Zonnestraling in Nederland - Knmi
Zonnestraling in Nederland - Knmi Zonnestraling in Nederland - Knmi
Net als de totale straling, wordt het zichtbare licht op zijn weg door de atmosfeer verzwakt door absorptie en verstrooiing (zie 2.2).Aan het aardoppervlak is het gemiddelde stralingsequivalent f dan ook lager dan voor buitenatmosferische straling. Volgens Drummond (1958) is het gemiddelde fotometrische stralingsequivalent in Pretoria 104 lm W 1 voor globale straling en 132 lm W" 1 voor diffuse hemelstraling. Voor Londen zou volgens hem 117 lm W" 1 bij wolkeloze hemel gelden, voor Washington 105 lm W _l en voor Wenen 121 lm W 1 bij gemiddelde bewolkingscondities. Petersen (1982) heeft een uitgebreid onderzoek gedaan naar de waarde van het gemiddelde fotometrische stralingsequivalent in Denemarken. Hij vond daarbij de volgende waarden voor f: bij heldere hemel voor de globale straling (113 ± 7) lm W 1 , voor de directe straling (103 ± 13) lm W 1 en voor de diffuse straling (146 ± 14) lm W 1 . Bij bewolkte hemel was f voor de globale straling (121 ± 7) lm W 1 . In Nederland werkt de Werkgroep Fysische Aspecten van de Gebouwde Omgeving, FAGO- TNO in de Technische Universiteit Eindhoven, met (103 ± 13) lm W" 1 voor zonshoogten groter dan 20°. Bij een lagere zonnestand is er relatief meer infrarode straling, d.w.z. minder daglicht en is het fotometrische stralingsequivalent niet constant meer. Uit bovenstaande beschouwing zou men geneigd zijn de lichtstroom in lumen als basis te nemen voor de fotometrische grootheden. In werkelijkheid is echter de candela als eenheid van lichtsterkte in de grondeenheden van het Internationale Stelsel van Eenheden (SI) opgenomen. Dit is de lichtsterkte, in loodrechte richting, van een oppervlak van (600.000) 1 m 2 van een zwart lichaam bij de stollingstemperatuur van platina onder een druk van 101325 Nm 2 . In analogie met de energetische irradiantie Ee in Wnv 2 kunnen we de verlichtingssterkte Ev definiëren (zie 6.3.2) als de lichtstroom, die van een willekeurige bron door een oppervlakteëlement dA wordt opgevangen. De eenheid is lm m 2 , waaraan de naam lux is gegeven met het symbool lx. Volgens Dogniaux en Lemoine (1976) is de verlichtingssterkte van de Zon Ev° buiten de atmosfeer 126,82 klx en is de jaarlijkse gang daarvan te schrijven als: Ey°(d) = 126,82 + 4,248 cos r|d + 0,08250 cos 2r|d - 0,00043 cos 3r|d + 0,1691 sin rjd + 0,00914 sin 2 rjd + 0,01726 sin 3r|d waarin T| = 27T/366 d = het dagnummer met 1 januari: d = 1. Door de extinctie van daglicht in de atmosfeer zal de verlichtingssterkte aan het aardoppervlak kleiner zijn. Dogniaux en Lemoine (1976) geven formules om de verlichtingssterkte Ev te berekenen als functie van de turbiditeit, de relatieve optische massa, de hoeveelheid condenseerbaar water in de atmosfeer en de invalshoek voor directe en diffuse straling op het beschouwde vlak. Bij zonnig weer kan de verlichtingssterkte in het vrije veld oplopen tot 40 klx. Kennis van het verlichtingsniveau in het vrije veld is nodig voor het berekenen van het daglichtpercentage binnen, dat via de ramen de werkplek bereikt. Aangezien we hier het terrein van de bouwfysica betreden, wordt voor verdere details verwezen naar de Werkgroep FAGO-TNO-TUE die sinds 1982 in Eindhoven metingen verricht van de hoeveelheid daglicht en zonnestraling. 124
6 APPENDICES 6.1 Berekening van de positie van de Zon Bij veel berekeningen op het gebied van de zonneënergie moeten we de positie van de Zon aan de hemelkoepel kennen. Voor een waarnemer op Aarde is het alsof de Zon zich langs een baan op de hemelkoepel beweegt. De hemelkoepel is dan op te vatten als een grote bol die de Aarde omgeeft. We moeten daarom bolcoördinaten gebruiken om de positie van de Zon aan te geven. Bolcoördinaten gaan uit van een bepaald grondvlak en twee coördinaten die de plaats ten opzichte van dat grondvlak bepalen. De laatste worden als hoekmaten gegeven in booggraden of radialen. Eerst worden een aantal coördinatensystemen besproken. Azimut en hoogte Een systeem, dat veel wordt gebruikt, omdat het van de waarnemer uitgaat, is het azimutale n systeem. Het grondvlak is hierin het horizontale vlak van de waarnemer (A in de figuren 6.1 en 6.3). De hemelkoepel snijdt dat vlak volgens een cirkel die onze horizon 2) is. Langs de horizon wordt de ene coördinaat, het azimut, gemeten. In dit boek wordt daarbij het zuiden als nulrichting aangehouden - zie figuur 6.3. Het azimut \\f noteren wij van -180° tot + 180°, waarbij zuid \\f = 0°, oost \\f = - 90°, west \\f = 90° en noord \\f = 180°. In de weerdienst en bij het windklimaat daarentegen wordt noord als nulrichting gebruikt, waarbij \\f dan loopt van 0° tot 360° met oost y = 90°, zuid \j/ = 180° en west \\f = 270°. De andere coördinaat in het azimutale systeem is de hoogte yvan de Zon (figuur 6.1 en 6.3), ook wel elevatie genoemd, ten opzichte van de horizon. De zonshoogte wordt gemeten van - 90° tot + 90°. De positieve getallen gelden voor het geval de Zon boven de horizon staat, de negatieve getallen zijn voor ons niet interessant omdat de Zon zich dan onder de horizon bevindt. Een hoogte y = 90° betekent dat de Zon recht boven ons staat, in het zenit 3) , zie figuur 6.1 en 6.3. Het zenit wordt ook wel gebruikt als oorsprong voor de tweede coördinaat. Men spreekt dan van de zenithoek £. Hierbij geldt £ = 90°-y (6.1.1) De Zon in het zenit, met y= 90° en C, = 0°, komt bij ons op gematigde breedte niet voor. Wat is dan de maximale hoogte die de Zon in Nederland kan bereiken en hoe groot is het verschil daarin voor het noorden en zuiden van ons land? Om die vragen te kunnen beantwoorden moeten we eerst wat dieper ingaan op de baan van de Aarde rond de Zon en 1) van het Arabische "as-summut" = de wegen of de paden 2) van het Griekse "horizon" - de begrenzende 3) van het Arabische "semt-ar-ras" = de weg van het hoofd 125
- Page 69 and 70: OKT I II III NOV I DEC JAN FEB MRT
- Page 71 and 72: overeen met de waarden 20,61 MJ nr
- Page 73 and 74: EELDE uurvak jan feb nut apr mei ju
- Page 75 and 76: DE KOOY uurvak jan feb mrt apr mei
- Page 77 and 78: voor de overige vier stations in Wn
- Page 79 and 80: de meetgegevens aantonen. Voor dit
- Page 81 and 82: JAN FEB MRT APR MEI JUN JUL AUG SEP
- Page 83 and 84: ZUID-LIMBURG AMSTERDAM BERN STELLEN
- Page 85 and 86: In het winterhalfjaar is een maxima
- Page 87 and 88: 1.0 —| 1,0- 0,5 ~i o.o- 4 lU/Go)B
- Page 89 and 90: . 20 mei 1989 Ook dit was een onbew
- Page 91 and 92: d. 6 maart 1989 Dit was een zonnige
- Page 93 and 94: 5 MODELLEN, SCHUINE VLAKKEN EN SPEC
- Page 95 and 96: E 7cr 2 E =E AQ= a „ z (5.1) waar
- Page 97 and 98: JAN FEB MRT APR MRT JUN JUL AUG SEP
- Page 99 and 100: Hierin is a een constante, die verb
- Page 101 and 102: D/G = 1,0045 + 0,04349 G/Go - 3,522
- Page 103 and 104: - D, de diffuse straling D en de gl
- Page 105 and 106: — cos (6-B) cos 8 sin co' + -^rrC
- Page 107 and 108: G(y) = 0,408 - 0,323 y' + 0,384 y'
- Page 109 and 110: Hay en McKay (1988) concluderen in
- Page 111 and 112: was gemonteerd gaf de resultaten va
- Page 113 and 114: 30-8 11,62 4,32 6,92 0,38 8,30 2,51
- Page 115 and 116: Vlissingen. Ze zijn daarbij uitgega
- Page 117 and 118: in de atmosfeer beter verstrooid da
- Page 119: Twee monochromatische lichtbronnen
- Page 123 and 124: gemiddelde afstand Zon-Aarde die 14
- Page 125 and 126: gebeurt midden op de dag, waarvoor
- Page 127 and 128: wordt echter niet bij zonneënergie
- Page 129 and 130: Van azimut \\f en hoogte y naar uur
- Page 131 and 132: Deze waarden kunnen ook worden gevo
- Page 133 and 134: duurt 24 uur, dus per graad 24 /360
- Page 135 and 136: De waarde van e verloopt in het jaa
- Page 137 and 138: Tabel 6.4 Tijden van zonsopkomst en
- Page 139 and 140: Met algemeen geldende relaties 1 kJ
- Page 141 and 142: Emittantie, radiant exitance, spezi
- Page 143 and 144: In 1913 stelde dr. C.G. Abbott van
- Page 145 and 146: A e e c Tl e e X X n' v>" V K n p p
- Page 147 and 148: In chapter 4 the results are given
- Page 149 and 150: LITERATUUR 1. Inleiding Een element
- Page 151 and 152: air mass. Arch. Met. Geoph. Biokl.
- Page 153 and 154: condities (ISSO, 1986), waarin een
- Page 155 and 156: T.R.-642-1013. Solar Energy Researc
- Page 157 and 158: Jong, J.B.R.M. de (1980). Een karak
- Page 159 and 160: formules voor de berekening van zon
- Page 161 and 162: A TREFWOOR Absolute schaal 147 abso
- Page 163 and 164: p parallelcirkel 127-128 perihelium
6 APPENDICES<br />
6.1 Bereken<strong>in</strong>g van de positie van de Zon<br />
Bij veel bereken<strong>in</strong>gen op het gebied van de zonneënergie moeten we de positie van de Zon<br />
aan de hemelkoepel kennen. Voor een waarnemer op Aarde is het alsof de Zon zich langs een<br />
baan op de hemelkoepel beweegt. De hemelkoepel is dan op te vatten als een grote bol die de<br />
Aarde omgeeft.<br />
We moeten daarom bolcoörd<strong>in</strong>aten gebruiken om de positie van de Zon aan te geven.<br />
Bolcoörd<strong>in</strong>aten gaan uit van een bepaald grondvlak en twee coörd<strong>in</strong>aten die de plaats ten<br />
opzichte van dat grondvlak bepalen. De laatste worden als hoekmaten gegeven <strong>in</strong> booggraden<br />
of radialen. Eerst worden een aantal coörd<strong>in</strong>atensystemen besproken.<br />
Azimut en hoogte<br />
Een systeem, dat veel wordt gebruikt, omdat het van de waarnemer uitgaat, is het<br />
azimutale n systeem. Het grondvlak is hier<strong>in</strong> het horizontale vlak van de waarnemer (A <strong>in</strong> de<br />
figuren 6.1 en 6.3). De hemelkoepel snijdt dat vlak volgens een cirkel die onze horizon 2) is.<br />
Langs de horizon wordt de ene coörd<strong>in</strong>aat, het azimut, gemeten. In dit boek wordt daarbij het<br />
zuiden als nulricht<strong>in</strong>g aangehouden - zie figuur 6.3. Het azimut \\f noteren wij van -180° tot<br />
+ 180°, waarbij zuid \\f = 0°, oost \\f = - 90°, west \\f = 90° en noord \\f = 180°. In de<br />
weerdienst en bij het w<strong>in</strong>dklimaat daarentegen wordt noord als nulricht<strong>in</strong>g gebruikt, waarbij<br />
\\f dan loopt van 0° tot 360° met oost y = 90°, zuid \j/ = 180° en west \\f = 270°.<br />
De andere coörd<strong>in</strong>aat <strong>in</strong> het azimutale systeem is de hoogte yvan de Zon (figuur 6.1 en 6.3),<br />
ook wel elevatie genoemd, ten opzichte van de horizon. De zonshoogte wordt gemeten van<br />
- 90° tot + 90°. De positieve getallen gelden voor het geval de Zon boven de horizon staat, de<br />
negatieve getallen zijn voor ons niet <strong>in</strong>teressant omdat de Zon zich dan onder de horizon<br />
bev<strong>in</strong>dt. Een hoogte y = 90° betekent dat de Zon recht boven ons staat, <strong>in</strong> het zenit 3) , zie<br />
figuur 6.1 en 6.3.<br />
Het zenit wordt ook wel gebruikt als oorsprong voor de tweede coörd<strong>in</strong>aat. Men spreekt dan<br />
van de zenithoek £. Hierbij geldt<br />
£ = 90°-y (6.1.1)<br />
De Zon <strong>in</strong> het zenit, met y= 90° en C, = 0°, komt bij ons op gematigde breedte niet voor.<br />
Wat is dan de maximale hoogte die de Zon <strong>in</strong> <strong>Nederland</strong> kan bereiken en hoe groot is het<br />
verschil daar<strong>in</strong> voor het noorden en zuiden van ons land? Om die vragen te kunnen<br />
beantwoorden moeten we eerst wat dieper <strong>in</strong>gaan op de baan van de Aarde rond de Zon en<br />
1) van het Arabische "as-summut" = de wegen of de paden<br />
2) van het Griekse "horizon" - de begrenzende<br />
3) van het Arabische "semt-ar-ras" = de weg van het hoofd<br />
125