2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 86<br />
probleem als je de zin ‘Karin / is / al wekenlang / doodmoe’ moet ontleden:<br />
pv = is<br />
ow = Karin<br />
gez = is?<br />
Het enige werkwoord van de zin is ‘is’, maar dat maakt niet duidelijk wat er met het onderwerp<br />
gebeurt. De woorden ‘is doodmoe’ zeggen samen wél iets over het onderwerp. Het gezegde<br />
van de zin is dus:<br />
is [doodmoe].<br />
Dit gezegde bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit gezegde<br />
een naamwoordelijk gezegde (ng).<br />
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (ww.deel) en een<br />
naamwoordelijk deel (nw.deel). Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.<br />
Eén van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken,<br />
lijken, schijnen, (heten, dunken, vóórkomen.)<br />
Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk<br />
of een eigenschap van het onderwerp geeft: ‘doodmoe’ is een kenmerk van ‘Karin’. Het<br />
koppelwerkwoord koppelt dat kenmerk aan het onderwerp.<br />
Let op:<br />
(1) in zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp.<br />
(2) het naamwoordelijk deel is één stukje: het staat ‘klem’ tussen twee streepjes.<br />
Voorbeeld:<br />
- Joanneke (ow) / is (ww.deel) / [(nw.deel) een aardig meisje] / volgens haar klasgenoten.<br />
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde<br />
1 Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en de overige werkwoorden uit de zin.<br />
2 Stel daarna de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?<br />
Koppelwerkwoord<br />
In een naamwoordelijk gezegde komt altijd een vorm van een koppelwerkwoord (kww) voor.<br />
Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken<br />
en vóórkomen.) De drie tussen haakjes worden weinig gebruikt.<br />
Zo vind je koppelwerkwoord en hulpwerkwoord<br />
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm) staat,<br />
dan is dit het koppelwerkwoord (kww):<br />
• Wubbo wordt (kww) astronaut.<br />
Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het koppelwerkwoord verderop in de zin te<br />
staan. De andere werkwoorden ‘helpen’ het naamwoordelijk gezegde te maken. Dat zijn<br />
hulpwerkwoorden (hww).<br />
• Wubbo is (hww) astronaut geworden (kww).<br />
• Wubbo kan (hww) best eens astronaut geworden (kww) zijn (hww).<br />
• Wubbo zou (hww) best eens astronaut geworden (kww) kunnen (hww) zijn (hww).<br />
Hoofdstuk 3<br />
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde<br />
Een zin bevat altijd een werkwoordelijk gezegde óf een naamwoordelijk gezegde. Dus niet<br />
allebei!<br />
Zo vind je het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde<br />
1 Noteer persoonsvorm en onderwerp.<br />
2 Vraag: staat er een vorm van een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven,<br />
blijken, lijken, schijnen, heten dunken, vóórkomen) in de zin?<br />
Nee Ja<br />
↓ ↓<br />
wg (= pv + bijbehorende ww’en) ↓<br />
↓<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv