2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers 2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

noordhoffuitgevers.nl
from noordhoffuitgevers.nl More from this publisher
30.08.2013 Views

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 96 Fictie Hoofdstuk 1 Hoofdpersonen De belangrijkste figuur in een verhaal is de hoofdpersoon. Elk verhaal heeft ook bijfiguren. Een hoofdpersoon kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen. Met de hoofdpersoon kun je het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt. Meestal zijn de hoofdpersonen gewone mensen, zoals jij. Soms zijn het idolen of helden. Je identificeert je met de held of het idool om te ontsnappen aan je eigen gewone leventje. Hoofdpersonen kunnen ook buitenstaanders zijn die gepest, gediscrimineerd, slecht behandeld of ergens van beschuldigd worden. Soms gedragen ze zich alleen maar anders dan anderen. Ook met buitenstaanders kun je meeleven. Je vindt ze zielig en maakt je kwaad over hoe ze behandeld worden. Vaak zijn buitenstaanders in een verhaal helemaal niet zielig, maar hebben ze iets aparts en zijn ze interessant. Zo herken je hoofdpersonen • De lezer weet wat ze denken en voelen. • De lezer kan gemakkelijk met ze meeleven. • Ze hebben meestal karaktertrekken die hen interessant maken: doordat ze bijvoorbeeld tegenstrijdige karaktertrekken hebben, kan de lezer niet voorspellen hoe ze zullen handelen. • Hun karakter kan veranderen in de loop van het verhaal. • Het zijn soms helden of idolen, soms buitenstaanders, maar meestal zijn het gewone mensen. Hoofdstuk 2 Beoordelen Probeer bij het beoordelen van een verhaal woorden te kiezen die meer zeggen dan de woorden ‘leuk’, ‘saai’ of ‘spannend’. Geef ook argumenten voor je mening. Een argument is meestal een uitleg met behulp van een voorbeeld uit het verhaal. Je kunt verschillende soorten argumenten gebruiken: je kunt je persoonlijke reactie geven, je kunt kijken naar de realiteit of de herkenbaarheid van het verhaal, maar ook naar de manier waarop het verhaal geschreven is. Zo beoordeel je verhalen Je kijkt eerste welk soort argumenten het beste past bij je beoordeling van het verhaal. Daarbij zoek je passende beoordelingswoorden. Bij die woorden geef je voorbeelden. Je kunt altijd jouw persoonlijke reactie geven: heeft het verhaal je iets gedaan? Dan gebruik je beoordelingswoorden als: spannend – saai; veel actie – langdradig; eng – gewoon; ontroerend – doet me niets; grappig – flauw; interessant – oninteressant. Vaak kun je aangeven of je in het verhaal iets herkent van wat je zelf hebt meegemaakt. De beoordelingswoorden die daarbij horen zijn: net echt – onecht; realistisch – niet realistisch; herkenbaar – niet herkenbaar; bekend – onbekend; geloofwaardig – ongeloofwaardig. Je kunt je ook afvragen of het onderwerp van een verhaal origineel of juist heel gewoon is. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: origineel – gewoon; verrassend – voorspelbaar; leerzaam – niet leerzaam; ingewikkeld – makkelijk. Soms valt iets van de stijl of de taal op. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: originele stijl – valt niet op; origineel – gewoon; veel dialoog – beschrijvend; met emotie – zonder emotie; volwassen – kinderachtig; moeilijk – makkelijk. Verfilmingen Veel boeken worden verfilmd. Een overzicht kun je vinden op www.leesplein.nl. Een verfilming is altijd heel anders dan een geschreven verhaal. In de film kun je zien en horen wat in een boek met woorden wordt beschreven. Geluiden en muziek spelen in de film een belangrijke rol. In een film kun ook je gemakkelijker en sneller van plaats en tijd wisselen dan in een verhaal. De opstelling en instelling van een camera kunnen het beeld steeds laten wisselen: het afgebeelde kan bijvoorbeeld dichtbij en groot weergegeven worden of veraf en klein; het kan van bovenaf gefilmd worden, van onderaf, recht van voren, van opzij enzovoort. © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 97 Hoofdstuk 3 Sfeer In een zonnig vakantieland voelen de meeste mensen zich vrolijk. In het donker zijn veel mensen bang, zeker als ze enge geluiden horen. In dichte mist voelen mensen zich opgesloten. De plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een situatie. Ook in verhalen is dat zo. De schrijver kiest zorgvuldig de plaats uit waar een verhaal zich afspeelt, hij bedenkt welke weersomstandigheden het beste passen en wanneer het verhaal zich moet afspelen. Zo kan hij voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer zorgen. Soms voorspelt de situatie wat er gaat gebeuren: het regent de hele dag en de hoofdpersoon voelt zich triest. Er gebeurt iets vervelends. De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk. De hoofdpersoon wordt verliefd. Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht. Dan breekt er plotseling een onweer los of gebeurt er een afschuwelijk ongeluk op een vrolijk, zonnig terras. Zo herken je sfeer Handig is te denken aan drie woorden die beginnen met een ‘w’: • Waar speelt het verhaal zich af? • Wanneer speelt het verhaal zich af? • Wat voor weer is het? Vraag dan: • Wat gebeurt er? • Passen de gebeurtenissen bij deze sfeer of gebeurt er juist iets heel onverwachts? Hoofdstuk 4 Tijd De tijd verloopt rechtlijnig: ons leven begint met onze geboorte, verloopt van het ene moment jaar het volgende en eindigt met onze dood. Wij kunnen wel terugkijken en vooruitkijken. Een schrijver heeft meer mogelijkheden: hij kan een verhaal op elk moment laten beginnen en laten eindigen. Hij kan de gebeurtenissen in willekeurige volgorde vertellen. Bij de ene gebeurtenis kan hij lang stil blijven staan, bij een andere weer heel kort maar ook kan hij een stukje uit de tijd overslaan. De meeste verhalen hebben een duidelijke afloop: ze eindigen bijvoorbeeld met een huwelijk, de dood van iemand of de oplossing van een misdaad (gesloten einde). Maar soms laat de schrijver de lezer met belangrijke vragen zitten (open einde). De schrijver gebruikt de tijd vooral om een verhaal spannend te maken. Als een verhaal bijvoorbeeld niet vooraan begint, zal de lezer zich afvragen wat er eerder gebeurd is. Zo herken je tijd • Een verhaal kan bij het begin beginnen, stap voor stap verteld worden en dan eindigen. • Een verhaal kan ook midden in beginnen, of zelfs aan het einde; tussendoor vertelt de schrijver soms wat voorafgegaan is. • Een schrijver kan de hoofdpersonen of de verteller laten terugkijken of geeft vooruitwijzingen naar een mogelijke afloop. • Bij belangrijke gebeurtenissen blijft de schrijver langer stilstaan. • Onbelangrijke gebeurtenissen slaat de schrijver over of noemt hij alleen heel kort. • Het einde van een verhaal kan afgerond worden; het einde kan ook nog allerlei vragen laten liggen. Hoofdstuk 5 Verteller Jij weet van jezelf wat je denkt en wat je voelt. Van andere mensen weet je dat alleen maar, als zij dat aan jou vertellen. In een verhaal is dat net zo. In een verhaal kan een ik-verteller ook niet in het hoofd van de andere personen kijken. Hij kan © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 96<br />

Fictie<br />

Hoofdstuk 1<br />

Hoofdpersonen<br />

De belangrijkste figuur in een verhaal is de hoofdpersoon. Elk verhaal heeft ook bijfiguren.<br />

Een hoofdpersoon kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen. Met de hoofdpersoon kun je<br />

het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt. Meestal zijn de hoofdpersonen<br />

gewone mensen, zoals jij. Soms zijn het idolen of helden. Je identificeert je met de held of het<br />

idool om te ontsnappen aan je eigen gewone leventje.<br />

Hoofdpersonen kunnen ook buitenstaanders zijn die gepest, gediscrimineerd, slecht<br />

behandeld of ergens van beschuldigd worden. Soms gedragen ze zich alleen maar anders dan<br />

anderen. Ook met buitenstaanders kun je meeleven. Je vindt ze zielig en maakt je kwaad over<br />

hoe ze behandeld worden. Vaak zijn buitenstaanders in een verhaal helemaal niet zielig, maar<br />

hebben ze iets aparts en zijn ze interessant.<br />

Zo herken je hoofdpersonen<br />

• De lezer weet wat ze denken en voelen.<br />

• De lezer kan gemakkelijk met ze meeleven.<br />

• Ze hebben meestal karaktertrekken die hen interessant maken: doordat ze bijvoorbeeld<br />

tegenstrijdige karaktertrekken hebben, kan de lezer niet voorspellen hoe ze zullen<br />

handelen.<br />

• Hun karakter kan veranderen in de loop van het verhaal.<br />

• Het zijn soms helden of idolen, soms buitenstaanders, maar meestal zijn het gewone<br />

mensen.<br />

Hoofdstuk 2<br />

Beoordelen<br />

Probeer bij het beoordelen van een verhaal woorden te kiezen die meer zeggen dan de<br />

woorden ‘leuk’, ‘saai’ of ‘spannend’. Geef ook argumenten voor je mening. Een argument is<br />

meestal een uitleg met behulp van een voorbeeld uit het verhaal. Je kunt verschillende soorten<br />

argumenten gebruiken: je kunt je persoonlijke reactie geven, je kunt kijken naar de realiteit of de<br />

herkenbaarheid van het verhaal, maar ook naar de manier waarop het verhaal geschreven is.<br />

Zo beoordeel je verhalen<br />

Je kijkt eerste welk soort argumenten het beste past bij je beoordeling van het verhaal. Daarbij<br />

zoek je passende beoordelingswoorden. Bij die woorden geef je voorbeelden.<br />

Je kunt altijd jouw persoonlijke reactie geven: heeft het verhaal je iets gedaan? Dan gebruik je<br />

beoordelingswoorden als: spannend – saai; veel actie – langdradig; eng – gewoon;<br />

ontroerend – doet me niets; grappig – flauw; interessant – oninteressant.<br />

Vaak kun je aangeven of je in het verhaal iets herkent van wat je zelf hebt meegemaakt. De<br />

beoordelingswoorden die daarbij horen zijn: net echt – onecht; realistisch – niet realistisch;<br />

herkenbaar – niet herkenbaar; bekend – onbekend; geloofwaardig – ongeloofwaardig.<br />

Je kunt je ook afvragen of het onderwerp van een verhaal origineel of juist heel gewoon is. Dan<br />

gebruik je beoordelingswoorden als: origineel – gewoon; verrassend – voorspelbaar;<br />

leerzaam – niet leerzaam; ingewikkeld – makkelijk.<br />

Soms valt iets van de stijl of de taal op. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: originele stijl –<br />

valt niet op; origineel – gewoon; veel dialoog – beschrijvend; met emotie – zonder emotie;<br />

volwassen – kinderachtig; moeilijk – makkelijk.<br />

Verfilmingen<br />

Veel boeken worden verfilmd. Een overzicht kun je vinden op www.leesplein.nl. Een verfilming<br />

is altijd heel anders dan een geschreven verhaal. In de film kun je zien en horen wat in een boek<br />

met woorden wordt beschreven. Geluiden en muziek spelen in de film een belangrijke rol. In een<br />

film kun ook je gemakkelijker en sneller van plaats en tijd wisselen dan in een verhaal. De<br />

opstelling en instelling van een camera kunnen het beeld steeds laten wisselen: het afgebeelde<br />

kan bijvoorbeeld dichtbij en groot weergegeven worden of veraf en klein; het kan van bovenaf<br />

gefilmd worden, van onderaf, recht van voren, van opzij enzovoort.<br />

© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!