2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers 2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

noordhoffuitgevers.nl
from noordhoffuitgevers.nl More from this publisher
30.08.2013 Views

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 80 Zo verwerk je een enquête • Turf je resultaten. • Bereken percentages met behulp van de resultaten in absolute getallen. • Maak de resultaten overzichtelijk, bijvoorbeeld in een cirkel- of staafdiagram. © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 81 Taal en woordenschat Hoofdstuk 1 Nieuwe woorden De betekenis van nieuwe woorden kun je afleiden uit de context. Dat is de tekst rond dat nieuwe woord: het zinsverband of het tekstverband. Misschien vind je daarin een synoniem, een tegenstelling, een omschrijving of een voorbeeld. Let goed op signaalwoorden die een voorbeeld aankondigen (bijvoorbeeld, zoals, denk aan) of een tegenstelling (hoewel, maar, toch). Soms kan een afbeelding helpen. Kijk bij afleidingen naar de woorddelen: de voor- en achtervoegsels (bijvoorbeeld ont-, -loos). Bij samenstellingen herken je misschien een deel van het woord. Vaak kun je de betekenis van een nieuw woord begrijpen uit de ruime context of de hele tekst. Kijk ook of je het nieuwe woord (misschien in een iets andere vorm) uit een andere taal kent. Zo vind je de betekenis van nieuwe woorden • Zoek in de omgeving van het nieuwe woord naar: een synoniem, een tegenstelling, een omschrijving of definitie, een voorbeeld of een afbeelding. • Kijk of je een deel van het woord herkent: een voorvoegsel, een achtervoegsel of een woordgedeelte als het een samenstelling is. • Lees de ruime context van het nieuwe woord nauwkeurig. • Bedenk, als het een vreemd woord is, of je een soortgelijk woord uit het Engels, Frans of Latijn kent. • Raadpleeg een woordenboek als je zekerheid over de betekenis wilt. Hoofdstuk 2 Verwijswoorden Met woorden zoals hij, zij, ze, hem, haar, zijn, deze, dit, die, dat, wat verwijs je naar eerder of later genoemde woorden. Je noemt deze woorden verwijswoorden. De eerder of later genoemde woorden waarnaar ze verwijzen, noem je antecedenten. - ‘Hier is het kantoor van meneer Van Dijk. Hij is momenteel aan het lesgeven.’ Hij verwijst naar ‘meneer Van Dijk’. Met hij, hem, zijn verwijs je naar mannelijke (m) zelfstandige naamwoorden, met zij, ze en haar naar vrouwelijke (v) en met het en zijn naar onzijdige (o) zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud. In het woordenboek staat bij zelfstandige naamwoorden die alleen mannelijk zijn een (m), bij woorden die alleen vrouwelijk zijn een (v). Staat er niets achter dan is het woord zowel mannelijk als vrouwelijk. Naar de-woorden kun je verwijzen met deze en die, naar het-woorden met dit en dat. - ‘Waar is mijn fiets (m)?’ ‘Die staat buiten.’ - ‘Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.’ Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een hele zin: ‘Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.’ een overtreffende trap: ‘Het hoogste wat ik kan bereiken, is een derde plaats.’ woordjes als ‘alles, datgene, het enige, (n)iets’: ‘Op alles wat ik doe, heeft hij commentaar.’ Zo vind je verwijswoorden Let op woorden als hij, zij, hem, haar, zijn, deze, die, dat, wat. Ga na op welk woord of op welke woorden het verwijswoord (terug)slaat. Vergelijkingen In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: - ‘Yvette kreeg een hoofd als een boei, toen de naam van haar vriendje werd genoemd’. - ‘Hij wordt van al die snacks zo vet als een varken’. - ‘Wat een draak van een film. - ‘Zijn buik lijkt wel een luchtballon.’ Een vergelijking is figuurlijk bedoeld. Je vergelijkt daarbij een object met een beeld. ‘Rob is zo sterk als een beer’: ‘Rob’ is het object, ‘een beer’ is het beeld. © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 81<br />

Taal en woordenschat<br />

Hoofdstuk 1<br />

Nieuwe woorden<br />

De betekenis van nieuwe woorden kun je afleiden uit de context. Dat is de tekst rond dat<br />

nieuwe woord: het zinsverband of het tekstverband. Misschien vind je daarin een synoniem, een<br />

tegenstelling, een omschrijving of een voorbeeld. Let goed op signaalwoorden die een<br />

voorbeeld aankondigen (bijvoorbeeld, zoals, denk aan) of een tegenstelling (hoewel, maar,<br />

toch). Soms kan een afbeelding helpen.<br />

Kijk bij afleidingen naar de woorddelen: de voor- en achtervoegsels (bijvoorbeeld ont-, -loos). Bij<br />

samenstellingen herken je misschien een deel van het woord.<br />

Vaak kun je de betekenis van een nieuw woord begrijpen uit de ruime context of de hele tekst.<br />

Kijk ook of je het nieuwe woord (misschien in een iets andere vorm) uit een andere taal kent.<br />

Zo vind je de betekenis van nieuwe woorden<br />

• Zoek in de omgeving van het nieuwe woord naar: een synoniem, een tegenstelling, een<br />

omschrijving of definitie, een voorbeeld of een afbeelding.<br />

• Kijk of je een deel van het woord herkent: een voorvoegsel, een achtervoegsel of een<br />

woordgedeelte als het een samenstelling is.<br />

• Lees de ruime context van het nieuwe woord nauwkeurig.<br />

• Bedenk, als het een vreemd woord is, of je een soortgelijk woord uit het Engels, Frans of<br />

Latijn kent.<br />

• Raadpleeg een woordenboek als je zekerheid over de betekenis wilt.<br />

Hoofdstuk 2<br />

Verwijswoorden<br />

Met woorden zoals hij, zij, ze, hem, haar, zijn, deze, dit, die, dat, wat verwijs je naar eerder of<br />

later genoemde woorden. Je noemt deze woorden verwijswoorden. De eerder of later<br />

genoemde woorden waarnaar ze verwijzen, noem je antecedenten.<br />

- ‘Hier is het kantoor van meneer Van Dijk. Hij is momenteel aan het lesgeven.’ Hij verwijst naar<br />

‘meneer Van Dijk’.<br />

Met hij, hem, zijn verwijs je naar mannelijke (m) zelfstandige naamwoorden, met zij, ze en haar<br />

naar vrouwelijke (v) en met het en zijn naar onzijdige (o) zelfstandige naamwoorden in het<br />

enkelvoud. In het woordenboek staat bij zelfstandige naamwoorden die alleen mannelijk zijn<br />

een (m), bij woorden die alleen vrouwelijk zijn een (v). Staat er niets achter dan is het woord<br />

zowel mannelijk als vrouwelijk.<br />

Naar de-woorden kun je verwijzen met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.<br />

- ‘Waar is mijn fiets (m)?’ ‘Die staat buiten.’<br />

- ‘Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.’<br />

Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar<br />

een hele zin: ‘Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.’<br />

een overtreffende trap: ‘Het hoogste wat ik kan bereiken, is een derde plaats.’<br />

woordjes als ‘alles, datgene, het enige, (n)iets’: ‘Op alles wat ik doe, heeft hij commentaar.’<br />

Zo vind je verwijswoorden<br />

Let op woorden als hij, zij, hem, haar, zijn, deze, die, dat, wat.<br />

Ga na op welk woord of op welke woorden het verwijswoord (terug)slaat.<br />

Vergelijkingen<br />

In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken:<br />

- ‘Yvette kreeg een hoofd als een boei, toen de naam van haar vriendje werd genoemd’.<br />

- ‘Hij wordt van al die snacks zo vet als een varken’.<br />

- ‘Wat een draak van een film.<br />

- ‘Zijn buik lijkt wel een luchtballon.’<br />

Een vergelijking is figuurlijk bedoeld. Je vergelijkt daarbij een object met een beeld. ‘Rob is zo<br />

sterk als een beer’: ‘Rob’ is het object, ‘een beer’ is het beeld.<br />

© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!