29.08.2013 Views

HET GEBREK AAN PLAATS VOOR DE WOONWAGENBEWONERS ...

HET GEBREK AAN PLAATS VOOR DE WOONWAGENBEWONERS ...

HET GEBREK AAN PLAATS VOOR DE WOONWAGENBEWONERS ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Joke KUSTERS<br />

Assistente Universiteit Antwerpen (UFSIA)<br />

<strong>HET</strong> <strong>GEBREK</strong> <strong>AAN</strong> <strong>PLAATS</strong> <strong>VOOR</strong> <strong>DE</strong> <strong>WOONWAGENBEWONERS</strong><br />

Bestaat er een recht op nomadisme als onderdeel van het recht op culturele<br />

identiteitsbeleving? Een analyse binnen het kader van het E.V.R.M.<br />

I. Inleiding<br />

1. Kenmerkend voor onze tijd is een opvallende toename van de menselijke mobiliteit. Hoe<br />

langer hoe meer mensen kiezen er immers voor om niet hun hele leven op één welbepaalde<br />

plaats te verblijven 1 . De migratiestromen die hierdoor ontstaan zijn vaak onoverzichtelijk en<br />

moeilijk in statistieken te vatten. De gevolgen van een dergelijke massale migratie mogen<br />

echter niet onderschat worden. Hierdoor worden er immers telkens nieuwe minderheden<br />

gecreëerd die het nationale beleid voor de uitdaging stellen om de positie van deze nieuwe<br />

minderheden te definiëren en eventueel ook de culturele predisposities van het nationale<br />

rechtssysteem te herdenken.<br />

2. De migratiestromen die binnen het kader van de Europese Unie plaatsvinden, bekleden<br />

hierin uiteraard een bijzondere plaats wegens het vrije verkeer van personen binnen de<br />

Europese Unie 2 . Met de uitbreiding van de Europese Unie in het vooruitzicht lijkt het dan ook<br />

meer dan relevant om na te gaan in hoeverre deze uitbreiding de huidige lidstaten voor een<br />

nieuwe uitdaging zal stellen. Hierbij zal in deze bijdrage in het bijzonder worden ingegaan op<br />

een welbepaalde vraag die rijst naar aanleiding van de migratie door de Romabevolking. Vele<br />

van deze Centraal-Europese kandidaat-lidstaten tellen immers een bijzonder omvangrijke<br />

Romaminderheid onder hun inwoners 3 .<br />

3. Een toekomstige migratiestroom van deze Roma vanuit Centraal-Europa naar West-<br />

Europa lijkt bovendien allesbehalve onwaarschijnlijk 4 . De sociale, economische en politieke<br />

situatie waarin deze bevolkingsgroep zich bevindt, is over het algemeen bijzonder<br />

beklagenswaardig en nog steeds zijn zij vaak het slachtoffer van manifeste discriminatie en<br />

racisme. Als één van de voorwaarden tot toetreding wordt dan ook vaak de fundamentele<br />

verbetering van de situatie van deze bevolkingsgroep gehanteerd. Ter beoordeling hiervan<br />

moet in de jaarlijkse rapporten en verslagen dan ook steeds bijzondere aandacht worden<br />

besteed aan de inspanningen en resultaten hieromtrent.<br />

4. De overweging die hierbij vaak gemaakt wordt, is dat de verbetering van hun toestand ter<br />

plaatse het aangename gevolg zal hebben dat ook de reden tot emigratie zal weggenomen<br />

worden. Uiteraard is het nastreven van een algehele verbetering van de situatie van deze<br />

minderheid ook een doel op zich en moet dit toelaten om na te gaan in hoeverre de<br />

kandidaat-lidstaten in staat zijn om te voldoen aan één van de drie in Kopenhagen<br />

vastgestelde criteria voor toetreding, met name dat men van de kandidaat-lidstaat kan<br />

spreken als zijnde een stabiele democratie waar de fundamentele rechten van de mens, de<br />

rechtsorde (rule of law) en de minderhedenbescherming gerespecteerd worden 5 .<br />

1 N. GIRASOLI, “Roma/Gypsies and Immigration issues in the EU”, R.A.E.-L.E.A. 2000, (128) 128 (eigen vertaling).<br />

2 Zie hierover ondermeer T. KOSTAKOPOULI, Citizenship, identity and immigration in the European Union. Between<br />

Past and Future., Manchester, Manchester University Press, 2001, 215.<br />

3 Wanneer men de gehele Romabevolking van de kandidaat-lidstaten Slowakije, Slovenië, Hongarije, Polen, Tsjechië<br />

en (in een later te verwezenlijken fase) Roemenië en Bulgarije in rekening brengt, zou de toetreding van al deze<br />

landen minstens een verdubbeling en maximum een verviervoudiging van de Romapopulatie in Europa betekenen:<br />

Zie Europese Commissie (2002) Regular Report on Romania’s Progress towards accession, 9 oktober 2002, Com<br />

(2002) 700 final en de rapporten van de andere kandidaat-lidstaten: Europese Commissie (2002) Regular Reports<br />

2002 for each Candidate Country http://europa.eu.int/comm/enlargement/report2002/, Bulgaria’s Country profile:<br />

http://europa.eu.int/comm/enlargement/bulgaria/index.htm en T. MACHIELS, Keeping the distance or taking the<br />

chances, Brussel, ENAR, 2002, 11.<br />

4 Het aantal migrerende Roma is de laatste jaren sowieso fel gestegen, zie Illegalen in België, Interview met Johan<br />

Leman: http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/33n4/iLeman.htm<br />

5 Europese Raad Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993, Bull. EG, 6-1993, I.13.<br />

1


5. Naar aanleiding hiervan lijkt het dan ook niet misplaatst om na te gaan in hoeverre de<br />

lidstaten die deze voorwaarde stellen, er zelf in slagen om hieraan te voldoen en hoe de zich<br />

in West-Europa bevindende Romabevolking wordt behandeld. Het is immers maar zeer de<br />

vraag of hun minderheidspositie in de West-Europese landen wel zo goed beschermd is 6 .<br />

Het nastreven van de verbetering van hun situatie in Centraal-Europa zou dan ook gepaard<br />

moeten gaan met een bereidheid om de situatie van de Roma in West-Europa met een<br />

kritische blik te bekijken en na te gaan waar de rol van een Europees minderhedenbeleid kan<br />

liggen.<br />

6. Deze bijdrage beperkt zich in haar opzet echter tot de vraag op welke manier er aan een<br />

welbepaald aspect van de culturele eigenheid van de Romabevolking wordt<br />

tegemoetgekomen, met name het nomadisme of het leven in een woonwagen, dat vaak deel<br />

uitmaakt van de etnische identiteit van (een deel van) deze Roma-bevolking. Hoewel lang niet<br />

alle Roma er nog een nomadische levenswijze op nahouden zijn er, samen met de<br />

Voyageurs, toch nog een beduidend aantal gezinnen die hun leven wel op een dergelijke<br />

manier inrichten. En het is juist deze levenswijze die het migratievraagstuk meer pertinent<br />

maakt daar het de vermoede wegname van reden tot migratie - door de verbetering van de<br />

sociale, economische en politieke situatie ter plaatse - kan ontkrachten. Dit doet dan ook de<br />

vraag rijzen of het recht van een minderheid op een dergelijke culturele identiteitsbeleving wel<br />

voldoende gewaarborgd is. Daar het recht op nomadisme echter niet enkel relevant is voor de<br />

Roma zal deze vraagstelling worden opengetrokken naar alle woonwagenbewoners en<br />

betreft het dus een vraag naar de culturele predisposities van ons recht, met name of er<br />

überhaupt plaats is in een sedentaire samenleving voor mensen die er bewust voor (willen)<br />

kiezen om “on the road” te leven.<br />

II. Terminologie<br />

7. Een eerste probleem waarmee men geconfronteerd wordt, is dat van een correct en<br />

accuraat woordgebruik. In principe was deze bijdrage gericht op de problematiek van de<br />

Roma, een bevolkingsgroep die ook wel eens gelijkgesteld wordt met de Zigeuners. Hoewel<br />

“Zigeuner” een term is waarvan de inhoud verschilt naar plaats en tijd, wordt deze term in<br />

algemene zin gebruikt voor die volken en groepen die door de dominante samenleving<br />

Zigeuner, Voyageur of gelijkaardig genoemd worden, alsook voor mensen die gelijkaardig als<br />

Zigeuners behandeld worden omwille van het echte of veronderstelde reizend bestaan van<br />

hun voorouders en omwille van hun levenswijze, met inbegrip van groepen zoals Roma, Sinti<br />

en ook woonwagenbewoners 7 . Daar deze term echter vaak als denigrerend wordt ervaren en<br />

bovendien niet correspondeert met enige zelfidentificatie van de hierin besproken groepen<br />

wordt voor diezelfde bevolkingsgroep steeds meer de term Roma als algemene noemer<br />

geprefereerd 8 . Ook dit is echter niet onproblematisch. Roma in de strikte zin van het woord<br />

verwijst immers specifiek naar de Oost-Europese, Romanes sprekende zigeuners 9 . Deze<br />

term is zodoende al te beperkend qua opzet en bovendien is een groot deel van juist deze<br />

bevolking gesedentariseerd en beschouwen zij het zelf als denigrerend om de term Roma<br />

geassocieerd te zien met nomadisme of het leven in een woonwagen 10 .<br />

8. Terminologie is terzake uiteraard van groot belang daar dit de (conflicterende) manieren<br />

reflecteert en bestendigt waarop een bepaalde bevolkingsgroep zichzelf identificeert en hoe<br />

6<br />

Bovendien kan men in verschillende van deze landen uitspattingen van racisme tegen de Roma ontwaren, men<br />

gedenke de brandstichting in Mancha Real en Rostock en de actie van de extreemrechtse Deutsche Liga, zie o.a. M.<br />

ROOKER, “Een beter Europa, ook voor zigeuners?”, Ars Aequi 1999, (556) 560.<br />

7<br />

Zie o.a. Council of Europe (1993) , Report on Gypsies in Europe (rapporteur mrs. J.M. Verspaget), Rve Doc 6733,<br />

11 januari 1993, Parliamentary Assembly, 6.<br />

8<br />

Zie o.a. N. GIRASOLI, l.c., (128) 128.<br />

9<br />

T. MACHIELS, o.c., 17.<br />

10<br />

Zie in het bijzonder R. ROSE, “Sinti and Roma as National Minorities in the countries of Europe”,<br />

http://www.geocities.com/Paris/5121/sinti-roma.htm en M. EYCKEN, “De Roma afkomstig uit Slowakije plaatsen<br />

België en Europe voor hun verantwoordelijkheid” in M. EYCKEN (ed.), Het recent Euro-nomadisme, Roma-zigeuners<br />

in een “nieuwe beweging”?, Brussel, Cultuur en Migratie, Themanummer 2001, (71) 93 waar gesteld wordt dat<br />

nomadisme niet mag beschouwd worden als kenmerkend voor de Romacultuur omdat het nomadisme juist als<br />

overlevingsstrategie van de mentaal mobiele Roma geahnteerd wordt, in antwoord op bijvoorbeeld politieke<br />

beslissingen van de samenleving.<br />

2


zij geïdentificeerd wordt door de omwereld 11 . Het is mede omwille hiervan dat in deze<br />

bijdrage geopteerd werd om te spreken van woonwagenbewoners. De term<br />

woonwagenbewoners zal hierbij als algemene noemer worden gehanteerd, waarmee aldus<br />

wordt gerefereerd naar de trekkende bevolkingsgroepen, met name die bevolkingsgroepen<br />

die traditioneel een nomadische levenswijze hanteren of waarin de verwijzing hiernaar<br />

constitutief is voor de culturele identiteit, ongeacht de werkelijke huisvesting.<br />

9. Op deze manier wordt er bovendien aansluiting gevonden bij de term die in het Decreet<br />

inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden 12 gehanteerd wordt<br />

om de (te) onderscheiden bevolkingsgroepen te benoemen. In België spreekt men immers<br />

van de Voyageurs, de Manoesj, de Rom-zigeuners en de Roma. Met Voyageurs worden dan<br />

de autochtone Belgen bedoeld die afstammen van rondtrekkende handelaars. Hoewel deze<br />

bevolkingsgroep een verschillende etniciteit heeft, is er toch sprake van een cultuur,<br />

gelijkaardig aan die van Rom- of Manoesj-zigeuners 13 . Deze Voyageurs spreken Bargoens<br />

en Vlaams of Frans 14 . De Manoesj (Sinti) daarentegen spreken Manoesj 15 of Romanes 16 en<br />

migreerden reeds in de 15 de eeuw naar onze contreien en leven veelal in caravans of in een<br />

woonwagen op een familiaal terrein 17 . Rom-zigeuners of Roms emigreerden slechts in de<br />

vorige eeuw, leven (semi-) 18 nomadisch en eerder tradtioneel 19 . Ten slotte zijn er de te<br />

onderscheiden Roma waarmee dus de Romanes sprekende Oost-Europese zigeuners<br />

bedoeld worden, wiens immigratie ook wel eens aangeduid wordt met de “derde migratie” 20 .<br />

Het is dan ook voornamelijk met betrekking tot deze groep dat de uitbreiding van de<br />

Europese Unie van belang is. Voor al deze bevolkingsgroepen zal dus de algemene term<br />

woonwagenbewoner gehanteerd worden<br />

21 , tenzij het specifiek één van deze<br />

bevolkingsgroepen betreft of wanneer een groep als zodanig wordt benoemd, door<br />

bijvoorbeeld de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens 22 .<br />

III. Nomadische cultuur<br />

10. Hoewel de groep van woonwagenbewoners verre van homogeen is, kan men toch<br />

bepaalde gemeenschappelijke elementen ontwaren waardoor het mogelijk is om te spreken<br />

van een specifiek nomadische cultuur. Vooreerst worden zij onderling uiteraard verbonden<br />

door het leven in een woonwagen. Het gaat echter verder dan een onderscheid louter op<br />

basis hiervan. Het leven in een woonwagen refereert immers naar een nomadische<br />

levenswijze of origine en is vaak sterk gerelateerd aan een grensoverschrijdende cultuur met<br />

specifieke, bijzondere tradities 23 . Hoewel de groep woonwagenbewoners die effectief<br />

rondreist hedentendage eerder beperkt is, zijn namelijk ook de sedentaire<br />

woonwagenbewoners vanuit hun tradities sterk met de nomadische cultuur verbonden.<br />

Hoewel zij in de strikte zin van het woord dus niet nomadisch leven, worden zij in deze<br />

bijdrage toch als dusdanig beschouwd omwille van de hiermee samenhangende levenswijze.<br />

Daar het leven in een woonwagen, ook al sedentair, refereert naar een nomadische cultuur<br />

zullen dan ook de verschillende vormen van het leven in een woonwagen in overweging<br />

genomen worden. Bovendien leven er vele woonwagenbewoners tijdelijk of definitief in<br />

11<br />

W. O. WEYRAUCH, Gypsy Law. Romani Legal traditions and culture, Berkeley, University of California Press,<br />

2001, vii.<br />

12<br />

Zie infra nr. 13.<br />

13<br />

T. MACHIELS, o.c., 17.<br />

14<br />

T. MACHIELS, o.c., 17.<br />

15<br />

X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, Brussel, Vlaams Minderhedencentrum, 3.<br />

16<br />

T. MACHIELS, o.c., 17.<br />

17<br />

X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c. 5.<br />

18<br />

T. MACHIELS, o.c., 17.<br />

19<br />

X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c., 3.<br />

20<br />

T. MACHIELS, o.c., 17. Zie in het bijzonder met betrekking tot de Roma: M. EYCKEN (ed.), “Het recent Euronomadisme,<br />

Roma-zigeuners in een ‘nieuwe beweging’?”, Themanummer Cultuur en Migratie 2001, 144 p.<br />

21<br />

Met dien verstande dat een individu slechts als zodanig kan beschouwd worden indien dit correspondeert met het<br />

zelfbeeld, ook zo wat betreft de Roma die zich hierin niet liever zien ingeschreven. Er zijn echter Roma waarvoor de<br />

verwijzing naar nomadisme wél van belang is en helaas is een zekere veralgemening nodig teneinde een doelgroep<br />

te kunnen afbakenen. Essentieel is o.i. dat de vrije keuze tot nomadisme moet kunnen bestaan, voor eenieder.<br />

22<br />

Zie infra nrs. 28-34. Moge het bovendien duidelijk zijn dat het hier ook de Sinti, de Kale en andere gelijkaardige<br />

bevolkingsgroepen betreft die elders onder een andere terminologie vallen.<br />

23<br />

Zie o.a. X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c., 17 p. en<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/doelgroe.htm.<br />

3


huizen die desalniettemin volledig blijven opgenomen in hun oorspronkelijk milieu. Daar dit<br />

soms voortvloeit uit gedwongen sedentarisatie en vaak gepaard gaat met een wens om terug<br />

in een woonwagen te leven 24 , worden ook de leden van deze groep in deze bijdrage als<br />

woonwagenbewoner beschouwd.<br />

11. Een van de bijzondere aspecten van deze minderheidsgroep, en dan in het bijzonder wat<br />

betreft de Manoesj- en Rom-zigeuners, is het feit dat ze omwille van hun territoriale<br />

verspreidheid, én territoriale dynamiek, een niet-territoriale minderheid vormen, in de zin dat<br />

ze niet in het bijzonder aan één welbepaald territorium verbonden zijn 25 . Hoewel het<br />

merendeel van deze groep nu gesetteld is, bestaat er voor hen niet iets zoals een<br />

zigeunerthuisland, zelfs geen “imagined community” 26 . Integendeel, het cultureel eigene is,<br />

omwille van het nomadisme, juist gelegen in de negatie van een band met een territoriaal<br />

bepaalde natie. Als onderdanen van een bepaald land zal hun culturele identiteit dan ook<br />

steeds verwijzen naar die van een etnische minderheidspositie. Bovendien ontstaat omwille<br />

van de nomadische levenswijze soms een positie van staatsloosheid, waardoor hun<br />

rechtspositie nog moeilijker te bepalen is. Door het gebrek aan een juridische of culturele<br />

band met een welbepaald land kan men immers ook moeilijker rekenen op de bescherming<br />

van een staat. Maar zelfs wanneer men wel over een bepaalde nationaliteit beschikt, zullen<br />

woonwagenbewoners, gezien het feit dat veelal een bepaalde residentie vereist wordt om<br />

zich te positioneren in een bepaald land, vaak een slechte rechtspositie hebben. Het betreft<br />

hier dan ook een transnationale minderheid, wier bescherming een bijzondere benadering<br />

vergt.<br />

IV. Woonwagenbewoners in Vlaanderen 27<br />

12. In Vlaanderen onderscheidt men, zoals vermeld, 4 verschillende bevolkingsgroepen die<br />

gelinkt worden aan de woonwagencultuur, met name de Voyageurs, de Manoesj, de Rom en<br />

de Roma 28 . Het aantal in Vlaanderen verblijvende woonwagenbewoners wordt door het<br />

Vlaams Centrum Woonwagenwerk geschat op 10.000 à 15.000, waarvan 650 à 750<br />

gezinnen, of 3000 personen, effectief in een woonwagen leven 29 . Daarnaast trekken jaarlijks<br />

ook nog een aantal families door Vlaanderen waarvan het aantal personen op een duizendtal<br />

geschat wordt 30 . De cijfers hieromtrent kunnen echter slechts een beeld “bij benadering”<br />

geven 31 . Woonwagenbewoners staan in het algemeen namelijk weigerachtig tegenover<br />

registratie 32 en bovendien hangt het resultaat in sterke mate af van de definitie die men<br />

24 http://home2.pi.be/tmachiel/doelgroe.htm. Volledigheidshalve dient hier vermeld te worden dat het omgekeerde<br />

ook waar kan zijn, in de zin dat door welbepaalde maatregelen van de overheid bepaalde bevolkingsgroepen<br />

gedwongen worden om een toevlucht te nemen tot een zwervend bestaan, zie M. EYCKEN, “De Roma afkomstig uit<br />

Slowakije plaatsen België en Europe voor hun verantwoordelijkheid”, l.c., (71) 88.<br />

25 Zo wordt het Romanes, samen met het Jiddisch, in het Verklarend Rapport bij het Handvest inzake Regionale en<br />

Minderheidstalen als voorbeeld gegeven van een non-territoriale taal.<br />

26 Zie A. BENEDICT, Imagined communities: reflections on the origin and spread of nationalism, London, Verso,<br />

1986, 160 p.<br />

27 Zie X. Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c., 17 p.; X., Pleisterplaatsen,<br />

doortrekkersterreinen en residentiële woonwagenterreinen. Reglementering en beheer, Brussel, Vlaams<br />

Minderhedencentrum, 2000, 48 p. en X., Wonen op wielen. De nood aan woonwagenterreinen in Vlaanderen,<br />

Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, 112 p.<br />

28 Zie supra nr. 9; X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c., 3 en T. MACHIELS, o.c.,<br />

17.<br />

29 Bestaande uit 7500 à 8000 Voyageurs, 1300 à 1500 Manoesjen en 700 à 750 Roms, het aantal Roma niet<br />

meegerekend: zie website van Centrum Woonwagenwerk in Vlaanderen http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm en<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/doelgroe.htm; X, Pleisterplaatsen, doortrekkersterreinen en residentiële<br />

woonwagenterreinen. Reglementering en beheer, o.c., 47 en X., Wonen op wielen. De nood aan<br />

woonwagenterreinen in Vlaanderen, o.c., 6.<br />

30 X., Jaarrapport 2001 inzake het Vlaamse beleid naar etnisch-culturele minderheden, Brussel, ICEM – Ministerie<br />

van de Vlaamse Gemeenschap, 2002, 109, volledig consulteerbaar op<br />

http://www.wvc.vlaanderen.be/minderheden/ICEM/jaarrapport2001/.<br />

31 Zie: http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm; X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk,<br />

o.c., 3.<br />

32 Sinds de afschaffing van de zigeunerkaart in 1975 worden woonwagenbewoners ingeschreven in het gemeentelijk<br />

vreemdelingenregister. In beginsel worden alle Belgen en vreemdelingen ingeschreven in het bevolkingsregister van<br />

de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben. Indien men echter nergens langer dan 6 maanden per jaar<br />

verblijft wordt men ingeschreven op een referentieadres. (Artikel 1 Wet Bevolkingsregisters). Artikel 28 van het K.B.<br />

van 8 oktober 1981 bepaalt voorts dat er een aparte regeling is voor vreemdelingen die in een woonwagen, kermis of<br />

een boot wonen. Zij moeten zich, wanneer het een verblijf van meer dan drie maanden betreft, binnen de gestelde<br />

termijnen laten inschrijven in het vreemdelingenregister van de gemeente waar zij de officiële mededelingen wensen<br />

te ontvangen (K.B. 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de<br />

4


terzake hanteert. Zo is er in Vlaanderen immers sprake van de onderscheiden<br />

bevolkingsgroepen van de Voyageurs, de Manoesj en de Rom. Maar zelfs wanneer men van<br />

dit onderscheid uitgaat, zijn er weinig objectieve gegevens ter identificatie voorhanden daar<br />

deze identiteit volledig sociaal bepaald is. Het al dan niet leven in een woonwagen kan<br />

terzake al evenmin als criterium fungeren daar vele personen tijdelijk (noodgedwongen) in<br />

huizen verblijven en/of volledig opgenomen blijven in hun oorspronkelijk milieu. Terzake wordt<br />

bovendien vaak het onderscheid gemaakt met de “derde migratie” van de Oost-Europese<br />

Romabevolking, wiens aantal in België op 20.000 wordt geschat 33 .<br />

13. In het Decreet inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden<br />

worden ook woonwagenbewoners gerekend tot de etnisch-culturele minderheden waar het<br />

decreet zich toe richt. Als woonwagenbewoners worden dan beschouwd “personen met een<br />

nomadische cultuur, die zich legaal in België bevinden en die traditioneel in een woonwagen<br />

wonen of gewoond hebben, in het bijzonder de autochtone voyageurs en de zigeuners, en<br />

degenen die met deze personen samenleven of er in de eerste graad van afstammen” 34 .<br />

Deze woonwagenbevolking behoort dan ook samen met allochtonen en (erkende)<br />

vluchtelingen tot de doelgroepen van het minderhedenbeleid dat zich differentieert in een<br />

emancipatie-, onthaal- en opvangbeleid 35 . Ter ondersteuning en uitvoering van het<br />

minderhedenbeleid werden het Vlaams Minderhedencentrum als overlegcentrum en o.a. vijf<br />

provinciale en twee lokale integratiecentra erkend, waaraan in totaal reeds vijf cellen voor<br />

woonwagenwerk werden toegevoegd 36 .<br />

verwijdering van vreemdelingen, B.S. 27 oktober 1981). Ook hier kan gewerkt worden met een referentieadres. Naar<br />

aanleiding van de geschreven vraag n°84/84 door Karel Van Miert aan de Commissie van de Europese<br />

Gemeenschappen oordeelde de Commissie dat de praktische toepassing van artikel 28, die eruit bestond dat<br />

woonwagenbewoners slecht jaarlijks hernieuwbare verblijfsvergunningen konden bekomen, strijdig was met RL<br />

68/360 EEC (artikel 6) en RL 73/148 EEC (artikel 4) (verblijfsvergunning moet geldig zijn voor vijf jaar en automatisch<br />

vernieuwbaar zijn) inzoverre het woonwagenbewoners betrof die EU-onderdaan zijn. De Belgische regering ging er<br />

immers van uit dat een mobiele woonvorm een permanente residentie uitsluit. Daarom konden zij slechts een<br />

jaarlijks vernieuwbare verblijfsvergunning krijgen. Deze praktijk hield volgens de commissie dan ook een schending<br />

in van de richtlijnen daar hierin niet de voorwaarde wordt gesteld dat men op een welbepaalde plaats dient te wonen:<br />

Zie Geschreven vraag n°84/84 door Karel Van Miert aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, 13 april<br />

1984, (84/c 213/24), Official Journal of the European Communities N° C 213/17, 13.8.84, zoals geciteerd in M.<br />

DANBLAKI, On gypsies: Texts issued by International Institutions, Midi-Pyrénées, Gypsy Research Centre CRDP,<br />

1994, 41.<br />

33<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm en T. MACHIELS, o.c., 17; Zie ook rapport Y. MATRAS, Problems arising<br />

in connection with the international mobility of the Roma in Europe, CDMG, 1996,<br />

http://www.social.coe.int/en/cohesion/action/publi/roma/matras.htm. De huidige toegangsvoorwaarden tot het<br />

Belgisch grondgebied voor deze bevolkingsgroep zijn enerzijds de voorwaarden vervat in art. 2-8 van de<br />

Vreemdelingenwet (Wet 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en<br />

de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 31 december 1980). Men moet met name over de vereiste documenten<br />

beschikken (Art. 2), kunnen aantonen dat men over voldoende middelen van bestaan beschikt om de kosten van het<br />

verblijf en de terug- of doorreis te bekostigen (Art. 3, °4) en het doel en de omstandigheden van het verblijf aangeven<br />

en staven (Art. 3, °3). Voor wat betreft de vereiste documenten wordt voor de meeste Oost-Europese landen in<br />

bijlage 1 bij het Koninklijk Besluit betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de<br />

verwijdering van vreemdelingen bepaald dat een geldig nationaal paspoort voldoende is om toegang tot België te<br />

verkrijgen voor een kort verblijf van minder dan drie maanden. Men dient zich dan ook, in het bezit hiervan, aan te<br />

melden bij het gemeentebestuur, waarna deze een aankomstverklaring aflevert (Art. 5). Woonwagenbewoners<br />

kunnen hier dan eventueel met een referentieadres werken. Bovendien wordt het verblijf van de vreemdeling in<br />

andere Schengen-staten meegerekend om de termijn van drie maanden te berekenen. Een vreemdeling mag dus in<br />

heel het Schengen-gebied maximum drie maanden verblijven ( J. KEMPINAIRE, “Verblijfs- en vestigingsrecht voor<br />

vreemdelingen”, in K. VERSTREPEN (ed.), Inleiding tot het Vreemdelingenrecht, Die Keure, Brugge, 2002, (83) 89 ).<br />

Voor een lang verblijf van méér dan drie maanden is voor niet EU-vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf<br />

(MVV) vereist (Art. 9 en 10). En het is hier dat er omwille van de Europa-Overeenkomsten die de EU afsloot met de<br />

EPOC-landen een groot verschil bestaat tussen de rechtspositie van zelfstandigen en die van werknemers, zie infra<br />

nr. 24.<br />

34<br />

Artikel 2, 3° Decreet 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, B.S.<br />

19 juni 1996. Een woonwagen wordt voorts in het “Besluit van de Vlaamse Regering houdende subsidiëring van de<br />

verwerving, de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners”<br />

gedefinieerd als zijnde een “woongelegenheid, gekenmerkt door flexibiliteit en verplaatsbaarheid, bestemd voor<br />

permanente en niet-recreatieve bewoning, waarbij een verkeerswaardige woonwagen een voertuig is dat in<br />

overeenstemming met de verkeerswetgeving in het wegverkeer gebracht kan worden” (artikel 4 Besluit van de<br />

Vlaamse Regering 12 mei 2000 houdende subsidiëring van de verwerving, de inrichting, de renovatie en de<br />

uitbreiding van woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners, B.S. 10 augustus 2000).<br />

35<br />

Artikel 4 § 1 in combinatie met artikel 6.6 Vlaams Decreet 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van<br />

etnisch-culturele minderheden, B.S. 19 juni 1996.<br />

36<br />

Eén voor het stedelijk gebied Antwerpen, de provincie Brabant, Limburg en Oost-Vlaanderen en het Hoofdstedelijk<br />

Gewest Brussel: zie X., Wonen op wielen. De nood aan woonwagenterreinen in Vlaanderen, o.c., 68.<br />

5


14. In Vlaanderen is vooral de rol van het Vlaams Centrum Woonwagenwerk bijzonder<br />

belangrijk in de strijd om een volwaardige plaats van woonwagenbewoners in het woonbeleid.<br />

Daar voor woonwagenbewoners de mobiele woonvorm een belangrijke verwijzing is naar hun<br />

culturele identiteit 37 , is de erkenning hiervan dan ook van groot belang. Hoewel de Vlaamse<br />

regering reeds enige tijd geleden besloten heeft om de woonwagen als volwaardige<br />

woonvorm te erkennen, werd de Vlaamse Wooncode nog niet in deze zin aangepast 38 . Een<br />

dergelijke erkenning is echter op zich reeds belangrijk. Hiermee wordt immers aansluiting<br />

gevonden bij de internationale erkenning van de woonwagen als woonvorm 39 . Als woning zal<br />

de woonwagen bovendien aanspraak kunnen maken op de bescherming van o.a. artikel 15<br />

G.W. waarin de onschendbaarheid van de woning wordt gegarandeerd.<br />

15. Ondanks deze principiële erkenning is er in de praktijk echter weinig ruimte in onze<br />

maatschappij om op een nomadische wijze te leven. Vooreerst is er, ondanks de erkenning<br />

van de woonwagen als woonvorm, een groot gebrek aan woonwagenterreinen. Het totaal<br />

aantal standplaatsen van de 27 gemeentelijke residentiële woonwagenterreine n 40 wordt<br />

geschat op 416<br />

41 . Een vierhonderdtal gezinnen, ongeveer de helft van de<br />

woonwagenbewoners, kunnen door plaatsgebrek dus niet terecht op een dergelijk<br />

woonwagenterrein. Daar een bouwvergunning voor een ander perceel grond, in eigendom of<br />

gehuurd, meestal wordt geweigerd 42 kunnen ze niet anders dan hun woonwagen illegaal te<br />

stationneren met dreiging van boetes 43 en uitdrijving tengevolge waardoor men wordt<br />

gedwongen om voortdurend rond te zwerven, evenwel op “illegitieme” wijze. Door deze<br />

precaire woonsituatie is er vaak een gebrek aan water en elektriciteit en woont een groot<br />

aantal gezinnen die sociaal en cultureel behoren tot de woonwagenbevolking dan ook, al dan<br />

niet gedwongen, in huizen 44 .<br />

16. Men beschikt in Vlaanderen bovendien nog niet over echte doortrekkersterreinen,<br />

woonwagenterreinen die speciaal voor rondtrekkenden worden aangelegd en beheerd. Dit<br />

heeft tengevolge dat de 1000 in Vlaanderen rondtrekkende gezinnen voortdurend in conflict<br />

komen met de gemeentelijke overheden. Ondertussen wordt door enkele gemeenten de<br />

aanleg ervan wel overwogen en is men in Antwerpen reeds bezig met de aanleg ervan. Hier<br />

beschikt men bovendien wel reeds over een “geregelde” pleisterplaats, waaronder men<br />

terreinen die voor andere doeleinden zijn aangelegd, doch waarop doortrekkenden tijdelijk<br />

kunnen verblijven, begrijpt 45 .<br />

17. Wanneer men de woonwagen als erkende woonvorm accepteert dient het<br />

standplaatsenbeleid dan ook als eerste sleutel te worden beschouwd om deze erkenning<br />

effectief te realiseren. Het huidige tekort aan woonwagenterreinen is echter reeds opgemerkt<br />

en dit heeft aangespoord tot actie. De Vlaamse overheid heeft immers reeds richtlijnen<br />

uitgewerkt rond de inplanting, de inrichting, het beheer en de kostprijs van een<br />

woonwagenterrein en werkt, in overleg met de provinciebesturen, aan een planmatige aanpak<br />

om voldoende en duurzame woonwagenterreinen te realiseren. Zij verleent bovendien een<br />

37<br />

X., Wonen op wielen. De nood aan woonwagenterreinen in Vlaanderen, o.c., 16.<br />

38<br />

Beslissing Vlaamse regering 11 mei 2001, zoals geciteerd in X., Jaarrapport 2001 inzake het Vlaamse beleid naar<br />

etnisch-culturele minderheden, o.c.<br />

39<br />

Zie infra nrs. 25-34, waarvan i.h.b. nr. 33.<br />

40<br />

Residentiële woonwagenterreinen zijn die terreinen die bestemd zijn en ingericht worden voor het sedentair wonen<br />

in woonwagens. Zie ook Besluit van de Vlaamse regering 15 mei 2000 houdende de subsidiëring van de verwerving,<br />

de inrichting, de renovatie en de uitbreiding van woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners, B.S. 15 juni 2000.<br />

41<br />

X., Wonen op wielen. De nood aan woonwagenterreinen in Vlaanderen, o.c., 20.<br />

42<br />

Men moet een stedenbouwkundige vergunning hebben voor het plaatsen van één of meer verplaatsbare<br />

inrichtingen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte<br />

voertuigen, tenten: artikel 99 § 5 Decreet Vl. Gem. 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening,<br />

B.S. 8 juni 1999. Er is evenwel geen stedenbouwkundige vergunning vereist voor het in de onmiddellijke omgeving<br />

van een vergund woongebouw plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen<br />

worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens of tenten. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte<br />

gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw te worden verstaan: Artikel 3<br />

Besluit van de Vlaamse regering 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de<br />

werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, B.S. 18 mei 2000.<br />

43<br />

In de Ministriële omzendbrief van 2 mei 2001 aangaande de uitvoering van de wet van 13 mei 1999 betreffende de<br />

invoering van de gemeentelijke administratieve sancties wordt “het opstellen van woonwagens op plaatsen die<br />

daarvoor niet worden ingericht” als voorbeeld gegeven van een handeling die kan leiden tot openbare overlast en<br />

aldus aanleiding kan geven tot een administratieve sanctie, B.S. 23 mei 2001.<br />

44<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm<br />

45 http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm<br />

6


toelage à rato van 90% van de kosten aan provinciale en lokale besturen, de Vlaamse<br />

Gemeenschapscommissie in Brussel en aan sociale huisvestingsmaatschappijen voor het<br />

aanleggen, inrichten en/of uitbreiden van residentiële woonwagenterreinen 46 .<br />

18. In hoeverre kan men echter spreken van een afdwingbaar recht op woonwagenterreinen,<br />

en dus aanspraak maken op een actieve prestatie van de overheid? Terzake is vooral artikel<br />

22 G.W. van belang dat bepaalt dat eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn privé-leven<br />

en zijn gezinsleven, de (gedeeltelijke) weerspiegeling van artikel 8 E.V.R.M. in nationale<br />

wetgeving dus 47 . Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 8 E.V.R.M. nu<br />

op zodanige wijze geïnterpreteerd dat een minderheidsgroep op basis hiervan aanspraak kan<br />

maken op het recht op eerbiediging van de bijzondere levenswijze die ze hanteert als zijnde<br />

“privé-leven” of “familieleven” of “huis” 48 . Daar artikel 8 E.V.R.M. en artikel 22 G.W. in<br />

samenspraak gelezen worden, kan men ook met betrekking tot artikel 22 G.W. argumenteren<br />

dat bepaalde tradities van minderheidsgroepen een bijzondere bescherming genieten<br />

wanneer die traditie gekwalificeerd kan worden als privé- of gezinsleven. Men ziet hier dus<br />

dat via het recht op de eerbiediging van het gezinsleven, waarin het recht op de cultureel<br />

bepaalde manier van wonen van een minderheidsgroep wordt geïntegreerd, het recht op<br />

nomadisme kan worden beschermd.<br />

19. Een dergelijke interpretatie van het concept gezinsleven kan evenwel verregaande<br />

gevolgen hebben. Het tweede lid van artikel 22 G.W. bevat immers de positieve verplichting<br />

voor de federale en deelstatelijke wetgevers om de bescherming van het recht op<br />

eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven te waarborgen 49 . Hoewel met betrekking<br />

tot artikel 8 E.V.R.M. een dergelijke bepaling niet expliciet werd opgenomen, wordt een<br />

dergelijke positieve verplichting er wel uit afgeleid in de rechtspraak van het Europees Hof<br />

voor de Rechten van de Mens. Het belang van artikel 22 G.W. is er echter in gelegen dat uit<br />

de parlementaire voorbereiding blijkt dat de rechtstreekse werking bedoeld is voor het gehele<br />

artikel, en dus ook wat betreft de op de overheid rustende positieve verplichting. Hier ligt dan<br />

ook een belangrijk verschil met artikel 8 E.V.R.M. waar men aangaande de positieve<br />

verplichting oordeelde dat deze niet voldoende nauwkeurig en volledig was om rechtstreekse<br />

werking te hebben, aangezien de staat de keuze heeft tussen verschillende mogelijkheden<br />

om aan zijn verplichting te voldoen 50 . Indien, en inzoverre, men het concept “gezinsleven”, in<br />

navolging van het E.V.R.M., dus interpreteert als ook omvattende het recht op een bijzondere<br />

levenswijze van een minderheid, kan men op basis van artikel 22 G.W. dus wel degelijk<br />

spreken van een afdwingbaar recht op woonwagenterreinen, en dus aanspraak maken op<br />

een actieve prestatie van de overheid.<br />

20. Voorts is ook artikel 23.3 G.W. van bijzonder belang waarin het recht op behoorlijke<br />

huisvesting wordt bekrachtigd, zonder dat hieraan evenwel rechtstreekse werking wordt<br />

toegekend 51 . De erkenning van de woonwagen als legitieme woonvorm heeft immers<br />

tengevolge dat deze mobiele woonvorm op gelijke voet wordt geplaatst met het wonen in een<br />

appartement of huis. Voor die bevolkingsgroep waar de referentie naar een mobiele<br />

woonvorm constitutief is voor de culturele identiteit kan het recht op behoorlijke huisvesting<br />

dan ook het recht bij uitstek zijn waardoor het recht op culturele identiteit geconcretiseerd<br />

wordt. Terzake kan artikel 23 .3 G.W. en de doorwerking hiervan in de Vlaamse Wooncode<br />

dan ook van groot belang zijn 52 . Het recht op nomadisme impliceert immers<br />

noodzakelijkerwijze ook het recht om stil te houden met de woonwagen, het recht om de<br />

46 Besluit van de Vlaamse regering 15 mei 2000 houdende de subsidiëring van de verwerving, de inrichting, de<br />

renovatie en de uitbreiding van woonwagenterreinen voor woonwagenbewoners, B.S. 15 juni 2000 en<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm.<br />

47 E. BREMS, “De nieuwe grondrechten in de Belgische Grondwet en hun verhouding tot het Internationale,<br />

inzonderheid het Europese Recht”, T.B.P. 1995 , (619) 625. Zie ook nrs 26-34.<br />

48 Zie infra nr. 27: E.C.R.M., nr. 9778/81 en 9415/81 ( G / Norway ), 3 oktober 1983, D.R. , nr. 35, 30<br />

en volgende.<br />

49 E. BREMS, l.c., 626.<br />

50 E. BREMS , maar ook E.C.R.M., nr. 14455/88 ( Smith / UK – I ), 4 september 1991,<br />

http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/<br />

51 E. BREMS, l.c., 631 e.v.<br />

52 Ook in artikel 3 van de Vlaamse Wooncode wordt het recht op menswaardig wonen gegarandeerd. Daartoe moet<br />

de beschikking over een aangepaste woning, van goede kwaliteit, in een behoorlijke omgeving, tegen een betaalbare<br />

prijs en met woonzekerheid worden bevorderd. Zie ook H. BLOEMEN en K. TRATSAERT, De Vlaamse Wooncode,<br />

Vanden Broele, Brugge, losbl.<br />

7


woonwagen ook ergens te stationneren 53 . In verband met woonwagenbewoners kan men<br />

dan ook de vraag stellen of dit grondrecht op behoorlijke huisvesting niet ook begrepen kan<br />

worden als een recht op huisvesting (of “verblijf”), “aangepast aan de cultuur en levenswijze<br />

van deze bevolkingsgroep” 54 . Daar een rechtstreekse werking echter expliciet werd ontzegd<br />

aan dit artikel zullen terzake geen subjectieve rechten kunnen worden ingeroepen. Dit neemt<br />

uiteraard niet weg dat een dergelijke ruime interpretatie wel belangrijke gevolgen zou kunnen<br />

hebben via bijvoorbeeld de grondwetsconforme interpretatie van andere normen of via het<br />

standstill-effect 55 .<br />

21. Bovendien baseerde de Vrederechter van Verviers zich wel op artikel 23 G.W om de stad<br />

Verviers te veroordelen omdat deze weigerde om een gepaste en behoorlijke huisvesting te<br />

verschaffen aan woonwagenbewoners 56 . De uitspraak kwam er nadat een aantal<br />

woonwagenbewoners verdreven werden van een industrieterrein. Zij stelden bereid te zijn dit<br />

terrein te verlaten, op voorwaarde evenwel dat de stad hen een geschikt terrein ter<br />

beschikking zou stellen. De stad Verviers daarentegen meende dat het niet haar verplichting<br />

is om een terrein ter beschikking te stellen 57 . De vrederechter oordeelde evenwel als volgt:<br />

“De economische en sociale rechten, vervat in artikel 23 G.W., zijn niet rechtstreeks van<br />

toepassing op de verhoudingen tussen particulieren, deze kunnen geen beroep doen op dit<br />

artikel en het verschaft hen geen enkel subjectief recht zoals terzake huisvesting. Het recht<br />

op menselijke waardigheid moet verbonden worden aan de fundamentele rechten in de zin<br />

dat het een verplichting tot ingrijpen van de openbare macht onderstelt en dat het eerbiedigen<br />

van dit recht vanwege de openbare macht positieve maatregelen vergt om het door de<br />

Grondwet beoogde doel te bewerkstelligen. De gemeente is het best geplaatst om specifieke<br />

maatregelen te nemen met betrekking tot de bevolking, haar verwachtingen en de<br />

mogelijkheden tot huisvesting. In het geval van uitwijzing van zigeuners moet ze hen een<br />

waardige en aangepaste huisvesting bezorgen op geschikt terrein” 58 .<br />

22. De rechtspositie van woonwagenbewoners wordt voorts ook in grote mate bepaald<br />

door het feit dat personen die nergens langer dan zes maanden per jaar verblijven, niet<br />

gedomicilieerd kunnen worden op hun verblijfadres maar worden ingeschreven op een<br />

referentieadres 59 . Dit referentieadres kan echter enkel worden toegekend aan natuurlijke<br />

rechtspersonen 60 en wordt bovendien niet altijd aanvaard als domicilie 61 . Daar de Belgische<br />

wetgeving echter vaak uitgaat van het begrip domicilie of vaste verblijfplaats voor de bepaling<br />

van iemands rechten laat dit de woonwagenbewoners vaak rechteloos, in het bijzonder wat<br />

betreft de sociale zekerheid en de sociale bijstand 62 . Het Vlaams Minderhedencentrum pleit<br />

dan ook voor een mogelijke domiciliëring op de standplaatsen voor Voyageurs en Zigeuners<br />

die voldoende stabiel op een standplaats verblijven. “Dit voorkomt eventuele misbruiken van<br />

het systeem van het referentieadres en bevordert bovendien de algemene aanvaarding van<br />

het woonwagenterrein als gewoon adres” 63 .<br />

53<br />

P. <strong>DE</strong>LHEZ, l.c., 3.<br />

54<br />

Zie L. THOLOME, “L’article 23 de la constitution n’est pas un simple déclaration de principe”, (noot onder Vred.<br />

Verviers 30 juni 2000), Echos log. 2000, (121) 122. Het grondrecht op behoorlijke huisvesting wordt met betrekking<br />

tot woonwagenbewoners ook door <strong>DE</strong>LHEZ op volgende uitgebreide manier beschreven als omvattende “het recht<br />

op reizen, op het zich te verplaatsen in groep zonder systematisch gecontroleerd te worden, op het stilhouden en het<br />

stationneren waar mogelijk zonder verjaagd te worden en bij voorkeur op plaatsen die voorzien zijn van een<br />

minimum aan commoditeiten, op het verblijven op vaste plaatsen, doortrekkers- of residentiële woonwagenterreinen,<br />

geïntegreerd in het stedelijk of landelijk weefsel en in hun voorzieningen aangepast aan de diverse situaties en<br />

nomadische culturen” 54 .: Zie P. <strong>DE</strong>LHEZ, “Le droit au logement des Gens du Voyage: une revendication incongrue”,<br />

Dr.Q.M. 1997, (3) 10.<br />

55<br />

E. BREMS, l.c., 631 e.v.<br />

56<br />

Vred. Verviers 30 juni 2000, Echos Log. 2000, 119, noot L. THOLOME.<br />

57<br />

Zie X., Jaarrapport 2000 inzake het Vlaamse beleid naar etnisch-culturele minderheden, ICEM – Ministerie van de<br />

Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2001.<br />

58<br />

Vred. Verviers 30 juni 2000, Echos Log. 2000, 119, noot L. THOLOME.<br />

59<br />

Artikel 1 Wet Bevolkingsregisters.<br />

60<br />

Artikel 1 Wet Bevolkingsregisters. Zie ook J. FIERENS, “Logement familial et droit au logement”, in P. <strong>DE</strong>LNOY,<br />

Y.-H. LELEU en E. VIEUJEAN (eds.), Le logement familial, Diegem, Story-Scientia, 1999, (421) 441-442; Het Vlaams<br />

Minderhedencentrum pleit ervoor dat het referentieadres ook toegekend kan worden aan rechtspersonen, in het<br />

bijzonder aan de Cellen woonwagenwerk daar dit wordt beschouwd als het begeleidingsmiddel bij uitstek voor de<br />

nomadische Voyageurs en Zigeuners: http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm .<br />

61<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm<br />

62<br />

Zie J. FIERENS, l.c., (421) 441 en in het bijzonder A. OTTEVAERE, “Le droit des tsiganes à la protection sociale.<br />

La culture du voyage au pays des sédentaires”, Soc. Kron. 1996, (313) 315-321.<br />

63<br />

http://home2.pi.be/tmachiel/meerjare.htm<br />

8


23. Hoewel de Vlaamse en/of Belgische wetgeving geen specifiek discriminerende<br />

bepalingen bevat ten opzichte van woonwagenbewoners heeft het hierin vaak gehanteerde<br />

criterium van “woonplaats” dus wel negatieve gevolgen voor die bevolkingsgroep waarvan de<br />

culturele eigenheid in het nomadisme is gelegen 64 . Ondanks deze culturele predisposities van<br />

de Belgische wetgeving en ook ondanks het gebrek aan woonwagenterreinen vormen de<br />

erkenning van de woonwagen als eigen woonvorm en de uitspraak van de rechtbank van<br />

Verviers echter reeds een belangrijke aanzet tot de erkenning van het recht op nomadisme<br />

als een combinatie tussen het recht op de culturele identiteit van een minderheidsgroep en<br />

het grondrecht op wonen.<br />

V. Europeesrechtelijke positie 65<br />

24. Wat betreft de rechtspositie van woonwagenbewoners in de Europese Unie dient<br />

uiteraard in eerste instantie een onderscheid gemaakt te worden tussen EU- burgers<br />

enerzijds en niet-EU-burgers anderzijds 66 . Binnen de EU geldt in principe immers de vrijheid<br />

van beweging van personen 67 . De toegang tot het grondgebied van een lidstaat kan dan ook<br />

niet ontzegd worden dan om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of de<br />

volksgezondheid 68 . Eenmaal men het grondgebied op rechtmatige wijze is binnengekomen,<br />

heeft men vervolgens ook het recht om hier te verblijven en economische activiteiten uit te<br />

oefenen, onder de voorwaarden van o.a. het vrije vestigingsrecht en vrije dienstenverkeer 69 .<br />

Een groot deel van de woonwagenbewoners zijn echter afkomstig van Centraal-Europese<br />

landen die tot op heden toe nog geen lidstaat zijn, waardoor hun rechtspositie afhankelijk is<br />

van het al dan niet bestaan van wederzijdse verdragen met betrekking tot de toegang en het<br />

verblijf op het grondgebied 70 . Omwille van de met de OPEC-landen 71 afgesloten<br />

Associatieovereenkomsten, de zogenaamde Europa-Overeenkomsten 72 , genieten bepaalde<br />

onderdanen van deze Centraal- en Oost-Europese landen wel van een bijzonder statuut<br />

binnen de EU. Zij worden met name vrijgesteld van de beroepskaartenverplichting voor<br />

vreemdelingen 73 . De onderdanen van deze landen die een zelfstandige activiteit binnen de<br />

EU willen ontplooien, ontlenen aan deze Europa-Overeenkomsten immers een recht op<br />

vestiging, dat bovendien op zodanige wijze wordt geïnterpreteerd als verschaffende ook een<br />

64 A. OTTEVAERE, l.c., (313) 321.<br />

65 In het kader van deze bijdrage is bewust geopteerd voor de nadruk op de Europeesrechtelijke positie van<br />

woonwagenbewoners. Hoewel deze bevolkingsgroep ook in het kader van de Verenigde Naties op de nodige<br />

aandacht kan rekenen in verschillende rapporten, verslagen en commissies en hoewel artikel 27 (recht op culturele<br />

identiteitsbeleving), 12.1 BUPO, artikel 25 UVRM en artikel 11 ECOSOC (recht op behoorlijke huisvesting) hun<br />

rechtspositie zeker ten goede kunnen komen, werd er desalniettemin gekozen voor de benadering van de<br />

woonwagenbewoners als een Europese minderheid. Voornoemde artikelen zijn uiteraard ook binnen Europese<br />

context van toepassing en van belang.<br />

66 Zie M. NYS, “Les tsiganes: ces exclus de l’Europe”, Dr.Q.M. 1995, 3-21.<br />

67<br />

Artikel 8 EG-Verdrag.<br />

In hoeverre dit recht beantwoordt aan een recht op nomadisme zal uiteraard ook afhankelijk zijn van de mate waarin<br />

de nationale wetgeving dit garandeert.<br />

68<br />

Art. 48, lid 3 en art. 56 EG-Verdrag.<br />

69<br />

Zie M. NYS, l.c., (3) 9-12.<br />

70<br />

Zie M. NYS, l.c., (3) 14-20.<br />

71<br />

Centraal- en Oost-Europese landen, met name Polen, Hongarije, Roemenië, Tsjechië, Slovenië, Bulgarije,<br />

Slovakije, Estland, Letland en Litouwen.<br />

72 Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en de republiek Hongarije anderzijds, PB.L. 31<br />

december 1993, nr. L 347/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en de republiek Polen<br />

anderzijds, PB.L. 31 december 1993, nr. L 348/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en<br />

Roemenië anderzijds, PB.L. 31 december 1994, nr. L 357/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten<br />

enerzijds en Bulgarijë anderzijds, PB.L. 31 december 1994, nr. L 358/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun<br />

lidstaten enerzijds en de republiek Slovenië anderzijds, PB.L. 26 februari 1999, nr. L 51/1; Europa-Overeenkomst<br />

tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en de Slovaakse republiek anderzijds, PB.L. 31 december 1994, nr. L 359/1<br />

en Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en de Tsjechische republiek anderzijds, PB.L. 31<br />

december 1994, nr. L 360/1. Ook zo de Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en Estland<br />

anderzijds, PB.L. 2 februari 1998, nr. L 26/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten enerzijds en<br />

Litouwen anderzijds, PB.L. 20 februari 1998, nr. L 51/1; Europa-Overeenkomst tussen de EG en hun lidstaten<br />

enerzijds en Estland anderzijds, PB.L. 9 maart 1998, nr. L 68/1.<br />

73 R. v. St. nr. 56. 585, 4 december 1995, http://www.raadvst-consetat.be (7 januari 2000) en T. Vreemd. 1996, 150,<br />

noot G. <strong>DE</strong> MOFFARTS; D. CUYPERS, “De beroepskaart voor de zelfstandige activiteit van vreemdelingen”, in D.<br />

CUYPERS, B. HUBEAU en M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie- en Migrantenrecht. Recente ontwikkelingen, 5 , die<br />

Keure, Brugge, 2000, (47) 49.<br />

9


echt op toegang en verblijf 74 . De lidstaten blijven wel bevoegd om via nationale wetgeving<br />

maatregelen te treffen teneinde hen in staat te stellen om te controleren of de betrokkenen<br />

daadwerkelijk zelfstandige arbeid gaan verrichten en daarmee voldoende zullen verdienen 75 .<br />

Zo zullen zij voor België wel nog een MVV moeten aanvragen en zich bij aankomst moeten<br />

melden bij het gemeentebestuur, dat vervolgens een bewijs van inschrijving in het<br />

vreemdelingenregister aflevert 76 . Indien aan de gestelde voorwaarden voldaan is, dan is de<br />

lidstaat echter verplicht de vergunning te verlenen 77 . Ook woonwagenbewoners met de<br />

nationaliteit van één van deze landen kunnen hier aldus aanspraak op maken. Indien zij als<br />

zelfstandige ambulante activiteiten zouden willen ontplooien, zal er, althans in België, echter<br />

ook nog een machtiging daartoe verkregen moeten worden 78 . Wat betreft de kandidaatlidstaten<br />

wordt er binnen de EU voorts, zoals vermeld, bijzonder toegezien op de behandeling<br />

van Roma op lokaal niveau waarvoor bovendien de nodige financiële steun is vrijgemaakt.<br />

25. In het kader van de OVSE kreeg de woonwagenbewonerproblematiek reeds enige<br />

bijzondere aandacht 79 . Zo stelde de Hoge Commissaris voor nationale minderheden o.a. in<br />

2000 een rapport op over de situatie van de Roma en Sinti in de OVSE lidstaten. In dit<br />

rapport wordt ondermeer de aandacht gevestigd op het feit dat, hoewel nomadisme centraal<br />

is geweest in de Romani geschiedenis en cultuur van de meerderheid van de Roma, een<br />

meerderheid van de Roma nu sedentair is 80 , veelal tengevolge van een gedwongen<br />

sedentarisatiebeleid, in het bijzonder wat betreft de Roma in Centraal- en Oost-Europa. Er<br />

wordt dan ook gewezen op het belang van de mogelijkheid tot het maken van een<br />

persoonlijke keuze om al dan niet een nomadisch bestaan te leiden en de plicht om de<br />

mogelijkheid hiertoe te laten bestaan. Het verdient dan ook aanbeveling om de rechtspositie<br />

van de Roma te regulariseren, zo luidt het rapport.<br />

26. Het is echter voornamelijk in het kader van de Europese Raad dat de “zigeuner”bevolking<br />

reeds sinds enkele decennia op vrij veel aandacht kan rekenen 81 . Reeds in 1967 werd door<br />

enkele leden van de Consultatieve Assemblee de bijzondere positie van de zigeuners binnen<br />

Europa erkend 82 . De hierop in 1969 aangenomen aanbeveling formuleerde het probleem<br />

74 H.v.J. 27 september 2001 (Gloszczuk), nr. C-63/99, http://europa.eu.int/cj (30 oktober 2001), concl. S. ALBER,<br />

PB. C. 19 januari 2002, afl. 17, 3, R.W. 2002-03, 193, Rev. dr. étr. 2001, 521, S.E.W. 2001, 33, noot en T. Vreemd.<br />

2001, 336; H.v.J. 27 september 2001 (Kondova), nr. C-235/99, http://europa.eu.int/cj (30 oktober 2001), concl. S.<br />

ALBER, PB. C. 5 januari 2001, afl. 3, 7, NJB 2001, 2094, R.U.D.H. 2001, afl. 5-8, 292, noot, R.W. 2002-03, 193, Rev.<br />

dr. étr. 2001, 519 en T. Vreemd. 2001, 335; H.v.J. 27 september 2001 (Barkoci en Malik), nr. C-257/99,<br />

http://europa.eu.int/cj (30 oktober 2001), concl. J. MISCHO, PB. C 24 november 2001, afl. 331, 3, R.U.D.H. 2001,<br />

afl. 5-8, 298, noot, R.W. 2002-03, 193, Rev. dr. étr. 2001, 520, S.E.W. 2002, afl. 5, 195 en T. Vreemd. 2001, 334;<br />

H.v.J. 20 november 2001 (Jany e.a.), nr. C-268/99, http://europa.eu.int/cj (28 november) concl. P. LEGER en T.<br />

Vreemd. 2002, 71; R. v. St. nr. 52. 631, 3 april 1995, http://www.raadvst-consetat.be (7 januari 2000), T. Vreemd.<br />

1995, 150 en T.B.P. 1995, 755. Zie D. NUYTS, “De PECO-arresten en het recht op vestiging”, (noot onder H.v.J. 29<br />

januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer), T. Vreemd. 2002, 280-284. In tegenstelling tot wat geldt voor zelfstandigen kan<br />

men aan de Europa-Overeenkomsten geen recht op toelating en verblijf voor Centraal- of Oost-Europese<br />

werknemers ontlenen. Het in de Europa-Overeenkomsten vervatte discriminatieverbod geldt enkel voor reeds legaal<br />

op het grondgebied werkzame Centraal- of Oost-Europese werknemers. Woonwagenbewoners zijn in de regel<br />

echter eerder werkzaam als zelfstandige: Zie X., Voyageur, Manoesj, Rom: Cultuur, historiek, woonwagenwerk, o.c.,<br />

10. Zie ook supra, voetnoot 33.<br />

75 R. H. VAN OOIK en H. STAPLES, “Het rechtstreeks beroep van Oost-Europese zelfstandigen op de Europa<br />

Akkoorden”, NTER 2001, (313) 317.<br />

76 Eventueel via de formule van een referentieadres voor wat betreft woonwagenbewoners. De voorlopige<br />

verblijfsvergunning kan dan telkens verlengd worden op voorwaarde dat men zelfstandige activiteiten blijft uitoefenen<br />

waarna dan uiteindelijk de toekenning van een definitieve verblijfsvergunning kan volgen, indien althans is bewezen<br />

dat er op een regelmatige en duurzame wijze zelfstandige activiteiten werden uitgeoefend in België. Voor de<br />

procedure: Zie Omzendbrief 22 december 1999 betreffende de verblijfsvoorwaarden voor bepaalde onderdanen van<br />

Centraal- en Oost-Europa die een economische activiteit anders dan in loondienst wensen uit te oefenen in het Rijk<br />

of er een vennootschap wensen op te richten, B.S. 4 februari 2000.<br />

77 R. H. VAN OOIK en H. STAPLES, “Het rechtstreeks beroep van Oost-Europese zelfstandigen op de Europa<br />

Akkoorden”, NTER 2001, (313) 317.<br />

78 Wet 25 juni 1993 betreffende de uitoefening van ambulante activiteiten en de organisatie van openbare markten,<br />

B.S. 30 september 1993. De exacte voorwaarden hiertoe worden verder geëxpliciteerd in het Koninklijk Besluit 3 april<br />

1995 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening van ambulante activiteiten en de<br />

organisatie van openbare markten, B.S. 8 juni 1995.<br />

79 Voor de verschillende rapporten en aanbevelingen zie:<br />

http://www.osce.org/hcnm/documents/recommendations/roma/index.php3<br />

80 Schatting van 20% nomadisme, 20% semi-nomadisme met seizoensgebonden verplaatsing en 60 %<br />

sedentarisme.<br />

81 Zie M. ROOKER, l.c., 556-562.<br />

82 Parliamentary Assembly, Recommendation 563 (1969) On the situation of Gypsies and other travellers in Europe,<br />

zoals opgenomen in M. DANBLAKI, o.c., 54.<br />

10


ondermeer als volgt: “Considering that permanent residence for Gypsies and Travellers are<br />

almost necessary conditions to enable them to receive a proper education and to adapt to<br />

modern society…” 83 . De nomadische levenswijze werd dus als de oorzaak van het<br />

zigeunerprobleem gezien en verplichte sedentarisatie zou hiervoor de oplossing bieden. Dit<br />

standpunt zou echter in de volgende aanbevelingen en resoluties verlaten worden, en wel ten<br />

voordele van de erkenning van een nomadische levenswijze als een volwaardige manier van<br />

leven 84 . Zo wordt in 1993, in Aanbeveling 1203, opgenomen dat zigeuners, als één van de<br />

weinige non-territoriale minderheden van Europa, behoefte hebben aan speciale<br />

bescherming en dat dientengevolge de nationale wetgeving in functie hiervan onderzocht<br />

dient te worden. Immers: “ A special place among the minorities is reserved for Gypsies.<br />

Living scattered all over Europe, not having a country to call their own, they are a true<br />

European minority, but one that does not fit into the definitions of national or linguistic<br />

minorities” 85 . Dit raakt dan ook de kern van het probleem omdat mensen met een<br />

nomadische levenswijze, juist omwille van de afwezigheid van territoriale gebondenheid,<br />

inderdaad vaak buiten de rechtssystemen van een gesedentariseerde samenleving vallen 86 .<br />

27. Het belangrijkste instrument ter bescherming van de nomadische levenswijze van de<br />

zigeunerbevolking is gelegen in het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (<br />

E.V.R.M.), in het bijzonder in artikel 8 E.V.R.M.. Hoewel het E.V.R.M. geen expliciete<br />

minderhedenbescherming voorziet zoals in de zin van artikel 27 BUPO, erkende de<br />

Commissie immers reeds in 1983 dat artikel 8 E.V.R.M. tengevolge heeft dat een<br />

minderheidsgroep, in casu de Sami in Noorwegen, in principe aanspraak kan maken op het<br />

recht op eerbiediging van de bijzondere levenswijze die ze hanteert, als zijnde “privé-leven”,<br />

“familieleven” of “huis” 87 . Vervolgens werd in een aantal belangrijke zaken de draagwijdte<br />

hiervan voor de Romabevolking afgebakend.<br />

28. Zo riepen in Powell vs. UK 88 enkele Roma een schending in van artikel 8 en artikel 14<br />

E.V.R.M.. In casu bestonden de verzoekende partijen uit niet- rondreizende Roma die reeds<br />

gedurende 15 jaar op een gemeentelijk woonwagenterrein gevestigd waren. Gedurende<br />

gemiddeld 5 maanden per jaar trokken zij met één van de woonwagens als<br />

seizoensarbeiders rond op zoek naar werk, terwijl een andere woonwagen op het terrein<br />

achterbleef. Op een gegeven moment werden zij echter, zonder opgave van motief, van het<br />

terrein gezet op basis van de “Caravan Sites Act van 1968”. Deze “willekeurige uitzetting”<br />

werd aangeklaagd als zijnde een inbreuk op het recht op eerbiediging van hun huis, zowel als<br />

zijnde een schending van het niet-discriminatiebeginsel van artikel 14 E.V.R.M., dit laatste<br />

omwille van het feit dat niet-Roma woonwagenbewoners van andere terreinen beter<br />

beschermd werden op basis van de “Mobile Homes Act”. De Commissie overwoog dat er in<br />

casu echter geen sprake van een dergelijke schending kon zijn. Beperkingen op het recht op<br />

eerbiediging van het privé-leven of woonst zijn namelijk te rechtvaardigen wanneer zij, onder<br />

andere, noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen.<br />

In casu was van een dergelijke noodzaak wel degelijk sprake daar op deze manier de<br />

wettelijk opgelegde plicht werd nagekomen om in adequate terreinen voor alle zigeuners van<br />

het gebied te voorzien. Een dergelijke plicht zou immers moeilijk na te komen zijn indien<br />

83 Paragraaf 5 Recommendation 563 (1969).<br />

84 Zie o. a. ook Committee of Ministers, Resolution 13 (1975) Containing Recommandations on the social situation of<br />

nomads in Europe, zoals opgenomen in M. DANBLAKI, o.c., 53, Conference of Local and Regional Authorities of<br />

Europe, Resolution 125 (1981) Role and responsibilties of Local and Regional Authorities in regard to the cultural<br />

and social problems of populations of nomadic origin, zoals opgenomen in M. DANBLAKI, o.c., 65, Committee of<br />

Ministers, Recommendation 1 (1983) Stateless Nomads and Nomads of Undetermined nationality, zoals opgenomen<br />

in M. DANBLAKI, o.c., 1 en M. ROOKER, “Een beter Europa, ook voor zigeuners?”, Ars Aequi 1999, (556) 559.<br />

85 Parliamentary Assembly, Recommendation 1203 (1993) On gypsies in Europe, zoals opgenomen in M.<br />

DANBLAKI, o.c., 55. Omtrent het begrip nationale minderheid in verband met zigeuners: zie infra nr. 36 e.v. Na<br />

aanbeveling 1203 volgde, op vraag van het Ministercomité nog een algemene beleidsaanbeveling tegen Racisme en<br />

Intolerantie: European Commission against Racism and Intolerance General Policy Recommendation 3 on<br />

Combating racism and intolerance against Roma/Gypsies,<br />

http://www.social.coe.int/en/cohesion/action/publi/roma/append8.htm, alsook Parlementaire Vergadering,<br />

Aanbeveling 1557 (2002) betreffende de juridiche situatie van Roma in Europa, http://assembly.coe.int. Zie ook<br />

European Committe on Migration (1995), Report on The situation of gypsies in Europe, CDMG 1995, 11 final.<br />

86 Zie N. GIRASOLI, l.c., (128), 131. In verband hiermee is ook het Handvest inzake Regionale en Minderheidstalen<br />

belangrijk, waarin sinds 1992 ook niet-territoriale talen worden erkend waarvan als voorbeeld het Jiddisch en<br />

Romanes worden gegeven: Verklarend Rapport bij het Handvest inzake Regionale en Minderheidstalen.<br />

87 E.C.R.M., nr. 9778/81 en 9415/81 ( G / Norway ), 3 oktober 1983, D.R. , nr. 35, 30.<br />

88 E.C.R.M., nr. 14751/89 ( P / UK ), 12 december 1990, D.R., nr. 67, 264.<br />

11


eenieder, ondanks langdurige afwezigheid, een permanente verblijfsstatus zou eisen. Het<br />

verschil in behandeling vloeide bovendien voort uit de onderscheiden classificatie van de<br />

verschillende terreinen en gebeurde niet op basis van de hoedanigheid van de bewoners<br />

zodoende dat er evenmin sprake kon zijn van een schending van artikel 14 E.V.R.M., aldus<br />

de Commissie.<br />

29. Ook in de zaak Beckers vs. Nederland 89 werd een beperking op dit recht op eerbiediging<br />

van een persoon zijn privé-leven of woonst legitiem geacht. In de Nederlandse<br />

Woonwagenwet werd namelijk bepaald dat slechts een welbepaald aantal mensen in<br />

aanmerking kon komen om in een woonwagen te verblijven. Een vergunning hiertoe werd<br />

met name toegekend aan mensen die ofwel een bepaald beroep uitoefenden, ofwel reeds<br />

vroeger een vergunning hiertoe bezaten. Een dergelijke maatregel beantwoordde volgens de<br />

Commissie aan een legitiem doel, in het bijzonder gezien de overbevolking van Nederland.<br />

Daar de verzoekende partij bovendien niet tot een minderheid behoorde die op de bijzondere<br />

bescherming van artikel 8 E.V.R.M. kan rekenen, is een dergelijke maatregel evenmin<br />

disproportioneel. Wanneer een dergelijke klacht zou zijn ingesteld door een Roma zou er dus<br />

eventueel een andere beoordeling gevolgd kunnen hebben.<br />

30. Vervolgens werd, in Van de Vin vs. Nederland 90 , ondermeer ook artikel 2 van het Vierde<br />

Protocol bij het E.V.R.M. 91 door enkele woonwagenbewoners ingeroepen, hetwelk een recht<br />

op vrije verplaatsing en vrije keuze van woonplaats garandeert voor eenieder die zich<br />

wettelijk op het grondgebied bevindt. In haar oordeel stelde de Commissie echter dat deze<br />

bepaling geen recht op een welbepaalde woonplaats impliceert voor de persoon die geen<br />

wettelijke titel bezit om op die plaats te resideren.<br />

31. In Smith vs UK (I) 92 werd bovendien gesteld dat ook artikel 8 E.V.R.M. geen uitdrukkelijk<br />

recht op woonaccommodatie inhoudt. Enkele Roma klaagden hier aan dat, ondanks een<br />

wettelijke plicht van gemeenten om in voldoende terreinen te voorzien, er een groot gebrek<br />

aan dergelijke terreinen bestond en dat men dientengevolge te lijden had onder de<br />

voortdurende dreiging van, en effectief uitgevoerde, uitdrijvingen. De Commissie stelde hier<br />

echter dat de positieve verplichtingen die voor de verdragspartijen uit het E.V.R.M. kunnen<br />

voortvloeien, een discretionaire bevoegdheid impliceren inzake beleidskwesties en<br />

implementatiewijze. In casu werd artikel 8 E.V.R.M. gerespecteerd bevonden daar reeds in<br />

ruime mate werd tegemoetgekomen aan de behoefte aan woonwagenterreinen.<br />

32. In een volgende klacht van Smith vs UK 93 (II) werd vervolgens geponeerd dat de<br />

wetgeving van de UK leidde tot criminalisering van de nomadische levenswijze, doordat hierin<br />

immers gesteld wordt dat het een misdrijf is om te kamperen op terreinen die daartoe niet<br />

specifiek werden aangeduid. Bovendien zou deze wetgeving een schending inhouden van<br />

artikel 14 E.V.R.M. daar deze regeling specifiek naar zigeuners was gericht. Volgens de<br />

Commissie kon evenwel niet aangetoond worden dat de verzoekende partij hiervan zelf het<br />

slachtoffer was, daar zij op een geautoriseerd terrein verbleef en niet kenbaar had gemaakt te<br />

willen verhuizen.<br />

33. In de belangwekkende 94 zaak Buckley vs UK 95 betrof het daarentegen een<br />

alleenstaande moeder die een stuk grond had aangekocht om haar caravan op te plaatsen.<br />

Zij verkreeg hiertoe echter niet de nodige toestemming en werd vervolgens beboet wegens<br />

overtreding van de ruimtelijke ordening en stedenbouwkundige reglementering. Hierop diende<br />

zij een klacht in bij de Europese Commissie waarbij zij de schending van artikel 8 en artikel<br />

14 E.V.R.M. inriep daar zij haar caravan niet mocht plaatsen op haar eigen land en zij dit ook<br />

89<br />

E.C.R.M., nr. 12344/86 ( Beckers / Nederland ), 25 februari 1991, http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/<br />

90<br />

E.C.R.M., nr. 13628/88 ( Van de Vin / Nederland ), 8 april 1992, http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/<br />

91<br />

Vierde Protocol 16 december 1963 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de<br />

fundamentele vrijheden, B.S. 3 oktober 1970.<br />

92<br />

E.C.R.M., nr. 14455/88 ( Smith / UK – I ), 4 september 1991, http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/<br />

93<br />

E.C.R.M., nr. 18401/91 ( Smith / UK – II ), 6 mei 1993, http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/<br />

94<br />

Zie O.a. <strong>DE</strong> SCHUTTER, “ Le droit au mode de vie tsigane devant la Cour européenne des droits de l’homme:<br />

droits culturels, droits des minorités, discrimination positive”, (noot onder Hof Mensenrechten 25 september 1995),<br />

Rev. Trim. D.H. 1997, 64-93.<br />

95<br />

Hof Mensenrechten, arrest Buckley / Verenigd Koninkrijk van 25 september 1995, http://www.echr.coe.int. , Amén.<br />

1997 (weergave), 217, Dr. Q. M. 1997, 13, noot A. OTTEVAERE, J.T. dr. eur. 1996, 230, NJB 1997 (weergave), 813,<br />

Rep. Eur. Court H.R. 1996, IV, 1271, Rev. Trim. D.H. 1997, 47, noot O. <strong>DE</strong> SCHUTTER.<br />

12


nergens anders in deze regio kon doen omdat de andere terreinen ofwel volzet, ofwel<br />

gevaarlijk waren en ongeautoriseerd kamperen bovendien een misdrijf uitmaakte. De<br />

Commissie oordeelde dat artikel 8 E.V.R.M. inderdaad geschonden was. De Commissie<br />

erkende met name dat het leven in een caravan een integraal en fundamenteel deel uitmaakt<br />

van de levenswijze van zigeuners en dat de traditionele levenswijze van een minderheid, in<br />

casu dus de nomadische, de bescherming geniet die het privé-leven, familieleven en woonst<br />

heeft onder artikel 8 E.V.R.M.. Hoewel de gemeentelijke maatregelen weliswaar een legitiem<br />

doel nastreefden, werden deze evenwel niet proportioneel geacht waardoor ze ook niet strikt<br />

noodzakelijk waren in een democratische samenleving om dit beoogde doel te bereiken.<br />

Terzake werd dan ook het algemeen belang afgewogen tegenover de fundamentele rechten<br />

van het individu en omdat er in casu geen reëel accommodatiealternatief voor de<br />

verzoekende partij voorhanden was, vormde de maatregel in functie van de<br />

beleidsoverwegingen (verkeersveiligheid en landschapsbehoud) een disproportionele<br />

inperking van de rechten van de verzoekende partij. Toen de zaak echter in behandeling<br />

werd genomen door het Hof, oordeelde het Hof dat er géén schending van artikel 8 E.V.R.M.<br />

had plaatsgevonden omdat de getroffen maatregelen wel degelijk in verhouding waren met<br />

het nagestreefde doel van algemeen belang. Desalniettemin stelde het Hof dat ook een<br />

caravan die illegaal gestationeerd is, een “woonst” vormt welke aanspraak kan maken op de<br />

bescherming van artikel 8 E.V.R.M.. De redenering die in deze zaak door het Hof werd<br />

gevolgd zou dan ook op zodanige manier kunnen uitgelegd worden dat men het wel<br />

disproportioneel zou kunnen achten om personen strafrechtelijk te vervolgen die op een<br />

daartoe ongeautoriseerde plaats kampeerden terwijl die daardoor in feite gedwongen worden<br />

doordat er, gezien het gebrek aan geschikte plaatsen, geen alternatief voorhanden is 96 . Daar<br />

de verzoekende partij echter niet vervolgd werd, noch bedreigd werd met uitdrijving werd er<br />

op deze vraag geen concreet antwoord gegeven.<br />

34. Een dergelijke situatie deed zich echter wel voor in 5 recente zaken die het Europees Hof<br />

voor de Rechten van de Mens tegen het Verenigd Koninkrijk heeft gewezen, met name in de<br />

zaken Chapman vs UK 97 , Beard vs UK 98 , Coster vs UK 99 , Lee vs UK 100 en Jane Smith vs<br />

UK 101 . Het gemeenschappelijke van deze zaken is erin gelegen dat het telkens gaat om<br />

zigeuners die een stuk grond hadden gekocht om hun wooncaravans op te plaatsen, terwijl<br />

daarvoor de nodige bouwvergunning werd geweigerd. Daar ze toch op deze plaatsen bleven<br />

wonen, werden ze vervolgens vervolgd en beboet. In elk van deze zaken wordt nu erkend dat<br />

het wonen in een caravan integraal deel uitmaakt van de etnische identiteit van zigeuners,<br />

met name doordat het de weerspiegeling vormt van de lange traditie van de nomadische<br />

levenswijze van deze minderheid, ook al leven vele zigeuners hedentendage niet meer op<br />

volledig nomadische levenswijze. Reglementering in verband met het stationeren van<br />

woonwagens is dus zowel gerelateerd aan het recht op de eerbiediging van de woonst, als<br />

dat deze reglementering gevolgen heeft voor de mogelijkheid om de zigeuneridentiteit te<br />

behouden en een privé- en familieleven te leiden in overeenstemming met deze traditie 102 . In<br />

casu was er volgens het Hof echter nergens sprake van een inbreuk op dit recht, ondermeer<br />

omdat niet voldoende werd aangetoond dat er onvoldoende alternatieven voorhanden waren.<br />

(Het Hof stelde bovendien dat deze zaak op zich niet gerelateerd was aan de traditionele<br />

nomadische levenswijze van zigeuners omdat uit de feiten -aankoop van grond om caravan<br />

op duurzame basis te stationeren- blijkt dat de verzoekende partij geen dergelijk leven wou<br />

leiden) In de gezamenlijke dissenting opinion van 7 rechters werd daarentegen gesteld dat<br />

juist voldoende werd aangetoond dat er geen alternatieve terreinen voorhanden waren en dat<br />

daardoor in casu de rechten op eerbiediging van de woonst, het privé-leven en het<br />

familieleven wel geschonden waren 103 . Artikel 8 E.V.R.M. legt immers een positieve<br />

96 S. POULTER, Ethnicity, Law and Human Rights. The English experience, Oxford, Oxford University Press, 1998,<br />

191.<br />

97 Hof Mensenrechten, arrest Chapman / UK van 18 januari 2001, http://www.echr.coe.int.<br />

98 Hof Mensenrechten , arrest Beard / UK van 18 januari 2001, http://www.echr.coe.int.<br />

99 Hof Mensenrechten , arrest Coster / UK van 18 januari 2001, http://www.echr.coe.int.<br />

100 Hof Mensenrechten , arrest Lee / UK van 18 januari 2001, http://www.echr.coe.int. en Juristenkrant 2001, afl. 25,<br />

15.<br />

101 Hof Mensenrechten , arrest Jane Smith / UK van 18 januari 2001, http://www.echr.coe.int.<br />

102 Hof Mensenrechten, arrest Chapman / UK Chapman, § 73, arrest Lee / UK, § 75, arrest Jane Smith / UK, § 80,<br />

arrest Coster / UK, § 87, arrest Beard / UK, § 84.<br />

103 Ook het rapport van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden van 2000 betreffende de situatie van de<br />

Roma wees in deze richting. Hierin werd immers specifiek in verband met de situatie in het Verenigd Koninkrijk<br />

gesteld dat, hoewel de regering het aanmoedigde om aan woonwagenbewoners de mogelijkheid te verschaffen om<br />

13


verplichting aan de lidstaten op om te verzekeren dat zigeuners over een effectieve<br />

mogelijkheid beschikken om deze rechten te genieten in overeenstemming met hun<br />

traditionele levenswijze 104 .<br />

35. Woonwagenbewoners kunnen als minderheidsgroep dus wel degelijk aanspraak maken<br />

op de bescherming van het E.V.R.M. Naast artikelen 8 en 14 E.V.R.M. kunnen bovendien ook<br />

het Eerste Protocol bij het E.V.R.M. 105 - waarvan artikel 1 het genot op eigendom en artikel 2<br />

het recht op onderwijs garandeert - en het Vierde Protocol bij het E.V.R.M. 106 de<br />

rechtsbescherming van woonwagenbewoners ondersteunen. Van dit Vierde Protocol is zowel<br />

artikel 2, dat het recht op vrije verplaatsing en vrije keuze van woonplaats garandeert, als<br />

artikel 4, dat het verbod op collectieve uitzetting bepaalt, van belang. De veroordeling van<br />

België in de Conka-zaak illustreert terdege dat een dergelijk verbod belang kan hebben voor<br />

de Romabevolking in West-Europa 107 .<br />

36. Naast het E.V.R.M. en de hieraan toegevoegde protocollen dient ten slotte ook het<br />

Raamverdrag ter bescherming van nationale minderheden vermeld te worden 108 . In artikel 5<br />

van dit raamverdrag wordt immers bepaald dat de verdragsstaten maatregelen zullen treffen<br />

ter behoud en ontwikkeling van de cultuur en identiteit van nationale minderheden, bestaande<br />

o.a. uit hun tradities en culturele erfenis. Maar kan de minderheidsgroep van de<br />

woonwagenbewoners gedefinieerd worden als een nationale minderheid in de zin van het<br />

raamverdrag? In het raamverdrag zelf wordt alvast geen definitie gegeven van het concept<br />

vanuit de overweging dat het in dit stadium onmogelijk zou zijn om een definitie te hanteren<br />

die de goedkeuring van alle Lidstaten zou wegdragen 109 . Het komt aldus toe aan de tot dit<br />

verdrag toetredende lidstaten om zelf te bepalen welke bevolkingsgroepen zij voor de<br />

toepassing van dit verdrag zullen beschouwen als nationale minderheden. De UK, Zweden,<br />

Macedonië en Slovenië erkenden alvast dat zigeuners als zodanig beschouwd zullen worden.<br />

Duitsland bepaalde dat de Sinti en Roma die de Duitse nationaliteit bezitten een nationale<br />

minderheid vormen.<br />

37. Voor de invulling van dit begrip wordt vaak beroep gedaan op de nationaliteit als<br />

criterium en wordt er minstens een langdurige band met het territorium vereist 110 . Een<br />

duurzame band met het grondgebied zou als criterium terzake te verkiezen zijn omwille van<br />

verschillende redenen. Zo is nationaliteitswetgeving immers sterk manipuleerbaar, waardoor<br />

de bescherming van minderheden al te gemakkelijk aan een welbepaalde bevolkingsgroep<br />

ontzegd kan worden 111 . Bovendien wijst THEUNIS op de mogelijkheid van het ontstaan van<br />

nieuwe minderheden naar aanleiding van het hertekenen van staatsgrenzen en de<br />

problematische situatie van de Russen in de Baltische Staten 112 . Ten slotte zorgt een<br />

vasthouden aan de nationaliteitsvereiste er uiteraard ook voor dat, omwille van hun<br />

zwerversbestaan, nomaden geen aanspraak kunnen maken op de bescherming van<br />

nationale minderheden 113 . Uit twee aanbevelingen van de Parlementaire vergadering van de<br />

Raad van Europa blijkt echter dat de Parlementaire vergadering het begrip nationale<br />

eigen land te betrekken, het in de praktijk echter zeer moeilijk bleek om de nodige vergunningen te bekomen. In het<br />

rapport wordt dan ook de conclusie getrokken dat de nomadische levenswijze door het geheel van omstandigheden<br />

bedreigd wordt: Zie http://www.osce.org/hcnm/documents/recommendations/roma/index.php3 en supra nr. 25.<br />

104<br />

Gezamelijke dissenting opinion van Judges Pastor Ridruejo, Bonello, Tulkens, Stra, Nicka, Lorenzen, Fischabch<br />

en Casadevall.<br />

105<br />

Aanvullend protocol 20 maart 1952 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de<br />

fundamentele vrijheden, B. S. 19 augustus 1955.<br />

106 Vierde Protocol 16 december 1963 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de<br />

fundamentele vrijheden, B.S. 3 oktober 1970.<br />

107 Hof Mensenrechten, arrest Conka / België van 5 februari 2002, http://www.echr.coe.int.<br />

108 Framework Convention for the protection of National Minorities<br />

http://conventions.coe.int/Treaty/EN/WhatYouWant.asp?NT=157&CM=8&DF=14/05/03<br />

109 Explanatory Report of the Framework Convention for the Protection of National Minorities, H (1995) 010, p.3,<br />

http://www.coe.int.<br />

110 List of declarations made with respect to treaty no. 157, http:// conventions.coe.int<br />

111 J. THEUNIS, “Bescherming van minderheden in de Raad van Europa: een kaderverdrag maar (voorlopig?) geen<br />

aanvullend protocol bij het E.V.R.M.”, T.B.P. 1996, (723) 726. Zie ook met betrekking tot artikel 27 BUPO: M.<br />

ADAMS, “Enkele aspecten van het recht op beleving van een eigen minderheidscultuur. Artikel 27 van het IVBPR en<br />

de CVSE”, in J. VELAERS (ed.), Recht en Verdraagzaamheid in de multiculturele samenleving, Antwerpen, Maklu,<br />

1993, (149) 151.<br />

112 J. THEUNIS, l.c., (723) 726.<br />

113 Ibid. 726.<br />

14


minderheid alvast opvat als betreffende “a group of persons in a state who reside on the<br />

territory of that state and are citizens thereof and maintain longstanding, firm and lasting ties<br />

with that state” 114 .<br />

38. Toen België dit verdrag op 31 juli 2001 ondertekende 115 , werd hierbij bepaald dat de<br />

definitie van een nationale minderheid zou worden bepaald door de ICBB (Interministeriële<br />

Conferentie Buitenlands Beleid), welke daarvoor een commissie grondwetspecialisten<br />

aanstelde, waarin echter geen consensus ontstond. Hoewel er geen globale<br />

overeenstemming werd bereikt over het concept nationale minderheid, lijken de<br />

grondwetspecialisten, in navolging van o.a. Aanbevelingen 1201 (1993) en 1255 (1995) van<br />

de Parlementaire vergadering van de Raad van Europa, het er nochtans over eens te zijn dat<br />

het hier minderheden betreft die de nationaliteit bezitten van de staat waar ze aanspraak op<br />

bescherming maken 116 en dat de Belgische Duitstaligen de Belgische nationale minderheid bij<br />

uitstek vormen 117 . De kwestie waarrond echter het meeste discussie is ontstaan is de vraag<br />

of ook de Franstalige en Nederlandstalige Belgen al dan niet als “nationale minderheid”<br />

beschouwd kunnen worden 118 . Regionale minderheden, met name de Franstaligen in<br />

Vlaanderen en de Nederlandstaligen in Wallonië, werden alvast niet door de groep<br />

grondwetspecialisten als nationale minderheid beschouwd 119 . De op 26 september 2002<br />

door de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa goedgekeurde resolutie 120<br />

volgde echter het omstreden rapport van de Zwitserse Lili Nabholz en bepaalde dat<br />

Franstaligen, noch Nederlandstaligen op zich als nationale minderheid kunnen beschouwd<br />

worden maar dat de regionale minderheden wel degelijk als nationale minderheid moeten<br />

worden aangemerkt 121 . Hoewel een dergelijke resolutie een juridisch niet bindende<br />

aanbeveling is, zal deze het voor de ICBB alvast niet eenvoudiger maken om tot een vergelijk<br />

te komen betreffende de inhoudelijke invulling van het begrip nationale minderheid.<br />

VI. Transnationale aanpak?<br />

39. Ondanks de nationaal- en internationaal-rechtelijke erkenning van de woonwagen als<br />

volwaardige woonvorm blijkt een nomadische levenswijze in de praktijk op bijzondere<br />

moeilijkheden te stoten. Talloze bepalingen van ons rechtssysteem zijn immers gebaseerd op<br />

een vaste residentie. Bovendien is er een groot gebrek aan standplaatsen waardoor er ook<br />

letterlijk geen plaats is voor nomadisme. Het creëren van voldoende standplaatsen zou dan<br />

ook reeds een eerste tegemoetkoming kunnen betekenen. Dit zou op zich echter nog geen<br />

erkenning inhouden van de bijzondere positie die de woonwagenbewoners als non-territoriale<br />

minderheid bekleden binnen Europa. Het zou deze minderheid dan ook ten goede komen<br />

moest er binnen Europa rekening worden gehouden met het feit dat deze minderheid een<br />

eerder transnationale minderheid is en hierdoor buiten de klassieke definities valt van<br />

nationale of linguïstische minderheden, waartoe het Handvest inzake Regionale en<br />

Minderheidstalen reeds een eerste aanzet is door ook niet-territoriale talen als<br />

beschermingsgerechtigd te erkennen. Een boeiende denkpiste bestaat er dan ook in om na te<br />

gaan in hoeverre het mogelijk zou zijn om deze bevolkingsgroep te erkennen als Europese<br />

minderheid en hen via een dergelijk statuut in te passen in een Europeesrechtelijke context.<br />

114 Parlementaire Vergadering, Aanbeveling 1201 (1993) betreffende een aanvullend protocol met betrekking tot de<br />

rechten van nationale minderheden bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Aanbeveling 1255<br />

(1995) betreffende de bescherming van de rechten van nationale minderheden, http://assembly.coe.int/<br />

115 Bekrachtiging van dit raamverdrag bleef tot heden toe uit. Wel werden er reeds verschillende voorstellen van<br />

resoluties betreffende de ondertekening door de federale regering van de raamovereenkomst van de Raad van<br />

Europa ter bescherming van nationale minderheden ingediend, waarvan de behandeling evenwel veelal zonder<br />

gevolg werd beëindigd: Zie Voorstel van resolutie strekkende tot ondertekening door België van de<br />

Raamovereenkomst van de Raad van Europa ter bescherming van nationale minderheden, Parl. St. Senaat 1995-96,<br />

nr. 183/1 (vervallen); Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1845/1 (vervallen); Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1846/1 (vervallen);<br />

Parl. St. Kamer 1999-00, nr. 347/1 (in behandeling), Parl. St. Kamer 1999-00, nr. 401/1 (in behandeling).<br />

116 Verslag van 12 maart 1996 van de groep van grondwetspecialisten gevraagd door de ICBB, C.D.P.K. 1998, (491)<br />

514 en 516.<br />

117 Verslag van 12 maart 1996 van de groep van grondwetspecialisten gevraagd door de ICBB, C.D.P.K. 1998, (491)<br />

507 en 524.<br />

118 Ibid., (491) 508 en 525.<br />

119 Ibid., 509 en 526.<br />

120 Parlementaire Vergadering (2002) Resolutie 1301 betreffende minderhedenbescherming in België. Zie ook<br />

Parlementaire Vergadering (1998) Resolutie betreffende de situatie van de Franssprekende bevolking in de<br />

Brusselse periferie, http://assembly.coe.int/<br />

121 Zie ook Hand. Senaat 2001-02, 12 september 2002, 4.<br />

15


Door een afwezigheid van territoriale gebondenheid zijn er immers minder<br />

aanknopingspunten met de nationale rechtssystemen van gesedentariseerde samenlevingen.<br />

De ruimte om volledig vrijwillig de keuze te maken om op nomadische wijze te leven zou<br />

echter gevrijwaard dienen te worden. Hiertoe is uiteraard in eerste instantie de erkenning van<br />

de mobiele woonvorm nodig, maar deze erkenning dient bovendien ook in de praktijk te<br />

blijken uit het feit dat er voldoende ruimte wordt voorzien, spatiaal zowel als juridisch. De<br />

bijzondere problematiek van deze bevolkingsgroep kan ons er dan ook toe nopen om dit<br />

laatste ook eens vanuit een ander dan het klassieke kader van de nationale rechtssystemen<br />

te benaderen.<br />

16

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!