Zonnestraling in Nederland - Knmi

Zonnestraling in Nederland - Knmi Zonnestraling in Nederland - Knmi

29.08.2013 Views

De Jong (1980) heeft op basis van uursommen van De Bilt afgeleid: D/G=l G/Go(l,47-R)/l,66 (5.24) waarin R = 0,847 - 1,61 sin y-h 1,04 sin 2 y Als we nu de verschillende relaties voor dagsommen en uursommen beschouwen, zien we zowel overeenkomsten als verschillen. Alle relaties naderen tot D/G = 1 als G/Go klein wordt, dus in gevallen met lage waarden van G; het is dan totaal bewolkt en de globale straling bestaat alleen uit de diffuse component. Voor grote waarden van G/Go, bijvoorbeeld G/G = 1, blijkt er nog steeds een hoeveelheid diffuse straling te zijn, al is die in alle formules niet gelijk: variërend van 0,143 tot 0,23. In De Bilt is ook gevonden dat de maximale globale straling niet gemeten wordt bij onbewolkte hemel, maar bij gedeeltelijk bewolkte lucht, omdat dan naast de directe straling nog een grote hoeveelheid diffuse straling via verstrooiing aan de wolken de sensor van de pyranometer kan bereiken. Voor korte tijdvakken kan dan G zelfs groter dan Go zijn! Het in het begin van dit subhoofdstuk genoemde modelvergelijkingsproject van de IEA heeft aangetoond, wat de "Liu- Jordan v -modellen betreft, dat voor de berekening van uursommen het model van Orgill en Hollands (1977) de voorkeur verdient en voor de berekening van dagsommen van de diffuse straling het model van Erbs et al. (1982). 5.2 Modellen voor de berekening van zonnestraling op schuine vlakken Meetresultaten van de straling op schuine vlakken zijn slechts in beperkte mate beschikbaar. Eén reden hiervoor is, dat deze gegevens bij de toepassing van zonnecollectoren en passief gebruikte zonneënergie beschikbaar zouden moeten zijn voor een zeer groot aantal verschillende oriëntaties (hellingshoek en azimut). Het is niet praktisch om voor al die oriëntaties lange meetreeksen te verzorgen. Een tweede reden is dat in de meteorologie de straling volgens internationale standaard op een horizontaal vlak wordt gemeten. Daarbij moet de horizon zo goed mogelijk obstakelvrij zijn, opdat de meetgegevens van verschillende stations met elkaar vergeleken kunnen worden en interpolatie tussen de stations wordt vergemakkelijkt. Tenslotte zijn pyranometers in eerste instantie gecalibreerd voor het gebruik in horizontale stand. Zie voor de invloed van een schuin opgestelde pyranometer op de calibratiefactor b.v. Van den Brink et al. (1985). In dit hoofdstuk komen methoden aan de orde die gebruikt worden om de straling op schuine vlakken te berekenen. Deze berekening gaat uit van de volgende drie componenten: een geometrische transformatie van de directe straling, een integratie van de diffuse radiantie over de hemelkoepel en de van het aardoppervlak gereflecteerde straling binnen het "gezichtsveld" van het beschouwde schuine vlak. We moeten daarbij nog verschil maken tussen modellen die uursommen van de straling berekenen en modellen die dagsommen berekenen. Op basis van een uur of minder kan de berekening tamelijk exact zijn, maar voor langere tijden leidt de integratie tot niet-lineairiteiten en toenemende fouten (Hay en Davies, 1980). De bepaling van de diffuse en gereflecteerde straling op een schuin vlak vereist dat er veronderstellingen worden gemaakt over de verdeling van de radiantie over de hemelkoepel en het aardoppervlak. Het is praktisch om de irradiantie van een willekeurig georiënteerd vlak uit te drukken in de irradianties op het horizontale vlak en een splitsing aan te brengen in de directe straling B = G 106

- D, de diffuse straling D en de globale straling G, dus G =B +D =f.(G-D) + fnD + f pG (5.25) s s s I v / D g r 7 waarbij de onderindex s aangeeft dat het om het schuine vlak gaat, fj de omrekeningsfactor voor de directe straling, f de omrekeningsfactor voor de diffuse straling, f een factor voor de bijdrage van de reflectie aan het aardoppervlak en omliggende gebouwen, p het albedo van het aardoppervlak en omliggende gebouwen (zie tabel 2.3). We gaan nu achtereenvolgens de directe straling (5.2.1), de diffuse straling (5.2.2), de globale straling (5.2.3) en de totale straling (5.2.4) op schuine vlakken beschouwen, zowel voor uursommen als voor langere integratietijden. 5.2.1 De directe straling op een schuin vlak Voor korte tijdsintervallen, zoals een uur of minder, is de berekening van de directe straling op een schuin vlak slechts een kwestie van geometrie. De directe straling op een schuin vlak is: Bs = lcos0 (5.26) waarbij I de directe straling uit de richting van de Zon, 6 de invalshoek, dus de hoek tussen de normaal (loodlijn) op het schuine vlak en de richting van de Zon. Het gaat er nu om 6 uit te drukken in bekende grootheden. Daartoe beschouwen we figuur 5.3. Hierin is P de helling van het vlak en dus ook de hoek tussen de normaal op het vlak en de verticaal. \\f is het azimut van de Zon en £ de zenithoek van de Zon, oc is het azimut van de projectie van de normaal op het aardoppervlak. Figuur 5.3 Positie van de Zon (L) ten opzichte van een schuin vlak met heil in gs hoek /3. Zie voorverdere verklaring de tekst 107

De Jong (1980) heeft op basis van uursommen van De Bilt afgeleid:<br />

D/G=l G/Go(l,47-R)/l,66<br />

(5.24)<br />

waar<strong>in</strong> R = 0,847 - 1,61 s<strong>in</strong> y-h 1,04 s<strong>in</strong> 2 y<br />

Als we nu de verschillende relaties voor dagsommen en uursommen beschouwen, zien we<br />

zowel overeenkomsten als verschillen. Alle relaties naderen tot D/G = 1 als G/Go kle<strong>in</strong> wordt,<br />

dus <strong>in</strong> gevallen met lage waarden van G; het is dan totaal bewolkt en de globale stral<strong>in</strong>g<br />

bestaat alleen uit de diffuse component. Voor grote waarden van G/Go, bijvoorbeeld G/G =<br />

1, blijkt er nog steeds een hoeveelheid diffuse stral<strong>in</strong>g te zijn, al is die <strong>in</strong> alle formules niet<br />

gelijk: variërend van 0,143 tot 0,23.<br />

In De Bilt is ook gevonden dat de maximale globale stral<strong>in</strong>g niet gemeten wordt bij<br />

onbewolkte hemel, maar bij gedeeltelijk bewolkte lucht, omdat dan naast de directe stral<strong>in</strong>g<br />

nog een grote hoeveelheid diffuse stral<strong>in</strong>g via verstrooi<strong>in</strong>g aan de wolken de sensor van de<br />

pyranometer kan bereiken. Voor korte tijdvakken kan dan G zelfs groter dan Go zijn!<br />

Het <strong>in</strong> het beg<strong>in</strong> van dit subhoofdstuk genoemde modelvergelijk<strong>in</strong>gsproject van de IEA<br />

heeft aangetoond, wat de "Liu- Jordan v -modellen betreft, dat voor de bereken<strong>in</strong>g van<br />

uursommen het model van Orgill en Hollands (1977) de voorkeur verdient en voor de<br />

bereken<strong>in</strong>g van dagsommen van de diffuse stral<strong>in</strong>g het model van Erbs et al. (1982).<br />

5.2 Modellen voor de bereken<strong>in</strong>g van zonnestral<strong>in</strong>g op schu<strong>in</strong>e<br />

vlakken<br />

Meetresultaten van de stral<strong>in</strong>g op schu<strong>in</strong>e vlakken zijn slechts <strong>in</strong> beperkte mate beschikbaar.<br />

Eén reden hiervoor is, dat deze gegevens bij de toepass<strong>in</strong>g van zonnecollectoren en passief<br />

gebruikte zonneënergie beschikbaar zouden moeten zijn voor een zeer groot aantal verschillende<br />

oriëntaties (hell<strong>in</strong>gshoek en azimut). Het is niet praktisch om voor al die oriëntaties<br />

lange meetreeksen te verzorgen. Een tweede reden is dat <strong>in</strong> de meteorologie de stral<strong>in</strong>g<br />

volgens <strong>in</strong>ternationale standaard op een horizontaal vlak wordt gemeten. Daarbij moet de<br />

horizon zo goed mogelijk obstakelvrij zijn, opdat de meetgegevens van verschillende stations<br />

met elkaar vergeleken kunnen worden en <strong>in</strong>terpolatie tussen de stations wordt vergemakkelijkt.<br />

Tenslotte zijn pyranometers <strong>in</strong> eerste <strong>in</strong>stantie gecalibreerd voor het gebruik <strong>in</strong> horizontale<br />

stand. Zie voor de <strong>in</strong>vloed van een schu<strong>in</strong> opgestelde pyranometer op de calibratiefactor<br />

b.v. Van den Br<strong>in</strong>k et al. (1985).<br />

In dit hoofdstuk komen methoden aan de orde die gebruikt worden om de stral<strong>in</strong>g op schu<strong>in</strong>e<br />

vlakken te berekenen. Deze bereken<strong>in</strong>g gaat uit van de volgende drie componenten: een<br />

geometrische transformatie van de directe stral<strong>in</strong>g, een <strong>in</strong>tegratie van de diffuse radiantie over<br />

de hemelkoepel en de van het aardoppervlak gereflecteerde stral<strong>in</strong>g b<strong>in</strong>nen het "gezichtsveld"<br />

van het beschouwde schu<strong>in</strong>e vlak. We moeten daarbij nog verschil maken tussen modellen<br />

die uursommen van de stral<strong>in</strong>g berekenen en modellen die dagsommen berekenen.<br />

Op basis van een uur of m<strong>in</strong>der kan de bereken<strong>in</strong>g tamelijk exact zijn, maar voor langere<br />

tijden leidt de <strong>in</strong>tegratie tot niet-l<strong>in</strong>eairiteiten en toenemende fouten (Hay en Davies, 1980).<br />

De bepal<strong>in</strong>g van de diffuse en gereflecteerde stral<strong>in</strong>g op een schu<strong>in</strong> vlak vereist dat er veronderstell<strong>in</strong>gen<br />

worden gemaakt over de verdel<strong>in</strong>g van de radiantie over de hemelkoepel en<br />

het aardoppervlak.<br />

Het is praktisch om de irradiantie van een willekeurig georiënteerd vlak uit te drukken <strong>in</strong> de<br />

irradianties op het horizontale vlak en een splits<strong>in</strong>g aan te brengen <strong>in</strong> de directe stral<strong>in</strong>g B = G<br />

106

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!