2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers 2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers

noordhoffuitgevers.nl
from noordhoffuitgevers.nl More from this publisher
30.08.2013 Views

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 68 8 OVERZICHT LEERSTOF HAVO/VWO 2 Lezen Hoofdstuk 1 Inleiding, middenstuk en slot van een tekst Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin staat het onderwerp van de tekst. De inleiding is een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen. Het tweede deel van een tekst is het middenstuk. Hierin worden verschillende kanten (deelonderwerpen) van het onderwerp besproken. Bij het onderwerp ‘verschillen tussen jongens en meisjes’ passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘hersenen’, ‘reukvermogen’ en ‘praten over gevoelens’. Soms gaat één alinea over één deelonderwerp, soms gaan ook meer alinea’s over één deelonderwerp. Het laatste deel van een tekst is het slot. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte van de tekst. De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij jou als lezer. Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak een slot. Zo vind je inleiding, middenstuk en slot van een tekst • Bepaal tot en met welke alinea het onderwerp geïntroduceerd wordt. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote) of de aanleiding voor het schrijven van de tekst. • Let aan het begin van een tekst ook op alinea’s die afgesloten worden met een vraag, een mening of een aankondiging. Daar eindigt meestal de inleiding. • Kijk welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Als in een alinea een nieuw aspect van het onderwerp aan de orde komt, dan begint daar een nieuw deelonderwerp. Let vooral goed op de eerste zin van een alinea en op signaalwoorden als ‘een ander (verschil)’, ‘nog een (probleem)’ en ‘ten slotte’. • Let op alinea’s waarin een samenvatting of de hoofdgedachte van de tekst gegeven wordt. Dat is het slot. Daar vind je vaak signaalwoorden als ‘kortom’, ‘al met al’ en ‘dus’. Hoofdstuk 2 De opbouw van alinea’s In een tekst komen meestal verschillende aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals oorzaken, gevolgen en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de schrijver de tekst in alinea’s. Ook de alinea’s zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste of soms ook in de laatste zin. Dat is de kernzin. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin. De kernzin kan ook de tweede zin zijn. Dat is vaak alleen zo als de eerste zin het verband met andere alinea’s aangeeft, bijvoorbeeld: Maar er is nog een andere oplossing mogelijk. Zo vind je de kernzin van een alinea Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea. Stel vast in welke zin de belangrijkste informatie staat. Dat is de kernzin. Hoofdstuk 3 Verbanden in de tekst (1) Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden. Er bestaan verschillende verbanden. Als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden beschreven, heet dat een chronologisch verband. Van een opsommend verband is sprake als © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 havo/vwo, docentenhandleiding 69 dingen achter elkaar worden opgenoemd, zoals in het tekstblokje hieronder gebeurt met vier tekstverbanden. Als in een tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd, noem je dat een tegenstellend verband. Bij een vergelijkend verband worden overeenkomsten en verschillen tussen zaken of personen beschreven. Zo vind je verbanden in de tekst Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden: • chronologisch verband: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen • opsommend verband: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen ... maar (ook); een opsomming wordt ook vaak aangegeven met liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•) • tegenstellend verband: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant • vergelijkend verband: net zo als, evenals, meer dan, groter dan, beter dan Hoofdstuk 4 Verbanden in de tekst (2) Veel zaken in een tekst hangen met elkaar samen. Je kent al het chronologisch verband, het opsommend verband, het tegenstellend verband en het vergelijkend verband. Een concluderend verband geeft aan dat de schrijver zijn conclusie weergeeft over het onderwerp waar hij zojuist over heeft geschreven. Bijvoorbeeld: Alle toptennissers zijn in Melbourne aangekomen voor de Australian Open. Ook de spelers die afgelopen week plotseling door onverklaarbare kwaaltjes en pijntjes werden geveld, huppelen in Melbourne weer vrolijk over de baan. Geen ‘last-minute’ afmeldingen dus voor de Australian Open (conclusie), waar de titeljacht vanaf vandaag officieel is geopend. Een voorwaardelijk verband in een tekst beschrijft de voorwaarden waaronder iets gebeurt. Bijvoorbeeld: Als het morgen mooi weer is (voorwaarde), gaan we naar het strand. Soms worden er oorzaken en gevolgen genoemd in een tekst: er is dan sprake van een oorzakelijk verband. Het redengevend verband lijkt op het oorzakelijk verband. Het verschil is dat je bij een reden zelf een besluit kunt nemen om iets wel of niet te doen en bij een oorzaak niet. Vergelijk bijvoorbeeld: Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit). Doordat het regent (oorzaak), word ik nat (gevolg). Zo vind je verbanden in een tekst Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden: • concluderend verband: kortom, dus, daarom, al met al, hieruit volgt • voorwaardelijk verband: als ... (dan), indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat • redengevend verband: omdat, daarom, dus, immers, want, de reden hiervoor is oorzakelijk verband: door, doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij Hoofdstuk 5 Schema of samenvatting Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting. Je onthoudt de tekst dan beter en je weet meteen of je de tekst goed begrepen hebt. In een schema schrijf je alleen de belangrijkste woorden op. Gebruik streepjes (-), getallen (1, 2, 3) en letters (A, B, C) om opsommingen aan te geven. Met pijlen kun je bijvoorbeeld aangeven wat de oorzaak en wat het gevolg is: computer gecrasht → werkstuk niet af; ook kun je er een tegenstelling mee laten zien: aarde: zwaartekracht → ruimte: geen zwaartekracht. Een samenvatting schrijf je in hele zinnen. Je noteert alleen de belangrijke dingen uit een tekst; de onbelangrijke dingen laat je weg. Zo maak je een schema van een tekst © Noordhoff Uitgevers bv

Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 68<br />

8 OVERZICHT LEERSTOF HAVO/VWO 2<br />

Lezen<br />

Hoofdstuk 1<br />

Inleiding, middenstuk en slot van een tekst<br />

Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin staat het onderwerp van de tekst. De<br />

inleiding is een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen.<br />

Het tweede deel van een tekst is het middenstuk. Hierin worden verschillende kanten<br />

(deelonderwerpen) van het onderwerp besproken. Bij het onderwerp ‘verschillen tussen jongens<br />

en meisjes’ passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘hersenen’, ‘reukvermogen’ en ‘praten<br />

over gevoelens’. Soms gaat één alinea over één deelonderwerp, soms gaan ook meer alinea’s<br />

over één deelonderwerp.<br />

Het laatste deel van een tekst is het slot. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte van de tekst.<br />

De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij jou als lezer.<br />

Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak een slot.<br />

Zo vind je inleiding, middenstuk en slot van een tekst<br />

• Bepaal tot en met welke alinea het onderwerp geïntroduceerd wordt. Vaak gebeurt dat met<br />

een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote) of de aanleiding voor het schrijven van de<br />

tekst.<br />

• Let aan het begin van een tekst ook op alinea’s die afgesloten worden met een vraag, een<br />

mening of een aankondiging. Daar eindigt meestal de inleiding.<br />

• Kijk welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Als in een alinea een<br />

nieuw aspect van het onderwerp aan de orde komt, dan begint daar een nieuw<br />

deelonderwerp. Let vooral goed op de eerste zin van een alinea en op signaalwoorden als<br />

‘een ander (verschil)’, ‘nog een (probleem)’ en ‘ten slotte’.<br />

• Let op alinea’s waarin een samenvatting of de hoofdgedachte van de tekst gegeven wordt.<br />

Dat is het slot. Daar vind je vaak signaalwoorden als ‘kortom’, ‘al met al’ en ‘dus’.<br />

Hoofdstuk 2<br />

De opbouw van alinea’s<br />

In een tekst komen meestal verschillende aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals<br />

oorzaken, gevolgen en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de<br />

schrijver de tekst in alinea’s.<br />

Ook de alinea’s zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat<br />

vaak in de eerste of soms ook in de laatste zin. Dat is de kernzin. In de zinnen voor of na de<br />

kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin.<br />

De kernzin kan ook de tweede zin zijn. Dat is vaak alleen zo als de eerste zin het verband met<br />

andere alinea’s aangeeft, bijvoorbeeld: Maar er is nog een andere oplossing mogelijk.<br />

Zo vind je de kernzin van een alinea<br />

Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.<br />

Stel vast in welke zin de belangrijkste informatie staat. Dat is de kernzin.<br />

Hoofdstuk 3<br />

Verbanden in de tekst (1)<br />

Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de<br />

tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je<br />

kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.<br />

Er bestaan verschillende verbanden. Als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden<br />

beschreven, heet dat een chronologisch verband. Van een opsommend verband is sprake als<br />

© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!