico opzoeken, doen dat<br />
om de eentonigheid van hun werk te doorbreken. Het<br />
zo snel mogelijk verhelpen van storingen met inbegrip<br />
van allerlei ongeoorloofde middelen zien zij <strong>als</strong> een<br />
welkome onderbreking van hun routinematige bediening<br />
van machines. Zo vertelde een bedieningsman<br />
dat wanneer hij over de mobilofoon hoort dat er een<br />
bokoven is (dat is wanneer cokes blokkeren in een<br />
oven) hij daar onmiddelijk naartoe rent om het probleem<br />
te verhelpen, omdat “je er toch niet aan moet<br />
denken dat een ander de steker te pakken krijgt, omdat<br />
jij eerst een speciaal pak en lange handschoenen<br />
bent gaan halen”.<br />
Hoewel het vanuit het perspectief van de werknemers<br />
wellicht begrijpelijk is dat zij in bepaalde gevallen een<br />
risico op de koop toe nemen of zelfs opzoeken door<br />
28<br />
van de voorschriften afwijken, pleit dit hen allerminst<br />
vrij; integendeel. Bij dit type overtredingen nemen de<br />
betrokkenen bewust een risico zonder dat hen een<br />
strobreed in de weg wordt gelegd dat niet te doen. Als<br />
dergelijke overtredingen een ongeluk tot gevolg hebben,<br />
dan kan hen dat worden verweten.<br />
Onoplosbaar dilemma<br />
Het tweede type bestaat uit regelovertredingen die<br />
medewerkers maken onder druk van hun meerderen.<br />
Vooral <strong>als</strong> de productie in de verdrukking dreigt te raken,<br />
komt het voor dat leidinggevenden hun ondergeschikten<br />
opdragen uitzonderingen te maken op de<br />
regels. Zij zetten hen bijvoorbeeld aan een klus zonder<br />
de vereiste brandbon of goedgekeurde steigers. Voor<br />
ondergeschikten is het moeilijk zich aan dergelijke ongeoorloofde<br />
opdrachten te onttrekken, omdat leidinggevenden<br />
zich hier doorgaans niet bij neerleggen. Ze<br />
pakken medewerkers terug die deze praktijken aan de<br />
kaak stellen of laten ten overstaan van anderen weten<br />
dat de weigeraar de met de opgedragen taak verbonden<br />
risico’s heeft overdreven. Een operator vertelde<br />
bijvoorbeeld dat hij zich de woede van zijn superieur<br />
op de h<strong>als</strong> had gehaald, omdat hij tijdens een veiligheidsdag<br />
een onveilige handeling van deze man aan de<br />
orde had gesteld. Een andere operator vertelde dat zijn<br />
baas herhaaldelijk triomfantelijk ter sprake bracht dat<br />
hij toch maar mooi een steigerpijp met een kraanbakje<br />
uit een zeven meter diepe bak had gehaald, terwijl de<br />
kraanmachinist hem dit had afgeraden en de operator<br />
geweigerd had dit te doen.<br />
Medewerkers die opdracht krijgen veiligheidsvoorschriften<br />
naast zich neer te leggen, worden dus
geconfronteerd met een lastig dilemma. Weigeren zij<br />
dergelijke opdrachten uit te voeren of stellen zij ze publiekelijk<br />
aan de orde, dan is de kans groot dat zij in<br />
een conflict verzeild raken met hun bovengeschikten.<br />
Voeren zij ze uit en gaat het mis dan worden zij daarop<br />
ook afgerekend. Dit laatste gebeurt dan zonder dat<br />
de betrokkenen er zelf voor hebben gekozen van de<br />
voorschriften af te wijken. Dit betekent dat het medewerkers<br />
minder goed valt aan te rekenen wanneer zij<br />
regels omzeilen, naarmate zij daartoe meer onder druk<br />
worden gezet (vergelijk Bovens, 1998).<br />
‘Onwerkbare’ voorschriften<br />
Het derde, meest voorkomende type bestaat uit overschrijdingen<br />
die volgens de betrokkenen de kans op<br />
een ongeluk helemaal niet vergroten. Het betreft<br />
voorschriften die ze te algemeen, te vergezocht, of te<br />
ver doorgeschoten vinden om in concrete situaties toe<br />
te passen. Medewerkers spreken in dit verband van<br />
`onwerkbare’ voorschriften. Leidinggevenden zijn bij<br />
een normaal procesverloop niet geneigd dergelijke<br />
overtredingen toe te staan, omdat zij hiermee vaak wel<br />
risico verbonden zien. De meningsverschillen die uitvoerenden<br />
en leidinggevenden hierover hebben, gaan<br />
bijvoorbeeld over het niet gebruiken van standaardformuleringen<br />
over de mobilofoon voor het gebruiksklaar<br />
verklaren van machines, het niet willen verwijderen<br />
van een waarschuwingsbord voor gevaarlijke stoffen<br />
dat <strong>als</strong> grap boven een koffiezetapparaat was gehangen<br />
en het niet altijd zelf aanbrengen van sloten op<br />
machines wanneer een ander dat al heeft gedaan. Kaderleden<br />
meten overigens met twee maten. Zij percipiëren<br />
wel vaak onaanvaardbare risico’s wanneer on-<br />
29<br />
dergeschikten van de regels afwijken, maar niet wanneer<br />
zij dat zelf doen. Dit laatste doen zij dan ook, ondanks<br />
dat ze weten dat het moeilijker wordt ondergeschikten<br />
aan te spreken op regelovertredingen wanneer<br />
die bemerken dat kaderleden zich daar zelf ook<br />
aan bezondigen.<br />
Er zijn dus medewerkers die uitzonderingen maken<br />
op regels, omdat zij die overbodig of te ver doorgeschoten<br />
vinden. Dit geldt óók voor de leidinggevenden die<br />
het wel riskant vinden wanneer hun ondergeschikten<br />
regels overtreden. Dat personeel geen risico’s verbonden<br />
ziet met het afwijken van regels, wil uiteraard niet zeggen<br />
dat die er feitelijk ook niet zijn. Het is goed mogelijk dat<br />
het zelf uitvoeren van werkzaamheden mensen blind<br />
maakt voor reële risico’s. Het is echter niet verstandig<br />
er bij voorbaat vanuit te gaan dat regels goed zijn en<br />
mensen die ze overtreden fout. Dit gebeurt dan ook<br />
niet in de cokesfabriek, waar regelmatig veiligheidsvoorschriften<br />
worden ingetrokken of aangepast naar<br />
aanleiding van negatieve ervaringen van gebruikers. Er<br />
wordt met andere woorden onderkend dat regels die<br />
op de tekentafel zijn bedacht in de praktijk contraproductief<br />
kunnen zijn. Gebeurt dit niet, dan wordt regelnaleving<br />
tot doel op zich verheven en dreigt het eigenlijke<br />
doel van de regels – in dit geval de verkleining<br />
van de kans op een ongeluk – uit het oog te worden<br />
verloren (vergelijk Merton, 1957). Dit betekent dat<br />
naarmate duidelijker aantoonbaar is dat veiligheidsvoorschriften<br />
zelf niet deugen, het problematischer is<br />
regelovertredingen <strong>als</strong> menselijke fouten te bestempelen.
Conclusies<br />
Van de drie typen regelovertredingen die worden gemaakt<br />
in de cokesfabriek kan er maar één zonder problemen<br />
worden bestempeld <strong>als</strong> menselijke fout. Dit<br />
zijn de overtredingen waarbij medewerkers doelbewust<br />
risico nemen uit gemakzucht of uit een behoefte<br />
aan spanning. De overtredingen die zij begaan omdat<br />
externe factoren hen hiertoe nopen of omdat die in<br />
hun ogen de kans op een ongeluk niet vergroten, kunnen<br />
niet zondermeer <strong>als</strong> menselijke fout worden aangemerkt.<br />
Het is immers mogelijk dat medewerkers<br />
daadwerkelijk geen alternatief hebben voor het overtreden<br />
van de regels, of dat de regels zelf echt geen<br />
toegevoegde waarde hebben.<br />
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre de conclusies<br />
uit dit onderzoek in de cokesfabriek generaliseerbaar<br />
zijn. Dit lijkt wel degelijk het geval, omdat beide typen<br />
regelovertredingen die niet zondermeer <strong>als</strong> menselijke<br />
fout kunnen worden bestempeld, ook in ander onderzoek<br />
naar voren zijn gekomen. Niet alleen de druk die<br />
superieuren op hun ondergeschikten uitoefenen<br />
maakt regelovertredingen min of meer onvermijdelijk,<br />
maar ook het bestaan van tegenstrijdige regels (De<br />
Koning cs. 2001; Snoeijen 2001) en het langdurig verrichten<br />
van eentonige repeterende arbeid (Rasmussen<br />
cs.1988). Ook heeft ander onderzoek concrete voorbeelden<br />
opgeleverd van contra-productieve veiligheidsregels.<br />
Zo heeft Brun (1995) aangetoond dat<br />
elektromonteurs van hoogspanningsdraden bepaalde<br />
persoonlijke beschermingsmiddelen niet gebruiken,<br />
omdat deze het visuele contact met de werkomgeving<br />
30<br />
verminderen en snel ingrijpen bemoeilijken <strong>als</strong> er iets<br />
mis gaat. Kagan en Scholz (1984) geven het voorbeeld<br />
van het verbod dat de rechterlijke macht in de Verenigde<br />
Staten heeft uitgevaardigd tegen de verplichte<br />
invoering van `verbeterde’ remsystemen door de<br />
vrachtwagenindustrie, vanwege duidelijke aanwijzingen<br />
dat de betreffende remsystemen juist onbetrouwbaarder<br />
waren dan de bestaande. Vaughan (1996)<br />
concludeert tenslotte dat juist het strikt vasthouden<br />
aan de eis van wetenschappelijke bewijsvoering er voor<br />
heeft gezorgd dat vage aanwijzingen over de uiteindelijke<br />
oorzaak van de ramp met de spaceshuttle Challenger<br />
in de wind zijn geslagen door de nasa.<br />
Dit onderzoek naar regelovertredingen laat zien<br />
dat medewerkers hiervoor vaak goede redenen hebben.<br />
Deze worden in rampenevaluaties gemakkelijk<br />
over het hoofd gezien, omdat die worden verricht<br />
vanuit de wetenschap dat er iets verschrikkelijks is gebeurd.<br />
Dit betekent dat deze kennis een onbevooroordeelde<br />
analyse van menselijk handelen bemoeilijkt. Dit<br />
inzicht heeft ook beleidsmatige consequenties. Dat regelovertredingen<br />
niet per definitie menselijke fouten<br />
zijn, betekent namelijk ook dat het niet zondermeer<br />
voor de hand ligt de controle op de naleving van regels<br />
aan te scherpen <strong>als</strong> overtredingen worden geconstateerd,<br />
zo<strong>als</strong> zo vaak wordt aanbevolen in rampenevaluaties.<br />
Dit ligt wel voor de hand <strong>als</strong> voorschriften uit<br />
gemak- of sensatiezucht worden overtreden. Dit type<br />
overtredingen wordt minder aantrekkelijk gemaakt<br />
door strenger te controleren. Dit laatste geldt weliswaar<br />
ook voor overtredingen die mensen maken omdat<br />
externe factoren hen hiertoe nopen, maar toch het<br />
ligt in dit geval meer voor de hand die factoren weg te
nemen dan de overtreders aan te pakken. Dit kan gebeuren<br />
door de productiedruk te verlagen, tegenstrijdige<br />
regels uit de weg te ruimen of langdurige eentonige<br />
werkzaamheden terug te dringen. Indien mensen<br />
regels overtreden omdat die volgens hen `onwerkbaar’<br />
zijn, is het zaak zorgvuldig na te gaan of de regels aanpassing<br />
behoeven alvorens de controle op de naleving<br />
ervan te intensiveren. Laat men dit na dan bestaat het<br />
risico dat strenger controleren de kans op een ongeluk<br />
vergroot in plaats van verkleint, omdat de regels zelf<br />
niet deugen.<br />
Onderzoek naar de mogelijke gevolgen van regelovertredingen<br />
leidt dus niet alleen tot een genuanceerder<br />
oordeel over de verantwoordelijkheden van betrokkenen<br />
dan in rampenevaluaties gebruikelijk is,<br />
maar ook tot meer gevarieerde beleidsaanbevelingen.<br />
Dit geeft de meerwaarde aan van het onderzoek naar<br />
risico’s in vergelijking tot rampenevaluaties.<br />
Literatuur<br />
Bovens, M. (1998) The Quest for Responsibility: Accountability<br />
and Citizenship in Complex Organisations. Cambridge:<br />
Cambridge University Press.<br />
Brun, J-P. (1995) Work Activity and Subjectivity: A Behind-the-Scenes<br />
Look at the Work of Linemen. Industrial<br />
Relations , jg. 50, p. 811-825.<br />
Gephart, R.P. Jr. (1984) Making Sense of Organizationally<br />
Based Environmental Disasters. Journal of Management,<br />
jg. 10, p. 205-225.<br />
Kagan, R.A., Scholz, J.T. (1984) The "Criminology of the<br />
Corporation” and Regulatory Enforcement Strategies. In: K.<br />
Hawkins, J.M. Thomas (red.) Enforcing Regulation.<br />
Boston: Kluwer-Nijhoff Publishing, p. 67-96.<br />
31<br />
Koning, P. de, G. de Vries (2001) Horeca lapt brandvoorschriften<br />
aan z’n laars: Dansen in de vulkaan. NRC-<br />
Handelsblad 6 januari.<br />
Mascini, P. (1999) Risico's in bedrijf: Omgaan met gezondheidsrisico's<br />
op de werkvloer (dissertatie). Rotterdam:<br />
Erasmus Universiteit Rotterdam.<br />
Mascini, P. (2001) `Het kind en het badwater: Leidt<br />
strengere handhaving van regels tot minder ongelukken?’,<br />
Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, jg. 79, p. 252-255.<br />
Mascini, P. (2001, te verschijnen), ‘Regelovertredingen,<br />
menselijke fouten en industriële rampen: een exploratieve<br />
studie in een cokesfabriek’, Sociologische Gids, jg. 48, nr. 3.<br />
Merton, R.K. (1957) Social Theory and Social Structure.<br />
New York: The Free Press.<br />
Rasmussen, J., Duncan, K., Leplat, J. (1988) New Technology<br />
and Human Error. Chichester [etc.]: Wiley.<br />
Snoeijen, M. (2001)Vertrek hoofd milieudienst Cleij:<br />
Vuile grond is fraudegevoelig. NRC-Handelsblad 2 februari.<br />
Turner, B.A. (1976) The Organizational and Interorganizational<br />
Development of Disasters. Adminstrative Science<br />
Quarterly, jg. 21, p. 378-397.<br />
Vaughan, D. (1996) The Challenger Launch Decision:<br />
Risky Technology, Culture, and Deviance at NASA. Chicago/London:<br />
The University of Chicago Press.<br />
Voskuil, J.J. (1999) Het A.P. Beerta-Instituut. Het bureau<br />
deel 4. Amsterdam: G.A. van Oorschot.
FEITENONDERZOEK NAAR DE<br />
VUURWERKRAMP 1<br />
In gesprek met Ric de Rooij, projectleider Onderzoek<br />
van de Commissie Oosting<br />
Jeanine Evers<br />
13 mei 2000: de vuurwerkramp in Enschede. Tweeentwintig<br />
mensen verloren het leven, 950 raakten gewond.<br />
Ruim 200 woningen werden verwoest, bijna<br />
300 zo zwaar beschadigd dat ze onbewoonbaar werden.<br />
Tientallen bedrijfsgebouwen en ateliers werden<br />
vernietigd. Ook buiten het rampgebied was de materiele<br />
schade enorm. Zeker 1 miljard gulden ging door de<br />
explosie verloren.<br />
Op 26 mei 2000 werd de Commissie Onderzoek<br />
Vuurwerkramp ingesteld, beter bekend <strong>als</strong> de Commissie<br />
Oosting, naar haar voorzitter, de voormalig<br />
Nationaal Ombudsman. Al op 29 juni presenteerde de<br />
commissie haar onderzoeksplan en zeven maanden<br />
later, in februari 2001, verscheen het Eindrapport. De<br />
projectleider van het onderzoek van de commissie, Ric<br />
de Rooij, was directeur onderzoek bij de Nationale<br />
Ombudsman geweest. Met hem besprak in een aantal<br />
methodologische kwesties rond het grote onderzoek<br />
dat in korte tijd moest worden afgerond.<br />
Het onderzoeksplan was binnen een maand gemaakt.<br />
Wat bepaalde de gekozen aanpak?<br />
1<br />
Een uitvoeriger versie van dit artikel verscheen in KWALON, 17,<br />
2001, pp. 4-14<br />
33<br />
Oosting had mij benaderd om het onderzoek te leiden.<br />
En ik heb er meteen iemand van de Nationale Ombudsman<br />
bij gehaald. Men is daar bekend met dit type<br />
feitenonderzoek. Dat heeft de aanpak voor een deel<br />
bepaald. Het gaat om ‘feiten’ of de reconstructie daarvan<br />
en vervolgens om een analyse en beoordeling. Bij<br />
het starten van het onderzoek probeer je mensen te<br />
vinden die dat kunnen; die dergelijke onderzoekservaring<br />
hebben. Het gaat om mensen die fatsoenlijke rapporten<br />
kunnen schrijven, naar een gemeente kunnen<br />
gaan en de juiste vragen weten te stellen en ook in<br />
dossiers kunnen spitten. Het is vooral boerenverstandwerk:<br />
wat wil ik weten, wat zijn de vragen en wat<br />
heb ik daarvoor nodig.<br />
Het lastige bij dit onderzoek is geweest, dat de belangstelling<br />
van de media heel erg groot was . De aanpak<br />
zelf is niet ingrijpend gewijzigd onderweg. Wat<br />
wel een veel grotere impact had dan wij hadden verwacht,<br />
was het open staan voor het publiek. Er kwam<br />
een lawine aan reacties toen we ons kantoor in Enschede<br />
open hadden gesteld. Mensen kwamen vaak<br />
langs om te buurten. Het communicatiebureau dat we<br />
daarvoor hadden ingeschakeld en dat ook maatschappelijk<br />
werkers in dienst heeft, is daarbij van belang gebleken.<br />
De commissie vormde een ankerpunt voor<br />
getroffenen en had daarmee ook een belangrijke sociale<br />
functie. Ze bleek laagdrempeliger dan politie en<br />
justitie; dat leverde soms ook wel additionele informatie<br />
of aanknopingspunten op. Dat hadden we niet<br />
zo voorzien, maar het is achteraf heel goed geweest,<br />
zowel voor de acceptatie van het rapport <strong>als</strong> voor de<br />
rouwverwerking.
Het gaat om feitenonderzoek. Wat zijn feiten in jullie<br />
benadering?<br />
Het gaat hier eigenlijk om een historische reconstructie.<br />
Feiten zijn die dingen die je op een gegeven ogenblik<br />
aannemelijk kan maken. Ze staan òf vast bijvoorbeeld<br />
omdat ze nou eenmaal op papier staan (er is een<br />
brief geschreven op 14 juni en daar stond dat en dat<br />
in), òf je probeert iets te reconstrueren (bijvoorbeeld<br />
of een brandweerman links of rechts om het gebouw<br />
heen is gelopen; dat reconstrueer je op basis van bewijzen<br />
die wel achter gebleven zijn, zo<strong>als</strong> zijn slang).<br />
De feiten vormen het ‘substraat’ op basis waarvan je<br />
gaat analyseren. Feiten heb je in verschillende gradaties.<br />
Je hebt feiten die onomstotelijk zijn en zaken die<br />
je reconstrueert en vervolgens aannemelijk maakt. Dat<br />
vergt een uitgebreide beschrijving en verantwoording<br />
waarom je iets aannemelijk acht.<br />
Bij zo’n onderzoek <strong>als</strong> dit komen ook allerlei ‘theorieën’<br />
bovendrijven, van verschillend kwaliteitsniveau<br />
en realiteitsgehalte (‘de gemeente had een Vinexlocatie<br />
nodig en heeft daarom een bom laten ontploffen’ of<br />
‘de kracht van de explosie in combinatie met gesignaleerde<br />
groene auto’s in de buurt betekent dat het een<br />
opslagplaats van Defensie moet zijn geweest in plaats<br />
van een vuurwerkbedrijf’). De commissie moest steeds<br />
beslissen of zo’n theorie aanleiding gaf tot nader onderzoek<br />
of niet. Meestal haalden we de overeenkomstige<br />
factor uit verschillende van dergelijke theorieën<br />
en gingen we na, of een bepaald spoor dat in geval<br />
zo’n theorie grond van waarheid bevatte aanwezig zou<br />
moeten zijn, ook gevonden was. Vaak zijn er ook andere<br />
partijen die, al dan niet uit eigenbelang hun eigen<br />
34<br />
‘sporen’ aandragen; die moet je <strong>als</strong> commissie dan<br />
weer zien te beoordelen.<br />
Mede daarom is het zo belangrijk dat je het feitenmateriaal<br />
waarop je je uiteindelijk baseert heel goed<br />
beschrijft. De wijze van vergunningverlening bijvoorbeeld,<br />
die loopt over lange jaren. Als je die documenten<br />
naloopt blijkt dat de ambtenaar bepaalde criteria<br />
stelselmatig niet heeft ingevuld. Dan moet je zien te<br />
achterhalen waarom dat niet gebeurd is. Vond hij die<br />
factor niet interessant, werd hij zo geïnstrueerd?<br />
Het was te verwachten dat mensen bij een onderzoek <strong>als</strong><br />
dat van de commissie belastende informatie zouden willen<br />
achterhouden of laten verdwijnen. Hoe hebben jullie<br />
dat opgelost?<br />
Door ons ervan te verzekeren dat de hele administratie<br />
van de gemeente direct na de ramp in beslag was genomen<br />
door justitie en door te bedingen dat wij <strong>als</strong><br />
commissie daar inzage in konden krijgen. Zodra we<br />
wisten dat de commissie zou worden ingesteld hebben<br />
we een techneut van de commissie mee laten kijken bij<br />
het technisch sporenonderzoek dat plaatsvond. Voor<br />
de rest merk je dat <strong>als</strong> bepaalde documenten ontbreken<br />
of niet meer in het archief, er altijd nog ergens een<br />
kopie van bestaat bij iemand in een map. Het voordeel<br />
was dat veel medewerkers van betrokken bedrijven en<br />
instellingen daar al jaren werkten, dus die kenden heel<br />
goed de historische gang van zaken. Er was daarnaast<br />
een nauwe samenwerking met het Openbaar ministerie.
Hoe gingen jullie om met zaken <strong>als</strong> validiteit en betrouwbaarheid?<br />
In de selectie van data speelt je individuele oordeel al<br />
mee. Dat is ondervangen door elk element aan informatie<br />
binnen de hele commissie te verspreiden.<br />
Commissieleden waren gehouden alle velden waarvoor<br />
zij verantwoordelijk waren, te lezen. Ze lazen niet<br />
alleen de analyseresultaten, maar ook alle data die<br />
daartoe geleid hadden. Er was dus een dubbel archief.<br />
De onderzoekbureaus hadden hun archief, maar<br />
stuurden alles naar de commissie. Het bij dat veld betrokken<br />
staflid nam alles door, even<strong>als</strong> het betrokken<br />
commissielid. Bovendien had het systeem van documenteren<br />
tot gevolg dat soms verbanden tussen op<br />
zichzelf losstaande elementen zichtbaar werden. Daarom<br />
is het ook belangrijk dat je mensen van verschillend<br />
pluimage in zowel commissie <strong>als</strong> staf hebt zitten.<br />
Daarnaast was er de ervaring met rampen in het verleden,<br />
die jaren zijn blijven nazingen; dat wilden we ook<br />
voorkomen. Het onderzoek door de commissie moest<br />
in één keer alles boven tafel brengen, elke twijfel ontzenuwen<br />
en geen ruimte overlaten voor allerlei theorieën<br />
die onrust onder getroffenen aanwakkert.<br />
Waar natuurlijk heel scherp naar gekeken wordt zijn<br />
de uitspraken over de oorzaak van de explosie. Er is<br />
een onwaarschijnlijk grote knal geweest die een hele<br />
woonwijk vernietigd heeft. Dat kan niet met vuurwerk,<br />
zegt meteen iedereen. Dat kunt u mij niet wijs<br />
maken. Dat verhaal hoor je steeds. Langzamerhand<br />
sijpelt er een besef door dat dat wellicht wel zou kunnen.<br />
Combinaties van vuurwerk en een aantal andere<br />
35<br />
factoren kunnen naar het oordeel van de Commissie<br />
wel leiden tot zo’n explosie. Dat wist niemand tot voor<br />
Enschede. Of dat wist wel iemand maar die had dat<br />
onvoldoende gecommuniceerd. Dus langzamerhand<br />
dringt dat besef door. Dit werd door TNO samen met<br />
Justitie theoretisch vastgesteld en bevestigd door de<br />
expert van de commissie zelf op basis van filmbeelden<br />
van de ramp, luchtfoto’s van de slagschade in Enschede<br />
en proefopstellingen. Maar dan ben je er nog niet,<br />
want de argwaan is zo groot en resultaten van TNO<br />
zijn in het verleden wel eens betwijfeld. De commissie<br />
heeft vervolgens bedacht om een aantal buitenlandse<br />
experts om een herberekening te vragen. De resultaten<br />
van het TNO-onderzoek werden samen met de ‘feiten’<br />
waarop TNO zich baseerde, de gevolgde analyse en alle<br />
via e-mail binnengekomen theorieën opgestuurd naar<br />
twee Europese en een Amerikaanse instantie die het<br />
nog eens zouden doorrekenen en -redeneren. Voor de<br />
Amerikaanse instelling was bewust gekozen vanwege<br />
de mogelijke banden die tussen TNO en Europese instanties<br />
zouden kunnen bestaan. Zouden de Europeanen<br />
de neiging hebben de kool en de geit te willen sparen,<br />
dan zou de Amerikaanse instantie dat zeker niet<br />
doen. Zij kenden TNO helemaal niet; Europa is nogal<br />
ver weg voor hen. De drie instituten kwamen allemaal<br />
tot dezelfde conclusie.<br />
Een heel ander onderwerp waar uitspraken over werden<br />
gedaan is de werkwijze van de gemeente Enschede<br />
bij vergunningverlening, toezicht en handhaving op de<br />
verschillende terreinen.. Men had vanuit de top alle<br />
medewerking en openheid toegezegd. Om de werkwijze<br />
van de gemeente te onderzoeken over een lange pe-
iode was een heidens karwei. Want, waar vraag je<br />
naar, waar begin je te zoeken? Elke gemeente doet het<br />
namelijk anders. Wij hebben een aantal mensen ingehuurd<br />
dat de gemeentelijke praktijk goed kende en die<br />
zijn uiteindelijk letterlijk in het gemeentehuis gaan<br />
zitten, bij de kasten, en hebben gewoon alles doorgeplozen.<br />
Een vreselijk karwei waar heel veel manuren in<br />
zijn gaan zitten. Eerst vragen: bij de gemeente is het<br />
gebruikelijk dat..... waar ligt dat? Dan wordt dat naar<br />
boven gehaald en ontdek je soms dat ze het net iets<br />
anders doen. En dan vraag je naar dat document en zo<br />
krijg je een sneeuwbaleffect en wordt het steeds groter<br />
en groter. Toen hadden we een redelijk beeld van wat<br />
er was gebeurd binnen de gemeente en hoe de verantwoordelijkheden<br />
lagen voor al die vergunningen in al<br />
die jaren. Vervolgens is besloten om vier gemeenten te<br />
selecteren die enigszins vergelijkbaar zijn met Enschede,<br />
qua omvang en qua bedrijven binnen de gemeentegrens.<br />
Bij die andere gemeenten is een zelfde soort<br />
onderzoek <strong>als</strong> in Enschede gedaan naar de omgang<br />
van de gemeente met risicovolle bedrijven. Dit had een<br />
tweeledig doel: <strong>als</strong> in het onderzoek in Enschede ‘gaten’<br />
hadden gezeten, dingen waar men niet op gestuit<br />
was maar die er wel hadden moeten zijn, dan zou dat<br />
in die andere gemeenten boven water komen. Anderzijds<br />
wilden we een vergelijking maken: was Enschede<br />
nou zoveel slechter dan andere gemeenten? Daarnaast<br />
is bij een aantal andere grote gemeenten de vergunningen<br />
rond daar aanwezige vuurwerkbedrijven getrokken<br />
om te kijken: wat is de kwaliteit van die vergunningen,<br />
wat wordt daarin geregeld? Hier ging het<br />
niet om controle van de vergunningen, maar meer om<br />
de vraag: wat zijn de elementen in zo’n vergunning en<br />
36<br />
hoe scoort Enschede daarin? Enschede scoorde niet zo<br />
goed.<br />
Een ander onderwerp was de praktische hulpverlening<br />
tijdens de ramp en daarna (hulp ter plekke, aanbieden<br />
nieuwe woning, opvang, financiële steun e.d.). Dat<br />
was lastig; er is geen vergelijkingsmateriaal aanwezig<br />
want in Nederland is op dat punt niks geregeld en er is<br />
(gelukkig) weinig ervaring.. Er gebeurt een ramp en<br />
woningbouwcorporaties wordt gevraagd om woningen<br />
ter beschikking te stellen, maar dat is nergens geregeld.<br />
Als onderzoek was het minder ingewikkeld; we<br />
kregen alle medewerking en de feiten kwamen redelijk<br />
vlot boven tafel. Aan de andere kant was er wel veel<br />
van horen zeggen, er was weinig materiaal want mensen<br />
deden gewoon dingen die dagen, ze gingen meubels<br />
inzamelen, zetten een advertentie in de krant en<br />
iedereen kon dingen komen brengen. Maar ook is een<br />
aantal zaken niet vastgelegd en dat is moeilijk voor de<br />
reconstructie. De feiten hierover boven tafel halen was<br />
vrij eenvoudig, daar is iedereen wel open in. Maar het<br />
was moeilijk om te beoordelen: wat vind ik daarvan?<br />
Vind ik nou dat het goed is gebeurd? De analyse en<br />
beoordeling waren hier lastig. Vind ik het goed dat een<br />
gezin in een klein flatje wordt gestopt voor drie maanden<br />
omdat er nu eenmaal geen huis is, of: is de schade<br />
voldoende gecompenseerd? Wat is redelijk en billijk?<br />
De feitelijke rampbestrijding zelf was goed te onderzoeken,<br />
omdat alle communicatie tussen de hulpdiensten<br />
(politie, brandweer, ambulance) op band<br />
staat. Je kon dus eigenlijk tot op de seconde nauwkeurig<br />
een beeld krijgen van de activiteiten van de mensen
in het veld, omdat dat altijd via netwerken gaat. Er<br />
draaien een hele hoop banden mee, er zijn duizenden<br />
bladzijden transcripten gemaakt van telefoongesprekken<br />
door hulpdiensten. Daarnaast zijn er interviews<br />
gehouden met rampbestrijders - politiemensen,<br />
brandweermensen, ambulancepersoneel. Die diensten<br />
gaan vaak zelf al vrij snel tot evaluatie over, dus dat<br />
was minder ingewikkeld. Ook hier was de beoordeling<br />
weer lastig; wat vind je van de rampbestrijding? Wat<br />
mag je in Nederland verwachten van de rampbestrijding?<br />
De rampbestrijding loopt per definitie achter bij<br />
de werkelijkheid, omdat men zich altijd voorbereidt<br />
op basis van opgedane ervaringen. We hebben daar<br />
dus gekeken van: wat is er gebeurd, hoe zat de organisatie<br />
in elkaar en: hoe zijn ze opgeleid, wat is de training.<br />
Zowel van de mensen in het veld <strong>als</strong> van het bestuur:<br />
hoe wordt er bestuurlijk geoefend voor rampen?<br />
Deels doe je dat onderzoek zelf, door concreet na te<br />
gaan wat men doet bij een ramp. Aan de andere kant<br />
zijn er een heleboel gemeenten die hun rampoefening<br />
laten evalueren; die evaluaties neem je mee in je beoordeling.<br />
Er is ook gekeken naar rampenorganisaties<br />
in het buitenland; hoe hebben ze het daar georganiseerd?<br />
De rampbestrijding in Nederland is een versnipperde<br />
organisatie. De politie is regionaal georganiseerd,<br />
de brandweer bestaat uit meer vrijwilligers<br />
dan beroepskrachten. De ambulancevoorziening begint<br />
zich een beetje regionaal te organiseren, maar de<br />
hele rampbestrijding bestaat merendeels uit allemaal<br />
kleine clubjes die heel autonoom te werk gaan. Elke<br />
gemeente heeft bijvoorbeeld een eigen brandweercorps,<br />
met vaak eigen materia<strong>als</strong>oorten en procedures.<br />
Al die korpsen samen moeten wel <strong>als</strong> regionale<br />
37<br />
brandweer optreden; dan moeten er dus wel dingen<br />
fout gaan. Maar ook hier speelt de politieke vraag: wat<br />
heb je er <strong>als</strong> overheid en <strong>als</strong> belastingbetaler voor over?<br />
De hulpverlening is vanzelfsprekend ook onderzocht<br />
bij de mensen in het veld. Er zijn heel veel getroffenen<br />
die je kan spreken. De commissie heeft een enquête<br />
laten doen onder getroffenen; voor allochtonen waren<br />
er in samenspraak met allochtonenverenigingen bijeenkomsten<br />
georganiseerd waar mensen een enquête<br />
konden (laten) invullen. Nederlanders kregen de enquête<br />
thuis gestuurd maar konden ook hulp krijgen bij<br />
het invullen. De enquête ging over de ervaringen van<br />
getroffenen met de hulpverlening. Er was een hele<br />
groep mensen beschikbaar op het kantoor van de<br />
commissie in Enschede die konden helpen bij het invullen<br />
van de enquête. Doordat de enquête in september<br />
werd afgenomen had de gemeente inmiddels een<br />
redelijk goed zicht op de verblijfplaats van getroffenen.<br />
Die waren meestal uit zichzelf al bij de hulpverleningsinstanties<br />
komen vragen om bijstand in hun<br />
problemen. Daarnaast heeft men via advertenties in de<br />
krant en raambiljetten mensen opgeroepen aan de enquête<br />
mee te doen. De ervaringen zijn individueel en<br />
op naam opgetekend, waarna in groepsgesprekken bepaalde<br />
ervaringen zijn uitgediept. Mensen werden<br />
daarvoor uitgenodigd <strong>als</strong> ze op het enquêteformulier<br />
hadden aangegeven daar prijs op te stellen of <strong>als</strong> ze<br />
belangwekkende mededelingen hadden gedaan die de<br />
onderzoekers verder wilden uitdiepen. Niet iedereen<br />
wilde overigens daaraan deelnemen.<br />
De enquête en aansluitend de groepsbijeenkomsten<br />
hadden niet alleen ten doel de kwaliteit van de
praktische hulpverlening te achterhalen, maar ook de<br />
getroffenen te helpen met de verwerking. Een aantal<br />
van de geopperde suggesties voor verbetering van de<br />
hulpverlening zijn door de commissie overgenomen in<br />
de rapportage.<br />
De normatieve beoordeling speelde in het onderzoek een<br />
belangrijke rol, maar was tegelijk moeilijk. Wat is er gedaan<br />
om de objectiviteit daarin te bewaken?<br />
Dat is inderdaad een punt van zorg geweest. Commissieleden<br />
en de medewerkers komen uit een bepaalde<br />
cultuur; één van de commissieleden was bijvoorbeeld<br />
directeur-generaal op VROM. Maar de commissie<br />
oordeelt ook over het werk van VROM. Gevaar voor<br />
belangenverstrengeling was er toch niet. De Commissie<br />
bestond tenslotte uit zes leden. Oosting is iemand<br />
die gewend is van afstand te oordelen <strong>als</strong> Nationale<br />
ombudsman. Uiteraard blijft er altijd een subjectief<br />
element; we zijn tenslotte allemaal verschillend. Dat<br />
gaf overigens diepgang aan de discussie in de Commissie.<br />
Je probeert <strong>als</strong> onderzoeksstaf ook aan te geven<br />
op basis waarvan je oordeelt, door vergelijkbare voorvallen<br />
te beschrijven en de oordelen die daaruit zijn<br />
voortgevloeid. Het voordeel was wel, de commissie<br />
was zó divers samengesteld dat alles op tafel kwam; elk<br />
element werd wel belicht. En daarnaast zaten in de<br />
onderzoeksstaf ook allerlei typen met verschillende<br />
ideeën en opvattingen. Dat hoort daar ook bij, dat is<br />
onderdeel van hetproces. Dat vond ik het mooie van<br />
dit onderzoek, juist die beoordeling; wat vindt je er nu<br />
van? Dat was voor een belangrijk deel nog nooit gedaan,<br />
er is nooit iemand geweest die op basis van zo’n<br />
38<br />
uitgebreid incidentonderzoek gezegd heeft: we vinden<br />
dat we in Nederland op een verstandige manier met de<br />
rampenbestrijding om gaan. Nadat de ramp heeft<br />
plaats gevonden heeft de Rekenkamer een rapport uitgebracht,<br />
maar dat was eigenlijk het eerste normatieve<br />
na het werk van de commissie. Daarvoor was er helemaal<br />
niks. Het aardige daarvan is dat het een werking<br />
naar de toekomst heeft. Het betekent iets. Alleen maar<br />
het vaststellen van de feiten van: nou zo is het gebeurd,<br />
dat is leuk. Maar wat het meest effect heeft is vervolgens<br />
datgene wat je beoordeelt en de aanbevelingen<br />
die je daarop baseert. Er is ook een aparte club binnen<br />
elk departement die dat bewaakt, de uitwerking van de<br />
aanbevelingen uit het rapport. De aanbevelingen zijn<br />
niet direct afdwingbaar, maar de vraag daarbij is natuurlijk:<br />
hoe serieus neem je <strong>als</strong> overheid het werk van<br />
de commissie? Een van de aanbevelingen was ook een<br />
structuur te bedenken die de voortgang van de aanbevolen<br />
wijzigingen in de rampbestrijding zou controleren.<br />
De impact van de commissie is redelijk groot geweest;<br />
voor de komende verkiezingen is waarschijnlijk<br />
de slogan ‘Werk, werk, werk’ vervangen door ‘Gedogen<br />
doen we niet meer’. Veiligheid is naar aanleiding<br />
van Enschede en Volendam een hot issue. Maar aan de<br />
andere kant, het is nu dus heel actueel, straks komt er<br />
weer wat anders dat actueel is. We moeten dus van het<br />
moment gebruik maken.<br />
Er is voor het onderzoek een aantal bureaus ingehuurd,<br />
terwijl de Inspecties een deel van het onderzoek deden en<br />
de commissie zelf ook een stuk deed. Was er oog voor de<br />
mogelijke belangen die de verschillende partijen hadden<br />
bij hun onderzoeksdeel?
Wat de Inspecties betreft, dat onderzoek hebben wij<br />
gebruikt, maar we hebben daarnaast ter controle een<br />
geheel eigen onderzoek gedaan dat los stond van het<br />
door hen verrichte onderzoek<br />
Op een gegeven moment moet je een groot aantal<br />
onderzoekers hebben en die haal je weg bij de onderzoekbureaus.<br />
Daar kunnen belangen zijn, sommige<br />
bureaus hadden voor Enschede gewerkt; nou die vallen<br />
dan af. Daarnaast heb je individuen die kunnen<br />
ook belangen hebben, dus dat hou je wel in de gaten.<br />
Wat we gedaan hebben: we hebben het onderzoek opgesplitst<br />
in vijf onderdelen, waarvoor we verschillende<br />
bureaus hebben ingeschakeld. Binnen de commissiestaf<br />
hebben we medewerkers van onszelf op die<br />
verschillende bureaus gezet <strong>als</strong> ankerpunt en ook een<br />
commissielid verantwoordelijk gemaakt voor de contacten.<br />
Stafleden van de commissie of commissieleden<br />
zelf waren bovendien nauw betrokken bij de dataverzameling<br />
door de bureaus. Met name de interviews<br />
met sleutelfiguren werden door staf- of commissieleden<br />
gedaan. Voor elk veld was er een onderzoeker die<br />
dat tot zijn verantwoordelijkheid rekende. Soms waren<br />
dat themaspecialisten, maar in ieder geval mensen met<br />
relevante ervaring. Daarnaast waren de voorzitter van<br />
de commissie, Oosting en ikzelf <strong>als</strong> projectleider Onderzoek<br />
steeds beschikbaar om alles mee te lezen. Wij<br />
beoordeelden de activiteiten steeds mee, ook in methodologisch<br />
opzicht. Met name bij de analyse en conclusies<br />
is de onderzoeksstaf van de commissie nauw<br />
betrokken geweest. Een aantal van de bureaus is niet<br />
gewend historisch reconstructies te maken, ze kijken<br />
liever vooruit en daardoor konden zij zich niet zo goed<br />
los maken van de adviespraktijk waarbij de analyse<br />
39<br />
minder gefundeerd is <strong>als</strong> hier nodig was. Dat werd<br />
door de onderzoeksstaf ondervangen; zij deden de<br />
analyse en beoordeling altijd nog eens na. Deze zeer<br />
nauwe betrokkenheid van de commissie bij alle onderzoeksfasen<br />
had te maken met een keuze die reeds aan<br />
het begin was gemaakt: de commissie wilde dat het<br />
uiteindelijk rapport duidelijk van henzelf was en niet<br />
door bureaus zou zijn geschreven. Alle teksten zijn<br />
eindeloos geamendeerd in de commissie, tot zeven of<br />
acht conceptversies.<br />
Wie maakten dan uiteindelijk de methodologische keuzen?<br />
De commissie. Er werd wekelijks vergaderd en het opknippen<br />
in vijf onderdelen was ook gedaan om te<br />
voorkomen dat een bepaalde ‘bloedgroep’, bijvoorbeeld<br />
een ingeschakeld bureau, zou gaan overheersen.<br />
De figuur van de voorzitter is belangrijk bij dit soort<br />
methodologische discussies; hij heeft alles gelezen, zich<br />
overal mee bemoeid vanuit zijn affiniteit en ervaring<br />
met onderzoek en waar nodig knopen doorgehakt.<br />
Bij ieder tekstdeel moesten we weer terugkijken:<br />
voor wie schrijven we het rapport? Voor de burgers<br />
maar ook voor bestuursorganen. Alle slachtoffers<br />
moesten zich in het rapport kunnen herkennen, dus<br />
niet alleen ambtenarentaal, technische taal of adviseurstaal.<br />
De slachtoffers, de hulpverlener in het veld,<br />
diens baas, het gemeentebestuur, de minister en vervolgens<br />
het kabinet, voor al die mensen moest het<br />
rapport te lezen zijn. Het sterke inzetten van de commissie<br />
op een historische reconstructie die voor velen<br />
herkenbaar zou zijn heeft denk ik bijgedragen aan de
acceptatie van het rapport. We krijgen nu nog reacties<br />
van mensen uit Enschede die aangeven dat het rapport<br />
heeft geholpen bij de rouwverwerking. Het empathisch<br />
verhalende in de beschrijving, zonder theatraal<br />
te zijn of in een romanvorm te vervallen, heeft vooral<br />
geholpen bij de herkenbaarheid van het rapport.<br />
Er is een uitgebreide methodentriangulatie toegepast:<br />
interviews, gev<strong>als</strong>studies, quick scan, enquête, focusgroepen<br />
en feitenonderzoek via het doorploegen van dossiers<br />
en het reconstrueren via interviews. Zijn al deze op verschillende<br />
wijze verzamelde data volgens een bepaalde<br />
systematiek geanalyseerd?<br />
Het schaduwarchief en onze documentalist zijn daarvoor<br />
heel belangrijk geweest. Binnenkomende data<br />
werden weggezet in een documentatiesysteem volgens<br />
verschillende coderingen. Hierdoor werden verbanden<br />
tussen stukken data zichtbaar, want het systeem had<br />
verschillende manieren om die coderingen aan elkaar<br />
te linken via steekwoorden. Het was een heel mooi geavanceerd<br />
documentatiesysteem dat essentieel is gebleken<br />
in het verwerken van binnenkomende informatie.<br />
Want het simpele opbergen en archiveren van<br />
je stukken betekende dat je het overzicht hield<br />
Je moet nauw met elkaar samenwerken om goed<br />
verbanden te kunnen leggen. In die zin is het ook belangrijk<br />
dat zo’n commissie en haar staf goed kunnen<br />
samenwerken en informatie en inzichten met elkaar<br />
willen delen. Als daar dan mensen in zitten die al vaker<br />
samen hebben gewerkt of elkaar goed kennen dan<br />
bevordert dat de samenwerking. Daarnaast is selectie<br />
ook heel belangrijk in zo’n proces; wat onderzoek je<br />
40<br />
wel en wat niet? Daarbij is de ervaring die we hadden<br />
met dit type onderzoek nuttig. Je kan niet alles onderzoeken,<br />
je scheert soms over de oppervlakte en soms<br />
ga je dieper. Bepaalde detailinformatie laat je bewust<br />
liggen omdat in het groter geheel de relevantie daarvan<br />
in relatie tot de benodigde onderzoekstijd niet in<br />
verhouding is. Je moet durven beslissen in zo’n project,<br />
want de problemen stapelen zich op en er komen<br />
steeds nieuwe bij.<br />
Het stellen van vragen, dat luistert vreselijk nauw,<br />
want je merkt dat mensen die geen ervaring hebben<br />
met onderzoek al gauw de neiging hebben vragen te<br />
stellen waarvan het antwoord òf kan worden ingekopt,<br />
òf die al zo in een bepaalde richting manoeuvreren dat<br />
je <strong>als</strong> je later die vragen zou publiceren samen met de<br />
uitkomsten, dat iedereen zegt: dit is gedicteerd bijna.<br />
Daar is de jarenlange ervaring van de voorzitter <strong>als</strong><br />
Nationale ombudsman van grote waarde geweest; hij<br />
kent al die valkuilen. Op een gegeven moment wordt<br />
dat een soort tweede natuur: hoe richt ik dat in, maar<br />
vooral: wat is de simpelste manier om erachter te komen?<br />
Dit onderzoek gaat over alles en je kan iedereen<br />
inschakelen, dus je kan daardoor ook vreselijk verzanden.<br />
Je moet weten wanneer je moet stoppen. Die ervaring<br />
met de methode die de Nationale ombudsman<br />
<strong>als</strong> instituut hanteert, heeft vooral een rol gespeeld bij<br />
de opzet van dit onderzoek. In het begin van het onderzoek<br />
hadden we tegen elkaar gezegd: dit zal heel<br />
anders dan ombudsmanonderzoek. Maar toen we ermee<br />
bezig waren, vooral met de opzet ervan, merkten<br />
we: dit heeft veel elementen van ombudsmanonderzoek,<br />
en de aanpak is hetzelfde, maar het is megagroot.<br />
Hier hadden we wat meer vrijheid, want de ombuds-
man heeft een bepaald rapportagestramien. Maar de<br />
ervaring van informanten die willen ontwijken, de selectie<br />
van de juiste signalen om in het onderzoek verder<br />
uit te spitten, dat soort ervaring hebben we bij de<br />
ombudsman al opgedaan. En daar selecteer je de onderzoekers<br />
ook op. Dat ze dat soort zaken kunnen, het<br />
in de vingers hebben om de juiste keuzes op het juiste<br />
moment te maken.<br />
Wij spraken over ‘feiten’ en ‘reconstructies’. Wat is terugkijkend<br />
het niveau van jullie uitspraken geweest?<br />
Een redenering van de commissie die alleen berust op<br />
iets wat aannemelijk is gemaakt, ik denk dat de commissie<br />
zich dan van een oordeel zou onthouden. In het<br />
onderzoeksrapport van de Commissie tref je dan ook<br />
geen speculaties aan. Het niveau is hoog. Naar mijn<br />
mening een gedegen stuk werk.<br />
In de onderzoeksopzet zeggen jullie: de onderste steen<br />
moet boven komen. Was er een onderste steen en is die<br />
boven gekomen?<br />
De onderste steen is onder meer het feit geweest dat in<br />
Nederland absoluut niet het besef leefde welk gevaar<br />
vuurwerk opleverde. Die notie van potentieel gevaar<br />
bij vuurwerkopslag. Een andere onderste steen was het<br />
blootleggen van de excessen die kunnen ontstaan bij<br />
gedoogpraktijken. Gedoogpraktijken die we allemaal<br />
prachtig hebben gevonden. We willen helemaal niet<br />
dat iedereen ons controleert en over de schouders<br />
meekijkt. Dat zal anders worden.<br />
41<br />
Literatuur<br />
Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (2000) Onderzoekplan.<br />
Enschede/Den Haag.<br />
Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (2001). De<br />
vuurwerkramp. Eindrapport & deel C. Praktische hulpverlening.<br />
Enschede/Den Haag.
CRISISONDERZOEK 1<br />
Van buitengewone omstandigheden naar kritieke<br />
uitdagingen<br />
Jos Rijpma<br />
Crises hebben gedurende lange tijd weinig sociaalwetenschappelijke<br />
aandacht gekregen, net zomin in<br />
Nederland <strong>als</strong> daarbuiten. "De sociale wetenschappen<br />
hebben zich ontwikkeld tot wetenschappen van het<br />
normale, het voorspelbare en het gereguleerde" (Rosenthal,<br />
1984). Iedere crisis werd zo uniek en afwijkend<br />
geacht dat generalisatie onmogelijk leek. Lang<br />
werd daarom de mogelijkheid uitgesloten dat crises<br />
vatbaar zijn voor systematische analyse.<br />
Uitzonderingen op deze regel zijn het onderzoek<br />
naar crises in internationale betrekkingen en de Noord-<br />
Amerikaanse rampensociologie. Op het veld der internationale<br />
betrekkingen werden internationale conflicten<br />
- zo<strong>als</strong> de Korea-crisis in 1950 en de Cuba-crisis in 1962<br />
bestudeerd. Ook werd onderzocht wat de antecedente<br />
condities waren waardoor landen verrast werden door<br />
vijandige aanvallen, zo<strong>als</strong> die door Japan op de Verenigde<br />
Staten in Pearl Harbor in 1941, door China op Korea<br />
in 1950 en door een Arabische alliantie op Israël tijdens<br />
de Yom Kippur-oorlog in 1973.<br />
1<br />
De auteur is Liesbet Heyse, Fleur Alink en Sandra Resodihardjo erkentelijk<br />
voor hun inbreng bij de opzet van het artikel; en Arjen Boin<br />
en Uri Rosenthal voor hun commentaar op eerdere versies.<br />
43<br />
In de Noord-Amerikaanse rampensociologie werd onderzocht<br />
hoe lokale gemeenschappen reageren op aardbevingen,<br />
bosbranden, vulkaanuitbarstingen, orkanen<br />
en overstromingen. Studies naar crises die buiten deze<br />
twee stromingen vielen, werden onthaald op een oorverdovende<br />
stilte (Turner, 1995).<br />
Onder invloed van verschillende ontwikkelingen<br />
kwam in deze situatie in de loop van de jaren tachtig van<br />
de vorige eeuw verandering. Gedurende de tweede helft<br />
van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig<br />
werd Nederland geplaagd door sociale conflicten en<br />
verstoringen van de openbare orde, zo<strong>als</strong> de Zuid-<br />
Molukse gijzelingen en de rellen tijdens de kroning van<br />
koningin Beatrix. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek<br />
naar de oorzaken van crises, met name naar man-made<br />
rampen in technologische systemen kreeg een sterke impuls<br />
door de proliferatie van grootschalige rampen in de<br />
jaren tachtig (Bhopal, Challenger, Tsjernobyl, en de Herald<br />
of Free Enterprise).<br />
In Nederland mondde de toenemende aandacht<br />
voor crises uit in de publicatie Rampen, rellen, gijzelingen<br />
van Rosenthal (1984). Een crisis werd door Rosenthal<br />
(1984: 25) opgevat <strong>als</strong> een op zichzelf staande gebeurtenis,<br />
“een ernstige bedreiging van de basisstructuren of<br />
van de fundamentele waarden en normen van een sociaal<br />
systeem, welke bij een geringe beslistijd en bij een<br />
hoge mate van onzekerheid noopt tot het nemen van<br />
kritieke beslissingen”. Door deze definitie is het mogelijk<br />
om zeer uiteenlopende typen buitengewone omstandigheden,<br />
<strong>als</strong> natuurrampen, grootschalige ongevallen, ordeverstoringen,<br />
gijzelingen en crises in internationale<br />
betrekkingen onder één noemer te brengen en op dezelfde<br />
wijze te analyseren. Voordien had ieder type bui-
tengewone omstandigheden zijn eigen onderzoeksveld.<br />
Met de brede definitie werd de mogelijkheid geschapen<br />
dwarsverbanden en overeenkomsten tussen de disciplines<br />
te exploreren.<br />
Besluitvorming en onzekerheid<br />
Het onderzoek naar crises beperkte zich aanvankelijk<br />
grotendeels tot onderzoek naar besluitvorming en handelingen<br />
die het onheil tijdens de acute fase moesten afwenden.<br />
Crisisbesluitvorming is besluitvorming op het<br />
scherp van de snede. Om de dreiging weg te nemen zijn<br />
ingrijpende en correcte beslissingen noodzakelijk. Door<br />
onzekerheid en tijdsdruk is het echter bijzonder moeilijk<br />
om juiste beslissingen te nemen. Door deze soms tegenstrijdige<br />
invloeden kenmerkt crisisbesluitvorming zich<br />
door tegengestelde bewegingen. De noodzaak om met<br />
ingrijpende beslissingen de dreiging weg te nemen leidt<br />
tot sterke centralisatie van de besluitvorming in informele,<br />
ad hoc samengestelde groepen, die erg vatbaar zijn<br />
voor group think.<br />
Om de onzekerheid te reduceren wordt naarstig naar<br />
nieuwe, maar grotendeels de besluitvormers welgevallige,<br />
informatie gezocht en verlaten besluitvormers zich<br />
sterk op adviseurs en experts en op - soms v<strong>als</strong>e - historische<br />
analogieën met eerdere crisissituaties. In hun pogingen<br />
de tijdsdruk de baas te worden, raken besluitvormers<br />
geobsedeerd door de korte termijn. Het resultaat<br />
van deze tegengestelde bewegingen is dat crisisbesluitvormers<br />
op basis van eenzijdige informatie een bepaalde<br />
koers kiezen en zich daaraan vastklampen (Rosenthal,<br />
1984).<br />
44<br />
Quick response en reconstructie<br />
De onderzoeksstrategie die het beste bij de 'acute' opvatting<br />
van crisis past, is een combinatie van quick response<br />
research en historische reconstructie achteraf. Onderzoek<br />
naar crisisbesluitvorming leunt vaak sterk op historische<br />
reconstructies van enkelvoudige of meervoudige cases.<br />
Omdat in de hectiek van een crisis veel zaken verloren<br />
gaan, er vaak geen logboeken van gebeurtenissen worden<br />
bijgehouden en het geheugen betrokkenen nog wel<br />
eens in de steek wil laten, zijn historische reconstructies<br />
echter problematisch. Daarom is het nodig op het moment<br />
van de crisis zelf ter plaatse de besluitvorming te<br />
observeren. Kort nadat op 4 oktober 1992 een vliegtuig<br />
van El Al was neergestort op de Bijlmermeer, waren onderzoekers<br />
van het COT ter plaatse om direct te observeren<br />
hoe de rampbestrijding en het crisismanagement<br />
verliepen. Later werden aan de hand van interviews, documentenonderzoek,<br />
media-analyse en een publieksenquête<br />
de eerste indrukken aangevuld en genuanceerd<br />
(COT, 1993). Deze onderzoeksstrategie werd en wordt<br />
toegepast voor de bestudering van diverse crises, zo<strong>als</strong><br />
het Granaria-conflict (COT, 1989), het ongeval bij het<br />
chemische bedrijf Cindu in Uithoorn (COT, 1992) en<br />
het hoog water van 1993 en 1995 (COT, 1995). Op basis<br />
van steeds weer nieuwe case studies worden verschillende<br />
proposities over crises en crisisbesluitvorming aangevuld,<br />
aangescherpt en bijgesteld (zie bijvoorbeeld Rosenthal,<br />
Charles & ’t Hart, 1989; Rosenthal & ’t Hart,<br />
1990).
Crisismanagement<br />
Crises worden inmiddels niet langer <strong>als</strong> geïsoleerde gebeurtenissen<br />
beschouwd. Crises kunnen beter worden<br />
gezien <strong>als</strong> processen, met een voorfase waarin de crisis<br />
veroorzaakt wordt en organisaties zich kunnen prepareren<br />
op de crisis, een acute fase en een lange nasleep. Crisismanagement<br />
is meer dan het bestrijden van de crisis<br />
op het moment dat deze zich voordoet. Crisismanagement<br />
vergt ook aandacht voor preventie, preparatie, nazorg<br />
en herstel. Ook verantwoording achteraf is van<br />
steeds groter belang geworden (Muller, 1998). De Bijlmerramp<br />
stond nog jaren na de feitelijke ramp op de<br />
politieke agenda, vanwege de gezondheidsklachten van<br />
inwoners van de Bijlmermeer en vanwege speculaties<br />
over de mogelijk gevaarlijke lading van het El Al-toestel.<br />
Onderzoek naar crises is eveneens verbreed en ‘verlengd’.<br />
Werd aanvankelijk de aandacht primair gericht<br />
op besluitvorming tijdens de acute fase, in de loop der<br />
jaren zijn steeds meer aspecten en fasen van de crisis onder<br />
de loupe genomen.<br />
Crises zijn synoniem voor rampspoed, ellende, angst<br />
en destabilisatie. Het woord 'crisis' heeft een negatieve<br />
connotatie. Tegelijkertijd hebben crises echter ook functies.<br />
Ze markeren de overgang naar een nieuwe periode.<br />
Crises bieden kansen om te leren en om hervormingen<br />
door te voeren. Voor sommige gezagsbekleders is een<br />
crisis een eindstation; anderen geeft een crisis de mogelijkheid<br />
zich gunstig te onderscheiden. De uitbraak van<br />
de klassieke varkenspest in 1997 was een crisis van de<br />
eerste orde. Drastische maatregelen waren noodzakelijk<br />
om de epidemie in te dammen. Duizenden biggen wer-<br />
45<br />
den doodgespoten, vaak tot hevige verontwaardiging<br />
van het publiek. De Nederlandse varkenssector leed een<br />
miljardenschade. De crisis werd door de toenmalige minister<br />
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Jozias<br />
van Aartsen, echter aangegrepen om eindelijk de intensieve<br />
varkenshouderij ingrijpend te hervormen (Breeman,<br />
Op den Kamp & Zannoni, 2001). Het hoog water<br />
in 1993 en 1995 werd <strong>als</strong> koevoet gehanteerd om de deur<br />
naar grootscheepse dijkverzwaringen open te wrikken.<br />
Definitiekwestie<br />
Om deze functies van crises te verdisconteren in het crisisonderzoek,<br />
wordt in de nieuwe definitie gesproken<br />
van een crisis “wanneer een sociaal systeem binnen een<br />
relatief kort tijdsbestek wordt geconfronteerd met kritieke<br />
uitdagingen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben<br />
voor de bestaande en toekomstige basisstructuren<br />
van dat systeem” (Boin & Rosenthal 1998: 258). Deze<br />
nieuwe opvatting van crises vergt contingente crisisanalyse.<br />
De verschillende fasen van crises - oorzaken, preparatie,<br />
respons en herstel - dienen integraal te worden<br />
onderzocht. Contingente crisisanalyse vergt aandacht<br />
voor zowel de dreiging <strong>als</strong> de kansen die crises bieden.<br />
Contingente crisisanalyse vereist multidisciplinariteit.<br />
Ook zet contingente crisisanalyse de deur open naar<br />
verschillende perspectieven op crises en crisismanagement.<br />
Wat kritieke uitdagingen zijn hangt immers af van<br />
de positie die iemand inneemt in of buiten een sociaal<br />
systeem. Voor de een is het herstel van de openbare orde<br />
en veiligheid de kritieke uitdaging; voor de ander het<br />
openbreken van de publieke discussie en het doorge-
voerd krijgen van grootscheepse hervormingen (’t Hart,<br />
1998). Met behulp van contingente crisisanalyse kunnen<br />
crises van de toekomst, zo<strong>als</strong> ICT-crises, pandemische<br />
virusuitbraken en milieurampen worden voorzien en<br />
beschreven terwijl ze nog in een pril pre-crisisstadium<br />
verkeren (Rosenthal, Comfort & Boin, 2001).<br />
Besluit<br />
Crises zijn niet langer afzonderlijke, uitzonderlijke gebeurtenissen<br />
die enkel leed en ellende veroorzaken. Crises<br />
zijn inherent bij onze samenleving horende processen,<br />
met een lange aanloop, een acute fase en een lange<br />
nasleep, die naast bedreigingen ook kansen bieden. Crisisonderzoek<br />
is niet, zo<strong>als</strong> vroeger, schaars onderzoek<br />
naar besluitvorming tijdens de acute crisis. Het is een<br />
volwassen onderzoeksveld binnen de sociale wetenschappen<br />
waarin contingente, procesmatige crisisanalyse<br />
centraal staat. De enkelvoudige of meervoudige case study<br />
is in het traditionele crisisonderzoek de meest dominante<br />
onderzoeksstrategie. Contingente crisisanalyse<br />
vergt nieuwe onderzoeksmethoden. Crisissimulaties<br />
maken hun opmars, in eerste instantie voor praktische<br />
doeleinden, maar met de mogelijkheid om in een quasiexperimentele<br />
context ingezet te worden voor wetenschappelijke<br />
doeleinden (’t Hart, 1997). Voor de verkenning<br />
van toekomstige crises bieden brainstorms van<br />
experts en vertegenwoordigers van maatschappelijke<br />
groeperingen een vruchtbare methode, waarvan de<br />
waarde niet ligt in predictie, maar in reflectie en discussie<br />
tussen partijen met uiteenlopende visies en belangen<br />
(zie bijvoorbeeld ’t Hart, Kleiboer & Van Duin, 1998).<br />
46<br />
Literatuur<br />
Boin, R.A. & U. Rosenthal (1998) 'Uitdagingen voor crisismanagers<br />
en onderzoekers'. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M.<br />
Kleiboer en M.H.P. Otten (red.), Crisis: oorzaken, gevolgen,<br />
kansen. Alphen aan den Rijn: Samson.<br />
Breeman, G., K. op den Kamp & M. Zannoni (2001)<br />
‘Mestproblemen en varkenspest: crisis en kansen in de landbouwsector’.<br />
In: R.A. Boin, S.L. Kuipers & M.H.P. Otten (red.)<br />
Institutionele crises: breuklijnen in beleidssectoren. Alphen aan<br />
den Rijn: Samson.<br />
COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1989)<br />
Onrust in de binnenscheepvaart: het Granaria-conflict. Arnhem:<br />
Gouda Quint.<br />
COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1992)<br />
Cindu 8 juli 1992: een procesmatige analyse van een crisis. Leiden:<br />
COT Universiteit Leiden.<br />
COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1993)<br />
De Bijlmerramp: rampbestrijding en crisismanagement in Amsterdam.<br />
Amsterdam: Stadsdrukkerij.<br />
COT Crisis Onderzoek Team Universiteit Leiden (1995)<br />
Evacuaties bij Hoog Water: zelfredzaamheid en overheidszorg.<br />
Leiden: COT Universiteit Leiden.<br />
Hart, P.’t (1997) Preparing policy makers for crisis management:<br />
the role of simulations. Journal of contingencies and<br />
crisis management : 207-215.<br />
Hart, P. ‘t (1998) Crisismanagement: ordeherstel of conflicthantering.<br />
In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M. Kleiboer &<br />
M.H.P. Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen<br />
aan den Rijn: Samsom. Pp. 101-115.<br />
Hart, P. ‘t, M. Kleiboer & M.J. van Duin (1998) Het onbekende<br />
verkend: crises in 2015. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M.<br />
Kleiboer & M.H.P. Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen.<br />
Alphen aan den Rijn: Samson, pp. 221-241.<br />
Muller, E.R. (1998) Politieke verantwoording na kritieke<br />
momenten. In: U. Rosenthal, R.A. Boin, M. Kleiboer & M.H.P.
Otten (red.) Crisis: oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen aan den<br />
Rijn: Samson, pp. 85-100.<br />
Rosenthal, U. (1984) Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming<br />
in Nederland. Amsterdam/Dieren: De Bataafsche<br />
Leeuw.<br />
Rosenthal, U., M.T. Charles & P. ’t Hart (red.) (1989)<br />
Coping with crises: the management of disasters, riots and terrorism.<br />
Springfield: Charles Thomas.<br />
Rosenthal, U., L.K. Comfort & R.A. Boin (red.) (2001)<br />
Managing crises: threats, dilemmas, opportunities. Springfield:<br />
Charles Thomas.<br />
Rosenthal, U. & P. ’t Hart (red.) (1990) Kritieke momenten:<br />
studies over beslissen in moeilijke omstandigheden. Arnhem:<br />
Gouda Quint.<br />
Turner, B.A. (1995) A personal trajectory through organization<br />
studies. In: S.B. Bacharach (red.) Research in the sociology<br />
of organizations. Greenwich CT: JAI Press jg. 13: 275-301.<br />
47
RAMPEN IN NEDERLAND *<br />
J.E. Ellemers<br />
Van de rampen die Nederland sinds de watersnoodramp<br />
van 1 februari 1953 (die 1835 dodelijke slachtoffers<br />
eiste) hebben getroffen, hebben die in de Bijlmer in<br />
Amsterdam (waar op 4 oktober 1992 een El Al-vliegtuig<br />
neerstortte met <strong>als</strong> gevolg 43 dodelijke slachtoffers), de<br />
vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 (22 doden)<br />
en de brand in een café in Volendam in de nieuwjaarsnacht<br />
van 1 januari 2001 (13 doden) vermoedelijk het<br />
meest de aandacht getrokken. Deze aandacht heeft ook<br />
te maken met de lange nasleep - zeker in het geval van<br />
de Bijlmerramp.<br />
Toch zijn er sinds 1953 ook andere rampen geweest<br />
in Nederland, of waar Nederlanders bij betrokken waren,<br />
met betrekkelijk grote aantallen slachtoffers. Zo<br />
zijn te noemen de botsing van een KLM-toestel met een<br />
PanAm-toestel op het vliegveld van Tenerife in maart<br />
1977 (de grootste vliegramp uit de burgerluchtvaart met<br />
583 doden, waaronder 264 in het Nederlandse vliegtuig);<br />
het verongelukken van een SLM-vliegtuig op<br />
Zanderije in Suriname (juni 1989: 175 doden); ongelukken<br />
met een vliegtuig van Martinair in Faro, Portugal<br />
(december 1992: 56 doden), met een vliegtuig van<br />
de Belgische luchtmacht in Eindhoven (juli 1996: 34<br />
doden) en met een vliegtuig van de Dutch Dakota Association<br />
in de Waddenzee (september 1996: 32 doden).<br />
Verder waren er treinongelukken bij Harmelen<br />
*<br />
Een uitvoeriger versie van dit artikel verscheen in Sociologische<br />
Gids, 48/3, 2001, pp. 231-252.<br />
49<br />
(januari 1962: 93 doden) en Schiedam (mei 1976: 24<br />
doden) en een hotelbrand in Amsterdam (mei 1977: 33<br />
doden), om ons te beperken tot rampen met meer dan<br />
20 dodelijke slachtoffers.<br />
Vergelijken van rampen<br />
Het is een fascinerende vraag waarom de rampen in de<br />
Bijlmer, Enschede en Volendam relatief meer publieke<br />
aandacht trokken dan - in termen van dodelijke slachtoffers<br />
- omvangrijker rampen <strong>als</strong> vliegtuig- en treinongelukken<br />
en andere verkeersongelukken, hotelbranden,<br />
om nog maar te zwijgen van 1200 doden die jaarlijks in<br />
het verkeer omkomen en die meestal hoogstens een<br />
gemengd bericht van enkele regels in de krant opleveren.<br />
Er is hier een overeenkomst met de wijze waarop<br />
andere sociale problemen ontstaan, gedefinieerd en ge-<br />
percipieerd worden. 1<br />
Dat hoeft niet noodzakelijk en<br />
uitsluitend bepaald te worden door het aantal slachtoffers<br />
en de omvang van de schade. Even<strong>als</strong> sociale problemen,<br />
kunnen rampen worden opgevat <strong>als</strong> situaties<br />
waarin een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen wat<br />
wenselijk is en wat feitelijk het geval is. Men kan een<br />
ramp zien <strong>als</strong> een ongewenste gebeurtenis die gepaard<br />
gaat met verlies van mensenlevens en omvangrijke<br />
schade en die bovendien de structuur en het functioneren<br />
van de maatschappij ernstig aantast. Het is onder<br />
andere daarom dat de watersnoodramp van 1953 en de<br />
recentere rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam<br />
<strong>als</strong> 'ernstig' worden gepercipieerd. Zij treffen in één keer<br />
gehele gemeenschappen: een buurt, een dorp, een<br />
streek.
Bij verkeersongelukken daarentegen gaat het veelal om<br />
reizigers die zich min of meer 'toevallig' in een zelfde<br />
vliegtuig, trein, bus of op een zelfde weggedeelte bevinden<br />
en meestal niet één 'gemeenschap' vormen, waarvan<br />
het functioneren plotseling ingrijpend wordt verstoord.<br />
In dit opzicht is de ramp met het vliegtuig van<br />
de Belgische luchtmacht op de vliegbasis in Eindhoven<br />
een 'overgangsgeval'. Want hierbij is een bijna voltallig<br />
militair orkest omgekomen. Bovendien had deze ramp<br />
met die in de Bijlmer, Enschede en Volendam gemeen,<br />
dat er nadrukkelijke publieke aandacht was voor de<br />
'oorzaak' en 'schuld' en ook kritiek was op de rampbestrijding<br />
en hulpverlening.<br />
Hier wil ik mij vooral richten op een vergelijking tussen<br />
enerzijds de Februariramp en anderzijds de recentere<br />
rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam. Alhoewel<br />
de Februariramp een natuurramp was en ook in<br />
omvang aanzienlijk verschilde van die in de Bijlmer,<br />
Enschede en Volendam, ligt een vergelijking tussen de<br />
vier rampen voor de hand. Het betrof immers in alle<br />
vier gevallen community disasters, die hele gemeenschappen<br />
hebben getroffen. Helaas moet zo'n vergelijking<br />
voor<strong>als</strong>nog beperkt blijven, omdat de tot nog toe<br />
beschikbare informatie over de drie recente rampen<br />
deels van andere aard is dan die over de Februariramp.<br />
Toch is enige vergelijking zinvol. Allereerst omdat er<br />
duidelijke overeenkomsten zijn.<br />
Maar, zo<strong>als</strong> uit het volgende zal blijken, naast overeenkomsten<br />
zijn er ook belangrijke verschillen tussen<br />
enerzijds de Februariramp en anderzijds de drie andere<br />
rampen. Dat heeft naar mijn mening vooral te maken<br />
met het feit dat de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />
50<br />
Volendam plaatsvonden in een andere ambiance dan<br />
destijds de Februariramp. Zo zijn bijna een halve eeuw<br />
later de opvattingen over leed en onheil vrij ingrijpend<br />
veranderd. Dat geldt ook voor de wijze waarop de oorzaken<br />
en gevolgen bij de recente rampen zijn benoemd<br />
en onderzocht. In beide opzichten kan men zeggen dat<br />
de aandacht voor rampen sterk is geprofessionaliseerd 2<br />
en in bepaalde opzichten ook is gepolitiseerd en vervolgens<br />
gedepolitiseerd. Dit vormt de kern van mijn betoog,<br />
alhoewel ik ook op enkele andere aspecten zal ingaan,<br />
zo<strong>als</strong> de vraag in hoeverre er van rampen valt te<br />
leren.<br />
Overeenkomsten: Enkele sociologische gezichtspunten<br />
Laat ik eerst kort enkele verschijnselen bespreken, die<br />
zich vaak bij rampen voordoen. Het maakt tevens duidelijk<br />
in welke opzichten de rampen in de Bijlmer, Enschede<br />
en Volendam vergelijkbaar zijn met de Februariramp.<br />
Het probleem is daarbij wel dat sociologisch gezien<br />
nog betrekkelijk weinig bekend is over de rampen in de<br />
Bijlmer, Enschede en Volendam. Zeker, uit krantenverslagen<br />
en vooral uit inmiddels verschenen 'officiële'<br />
verslagen van onderzoekscommissies, hebben we een<br />
indruk over de omvang van de rampen in termen van<br />
slachtoffers, materiële schade en opeenvolging van de<br />
gebeurtenissen. Van uur tot uur, soms van minuut tot<br />
minuut, is beschreven wat er is gebeurd. We weten inmiddels<br />
ook vrij duidelijk welke instanties en hulpverleningsorganisaties<br />
bij de bestrijding van de ramp en de<br />
eerste hulpverlening zijn betrokken. Veel minder is<br />
echter bekend over de reacties van de getroffen bevol-
king. Maar bovenal ontbreekt het in al deze informatie<br />
aan een duidelijke probleemstelling. Het is daarom<br />
misschien nuttig eerst na te gaan wat er aan algemene<br />
inzichten hierover bestaat. 3<br />
Verschillende organisaties<br />
Amerikaanse onderzoekers van rampen, <strong>als</strong> Dynes<br />
(1969: 160 vv.) en Quarantelli (1978: 90 vv.), hebben er<br />
op gewezen dat bij rampen vier typen organisaties kunnen<br />
worden onderscheiden: (1) bestaande crisisorganisaties,<br />
zo<strong>als</strong> politie, brandweer en medische hulpdiensten;<br />
(2) bestaande organisaties die uitgebreidere taken<br />
krijgen toebedeeld of opeisen, zo<strong>als</strong> nutsbedrijven, telefoonbedrijven<br />
of, zo<strong>als</strong> bij de Bijlmerramp bij voorbeeld<br />
de Burgerlijke Stand (die plotseling het aantal<br />
vermisten moest vaststellen); (3) gemobiliseerde bestaande<br />
organisaties, zo<strong>als</strong> Rode Kruis en Leger des<br />
Heils; en (4) nieuw ontstane organisaties, zo<strong>als</strong> organisaties<br />
van slachtoffers en andere getroffenen, maar ook<br />
bij voorbeeld onderzoeksorganisaties. Deze verscheidenheid<br />
aan organisaties levert competentiekwesties,<br />
spanningen en conflicten op. 4<br />
Dit was het geval bij de<br />
Februariramp en ook bij de recente rampen in Nederland<br />
- zo is de indruk.<br />
Uit studies van andere rampen weten we dat tijdens<br />
en vooral na een ramp de verhoudingen tussen en ook<br />
het 'aanzien' van de verschillende hulpverleningsorganisaties<br />
en hun leiders zich op langere termijn kunnen<br />
wijzigingen. Zo bleek bij andere rampen dat naarmate<br />
de tijd verstreken was het prestige van sommige organisaties<br />
was toegenomen of afgenomen in vergelijking<br />
met andere organisaties (Quarantelli & Dynes 1977: 199<br />
vv.). Dit heeft zich na de Februariramp voorgedaan<br />
51<br />
(Ellemers 1956: 107 vv., 117) en er zijn aanwijzingen dat<br />
dit na de Bijlmerramp ook zo was (Rosenthal et al.<br />
1998: 51).<br />
Reacties van gemeenschappen<br />
De rampen waar we over spreken, zijn aangeduid <strong>als</strong><br />
community disasters. Waar we echter nog geen goede<br />
voorstelling van hebben, is hoe de gemeenschappen in<br />
de Bijlmer, Enschede en Volendam <strong>als</strong> geheel op de<br />
ramp hebben gereageerd. Uit verslagen krijgt men de<br />
indruk dat zeker de rampen in Enschede en Volendam,<br />
behalve dood en verderf, toch ook gevoelens van saamhorigheid<br />
en eensgezindheid teweeg hebben gebracht,<br />
waarbij bestaande verschillen tijdelijk wegvielen. Eén<br />
van de eerste onderzoekers, die inzichten over verschillende<br />
rampen heeft samengevat, spreekt dan ook van<br />
“situational therapeutic features” (Fritz 1961: 684 vv.).<br />
Ook vervullen rampen soms een functie <strong>als</strong> katalysator<br />
om nieuwe ontwikkelingen te stimuleren of om reeds<br />
lang beoogde individuele of collectieve plannen ten uitvoer<br />
te leggen. 5<br />
Maar de 'therapeutic features' hoeven niet lang te<br />
duren. Van de Bijlmerramp wordt gemeld dat de aanvankelijke<br />
solidariteit langzaam verdween (Rosenthal et<br />
al. 1998: 67). Van de Februariramp weten we dat soms<br />
ook lang bestaande latente tegenstellingen en conflicten<br />
manifest kunnen worden (Ellemers 1956: 73-75, 104<br />
vv.). Er is zelfs één geval beschreven van een in 1972<br />
getroffen Amerikaans mijnstadje, waar door een watersnoodramp<br />
niet alleen collectieve trauma's ontstonden<br />
maar op den duur een volledige ontreddering<br />
plaats vond, mede in verband met juridische schermutselingen<br />
(Erikson 1976; zie ook Erikson 1994). Ove-
igens moet hier bij worden aangetekend dat de onderzoeker<br />
in kwestie aanvankelijk bij deze ramp betrokken<br />
raakte <strong>als</strong> 'consultant' van schadeadvocaten.<br />
Relatieve achterstelling<br />
Een opmerkelijk verschijnsel dat herhaaldelijk bij rampen<br />
is geconstateerd, is dat het subjectieve gevoel van<br />
verlies niet direct en lineair hoeft samen te gaan met de<br />
objectieve mate van verlies. Het blijkt dat juist mensen<br />
die (zeer) zwaar getroffen zijn en grote schade hebben<br />
geleden dit soms toch <strong>als</strong> minder ingrijpend beleven<br />
dan mensen die relatief minder zwaar zijn getroffen.<br />
Mensen die zeer zwaar zijn getroffen en zich in het<br />
centrum van de ramp hebben bevonden, zijn geneigd<br />
zich te vergelijken met mensen die nóg ernstiger zijn<br />
getroffen. Bij voorbeeld mensen die zeer zware materiele<br />
schade hebben gehad vergelijken zich met buren die<br />
bovendien ook nog familieleden hebben verloren en<br />
vinden dan vaak dat ze er toch nog relatief 'goed' vanaf<br />
zijn gekomen. Mensen daarentegen die zich meer in de<br />
periferie van het rampgebied hebben bevonden en materieel<br />
slechts in beperkte mate zijn getroffen zijn vaak<br />
meer geneigd zich te vergelijken met anderen rond de<br />
periferie van het rampgebied die nog lichter zijn getroffen<br />
of helemaal geen schade hebben. Dit mechanisme<br />
van relatieve achterstelling en verschillende referentiegroepen<br />
is uitvoerig en overtuigend beschreven en<br />
geanalyseerd door Barton (1969); nog steeds een van<br />
meest fascinerende en theoretisch doordachte studies<br />
over rampen.<br />
Alhoewel dit (nog) niet op doorslaggevende wijze is<br />
aangetoond, lijken zich ook bij de recente rampen in<br />
Nederland dergelijke mechanismen te manifesteren.<br />
52<br />
Zeker bij de rampen in de Bijlmer en Enschede komt uit<br />
reportages en verslagen herhaaldelijk naar voren dat<br />
mensen die betrekkelijk geringe (materiële) of vermeende<br />
(lichamelijke of psychische) schade hebben geleden<br />
zich meer en luidruchtiger uiten dan degenen die<br />
vaak veel zwaarder zijn getroffen door verlies van huis<br />
en haard of zelfs door dood van familieleden. Daar is<br />
ook enige aanwijzing voor uit het onderzoek naar de<br />
ramp in Enschede (De vuurwerkramp 2001, deel C: 365<br />
vv.).<br />
Verschillen: Andere ambiance<br />
Het voorgaande heeft hopelijk duidelijk gemaakt dat bij<br />
rampen tal van vergelijkbare en parallelle ontwikkelingen<br />
zijn aan te geven. Toch - vergeleken met de Februariramp<br />
- vertonen de recentere rampen in de Bijlmer,<br />
Enschede en Volendam ook betrekkelijk 'nieuwe' trekken,<br />
vooral in de afhandeling en nasleep.<br />
Media en publieke discussie:<br />
Vragen over oorzaken en schuld<br />
Om te beginnen is er verschil in de wijze waarop de<br />
media aandacht schonken aan de Februariramp en later<br />
aan de rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam.<br />
Na de ramp van 1 februari 1953 duurde het enkele dagen<br />
alvorens de volle omvang bekend was en soms nog<br />
langer alvorens beschrijvingen en beelden van de<br />
zwaarst getroffen gebieden beschikbaar waren. Na de<br />
rampen in de Bijlmermeer, Enschede en Volendam waren<br />
er binnen één tot enkele uren beschrijvingen en<br />
beelden van de catastrofe op radio en televisie en binnen<br />
24 uur in de kranten met vaak al veel details. Het
heeft te maken met de beperktere omvang van deze<br />
rampen, die ook makkelijker toegankelijk waren voor<br />
de media. Maar het heeft ook te maken met de veranderde<br />
rol van de media, in het bijzonder van de televisie<br />
sinds de oorlog in Vietnam. Men heeft nu bij wijze van<br />
spreken meteen 'het leed in de huiskamer'.<br />
Het is natuurlijk niet zo, dat de aandacht van de<br />
media voor de Februariramp 'minder' was. Ook voor de<br />
Februariramp was grote belangstelling van de media -<br />
zij het dat de televisie toen nog niet bestond in Nederland.<br />
Het reddingswerk, de rampbestrijding en later het<br />
dichten van de dijken, het herstel en de wederopbouw<br />
van de getroffen gebieden en nog later de uitvoering van<br />
de Deltawerken, zijn uitvoerig beschreven en hebben<br />
nog jarenlang brede aandacht getrokken. Maar de aandacht<br />
was anders. Het tragische en het heroïsche ('Luctor<br />
et Emergo') had de overhand en er was - zeker in de<br />
media en ook in de publieke discussie - weinig tot geen<br />
belangstelling voor vragen over oorzaken, schuld en<br />
verantwoordelijkheden. Die vragen werden wel gesteld,<br />
maar slechts door 'insiders' en door getroffenen. Maar<br />
in de media en in publieke discussie ging het om een<br />
'onvermijdelijke' natuurramp, waarover verder nauwelijks<br />
vragen werden gesteld. Toch kan achteraf worden<br />
vastgesteld dat er na 1 februari 1953 wel degelijk redenen<br />
waren geweest om vragen te stellen, met name over<br />
de soms late waarschuwingen en de hoogte van de dijken,<br />
waar door deskundigen herhaaldelijk voor was gewaarschuwd<br />
(zie bijvoorbeeld Slager 1992; 1999). Toen<br />
in 1961 - acht jaar na de ramp - het officiële rapport van<br />
de Rijkswaterstaat en het KNMI verscheen, heeft het<br />
nauwelijks enige publieke aandacht gekregen.<br />
53<br />
Veertig-vijftig jaar later richtte de aandacht van de media<br />
en de publieke discussie zich bij de rampen in de<br />
Bijlmer, Enschede en Volendam vrijwel meteen ook op<br />
vragen over oorzaken, schuld en verantwoordelijkheden.<br />
Dat lag voor de hand, want in alle drie de gevallen<br />
ging het om menselijk falen. Het heeft echter ook te<br />
maken met de meer 'mondige burger' en veranderde<br />
percepties over de verantwoordelijkheden van de overheid.<br />
Men verwacht van de overheid dat zij zowel de<br />
mogelijkheden, <strong>als</strong> de gevolgen van rampen zal inperken.<br />
6<br />
Professionele aandacht<br />
In het verlengde hiervan was er ook vrij snel sprake van<br />
het instellen van 'onderzoek', soms voorlopig en provisorisch<br />
(zie De Bijlmerramp van het COT, mei 1993),<br />
maar in Enschede en Volendam al enkele dagen na de<br />
ramp door 'officiële' onderzoekscommissies en in het<br />
geval van de Bijlmerramp op den duur door een Parlementaire<br />
Enquête. Mede door voortdurende aandacht<br />
van de media, werden door deskundigen niet alleen de<br />
oorzaken en het verloop van de ramp onderzocht, maar<br />
zijn er ook in toenemende mate vragen gesteld over<br />
schuld en verantwoordelijkheden en effecten van de<br />
rampen op langere termijn, met name over gezondheid.<br />
Deze vragen riepen weer nieuwe vragen op, waarbij expertise<br />
en contra-expertise van deskundigen een steeds<br />
grotere rol gaan spelen, ook in verband met aansprakelijkheden<br />
en claims tot schadevergoedingen. Zo was in<br />
het geval van de vuurwerkramp in Enschede sprake van<br />
meerdere contra-expertises en dit was ook zo met betrekking<br />
tot gezondheidsklachten na de Bijlmerramp.<br />
Bovendien, al doende ontdekken onderzoekers, hulp-
verleners en andere deskundigen nieuwe - voorheen<br />
soms onbekende of onvermoede - verschijnselen of<br />
problemen, die vervolgens 'oplossingen' en 'regelingen'<br />
vragen, die op professionele wijze moeten worden uitgewerkt.<br />
Zeker, ook bij de Februariramp speelde professionele<br />
deskundigheid een rol. Maar dit betrof vooral<br />
technische deskundigheid bij het dichten van de dijken,<br />
het herstel en later de uitvoering van het Deltaplan. Ook<br />
was er aandacht van zorgverleners, zo<strong>als</strong> geestelijken,<br />
huisartsen, het maatschappelijk werk - zo<strong>als</strong> het welzijnswerk<br />
toen nog werd genoemd - en zelfs van sociologen.<br />
Maar dat zinkt in het niet bij de professionele<br />
aandacht voor de rampen in de Bijlmer, Enschede en<br />
Volendam.<br />
Deze andere aandacht staat natuurlijk niet op zichzelf<br />
en weerspiegelt andere ontwikkelingen in de maatschappij<br />
<strong>als</strong> geheel. In tal van opzichten is er sprake van<br />
een verdergaande professionalisering en – in samenhang<br />
hiermee – van andere percepties over leed en<br />
slachtofferschap.<br />
Onderzoek: Pogingen tot depolitisering<br />
Het is gebruikelijk dat na grotere rampen of ongevallen<br />
een onderzoek wordt ingesteld. Dat is meestal van technische<br />
aard. Ook naar de drie rampen in de Bijlmer,<br />
Enschede en Volendam zijn door de wet voorgeschreven,<br />
interne en/of vertrouwelijke onderzoeken ingesteld.<br />
Maar in het geval van deze drie rampen was tevens<br />
sprake van grootscheepse 'publieke' onderzoeken.<br />
Opvallend genoeg werd in het geval van de Bijlmerramp<br />
hier pas na zes jaar toe besloten, alhoewel ruim een half<br />
54<br />
jaar na de ramp een rapport van het Crisis Onderzoek<br />
Team (COT) beschikbaar was (De Bijlmerramp, 1993)<br />
en er ook talloze andere rapporten zijn geweest. Men<br />
krijgt de indruk dat dit verlate onderzoek mede een poging<br />
is geweest om verschillende controversen die waren<br />
ontstaan en vragen die inmiddels waren gerezen te<br />
depolitiseren. Kennelijk wijzer geworden, werd vrijwel<br />
meteen na de gebeurtenissen in Enschede en Volendam<br />
besloten om 'officiële' onderzoeken naar deze rampen<br />
in te stellen.<br />
De inmiddels verschenen rapporten van de publieke<br />
onderzoekscommissies naar De Bijlmerramp (Een beladen<br />
vlucht, 1999) en naar de ramp in Enschede (De<br />
vuurwerkramp 2001) trokken ruime aandacht en dat zal<br />
waarschijnlijk ook het geval zijn wanneer het rapport<br />
over de ramp in Volendam verschijnt. Bovendien verschenen<br />
naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede<br />
ook nog acht andere rapporten van rijksinspecties.<br />
Maar wat is - behalve dat het de nieuwsgierigheid<br />
bevredigt - de functie van al deze onderzoeken en rapporten?<br />
Spreiding van verantwoordelijkheden<br />
Enerzijds valt op dat dit in het geval van Enschede (nog)<br />
niet heeft geleid tot een duidelijk inzicht in de directe<br />
oorzaak van de brand en de explosie. Wel wordt - terecht<br />
- de directie van het vuurwerkbedrijf primair verantwoordelijk<br />
gehouden en worden allerlei omstandigheden<br />
en 'fouten' blootgelegd die tot de ramp hebben<br />
kunnen leiden. Anderzijds valt op dat zowel in het rapport<br />
over de Bijlmer, <strong>als</strong> vooral dat over Enschede,<br />
nogal wat instanties verantwoordelijk worden gehouden<br />
voor tekortkomingen, waaronder organisaties op
het gebied van rampbestrijding en hulpverlening. Zo<br />
wordt bij voorbeeld in het rapport over Enschede vastgesteld<br />
dat “de coördinatie op het rampterrein moeizaam<br />
op gang (komt) en er onduidelijkheid ontstaat<br />
over de bevelvoering en coördinatie” (De vuurwer-<br />
kramp, 2001: 162). 7<br />
In het rapport van de Enquête-<br />
commissie over de Bijlmerramp krijgen de gezondheidsklachten<br />
na de ramp relatief veel aandacht.<br />
In de rapporten lijken althans impliciet 'schuld' en<br />
verantwoordelijkheden voor de 'oorzaken' van de rampen<br />
op één lijn te worden geplaatst met tekortkomingen<br />
bij de rampbestrijding, de hulpverlening en de afwikkeling.<br />
De rapporten over de rampen in de Bijlmer en<br />
Enschede gaan vergezeld van letterlijk honderden conclusies<br />
en aanbevelingen. Zo ontstaat de indruk dat velen<br />
verantwoordelijk zijn geweest, maar dat uiteindelijk<br />
eigenlijk niemand 'echt' verantwoordelijk is geweest.<br />
Dit is op een bepaalde manier misschien wel reëel.<br />
Want meer omvangrijke rampen zijn nu eenmaal haast<br />
altijd het product van - vaak zeer complexe - ketens van<br />
gebeurtenissen: <strong>als</strong> er eenmaal iets echt mis gaat, gaan er<br />
meestal nog veel meer dingen mis. Er wordt echter onvoldoende<br />
onderscheid gemaakt tussen enerzijds directe<br />
'oorzaken' en verantwoordelijkheden voor het ontstaan<br />
van de ramp en anderzijds het verloop en de afhandeling<br />
van de ramp.<br />
Wanneer men alles en nog wat onderzoekt, dan<br />
vindt men meestal dat er op de keper beschouwd veel<br />
niet helemaal goed is (gegaan). Het leidt onder andere<br />
tot het zoeken en vinden van zondebokken. Misschien<br />
niet door de commissies zelf (alhoewel het er bij de enquête<br />
naar de Bijlmerramp soms wel op leek), maar<br />
door anderen: de pers, de publieke opinie en politici.<br />
55<br />
Dit is ook wat er in ruime mate is gebeurd. Daarmee is<br />
de nasleep van de rampen - in het bijzonder van de<br />
Bijlmerramp - in een vreemd vaarwater gekomen, omdat<br />
de commissies hoofd- en bijzaken niet goed hebben<br />
weten te scheiden.<br />
Des te opmerkelijker is dat naar aanleiding van beide<br />
rapporten de uiteindelijke persoonlijke, bestuurlijke,<br />
maar vooral politieke verantwoordelijkheden hoogstens<br />
indirect worden geduid. De commissie over de ramp in<br />
Enschede stelt vast dat dit verder een zaak is van de<br />
rechter en de politiek. Maar bij de parlementaire behandeling<br />
van beide rapporten is het uiteindelijk gebleven<br />
bij het dreigen met, of het toch niet aannemen van<br />
moties van afkeuring ten aanzien van verantwoordelijke<br />
bewindslieden. Slechts één burgemeester en enkele wethouders<br />
hebben de eer aan zichzelf gehouden.<br />
Kortom, ondanks een overdaad aan professionele<br />
deskundigheid en informatie, hebben noch de onderzoekscommissies<br />
zelf, noch politiek verantwoordelijke<br />
instanties politiek relevante conclusies getrokken - in<br />
ieder geval niet op nationaal niveau. Slechts kan men<br />
vaststellen dat, wanneer alle conclusies en aanbevelingen<br />
uit de rapporten over de rampen in de Bijlmer en<br />
Enschede zouden worden geïmplementeerd - om het<br />
eens in ambtelijk jargon te zeggen - dit voor hele legers<br />
van ambtenaren en andere functionarissen nog jarenlang<br />
werkgelegenheid zal verschaffen. Of hier de kans<br />
op rampen minder door wordt en of de bestrijding en<br />
hulpverlening er effectiever door wordt, moet echter<br />
nog blijken. Het lijkt <strong>als</strong>of onderzoek voor<strong>als</strong>nog een<br />
rituele rol speelt.<br />
Het toont opnieuw aan hoe wetenschappelijk onderbouwd<br />
onderzoek in feite vaak vooral een beleidson-
dersteunende functie heeft. Blijkbaar gebruiken autoriteiten<br />
onderzoek nog steeds, om een meer dan een halve<br />
eeuw geleden gedane uitspraak te herhalen: zo<strong>als</strong> een<br />
dronken man een lantaarnpaal. Meer om zich staande<br />
te kunnen houden dan om het licht dat deze verspreidt<br />
(Leighton 1949: 128).<br />
Vermenging van verantwoordelijkheden<br />
De gang van zaken bij de onderzoeken illustreert tevens<br />
een doorwerking van het 'poldermodel' van overlappende<br />
lidmaatschappen en gedeelde verantwoordelijkheden.<br />
Bij de parlementaire enquête waren uiteraard<br />
de grootste politieke partijen vertegenwoordigd,<br />
die echter in de voorgaande jaren wel (mede) politieke<br />
verantwoordelijkheid hadden gedragen voor de hele<br />
gang van zaken tijdens en na de ramp. In de commissie<br />
van onderzoek naar de ramp in Enschede was één van<br />
leden in de jaren zeventig en tachtig <strong>als</strong> hoofdambtenaar<br />
werkzaam bij het ministerie van VROM en onder<br />
andere verantwoordelijk voor rampenbestrijding. En de<br />
regelgeving en het toezicht van juist dit ministerie stonden<br />
ter discussie. Een ander lid van de commissie was<br />
onder andere eerder minister van Defensie. Het was<br />
juist een dienst van dit ministerie, de Directie Materieel<br />
van de Koninklijke Landmacht (DMKL) en het daartoe<br />
behorende bureau Advisering Milieuvergunningen<br />
(AMV), die zowel in het rapport, <strong>als</strong> bij de behandeling<br />
in de Tweede Kamer, in hoge mate verantwoordelijk<br />
werden gehouden voor het tekortschieten bij het verlenen<br />
van milieuvergunningen en controle op de naleving<br />
daarvan en is verweten geen lering te hebben getrokken<br />
uit het onderzoek naar een (soortgelijke) vuurwerkexplosie<br />
in Culemborg in 1991. Dit leidde er bij de parle-<br />
56<br />
mentaire behandeling zelfs toe dat tegen de huidige minister<br />
van Defensie een motie van wantrouwen werd<br />
ingediend, die uiteindelijk werd verworpen.<br />
De voorzitter van de commissie die een onderzoek<br />
instelt naar de ramp in Volendam, de Commissaris van<br />
de Koningin in Groningen, was eerder minister van<br />
VROM. Dit ministerie is - zo<strong>als</strong> we ook uit het verslag<br />
over de ramp in Enschede weten - onder andere verantwoordelijk<br />
voor toezicht op de Hinderwet en milieubeheer.<br />
Er is dus sprake van onderzoek, waaraan personen<br />
deelnemen die, in een politiek of bestuurlijk verantwoordelijke<br />
hoedanigheid, eerder een rol hebben gespeeld<br />
bij een beleid dat nu wordt onderzocht. Dit is des<br />
te opvallender, omdat naar aanleiding van het eerdere<br />
onderzoek van de Rijksluchtvaartdienst (RLV) naar de<br />
vliegramp in de Bijlmer ernstige kritiek is geweest op<br />
het feit dat dit onderzoek tevens betrekking had op de<br />
rol van verkeersleiders die ook tot deze dienst behoren,<br />
waardoor “een vermenging van belangen mogelijk (is)”<br />
(Een beladen vlucht, 1999: 382; vgl. ook het hoofdstuk<br />
'Rechter in eigen zaak', in Van Thijn et al., 1998: 117-<br />
132).<br />
Dit geldt in zekere zin ook voor het Crisis Onderzoekteam<br />
(COT), dat bij de Bijlmerramp onderzoek<br />
verrichtte, maar na de rampen in Enschede en Volendam<br />
klaarblijkelijk <strong>als</strong> adviseur optrad. Achteraf blijkt<br />
bovendien dat het COT niet alleen <strong>als</strong> (particuliere) onderzoeksinstelling<br />
een soort monopoliepositie heeft bij<br />
het onderzoeken van rampen en andere - vooral bestuurlijke<br />
- crises, maar bij sommige onderzochte crises<br />
(eerder of achteraf) <strong>als</strong> adviseur is optreden. Het herinnert<br />
aan het eerder genoemde onderzoek van Erikson
(1976), dat hij begon <strong>als</strong> 'consultant' van schadeadvocaten.<br />
Medisch onderzoek<br />
Eén van de redenen dat zes jaar na de gebeurtenis<br />
<strong>als</strong>nog een parlementaire enquête naar de Bijlmerramp<br />
werd ingesteld, was dat er sprake was van gezondheidsklachten<br />
onder de bevolking van de Bijlmer. Interessant<br />
is hier om vast te stellen dat, even<strong>als</strong> ten aanzien van<br />
slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, een medisch<br />
criterium werd gehanteerd om (de mate van) slachtofferschap<br />
vast te stellen. Terecht besteedde de onderzoekscommissie<br />
uitvoerig aandacht aan dit aspect. Zo<br />
stelde de commissie vast dat zeker nog 100 mensen leden<br />
aan posttraumatische stress stoornis (PTSS). Over<br />
andere mogelijke aandoeningen, zo<strong>als</strong> autoimmuunaandoeningen<br />
en mycoplasma, had de commissie<br />
een minder duidelijk oordeel. Van een eventueel<br />
chronisch vermoeidheidssyndroom kon niet 'meetbaar'<br />
worden vastgesteld dat er een relatie was met (de gevolgen<br />
van) de ramp en evenmin dat er gezondheidsschade<br />
was ontstaan door verarmd uranium (zie uitvoeriger<br />
Een beladen vlucht, 1999, hoofdstuk 5).<br />
Ook bij dit onderdeel van het onderzoek naar de<br />
rampen speelden deskundigen een grote rol. Er was<br />
sprake van expertise en contra-expertise, waarbij onder<br />
andere bleek dat in opdracht van een belangengroep<br />
(Stichting Visie) medisch onderzoek in het buitenland<br />
had plaatsgevonden. Er ontstond ook na publicatie van<br />
het rapport veel discussie over de noodzaak, de mogelijkheid<br />
en de zin van nader medisch onderzoek onder<br />
bewoners van de Bijlmer en leden van hulpverleningsdiensten.<br />
Uiteindelijk weigerde het AMC (Academisch<br />
57<br />
Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam)<br />
aan zo'n onderzoek mee te werken. Na pressie van politieke<br />
partijen en belangenverenigingen werd in het najaar<br />
van 1999 besloten dat het VU-ziekenhuis en het<br />
Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam onder leiding<br />
van KLM Arbo Services een onderzoek zal verrichten<br />
onder vijfduizend omwonenden en hulpverleners<br />
van de Bijlmerramp, dat 27 miljoen gulden zou<br />
kosten. In de vroege zomer van 2001 liet de minister<br />
van Volksgezondheid weten dat het groepsonderzoek<br />
zal worden beëindigd, omdat onvoldoende bewoners<br />
van de Bijlmer (waaronder een controlegroep) bereid<br />
zouden zijn eraan mee te werken.<br />
Onder meer de kwestie van (vermeende) gezondheidsklachten<br />
dreigde de discussies rond de ramp in de Bijlmer<br />
te politiseren. Men poogde dit te voorkomen door<br />
het instellen van een parlementair onderzoek. Maar tijdens<br />
de openbare verhoren en vooral bij de parlementaire<br />
behandeling van het rapport, dreigde de zaak opnieuw<br />
gepolitiseerd te worden. Zo was er sprake van een<br />
motie van afkeuring tegen de minister van Volksgezondheid.<br />
Uiteindelijk werd de zaak opnieuw gedepolitiseerd<br />
door de toezegging van de minister om een<br />
grootscheeps medisch onderzoek te laten verrichten;<br />
een onderzoek waarvan de relevantie en de zin door<br />
vele medische en andere deskundigen ernstig wordt<br />
betwijfeld. Opnieuw vervult professionele deskundigheid<br />
een rituele rol om problemen te depolitiseren.<br />
Leren van rampen?<br />
De primaire doeleinden van het onderzoek naar de<br />
Bijlmerramp worden omschreven <strong>als</strong> “waarheidsvin-
ding en het trekken van lessen voor de toekomst” (Een<br />
beladen vlucht, 1999: 26). Als doelstellingen van het onderzoek<br />
naar de ramp in Enschede worden genoemd:<br />
“waarheidsvinding” en “trekken van lessen”, naast<br />
“vaststelling van verantwoordelijkheden en beoordeling”<br />
en bijdragen aan verwerking, en aan herstel van<br />
vertrouwen in de overheid” (De vuurwerkramp, 2001:<br />
13).<br />
Dat men uit het onderzoek naar rampen 'lessen' wil<br />
trekken, klinkt overtuigend. Maar in hoeverre kan men<br />
leren van (vroegere) rampen? Natuurlijk, in de sfeer van<br />
preventie zijn maatregelen te bedenken om de kansen<br />
op nieuwe rampen te beperken. Men kan denken aan<br />
het verhogen van de dijken om overstromingen te<br />
voorkomen. Een veel genoemd voorbeeld is de invoering<br />
van Automatische Treinbeïnvloeding (ATB) bij de<br />
Nederlandse Spoorwegen na de treinramp in Harmelen<br />
(1962), waardoor een trein automatisch tot stilstand<br />
komt wanneer deze door een onveilig sein zou rijden.<br />
Toch was na dertig jaar het nieuwe beveiligingssysteem<br />
nog steeds niet op het hele spoorwegnet ingevoerd (zie<br />
uitvoeriger Van Duin 1992: 115 vv. en 295). Een ander<br />
in wezen imponerend voorbeeld is hoe door allerlei<br />
maatregelen het aantal verkeersdoden in Nederland is<br />
teruggebracht van ruim 3.000 in het begin van de jaren<br />
zeventig tot minder dan 1.200 aan het eind van de jaren<br />
negentig, ondanks een sterke toename van het verkeer.<br />
Zo zijn er nog reeksen van andere voorbeelden te noemen,<br />
zo<strong>als</strong> technologische verbeteringen, (betere) regelgeving,<br />
controles, instructies, oefeningen, simulaties en<br />
nog veel meer.<br />
In het algemeen hebben maatregelen in de sfeer van<br />
preventie het meeste zin bij ongelukken en rampen die<br />
58<br />
één oorzaak hebben. Maar dit is, zeker bij ongelukken<br />
tengevolge van menselijk falen, lang niet altijd het geval.<br />
Zelfs bij rampen die primair het gevolg zijn van natuurkrachten,<br />
speelt menselijk falen vaak ook een rol en kan<br />
dat in ieder geval de omvang van een ramp (mede) bepalen.<br />
Verreweg de meeste ongelukken en rampen zijn<br />
het gevolg van een vrij complex geheel van factoren, die<br />
misschien wel afzonderlijk, maar <strong>als</strong> geheel moeilijk zijn<br />
te beheersen.<br />
Enige scepsis over de mogelijkheden om van rampen<br />
te leren en deze zo te voorkomen, is op zijn plaats<br />
(zie ook Van Duin 1992). Hier wil ik vooral op enkele<br />
omstandigheden wijzen, die ingegeven zijn door sociaal-wetenschappelijke<br />
overwegingen. Maar er valt uiteraard<br />
nog veel meer te zeggen over dit onderwerp,<br />
waarover inmiddels een omvangrijke literatuur bestaat.<br />
Menselijk falen<br />
Allereerst moet worden opgemerkt dat moderne maatschappijen<br />
bijzonder kwetsbaar zijn voor storingen (zie<br />
bijvoorbeeld Laurentius 1984). Zij bestaan immers uit<br />
een groot aantal complexe (technische en menselijke)<br />
systemen, die voortdurend op elkaar inwerken. Eén<br />
stroomstoring maakt dat liften niet meer werken, verkeerslichten<br />
uitvallen, apparatuur (bijvoorbeeld in ziekenhuizen)<br />
uitvalt, enz., enz. Vervolgens kunnen door<br />
koppelingen aan andere netten ook daar storingen ontstaan.<br />
Kortom, kleine oorzaken kunnen kolossale gevolgen<br />
hebben. Ongelukken en rampen zijn meestal het<br />
gevolg van hele ketens van gebeurtenissen, waarbij vaak<br />
meerdere of zelfs vele personen betrokken zijn. Bovendien<br />
gaat het vaak om gebeurtenissen die zich over een<br />
langere periode - soms zelfs een reeks van jaren - heb-
en voorgedaan. De rampen in Enschede en Volendam<br />
zijn hier voorbeelden van.<br />
Bij herhaling en met kracht van vele argumenten<br />
heeft bij voorbeeld Wagenaar aangetoond, dat in de opeenvolging<br />
van gebeurtenissen die tot rampen leiden, in<br />
verreweg de meeste gevallen menselijk falen de oorzaak<br />
is. Of het nu gaat om ongevallen thuis, verkeersongevallen<br />
op de weg, op de rails of in de lucht, industriële<br />
ongelukken of scheepsrampen, in 70 tot 80 procent of<br />
meer van deze ongelukken speelt menselijk falen een<br />
doorslaggevende rol. Omdat het meestal om complexen<br />
van oorzaken en ketens van gebeurtenissen gaat, blijft -<br />
ondanks streven om de kansen op ongelukken te reduceren<br />
- de kans op menselijk falen aanwezig (zie uitvoeriger<br />
bijvoorbeeld Wagenaar 1983; Wagenaar 1986;<br />
Groenewegen & Wagenaar 1986).<br />
Toedekken van fouten<br />
Maar behalve systeemtechnische en psychologische, zijn<br />
er ook meer sociologische overwegingen om enige<br />
scepsis te hebben over het vermogen om te leren van<br />
rampen. Binnen nagenoeg alle organisaties, die met risico's<br />
en mogelijke fouten hebben te maken, zijn er codes<br />
ontwikkeld om 'fouten' toe te dekken ten opzichte<br />
van hogere regionen in de organisatie en 'het publiek'<br />
(Studies in Holland Flood Diaster 1955, vol. III: 112-13).<br />
Zo<strong>als</strong> we zojuist hebben gezien, beginnen de meeste ongelukken<br />
en rampen door 'kleine' fouten, die op zichzelf<br />
nog niet desastreus hoeven te zijn. Maar soms - meestal<br />
slechts in zeldzame gevallen - kunnen zulke kleine fouten<br />
tot een keten van andere gebeurtenissen, nieuwe<br />
fouten en vervolgens tot een ongeluk of ramp leiden.<br />
Omdat meestal de neiging bestaat om initiële fouten<br />
59<br />
niet te rapporteren - en er vaak codes bestaan om dit te<br />
verhinderen -, worden er echter ook geen passende<br />
maatregelen genomen om vervolgfouten te vermijden<br />
of te beperken. Men hoopt dat het bij een beginfout zal<br />
blijven en dat het verder wel los zal lopen. Meestal is dat<br />
ook zo. Wanneer echter toch een keten van gebeurtenissen<br />
eenmaal in werking is getreden, is het vaak te laat<br />
om nog passende maatregelen te nemen, gemaakte<br />
fouten te corrigeren en een ramp te voorkomen. Overigens<br />
zijn er aanwijzingen dat in organisaties waarin<br />
fouten minder worden toegedekt men beter in staat is<br />
verdere fouten te vermijden (zie bijvoorbeeld Van Dyck<br />
2000).<br />
'Institutionalized evasion'<br />
Maar er is ook nog iets anders. In haast alle grotere organisaties<br />
en in verschillende sectoren van de maatschappij<br />
bestaan tal van voorschriften en regels (onder<br />
andere ter bevordering van de veiligheid) die vaak <strong>als</strong><br />
'rigide' of 'onwerkbaar' worden bevonden. Er ontstaan<br />
dan procedures om die regels 'soepel' te hanteren of te<br />
omzeilen, omdat die regels <strong>als</strong> obsoleet, in strijd met de<br />
eisen van efficiency of rechtvaardigheid worden gezien.<br />
Deze “institutionalized evasion of institutionalized rules”<br />
(Merton 1957: 318 vv.) vindt nagenoeg overal in de<br />
maatschappij plaats, meestal met medeweten of zelfs op<br />
instigatie van leidinggevenden en autoriteiten. Het is<br />
dus iets anders dan de zojuist genoemde codes om<br />
'fouten' toe te dekken. Het zijn sociaal acceptabel geachte<br />
afwijkingen van de letter van de wet of van regelingen.<br />
Dit is een wijd verbreide praktijk, variërend van<br />
justitiële procedures en andere professionele praktijken
tot het de hand lichten met veiligheidsvoorschriften (zie<br />
bijvoorbeeld Williams 1970: 421).<br />
Cultuur van 'gedogen'<br />
Een bijzondere variant van het zojuist beschreven verschijnsel<br />
van “institutionalized evasion of institutionalized<br />
rules”, is wat wel de cultuur van gedogen wordt genoemd.<br />
Het gaat hierbij niet zozeer om het ontwijken<br />
van regels binnen specifieke organisaties, maar om een<br />
verschijnsel dat een onderdeel van de Nederlandse politieke<br />
cultuur is (geworden) - alhoewel ook in andere<br />
landen zulke verschijnselen zijn aan te treffen (zie bijvoorbeeld<br />
Bakker & Van Waarden 1999).<br />
De commissie van onderzoek naar de ramp in Enschede<br />
meent dat in het geval van de vuurwerkramp de term<br />
gedogen “te veel eer (is) voor wat feitelijk is gebeurd”.<br />
Zij ziet gedogen “<strong>als</strong> het resultaat van een weloverwogen<br />
besluit (gedoogbesluit) van het bevoegd gezag, dat op<br />
een zorgvuldige wijze tot stand komt, en nauwkeurig<br />
aangeeft onder welke voorwaarden en voor welke duur<br />
de overtreding wordt toegestaan, onder afzien van het<br />
gebruik van handhavingsbevoegdheden” (De vuurwerkramp<br />
2001: 231). 8<br />
Toch spreekt zij elders in verband<br />
met de afgifte van een vergunning “die niet op deze wijze<br />
verleend hadden mogen worden” van “bereidheid bij<br />
de overheid tot legalisatie” (p. 51). Over het toezicht en<br />
de controle zegt de commissie dat deze “in belangrijke<br />
mate een papieren aangelegenheid” lijkt te zijn geweest<br />
(p. 231). Uiteindelijk stelt de commissie vast, dat de situatie<br />
in Enschede vrijwel zeker niet uniek is geweest<br />
met betrekking tot “het feitelijk laten gebeuren en<br />
voortduren van normschendingen, zonder ingrijpen”<br />
en dat - ook na de caféramp in Volendam - naar voren<br />
60<br />
komt dat “dergelijk feitelijk afzien van handhaving in<br />
ons openbaar bestuur wijd is verbreid” (p. 232).<br />
Men kan er over twisten in hoeverre er alleen van<br />
gedogen sprake is wanneer er een 'weloverwogen besluit<br />
van het bevoegd gezag' aan ten grondslag ligt. Of moeten<br />
'bereidheid tot legalisatie' en het uitsluitend uitoefenen<br />
van 'papieren controle' er ook toe worden gerekend?<br />
Bovenal moet niet de indruk worden gewekt <strong>als</strong>of<br />
deze praktijken alleen het overheidsbeleid zouden betreffen.<br />
In feite blijken ook allerlei branches van het bedrijfsleven<br />
(in casu van vuurwerkondernemingen, van<br />
vervoerders, van horecabedrijven en verzekeringsmaatschappijen)<br />
en niet te vergeten 'het publiek', zich<br />
deze praktijken te hebben laten aanleunen of er zelfs<br />
actief aan te hebben deelgenomen.<br />
De voorzitter van de onderzoekscommissie naar de<br />
ramp in Enschede heeft terecht opgeroepen tot een<br />
'culturele revolutie' om hieraan paal en perk te stellen.<br />
Maar zal dit lukken en hoe reëel is het een omslag te<br />
bewerkstelligen van iets dat zo sterk is verweven met de<br />
Nederlandse politieke cultuur?<br />
Kortom, het lijkt dat er redenen zijn om te veronderstellen<br />
dat het 'leren van rampen' in verschillende opzichten<br />
een beperkte betekenis zal hebben. Natuurlijk,<br />
er zijn in de sfeer van preventie maatregelen te bedenken,<br />
er zou meer naleving van en toezicht op (eventueel<br />
aangescherpte) regels en voorschriften moeten zijn.<br />
Verder zou men kunnen nadenken over verbeteringen<br />
bij de organisatie van bestrijding van rampen, zodat -<br />
wanneer deze eenmaal zijn uitgebroken - de gevolgen<br />
beperkt kunnen blijven.
Collectieve verdringing<br />
Zo heeft men na de Februariramp de dijken verhoogd<br />
en het Deltaplan uitgevoerd. Na de vuurwerkramp in<br />
Enschede werd in tal van gemeenten de opslag van<br />
vuurwerk gecontroleerd en na de cafébrand in Volendam<br />
is alom in Nederland aandacht geweest voor de<br />
veiligheid in horecabedrijven. Maar hoe lang zal deze<br />
aandacht blijven bestaan?<br />
Eén van meest opvallende conclusies uit het rapport<br />
over de ramp in Enschede is dat weinig is geleerd van<br />
een vorige, soortgelijke ramp. Aan de ramp in Enschede<br />
is namelijk in 1991 een ontploffing in een vuurwerkfabriek<br />
in Culemborg voorafgegaan, die alleen veel minder<br />
slachtoffers eiste. Ook naar de ramp in Culemborg<br />
is destijds een onderzoek ingesteld, dat leidde tot specifieke<br />
conclusies en aanbevelingen. De commissie van<br />
onderzoek naar de ramp in Enschede stelt hierover vast<br />
“dat de lessen die uit de Culemborg explosie konden<br />
worden getrokken, destijds niet zijn geleerd en dat<br />
maatregelen naar aanleiding van de explosie zijn uitgebleven”.<br />
Over het ministerie van Justitie merkt de<br />
commissie bij voorbeeld op dat de berichtgeving van<br />
het openbaar ministerie is “gearchiveerd zonder dat het<br />
tot nadere actie was gekomen”. Droog stelt de commissie<br />
vast “dat de rijksoverheid zowel in haar rol <strong>als</strong> adviseur,<br />
vergunningverlener en toezichthouder <strong>als</strong> in haar<br />
rol van (mede)verantwoordelijke voor de regelgeving<br />
met betrekking tot vuurwerk, is tekortgeschoten” (De<br />
vuurwerkramp 2001: 75 en 78).<br />
Het is nauwelijks aan te nemen dat de conclusies en<br />
aanbevelingen over de ramp in Enschede uitsluitend<br />
zullen worden 'gearchiveerd'. Maar zal men ook andere<br />
vormen van 'gedogen' terugdringen, die tot andersoor-<br />
61<br />
tige, mogelijk nog omvangrijkere rampen kunnen leiden?<br />
Zo rijden er al zo'n jaar of veertig een paar keer per<br />
week 's nachts treinen met chloor van Delfzijl naar<br />
Rotterdam dwars door dichtbevolkte delen van Nederland.<br />
Volgens deskundigen kunnen bij een onverhoopt<br />
ongeluk met een chloortrein in een stedelijk gebied niet<br />
tientallen of honderden, maar misschien wel 5.000 doden<br />
vallen en 20.000 gewonden. Het is een verhaal dat<br />
met een zekere regelmaat in de pers opduikt, al dan niet<br />
vergezeld van beschrijvingen van 'bijna-rampen' met<br />
chloortreinen in het verleden. Na de vuurwerkramp in<br />
Enschede was er opnieuw enige aandacht voor de<br />
chloortreinen.<br />
Er zijn aanwijzingen dat gemeentelijke en provinciale<br />
overheden en ook de rijksoverheid bij herhaling - en<br />
opnieuw na Enschede - aandacht hebben geschonken<br />
aan deze potentiële dreiging en dat er veiligheidsplannen<br />
en rampenplannen zijn ontwikkeld, hoewel de bevolking<br />
in de betreffende gebieden daar (nog) niet over<br />
is geïnformeerd.<br />
Ambtelijke traagheid, gedogen en economische belangen<br />
kunnen er toe leiden dat soms geen lessen uit<br />
vorige rampen worden getrokken en dus geen adequate<br />
maatregelen worden getroffen om de mogelijkheid van<br />
toekomstige rampen te beperken. Het zijn echter evenzeer<br />
aanwijzingen dat er sprake is van collectieve verdringing.<br />
Want er mag dan wel minder sprake zijn van<br />
verdringing van leed dat in het verleden plaatsvond,<br />
daarmee is nog niet gezegd dat men de dreiging van<br />
mogelijke toekomstige calamiteiten minder zal verdringen.<br />
Het lijkt dat noch de overheid, noch de politiek,<br />
noch de pers, noch het publiek al te veel geconfronteerd
wensen te worden met onaangename dreigingen. Een<br />
proef op de som zou zijn om na te gaan wat over een<br />
aantal jaren terecht is gekomen van de conclusies en<br />
aanbevelingen naar aanleiding van de recente rampen<br />
in de Bijlmer, Enschede en Volendam, die zo veel aandacht<br />
en verontwaardiging hebben gewekt.<br />
noten<br />
1. Zie hierover uitvoeriger bijvoorbeeld Merton (1976) en Vlek<br />
(1996).<br />
2.<br />
In de aandacht voor dit gezichtspunt ben ik geïnspireerd<br />
door Moynihan, 'The Professionalization of Reform', in Moynihan<br />
(1970).<br />
3.<br />
Een inventarisatie van een kleine 1.000 sociologisch georienteerde<br />
publicaties over rampen geeft Drabek (1986).<br />
4. Zie over deze problematiek bij crises in het algemeen bijvoorbeeld<br />
Bovens & 't Hart (1996); Rosenthal et al. (1998).<br />
5.<br />
Als voorbeelden kunnen worden genoemd het Deltaplan in<br />
Zuidwest Nederland na de Februariramp en plannen om de<br />
veeteelt in Nederland te saneren na de MKZ-crisis - plannen<br />
die voorheen politiek moeilijk leken te realiseren.<br />
6.<br />
Zie over de ambiguïteit hiervan, bijvoorbeeld Rosenthal et al.<br />
(1998: 230 vv.).<br />
7.<br />
Twee alinea's eerder, op de zelfde pagina, wordt echter vermeld<br />
dat de brandweer zelf zwaar is getroffen door het verlies<br />
van vier brandweermannen en vijf voertuigen. Moet men zich<br />
62<br />
dan verwonderen dat er pas na zes uur 'sprake is van een eerste<br />
echt multidisciplinair overleg in de vorm van een Coördinatieteam<br />
Plaats Incident (CTPI)'(ibid.)?<br />
8. In een tien jaar eerder verschenen artikel onderscheidt de<br />
latere voorzitter van de onderzoekscommissie naar de vuurwerkramp<br />
drie vormen van gedogen: (1) passief gedogen; (2)<br />
reactief gedogen; en (3) pro-actief gedogen. Hij stelt dat “de<br />
uitzonderlijkheid van gedogen voorop (dient) te staan”. Hij<br />
merkt echter ook op dat normatieve beschouwingen <strong>als</strong> de<br />
zijne kunnen leiden tot “de reactie uit de bestuurspraktijk dat<br />
deze praktijk nu eenmaal sterker is dan de leer” (Oosting<br />
1991: 41 en 49).<br />
literatuur<br />
Bakker, W., en F. van Waarden (red.)(1999) Ruimte rond<br />
regels: Stijlen van regulering en beleidsuitvoering vergeleken.<br />
Amsterdam: Boom.<br />
Barton, A.H. (1969) Communities in Disaster: A<br />
Sociological Analysis of Collective Stress Situations. Garden City,<br />
N.Y.: Doubleday.<br />
Een beladen vlucht. Eindrapport Bijlmerenquête (1999). 's-<br />
Gravenhage: Sdu.<br />
Bovens, M. en P. ’t Hart (1996) Understanding Policy<br />
Disasters. New Brunswick/London: Transaction<br />
De Bijlmerramp: Rampbestrijding en crisismanagemenent in<br />
Amsterdam (1993). Leiden/Rotterdam: Crisis Onderzoek<br />
Team.<br />
Drabek, T.E. (1986) Human Responses to Disaster: An<br />
Inventory of Sociological Findings. New York, etc.: Springer.<br />
Duin, M.J. van (1992) Van rampen leren. Leiden:<br />
Proefschrift Rijksuniversiteit.<br />
Dyck, C. van (2000) Putting Errors to Good Use: Error
Management Culture in Organizations. Amsterdam:<br />
Proefschrift Universiteit van Amsterdam.<br />
Dynes, R.R. (1969) Organized Behavior in Disaster. Ohio<br />
State University, Disaster Research Center.<br />
Ellemers, J.E. (1956) De februari-ramp: Sociologie van een<br />
samenleving in nood. Assen: Van Gorcum.<br />
Erikson, K.T. (1976) Everything in Its Path: Destruction of<br />
Community in the Buffalo Creek Flood. New York: Simon and<br />
Schuster.<br />
Erikson, K. (1994) A New Species of Trouble: Explorations<br />
in Disaster, Trauma and Community. New York/London:<br />
Norton.<br />
Fritz, C.E. (1961) Disaster, in: R.K. Merton en R.A. Nisbet<br />
(eds.), Contemporay Social Problems. New York: Harcourt,<br />
Brace & World, 651-694.<br />
Groenewegen, A.J.M., en W.A. Wagenaar (1986)<br />
Technische perfectie en menselijk falen, Socialisme en<br />
Democratie, 43 (9), 260-265.<br />
Laurentius, G. (red.) (1984) De kwetsbaarheid van de stad:<br />
Verstoringen in water, gas, electriciteit en telefonie. Delft: Delftse<br />
Universitaire Pers.<br />
Leighton, A.H. (1949) Human Relations in a Changing<br />
World. New York: Dutton.<br />
Merton, R.K. (1957) Social Theory and Social Structure.<br />
New York: The Free Press/London: Collier Macmillan, revised<br />
edition.<br />
Merton, R.K. (1976) The Sociology of Social Problems, in:<br />
R.K. Merton en R.A. Nisbet (eds.), Contemporay Social<br />
Problems. New York: Harcourt, Brace & World, fourth<br />
edition, 5-43.<br />
Moynihan D.P.(1970), Maximum Feasible Understanding.<br />
New York: The Free Press/London: Collier Macmillan.<br />
63<br />
Oosting, M. (1991) Het bestuur zal handhaven: Over de<br />
aanvaardbaarheid van gedogen <strong>als</strong> vorm van beleidsvoering<br />
door de overheid, Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht (2),<br />
41-53.<br />
Quarantelli, E.L. (ed.) (1978), Diasters: Theory and<br />
Research. London: Sage.<br />
Quarantelli, E.L., en R.R. Dynes (1977) Response to Social<br />
Crisis and Disaster, in: Annual Review of Sociology, 3, 23-49.<br />
Rosenthal, U., et al. (1998) Crisis: Oorzaken, gevolgen,<br />
kansen. Alphen a/d Rijn: Samsom.<br />
Slager, K. (1992) De ramp: Een reconstructie. Goes: De<br />
Koperen Tuin.<br />
Slager, K. (1999), De watersnoodramp van 1953, Groniek,<br />
32 (145), 373-382.<br />
Studies in Holland Flood Disaster (1955). Amsterdam:<br />
Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse<br />
Volk/Washington, D.C.: Committee on Diaster Studies of the<br />
National Academy of Sciences - National Research Council, 4<br />
vols.<br />
Thijn, E. van, et al. (1998) De sorry-democratie: Recente<br />
politieke affaires en de ministeriële verantwoordelijkheid.<br />
Amsterdam: Van Gennep.<br />
Vlek, C.A.J. (1996) A Multi-Level, Multi-Stage and Multi-<br />
Attribute Perspective on Risk-Assessment, Decision Making<br />
and Risk-Control, Risk Decision and Policy, 1 (1), 9-31.<br />
De vuurwerkramp (2001) Enschede/Den Haag: Commissie<br />
Onderzoek Vuurwerkramp, 4 delen.<br />
Wagenaar, W.A. (1983) Menselijk falen, Nederlands<br />
Tijdschrift voor de Psychologie, 38, 209-222.<br />
Wagenaar, W.A. (1986) De oorzaak van onmogelijke<br />
ongelukken. Deventer: Van Loghum Slaterus.<br />
Williams, R.M. (1970) American Society. New York:<br />
Knopf.
AANBEVOLEN 1<br />
Favorieten van Henk Geveke, Peter Mascini en Jos<br />
Rijpma<br />
HARRIE JANSEN<br />
We vroegen enkele experts om een lijstje met hun favoriete<br />
literatuur op het terrein van rampenonderzoek,<br />
met een korte verantwoording bij elk boek. Henk Geveke,<br />
Peter Mascini en Jos Rijpma gaven gehoor aan<br />
deze oproep, waarvoor onze oprechte dank.<br />
Zo<strong>als</strong> te verwachten waren er enkele doublures; die<br />
geven ons de gelegenheid om waarderingen van verschillende<br />
auteurs te vergelijken. De betreffende titels<br />
zijn hieronder <strong>als</strong> eerste weergegeven. Daarna volgen<br />
de overige signalementen per auteur.<br />
Barton, A.H. (1969) Communities in disaster: a sociological<br />
analysis of collective stress situations. Garden<br />
City: Doubleday.<br />
Rijpma:<br />
Dit is een belangrijke representant van het Noord-<br />
Amerikaanse rampenonderzoek. Hij definieert rampen<br />
<strong>als</strong> situaties van collectieve stress. Veel onderwerpen<br />
waaraan Barton aandacht schonk zo<strong>als</strong> de massabestorming<br />
van ramplocaties, spontane hulpverlening en de<br />
strijd der barmhartige Samaritanen - conflicten tussen<br />
hulpverleningsorganisaties - zijn nog steeds actueel.<br />
1 Dit artikel verscheen eerder in Kwalon, nr. 17, 2001<br />
65<br />
Geveke:<br />
Een invloedrijke publicatie op het terrein van het<br />
rampenonderzoek, die ook in Nederland zijn sporen<br />
heeft nagelaten. Bartons omschrijving van rampen <strong>als</strong><br />
“situaties van collectieve stress” geldt bijvoorbeeld <strong>als</strong><br />
een van de fundamenten van het omvangrijke onderzoeksprogramma<br />
naar rampen en andere kritieke gebeurtenissen<br />
van de Leidse universiteit. Interessant<br />
aan het boek is de uitgebreide behandeling van de literatuur<br />
over rampen en de scherpe kritiek van Barton<br />
daarop. Hij wijst met name op het gebrek aan empirische<br />
onderbouwing van theoretische noties. Het boek<br />
behandelt thema's die nog altijd relevant zijn: het gedrag<br />
van mensen in rampsituaties, spontane hulpverlening,<br />
conflicten tussen hulpverleningsorganisaties.<br />
Perrow, C. (1984) Normal Accidents: Living with<br />
High-Risk Technologies. New York: Basic Books Inc.<br />
Mascini:<br />
Invloedrijke studie waarin de stelling wordt verdedigd<br />
dat socio-technische systemen die zowel complex <strong>als</strong><br />
strak gekoppeld zijn onvermijdelijk tot ongelukken<br />
leiden. Volgens Perrow wordt het belang van menselijke<br />
fouten <strong>als</strong> oorzaak van rampen overschat en dat van<br />
systeemkenmerken onderschat. Nadeel van het boek is<br />
dat de betekenis van de centrale begrippen nogal wisselt.<br />
Geveke:<br />
In deze baanbrekende studie demonstreert Perrow op<br />
basis van de analyse van een aantal technische ongelukken<br />
en rampen dat in industriële samenlevingen
ongelukken niet zozeer uitzondering <strong>als</strong> wel regel zijn.<br />
De oorzaken van ongelukken en rampen liggen volgens<br />
Perrow besloten in systeemkenmerken van de<br />
moderne samenleving. Niet de menselijke fout – die<br />
van de kapitein van het schip, de gezagvoerder van het<br />
vliegtuig, de operator van de fabriek, maar de ingewikkeldheid<br />
van systemen doen ertoe. Twee systeemkenmerken<br />
zorgen volgens Perrow in combinatie met<br />
elkaar voor een hoge rampgevoeligheid: interactieve<br />
complexiteit en strakke koppeling. De theorie van de<br />
normale ongelukken die op basis van deze begrippen<br />
wordt geformuleerd is na de publicatie van dit boek zeer<br />
ruim toegepast, onder meer voor de verklaring van “technische”<br />
ongevallen in de lucht-, scheep- en ruimtevaart,<br />
maar ook voor “sociale rampen”, zo<strong>als</strong> het drama's in de<br />
voetb<strong>als</strong>tadions in Heizel en Hillsborough.<br />
Rosenthal, U. (1984) Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming<br />
in Nederland. Amsterdam/Dieren: De<br />
Bataafsche Leeuw.<br />
Geveke:<br />
Deze studie is baanbrekend geweest voor het Nederlandse<br />
crisisonderzoek. In het boek worden zeven cases<br />
geanalyseerd: de watersnoodramp van 1953, de<br />
rellen in Amsterdam in 1966, het Nieuwmarktconflict<br />
in 1974-1975, de bezetting van het Maagdenhuis in<br />
1969, het Dennendalconflict in 1973-1974, de gijzelingsacties<br />
in Wijster en Amsterdam in 1975, en de gijzelingsacties<br />
in De punt en Bovensmilde in 1977. De<br />
analyse van deze cases vindt plaats door het toetsen<br />
van een groot aantal theoretische proposities over crisisbesluitvorming<br />
(onder meer: in crisissituaties speelt<br />
66<br />
de besluitvorming zich in klein ad-hoc groepen; de<br />
besluitvorming wordt gecentraliseerd; formele regels<br />
worden minder scherp nageleefd; beslissers raken geobsedeerd<br />
door het tijdsaspect; de kans op groepsdenken<br />
neemt toe; het is lastig te komen tot geïntegreerde<br />
beslissingen, enzovoorts). Deze proposities verwijzen<br />
naar wetmatigheden die ook in recente rampen heel<br />
goed te herkennen zijn. Als we oud-burgemeester Ed.<br />
van Thijn van Amsterdam mogen geloven heeft hij dit<br />
standaardwerk nog altijd in zijn nachtkastje liggen, en<br />
dat zou voor meer bestuurders aan te raden zijn. Het<br />
boek is de basis geweest van het onderzoeksprogramma<br />
van de Leidse universiteit, met publicaties over bijvoorbeeld<br />
groepsdenken tijdens crises (P. ’t Hart,<br />
Groupthink in Government, Baltimore, 1994), het leren<br />
van rampen, (M.J. van Duin, Van rampen leren, Den<br />
Haag, 1992), en het afleggen van verantwoordelijkheid<br />
na crisis (E.R. Muller, Terrorisme en politieke verantwoordelijkheid,<br />
Gouda, 1994).<br />
Rijpma:<br />
De meest omvattende vergelijkende studie van crises in<br />
Nederland is nog steeds het boek van Rosenthal. In dit<br />
onderzoek worden de watersnoodramp, de Molukse<br />
gijzelingen en andere crisissituaties uitvoerig beschreven<br />
en geanalyseerd. Crises in Nederland worden volgens<br />
Rosenthal gekenmerkt door eenzijdigheid, exclusiviteit<br />
en overheidscentrisme in de besluitvorming: al snel kiest<br />
een klein, exclusief gezelschap overheidsbesluitvormers<br />
een dominante koers, waar het vervolgens moeilijk van<br />
af te brengen is. Op basis van literatuuronderzoek komt<br />
hij tot 14 proposities over crises, die hij vervolgens toetst<br />
aan de hand van een multiple casestudy.
De keuze van Henk Geveke:<br />
S.H. Prince (1920) Catastrophe and social change. Dissertation<br />
Columbia University, New York.<br />
Dit moet zo ongeveer het eerste wetenschappelijke<br />
onderzoek naar een ramp zijn. Voordien werden uiteraard<br />
wel rampen beschreven, maar niet geanalyseerd.<br />
Alleen al daarom is het de moeite van het lezen<br />
waard. Het boek handelt over een explosie in de marinehaven<br />
van Halifax in Canada. Het belangwekkende<br />
van de studie is niet zozeer het verslag van deze gebeurtenis.<br />
Dat is uiterst beknopt: de oorzaak van de<br />
ramp, een botsing van twee schepen, komt zelfs niet<br />
aan de orde. Belangwekkend is vooral de analyse die in<br />
het boek wordt gegeven van het herstel van de lokale<br />
samenleving na de ramp. Met Enschede en Volendam<br />
in het achterhoofd is dat een uiterst actueel thema.<br />
B. Turner (1978) Man-made Disasters. London: Wykeham<br />
publications.<br />
Wie geïnteresseerd is in het ontstaan van rampen<br />
kan niet om dit boek heen. In het boek worden algemene<br />
wetmatigheden over oorzaken van rampen geformuleerd<br />
op basis van een analyse van enkele rampen<br />
in het Verenigd Koninkrijk. Niet alleen de technische<br />
oorzaken, maar ook de sociale, culturele en organisatorische<br />
oorzaken komen aan bod. Met deze<br />
brede visie was dit boek zijn tijd ver vooruit. De wetmatigheden<br />
die Turner ziet betreffen zaken <strong>als</strong> het negeren<br />
van waarschuwingen, het bagatelliseren van risico’s,<br />
het foutief inschatten van complexe informatie,<br />
professionele blindheid, en het niet opvolgen van regels.<br />
Kort na de dood van de auteur verscheen in 1997<br />
67<br />
een nieuwe versie van het boek, mede geredigeerd<br />
door zijn leerling Nick Pedgeon. Daarin wordt veel<br />
aandacht geschonken aan de incubatietijd van rampen:<br />
de periode waarin zich allerlei communicatiestoornissen<br />
voordoen en waarin gebeurtenissen sluipend<br />
toewerken naar een climax. Iedereen die weleens<br />
een incident heeft onderzocht zal de waarde van dit<br />
begrip herkennen.<br />
U. Beck (1992) Risk society: Towards a new modernity.<br />
London: Sage.<br />
Een veelbesproken publicatie die geldt <strong>als</strong> het<br />
prototype van een “nieuwe klassieker”. Een boek met<br />
een originele, maar tamelijk sombere visie op de huidige<br />
risicomaatschappij: een samenleving die voortdurend<br />
wordt bedreigd door onzichtbare en moeilijk beheersbare<br />
gevaren. Tsjernobyl, BSE, de opwarming<br />
van de aarde, maar ook recente legionellabesmettingen,<br />
varkenspest en MKZ zijn typische voorbeelden.<br />
Volgens Beck is de risicomaatschappij het resultaat<br />
van twee ontwikkelingen: enerzijds de mondiale effecten<br />
van zaken <strong>als</strong> atoomenergie, biotechnischie en<br />
milieuproblematiek en anderzijds het eroderen van<br />
traditionele sociale verbanden. De uitwerking van deze<br />
gedachte leidt tot een indrukkende beschouwing die,<br />
hoewel soms erg theoriserend, een must is voor rampenonderzoekers<br />
die hun studieobject in een breder<br />
perspectief willen zien.<br />
U. Rosenthal, A. Boin, M. Kleiboer en M. Otten (red.)<br />
(1998), Crisis. Oorzaken, gevolgen, kansen. Alphen aan<br />
den Rijn: Samsom.
Dit boek geeft de laatste stand van zaken weer van het<br />
crisisonderzoek in Nederland. In het boek wordt een<br />
uitgebreid en toegankelijk overzicht gegeven van het<br />
traditionele crisisonderzoek (naar organisatie, besluitvorming,<br />
nazorg, en verantwoording), maar het bevat<br />
ook een aantal beschouwingen over beleidscrises (IRT,<br />
Perron Nul) en over crisisanticipatie, crisissimulaties.<br />
Verder bevat het boek een toekomstverkenning en een<br />
onderzoeksagenda. Verplichte kost voor iedereen die<br />
zich met rampenonderzoek en crisismanagement bezighoudt.<br />
M. Macpherson (ed.) (1998) The Black Box, cockpit<br />
voice recorder accounts of in-flight accidents. New York:<br />
William Morrow.<br />
Wanneer je onderzoek doet naar rampen en crises,<br />
kom je soms de meest bizarre boeken tegen. Dit boek<br />
is een verzameling van letterlijke weergaven van conversaties<br />
in cockpits van vliegtuigen vlak voordat deze<br />
neerstortten. De transcripties zijn gemaakt op basis<br />
van het afluisteren van de cockpit voice recorder, de zogeheten<br />
zwarte doos, van de verongelukte toestellen.<br />
Zeer fascinerend. Wie herinnert zich niet de indrukwekkende<br />
uitzending tijdens de parlementaire enquete<br />
naar de ramp in de Bijlmer, waarin ook zo’n gesprek<br />
viel te beluisteren, inclusief de laatste woorden van de<br />
bemanning van het El Al-vliegtuig: “Tarim et kol haflaps,<br />
et kol haflaps tarim, torid et hagear … Going<br />
down 1862, going down, going down, copied going<br />
down”. Deze conversatie is, inclusief radarbeelden,<br />
overigens nog altijd te horen via een website met informatie<br />
over alle vliegtuigrampen wereldwijd.<br />
68<br />
De keuze van Peter Mascini:<br />
Vaughan, D. (1996) The Challenger Launch Decision:<br />
Risky Technology, Culture, and Deviance at NASA.<br />
Chicago/London: The University of Chicago Press.<br />
Uitstekende ethnomethodologische studie naar de<br />
toedracht van de ramp met de spaceshuttle Challenger.<br />
Door zich te verplaatsen in de situatie waarin de<br />
betrokkenen hun beslissingen maakten voorafgaande<br />
aan deze ramp heeft Vaughan overtuigend laten zien<br />
dat het beeld dat naar aanleiding van de ramp was<br />
ontstaan over de oorzaken van en verantwoordelijkheden<br />
voor deze ramp vertekend en onrechtvaardig<br />
was. Deze studie maakt goed duidelijk waarom rampenevaluaties<br />
per definitie`verdacht’ zijn.<br />
Pidgeon, N.F. & Turner, B.A. (1997) Man-Made Disasters.<br />
Boston: Butterworth-Heinemann.<br />
Herziene druk van een boek dat al in 1978 is verschenen.<br />
Het handelt over de culturele en organisationele<br />
factoren die het voorzien van ongelukken in de<br />
weg staan. Het fasenmodel dat in het boek wordt ontwikkeld<br />
aan de hand van een drietal (gedateerde) casestudies<br />
van menselijke rampen, heeft eerder beschrijvende<br />
dan voorspellende waarde omdat pas<br />
achteraf kan worden vastgesteld welke gevaren betrokkenen<br />
over het hoofd hebben gezien of bewust hebben<br />
genegeerd.<br />
Sagan, S.D. (1993) The Limits of Safety: Organisations,<br />
Accidents and Nuclear Weapons. Princeton NJ: Princeton<br />
University Press.
Spannend boek waarin de vraag wordt beantwoord<br />
hoe kan worden begrepen dat er in de Verenigde Staten<br />
nog nooit een groot onbedoeld ongeluk heeft<br />
plaatsgevonden met het beheer van en bevel over nucleaire<br />
wapensystemen. Op basis van casestudies van<br />
een aantal bijna-ongelukken concludeert Sagan dat dit<br />
zeker niet geheel kan worden toegeschreven aan de<br />
effectiviteit van het gevoerde beleid. Daarmee ondersteunt<br />
zijn analyse de `Normal Accident Theory’ (van<br />
Perrow) en ontkracht deze de `High-Reliability Theory’.<br />
Journal of Contingencies and Crisis Management.<br />
Tijdschrift waarin zowel theoretische <strong>als</strong> empirische<br />
artikelen zijn verschenen over de `Normal Accident<br />
Theory’, de `High-Reliability Theory’ en het `Failure<br />
of Foresight model’ (van Pidgeon en Turner), mede<br />
geschreven door de belangrijkste vertegenwoordigers<br />
van deze benaderingen.<br />
De keuze van Jos Rijpma:<br />
Prince, S.H. (1920) Catastrophe and social change, based<br />
upon a sociological analysis of the Halifax disaster. New<br />
York: Columbia University Department of Political<br />
Science.<br />
Een vroege uitzondering op de regel dat crises geen<br />
sociaal-wetenschappelijke aandacht kregen, wordt gevormd<br />
door Catastrophe and social change van Prince<br />
(1920) naar een explosie in de marinehaven van de Canadese<br />
stad Halifax. De oorzaak was de botsing tussen<br />
een Belgisch schip en een munitieschip. Prince nam deze<br />
ramp <strong>als</strong> uitgangspunt om de maatschappelijke verande-<br />
69<br />
ringen en het herstel na de ramp in kaart te brengen. In<br />
die zin was deze studie haar tijd ver vooruit.<br />
Wohlstetter, R.H. (1962) Pearl Harbor: warning and decision.<br />
Stanford: Stanford University Press.<br />
Een nauwgezette analyse van surprise attack biedt<br />
Wohlstetter in Pearl Harbor (1962). Zij laat zien welke<br />
informatie en signalen de Verenigde Staten hadden over<br />
een mogelijk op handen zijnde aanval van Japanse kant.<br />
Daaruit trekt ze de conclusie dat de aanval niet zo eenvoudig<br />
te voorzien was <strong>als</strong> achteraf wel is gesuggereerd.<br />
Dat doet ze op basis van een intensieve, enkelvoudige<br />
case study.<br />
Allison, G.T. (1971) Essence of decision: explaining the<br />
Cuban missile crisis. Boston: Little Brown.<br />
Dit is een baanbrekende studie naar de Cuba-crisis<br />
van oktober 1962. De kracht van zijn analyse bestond<br />
hieruit dat hij toonde dat het verloop en de afloop van<br />
de crisis niet alleen door rationele beslissingen bepaald<br />
werd, maar tevens door bureaucratische routines en bureaupolitieke<br />
conflicten. Hij hanteerde een multi-model<br />
benadering, waarin hij dezelfde casus met behulp van<br />
drie verschillende perspectieven analyseerde.<br />
Erikson, K.T. (1976) Everything in its path: destruction of<br />
community in the Buffalo Creek flood. New York: Simon<br />
& Schuster, en<br />
Erikson, K.T. (1994) A new species of trouble: explorations<br />
in disaster, trauma, and community. New York: W.W.<br />
Norton & Company.<br />
Crises kunnen op de lange termijn tot sociale<br />
trauma's leiden, omdat voorheen hechte gemeenschap-
pen uit elkaar vallen. Twee jaar na de ramp in Buffalo<br />
Creek, waar door een moddervloed 125 mensen om het<br />
leven kwamen, bleek de sociale structuur van de lokale<br />
gemeenschap volledig vernietigd te zijn. De ramp na de<br />
ramp was in zekere zin nog groter dan de ramp zelf, zo<br />
bleek uit Everything in its path van Erikson. Ook in zijn<br />
latere werk, A new species of trouble, gaat Erikson, aan de<br />
hand van verschillende case studies, in op de langetermijn<br />
gevolgen van crises voor sociale structuren.<br />
Turner, B.A. & N.F. Pidgeon (1997) Man-made disasters<br />
(tweede, uitgebreide druk). Oxford: Butterworth-<br />
Heinemann;<br />
Perrow, C. (1999) Normal accidents: living with high-risk<br />
technologies (tweede, uitgebreide druk). Princeton NJ:<br />
Princeton University Press.<br />
Twee klassiekers op het terrein van de oorzaken van<br />
man-made rampen en ongevallen. Volgens Turner zijn<br />
rampen het gevolg van het negeren van waarschuwingen<br />
over het dreigende gevaar. Die conclusie baseert hij op<br />
een grounded theory benadering. Volgens Perrow liggen<br />
sommige rampen al opgesloten in de complexe en strak<br />
gekoppelde aard van moderne, hoogwaardige, riskante<br />
technologische systemen. Op basis van een inductieve<br />
case study naar het ongeval in de kerncentrale op Three<br />
Mile Island komt hij tot deze bevinding, die hij vervolgens<br />
toepast op verschillende technologische systemen.<br />
Janis, I.L. (1982) Groupthink: psychological studies of<br />
policy decisions and fiascoes. Boston: Houghton Miffin.<br />
Het standaardwerk over groupthink. Janis laat zien<br />
dat onder crisisomstandigheden besluitvormers, opererend<br />
in kleine ad hoc samengestelde groepen, sterk ge-<br />
70<br />
neigd zijn tot conformisme aan de groep en dat afwijkende<br />
alternatieven en opvattingen daardoor geen kans<br />
krijgen.<br />
Wildavsky, A. (1988) Searching for safety. New Brunswick:<br />
Transaction.<br />
Volgens Wildavksy is het niet alleen zinloos, maar<br />
zelfs onwenselijk om te proberen crises volledig uit te<br />
sluiten. Moderne westerse samenlevingen zijn zo welvarend,<br />
mede omdat er in het verleden risico's zijn genomen.<br />
Zouden deze zijn uitgesloten, dan zou de vooruitgang<br />
zijn stilgezet. Dan zou ook de gemiddelde levensverwachting<br />
niet op het huidige hoge peil hebben gelegen.<br />
Wanneer er risico’s worden genomen, zal ook af en<br />
toe een crisis uitbreken.
DE ENE RAMP IS DE ANDERE NIET<br />
Een epiloog<br />
Ruth Oldenziel<br />
11 september 2001. De ineenstorting van het World<br />
Trade Center is bij miljoenen mensen op het netvlies<br />
blijven hangen; de Twin Towers <strong>als</strong> symbool van Amerika,<br />
de spectaculaire, bijna Hollywood-achtige ineenstorting—en<br />
dat alles ‘live’ op de televisie. Tot ver<br />
buiten het rampgebied sprak deze ramp enorm tot de<br />
verbeelding, getuige de massale mediabelangstelling en<br />
de kijk- en leeshonger van het grootste aantal internationale<br />
‘ramptoeristen’ dat ooit is geteld. Vanuit de<br />
periferie van de ramp beleefden televisiekijkers uit de<br />
hele wereld intense angstgevoelens <strong>als</strong>of zijzelf een familielid<br />
hadden verloren. Er was weldra sprake van<br />
een epoche: ‘voor’ en ‘na’ de elfde september.<br />
Maar de vraag hoe uniek deze Amerikaanse ramp<br />
feitelijk was, is alleszins gerechtvaardigd. Was het verlies<br />
van duizenden mensenlevens op de elfde september<br />
groter, belangrijker dan andere ‘rampen’ <strong>als</strong> gevolg<br />
van terrorisme, natuurgeweld of menselijk falen elders<br />
in de wereld? In verscheidene landen, Afghanistan bijvoorbeeld,<br />
vonden tezelfdertijd wekelijks of dagelijks<br />
meer mensen een gewelddadige dood dan op deze dag<br />
in New York. Billijkt deze ramp drie minuten en de<br />
wereldoorlog twee minuten stilte? Hoe verhouden<br />
perceptie en werkelijke omvang van een ramp zich eigenlijk<br />
in het algemeen tot elkaar?<br />
De analyse van een aantal recente Nederlandse rampen<br />
in dit cahier toont dat perceptie en verwerking<br />
71<br />
van rampen onderhevig zijn aan een patroon. Beleving<br />
en objectief verlies behoeven geenszins parallel te lopen.<br />
De auteurs laten ook zien dat er een ontwikkeling<br />
bestaat in de maatschappelijke reacties op rampen. De<br />
vraag naar de verantwoordelijkheid voor een ramp<br />
wordt in Nederland steeds sneller gesteld, meteen gevolgd<br />
door de vraag of en hoe men de ramp had kunnen<br />
voorkomen. En bij het zoeken naar een antwoord<br />
op die laatste vraag richt men de blik bijna vanzelfsprekend<br />
op de overheid. De overheid is zowel de mogelijke<br />
schuldige <strong>als</strong> de instantie die het onderzoek<br />
naar de schuldigen moet leiden. Wij herkennen dat<br />
patroon heel duidelijk bij de vuurwerkramp in Enschede<br />
en de café-brand in Volendam: naast boosdoeners<br />
<strong>als</strong> fabriekseigenaars en een horeca-ondernemer<br />
staat de lokale overheid in de schijnwerper <strong>als</strong> degene<br />
die vergunningen al dan niet terecht afgeeft, de hand<br />
licht bij controles, of er een foute bestuurscultuur op<br />
na houdt. Een overheid moet de hand in eigen boezem<br />
steken, en levert een substantieel deel van het werk van<br />
rampen-onderzoekers die de keten van gebeurtenissen<br />
analyseren. De vraag naar de verantwoordelijkheid<br />
krijgt gemeenlijk een steeds grotere reikwijdte.<br />
De eerste Amerikaanse reacties op 11 september<br />
waren heel anders. De kranten stonden direct vol met<br />
verhalen van individuele brandweerlieden, glazenwassers,<br />
secretaressen, vliegtuigpassagiers.- allen<br />
moesten de heroiek van de gewone man of vrouw verbeelden.<br />
Gezagsdragers <strong>als</strong> New Yorks burgermeester<br />
Giuliani en president Bush verschenen met baseballpetjes<br />
om de verbondenheid met gewone Amerikanen<br />
te onderstrepen. Bovendien werd de verantwoordelijkheid<br />
voor de ramp nog dezelfde dag geheel buiten
de staatsgrenzen gelegd. Er was sprake van een aanval,<br />
die snel vergolden moest worden door een internationale<br />
coalitie. Of deze aanval voorkomen had kunnen<br />
worden en of overheidsinstanties, zo<strong>als</strong> de cia of fbi,<br />
gefaald hadden kwam, zeker in de eerste maanden,<br />
nauwelijks aan de orde. Het stellen van dergelijke vragen<br />
ging in tegen de patriottische geest die zich van<br />
heel het land meester had gemaakt. Door de ramp te<br />
omschrijven <strong>als</strong> een oorlogsdaad trad een ander reactiepatroon<br />
in werking dan wij in Nederland gewend<br />
zijn. Er werd geen opdracht verstrekt voor nauwgezet<br />
onderzoek naar hoe het mogelijk was dat vreemdelingen<br />
zich ongemerkt maandenlang konden voorbereiden<br />
op Amerikaans grondgebied. Noch werd de mogelijke<br />
ondeugdelijkheid van de bouwconstructie van<br />
de Twin Towers aan een serieus onderzoek onderworpen.<br />
De boodschap van Amerikaanse overheid en media<br />
was in essentie, dat de ramp simpelweg niet voorkomen<br />
had kúnnen worden. Zou de nadruk liggen op<br />
het falen van een systeem dat veiligheid suggereerde,<br />
dan waren de gebeurtenissen onverdraaglijk angstaanjagender<br />
geworden, zowel voor Amerikaanse burgers<br />
<strong>als</strong> voor buitenlandse toeschouwers. Door het accent<br />
te leggen op ‘vreemdelingen’ die een irrationele<br />
haat koesteren tegen het systeem, werd de elfde september<br />
in eerste instantie buiten elke analytisch kader<br />
geplaatst. De ramp is daardoor gepercipieerd <strong>als</strong> een<br />
unieke gebeurtenis die voeding geeft aan de Amerikaanse<br />
nationale mythe: een land met een speciale<br />
goddelijke missie dat hooggestemde democratische<br />
idealen vastlegde in een grondwet en de onafhankelijkheid<br />
met zoveel succes bevocht. De kracht van deze<br />
72<br />
nationale mythe van morele superioriteit heeft ervoor<br />
gezorgd dat Amerika haar onschuld bij elke calamiteit<br />
- Eerste en Tweede Wereldoorlog, Vietnam, Oklahoma<br />
- telkens kon verliezen, maar ook kon hervinden.<br />
In die verwerking van de WTC-ramp werd een<br />
belangrijk verschil tussen Nederland en de Verenigde<br />
Staten zichtbaar. In sneltreinvaart werd het rampgebied<br />
opgeschoond, het defensiebudget verhoogd, de<br />
grensbewaking verscherpt, een plan voor herbouw<br />
gemaakt. De Amerikaanse blik is vooral op de toekomst<br />
gericht - zonder diepgravende vragen naar de<br />
oorzaken.. Terwijl in Nederland, toen treinen werden<br />
gekaapt en het leger gijzelingen beëindigde, de eerste<br />
vraag toch was hoe dit had kunnen gebeuren en welke<br />
(bestuurlijke) lessen eruit te trekken vielen. De beleving<br />
van een ramp wordt dus niet alleen bepaald door<br />
de schaal of de oorzaak, maar ook door de manier<br />
waarop de overheid reageert, verantwoordelijkheid<br />
neemt. Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar<br />
rampen in opdracht van de overheid, dat wij in Nederland<br />
inmiddels heel gewoon vinden, beperkt zich<br />
in de Verenigde Staten tot academisch onderzoek naar<br />
de reacties op rampen en niet naar de oorzaken.<br />
Dat neemt niet weg dat ook in Amerika bestuurders<br />
in de loop van de maanden werden geconfronteerd<br />
met vragen die de aansprakelijkheid raken. Wie<br />
was verantwoordelijk voor het ontbreken van radiocontact<br />
tussen de brandweerlieden binnen in de torens<br />
en de waarnemers in de helicopter erboven, een belangrijke<br />
oorzaak van de dood van zo veel hulpverleners?<br />
Waren de reusachtige gebouwen bouwtechnisch<br />
wel in orde? Heeft de gemeente door de grote snelheid<br />
van de berging geen belangrijke sporen gewist waaruit
lessen hadden kunnen worden getrokken voor de toekomst?<br />
Wat zijn de beste bestuurlijke voorwaarden<br />
voor een gemeenschap om zich blijvend te herstellen<br />
van een dergelijke crisis? Op elk van deze vragen proberen<br />
afzonderlijke commissies, ingesteld door een<br />
duizelingwekkend aantal instellingen, zonder een<br />
grote mate van overleg of systematiek antwoorden te<br />
formuleren.<br />
Dit cahier laat zien hoe ver in ons land het sociaalwetenschappelijk<br />
onderzoek naar rampen is geëvolueerd.<br />
Het is een verslag van het soort prangende vragen<br />
en relevante antwoorden waarvoor nu ook in het<br />
‘unieke’ Amerika eindelijk belangstelling lijkt te komen.<br />
73
wie is wie<br />
A. Cachet, H.H.F.M. Daemen, A.B. Ringeling en L.<br />
Schaap maken deel uit van het Centre for Local Democracy,<br />
een bestuurskundige onderzoeksgroep binnen<br />
de Erasmus Universiteit Rotterdam<br />
J.E. Ellemers studeerde sociografie aan de Universiteit<br />
van Amsterdam. In 1953 werkte hij mee aan het onderzoek<br />
van het ISONEVO naar de watersnoodramp.<br />
Van 1967 tot 1995 was hij hoogleraar empirische sociologie<br />
aan de Rijksuniversiteit Groningen en van 1970<br />
tot 1995 buitengewoon hoogleraar sociologie aan de<br />
Vrije Universiteit Brussel.<br />
Jeanine Evers is cultureel antropoloog en bestuurskundige.<br />
Ze werkt <strong>als</strong> adviseur bij de Stichting Advisering<br />
Bestuursrechtspraak in Den Haag en <strong>als</strong> gastdocent<br />
Kwalitatieve analyse bij de Universiteit voor Humanistiek.<br />
Henk Geveke is lid van de directie van B&A Groep Beleidsonderzoek<br />
& -Advies in Den Haag. Hij maakte<br />
deel uit van de onderzoekstaven van de Parlementaire<br />
Enquetecommissie Vliegramp Bijlmermeer en de<br />
Commissie Onderzoek Vuurwerkramp.<br />
74<br />
Harrie Jansen is universitair docent medische sociologie<br />
aan de Erasmus Universiteit en onderzoekscoördinator<br />
op het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen<br />
& Verslaving te Rotterdam.<br />
Henk Kleijer is wetenschappelijk coördinator van<br />
SISWO/Instituut voor maatschappijwetenschappen te<br />
Amsterdam.<br />
Peter Mascini is universitair docent algemene sociologie<br />
aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de<br />
Erasmus Universiteit te Rotterdam.<br />
Ruth Oldenziel is Amerikaniste. Zij is verbonden aan<br />
SISWO/Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong> en<br />
aan de Universiteit van Amsterdam.<br />
Jos Rijpma is verbonden aan het Crisis Onderzoek<br />
Team, Universiteit Leiden.<br />
W.A. Wagenaar is gewoon hoogleraar in de psychologische<br />
functieleer aan de RijksUniversiteit van Leiden<br />
en Permanent Fellow van het NIAS te Wassenaar.