Zonnestraling in Nederland - Knmi

Zonnestraling in Nederland - Knmi Zonnestraling in Nederland - Knmi

29.08.2013 Views

Uit tabel 4.1 blijkt dat de jaargemiddelde dagsom van de globale straling in Nederland varieert tussen 9,57 MJ nr 2 in Eelde en 10,44 MJ nr 2 in De Kooy. Hoe groot is nu de spreiding van jaar tot jaar? Daartoe beschouwen we de reeks jaarsommen van De Bilt, waarvan we tot nu toe 33 jaar tot onze beschikking hebben. In tabel 4.3 zijn de jaarsommen van de globale straling (G) gegeven in MJ nv 2 en kWh nv 2 , het aantal uren zonneschijn (S) en het jaargemiddelde van de relatieve zonneschijnduur (S/So). Onder het laatste verstaan we de tijd die de Zon heeft geschenen (S) gedeeld door de maximale tijd dat de Zon zou kunnen schijnen (S ), dus in wezen de daglengte. We zien dat wat de straling betreft 1959 het zonnigste jaar was met 1106 kWh nr 2 , ruim 13% hoger dan het langjarige gemiddelde. Het somberste jaar blijkt 1981 te zijn met slechts 897 kWh nv 2 , 8% lager dan het langjarige gemiddelde. De standaardafwijking van de gemiddelde jaarsom in De Bilt bedraagt 56,5 kWh nv 2 . Ook voor het aantal uren zonneschijn en de relatieve zonneschijnduur geldt 1959 volgens tabel 4.3 als het zonnigste jaar met 1986 uur, dat is 44% van de tijd dat de Zon boven de horizon staat. Als het somberste jaar komt hier 1988 uit de bus met slechts 1218 uur, dat is een relatieve zonneschijnduur van 27%. In figuur 4.1a zijn de jaarsommen van de globale straling van 1958 t/m 1990 grafisch weergegeven. We zien daarin een grote variabiliteit van jaar tot jaar. Om na te gaan of er een trend is in de straling, zijn de lopende jaargemiddelden van een oneven (11) aantal jaren uitgezet bij het middelste (6e) jaar. Daaruit blijkt een toeneming in de jaren zestig tot halverwege de jaren zeventig, waarna de irradiantie weer afneemt. kWh/m 1140 — 1120—| 1100 1080 1060—| 1040 1020—| 1000 980 960 940—| 920 900—| 880" 860- N LTHJ 840- 1 I I I I I I l I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I 1959 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 Figuur 4.1 a. Jaarsommen van de globale straling te De Bilt in kWh m 2 van 1958 t/m 1990 57

uren 2000 1900 H 1800- 1700- 1600- 1500- 1400- 1300- 1200- b. Jaarsommen van de duur van de zonneschijn te De Bilt in uren van 1899 t/m 1990 De gebroken lijn in de figuren 4.1a en b geeft het lopende 11-jaargemiddelde weer Hier is de volgende waarschuwing op haar plaats. Verschillende instituten werken met stralingsbestanden van het KNMI. Daarbij wordt het decennium 1971 t/m 1980 veel gebruikt. Dit wijkt met zijn gemiddelde jaarsom van 3576 MJ m 2 of 993,5 kWh m 2 meer dan 2% af van het tijdvak 1961 t/m 1970 (3494 MJ nr 2 of 970,6 kWh nr 2 ) en 3% van het recente tijdvak 1981 t/m 1990 (3466 MJ nr 2 of 962,7 kWh nr 2 ). Deze verschillen liggen dus niet aan fouten in de gegevensbestanden, maar hebben te maken met fluctuaties in het stralingsklimaat. Wat de toekomst ons zal brengen valt niet te voorspellen. Wel kunnen we met behulp van de gegevens over de zonneschijnduur verder terugkijken. Daarvan bestaat voor De Bilt een reeks van 1899 tot heden. De jaarsommen zijn in figuur 4.1b uitgezet met eveneens de lopende 11-jaargemiddelden. Voor het tijdvak 1963 t/m 1985 lopen deze vrijwel analoog aan de globale straling en bedragen gemiddeld ongeveer 1480 uur. Van 1904 tot 1941 schommelt de waarde rond de 1575 uur. Daarna is er een sterke stijging tot boven de 1600 uur, waarmee de jaren veertig het zonnigste decennium zijn. Vanaf 1944 neemt het aantal uren zon echter af, afgezien van de jaren zeventig. Het op twee na laatste 11-jaargemiddelde is zelfs het laagste van de hele negentigjarige reeks. 4.1.3 De dagelijkse gang in de globale straling Een volgende stap in de detaillering van de globale straling, van jaarsom via seizoen- en maand- naar decade- en dagsom, is de verdeling van de straling over de dag. We noemen dat laatste de dagelijkse gang. Alle gegevens zijn genoteerd in de Wereldtijd UT (vroeger "Greenwich tijd" genoemd). Het etmaal loopt daarbij van 0-24 uur UT. In Nederland wordt de Midden Europese Tijd (MET) gebruikt: MET = UT + 1 uur. Wanneer de zomertijd geldt hebben we Midden Europese Zomertijd (MEZT) waarvoor geldt: MEZT = UT + 2 uur (zie ook paragraaf 6.2.1). In de tabellen betekent: uurvak 1 = 00-01 UT = 01-02 uur MET = 02-03 uur MEZT uurvak 2 = 01-02 UT = 02-03 uur MET = 03-04 uur MEZT enzovoort. We beperken ons bij de dagelijkse gang in de globale straling tot de "oude" vijf hoofdstations van het KNMI: De Bilt, De Kooy, Eelde, Vlissingen en Zuid-Limburg. In tabel 4.4 zijn voor deze stations de over vele jaren gemiddelde uurwaarden van de globale straling in W nr 2 gegeven. Daaruit blijkt b.v. dat tussen 11 en 12 uur UT in juni te De Bilt de gemiddelde globale straling 531 W nr 2 is; in De Kooy is dat om dezelfde tijd 611 Wnr 2 , dat is 15% meer. 58

Uit tabel 4.1 blijkt dat de jaargemiddelde dagsom van de globale stral<strong>in</strong>g <strong>in</strong> <strong>Nederland</strong><br />

varieert tussen 9,57 MJ nr 2 <strong>in</strong> Eelde en 10,44 MJ nr 2 <strong>in</strong> De Kooy. Hoe groot is nu de<br />

spreid<strong>in</strong>g van jaar tot jaar?<br />

Daartoe beschouwen we de reeks jaarsommen van De Bilt, waarvan we tot nu toe 33 jaar tot<br />

onze beschikk<strong>in</strong>g hebben. In tabel 4.3 zijn de jaarsommen van de globale stral<strong>in</strong>g (G) gegeven<br />

<strong>in</strong> MJ nv 2 en kWh nv 2 , het aantal uren zonneschijn (S) en het jaargemiddelde van de<br />

relatieve zonneschijnduur (S/So). Onder het laatste verstaan we de tijd die de Zon heeft<br />

geschenen (S) gedeeld door de maximale tijd dat de Zon zou kunnen schijnen (S ), dus <strong>in</strong><br />

wezen de daglengte. We zien dat wat de stral<strong>in</strong>g betreft 1959 het zonnigste jaar was met 1106<br />

kWh nr 2 , ruim 13% hoger dan het langjarige gemiddelde. Het somberste jaar blijkt 1981 te<br />

zijn met slechts 897 kWh nv 2 , 8% lager dan het langjarige gemiddelde. De standaardafwijk<strong>in</strong>g<br />

van de gemiddelde jaarsom <strong>in</strong> De Bilt bedraagt 56,5 kWh nv 2 .<br />

Ook voor het aantal uren zonneschijn en de relatieve zonneschijnduur geldt 1959 volgens<br />

tabel 4.3 als het zonnigste jaar met 1986 uur, dat is 44% van de tijd dat de Zon boven de<br />

horizon staat. Als het somberste jaar komt hier 1988 uit de bus met slechts 1218 uur, dat is<br />

een relatieve zonneschijnduur van 27%.<br />

In figuur 4.1a zijn de jaarsommen van de globale stral<strong>in</strong>g van 1958 t/m 1990 grafisch<br />

weergegeven. We zien daar<strong>in</strong> een grote variabiliteit van jaar tot jaar. Om na te gaan of er een<br />

trend is <strong>in</strong> de stral<strong>in</strong>g, zijn de lopende jaargemiddelden van een oneven (11) aantal jaren<br />

uitgezet bij het middelste (6e) jaar. Daaruit blijkt een toenem<strong>in</strong>g <strong>in</strong> de jaren zestig tot halverwege<br />

de jaren zeventig, waarna de irradiantie weer afneemt.<br />

kWh/m<br />

1140 —<br />

1120—|<br />

1100<br />

1080<br />

1060—|<br />

1040<br />

1020—|<br />

1000<br />

980<br />

960<br />

940—|<br />

920<br />

900—|<br />

880"<br />

860-<br />

N<br />

LTHJ<br />

840-<br />

1 I I I I I I l I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I<br />

1959 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91<br />

Figuur 4.1 a. Jaarsommen van de globale stral<strong>in</strong>g te De Bilt <strong>in</strong> kWh m 2 van 1958 t/m 1990<br />

57

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!