2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
2 havo/vwo - Noordhoff Uitgevers
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 1<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Nieuw Nederlands 2<br />
<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong><br />
docentenhandleiding<br />
Tiddo Ekens<br />
<strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> Groningen
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 2<br />
© 2008 <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv Groningen/Houten, The Netherlands<br />
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze<br />
uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar<br />
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen<br />
of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het<br />
maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h<br />
Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting<br />
Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van korte<br />
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16<br />
Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en<br />
Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het<br />
overnemen van niet-korte gedeelte(n) dient men zich rechtstreeks te wenden tot de uitgever.<br />
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or<br />
transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or<br />
otherwise without prior written permission of the publisher.<br />
ISBN 978 9001 76195 X<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 3<br />
INHOUD<br />
1 De methode Nieuw Nederlands<br />
2 Nederlands in de onderbouw<br />
3 Inhoud Nieuw Nederlands <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 2<br />
4 Lesvoorbereiding <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 2<br />
5 Nieuw Nederlands in de scenario’s<br />
6 Nieuw Nederlands van A tot Z<br />
7 Achtergrondliteratuur<br />
8 Overzicht leerstof <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 2<br />
9 Auteurs gezocht<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 4<br />
1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS<br />
DE BASISMETHODE<br />
Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met <strong>vwo</strong>.<br />
vmbo vmbo-basis 1 vmbo-basis 2 vmbo-basis 3 vmbo-basis 4<br />
vmbo-kgt 1 vmbo-kgt 2 vmbo-bk 3 vmbo-bk 4<br />
vmbo/<strong>havo</strong> vmbo-t/<strong>havo</strong> 1 vmbo-t/<strong>havo</strong> 2 vmbo-gt 3 vmbo-gt 4<br />
<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 2 <strong>havo</strong> 3 <strong>havo</strong> 4/5<br />
<strong>vwo</strong> <strong>vwo</strong> 1 <strong>vwo</strong> 2 <strong>vwo</strong> 3 <strong>vwo</strong> 4 <strong>vwo</strong> 5/6<br />
HET ACTIVITEITENBOEK<br />
Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het<br />
activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen:<br />
• portfolio<br />
• extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• werkbladen bij drie projecten<br />
• invulbladen bij het leerlingenboek<br />
• gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek<br />
• persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website<br />
DE WEBSITE: I-CLIPS<br />
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is<br />
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website<br />
www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items:<br />
• Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• zes minicursussen Schrijven<br />
• cursussen Word, PowerPoint en Excel<br />
• de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie<br />
• drie webquests<br />
• taalregister<br />
Daarnaast is een gedeelte van de I-clips vrij toegankelijk en te vinden op de website<br />
http://hv2.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van<br />
de theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden.<br />
SERVICEBOX VOOR DOCENTEN<br />
Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s:<br />
• kijkfragmenten op dvd<br />
• luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie)<br />
• een cd-rom met:<br />
- docentenhandleiding<br />
- een didactisch naslagwerk met ongeveer 70 trefwoorden<br />
- een jaarplanner<br />
- antwoordkaarten<br />
- 60 toetsen<br />
- kopieerbladen: invulbladen voor de leerling<br />
DIGITALE PROEFWERKEN<br />
Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld,<br />
afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 5<br />
2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDERBOUW<br />
DOMEINEN IN DE ONDERBOUW<br />
De onderbouw heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3.<br />
De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is<br />
2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht<br />
inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de<br />
school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel<br />
zeven domeinen:<br />
• Nederlands<br />
• Engels<br />
• Rekenen en wiskunde<br />
• Mens en natuur<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• Mens en maatschappij<br />
• Kunst en cultuur<br />
• Bewegen en sport<br />
SAMENHANG IN DE ONDERBOUW<br />
De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in<br />
de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is<br />
beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze<br />
ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt.<br />
KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW<br />
De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn:<br />
• De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig.<br />
• De leerling leert samen met anderen.<br />
• De leerling leert in samenhang.<br />
• De leerling oriënteert zich.<br />
• De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving.<br />
• De leerling leert in een doorlopende leerlijn.<br />
KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS<br />
Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede<br />
beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende<br />
aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst.<br />
Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in<br />
alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote<br />
betekenis.<br />
Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels:<br />
dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs<br />
in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch<br />
verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt.<br />
De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer<br />
algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds<br />
om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie<br />
die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als<br />
bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de<br />
kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en<br />
luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook<br />
door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om<br />
met taal te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit.<br />
Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de<br />
leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een<br />
positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter<br />
van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 6<br />
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere<br />
leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf.<br />
De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit<br />
andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in<br />
het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is<br />
een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast<br />
is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en<br />
cultuur.<br />
KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS<br />
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien globaal geformuleerde kerndoelen:<br />
Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.<br />
Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen,<br />
woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.<br />
Kerndoel 3: De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.<br />
Kerndoel 4: De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken<br />
en geschreven teksten.<br />
Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te<br />
beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.<br />
Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.<br />
Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.<br />
Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn<br />
belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.<br />
Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te<br />
bereiden en uit te voeren.<br />
Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en<br />
leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van<br />
nieuwe taalactiviteiten.<br />
MEER INFORMATIE<br />
Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouw-vo.nl.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 7<br />
3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS HAVO/VWO 2<br />
3.1 OPBOUW METHODE<br />
De methode Nieuw Nederlands bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen,<br />
zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof<br />
aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw.<br />
De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen<br />
een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden.<br />
In ieder hoofdstuk is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag<br />
gaan. De taak integreert de leerstof uit de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.<br />
De methode bevat per deel drie projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en integratie<br />
met andere vakken een belangrijke rol spelen.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
1 Idolen 2 Leef! 3 Te koop 4 Verkeerd 5 Schoon 6 Weg<br />
Lezen Inleiding,<br />
middenstuk, slot<br />
van een tekst<br />
Spreken /<br />
kijken /<br />
luisteren<br />
Aantekeningen<br />
maken terwijl je<br />
luistert<br />
Schrijven Recensie<br />
De opbouw van<br />
alinea’s<br />
Informatief<br />
gesprek<br />
Zakelijke brief<br />
Verbanden in<br />
de tekst (1)<br />
Betogende<br />
spreekbeurt<br />
Advertentie<br />
Verbanden in<br />
de tekst (2)<br />
Onderhandelingsgesprek<br />
Verslag<br />
Variatie in Formele taal Wervend Samenhang<br />
woordkeus<br />
schrijven<br />
Taak Ik zie een ster Leuker leven Kom op mijn Waar gaan we<br />
club!<br />
heen?<br />
Studie- Samenwerken Toetsen<br />
Hoofd- en Bronnen<br />
vaardigheid<br />
voorbereiden deelvragen verwerken<br />
Taal en Nieuwe woorden Verwijswoorden Vaste voor- Verkeerde<br />
woordenzetsels<br />
en verwijswoorden<br />
schat<br />
Vergelijkingen voorzetseluitdrukkingenAdvertentietaal<br />
Taalfamilies<br />
Gramma- Lijdende en Naamwoorde-lijk WerkwoordeZinsdeeltica bedrijvende vorm gezegde<br />
lijk of naamstukken (1)<br />
woordelijk Bijvoeglijke<br />
Zelfstandig Koppelwerk- gezegde bepaling<br />
naamwoord en woord<br />
Persoonlijk Betrekkelijk<br />
hulpwerkwoord<br />
en bezittelijk voornaamvoornaamwoordwoord<br />
Telwoord<br />
Spelling Gebiedende wijs<br />
Persoonsvormen<br />
in samengestelde<br />
zinnen<br />
Persoonsvormen<br />
tegenwoordige<br />
en verleden tijd<br />
Engelse<br />
werkwoorden<br />
Leenwoorden<br />
Aan elkaar of<br />
los?<br />
Koppelteken<br />
en weglatingsteken<br />
Tussenletters<br />
in samenstellingen<br />
Schema of<br />
samenvatting<br />
Informerende<br />
teksten<br />
Vergaderen Presenteren<br />
Werkstuk<br />
Opmaak van<br />
een werkstuk<br />
De schone<br />
school<br />
Uit je hoofd<br />
leren<br />
Samenstellingen<br />
en<br />
afleidingen<br />
Krantentaal<br />
Zinsdeelstukken<br />
(2)<br />
Ondergeschiktebijwoordelijke<br />
bepaling<br />
Onbepaald<br />
voornaamwoord<br />
Bijwoord<br />
Hoofdletters en<br />
leestekens<br />
Verhaal<br />
Stijl<br />
Een andere<br />
vakantie<br />
Enquête<br />
Voor- en<br />
achtervoegsels<br />
Enkelvoudige<br />
en samengestelde<br />
zinnen<br />
Hoofdzinnen<br />
en bijzinnen<br />
Voegwoord<br />
Tussenwerpsel<br />
Trema en<br />
apostrof<br />
Fictie Hoofdpersonen Beoordelen Sfeer Tijd Verteller Gedichten<br />
Test<br />
Project PROJECT<br />
Gewoon anders<br />
PROJECT<br />
Goed fout!<br />
PROJECT<br />
Op vakantie
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 8<br />
3.2 CURSUSSEN<br />
In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de<br />
kerndoelen voor de onderbouw. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit:<br />
Opdracht 1 Om te beginnen Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van<br />
de leerling.<br />
Theorie De theorie (groene letters) bestaat uit een:<br />
• korte beschrijving van het belang van de leerstof<br />
• gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen<br />
Opdracht 2 Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie.<br />
Tip De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in<br />
de praktijk toe te passen.<br />
Opdracht 3, 4 en verder Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie<br />
Variatietip De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de lesstof op<br />
een alternatieve manier te verwerken. Ook kan er bij de variatietip<br />
ingespeeld worden op de eigen leefomgeving en de eigen interesses<br />
van de leerling.<br />
* -opdracht (steropdracht) Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht waarin een<br />
hoger beheersingsniveau wordt geoefend. Deze steropdracht kan<br />
gezien worden als de overgang naar een hoger niveau.<br />
Alles op een rij De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig<br />
herhaald.<br />
De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding.<br />
Lezen<br />
Leerlingen ontdekken in het onderdeel Lezen hoe een tekst is opgebouwd. Er is achtereenvolgens<br />
aandacht voor de drie delen van een tekst (inleiding, middenstuk, slot) en voor de opbouw van<br />
alinea’s. Daarnaast maken leerlingen kennis met verbanden in een tekst, zoals chronologische,<br />
opsommende en voorwaardelijke verbanden. Deze leesvaardigheden gebruiken leerlingen vervolgens<br />
bij het maken van een tekstschema of een samenvatting. Tot slot wordt ingegaan op kenmerken van<br />
informerende teksten.<br />
De titels van de cursussen zijn:<br />
1 Inleiding, middenstuk, slot van een tekst<br />
2 De opbouw van alinea’s<br />
3 Verbanden in de tekst (1)<br />
4 Verbanden in de tekst (2)<br />
5 Schema of samenvatting<br />
6 Informerende teksten<br />
Spreken/kijken/luisteren<br />
In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen verschillende gespreks- en<br />
spreeksituaties, variërend van betogende spreekbeurt, onderhandelingsgesprek tot vergaderen. Ook<br />
is er aandacht voor het maken van aantekeningen tijdens het luisteren, een vaardigheid die in de<br />
daaropvolgende cursussen telkens van pas komt.<br />
Elke cursus besluit met een kijk- en luisterfragment met vragen en opdrachten. De kunt u vinden op<br />
de docentenservicebox in de map Kopieerbladen > Vragen bij kijkfragmenten.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
1 Aantekeningen maken terwijl je luistert<br />
2 Informatief gesprek<br />
3 Betogende spreekbeurt<br />
4 Onderhandelingsgesprek<br />
5 Vergaderen<br />
6 Presenteren<br />
Schrijven<br />
Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt<br />
ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten. Vervolgens wordt gericht<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 9<br />
geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals bijvoorbeeld de samenhang in een tekst,<br />
gevarieerde woordkeuze of de opmaak van een tekst.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
1 Recensie; Variatie in woordkeus<br />
2 Zakelijke brief; Formele taal<br />
3 Advertentie; Wervend schrijven<br />
4 Verslag; Samenhang<br />
5 Werkstuk; Opmaak van een werkstuk<br />
6 Verhaal; Stijl<br />
Studievaardigheid<br />
Het onderdeel Studievaardigheid helpt de leerlingen met het aanleren en oefenen van vaardigheden<br />
die ook van belang zijn in andere vakken. Omdat leerlingen aan het begin van leerjaar 2 deze<br />
vaardigheden goed kunnen gebruiken bij Nederlands en bij andere vakken, kan dit onderdeel ook in<br />
zijn geheel als een aaneengesloten cursus worden gegeven bij de start van het tweede leerjaar.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
1 Samenwerken<br />
2 Toetsen voorbereiden<br />
3 Hoofd- en deelvragen<br />
4 Bronnen verwerken<br />
5 Uit je hoofd leren<br />
6 Enquête<br />
Taal en woordenschat<br />
Het onderdeel Taal en woordenschat besteedt aandacht aan de uitbreiding van de actieve en<br />
passieve woordenschat. Verwijswoorden, samenstellingen, afleidingen en voorzetseluitdrukkingen<br />
komen onder andere aan de orde. Daarnaast is er aandacht voor enkele taalverschijnselen zoals<br />
vergelijkingen, advertentie- en krantentaal en taalfamilies.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
Woordenschat Taal<br />
1 Nieuwe woorden<br />
2 Verwijswoorden Vergelijkingen<br />
3 Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen Advertentietaal<br />
4 Verkeerde verwijswoorden Taalfamilies<br />
5 Samenstellingen en afleidingen Krantentaal<br />
6 Voor- en achtervoegsels<br />
Grammatica<br />
Het onderdeel Grammatica gaat in op de belangrijkste grammaticale begrippen. De behandelde<br />
begrippen bereiden de leerlingen onder andere voor op de spellingproblemen in het onderdeel<br />
Spelling. Daarnaast hebben de leerlingen de meeste van deze begrippen nodig bij het aanleren van<br />
een of meer moderne vreemde talen. Tot slot wil dit onderdeel bijdragen aan een betere zinsbouw,<br />
schrijfstijl en taalgevoel.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
1 Lijdende en bedrijvende vorm; Zelfstandig naamwoord en hulpwerkwoord<br />
2 Naamwoordelijk gezegde; Koppelwerkwoord<br />
3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde; Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord<br />
4 Zinsdeelstukken (1); Bijvoeglijke bepaling; Betrekkelijk voornaamwoord; Telwoord<br />
5 Zinsdeelstukken (2); Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling; Onbepaald voornaamwoord; Bijwoord<br />
6 Enkelvoudige en samengestelde zinnen; Hoofdzinnen en bijzinnen; Voegwoord; Tussenwerpsel<br />
Spelling<br />
Het onderdeel Spelling gaat in op de spelling van persoonsvormen, Engelse werkwoorden,<br />
leenwoorden en op de spelling van tussenletters. Ook is er veel aandacht voor hoofdletters en<br />
interpunctie, zoals het trema, leestekens en het koppel- en weglatingsteken.<br />
De titels van de zes cursussen zijn:<br />
1 Gebiedende wijs; Persoonsvormen in samengestelde zinnen; Persoonsvormen tegenwoordige en<br />
verleden tijd<br />
2 Engelse werkwoorden; Leenwoorden<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 10<br />
3 Aan elkaar of los?; Koppelteken en weglatingsteken<br />
4 Tussenletters in samenstellingen<br />
5 Hoofdletters en leestekens<br />
6 Trema en apostrof<br />
Fictie<br />
Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie, zoals<br />
verhalen, romanfragmenten, gedichten, film en tv, liedteksten en strips. Deel 2 gaat in op aspecten<br />
(deelvaardigheden) van fictie die nodig zijn om fictie te waarderen, bijvoorbeeld de hoofdpersonen, de<br />
sfeer, de tijd en de vertelvorm in een fictiewerk. Ook een vaardigheid voor het maken van een<br />
fictiedossier wordt geoefend: beoordelen. Tot slot is er een aparte cursus voor poëzie.<br />
In keuzeopdrachten aan het einde van iedere cursus kunnen leerlingen hun eigen interesses verder<br />
verkennen en ontwikkelen. Elke cursus besluit met enkele actuele leestips voor 13-14-jarigen.<br />
De titels van de cursussen zijn:<br />
1 Hoofdpersonen<br />
2 Beoordelen<br />
3 Sfeer<br />
4 Tijd<br />
5 Verteller<br />
6 Gedichten<br />
Op deze docentenbox vindt u een fictielijst bij Nieuw Nederlands 4 e editie deel 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>. Hierin zijn<br />
alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> aan de orde<br />
komen in het onderdeel Fictie.<br />
3.3 TAKEN<br />
In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes<br />
taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het<br />
echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het<br />
verzamelen en presenteren van informatie.<br />
Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent een vaste opbouw.<br />
oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling<br />
verwacht wordt.<br />
kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht<br />
eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of<br />
interesses.<br />
informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op<br />
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.<br />
laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.<br />
In iedere taak worden de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd.<br />
Het resultaat van iedere taak kan bewaard worden in het taalportfolio.<br />
Dit zijn de zes taken van deel 2:<br />
1 Ik zie een ster<br />
2 Leuker leven<br />
3 Kom op mijn club!l<br />
4 Waar gaan we heen?<br />
5 De schone school<br />
6 Een andere vakantie<br />
3.4 PROJECTEN<br />
De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken<br />
geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven<br />
worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 11<br />
tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen<br />
van informatievaardigheden.<br />
In deel 2 zijn er drie projecten:<br />
Projecten Relatie met andere vak- en leergebieden<br />
Hoofdstuk 2: Gewoon anders kunst en cultuur, mens en maatschappij<br />
Hoofdstuk 4: Goed fout! mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of<br />
levensbeschouwing, mens en maatschappij<br />
Hoofdstuk 6: Op vakantie bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur<br />
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de<br />
servicebox.<br />
De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op de I-clips, bereikbaar via www.schoolwise.nl.<br />
Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het<br />
activiteitenboek.<br />
3.5 ACTIVITEITENBOEK<br />
Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de<br />
volgende onderdelen:<br />
1 Portfolio<br />
2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
3 Werkbladen projecten<br />
4 Invulbladen<br />
5 Gereedschapskist<br />
Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot Iclips,<br />
de website bij Nieuw Nederlands.<br />
3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS<br />
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is<br />
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website<br />
www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items:<br />
• Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• zes minicursussen Schrijven<br />
• cursussen Word, PowerPoint en Excel<br />
• de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie<br />
• drie webquests<br />
• taalregister<br />
3.7 DIGITALE PROEFWERKEN<br />
Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal<br />
worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud<br />
hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel.<br />
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen<br />
ook in aanraking via de I-clips.<br />
Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 12<br />
4 LESVOORBEREIDING HAVO/VWO 2<br />
INLEIDING<br />
Nieuw Nederlands is gemaakt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook<br />
zonder voortdurende hulp door de methode kan gaan. In hoofdstuk 6 (Nieuw Nederlands van A tot Z,<br />
trefwoord werkwijzers) worden vier soorten werkwijzers beschreven die leerlinggestuurd onderwijs<br />
bevorderen.<br />
Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is praktische hulp en organisatie door de docent<br />
noodzakelijk. Bijvoorbeeld het reserveren van het computerlokaal, de inrichting van het lokaal of het<br />
klaarzetten van benodigdheden.<br />
Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen.<br />
Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt.<br />
HOOFDSTUK 1 IDOLEN<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 2 Culturele dag<br />
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Culturele dag) bij deze opdracht.<br />
0 Geef de volgende informatie over de workshop:<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Luister goed allemaal. Volgende week vrijdag hebben we op school een culturele dag. Ik heb<br />
jullie daar al iets over verteld. Vandaag zal ik jullie het rooster van die dag geven. De klas is die<br />
dag in tweeën gedeeld, anders worden de groepen te groot voor de workshops.Let goed op, want<br />
ik vertel nu in welke groep je zit:<br />
In groep 1 zitten de leerlingen die een achternaam hebben die begint met de letter A tot en met K.<br />
In groep 2 zitten dan de leerlingen die een achternaam hebben die begint met de letter J tot en<br />
met Z. Duidelijk? Dan ga ik nu verder met de uitleg.<br />
Jullie hebben van mij een schema gekregen, maar dat is nog leeg. Ik ga nu vertellen hoe laat de<br />
workshops beginnen, waar je moet zijn en wie je docent is. Je schrijft alleen de informatie op die<br />
voor jou belangrijk is. Luister heel goed en schrijf mee.<br />
De eerste workshop begint om 9.00 uur en duurt tot 10.30 uur. Leerlingen van groep 1 beginnen<br />
in lokaal 121 met theatersport. Theatersport wordt gegeven door Marianne Hoefnagels. De<br />
leerlingen uit groep 2 beginnen om 9.00 uur met salsadansen in de gymzaal. Salsadansen wordt<br />
gegeven door Jeroen en Melissa van Buren.<br />
Om kwart voor elf begint de tweede workshop en die duurt tot kwart over twaalf. Ook nu blijft de<br />
klas in tweeën gesplitst. De leerlingen uit groep 1 gaan djembé spelen in het muzieklokaal, en wel<br />
in lokaal 215. Deze workshop wordt gegeven door Duran Bloem. Groep 2 gaat op dezelfde tijd<br />
theatersport doen in lokaal 121. Ook deze keer geeft Marianne Hoefnagels de workshop.<br />
Om kwart over twaalf is iedereen wel toe aan een boterham en kunnen jullie je ervaringen aan<br />
elkaar vertellen. We verzamelen dan met de hele klas in lokaal 123, waar we tot één uur<br />
lunchpauze hebben. Je krijgt van school wat te drinken, voor eten moet je zelf zorgen.<br />
Na de pauze heeft iedereen nog één workshop. Deze workshop is van één uur tot half drie.<br />
Groep 1 gaat nu salsadansen in de gymzaal. Nu geven niet Jeroen en Melissa de workshop,<br />
maar Sanne en Wouter.Groep 2 gaat tenslotte djembé spelen in het muzieklokaal, lokaal 215<br />
onder leiding van Duran Bloem.<br />
Na de laatste workshop verzamelt iedereen weer in lokaal 123 en sluiten we de dag met zijn allen<br />
af. Om drie uur mogen jullie dan naar huis. Bewaar je schema goed, anders weet je niet waar je<br />
moet zijn die dag.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 13<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Schema voor de achternamen met een A tot en met een K<br />
workshopronde<br />
Ronde 1 Ronde 2 Pauze Ronde 3 Afsluiting<br />
Tijd 9.00-10.30 10.45-12.15 12.15-13.00 13.00-14.30 14.30-15.00<br />
Workshop Theatersport Djembé<br />
spelen<br />
Salsa dansen<br />
Plaats Lokaal 121 Muzieklokaal<br />
215<br />
Docent Marianne<br />
Hoefnagels<br />
Lokaal 123 Gymzaal Lokaal 123<br />
Duran Bloem Mentor Sanne en<br />
Wouter<br />
Mentor<br />
Schema voor de achternamen met een L tot en met een Z<br />
workshopronde<br />
Ronde 1 Ronde 2 Pauze Ronde 3 Afsluiting<br />
Tijd 9.00-10.30 10.45-12.15 12.15-13.00 13.00-14.30 14.30-15.00<br />
Salsadansen theatersport Djembé<br />
spelen<br />
Plaats Gymzaal Lokaal 121 Lokaal 123 Muzieklokaal<br />
215<br />
Docent Jeroen en<br />
Melissa<br />
Marianne<br />
Hoefnagels<br />
Lokaal 123<br />
Mentor Duran Bloem Mentor<br />
SKL 3 Op bezoek in 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
Bogoto 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1.<br />
Taak Ik zie een ster 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding en de<br />
beschikbaarheid van reclamespotjes op www.ster.nl.<br />
Studie- 3 Excursie naar 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Excursie naar<br />
vaardigheid de Bataviawerf Bataviawerf) bij deze opdracht.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 1A, 1B, 2<br />
en 3<br />
0 Laat eventueel tekst 1A, 1B, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 14<br />
HOOFDSTUK 2 LEEF!<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 2 Een beugel 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 2) bij deze opdracht.<br />
SKL 3 De sportclub 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 De<br />
sportclub) bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2.<br />
Taak Leuker leven 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid<br />
van internet (google.nl), Word, e-mail- en printerfaciliteiten.<br />
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over het opslaan<br />
van bestanden.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 1 t/m 6 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 6 horen vanaf de luister-cd.<br />
Project Gewoon anders 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij<br />
het Project Gewoon anders.<br />
0 Reserveer het computerlokaal en controleer beschikbaarheid van<br />
internet, Word en printerfaciliteiten.<br />
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over het opslaan<br />
van bestanden.<br />
0 Overleg en stem af met collega’s van kunst en cultuur en mens en<br />
maatschappij.<br />
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook<br />
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,<br />
groepswerk en zelfbeoordeling.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 15<br />
HOOFDSTUK 3 TE KOOP<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen 4 Zoek de tijd 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Zoek<br />
(variatietip) de tijd) bij deze opdracht.<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 1 Om te 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
beginnen 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht.<br />
SKL 3 Spreekbeurt 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3<br />
voorbereiden Spreekbeurt voorbereiden, observatieschema) bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3.<br />
Schrijven 5 Huis-aan-huis- 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5<br />
blad<br />
Huis-aan-huisblad, drie advertentiebonnen) bij deze opdracht.<br />
Taak Kom op mijn 0 Neem mee of laat meenemen: folders en affiches van clubs om<br />
club!<br />
leden te werven.<br />
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 16<br />
HOOFDSTUK 4 VERKEERD<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 1 Om te 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
beginnen 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht.<br />
SKL 2 Klassenfeest 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht.<br />
SKL 3 Kantine 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3<br />
Kantine, beoordelingsschema) bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4.<br />
Taak Waar gaan we 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding en<br />
heen?<br />
de beschikbaarheid van Word.<br />
Studie- 2 Bronnenlijst 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2<br />
vaardigheid<br />
Gegevens over bronnen noteren) bij deze opdracht.<br />
Studievaardigheid<br />
3 Carnaval 0 Zorg voor voldoende losse vellen A4.<br />
Studie- 4 Nog meer 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de vier kopieerbladen<br />
vaardigheid carnaval (4 Nog meer carnaval, zes bronteksten) bij deze opdracht.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 1 t/m 5 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 5 horen vanaf de luister-cd.<br />
Project Goed fout! 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij<br />
het Project Goed fout!<br />
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid<br />
van internet en printerfaciliteiten.<br />
0 Overleg en stem af met collega’s van mens en natuur (m.n.<br />
verzorging), godsdienst en/of levensbeschouwing, mens en<br />
maatschappij.<br />
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook<br />
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,<br />
groepswerk en zelfbeoordeling.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 17<br />
HOOFDSTUK 5 SCHOON<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen 1 Om te 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om<br />
beginnen te beginnen, invulschema) bij deze opdracht.<br />
Lezen 2 ‘Schone’ stad 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2<br />
‘Schone’ stad, tekst 2) bij deze opdracht.<br />
Lezen 4 Zon, wind en 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen<br />
water<br />
(4 Zon, wind en water, tekst 4) bij deze opdracht.<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 1 Om te 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
beginnen 0 Kies op de cd het luisterfragment (tekst 1) bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5.<br />
Taak De Schone 0 Reserveer het computerlokaal, controleer de internetverbinding,<br />
School<br />
met name de beschikbaarheid van www.nederlandschoon.nl.<br />
Studie- 4 Heerlijk helder 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4<br />
vaardigheid duinwater Heerlijk helder duinwater, dwarsdoorsnede) bij deze opdracht.<br />
Taal en 5 Vakwoorden 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5<br />
woordenschat<br />
Vakwoorden, schema) bij deze opdracht.<br />
Taal en 7 Makkelijk of 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (7<br />
woordenschat moeilijk Makkelijk of moeilijk, lijst met kranten en invulschema) bij deze<br />
opdracht.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 18<br />
HOOFDSTUK 6 WEG<br />
Onderdeel Opdracht Actie<br />
Lezen Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
SKL 1 Om te 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om<br />
beginnen te beginnen, observatieschema) bij deze opdracht.<br />
SKL 3 Boekpromotie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3<br />
Boekpromotie, beoordelingsschema) bij deze opdracht.<br />
SKL Bekijk het 0 Zet dvd-speler en cd klaar.<br />
fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6.<br />
Taak Een andere 0 Neem mee of laat meenemen: informatie over (alternatieve)<br />
vakantie jongerenvakanties.<br />
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding,<br />
beschikbaarheid van Word en printerfaciliteiten.<br />
0 Zorg voor voldoende grote vellen papier, minimaal A3-formaat.<br />
Taal en Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
woordenschat Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Grammatica Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Spelling Meer oefenen 0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.<br />
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.<br />
Fictie Tekst 1 t/m 8 0 Laat eventueel tekst 1 t/m 8 horen vanaf de luister-cd.<br />
Project Op vakantie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij<br />
het Project Op vakantie.<br />
0 Reserveer het computerlokaal en controleer beschikbaarheid van<br />
internet, Word en printerfaciliteiten.<br />
0 Overleg en stem af met collega’s bewegen en sport, mens en<br />
maatschappij, kunst en cultuur.<br />
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook<br />
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,<br />
groepswerk en zelfbeoordeling.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 19<br />
5 NIEUW NEDERLANDS IN DE SCENARIO’S<br />
5.1 SCENARIO’S IN DE ONDERBOUW<br />
In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in<br />
de onderbouw vorm te geven en hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs<br />
te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang in leerstof en werkwijze. Er is geen<br />
kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke<br />
onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd.<br />
De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:<br />
Samenhang … Programma Team<br />
1 door<br />
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, afstemmen maar<br />
leerstofafspraken met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren ieder werkt voor zich<br />
2 door combinaties van vakken en projecten bestaan naast elkaar in een afstemmen en<br />
vakken en projecten vakrooster en projectrooster<br />
samenwerken<br />
3 door integratie integratie van vakken met langere lessen (70/90 samenwerken bepaalt<br />
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden het resultaat<br />
4 via competenties van leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder klantgerichtheid<br />
leerlingen<br />
een rooster maar met flexibele planningen<br />
Het doel van de onderbouw is onder andere dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat<br />
optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier<br />
voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie.<br />
Nieuw Nederlands kan in alle vier scenario’s worden ingezet. In dit hoofdstuk worden een aantal<br />
mogelijkheden geschetst om de methode geheel of gedeeltelijk in te zetten binnen genoemde<br />
scenario’s.<br />
5.2 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 1<br />
In scenario 1 is Nederlands een apart vak op het rooster. Afstemming met andere vakken vindt plaats<br />
door middel van overleg met de collega’s van andere vakken.<br />
Omdat in de onderbouw geen sprake is van een advieslessentabel, kan het vak Nederlands in aantal<br />
uren per school sterk verschillen. Daarom hebben we het vak Nederlands binnen scenario 1<br />
uitgewerkt in drie varianten:<br />
• variant A: Nederlands als 4-uursvak (ca. 144 uren op jaarbasis)<br />
• variant B: Nederlands als 3-uursvak (ca. 108 uren op jaarbasis)<br />
• variant C: Nederlands als 2-uursvak (ca. 72 uren op jaarbasis)<br />
Deze drie varianten kunnen ook ter inspiratie dienen als Nederlands geperiodiseerd wordt. Als<br />
Nederlands in jaar 1 bijvoorbeeld alleen in het eerste half jaar wordt aangeboden als 4-uursvak (dus<br />
ongeveer 18 weken x 4 uur = 72 uur), kan worden uitgegaan van variant C.<br />
Variant A: Nederlands als 4-uursvak (voorbeeld)<br />
In variant A worden de drie projecten en alle lessen Studievaardigheid uitgevoerd buiten de lesuren<br />
van het vak Nederlands. Deze onderdelen hebben immers meerwaarde voor alle andere vakken in de<br />
onderbouw. Voor Nieuw Nederlands deel 2 is dan ongeveer 144 uur vereist, oftewel 36 weken à 4 uur.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus<br />
Studievaardigheid.<br />
• Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en<br />
leergebieden.<br />
• Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.<br />
Variant B: Nederlands als 3-uursvak (voorbeeld)<br />
In variant B vindt net als in variant A overheveling plaats van de projecten en van Studievaardigheid<br />
naar andere uren in het rooster. Daarnaast worden sommige onderdelen versneld, beperkt of<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 20<br />
geïntegreerd uitgevoerd, bijvoorbeeld Grammatica, Spelling en Fictie. Voor Nieuw Nederlands deel 2<br />
is dan ongeveer 108 uur vereist, oftewel 36 weken à 3 uur. Bijvoorbeeld:<br />
• Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus<br />
Studievaardigheid.<br />
• Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en<br />
leergebieden.<br />
• Combineer het onderdeel Grammatica met het onderwijs in een moderne vreemde taal.<br />
• Verkort het onderdeel Spelling binnen de uren Nederlands en maak spelling tot inzet van alle<br />
vakken.<br />
• Verkort het onderdeel Fictie tot twee lessen per hoofdstuk en integreer overige aspecten van<br />
Fictie met kunst- en cultuurvakken.<br />
• Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.<br />
Variant C: Nederlands als 2-uursvak (voorbeeld)<br />
In variant C is met 2 uur per week op jaarbasis ongeveer 72 uur beschikbaar.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• Kies alleen voor de onderdelen die sterk op communicatieve vaardigheden gericht zijn,<br />
bijvoorbeeld Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.<br />
• Kies alleen voor die onderdelen die bij andere domeinen niet of niet voldoende aan de orde<br />
komen, bijvoorbeeld: Schrijven, Studievaardigheid, Spelling en Fictie.<br />
• Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.<br />
5.3 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 2<br />
In scenario 2 wordt uitgegaan van aparte vakken waarbij samenhang wordt bereikt door projecten<br />
waaraan verschillende vakken tegelijk deelnemen.<br />
De verhouding tussen vakuren en projecturen kan verschillen. Sommige scholen kiezen bijvoorbeeld<br />
voor 50% vaklessen en 50% projecttijd. Er zijn tal van andere opties om projecten in scenario 2 een<br />
plaats te geven. Bijvoorbeeld:<br />
• keuzewerktijd: leerlingen voeren in de reguliere keuzewerktijduren een project uit, bijvoorbeeld<br />
het 5 e en 6 e lesuur op woensdagmiddag<br />
• projectdagdelen: in het rooster worden voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier weken,<br />
dagdelen vrijgepland voor het werken aan een project<br />
• projectrooster: in het rooster wordt bijvoorbeeld twee keer per jaar één week ingepland voor het<br />
werken aan een schoolbreed project of aan het werken aan een project naar keuze<br />
Nieuw Nederlands biedt drie projecten aan. Eén project kost ongeveer 6 lessen maar kan gemakkelijk<br />
worden uitgebreid door het aantal bronnen uit te breiden of door de complexiteit van bronnen te<br />
vergroten. Ook kan het eindproduct in omvang worden vergroot. Verder kan de inhoudelijke reikwijdte<br />
van het project toenemen door leerstof of vaardigheden uit andere domeinen een grotere rol te laten<br />
spelen.<br />
De samenhang met andere vak- en leergebieden is als volgt:<br />
Projecten Relatie met andere vak- en leergebieden<br />
Hoofdstuk 2: Gewoon anders kunst en cultuur, mens en maatschappij<br />
Hoofdstuk 4: Goed fout! mens en natuur (m.n. verzorging), godsdienst en/of<br />
levensbeschouwing, mens en maatschappij<br />
Hoofdstuk 6: Op vakantie bewegen en sport, mens en maatschappij, kunst en cultuur<br />
De volgende onderdelen van Nieuw Nederlands spelen een belangrijke voorwaardelijke rol bij de<br />
uitvoering van projecten in andere domeinen:<br />
• Lezen<br />
• Spreken/kijken/luisteren<br />
• Schrijven<br />
• Studievaardigheid<br />
• Spelling<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 21<br />
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt<br />
worden over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de projectlessen. De varianten in<br />
scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.<br />
5.4 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 3<br />
In scenario 3 wordt uitgegaan van samenhang door integratie van vakken tot grotere gehelen, zoals<br />
leergebieden. In dit scenario kan Nederlands worden geïntegreerd met het domein mens en<br />
maatschappij, waarbij Nederlands als apart vak nog maar één uur heeft, bijvoorbeeld voor spelling-,<br />
grammatica- of fictieonderwijs.<br />
Nieuw Nederlands kan in scenario 3 nog steeds als 1-, 2- of 3-uursvak bestaan. Afhankelijk van de<br />
mate van integratie blijven er voor een apart vak meer of minder uren over. Integratie van onderdelen<br />
van Nieuw Nederlands in andere domeinen kan er bijvoorbeeld zo uitzien:<br />
Integratie Nederlands binnen domein … Onderdelen van Nieuw Nederlands<br />
mens en maatschappij Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven<br />
mens en natuur Lezen, Spreken/kijken/luisteren<br />
kunst en cultuur Fictie<br />
moderne vreemde talen Grammatica<br />
bewegen en sport Spreken/kijken/luisteren<br />
alle domeinen de drie projecten<br />
alle domeinen de zes taken<br />
alle domeinen Studievaardigheid<br />
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt<br />
over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de andere domeinen. De varianten in<br />
scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.<br />
5.5 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 4<br />
In scenario 4 vindt samenhang plaats via de competenties van leerlingen. Leerlingen kiezen hun eigen<br />
weg door de leerstof en volgen daarin eigen interesses. Docenten en lesmethodes faciliteren de<br />
leerling en zorgen ervoor dat de leerling voldoende in aanraking komt met de kerndoelen voor de<br />
onderbouw.<br />
Scenario 4 vraagt van de docent een klantgerichte opstelling. De docent biedt cursussen, begeleiding,<br />
workshops of gastlessen aan in samenspraak met de leerlingen. Ook kan er binnen scenario 4 een<br />
aantal funderende cursussen worden aangeboden voor alle leerlingen.<br />
Nieuw Nederlands heeft in scenario 4 verschillende gebruiksmogelijkheden. Bijvoorbeeld:<br />
• cursorisch: leerlingen volgen groepsgewijs bijvoorbeeld een basiscursus Lezen, Schrijven of<br />
Spelling uit de methode<br />
• naslagwerk vaardigheden: leerlingen gebruiken Nieuw Nederlands als naslagwerk om zich<br />
vaardigheden eigen te maken, bijvoorbeeld het zoeken naar en beoordelen van informatie of het<br />
voorbereiden en uitvoeren van een schriftelijke of mondelinge presentatie<br />
• remedial teaching: op basis van diagnostische toetsen of het onderdeel Weet je het? (I-clips) of<br />
op basis van persoonlijke interesses, kan een leerling besluiten om zich onderdelen van Nieuw<br />
Nederlands eigen te gaan maken<br />
Tussen docenten en leerlingen worden voortdurend afspraken gemaakt over de rol en de omvang van<br />
het vak Nederlands binnen dit scenario. Docenten en leerlingen hebben gezamenlijk de<br />
verantwoordelijkheid dat minimaal de kerndoelen worden bereikt zoals deze voor Nederlands<br />
geformuleerd zijn.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 22<br />
5.6 NIEUW NEDERLANDS EN INDIVIDUEEL ONDERWIJS<br />
Nieuw Nederlands kan ingezet worden voor individueel onderwijs. Met behulp van de jaarplanner en<br />
een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject worden samengesteld.<br />
De leerling meet zijn vorderingen vervolgens met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de<br />
deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind<br />
met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de I-clips.<br />
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra<br />
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden<br />
samengesteld.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 23<br />
6 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z<br />
A<br />
actief leren<br />
activerende didactiek<br />
activerende werkvormen<br />
actualiteit in taallessen<br />
Adviestoets Cito<br />
atheneum-plus<br />
B<br />
beeldschermexamens<br />
beoordelen<br />
buitenschoolse opdrachten<br />
C<br />
competentiegericht leren<br />
conflicthantering<br />
coöperatief leren<br />
cursus<br />
D<br />
determinatie<br />
diagnostische toets<br />
D-toetsen<br />
digitale examens<br />
digitale proefwerken<br />
docentrollen<br />
E<br />
expertwerkvorm<br />
examenprogramma <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong><br />
examenprogramma vmbo<br />
G<br />
gereedschapskist voor taal<br />
groepsbeoordeling<br />
groepswerk<br />
H<br />
hoogbegaafde leerlingen<br />
I<br />
I-clips<br />
internet<br />
J<br />
jaarplanner in Nieuw Nederlands<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
K<br />
keuzes maken in de methode<br />
keuzevrijheid<br />
kerndoelen nader uitgelegd<br />
klassenmanagement<br />
L<br />
leerlingen in de onderbouw<br />
leerlingrollen<br />
leerstijlen<br />
leren door te doen<br />
leren leren<br />
lesplanning maken met Nieuw<br />
Nederlands<br />
lokaalinrichting<br />
M<br />
meer oefenen<br />
meervoudige intelligenties<br />
methodesite<br />
N<br />
natuurlijk leren<br />
Nederlands in kleine, heterogene<br />
groepen<br />
Nederlands taalonderwijs in het<br />
buitenland<br />
nieuwe leren (het)<br />
nieuwe spelling<br />
O<br />
ontdekkend leren<br />
ordeproblemen voorkomen<br />
P<br />
positieve feedback<br />
portfolio<br />
probleemgestuurd onderwijs<br />
proefwerken<br />
profielwerkstuk<br />
project<br />
R<br />
remedial teaching<br />
S<br />
samenwerkend leren<br />
samenhang tussen vakken<br />
scenario’s<br />
Schoolwise<br />
sectorwerkstuk<br />
sociaal-communicatieve<br />
vaardigheden<br />
spelling<br />
T<br />
taak<br />
taalgericht vakonderwijs<br />
taallessen maken<br />
thuiswerkvrij onderwijs<br />
toetsen<br />
U<br />
uitgestelde aandacht<br />
V<br />
vaardigheidsgericht<br />
taalonderwijs<br />
variatietip<br />
veilig leren<br />
verschillen tussen leerlingen<br />
Volgtoets Cito<br />
<strong>vwo</strong>-plus<br />
W<br />
webquests<br />
werkvormen<br />
werkwijzer<br />
werkwoordspelling met<br />
expertwerkvorm<br />
woordenschatverwerving<br />
woordraadstrategieën<br />
Z<br />
zelf lessen maken<br />
zelfbeoordeling<br />
zelfstandig leren<br />
zelfverantwoordelijk leren
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 24<br />
ACTIEF LEREN<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT IS ACTIEF LEREN?<br />
Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof<br />
aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen.<br />
Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een<br />
belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren<br />
heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een<br />
voortdurende wisselwerking hebben met elkaar.<br />
WAAROM ACTIEF LEREN?<br />
Belangrijke argumenten voor actief leren zijn:<br />
1 motivatie van leerlingen<br />
2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen<br />
3 snel veranderende samenleving<br />
4 informatiemaatschappij<br />
5 voorkomen van uitval<br />
6 aansluiten bij vervolgonderwijs<br />
7 afwisselender rol docent<br />
ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS!<br />
Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren:<br />
• De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling -<br />
richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan<br />
de slag te gaan.<br />
• De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij<br />
door het bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld<br />
wordt.<br />
• De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn<br />
vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van<br />
leerlingen.<br />
• Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt.<br />
ZIE OOK<br />
docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip<br />
ACTIVERENDE DIDACTIEK<br />
Zie: actief leren - activerende werkvormen<br />
ACTIVERENDE WERKVORMEN<br />
WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN?<br />
Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De<br />
werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen.<br />
Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie<br />
actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van<br />
theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re)<br />
manier na te kijken.<br />
WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN?<br />
Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn:<br />
1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer<br />
2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les<br />
3 effectiever: meer leerlingen bij de les
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 25<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen<br />
5 andere rol docent<br />
ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende:<br />
• Denken-delen-uitwisselen<br />
• Check-in-duo’s<br />
• Drie-stappen-interview<br />
• Genummerde hoofden<br />
• Experts<br />
Denken-delen-uitwisselen<br />
Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om:<br />
• te controleren of de uitleg goed begrepen is<br />
• de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren<br />
• samen een probleem te verkennen<br />
Stap 1 Denken Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd.<br />
Stap 2 Delen Laat in tweetallen de antwoorden navertellen.<br />
Stap 3 Uitwisselen Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling<br />
reageren.<br />
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij<br />
de verwerking van de theorie in groene letters.<br />
Check-in-duo’s<br />
Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op<br />
vragen en opdrachten waarop maar één antwoord goed is.<br />
Stap 1 Individueel Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren.<br />
Stap 2 Check-in-duo’s Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek<br />
samen het goede antwoord.<br />
Stap 3 Check-in-de-klas Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden.<br />
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en<br />
Grammatica. Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm<br />
worden ingezet. De formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in.<br />
Drie-stappen-interview<br />
Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt<br />
gedaan op persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en<br />
vatten aan het eind samen wat de ander gezegd heeft.<br />
Stap 1 Interviewen Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1<br />
interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt.<br />
Stap 2 Rollen wisselen Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc.<br />
Stap 3 Samenvatten Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de<br />
ander heeft gehoord.<br />
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het<br />
onderdeel Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel<br />
worden ingezet bij zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin<br />
leerlingen gevraagd worden (persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 26<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Genummerde hoofden<br />
De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd<br />
vragen omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op<br />
bijvoorbeeld inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis.<br />
Stap 1 Nummeren Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc.<br />
Stap 2 Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen:<br />
• De groep moet het samen eens worden.<br />
Stap 3 Nummer<br />
noemen<br />
• Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven.<br />
Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep<br />
te geven.<br />
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer<br />
complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten.<br />
Experts<br />
De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig<br />
hebben. Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt<br />
aan het eind de expertise van de afzonderlijke leden.<br />
Stap 1 Leerstof verdelen Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen.<br />
Stap 2 Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de<br />
leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen,<br />
Stap 3 Bestuderen Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het<br />
deel te bestuderen.<br />
Stap 4 Kennis delen Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren.<br />
Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.<br />
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin<br />
groepsgewijs informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de<br />
opdracht ingebouwd.<br />
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN<br />
WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?<br />
Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk<br />
om bij de tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de<br />
onderwerpskeuze in de onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van<br />
belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw<br />
mogelijk aan te sluiten bij moderne fictiewerken.<br />
Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt<br />
en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om<br />
ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit<br />
vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal.<br />
WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?<br />
Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn:<br />
1 motivatie leerlingen<br />
2 herkenbaarheid voor de leerling<br />
3 onmiddellijk nut in het hier en nu<br />
4 beter inspelen op taalveranderingen<br />
ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben<br />
helaas echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de<br />
volgende manieren toe om de lessen actueel te houden:
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 27<br />
• de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van<br />
het hier en nu<br />
• de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in<br />
aanraking met actuele teksten en thema’s<br />
• de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten<br />
bronnen die actueel zijn<br />
ZIE OOK<br />
buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests<br />
ADVIESTOETS CITO<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT IS DE ADVIESTOETS CITO?<br />
De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het<br />
adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het<br />
einde van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang<br />
van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels<br />
leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie<br />
taken:<br />
• Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1<br />
• Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2<br />
• Taak 8: Woordenschat<br />
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide<br />
taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op<br />
het begrip van het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s<br />
(oorzaak/reden – gevolg, middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als<br />
feiten – meningen en verwijzingen.<br />
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname<br />
van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.<br />
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de<br />
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken<br />
van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de<br />
normeringsgegevens altijd up-to-date.<br />
WAAROM ADVIESTOETS CITO?<br />
Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn:<br />
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing<br />
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland<br />
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten<br />
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype<br />
ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De<br />
Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de<br />
normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets<br />
geschikt voor determinatie.<br />
ZIE OOK<br />
digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito<br />
ATHENEUM-PLUS<br />
Zie: <strong>vwo</strong>-plus
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 28<br />
BEELDSCHERMEXAMENS<br />
Zie: digitale examens<br />
BEOORDELEN<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT IS BEOORDELEN?<br />
Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op<br />
verschillende manieren:<br />
• door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10<br />
• door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed /<br />
uitstekend<br />
• door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties<br />
• door een portfolio<br />
• door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren<br />
Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed<br />
proces kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan<br />
een slecht proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het<br />
meeste recht gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen.<br />
WAAROM BEOORDELEN?<br />
Belangrijke doelen van beoordelen zijn:<br />
1 leervorderingen zichtbaar maken<br />
2 motivatie en discipline bevorderen<br />
3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling<br />
BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld.<br />
• spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en<br />
inhoud, op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden<br />
• de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en<br />
woordenschat, Spelling en Grammatica te beoordelen<br />
• de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen,<br />
Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld<br />
• de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen<br />
beschikbaar: Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica<br />
• de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten<br />
zien aan klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd<br />
aan het taalportfolio<br />
• de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van<br />
criteria die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke<br />
evaluaties kunnen uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het<br />
taalportfolio<br />
ZIE OOK<br />
diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk –<br />
zelfbeoordeling<br />
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT<br />
WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?<br />
Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het<br />
schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht<br />
ook ín de school te maken.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 29<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?<br />
Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn:<br />
1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school<br />
2 motivatie<br />
3 variatie<br />
4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school<br />
BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend:<br />
• variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die<br />
geschikt is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en<br />
gesprekssituaties vereist zijn<br />
• taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school<br />
• projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook<br />
authentieke, buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld<br />
kunnen worden<br />
• keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een<br />
relatie tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een<br />
dichtwedstrijd of door het zoeken van actuele rapteksten<br />
ZIE OOK<br />
actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip<br />
COMPETENTIEGERICHT LEREN<br />
Zie: nieuwe leren (het)<br />
CONFLICTHANTERING<br />
EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING<br />
Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge<br />
relatie te versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de<br />
oplossing krijgt de aandacht.<br />
Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren:<br />
1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover.<br />
2 Vraag of de beschrijving klopt.<br />
3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen.<br />
4 Vat regelmatig neutraal samen.<br />
5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen.<br />
6 Vat de concrete afspraak samen.<br />
ZIE OOK<br />
ordeproblemen voorkomen<br />
COÖPERATIEF LEREN<br />
CURSUS<br />
Zie: samenwerkend leren<br />
WAT IS EEN CURSUS?
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 30<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Een cursus is een aantal lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een<br />
cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling<br />
geacht de leerstof te beheersen.<br />
WAAROM EEN CURSUS?<br />
Belangrijke argumenten voor een cursus:<br />
1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen<br />
2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel<br />
3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen<br />
(taken), integreren (projecten)<br />
4 onnodige herhaling voorkomen<br />
CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands heeft de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven,<br />
Studievaardigheid (vmbo/<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 en 2), Leren & Werken (vmbo 3), Examen doen (vmbo<br />
4), Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen<br />
(één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen.<br />
De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en<br />
aaneengesloten worden gegeven.<br />
De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal.<br />
Deze gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling<br />
meegenomen worden naar het volgende schooljaar.<br />
ZIE OOK<br />
diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak<br />
DETERMINATIE<br />
Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito<br />
DIAGNOSTISCHE TOETS<br />
WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?<br />
Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de<br />
diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel<br />
training nodig heeft.<br />
WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?<br />
Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets:<br />
1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen<br />
2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau<br />
3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus<br />
4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode<br />
DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel Dtoetsen:<br />
• Lezen<br />
• Taal en woordenschat<br />
• Grammatica<br />
• Spelling<br />
ZIE OOK<br />
beoordeling – D-toets
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 31<br />
D-TOETS<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Zie: diagnostische toets<br />
DIGITALE EXAMENS<br />
WAT ZIJN DIGITALE EXAMENS?<br />
Bij deze vorm van centrale examens vindt de examenafname geheel op de computer plaats.<br />
De opgaven worden op het scherm aangeboden en de leerlingen beantwoorden de vragen op<br />
de computer. Bij open vragen beoordeelt de docent de antwoorden, bij gesloten vragen voert<br />
de computer de scoring uit.<br />
Voor de organisatie en afname van deze examens is een CBT-programma ontwikkeld,<br />
genaamd CitoTester. Dit programma bestaat uit twee onderdelen: TestManager en<br />
TestCenter. TestManager regelt de organisatie van de afname en is bestemd voor de<br />
examensecretaris en correctoren. TestCenter is het afnameprogramma voor de leerlingen.<br />
Met ingang van 2008 kunnen vmbo-kandidaten de digitale examens maken in de algemene<br />
vakken van de basisberoepsgerichte leerweg (bb). Dat betekent dat vmbo-bb-leerlingen ook<br />
het vak Nederlands al in de vorm van een digitaal examen kunnen afleggen. In 2008 kunnen<br />
scholen nog terugvallen op een papieren examen. Na 2008 wordt alleen nog het digitaal<br />
examen aangeboden.<br />
Het digitaal examen zal op termijn ook worden ingevoerd voor vmbo-leerlingen van de overige<br />
leerwegen. Op www.cito.nl en www.cevo.nl vindt u actuele informatie over de invoering van<br />
digitale examens.<br />
WAAROM DIGITALE EXAMENS?<br />
De Cevo noemt een aantal argumenten voor digitale examens:<br />
• de computer schept meer mogelijkheden voor het examineren van vaardigheden (die een<br />
belangrijk onderdeel zijn in de examenprogramma’s)<br />
• de computer kan meerwaarde bieden ten aanzien van het type opgaven die in het centraal<br />
examen opgenomen kunnen worden<br />
• de computer geeft de mogelijkheid om meer accent te leggen op visuele presentatie van<br />
vragen, er kan kleur en video gebruikt worden, voor veel leerlingen is dit aantrekkelijk en<br />
van belang<br />
• de aansluiting bij de ontwikkelingen in maatschappij en onderwijs<br />
• de computer kan correctiewerk overnemen of vergemakkelijken<br />
• de inzet van de computer faciliteert (in sommige gevallen) een andere organisatie van de<br />
examens.<br />
DIGITALE EXAMENS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Digitale examens vinden in eerste instantie plaats voor vmbo-basisleerlingen. In deel 4 van<br />
Nieuw Nederlands voor vmbo-basis worden leerlingen in hoofdstuk 5 bij Examen doen<br />
voorbereid op het werken met een digitaal examen. De belangrijkste kenmerken van een<br />
digitaal examen worden opgesomd en ook worden enkele relevante beeldschermen getoond<br />
uit een digitaal proefexamen.<br />
ZIE OOK<br />
beoordelen – digitale proefwerken - I-clips<br />
DIGITALE PROEFWERKEN<br />
WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN?<br />
Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line – dus via internet – kunnen<br />
maken. De docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.<br />
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de<br />
leerlingen ook in aanraking via de I-clips.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 32<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN?<br />
Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn:<br />
1 tijdwinst<br />
2 variatie in toetsen<br />
3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag<br />
DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS<br />
Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl.<br />
ZIE OOK<br />
beoordelen – I-clips<br />
DOCENTROLLEN<br />
WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN?<br />
Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden:<br />
• de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten<br />
• de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze<br />
vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen<br />
• de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen<br />
leren<br />
• de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te<br />
sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten<br />
De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het<br />
mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten.<br />
WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN?<br />
Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn:<br />
1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen<br />
2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek<br />
3 variatie in het werk als docent<br />
DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde<br />
rol meer voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld:<br />
• de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider<br />
• de variatietip: de docent als begeleider<br />
• de taak: de docent als begeleider<br />
• het project: de docent als coach<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen<br />
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS HAVO/VWO<br />
HET EINDEXAMEN<br />
Voor Nederlands is het examenprogramma voor <strong>vwo</strong> en <strong>havo</strong> vrijwel identiek. Alleen<br />
Subdomein E1 is verschillend voor <strong>vwo</strong> en <strong>havo</strong>. Het eindexamen bestaat uit het centraal<br />
examen en het schoolexamen.<br />
HET CENTRAAL EXAMEN<br />
Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en<br />
beoordelen betreft. De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal<br />
examen vast. De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van<br />
het centraal examen.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 33<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
HET SCHOOLEXAMEN<br />
Het schoolexamen heeft betrekking op:<br />
• de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;<br />
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop<br />
het centraal examen betrekking heeft;<br />
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen<br />
verschillen.<br />
DE EXAMENSTOF<br />
De tien eindtermen voor Nederlands zijn beschreven in domeinen en subdomeinen:<br />
Domein A: Leesvaardigheid (A 1: Analyseren en interpreteren, A2: Beoordelen, A3:<br />
Samenvatten)<br />
Domein B: Mondelinge taalvaardigheid<br />
Domein C: Schrijfvaardigheid<br />
Domein D: Argumentatieve vaardigheden<br />
Domein E: Literatuur (E1: Literaire ontwikkeling, E2: Literaire begrippen, E3:<br />
Literatuurgeschiedenis)<br />
Domein F: Oriëntatie op studie en beroep<br />
EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS VMBO<br />
ALGEMENE ONDERWIJSDOELEN<br />
Het examenprogramma voor Nederlands in het vmbo bestaat uit algemene onderwijsdoelen<br />
en uit eindtermen voor het vak Nederlands. De zes algemene onderwijsdoelen zijn:<br />
1 Werken aan vakoverstijgende thema's<br />
2 Leren uitvoeren<br />
3 Leren leren<br />
4 Leren communiceren<br />
5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces<br />
6 Leren reflecteren op de toekomst<br />
HET CENTRAAL EXAMEN<br />
Het centraal examen heeft betrekking op de volgende exameneenheden:<br />
• Leervaardigheden in het vak Nederlands<br />
• Luister- en kijkvaardigheid 1<br />
• Leesvaardigheid<br />
• Schrijfvaardigheid<br />
1 Het CEVO kan per leerweg bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op de<br />
exameneenheid Luister- en kijkvaardigheid.<br />
HET SCHOOLEXAMEN<br />
Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in<br />
ieder geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het<br />
schoolexamen betrekking op:<br />
• ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze<br />
leerweg voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg;<br />
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het<br />
centraal examen betrekking heeft;<br />
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het<br />
betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen.<br />
DE EINDTERMEN NEDERLANDS<br />
De eindtermen voor de Nederlands taal zijn voor bb, kb en gt/tl op enkele punten verschillend.<br />
We karakteriseren de doelen en de verschillen kort:<br />
Eindterm 1: Oriëntatie op leren en werken (bb, kb, gl/tl)<br />
Eindterm 2: Basisvaardigheden (bb, kb, gl/tl)<br />
Eindterm 3: Leervaardigheden in het vak Nederlands (bb, kb, gl/tl)<br />
Eindterm 4: Luister- en kijkvaardigheid (bb)<br />
Eindterm 5: Luister- en kijkvaardigheid + waarde en betrouwbaarheid van media (kb, gt/tl)
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 34<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Eindterm 6: Spreek- en gespreksvaardigheid ((bb, kb, gl/tl)<br />
Eindterm 7: Leesvaardigheid (bb)<br />
Eindterm 8: Leesvaardigheid + talige middelen van de auteur aangeven om schrijfdoel te<br />
bereiken + samenvatting geven van een tekst (kb, gl/tl)<br />
Eindterm 9: Schrijfvaardigheid (bb, kb, gl/tl)<br />
Eindterm 10: Fictie (bb)<br />
Eindterm 11: Fictie + kenmerken in fictiewerk aanwijzen + achtergrondinfo verzamelen (kb,<br />
gt/tl)<br />
Eindterm 12: Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie (gl/tl)<br />
Eindterm 13: Schrijven op basis van documentatie (gl/tl)<br />
Eindterm 14: Vaardigheden in samenhang (gl/tl)<br />
EXPERTWERKVORM<br />
Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met<br />
expertwerkvorm<br />
GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL<br />
WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?<br />
De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat<br />
de theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen<br />
maar ook tips, strategieën en stappenplannen.<br />
De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project<br />
werken.<br />
WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?<br />
Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn:<br />
1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug<br />
2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten<br />
3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren<br />
ZIE OOK<br />
activiteitenboek – cursus – project – taak<br />
GROEPSBEOORDELING<br />
WAT IS GROEPSBEOORDELING?<br />
Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren:<br />
• groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer<br />
• individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van<br />
de eigen inbreng<br />
• individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen<br />
bonuspunten krijgen op basis van het groepsresultaat<br />
• zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld<br />
28 punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen<br />
• groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te<br />
laten presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie<br />
WAAROM GROEPSBEOORDELING?<br />
Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn:<br />
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw<br />
2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten<br />
3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces<br />
4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 35<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning<br />
• de taak: groepsbeloning<br />
• het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die<br />
met cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan<br />
worden omgezet in cijfers<br />
ZIE OOK<br />
beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling<br />
GROEPSWERK<br />
WAT IS GROEPSWERK?<br />
Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar<br />
nodig hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om<br />
de totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een<br />
rol.<br />
WAAROM GROEPSWERK?<br />
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw<br />
2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren<br />
3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in:<br />
• de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren<br />
• de taak<br />
• het project<br />
ZIE OOK<br />
groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak<br />
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN<br />
I-CLIPS<br />
Zie: <strong>vwo</strong>-plus<br />
WAT IS I-CLIPS?<br />
De I-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend<br />
lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving<br />
Schoolwise. Voor elke cursus in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek os extra materiaal<br />
beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het<br />
activiteitenboek.<br />
In de i–clips vindt u de volgende extra’s:<br />
• Weet je het? : een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar)<br />
• D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en<br />
Spelling<br />
• extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling<br />
• de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren<br />
• zes minicursussen Schrijven<br />
• het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste<br />
begrippen uit de theorieblokken
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 36<br />
INTERNET<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel<br />
• de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie<br />
• drie webquests<br />
WAAROM I-CLIPS?<br />
Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn:<br />
1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen<br />
2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal<br />
3 motivatie en variatie<br />
I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
De I-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het optionele<br />
activiteitenboek geeft toegang via een wachtwoord tot de I-clips en ander lesmateriaal.<br />
ZIE OOK<br />
buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest<br />
WAT IS INTERNET?<br />
Internet – oftewel het world-wide-web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid<br />
informatie. Om het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige<br />
websites:<br />
• www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet<br />
• www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites,<br />
onderverdeeld in handige rubrieken<br />
• www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze<br />
dochterpagina’s bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema<br />
WAAROM INTERNET?<br />
Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn:<br />
1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet<br />
2 grote diversiteit aan bronnen<br />
3 actualiteit<br />
4 individueel onderwijs mogelijk dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen<br />
5 variatie en motivatie<br />
INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld:<br />
• Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet<br />
• Schrijven: forumdiscussies op internet<br />
• Studievaardigheid (vmbo/<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 en 2): zoekvaardigheid op internet en beoordelen<br />
betrouwbaarheid van informatie<br />
• Taak: informatie verzamelen op internet<br />
• Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden<br />
• I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer<br />
oefenen, D-toetsen en minicursussen Schrijven<br />
ZIE OOK<br />
actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - I-clips – Meer oefenen –<br />
project<br />
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS<br />
WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS?
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 37<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te<br />
geven. Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak<br />
Nederlands een andere vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar<br />
gerealiseerd worden.<br />
Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw<br />
Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te<br />
ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die<br />
aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld:<br />
• Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak<br />
• Nederlands geïntegreerd in een leergebied<br />
• Nederlands als individueel onderwijs<br />
WAAROM EEN JAARPLANNER?<br />
Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn:<br />
1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd<br />
2 lesvoorbereiding vergemakkelijken<br />
3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken<br />
4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken<br />
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS<br />
De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding.<br />
ZIE OOK<br />
keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s<br />
KERNDOELEN NADER UITGELEGD<br />
TIEN KERNDOELEN<br />
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in<br />
samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de<br />
onderbouw?<br />
TYPERING VAN DE KERNDOELEN<br />
In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1,<br />
2 en 3 hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid<br />
wordt in de vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke<br />
taalvaardigheid. In taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-,<br />
lees- als schrijfvaardigheid. Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden<br />
voor.<br />
Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te<br />
leren. Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen<br />
binnen de tien kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te<br />
verwerven uit gesproken en geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de<br />
leerlingen uiteraard niet alleen in het vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met<br />
alle andere vakken waarin leerlingen onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in<br />
deze kerndoelen een cruciale rol.<br />
Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een<br />
prominente rol. In dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen<br />
moeten getraind worden in het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op<br />
waarde voor hemzelf en anderen. De persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van<br />
de informatie – zowel voor jezelf als voor anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd.<br />
Een kritische omgang met informatie wordt hier gepropageerd.<br />
In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen<br />
getraind moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het<br />
geven van een mondelinge presentatie.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 38<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een<br />
criterium voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling<br />
van de leerling én zijn belevingswereld uitbreiden.<br />
Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen<br />
gebruikt kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren<br />
door te reflecteren op taalactiviteiten.<br />
KEUZES MAKEN IN DE METHODE<br />
Zie: jaarplanning<br />
KEUZEVRIJHEID<br />
WAT IS KEUZEVRIJHEID?<br />
In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen<br />
voorkeur in te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere:<br />
• het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen<br />
• het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw<br />
De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende<br />
eenderde deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden<br />
aangeboden maar ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden.<br />
WAAROM KEUZEVRIJHEID?<br />
Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn:<br />
1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen<br />
2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen<br />
3 de school kan doen waar de school goed in is<br />
KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de<br />
school, de docent als de leerling. Bijvoorbeeld:<br />
• jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten<br />
• variatie in opdrachten, teksten en bronnen<br />
• onderscheid in cursus, taak en project<br />
ZIE OOK<br />
cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak<br />
KLASSENMANAGEMENT<br />
Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht<br />
LEERLINGEN IN DE ONDERBOUW<br />
WAT VINDEN LEERLINGEN?<br />
Op een conferentie over de onderbouw is een tiental leerlingen gevraagd wanneer zij school<br />
leuk vinden. De leerlingen waren afkomstig uit alle schooltypen. Hun voorkeuren hebben we<br />
samengevat in een Top 5.<br />
TOP 5<br />
1 Met elkaar kunnen praten / kunnen overleggen.<br />
2 Inlevingsvermogen van de docent: serieuze omgang en niet gemeen doen.<br />
3 Individuele benadering door docent: ‘Ik ben de klas niet!’
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 39<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
4 Meer ict of gewoon eens wat anders.<br />
5 Niet uit het boek werken maar gewoon iets doen!<br />
LEERLINGROLLEN<br />
WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?<br />
Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de<br />
opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling<br />
een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld:<br />
• schrijver: noteert alle uitkomsten<br />
• rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine<br />
• vrager: roept de docent erbij als dat nodig is<br />
• materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen<br />
• organisator: verdeelt werk over groepsleden<br />
• checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan<br />
• criticus: stelt lastige vragen<br />
• opzoeker: raadpleegt naslagwerken<br />
• uitvoerder: voert praktische handelingen uit<br />
• scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in<br />
• informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te<br />
doen<br />
• pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer<br />
WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?<br />
Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn:<br />
1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk<br />
2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur<br />
3 variatie in leeractiviteiten<br />
4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld:<br />
• cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van<br />
schrijver, vrager, opzoeker, uitvoerder en informant<br />
• taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen<br />
te verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker,<br />
uitvoerder, informant en pretletter<br />
• projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria<br />
wordt expliciet aangestuurd op verdeling van rollen<br />
ZIE OOK<br />
cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak<br />
LEERSTIJLEN<br />
WAT ZIJN LEERSTIJLEN?<br />
Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat<br />
het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te<br />
verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen.<br />
Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren<br />
(zie leerstrategieën).<br />
Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld:<br />
• leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen<br />
• leren door exacte analyse<br />
• leren door een globale benadering<br />
• leren door extravert te zijn
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 40<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• leren door introvert te zijn<br />
• leren door reflectief te reageren<br />
• leren door impulsief te reageren<br />
• leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen<br />
• leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen<br />
Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op<br />
een bepaalde leerstijl.<br />
WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN?<br />
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn:<br />
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten<br />
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen<br />
3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten<br />
ontdekken<br />
LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn<br />
eigen leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden<br />
aan verschillen in leerstijlen.<br />
Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat<br />
leerlingen ook kennismaken met andere manieren van leren.<br />
ZIE OOK<br />
leerstrategieën – meervoudige intelligenties<br />
LEERSTRATEGIEËN<br />
WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN?<br />
Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te<br />
maken.<br />
Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen.<br />
Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld:<br />
• betekenis van een woord afleiden uit de tekst<br />
• categoriseren (rijtjes maken)<br />
• schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg<br />
• vereenvoudigen door gebruik van metaforen<br />
• concentreren<br />
• onderwerpen of invalshoeken kiezen op<br />
basis van eigen interesses<br />
• doelgericht lezen met behulp van een<br />
leesstrategie<br />
• vragen stellen om verheldering of<br />
verbetering<br />
• samenwerken met klasgenoten<br />
• voorkennis activeren<br />
• concretiseren met voorbeelden<br />
• betekenis geven door koppeling aan eigen<br />
ervaringen<br />
• uit je hoofd leren aantekeningen maken<br />
• jezelf moed inpraten<br />
• ontspannen met muziek of sport<br />
• je eigen vooruitgang bijhouden<br />
• huiswerk plannen<br />
• lastige woorden en zinnen niet gebruiken<br />
• omschrijvingen geven<br />
WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN?<br />
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn:<br />
1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen<br />
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen<br />
LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:<br />
• klasgenoten als bron gebruiken om te leren<br />
• vragen stellen en doorvragen<br />
• eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen<br />
• leesstrategieën<br />
• schrijfstrategieën
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 41<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• spreekstrategieën<br />
• woordraadstrategieën<br />
• strategieën om woorden te onthouden<br />
ZIE OOK<br />
leerstijlen<br />
LEREN DOOR TE DOEN<br />
Zie: actief leren<br />
LEREN LEREN<br />
Zie: zelfstandig leren<br />
LESPLANNING MAKEN<br />
Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer<br />
LOKAALINRICHTING<br />
WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING?<br />
De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal<br />
kan op verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld:<br />
• de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle<br />
tafels zijn gericht op de docent en het bord<br />
• de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen<br />
elkaar maar ook de docent en het bord zien<br />
• eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn<br />
opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit<br />
Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door<br />
hoeken te creëren. Bijvoorbeeld:<br />
• een rustig-werken-hoek<br />
• een luisterhoek met apparatuur<br />
• een computerhoek<br />
• een opzoekhoek met naslagwerken<br />
• een lekker-lezen-hoek<br />
Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een<br />
tafel in de klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen.<br />
Andere leerlingen moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen<br />
werken.<br />
WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING?<br />
De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld:<br />
• de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties<br />
• de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken<br />
• de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van<br />
activerende werkvormen en zelfstandig werken<br />
De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle<br />
drie vormen.<br />
LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen.<br />
In de lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De<br />
hoeken en de instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 42<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling<br />
in kleine groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld:<br />
• cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk<br />
• taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3tallen<br />
en meer) zijn mogelijk<br />
• projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of<br />
eilandvorm bij de projectfasen presentatie en nabespreking<br />
ZIE OOK<br />
uitgestelde aandacht – zelfstandig leren<br />
MEER OEFENEN<br />
WAT IS MEER OEFENEN?<br />
Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de<br />
leerlingen extra oefenstof maken op de website www.schoolwise.nl.<br />
WAAROM MEER OEFENEN?<br />
Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn:<br />
1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes<br />
2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer<br />
3 remedial teaching<br />
4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid<br />
en grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken<br />
MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan:<br />
• Lezen<br />
• Taal en woordenschat<br />
• Spelling<br />
• Grammatica<br />
Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets<br />
waarmee de leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets<br />
maken en daarna besluiten om wel of niet meer te oefenen.<br />
ZIE OOK<br />
diagnostische toets – I-clips – internet<br />
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES<br />
WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?<br />
Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit<br />
feit is het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende<br />
intelligenties om effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld<br />
dan andere intelligenties.<br />
Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter<br />
leerresultaat.<br />
Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter<br />
illustratie een beroep genoemd.<br />
• logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen,<br />
patronen en volgorde (de wetenschapper)<br />
• linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van<br />
woorden (de dichter)<br />
• muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie,<br />
ritme en toon (de componist)
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 43<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de<br />
wereld of deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar)<br />
• lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken<br />
van het lichaam en van objecten (de atleet of de danser)<br />
• interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties<br />
begrijpen (de koopman of de leraar)<br />
WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?<br />
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn:<br />
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten<br />
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde<br />
intelligenties<br />
3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken<br />
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om<br />
gebruik te maken van al ontwikkelde intelligenties.<br />
Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking<br />
met alle acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische<br />
intelligentie en interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken.<br />
ZIE OOK<br />
leerstijlen – leerstrategieën<br />
METHODESITE<br />
Zie: I-clips<br />
NATUURLIJK LEREN<br />
Zie: nieuwe leren (het)<br />
NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN<br />
WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN?<br />
Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs<br />
of op de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland<br />
(NOB). In deze kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs<br />
worden aangeboden.<br />
GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met<br />
Nieuw Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van<br />
de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele<br />
zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de<br />
extra oefenstof op de I-clips.<br />
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra<br />
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat<br />
worden samengesteld.<br />
ZIE OOK<br />
I-clips – D-toetsen – digitale proefwerken<br />
NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND<br />
Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 44<br />
NIEUWE LEREN (HET)<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT IS HET NIEUWE LEREN?<br />
Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het<br />
onderwijs.<br />
Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn:<br />
• actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen<br />
leerproces vorm te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de<br />
werkelijkheid<br />
• leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht<br />
op functionele toepassing in het echte leven<br />
• samen leren: leerling leert van en samen met anderen<br />
Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn:<br />
• actief leren<br />
• authentiek en betekenisvol leren<br />
• competentiegericht leren<br />
• coöperatief leren<br />
• leren leren<br />
• levensecht leren<br />
• natuurlijk leren<br />
• ontdekkend leren<br />
• praktijkgericht onderwijs<br />
• probleemgestuurd onderwijs<br />
• projectonderwijs<br />
• sociaal-constructivisme<br />
• werkplekleren<br />
• zelfstandig leren<br />
• zelfverantwoordelijk leren<br />
WAAROM HET NIEUWE LEREN?<br />
Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn:<br />
1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen<br />
2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen<br />
3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren<br />
4 motivatie bij leerlingen bevorderen<br />
5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen<br />
HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel<br />
aspecten van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht;<br />
samenwerkend leren<br />
• taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties<br />
• project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak-<br />
en leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – zelfstandig leren<br />
NIEUWE SPELLING<br />
WAT IS DE NIEUWE SPELLING?<br />
In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus<br />
2006 is deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De<br />
belangrijkste aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen<br />
leiden:<br />
1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’<br />
2 aan elkaar, los of met een streepje’<br />
3 hoofdletters of kleine letters<br />
WAAROM DE NIEUWE SPELLING?
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 45<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst<br />
Nederlandse Taal verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen.<br />
Verouderde woorden verdwijnen, nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels<br />
worden getoetst aan de praktijk. Het uitgangspunt: zo min mogelijk veranderen, maar wel de<br />
noodzakelijke verbeteringen aanbrengen.<br />
DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.<br />
ONTDEKKEND LEREN<br />
Zie: nieuwe leren (het)<br />
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN<br />
WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN?<br />
Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal<br />
staat maar de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling.<br />
In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid, Uitgeverij Agiel, 2004)<br />
aan om responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om<br />
een reactie op zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om<br />
openheid van zaken te geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de<br />
leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een<br />
reden voor moeten geven.<br />
Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere<br />
omdat de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat<br />
anders veel leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te<br />
bespreken, kan er ‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele<br />
manieren en voorbeelden om met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te<br />
zetten:<br />
1 goochelen met het onderwerp<br />
2 goochelen met plaats en tijd<br />
3 goochelen van inhoud naar betrekking<br />
1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP<br />
De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als<br />
doel om welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen.<br />
Niet zo … … maar zo!<br />
Leerkracht: “Ga er maar uit!”<br />
Leerling: “Waarom?”<br />
Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.”<br />
Leerling: “Ik zei helemaal niks.”<br />
Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.”<br />
Leerling: “Echt niet.”<br />
Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!”<br />
Leerling: “Waarom?”<br />
Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord,<br />
daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van<br />
jullie weet het antwoord op vraag 6?”<br />
2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD<br />
Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als<br />
dat het geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel<br />
van een gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind<br />
van de dag, heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken<br />
voor een goed gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden.<br />
Kies daarom het liefst een moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken.<br />
Goochelen met tijd<br />
Leerkracht: “Ga er maar uit!”<br />
Leerling: “Waarom?”
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 46<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit”<br />
Of:<br />
Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?”<br />
Leerling: “Weet ik niet.”<br />
Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.”<br />
Goochelen met plaats<br />
Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?”<br />
Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.”<br />
Of:<br />
Leerkracht: “Ga er maar uit.”<br />
Leerling: “Waarom?”<br />
Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.”<br />
Leerling: “Ik wil het nú weten.”<br />
Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.”<br />
3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING<br />
Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp<br />
van het gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling.<br />
Van een gesprek op inhoudsniveau … … naar een gesprek op betrekkingsniveau<br />
Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.”<br />
Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende<br />
week opgegeven.”<br />
Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.”<br />
Leerling: “Echt niet.”<br />
Leerkracht: “Echt wel.”<br />
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je<br />
zit te snoepen.”<br />
Leerling: “Ik snoep helemaal niet.”<br />
Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.”<br />
Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.”<br />
Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.”<br />
Leerling: “Echt niet.”<br />
Leerkracht: “Echt wel.”<br />
ZIE OOK<br />
conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren<br />
POSITIEVE FEEDBACK<br />
Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.”<br />
Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende<br />
week opgegeven.”<br />
Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.”<br />
Leerling: “Echt niet.”<br />
Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat<br />
kunnen oplossen.”<br />
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je<br />
zit te snoepen.”<br />
Leerling: “Ik snoep helemaal niet.”<br />
Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.”<br />
Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.”<br />
Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond<br />
maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel<br />
vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik<br />
het daar even met je over hebben.”<br />
WAT IS POSITIEVE FEEDBACK?<br />
Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief<br />
bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd.<br />
Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In<br />
dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet<br />
op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden<br />
om het goed te doen.<br />
POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 47<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback:<br />
1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet.<br />
2 Gebruik de ik-vorm.<br />
3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag.<br />
4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien?<br />
ZIE OOK<br />
ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren<br />
PORTFOLIO<br />
WAT IS EEN PORTFOLIO?<br />
Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een<br />
portfolio laat zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan.<br />
Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een<br />
harde, kwalificerende functie.<br />
WAAROM EEN PORTFOLIO?<br />
Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn:<br />
1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn<br />
portfolio de groei die hij doormaakt<br />
2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan<br />
via een portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling<br />
3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten<br />
die in de portfolio bewaard zijn<br />
4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang<br />
van de leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie).<br />
PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier<br />
onderdelen:<br />
A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel<br />
B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen,<br />
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven<br />
C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn<br />
leerpunten<br />
D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de<br />
cursussen, de achttien taken en de drie projecten<br />
ZIE OOK<br />
beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling<br />
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS<br />
Zie: het nieuwe leren<br />
PROEFWERKEN<br />
Zie: toetsen<br />
PROFIELWERKSTUK<br />
WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK?<br />
Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen <strong>havo</strong> en <strong>vwo</strong> van alle profielen.<br />
(Leerlingen van het vmbo maken een sectorwerkstuk.)
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 48<br />
Leerlingen hebben 40 tot 80 (<strong>havo</strong>) of 80 (<strong>vwo</strong>) studielasturen tot hun beschikking om de<br />
zelfstandige onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in<br />
vier fasen:<br />
• oriëntatie en keuze<br />
• onderzoek<br />
• voorbereiden presentatie<br />
• presentatie<br />
Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen<br />
aan het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de<br />
leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren<br />
van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale<br />
positie in.<br />
Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak<br />
Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is,<br />
omvat het profielwerkstuk:<br />
• een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht.<br />
Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit:<br />
• het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp<br />
Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet<br />
voldoende om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en<br />
letterkunde te voldoen.<br />
De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats:<br />
• een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een<br />
enquête of weergave van een interview);<br />
• een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog);<br />
• een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie);<br />
• een reeks stellingen met onderbouwing;<br />
• een posterpresentatie met toelichting;<br />
• een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT).<br />
WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?<br />
Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een<br />
hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de<br />
leerling demonstreert dat hij zijn profiel beheerst.<br />
PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een<br />
profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk<br />
inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.<br />
PROJECT<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT IS EEN PROJECT?<br />
Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen<br />
zelfstandig samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een<br />
concreet eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de<br />
probleemstelling, de totale tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en<br />
de criteria waarop het totale project beoordeeld wordt.<br />
Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren.<br />
Omdat samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project<br />
zowel het product als het proces geëvalueerd.<br />
In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak-<br />
en leergebieden aan te brengen.<br />
WAAROM EEN PROJECT?<br />
Belangrijke argumenten voor een project zijn:<br />
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 49<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
3 praktische toepassing van leerstof<br />
4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken<br />
5 integratie met andere vak- en leergebieden<br />
PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden<br />
geïntegreerd toe te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in<br />
een project in samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten<br />
gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
en het toepassen van informatievaardigheden.<br />
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele<br />
activiteitenboek en de docentenhandleiding.<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling<br />
REMEDIAL TEACHING<br />
WAT IS REMEDIAL TEACHING?<br />
Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om<br />
specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial<br />
teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde)<br />
of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak)<br />
te benaderen.<br />
WAAROM REMEDIAL TEACHING?<br />
Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn:<br />
1 alle leerlingen bij de les houden<br />
2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen<br />
3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën<br />
REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om<br />
leerlingen zoveel mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen<br />
cursusopdrachten, taken en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de<br />
cursussen verschillende leerstrategieën aangeboden, onder andere in het onderdeel<br />
Studievaardigheid (vmbo/<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 en 2). Op deze wijze wordt geprobeerd om te<br />
voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen.<br />
Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen,<br />
mogelijkheden en beperkingen van individuele leerlingen.<br />
Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig<br />
hebben. Bijvoorbeeld:<br />
• extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,<br />
Grammatica en Spelling<br />
• extra oefenstof via de I-clips (de website van Nieuw Nederlands)<br />
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra<br />
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat<br />
worden samengesteld.<br />
ZIE OOK<br />
I-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen<br />
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN<br />
WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?<br />
Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en<br />
inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 50<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Pompeï bijvoorbeeld worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld<br />
(aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk (geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een<br />
sterke rol voor de vakken Nederlands en wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel<br />
ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige vakken.<br />
WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?<br />
Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn:<br />
1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw<br />
2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid<br />
3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken<br />
voorkomen<br />
4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of<br />
een project<br />
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken in de onderbouw en de bovenbouw. Dat geldt<br />
voor alle onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren<br />
aan de samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld:<br />
• het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 en 2): de cursussen<br />
Studievaardigheid spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn;<br />
teksten bij Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden<br />
in de onderbouw<br />
• het onderdeel Leren & Werken (o.a. vmbo 3): de cursussen Leren & Werken oefenen<br />
sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het samenwerken met<br />
anderen, bijvoorbeeld in een project<br />
• het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen<br />
leerlingen direct benutten in andere vakken op school<br />
• het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge<br />
presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een<br />
directe link met andere vakken op school<br />
• het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld<br />
het schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken<br />
• het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de<br />
betekenis van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit<br />
• de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke<br />
relatie met grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel<br />
Spelling toepasbaar is in alle andere vakken<br />
• het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook<br />
met fictieonderwijs bij moderne vreemde talen<br />
• de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van<br />
Nederlands maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af<br />
• de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw<br />
ZIE OOK<br />
cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs<br />
SAMENWERKEND LEREN<br />
WAT IS SAMENWERKEND LEREN?<br />
Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De<br />
werkvorm kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties.<br />
Samenwerkend leren voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren, <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong><br />
bv) in de ideale vorm aan de volgende vijf voorwaarden:<br />
• positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen<br />
• individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling<br />
• directe interactie tussen leerlingen<br />
• gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
• aandacht voor het groepsproces
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 51<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPSmodel,<br />
waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in<br />
aandeel, Individuele verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit.<br />
WAAROM SAMENWERKEND LEREN?<br />
Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn:<br />
1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw<br />
2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’<br />
terugdringen<br />
3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les<br />
4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren<br />
5 ontwikkelingen in de samenleving<br />
SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen,<br />
antwoorden en eigen kennis en ervaring uit<br />
• de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld<br />
met de klasgenoten<br />
• het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren<br />
van positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen<br />
product en groepsproces een gelijkwaardige rol<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de<br />
onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling<br />
SCENARIO’S<br />
WAT ZIJN SCENARIO’S?<br />
In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het<br />
onderwijs in de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over<br />
inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar<br />
samenhang. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario<br />
kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd.<br />
De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:<br />
Samenhang … Programma Team<br />
1 door<br />
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, afstemmen maar<br />
leerstofafspraken met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren ieder werkt voor zich<br />
2 door combinaties van vakken en projecten bestaan naast elkaar in een afstemmen en<br />
vakken en projecten vakrooster en projectrooster<br />
samenwerken<br />
3 door integratie integratie van vakken met langere lessen (70/90 samenwerken bepaalt<br />
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden het resultaat<br />
4 via competenties van leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder klantgerichtheid<br />
leerlingen<br />
een rooster maar met flexibele planningen<br />
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal<br />
aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier<br />
voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie.<br />
WAAROM SCENARIO’S?<br />
Scenario’s hebben de volgende doelen:<br />
1 model om het onderwijs in de onderbouw vormgeven<br />
2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw<br />
3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht<br />
4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 52<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan<br />
op de leerstofplanning per scenario.<br />
Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd<br />
onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of<br />
leerlingen van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in<br />
kleine klassen wordt gewerkt.<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend<br />
leren – taak – zelfbeoordeling<br />
SCHOOLWISE<br />
WAT IS SCHOOLWISE?<br />
Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de I-clips krijgen<br />
aangeboden. Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van<br />
het onderdeel Weet je het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te<br />
werken.<br />
WAAROM SCHOOLWISE?<br />
Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn:<br />
1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips<br />
differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling<br />
2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook<br />
over de resultaten daarvan<br />
3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden<br />
4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen,<br />
afnemen en (geautomatiseerd) nakijken.<br />
ZIE OOK<br />
I-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving<br />
SECTORWERKSTUK<br />
WAT IS EEN SECTORWERKSTUK?<br />
Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en<br />
theoretische leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die<br />
past binnen de sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden.<br />
Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk<br />
moet met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld.<br />
In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze<br />
informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd<br />
schrijven’ in het centraal examen Nederlands.<br />
Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:<br />
• oriëntatie en keuze<br />
• onderzoek<br />
• voorbereiden presentatie<br />
• presentatie<br />
Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet<br />
meedoen aan het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen,<br />
dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken<br />
en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het<br />
sectorwerkstuk een cruciale positie in.<br />
WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 53<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is<br />
opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat<br />
hij zijn sector beheerst.<br />
PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een<br />
sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk<br />
inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.<br />
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN<br />
WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?<br />
Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als<br />
ze met elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren<br />
(<strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv, 1997) sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen<br />
samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door onderzoek positief<br />
bevestigd zijn:<br />
• effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren<br />
• samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden<br />
Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve<br />
vaardigheden zijn:<br />
• actief kunnen luisteren<br />
• op je beurt kunnen wachten<br />
• dank-je-wel kunnen zeggen<br />
• materiaal kunnen delen<br />
• handen en voeten thuis kunnen houden<br />
• bij de groep kunnen blijven<br />
• het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon<br />
• afleiding kunnen weerstaan<br />
• door kunnen vragen<br />
• gericht hulp kunnen vragen<br />
• hulp kunnen verlenen<br />
• aanwijzingen kunnen opvolgen<br />
• complimenten kunnen maken<br />
• mensen bij hun naam kunnen noemen<br />
• elkaar aan kunnen moedigen<br />
• stemvolume aan situatie kunnen<br />
aanpassen<br />
• werkruimte kunnen delen<br />
• conclusies kunnen trekken<br />
WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?<br />
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
zijn:<br />
1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen<br />
2 voorwaarde voor goed samenwerken<br />
3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
4 belangrijk aandachtspunt in het advies voor de onderbouw<br />
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve<br />
vaardigheden. Bijvoorbeeld:<br />
• cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de<br />
onderdelen Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaalcommunicatieve<br />
vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis,<br />
ervaringen en meningen<br />
• taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij<br />
mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
• projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden<br />
waaronder ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste<br />
vaardigheden worden expliciet geëvalueerd<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 54<br />
SPELLING<br />
TAAK<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling<br />
WAT IS EEN TAAK?<br />
In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De<br />
situatie in de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte,<br />
buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het<br />
verzamelen en presenteren van informatie.<br />
Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en<br />
laten zien.<br />
oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling<br />
verwacht wordt.<br />
kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de<br />
opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses.<br />
informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op<br />
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.<br />
laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.<br />
WAAROM EEN TAAK?<br />
Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn:<br />
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren<br />
2 keuzevrijheid voor de leerling bieden<br />
3 bevorderen van buitenschools leren<br />
4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen<br />
TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands voor <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> en <strong>vwo</strong> bevat ieder hoofdstuk een taak, in totaal dus zes<br />
taken. In iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven<br />
geïntegreerd.<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk<br />
– nieuwe leren<br />
TAALGERICHT VAKONDERWIJS<br />
WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS?<br />
Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het<br />
vak mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken<br />
en te laten zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, Coutinho, 2004).<br />
Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen:<br />
• leren in interactie<br />
• leren met taalsteun<br />
• leren in context<br />
WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS?<br />
Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn:<br />
1 belangrijk kenmerk van onderwijs in de onderbouw is de samenhang tussen vakken<br />
2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken<br />
3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen<br />
TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs.<br />
Bijvoorbeeld:
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 55<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
• de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd,<br />
bijvoorbeeld door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb),<br />
meningen, argumenten, kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van<br />
actiegerichte theorie en tips krijgen de leerlingen taalsteun<br />
o het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/<strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong> 1 en 2): het onderdeel<br />
studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken<br />
o het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen<br />
in aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet<br />
zullen worden<br />
o de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en<br />
levensechte context<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren<br />
TAALLESSEN MAKEN<br />
Zie: zelf lessen maken<br />
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS<br />
TOETSEN<br />
WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?<br />
Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school<br />
leren en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk<br />
een belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in<br />
veel gevallen de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren,<br />
instructie geven en de resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur<br />
individueel.<br />
WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?<br />
Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn:<br />
1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren<br />
2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren<br />
3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider<br />
4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een<br />
belangrijke plaats<br />
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling<br />
tussen leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in<br />
verwerkingsopdrachten stilgestaan bij de aanpak van het leren<br />
• taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag<br />
• projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren<br />
WAT ZIJN TOETSEN?<br />
Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de<br />
individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden<br />
variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof.<br />
WAAROM TOETSEN?
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 56<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Belangrijke argumenten voor toetsen zijn:<br />
1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen<br />
2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren<br />
3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde<br />
aanpak in de lessen<br />
4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing<br />
TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden:<br />
• diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,<br />
Grammatica en Spelling<br />
• deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,<br />
Grammatica en Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op<br />
twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder<br />
invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De<br />
toetsen worden ook zonder meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter<br />
beroep op de kennis en vaardigheid van de leerlingen wordt gedaan.<br />
• hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal<br />
en woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de<br />
hoofdstuktoetsen worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met<br />
invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren<br />
worden afgenomen: met en zonder meerkeuzevragen.<br />
• digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken on-line, dus via internet; de<br />
docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken<br />
ZIE OOK<br />
beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – I-clips – zelfbeoordeling<br />
UITGESTELDE AANDACHT<br />
WAT IS UITGESTELDE AANDACHT?<br />
De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als<br />
leerlingen zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet<br />
klassikaal. Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent<br />
kan inschakelen voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen<br />
verdelen. Met andere woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te<br />
stellen.<br />
De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas.<br />
Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door<br />
een poster op te hangen met deze werkregels:<br />
Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels:<br />
1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten)<br />
2 Zf = je mag fluisteren (idem)<br />
3 Steek geen vinger op. De docent komt langs.<br />
4 Je stoort niemand.<br />
5 Je bent aan het werk.<br />
6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt.<br />
7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt,<br />
bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken.<br />
Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld:<br />
ROOD zelfstandig in stilte werken<br />
ORANJE je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken<br />
GROEN je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent<br />
WAAROM UITGESTELDE AANDACHT?<br />
Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn:
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 57<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren<br />
2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent<br />
aandacht krijgen<br />
3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht<br />
4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu<br />
ook aandacht<br />
UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is<br />
hiervan een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een<br />
beroep op klasgenoten en in mindere mate op de docent.<br />
ZIE OOK<br />
lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren<br />
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS<br />
Zie: actief leren<br />
VARIATIETIP<br />
WAT IS EEN VARIATIETIP?<br />
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook<br />
speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.<br />
WAAROM EEN VARIATIETIP?<br />
Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren:<br />
1 variatie in de lessen<br />
2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling<br />
3 de leerstof in een praktische context snel toepassen<br />
VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS<br />
In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en<br />
Spreken/kijken/luisteren.<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw<br />
VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN<br />
Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching<br />
VEILIG LEREN<br />
WAT IS VEILIG LEREN?<br />
Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in<br />
veiligheid: klassenmanagement en probleemgedrag (Uitgeverij Agiel, 2004) wordt leren in<br />
veiligheid als volgt ingeleid:<br />
“De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel<br />
omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig<br />
werken of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar<br />
eigen wijze.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 58<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan<br />
zijn voor het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag<br />
wordt de ander verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander<br />
bestraft.<br />
En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste<br />
perspectief bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid.<br />
In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch<br />
klimaat in het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de<br />
leerling het uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk<br />
benaderen.”<br />
VOLGTOETS CITO<br />
VWO-PLUS<br />
WAT IS DE VOLGTOETS CITO?<br />
De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het<br />
adviseren en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets<br />
wordt aan het einde van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en<br />
de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands<br />
leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden.<br />
Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:<br />
• Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1<br />
• Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2<br />
• Taak 8: Woordenschat<br />
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide<br />
taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve<br />
betekenissen (van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s<br />
(oorzaak/reden-gevolg, middel-doel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de<br />
schrijver.<br />
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname<br />
van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.<br />
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de<br />
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken<br />
van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de<br />
normeringsgegevens altijd up-to-date.<br />
WAAROM DE VOLGTOETS CITO?<br />
Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn:<br />
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing<br />
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland<br />
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten<br />
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype<br />
VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De<br />
Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de<br />
normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets<br />
geschikt voor determinatie aan het einde van het eerste leerjaar.<br />
ZIE OOK<br />
digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito<br />
WAT IS VWO-PLUS?<br />
Vwo-plus is <strong>vwo</strong>-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo<br />
worden voor <strong>vwo</strong>-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een<br />
extra moderne vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 59<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
uitdagender te maken is het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan<br />
door onderzoeksopdrachten een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen.<br />
In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor<br />
hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende<br />
criteria opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden.<br />
Het lesmateriaal:<br />
1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad<br />
2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen<br />
3 bestaat uit open opdrachten<br />
4 laat leerlingen echte problemen oplossen<br />
5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties<br />
6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof<br />
7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding<br />
8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden<br />
9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken<br />
10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen<br />
11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen<br />
WAAROM VWO-PLUS?<br />
Belangrijke argumenten voor <strong>vwo</strong>-plusonderwijs zijn:<br />
1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen<br />
2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat<br />
aankunnen<br />
3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten<br />
maar wel intellectueel geprikkeld willen worden<br />
4 betere voorbereiding op hoger onderwijs<br />
VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands speelt in het <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>-deel en uiteraard vooral in het <strong>vwo</strong>-deel op<br />
verschillende manieren in op <strong>vwo</strong>-plusleerlingen. Bijvoorbeeld:<br />
• moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en<br />
kritische reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld<br />
verruimen<br />
• de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de<br />
taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen<br />
• leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden<br />
• bij Grammatica in het <strong>vwo</strong>-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar<br />
aangeboden: enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle<br />
Latijnse grammaticale termen staan in het activiteitenboek van het <strong>vwo</strong>-deel<br />
• de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op<br />
hun eigen niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig<br />
werken en samenwerken<br />
• de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin<br />
samenhang en verbanden moeten worden aangebracht<br />
• variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten<br />
• leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het <strong>vwo</strong>-deel, bevat een hogere<br />
moeilijkheidsgraad<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest<br />
WEBQUEST<br />
WAT IS EEN WEBQUEST?<br />
Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het<br />
web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven<br />
onderdelen:
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 60<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
1 Inleiding<br />
2 Opdracht<br />
3 Werkwijze<br />
4 Informatiebronnen<br />
5 Beoordelingsschema<br />
6 Terugblik<br />
7 Informatie voor de docent<br />
Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling<br />
aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren.<br />
WAAROM EEN WEBQUEST?<br />
Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn:<br />
1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar<br />
2 gebruik van actuele bronnen op internet<br />
3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken<br />
4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen<br />
WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt in de I-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze<br />
webquests zijn afgeleid van de drie projecten:<br />
• hoofdstuk 2: Altijd en overal feest!<br />
• hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder?<br />
• hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je er aan?<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – actualiteit in taallessen – I-clips – internet<br />
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID<br />
Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren<br />
WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT<br />
Zie: uitgestelde aandacht<br />
WERKVORMEN<br />
Zie: activerende werkvormen<br />
WERKWIJZER<br />
WAT IS EEN WERKWIJZER?<br />
Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve<br />
samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan<br />
de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn.<br />
Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen:<br />
Volledige instructie Voorbeeld<br />
1 Welke opdracht ga ik precies doen? Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5<br />
2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? woordenboek<br />
3 Met wie werk ik samen? zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen<br />
4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? eerst een klasgenoot, daarna pas je docent<br />
5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 3 uur<br />
6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? nakijken met antwoordenboek<br />
7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben? maak de D-toets of kies Meer oefenen
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 61<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een<br />
dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt<br />
contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren.<br />
Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht.<br />
Zie ook het trefwoord uitgestelde aandacht.<br />
WAAROM EEN WERKWIJZER?<br />
Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn:<br />
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren<br />
2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken<br />
aan een ander vak<br />
3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding<br />
WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de<br />
volgende aspecten:<br />
Schooljaar: Periode: Klas(sen): Docent:<br />
Week Les Activiteiten Afronding<br />
1 Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het<br />
gedicht ‘Recepten’<br />
Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2<br />
2 … …<br />
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden.<br />
WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning<br />
Naam: Klas: Vak: Hoofdstuk: Startdatum:<br />
Onderdeel Individueel Groepswerk Aantal uren Klaar op?<br />
Lezen<br />
Spreken/kijken/luisteren<br />
…<br />
Test<br />
WERKWIJZER 2:een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten<br />
Naam: Vak: Niveau:<br />
Klas: Hoofdstuk:<br />
Les:<br />
0 Lezen<br />
0 Maken<br />
0 Nakijken<br />
0 Leren<br />
0 Praktisch werken<br />
0 Werkuur<br />
0 Toetsen
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 62<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten<br />
Naam: Klas: Week: Mentor:<br />
Nederlands<br />
Engels<br />
…<br />
LEZEN LEREN MAKEN DOEN TOETS<br />
WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en<br />
leeractiviteiten<br />
Naam: Klas: Vak: Docent:<br />
Les Datum Lesstof Mak. Nakijk. Ler. Extra stof Mak. Nakijk. Ler.<br />
1 Klassikaal<br />
Zelf<br />
2<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht –<br />
zelfstandig leren<br />
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM<br />
WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?<br />
De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen<br />
worden expert in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert<br />
aangesproken. Zij moeten zich de kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen<br />
op medeleerlingen. De werkvorm is bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf<br />
verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor het eindresultaat daarvan. Ook kan de<br />
werkvorm de leerling extra motiveren.<br />
WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?<br />
De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands.<br />
Een van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype<br />
(primair en voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor<br />
gebruiken leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor<br />
interferentiefouten worden gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat<br />
leerlingen zichzelf de uitleg gaan eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl<br />
aansluit.<br />
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of<br />
andere tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf<br />
oefenopdrachten, en geven aan andere leerlingen uitleg.<br />
Voorbereiding door docent<br />
• Maak eilanden van drie of vier tafels.<br />
• Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met<br />
op de voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd)<br />
• Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is<br />
uitgelegd.<br />
Organisatie
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 63<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen<br />
bijvoorbeeld op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier<br />
leerlingen.<br />
2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort.<br />
3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de<br />
regel op de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd /<br />
voltooide tijd / …<br />
4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken.<br />
Jij moet zelf het goede antwoord weten.<br />
5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo<br />
netjes mogelijk op een lijntjespapier.<br />
6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft.<br />
7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen.<br />
8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de<br />
jokerkaart met de regel gaan halen.<br />
Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk<br />
op een nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij.<br />
9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild<br />
hebt.<br />
10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de<br />
beurt een zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna<br />
het blad terug aan de groep die de antwoorden heeft gemaakt.<br />
ZIE OOK<br />
activerende werkvormen – samenwerkend leren<br />
WOORDENSCHATVERWERVING<br />
WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING?<br />
Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door<br />
gebruik te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van<br />
een nieuw woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context<br />
aangeboden, en wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in<br />
verschillende contexten terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief<br />
(schrijven en spreken).<br />
Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den<br />
Nulft is meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs.<br />
WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING?<br />
Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn:<br />
1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid<br />
2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden<br />
3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam<br />
worden verankerd in het geheugen van de leerling<br />
4 woordenschatuitbreiding is een apart kerndoel in de onderbouw<br />
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING<br />
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2<br />
aandacht aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren,<br />
bijvoorbeeld:<br />
• een woordweb maken<br />
• een kapstok maken<br />
• woordkaarten maken<br />
• beelden bedenken<br />
• ezelsbruggetjes<br />
• ‘stampen’<br />
ZIE OOK
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 64<br />
woordraadstrategieën<br />
WOORDRAADSTRATEGIEËN<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN?<br />
Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de<br />
betekenis van het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een<br />
woordraadstrategie toe nadat ze eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst<br />
(bijvoorbeeld als het woord vaak terugkeert). Als dat het geval is, helpen<br />
woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het onbekende woord zelfstandig te<br />
achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het woordenboek.<br />
WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN?<br />
Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn:<br />
1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de<br />
leerling verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het<br />
eerste moeilijke woord<br />
2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van<br />
onbekende woorden in het woordenboek<br />
3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van<br />
een woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt<br />
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN<br />
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes<br />
woordraadstrategieën:<br />
• afbeelding(en) bij de tekst bekijken<br />
• synoniem(en) in de tekst zoeken<br />
• omschrijving(en) in de tekst zoeken<br />
• voorbeeld(en) in de tekst zoeken<br />
• bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken<br />
• tegenstelling(en) in de tekst zoeken<br />
Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis<br />
relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de<br />
juiste betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek<br />
wordt in de delen 1 geoefend.<br />
ZIE OOK<br />
woordenschatverwerving<br />
ZELF LESSEN MAKEN<br />
WAT IS EEN GOEDE LES?<br />
Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met<br />
een sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op<br />
verschillende manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp<br />
• een echt probleem staat centraal<br />
• gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews<br />
met deskundigen<br />
• maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een<br />
forumbijdrage of een videoclip<br />
• echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de<br />
sportclub<br />
WAAROM ZELF LESSEN MAKEN?<br />
Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn:
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 65<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen<br />
2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen<br />
LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS<br />
<strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u<br />
auteur worden van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met <strong>Noordhoff</strong><br />
<strong>Uitgevers</strong> bv via www.nieuwnederlands.noordhoff.nl.<br />
ZIE OOK<br />
actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw<br />
ZELFBEOORDELING<br />
WAT IS ZELFBEOORDELING?<br />
Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel<br />
dat leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke<br />
en zwakke punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt.<br />
Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen<br />
docent en leerling, hetzij tussen leerlingen onderling.<br />
WAAROM ZELFBEOORDELING?<br />
Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn:<br />
1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf<br />
2 leereffect vergroten<br />
3 tijdbesparing voor de docent<br />
ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling.<br />
Bijvoorbeeld:<br />
• de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden<br />
met behulp van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en<br />
hoofdstuktoetsen bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al<br />
dan niet met een cijfer<br />
• de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of<br />
elkaar door elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te<br />
bespreken<br />
• de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium<br />
zichzelf of elkaar punten kunnen toekennen<br />
• beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook<br />
groepswerk kan door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen<br />
krijgt bijvoorbeeld 28 punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van<br />
ieders bijdrage.<br />
ZIE OOK<br />
beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen<br />
ZELFSTANDIG LEREN<br />
WAT IS ZELFSTANDIG LEREN?<br />
De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen:<br />
Fase 1: zelf werken<br />
Fase 2: zelfstandig werken<br />
Fase 3: zelfstandig leren<br />
Fase 4: zelfverantwoordelijk leren<br />
Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak<br />
toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer<br />
leerlinggestuurd.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 66<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf<br />
beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er<br />
is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking<br />
hebben op zeven kenmerken van het leren:<br />
• vaststelling leerdoel<br />
• omvang en openheid van de opdracht<br />
• gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie)<br />
• de rol van de docent<br />
• de rol van de leerling<br />
• feedback op leerinhoud en/of proces<br />
• reflectie<br />
WAAROM ZELFSTANDIG LEREN?<br />
Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn:<br />
1 hoger leerrendement<br />
2 eisen van een snel veranderende samenleving<br />
3 voorbereiden op vervolgonderwijs<br />
4 afwisselender rol docent<br />
ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS<br />
Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als<br />
zelfverantwoordelijk leren.<br />
Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een<br />
van deze vier varianten.<br />
ZIE OOK<br />
actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve<br />
vaardigheden – werkwijzer – uitgestelde aandacht<br />
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN<br />
Zie: zelfstandig leren
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 67<br />
7 ACHTERGRONDLITERATUUR<br />
LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN<br />
• Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, <strong>havo</strong> en <strong>vwo</strong>. Wolters-<br />
<strong>Noordhoff</strong>, Groningen.<br />
• Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. Wolters-<br />
<strong>Noordhoff</strong>, Groningen.<br />
• Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. Wolters-<br />
<strong>Noordhoff</strong>, Groningen.<br />
• Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-<strong>Noordhoff</strong>, Groningen, 2005.<br />
• Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-<strong>Noordhoff</strong>, Groningen, 2005.<br />
• ‘Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-<strong>Noordhoff</strong>, Groningen 2005 (nieuwe spelling).<br />
VAKLITERATUUR<br />
• Bonset, Helge, Martien de Boer & Tiddo Ekens. Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij<br />
Coutinho, Bussum 2005.<br />
• Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor<br />
hun eigen leerproces. Wolters-<strong>Noordhoff</strong>, Groningen, 2000.<br />
• Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. Wolters-<br />
<strong>Noordhoff</strong>, Groningen, 1997.<br />
• Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. (1996). Effectief leren in de les, basisvaardigheden<br />
voor docenten. Wolters-<strong>Noordhoff</strong>, Groningen.<br />
• Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes,<br />
voorbeelden en tips, 3 e versie, APS, Utrecht.<br />
• Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht, 1999.<br />
• Hajer, Maaike & Theun Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho,<br />
Bussum, 2004.<br />
• Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de<br />
praktijk, Van Gorcum, Assen, 1996.<br />
• Nulft, van de, Dirkje & Marianne Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum<br />
2002.<br />
• Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek,<br />
Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2002.<br />
• Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999.<br />
• Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS, 2004<br />
• Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel, 2004<br />
• Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International, 1999<br />
TIJDSCHRIFTEN<br />
• Levende Talen<br />
• Onze Taal<br />
• Onderbouw Magazine<br />
NEDERLANDS OP INTERNET<br />
http://didactobank.kennisnet.nl<br />
www.aps.nl<br />
www.codenamefuture.nl<br />
www.cps.nl<br />
www.digischool.nl<br />
www.eindexamen.nl<br />
www.eindexamentraining.nl<br />
www.kennisnet.nl<br />
www.kidon.com<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
www.kpc.nl www.levendetalen.nl<br />
www.literatuurgeschiedenis.nl<br />
www.minocw.nl<br />
www.nieuwnederlands.noordhoff.nl<br />
www.onderbouw-vo.nl<br />
www.taalunie.org<br />
www.onzetaal.nl<br />
www.scholieren.com<br />
www.schoolsupport.nl<br />
www.schrijversnet.nl<br />
www.taallessen.nl<br />
www.talenquest.nl<br />
www.davindi.nl<br />
www.tumult.nl<br />
www.uittreksels.com<br />
www.vandale.nl
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 68<br />
8 OVERZICHT LEERSTOF HAVO/VWO 2<br />
Lezen<br />
Hoofdstuk 1<br />
Inleiding, middenstuk en slot van een tekst<br />
Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin staat het onderwerp van de tekst. De<br />
inleiding is een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen.<br />
Het tweede deel van een tekst is het middenstuk. Hierin worden verschillende kanten<br />
(deelonderwerpen) van het onderwerp besproken. Bij het onderwerp ‘verschillen tussen jongens<br />
en meisjes’ passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘hersenen’, ‘reukvermogen’ en ‘praten<br />
over gevoelens’. Soms gaat één alinea over één deelonderwerp, soms gaan ook meer alinea’s<br />
over één deelonderwerp.<br />
Het laatste deel van een tekst is het slot. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte van de tekst.<br />
De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij jou als lezer.<br />
Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak een slot.<br />
Zo vind je inleiding, middenstuk en slot van een tekst<br />
• Bepaal tot en met welke alinea het onderwerp geïntroduceerd wordt. Vaak gebeurt dat met<br />
een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote) of de aanleiding voor het schrijven van de<br />
tekst.<br />
• Let aan het begin van een tekst ook op alinea’s die afgesloten worden met een vraag, een<br />
mening of een aankondiging. Daar eindigt meestal de inleiding.<br />
• Kijk welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Als in een alinea een<br />
nieuw aspect van het onderwerp aan de orde komt, dan begint daar een nieuw<br />
deelonderwerp. Let vooral goed op de eerste zin van een alinea en op signaalwoorden als<br />
‘een ander (verschil)’, ‘nog een (probleem)’ en ‘ten slotte’.<br />
• Let op alinea’s waarin een samenvatting of de hoofdgedachte van de tekst gegeven wordt.<br />
Dat is het slot. Daar vind je vaak signaalwoorden als ‘kortom’, ‘al met al’ en ‘dus’.<br />
Hoofdstuk 2<br />
De opbouw van alinea’s<br />
In een tekst komen meestal verschillende aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals<br />
oorzaken, gevolgen en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de<br />
schrijver de tekst in alinea’s.<br />
Ook de alinea’s zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat<br />
vaak in de eerste of soms ook in de laatste zin. Dat is de kernzin. In de zinnen voor of na de<br />
kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin.<br />
De kernzin kan ook de tweede zin zijn. Dat is vaak alleen zo als de eerste zin het verband met<br />
andere alinea’s aangeeft, bijvoorbeeld: Maar er is nog een andere oplossing mogelijk.<br />
Zo vind je de kernzin van een alinea<br />
Lees de eerste, tweede of laatste zin van een alinea.<br />
Stel vast in welke zin de belangrijkste informatie staat. Dat is de kernzin.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Verbanden in de tekst (1)<br />
Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de<br />
tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je<br />
kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.<br />
Er bestaan verschillende verbanden. Als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden<br />
beschreven, heet dat een chronologisch verband. Van een opsommend verband is sprake als<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 69<br />
dingen achter elkaar worden opgenoemd, zoals in het tekstblokje hieronder gebeurt met vier<br />
tekstverbanden. Als in een tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd, noem je dat een<br />
tegenstellend verband. Bij een vergelijkend verband worden overeenkomsten en verschillen<br />
tussen zaken of personen beschreven.<br />
Zo vind je verbanden in de tekst<br />
Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden:<br />
• chronologisch verband: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk,<br />
intussen<br />
• opsommend verband: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien,<br />
verder, ten slotte, en, niet alleen ... maar (ook); een opsomming wordt ook vaak<br />
aangegeven met liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•)<br />
• tegenstellend verband: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon,<br />
ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant<br />
• vergelijkend verband: net zo als, evenals, meer dan, groter dan, beter dan<br />
Hoofdstuk 4<br />
Verbanden in de tekst (2)<br />
Veel zaken in een tekst hangen met elkaar samen. Je kent al het chronologisch verband, het<br />
opsommend verband, het tegenstellend verband en het vergelijkend verband.<br />
Een concluderend verband geeft aan dat de schrijver zijn conclusie weergeeft over het<br />
onderwerp waar hij zojuist over heeft geschreven. Bijvoorbeeld: Alle toptennissers zijn in<br />
Melbourne aangekomen voor de Australian Open. Ook de spelers die afgelopen week plotseling<br />
door onverklaarbare kwaaltjes en pijntjes werden geveld, huppelen in Melbourne weer vrolijk<br />
over de baan. Geen ‘last-minute’ afmeldingen dus voor de Australian Open (conclusie), waar de<br />
titeljacht vanaf vandaag officieel is geopend.<br />
Een voorwaardelijk verband in een tekst beschrijft de voorwaarden waaronder iets gebeurt.<br />
Bijvoorbeeld: Als het morgen mooi weer is (voorwaarde), gaan we naar het strand.<br />
Soms worden er oorzaken en gevolgen genoemd in een tekst: er is dan sprake van een<br />
oorzakelijk verband. Het redengevend verband lijkt op het oorzakelijk verband. Het verschil is<br />
dat je bij een reden zelf een besluit kunt nemen om iets wel of niet te doen en bij een oorzaak<br />
niet. Vergelijk bijvoorbeeld:<br />
Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit).<br />
Doordat het regent (oorzaak), word ik nat (gevolg).<br />
Zo vind je verbanden in een tekst<br />
Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden:<br />
• concluderend verband: kortom, dus, daarom, al met al, hieruit volgt<br />
• voorwaardelijk verband: als ... (dan), indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat<br />
• redengevend verband: omdat, daarom, dus, immers, want, de reden hiervoor is<br />
oorzakelijk verband: door, doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, dat komt door, het gevolg<br />
is, dus, dankzij<br />
Hoofdstuk 5<br />
Schema of samenvatting<br />
Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een<br />
samenvatting. Je onthoudt de tekst dan beter en je weet meteen of je de tekst goed begrepen<br />
hebt.<br />
In een schema schrijf je alleen de belangrijkste woorden op. Gebruik streepjes (-), getallen (1, 2,<br />
3) en letters (A, B, C) om opsommingen aan te geven. Met pijlen kun je bijvoorbeeld aangeven<br />
wat de oorzaak en wat het gevolg is: computer gecrasht → werkstuk niet af; ook kun je er een<br />
tegenstelling mee laten zien: aarde: zwaartekracht → ruimte: geen zwaartekracht.<br />
Een samenvatting schrijf je in hele zinnen. Je noteert alleen de belangrijke dingen uit een tekst;<br />
de onbelangrijke dingen laat je weg.<br />
Zo maak je een schema van een tekst<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 70<br />
• Lees de tekst goed door.<br />
• Let op de kernzinnen.<br />
• Onderstreep belangrijke woorden; vaak zijn ze vetgedrukt of cursief.<br />
• Schrijf het onderwerp van de tekst op.<br />
• Zoek in de tekst de informatie die je in je schema wilt zetten.<br />
• Gebruik streepjes, getallen, letters en pijltjes.<br />
Zo maak je een samenvatting van een tekst<br />
• Lees de tekst goed door.<br />
• Stel vast wat hoofd- en bijzaken zijn. Onderstreep de kernzinnen.<br />
• Bepaal de hoofdgedachte en schrijf die op als begin van je samenvatting.<br />
• Schrijf de tekst verder uit; gebruik daarbij de kernzinnen. De rest van je samenvatting is dan<br />
uitleg of argumentatie bij de hoofdgedachte.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Informerende teksten<br />
Informerende teksten worden geschreven om ervoor te zorgen dat de lezer iets te weten komt:<br />
je krijgt een instructie, je krijgt uitleg over iets, je krijgt informatie over iets wat gebeurd is of over<br />
iets wat nog gebeuren moet.<br />
Zo herken je een informerende tekst<br />
• Je krijgt een instructie. De tekst vertelt je bijvoorbeeld:<br />
- hoe je een kast in elkaar zet of hoe je mobieltje werkt (gebruiksaanwijzing)<br />
• Je krijgt uitleg over iets. De tekst vertelt je bijvoorbeeld:<br />
- wat diabetes of obesitas precies is (folder)<br />
• Je wordt op de hoogte gebracht van iets wat gebeurd is. De tekst vertelt je bijvoorbeeld:<br />
- dat er in Duitsland een treinongeluk is gebeurd (nieuwsbericht)<br />
- hoe de ledenvergadering van je sportclub is verlopen (verslag/notulen)<br />
- dat je tante een baby gekregen heeft (geboortekaartje)<br />
• Je krijgt informatie over iets wat nog gebeuren moet. De tekst vertelt je bijvoorbeeld:<br />
- dat je neef gaat trouwen (trouwkaart)<br />
- dat er volgende maand een zomerfestival gehouden wordt (poster/advertentie)<br />
- dat de regering meer geld aan ontwikkelingshulp gaat besteden (nieuwsbericht)<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 71<br />
Spreken/kijken/luisteren<br />
Hoofdstuk 1<br />
Aantekeningen maken terwijl je luistert<br />
Wanneer je mondelinge informatie moet onthouden of bewaren is het verstandig om<br />
aantekeningen te maken. Bijvoorbeeld als je naar je docent luistert. Je schrijft dan de<br />
belangrijkste informatie op.<br />
Zo maak je aantekeningen<br />
Let tijdens het maken van aantekeningen op de volgende zaken:<br />
• het onderwerp: waar gaat het over?<br />
• de hoofdzaken: het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt<br />
• de conclusie uit de belangrijkste informatie: de slotsom<br />
Om te bepalen wat belangrijk is, let je op:<br />
• zinnen die de opbouw van een presentatie duidelijk maken: Ten eerste zal ik vertellen<br />
waarom ik een presentatie houd over Robbie Williams, vervolgens vertel ik iets over zijn<br />
hits..., daarna vertel ik.......<br />
• woorden of zinnen die een verband aangeven: bijvoorbeeld: ...; een gevolg hiervan is...; dus<br />
...; ten eerste ...; vervolgens .... Maak aantekeningen zo schematisch mogelijk.<br />
Gebruik de volgende elementen om opsommingen en verbanden aan te geven:<br />
• streepjes (-)<br />
• getallen (1, 2, 3)<br />
• letters (A, B, C)<br />
• pijlen (→ voor oorzaak-gevolg en , ↔ voor tegenstellingen)<br />
• boomstructuren<br />
Hoofdstuk 2<br />
Informatief gesprek<br />
In een informatief gesprek wil je iets te weten komen. Je wilt bijvoorbeeld van de orthodontist<br />
weten wanneer je beugel eruit mag. Als je informatie wilt krijgen, moet je goede vragen stellen.<br />
Bereid daarom je gesprek goed voor.<br />
Zo bereid je een informatief gesprek voor<br />
• Schrijf je belangrijkste vragen kort en duidelijk op.<br />
• Maak als het nodig is een afspraak.<br />
Zo voer je een informatief gesprek<br />
• Stel je vragen rustig en duidelijk.<br />
• Luister goed naar de ander.<br />
• Kijk de ander aan.<br />
• Laat de ander uitpraten.<br />
• Vraag door als je iets niet begrijpt.<br />
• Herhaal wat de ander zegt in eigen woorden:<br />
- Zo kun je controleren of je iets goed begrepen hebt.<br />
- Zo onthoud je dingen beter.<br />
Maak zo nodig aantekeningen tijdens het luisteren.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Betogende spreekbeurt<br />
In een betogende spreekbeurt wil je je luisteraars overtuigen van jouw standpunt (mening)<br />
over een bepaalde stelling. Een stelling is een bewering waar je voor of tegen kunt zijn.<br />
Stelling: Kantines moeten alleen nog gezond eten verkopen.<br />
Standpunt: Ik vind dat kantines alleen nog gezond eten moeten verkopen, want ....<br />
Ik vind dat kantines niet alleen gezond eten moeten verkopen, want ....<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 72<br />
Overtuigen doe je met behulp van argumenten. Een argument voor je mening over gezond<br />
eten in de schoolkantine is bijvoorbeeld dat je door te veel vet en/of zoet eten ernstige<br />
gezondheidsproblemen kunt krijgen.<br />
Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor een betogende spreekbeurt: je kiest een onderwerp<br />
waarover mensen van mening verschillen.<br />
Een betogende spreekbeurt bestaat uit de volgende onderdelen:<br />
• De inleiding<br />
In de inleiding trek je de aandacht van je publiek. De aandacht kun je trekken met een leuk<br />
verhaaltje (een anekdote), een actuele gebeurtenis of een interessant weetje. Ook moet je<br />
aan het eind van de inleiding je standpunt over het onderwerp duidelijk maken.<br />
• Het middenstuk<br />
In het middenstuk geef je je argumenten voor je standpunt. Je legt uit waarom je voor of<br />
tegen bent. Je argumenten licht je toe met bijvoorbeeld cijfers en voorbeelden.<br />
• Het slot<br />
In het slot herhaal je je standpunt. Sluit af met een pakkende uitspraak, een uitsmijter. Vaak<br />
wordt aan het einde van een spreekbeurt gelegenheid gegeven voor vragen.<br />
Zo bereid je een betogende spreekbeurt voor<br />
• Kies een onderwerp dat je aanspreekt en waarover mensen van mening verschillen.<br />
• Zoek informatie in de bibliotheek of op internet.<br />
• Bepaal je standpunt over het onderwerp.<br />
• Bedenk argumenten bij je standpunt.<br />
• Maak een indeling in inleiding-middenstuk-slot.<br />
• Maak een spiekbriefje.<br />
• Oefen je spreekbeurt.<br />
Zo houd je een betogende spreekbeurt<br />
• Praat luid, duidelijk en rustig, maar ook enthousiast en overtuigend.<br />
• Kijk je publiek aan.<br />
• Gebruik je spiekbriefje als geheugensteun.<br />
Hoofdstuk 4<br />
Onderhandelingsgesprek<br />
Soms ben je het met iemand niet eens, bijvoorbeeld over hoe laat je thuis moet zijn of over de<br />
manier waarop je een groepsopdracht gaat uitvoeren. Je moet dan onderhandelen om tot<br />
overeenstemming te komen. Je probeert in een onderhandeling je eigen doel te bereiken. Soms<br />
lukt dat niet en moet je wat toegeven.<br />
Een onderhandeling is geslaagd als alle partijen tevreden zijn met het resultaat. Dat resultaat<br />
kan soms een compromis zijn, een overeenstemming.<br />
Zo bereid je een onderhandelingsgesprek voor<br />
Vraag je van tevoren af:<br />
• Wat wil jezelf het liefst bereiken?<br />
• Met welk resultaat ben je nog net tevreden?<br />
• Wat wil de ander waarschijnlijk bereiken?<br />
Zo voer je een onderhandelingsgesprek<br />
• Begin je gesprek met een verkenning: probeer erachter te komen wat de ander wil.<br />
• Vertel niet meteen met welk resultaat jij ook nog genoegen neemt.<br />
• Geef argumenten voor je standpunt en luister goed naar de argumenten van de ander.<br />
• Weeg elkaars argumenten af en kom tot een oplossing.<br />
• Onderhandel tot beide partijen tevreden zijn.<br />
• Herhaal aan het eind van het gesprek de gemaakte afspraken.<br />
Hoofdstuk 5<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 73<br />
Vergaderen<br />
In een vergadering wordt onder leiding van een voorzitter overlegd en gediscussieerd aan de<br />
hand van een agenda: een lijst met van tevoren afgesproken onderwerpen.<br />
Van een vergadering maakt een notulist een verslag: de notulen. Boven deze notulen staan de<br />
datum en de namen van wie er aanwezig waren. Verder bevatten de notulen per agendapunt<br />
een kort verslag van de discussie, de genomen besluiten en de gemaakte afspraken.<br />
Een agenda heeft altijd een vaste volgorde:<br />
1. Opening<br />
2. Notulen van de vorige vergadering. De deelnemers controleren of alles klopt wat in de<br />
notulen van de vorige vergadering staat.<br />
3. Verschillende agendapunten. De onderwerpen waarvoor de vergadering bijeengeroepen is,<br />
worden hier behandeld.<br />
4. Rondvraag. Aan het eind van de vergadering krijgt iedereen nog de kans een korte vraag te<br />
stellen over een onderwerp dat niet aan de orde is geweest.<br />
5. Sluiting<br />
Zo houd je een vergadering<br />
De voorzitter leidt de vergadering en heeft de volgende taken:<br />
• Hij houdt de tijd in de gaten.<br />
• Hij zorgt ervoor dat alle agendapunten aan bod komen.<br />
• Hij vat af en toe samen wat de deelnemers gezegd hebben.<br />
De deelnemers aan de vergadering hebben de volgende taken:<br />
• Ze nemen actief deel aan de discussie.<br />
• Ze luisteren goed naar elkaar.<br />
• Ze laten elkaar uitpraten.<br />
• Ze reageren op een goede manier op elkaar.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Presenteren<br />
Als je een onderzoekje hebt gedaan, een werkstuk hebt gemaakt of een boek hebt gelezen,<br />
moet je daarover vaak een presentatie houden voor je klasgenoten. Je presenteert nooit je hele<br />
werkstuk of onderzoek, maar je selecteert de belangrijkste informatie.<br />
Die informatie presenteer je met een powerpointpresentatie, poster of sheets. De tekst en<br />
plaatjes moeten je verhaal ondersteunen. De tekst moet dus kort en krachtig zijn. Gebruik<br />
daarom losse woorden of hele korte zinnen. Plaats de woorden en zinnen puntsgewijs onder<br />
elkaar en druk de tekst zo groot (20-puntsletter) af dat iedereen het kan lezen.<br />
Zo bereid je een presentatie voor<br />
• Maak een indeling van je presentatie: inleiding, middenstuk en slot. Bedenk vervolgens<br />
wanneer je welke informatie vertelt.<br />
• Maak je powerpointpresentatie, poster of sheets.<br />
• Maak een spiekbriefje.<br />
• Oefen je presentatie thuis voor je ouders.<br />
• Check of alle hulpmiddelen goed werken.<br />
Zo houd je een presentatie<br />
• Praat rustig en duidelijk.<br />
• Spreek met een klein beetje overdrijving; dan komt je verhaal beter aan bij je publiek.<br />
• Let goed op je houding tijdens je presentatie:<br />
- sta rechtop met twee voeten op de grond<br />
- stop je handen niet in je zakken<br />
- maak contact met je publiek door zoveel mogelijk de klas in te kijken<br />
• Geef tijdens de presentatie geen foto’s door de klas, maar laat ze voor de klas zien.<br />
• Zorg ervoor dat ook leerlingen achter in de klas je plaatjes en foto’s kunnen zien.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 74<br />
Schrijven<br />
Hoofdstuk 1<br />
Recensie<br />
Een geschreven bespreking van een film, een boek, een cd, een concert, een voorstelling of<br />
een computergame noem je een recensie. Een recensie bevat altijd informatie, zoals een korte<br />
inhoud of synopsis, én een oordeel. De recensent (de schrijver van de recensie) maakt in zijn<br />
tekst duidelijk wat hij vindt van de film, het boek of de cd. Vaak wil een recensent ook activeren,<br />
bijvoorbeeld je aanzetten tot het lezen van het besproken boek. Recensies vind je in kranten,<br />
tijdschriften en via internet.<br />
Als je zelf een recensie schrijft, bedenk dan goed welke informatie interessant voor je lezer is:<br />
een korte inhoud, gegevens over de hoofdpersonen, achtergrondinformatie over de maker (de<br />
regisseur, de schrijver, de componist). In boekrecensies staan meestal ook citaten: typerende<br />
stukjes uit het boek. Vanzelfsprekend bevat je recensie ook een oordeel. Voor dat oordeel moet<br />
je goede argumenten geven.<br />
Zo schrijf je een recensie<br />
• Zet in je inleiding belangrijke informatie, zoals titel en maker.<br />
• Beschrijf in het middenstuk kort de inhoud. Beperk je tot de hoofdlijnen.<br />
• Gebruik voor elk deelonderwerp (inhoud, hoofdrolspelers, auteur) een aparte alinea.<br />
• Maak je tekst levendig met achtergrondinformatie, citaten en illustraties.<br />
• Geef je mening met argumenten.<br />
• Vermeld in het slot nog eens kort jouw conclusie.<br />
Variatie in woordkeuze<br />
Teksten worden erg saai als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Met synoniemen maak je je<br />
tekst levendiger. Gebruik in plaats van ‘leuk’ bijvoorbeeld interessant,<br />
boeiend, amusant, geestig. Verder kun je herhaling van woorden vermijden door<br />
verwijswoorden (hij, ze, het, die, dat, daarover enzovoort) te gebruiken. Daarnaast kun je<br />
omschrijvingen gebruiken: in plaats van ‘Robbie kijkt regelmatig naar zijn fans in de zaal’ schrijf<br />
je Met een guitige blik boeit Robbie zijn toehoorders. Wissel ook de zinsbouw af.<br />
Schrijf in plaats van ‘Zijn muziek pakt je natuurlijk wel’ bijvoorbeeld Natuurlijk pakt zijn muziek je<br />
wel.<br />
Zo schrijf je gevarieerd<br />
• Gebruik synoniemen, omschrijvingen en verwijswoorden.<br />
• Wissel de zinsbouw af.<br />
Hoofdstuk 2<br />
Zakelijke brief<br />
Een zakelijke brief is een officiële brief met een verzoek, een klacht of bijvoorbeeld een<br />
mededeling. Anders dan een persoonlijke brief is een zakelijke brief gericht aan iemand die je<br />
niet zo goed kent, aan een groep mensen of aan een officiële instantie (zoals de gemeente of<br />
een bedrijf). Een zakelijke brief is vooral kort, niet emotioneel en beleefd. Zo’n brief heeft een<br />
vaste indeling. Afspraken hierover heten briefconventies.<br />
In de inleiding leg je in één zin of een korte alinea uit waarom je de brief schrijft. Het<br />
middenstuk bestaat uit twee of drie alinea’s waarin je het verzoek, de klacht of de mededeling<br />
verder uitwerkt. In de slotalinea vat je nog eens kort samen wat je met de brief wilt bereiken,<br />
gevolgd door een oproep of een vriendelijke afsluiting.<br />
Zo schrijf je een zakelijke brief<br />
Bepaal je schrijfdoel: iets vragen of verzoeken, meedelen of over iets klagen.<br />
Zet de volgende onderdelen in je brief (begin steeds links):<br />
A eigen naam en adres (plaatsnaam in hoofdletters, telefoonnummer, e-mail)<br />
B naam en adres geadresseerde (plaatsnaam in hoofdletters)<br />
C plaats (komma) datum (maand in letters) met jaartal (volledig in cijfers)<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 75<br />
D het onderwerp van je brief (Betreft: …)<br />
E aanhef: Geachte … ,<br />
F brieftekst<br />
G groet: Hoogachtend, of Met vriendelijke groet,<br />
H je handtekening en daaronder je naam in letters<br />
I eventueel: Bijlage(n): (aantal)<br />
• Schrijf een korte, niet persoonlijke en beleefde tekst.<br />
• Print de brief, controleer het geheel en vergeet niet je handtekening (met pen!) te zetten.<br />
• Besteed ook veel zorg aan de envelop.<br />
Formele taal<br />
In een zakelijke brief gebruik je formelere taal dan bijvoorbeeld in een e-mail aan vrienden. Een<br />
paar voorbeelden:<br />
u in plaats van jij, je en jou<br />
Geachte heer/mevrouw, Hoi Ella,<br />
Hoogachtend, Mazzel!<br />
Met vriendelijke groet, Groetjes,<br />
meedelen vertellen<br />
wellicht misschien<br />
verzoeken vragen<br />
tot onze spijt /helaas sorry / jammer<br />
deelnemen meedoen<br />
Hoofdstuk 3<br />
Advertentie<br />
Je schrijft een advertentie om iets te verkopen, te kopen of om mensen te activeren. Een<br />
advertentie moet daarom aandacht trekken. Advertenties kun je in de krant zetten, op internet<br />
plaatsen of bij de supermarkt ophangen. Zo bereik je een grote groep mensen.<br />
Een advertentie moet kort en duidelijk zijn. Geef aan wat je precies zoekt of aanbiedt. Als je iets<br />
wilt verkopen, gebruik je wervende taal en noem je meestal de prijs. Als je mensen wilt activeren<br />
(bijvoorbeeld in een reclame voor jouw sportclub), zeg dan wat de mensen moeten doen (lid<br />
worden). In een advertentie moet je altijd duidelijk maken hoe mensen met jou in contact<br />
kunnen komen.<br />
Zo stel je een advertentie op<br />
• Zet boven de advertentie: te koop / te koop gevraagd / gezocht / verloren / gevonden /<br />
aangeboden.<br />
• Noem dan wat je te koop aanbiedt of vraagt, wat je verloren hebt etc.<br />
• Geef kort extra informatie: een beschrijving, opvallende kenmerken.<br />
• Noem de prijs of de beloning.<br />
Vermeld je (voor)naam en een telefoonnummer, met de tijd waarop je te bereiken bent en<br />
eventueel adres, e-mailadres en website.<br />
Wervend schrijven<br />
Een advertentie moet wervend zijn. Dat kun je bereiken met speciale woorden die de lezer<br />
nieuwsgierig maken: buitenkans, koopje, topper, nergens goedkoper, pak je winst, fonkelnieuw,<br />
noodkreet!<br />
Veel gebruikte advertentietermen zijn: zo goed als nieuw, zeer goed onderhouden, in zeer<br />
goede staat, tegen elk aannemelijk bod. Omdat een advertentie kort moet zijn, worden deze<br />
termen vaak afgekort: z.g.a.n., z.g.o., i.z.g.st., t.e.a.b. Andere afkortingen zijn: b.g.g. (bij geen<br />
gehoor, gevolgd door een ander telefoonnummer), t.k.a. (te koop aangeboden), t.h. (te huur),<br />
b.j. (bouwjaar, bij auto’s, fietsen etc.), prijs n.o.t.k. (nader overeen te komen).<br />
Je kunt je advertentie opvallend maken door de lay-out (kleuren, lettertype, lettergrootte).<br />
Hoofdstuk 4<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 76<br />
Verslag<br />
In een verslag beschrijf je een gebeurtenis of activiteit. Als je dicht bij de feiten blijft, is je<br />
verslag objectief. Een voorbeeld van een zo objectief mogelijk verslag is het proces-verbaal dat<br />
door politieagenten van een ongeluk wordt gemaakt. Alleen controleerbare feiten worden<br />
vermeld.<br />
Meestal zijn verslagen echter subjectief: persoonlijk van toon. De subjectieve ervaring, dus hoe<br />
de schrijver de gebeurtenis(sen) heeft beleefd, maakt het verslag vaak boeiend om te lezen.<br />
Als je van tevoren weet dat je iets moet beschrijven, maak dan tijdens de gebeurtenis<br />
aantekeningen, foto’s en situatietekeningen. Praat met getuigen en noteer wat zij zeggen.<br />
Zo schrijf je een verslag<br />
• Verzamel zelf ter plekke informatie en stel getuigen vragen.<br />
• Maak geheugensteuntjes, zoals aantekeningen, foto’s en tekeningen.<br />
• Bepaal welke eigen ervaringen je in het verslag wilt verwerken.<br />
• Vermeld in je inleiding in elk geval over welke gebeurtenis je verslag gaat.<br />
• Geef in je verslag antwoord op de w+h-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe?<br />
Samenhang<br />
In een verslag beschrijf je gebeurtenissen die met elkaar samenhangen. Vaak vertel je die in<br />
volgorde van tijd ofwel in chronologische volgorde. Hiervoor gebruik je signaalwoorden<br />
(vandaag, gisteren, eerst, daarna, terwijl) of woordgroepen (in de vakantie, om acht uur).<br />
Andere signaalwoorden geven bijvoorbeeld oorzaak of reden en gevolg aan (doordat, daardoor,<br />
omdat, daarom), een tegenstelling (toch, maar, hoewel) of een opsomming (ook, verder).<br />
Signaalwoorden helpen lezers om de verbanden tussen zinnen en alinea’s te begrijpen. Gebruik<br />
niet steeds dezelfde signaalwoorden (ook, ook, ook), maar wissel ze af (ook, daarnaast, verder,<br />
bovendien).<br />
Hoofdstuk 5<br />
Werkstuk<br />
Als je een werkstuk gaat maken, kies je eerst een onderwerp. Over dit onderwerp bedenk je een<br />
hoofdvraag, die je uitsplitst in deelvragen. Daarna verzamel je bronnen waarin je informatie<br />
over je deelvragen markeert.<br />
De gemarkeerde informatie verwerk je per deelvraag door er een samenhangende tekst over te<br />
schrijven. Elke deelvraag behandel je in een apart hoofdstuk. Met behulp van de antwoorden<br />
op de deelvragen kun je de hoofdvraag beantwoorden. Geef je hoofdstukken en paragrafen<br />
titels en nummers.<br />
Schrijf vervolgens de inleiding. Daarin beargumenteer je de keuze voor het onderwerp, je stelt<br />
hoofd- en deelvragen en je licht je werkwijze toe.<br />
In het slot geef je daarna het antwoord op je hoofdvraag. Ook geef je je eigen mening en<br />
eventueel aanbevelingen of een samenvatting van de hoofdpunten.<br />
Als je klaar bent met schrijven voeg je illustraties in. Controleer tot slot je hele tekst op<br />
duidelijkheid, samenhang, verzorgdheid en op spel- en typefouten.<br />
Zo maak je een werkstuk<br />
1 Kies een onderwerp en bedenk hoofd- en deelvragen.<br />
2 Verzamel bronnen en selecteer de informatie per deelvraag.<br />
3 Verzamel per deelvraag alle gevonden informatie.<br />
4 Verwerk de informatie per deelvraag tot een samenhangende tekst per hoofdstuk.<br />
5 Stel in de inleiding de hoofdvraag en beantwoord die in het slot.<br />
6 Voeg illustraties in.<br />
7 Controleer de tekst op duidelijkheid, samenhang, verzorgdheid en spel- en typefouten.<br />
Opmaak van een werkstuk<br />
Nadat hoofdstukken, inleiding en slot geschreven zijn, volgt de opmaak van het werkstuk. Zet<br />
de teksten eerst in één document. Ga naar het begin van het document en kies Invoegen ><br />
Paginanummers om de bladzijden te nummeren.<br />
Ga vervolgens naar Opmaak > Stijlen en Opmaak. Selecteer de hoofdstuktitels en geef ze Kop<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 77<br />
1. Selecteer daarna de paragraaftitels en geef ze Kop 2. Ga het hele document door en zorg dat<br />
de paragrafen op een logische manier op de pagina’s staan. Maak tot slot een bronnenlijst aan<br />
het eind en geef het woord bronnenlijst ook Kop 1.<br />
Loop dan de lay-out van de pagina’s na.<br />
De inhoudsopgave maak je via Invoegen > Verwijzing > Inhoudsopgave. Kies een opmaak,<br />
bijvoorbeeld Decoratief.<br />
Tot slot maak je een titelpagina en een omslag. Daarna bind je het werkstuk, bijvoorbeeld met<br />
een ringbandje.<br />
Zo verzorg je de opmaak van een werkstuk<br />
• Voeg de hoofdstukken samen tot een document.<br />
• Voeg paginanummering in: Invoegen > Paginanummers.<br />
• Verzorg de opmaak van de titels: Opmaak > Stijlen en Opmaak > Kop1 en Kop 2.<br />
• Leg de laatste hand aan de lay-out van de pagina’s.<br />
• Maak een bronnenlijst en zet de titel in Kop 1.<br />
• Maak een inhoudsopgave: Invoegen > Verwijzing > Inhoudsopgave.<br />
• Maak een titelpagina met daarop je naam, de titel, je klas, het vak en de datum.<br />
• Kijk de geprinte eindversie nog een keer goed na en herstel de laatste fouten.<br />
• Maak een mooie en stevige omslag.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Verhaal<br />
Als je een verhaal schrijft, ga je meestal uit van wat je zelf meegemaakt of gezien, gehoord of<br />
gelezen hebt. Ook baseer je ideeën vaak op mensen en plaatsen die je kent. Je gebruikt<br />
bekende gegevens om iets nieuws te maken.<br />
Je begint met het bedenken van een paar elementen van je verhaal. Over welke personages ga<br />
je schrijven, in welke tijd speelt je verhaal zich af, op welke plaats(en) spelen de gebeurtenissen<br />
zich af? Leef je in situaties in en stel je voor hoe personages eruitzien, hoe ze lopen en lachen,<br />
wat ze voelen, hoe het ergens ruikt, hoe iets smaakt of klinkt. Laat je fantasie de vrije loop en<br />
schrijf zoveel mogelijk op, ook al weet je nog niet of je er iets mee gaat doen. Als je straks echt<br />
gaat schrijven, gebruik je in je verhaal alleen de meest sprekende details.<br />
Vervolgens denk je na over wat er in het verhaal gebeurt: de plot. Je schrijft de eerste versie.<br />
Na een paar dagen herlees je je verhaal en herschrijf je wat je nog niet bevalt.<br />
Zo schrijf je een verhaal<br />
• Bepaal een paar elementen van je verhaal, zoals personages, tijd en plaats(en).<br />
• Leef je in de bedachte situaties in en schrijf ideeën op.<br />
• Bedenk een plot.<br />
• Schrijf een eerste versie van je verhaal. Gebruik treffende details.<br />
• Herlees je verhaal na een paar dagen. Verander het zo nodig, tot je tevreden bent.<br />
Stijl<br />
Om lezers van je verhaal te boeien, heb je niet alleen een spannend plot en interessante<br />
personages nodig, maar ook een stijl van schrijven die past bij jouw verhaal. Je schrijfstijl zie je<br />
onder andere terug in woordkeus en zinsbouw. Die kunnen kort en zakelijk zijn, of juist langer<br />
en beeldend. Door een passende stijl wordt je verhaal interessanter voor de lezer.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 78<br />
Studievaardigheid<br />
Hoofdstuk 1<br />
Samenwerken<br />
Goed samenwerken, bijvoorbeeld in een project, vereist een goede voorbereiding. Voordat je aan de<br />
slag gaat, bespreek je zo nauwkeurig mogelijk met elkaar wat er<br />
moet gebeuren en wanneer taken af moeten zijn. Je maakt duidelijke afspraken met elkaar over wie<br />
wat doet. Je zet een planning op papier en geeft die aan<br />
iedereen. Je komt je afspraken op tijd na.<br />
Zo werk je samen<br />
• Overleg met elkaar over wat wie wanneer precies gaat doen.<br />
• Luister steeds goed naar elkaar.<br />
• Verdeel de taken eerlijk.<br />
• Schrijf de afspraken op of maak een planning.<br />
• Kom je afspraken met inzet en op tijd na.<br />
Hoofdstuk 2<br />
Toetsen voorbereiden<br />
Toetsen voorbereiden gaat het best als je er vanaf een week van tevoren elke dag wat tijd voor<br />
vrijmaakt. Om te bepalen wat de belangrijkste stof is, gebruik je de verschillende hulpmiddelen die je<br />
boek je biedt, zoals kaders, samenvattingen, schema’s, opsommingen, definities en formules.<br />
Raadpleeg verder je aantekeningen en bekijk de correcties in je huiswerk. Maak ook oefenopgaven<br />
en diagnostische toetsen.<br />
Zo bereid je toetsen voor<br />
Je kunt je de leerstof op twee manieren eigen maken:<br />
(1) Schrijf de belangrijkste informatie op in de vorm van aantekeningen, een samenvatting of een<br />
schema.<br />
(2) Formuleer vragen over de belangrijkste informatie en schrijf die op.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Hoofd- en deelvragen<br />
Als je een werkstuk gaat maken, kies je een onderwerp waarover je iets wilt weten. Neem een<br />
onderwerp jou écht boeit. Er moet wél voldoende informatie over te vinden zijn.<br />
Formuleer dan een hoofdvraag. Dit is een duidelijke, open vraag over je onderwerp.<br />
Uit de hoofdvraag leid je daarna deelvragen af. Je hoofdonderwerp splits je in onderdelen en over die<br />
onderdelen stel je vragen. De antwoorden op deelvragen leveren samen het antwoord op de<br />
hoofdvraag op. In het schema zie je een voorbeeld.<br />
Zo bedenk je hoofd- en deelvragen<br />
• Kies een boeiend onderwerp waarover genoeg informatie is.<br />
• Formuleer een duidelijke en open hoofdvraag over je onderwerp.<br />
• Maak deelvragen, die samen het antwoord op de hoofdvraag geven.<br />
Voorbeeldschema hoofd- en deelvragen: Bestedingspatronen van pubers<br />
Hoofdvraag Deelvraag<br />
1. Hoeveel geld hebben pubers te besteden?<br />
Hoe besteden 2. Welk deel van hun geld sparen pubers en waarvoor sparen zij?<br />
pubers hun<br />
geld?<br />
3. Aan welke producten en activiteiten geven zij hun geld uit?<br />
4. Welke verschillen zijn er in besteding tussen jongens en meisjes?<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 79<br />
Hoofdstuk 4<br />
Bronnen verwerken<br />
Voor veel opdrachten op school, zoals spreekbeurten en werkstukken, verzamel je<br />
informatiebronnen. Bij het verwerken van dat bronnenmateriaal vormen de deelvragen over je<br />
onderwerp het uitgangspunt.<br />
Je print of kopieert je bronnen. Voor iedere deelvraag kies je een kleur. Tijdens het lezen geef je met<br />
een markeerstift het antwoord op een bepaalde deelvraag de bijbehorende kleur. Wanneer je hele<br />
boeken als bronnen hebt, kun je ook gekleurde papiertjes als bladwijzer gebruiken om de plaats van<br />
een antwoord op een deelvraag aan te geven.<br />
Na het markeren zet je de informatie per deelvraag op een apart vel papier.<br />
Noteer de gegevens van een bron zodra je besluit die te gebruiken. Als je later de bronnenlijst gaat<br />
maken, heb je ze nodig. Achteraf de gegevens opzoeken kost vaak onnodig veel tijd.<br />
Zo verwerk je bronnen<br />
• Noteer de gegevens van de bronnen die je gebruikt.<br />
• Kies per deelvraag een kleur.<br />
• Markeer per deelvraag de antwoorden in je gekopieerde of geprinte bronnen.<br />
• Zet op losse vellen papier steeds een van je deelvragen.<br />
• Schrijf de informatie uit de gemarkeerde fragmenten onder de deelvragen.<br />
• Pak bronteksten en aantekeningen erbij als je aan je werkstuk of spreekbeurt werkt.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Uit je hoofd leren<br />
Als je iets uit je hoofd leert, is herhaling noodzakelijk. Onderzoekers adviseren te herhalen na tien<br />
minuten (!), na vierentwintig uur, na een week en daarna indien nodig vaker. Om te zorgen dat leren<br />
door al die herhaling niet te saai wordt, kun je het best verschillende leerstrategieën gebruiken.<br />
Wissel lezen, onderstrepen, markeren en aantekeningen of schema’s maken af. Praat over de stof en<br />
overhoor elkaar.<br />
Om iets te onthouden kun je ook beelden of ezelsbruggetjes gebruiken. Iets toepassen of de stof<br />
uitleggen aan anderen blijken de beste manieren om iets te leren.<br />
Als je verschillende zintuigen gebruikt, onthoud je de stof gemakkelijker. Je geheugen werkt namelijk<br />
met beeld, geluid, geur, smaak en aanraking.<br />
Zo leer je iets uit je hoofd<br />
• Herhaal de stof minstens drie keer: na tien minuten, na vierentwintig uur en na een week.<br />
• Wissel leerstrategieën af: lezen, onderstrepen, markeren, aantekeningen of schema’s maken,<br />
praten over de stof en elkaar overhoren.<br />
• Pas toe wat je leert of leg de stof uit aan anderen.<br />
• Gebruik verschillende zintuigen bij het leren.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Enquête<br />
Wanneer je van een groep personen informatie nodig hebt, kun je een enquête opstellen. Eerst stel je<br />
vast welke informatie je wilt verzamelen en wie je wilt enquêteren.<br />
Daarna bedenk je vragen. Je kunt verschillende soorten vragen formuleren, zoals meerkeuzevragen<br />
en gesloten vragen (ja/nee/geen mening). Ook kun je werken met beweringen die scoren op een<br />
vierpuntsschaal van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal oneens’.<br />
Voor de verwerking turf je het aantal ingevulde formulieren, de antwoorden op de vragen en de scores<br />
op de puntsschalen. Met de resultaten in absolute getallen kun je percentages berekenen. De<br />
uitslag van je enquête kun je op een overzichtelijke manier laten zien door deze percentages weer te<br />
geven in bijvoorbeeld een cirkel- of staafdiagram.<br />
Zo bereid je een enquête voor<br />
• Stel vast van wie je iets wilt weten en waarover je iets wilt weten.<br />
• Bedenk meerkeuzevragen, gesloten vragen en beweringen met een vierpuntsschaal.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 80<br />
Zo verwerk je een enquête<br />
• Turf je resultaten.<br />
• Bereken percentages met behulp van de resultaten in absolute getallen.<br />
• Maak de resultaten overzichtelijk, bijvoorbeeld in een cirkel- of staafdiagram.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 81<br />
Taal en woordenschat<br />
Hoofdstuk 1<br />
Nieuwe woorden<br />
De betekenis van nieuwe woorden kun je afleiden uit de context. Dat is de tekst rond dat<br />
nieuwe woord: het zinsverband of het tekstverband. Misschien vind je daarin een synoniem, een<br />
tegenstelling, een omschrijving of een voorbeeld. Let goed op signaalwoorden die een<br />
voorbeeld aankondigen (bijvoorbeeld, zoals, denk aan) of een tegenstelling (hoewel, maar,<br />
toch). Soms kan een afbeelding helpen.<br />
Kijk bij afleidingen naar de woorddelen: de voor- en achtervoegsels (bijvoorbeeld ont-, -loos). Bij<br />
samenstellingen herken je misschien een deel van het woord.<br />
Vaak kun je de betekenis van een nieuw woord begrijpen uit de ruime context of de hele tekst.<br />
Kijk ook of je het nieuwe woord (misschien in een iets andere vorm) uit een andere taal kent.<br />
Zo vind je de betekenis van nieuwe woorden<br />
• Zoek in de omgeving van het nieuwe woord naar: een synoniem, een tegenstelling, een<br />
omschrijving of definitie, een voorbeeld of een afbeelding.<br />
• Kijk of je een deel van het woord herkent: een voorvoegsel, een achtervoegsel of een<br />
woordgedeelte als het een samenstelling is.<br />
• Lees de ruime context van het nieuwe woord nauwkeurig.<br />
• Bedenk, als het een vreemd woord is, of je een soortgelijk woord uit het Engels, Frans of<br />
Latijn kent.<br />
• Raadpleeg een woordenboek als je zekerheid over de betekenis wilt.<br />
Hoofdstuk 2<br />
Verwijswoorden<br />
Met woorden zoals hij, zij, ze, hem, haar, zijn, deze, dit, die, dat, wat verwijs je naar eerder of<br />
later genoemde woorden. Je noemt deze woorden verwijswoorden. De eerder of later<br />
genoemde woorden waarnaar ze verwijzen, noem je antecedenten.<br />
- ‘Hier is het kantoor van meneer Van Dijk. Hij is momenteel aan het lesgeven.’ Hij verwijst naar<br />
‘meneer Van Dijk’.<br />
Met hij, hem, zijn verwijs je naar mannelijke (m) zelfstandige naamwoorden, met zij, ze en haar<br />
naar vrouwelijke (v) en met het en zijn naar onzijdige (o) zelfstandige naamwoorden in het<br />
enkelvoud. In het woordenboek staat bij zelfstandige naamwoorden die alleen mannelijk zijn<br />
een (m), bij woorden die alleen vrouwelijk zijn een (v). Staat er niets achter dan is het woord<br />
zowel mannelijk als vrouwelijk.<br />
Naar de-woorden kun je verwijzen met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.<br />
- ‘Waar is mijn fiets (m)?’ ‘Die staat buiten.’<br />
- ‘Aardrijkskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind.’<br />
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar<br />
een hele zin: ‘Paul is met drie onvoldoendes overgegaan, wat ik nooit verwacht had.’<br />
een overtreffende trap: ‘Het hoogste wat ik kan bereiken, is een derde plaats.’<br />
woordjes als ‘alles, datgene, het enige, (n)iets’: ‘Op alles wat ik doe, heeft hij commentaar.’<br />
Zo vind je verwijswoorden<br />
Let op woorden als hij, zij, hem, haar, zijn, deze, die, dat, wat.<br />
Ga na op welk woord of op welke woorden het verwijswoord (terug)slaat.<br />
Vergelijkingen<br />
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken:<br />
- ‘Yvette kreeg een hoofd als een boei, toen de naam van haar vriendje werd genoemd’.<br />
- ‘Hij wordt van al die snacks zo vet als een varken’.<br />
- ‘Wat een draak van een film.<br />
- ‘Zijn buik lijkt wel een luchtballon.’<br />
Een vergelijking is figuurlijk bedoeld. Je vergelijkt daarbij een object met een beeld. ‘Rob is zo<br />
sterk als een beer’: ‘Rob’ is het object, ‘een beer’ is het beeld.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 82<br />
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Tussen object en beeld gebruik je vaak ‘als’, ‘zo<br />
... als’, ‘van een’, ‘het lijkt wel...’ of ‘het is net...’.<br />
Met een vergelijking maak je iets extra duidelijk. Een zin met een vergelijking klinkt vaak<br />
krachtig. Vergelijkingen maken een tekst aantrekkelijk. Je kunt zelf ook vergelijkingen bedenken!<br />
Zo vind je een vergelijking<br />
• Kijk of er een object en een beeld in de zin staat waartussen een overeenkomst is<br />
• Let op de woorden ‘als een ...’, ‘zo ... als een ...’, ‘een ... van een ...’, ‘het lijkt wel’.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen<br />
• Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: ontkomen aan, opzien tegen. De<br />
betekenis van het werkwoord verandert soms als er een vast voorzetsel bij het werkwoord<br />
staat:<br />
- bestaan: In november bestaat onze school honderd jaar.<br />
- bestaan uit: Het boek bestaat uit 6 hoofdstukken.<br />
- houden: Onze buurman houdt al jaren kippen.<br />
- houden van: De meeste kinderen houden van kip met appelmoes.<br />
• Er zijn ook combinaties van een werkwoord, een ander woord (meestal een zelfstandig<br />
naamwoord met of zonder lidwoord) en een vast voorzetsel: last hebben van, een hekel<br />
hebben aan. Dit zijn voorbeelden van een werkwoordelijke uitdrukking met een vast<br />
voorzetsel.<br />
• Woordcombinaties als in verband met, ten behoeve van, in aansluiting op, met ingang van,<br />
op aandringen van noem je voorzetseluitdrukkingen. Een voorzetseluitdrukking kun je<br />
soms vervangen door één voorzetsel: ten behoeve van = voor, als gevolg van = door, na<br />
afloop van = na.<br />
Advertentietaal<br />
Het doel van een advertentie is meestal iets te verkopen of mensen te activeren. Daarom moet<br />
een advertentie opvallend zijn.<br />
Een van de middelen om de aandacht te trekken is het taalgebruik in een advertentie. Dat moet<br />
kort en kernachtig zijn. Advertentiemakers gebruiken vaak rijm. Dan blijft de reclameleus beter<br />
‘hangen’. Producten en acties worden heel positief en overdreven beschreven. Vaak vind je in<br />
advertenties beeldspraak en taalgrappen door woordspelingen en dubbelzinnigheid.<br />
Zo herken je advertentietaal<br />
In een advertentie zie je vaak:<br />
• korte zinnen: ‘Pak uw voordeel’<br />
• overdrijving: ‘Grandioze uitverkoop – alles moet weg’<br />
• rijm: ‘Sla uw slag’, ‘Je hersenen hebben honger’ (beginrijm); ‘Twee halen, één betalen’<br />
(eindrijm)<br />
• gebiedende wijs: ‘Red een leven’<br />
• beeldspraak: ‘KPN sluit je aan’, ‘NRC Handelsblad, slijpsteen voor de geest’<br />
• taalgrappen: ‘Je moet de groente van Hak hebben’ (zinspeelt op ‘je moet de groeten<br />
hebben’).<br />
Hoofdstuk 4<br />
Verkeerde verwijswoorden<br />
Met verwijswoorden worden regelmatig fouten gemaakt.<br />
• Soms wordt een verwijswoord voor een de-woord gebruikt, hoewel het antecedent een hetwoord<br />
is. Een antecedent is een eerder of later genoemd woord, waarnaar het verwijswoord<br />
verwijst.<br />
Fout: ‘Heb jij het oefeningetje al af die we voor morgen moeten maken?’<br />
Goed: ‘Heb jij het oefeningetje al af dat we voor morgen moeten maken?’<br />
• Soms wordt een verwijswoord in het meervoud gebruikt, hoewel het antecedent in het<br />
enkelvoud staat.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 83<br />
Fout: ‘De jeugd van tegenwoordig maakt er een potje van, die doen maar waar ze zin in<br />
hebben.’<br />
Goed: ‘De jeugd van tegenwoordig maakt er een potje van, die doet maar waar hij/zij zin in<br />
heeft. (jeugd kan mannelijk en vrouwelijk zijn).<br />
Je kunt ook het antecedent aanpassen: ‘De jongeren van tegenwoordig maken er een<br />
potje van, die doen maar waar ze zin in hebben.’<br />
• Soms is een verwijswoord onduidelijk doordat het naar verschillende woorden verwijst:<br />
Onduidelijk: ‘Toen ik Leon en Peter tegenkwam, begon hij tegen mij te schelden.’<br />
Duidelijk: ‘Leon begon tegen mij te schelden, toen ik hem en Peter tegenkwam.’<br />
• Soms is een verwijswoord onduidelijk doordat het verwijst naar een antecedent dat niet<br />
genoemd is.<br />
Fout: ‘Amsterdammers staan bekend om hun humor. Een geintje kunnen ze daar wel<br />
waarderen.’<br />
Bedoeld wordt: ‘Een geintje kunnen ze in Amsterdam wel waarderen.’<br />
Zo vind je het goede verwijswoord<br />
• Zoek het woord (de woorden) waar het verwijswoord op (terug) moet slaan.<br />
• Als dat een zelfstandig naamwoord is, stel dan vast of het een de- of een het-woord is.<br />
• Verwijs naar een de-woord met die, hij/zij; verwijs naar een het-woord met dat/het.<br />
• Gebruik wat als verwijswoord alleen na (n)iets, alles, datgene of een hele zin.<br />
• Let goed op woorden die altijd enkelvoud zijn, zoals de jeugd, de politie; gebruik als<br />
verwijswoorden voor deze woorden ook een enkelvoud en let op de werkwoordsvorm<br />
(enkelvoud!).<br />
• Pas op met het woordje daar. Er moet een antecedent in de zin staan waar dat woordje<br />
naar verwijst.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Samenstellingen en afleidingen<br />
Een samenstelling is een woord dat uit twee of meer verschillende woorden is opgebouwd:<br />
bodemsanering, oproerkraaier, toekomstmuziek. Soms komt er tussen de woorden een -s, een -<br />
e of een -en: gezichtspunt, rijstevlaai, klassenvertegenwoordiger.<br />
Een afleiding bestaat uit een kernwoord met een voor- of achtervoegsel dat op zichzelf meestal<br />
geen woord is: tijdloos, werkzaam, ondankbaar. Zulke voor- en achtervoegsels geven het<br />
kernwoord een andere betekenis. De woordsoort kan door een achtervoegsel veranderen:<br />
meisje (zn) – meisjesachtig (bnw).<br />
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden eindigen vaak op achtervoegsels als<br />
- achtig: kinderachtig<br />
- baar: onoplosbaar<br />
- eus: nerveus, matineus<br />
- ief: subjectief<br />
- ig: gelukkig<br />
- isch: logisch<br />
- kundig: vakkundig<br />
- (e)lijk: wetenschappelijk<br />
- rijk: waterrijk<br />
- vaardig: slagvaardig<br />
- wekkend: angstwekkend<br />
- zaam: behulpzaam<br />
Zelfstandige naamwoorden eindigen vaak op achtervoegsels als<br />
- heid: werkloosheid<br />
- isme: socialisme<br />
- (i)teit: biodiversiteit<br />
Krantentaal<br />
De taal die je in de krant leest, is meestal schrijftaal. Schrijftaal is wat ingewikkelder dan<br />
spreektaal. Dat komt door de volgende kenmerken:<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 84<br />
• vrij lange zinnen met bijzinnen en tussenzinnen (De naar zijn zeggen toenemende stroom<br />
vluchtelingen die ...)<br />
• indirecte omschrijvingen (het ligt in ons voornemen om ... = we zijn van plan)<br />
• typische schrijftaalwoorden (echter, aldus, naar verluidt, bij monde van)<br />
• veel uitdrukkingen (De breuk in politiek Raalte is niet te lijmen. Vakbond zet deur open<br />
voor illegale werknemer, Vrouwenvoetbal zit in de lift)<br />
• schrijftaalclichés (... is grote ophef ontstaan)<br />
• formele taal (De Tweede Kamer eist nu volstrekte helderheid ...)<br />
• een constructie met ‘zou/zouden’ in plaats van ‘misschien’ (De politie zou te hard zijn<br />
opgetreden)<br />
Hoofdstuk 6<br />
Voor- en achtervoegsels<br />
Van veel woorden kun je afleidingen maken door voorvoegsels en achtervoegsels te<br />
gebruiken: product → productie, productief, productiviteit, reproductie. Voor- en achtervoegsels<br />
hebben een functie, bijvoorbeeld om een woord de tegenovergestelde betekenis te geven<br />
(abnormaal) of om aan te geven dat er te veel van iets is (overbevolking). Voorvoegsels als pro-<br />
en re- komen uit het Latijn. Achtervoegsels gebruik je vooral om afleidingen te maken (werk,<br />
werkloos, werkloosheid) en om personen aan te duiden (leraar, lerares). Er zijn ook<br />
achtervoegsels die we uit het Latijn en Grieks hebben overgenomen, zoals -theek.<br />
Veel voorkomende voorvoegsels:<br />
a-, ab-: niet asociaal, absent<br />
anti-: tegen antipathie<br />
com-, con-: samen, ineen compagnon, concurrent<br />
de-: slecht; naar beneden defect, degradatie<br />
des-: niet, geen desinteresse<br />
dis-: verkeerd, niet discontinu, diskwalificatie<br />
e-, ex-: uit emigrant, evacueren, export<br />
her-: opnieuw heropvoeding, herstellen<br />
inter-: tussen interland<br />
mis-: verkeerd misoogst, mislukt<br />
on-: niet oninteressant<br />
over: te veel overspannen<br />
pre-: voor (van tijd) prehistorie<br />
pro-: voor proloog<br />
re-: opnieuw, in plaats van reïntegratie, representatie<br />
tele-: ver televisie<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 85<br />
Grammatica<br />
Hoofdstuk 1<br />
Lijdende en bedrijvende vorm<br />
Zin a en zin b betekenen ongeveer hetzelfde.<br />
a De gitarist (ow) stemt (wg) de gitaar (lv).<br />
b De gitaar (ow) wordt door de gitarist (bwb) gestemd.<br />
In zin a staan een werkwoordelijk gezegde (stemt), een onderwerp (De gitarist) en een lijdend<br />
voorwerp (de gitaar). Zin a staat in de bedrijvende vorm.<br />
Van zo’n zin in de bedrijvende vorm (zin a) kun je een zin in de lijdende vorm maken (zin b).<br />
Zo maak je de lijdende vorm<br />
Om de lijdende vorm te maken verander je drie dingen:<br />
• het lijdend voorwerp wordt onderwerp<br />
• het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint (door-bepaling)<br />
• het gezegde verandert: je moet er het werkwoord worden of het werkwoord zijn bij<br />
gebruiken. Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien in het schema.<br />
In schema:<br />
Bedrijvende vorm Lijdende vorm<br />
(De door-bepaling kan ook op een andere plaats<br />
1a De gitarist stemt de gitaar.<br />
2a De gitarist stemde de gitaren.<br />
3a De gitarist heeft de gitaren gestemd.<br />
4a De gitarist had de gitaar gestemd.<br />
5a De gitarist zal de gitaar stemmen.<br />
6a De gitarist zou de gitaren stemmen.<br />
7a De gitarist zal de gitaren gestemd<br />
hebben.<br />
8a De gitarist zou de gitaar gestemd<br />
hebben.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
in de zin staan.)<br />
1b De gitaar wordt gestemd door de gitarist.<br />
2b De gitaren werden gestemd door de gitarist.<br />
3b De gitaren zijn gestemd door de gitarist.<br />
4b De gitaar was gestemd door de gitarist.<br />
5b De gitaar zal worden gestemd door de gitarist.<br />
6b De gitaren zouden worden gestemd door de<br />
gitarist.<br />
7b De gitaren zullen door de gitarist gestemd zijn.<br />
8b De gitaar zou door de gitarist gestemd zijn.<br />
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord<br />
Verreweg de meeste werkwoorden hebben een duidelijke, vaste betekenis. Ze heten<br />
zelfstandige werkwoorden (zww). Enkele voorbeelden: spelen, huilen, werken, dromen,<br />
roepen. Een zelfstandig werkwoord kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde vormen.<br />
Verder zijn er nog hulpwerkwoorden (hww). Ze komen voor in elke zin met meer dan één<br />
werkwoord en ‘helpen’ om het gezegde te maken. Enkele voorbeelden: hebben, zijn, worden,<br />
zullen, kunnen, mogen, moeten.<br />
Zo vind je zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord<br />
In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat soms maar één werkwoord: het zelfstandig<br />
werkwoord (zww):<br />
• Bij de lunch eten (zww) veel mensen een stukje fruit.<br />
Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het zelfstandig werkwoord ergens achter in de<br />
zin te staan. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden (hww):<br />
• Bij de lunch willen (hww) veel mensen een stukje fruit eten (zww).<br />
• Bij de lunch blijken (hww) veel mensen een stukje fruit te willen (hww) eten (zww).<br />
• Bij de lunch hebben (hww) veel mensen een stukje fruit gegeten (zww).<br />
Hoofdstuk 2<br />
Naamwoordelijk gezegde<br />
In de zin ‘Karin / is / vanochtend / getroost / door Gert’ zegt het werkwoordelijk gezegde ‘is<br />
getroost’ wat er met het onderwerp van de zin (Karin) gebeurd is. Er ontstaat echter een
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 86<br />
probleem als je de zin ‘Karin / is / al wekenlang / doodmoe’ moet ontleden:<br />
pv = is<br />
ow = Karin<br />
gez = is?<br />
Het enige werkwoord van de zin is ‘is’, maar dat maakt niet duidelijk wat er met het onderwerp<br />
gebeurt. De woorden ‘is doodmoe’ zeggen samen wél iets over het onderwerp. Het gezegde<br />
van de zin is dus:<br />
is [doodmoe].<br />
Dit gezegde bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit gezegde<br />
een naamwoordelijk gezegde (ng).<br />
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (ww.deel) en een<br />
naamwoordelijk deel (nw.deel). Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.<br />
Eén van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken,<br />
lijken, schijnen, (heten, dunken, vóórkomen.)<br />
Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk<br />
of een eigenschap van het onderwerp geeft: ‘doodmoe’ is een kenmerk van ‘Karin’. Het<br />
koppelwerkwoord koppelt dat kenmerk aan het onderwerp.<br />
Let op:<br />
(1) in zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp.<br />
(2) het naamwoordelijk deel is één stukje: het staat ‘klem’ tussen twee streepjes.<br />
Voorbeeld:<br />
- Joanneke (ow) / is (ww.deel) / [(nw.deel) een aardig meisje] / volgens haar klasgenoten.<br />
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde<br />
1 Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en de overige werkwoorden uit de zin.<br />
2 Stel daarna de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?<br />
Koppelwerkwoord<br />
In een naamwoordelijk gezegde komt altijd een vorm van een koppelwerkwoord (kww) voor.<br />
Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken<br />
en vóórkomen.) De drie tussen haakjes worden weinig gebruikt.<br />
Zo vind je koppelwerkwoord en hulpwerkwoord<br />
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm) staat,<br />
dan is dit het koppelwerkwoord (kww):<br />
• Wubbo wordt (kww) astronaut.<br />
Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het koppelwerkwoord verderop in de zin te<br />
staan. De andere werkwoorden ‘helpen’ het naamwoordelijk gezegde te maken. Dat zijn<br />
hulpwerkwoorden (hww).<br />
• Wubbo is (hww) astronaut geworden (kww).<br />
• Wubbo kan (hww) best eens astronaut geworden (kww) zijn (hww).<br />
• Wubbo zou (hww) best eens astronaut geworden (kww) kunnen (hww) zijn (hww).<br />
Hoofdstuk 3<br />
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde<br />
Een zin bevat altijd een werkwoordelijk gezegde óf een naamwoordelijk gezegde. Dus niet<br />
allebei!<br />
Zo vind je het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde<br />
1 Noteer persoonsvorm en onderwerp.<br />
2 Vraag: staat er een vorm van een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven,<br />
blijken, lijken, schijnen, heten dunken, vóórkomen) in de zin?<br />
Nee Ja<br />
↓ ↓<br />
wg (= pv + bijbehorende ww’en) ↓<br />
↓<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 87<br />
3 Vraag: is er een ander werkwoord met een duidelijke betekenis?<br />
Ja Nee<br />
↓ ↓<br />
wg (= pv + bijbehorende ww’en) ↓<br />
ng<br />
4 Vraag: Wat + pv + ow + overige ww’en?<br />
Antwoord = nw.deel<br />
↓<br />
ng = pv + [nw.deel] + overige ww’en<br />
Voorbeeld:<br />
- Zal Hester volgend jaar de beste leerling van de klas blijven?<br />
1 pv = Zal<br />
ow = Hester<br />
2 Vraag: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin? Antwoord = Ja, blijven.<br />
3 Vraag: Is er een ander werkwoord met een duidelijke betekenis? Antwoord = Nee, dus: ng.<br />
4 Vraag: Wat zal Hester blijven? Antwoord = de beste leerling van de klas<br />
ng = zal [de beste leerling van de klas] blijven<br />
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord<br />
Hieronder staan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in schema.<br />
Enkelvoud<br />
1 e persoon<br />
2 e persoon<br />
3 e persoon<br />
Meervoud<br />
1 e persoon<br />
2 e persoon<br />
3 e persoon<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
Persoonlijke voornaamwoorden<br />
Onderwerp<br />
ik<br />
jij / je<br />
u<br />
hij<br />
zij / ze<br />
het<br />
wij / we<br />
jullie<br />
u<br />
zij / ze<br />
Geen onderwerp<br />
mij / me<br />
jou / je<br />
u<br />
hem<br />
haar / ze<br />
het<br />
ons<br />
jullie<br />
u<br />
hen / *hun / ze<br />
Bezittelijke<br />
voornaamwoorden<br />
mijn / m’n<br />
jouw / je<br />
uw<br />
zijn / z’n<br />
haar<br />
zijn<br />
ons / onze<br />
jullie<br />
uw<br />
hun<br />
* Let op: ‘Hun’ is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak<br />
gebruikt. ‘Hun gaan vanmiddag fietsen’ is dus fout!<br />
‘Hun’ gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Voorbeeld:<br />
- Ik heb hun het boek gegeven.<br />
‘Hen’ gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we ‘ze’.<br />
Voorbeelden:<br />
- Ik heb het boek aan hen gegeven.<br />
- Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet.<br />
- Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?<br />
Zo vind je een persoonlijk voornaamwoord<br />
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:<br />
- Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig.<br />
- Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen.<br />
Zo vind je een bezittelijk voornaamwoord<br />
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het<br />
zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bez.vnw. en zn nog een<br />
bijvoeglijk naamwoord:<br />
- mijn school (zn), ons huis (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn)<br />
In woordgroepen als die school van mij, dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de<br />
onderstreepte woorden persoonlijk voornaamwoord.
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 88<br />
Hoofdstuk 4<br />
Zinsdeelstukken 1<br />
In sommige zinsdelen geven zinsdeelstukken (bepalingen) extra informatie over het<br />
belangrijkste woord van dat zinsdeel, de kern. In de voorbeeldzinnen zijn de bepalingen<br />
onderstreept. De kern is vet gedrukt.<br />
Voorbeeld:<br />
1a De schutting / is / tijdens een storm / kapot / gewaaid. (geen bepalingen bij de drie kernen)<br />
1b De oude schutting rondom mijn tuin / is / tijdens een zware storm / helemaal kapot /<br />
gewaaid.<br />
Bijvoeglijke bepaling<br />
Een bepaling bij een zelfstandig naamwoord heet bijvoeglijke bepaling (bijv.bep). Zo’n<br />
bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan. Er kunnen ook meer<br />
bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen. Voorbeelden:<br />
2 Eline van hiernaast / staat / ingeschreven / bij drie heel bekende modellenbureaus.<br />
3 Slechts in enkele rijwielzaken in Utrecht / kunt / u / zo’n bijzonder mooie, snelle scooter /<br />
aanschaffen.<br />
Let op:<br />
- lidwoorden (De, een in zin 1b), voornaamwoorden (zo’n in zin 3) noem je geen bijvoeglijke<br />
bepaling. Telwoorden (drie in zin 2 en enkele in zin 3) zijn wel bijvoeglijke bepaling.<br />
- voorzetsels die vóór de kern (en het lidwoord en de bepalingen) staan, zijn geen bepaling,<br />
zoals tijdens in ‘tijdens een zware storm’ (zin 1b), bij in ‘bij drie heel bekende modellenbureaus’<br />
(zin 2) en in in ‘slechts in enkele rijwielzaken’ (zin 3).<br />
Een bijvoeglijke bepaling kan ook in het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde<br />
zitten.<br />
Voorbeeld:<br />
4 Volgens dit onderzoek / is / de iPod / onder jongeren / [nw.deel de populairste mp3-speler].<br />
Zo vind je de bijvoeglijke bepalingen<br />
1 Noteer eerst alle zinsdelen: ow, wg of ng, lv, mv, bwb’en.<br />
2 Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord: de kern.<br />
3 Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern. Als woorden bij elkaar horen,<br />
vormen ze samen één bepaling.<br />
4 Stel de woordsoort van de kern vast. Alleen bepalingen bij een zelfstandig naamwoord zijn<br />
bijvoeglijke bepaling.<br />
Betrekkelijk voornaamwoord<br />
Sommige bijvoeglijke bepalingen zijn kleine zinnetjes (onderstreept). Ze staan altijd achter de<br />
kern (vet gedrukt).<br />
Voorbeelden:<br />
1 De fiets DIE daar staat, kost meer dan vijfhonderd euro.<br />
2 Heb jij het boek DAT daar ligt, ook gelezen?<br />
3 De mensen met WIE wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn ouders.<br />
4 Alles WAT ik vandaag leer, ben ik morgen weer vergeten.<br />
Vaak staat in het begin van zo’n zinnetje een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw): die,<br />
dat, wie of wat. Het woord waar het betrekkelijk voornaamwoord naar terugwijst, heet het<br />
antecedent.<br />
Zo vind je het betrekkelijk voornaamwoord<br />
1 Zoek de bijvoeglijke bepalingen die een zinnetje zijn.<br />
2 Kijk of het zinnetje begint met die, dat, wie of wat. Die woordjes zijn betrekkelijk<br />
voornaamwoord.<br />
3 Controleer of het betrekkelijk voornaamwoord terugwijst naar iets wat eerder genoemd is.<br />
Telwoord<br />
Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde aan.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 89<br />
Zo vind je de vier soorten telwoorden<br />
Een hoofdtelwoord (vier, vijfendertig) noemt een aantal of hoeveelheid, een rangtelwoord<br />
(vierde, vijfendertigste) noemt een plaats in een rij.<br />
Beide soorten kun je onderverdelen. Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een<br />
precieze plaats in een rij; een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een<br />
onduidelijke plaats in een rij. Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere<br />
soorten niet. In schema:<br />
hoofdtelwoord <br />
rangtelwoord<br />
Hoofdstuk 5<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv<br />
bepaald onbepaald<br />
zes, vijftien,<br />
drievijfde<br />
eerste,<br />
zesde,<br />
vijftiende<br />
veel, enkele, sommige,<br />
verscheidene, weinig,<br />
alle, wat (= een beetje)<br />
laatste, middelste,<br />
zoveelste, hoeveelste<br />
Zinsdeelstukken 2<br />
Zinsdeelstukken (bepalingen) die bij een zelfstandig naamwoord horen, heten bijvoeglijke<br />
bepalingen. Er is nog een ander zinsdeelstuk: de ondergeschikte bijwoordelijke bepaling.<br />
Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling<br />
Een bepaling die niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, heet ondergeschikte<br />
bijwoordelijke bepaling (obwb). Zo’n obwb hoort vaak bij een bijvoeglijk naamwoord of een<br />
bijwoord. Vaak (maar niet altijd) geeft een obwb een ‘graad’ aan: heel erg, nogal moe,<br />
ontzettend spannend. In de voorbeeldzinnen zijn de obwb’en onderstreept. De kern is vet<br />
gedrukt.<br />
Een obwb kan voorkomen:<br />
- in het naamwoordelijke deel van het gezegde:<br />
1 Dat jeugdboek / was / volgens mijn klasgenoten / [nw.deel nogal saai].<br />
- in een bijwoordelijke bepaling:<br />
2 De schaatsers / kwamen / totaal uitgeput (bwb) / in Leeuwarden / aan.<br />
- in een bijvoeglijke bepaling:<br />
3 Bij de Lidl / kun / je / bijzonder lekkere (bijv.bep), kruidige pepernoten / kopen.<br />
In het lijdend voorwerp van zin 3 zijn bijzonder lekkere en kruidige twee bijvoeglijke bepalingen<br />
bij de kern pepernoten. Binnen de bijvoeglijke bepaling bijzonder lekkere is bijzonder een obwb<br />
bij de kern lekkere:<br />
bijvb = bijzonder lekkere → pepernoten<br />
obwb = bijzonder → lekkere<br />
Zo vind je de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen<br />
1 Noteer eerst alle zinsdelen: ow, wg of ng, lv, mv, bwb’en.<br />
2 Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord, de kern.<br />
3 Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern. Als woorden bij elkaar horen,<br />
vormen ze samen één bepaling.<br />
4 Stel de woordsoort van de kern vast. Als een bepaling niet bij een zelfstandig naamwoord<br />
hoort, is het een ondergeschikte bijwoordelijke bepaling.<br />
5 Zoek ten slotte binnen de bijvoeglijke bepalingen.<br />
Onbepaald voornaamwoord<br />
Hieronder staan de onbepaalde voornaamwoorden in schema.<br />
onbepaald<br />
voornaamwoord<br />
iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets, alles,<br />
ieder(e), elk(e), menig(e), wat, (een) zekere, een of ander(e)
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 90<br />
Zo vind je een onbepaald voornaamwoord<br />
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies<br />
over wie of wat het gaat. Hier volgen drie lastige gevallen:<br />
1 Het woord ‘je’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘men’ betekent:<br />
- Vroeger werkte je wel tien uur per dag.<br />
2 Het woordje ‘wat’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘iets’ betekent:<br />
- Jullie hebben vast wel wat gekocht bij IKEA.<br />
3 Het woordje ‘het’ is een onbepaald voornaamwoord als het nergens naar verwijst, maar tijd,<br />
weer of sfeer aangeeft. Bijvoorbeeld:<br />
- Het is vijf uur, het begint te sneeuwen en het is hier erg gezellig.<br />
Bijwoord<br />
Elke bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord (bijw).<br />
Voorbeeld:<br />
- Zo’n moeilijk boek / kun / je / niet (bwb) / snel (bwb) / uitlezen.<br />
Ook ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen worden tot de bijwoorden gerekend. Ze geven<br />
vaak (maar niet altijd!) een ‘graad’, een ‘sterkte’ aan: nogal, tamelijk, enigszins, erg, zeer,<br />
bijzonder, vreselijk, ontzettend, uiterst, te.<br />
Zo vind je een bijwoord<br />
1 Ontleed de zin in zinsdelen. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan (of<br />
uit één woord plus een obwb). Die woorden zijn als woordsoort bijwoord.<br />
2 Zoek de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen. Ook die woorden zijn als woordsoort<br />
bijwoord.<br />
- Zo’n bijzonder (obwb) moeilijk boek / kun / je / absoluut (obwb) niet (bwb) / lekker (obwb) snel<br />
(bwb) / uitlezen.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Enkelvoudige en samengestelde zinnen<br />
Er zijn enkelvoudige zinnen (met één persoonsvorm) en samengestelde (met meer<br />
persoonsvormen).<br />
Zo herken je enkelvoudige en samengestelde zinnen<br />
1 Zoek alle persoonsvormen van de zin door de zin van tijd te veranderen.<br />
2 Heeft de zin één persoonsvorm, dan is het een enkelvoudige zin; heeft de zin meer<br />
persoonsvormen, dan is het een samengestelde zin.<br />
Hoofdzinnen en bijzinnen<br />
Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin staan persoonsvorm en onderwerp naast<br />
elkaar. De persoonsvorm staat voorin de zin: op de eerste of de tweede plaats.<br />
Voorbeeld:<br />
1a De warme bakker (ow) verkoopt heerlijke krentenbollen. (hoofdzin)<br />
1b Verkoopt de warme bakker (ow) heerlijke krentenbollen? (hoofdzin)<br />
1c * De warme bakker (ow) altijd verkoopt heerlijke krentenbollen. (geen correcte zin)<br />
Een bijzin is een gedeelte van een hoofdzin. In een bijzin kúnnen tussen persoonsvorm en<br />
onderwerp nog andere zinsdelen staan. De persoonsvorm van de bijzin staat meestal achterin<br />
de zin. Voorbeeld:<br />
2 {hoofdzin Je weet (bijzin dat de warme bakker (ow) heerlijke krentenbollen (lv) verkoopt).}<br />
Als een zin twee persoonsvormen heeft, zijn er twee mogelijkheden:<br />
- Mogelijkheid 1: De zin bestaat uit twee hoofdzinnen: {hz} + {hz}<br />
3a {hoofdzin We (ow) kunnen naar de bieb gaan}, maar {hoofdzin dan moeten we (ow) nu weg.}<br />
3b {hoofdzin Willen jullie (ow) niet over die bok springen} of {hoofdzin durven jullie (ow) niet?}<br />
- Mogelijkheid 2: De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan achteraan<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 91<br />
de zin staan {hoofdzin ... (bijzin)} of vooraan de zin:{(bijzin) ... hoofdzin}.<br />
4a {hoofdzin Ellis (ow) was heel blij (bijzin dat Ferdinand (ow) haar wilde helpen).} (bijzin achteraan)<br />
5a {(bijzin Dat Aron (ow) bij Jessica gespiekt had), zag de docent (ow) onmiddellijk hoofdzin.} (bijzin<br />
vooraan)<br />
Als je snel wilt zien welk gedeelte de hoofdzin is, maak de zin dan vragend. De persoonsvorm<br />
van de hoofdzin komt dan vooraan te staan.<br />
4b {hoofdzin Was Ellis (ow) heel blij (biizin dat Ferdinand haar wilde helpen)?}<br />
4b {hoofdzin Zag de docent (ow) onmiddellijk (bijzin dat Aron bij Jessica gespiekt had)?}<br />
Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen<br />
1 Maak de zin vragend: dan vind je de persoonsvorm van de hoofdzin.<br />
2 Verander de zin van tijd: dan vind je alle persoonsvormen.<br />
3 Zoek van de zinnen de persoonsvorm en het onderwerp.<br />
4 Probeer of je tussen persoonsvorm en onderwerp een woord kunt toevoegen. Als dat niet kan,<br />
is er sprake van een hoofdzin; als het wel kan, heb je te maken met een bijzin.<br />
Voegwoord<br />
Er zijn nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) (en, maar, of, want, dus) en<br />
onderschikkende voegwoorden (os.vgw) (aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat,<br />
of, ofschoon, omdat, zodat, opdat, terwijl, toen, zodra).<br />
Zo vind je een voegwoord<br />
Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin:<br />
• {hoofdzin De coach denkt (bijzin dat we zaterdag de wedstrijd winnen).}<br />
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar, of twee bijzinnen, of<br />
woorden, of woordgroepen):<br />
• {hoofdzin Ik trek even een jas aan}, want {hoofdzin ik krijg het koud.} (twee hoofdzinnen)<br />
• {hoofdzin We gaan alleen door naar de eindronde (bijzin als Nederland zijn uitwedstrijd wint) en<br />
(bijzin Spanje zijn thuiswedstrijd verliest).}<br />
• Assepoester of Sneeuwwitje (woorden)<br />
• de grootste jongens en de kleinste meisjes (woordgroepen)<br />
• Sneeuwwitje en haar boze stiefmoeder (woord en woordgroep)<br />
Tussenwerpsel (tw)<br />
Uitroepen (hé, oef, shit) en klanknabootsingen (klats, pief paf poef) heten tussenwerpsels (tw).<br />
Zo vind je een tussenwerpsel<br />
Tussenwerpsels zijn uitspraken/uitroepen<br />
• van bevestiging en ontkenning: ja, jawel, nee<br />
• van emotie: au, ach, hoera, bah, foei, hèhè, oei<br />
• van sociaal contact: hallo, ajuus, goedendag, halt, sorry, joh<br />
• van klanknabootsing: miauw, woef, boe, kukeleku, plof, boem<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 92<br />
Spelling<br />
Hoofdstuk 1<br />
Gebiedende wijs<br />
Bij zinnen met een bevel erin gebruik je de gebiedende wijs. Bij de gebiedende wijs (GW) staat<br />
geen onderwerp.<br />
Zo schrijf je de gebiedende wijs<br />
De gebiedende wijs schrijf je als stam.<br />
Voorbeeld:<br />
- Teken een rechthoekige driehoek ABC (AB=4, AC=3) en bereken de schuine zijde BC.<br />
- Vind tegenwoordig nog maar eens een goede metselaar.<br />
Persoonsvormen in samengestelde zinnen<br />
Er zijn zinnen met één persoonsvorm (enkelvoudige zinnen) en zinnen met meer<br />
persoonsvormen (samengestelde zinnen).<br />
Zo vind je de persoonsvormen in samengestelde zinnen<br />
Probeer alle werkwoorden van tijd te veranderen. De werkwoorden waarbij dat kan, zijn<br />
persoonsvormen, de andere niet.<br />
Voorbeeld (het sterretje (*) betekent ‘kan niet’):<br />
- Nabila kan nauwelijks geloven, dat Gehazi naar Jordanië gaat emigreren.<br />
- Nabila kon nauwelijks *geloofden, dat Gehazi naar Jordanië ging *emigreerden.<br />
De werkwoorden kan en gaat kun je van tijd veranderen en zijn dus persoonsvormen; geloven<br />
en emigreren kun je niet van tijd veranderen en zijn dus geen persoonsvormen.<br />
Let op: Als je van de zin een ja/nee-vraag maakt, vind je maar één persoonsvorm. Er komt<br />
immers maar één van de twee persoonsvormen vooraan de zin te staan:<br />
- Kan Nabila nauwelijks geloven dat Gehazi naar Jordanië gaat emigreren?<br />
Persoonsvorm<br />
Voor de spelling van de persoonsvorm heb je speciale spellingsregels. In de tegenwoordige tijd<br />
schrijf je stam of stam + t.<br />
In de verleden tijd schrijf je bij zwakke werkwoorden stam + te(n) of stam + de(n). Bij sterke<br />
werkwoorden verandert de klank.<br />
Zo spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd<br />
• Je schrijft alleen de stam:<br />
- als er ‘ik’ bij hoort: ik luister, luister ik<br />
- als er ‘jij’ achter staat of ‘je’ waar je ‘jij’ van kunt maken: droom je (jij)?<br />
• Je schrijft stam + t:<br />
- in alle andere gevallen in het enkelvoud: jij/hij/zij luistert; luistert die hond goed?<br />
• Je gebruikt het hele werkwoord:<br />
- in het meervoud: wij / jullie / zij / de honden luisteren<br />
Zo spel je de persoonsvorm in de verleden tijd<br />
• Sterke werkwoorden: zo eenvoudig mogelijk (kijken – keek; slapen – sliep)<br />
• Zwakke werkwoorden: ’t (e)x-f(o)k s ch(aa)p<br />
- Als de letter vóór de -en van het hele werkwoord in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, schrijf je in de<br />
verleden tijd stam + te(n): lachen – lachte(n), merken – merkte(n)<br />
- Als de letter vóór de -en niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, spel je de verleden tijd als stam +<br />
de(n): razen – raasde(n), beloven – beloofde(n)<br />
Hoofdstuk 2<br />
Engelse werkwoorden<br />
Het Nederlands heeft veel werkwoorden uit het Engels overgenomen.<br />
Zo vervoeg je Engelse werkwoorden<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 93<br />
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden:<br />
- in de tegenwoordige tijd schrijf je stam of stam+t;<br />
- in de verleden tijd gebruik je ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p. Het gaat daarbij om de klank van de<br />
letter voor de uitgang -en:<br />
mixen, ik mix, hij mixt, ik mixte, ik heb gemixt<br />
hockeyen, ik hockey, hij hockeyt, ik hockeyde, ik heb gehockeyd<br />
managen, ik manage, hij managet, ik managede, ik heb gemanaged<br />
Leenwoorden<br />
Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden. Je<br />
hebt ze op allerlei gebieden:<br />
sport: finish, coureur, sudden death<br />
eten: spaghetti, nasi, lunch, knäckebröd<br />
kleding: garderobe, shirt, colbert, blouse<br />
uiterlijk: lipstick, mascara, parfum, make-up<br />
auto’s: chassis, cruise control, airbag<br />
computers: printer, online, joystick<br />
film: screenplay, inzoomen, script, take<br />
muziek: synthesizer, unplugged, lead vocal<br />
Zo spel je leenwoorden<br />
Voor de spelling van leenwoorden geldt: kijk bij twijfel in het woordenboek.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Aan elkaar of los?<br />
Woorden die één begrip vormen, worden aan elkaar geschreven. Zulke woorden hebben één<br />
klemtoon: fietssleutel, scheikundeproefwerk. Maar: een koperen sleutel, een moeilijk proefwerk,<br />
met twee klemtonen.<br />
De volgende woorden schrijf je aan elkaar<br />
• samenstellingen van drie woorden of minder: operatiekamer, breedbeeldtelevisie<br />
• twee delen van een splitsbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als in<br />
de infinitief: Omdat ze Sara uitlachte, heeft Abraham Hagar weggestuurd.<br />
• woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel als erover, hierdoor,<br />
daarbij, waarom.<br />
• getallen met honderd en duizend: drieëntwintigduizend vijfhonderd<br />
• veel samengestelde werkwoorden: pianospelen, vooruitblikken, theedrinken<br />
• veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden: berouwvol, veelzeggend, koolzuurhoudend<br />
Koppelteken en weglatingsteken<br />
Als koppelteken en als weglatingsteken gebruik je een liggend streepje.<br />
Zo gebruik je het koppelteken<br />
• in woorden die anders onoverzichtelijk worden: huis-aan-huisblad, doe-het-zelver, olie-enazijnstel<br />
• in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken: zee-egel, na-apen,<br />
giro-overschrijving, zo-even, mede-inzittende (maar: reclameafdeling, giroafschrift)<br />
• bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint: hbo-student, 20+-kaas, §-teken, VVV-kantoor,<br />
Sint-Bavokathedraal<br />
• bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Zuid-Frankrijk, Zeeuws-<br />
Vlaanderen, Noord-Hollander, Nieuw-Zeelander<br />
• in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, ex-, niet-, non-, oud-: adjunct-directeur,<br />
aspirant-partijleider, ex-man, niet-rokers, non-stop, oud-burgemeester en voor een<br />
hoofdletter ook bij anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, oer-Hollands, on-Amerikaans, pro-<br />
Frans<br />
• in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden: minister-president, trainer-coach<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 94<br />
Zo gebruik je het weglatingsteken<br />
• als je een deel van een woord weglaat: voor- en nadelen (voordelen en nadelen),<br />
varkenshouders en -handelaren (varkenshouders en varkenshandelaren)<br />
Let op: gebruik geen weglatingsteken als je een heel woord weglaat: oude en nieuwe boeken.<br />
Hoofdstuk 4<br />
Tussenletters in samenstellingen<br />
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: bagage + rek = bagagerek.<br />
Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.<br />
Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen<br />
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook: dorpsgek, zondagskind.<br />
Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede<br />
deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de<br />
vervanging hoort:<br />
personeelschef, want personeelsfeest, scheepsschroef, want scheepsbouw.<br />
Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen<br />
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een<br />
meervoud op –en heeft, zet je -(e)n- tussen de woorden: woordenboek, paardenbloem.<br />
Schrijf geen -(e)n- (soms wel -e-) in deze gevallen:<br />
• het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood<br />
• het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonneschijn, Koninginnedag<br />
• het eerste deel heeft (ook) een meervoud op –s: (seconde – secondes) secondewijzer,<br />
(gedachte – gedachten / gedachtes) gedachtegang<br />
• het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: armelui, knorrepot<br />
• het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: boordevol<br />
• Kijk bij twijfel altijd in het woordenboek.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Hoofdletters en leestekens<br />
Een tekst bestaat uit zinnen. Om het begin en eind van een zin aan te geven gebruiken we<br />
hoofdletters en leestekens.<br />
Zo plaats je hoofdletters<br />
Je schrijft een hoofdletter in de volgende gevallen:<br />
• aan het begin van een zin. Maar let op:<br />
’s Morgens eet ik altijd cornflakes.<br />
31 landen wilden het verdrag niet ondertekenen.<br />
• bij eigennamen (namen van personen, straten, plaatsen, provincies, landen, rivieren, talen,<br />
kerken, planeten, feestdagen, geschiedkundige gebeurtenissen, merken, kranten,<br />
organisaties, wetten enzovoort): Maria Huiskes, de Berkenlaan, Hengelo, ’s-Hertogenbosch,<br />
Limburg, Spanje, de Hollandse IJssel, Engels, Sint-Nicolaaskerk, Venus, Moederdag,<br />
Kerstmis (maar: kerst), de Eerste Wereldoorlog, Coca-Cola, De Telegraaf, het Rode Kruis,<br />
de WIA<br />
Let op bij namen van personen. Als er een voorletter of voornaam bij staat, schrijf je<br />
voorvoegsels met kleine letters: Klaas van het Riet, de heer K. van het Riet, de heer Van het<br />
Riet, mevrouw Y. van het Riet-ter Klei<br />
• bij bijvoeglijke naamwoorden die van eigennamen zijn afgeleid: Rotterdamse, Duitse liedjes,<br />
Noord-Spaanse wijnen<br />
Je gebruikt een kleine letter:<br />
• bij samenstellingen met religieuze feesten: kerststemming (maar: het Kerstkind), paaseieren<br />
• bij windstreken: uit het oosten, westzuidwest<br />
• bij namen van seizoenen, maanden of weekdagen: zomer, maart, woensdag<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 95<br />
• bij namen die niet meer aan de persoon doen denken: montessorischool, downsyndroom<br />
• Als je twijfelt, kijk dan in het woordenboek.<br />
Zo plaats je leestekens<br />
• Punt: voor het afsluiten van een gewone zin.<br />
• Vraagteken: voor het afsluiten van een vragende zin.<br />
• Uitroepteken: na een uitroep of een bevel: Wat een onzin! Kom hier!<br />
• Komma:<br />
- voor of na een aanspreking: Ellen, kun je even opletten, meisje?<br />
- tussen de delen van een opsomming: zeuren, kletsen en giechelen<br />
- tussen twee persoonsvormen: Als je komt, moet je blijven eten.<br />
• Dubbele punt: voor het aankondigen van gesproken tekst (citaat) of een opsomming.<br />
De docent zei: ‘Als huiswerk moeten jullie som 2 afmaken.’<br />
Willem vindt veel sporten leuk: voetballen, schaatsen, fietsen en basketballen.<br />
• Aanhalingstekens:<br />
- bij citaten:<br />
‘Bent u hier bekend?’ vroeg meneer Jansen.<br />
‘Wie zoiets gemeens doet,’ zei Ilona,‘wil ik niet meer als vriend hebben.’<br />
Hoofdstuk 6<br />
Trema en apostrof<br />
Om uitspraakproblemen te voorkomen worden trema’s en apostrofs gebruikt.<br />
Zo gebruik je het trema<br />
Het trema gebruik je om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden<br />
uitgesproken:<br />
• in woorden als kopiëren, financiële, poëzie, cocaïne, reünie<br />
• in sommige voltooide deelwoorden: geëist, geïrriteerd, geüniformeerd<br />
• in enkele meervoudsvormen:<br />
- bij woorden die eindigen op -ee: idee – ideeën.<br />
- bij woorden die eindigen op -ie, hangt de spelling van het meervoud af van de klemtoon:<br />
- Als de klemtoon op -ie ligt, zet je -ën achter het enkelvoud: melodie – melodieën<br />
- Als de klemtoon ergens anders ligt, zet je -n achter het woord, en een trema op de laatste<br />
e: bacterie – bacteriën<br />
Verder komt het trema voor in leenwoorden: überhaupt, rösti, glühwein, smörrebröd<br />
Je gebruikt geen trema<br />
• als geen foute uitspraak mogelijk is: gekopieerd, financieel<br />
• bij twee i’s: heiig, beschoeiing<br />
• bij voltooide deelwoorden met ‘bea/gea’, ‘geo’ en ‘geij’: geaccepteerd, geoefend, geijverd<br />
• in samenstellingen (daar gebruik je het koppelteken): gala-avond<br />
Zo gebruik je de apostrof<br />
• als weglatingsteken: ’s-Heerenbroek,’s avonds, Max’ zusje;<br />
• in meervouds- en bezitsvormen op -a, -i, -o, -u en -y die verkeerd uitgesproken kunnen<br />
worden: paraplu’s, logo’s, Carla’s jurk<br />
Maar: milieu – milieus, display – displays, Beau – Beaus nieuwe vriendin<br />
• in afleidingen: sms’en, wc’s, A4’tje, 30’ers, PSV’ers<br />
Maar: sms-bericht, PSV-spelers<br />
• in meervouden van afkortingen: nv’s, cd’s<br />
• in verkleinwoorden op -y: lolly’tje. Maar: cowboytje.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 96<br />
Fictie<br />
Hoofdstuk 1<br />
Hoofdpersonen<br />
De belangrijkste figuur in een verhaal is de hoofdpersoon. Elk verhaal heeft ook bijfiguren.<br />
Een hoofdpersoon kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen. Met de hoofdpersoon kun je<br />
het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt. Meestal zijn de hoofdpersonen<br />
gewone mensen, zoals jij. Soms zijn het idolen of helden. Je identificeert je met de held of het<br />
idool om te ontsnappen aan je eigen gewone leventje.<br />
Hoofdpersonen kunnen ook buitenstaanders zijn die gepest, gediscrimineerd, slecht<br />
behandeld of ergens van beschuldigd worden. Soms gedragen ze zich alleen maar anders dan<br />
anderen. Ook met buitenstaanders kun je meeleven. Je vindt ze zielig en maakt je kwaad over<br />
hoe ze behandeld worden. Vaak zijn buitenstaanders in een verhaal helemaal niet zielig, maar<br />
hebben ze iets aparts en zijn ze interessant.<br />
Zo herken je hoofdpersonen<br />
• De lezer weet wat ze denken en voelen.<br />
• De lezer kan gemakkelijk met ze meeleven.<br />
• Ze hebben meestal karaktertrekken die hen interessant maken: doordat ze bijvoorbeeld<br />
tegenstrijdige karaktertrekken hebben, kan de lezer niet voorspellen hoe ze zullen<br />
handelen.<br />
• Hun karakter kan veranderen in de loop van het verhaal.<br />
• Het zijn soms helden of idolen, soms buitenstaanders, maar meestal zijn het gewone<br />
mensen.<br />
Hoofdstuk 2<br />
Beoordelen<br />
Probeer bij het beoordelen van een verhaal woorden te kiezen die meer zeggen dan de<br />
woorden ‘leuk’, ‘saai’ of ‘spannend’. Geef ook argumenten voor je mening. Een argument is<br />
meestal een uitleg met behulp van een voorbeeld uit het verhaal. Je kunt verschillende soorten<br />
argumenten gebruiken: je kunt je persoonlijke reactie geven, je kunt kijken naar de realiteit of de<br />
herkenbaarheid van het verhaal, maar ook naar de manier waarop het verhaal geschreven is.<br />
Zo beoordeel je verhalen<br />
Je kijkt eerste welk soort argumenten het beste past bij je beoordeling van het verhaal. Daarbij<br />
zoek je passende beoordelingswoorden. Bij die woorden geef je voorbeelden.<br />
Je kunt altijd jouw persoonlijke reactie geven: heeft het verhaal je iets gedaan? Dan gebruik je<br />
beoordelingswoorden als: spannend – saai; veel actie – langdradig; eng – gewoon;<br />
ontroerend – doet me niets; grappig – flauw; interessant – oninteressant.<br />
Vaak kun je aangeven of je in het verhaal iets herkent van wat je zelf hebt meegemaakt. De<br />
beoordelingswoorden die daarbij horen zijn: net echt – onecht; realistisch – niet realistisch;<br />
herkenbaar – niet herkenbaar; bekend – onbekend; geloofwaardig – ongeloofwaardig.<br />
Je kunt je ook afvragen of het onderwerp van een verhaal origineel of juist heel gewoon is. Dan<br />
gebruik je beoordelingswoorden als: origineel – gewoon; verrassend – voorspelbaar;<br />
leerzaam – niet leerzaam; ingewikkeld – makkelijk.<br />
Soms valt iets van de stijl of de taal op. Dan gebruik je beoordelingswoorden als: originele stijl –<br />
valt niet op; origineel – gewoon; veel dialoog – beschrijvend; met emotie – zonder emotie;<br />
volwassen – kinderachtig; moeilijk – makkelijk.<br />
Verfilmingen<br />
Veel boeken worden verfilmd. Een overzicht kun je vinden op www.leesplein.nl. Een verfilming<br />
is altijd heel anders dan een geschreven verhaal. In de film kun je zien en horen wat in een boek<br />
met woorden wordt beschreven. Geluiden en muziek spelen in de film een belangrijke rol. In een<br />
film kun ook je gemakkelijker en sneller van plaats en tijd wisselen dan in een verhaal. De<br />
opstelling en instelling van een camera kunnen het beeld steeds laten wisselen: het afgebeelde<br />
kan bijvoorbeeld dichtbij en groot weergegeven worden of veraf en klein; het kan van bovenaf<br />
gefilmd worden, van onderaf, recht van voren, van opzij enzovoort.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 97<br />
Hoofdstuk 3<br />
Sfeer<br />
In een zonnig vakantieland voelen de meeste mensen zich vrolijk. In het donker zijn veel<br />
mensen bang, zeker als ze enge geluiden horen. In dichte mist voelen mensen zich opgesloten.<br />
De plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een situatie.<br />
Ook in verhalen is dat zo. De schrijver kiest zorgvuldig de plaats uit waar een verhaal zich<br />
afspeelt, hij bedenkt welke weersomstandigheden het beste passen en wanneer het verhaal<br />
zich moet afspelen. Zo kan hij voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer<br />
zorgen.<br />
Soms voorspelt de situatie wat er gaat gebeuren: het regent de hele dag en de hoofdpersoon<br />
voelt zich triest. Er gebeurt iets vervelends. De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk.<br />
De hoofdpersoon wordt verliefd. Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht. Dan<br />
breekt er plotseling een onweer los of gebeurt er een afschuwelijk ongeluk op een vrolijk, zonnig<br />
terras.<br />
Zo herken je sfeer<br />
Handig is te denken aan drie woorden die beginnen met een ‘w’:<br />
• Waar speelt het verhaal zich af?<br />
• Wanneer speelt het verhaal zich af?<br />
• Wat voor weer is het?<br />
Vraag dan:<br />
• Wat gebeurt er?<br />
• Passen de gebeurtenissen bij deze sfeer of gebeurt er juist iets heel onverwachts?<br />
Hoofdstuk 4<br />
Tijd<br />
De tijd verloopt rechtlijnig: ons leven begint met onze geboorte, verloopt van het ene moment<br />
jaar het volgende en eindigt met onze dood. Wij kunnen wel terugkijken en vooruitkijken. Een<br />
schrijver heeft meer mogelijkheden: hij kan een verhaal op elk moment laten beginnen en laten<br />
eindigen. Hij kan de gebeurtenissen in willekeurige volgorde vertellen. Bij de ene gebeurtenis<br />
kan hij lang stil blijven staan, bij een andere weer heel kort maar ook kan hij een stukje uit de tijd<br />
overslaan.<br />
De meeste verhalen hebben een duidelijke afloop: ze eindigen bijvoorbeeld met een huwelijk,<br />
de dood van iemand of de oplossing van een misdaad (gesloten einde). Maar soms laat de<br />
schrijver de lezer met belangrijke vragen zitten (open einde).<br />
De schrijver gebruikt de tijd vooral om een verhaal spannend te maken. Als een verhaal<br />
bijvoorbeeld niet vooraan begint, zal de lezer zich afvragen wat er eerder gebeurd is.<br />
Zo herken je tijd<br />
• Een verhaal kan bij het begin beginnen, stap voor stap verteld worden en dan eindigen.<br />
• Een verhaal kan ook midden in beginnen, of zelfs aan het einde; tussendoor vertelt de<br />
schrijver soms wat voorafgegaan is.<br />
• Een schrijver kan de hoofdpersonen of de verteller laten terugkijken of geeft<br />
vooruitwijzingen naar een mogelijke afloop.<br />
• Bij belangrijke gebeurtenissen blijft de schrijver langer stilstaan.<br />
• Onbelangrijke gebeurtenissen slaat de schrijver over of noemt hij alleen heel kort.<br />
• Het einde van een verhaal kan afgerond worden; het einde kan ook nog allerlei vragen laten<br />
liggen.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Verteller<br />
Jij weet van jezelf wat je denkt en wat je voelt. Van andere mensen weet je dat alleen maar, als<br />
zij dat aan jou vertellen. In een verhaal is dat net zo.<br />
In een verhaal kan een ik-verteller ook niet in het hoofd van de andere personen kijken. Hij kan<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 98<br />
alleen vertellen wat hij zelf ziet, denkt en voelt. De lezer weet dan dus alles over de ik-verteller,<br />
maar weinig over de andere personen.<br />
In veel verhalen kun je geen persoon aanwijzen die het verhaal vertelt. In die verhalen spreken<br />
we over een onzichtbare verteller of verborgen verteller. Alle personen worden met ‘hij’ of ‘zij’<br />
of met hun naam aangeduid. De onzichtbare of verborgen verteller kan de lezer kennis laten<br />
maken met de gedachten en gevoelens van één persoon of van meer personen. Als de lezer<br />
weet wat meerdere personen denken en voelen, vraagt hij zich af: met wie ben ik het eens? Wie<br />
vind ik sympathiek?<br />
Zo herken je de verteller<br />
• Een ik-verteller is meestal een van de personen in het verhaal.<br />
• Een ik-verteller kan alleen vertellen wat hij zelf denkt en voelt.<br />
• In verhalen zonder ik-verteller spreken we van een onzichtbare verteller of verborgen<br />
verteller.<br />
Een onzichtbare of verborgen verteller kan de gedachten en gevoelens van één persoon of van<br />
meer personen weergeven.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Gedichten<br />
Een gedicht herken je meteen: er staan minder woorden op een bladzijde en de regels zijn<br />
korter dan in een verhaal. Het taalgebruik in een gedicht is ook anders dan in een verhaal.<br />
Daardoor kan een dichter met weinig woorden soms heel veel zeggen.<br />
Vaak hebben de dichtregels een duidelijk ritme en worden klanken herhaald, bijvoorbeeld<br />
doordat de regels eindigen met rijmwoorden.<br />
De dichter legt nadruk op bepaalde woorden door woorden weg te laten (‘trein waait langs<br />
perron’), door het gebruik van ongewone woorden (‘een fotomodellig meisje’) of van een<br />
ongewone volgorde van de woorden (‘Vroeg al / werd er gebeld’). Dat doet hij ook door<br />
woorden, klanken en soms hele zinnen te herhalen (‘een mond kan zich verspreken / zich<br />
verbijten, iets verbloemen / een mond kan zich verzoenen’). Een dichter zegt vaak niet letterlijk<br />
wat hij wil zeggen, maar figuurlijk, door beeldspraak te gebruiken: ‘Haast elke klas heeft een<br />
Napoleon / Hij is meestal wat ouder dan de rest.’<br />
Zo herken je gedichten<br />
• De tekst bestaat uit een beperkt aantal korte regels op een bladzijde met veel wit.<br />
• Precies dezelfde woorden of woorden met dezelfde betekenis worden herhaald.<br />
• Woorden eindigen op dezelfde klank: ‘krom / om’ (eindrijm), beginnen met dezelfde klank:<br />
‘duizend druppels’ (alliteratie) of alleen de klinkers zijn hetzelfde: ‘het mes werd met zorg<br />
gewet’ (assonantie).<br />
• De zinnen bevatten afwijkingen van de normale manier van zeggen.<br />
• De dichter gebruikt figuurlijk taalgebruik.<br />
Het gedicht bevat beeldspraak: vergelijkingen met of zonder het woordje ‘als’: ‘deuren zuchten<br />
open’ (deuren zuchten niet, maar maken een geluid dat op zuchten lijkt).<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv
Nieuw Nederlands 4 e editie, 2 <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>, docentenhandleiding 99<br />
9 AUTEURS GEZOCHT<br />
De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar<br />
enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken.<br />
Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen<br />
te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat<br />
uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden!<br />
Wij zijn op zoek naar docenten die<br />
• een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben;<br />
• met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken;<br />
• lesgeven in het vmbo of in het <strong>havo</strong>/<strong>vwo</strong>;<br />
• lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw;<br />
• de lerarenopleiding volgen;<br />
• Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen;<br />
• zich graag verder willen ontwikkelen.<br />
Wilt u samen met dit team en <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal<br />
ontwikkelen voor deze doelgroep? Stuur dan uw CV naar Gerda Leyendijk, uitgever Nederlands of<br />
Willemijn Muggen, projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’.<br />
e-mail: g.leyendijk@noordhoff.nl, telefoon: 050-522 68 87<br />
of<br />
e-mail: w.muggen@noordhoff.nl, telefoon: 050-522 61 92.<br />
© <strong>Noordhoff</strong> <strong>Uitgevers</strong> bv