29.08.2013 Views

Download this publication - Henri Beunders

Download this publication - Henri Beunders

Download this publication - Henri Beunders

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Het seksueel geweld in instellingen van de rooms-katholieke kerk heeft<br />

veel media-aandacht getrokken. Afkeurenswaardige seksuele praktijken<br />

van verschillende van haar dienaren, in tientallen jaren en verspreid over<br />

de continenten, tasten met terugwerkende kracht het kerkelijk imago<br />

aan, en volgens velen mogelijk de kerkelijke aanspraken op universele<br />

waarheid en de daarop gegrondveste moraliteit. De rooms-katholieke<br />

kerk lijkt er niet op voorbereid om een antwoord te vinden op de aan­<br />

klachten tegen haar gesloten cultuur van decennia en het machtsmisbruik<br />

dat daarbinnen plaatsvond. De schrijvers willen in dit boek ingaan op een<br />

aantal achterliggende kwesties. Naast het openbaar maken van wat er<br />

precies is gebeurd - en wat in Nederland door de commissie-Deetman<br />

ter hand is genomen - stellen zij de duiding op de voorgrond. Dat bete­<br />

kent dat zij in de theologie en in de geschiedenis op zoek gaan naar<br />

perspectieven die oog hebben voor de slachtoffers (en de daders), maar<br />

ook voor de kerkelijke omgang in de toekomst met deze geschiedenis en<br />

ervaringen. Die vormen voor de auteurs dan ook de opstap voor verdere<br />

reflectie. Zij worden daarbij extra gemotiveerd door het gegeven dat de<br />

publieke opinie dikwijls tekort lijkt te schieten als het gaat om de bete­<br />

kenissen van dit kerkelijk verleden en de persoonlijke ervaringen ermee.<br />

Daar liggen volop aanknopingspunten om in te gaan op de beantwoor­<br />

ding van onderliggende historische, sociologische, dogmatische, moraal­<br />

theologische en pastoraaltheologische vragen.<br />

De auteurs van de artikelen in dit boek zijn dan ook op zoek naar<br />

dergelijke benaderingen die de berichtgeving over seksueel misbruik in<br />

een ruimer kader plaatsen. Dat gebeurt hier vanuit de behoefte en de<br />

bereidheid om zonder terughoudendheid te zoeken naar en kennis te<br />

nemen van diverse verklaringen en toedrachten, zonder iets af te willen<br />

dingen op alle afschuwelijkheid, dubbelzinnigheid en ingewikkeldheid<br />

die daarmee zijn verbonden.<br />

789056 253462


Grensoverschrijdingen geduid<br />

Over seksueel misbruik in katholieke instellingen


ERIK BO RGM AN , RIK TORFS E.A.<br />

Grensoverschrijdingen geduid<br />

Over seksueel misbruik in katholieke instellingen<br />

Onder redactie van Hans Morssinkhof en <strong>Henri</strong> Geerts<br />

Valkhof Pers


ISBN 978 90 5625 346 2<br />

© 2011 by the authors<br />

Omslagontwerp: Gerrit Vroon, Arnhem<br />

Verzorging binnenwerk: Peter Tychon, Wijchen<br />

Verspreiding in België:<br />

Maklu-Distributie, Antwerpen<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt<br />

door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook<br />

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of<br />

<strong>this</strong> book may be reproduced in any form by print, photoprint or any other<br />

means without prior written permission from the publisher.


Inhoud<br />

HENRI GEERTS EN HANS MORSSINKHOF<br />

Inleiding<br />

1. Seksueel geweld als ‘kwaad’ in een omgeving van gelovigen<br />

ERIK BORGMAN<br />

Verlossing in nauwe verbondenheid met kwaad<br />

Theologische reflecties over een kerk waarin minderjarigen<br />

seksueel worden misbruikt<br />

RIK TORFS<br />

Tussen recht en moraal<br />

FRED VAN IERSEL<br />

De kerk te biecht<br />

Reageren vanuit kerk, samenleving en overheid op seksueel<br />

misbruik in sociaal-e<strong>this</strong>ch perspectief<br />

FRANS VOSMAN<br />

Tussen oordeel en verstaan. Een moraaltheologisch essay<br />

over seksueel geweld in katholieke internaten<br />

2. Schijnbare actualiteit van seksueel misbruik in r.-k. internaten<br />

HENRI BEUNDERS EN HANS MORSSINKHOF<br />

Publieke geheimen en de rol van de media<br />

MARJET DERKS<br />

Een ongehoorde geschiedenis. Historici, herinneringen en<br />

geschiedschrijving rond misbruik


3. Seksueel misbruik, naar veilige situaties toewerken<br />

ANKE BISSCHOPS<br />

Seksueel misbruik van kinderen en seksueel misbruik in pastorale<br />

relaties binnen de rooms-katholieke kerk 103<br />

JAN BODISCO MASSINK<br />

Seksualiteit in pastorale relaties. Struikelblok of stapsteen? 116<br />

JOANNE MARIE GREER EN BRENDAN GEARY<br />

Praktische aanbevelingen voor kerkbestuurders. Aanpak van<br />

seksueel misbruik van kinderen door leden van de clerus en<br />

medewerkers van de kerk 127


HENRI GEERTS EN HANS MORSSINKHOF<br />

Inleiding<br />

i<br />

Het seksueel geweld in de rooms-katholieke kerk zal ongetwijfeld vele gemoederen<br />

nog lang bezighouden. Van een afstand bezien lijkt het alsof de<br />

kerk in haar eigen zwaard is gevallen. De bedenkelijke seksuele praktijken<br />

van verschillende van haar dienaren, in tientallen j aren en verspreid over de<br />

continenten, staan haaks op haar aanspraak op universele waarheid en de<br />

daarop gegrondveste moraliteit. Dit verklaart wellicht waarom kerkelijke<br />

leiders zelden met voor het grote publiek herkenbare empathie spreken over<br />

degenen die het slachtoffer waren van het geweld. Er klinken wel verontschuldigingen,<br />

maar die lijken soms meer uit het hoofd dan uit het hart te<br />

komen. Eerder dan uitdrukkingen van authentieke getroffenheid, lijken het<br />

pogingen tot damage control.<br />

Hoewel onbevredigend, is deze reactie - of voor wie wil: het gebrek daaraan<br />

- niet helemaal onbegrijpelijk. Het gaat niet om enkele tientallen of<br />

honderden, maar om duizenden meldingen van seksueel geweld dat heeft<br />

plaatsgevonden onder de hoede van de kerk: een overrompelend aantal gevallen<br />

dus. De eerste berichten hierover kwamen nog in het laatste decennium<br />

van de vorige eeuw uit de Verenigde Staten. In Europa bleef het eerst<br />

nog stil, tot er verhalen naar buiten begonnen te komen over wat er in Ierland<br />

gebeurd was. Berichten uit Duitsland en België volgden. Steeds weer bleken<br />

er katholieke internaten te zijn waar - voor zover we nu weten - met name in<br />

de periode 1930-1970 en vooral paters en broeders zich vergrepen aan de hun<br />

toevertrouwde jongens. In België kwam daar het bericht bij van de bisschop<br />

van Brugge, Roger Vangheluwe, die een naast familielid jarenlang misbruikte.<br />

De diverse onthullingen leidden tot felle reacties, heftige conflicten en<br />

harde confrontaties; in België kwam het zelfs tot een parlementair onderzoek<br />

en tot een inval in gebouwen van de kerk.<br />

Lang leek de storm aan Nederland voorbij te gaan. Tot n r c Handelsblad en<br />

de Wereldomroep in het voorjaar van 2010 begonnen te publiceren over seksuele<br />

misstanden in een katholiek internaat. Al snel volgde het ene bericht<br />

op het andere. De stichting Hulp en Recht, die namens de Nederlandse bisschoppen<br />

zaken van seksueel misbruik behandelde, ontving in korte tijd een<br />

kleine tweeduizend meldingen. De Nederlandse bisschoppenconferentie en<br />

oversten van instituten voor religieus leven stelden een onderzoekscommis- [ 7


sie in onder voorzitterschap van Wim Deetman, onder meer oud-minister<br />

en oud-burgemeester van Den Haag. En: niet-katholiek. De commissie-Deet-<br />

man is te beschouwen als de Nederlandse pendant van de in aard en opzet<br />

vergelijkbare commissie-Adriaenssens in België, die in september 2010 verslag<br />

uitbracht van haar bevindingen.<br />

Te verwachten valt dat de commissie-Deetman in haar eindrapport aandacht<br />

zal schenken aan de gevallen van seksueel misbruik en de ernstige gevolgen<br />

daarvan voor de slachtoffers, en daarnaast uitgebreid zal stilstaan bij<br />

de cultuur waarin het misbruik verborgen kon blijven. Zoals de commissie-<br />

Adriaenssens dat in haar rapport gedaan heeft. Dat is zeer gewenst, aangezien<br />

bij velen het beeld leeft dat bisschoppen en andere kerkelijke overheden<br />

jarenlang hebben geprobeerd om onverkwikkelijke zaken in de doofpot te<br />

stoppen, met actieve ondersteuning of minimaal schuldige laksheid van<br />

andere betrokkenen, tot en met de burgerlijke overheid. Zo wordt een gesloten<br />

cultuur van decennia terug opengebroken en machtsmisbruik met<br />

terugwerkende kracht aan de kaak gesteld. De rooms-katholieke kerk lijkt<br />

er niet op voorbereid. Sommige kerkelijke autoriteiten lijken de feiten te<br />

willen bagatelliseren en stileren voor zichzelf een nieuw martelaarschap als<br />

slachtoffers van de zoveelste anti-katholieke hetze. Bisschoppen en oversten<br />

van religieuze instituten strijden over de vraag wie nu precies waarvoor verantwoordelijk<br />

was en nog is - en daarmee over wie straks de zwaarste financiële<br />

lasten moet dragen. In het openbaar zwijgt de kerkelijke leiding vooral.<br />

Bisschop Gerard de Korte van Groningen-Leeuwarden geldt in Nederland als<br />

woordvoerder, de overige leden van de bisschoppenconferentie houden zich<br />

bij voorkeur stil.<br />

2<br />

Naar het eindrapport van de commissie-Deetman wordt door velen met spanning<br />

uitgekeken: door de slachtoffers, de kerkelijke overheden, het kerkelijk<br />

kader en het grotere publiek. Niet alle vragen echter zullen in dit rapport<br />

even uitvoerig aan de orde komen: de omvang van het misbruik is immens en<br />

de commissie kan zich niet permitteren het rapporteren al te lang uit te stellen.<br />

De schrijvers van dit boek willen mede hierom wat uitgebreider ingaan<br />

op een aantal van de achterliggende kwesties. Met het doel om een aanzet te<br />

geven voor de periode na het Deetman-rapport. Behalve de afhandeling van<br />

aanklachten is immers ook duiding gewenst - zowel om recht te doen aan de<br />

slachtoffers als met het oog op de toekomst. Het rapport van Deetman en de<br />

zijnen kan niet het laatste woord zijn, maar zou moeten werken als aanmoediging<br />

tot nadere reflectie op verschillende aspecten van het kerkelijke en<br />

maatschappelijke leven.<br />

Het is begrijpelijk, maar valt wel te betreuren dat veel berichtgeving rond<br />

het seksueel misbruik in de rooms-katholieke kerk zich vooral beperkt tot het


weergeven van incidenten, scorebord-journalistiek (‘Hoeveel gevallen zijn<br />

nu bekend?’) en de reproductie van aloude clichés. Zoals de karakterisering<br />

van de katholieke kerk als een gesloten bastion, terwijl vele katholieken via<br />

familieleden tot het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw vrij directe<br />

banden hadden met het kerkelijke kader. We noemen verder het taaie geloof<br />

in een causale relatie tussen het als onnatuurlijk ervaren celibaat en seksueel<br />

misbruik, terwijl tot nu toe geen enkel onderzoek dit verband aantoont.<br />

Merkwaardig is ook de wijdverspreide indruk dat seksueel misbruik bijna<br />

schering en inslag was in katholieke internaten en daarbuiten veel minder<br />

zou zijn voorgekomen, terwijl empirisch onderzoek toch overtuigend heeft<br />

laten zien hoezeer grensoverschrijdend gedrag en misbruik onderdeel waren<br />

- en waarschijnlijk zijn - van het leven op kostscholen, ook buiten katholieke<br />

kringen en ook buiten de landen die nu met kerkelijk seksueel misbruik<br />

worden geassocieerd. Uitermate diep, ten slotte, zit de overtuiging dat het<br />

late tijdstip van het bekend worden van de feiten rond seksueel misbruik in<br />

de rooms-katholieke kerk te verklaren valt uit een bewuste doofpotcultuur<br />

bij de kerkelijke leiding, terwijl er in de onderhavige periode een maatschap-<br />

pijbrede zwijgcultuur bestond.<br />

Deze kanttekeningen zijn niet bedoeld om de ernst van de problematiek<br />

te ontkennen. Maar wij willen er vooral mee signaleren dat tot dusverre maar<br />

weinig mensen oprecht nieuwsgierig lijken te zijn naar wat zich nu werkelijk<br />

heeft afgespeeld, en naar welke cultuur dit mogelijk maakte en het verzet ertegen<br />

smoorde. In plaats daarvan lijkt de behoefte te overheersen schuld toe<br />

te wijzen en te bepalen welke schadevergoeding moet worden betaald. Alsof<br />

daarmee het probleem van seksueel misbruik zou zijn opgelost. Eerder lijkt<br />

de vrees gerechtvaardigd dat de fixatie op verwijtbare fouten een klimaat<br />

schept waarin geen aandacht is voor de onderliggende historische, sociologische,<br />

dogmatische, moraaltheologische en pastoraaltheologische vragen.<br />

De auteurs van de artikelen in dit boek zijn dan ook op zoek naar benaderingen<br />

die de berichtgeving over seksueel misbruik in een ruimer kader<br />

plaatsen. Ze zijn allen nauw betrokken bij de kwestie. Zij zijn niet uit op klagen<br />

en aanklagen. Het spreekt voor zich dat waar er sprake is van seksueel<br />

misbruik en geweld, klacht en aanklacht geboden zijn; deze zijn er gelukkig<br />

ook volop. In dit boek is de inzet echter te achterhalen welke mechanismen<br />

kunnen hebben meegespeeld in zowel het ontstaan als in het verzwijgen van<br />

wat nu terecht voornamelijk afschuw oproept, en eveneens bij de recente<br />

openbaarmaking ervan. Hoe om te gaan met deze erfenis uit een nog nabij<br />

verleden, zonder te verdoezelen en zonder te blijven steken in gemakkelijke<br />

morele verontwaardiging die geen consequenties heeft? De auteurs laten<br />

zich hierbij leiden door gevoelens van betrokkenheid en zeker ook loyaliteit<br />

- bij de kerk, de katholieke geschiedenis en de katholieke emancipatie - die<br />

naar zij menen in hun geval juist kritisch maakt en hun wil voedt om te ana­


lyseren wat er gebeurd is, te onderscheiden wat daarin meespeelde en te zien<br />

hoe dit doorwerkt.<br />

Het geeft deze bundel naar onze overtuiging een uitstraling van wat wij<br />

‘offensieve openheid’ zouden willen noemen. Hieronder verstaan we zowel de<br />

behoefte als de bereidheid om zonder terughoudendheid te zoeken naar en<br />

kennis te nemen van verklarende toedrachten, zonder iets af te willen dingen<br />

op alle afschuwelijkheid, dubbelzinnigheid en ingewikkeldheid die daarmee<br />

zijn verbonden. Het evangeliewoord over de waarheid die vrijmaakt, is ook<br />

hier de beste leidraad.<br />

3<br />

De eerste impuls tot dit boek werd gegeven door enkele hoogleraren van<br />

de Universiteit van Tilburg, onder aanvoering van prof.dr. Erik Borgman,<br />

en door deskundigen van buiten, daarbij ondersteund vanuit het voormalige<br />

Centrum voor Wetenschap en Levensbeschouwing (nu opgenomen in<br />

Academic Forum) aan dezelfde universiteit. Gaandeweg werd besloten de<br />

bundel ook uit te brengen in Vlaanderen. Prof.dr. Rik Torfs en dr. Hildegard<br />

Warnink, beiden verbonden aan de Katholieke Universiteit van Leuven, verklaarden<br />

zich bereid dit initiatief mede te dragen.<br />

De auteurs van de artikelen in dit boek is niet gevraagd nieuw onderzoek<br />

te presenteren. Hier en nu gaat het erom perspectieven te openen op, en dieper<br />

inzicht te verwerven in wat er in het verleden is gebeurd en in de lessen<br />

die hieruit wellicht voor heden en toekomst getrokken kunnen worden. Bijzondere<br />

aandacht gaat uit naar de onderlinge verwevenheid van de theologische<br />

en religieuze motieven voor en de sociologische logica van wat er zich<br />

heeft afgespeeld, naar de rol die macht en machtsverschil hierbij speelden en<br />

naar het zwijgen en de blindheid die hiervan het gevolg waren.<br />

Voor de overzichtelijkheid verdelen we de bijdragen in drie delen. Het<br />

eerste deel pleit ervoor dat de rooms-katholieke kerk de aanwezigheid van<br />

het kwaad in eigen gelederen zonder enige terughoudendheid onder ogen<br />

ziet. Dit op zeer onderscheiden niveaus. Allereerst door een bezinning op de<br />

dynamiek van de verhouding tussen goed en kwaad in de kerk, van de hand<br />

van Erik Borgman. Zijn theologische reflecties over de kerk waarin minderjarigen<br />

worden misbruikt, eindigen in de oproep aan diezelfde kerk om de aanwezigheid<br />

van het kwaad in haar midden te aanvaarden en te erkennen. Pas<br />

dan kan zij recht doen aan de slachtoffers en opnieuw, en wellicht met meer<br />

recht en reden dan nu, hopen teken en instrument te zijn van de overwinning<br />

van het kwade door het goede. Rik Torfs probeert de huidige commotie en<br />

verwarring over het seksuele misbruik te duiden en onderstreept dat de kerk<br />

in haar reacties de blik vooral heeft gericht op de eigen reputatie en positie in<br />

de samenleving, omdat de bestaande kerkelijke en canonieke instrumenten<br />

geen ruimte laten voor een andere benadering. Fred van Iersel bereflecteert


de dilemma’s rond en de voorwaarden voor vergeving en verzoening, terwijl<br />

Frans Vosman in een meer essayistische beschouwing bepleit te vroege en<br />

oppervlakkige oordelen open te breken en te zoeken naar de betekenis van<br />

handelingen en gebeurtenissen voor de betrokkenen. In essentie gaat het in<br />

dit eerste deel over de vraag: ‘Hoe moeten en kunnen wij oordelen?’ Dat een<br />

eensluidend antwoord uitblijft, zal niet verbazen: geen van de auteurs pretendeert<br />

hierover het laatste woord te kunnen spreken.<br />

In het tweede deel wordt stilgestaan bij het feit dat het seksueel misbruik<br />

zoals dat nu in de media naar voren komt, dateert uit een andere historische<br />

periode. Dit betekent dat het mede moet worden bekeken met de blik van<br />

‘toen’, overigens zonder het te vergoelijken. Hoe journalistiek en geschiedwetenschap<br />

bijdragen aan een verantwoorde historische meningsvorming, of<br />

deze juist in de weg staan, komt naar voren in de bijdragen van <strong>Henri</strong> Beun-<br />

ders en Hans Morssinkhof en van Marjet Derks. <strong>Beunders</strong> en Morssinkhof<br />

stellen vragen over publieke geheimen en de betekenis daarvan, en leggen de<br />

verbinding naar de katholieke cultuur uit de decennia rond en na de Tweede<br />

Wereldoorlog. Daarmee is hun bijdrage een voorbereiding op die van Derks,<br />

die laat zien hoe in de eerste helft van de 20ste eeuw kritische beschouwingen<br />

over katholiek misbruik niet werden geaccepteerd en werden doodgezwegen.<br />

Zij benadrukt dat hedendaagse maatstaven niet volstaan bij fenomenen<br />

uit het verleden en dat de historische context moet worden betrokken<br />

bij pogingen tot begrip en verklaring.<br />

Het derde en laatste deel bevat enkele meer empirisch onderbouwde benaderingen:<br />

van de vorm en ernst van seksueel misbruik van kinderen door<br />

Joanne Marie Greer en Brendan Geary, van relaties in het pastoraat door Anke<br />

Bisschops, en van de seksuele taboes waarmee de kerken sinds lang te maken<br />

hebben door Jan Bodisco Massink. Bisschops tekent aan dat situationele factoren<br />

zwaarder meewegen bij het ontstaan van misbruik dan bijvoorbeeld het<br />

verplichte celibaat of homoseksualiteit onder kerkelijke bedienaren. Macht<br />

speelt een belangrijke rol in een klimaat waarin mogelijk tot feitelijk misbruik<br />

kon worden overgegaan. Vanuit haar expertise stelt ze verder de vraag<br />

of de bestaande opleidingen tot priesterschap en religieus leven voldoende<br />

aandacht schenken aan zaken als zelfkennis en gevoel van eigenwaarde, die<br />

de kans op het plegen van seksueel misbruik kunnen verkleinen. Bodisco<br />

Massink, predikant en psychoanalyticus, pleit ervoor om aan de psychoanalyse<br />

ontleende begrippen als overdracht en projectie expliciet aan de orde<br />

te stellen in theologische opleidingen, teneinde ambtsdragers te voorzien<br />

van de bagage die kan voorkomen dat zij tot seksueel misbruik komen. Het<br />

pastoraat vraagt er immers om, zoals ook Bisschops suggereert, dat de pastor<br />

de eigen gevoelens inzet als pastoraal instrument, zonder de grenzen te<br />

overschrijden die niet mogen worden overschreden. Het artikel van Brendan<br />

Geary en Joanne Marie Greer tenslotte opent nog een nieuw perspectief, en


wel vanuit een geheel andere, Amerikaanse, context. Daarin klinkt (met alle<br />

verschillen) een kerkbeeld door dat hier tot het verleden behoort, minstens<br />

voor wat betreft het bestaan van kerkelijke instellingen voor minderjarigen.<br />

Het artikel relativeert daarmee nog eens de mogelijkheid van beleidsmatige<br />

probleemoplossingen in onze context.<br />

4<br />

Met name voor onze lezers uit Vlaanderen wijzen wij er tot slot op dat het<br />

seksueel misbruik in Nederlandse instellingen rechtstreeks verband houdt<br />

met de omstandigheden waaronder de katholieke kerk zich in de noordelijke<br />

Nederlanden heeft ontwikkeld. Ook voor Nederlanders is het van belang niet<br />

te vergeten dat de kerk ongeveer twee eeuwen doorgaans hooguit gedoogd<br />

werd door een overheid die zich tot het protestantisme had bekeerd. Openlijke<br />

uitoefening van de katholieke eredienst was verboden en katholieken<br />

waren in belangrijke mate tweederangsburgers, verstoken van de toegang<br />

tot enig openbaar ambt.<br />

De invoering van de godsdienstvrijheid na de verovering van de toenmalige<br />

Republiek der Verenigde Nederlanden door de Franse legers in 1795<br />

betekende een kentering. Zij vond haar bekroning in het herstel van de bisschoppelijke<br />

hiërarchie in 1853, die - zo is later wel gezegd - als een klaroenstoot<br />

de Nederlandse katholieken uit hun slaap van eeuwen wekte. Binnen<br />

enkele tientallen jaren werd met tomeloze inzet een katholieke zuil uit de<br />

grond gestampt. Tientallen neogotische kerktorens zorgden ervoor dat de<br />

terugkeer van de katholieken in de sam enleving niem and kon ontgaan. De<br />

internaten die op tal van plaatsen in hoog tempo werden opgericht, hadden<br />

tot doel vooral jongens op te leiden tot de nieuwe priesters, religieuzen en<br />

leken die als voorlieden aan de katholieke emancipatie leiding en sturing<br />

konden geven.<br />

Het seksueel misbruik, hoe universeel helaas ook, draagt hierdoor niettemin<br />

in Nederland mede het stempel van de eigen, bijzondere geschiedenis.<br />

Als eenmaal de tijd rijp is voor een comparatieve geschiedschrijving, zal het<br />

verschil in historie wellicht mede de verschillen tussen de aard en de omvang<br />

van het seksueel misbruik in de katholieke kerk van Nederland en Vlaanderen<br />

kunnen verklaren, en ook het verschil in reacties erop en maatregelen ertegen.<br />

Met andere woorden, er blijft nog veel te onderzoeken en te duiden over,<br />

ook na de presentatie van het eindrapport van de commissies-Adriaenssens<br />

en -Deetman, en ook na de verschijning van deze bundel.<br />

Drs. <strong>Henri</strong> Geerts is programmamedewerker bij Academic Forum van<br />

Tilburg University.<br />

Drs. Hans Morssinkhof is historicus en publicist.


ERIK BORGMAN<br />

Verlossing in nauwe verbondenheid met kwaad<br />

Theologische reflecties over een kerk waarin minderjarigen seksueel<br />

worden misbruikt<br />

‘Wie een kind ontvangt in mijn naam, ontvangt mij’ - ter inleiding<br />

Zoveel is duidelijk: seksueel misbruik van minderjarigen binnen de kerk is<br />

meer dan een incident. Dit wil niet zeggen dat het regel is, schering en inslag,<br />

een onthulling van wat de kerk ten diepste is, al wordt dat in de hitte<br />

van het debat wel eens gesuggereerd. Het feit dat seksueel misbruik in de<br />

kerk voorkomt, kan echter niet worden gezien als gevolg van het feit dat<br />

kwaadwillende individuen op slinkse wijze de clericale staat hebben weten<br />

te verwerven en misbruik hebben gemaakt van hun positie. Wat ook de<br />

precieze oorzaken zijn, klaarblijkelijk was de rooms-katholieke kerk in het<br />

nabije verleden niet in staat seksueel misbruik van kinderen en jongeren te<br />

voorkomen.<br />

Dit betekent dat de kerk een essentieel aspect van haar eigen zending<br />

heeft verzaakt. We lezen immers in het evangelie van Lucas:<br />

[Jezus’ leerlingen] kregen een meningsverschil, wie van hen de grootste<br />

was. Omdat Jezus wist wat er in hen omging, haalde hij een kind naar zich<br />

toe en zei tegen hen: ‘Wie dit kind ontvangt in mijn naam, ontvangt mij;<br />

en wie mij ontvangt, ontvangt degene die mij gezonden heeft. Want de<br />

kleinste van jullie allemaal, die is groot’ (Lucas 9,46-48).<br />

Kinderen werden aan het begin van de jaartelling gezien als vooral zwakke<br />

en afhankelijke wezens. Zij waren letterlijk de toekomst, maar zolang ze kind<br />

waren werden ze vaak als een last ervaren.1 Dit is sinds de 19de eeuw sterk veranderd,<br />

maar juist seksueel misbruik toont de kwetsbaarheid van kinderen.<br />

Gewelddadig worden ze onderworpen aan de macht van iemand die in alle<br />

opzichten sterker is. Meer nog dan door het fysieke geweld, lijken misbruikslachtoffers<br />

beschadigd door de boodschap die van het misbruik uitging: jij<br />

bent niets meer dan de mogelijkheid voor iemand om zijn seksuele behoef­<br />

1 Voor een overzicht van de positie van kinderen in de oudheid, vgl. Andreas<br />

Kunz-Lübcke, Das Kind in den antiken Kulturen des Mittelmeers. Israel, Ägypten, Griechenland,<br />

Neukirchen/Vluyn 2007.


ten te bevredigen. Een dergelijke reductie leidt niet alleen tot geweld, ze is<br />

zelf gewelddadig.2<br />

Jezus plaatst volgens het evangelie kinderen in al hun kwetsbaarheid in<br />

het midden.3 Hij spoort zijn leerlingen aan zich in hen en in hun lot te spiegelen.<br />

Wie niet wordt als een kind, wie niet beseft afhankelijk te zijn van wat<br />

haar of hem gegund en geschonken wordt en zich daarnaar gedraagt, die<br />

heeft geen deel aan het volle leven dat Jezus het koninkrijk van God noemt.<br />

Dat God er in bijzondere zin is voor degenen die kwetsbaar zijn zoals zij, laat<br />

Jezus in zijn eigen optreden zien (Marcus 10,15-17). Uiteindelijk identificeert<br />

hij zichzelf en zijn God met de afhankelijke positie van kinderen. Wie hen<br />

actief het goede leven gunt, bewijst God eer: ‘Wie één van zulke kinderen<br />

ontvangt in mijn naam, ontvangt mij en wie mij ontvangt, ontvangt niet<br />

mij, maar hem die mij gezonden heeft’ (Marcus 9,37; Matteüs 18,5; Lucas 9,<br />

47). Daarom worden degenen die de kwetsbaarheid van kinderen delen, de<br />

grootsten in Gods koninkrijk genoemd (Matteüs 18, 4): zij zijn in bijzondere<br />

zin beeld van God.<br />

Dat de kwetsbaren bij God de eerste plaats innemen, behoort onder Jezus’<br />

leerlingen zichtbaar te worden in hun bijzondere aandacht voor wat juist zij<br />

nodig hebben. De kerk heeft door de tijden heen op tal van plaatsen geprobeerd<br />

deze aandacht inderdaad te geven, niet zelden met indrukwekkend<br />

resultaat. Des te pijnlijker is, in het licht van Jezus’ opdracht, het misbruik<br />

van kinderen en jongeren. Hun kwetsbaarheid is op cruciale momenten in<br />

de kerk aanleiding geweest om hen zonder mededogen te onderwerpen aan<br />

willekeur. Dat seksueel misbruik ook buiten de kerk veelvuldig voorkomt<br />

is waar, maar doet hier niets aan af. Cijfermateriaal ontbreekt, maar zelfs<br />

al zouden minderjarigen buiten de kerk vaker seksueel misbruikt zijn dan<br />

erbinnen, dan nog is de conclusie onvermijdelijk: terwijl de kerk geroepen<br />

is een tegenkracht te zijn tegen het kwaad, is het ook in haar gelederen te<br />

vinden.<br />

Op verschillende plaatsen hebben bisschoppen en oversten van religieuze<br />

ordes en congregaties excuses gemaakt voor het misbruik. Ze hebben boete<br />

gedaan door de voeten van slachtoffers te wassen, hun schuld te belijden en<br />

om vergeving te bidden. Sommigen zijn, meestal buiten het bereik van camera’s<br />

en journalisten, met slachtoffers in gesprek gegaan om hun verhalen<br />

werkelijk tot zich te laten doordringen. Het initiatief tot dergelijke gesprekken<br />

kwam vaak van organisaties waarin slachtoffers zich hebben verenigd,<br />

hetgeen eens te meer duidelijk maakt dat deze vooral willen dat hun verhalen<br />

2 Vgl. W. Schinkel, Aspects o f Violence. A Critica1 Theory, Basingstoke 2005.<br />

3 Voor het revolutionaire hiervan, zie H. Lutterbach, Kinder und Chnstentum. Kulturge-<br />

schichtliche Perspektiven auf Schutz, Bildung und Partizipation von Kindem zwischen Antïke<br />

und Gegenwart, Stuttgart 2010.


werkelijk worden gehoord. Het valt toe te juichen dat de paus in de pastorale<br />

brief die hij naar aanleiding van het seksueel misbruik schreef aan de<br />

katholieken van Ierland, heeft laten weten dat hij niet alleen slachtoffers<br />

heeft ontmoet, naar hen heeft geluisterd en kennis genomen heeft van hun<br />

lijden en met en voor hen te hebben gebeden, maar ook bereid te zijn dit in<br />

de toekomst opnieuw te doen.4 Het zou volgens mij echter gepast zijn indien<br />

de leiding van de rooms-katholieke kerk zou aangeven dat het horen van de<br />

verhalen van slachtoffers een manier is om naar Jezus zelf te luisteren. Wie<br />

de lijdensverhalen hoort van degenen die als kinderen misbruikt zijn, hoort<br />

het voortgaande lijdensverhaal van Jezus zelf.<br />

Het zou eveneens goed zijn wanneer de paus in verband met het seksueel<br />

misbruik namens de gehele kerk een ondubbelzinnig ritueel gebaar zou maken<br />

van boete en verlangen naar vergeving. Hiervoor bestaat een precedent.<br />

Aan het einde van een bezinningsproces - ik kom hier nog op terug - op de<br />

medeplichtigheid van katholieken aan de Jodenvervolging en Jodenvemie-<br />

tiging tijdens het Derde Rijk, bezocht paus Johannes Paulus n , kromgebogen<br />

en moeilijk lopend door de gevolgen van de ziekte van Parkinson, op 23<br />

maart 2000 het Yad Vashem-monument in Jeruzalem, waar de vermoorden<br />

worden herdacht. In zijn korte toespraak zei hij onder meer:<br />

Op deze plaats (...) voelen het verstand en het hart een sterke behoefte aan<br />

stilte. Stilte om in te gedenken. Stilte om te proberen zin te geven aan de<br />

herinneringen die steeds terugkomen. Stilte omdat er geen woorden sterk<br />

genoeg zijn om uitdrukking te geven aan de verschrikkelijke tragedie van<br />

de Shoah.5<br />

Uiteraard verschillen de Shoah en het seksueel misbruik fundamenteel. Maar<br />

ook het seksueel misbruik vraagt om stilte, waarin de slachtoffers herdacht<br />

kunnen worden en hun pijn en hun verwarring, hun angst en hun eenzaamheid<br />

aanwezig kunnen komen. Ook het seksueel misbruik vraagt om ruimte<br />

waarin het falen en de medeplichtigheid van omstanders onder ogen kunnen<br />

worden gezien, de wijze waarin deze verbonden waren met de organisatie<br />

van de instelling waarin het misbruik plaatsvond en de overtuiging dat het<br />

overleven van de instelling belangrijker was dan de lotgevallen van kinderen<br />

en jongeren. Tot slot vraagt het om gedachtenis van het kwaad dat plegers<br />

4 Paus Benedictus x v i , Pastoral Letter to the Catholics ofIreland (19 mrt. 2010),<br />

no 5 .<br />

5 Paus Johannes Paulus 11, Speech at the Visit of the Yad Vashem Museum<br />

(23 mrt. 2000) .


van seksueel misbruik hebben begaan. Vanuit dit alles kan vervolgens een<br />

gebed om vergeving opklinken dat uitloopt op de belofte moeite te zullen<br />

doen om in de verhalen van de slachtoffers de stem te horen van Jezus, en<br />

te voorkomen dat er in de toekomst nog meer slachtoffers gemaakt worden.<br />

De rooms-katholieke kerk heeft echter moeite de aanwezigheid van het<br />

kwaad in haar eigen geledingen ondubbelzinnig te onderkennen en te belijden.<br />

Ik probeer in dit essay te doorgronden hoe dit komt en hoe de impasse<br />

kan worden doorbroken die hiermee gegeven is.<br />

‘Overwin het kwade door het goede9<br />

Het Nieuwe Testament getuigt er op tal van plaatsen van dat er altijd zondaars<br />

waren binnen de christelijke gemeente. Dit was voor de eerste generaties<br />

christenen een schokkende ontdekking. Hun ongemak sloeg neer in<br />

parabels over het koninkrijk van God die spreken over goede en slechte vissen<br />

die in hetzelfde sleepnet worden gevangen (Matteüs 13, 47-50) en over<br />

onkruid dat gezamenlijk met het tarwe opgroeit en er pas op het einde van de<br />

tijden definitief van zal worden gescheiden (Matteüs 13, 24-30). De angstige<br />

vraag van de knechten in de parabel van het onkruid en de tarwe of hun heer<br />

wel echt goed zaad heeft gezaaid, suggereert dat een gelovige gemeenschap<br />

die zichzelf verstond als weggeroepen uit de wereld van kwaad en dood, zeer<br />

verontrust werd door de kennelijke aanwezigheid van kwaad in hun midden.<br />

De suggestie in dezelfde parabel dat ‘een vijand’ tussen de goede tarwe onkruid<br />

heeft gezaaid, getuigt van de verleiding het kwaad voor te stellen als<br />

externe indringer. Het antwoord van de heer dat tarwe en onkruid gezamenlijk<br />

op moeten groeien tot de oogst, maakt echter duidelijk dat de dubbelzinnigheid<br />

moet worden uitgehouden.<br />

De Nederlandse humanist Desiderius Erasmus (wsch. 1469-1536) heeft in<br />

zijn uitleg van deze parabel gesuggereerd dat wat nu onkruid lijkt, zich in de<br />

toekomst kan ontwikkelen als tarwe. Deze interpretatie is niet vergezocht.<br />

De naam die hier voor het onkruid wordt gebruikt - in het Grieks zizania, in<br />

het Nederlands dolik of raaigras - duidt op een plant die eerst sterk op tarwe<br />

lijkt en er pas goed van te onderscheiden is als de aren zich ontwikkelen.6<br />

Ook buiten de evangelies zijn er in het Nieuwe Testament teksten over<br />

fundamentele vermenging van goed en kwaad binnen de ekklèsia. In de<br />

Openbaring van Johannes heet het van de kerk in Sardes dat deze weliswaar<br />

de naam heeft dat zij leeft, maar dood is en dat geen van haar daden voor God<br />

6 Vgl. H. Klueting, “‘Lasset beides miteinander wachsen bis zur Emte”: Toleranz im<br />

Horizont des Unkrautgleichnisses (Mt 13,24-30). Martin Luther und Erasmus von Rotterdam<br />

als Beispiel’, in: Ablehnung - Duldung - Anerkennung: Toleranz in den Niederlanden<br />

und in Deutschland. Ein historischer und aktueller Vergleich (Münster 2004), p. 56-67.


volwaardig is bevonden. Nergens wordt echter betwijfeld dat de gemeente<br />

van Sardes tot de kerk behoort. Zij wordt aangemoedigd haar status serieus<br />

te nemen en op te staan uit haar doodsslaap voordat ze definitief sterft<br />

(Openbaring 3,1-2). De apostel Paulus schrijft aan de christenen van Korinte<br />

dat geen enkele gave hen ontbreekt en dat zij Vol verwachting [uitzien] naar<br />

de openbaring van onze Heer Jezus Christus, die jullie zal doen standhouden<br />

tot het einde’ (1 Korintiërs 1, 7-8). Vrijwel onmiddellijk hierna geeft hij echter<br />

aan dat de Korintiërs eensgezindheid ontberen. Dit is in zijn ogen geen<br />

marginale tekortkoming, maar wijst op het ontbreken van ‘de gezindheid<br />

van Christus’ (1 Korintiërs 2,16), dat wordt veroorzaakt door de neiging zich<br />

te laten aansteken door de heidense cultuur, waarin voor zichzelf opkomen<br />

en zichzelf naar voren schuiven de norm is. De gezindheid van Christus bestaat<br />

daarentegen in de bereidheid zich te onderschikken aan het belang van<br />

de anderen en daarmee aan God die liefde is. Maar ook hier: hoezeer Paulus<br />

het gedrag van de gelovigen in Korinte ook afkeurt, nergens zegt hij dat zij<br />

daarom niet langer de gemeente vormen van God en zijn Gezalfde. Blijkbaar<br />

hoort het voor Paulus bij ‘het woord van het kruis’ dat hij verkondigt (1 Korintiërs<br />

1,18) dat het steeds weer in de verdrukking raakt, ook onder hen die<br />

geloven dat zij het behoren te gehoorzamen. Zij die in Christus zijn gedoopt,<br />

moeten zich steeds opnieuw in zijn Geest laten omvormen.<br />

Paulus constateert nu zonder omtrekkende bewegingen dat er op seksueel<br />

gebied onder de christenen van Korinte dingen gebeuren die ver over de<br />

schreef gaan:<br />

Het is algemeen bekend dat er een geval van ontucht bij u is dat zelfs bij<br />

de heidenen niet voorkomt: er is iemand die met de vrouw van zijn vader<br />

leeft. En u blijft maar trots op uzelf. Zou u niet eerder geschokt en bedroefd<br />

moeten zijn en degene die dit doet uit uw midden moeten verwijderen?<br />

(1 Korintiërs 5,1-2).<br />

Paulus maakt er, met een verwijzing naar het boek Deuteronomium, een<br />

algemene regel van: ‘Verwijder de boosdoener uit uw midden’ (vers 13). In<br />

Deuteronomium worden de Israëlieten allereerst aangespoord het kwaad uit<br />

hun midden te verwijderen, maar met het oog daarop en als symbool daarvan<br />

soms ook degene die kwaad doet uit te stoten of te doden.7 Wie echter<br />

het kwaad wil verwijderen door degenen die met het kwaad verbonden zijn<br />

te verwijderen, slaat een gevaarlijke weg in. De vraag naar de proportionaliteit<br />

van het optreden valt haast niet meer zinvol te stellen: kwaad verschijnt<br />

per definitie als aantasting van de zuiverheid van de gemeenschap en moet<br />

dus daarom per se verwijderd worden. De drift tot uitdrijving is bovendien<br />

7 Vgl. Deuteronomium 13, 6; 17,7; 17,12; 19,19; 21,21; 22,21; 22,22; 22,24; 24,7.


eindeloos. Dit is in het geval van seksueel misbruik van kinderen een serieus<br />

probleem: uit afkeer van het kwaad, van hun daden, weet de samenleving<br />

nauwelijks nog raad met plegers.<br />

Het is de moeite waard te constateren dat seksueel misbruik in en buiten<br />

de kerk Paulus’ zorg met betrekking tot ‘ontucht’ en de diepe aantasting<br />

die dit voor de betrokkenen betekent, op een nieuwe manier actueel maakt.<br />

Anders dan vaak gesuggereerd, heeft Paulus geen afkeer van seksualiteit.<br />

Wel was hij zich, net als bijvoorbeeld Aurelius Augustinus (354-430), sterk<br />

bewust van de moeilijk stuurbare en potentieel ontmenselijkende krachten<br />

die schuilen in de seksuele drift. De neiging zich te laten beheersen door deze<br />

krachten en deze krachten zelfs actief op te zoeken, noemt Paulus ‘ontucht’.<br />

Die schendt in zijn ogen de waardigheid van het lichaam als tempel van de<br />

heilige Geest (1 Korintiërs 6,19). Dat andere zonden buiten het lichaam omgaan,<br />

maar dat ontucht het lichaam en daarmee ten diepste de menselijke<br />

persoon aantast (vgl. 1 Korintiërs 6,18), blijkt in gevallen van seksueel misbruik<br />

in ieder geval voor slachtoffers een haast empirische werkelijkheid.<br />

Het geldt zeker ook voor daders. De Catechismus van de Katholieke Kerk houdt<br />

aan deze overtuiging vast:<br />

Wegens de eenheid van lichaam en ziel beïnvloedt de seksualiteit alle<br />

aspecten van de menselijke persoon. Heel in het bijzonder heeft zij te<br />

maken met de affectiviteit, het vermogen om lief te hebben en zich voort te<br />

planten, en in algemenere zin met de geschiktheid om met anderen banden<br />

van gemeenschap aan te knopen.8<br />

Seksueel misbruik tast al deze aspecten van de persoon in slachtoffer en dader<br />

aan. De in hoge mate desastreuze effecten voor de slachtoffers maken<br />

de reacties op seksueel misbruik van minderjarigen zo heftig en de roep om<br />

definitieve uitstoting van daders uit de samenleving zo krachtig.<br />

Hoe sterk Paulus’ drang tot zuivering echter ook is, het is niet zijn laatste<br />

woord. Het gaat hem uiteindelijk om het uitbannen van praktijken en niet<br />

om het uitstoten van mensen (vgl. Kolossenzen 3,5). De bottom line wordt gevormd<br />

door de aansporingen aan de christenen van Rome: ‘Vergeld niemand<br />

kwaad met kwaad’ (Romeinen 12,17), en: ‘Laat u niet overwinnen door het<br />

kwaad, maar overwin het kwade door het goede’ (Romeinen 12, 21).9 In het<br />

8 Catechismus van de Katholieke Kerk (11 okt. 1992), no. 2332.<br />

9 Zie ook de opdracht van Jezus in het Matteüs-evangelie om een hardnekkige<br />

zondaar die zich niet tot inkeer laat brengen te behandelen als een heiden en een tollenaar<br />

(18,17). Maar daarvóór is in hetzelfde evangelie gezegd dat Jezus met tollenaars<br />

en zondaars eet (9,10-11) en dus gemeenschap vormt, en heeft Jezus zich door een<br />

Kananese vrouw laten overhalen de heidenen te zien als evenzeer geroepen tot het heil<br />

dat hij verkondigt als ‘de verloren schapen van het huis van Israël’ (15,21-28).


verlengde hiervan is wat mij betreft de uiteindelijke vraag die de kwestie van<br />

het seksueel misbruik stelt: zijn er aanknopingspunten om niet alleen het<br />

kwaad van het seksueel misbruik te bestraffen en het zoveel mogelijk buiten<br />

de deur te houden, maar om het bovendien te overwinnen door het goede?<br />

Een heilige kerk met zondige leden?<br />

Daartoe is het in ieder geval noodzakelijk dat de rooms-katholieke kerk de<br />

aanwezigheid van het kwaad in haar midden zonder terughoudendheid onder<br />

ogen ziet. Dit is voor haar niet zonder problemen. Met name in de tweede<br />

helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw heeft de rooms-katho-<br />

lieke kerk met kracht geclaimd de instantie te zijn waardoor Gods heiligheid<br />

temidden van de zondige en aan het kwaad vervallen wereld zichtbaar<br />

present is. De dogmatische constitutie over de kerk van het Eerste Vaticaans<br />

Concilie Pastor aetemus (18 juli 1870), de encycliek Immortale Dei van paus Leo<br />

x iii (1 november 1885) en de encycliek Mystici corporis Christi van paus Pius<br />

x 11 (29 juni 1943) presenteren gezamenlijk een beeld van een kerk die voor de<br />

redding van de wereld van levensbelang is, maar zelf van deze wereld niets<br />

nodig heeft. Zij is een societas perfecta, een volkomen, in zichzelf complete<br />

samenleving die in alles via het door Christus ingestelde pausschap direct<br />

uitdrukking is van de goddelijke wil. De rooms-katholieke kerk beschouwt<br />

zichzelf als identiek aan de kerk ‘zonder vlek of rimpel (...), maar heilig en<br />

onbesmet’, die Christus volgens Paulus liefheeft als zijn bruid (Efesiërs 5,27).<br />

Dit verheven kerkbeeld wordt weerspiegeld in de voorstelling van Maria. De<br />

moeder van Christus is vanouds het zinnebeeld van de kerk. In de loop van de<br />

19de eeuw werd zij steeds meer geplaatst aan de kant van God, met als meest<br />

verregaande uitspraak dat Maria vanaf haar conceptie niet aangetast was<br />

door de erfzonde en het kwaad: het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis.<br />

Zij verschijnt in deze voorstelling nauwelijks nog als symbool van de wereld<br />

die naar christelijke overtuiging door Jezus Christus in haar gebrokenheid<br />

verlost is en representeert vooral de verlossing tegenover een wereld waar<br />

kwaad en zonde heersen.<br />

Ofschoon in de eerste helft van de jaren zestig van de vorige eeuw het<br />

Tweede Vaticaans Concilie in zijn dogmatische constitutie over de kerk Lu-<br />

mengentium nadrukkelijk formuleerde dat waar Christus heilig, schuldeloos<br />

en onbesmet was, de kerk in haar eigen schoot zondaars omvatte en daarom<br />

‘tezelfdertijd heilig en altijd tot uitzuivering geroepen’ onophoudelijk de<br />

‘boetvaardigheid en levensvernieuwing’ nastreefde,10 hebben de in Rome<br />

verzamelde bisschoppen zich niet systematisch beziggehouden met de vraag<br />

naar de verhouding tussen de heiligheid van de kerk en de zondigheid van<br />

10 Dogmatische constitutie over de kerk Lumengentium (21 nov. 1964), no. 8.


haar leden. Dit werd echter wel urgent. Historisch goed gedocumenteerde<br />

wandaden die begaan zijn in naam van de kerk - bijvoorbeeld tijdens de<br />

kruistochten, door de Inquisitie en door de Spaanse conquistadores tegenover<br />

de oorspronkelijke bevolking van het Amerikaanse continent - confronteren<br />

ons met de indringende vraag hoe dit te rijmen valt met de claim dat de kerk<br />

heilig is. Discussies over het verre van eenduidig en vastberaden optreden<br />

van de rooms-katholieke kerk tijdens het nazi-regime zouden deze vraag uiteindelijk<br />

onontkoombaar maken. De diepte van de crisis die de vernietiging<br />

op grote schaal van de Joden voor de Europese cultuur betekende, drong<br />

echter pas in de jaren na het concilie door. De conciliedocumenten concentreerden<br />

zich op de bijdragen die de rooms-katholieke kerk leverde aan de<br />

humanisering van de cultuur.11<br />

In 1968 proclameerde paus Paulus v i een tekst waarin het rooms-katholieke<br />

geloof in de onrustige periode na het concilie in kort bestek werd samengevat.<br />

Over de kerk zei dit zogenoemde ‘Credo van het volk van God’:<br />

ook al omvat ze zondaars, zij is niettemin heilig ‘aangezien ze geen ander<br />

leven heeft dan het leven van de genade’.12 Indien haar leden via haar op deze<br />

levensbron blijven aangesloten, worden zij en wordt de kerk geheiligd. In<br />

1994 startte paus Johannes Paulus 11, met het oog op het naderende derde<br />

millennium na de geboorte van Christus, een proces om de leden van de<br />

rooms-katholieke kerk bewust te maken van de zonden van haar kinderen,<br />

terugdenkend aan al die situaties in de loop van haar geschiedenis waarin<br />

haar kinderen afgeweken zijn van de geest van Christus en zijn evangelie;<br />

situaties waarin hij de wereld geen getuigenis gaf van een door geloof ge-<br />

inspireerd leven, maar in denken en handelen een schouwspel bood dat een<br />

waar anti-getuigenis en een schandaal was.13<br />

Hierbij ging het de paus in het bijzonder om het gebrek aan verzet tegen<br />

en de medeplichtigheid aan de Shoah. In 1998 presenteerde de Vaticaanse<br />

commissie voor religieuze betrekkingen met de Joden een document dat<br />

christenen oproept ‘ernstig na te denken over wat de oorzaak (...) is geweest’<br />

van de Jodenvervolging. In de conclusies, door Johannes Paulus 11 officieel<br />

overgenomen, werd spijt betuigd over de fouten uit het verleden ‘aangezien<br />

wij, als leden van de kerk, zowel met de zonden als met de verdiensten van al<br />

11 Zie K. Rahner, ‘Sündige Kirche nach den Dekreten des Zweiten Vatikanische Kon-<br />

zils’, in: idem, Schriften zur Theologie v i: Neuere Schriften (Einsiedeln/Zürich/Köln 1965),<br />

p. 321-347. Eerder dan in haar schets van de moderne cultuur in met name de pastorale<br />

constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et spes, zoals vaak beweerd<br />

is, blijkt volgens mij hierin het aan de tijdgeest van de eerste helft van de jaren zestig<br />

gebonden eenzijdige optimisme van het Tweede Vaticaans Concilie.<br />

12 Paulus v i, Solemnisprofessiofidei (30 juni 1968), no. 19.<br />

13 Johannes Paulus 11, apostolische exhortatio Tertio millennio adveniente (10 nov.<br />

1994), no. 33.


haar kinderen verbonden zijn’. Expliciet wordt hierbij ook herinnerd aan de<br />

intrinsieke en onlosmakelijke verbondenheid van christenen met het Joodse<br />

volk.14<br />

Niettemin blijft de schuldbelijdenis dubbelzinnig. Allereerst wordt heel<br />

nadrukkelijk vastgesteld dat het antisemitisme van het nazi-regime zijn<br />

wortels had ‘buiten het christendom’. Dit regime, zo stelt de commissie,<br />

heeft ‘bij het nastreven van zijn doelstellingen niet geaarzeld om ook de kerk<br />

te bestrijden en haar leden te vervolgen’.15 De kerk is volgens deze visie zelf<br />

slachtoffer van het nationaal-socialisme en niet medeverantwoordelijk voor<br />

zijn wandaden. Daarnaast suggereert het document dat er tegenover gelovigen<br />

die foute opvattingen over de Joden hadden en jegens hen zonden begingen<br />

waarvoor schuld beleden moet worden, andere gelovigen staan met een<br />

juist inzicht die op basis van hun waarachtige geloof in Jezus Christus wel<br />

deden wat moest worden gedaan.<br />

Nu was de nazi-ideologie inderdaad ‘door en door modern’ en een extreme<br />

variant van de seculiere religie van het moderne nationalisme.16 Zeker waren<br />

de christelijke kerken, en met name ook de katholieke kerk, hiervan mede het<br />

slachtoffer. Het lijdt geen twijfel dat er leden van de rooms-katholieke kerk<br />

waren die zich consequent en heldhaftig tegen het nazi-regime en tegen de<br />

Jodenvernietiging verzet hebben. Dit sluit echter geenszins kerkelijke medeverantwoordelijkheid<br />

uit voor het antisemitisme en een ontvankelijkheid bij<br />

katholieken voor de oproep er consequenties uit te trekken.<br />

De dubbelzinnigheid van de schuldbelijdenis zit echter vooral in het<br />

feit dat de rooms-katholieke kerk vanaf het begin van het proces dat tot het<br />

curiedocument over de Shoah leidde, duidelijk maakte schuld te willen belijden<br />

voor de wandaden van haar leden, maar vasthield aan de overtuiging<br />

dat deze schuld niet de kerk als zodanig trof. Hier treedt een fundamenteel<br />

probleem aan het licht dat ook van belang is in verband met het seksueel misbruik.<br />

Volgens de Catechismus van de Katholieke Kerk (no. 823-829) hoort het<br />

tot het wezen van de kerk dat zij ‘heilig’ is, ook al bergt zij in haar schoot al­<br />

14 Commissie voor de religieuze betrekkingen met de Joden, We Rembember: A Reflec-<br />

tion on the Shoah (16 mrt. 1998) ;begeleidende<br />

brief van paus Johannes Paulus 11. In 1997 had Johannes Paulus 11 al gezegd dat de<br />

Shoah niet alleen een volkerenmoord van ongekende omvang was, maar tevens een<br />

uitdrukking van ‘haat tegen Gods reddingsplan in de geschiedenis’ die, naar deze weet,<br />

ook gericht was tegen de kerk; vgl. paus Johannes Paulus 11, Address to a Symposium<br />

on the Roots of Anti-Judaism (31 okt. 2011). Overigens had veel eerder, op 6 september<br />

1938, paus Pius x i al gezegd: ‘Antisemitisme is onaanvaardbaar. In geestelijk opzicht<br />

zijn we allen Semieten.’<br />

15 Commissie voor de religieuze betrekkingen met de Joden, We Rembember, no. 4.<br />

16 Vgl. J.R. Llobera, The God of Modemity. The Development of Nationalism in Western<br />

Europe, Oxford/Dulles 1994.


leen zondaars. Het ‘Credo van het volk van God’ citerend, stelt de Catechismus<br />

vast dat gelovigen door de kerk worden geheiligd waar zij zich laten voeden<br />

door de genade waaruit de kerk leeft, en dat zij zich klaarblijkelijk onttrekken<br />

aan de heiligende genade die de kerk is toevertrouwd in de mate waarin zij<br />

in zonde vervallen. Dit brengt Johannes Paulus n tot een schuldbelijdenis<br />

waarin de gave van de ene hand onmiddellijk in belangrijke mate door de<br />

andere hand wordt teruggenomen:<br />

Het is inderdaad zo dat er in de christelijke wereld - ik zeg niet van de<br />

kant van de kerk als zodanig - al te lang onjuiste en onrechtvaardige interpretaties<br />

van het Nieuwe Testament hebben gecirculeerd met betrekking<br />

tot het Joodse volk en zijn vermeende schuld, die haatgevoelens jegens<br />

dit volk hebben teweeggebracht. Deze foutieve interpretaties hebben<br />

ertoe bijgedragen dat het geweten van heel wat mensen is ingeslapen<br />

zodat, toen Europa werd overspoeld door een golf van vervolgingen ingegeven<br />

door een heidens antisemitisme dat ook wezenlijk anti-christelijk<br />

is, er naast christenen die alles hebben gedaan om zelfs met gevaar voor<br />

eigen leven de vervolgden te redden, velen waren die niet die geest van<br />

verzet opbrachten die de mensheid van leerlingen van Christus mocht verwachten.17<br />

Als remedie tegen wat er tijdens het Derde Rijk is gebeurd, wordt vervolgens<br />

een terugkeer bepleit naar de authentieke christelijke tradities zoals deze in<br />

de rooms-katholieke kerk zijn doorgegeven.<br />

Hiermee wordt echter de dubbelzinnigheid van de eigen christelijke geschiedenis<br />

nog altij d niet volledig serieus genomen. Het meest verontrustend<br />

is immers dat zij die meenden dat de vervolging en zelfs de uitroeiing van de<br />

Joden Gods wil was, gronden hadden te geloven dat zij hierin trouw waren<br />

aan de traditie van de kerk. Dat antisemitisme en anti-judaïsme in strijd zijn<br />

met het christelijke geloof, zou ik ook verdedigen als authentieke katholieke<br />

leer. Maar het is essentieel te bedenken dat dit inzicht slechts recent is doorgebroken,<br />

terwijl deze doorbraak nog altijd niet ondubbelzinnig is. Hier waren<br />

bovendien aanklachten van buiten de kerk voor nodig. Voorstanders van<br />

deze visie hebben felle strijd moeten leveren met medegelovigen, waaronder<br />

met formeel kerkelijk gezag, die het tegenovergestelde beweerden. Het is de<br />

intensieve confrontatie met de Shoah als groot en ontzagwekkend kwaad zelf<br />

die, uitgaande van het onrustbarende vermoeden dat er elementen zijn in<br />

de traditionele leer die de lakse en zelfs actief instemmende opstelling van<br />

17 Johannes Paulus n , Address to a Symposium on the Roots of Anti-Judaism, no. 1. Theologisch<br />

is het punt dat volgens de paus Christus als het hoofd van de kerk tegelijkertijd<br />

onderdeel is van de kerk.


katholieken ten aanzien van het antisemitisme verklaarden, uiteindelijk tot<br />

leerstellige aanpassingen heeft geleid.<br />

In de omgang met de gevallen van seksueel misbruik in de rooms-katholieke<br />

kerk treffen we dubbelzinnigheden aan die nauw verwant zijn aan die in de<br />

belijdenis van schuld aan de Shoah. Op 19 maart 2010 schreef paus Benedic-<br />

tus x v i de al genoemde pastorale brief aan de katholieken van Ierland, waarin<br />

hij het meest expliciet zijn standpunt tegenover het seksueel misbruik<br />

bepaalt. Deze paus, die al sinds 1981 een sleutelpositie heeft in het centrale<br />

bestuur van de rooms-katholieke kerk, en die hoofd was van de Congregatie<br />

voor de Geloofsleer die sinds 2001 formeel de leiding heeft over de aanpak<br />

van seksueel misbruik door priesters en religieuzen,18 stelde zich hierin niet<br />

op als medeverantwoordelijke voor het beleid dat misbruik niet had weten<br />

te voorkomen of naar behoren te bestrijden. Hij schrijft in plaats daarvan:<br />

Evenals u ben ik diep geschokt door de berichten die zijn verschenen over<br />

het misbruik van kwetsbare kinderen en jongeren door leden van de kerk<br />

in Ierland, in het bijzonder priesters en religieuzen. Ik kan alleen maar<br />

de ontzetting en het gevoel verraden te zijn delen dat velen van u hebben<br />

ervaren toen zij kennis kregen van deze zondige en misdadige handelingen<br />

en de manier waarop de autoriteiten van de Kerk van Ierland hiermee zijn<br />

omgegaan.19<br />

Vervolgens worden er zaken aangewezen die hebben bijgedragen aan het<br />

seksueel misbruik en aan het gebrekkige optreden ertegen: inadequate procedures<br />

om de geschiktheid te bepalen van kandidaten voor het priesterschap<br />

en het religieuze leven, onvoldoende menselijke, morele, intellectuele<br />

en geestelijke vorming in de seminaries en noviciaten, een neiging in de<br />

maatschappij om de geestelijkheid en andere gezaghebbende figuren op<br />

een voetstuk te plaatsen en een neiging schandalen te vermijden uit misplaatste<br />

zorg om de goede naam van de kerk. Nergens wordt echter de verbinding<br />

gelegd met aspecten van de vigerende kerkelijke structuur, cultuur<br />

en leer die - bijvoorbeeld - eerbied voor God, eerbied voor de kerk en eerbied<br />

voor priesters en religieuzen gemakkelijk doen verschijnen als equivalent.<br />

18 Wat precies de rol van Joseph Ratzinger in deze periode was, is niet duidelijk.<br />

Zeker is dat de Congregatie voor de Geloofsleer onder zijn leiding niet erg voortvarend<br />

optrad bij meldingen van seksueel misbruik, maar wat er waar is van het hardnekkige<br />

gerucht dat Ratzinger graag eerder en krachtiger was opgetreden, maar dat dit door<br />

paus Johannes Paulus 11 werd tegengehouden, valt niet uit te maken.<br />

19 Benedictus x v i , Pastoral Letter to the Catholics of Ireland, no 1.


In plaats hiervan verwijst de paus naar ontwikkelingen in de cultuur die<br />

de zelfstandigheid van de kerk, en de verbondenheid van de gelovigen met<br />

haar traditionele devotionele praktijken, zouden hebben aangetast:<br />

de ernstige uitdagingen voor het geloof die zijn voortgekomen uit een<br />

snelle verandering en secularisatie van de Ierse maatschappij... Er heeft een<br />

zeer snelle maatschappelijke verandering plaatsgevonden, die dikwijls een<br />

negatieve uitwerking had op de traditionele gehechtheid van het [Ierse]<br />

volk aan de leer en de katholieke waarden. Zeer vaak zijn de sacramentele<br />

en devotionele praktijken die het geloof ondersteunen en het in staat stellen<br />

te groeien, zoals bijvoorbeeld de veelvuldige biecht, het dagelijks gebed<br />

en de jaarlijkse retraite, verwaarloosd.20<br />

De oplossing ligt volgens de paus in het zich afkeren van de moderne wereld<br />

en terugkeren naar de traditionele katholieke praxis.<br />

Deze gedachtegang is bij Benedictus x v i gefundeerd in de overtuiging<br />

dat de kerk een ‘subject’ is ‘dat door de tijd heen groeit en zich ontwikkelt,<br />

maar altijd hetzelfde blijft, het ene subject van het Volk van God onderweg’.21<br />

Wat bij paus Paulus v i (1897-1978) een interne norm was waaraan de leden<br />

van de rooms-katholieke kerk zich moesten oriënteren om haar Gods heilige<br />

kerk te doen blijven, presenteert Benedictus x v i als een onvervreemdbare<br />

eigenschap. De nadruk ligt niet op de opdracht van de kerk zich met alles wat<br />

zij is en heeft erop toe te leggen verbonden te blijven met Gods genade, waarvan<br />

zij leeft. Uitgangspunt is het idee dat zij - ingesteld door Jezus Christus<br />

zelf en onder leiding van de door hem aangestelde apostelen en hun opvolgers<br />

- per definitie de plaats is waar deze genade op aarde aanwezig is. Dit<br />

maakt extreem zondig gedrag door kerkleden, en zeker door de leden van de<br />

clerus, moeilijk te plaatsen. Het lijdt weinig twijfel dat de paus persoonlijk<br />

authentiek geschokt is door het seksueel misbruik in de kerk, mede omdat<br />

het zo dramatisch in strijd is met de hoge opvatting die hij van de heiligheid<br />

van de kerk heeft en die door priesters en bisschoppen in hun gedrag moet<br />

worden weerspiegeld. Maar juist daarom lijkt het hem grote moeite te kosten<br />

er een goede publieke omgang mee te vinden.<br />

20 Ibidem, no. 4.<br />

21 Paus Benedictus x v i, Discorso alia Curia Romania in occasione della presentazione<br />

degli auguri Natalizi (22. dec. 2005) ; vgl. T. Rowland, Benedict x v i : A Guide fo r the Perplexed (London 2010),<br />

p. 58-70.


‘De kerk is zondig’. Deze opmerkelijke conclusie trekt de Duitse theoloog<br />

Karl Rahner (1904-1984) onomwonden in een artikel dat in 1947 voor het eerst<br />

verscheen.22 Wellicht nog opmerkelijker is dat deze uitspraak volgens Rahner<br />

niet in eerste instantie gebaseerd is op empirische feiten. Kennis van gebeurtenissen<br />

uit verleden en heden is wellicht aanleiding, maar het inzicht<br />

in de zondigheid van de kerk ligt volgens Rahner besloten in de rooms-ka-<br />

tholieke ecclesiologie. Lang niet iedere gelovige, ambtsdrager en theoloog<br />

is het hiermee eens, maar Rahner heeft sterke argumenten. Zijn visie maakt<br />

het mogelijk de geschiedenis van de rooms-katholieke kerk en het handelen<br />

van haar leden zonder illusies onder ogen te zien, zonder dat het zicht verdwijnt<br />

op de eigen plaats die de kerk naar katholieke overtuiging heeft in de<br />

geschiedenis van God met mensen.<br />

Rahners uitgangspunt is dat de katholieke traditie de kerk niet ziet als een<br />

idee, een zuiver geestelijke werkelijkheid. De kerk is een tastbare realiteit en<br />

de kerk waarover het evangelie spreekt, is reëel en identificeerbaar aanwezig<br />

in de historische rooms-katholieke kerk.23 Dit impliceert volgens Rahner<br />

dat het feit dat zondaars deel uitmaken van de kerk - vanaf het Concilie van<br />

Konstanz (1414-1418) hoort het expliciet tot de geloofsleer dat gedoopten door<br />

hun zonden niet het lidmaatschap van de kerk van Christus verliezen - betekent<br />

dat de kerk zelf zondig is:<br />

...als [de kerk] iets reëels is, dan is zij, als haar lidmaten zondig zijn en als<br />

zondaars lidmaat blijven, ook zelf zondig. Dan is de zonde van haar kinde-<br />

22 K. Rahner, ‘Kirche der Sünder’ (1947), in: idem, Schriften zur Theologie, v i, p. 301-320,<br />

hier 308. Verwijzing naar dit artikel met paginacijfers tussen haakjes in de hoofdtekst.<br />

23 De vaststelling dat de concrete en historische rooms-katholieke kerk de kerk uit de<br />

geloofsbelijdenis is, werd in de dogmatische constitutie over de kerk Lumengentium<br />

door het Tweede Vaticaans Concilie veranderd in de vaststelling dat de door Christus<br />

gestichte kerk, ‘in deze wereld als een maatschappij ingesteld en uitgebouwd, bevindt<br />

zich in de katholieke kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde<br />

bisschoppen wordt bestuurd../, hoewel er ook in andere gemeenschappen elementen<br />

van zijn terug te vinden (no. 8). Over dit ‘bevindt zich in’ (subsistit in) is een felle controverse<br />

losgebarsten. In de polemiek stonden de twee visies tegenover elkaar die de<br />

formulering van de concilievaders nu juist bij elkaar wilden houden: de bestaande en<br />

zichtbare kerk is de gestalte van de kerk zoals deze door Christus is gewild, maar valt<br />

in haar concrete gestalte niet samen met de wijze waarop ze door Christus gewild is en<br />

wordt. Dit is de visie die ook Rahner, gebruik makend van andere middelen, probeert<br />

te ontwikkelen. Vgl. P Hünermann, ‘Theologischer Kommentar zur dogmatischen<br />

Konstitution über die Kirche Lumen gentium’, in: Herders theologischer Kommentar zum<br />

Zweiten VatïkanischenKonzïl, Hg. P. Hünermann/B.J. Hilberath, Band 2 (Freiburg 2004),<br />

p. 263-582, hier 367-368.


en smet op en bevlekking van het heilige, geheimenisvolle lichaam van<br />

Christus zelf. De kerk is een zondige kerk - dat is een geloofswaarheid, niet<br />

een elementair ervaringsfeit. En het is een schokkende waarheid (309).<br />

Daarna gaat Rahner nog een stap verder. Nadrukkelijk stelt hij vast dat de<br />

zondigheid van de kerk impliceert dat ook haar ambtelijke voorgangers -<br />

priesters, bisschoppen, de paus zelf - zondaar kunnen zijn en zijn geweest.<br />

Niet alleen in hun privéleven, maar juist ook als vertegenwoordigers en leiders<br />

van de kerk:<br />

als de kerk handelt, leidt, beslissingen neemt (of niet neemt waar ze hadden<br />

moeten worden genomen), als ze verkondigt en telkens in overeenstemming<br />

met de tijden en de historische situaties moet verkondigen,<br />

dan vindt dit handelen van de kerk niet plaats door een abstract principe<br />

en niet door de heilige Geest alleen, maar al dit handelen van de kerk is<br />

tegelijk handelen van concrete mensen. En omdat die nu eenmaal zondigen<br />

kunnen, omdat zij schuldig beperkt, schuldig egoïstisch, gemakzuchtig,<br />

eigenwijs, zinnelijk en traag kunnen zijn, zal deze zondige houding<br />

vanzelfsprekend ook doorwerken in die handelingen die zij als mannen<br />

van de kerk en in naam van de kerk stellen als handeling van de concrete<br />

kerk (309-310).<br />

De kerk is dus niet alleen zondig, ze zondigt ook als kerk. En dat heeft concrete<br />

gevolgen voor de wijze waarop zij haar gang door de geschiedenis gaat.<br />

Rahners ecclesiologische visie maakt het veel beter mogelijk de evidente<br />

zondigheid in het optreden van de rooms-katholieke kerk in het verleden een<br />

plaats te geven. Nu wordt ook duidelijk hoezeer het concreet bestrijden van<br />

de zonde en het kwaad in eigen kring van fundamenteel belang is. Ik kom<br />

hierop terug. Maar eerst wijs ik er nog op dat Rahners visie niet betekent dat<br />

de kerk niet langer ‘heilig’ genoemd kan worden. De kerk is als heilig zondig<br />

en als zondig heilig: daar draait het voor Rahner theologisch gezien 0m.24 De<br />

kerk is zondig voor zover zij ‘lichaam’ is en onderdeel van de gebroken, door<br />

het kwaad aangetaste en door de zonde steeds opnieuw aan de heerschappij<br />

van het kwaad vervallende wereld. Maar zij leeft, temidden van en als onderdeel<br />

van deze wereld, uiteindelijk van Gods heilige Geest, die niet haar bezit<br />

is maar die trouw is aan de kerk en die zichzelf, en daarmee de verheerlijkte<br />

Christus en God als zijn Vader, steeds opnieuw met de kerk verbindt. In Rah-<br />

24 Zie R. Lennan, The Ecclesiology of Karl Rahner (Oxford 1995), p. 28-36; B. Klein-<br />

schwärzer-Meister, Gnade im Zeichen: Katholische Perspektiven zur allgemeinen Sakra-<br />

mentenlehre in ökumenischer Verständigung auf der Grundlage der Theologie Karl Rahners<br />

(Münster 2001), p. 348-357.


ners eigen woorden: de Geest ‘schept steeds opnieuw een de wereld overtuigende<br />

zichtbaarheid van [haar] blijvende aanwezigheid in de daadwerkelijke<br />

heiligheid van de kerk’ (312). Anders gezegd, de kerk is heilig, niet omdat zij<br />

als een soort geboorterecht een onvervreemdbare heiligheid bezit, maar omdat<br />

zij van Godswege steeds opnieuw heilig wordt gemaakt.25<br />

Anders dan voor paus Benedictus x v i moet de kerk volgens Rahner dus<br />

niet zozeer aan iets vasthouden. Zij is wat zij geroepen is te zijn, doordat<br />

Gods Geest zich steeds opnieuw aan haar, in haar en door haar manifesteert.<br />

Daar moet zij zich voor openstellen, maar ook waar zij dat niet actief doet<br />

- en de neiging van de kerk zich in zichzelf op te sluiten is deel van haar zondigheid<br />

- toont de Geest aan de kerk, en daarmee aan de wereld, haar trouw<br />

doordat zij door de barrières heen breekt. Dit kan en zal voor een zondige<br />

kerk een pijnlijke ervaring zijn. De kerk moet het kwaad in zichzelf werkelijk<br />

onder ogen zien, de eigen rol in dat kwaad onderkennen en er afstand van nemen<br />

door het zich als verantwoordelijkheid toe te eigenen. Dat doet pijn en<br />

kost moeite, maar juist die pijn en moeite zijn een gestalte van de verlossing<br />

van het kwaad. Rahner brengt de onvermijdelijkheid van het lijden onder de<br />

zondigheid van de kerk vooral naar voren als rem op de neiging van gelovigen<br />

zich uit afkeer van haar zondigheid van de kerk te distantiëren (314). Zijn<br />

lijn van denken maakt het echter mogelijk pijnlijke maatregelen te zien als<br />

voortvloeiend uit het inzicht in het kwaad als kwaad, en dus als onderdeel<br />

van de strijd ertegen.<br />

Aanklachten tegen de zonden van de kerk, ook wanneer die oppervlakkig<br />

gezien de heiligheid van de kerk lijken aan te tasten en wellicht subjectief<br />

door de aanklagers ook zo bedoeld zijn, verschijnen in dit licht als tekenen<br />

dat de Geest de kerk steeds weer leert zich te laten aanspreken door de Geest<br />

van Jezus Christus. Zij kunnen worden ontvangen als oproep tot bekering<br />

en aansporing telkens opnieuw de Mensenzoon na te volgen, die niet is<br />

gekomen om gediend te worden maar om te dienen (Matteüs 20, 28) en die<br />

verkondigde dat wie zijn leven wil redden het zal verliezen, maar wie zijn<br />

leven verliest omwille van hem, het zal winnen (Matteüs 16,25; Marcus 8,35;<br />

Lucas 9,24).<br />

Het recht op onschendbaarheid van de persoon voor kinderen voorop<br />

Wat betekent dit concreet? De Britse mensenrechtendeskundige Geoffrey<br />

Robertson heeft geprobeerd aan te tonen dat paus Benedictus x v i zou moeten<br />

worden vervolgd op grond van zijn verantwoordelijkheid voor het voort­<br />

25 Zie voor een vergelijkbare visie op de verhouding van de Geest tot de kerk, zonder<br />

een beroep op Rahner, mijn artikel . .als het ware een sacrament: Naar een theologische<br />

visie op de reëel bestaande kerk’, in: Tijdschrift voor Theologie 50 (2010), p. 123-143.


duren van seksueel misbruik van minderjarigen binnen de kerk. Dit lijkt mij<br />

onjuist. Als hij echter zegt dat van het Vaticaan nu gevraagd wordt om kinderen<br />

ondubbelzinnig op de eerste plaats te zetten en afstand te nemen van het<br />

idee dat de kerk het recht heeft mensen die verdacht worden van misdaden,<br />

te berechten in ‘een duister, inefficiënt en geheim kerkelijk proces’, lijkt hij in<br />

ieder geval de gevoelens te verwoorden van velen binnen en buiten de kerk.26<br />

Maar heeft hij gelijk?<br />

Sinds 2001 vallen ernstige misdragingen van leden van de clerus op het<br />

gebied van het geloof en de moraal rechtstreeks onder de Congregatie voor<br />

de Geloofsleer. Volgens de hiervoor geldende normen, die naar aanleiding<br />

van de kwesties van seksueel misbruik van kinderen en jongeren onlangs<br />

zijn aangescherpt, kunnen leden van de clerus - diakens, priesters en bisschoppen<br />

- bestraft worden met ontslag of ontheffing uit hun functie wanneer<br />

zij een overtreding begaan van het zesde van de Tien Geboden - volgens<br />

katholieke telling en formulering: ‘Gij zult geen onkuisheid plegen’27 - met<br />

een minderjarige van onder de achttien, waarbij ernstig geestelijk gehandicapten<br />

gelijkgesteld zijn aan minderjarigen.28 Deze formulering verbergt<br />

echter een fundamenteel probleem. Door seksueel misbruik te presenteren<br />

als overtreding van het zesde gebod, verschijnt het als een schending van een<br />

abstracte regel die voor het individuele geweten bindend is. Dat deze overtreding<br />

ook slachtoffers maakt, is als het ware niet meer dan een teken dat het<br />

gebod niet voor niets is uitgevaardigd. Het kwaad en de zonde worden niet in<br />

de eerste plaats gelokaliseerd in het gewelddadig misbruik dat een slachtoffer<br />

ondervindt, maar in het overtreden door de dader van een gebod - al dient<br />

deze overtreding klaarblijkelijk zwaarder te worden aangerekend indien zij<br />

wordt begaan met een minderjarige. Dit verklaart naar mijn overtuiging dat<br />

paus Benedictus x v i het seksueel misbruik zo lang heeft beschouwd als een<br />

kwestie die vooral de leden van de clerus aangaat en aantast.<br />

Het lijkt van groot belang dat binnen de kerk het slachtoffer van seksueel<br />

misbruik en dat wat hem of haar is aangedaan, centraal komt te staan. Deze is<br />

immers niet een abstracte instantie waarmee een gebod is overtreden, maar<br />

een mens van vlees en bloed die geschonden is door een ernstige vorm van ge-<br />

2 6 G. Robertson The Case of the Pope: Vatican Accountability for Human Rights Abuse (London<br />

2010), p. 174. Voor Robertson gaat het om één eis: het afzien van een intem-kerkelijk<br />

procesrecht is het noodzakelijke signaal dat kinderen voortaan op de eerste plaats<br />

komen. Wat mij betreft gaat het echter om twee, hierna afzonderlijk te bespreken eisen.<br />

27 De bijbelse formulering is: ‘Gij zult geen echtbreuk plegen’ (Exodus 20,14; Deute-<br />

ronomium 5,18). Maar zoals de Catechismus van de Katholieke Kerk vaststelt, heeft ‘de<br />

kerkelijke overlevering (...) het zesde gebod steeds gezien als een gebod dat het hele<br />

terrein van de seksualiteit omvat’ (no. 2336).<br />

28 Normae de gravioribus delictis (15 juli 2010), no. 6 .


weid. Het doet recht aan Jezus’ uitspraak dat de behandeling die kinderen in<br />

hun kwetsbaarheid ten deel valt, de behandeling is die hém ten deel valt. Deze<br />

toont immers dat evangelisch gesproken het kwaad en de zondigheid van het<br />

seksueel misbruik bij uitstek gelokaliseerd zijn in het gewelddadige misbruik<br />

dat het slachtoffer ten deel valt. Een begin met de erkenning van de plaats van<br />

het slachtoffer lijkt te worden gemaakt in de Rondzendbrief om de bisschoppen­<br />

conferenties te helpen richtlijnen op te stellen voor de behandeling van gevallen van<br />

seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken van 2011. Hierin benadrukt<br />

de Congregatie voor de Geloofsleer de plicht van de bisschop alert te zijn ‘op<br />

eventuele gevallen van seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken<br />

in zijn bisdom’ als onderdeel van de bisschoppelijke taak ‘het algemeen<br />

welzijn van de gelovigen’ te bevorderen en in het bijzonder ‘kinderen en jeugdigen’<br />

te beschermen. De Rondzendbrief spreekt bovendien nadrukkelijk uit<br />

dat de kerk ‘in de persoon van de bisschop of iemand die daartoe van hem<br />

de opdracht heeft gekregen, de bereidheid [moet] tonen te luisteren naar de<br />

slachtoffers en hun verwanten’, naar het voorbeeld van paus Benedictus x v i ,<br />

‘en te zorgen voor hun pastorale en psychologische bijstand’.29<br />

Robinson heeft dus volgens mij gelijk, juist ook theologisch, als hij meent<br />

dat de rooms-katholieke kerk ondubbelzinnig kinderen, dat wil zeggen de<br />

feitelijke en de potentiële slachtoffers, centraal moet stellen. Geldt dit eveneens<br />

voor zijn stelling dat de kerk ermee zou moeten ophouden slachtoffers<br />

volgens een eigen rechtssysteem te beoordelen?<br />

De rooms-katholieke kerk vindt van niet. In de toelichting op de aangescherpte<br />

normen bij zware delicten, in mei 2010, stelt Federico Lombardi,<br />

hoofd van de persdienst van de Heilige Stoel, nadrukkelijk vast dat de kerk<br />

vasthoudt aan de zelfstandigheid van het canoniek recht als ‘compleet in<br />

zichzelf en geheel onderscheiden van het recht van de zijde van de staat’.<br />

Lombardi wijst er vervolgens wel op dat in de zogenoemde Uitleg van de ba-<br />

sisprocedures van de Congregatie voor de Geloofsleer in geval van beschuldigingen<br />

van seksueel misbruik staat dat het ‘nationale recht betreffende de melding<br />

van misdrijven aan de bevoegde autoriteiten (...) altijd [dient] te worden nageleefd’.<br />

Het feit dat deze aanwijzing is opgenomen onder de ‘voorafgaande<br />

procedures’, zo licht Lombardi toe, betekent dat de afstemming met de nationale<br />

wetgeving vooraf dient te gebeuren.30 In de al genoemde Rondzend-<br />

29 Congregatie voor de Geloofsleer, Circular letter to assist Episcopal Conferences in<br />

developing Guidelinesfor dealing with cases of sexual abuse of minors perpetrated by clerics<br />

(3 mei 2011), inleiding en i.a .<br />

30 F. Lombardi, II significato dellapubblicazione delle nuove ‘Norme sui delittipiu gravï<br />

.


ief wordt de plicht tot samenwerking met de burgerlijke autoriteit nog<br />

eens krachtig onderstreept:<br />

Hoewel de betrekkingen met de burgerlijke autoriteiten in de afzonderlijke<br />

landen verschillend zijn, is het toch belangrijk met de bevoegde instanties<br />

samen te werken met inachtneming van de betreffende bevoegdheden.<br />

In het bijzonder dient men te letten op de nationale rechtsregels over de<br />

meldingsplicht van dergelijke misdaden...31<br />

Het lijkt erop dat de leiding van de rooms-katholieke kerk de noodzaak inziet<br />

van samenwerking met de burgerautoriteiten zodat gevallen van seksueel<br />

misdrijf als misdaad naar nationaal recht vervolgd kunnen worden. Zij lijkt<br />

de reden hiervoor echter moeilijk op overtuigende wijze te kunnen articuleren.<br />

Zoals uit Lombardi’s toelichting blijkt, hangt dit samen met de wijze<br />

waarop de rooms-katholieke kerk zich positioneert tegenover de staat. Historisch<br />

zette de kerk zich vooral af tegen visies die poneerden dat de staat de<br />

omvattende gemeenschap is en dat andere gemeenschappen - waaronder de<br />

kerk - per definitie aan de staat ondergeschikt zijn en slechts rechten hebben<br />

voor zover de staat hen die rechten geeft. Hiertegenover beklemtoonde<br />

de rooms-katholieke kerk dat zij het recht om te bestaan en zichzelf vorm te<br />

geven op de manier die overeenkomt met haar eigen uitleg van Bijbel en traditie,<br />

aan niets anders ontleent dan aan de instelling van de kerk door Jezus<br />

Christus zelf. Het is daarom niet aan de staat om vast te stellen wat de kerk<br />

wel of niet kan of mag doen, wat wel of niet tot haar domein behoort, wat de<br />

bevoegdheden van haar voorgangers en ambtsdragers zijn en wat zij haar<br />

leden mag onderwijzen en van hen mag vragen of eisen. Om zich tegen de<br />

expanderende natiestaat te verzetten, die in toenemende mate zeggenschap<br />

wilde over alle aspecten van het leven van de burgers, presenteerde de rooms-<br />

katholieke kerk zich van haar kant in de 19de eeuw in toenemende mate als<br />

een soort internationale tegen-staat, met een eigen ambtenarenapparaat,<br />

een eigen ideologie en - niet te vergeten - een eigen juridisch systeem.<br />

Om allerlei redenen is er veel te zeggen voor principieel verzet tegen de<br />

moderne staat die absolute soevereiniteit claimt. Dat niet de staat mensen<br />

rechten geeft, maar dat mensen Van nature’ onvervreemdbare rechten hebben<br />

die ook de staat dient te respecteren, is bijvoorbeeld ook het uitgangspunt<br />

van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Dat<br />

de rooms-katholieke kerk haar verzet tegen ongebreidelde staatssoevereiniteit<br />

heeft vormgegeven als claim op een eigen, concurrerende soevereiniteit,<br />

31 Congregatie voor de Geloofsleer, Circular letter to assist Episcopal Conferences in<br />

developing Guidelines, i.e.


was echter vanaf het begin problematisch. De problemen van deze constructie<br />

komen scherp aan het licht in de moeite die de rooms-katholieke kerk<br />

heeft om haar verhouding tot het nationale strafrecht te bepalen bij het<br />

vervolgen van seksueel misbruik. Door kerk en staat te denken als twee Volkomen<br />

samenlevingen’, creëerde de rooms-katholieke kerk voor zichzelf vrij -<br />

heid, zo nodig ook om de staat of uitgangspunten van de het optreden van de<br />

staat tegen te spreken. Maar het is op basis van deze visie heel moeilijk om<br />

aan te geven dat iets principieel aan de staat moet worden toevertrouwd. Dat<br />

Lombardi namens de centrale leiding van de rooms-katholieke kerk niet verder<br />

komt dan de aansporing aan lokale bisschoppen en nationale bisschoppenconferenties<br />

om vanaf het allereerste begin ook de nationale justitie in te<br />

schakelen en zo in feite twee gescheiden juridische procedures gelijk te laten<br />

oplopen, zonder dat er ook maar een woord wordt gezegd over de onderlinge<br />

verhouding en afstemming, is veelbetekenend.<br />

Op grond hiervan zou ik zeggen dat de rooms-katholieke kerk het denken<br />

over het eigen rechtssysteem als ‘compleet in zichzelf en geheel onderscheiden<br />

van het recht van de zijde van de staat’ moet opgeven. Dit maakt de<br />

kerk ook in rechtsregels niet zonder meer afhankelijk van de staat, want in<br />

de lijn van het concept van de mensenrechten is ook de nationale wet niet<br />

‘compleet in zichzelf’. Dat staten de mensenrechten erkennen en dat ook de<br />

rooms-katholieke kerk de mensenrechten erkent, schept een nieuwe situatie<br />

waarin rechtssystemen niet langer gescheiden naast elkaar bestaan, maar<br />

van zichzelf en van elkaar erkennen dat zij in ieder geval ook pogingen zijn<br />

om fundamentele en onvervreemdbare rechten van mensen ook feitelijk te<br />

garanderen. Het recht stelt dan geen norm, maar erkent dat het om waarachtig<br />

wet te zijn een norm dient te respecteren.<br />

In verband met seksueel misbruik betekent dit dat de rooms-katholieke<br />

kerk kan aansluiten bij de verklaring in het Compendium van de Sociale Leer<br />

van de Kerk dat ‘de ultieme bron van de mensenrechten (...) niet terug [te vinden<br />

is] in de eenvoudige wil van de menselijke wezens, in de realiteit van de<br />

Staat of in de publieke machten’, maar in ‘de mens zelf en in God, zijn Schepper’,<br />

en dat deze rechten daarom ‘universeel, onschendbaar, onvervreemdbaar’<br />

zijn.32 De kerk rekent het van hieruit naar eigen zeggen tot haar taak de<br />

mensenrechten overal te promoten, ook in haar eigen midden.33 Volgens artikel<br />

3 van de Universele Verklaring heeft ieder mens recht ‘op leven, vrijheid<br />

en onschendbaarheid van zijn persoon’. Dit recht te garanderen is allereerst<br />

32 Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (2 apr. 2004), no. 153; geciteerd wordt hier<br />

uit de encycliek Pacem in terris (11 april 1963), no. 38 en 145.<br />

33 Compendium van de Sociale Leer, no. 159; geciteerd wordt hier uit de encycliek Cente-<br />

simus annus (1 mei 1991) van Johannes Paulus 11, no. 22 en verwezen naar de Codex Iuris<br />

Canonici (25 jan. 1983), canones 208-223.


de taak van de staat, die naar de overtuiging van de rooms-katholieke kerk<br />

geroepen is de mensenrechten te behoeden op het niveau van de nationale<br />

gemeenschap.34 In deze lijn is het denkbaar dat de centrale leiding van de<br />

rooms-katholieke kerk uitspreekt dat waar de staat dit ook werkelijk op betrouwbare,<br />

transparante wijze en met billijkheid doet, het de plicht is van<br />

de leden van de rooms-katholieke kerk om verdenkingen van schendingen<br />

van de persoonlijke en lichamelijke integriteit door andere leden van de kerk<br />

bij de burgerlijke overheid te melden, ongeacht de kerkelijke stand, status<br />

of waardigheid van de al dan niet vermeende daders. Hieraan zou kunnen<br />

worden toegevoegd dat rooms-katholieken die van een dergelijke schending<br />

verdacht worden, ongeacht hun stand, status of waardigheid, verplicht zijn<br />

zich aan een strafrechtelijk onderzoek te onderwerpen, een eventueel opgelegde<br />

straf ootmoedig te ondergaan en berouw te tonen over de begane<br />

misdaden. Het is dan de taak van hun bisschop, of in het geval van leden van<br />

religieuze orden en congregaties van hun overste, om hierop toe te zien.<br />

Dit doet volgens mij recht aan het gevoelen van velen, binnen en buiten<br />

de rooms-katholieke kerk, dat gevallen van seksueel misbruik niet alleen of<br />

allereerst door het kerkelijk recht moeten worden behandeld. Tegelijkertijd<br />

kan de kerk vasthouden aan haar grondovertuiging dat zij zich niet zonder<br />

reserve kan en mag onderwerpen aan het recht van een willekeurige staat. Het<br />

vaststellen van eventuele binnenkerkelijke gevolgen van een strafrechtelijk<br />

bewezen schuld blijft bovendien een zaak van het kerkelijk recht. Het staat<br />

de rooms-katholieke kerk in beginsel vrij intern wetten af te kondigen en<br />

maatregelen te nemen die naar haar overtuiging beter dan die van nationale<br />

overheden recht doen aan het ‘privilege door het evangelie toegekend voor<br />

de armen’, dat wil zeggen degenen die bij uitstek kwetsbaar zijn en daarom<br />

extra bescherming en extra welwillendheid nodig hebben.35 Tevens zou zij<br />

erover kunnen nadenken hoe zij in navolging van Jezus Christus vasthoudt<br />

aan het uitgangspunt dat de kerk de zonde veroordeelt, maar niet de zondaar.<br />

Die moet haar of zijn waardigheid kunnen behouden en de kans krijgen, na<br />

berouw getoond te hebben en boete te hebben gedaan, zich te bekeren tot<br />

een nieuw leven.36<br />

34 Compendium van de Sociale Leer, no. 157; citaat uit Johannes Paulus 11, Address to<br />

thejiftieth General Assembly of the United Nations Organization (5 okt. 1995), no. 8<br />

.<br />

35 Vgl. Compendium van de Sociale Leer, no. 158.<br />

36 Binnen de dominicaanse familie, waar ik deel van uitmaak, zijn in 1866 in Montfer-<br />

rand de dominicanessen van Bethanië opgericht door pater Johannes Joseph Lataste<br />

(1832-1869) en zuster <strong>Henri</strong>ca Dominica Berthier (1822-1907) om voor gevangen<br />

vrouwen een nieuwe toekomst mogelijk te maken na het uitzitten van hun straf en na<br />

bekering.


Nogmaals: overwin het kwade door het goede - ter afsluiting<br />

Is het mogelijk zo om te gaan met gevallen van seksueel misbruik van kinderen<br />

en jongeren, dat gehoor wordt gegeven aan Paulus’ aansporing het kwade<br />

te overwinnen door het goede? Dat was de vraag van dit essay na discussie<br />

over Paulus’ visie op omgang met degenen in de christelijke gemeente die<br />

kwaad doen.<br />

De visie van Karl Rahner op de tegelijkertijd zondige en heilige kerk<br />

brengt aan het licht dat dit steeds opnieuw gebeurt en dat de kerk daarvan<br />

leeft. Steeds wanneer de kerk zichzelf als heilig toont, wordt het kwade overwonnen<br />

door het goede. Om dit scherp te zien is het nodig de gedachte los te<br />

laten dat de heiligheid van de kerk als een eigenschap kan worden bewaard<br />

en tegen aanvallen van buitenaf moet worden beschermd. De kerk is geen<br />

plaats van licht temidden van een verder duistere wereld, maar het duister<br />

van kwaad en zonde zijn ook in de kerk te vinden, zoals het licht van Gods<br />

verlossing ook buiten de kerk schijnt.<br />

De gevallen van seksueel misbruik van kinderen en jongeren zijn voor de<br />

rooms-katholieke kerk reden boete te doen, vergeving te vragen en zich te<br />

bekeren. Maar het feit dat deze gevallen aan het licht zijn gekomen, is juist<br />

daarom reden tot dankbaarheid. Jezus Christus, die zich volgens het evangelie<br />

identificeert met de lotgevallen van kinderen, spreekt als verrezene en verheerlijkte<br />

langs deze weg de kerk aan. Natuurlijk had het seksueel misbruik<br />

niet mogen gebeuren en mag het niet verder voorkomen, niet in de kerk en<br />

niet buiten de kerk: het kwaad heeft als kwaad geen recht van bestaan. Maar<br />

dat het nu onontkoombaar als kwaad aan het licht komt, is wat het Tweede<br />

Vaticaans Concilie een teken van de tijd noemde,37 een aanwijzing dat Gods<br />

heerschappij nog altijd aan het aanbreken is temidden van onze gebroken<br />

geschiedenis. Het goede is bezig het kwade te overwinnen.<br />

Het is de taak van de kerk om Gods werkzame aanwezigheid te herkennen,<br />

deze in woord en daad te verkondigen en zelf een kanaal te zijn van deze werkzame<br />

aanwezigheid. Ook als deze aanwezigheid tegenspreekt wat de kerk tot<br />

dan toe dacht in naam van God te moeten zijn. Alleen als de kerk zichzelf op<br />

deze wijze tot een instrument maakt van de overwinning van het kwade door<br />

het goede, ook in haarzelf, kan zij haar ware roeping vervullen en voor de rest<br />

van de wereld opnieuw teken en instrument worden van deze overwinning.<br />

Erik Borgman is hoogleraar theologie van de religie, in het bijzonder het<br />

christendom, Tilburg University.<br />

37 Pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes (7 dec.<br />

1965), no. 4.


RIK TORFS<br />

Tussen recht en moraal<br />

Wat het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) nauwelijks, en de nadien georganiseerde<br />

bisschoppensynoden helemaal niet vermochten, bewerkstelligden<br />

de schandalen van seksueel misbruik in de kerk moeiteloos: het aloude<br />

en eerbiedwaardige Romeinse instituut davert op zijn grondvesten.<br />

Hoe redt de kerk zich uit dat kluwen? Komt zij nog overeind nu zij, zeker in<br />

West-Europa, hard tegen het canvas ging? De interne roep om hervormingen,<br />

permanent hernieuwd vanaf het concilie vooraleer diep in de jaren negentig<br />

moedeloosheid intrad, werd niet gehoord. Maar het externe morele<br />

oordeel dat de samenleving vandaag in het zog van de pedofilieschandalen<br />

over de kerk velt, klinkt bij momenten als een doodvonnis.<br />

Toch wil ik in dit stuk proberen de huidige commotie over seksueel misbruik<br />

in de kerk te situeren en te duiden. In hitsige tijden is dat helaas niet<br />

vanzelfsprekend. Tegenover het seksueel misbruik zelf, en tegenover de manier<br />

waarop de kerk probeerde de misdrijven te minimaliseren of in de doofpot<br />

te stoppen, staat massale verontwaardiging. Emoties laaien hoog op. In<br />

die context bestaat het risico dat elke poging om de situatie te duiden, wordt<br />

beschouwd als een minimaliseren van wat er is gebeurd, als een slinkse strategie<br />

om het kerkinstituut door de donkere tunnel naar een nieuwe toekomst<br />

te loodsen. Dat is niet de bedoeling van dit stuk, al geef ik toe dat ik de verdwijning<br />

van de kerk een verlies zou vinden.<br />

Maar ik heb hier iets anders voor ogen. Ik wil de verontwaardiging niet<br />

alleen constateren, maar ook ten diepste proberen te begrijpen. Dat vraagt<br />

om een ontleding van alle factoren die meespelen. Daarbij gaat het om meer<br />

dan om pedoseksuele handelingen alleen. Die stuiten vandaag op grote weerstand,<br />

terwijl ze in de jaren zeventig en tachtig1 van de vorige eeuw tot op<br />

zekere hoogte plausibel werden geacht. Kinderen hadden recht op seks, zo<br />

heette het in sommige kringen. Een stelling die ik toen net zo min als nu<br />

onderschreef, maar die progressieve intellectuelen in die tijd zonder gevaar<br />

voor lijf en leden konden formuleren. Dat is vandaag wel even anders.<br />

1 Belangrijk is bijvoorbeeld het werk van de Utrechtse onderzoeker Theo Sandfort. In<br />

1984 publiceerde Sandfort, nu verbonden aan de Columbia University in New York, een<br />

rapport bevattend 25 interviews met jongens tussen tien en zestien jaar die seksuele<br />

34 ] relaties hadden met volwassen mannen.


In dit stuk behandel ik drie vragen. De eerste vraag heeft te maken met<br />

de manier waarop het profane recht en de criminologie met delicten in het<br />

algemeen en seksuele delicten in het bijzonder omgaan. Is er een evolutie<br />

merkbaar tegenover het maatschappelijk klimaat zoals dat enkele decennia<br />

geleden bestond? De tweede paragraaf handelt over de kerk. Hoe gaat<br />

zij om met de daders en met slachtoffers van seksuele, vooral dan pedosek-<br />

suele delicten? Wat is haar basisfilosofie? En hoe reageert zij, als instituut dat<br />

beoogt de waarheid te behoeden, op ontwikkelingen die zich in de samenleving<br />

voordoen? Tot slot volgt een derde paragraaf over de tekorten van<br />

het recht. Over vragen waarop het recht het ultieme antwoord niet weet te<br />

bieden. Over gedachten en gevoelens die de huidige reacties tegenover pedofilie<br />

in de kerk soms expliciet maar nog veel vaker impliciet schragen en<br />

ondersteunen.<br />

1. De staat en het recht<br />

Toen ik studeerde aan de Leuvense rechtsfaculteit, aan het einde van de jaren<br />

zeventig van de vorige eeuw, verkeerden strafrecht en criminologie in de ban<br />

van de dader. Over het slachtoffer werd nauwelijks met een woord gerept.<br />

Zeker, victimologie was een studievak dat in de criminologische opleidingen<br />

een plaats had. Maar als het op empathie aankwam, bleken onderzoekers veel<br />

beter in staat om in de huid van de dader te kruipen dan in die van het slachtoffer.<br />

In Leuven stonden strafrechtspecialisten uit het in die tijd tolerante<br />

Nederland hoog in aanzien. Zo was er Peter Hoefnagels (°i927), die probeerde<br />

de dader als mens en niet zozeer als vijand te schetsen.2 De meest vermaarde<br />

auteur bleef Louk Hulsman (1923-2009), eigenlijk een abolitionist. Hij geloofde<br />

niet in het strafrecht. Hij vond dat het beter kon worden afgeschaft en<br />

vervangen door een dialoog tussen dader en slachtoffer om gezamenlijk naar<br />

een oplossing te zoeken. De gevangenis? Dan was een taakstraf nuttiger. Ook<br />

de reclassering van daders genoot bij Hulsman grote aandacht. Vandaag vinden<br />

zijn ideeën weinig aanhangers. Meer zelfs, een hoogleraar die ze al te<br />

enthousiast omarmt, zou het niet gemakkelijk hebben om professioneel uit<br />

de gevarenzone te blijven.<br />

Natuurlijk valt er op de theorieën van Hulsman heel wat aan te merken.<br />

De dader genoot te veel aandacht, het slachtoffer te weinig. Wellicht school<br />

achter die visie een te naïef mensbeeld waarbij een haast messiaanse hoop op<br />

reclassering de neiging tot repressie schier automatisch onderdrukte. Toch<br />

verdient Hulsman meer dan alleen maar meewarigheid. Dat mensen doorgaans<br />

de gevangenis niet beter uitkomen dan ze erin gaan, blijft vandaag<br />

2 G.P. Hoefnagels, The Other Side of Criminology. An Inversion of the Concept of Crime,<br />

Deventer 1973.


net zo goed als drie decennia geleden een vaststaand gegeven, alleen wordt<br />

er minder over gepraat. Van een empa<strong>this</strong>che houding tegenover de dader<br />

zonder veel empathie voor het slachtoffer, zijn wij geëvolueerd naar een empa<strong>this</strong>che<br />

houding tegenover het slachtoffer zonder veel empathie voor de<br />

dader. Blijkbaar wordt empathie door het schaarstebeginsel getroffen. Wat<br />

iemand aan de dader geeft, onthoudt hij aan het slachtoffer en andersom. Later<br />

zal wellicht blijken hoezeer onze tijdgeest exclusief wordt gedomineerd<br />

door empathie voor het slachtoffer. De dader blijft vaak buiten beeld. Kwalijk<br />

is dat empathie voor hem vaak met sympathie wordt verward. Het verschil is<br />

nochtans enorm. Het moet mogelijk blijven om iemands motieven te begrijpen<br />

zonder er meteen sympathie voor te voelen. Misschien wijst de huidige<br />

trend wel op een emotioneel tekort in de samenleving, op een evolutie<br />

waarbij het solide sentiment het veld ruimt voor dweperige sentimentaliteit,<br />

waardoor mensen nauwelijks nog empathie voelen voor wie geen sympathie<br />

verdient. Zij vrezen dat een empa<strong>this</strong>che houding automatisch in sympathie<br />

zal verglijden. Hoe dan ook, in strafrecht en criminologie is de slingerbeweging<br />

compleet. In de jaren zeventig stond de slinger stil bij de dader. Vandaag<br />

bungelt hij continu in de buurt van het slachtoffer.<br />

Maar er is meer aan de hand. De beweging van de dader naar het slachtoffer<br />

gaat tegelijk gepaard met een maatschappelijke trend in de richting van<br />

meer populisme. Waarom? Om de dader te begrijpen is enige inspanning nodig.<br />

Inzicht in de structuur van het kwaad is vereist. Het vermogen ook om<br />

zich iets voor te stellen bij de logica van het misdrijf, ook al is deze logica op<br />

drijfzand gebouwd. Verder moet ook een spontane antipathie worden overwonnen.<br />

Mensen identificeren zich nu eenmaal liever en gemakkelijker met<br />

het slachtoffer. Wat zij spontaan trouwens vaker menen te zijn, ook al zijn ze<br />

daders. De mens sublimeert nu eenmaal graag zijn eigen positie. Zo zal de dader<br />

van een winkeldiefstal zich bij voorkeur niet op die manier aan een breed<br />

publiek voorstellen, maar wel als het slachtoffer van sociale uitsluiting. Als<br />

de aandacht van strafrechtspecialisten en criminologen verschuift van de<br />

dader naar het slachtoffer en diens verlangens, worden derhalve natuurlijk<br />

gekoesterde gevoelens uitvergroot. Op die manier is het risico groot dat we<br />

bij een revanchistisch en populistisch gekleurd strafrecht terechtkomen.<br />

Even terug naar de glorietijd van Louk Hulsman. Het was niet alleen de<br />

tijd van de aandacht voor de dader, het was daardoor ook de periode waar in<br />

heel veel landen definitief met de doodstraf komaf werd gemaakt. Ook hier<br />

past een persoonlijke herinnering. Ik volgde de klassieke humaniora aan<br />

het Sint-Gumaruscollege te Lier toen, op 28 november 1972 om vijf uur in<br />

de morgen, in de Sante-gevangenis te Parijs Roger Bontems en Claude Buffet<br />

door de professionele beid André Obrecht (1899-1985) werden geëxecuteerd.<br />

Drie kwartier voordien werden beide heren wakker gemaakt om zich een<br />

laatste maal op te smukken alvorens de doodstraf te ondergaan. De executie


van Bontems en Buffet was de laatste die in Parijs werd uitgevoerd, daarna<br />

werden nog vier andere veroordeelden geguillotineerd elders in Frankrijk.<br />

Ik herinner mij de storm van verontwaardiging die op de terechtstellingen<br />

volgde. In Parijs, maar ook bij de jonge progressieve leraren die de sfeer in<br />

mijn college bepaalden. De doodstraf werd in Frankrijk definitief afgeschaft<br />

op 18 september 1981. Minister van Justitie was toen Robert Badinter, voormalig<br />

advocaat van Bontems. In het Franse parlement kreeg het voorstel tot<br />

afschaffing 369 stemmen, terwijl 113 parlementsleden de doodstraf wilden<br />

handhaven. Het merkwaardige is nu dat de meerderheid van de bevolking op<br />

dat ogenblik voor de doodstraf opteerde. De parlementsleden daarentegen<br />

kozen redelijk massaal tegen. Frankrijk was niet het enige land waar de doodstraf<br />

door een parlementaire meerderheid werd afgeschaft tegen de wil van<br />

de meerderheid van de bevolking in. Dat wijst op een zekere moed. De politici<br />

van toen durfden het aan tegen een, weliswaar vrij krappe, meerderheid<br />

van hun kiezers in te gaan. Het strafrechtelijke beleid bleef behoorlijk uit de<br />

greep van het populisme. Gelukkig, want dat laatste komt doorgaans neer op<br />

de toepassing van eenvoudige principes: oog om oog, tand om tand. Schuld en<br />

boete. Elk misdrijf moet worden gestraft, en hard.<br />

Nu de klemtoon ligt op het slachtoffer, en meer nog op zijn concrete pijn<br />

dan op zijn diepere belangen, viert het populisme in het strafrecht weer<br />

hoogtij. Op allerlei fora lezen we dat bepaalde criminelen in een vergeetput<br />

moeten worden gegooid. Dat een proces te duur is als de schuld van de dader<br />

duidelijk vaststaat. Dat een dader nooit een tweede kans mag krijgen want<br />

het slachtoffer, indien het stierf of seksueel werd misbruikt, krijgt die evenmin.<br />

Merkwaardig is ook dat bij de behandeling van de dader op lange termijn<br />

de evolutie in de gevoelens van het slachtoffer in rekening zou moeten<br />

worden gebracht. Daarop kom ik in de derde paragraaf terug.<br />

De verovering van het strafrecht door het populisme blijkt ook uit een<br />

ander symptoom. Meer en meer ontstaat weerzin tegenover de verjaring<br />

van misdrijven. Verjaring betekent immers dat, wanneer een tijdsperiode is<br />

verstreken die des te langer duurt naarmate het misdrijf ernstiger is, geen<br />

schuld meer kan worden vastgesteld en niet langer een straf kan worden opgelegd.<br />

Dat is meteen een streep door de rekening van degenen voor wie oog<br />

om oog, tand om tand de leuze is. Vandaar de neiging om misdrijven niet langer<br />

voor verjaring in aanmerking te laten komen of minstens de verjaringstermijn<br />

drastisch te verlengen. Tegenargumenten worden als weekhartig van<br />

de hand gewezen. Nochtans bestaan die tegenargumenten wel degelijk. Wat<br />

wil verjaring bereiken? Ze wil rust brengen in de samenleving. Er komt een<br />

ogenblik waarop het intrinsiek zeer waardevolle rechtvaardigheidsbeginsel<br />

voor de rechtszekerheid het veld moet ruimen. Een extreem voorbeeld om<br />

dat duidelijk te maken. Zelfs tegenstanders van verjaring zouden wellicht in<br />

woede ontsteken wanneer ze vandaag worden gesommeerd om plotseling


een parkeerboete uit 1972 te betalen. Maar wat met ernstiger misdrijven? De<br />

onverjaarbaarheid van misdrijven tegen de menselijkheid, waar op zichzelf<br />

zeker iets voor te zeggen valt, leidde tot een uitbreiding van de olievlek. Voor<br />

elk misdrijf is er wel een argument aan te voeren waarom het niet zou mogen<br />

verjaren. In het geval van pedofiele praktijken bijvoorbeeld zijn er verschillende<br />

redenen die het slachtoffer kunnen aanzetten om te zwijgen, zoals de<br />

gezagspositie die de dader bekleedt, de schaamte die het slachtoffer voelt, de<br />

verdringing van de herinnering op latere leeftijd. In de discussie hieromtrent<br />

worden we overigens geconfronteerd met een ander argument dat, naast de<br />

rechtszekerheid, verjaring helpt te onderbouwen. Dat argument is het volgende:<br />

hoe langer het misdrijf is geleden, hoe moeilijker het wordt, tenzij<br />

in geval van bekentenis, om tot een waterdichte bewijsvoering te komen.<br />

De tijd kleurt de herinnering. Wanneer wijzelf worden uitgenodigd om een<br />

anekdote te vertellen die dertig jaar geleden plaatsvond, en daarna op miraculeuze<br />

wijze in de gelegenheid worden gesteld om dat ogenblik terug te beleven,<br />

zouden we de geschiedenis verwijten dat ze onze herinnering verraadt.<br />

Hoe dan ook, de aandacht die verschoof van de dader naar het slachtoffer,<br />

de populistische verzuchtingen, de wederopbloei van het oog om oog, tand om<br />

tand-principe en de toenemende verwerping van de verjaring wijzen allemaal<br />

op een zekere onvrede van de burger met het strafrechtsysteem dat in zijn<br />

ogen te veel met de dader en te weinig met het slachtoffer sympa<strong>this</strong>eert. Het<br />

is mogelijk deze evolutie enigszins positief te duiden: het recht alleen is niet<br />

in staat om alle wonden te helen. Een formeel systeem zoals het recht slaagt<br />

erin een deel van het denken over misdrijf en straf te stroomlijnen, maar laat<br />

de moderne mens meer dan enkele decennia geleden onbevredigd achter.<br />

2. De kerk en het recht<br />

Vond binnen het kerkelijk recht een evolutie plaats die vergelijkbaar is met<br />

wat in het profane recht gebeurde? Voor een klein deel wel, voor een groter<br />

deel niet. Ook in de kerk waren er abolitionisten. Toen in het spoor van Vati-<br />

canum 11 een nieuw kerkelijk wetboek werd uitgewerkt, gingen stemmen op<br />

om het strafrecht links te laten liggen of het op zijn minst door een veel minder<br />

ambitieus intern tuchtrecht te vervangen. Romantische ideeën waren<br />

niet uit de lucht: past strafrecht wel in een warme kerkgemeenschap? Leunt<br />

een broederlijke vermaning, een fratema correctio, niet dichter aan bij de Bijbel?<br />

Paulus schrijft immers aan de gelovigen van Tessalonica: ‘Volgt iemand<br />

ons bevel, in deze brief gegeven, niet op, noteert hem dan en gaat niet meer<br />

met hem om; dan zal hij zich schamen. Gij moet hem echter niet behandelen<br />

als een vijand, maar terechtwijzen als een broeder.’3 Ik herinner mij uit<br />

38] 3 2Tes3,14-15.


de periode tussen concilie en codex vurige pleidooien om met het strafrecht<br />

komaf te maken, maar die kwamen altijd uit de marge,4 nooit vanuit het centrale<br />

Romeinse bestuur, zodat het strafrecht weliswaar werd afgeslankt en de<br />

straf zelf als een ultimum remedium werd beschouwd,5 maar het systeem als<br />

dusdanig, het strafrecht in de kerk, wel overeind bleef. In die zin bestaat er<br />

enige gelijkenis tussen het profane en het kerkelijk recht: er was in de jaren<br />

zeventig enige terughoudendheid tegenover de straf, maar de abolitionisten<br />

haalden het niet, het strafrecht bleef bestaan.<br />

Zijn er nog meer gelijkenissen tussen profaan en kerkelijk strafrecht? Zo<br />

rijst de vraag of het kerkelijk recht ook een evolutie heeft gekend waarbij de<br />

aandacht verschoof van de psychologie en persoon van de dader naar die<br />

van het slachtoffer. Het antwoord op deze vraag is tamelijk eenvoudig: in de<br />

kerk staat ook nu nog het slachtoffer niet centraal. Maar de dader evenmin.<br />

Centrum van alle bekommernissen is de kerk zelf en de boodschap die zij<br />

belichaamt, de waarheid die zij verdedigt. In die zin is het voor de kerk als<br />

instituut moeilijk om de aandacht van de dader naar het slachtoffer te verschuiven,<br />

want die aandacht lag altijd elders, namelijk bij het instituut en de<br />

waarheid die het beweerde te beveiligen.<br />

Een mooie illustratie van dat principe biedt de discussie die mijn betreurde<br />

collega Jean Werckmeister (1947-2011), hoogleraar in Straatsburg,<br />

jarenlang voerde met de Congregatie voor de Katholieke Opvoeding en haar<br />

prefect Zenon kardinaal Grocholewski, en met de Pauselijke Raad voor de<br />

Wetteksten. Jean Werckmeister had een artikel geschreven in de Revue de<br />

droit canonique, het tijdschrift waarvan hij hoofdredacteur was, over de befaamde<br />

canon 915 van het kerkelijk wetboek. Deze canon luidt als volgt: ‘Tot<br />

de heilige communie mogen niet toegelaten worden geëxcommuniceerden<br />

en degenen die door een interdict getroffen zijn, na het opleggen of verklaren<br />

van hun straf, alsook anderen die halsstarrig volharden in een zware zonde<br />

die bekend is.’6 Ofschoon een zonde naast een uiterlijk ook een innerlijk aspect<br />

bevat dat nooit juridisch haarscherp kan worden vastgesteld, vinden<br />

kerkelijke functionarissen doorgaans dat burgerlijk hertrouwde echtge-<br />

scheidenen per definitie mensen zijn die halsstarrig volharden in een zware<br />

zonde die bekend is, en dat hen dus de communie moet worden geweigerd.<br />

4 Ik denk hier vooral aan de onvergetelijke canonist Piet Huizing (1911-1995).<br />

5 Zie canon 1341 c 1 c 1983: ‘De Ordinaris dient dan slechts zorg te dragen een gerechtelijke<br />

of administratieve procedure in gang te zetten om straffen op te leggen en te<br />

verklaren, wanneer hij tot het inzicht is gekomen dat noch door broederlijke terechtwijzing<br />

noch door berisping noch langs andere wegen van pastorale bezorgdheid de<br />

ergernis voldoende weggenomen, de rechtvaardigheid hersteld en de schuldige tot<br />

verbetering kan worden gebracht.’<br />

6 J. Werckmeister, ‘L’accès des divorcés remariés aux sacrements’, in: Revue de droit<br />

canonique 48 (1998), 59-68.


Werckmeister betreurde die interpretatie en voegde eraan toe dat het weigeren<br />

van de communie tot scandalum, tot een schandaal kan leiden, terwijl er<br />

de kerk nu juist veel aan gelegen is om schandaal te vermijden.<br />

De Pauselijke Raad voor de Wetteksten publiceerde, als reactie op de<br />

bijdrage van Werckmeister, maar zonder hem nominatim te vermelden, een<br />

declaratio over de toelating tot de communie van de gelovigen die burgerlijk<br />

echtgescheiden en hertrouwd zijn.7 In de tekst wordt ingegaan op wat het<br />

begrip scandalum binnen een rooms-katholieke context precies betekent.<br />

Volgens de declaratio berokkent het ontvangen van het lichaam van Christus<br />

door iemand die daartoe openlijk onwaardig is, schade aan de kerkelijke<br />

communio. Het gaat om gedrag dat niet alleen de rechten van de kerk<br />

aantast, maar ook de rechten van alle gelovigen om een leven te leiden in<br />

overeenstemming met de eisen van hun gemeenschap. Bij de communie<br />

van echtgescheidenen die hertrouwd zijn, wordt zowel het sacrament van<br />

de eucharistie als de onontbindbaarheid van het huwelijk bedreigd. Dat is<br />

een schandaal. Het schandaal bestaat dus ook wanneer, jammer genoeg, niemand<br />

zich gekrenkt voelt. Meer zelfs, vooral als niemand verontwaardigd<br />

blijkt wanneer hertrouwde echtgescheidenen mogen communiceren, is het<br />

noodzakelijk dat pastores krachtdadig optreden. De afwezigheid van verontwaardiging<br />

bij de gelovigen wijst immers op een misvormd geweten. Om de<br />

heiligheid van de sacramenten en de christelijke moraal te beveiligen, en om<br />

de gelovigen een betere vorming te geven, moeten de pastores er derhalve<br />

zorg voor dragen dat aan hertrouwde gescheidenen met gestrengheid de<br />

communie wordt geweigerd.<br />

Hoewel canon 915 geen strafrechtsbepaling is in de strikte zin van het<br />

woord, verwerpt de Pauselijke Raad de gedachtegang die Jean Werckmeister<br />

impliciet volgt. Daarin is de hertrouwde echtgescheidene die communiceert<br />

de potentiële dader die schade kan toebrengen aan de geloofsgemeenschap<br />

die mogelijk geschokt zou kunnen zijn en als dusdanig slachtoffer is. Indien<br />

de gemeenschap niet is geschokt, of juist geschokt is door het weigeren van<br />

de communie aan een echtgescheidene, als er met andere woorden geen<br />

slachtoffer is, is er dus ook geen dader. Zo schijnt Werckmeister te denken.<br />

Maar dat is buiten de waard gerekend. Als de gelovigen niet geschokt zijn,<br />

zo repliceert de declaratio, is dat een schande, want zij zouden geschokt moeten<br />

zijn omdat de kerk zelf het slachtoffer is van het gedrag van hertrouwde<br />

echtgescheidenen die de communie ontvangen. De sacramenten en de<br />

moraal zijn in gevaar. Anders uitgedrukt, het gaat bij canon 915 niet tussen<br />

dader en slachtoffer in de klassieke zin, er ontstaat een driehoeksverhouding<br />

waarbij de kerk als instituut met de waarden en de waarheden die zij ver­<br />

7 Zie http://www.vatican.va/roman_curia/pontifical_councils/intrptxt/documents/<br />

rc_pc_intrptxt_d0c_2000076_declarati0n_en.html.


dedigt een centrale rol speelt en, als er iets misloopt, zelf het slachtoffer bij<br />

uitstek is.<br />

Wat waar is voor de communie van echtgescheidenen, geldt ten diepste<br />

ook voor seksuele delicten die door clerici worden bedreven. Laten we even<br />

een blik werpen op de centrale bepaling van het kerkelijk wetboek dienaangaande,<br />

namelijk op canon 1395 §2: ‘Een clericus die anderszins8 tegen het<br />

zesde gebod van de Decaloog misdaan heeft, dient, als het misdrijf bedreven<br />

is met geweld of bedreigingen of in het publiek of met een minderjarige<br />

beneden de leeftijd van zestien jaar, met rechtvaardige straffen gestraft te<br />

worden, wegzending uit de clericale staat eventueel niet uitgesloten.’ Wat<br />

in de discussie over pedofilie in de kerk onvoldoende wordt opgemerkt, is<br />

dat canon 1395 §2 het uitsluitend over clerici heeft, dus over bisschoppen,<br />

priesters of diakens. Die beperking is in principe geenszins noodzakelijk.<br />

Waarom zou een pastoraal werker die leek is en zich schuldig maakt aan pe-<br />

doseksuele handelingen, niet kunnen worden gestraft? Of een doodgewone<br />

leek tout court? Zeker, wegzending uit de clericale staat is dan niet mogelijk,<br />

maar rechtvaardige straffen natuurlijk wel.<br />

Er kan overigens niet worden beweerd dat het kerkelijk wetboek van 1983<br />

zich vrijwel uitsluitend tot clerici richt. Integendeel. Zo bepaalt canon 1398<br />

dat wie vruchtafdrijving bewerkt met daadwerkelijk gevolg, een excommunicatie<br />

van rechtswege oploopt. Iedereen dus, clerici en leken, mannen en<br />

vrouwen. En canon 1370 §1 stipuleert dat wie fysiek geweld gebruikt tegen de<br />

paus een excommunicatie van rechtswege oploopt. Er wordt zelfs uitdrukkelijk<br />

aan toegevoegd dat de dader bijkomend nog andere straffen kan oplopen<br />

als hij clericus is, wegzending uit de clericale staat niet uitgesloten.<br />

Nogmaals, in canon 1395 §2 vinden wij niets van dit alles terug. De leek, al<br />

dan niet in pastorale dienst, die een minderjarige misbruikt blijft puur kerkrechtelijk<br />

buiten schot. Het klopt dus dat de kerk zich niet in de eerste plaats<br />

richt op het slachtoffer van seksueel misbruik, maar evenmin meteen op de<br />

dader. Bij de dader is het vooral belangrijk dat hij clericus is, waardoor hij de<br />

sacramentele wijding in diskrediet brengt en op die manier de kerk verraadt<br />

en voor schut zet. Kortom, het eerste slachtoffer van seksueel misbruik is in<br />

die redenering de kerk zelf.<br />

Daarom wekt het weinig verwondering, hoewel het een volkomen laakbare<br />

zaak blijft, dat de kerk in haar omgang met seksueel misbruik door clerici<br />

vooral aan zichzelf dacht, aan het beschermen van haar reputatie, aan het<br />

behoud van haar positie in de samenleving. Die kille, egoïstische reflex zit in<br />

het canonieke systeem structureel ingebakken.<br />

8 Hiermee wordt bedoeld: anders dan in §1 bepaald, waar het gaat om clerici die in<br />

concubinaat leven of een andere uiterlijke zonde tegen het zesde gebod ergernisgevend<br />

blijven bedrijven.


Nu wordt zulk een reflex ook elders in de samenleving aangetroffen. Een<br />

bedrijf dat met gênante interne fouten wordt geconfronteerd zal in eerste<br />

instantie de neiging vertonen om het potje gedekt te houden, ook al weet<br />

iedereen diep in zijn hart dat openheid en transparantie betere oplossingen<br />

bieden. Maar de kerk zit met een ingewikkelder probleem. Wanneer zij eerst<br />

aan zichzelf denkt, heeft ze de indruk voor het slachtoffer te zorgen, want<br />

dat slachtoffer is ze zelf, samen met de waarheid die zij verdedigt. Nogmaals,<br />

deze houding valt op geen enkele manier goed te keuren, mag niet op onze<br />

sympathie rekenen, maar wij moeten wel empathie betrachten. Die wijst<br />

duidelijk in een welbepaalde richting: als de kerk voor zichzelf zorgt, bekommert<br />

ze zich om het slachtoffer. Meteen wordt ook duidelijk waarom de<br />

slachtoffers in de klassieke zin van het woord, namelijk de slachtoffers van<br />

het seksueel misbruik zelf, in de kou blijven staan.<br />

3. De moraal als redmiddel?<br />

Hoe wordt adequaat het hoofd geboden aan het onbevredigende gevoel dat<br />

met de bestrijding van pedoseksuele handelingen in kerk en samenleving<br />

gepaard gaat? Zuiver juridisch lijkt een oplossing waarbij slachtoffers en<br />

samenleving in de juridische aanpak volledig voldoening vinden finaal onmogelijk.<br />

Zelfs als het profane strafrecht verhardt, de verjaring inperkt of<br />

afschaft, strenger omspringt met gevangenen, repressie duidelijk laat primeren<br />

op reclassering, dan nog blijven er grenzen. Er zijn de mensenrechten<br />

in algemene zin die een herinvoering van de doodstraf heel moeilijk maken,<br />

en het weer in gebruik nemen van vergeetputten onmogelijk. Er zijn ook<br />

de dwingende procesregels van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de<br />

Rechten van de Mens die het recht op verdediging, het recht op onpartijdige<br />

en onafhankelijke rechters en soortgelijke garanties noodzakelijk maken.<br />

Kortom, een terugkeer naar een harder systeem dat nauwer bij het beginsel<br />

oog om oog, tand om tand aansluit is niet verenigbaar met de moderne rechtsstaat<br />

en maakt ook in populistische tijden weinig kans.<br />

Moet er dan toch niet meer aandacht komen voor morele principes binnen<br />

de contouren van het formele juridische systeem? Ik ben daar niet zo een<br />

voorstander van. Vooreerst omdat ik juist in het formele juridische systeem<br />

een vertaling van belangrijke morele principes zie: wat iemand ook gedaan<br />

heeft, hij blijft een mens en heeft recht op verdediging. Straffen draaien primair<br />

om de daad, en slechts secundair om haar gevolgen, dus hebben ze primair<br />

met de dader en secundair met het slachtoffer te maken. Dat betekent<br />

niet dat het slachtoffer minder belangrijk is dan de dader. Maar het betekent<br />

wel dat de daad vooral op zichzelf, en minder op haar effecten voor het slachtoffer<br />

wordt beoordeeld. Een voorbeeld: in België was het in augustus 2011 vijftien<br />

jaar geleden dat Mare Dutroux werd gevat en zijn gruweldaden aan het


licht kwamen. Naar aanleiding daarvan dook Paul Marchal, vader van de door<br />

Dutroux vermoorde An, geregeld op in de media. Op een gegeven ogenblik<br />

ging de discussie over de eventuele vervroegde vrijlating van Michèle Martin,<br />

ex-echtgenote van Mare Dutroux. Zulk een vervroegde vrijlating is aan allerlei<br />

voorwaarden en overwegingen gekoppeld. Marchal betreurde dat bij dit alles<br />

geen rol is weggelegd voor het slachtoffer of diens nabestaanden. Zijn zij er<br />

klaar voor? Die vraag hoort er volgens Paul Marchal bij. Als zijn redenering<br />

wordt gevolgd, hangt het lot van de dader niet af van de wijze waarop hij zichzelf<br />

heeft ontwikkeld, maar van de manier waarop het slachtoffer zijn leed<br />

heeft verwerkt. Als het slachtoffer er klaar voor is, krijgt de dader een nieuwe<br />

kans. Als het slachtoffer er nog niet klaar voor is, moet de dader wachten. Als<br />

het slachtoffer er nooit klaar voor raakt, ziet het er voor de dader somber uit.<br />

De gevoelens van het slachtoffer bepalen het lot van de dader.<br />

Wijst het pleidooi van Marchal op een scherper moraliteitsbesef dan voorheen,<br />

of juist niet? Ik denk het tweede, en wel hierom. De gevoelens van de<br />

slachtoffers als te hanteren criterium voor vervroegde vrijlating zijn niet zozeer<br />

het gevolg van een verscherpte aandacht, als wel het gevolg van het ontbreken<br />

van een helder instrumentarium om de daad op zichzelf te beoordelen.<br />

De schade komt in plaats van de schuld, of liever, ze valt ermee samen: waar<br />

schade is, is schuld. De schuld is des te groter naarmate de schade ernstiger is.<br />

Uit die opvatting blijkt eerder een verminderd dan een verscherpt moreel aanvoelen.<br />

Het is immers gemakkelijker het door slachtoffers uitgedrukte leed te<br />

meten dan een waardeoordeel te vellen over de daad als dusdanig.<br />

En de kerk? Net als de staat wordt ook zij getroffen door de repressieve<br />

sfeer in de samenleving, door de forse comeback van het oog om oog, tand<br />

om tcmd-beginsel en door de klemtoon die op het leed van het slachtoffer (in<br />

de traditionele, niet-clericale zin) eerder dan op de handeling van de dader<br />

ligt. Het algemeen gevoel van onvoldaanheid dat tegenover de staat waarneembaar<br />

is wanneer het om bestraffing van pedoseksuele handelingen<br />

gaat, bestaat ook tegenover de kerk. Maar voor de kerk is het verhaal hier<br />

niet mee afgelopen. Zij wordt tot in haar diepste fundamenten in vraag gesteld.<br />

Haar bestaan zelf wordt gecontesteerd, iets wat van de staat niet kan<br />

worden gezegd. De kloof tussen de manier waarop de kerkjuridisch handelt<br />

en het gevoel dat slachtoffers, gelovigen en de samenleving hierbij hebben,<br />

blijft zeer groot. Nochtans probeerde de kerk pedoseksuele misdrijven<br />

krachtdadiger aan te pakken. In de apostolische brief Sacramentorum sancti-<br />

tatis tutela van 30 april 2001 trok de Congregatie voor de Geloofsleer dossiers<br />

van seksueel misbruik door clerici naar zich toe en verlengde de verjaringstermijn<br />

van drie jaar tout court tot tien jaar na de achttiende verjaardag van<br />

het slachtoffer.9 Een nieuwe verlenging van de verjaringstermijn kwam er<br />

9 a a s 93 (2001) 785-788. [43


in de Normae de delictis Congregationi pro Doctrina Fidei reservatis seu Normae<br />

de delictis contra fidem nec non de gravioribus delictis van 21 mei 2010.10 Artikel<br />

7 bepaalt dat verjaringstermijn twintig jaar bedraagt, maar dat de kerkelijke<br />

overheid daarvan kan afwijken. Dat laatste element is erg betreurenswaardig<br />

en maakt duidelijk dat beginselen die in een rechtsstaat essentieel zijn,<br />

voor de kerk minder belang hebben. Over de verjaringstermijn moet in een<br />

beschaafd rechtssysteem immers volstrekte duidelijkheid bestaan. Aan alle<br />

reeds uitgevaardigde documenten werd op 3 mei 2011 een omzendbrief toegevoegd<br />

waarin de Congregatie voor de Geloofsleer bisschopsconferenties<br />

wil helpen om richtlijnen te ontwikkelen betreffende seksueel misbruik van<br />

minderjarigen door clerici.11 Ondanks al deze soms enigszins krampachtige<br />

inspanningen heerst over de houding van de kerk grote onvrede. Hoe komt<br />

dat? Het antwoord is gelaagd.<br />

Op een eerste niveau wordt de kerk zeer terecht verweten dat ze te traag<br />

optrad. Jarenlang dacht ze vooral aan reputatieschade, aan haar eigen<br />

slachtofferschap. Ze begon pas adequater te reageren toen ze in de Verenigde<br />

Staten enorme schadeclaims te verwerken kreeg wegens haar nalatig optreden<br />

bij het selecteren van priesterkandidaten en haar slordige omgang<br />

met daders en recidivisten. Kortom, de strengere kerkelijke aanpak was<br />

niet het gevolg van een nieuw verworven inzicht, maar vloeide voort uit<br />

de bedreiging die uit profaanrechtelijke schadeclaims voortvloeiden. Too<br />

little, too late. Zo luidde het waardeoordeel dat de samenleving over de kerk<br />

velde.<br />

Op een tweede niveau zijn de pedofiliedossiers eerder de aanleiding om<br />

met de kerk af te rekenen dan de diepere oorzaak ervan. In landen zoals Ierland<br />

of België was de kerk bijzonder machtig. Zij oefende die macht onder<br />

meer uit door haar morele code aan de rest van de samenleving op te leggen,<br />

zonder die strenge regels daarom zelf na te leven. Er bestaat wel degelijk een<br />

gruwelijke paradox tussen de officiële moraal van de kerk en het gemak waarmee<br />

sommige bedienaren de kunst verstonden daar in hun persoonlijk leven<br />

geen rekening mee te houden. Pedofilie door clerici, een monument van hypocrisie,<br />

is de gedroomde aanleiding om de op zichzelf al uitgetelde kerk de<br />

doodsteek toe te dienen. Daarbij valt op dat kerkcritici de indruk wekken dat<br />

zij nog steeds een moedige minderheid zijn die tegen een machtig instituut<br />

optornen. Dat laatste is natuurlijk niet meer het geval. Om het in oorlogster-<br />

men te formuleren: wie vandaag de kerk bestrijdt, bevindt zich niet langer<br />

in het stadium van het gevaarlijke, clandestiene verzet, maar in dat van de<br />

naoorlogse repressie, die plaatsvindt wanneer de vijand is verslagen. Wie<br />

ÏO AAS 102 (2010) 419-434.<br />

11 Zie http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/<br />

rc_c0n_cfaith_d0c_20110503_abus0-min0ri_en.html.


ondanks alles de kerk als een machtig tegenstander blijft beschrijven, doet<br />

dat grotendeels om zijn eigen positie te legitimeren. Het is immers moreel<br />

verkieslijker om een verzetsheld te zijn dan om zonder enig persoonlijk risico<br />

deel te nemen aan de repressie. Deze analyse doet overigens niets af van<br />

de zware fouten die de kerk heeft begaan. Wel geldt de regel dat niet iedereen<br />

die kwaad bestrijdt, zelf goed is.<br />

Op een derde niveau heeft de massale verontwaardiging na het uitbreken<br />

van de pedofilieschandalen te maken met een persoonlijke gekwetstheid.<br />

Mensen voelen zich in hun intellectuele en emotionele ontwikkeling beklemd,<br />

geremd, gefnuikt door de grote macht en invloed die de kerk decennia-<br />

of eeuwenlang uitoefende. Daarbij springt in het oog dat ook kwetsuren<br />

waar te nemen zijn bij personen die zelf niet meer onder een terneerdrukkende<br />

kerkelijke opvoeding te lijden hebben gehad, bijvoorbeeld omdat<br />

ze vandaag dertigers zijn. Zij torsen het leed van de vorige generatie, leed<br />

waarvan ze menen in hun eigen opvoeding toch nog een weerslag te hebben<br />

ondervonden. Hun gevoel kan worden vergeleken met dat van hedendaagse<br />

feministen. Zeker, elke vorm van discriminatie tussen man en vrouw is niet<br />

verdwenen. Toch bestrijden sommige vrouwen, doorheen het discours dat<br />

zij vandaag hanteren, vooral het leed dat hun moeders of grootmoeders werd<br />

aangedaan en waartegen deze laatsten niet konden protesteren. Kortom, de<br />

kwetsuren hebben vaak te maken met een verschijnsel dat uitgestelde emotie<br />

kan worden genoemd. De verontwaardiging over voorgoed gemiste kansen<br />

van een generatie die ondertussen bijna volledig is verdwenen.<br />

De hevige reactie tegenover de kerk, de verschillende lagen die daarbij<br />

spelen, en de diepe kwetsuren die naar aanleiding van de discussie over seksueel<br />

misbruik aan de oppervlakte treden, hebben een belangrijk neveneffect<br />

waarvan op termijn de gevolgen moeilijk zijn te overzien. Met de neergang<br />

van de kerk ging een fundamenteel wantrouwen tegenover elke vorm van<br />

geloof gepaard. Het probleem daarbij is niet dat mensen in Europa, en zeker<br />

in landen met katholieke wortels, in toenemende mate atheïsten zijn geworden.<br />

Die optie is even legitiem als iedere andere. Het probleem is wel dat het<br />

om een bepaald soort van atheïsme gaat. Niet om een atheïsme dat na rijpe<br />

reflectie het bestaan van God verwerpt, maar om een atheïsme dat juist die<br />

rijpe reflectie afkeurt en een discussie over de grote levensvragen op voluntaristische<br />

wijze uit de weg gaat. Waar komen wij vandaan? Wie zijn wij?<br />

Waar gaan wij naartoe? De vraag zelf wordt als verwerpelijk verworpen. Sommigen<br />

rekenen op de wetenschap, misschien vooral zij die niet wetenschappelijk<br />

zijn geschoold. Anderen vluchten in de kunst, voortaan een droomwereld<br />

die eindig is in tijd, maar niet in intensiteit. Wat eens een gedurfde<br />

gedachte was, namelijk de keuze voor het atheïsme, is vandaag een optie die<br />

de geëmancipeerde cultuurmens deelt met de consumerende sterveling die<br />

alles in het werk stelt om een comfortabel leven zonder ingewikkelde vragen


te leiden. Wat een leven zonder wat eens de grote vragen waren op termijn<br />

betekent voor de ontwikkeling van de moraal in het langzaam verzwakkende<br />

Europa, is een superspannende vraag waarop het mij een genoegen is het<br />

antwoord schuldig te blijven.<br />

Rik Torfs is hoogleraar kerkelijk recht aan de Katholieke Universiteit<br />

Leuven en lid van de Belgische Senaat.


De kerk te biecht<br />

Reageren vanuit kerk, samenleving en overheid op seksueel misbruik<br />

in sociaal-e<strong>this</strong>ch perspectief<br />

1. Inleiding<br />

De katholieke kerk en velen die zich daarbij betrokken voelen, zijn in verlegenheid<br />

gebracht door het seksueel misbruik in pastorale en pedagogische<br />

relaties. Behalve de directe slachtoffers lijden ook anderen hieraan, in de<br />

vorm van plaatsvervangende schaamte die in verlegenheid tot uitdrukking<br />

komt. De kerk vertegenwoordigt immers een morele autoriteit, waarbinnen<br />

een deel van het pastorale en moraalpedagogische kader blijkbaar in de fout<br />

is gegaan op seksueel gebied - zowel volgens de katholieke morele standaarden<br />

als volgens courante, seculiere standaarden. Volgens de intern-kerkelij-<br />

ke normen sluit celibaat seksueel verkeer uit en dus ook seksueel misbruik.<br />

Wie zich aan de kerkelijke moraal houdt kan derhalve theoretisch geen seksueel<br />

misbruik plegen - maar niettemin heeft het plaatsgevonden.<br />

Ook volgens courante maatschappelijke normen, door de kerk gedeeld,<br />

is het in pastorale hulpverleningsrelaties en in pedagogische situaties strijdig<br />

met de beroepsethiek om de ongelijkheid in deze relaties aan te wenden<br />

voor seksueel gerief. Hier bovenuit stijgt de politiek-bestuurlijke vraag naar<br />

de juridische aspecten van seksueel misbruik en de manier waarop de kerk<br />

hiermee omging en omgaat. Ligt het in de sfeer van intern tuchtrecht - zoals<br />

het vroegere functioneren van de rechtsbijstand door Hulp en Recht lijkt te<br />

suggereren - of verdient een strafrechtelijke benadering de voorkeur? En hoe<br />

verhouden deze zich tot elkaar, gegeven de scheiding van kerk en staat?<br />

Deze bijdrage verkent de moraaltheologische betekenis van seksueel misbruik.<br />

Vervolgens onderzoekt ze hoe samenleving en overheid vanuit soci-<br />

aal-e<strong>this</strong>ch perspectief hierop kunnen reageren. Het artikel is geschreven<br />

vóór de publicatie van het rapport van de commissie-Deetman, waardoor<br />

het vooral beschouwend en conceptueel van aard is. Vanuit sociaal-e<strong>this</strong>ch<br />

perspectief wordt gereflecteerd op de substantie en het functioneren van<br />

morele vraagstukken in maatschappelijke contexten. Dit perspectief onderscheidt<br />

zich bovendien van moraal en ethiek in de persoonlijke levenssfeer,<br />

onder meer meer door de rationaliteit van het morele handelen van institutionele<br />

actoren te onderzoeken.


In paragraaf 2 poog ik het seksueel misbruik te plaatsen in moraaltheologisch<br />

perspectief. In paragraaf 3 ga ik in op reacties vanuit samenleving,<br />

overheid en kerk vanuit het perspectief van de sociale moraal.<br />

2. Moraaltheologisch perspectief: wat heet vergeving?<br />

Een van de heikele dimensies van de problematiek van seksueel misbruik in<br />

de kerk en katholieke onderwijsinstellingen is onzekerheid over de rol die de<br />

vergeving hierin speelt, en dan vooral in de sacramentele vorm: de biecht. In<br />

deze paragraaf verkennen we de context van de theologie van vergeving als<br />

interpretatiekader voor het omgaan met het seksueel misbruik. We doen dat<br />

in twee stappen. Allereerst door te reflecteren op vergeving, en vervolgens<br />

door de relatie tussen waarheid en verzoening te beschouwen.<br />

2A. Een cultuur van vergeving: een transcendente en een sociale dimensie<br />

Aan de cultuur van vergeving kan zowel een transcendente als een sociale<br />

dimensie worden onderscheiden. Die twee zijn niet tot elkaar te herleiden,<br />

zo zal blijken.<br />

Vergeving door God leidt niet automatisch tot vergeving door het slachtoffer.<br />

Dat hoeft ook niet, want sacramentele vergeving betreft allereerst<br />

de zonde tegenover God begaan. De bijbelse zin ‘Wier zonden gij niet vergeeft,<br />

hun zijn ze niet vergeven’ (Joh. 20,23) kan worden gezien als een mandatering<br />

van de macht tot vergeving vanuit het transcendente niveau naar<br />

het sociale niveau; van Christus naar zijn niet-goddelijke leerlingen. Een<br />

belangrijk gegeven voor de interpretatie hiervan is echter dat het morele<br />

kwaad theologisch gezien ook een kwaad is coram Deo, voor Gods aangezicht,<br />

en het is aan Hem om dit Hem aangedane kwaad te vergeven. De mandatering<br />

heeft primair hierop betrekking, niet op de relatie tussen dader en<br />

slachtoffer.<br />

Anderzijds vervangt vergeving door het slachtoffer of zijn zaakwaarnemers<br />

de vergeving van Godswege niet, om precies dezelfde reden. Het kwaad<br />

treft het slachtoffer en de dader - in zoverre het begaan ervan de morele<br />

identiteit verandert -, maar is ook een kwaad tegenover God, coram Deo. We<br />

zullen beide dimensies verkennen.<br />

Transcendente dimensie<br />

De transcendente dimensie van vergeving is het duidelijkst aan de orde rond<br />

het sacrament van de biecht. Dit is niet de enige context van vergeving, maar<br />

wel de belangrijkste, vanwege de intrinsieke band tussen transcendentie en<br />

sacramentaliteit in de katholieke kerk.<br />

Sacramentele vergeving in de biecht leent zich eveneens voor misbruik,


op verschillende manieren. Op de eerste plaats kan juist een biechtrelatie een<br />

context van misbruik zijn. Het is immers een bij uitstek besloten, persoonlijke<br />

en vertrouwelijke relatie, waarin een machtsongelijkheid voorgegeven<br />

is. Alleen de priester kan in sacramentele zin zonden vergeven en oefent<br />

daardoor macht uit over de jeugdige pastorant of leerling.<br />

Op de tweede plaats kan een pleger van seksueel misbruik als biechteling<br />

menen dat zijn schuld aan het slachtoffer is gedelgd als God hem vergeven<br />

heeft in een sacramentele biecht waardoor de persoonlijke bekering achterwege<br />

kan blijven. Dit betreft een dubbele contaminatie van schuld jegens<br />

God, jegens het slachtoffer en jegens zichzelf.<br />

In de sacramentele biecht ontvangt de biechtende pleger bovendien een<br />

onvoorwaardelijke, want goddelijke vergeving (de penitentie gaat immers<br />

niet vooraf aan de vergeving). Deze vervangt echter niet de vergeving door<br />

het slachtoffer of zijn nabestaande representanten: de absolutie wordt gegeven<br />

respectievelijk ontvangen voor tegenover God begaan kwaad.<br />

Psychologisch gezien brengt deze onvoorwaardelijkheid van de goddelijke<br />

vergeving het risico met zich mee dat een serieuze poging tot ommekeer,<br />

tot verbetering van levenswijze en gedrag, niet nodig schijnt. Bij recidive is<br />

er immers opnieuw vergeving.1 De urgentie tot bekering lijkt te ontbreken<br />

door de volgorde van voorafgaande vergeving en navolgende penitentie.<br />

Het bovenstaande veronderstelt geen verband tussen de reguliere biechtpraktijk<br />

en seksueel misbruik. Er is slechts een vraag gesteld en nog geen<br />

antwoord gegeven. Die vraag luidt of er een verband bestaat tussen de biechtpraktijk<br />

en het misbruik, en zo ja: welk verband?<br />

Minstens even prangend is de vraag naar de samenhang van misbruik met<br />

de teloorgang van de biecht. Want ook die behoeft nadere reflectie. Daarop<br />

attenderen onder meer Ph. Ariès en G. Duby in hun standaardwerk De geschie-<br />

denis van het persoonlijk leven.2 Zij wijzen op een verschuiving van individuele<br />

verantwoordelijkheidsbeleving naar collectieve verantwoordelijkheidsbele-<br />

ving, van private naar publieke verantwoordelijkheidsbeleving, en op een<br />

verschuiving van retrospectieve schuldbeleving naar prospectieve, anticiperende<br />

verantwoordelijkheidsbeleving. Anderen wijzen op de overgang van<br />

een schuldcultuur naar een schaamtecultuur.<br />

1 Hiermee correleert een op het verhaal van de verloren zoon (Lc 15,11-32) gebaseerd<br />

beeld van de kerk als toegeeflijke vader, of moeder, bij wie men altijd mag terugkeren,<br />

met mogelijk op de achtergrond een moederlijk Godsbeeld, waarin God niet eist,<br />

oordeelt, straft of corrigerend ingrijpt, doch slechts begrijpt, gedoogt, aanvaardt en<br />

vergeeft.<br />

2 Ph. Ariès en G. Duby (red.), De geschiedenis van het persoonlijk leven, Amsterdam<br />

1990. Deel 5, ‘Van de Eerste Wereldoorlog tot onze tijd’, beschrijft onder andere de<br />

geschiedenis van het geheim in de 20ste eeuw (G. Vincent, ‘Een geschiedenis van het<br />

geheim’, p. 127-256, en ‘Het lichaam en het geslachtsgeheim’, p. 257-327).


Beide perspectieven plaatsen de teloorgang van de massale frequente<br />

biecht in een nuttig licht. Ariès signaleert, zij het indirect, de verwaarlozing<br />

van de dimensie van persoonlijke schuldbeleving door een verbreding van<br />

het perspectief naar de collectieve en publieke sfeer, die tegelijk een ano-<br />

nimisering van schuld bewerkstelligt. De locus van de schuldbeleving verschuift<br />

en dit biedt aanknopingspunten om persoonlijke schuldproblema-<br />

tiek te vermijden. Het schaamteperspectief verklaart voorts ten dele waarom<br />

mensen geen schuld durven bekennen, zelfs als ze weten een morele misstap<br />

te hebben begaan. Ze moeten dan namelijk hun geschonden morele identiteit<br />

tonen. De overgang naar een schaamtecultuur versterkt daarom de sfeer<br />

van geheimhouding van de zijde van de pleger.<br />

Zowel de frequente klassieke oorbiecht als de teloorgang ervan vormt dus,<br />

op uiteraard uiteenlopende wijzen, een mogelijke context voor toedekking van<br />

seksueel misbruik. Of deze mechanismen daadwerkelijk zijn opgetreden, kan<br />

alleen op basis van empirisch en historisch onderzoek worden vastgesteld.<br />

Mijn voorlopige conclusie met betrekking tot de transcendente dimensie<br />

van de vergeving luidt dat niet de biecht zelf, of de teloorgang ervan, een<br />

rechtstreeks risico vormt voor seksueel misbruik, en dat niet de theologie<br />

van de biecht op zich het probleem is, maar de verbinding daarvan met onderling<br />

zeer verschillende culturen rond schuld en schaamte.<br />

Sociale dimensie in de cultuur van vergeving<br />

In de christelijke theologie geldt vergeving als een exousia, dat wil zeggen:<br />

een bevoegdheid. In het Nieuwe Testament schenkt Christus die bevoegdheid,<br />

mét de bevoegdheid om niet te vergeven: ‘Wier zonden gij niet vergeeft,<br />

hun zijn ze niet vergeven.’ De bevoegdheid is dus niet hetzelfde als de verplichting<br />

om te vergeven. Natuurlijk is er ook het Jezuswoord dat de leerlingen<br />

van Christus zeventig maal zeven maal moeten vergeven (Mt. 18, 22),<br />

maar dit staat niet in een context van ontkenning van verantwoordelijkheid<br />

van ‘zondaars’. Het is gericht tot mensen die gevictimiseerd worden als leerlingen<br />

van Christus, en die mogen - en moeten - kiezen of ze het zondebokmechanisme<br />

dat zich tegen hen richt zelf voortzetten of niet.<br />

Vergeving is immers een middel om het zondebokmechanisme te doorbreken.3<br />

Zij behelst het eenzijdig - in het geval van Jezus onvoorwaardelijk<br />

- afzien van wraak en vergelding, vanuit een autonome verantwoordelijkheid<br />

van het slachtoffer voor de toekomst van de dader. Vergeving bestaat<br />

dan voor het slachtoffer uit de versterking van zijn autonomie tegenover het<br />

aangedane kwaad, en uit de ontkrachting van de macht van het kwade in zijn<br />

eigen leven en in de interactie met de dader, en dus de dader zelf.<br />

3 A. Lascaris, Het soevereine slachtoffer. Een theologisch essay over geweld en onderdrukking<br />

(Baarn 1993), p. 146-149.


Anders dan verzoening is vergeving in beginsel eenzijdig.4 Ze kan worden<br />

geschonken ook als de overtreder de vergeving wellicht niet op passende<br />

wijze kan ontvangen, bijvoorbeeld omdat hij zich niet realiseert welk kwaad<br />

hij heeft aangericht bij de ander. Dit eenzijdige karakter roept veel weerstanden<br />

op in de sociale en maatschappelijke omgeving van de kerken. Die zijn<br />

niet enkel terug te voeren op de onderwaardering van de exousia van slachtoffers<br />

of hun representanten. Hoe moet of kan een zondaar zich voorbereiden<br />

op het ontvangen van vergeving? Waarom zou hij dit doen, als hij sociaal<br />

en maatschappelijk gezien beter af lijkt met de ontkenning van schuld in de<br />

context van een straf- of tuchtprocedure, omdat de negatie tot juridische<br />

vrijspraak kan leiden? Bovendien is het juist in een juridische context voor<br />

de daders lonend om de eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren, bijvoorbeeld<br />

door medicalisering van de eigen problematiek of het verzwijgen<br />

van misbruik met het oog op verjaring. In deze zin werkt de juridische context<br />

van schuld en schuldverwerking tegen de morele dimensie van schuld<br />

en vergeving. Slachtoffers van misbruik zijn zich hiervan uiteraard vaak<br />

bewust en zijn daarom eens te meer afkerig van een morele verplichting tot<br />

vergeving, zonder verplichtingen voor daders. Het spreken van vergeving<br />

correleert in deze context met de morele en niet met de juridische dimensie,<br />

en deelt dus in deze problematiek.<br />

In een religieuze context is educatie vereist opdat eventuele plegers van<br />

zedendelicten het onderscheid kennen (en in communicatieve zin kunnen<br />

hanteren) tussen een van buitenaf geschonken vergeving van Godswege, vergeving<br />

door het slachtoffer en het vermogen zichzelf te vergeven, en daarnaast<br />

beschikken over de hiermee verbonden competenties.<br />

Mijn vermoeden is dat deze problematiek van de cultuur rondom vergeving<br />

meer centraal zal blijken te zijn dan de vraag of het verplichte celibaat<br />

een risico van seksueel misbruik impliceert. Want de celibaatskwestie focust<br />

slechts op het (eventuele) daderperspectief, terwijl het slachtofferper-<br />

spectief - de wijzen waarop slachtoffers het misbruik hebben overleefd en<br />

wensen te hanteren - veel meer leidend is in de sociaal-maatschappelijke<br />

dynamiek, zoals ook in totaal andere contexten als de verwerking van oorlogstrauma’s<br />

en rampen.5 Bovendien is het niet aannemelijk dat het celibaat<br />

als zodanig tot misbruik leidt. Dat zou pas het geval zijn als het percentage<br />

misbruikende geestelijken op het totaal aantal geestelijken hoog zou zijn,<br />

waar geen aanwijzingen voor bestaan.<br />

4 N. Schreurs, Werk maken van verzoening (Budel 2004), p. 198.<br />

5 N. Rietveld, De gewetensvolle veteraan. Schuld- en schaamtebeleving bij veteranen van<br />

vredesmissies, Oisterwijk 2009.


Verzoening en herstel<br />

Verzoening en herstel zijn in de context van delictverwerking met positieve<br />

waardering geladen begrippen, althans voor omstanders en zeker in een<br />

katholiek-culturele context. Het zijn beide begrippen die een wederkerigheid<br />

uitdrukken: ze verwachten dat de daders daadwerkelijk handelen in<br />

de richting van de slachtoffers of hun vertegenwoordigers. Verzoening hoeft<br />

dan niet uitsluitend te zijn gemotiveerd door hoge e<strong>this</strong>che attitudes. Ook<br />

vergroting van de kans op strafvermindering wegens goed gedrag of van de<br />

kans op maatschappelijke reïntegratie na detentie kan een rol spelen.<br />

In deze opzichten hebben plegers van seksueel misbruik belang bij waarheidsvinding,<br />

overigens pas nadat ze zijn opgepakt. Daarvoor hebben ze, als<br />

gezegd, vooral belang bij verdringing, ontkenning en medicalisering. Bij<br />

het spreken over verzoening en herstel past daarom ook realisme.6 Het doel<br />

van de verzoening is niet het bewerkstelligen van een duurzame relatie<br />

tussen plegers en slachtoffers, maar het wederzijds faciliteren van de afronding<br />

van de psychologische en maatschappelijke verwerking van het misbruik.<br />

Herstelbemiddeling en herstelrecht zijn gericht op het zoveel mogelijk<br />

herstellen van de status quo ante. Juridisch zitten ze meer tegen schikking<br />

aan - ze vertegenwoordigen vormen hiervan - dan tegen opgelegde straf. Een<br />

kenmerk hiervan is de vrijwillige medewerking van plegers. Juist in relatie<br />

tot zedendelicten is ‘herstel’ een betrekkelijk begrip. Het slachtoffer kan weliswaar<br />

wellicht genezen van opgelopen psychotrauma’s en hierbij de bijdra­<br />

ge van de dader, m et name aan de feitenreconstructie - en een bijdrage aan<br />

de kosten van therapie - benutten, maar dit herstelt de psychische schade<br />

nooit geheel.<br />

2B. De moeilijke weg naar waarheidsvinding<br />

Een van de juridische en e<strong>this</strong>che moeilijkheden rond seksueel misbruik is<br />

het vaststellen ervan. Een kernprobleem hierbij is de waarheidsvinding; een<br />

kwestie die chronologisch aan de vraag naar vergeving en verzoening vooraf<br />

gaat.<br />

Hier wordt de gedachte uitgewerkt dat waarheidsvinding een belang kan<br />

zijn van zowel slachtoffers als plegers, vanuit de vraag naar de complexe<br />

relatie tussen waarheid en verzoening. Enerzijds is waarheid een voorwaarde<br />

voor verzoening. Het uitspreken ervan is immers een vorm van erkenning<br />

van misdrijven. Daarom is waarheidsvinding belangrijk. Anderzijds is het<br />

perspectief op verzoening in de praktijk een voorwaarde voor medewerking<br />

aan waarheidsvinding gebleken. Waarheidsvinding en verzoening zijn, al­<br />

6 M.U. Walker, Moral Repair (Cambridge usA 2006), p. 1-39, vooral 37-38.


thans in de weerbarstige maatschappelijke en culturele realiteit, wederzijds<br />

afhankelijk. We verkennen hieronder de weg van waarheidsvinding naar<br />

verzoening, hierin geïnspireerd door visies en praktijken in de geestelijke<br />

verzorging bij Justitie.7<br />

Waarheidsvinding<br />

De onthullingen van seksueel misbruik hebben wereldwijd een proces van<br />

waarheidsvinding op gang gebracht, met slachtoffers, onderzoeksjournalisten<br />

en wetenschappers als drijvende krachten. De vraag luidt dan: wat is<br />

er daadwerkelijk gebeurd in deze pastorale en pedagogische contexten, hoe<br />

groot is het probleem, en welke verklaringen zijn er? En welke rol speelde en<br />

speelt de leiding van bisdommen, ordes en congregaties hierbij?<br />

Deze waarheidsvinding is echter onvolledig zonder medewerking van de<br />

betreffende zedendelinquenten. En motieven tot medewerking kunnen sterk<br />

wisselen, van gewetenswroeging via twijfel over de eigen morele identiteit<br />

tot de berekening van de kans op strafvermindering door het tonen van sociaal<br />

wenselijke intenties. De morele kwaliteit van de bijdrage aan waarheidsvinding<br />

is uiteraard hoger naarmate ze meer gedecentreerd is, dat wil zeggen<br />

de vrucht van gewetensonderzoek van de delinquent waarin de betekenis van<br />

het eigen handelen meer wordt beschouwd vanuit het perspectief van degenen<br />

die de gevolgen ervan ondervinden. Deze decentrering en perspectiefwisseling<br />

zijn, theologisch gezien, cognitieve en affectieve uitdrukkingen<br />

van een morele sensibiliteit voor de waarde rechtvaardigheid: Iustitia est ad<br />

alterum (‘Gerechtigheid betreft een ander’).8<br />

Interpretaties van culturele contexten<br />

Binnen deze historische reconstructie van de feiten doen zich ook interpretatieve<br />

vraagstukken voor. Ze betreffen bijvoorbeeld de culturele context. Wat<br />

betekenen de mechanismen van het verbergen van misbruik door plegers of<br />

leidinggevenden die er weet van hadden of hebben? Maar ook: wat betekent<br />

het streven naar transparantie, en wat betekent het streven naar erkenning<br />

van slachtoffers cultureel gezien?<br />

Een bijzondere kwestie aangaande de culturele context is de vraag naar<br />

de rol van de seksuele revolutie van de vorige eeuw, en haar doorwerking in<br />

pastoraat en internaatsonderwijs. Die vraag stellen is makkelijker dan haar<br />

te beantwoorden. Die revolutie behelsde, zo kan worden gesteld, enerzijds<br />

een grotere vrijheid van geweten en handelen dan in de vroegere fijnmazig<br />

7 Zie A.H.M. van Iersel en J.D.W. Eerbeek, Handboek justitiepastoraat. Context, theologie<br />

enpraktijk van het protestants en rooms-katholiekjustitiepastoraat, Budel 2009. In dit boek<br />

wordt het concept van ‘herstelgericht pastoraat’ paradigmatisch uitgewerkt.<br />

8 Th. van Aquino, 5. Th. 111,85, art. 3 ad 1.


genormeerde9 samenleving aanwezig was. Anderzijds was de seksuele revolutie<br />

juist emancipatief gericht en dus tendentieel op vrijheid en bevrij-<br />

ding - en precies daarom nog niet normloos. Juist daar waar liberalisme<br />

doorbreekt op seksueel terrein, geldt immers het no harm-beginsel (het gebruik<br />

van vrijheid is e<strong>this</strong>ch legitiem, mits geen schade aan derden wordt<br />

aangericht) als minimale moraal, als ondergrens van de moraal. Dat maakt<br />

seksueel misbruik onverdedigbaar omdat dit geen recht doet aan de vrijheid<br />

en bevrijding van de minst machtige, misbruikte, partij in de pastorale of<br />

pedagogische relatie.<br />

Vanuit emancipatief oogpunt is het machtsverschil in de pastorale of pedagogische<br />

relatie een contra-indicatie voor de legitimiteit van de intimiteit.<br />

Zelfs vanuit een hedonistische ethiek, waarin lustbeleving een kernwaarde<br />

vertegenwoordigt, is de onvrijheid van de misbruikte partij een randvoorwaarde<br />

die lustbeleving blokkeert en dus de legitimiteit ondermijnt.<br />

Kortom: seksueel misbruik is niet geoorloofd, niet vanuit de traditioneel-<br />

kerkelijke seksuele moraal, waarbinnen seksuele intimiteit alleen binnen het<br />

huwelijk mag plaatsvinden, en niet vanuit een liberaal perspectief, omdat<br />

misbruik hier een schending van het no harm-beginsel impliceert.<br />

Als seksueel misbruik dan toch plaatsvindt in verschillende cultuurfases,<br />

kan dit verschillende oorzaken hebben. Allereerst kan het erop duiden dat<br />

de culturele factor minder belangrijk is, bijvoorbeeld omdat de verklaringen<br />

veel meer in psychologische of psychiatrische problematiek van individuele<br />

plegers zou moeten worden gezocht. Hoe vaak komt het immers bij seksuele<br />

delicten niet voor dat daders zelf eerder in hun leven slachtoffer waren?<br />

Vervolgens is het nog mogelijk dat er niet slechts een enkele verklaring<br />

van misbruik is, maar verschillende verklaringen, die ook nog eens per cultuurfase<br />

verschillen. In een omgeving waarin seks taboe is, vertonen zo bijvoorbeeld<br />

wellicht de selectie, opleiding en vorming van pastorale krachten<br />

en onderwijzend en opvoedend personeel manco’s, juist omdat het onderwerp<br />

vermeden wordt. In een liberale ‘grofmazig genormeerde’ omgeving<br />

ontbreekt juist het toezicht en dus de sociale controle, omdat de sociale<br />

omgeving verwacht dat de erkende vrijheid op verantwoorde wijze gedragen<br />

wordt. Ook hierbij doet zich de vraag voor of en hoe pastorale ambtsdragers<br />

en pedagogische professionals op hun verantwoordelijkheid werden en worden<br />

voorbereid. Vanuit beide perspectieven is morele socialisatie op seksueel<br />

gebied noodzakelijk, maar tegelijk niet eenduidig gelegitimeerd - en wellicht<br />

daarom niet voldoende systematisch ter hand genomen.<br />

9 Zie voor dit onderscheid tussen fijnmazige en grofmazige cultuur D. Pinto, Interculturele<br />

communicatie, conflicten en management, Houten 2004.


Erkenning van slachtoffers<br />

Op de waarheidsvinding volgt de vraag wat nodig is om slachtoffers te erkennen,<br />

niet alleen individueel - in confrontaties tussen plegers en slachtoffers<br />

- maar ook maatschappelijk. Ervaring in andere sectoren, zoals erkenning<br />

van oorlogsslachtoffers en veteranen, wijst uit dat private erkenning, tussen<br />

individuele pleger en slachtoffer, niet volstaat. Er is publieke erkenning<br />

nodig, met in de goede zin van het woord een ritueel karakter.10 Zie de zogeheten<br />

waarheidscommissies na de apartheid in Zuid-Afrika en na burgeroorlogen,<br />

waarbij de misdaden publiekelijk werden gereconstrueerd, wat op<br />

zichzelf al een vorm van erkenning is. Hierin ligt op voorhand een betekenis<br />

van het werk van de commissie-Deetman - of althans van de publieke reacties<br />

van bisschoppen, ordes en congregraties hierop.<br />

Schuld bekennen<br />

Hetzelfde geldt voor het bekennen van schuld door plegers van misbruik<br />

of hun vertegenwoordigers zoals leidinggevenden van instituten waar misbruik<br />

plaatsvond. Ook hier volstaan private erkenning van schuld en het<br />

uitspreken daarvan niet. De hedendaagse op transparantie gerichte cultuur<br />

vereist een publiek belijden van schuld. Dit is uiteraard lastig te realiseren,<br />

omdat hierbij morele schuld (erkenning in de relationele sfeer) en juridische<br />

aansprakelijkheid mogelijk interfereren. Iemand kan moeilijk morele schuld<br />

erkennen en eisen dat wordt afgezien van juridische aansprakelijkstelling.<br />

Toch is iets dergelijks gebeurd in de Zuid-Afrikaanse commissie voor Waarheid<br />

en Verzoening na de val van het apartheidsregime.11 Daders kregen een<br />

vorm van juridische immuniteit als ze actief bijdroegen aan de openbare<br />

waarheidsvinding en in morele zin schuld bekenden. Maar ginds had het<br />

christendom een dominante positie in het morele debat over de apartheid,<br />

zoals het ook praktisch een rol had gespeeld in de beëindiging (van de legitimiteit)<br />

daarvan. Dit morele prerogatief ontbreekt in Nederland: niet alleen<br />

is het christendom hier een cognitieve minderheid met tanende culturele en<br />

politieke invloed, ook is het functioneren van de kerk zelf, of van belangrijke<br />

geledingen en organisaties daarin, in diskrediet geraakt.<br />

De authenticiteit, oprechtheid, van het bekennen van schuld is voor derden<br />

moeilijk te beoordelen. Maar die beoordeling is wel belangrijk voor de<br />

instandhouding van duurzame betrouwbare relaties. Het belijden van morele<br />

schuld is dus, in de actuele context, geenszins vrijblijvend of ‘gratis’.<br />

Integendeel, ze behoeft de geloofwaardigheid van de boetedoening.<br />

10 A.H.M. van Iersel en R.P.F. Bijkerk, Herinneren en herdenken. Oude en jonge veteranen<br />

en de verwerking van oorlogservaringen, Tilburg 2007; R. Bijkerk, M. Elands en K. Kornaat,<br />

Oorlogen en vredesmissies. Ervaringen van Nederlandse veteranen 1940-2010 (Amsterdam<br />

2010), p. 231-239.<br />

11 Schreurs, Werk maken van verzoening, p. 219-230.


Boete<br />

Maar wat is de morele betekenis van boetedoening in deze context? Kan de<br />

schuld van de plegers van seksueel misbruik eigenlijk wel gedelgd worden?<br />

Niemand krijgt de eigen jeugd terug door een schuldbelijdenis van een pleger.<br />

Vijf klassieke vormen van vrijwillige boetedoening zijn echter wel moge-<br />

lijk. De eerste vorm is persoonlijke erkenning van schuld in combinatie met<br />

financiële genoegdoening. Dit is in zekere zin een eenzijdige boetedoening.<br />

De tweede vorm is het inzetten op herstel van een dialogische relatie,<br />

analoog aan herstelbemiddeling en herstelrecht, waarbij mogelijkheden tot<br />

verzoening worden verkend. Mits goed begeleid bestaat hier enige kans op<br />

effectiviteit. Een belangrijke succesfactor is dat ook het slachtoffer hieraan<br />

een belang toekent voor zichzelf.<br />

De derde vorm, op mesoniveau, is het nemen van preventiegerichte verantwoordelijkheid<br />

door de pleger. Hij draagt bij aan een maatschappelijke<br />

actie gericht op het voorkomen van seksueel misbruik in de context waarin<br />

hij het gepleegd heeft. Dit is een vorm van bijbelse en tevens Danteske con-<br />

trapassum: de boete ligt precies op het terrein waarop het kwaad begaan is, en<br />

de zonde zelf keert zich tegen de zondaar, zodat de pleger in en door de boete,<br />

en als boetedoening, wordt geconfronteerd met het kwaad dat hij begaan<br />

heeft. Dit kan een onderdeel zijn van herstelbemiddeling en herstelrecht.<br />

De vierde vorm is een tuchtrechtelijke procedure, intern-kerkelijk, met<br />

een eventuele sanctie zoals laïcisatie. Deze kan, weliswaar onder kerkelijke<br />

druk, vrijwillig worden aangevraagd door plegers.<br />

De vijfde, hoogst zeldzame, vorm is dat mensen zichzelf in juridische zin<br />

aangeven.<br />

Vergeving en macht<br />

In deze paragraaf werd eigenlijk thematisch de structuur van de katholieke<br />

moraal rond verantwoordelijkheid, schuld, boete en vergeving gevolgd, zij<br />

het dat om methodische redenen met het thema vergeving werd begonnen.<br />

Hierdoor wordt duidelijk dat alle thema’s relevantie hebben voor een e<strong>this</strong>che<br />

reflectie op seksueel misbruik. Het overkoepelende thema is de wijze<br />

waarop verantwoordelijkheid wordt erkend, genomen, gedragen en in com-<br />

municatie gebracht.<br />

Maar: wie verantwoordelijkheid zegt, zegt ook: macht. Niet voor niets<br />

hanteerde de Duitse socioloog en historicus Max Weber het begrip ‘machts-<br />

ethiek’ als synoniem van verantwoordelijkheidsethiek.12 Dit drukt uit dat<br />

macht, door Weber omschreven als het vermogen een ander te laten handelen<br />

12 Volgens P. Ricoeur, Politiek en geloof, Bilthoven 1968, zou M. Weber in zijn manuscript<br />

van diens klassieke essay ‘Politik als Beruf ’ uit 1919 eerst de term ethiek van de<br />

macht hebben gebruikt in plaats van verantwoordelijkheidsethiek.


conform de eigen wil, een randvoorwaarde is voor verantwoordelijkheid: verantwoordelijkheid<br />

is afhankelijk van de mogelijkheid invloed uit te oefenen.<br />

Seksueel misbruik is machtsmisbruik. Dit is altijd ernstig, maar het is te<br />

meer ernstig in de context van een pastorale relatie, waarbij de bevoegdheid<br />

tot sacramentele vergeving (bij priesters en priesterreligieuzen) aan de orde<br />

is. De bevoegdheid tot vergeving ligt dan immers bij degene die het misbruik<br />

pleegt - de omgekeerde wereld! Dit is een praktijk die behalve het slachtoffer<br />

ook de integriteit van het sacrament van de biecht schendt. Seksueel<br />

misbruik in een pastorale relatie tast aldus ook de toegang aan tot de kerk en<br />

haar genademiddelen zoals de biecht. Het raakt zelfs fundamenteel aan de<br />

kern van haar boodschap over God als liefhebbende Vader door haar ongeloofwaardig<br />

te maken.<br />

Dit onderstreept indirect de ernst van het seksueel misbruik binnen kerkelijke<br />

instellingen. Juist de kerk, die institutioneel gezien de drager is van<br />

een grondstructuur van moraliteit rond schuld, boete en vergeving, waarvan<br />

velen om die reden afhankelijk zijn in de morele verwerking van misbruik<br />

- juist zij faalt op het terrein waarop ze een gidsende, leidende functie in<br />

de maatschappij wil vervullen en als opdracht ziet. Daarnaast behoeft de<br />

onvoorwaardelijkheid van (Gods) vergeving, in combinatie met het risico<br />

van contaminatie van Gods vergeving, vergeving door het slachtoffer, en<br />

vergeving van zichzelf een nadere fundamentele doordenking, niet alleen in<br />

termen van de theologische aspecten, maar ook beleidsmatig.<br />

3. Hoe kunnen kerk, samenleving en overheid reageren op het seksueel<br />

misbruik?<br />

Kerk<br />

Dat de kerk, behalve heilig, ook zondig is, is theologisch gezien geen nieuws.<br />

Dit inzicht is onder meer door kerkvader Augustinus zeer diepgaand geanalyseerd13<br />

en behoort sindsdien tot de westers-christelijke traditie zelf. Het<br />

bestaan van de kerk impliceert haar mogelijkheid tot falen.<br />

De kerk heeft mede daarom de permanente opdracht zichzelf te hervormen<br />

in de richting van een vita apostolica en een vita evangelica, een leven<br />

in overeenstemming met de leer en de levenswijze van Christus en de apostelen,<br />

uiteraard onder wisselende maatschappelijke en culturele condities.<br />

Dit is ook nu nodig. Met name vanwege het wereldwijde karakter van het<br />

seksueel misbruik kan de kerk op deze crisis niet geloofwaardig reageren met<br />

ecclesiologische algemeenheden of gemeenplaatsen. Ze zal zichzelf intern zo<br />

moeten hervormen in concreet functioneren en organisatie, dat zij meer beantwoordt<br />

aan haar oorspronkelijke evangelische en apostolische opdracht.<br />

13 Augustinus van Hippo, De Civitate Dei, x v i 11,49.


Dit vergt onder meer een herijking van haar waardering van de menselijke lichamelijkheid<br />

en seksualiteit. Heeft haar verwerking van het neoplatonisme<br />

cultuurhistorisch gezien niet geleid tot een eenzijdig negatief beeld van de<br />

menselijke lichamelijkheid en seksualiteit, tot verdringing en taboeïsering<br />

die op hun beurt een terugkeer van het verdrongene blijken te hebben gegenereerd?<br />

Welke rol speelt de permanentie van de neoplatoonse invloed in de<br />

seksuele moraal in het gebrek aan transparantie en sociale controle binnen<br />

katholieke maatschappelijke onderwijsinstellingen en in de kerk zelf?<br />

Deze vraag overstijgt de vraag naar het celibaat. Ze omvat de seksuele moraal<br />

als geheel.<br />

Wanneer het celibaat voor wereldheren facultatief zou worden gesteld, wordt,<br />

in elk geval statistisch gezien, de kans groter dat volwassen heteromannen<br />

opteren voor het priesterambt: de viriprobati.<br />

Dit uiteraard ceteris paribus, dus: mits de overige criteria voor strenge selectie<br />

niet worden losgelaten. Dit facultatief stellen beantwoordt natuurlijk<br />

niet alle vragen rond de toekomst van priesterschap en celibaat, maar wel<br />

één vraag: hoe kan celibaatsbeleid de kans op het rekruteren van seksueel onvolwassen<br />

geestelijken verkleinen?<br />

Daarbij moet overigens duidelijk gesteld worden dat seksuele onvolwassenheid<br />

niet intrinsiek verbonden is met het celibaat. Niet alle celibatairen<br />

zijn seksueel onvolwassen of ziek, zoals seksuele onvolwassenheid of ziekte<br />

ook buiten een celibataire context voorkomt. Overigens betreft dit vragen<br />

waarover een op psychologie en psychiatrie gebaseerde opiniërende bijdrage<br />

zou mogen verwacht van het Katholiek Studiecentrum voor Geestelijke<br />

Volksgezondheid (k s g v ), dat echter merkwaardigerwijs een oorverdovende<br />

stilte in acht neemt. Mijns inziens zal de kerk juist met hulp van geschoolde<br />

‘lekenorganisaties’ als het k sg v koers moeten zetten naar een nieuw aggior-<br />

namento, een kritische dialoog moeten voeren met samenleving en overheid<br />

over inhoud én functioneren van haar seksuele moraal. Hiertoe zal zij niet<br />

alleen inhoudelijk gezien die moraal moeten herbronnen en herijken, maar<br />

ook structuren van werving, selectie, opleiding, plaatsing en toezicht van de<br />

‘bedienaren’ moeten verbeteren.<br />

Samenleving<br />

Hoe kan de samenleving reageren op het seksueel misbruik? Allereerst door<br />

verantwoording te eisen. Dat is wat slachtoffers in hun coalitie met de media<br />

doen. Dat is ook wat moet gebeuren door mensen die - slachtoffer of niet -<br />

ondanks de misbruikaffaire in de kerk wensen te blijven. Callaghan toonde al<br />

aan dat het misbruik een collectieve, ecclesiale dimensie heeft.14<br />

14 B. Callaghan, ‘Over het schandaal en de schandalen’, in: Streven (2010), p. 997-1002.


De kerk kan voorts haar eigen zonden niet vergeven. Dit kan voor de transcendente<br />

dimensie alleen geschieden door Christus zelf. Voor de sociale dimensie<br />

kan het alleen voor het forum van degenen die de gevolgen van het<br />

misbruik ondervinden, de rechtstreekse en indirecte slachtoffers binnen<br />

en buiten de kerk. Maar al kan ze haar eigen zonden niet vergeven, de kerk<br />

kan wel haar verantwoordelijkheid nemen, in retrospectief, onder meer door<br />

schadeloosstellingen ondanks juridische verjaring uit te keren, en proactief<br />

door een op preventie gericht beleid te ontwikkelen in termen van werving,<br />

selectie, opleiding en vorming, plaatsing, begeleiding van pastorale en pedagogische<br />

beroepskrachten, door pastorale hulp en rechtshulp te faciliteren<br />

voor misbruikten.<br />

Deze benadering gaat uit van zelfregulering en zelfcorrectie door de kerk.<br />

Het hierin geïmpliceerde zelfreinigend vermogen van de kerk is echter niet<br />

automatisch meegegeven. Over seksueel misbruik is immers bekend dat dit<br />

niet alleen de directe slachtoffers raakt, maar ook doorwerkt in de cultuur<br />

van de organisatie die het misbruik bevordert, gedoogt of toedekt. Cultuurverandering<br />

in organisaties is echter een proces van lange termijn, dat alleen<br />

slaagt als het gericht en systematisch ter hand wordt genomen en rekening<br />

houdt met het ‘zich vormende’ karakter van cultuur.15<br />

Dit past binnen de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en binnen<br />

de scheiding van kerk en staat in Nederland. De godsdienstvrijheid is<br />

echter niet absoluut, ook niet volgens de Grondwet. Zij is begrensd in de formule<br />

dat de vrijheid geldt ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens<br />

de wet’. Is het seksueel misbruik van dien aard en omvang, dat de kerk haar<br />

verantwoordelijkheid volgens de wet niet heeft gedragen?<br />

Een beperking wat betreft ingrijpen geldt vooral het misbruik in pastorale<br />

relaties, die immers een intem-kerkelijk karakter hebben en zich op een onmiskenbaar<br />

religieus domein afspelen. Anders is het voor het misbruik in de<br />

pedagogische context van internaten. Hierin werd (of wordt) immers behalve<br />

een intem-kerkelijke ook een maatschappelijke opdracht vervuld, namelijk<br />

het bieden van onderwijs. Dit geschiedde en geschiedt binnen een juridisch<br />

raamwerk waarbij de vrijheid van onderwijs als grondrecht (artikel 23) zwaar<br />

bevochten was door de kerken en de met haar verbonden politiek-maatschap-<br />

pelijke stromingen. Daarom kan de vraag niet worden vermeden hoe de bij seksueel<br />

misbruik betrokken onderwijsinstellingen en de bestuurlijke exploitanten<br />

daarvan, veelal ordes en congegraties, inhoud hebben gegeven aan diezelfde vrij -<br />

heid van onderwijs. Is de morele claim van het recht op vrijheid van onderwijs<br />

en van gelijkstelling van confessioneel en openbaar onderwijs nog gewettigd na<br />

dit misbruik van de vrijheid van onderwijs, en zo ja, onder welke voorwaarden?<br />

15 S. Dawson, Organisaties analyseren (Schoonhoven 1992), p. 163.


Overheid<br />

Wat kan, moet of mag de overheid doen met betrekking tot seksueel misbruik<br />

in kerken en onderwijsinstellingen?<br />

Allereerst mag de overheid als wetgever de wet stellen. Want de vrijheid<br />

van godsdienst en levensovertuiging is geen absoluut recht. Zeker is die vrijheid<br />

in een rechtsstaat geen vrijbrief voor wederrechtelijke praktijken. De<br />

overheid kan dus wetten uitvaardigen waarbinnen het grondrecht van de<br />

vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (en het hiermee verbonden<br />

grondrecht van de vrijheid van onderwijs) ontplooid kan worden.<br />

Vervolgens kan de overheid de naleving van wetten bevorderen (bijvoorbeeld<br />

door inspectiesystemen) en eventuele niet-naleving sanctioneren<br />

(onder meer via het strafrecht). De kerk en met haar verbonden onderwijsinstellingen<br />

kunnen niet letterlijk te biecht bij de overheid, maar ze kunnen<br />

wel (al dan niet vrijwillig) boete doen. Ongeacht de juridische sancties tegen<br />

de kerk of met haar verbonden instellingen, zal ze als moraal-pedagogische<br />

instelling, als context voor morele socialisatie, vertrouwen moeten herwinnen.<br />

De vraag wat de overheid wel of niet kan doen, werd recent onder spanning<br />

gezet toen een groep slachtoffers nog vóór het verschijnen van het intérim-<br />

rapport van de commissie-Deetman om een uitspraak van de Tweede Kamer<br />

vroeg - eigenlijk niet per se over het seksueel misbruik en de bestrijding ervan<br />

binnen kerken als zodanig, maar over het onderzoek daarnaar. Lag dit -<br />

door de Kamer afgewezen - verzoek voor de hand? Ik meen van niet. De reden<br />

daarvoor ligt in het zogeheten subsidiariteitsbeginsel dat onder meer betekenis<br />

heeft voor de vrijheid van richting en inrichting van kerkgenootschappen.<br />

In het katholieke gedachtengoed speelt dit beginsel een belangrijke rol.<br />

Het Compendium van de Sociale Leer van de Kerk stelt: ‘Alle maatschappijen<br />

(lees: bestuursorganen, Fvl) van een hogere rangorde moeten een houding<br />

aannemen van hulp (subsidium) - dus van ondersteuning, bevordering en<br />

ontwikkeling - tegenover maatschappijen (bestuursorganen, Fvl) van een<br />

lagere rangorde (no. 186)/16 En verder: ‘Subsidiariteit, begrepen in de positieve<br />

zin als economische, institutionele of juridische bijstand aangeboden<br />

aan lagere gemeenschapslichamen, houdt een overeenstemmende reeks<br />

van negatieve implicaties in die aan de Staat opleggen zich te onthouden van<br />

alles wat feitelijk de levensruimte van de lagere en essentiële cellen van de<br />

maatschappij zou beperken. Hun initiatief, vrijheid en verantwoordelijkheid<br />

mogen niet worden verdrongen/17<br />

Toegepast op de kwestie van seksueel misbruik in kerken en onderwijsinstellingen,<br />

ligt in dit beginsel een spanning vervat tussen enerzijds het<br />

16 Pauselijke Raad voor Rechtvaardigheid en Vrede, Compendium van de Sociale Leer van<br />

de Kerk (Vaticaanstad 2004), no. 186.<br />

17 Ibidem.


eginsel van initiatief, zelforganisatie en zelfregulering, en anderzijds het<br />

recht, ja de plicht, van overheden om in te grijpen als dit nodig is.<br />

Maar wanneer is ingrijpen gewettigd? En: wie bepaalt dit? In dit geval is<br />

er consensus tussen kerk en staat dat seksueel misbruik verwerpelijk is, en<br />

seksueel misbruik van minderjarigen nog meer. De reden van eventueel ingrijpen<br />

van overheidswege is dus niet een gebrek aan overeenstemming in<br />

waarden of normen. Veeleer zou, vooral met betrekking tot de onderwijsinstellingen,<br />

gesteld kunnen worden dat zij een maatschappelijk gerichte<br />

opdracht vervullen, zodat leerlingen beschermd hadden moeten worden<br />

op basis van bestuurlijk toezicht, en op grond van organisatie-ethiek en<br />

beroepsethiek van de onderwijskrachten. Het falend bestuurlijk toezicht in<br />

instellingen waar misbruik plaatsvindt, ondermijnt de morele rechtmatigheid<br />

van de betreffende organisaties. En precies daar zit, vanuit het subsidiariteitsbeginsel,<br />

een scharnierpunt. Want de vrijheid van inrichting van<br />

de kerk en met haar verbonden instellingen is en wordt toegekend op grond<br />

van de erkenning van de claim dat de hiermee gegeven verantwoordelijkheid<br />

voor behoorlijk bestuur ook daadwerkelijk gedragen is, dan wel in de toekomst<br />

kan worden. Als dit niet geborgd is, verspringt de plicht tot onthouding<br />

van ingrijpen naar een recht of plicht tot ingrijpen. De reikwijdte hiervan<br />

zal voor de genootschappen op geestelijke grondslag als kerken kleiner<br />

zijn dan ten aanzien van de met de kerk verbonden onderwijsinstellingen.<br />

Dit betekent dat de kerk door de misbruikaffaire niet alleen aan gezag inboet,<br />

maar ook terrein verliest, met name in het onderwijsveld.<br />

De kerk kan het in deze crisis niet goed doen. Erkenning van de problematiek<br />

biedt nog geen zicht op een uitweg uit de crisis en opent integendeel de<br />

weg naar juridische claims; bij ontkenning van de samenhang van het misbruik<br />

met de vraag naar cultuur en inrichting van de betrokken instellingen<br />

ondermijnt de kerk zelf verder haar gezag. Om uit dit duivels dilemma te<br />

geraken kan de kerk weinig anders doen dan een coalitie zoeken met haar<br />

slachtoffers en de interne critici van de organisatiecultuur en de wijze van<br />

functioneren van bestuurlijk toezicht. Dit kan mijns inziens alleen als uitweg<br />

uit de crisis functioneren als het geloofwaardig gebeurt, dus onder afzien<br />

van zelfbeklag of klachten over media. Maar zal de kerk de slachtoffers<br />

en de media werkelijk als bondgenoten op weg naar interne morele zuivering<br />

kunnen zien en behandelen?<br />

Prof.dr. A.H.M. (Fred) van Iersel (Geldrop, 1954) is bijzonder hoogleraar<br />

vraagstukken geestelijke verzorging bij de krijgsmacht aan de Faculteit<br />

Katholieke Theologie van Tilburg University, en oud-hoofdaalmoezenier<br />

van Justitie.


FRANS VOSMAN<br />

Tussen oordeel en verstaan<br />

Een moraaltheologisch essay over seksueel geweld in katholieke<br />

internaten<br />

Inleiding<br />

De tarieven zijn bepaald. Voortaan weten de mannen (en in kleinere getale de<br />

vrouwen) die rond het midden van de vorige eeuw in katholieke internaten<br />

seksueel geweld werd aangedaan, hoeveel geldelijke vergoeding daarvoor<br />

staat, n r c Handelsblad, met de Wereldomroep toch al de onthuller van dit<br />

seksueel geweld, berichtte op 20 juni 2011 dat voor groepsverkrachting, de<br />

zwaarste categorie, een ton vergoeding staat. Voor ‘seksueel getinte handelingen’<br />

(de lichtste categorie) staat vijfduizend euro. De commissie-Lind-<br />

bergh heeft op verzoek van de katholieke kerk deze schadevergoedingsrege-<br />

ling opgesteld. De procedure daarvoor loopt via Hulp en Recht (de kerkelijke<br />

instantie in Nederland voor seksueel misbruik) dan wel de burgerlijke rechter.<br />

Van het grote aantal personen dat als getroffene een melding deed bij<br />

de commissie-Deetman die het seksueel geweld onderzoekt, zal naar verwachting<br />

slechts een beperkt aantal door die procedure heen komen. Bijgevolg<br />

zal een klein aantal getroffenen een beroep kunnen doen op de vergoedingen.<br />

Het morele en gelovige probleem van het onderhavige seksueel geweld<br />

blijft groot, het past blijkbaar niet helemaal door de trechter van recht en<br />

geld. Niet alleen blijft de kwestie van openlijke erkenning van alle wandaden<br />

spelen, ook het begrijpen van wat er destijds eigenlijk is gedaan en ondergaan<br />

blijft nog uit. Als ik spreek van begrijpen, doel ik op het benaderen van<br />

de betekenissen die de ‘seksuele handelingen’ toen hadden voor degenen die<br />

pleegden en voor degenen die ondergingen. Begrijpen is zicht hebben op betekenissen,<br />

ze verstaan. Dat betekent niet een mild oordeel.<br />

Er is zeker direct een batterij aan termen beschikbaar om die handelingen<br />

een naam te geven; een paar ervan heb ik al gebruikt: ‘misbruik’, ‘wandaad’,<br />

‘seksueel getinte handeling’. Het strafrecht en de ethiek hebben er allerlei<br />

termen voor, de moraaltheologie ook, zoals ‘zonde’, ‘doodzonde’. De psychologie<br />

heeft er eveneens veel termen voor, zoals ‘psychische schade’ waarmee<br />

het psychisch effect van handelingen wordt benoemd. Maar bij betekenissen<br />

komen is niet zo gemakkelijk, zeker als het om seks, erotiek en macht gaat.<br />

In dit artikel denk ik na, in gesprek met enkele auteurs die zich buigen


over seks en geweld in de kerk, over de betekenis van wat er is gedaan en<br />

is ondergaan.1 Hoewel ik mij als moraaltheoloog vaker over seks en geweld<br />

heb uitgelaten, heb ik dat nooit gedaan in verband met religieuzen en internaten.<br />

Van diverse mensen, nu volwassen mannen, heb ik verhalen gehoord<br />

over wat zij als jochie op zulke internaten hebben meegemaakt en ik herinner<br />

me de verhalen die ik er als gymnasiast van medeleerlingen over hoorde.<br />

Daarbij heb ik de berichtgeving aandachtig gevolgd sinds seks en geweld in<br />

de kerk in de Verenigde Staten boven water kwamen. Bij de berichtgeving<br />

over de situaties op Nederlandse internaten vallen mij op: verontwaardiging,<br />

de behoefte aan straf en aan blaming en de verbazing over het verzwijgen en<br />

wegduiken van de kerkelijke overheden. Verder valt me op dat er eigenlijk<br />

weinig medelijden met de kinderen en jongeren van toen tot uiting komt. Er<br />

is voorts weinig interesse in wat in de Verenigde Staten tot hot item werd: ‘De<br />

daders, zijn het typisch homoseksuelen of pedofielen?’ Het is een interessant<br />

verschil omdat pedoseksualiteit als zodanig in Nederland een heftige thematiek<br />

in de openbaarheid is.<br />

De voorbeelden die ik hier gebruik, zoals ‘Serafinus’ (ik heb de ware naam<br />

van de religieus door die naam vervangen), ontleen ik aan de ervaringsverhalen<br />

van medeleerlingen, resp. -studenten. Ik gebruik ze niet als (quasi) bewijs<br />

maar als exemplificatie. De intrigerende vraag waarom er zeventig tot vijftig<br />

jaar na dato welbepaalde, openbare belangstelling is voor deze seks, wat<br />

de contouren van die belangstelling zijn in Nederland in vergelijking met<br />

Duitsland, Frankrijk, Ierland of België, laat ik hier liggen en de hypothese<br />

van authority killing (omlaag met gezag-met-pretentie) voor een groot deel.<br />

Ik wil hier betekenissen van die seks op internaten zien te naderen achter en<br />

onder de morele oordelen.<br />

Oordelen en verstaan<br />

De betitelingen van de handelingen kunnen flink in de weg zitten om te<br />

verstaan wat ze betekenden voor degenen die seks en erotiek zochten, voor<br />

degenen die het ondergingen en voor de omstanders zoals medeleerlingen,<br />

medereligieuzen, oversten en het wereldlijk gezag zoals het Openbaar Ministerie.<br />

Ik spreek meteen van betekenissen, in meervoud: dezelfde handeling<br />

kan meer dan één betekenis hebben. Dat geldt ook voor het ondergaan van<br />

handelingen.<br />

Handtastelijkheden kunnen de betekenis hebben van geschonden worden<br />

in het eenvoudige gevoel een ‘ik’ te zijn. ‘Ik’ ga er anders door kijken<br />

naar ‘mijn’ lichaam, splits zelf lichaamsdelen af: ze zijn vreemd, horen niet<br />

i Zoals Stephan Goertz en Herbert Ulonska (ed.), Sexuelle Gewalt. Fragen an Kirche und<br />

Theologie, Münster 2010.


ij ‘mij’. Wat een plasser was heeft blijkbaar met andermans lust te maken,<br />

‘ik’ houd ‘dat’ nu voortaan verre, ‘het’ hoort niet bij mij. Het lichaamsbeeld<br />

verandert. Maar handtastelijkheden kunnen ook het zelfbeeld choqueren:<br />

ze leiden bijvoorbeeld schuldgevoel in (‘ik heb iets verkeerds gedaan’) en dit<br />

terwijl de jongen of het meisje voorwerp was van andermans handelingen.<br />

Dat is veel complexere schuld dan na iets ‘jatten’, terwijl je dat zelf hebt gedaan.<br />

Ook kunnen handtastelijkheden het begin zijn van een bewuste ervaring<br />

met lichamelijke sensaties: ze katapulteren een kind of jongere in voor<br />

hem of haar nieuwe ervaringen van zinnelijkheid. Ineens is er een andere<br />

vorm van lust, zelfs van heftige lust, dan het kind kende. En er is opeens pijn<br />

zoals je die nooit kende. De pijn van kapotte knieën na een val van de fiets<br />

voelt anders dan iedere week anaal genomen te worden. Handtastelijkheden<br />

kunnen mogelijk ook de complicering van ervaringen in gang zetten: het is<br />

afschuwelijk maar het kan tegelijkertijd spannend zijn om de favoriet van<br />

de broeder te zijn. Samengevat, deze seks kan met identiteit samenhangen.<br />

Morele betitelingen gaan, als het juist is, over de handelingen: ze benoemen<br />

de daden, en ze benoemen de handelende persoon (dader) en de getroffene.<br />

Maar betekenissen zijn breder en dieper dan dat.<br />

In Nederland bestaat tot nu toe niet zoveel belangstelling voor die betekenissen<br />

en de complexiteit en meerzinnigheid ervan. Wat betekent het eigenlijk<br />

dat religieuzen en priesters erotisch en seksueel verkeer hadden met kinderen<br />

en jongeren? Wat betekent het eigenlijk wat die kinderen en jongeren hebben<br />

meegemaakt? Wel is er veel verontwaardiging en zijn er veel oordelen. Daartoe<br />

is er alle aanleiding. Als het rapport van de commissie-Deetman verschijnt,<br />

zullen nog meer gruwelijke zaken openbaar worden en tot verontwaardiging<br />

leiden. Mij interesseert echter iets anders dan de oordelen: de betekenissen<br />

zoals ze toen aan de orde waren en zoals wij ze nu (meer dan vijftig jaar later)<br />

zien. Oordelen, morele, psychologische en psychologistische oordelen, zijn<br />

gemakkelijk; doordringen tot de betekenis van ervaringen is ingewikkelder.<br />

Om die te kunnen naderen moeten we de denkblokkades aanpakken, zoals<br />

sommige betitelingen van handelingen en oordelen over handelingen. Vast<br />

ter verduidelijking twee uitdrukkingen die betekenis blokkeren, één voorbeeld<br />

van een blokkerende benaming (dus: descriptief bedoelde term), en één<br />

van oordelen (dat wil zeggen normatief bedoeld).<br />

Om te beginnen zo’n blokkerende benaming. Door over ‘psychische schade’<br />

te spreken en te denken dat die schade door therapie te herstellen valt<br />

o f‘beter leefbaar’ wordt, dus door het psychologische register te benadrukken,<br />

vindt - hoe je het ook wendt of keert - individualisering plaats van de<br />

ervaring van seksueel geweld, zelfs in het kader van groepstherapie of lotge-<br />

notenzelfhulp. De Franse socioloog Alain Ehrenberg wijst erop dat de term<br />

en de status van ‘psychisch lijden’ uitdrukking zijn van een aan autonomie<br />

gebonden stijl van lijden. De plaats die wordt ingeruimd voor psychisch lij­


den en voor gevoel is de vrucht van een samenhang waarin onrecht, mislukking,<br />

afwijkend gedrag, ontevredenheid of frustratie worden gerelateerd aan<br />

de mogelijkheid een autonoom leven te leiden.2 In die zin is de benaming<br />

psychisch lijden cultureel gebonden, met een krachtige morele voorstelling<br />

en verwachting als Leitmotiv. Praktisch betekent dit dat de ervaring en de<br />

realiteit van geschondenheid via de therapie naar de private sfeer gaat. Kerk<br />

noch samenleving hoeven zich nog veel af te vragen. Dit terwijl het openbare<br />

gesprek en het hardop nadenken na het vele verzwijgen en toedekken meer<br />

kans biedt om de werkelijkheid van de ervaringen onder ogen te zien. Op het<br />

einde van dit essay kom ik hierop terug.<br />

Goede therapie kan pijnlijk zijn, een goed openbaar debat ook. Maar<br />

waarom zou de private therapie die eveneens draait om het verzwijgen van<br />

de wandaden heilzamer zijn dan het openbare gesprek? Rouwarbeid over<br />

verlies aan vertrouwen en over het afsterven van verwachtingen dat de daders<br />

hun rug rechten en zich uitspreken (‘Ik was het die het deed’) vraagt in<br />

het geval van seksueel geweld om openbaar denken en spreken. Immers, het<br />

gaat niet alleen om de volwassene Serafinus die seks met je had, maar om<br />

pater Serafinus, een man van de kerk. Dit is te vergelijken met seks die een<br />

militair van hogere rang heeft met een lager geplaatste of een leraar met een<br />

leerling. Instituties zijn ook in het geding en die zijn niet privaat. Er is zoiets<br />

als institutioneel mededaderschap (dat vooral niet alleen in termen van wil<br />

en verantwoordelijkheid moet worden geperst). Psychologische en privatiserende<br />

termen dekken dat toe. Ik noteer dus: ‘psychische schade’, individueel<br />

therapeutische benadering dekt openbare rouwarbeid toe en daarmee het<br />

opdelven van gedeelde betekenissen van seks en macht.<br />

Ook expliciete oordelen als ‘monster’ en ‘slachtoffer’ verduisteren betekenissen,<br />

hoe oprecht ze ook gemeend kunnen zijn. Daders waren geen monsters,<br />

getroffenen geen slachtoffers want de daders waren geen slachters.<br />

Deze woorden zijn begrijpelijk als uiting van woede, maar zijn niet geschikt<br />

om onder ogen te zien wat er gebeurde. De daders waren juist geen beesten<br />

maar mensen, en wel mensen in een positie die erotiek en seks met kinderen<br />

en adolescenten zochten: hoofdzakelijk mannen die seks hadden met jongens<br />

en meisjes voor wie zij zorg droegen. Het is moeilijk om de afkeer en de<br />

walging voor zoiets als schending van een kind een plaats te geven, maar het<br />

buiten de orde zetten van de handelende persoon (via het oordeel: ‘beest’) en<br />

daarmee van de getroffene is echter wegduiken voor wat onaangenaam is. Misschien<br />

zien wij nu, vijftig jaar later, iets wat altijd moeilijk onder ogen te zien<br />

is: seksueel en erotisch verlangen en begeren hielden zich niet aan gestelde<br />

vormen (abstinentie in het celibaat; seks enkel binnen het huwelijk). Ook nu<br />

houdt seks zich niet aan ‘voorgeschreven’ vormen.<br />

2 A. Ehrenberg, La Société du malaise (Parijs 2010), p. 496.


Overigens spelen behalve begrippelijke betekeniskaders ook fysieke kaders<br />

zoals tijd en ruimte een rol bij het ontstaan van betekenissen van seks.<br />

Ik noem als voorbeeld de mogelijkheid die de religieus had om zich af te<br />

zonderen met ‘zijn jongen’ en de verlorenheid die dat bij de getroffene teweegbrengt.<br />

In internaten speelde ruimte een rol. Nu nog: in augustus 2011<br />

besloot de ggz Drenthe dat voortaan verschillende verpleegkundigen psychiatrische<br />

thuishulp aan vrouwelijke cliënten zouden geven nadat een verpleegkundige<br />

de vrouwen in de afgescheidenheid van hun woning seksueel<br />

had ‘misbruikt’.3<br />

Van het private uit, in de afgescheiden ruimte, komen betekenissen van<br />

die seks, als eenzaamheid, verlorenheid van de getroffene op gang. Ook de<br />

tijd, in de vorm van duur en herhaling, speelt een rol als het om betekenis-<br />

generatie gaat. Het gegeven dat de broeder het jongetje, dat al een zwak-<br />

ogende outsider onder de leerlingen was, had uitgekozen als zijn nieuwe<br />

favoriet en met regelmaat seks met hem had, steeds op zondagavonden,<br />

brengt betekenissen van die seks voor de jongen voort. Het ritme van de<br />

week werd er voor hem door bepaald; als het zaterdag werd was de angst<br />

er al. Toen hij ouder werd en hij en de broeder samen masturbeerden kwam<br />

ook de tijd dat hij werd afgedankt - een nieuwe favoriet, weer een outsider,<br />

verving hem. De jongen wordt in zekere zin medeplichtig: hij ziet wie<br />

de volgende is, kent het weekritme maar al te goed, verstaat de tekenen van<br />

de angst op zaterdag bij zijn opvolger, weet maar doet niets. Hij kan niets<br />

doen maar zijn besef is: ik doe niets. Zo trekt zulke seks, in dienst genomen<br />

te worden en afgedankt en seks met regelmaat, een heel web aan betekenissen<br />

los. Ruimte en tijd worden door de begrippelijke denkkaders niet<br />

geadresseerd, evenmin als groep(sseks) en individu(ele seks). Ook hoog en<br />

laag geplaatst in de samenleving en actief/passief zijn in het leven en bij<br />

de seks, spelen in de begrippelijke kaders geen rol. Historisch onderzoek<br />

doet vermoeden dat ze wel degelijk van belang zijn voor betekenissen van<br />

seks. De Franse historicus Didier Godard laat op basis van (voornamelijk<br />

Engels en Frans) archiefonderzoek zien hoe seks die prelaten tot in de 19de<br />

eeuw hadden met jongens, te maken had met de indeling hoog en laag in<br />

de maatschappij. Niet alleen de hooggeplaatste prelaat kon zich bedienen<br />

van de jonge knechten, de adel kon dat ook. Niet zozeer de clericale status<br />

maar de hoge maatschappelijke status als zodanig verschafte die vrijheid.<br />

Hooggeplaatste neemt lagergeplaatste, zonder er een rechtvaardiging voor<br />

nodig te hebben. Die situatie bleef gelden ook na de Franse revolutie, in<br />

officieel meer egalitaire tijden, na de penalisering en de pathologisering<br />

van ‘sodomie’. De historicus laat zien dat lot, lotsbesef en passiviteit evenzeer<br />

van belang waren. De gehuwde jonge lakei die door de heer genomen<br />

3 De Volkskrant, 20 augustus 2011, p. 10.


werd kon wel protesteren, maar het gebeurde toch en hij nam het als zijn<br />

lot.4<br />

Het bedenken van fysieke en sociale kaders zoals tijd, ruimte, hoog-laag,<br />

actief-passief is voor het zicht op betekenissen van seks wezenlijk, vermoedelijk<br />

ook voor de seks op internaten. Voor geduldig onderzoek naar betekenissen<br />

loont het ze als attenderende noties te gebruiken. Maar toch eerst<br />

terug naar de denkkaders: ons actuele denkkader.<br />

Seksueel geweld: ruimte maken om te kijken<br />

Om met een open blik naar dat domein van betekenissen te kijken, zet ik nu<br />

meteen een veel gebruikte uitdrukking voor de hier bedoelde handelingen<br />

aan de kant: ‘seksueel misbruik’. Dat is een schijnbaar duidelijke maar eigenlijk<br />

ook in moreel opzicht misleidende term die bovendien betekenissen<br />

toedekt die seks kan hebben. ‘Mis-bruik’ staat tegenover ‘ge-bruik’. Dingen<br />

gebruik je, maar mensen zijn geen dingen. Kun je mensen misbruiken, kun<br />

je ze gebruiken? Die begrippen hebben alleen zin als je in je terminologie<br />

al over een morele grens heen gaat en mensen niet als doel in zichzelf beschouwt<br />

maar ziet als zaak, waar, ding of lager wezen. Gebruik en misbruik<br />

passen niet vanzelfsprekend bij mensen en evenmin bij seks, alsof we ‘nu<br />

eenmaal’ seksueel gebruik hebben en als moreel ongepaste pendant: seksueel<br />

misbruik.<br />

Seksueel misbruiken en seksueel gebruiken: die benamingen passen niet<br />

bij wat seks is en niet bij wat erotiek is, omdat ze bij voorbaat alle seks verdin-<br />

gelijken. Zeker kan seks verdingelijkt worden, maar de aan misbruik voorafgaande<br />

gedachte, namelijk gebruik, houdt al in dat alle seks een ding is. Dat<br />

gaat veel te ver en bovendien wordt zo onduidelijk waardoor die (mogelijke)<br />

verdingelijking op gang komt. In een recent boek over seksuele moraal, geschreven<br />

na de seksonthullingen in diverse delen van de katholieke kerk, definieert<br />

de katholieke moraaltheoloog Martin Lintner seksueel misbruik als:<br />

‘Iemand benut een afhankelijkheids-, vertrouwens-, gezags- of machtsverhouding<br />

om de eigen emotionele en seksuele behoeften te bevredigen of om<br />

erkenning en zelfbevestiging te ervaren.’5 De structuur van die definitie, een<br />

verhouding van boven-beneden gebruiken om eigen behoeften te bevredigen,<br />

is heel gebruikelijk - we zien die ook terug in zogenaamde professionele<br />

ethiek voor hulpverleners. Toch past de benaming niet bij het complexe verkeer<br />

van begeerte, onderliggend verlangen, bevrediging, spanning opvoeren<br />

4 D. Godard, L’amourphilosophique. Uhomosexualité masculine au siècle des Lumières<br />

(Beziers 2005), p. 100.<br />

5 M. Lintner, Den Eros entgiften. Plädoyer fü r eine tragfähige Sexualmoral und Beziehungs-<br />

ethik (Brixen/Innsbruck/Wien 2011), p. 136.


dat mensen met elkaar kunnen hebben en waarin altijd de eigen onderneming<br />

(behoeftebevrediging) de overhand kan nemen, gezagsverhouding of niet.<br />

Dat kan in ongelijke en in gelijke verhoudingen. Zelfs instemming bij een<br />

gelijke verhouding, bijvoorbeeld aanvaarden dat die ander iets met je doet<br />

wat je zelf eigenlijk niet wilde, neemt de welbepaalde morele aard niet weg<br />

van wat er gebeurt, namelijk dat die ander zijn eigen onderneming doorzet.<br />

In plaats van over seksueel misbruik kunnen we beter spreken van seksueel<br />

geweld. Ik sta even stil bij deze - alleszins morele - kwalificatie. Hannah<br />

Arendt noemde, in een gedachtegang geënt op Immanuel Kant, alle handelen<br />

gewelddadig dat mensen tot middel in andermans onderneming maakt<br />

(en mensen niet als doel in zichzelf onderkent en respecteert). Dat is een<br />

omschrijving die ook toegepast kan worden op de erotiek en de seks die religieuzen<br />

en seculiere priesters met kinderen en jongeren hadden. Ik vervang<br />

hier niet simpel de ene categorie door een andere. Mijn voorstel is het begrip<br />

‘seksueel geweld’ te gebruiken en wel als een zoekbegrip. Ik stel niet een morele<br />

definitie of beoordeling zonder meer voor, maar een begrip waarmee we<br />

handelingen en betekenissen in zicht kunnen krijgen. We zoeken die op aan<br />

de hand van het begrip seksueel geweld. De religieuzen in kwestie hadden<br />

een eigen onderneming waarbij het kind als middel werd gebruikt.6 Positie<br />

en macht van de handelende persoon kunnen overigens verhinderen om te<br />

zien dat er geweld in het spel is. De plegers zullen zeker beseft hebben dat het<br />

niet gepast was wat ze deden; immers, er werd - onder meer - kinderen het<br />

zwijgen opgelegd. Maar het gewelddadige ervan werd niet ingezien en het<br />

werd geen geweld genoemd.<br />

Wanneer ik - overigens met andere moraaltheologen - wil spreken van<br />

seksueel geweld, bedoel ik niet: geïntendeerd geweld.7 De Nederlandse filosoof<br />

Achterhuis hanteert in zijn magistrale werk over geweld een werkdefinitie<br />

van geweld - een wezensdefinitie is niet mogelijk: ‘Het min of meer<br />

intentioneel toebrengen van schade aan mensen of voorwerpen’ (naar Boey-<br />

kens). Dat ‘min of meer intentioneel’ in de werkdefinitie is interessant. Het<br />

is begrijpelijk en ook gebruikelijk in de ethiek om intenties bij handelen in<br />

het geding te brengen, want dan kunnen een subject (‘dader’) en vrijheid van<br />

handelen worden verondersteld. Maar dit seksueel geweld is inderdaad ‘min<br />

of meer intentioneel’: niet klip en klaar intentioneel. Als ik Arendts brede<br />

omschrijving van geweld toepas op de seksuele en erotische handelingen<br />

van religieuzen en priesters jegens kinderen, dan is dat omdat het daarmee<br />

denkbaar is (dat wil zeggen, voorstelbaar en uit te denken) dat geweld veel<br />

6 H. Achterhuis, Met alle geweld. Eenfilosojische zoektocht (Rotterdam 2008), p. 45.<br />

7 H. Ulonska, ‘Sexualisierte Gewalt im Kontext kritischer Priester- und Pfarrerfor-<br />

schung’, in: Goertz en Ulonska (ed.), Sexuelle Gewalt, p. 67-81. Tegen Achterhuis, Met<br />

alle geweld, p. 78.


voorkomt en wel overal waar in samenleven en samen handelen een ander<br />

mens vooral als middel gebruikt wordt in een eigen onderneming: de ander<br />

is er ‘om... te...’. De uitdrukking ‘onderneming’ slaat op dat wat iemand (of<br />

een instantie) op zich neemt, onderneemt, waar hij de schouders onder zet<br />

(en dus niet op een bedrijf).<br />

Die eigen onderneming hoeft in eerste instantie helemaal niet bewust<br />

intentioneel te zijn (een opzettelijk en doordacht ‘om... te...’) en is toch gewelddadig.<br />

Niet intentie alleen maar ook de handeling in de betrekking met een<br />

ander binnen een onderneming bepaalt wat geweld is. Daarmee wordt de nadruk<br />

in de e<strong>this</strong>che begrippelijkheid van intentie verlegd naar onderneming.<br />

De onderneming heeft een strekking: ergens op uit zijn voor mij (ons) zelf,<br />

en daarvoor een ander inzetten, bijvoorbeeld mijn lust opvoeren. Maar die<br />

strekking vooronderstelt geen bewuste intentionaliteit (‘Ik weet het en wil<br />

een ander schade toebrengen’). Er is handelen dat wel een strekking heeft<br />

maar niet bewust wordt nagestreefd. Als je daarover nadenkt is er veel van<br />

ons handelen dat daaronder valt. Ik noem als voorbeelden: zelfvernietiging<br />

door verslavingen. Ik wil genot nu en de onderliggende onderneming is zichzelf<br />

te vernietigen. Of - schijnbaar nobeler - mensen verplegen of helpen<br />

genezen, terwijl de onderliggende onderneming zelftroost is. Een prachtige<br />

illustratie treffen we aan in de film Le Grand Blanc (1994) over het werk van<br />

Albert Schweitzer en zusters in Lambarene. Op een gegeven moment vraagt<br />

een van de zwarten aan een alsmaar door werkende zuster of zij zorgt omdat<br />

ze de zwarten acht of omdat zij zo de leegte kan vermijden, want ‘gelukkig<br />

zijn er altijd doodzieke zwarte mensen’.<br />

Zijn we met het voorstel om van geweld in plaats van misbruik te spreken,<br />

weg van de clear cut distinctions die nodig geacht worden voor het bedrijven<br />

van normatieve ethiek, als je bijvoorbeeld verantwoordelijkheid toe wilt bedelen<br />

en vrijheid wilt kunnen constateren? Hebben we van ethiek een te breed<br />

terrein gemaakt? Nee, er is een enkel een bredere sokkel onder normativiteit<br />

vastgesteld. Die sokkel is niet netjes rechtlijnig zoals in een driehoek met<br />

brede voet, maar is een grillig gevormde dragende sokkel. De implicatie van<br />

de geweldsomschrijving van Arendt is dat mensen en instanties een voortdurende<br />

reflectie moeten plegen over de strekking van hun onderneming,<br />

er is een bewuste bedoeling maar ook de onderliggende strekking, een ander<br />

als middel gebruiken. Die onderliggende strekking kan krachtig overheersen.<br />

Tot slot van deze omzetting van misbruik naar geweld een voorbeeld.<br />

Pater Serafinus zette zich met alle krachten in - streng maar rechtvaardig<br />

- voor een goede opvoeding van de jongens op het internaat. Niet<br />

alleen lessen, ook ontspanning, voeding, rust en last but not least de gelovige<br />

vorming van de jongens hadden zijn aandacht. Zijn inzet was jongens tot<br />

goede gelovigen en burgers te vormen en ze hun plaats te laten vinden in<br />

kerk en samenleving. Zijn bedoeling was deze vorming; de onderliggende


strekking echter was jongens hun plek te wijzen, in alle opzichten. En daarvoor<br />

ging hij ver, heel ver, tot en met seksueel geweld. Goedschiks en kwaadschiks,<br />

hun plaats moesten ze kennen. Hoe meer verzet hij ondervond, hoe<br />

meer hij hen ‘op hun plaats zette’. Zo is er een bedoeling maar ook een onderliggende<br />

strekking.<br />

Door over seksueel geweld te spreken, wordt het mogelijk om op twee lagen<br />

te kijken naar de betekenissen van seks voor daders en getroffenen: niet<br />

alleen naar de laag van morele termen als onvrijwilligheid, verantwoordelijkheid<br />

en schuld, maar ook naar de laag van de onderneming en de strekking<br />

ervan. Daar kunnen we verwachten allerlei betekenissen, ook de meerzinnigheid<br />

ervan, tegen te komen.<br />

Posities doen ertoe<br />

Hoe heetten deze seksuele wandaden officieel binnen de kerkelijke moraal?<br />

In de moraaltheologische handboeken die in de eerste helft van de 20ste eeuw<br />

(nog tot in de jaren zestig) werden gebruikt voor de priesteropleiding, werd<br />

seks van priesters en religieuzen met parochianen, meer bepaald ook met<br />

kinderen, gecategoriseerd. Beoordelingen en zware boetetarieven vinden we<br />

overigens al in de zogenaamde boeteboeken vanaf de 10de eeuw. Dat waren<br />

catalogi die boetetarieven noemden voor allerlei morele overtredingen, soort<br />

voor soort, naar zwaarte en naar positie van de zondaar. Het ‘tarief’ bestond<br />

dan uit de boete die iemand moest gaan doen. Aan clerici werden voor seksuele<br />

wandaden extra zware boetedoeningen opgelegd; veel zwaarder dan die<br />

voor leken. In de latere moraaltheologische handboeken werd de aanstaande<br />

priester geleerd welke onderscheiden hij moest maken (vooral met het oog<br />

op het afnemen van de biecht), zoals: wanneer is iets zonde en wanneer is het<br />

doodzonde (dood-zonde dat wil zeggen, de band met God is zo verstoord dat<br />

men die niet eigenhandig kan herstellen); wanneer is seks ‘volgens de natuur’<br />

en wanneer ‘tegen de natuur’?<br />

Over seks van de pastoor met een parochiaan, meer bepaald met een kind,<br />

werd geleerd dat het ‘tegen de rechtvaardigheid’ is. Gewend als wij zijn aan<br />

moderne psychologische benamingen bevreemdt dit. Er werd niet gesproken<br />

over psychische of andere schade. Wat als moreel verkeerd gold, was dat<br />

iemand in de positie om het zielenheil van een ander tot het uiterste te bevorderen<br />

en te beschermen, die ander niet in zijn of haar positie (die van mensenkind<br />

ten overstaan van God) liet en zelf de eigen positie van zielenherder<br />

verliet. Het heette ‘tegen de rechtvaardigheid’ - het ging om de grondregel<br />

van iustitia, van rechtvaardigheid, om ‘ieder het zijne, dat wat iemand toekomt,<br />

toe te bedelen’. Het komt een kind toe dat zijn zielenheil tot het uiterste<br />

wordt bevorderd en het komt hem of haar als mensenkind ten overstaan<br />

van God toe om in die positie erkend en bevestigd te worden.


Ieder mensenkind moest zien naar God toe te komen en het is de verantwoordelijkheid<br />

van de pastoor als zielenherder, in zijn cura animarum (zijn<br />

zorg voor de zielen), om de weg naar God te tonen en die weg te helpen gaan.<br />

Hij staat daarvoor in de positie. In dit beoordelingskader gaat het dus niet<br />

alleen om handelingen maar ook om posities waarin mensen ten opzichte<br />

van elkaar en van God staan. Daarbij gaat het om hoger en lager geplaatst;<br />

deze moraal is er niet een van maatschappelijke gelijkwaardigheid (gelijkwaardige<br />

burgers) maar van posities van hoog en laag. Uiteindelijk gaat het<br />

om een soort sociale kaart, een landkaart van de samenleving waarop diverse<br />

posities staan ingetekend waarin mensen elkaar moesten erkennen. Zonder<br />

positie geen weg naar het heil.<br />

Seksuele wandaden hebben zo te maken met een voorstelling van gemeenschap<br />

en van ordening van de gemeenschap. Hoe weerbarstig de gedachte<br />

voor moderne lezers ook is, de handboeken vatten mensen op als gemeenschapswezens:<br />

er is een natuurlijke gemeenschap van alle mensen en er is een<br />

gemeenschap vanuit gelovige optiek. Mensen behoren tot die gemeenschap,<br />

ze zijn geen losse individuen. Seksuele wandaden zijn dan daden tegen een<br />

mens met wie je in gemeenschap verkeert, ook in Gods gemeenschap. Preciezer:<br />

moreel verkeerd is in deze context dat iemand niet krijgt wat hem of<br />

haar toekomt. Dit oordeel handelt niet over (psychische) schade of over de<br />

onvrijwilligheid van de getroffene, maar over de handeling die gesteld had<br />

moeten worden en over iemand die in de positie verkeerde het debitum (dat<br />

wat toekomt) te geven maar dat juist niet deed. Anders gezegd, ook als er<br />

vrije instemming zou zijn en er geen schade was toegebracht, dan was het<br />

nog steeds moreel verkeerd.<br />

Wij kunnen, doordrenkt door moderniteit, als lezers van zulke handboeken<br />

menen dat gelijkwaardigheid en vrije instemming de beslissende<br />

denkkaders en criteria zijn. Daarmee kunnen we de priesters en religieuzen<br />

beoordelen die vijftig jaar terug seksueel verkeer met kinderen hadden. In<br />

die handboeken is gelijkwaardigheid ook van belang, maar dan ten overstaan<br />

van God: mensen zijn gelijk vanuit de ogen van God: zij zijn zijn kinderen<br />

en ze zijn hem allemaal even lief. Ook de vrije wil tot een handeling en vrije<br />

instemming met een handeling zijn van belang. De innerlijkheid heeft een<br />

belangrijke plaats, getuige de sterke nadruk op het geweten (iets waar wij<br />

tegenwoordig nauwelijks nog een verwijzing naar plegen).<br />

Maar wat deze seks aangaat, zijn rechtvaardigheid en positie onderliggende,<br />

meer omvattende denkkaders in de moraalhandboeken. Ze brengen<br />

betekenissen in zicht die bij de aanduiding psychische schade buiten beeld<br />

blijven. Voor de moraal van de handboeken is cruciaal dat het kind én de<br />

dader uit een sociale en transcendente betekenishorizon zijn weggedrongen.<br />

Niet hun functioneren, maar hun heil is gebarricadeerd. Mijn pleidooi is niet<br />

moderne beoordelingen weg te laten en door de oude te vervangen, maar om


inzicht te verwerven door de betekenissen die aan de oppervlakte mogen<br />

komen door de ene of de andere benadering. De erkenning van de getroffenen<br />

is daarmee geholpen.<br />

Verhalen van daders, verhalen van getroffenen<br />

Ik ben na een nota bene over tijd, ruimte, groep en individu welbewust uitvoeriger<br />

op denkkaders ingegaan teneinde enige ruimte scheppen om de betekenissen<br />

van ervaringen met deze seks te kunnen naderen. We zagen eerst<br />

hoe het (overigens moderne) idee van seksueel geweld de begripsvernauwin-<br />

gen verwijdt die met ‘seksueel misbruik’ zijn gemoeid. Daarna bekeken we<br />

het oude moraaltheologische idee van het niet geven van het debitum. We<br />

weten nu dat er andere denkkaders zijn en waren om het over seks door religieuzen<br />

te hebben. Die seks was er door de eeuwen heen, de betekeniskaders<br />

echter veranderen sterk en daarmee de vensters op wat de betekenissen zijn<br />

die de seks had. Is lust dan niet gewoon altijd hetzelfde geweest en gebleven,<br />

heeft lust niet gewoon één stabiele betekenis? Nee, want lust kan met lot en<br />

met het ondergaan van het leven verbonden zijn maar ook met vrijheids-<br />

streving.8 Als we achter de betekenissen willen komen die de seks had voor<br />

daders en getroffenen, zouden we in diverse rondes in veilige omgevingen<br />

de verhalen van daders en getroffenen moeten horen. Niet vanwege de waarheidsvinding,<br />

de rechtsgang of de gepastheid van morele oordelen, maar<br />

om tot erkenning te komen van getroffenen en daders. Om met de Franse<br />

cultuursocioloog Luc Boltanski te spreken: ‘Ieder die het woord neemt wil<br />

als zichzelf worden geïdentificeerd, en als degene die hij is en degene die hij<br />

wil(de) zijn erkend worden.’9<br />

Misschien mag ik aanvullen: daarna is het beter mogelijk ook de betekenissen<br />

onder ogen te zien die op gang kwamen door wie ‘we’ feitelijk waren in<br />

onze onderneming. ‘We’, dat wil zeggen, de daders, de getroffenen en de luisteraars.<br />

We zouden begrippen (‘psychische schade’, pervers) en morele oordelen<br />

(onverantwoordelijkheid) steeds verder moeten neerleggen en steeds<br />

opener moeten kunnen luisteren. Dan zouden we, in de verhalen van de nu<br />

oude mensen, iets horen van de betekenissen, ook in hun meerzinnigheid,<br />

die de seks had. We zouden een waaier zien die enerzijds subtielere kleuren<br />

laat zien (de liefkozing van de pater die goed deed) maar ook veel donkerder<br />

tinten (volstrekt vernielde levens van de getroffenen) dan we tot nu toe veelal<br />

in de verhalen van krant en televisie over ‘slachtoffers’ horen. We zouden ook<br />

betekenissen vernemen waar de openbaarheid weinig interesse voor toont,<br />

zoals de betekenis voor het geloofsleven, zelfs voor toegang tot heil of juist<br />

8 W. Rother, Lust Perspektiven von Platon bis Freud (Basel 2010), p. 110.<br />

9 L. Bolstanski, Die Vorhölle (Berlin 2011), p. 130.


niet. Ook zouden we paradoxen in betekenis horen (vol angst en vol lust te<br />

zijn geweest), inconsequenties (een zwak houden voor de man die jaren met<br />

je heeft gesekst, pogingen tot vergeving doen voor er een bekentenis is), gelaagdheden<br />

(angst, walging, inwijding, zelf tot dader worden), verstoringen<br />

in betekenis (liefdevolheid die de broeder die seks met je had vertegenwoordigde<br />

en die later nooit meer van iemand anders geaccepteerd is). We zouden<br />

ondanks de decennia die zijn verstreken helemaal in het heden aankomen,<br />

bij de complexe betekenissen die seks nu heeft.<br />

Ik spreek van ‘zouden’, want die aandacht en tijd voor getroffenen en daders<br />

zal er niet komen. Het is een irrealis. Geen medium maar ook geen Tra-<br />

gerschaft in de kerk of samenleving wil die betekenissen afpellen en de veilige<br />

context scheppen om lang te blijven luisteren. We hebben wel allerlei soorten<br />

kennis, fenomenologische kennis over erkenning en erkend worden en<br />

morele kennis, zoals over beschuldiging - schuld bekennen - vergeving en<br />

verzoening, afkomstig uit studies over de biecht en over waarheid en verzoening<br />

(in Zuid-Afrika, Oost-Duitsland, Roemenië...). Het is van belang dat de<br />

getroffenen in het openbaar de beschuldiging uitspreken en dat die gehoord<br />

wordt. Het is van belang dat de daders de rug rechten, gaan staan en openlijk<br />

erkennen wat zij hebben gedaan. Maar die soorten kennis gaan niet gebruikt<br />

worden. De consequentie is echter dat dan morele oordelen in de lucht komen han-<br />

gen. Er is schade berokkend, er is vertrouwen geschonden en er is toegedekt:<br />

tot zover de oordelen. Maar er is geen samenleving die zich verbindt met getrof­<br />

fenen en daders en geen samenleving die betekenissen van hun ervaringen wil begrijpen<br />

en daarmee ook zichzelf De kerk zou hier een rol moeten spelen maar zij<br />

zal het niet doen omdat zij aan de ronde van erkenning van de daden nog niet<br />

eens toe is, door claims is bevangen en in die betekenissen van seks en geweld<br />

geen toekomst ziet. Zelfs de Konferentie Nederlandse Religieuzen, die<br />

een belangrijke rol speelt in de vergoedingskwestie, zal geen onderzoek naar<br />

betekenissen laten doen, in verbondenheid met de bisschoppen. Er komen<br />

geen ‘betekenisdialogen’, ook niet van de kant van de ‘intellectuele’ n r c .<br />

Dit is reden om weinig verwachtingen te hebben ten aanzien van erkenning<br />

zoals Boltanski die bedoelt, openlijk erkend worden om wie je bent en<br />

wilde zijn, en weinig verwachtingen te hebben ten aanzien van openlijke<br />

rouwarbeid over voorgoed verloren vertrouwen. De daders doken weg voor<br />

hun daden, maar ook ouders, kerkelijke en burgerlijke autoriteiten wilden de<br />

ervaringen van de getroffenen niet waar hebben.<br />

Dat is geen reden om pessimistisch te zijn over aandacht voor betekenissen<br />

van seks en geweld. Het is namelijk in de kunst dat voortdurende opdelving<br />

van die betekenissen tóch plaatsvindt, zoals in de schilderkunst en in<br />

romans. De hedendaagse schilder Bas Meerman is er voortdurend mee bezig,<br />

zoals zijn schilderijen (onder andere in het Groninger Museum) laten zien:<br />

het verlangen naar verbinding en de beelden van dat verlangen winnen het


van het zich daadwerkelijk verbinden. En ziedaar, het geweld in de seks is<br />

present. De hedendaagse schrijfster Judith Hermann laat de personages die<br />

haar verhalen en romans bevolken, voortdurend de in hun verbintenissen<br />

gerealiseerde betekenissen vergeten. De verbintenissen zoals vriendschap<br />

en partnerschap zijn weliswaar intens maar ondiep. Vriendinnen kunnen<br />

intieme gesprekken willen maar elkaar ook vlak erna verraden.10 De personages<br />

kunnen seks met elkaar hebben, maar de seks als van elkaar weg schampende<br />

schotsen ook achterwege laten. Weinig romanciers laten zo prachtig<br />

en trefzeker de los ronddrijvende betekenissen zonder ankermogelijkheid<br />

zien. Onmacht door je voorgegeven positie en gelijkheid/ongelijkheid zijn<br />

geen thema, maar toeval en willekeur. Anders gezegd, in onze tijd zijn er hele<br />

nieuwe betekenisfiguraties in verband met seks en geweld.<br />

Frans Vosman (1952) is hoogleraar ethiek en spiritualiteit van de zorg<br />

aan Tilburg University en schreef eerder diverse artikelen over seksuele<br />

ethiek.<br />

10 Bijv. J. Hermann, Nichts als Gespenster, Frankfurt a.M. 2008; idem, ‘Freundinnen’,<br />

in: Nichts als Gespenster, p. 11-59.


HENRI BEUNDERS EN HANS MORSSINKHOF<br />

Publieke geheimen en de rol van de media1<br />

i. Vooraf<br />

‘Het misbruik bleek massaal, zo weten we nu, en inderdaad een publiek geheim.<br />

Achteraf vertellen velen hoe zij al langer wisten van individuele gevallen.’2<br />

Zo sprak Joep Dohmen, onderzoeksjournalist van n r c Handelsblad,<br />

als co-referent en in reactie op het jaarlijkse KiM-college, dat georganiseerd<br />

wordt door het Katholiek Instituut voor de Massamedia, en hij herhaalde<br />

deze woorden op woensdag 27 januari 2011 bij de uitreiking van de hem toegekende<br />

prijs Journalist van het Jaar. Eerder al kregen hij en zijn collega Ro-<br />

bert Chesal (Radio Nederland Wereldomroep) ‘De Loep’, de jaarlijkse onderscheiding<br />

voor onderzoeksjournalisten. Volgens het juryrapport brachten zij<br />

aan het licht ‘dat wat in andere landen al was geopenbaard ook in Nederland<br />

volop aan de orde is geweest: structureel en langdurig misbruik door priesters.<br />

Andere media volgden, maar deze journalisten bleven steeds leidend en<br />

hielden het initiatief.’3<br />

Toch, het blijkt uit het aangehaalde citaat, had Dohmen in januari gemengde<br />

gevoelens. Hij vroeg zich hardop af waarom hij niet eerder de draad<br />

had opgenomen, terwijl hij toch in 2002 al enkele artikelen over seksueel<br />

misbruik binnen de katholieke kerk had geschreven. Vervolgens bekende hij<br />

het zich aan te rekenen dat hij toen niet ook de blik had gericht op de katholieke<br />

internaten en niet eind 2009 was gaan graven, op het moment waarop<br />

de nieuwsstroom over misbruik in Duitse internaten op gang kwam. Contact<br />

met collega Chesal bracht de kentering: ‘Hij wilde weten of de man - die zei<br />

misbruikt te zijn - een incident was of symbool stond voor een breder patroon.<br />

En dat (...) was de juiste journalistieke vraag.’ Het gebeurde immers<br />

massaal en bleek zelfs een publiek geheim... En toch drong het niet door tot<br />

de openbaarheid.<br />

Dohmens woorden roepen verschillende vragen op. Zoals die waarom de<br />

vaderlandse journalistiek zoveel jaren nodig heeft gehad alvorens op onder-<br />

1 Dit artikel vormt een bewerking van dit kim - college 2011 gehouden op 21 januari in<br />

Utrecht.<br />

2 n r c Handelsblad, 28 januari 2011.<br />

3 Juryrapport De Loep 2010, http://www.w0j.nl/cms/activiteiten/l0ep/de-l0ep-2010/. [ 75


zoek uit te gaan. Hoe kan het, bijvoorbeeld, dat de volgens Dohmen ‘juiste<br />

journalistieke vraag’ hier niet eerder werd gesteld? Zien we wellicht, zoals<br />

vaker, de wat naïef-Nederlandse overtuiging dat ‘zoiets bij ons niet kan gebeuren’?<br />

En was het dan wel een publiek geheim? Of was de positie van de kerk al<br />

zo gemarginaliseerd dat het nieuws vanuit het buitenland hier niet meer als<br />

relevant werd ervaren? Zodat de kop van Dohmens dankwoord werkelijk de<br />

vlag is die de lading dekt: ‘Bij misbruik waren journalisten niet nieuwsgierig’?<br />

Niet al deze vragen kunnen in één artikel aan de orde komen. In aansluiting<br />

op de aangehaalde woorden beperken we ons tot de vraag naar het<br />

bestaan van publieke geheimen en de rol van de media bij het blootleggen<br />

daarvan. Uiteraard in relatie tot wat inmiddels is uitgegroeid tot het grootste<br />

misbruikschandaal van Nederland.<br />

We komen dan te spreken over de functie van spreken en zwijgen in de<br />

samenleving van vroeger en nu. Eenmaal zover, raken we aan de essentie van<br />

publieke geheimen en de betekenis en het ontstaan daarvan. Zo creëren we,<br />

langzaam maar zeker, een kader voor de betekenisvolle woorden van Joep<br />

Dohmen. We staan stil bij de rol van journalistiek en wetenschap, en eindigen<br />

met suggesties voor vervolgonderzoek.<br />

2. Publiek geheim<br />

Een publiek geheim is iets waarvan wij op de hoogte zijn, maar waarover we<br />

om uiteenlopende redenen niet openlijk willen of durven spreken. Een publiek<br />

geheim behoort hiermee tot het domein van het zwijgen. De centrale<br />

vraag is waarom er gezwegen wordt, en wanneer. En waarom hieraan in sommige<br />

gevallen plotseling een einde wordt gemaakt. En waarom juist dan, en<br />

door wie?<br />

Dit thema van zwijgen en spreken raakt een veel grotere, ingewikkelder<br />

thematiek. Want wat willen we eigenlijk weten en waarom? Er is daarnaast<br />

de thematiek van herinneringen, van pijn en trauma, van aanpassing en collaboratie,<br />

waarover je niet durft of kunt spreken. En verder de politiek-maat-<br />

schappelijke vraag hoe mensen en bestuurders moeten omgaan met duistere<br />

zaken uit het verleden die plotseling alom en allesdoordringend worden besproken.<br />

Soms slaat zo’n publiek geheim immers in mum van tijd om in een<br />

orgie van gepraat, van beschuldigingen en de roep om straf, vergoeding en<br />

vergelding.<br />

3. Wanneer en waarom wordt gezwegen ?<br />

Ooit is het spreken tot nieuwe God verheven. Misschien is dat het logische<br />

gevolg van de uitspraak van Friedrich Nietzsche, onze gids door dit essay,<br />

uit 1875: ‘God is dood. En wij hebben hem vermoord.’ Zonder God viel alleen


maar tussen mensen onderling te communiceren, en dat werd dan ook meteen<br />

als een probleem ervaren. De termen solipsisme (ondoordringbare muren<br />

rond de geest) en telepathie (afwezige muren rond de geest) stammen<br />

niet toevallig uit diezelfde periode.<br />

De opkomst van de psychologie na Nietzsche heeft het hare bijgedragen<br />

aan de verheffing van de ‘open, verbale communicatie’ tot alfa en omega van<br />

het begrip tussen mensen. Humanistische psychologen zoals Carl Rogers en<br />

mediagoeroes als Marshall McLuhan bewierookten vanaf de jaren vijftig van<br />

de 20ste eeuw het ultieme belang van communicatie, wat vooral werd uitgelegd<br />

als de heiligverklaring van het spreken. Door de politieke revolutie van<br />

The Sixties werd zwijgen tot synoniem van verzwijgen: ‘De elite zwijgt’ was<br />

een veelgebezigde aanklacht. De oplossing: spreken, inspraak.<br />

De mediacratie die sindsdien is ontstaan, duldt geen zwijgen. We leven nu<br />

in een wereld waar altijd geluid, altijd lawaai moet zijn. Maar als dat spreken<br />

evolutionair, genetisch dan wel functioneel zo noodzakelijk is, waar komt<br />

dat spreekwoord dan vandaan: Spreken is zilver, zwijgen is goud? Uit de sociale<br />

praktijk, of uit hoger sferen, zoals de religie?<br />

Sociale stilte<br />

Stilte bestaat in soorten. Hier gaat de aandacht vooral uit naar het sociale<br />

zwijgen dat voortkomt uit verschillende impulsen. We onderscheiden liturgische<br />

stiltes (volgend op oorlogen, rampen e.d.), die deel uitmaken van een<br />

rouw- of verwerkingsproces. Dan zijn er de politieke stiltes, bedoeld om een<br />

open conflict op te schorten of te beperken in de hoop op afnemende intensiteit<br />

naarmate de tijd verstrijkt. Voorbeelden van deze ‘politieke of strategische<br />

stilte’ laten zich gemakkelijk vinden. Het lot van de Nederlandse joden<br />

na de Tweede Wereldoorlog is exemplarisch: de wederopbouw had prioriteit<br />

en voorzag in een excuus om hun leed niet te hoeven erkennen en de klippen<br />

van schadeloosstelling te omzeilen.<br />

In historische zin kunnen we uit deze vormen van stilte al enkele conclusies<br />

trekken. Stilte is soms een verzekeringspolis om de bestaande orde te<br />

beschermen, ook als dit ten koste van de waarheid gaat. Het onzegbare en het<br />

ongezegde blijven evenwel zelden eeuwig op hun plek. Stiltes verbrokkelen<br />

als de tijd vordert, nieuwe generaties opkomen en behoeften veranderen. De<br />

media spelen hierbij vaak een belangrijke rol. En nieuwe technologie voor<br />

het archiveren en ontsluiten van bewijslast helpt de stiltes te verbreken. Na<br />

verloop van tijd worden aldus de sluiers daarvan rafelig. Ze scheuren, vallen<br />

vanzelf uiteen of worden hardhandig verscheurd.<br />

Sociale stilte als groepsproces<br />

Voor het ontstaan en bestaan van sociale stiltes kunnen we verschillende<br />

oorzaken aanwijzen. Soms zijn ze het gevolg van tact of beleefdheid (‘taboe


light’), ter vermijding van schaamte bij de ander. Politieke druk en/of militaire<br />

macht zijn een volgende oorzaak: als spreken leidt tot celstraf en censuur,<br />

volgt zelfcensuur meestal vanzelf. In een democratische samenleving<br />

weegt echter de angst voor sociaal isolement het zwaarst, hoe paradoxaal dat<br />

ook klinkt in een maatschappijvorm die het juist moet hebben van de vrije<br />

uitwisseling van gedachten en meningen.<br />

Sociale stiltes en publieke geheimen zijn dan oncomfortabele geheimen,<br />

die in het volle zicht verborgen blijven. Zolang wordt gezwegen, blijft het<br />

zwijgen in groepsverband: slechts één persoon is nodig om een publiek geheim<br />

aan de orde te stellen, terwijl het de samenwerking van allen vergt om<br />

het in stand te houden. Publieke geheimen worden vaak zelfs strenger bewaakt<br />

als meer personen tot de ingewijden behoren. Het zwijgen werkt zelf-<br />

versterkend: hoe langer we zwijgen, hoe groter de noodzaak om ‘ons zwijgen<br />

te bedekken met verder zwijgen’.<br />

Hoewel in de meeste democratieën de vrijheid van meningsuiting wettelijk<br />

niet onbegrensd is, blijft het aantal publieke geheimen opmerkelijk.<br />

Het seksueel misbruik in de rooms-katholieke kerk is er slechts één. Dat had<br />

in de afgelopen decennia aan de kaak gesteld kunnen worden: immers, wettelijk<br />

bestonden daartegen geen belemmeringen. Dit kan erop duiden dat<br />

met-weten soms als aantrekkelijker werd ervaren.<br />

4. De drang om niet te weten<br />

Er bestaat een drang om met te weten en dat is vaak eveneens een kwestie<br />

van zelfbehoud, van leven of dood. Wout Woltz, oud-hoofdredacteur van<br />

n r c Handelsblad, sprak er in 1994 over in zijn inaugurele rede als bijzonder<br />

hoogleraar Geschiedenis van de Pers en de Persvrijheid: Met de handen voor<br />

de ogen.4 Het is een mooie, scherpe rede; voor het onderwerp publieke geheimen<br />

een aanrader.<br />

In die oratie staat een afbeelding van de rinoceros van Albrecht Dürer uit<br />

1519. De kunstenaar had zo’n beest - toen alleen in Portugal te bezichtigen<br />

- nooit gezien, maar liet zich leiden door de schets van een Portugese kunstenaar<br />

en door horen zeggen. Opmerkelijk genoeg bleef zijn tekening eeuwenlang<br />

hét beeld van dé rinoceros, zelfs toen iedereen met eigen ogen had<br />

kunnen zien dat het dier één hoorn heeft en niet de twee die het van Dürer<br />

kreeg. Hoe komt dit? De moderne mens had al een schema in zijn hoofd en<br />

had derhalve geen behoefte een andere waarheid toe te laten. De psycholoog<br />

Leon Festinger heeft hierover in 1953 de nu alom bekende theorie van de<br />

‘cognitieve dissonantie’ opgesteld: ter overleving moeten we kennis over de<br />

4 Wout Woltz, Met de handen voor de ogen. Over het verlangen naar onwetendheid, Hilversum<br />

1994.


wereld om ons heen verzamelen. Die kunnen we alleen gebruiken als we die<br />

opslaan in de vorm van overzichtelijke structuren in onze hersenen: de schemata.<br />

Als wij ons ‘ervaringsarchief ’ eenmaal op orde hebben, zijn we er niet<br />

happig op om die schemata te wijzigen.<br />

Dat patroon is universeel. We zien het overal, in elke vorm van georganiseerd<br />

samenleven, of het nu een huwelijk, een universiteit of een krantenre-<br />

dactie betreft. In elke organisatie geldt dat het individu niet over alles met de<br />

partners van mening kan verschillen. Daarom trekt elk mens grenzen tussen<br />

wat hij wel en wat hij niet wil weten. Met Woltz citeer ik de uitspraak van<br />

Francis Bacon, begin 17de eeuw, over de rol van onze psyche bij onze waarneming<br />

van die buitenwereld:<br />

Wat de mens graag voor waar houdt, zal hij sneller geloven. Daarom wijst<br />

hij moeilijke zaken af omdat hij ze niet wil onderzoeken, sombere omdat<br />

ze hem ontmoedigen, de diepere raadselen van de natuur uit bijgeloof, de<br />

ervaring uit arrogantie en trots (...) Hij wijst zaken die geen gemeengoed<br />

zijn af uit ontzag voor de opinies van vulgaire geesten. Samengevat: talrijk<br />

en soms onnaspeurbaar zijn de wegen waarop emoties het begrip kleuren<br />

en vertekenen.<br />

Journalisten lijden net zozeer aan tunnelvisie en groepsdwang als ieder ander.<br />

Hun zelfbeleden zelfbeeld is echter een ander. Ze tooien zich met een<br />

diadeem waarop de woorden staan: onafhankelijkheid, zelfstandigheid, professionaliteit.<br />

Samengevat in drie andere woorden: ‘Ik ben objectief’. Met<br />

Woltz keren we ons hiertegen. Journalisten zijn evengoed onderdeel van een<br />

systeem en ze reflecteren te weinig over hun eigen conditionering, hun eigen<br />

Group Think en hun modieuze voor- en afkeuren.<br />

Laten we één voorbeeld geven: de populariteit van het woord ‘transparantie’,<br />

dat steunt op het bredere sentiment van het wantrouwen, zo niet rancune.<br />

Een citaat: ‘Men leeft van de ene dag in de andere, men leeft heel snel,<br />

- men leeft heel onverantwoordelijk: juist dit noemt men “vrijheid”. Wat instellingen<br />

tot instellingen maakt, wordt geminacht, gehaat, afgewezen: het<br />

woord “autoriteit” hoeft maar te vallen of men waant zich bedreigd door een<br />

nieuw soort slavernij.’5 Nietzsche schreef het in 1886 in A f godenschemering.<br />

Het geldt onverkort ook in deze 21ste eeuw, zeker in deze tijd van Wikileaks<br />

dat onder de noemer ‘transparantie’ een internetdiarree rechtvaardigt van<br />

geheime stukken van de Amerikaanse overheid.<br />

5 Friedrich Nietzsche, Afgodenschemering Of hoe men met de hamer filosofeert, Amsterdam<br />

2007,1886.


Macht, autoriteit en censuur<br />

Naast de conditionering, spelen begrippen als macht, censuur en gevoeligheid<br />

voor macht en autoriteit mee bij het ontstaan van publieke geheimen in<br />

een democratie.<br />

De Britse Verlichtingsfilosoof John Locke schatte meer dan drie eeuwen<br />

geleden dat misschien één op de vijftienduizend mensen moedig genoeg is<br />

om zich met te bekommeren om de instemming van zijn sociale omgeving.<br />

Psychologische experimenten uit de vorige eeuw hebben onze gevoeligheid<br />

voor autoriteit en onze vrees voor sociaal isolement bevestigd. Paul F. Lazars-<br />

feld kwam met zijn band-voagon effect bij verkiezingen: mensen stemmen liever<br />

op waarschijnlijke winnaars dan op verliezers. Philip G. Zimbardo voerde<br />

in de jaren zestig zijn Prison Experiment uit: het verdeelde de proefpersonen<br />

in gevangenen en kampbewaarders. Na enkele dagen moest het experiment<br />

worden beëindigd omdat de ‘kampbewaarders’ de ‘gevangenen’ keihard in<br />

elkaar sloegen.6 Stanley Milgram toonde aan dat de grote meerderheid van<br />

de mensen bereid is anderen te folteren, als zij denkt dat dit goed is en het<br />

haar opgedragen wordt. En Elisabeth Noelle-Neumann werkte vanaf de jaren<br />

zestig haar theorie uit van ‘de spiraal van het zwijgen’. De ondertitel van de<br />

Amerikaanse uitgave is meer verhelderend: Public Opinion - our social skin.<br />

Wat die publieke opinie is, weet niemand exact. Er bestaan wel vijftig definities.<br />

Het woord ‘publiek’ heeft al verschillende betekenissen en de waardering<br />

van het begrip ‘opinie’ verschilt per historische periode. Socrates laat<br />

Plato zeggen dat een opinie duisterder is dan kennis, maar helderder dan<br />

onwetendheid; Immanuel Kant karakteriseerde haar als een ‘onvoldoende<br />

oordeel’. Rode draad in alle definities is echter het idee dat ‘de publieke opinie’<br />

de op enig moment ‘dominante publieke opinie’ is.7<br />

Dat verklaart volgens Noelle-Neumann waarom opiniepeilers het na de<br />

verkiezingen zo vaak mis blijken te hebben. Als je over een omstreden onderwerp<br />

een mening geeft, en merkt dat mensen zwijgen of zelfs hun wenkbrauwen<br />

fronsen, dan staan twee wegen open. Je kunt het band-wagon effect<br />

vertonen en hetzelfde roepen als de mensen die wel luidkeels hun opinie<br />

verkondigen. Als je dat niet wilt, is zwijgen de second best option. Zo wordt<br />

de spiraal van het zwijgen in werking gezet, uit vrees voor isolement. Maar<br />

vervolgens toon je je een ‘gordijnstemmer’ die in de beslotenheid van het<br />

stemhokje alsnog op die omstreden politicus stemt.<br />

6 Philip G. Zimbardo, Het Lucifer Effect. Hoe gewone mensen zich laten verleiden tot het<br />

kwaad, Rotterdam 2010.<br />

7 Vincent Price, Public Opinion, London 1992.


5- Waarom worden publieke geheimen plotseling publiek ?<br />

We komen nu bij de rol van de media in de huidige cultuur bij het onthullen<br />

van publieke geheimen. Overigens is die cultuur leidend: de media kunnen<br />

wel hun invloed doen gelden op ons gedrag en onze meningen, maar ze zijn<br />

tegelijkertijd zelf in hoge mate onderdeel van, en afhankelijk van die dominante<br />

cultuur.<br />

Wat is dan die dominante cultuur? Ze biedt een gespleten aanzien, door<br />

haar sympathie - lees: verafgoding - voor alles wat succes heeft én voor alles<br />

wat zegt pijn te lijden. En waar de verafgoding van succes vergezeld gaat van<br />

een groeiende minachting voor de losers - waaronder bijvoorbeeld werklozen<br />

en allochtonen worden verstaan -, voert de sympathie voor de pijnlijder<br />

tot groeiende woede tegen de veroorzakers daarvan.<br />

Voor de herkomst van deze gespletenheid laten zich hoofdlijnen aanwijzen.<br />

Na 1945 leken de bomen geleidelijk tot in de hemel te groeien. De v n<br />

werd opgericht, de verzorgingsstaat kreeg vorm. Zo groeide het idee van een<br />

belofte van een betere wereld, waarin iedereen vrij en gelijk was en autonoom<br />

over zijn eigen leven kon beschikken. Pijn was iets uit het verleden. Groeiende<br />

gelijkheid, vrijheid en welvaart leidden ertoe dat de ontzuilde, geëmancipeerde<br />

burgerij zichzelf als centrum van de omgeving ging beschouwen,<br />

zo niet als koning van het land.<br />

Politieke en culturele emancipatie, maar ook de verandering van kapitalisme<br />

in turbokapitalisme na 1989, brachten echter ook meer strijd. En meer<br />

teleurstelling over het uitblijven van alle beloofde succes. Met als gevolg<br />

groeiende onvrede, toenemend ongenoegen over de ‘falende’ verzorgingsstaat<br />

en steeds meer pogingen om op basis van ‘historische’ rechten of genetische<br />

eigenschappen respect en subsidies op te eisen. De nostalgie naar een<br />

ideaal verleden werd tot een ware erfgoed- en herdenkingsindustrie, waarbij<br />

het verleden als vaker ook de gedroomde wapenkamer was met de munitie<br />

voor de gevechten in het heden. Om Nietzsche nog eens aan te halen: ‘Overal<br />

waar naar verantwoordelijkheden wordt gezocht, pleegt het instinct van het<br />

willen straffen en veroordelen de zoekende instantie te zijn’, aldus de filosoof<br />

die al die ‘praters over recht en gerechtigheid (...) arm aan het leven’ noemde.<br />

6. De rol van‘de media’<br />

Anno 2011 geldt de mening van ‘alleman’, publieke opinie geheten, als leidraad<br />

voor politiek en de media. Als gevolg van de ontzuiling, emancipatie<br />

en - mede door de komst van internet - de ‘bewustzijnsexplosie’ vanaf de jaren<br />

negentig zijn de elites verzwakt, ook de elitair geachte kwaliteitskranten.<br />

Het gevolg: niemand heeft meer automatisch gelijk, niemand wordt meer<br />

vertrouwd omdat hij of zij bewezen heeft ergens verstand van te hebben. Het


is nu catch-as-catch-can om de particuliere publieke opinie tot de dominante<br />

publieke opinie te maken. Dat is overigens altijd zo geweest; het verschil is<br />

echter dat nu opvalt hoe weinig consistentie die particuliere opinie vertoont<br />

en hoezeer ze voortkomt uit ogenschijnlijk pure emotie of opportunisme, als<br />

emotie van het lijfsbehoud. Mee zwemmen met de stroom, met de waan en<br />

opwinding van de dag.<br />

Is Nederland daarmee een haatdragende, wraakzuchtige natie geworden?<br />

Zijn ‘de media’ haatdragend, wraakzuchtig geworden? Ik vrees dat dat inderdaad<br />

enigszins het geval is. De bestuurskundigen Mark Bovens en Paul ’t Hart<br />

zeiden het in 2001 - toen het woord populisme in Nederland nog nauwelijks<br />

gangbaar was - in ’t Harts boek Verbroken verbindingen nog veel harder toen<br />

ze schreven over een ‘inquisitiedemocratie’ waarin ‘het controle-ethos van de<br />

waakhonden van de macht op hol geslagen (is). Rechtsstatelijke waarden leggen<br />

het af tegen populistische.’ Volksvertegenwoordigers zoeken bij calamiteiten<br />

of ongewenste tendenties naar zondebokken, onderzoeksjournalistiek<br />

vervalt tot ‘hijgerig haastwerk’ door groeiende concurrentie en tempo. ‘(Er) is<br />

geen plaats voor feitelijke onzekerheid, tegenstrijdige informatie, weerbarstige<br />

routines van uitvoeringsinstanties, morele en politieke dilemma’s of<br />

de hoge druk waaronder bestuurders in conflictsituaties moeten opereren.<br />

Terwijl dat nu juist kenmerkend is voor de manier waarop het in de wereld<br />

van het bestuur toegaat.’8<br />

Media en het seksueel misbruik in de kerk<br />

Deze schets van de permanente opwinding en bijna permanente verontwaardiging<br />

die onze staccato-cultuur kenmerkt, was nodig om een aanzet te kunnen<br />

geven voor de verklaring van de plotselinge golf van onthullingen over<br />

het seksueel misbruik van minderjarigen in de katholieke kerk.<br />

Ook met erkenning van de door het misbruik ontstane trauma’s zijn kritische<br />

kanttekeningen te plaatsen bij al die onthullingen vanaf februari 2010,<br />

na artikelen in n r c Handelsblad en uitzendingen van de Wereldomroep. De<br />

eerste betreft het ‘publiek geheim’. Het is immers al eeuwen bekend dat sommige<br />

dienaren van de katholieke kerk het niet altijd even nauw namen met<br />

de seksuele moraal. Het is ook bekend dat in de Nederlandse kerkprovincie<br />

al in de jaren vijftig van de vorige eeuw - de ‘hoogtijdagen’ van het misbruik<br />

- vraagtekens werden gezet bij een al te strikte seksuele moraal.<br />

Maar het geheim bleef nog overeind, ondanks de moderne gevoeligheid<br />

voor alles wat met seksuele moraal te maken heeft. Ik zoek de triggers hiervan<br />

in de uitbraak van aids, beginjaren tachtig, gevolgd door de ontuchtzaken<br />

in Amerika tegen katholieke priesters en bisschoppen. Hier te lande volgde<br />

8 Paul ’t Hart, Verbroken verbindingen. Over de politisering van het verleden en de dreiging<br />

van een inquisitiedemocratie, Amsterdam 2001.


de vermeende misbruikzaak van Oude Pekela in 1987, en ruim twee decennia<br />

later is de publicitaire golf over misbruik van Amerika via Ierland, Engeland<br />

en Duitsland en België eindelijk ook in Nederland aangespoeld. Zo stond het<br />

jaar 2010 in het teken van de onthullingen van journalist Joep Dohmen van<br />

n r c Handelsblad over al die gevallen van seksueel misbruik in Nederland<br />

sinds de Tweede Wereldoorlog, die hij later heeft beschreven in zijn boek<br />

Vrome zondaars.9<br />

Waarom sloegen de onthullingen in 2010 zo aan? We noemen een aantal<br />

mogelijke oorzaken. De belangrijkste is die veranderde ‘tijdgeest’, waarin we<br />

moeten scharen de veranderde maatschappij, het veranderde zelfbewustzijn,<br />

de claimcultuur als uiting van de amerikanisering van de samenleving<br />

en niet te vergeten de commercialisering van de media, waardoor de kwaliteitskranten<br />

de afgelopen j aren steeds sterker in het defensief geraakten.<br />

Oud-iVRC-hoofdredacteur, tegenwoordig staatssecretaris Ben Knapen hield<br />

in 2008 zijn oratie als hoogleraar Media en Kwaliteit, getiteld: Burgers en hun<br />

media. Over publieke opinie, elite en mediawijsheid.10 Hij herinnerde zich hoe de<br />

n r c in de eerste helft van de jaren tachtig een serie artikelen schreef over<br />

het gedrag van mensen in de w a o . Droog en feitelijk, met tussen de regels<br />

door de overtuiging dat sommige van deze mensen ‘niet zo zielig waren (...)<br />

vaak niet zo heel arbeidsongeschikt waren’. Het effect van die ‘onthullingen’<br />

was nihil, op de eigen redactie was er zelfs sprake van afkeuring, want dit<br />

zou ‘rechts maar in de kaart spelen’. Beginjaren negentig deden collega’s het<br />

verhaal nog eens over. ‘En toen: het land was te klein - de toenmalige premier<br />

verklaarde zelfs heel Nederland ziek, de Kamer nam een heerlijk bad in het<br />

dampende ongenoegen en eiste actie, harde actie.’11<br />

Hetzelfde overkwam Joep Dohmen met zijn onthullingen over de katholieke<br />

kerk. In 2002 had hij er vijf artikelen over geschreven, die niet verder<br />

kwamen dan een binnenpagina. Ze sloegen niet aan: in dat jaar overheersten<br />

‘de opstand der burgers’ tegen Den Haag en de moord op Pim Fortuyn het<br />

nieuws. Pas toen de misbruikschandalen de buurlanden Duitsland en België<br />

bereikten, werden ook de Nederlandse media alert, mogelijk geïnspireerd<br />

door het klimaat van boosheid op ‘de hoge heren’ en ‘de instituties’.<br />

Joep Dohmen werd, zoals eerder gemeld, begin 2011 bekroond als beste<br />

onderzoeksjournalist van 2010. Tekenaar Peter van Straaten kreeg de Inktspot-<br />

prijs 2010 voor ‘de beste politieke tekening’ van dat jaar: een kruisbeeld in<br />

het achterwerk van een jongetje. De vraag is: zijn Joep Dohmen en Peter van<br />

9 Joep Dohmen, Vrome zondaars. Misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, Amsterdam 2010.<br />

10 Ben Knapen, Burgers en hun media. Over publieke opinie, elite en mediawijsheid, Nijmegen<br />

2008.<br />

11 Knapen, Burgers en hun media, p. 8.


Straaten terecht bekroond voor respectievelijk hun onthullingen en die cartoon?<br />

Of mogen we van journalisten van naam en faam meer verwachten<br />

dan overwegend een opsomming van beschuldigingen? Ik denk hierbij aan<br />

duiding, bijvoorbeeld door het misbruik te plaatsen in het perspectief van<br />

de tijd. En zouden we niet ook van ‘de media’ mogen verwachten dat ze niet<br />

alleen als aanklager en rechter fungeren, maar ook uitzicht op een oplossing<br />

bieden en deze niet overlaten aan een commissie-Deetman?<br />

Poging tot verbinding<br />

Laten we de bevindingen die we hierboven beschreven, nu eens met elkaar<br />

verbinden. Een publiek geheim bestaat bij de gratie van een gesloten geheel.<br />

Het wordt gedragen door een begrensde groep personen, die er ofwel geen<br />

belang bij hebben om het geheim in het volle daglicht te plaatsen of door<br />

omstandigheden niet in staat zijn om het naar buiten te brengen. Doorgaans<br />

speelt hierbij een element van macht of al dan niet misplaatst verantwoordelijkheidsbesef<br />

mee. We zien het in onze dagen, waarin ondanks wettelijke<br />

beschermingsconstructies klokkenluiders nog steeds niet algemeen geaccepteerd<br />

zijn. Zodra ze aan de bel trekken, lopen ze risico’s, variërend van<br />

intimidatie tot bedreigingen.<br />

Het beeld van die klokkenluiders is, met alle nuances van dien, treffend<br />

om de positie van de slachtoffers van seksueel misbruik te verhelderen. Meer<br />

theoretisch geredeneerd zou verwacht kunnen worden dat de slachtoffers<br />

van misbruik eerder naar buiten waren getreden. Meer dan wie ook, hadden<br />

zij immers kennis van het geheim. Alleen was dat in de besloten wereld<br />

van de toenmalige katholieke zuil volstrekt ondenkbaar. De risico’s waren<br />

te groot. Ze zouden door weinigen geloofd zijn. We kennen de verhalen van<br />

slachtoffers die thuis al niet werden geloofd. Naast de harde hand van vader<br />

of moeder konden ze bovendien repercussies van de internaatsgeestelijken<br />

verwachten. Joep Dohmen heeft daarvan de nodige voorbeelden genoemd.<br />

De macht van de zuil was domweg te groot, haar positie was nagenoeg onaantastbaar.<br />

Wie in dat geheel zijn mond opende, telde niet meer mee en kon<br />

rekenen op uitstoting en sociaal isolement. In een wereld waarin de kerk nog<br />

een machtspositie had die tot in het hiernamaals reikte, stond de openbaarmaking<br />

van wat zelfs misschien al een publiek geheim was, gelijk aan uitwissing<br />

van de eigen identiteit.<br />

Dat brengt ons vanzelf weer tot de opmerkingen van Joep Dohmen in zijn<br />

dankwoord bij de verkiezing tot Journalist van het Jaar. Zijn publicaties uit<br />

2002 over seksueel misbruik in Nederland leidden niet tot de weerklank die<br />

ze in 2010 kregen. Hij verklaart het zelf uit de beperkte reikwijdte van zijn<br />

eerdere publicaties. Ze richtten zich op misbruik door parochiegeestelijken,<br />

terwijl het meer grootschalige en meer structurele misbruik zich in de internaten<br />

voordeed. Niet toevallig, waarschijnlijk: binnen de toch al gesloten


katholieke zuil vormden juist deze instellingen aparte en insulaire gesloten<br />

gehelen. Die bovendien, overeenkomstig het kerkelijke recht, buiten de jurisdictie<br />

van de plaatselijke bisschoppen stonden.<br />

Dat de vonk in 2010 alsnog oversloeg, heeft deels te maken met de benoeming<br />

van de concrete situatie. Nader onderzoek is gewenst en misschien<br />

geeft de commissie-Deetman straks meer inzicht, maar het is waarschijnlijk<br />

dat slachtoffers zich niet herkenden in de beschrijving van misbruik in parochies.<br />

Ook dat waren redelijk besloten werelden, maar niet in dezelfde mate<br />

als internaten. Wie door de pastoor of de kapelaan werd misbruikt, kon in<br />

elk geval naderhand naar huis en was daar veiliger dan in de internaten, waar<br />

je de broeder of frater die aan je zat altijd bleef tegenkomen. De herkenning<br />

is daarmee tot een vorm van erkenning geworden. Als hij durft te vertellen<br />

wat hij heeft meegemaakt, durf ik het ook. Eindelijk. Het publieke geheim is<br />

werkelijk publiek geworden.<br />

Wat er daarna mee gebeurde, kreeg een eigen woeste dynamiek. Tal van<br />

lijnen en patronen, zoals hierboven beschreven, kwamen samen en zweepten<br />

elkaar op. Compassie met de slachtoffers, maar eveneens de wens om af te<br />

rekenen met wéér een instituut van gezag en autoriteit. In dit geval de katholieke<br />

kerk, die diverse malen had geprobeerd om het geheim onder de haar<br />

kenmerkende en al te ruime mantel der liefde te verbergen en daarbij niet<br />

schroomde de slachtoffers op liefdeloze wijze de mond te snoeren. Het onbehagen<br />

en ongenoegen, zo breed aanwezig in de samenleving, strekte zich<br />

nu ook uit tot het domein van de kerk, die toch al een door velen niet meer<br />

geaccepteerde strikte seksuele moraal uitdroeg en nu in haar eigen mes leek<br />

te vallen. In dat klimaat won de snelheid van de onthulling het van duiding<br />

en verklaring. Want juist voor diepgang biedt de dominante cultuur weinig<br />

ruimte, ze stilt haar honger liever met hypes. Het is typerend dat na de eindeloze<br />

reeks publicaties en reportages over het seksuele misbruik uiteindelijk<br />

weer de stilte intrad en het kortstondig zo beladen onderwerp letterlijk buiten<br />

beeld verdween.<br />

Naar onze mening zou de journalistiek alsnog de aanbeveling van Woltz in de<br />

praktijk moeten brengen. Dat betekent meer uitleg geven over de motieven<br />

om onthullingen na journalistiek speurwerk te publiceren, n r c Handelsblad<br />

heeft dit in januari 2011 bij de onthullingen uit de Wikileaks-documenten<br />

over Nederland keurig in een hoofdartikel gedaan, al werd een van die argumenten<br />

- ‘journalistiek belang’ - niet verduidelijkt.<br />

Datzelfde ‘journalistieke belang’ had in deze context moeten leiden tot de<br />

vraag hoe vaak misbruik nu eigenlijk voorkwam, en hoeveel seminaristen en<br />

internaatkinderen ermee geconfronteerd werden. Dat vraagt overzicht over<br />

het geheel van de geschiedenis van die kerk en van al die internaten. Veel<br />

werk, maar daarvoor zijn deskundigen te vinden.


Ook zou meer evenwicht gewenst zijn tussen de aanklagers en al diegenen<br />

die sinds 1945 katholieke internaten bezochten en die nooit iets hebben ondervonden<br />

en gehoord, zelfs niet als publiek geheim. Nu werd naar dit soort<br />

geluiden niet geluisterd, ook niet als die van bekende schrijvers als Cees Noo-<br />

teboom kwamen.<br />

7. De weg naar verzoening<br />

Aandacht verdient in dit verband ook, wat we zouden kunnen noemen, de<br />

interne cultuur van de katholieke zuil. Tekenend, misschien, is de School-<br />

katechismus die kardinaal De Jong in 1948 verplicht stelde voor de katholieke<br />

basisscholen in het aartsbisdom Utrecht. In honderden vragen en antwoorden<br />

wordt de leer van de katholieke kerk uiteengezet. Het derde gedeelte beschrijft<br />

‘Hoe wij als christenen moeten leven’, en de 58ste les daaruit behandelt<br />

‘het achtste gebod: Eerbied voor de waarheid’. In het licht van de publieke<br />

geheimen waarover we hier spreken, is dit een toch wat pikant onderwerp.<br />

Christenen, lezen we hier, mogen niet vals getuigen tegen hun naaste en<br />

zijn verplicht ‘oprecht te zijn in woorden en daden en de goede naam en de<br />

geheimen van de naaste te eerbiedigen’. Vraag 510 wordt heel interessant: ‘Is<br />

men altijd verplicht de waarheid mee te delen?’ Het antwoord klinkt haast<br />

omineus: ‘Neen, men kan zelfs verplicht zijn de waarheid geheim te houden.’<br />

Al is het levensgevaarlijk om deze éne regel uit de context te lichten, ze zet<br />

toch tot verder nadenken aan.<br />

W ant al is het nog nauwelijks m ogelijk het begrip ‘katholieke cultuur’ ten<br />

volle te bevatten, we dienen er ons rekenschap van te geven dat de toenmalige<br />

zuil een heel eigen wereld bood, van de wieg tot en met het graf - en<br />

daarna. Deze heel eigen subcultuur kon pas ontstaan toen na 1853, bij het<br />

herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, de katholieke emancipatie op<br />

gang kwam. Na een schemerbestaan van meer dan twee eeuwen keerden de<br />

Nederlandse katholieken terug in het volle licht van de samenleving. Ruim<br />

twee eeuwen van juridische, politieke en economische achterstelling hadden<br />

echter hun uitwerking niet gemist. Een echte voorhoede ontbrak. Om zo snel<br />

mogelijk het achtergestelde volksdeel te verheffen, werd zwaar ingezet op<br />

katholiek onderwijs, op scholen en internaten. Onderwijs was de motor van<br />

de emancipatie, om in hoog tempo goed opgeleide, ‘goede’ katholieken te<br />

produceren, die waren toegerust om hun plek in de samenleving in te nemen<br />

en de katholieke kerk in het middelpunt daarvan te situeren.<br />

Daarbij is, weten we nu, veel misgegaan. Alleen ontbreekt inzicht in de<br />

mate waarin. We hebben aantallen nodig, die duidelijk maken hoe groot de<br />

internaatpopulatie was. Pas dan weten we werkelijk hoe groot het misbruik<br />

was. Voor de goede orde: elk misbruik was te veel, daar kan nooit twijfel aan<br />

bestaan. Maar de werkelijke omvang en reikwijdte weten we pas wanneer we,


meer dan nu, kunnen kwantificeren. Pas dan kunnen we een vergelijking<br />

maken met de situatie op andere internaten en met ontwikkelingen in het<br />

buitenland. En die gegevens zijn toch echt nodig om tot een echte, wetenschappelijk<br />

onderbouwde duiding te komen.12<br />

Tegelijkertijd krijgen we dan, hopelijk, ook inzicht in het aantal kerkelijke<br />

bedienaren dat zich aan minderjarigen vergreep. Naar hun getal kunnen<br />

we nog slechts gissen, al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de overgrote<br />

meerderheid van de geestelijkheid zich hieraan niet schuldig heeft gemaakt.<br />

Maar waarom overschreed de minderheid de grenzen? Was het pedoseksua-<br />

liteit? Gemis aan affectie en intimiteit? En: waarom zwegen de broeders en<br />

confraters die ervan wisten? Met hoevelen waren zij ? Wat bewoog hen? Solidariteit,<br />

wellicht? Of het in hun ogen grotere doel van die katholieke emancipatie?<br />

Was dat wellicht, even verklaarbaar als nü onvergeeflijk, het doel dat<br />

de middelen heiligde?<br />

Het zijn allemaal vragen die vooralsnog onbeantwoord blijven. Ze moeten<br />

intussen wel worden gesteld, óók om de bevindingen van de commissie-<br />

Deetman op hun waarde te kunnen toetsen. Er blijft daarom, hic et nunc,<br />

maar één laatste conclusie over: meer, veel meer onderzoek is nodig om het<br />

misbruik in de katholieke kerk te kunnen duiden. Voor wetenschappers én<br />

onderzoeksjournalisten is er nog veel te doen. Het verhaal is nog lang niet<br />

volledig.<br />

Voor de richting van het vervolg wijst, ironisch genoeg, de eerder genoemde<br />

Schoolkatechismus uit 1948 de weg. Voor de media citeren we vraag<br />

514: ‘Wat moeten wij doen, als wij iemand in zijn goede naam onrechtvaardig<br />

benadeeld hebben? Antwoord: ‘Als wij iemand in zijn goede naam onrechtvaardig<br />

benadeeld hebben, moeten wij het nadeel zo gauw en zo goed mogelijk<br />

trachten te herstellen, anders wordt de zonde niet vergeven.’<br />

En voor de kerkelijke leiding zij verwezen naar vraag 505, uit het hoofdstuk<br />

over de christelijke rechtvaardigheid: ‘Moeten wij ook de schade herstellen?’<br />

Het antwoord: ‘Wij moeten ook als wij kunnen de schade herstellen, die<br />

wij vrijwillig aan een ander hebben toegebracht, anders wordt de zonde niet<br />

vergeven.’<br />

Zelfs wie niet het begrip ‘zonde’ in katholieke zin wil of kan duiden, vindt<br />

hier een richting.<br />

<strong>Henri</strong> <strong>Beunders</strong> is hoogleraar Geschiedenis, media en cultuur aan de<br />

Erasmus Universiteit Rotterdam.<br />

12 Inzichten die we mede verwierven op basis van het ongepubliceerde essay van<br />

<strong>Henri</strong> Geerts, Seksueel misbruik in internaten. De verborgen prijs van de katholieke emancipatie,<br />

2010.


MARJET DERKS<br />

Een ongehoorde geschiedenis<br />

Historici, herinneringen en geschiedschrijving rond misbruik<br />

Inleiding<br />

Hoewel broeder J. tijdens zijn verhoor voor de Haagse rechter-commissaris<br />

door twee lekencollega’s werd beschuldigd van ontucht met aan zijn zorg<br />

toevertrouwde pupillen, werd hij na betaling van een forse borgsom door<br />

zijn overste vrijgelaten en kwam weer voor zijn klas met jongens terecht.<br />

Een andere verdachte broeder werd zelfs tot hoofd van een jongensschool<br />

gepromoveerd. Onderwijzer en publicist D.J. Broekhuizen wond zich er in<br />

de jaren twintig enorm over op, schreef er een serie artikelen over in dagblad<br />

Het Vaderland en wijdde er enkele brochures aan. In De “ biezondere” broederschool,<br />

een gevaar voor de jeugd somde hij een reeks van aanklachten op tegen<br />

broeders op grond van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht: ‘Hij die<br />

ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil,<br />

een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige<br />

of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte’. Ook vatte hij klachten samen<br />

tegen zusters, die vooral gingen over mishandeling en verwaarlozing.1<br />

In een andere publicatie concludeerde Broekhuizen dat in tal van roomse<br />

weeshuizen en gestichten ‘een geraffineerd strafsysteem’ bestond ‘dat met<br />

blijkbare wellust wordt toegepast’. Met name noemde hij Groenestein, een<br />

weeshuis in Den Haag. Hij sprak van ‘het Roomse front’, waarop noch het<br />

ministerie van Justitie, noch kinderrechters die voogdijkinderen toewezen,<br />

noch de inspecteur van het Rijksopvoedings- en tuchtwezen enig toezicht<br />

hielden.2 Volgens hem werd alles wat het daglicht niet kon verdragen in de<br />

doofpot gestopt. Zijn publicaties hadden niet het gewenste resultaat: niet het<br />

misbruik, maar de boodschapper ervan werd verdacht gemaakt. Katholieke<br />

tijdgenoten wimpelden Broekhuizens geschriften af als ‘antipapistisch riool-<br />

vuil’, te meer omdat hij bijval kreeg van ‘toogsocialist’ Jan van den Brink, een<br />

afvallige priester die zich tot het socialisme had bekend. Ze zouden broeders<br />

‘die een sieraad voor hun orde zijn’ aan de schandpaal nagelen. ‘Welnu, als hij<br />

1 D.J. Broekhuizen, De “ biezondere” broederschool, een gevaar voor de jeugd (z.p. 1930),<br />

p. 16-17,23,43-<br />

2 D.J. Broekhuizen, Van ’t Rooms front geen nieuws, Den Haag 1929.


een sieraad van zijn orde is, dan wordt het hoog tijd, de leden dier orde uit<br />

de school en het land te bannen’, luidde Broekhuizens reactie.3 Dit gebeurde<br />

niet, alles bleef zoals het was en allengs verstomde Broekhuizens geluid.<br />

Wegkijkende historici?<br />

Broekhuizen schreef zijn stukken bijna negentig jaar geleden, maar zijn ervaringen<br />

zijn maar al te actueel. Misbruik binnen katholieke instellingen<br />

van zorg en onderwijs heeft een lange geschiedenis, die veel verder teruggaat<br />

dan de ‘losgeslagen’j aren zestig die daarvan doorgaans worden beticht.<br />

De berichten uit de tijd van het ‘rijke roomse leven’ komen sterk overeen met<br />

verhalen die recentelijk naar voren zijn gekomen. Behalve lang is die geschiedenis<br />

ook ongehoord - en dat in de dubbele betekenis van het woord: in de<br />

schaduw gebleven, en schandelijk. Noch in zijn eigen tijd, noch lange tijd later<br />

merkten historici van het katholicisme Broekhuizen op. Evenmin stelden<br />

ze vragen bij de problematiek die hij aanstipte.<br />

Een eerste, vandaag de dag veelgehoorde verklaring is dat men in roomse<br />

kring het eigen blazoen zuiver wilde houden en de gelederen gesloten. Dit<br />

leidde tot een zwijgcultuur, waarbinnen de zorg voor de eigen reputatie ver<br />

uitging boven bekommernis om het lot van enkele individuen, die maatschappelijk<br />

niet veel voorstelden. Bovendien werd aan verklaringen van de<br />

laatsten veel minder waarde gehecht dan aan die van de eigen leden van een<br />

congregatie. Een aanvullende verklaring moet zijn dat katholieken ten tijde<br />

van Broekhuizen - maar ook daarvoor en daarna - inderdaad geregeld van<br />

alles en nog wat werd verweten zonder dat het een grond had. (Omgekeerd<br />

deden katholieken precies hetzelfde jegens protestanten en vooral socialisten.)<br />

Kritiek als die van Broekhuizen is opgevat als iets dat men allang kende<br />

en niet serieus hoefde te nemen, namelijk het aloude antipapisme.<br />

Maar ook latere berichten over deze kwestie, zoals die van programmamaker<br />

Hans Koekoek over het Haagse gesticht Groenestein, werden niet opgepakt.4<br />

De veelgelezen neerlandicus Kees Fens schreef in 1994 in De Bazuin<br />

zelfs dat hij na zijn mededeling bij broeders en paters op school te hebben<br />

gezeten, voortdurend te horen kreeg ‘dat ik wellicht allerlei benaderingen,<br />

om niet te zeggen handtastelijkheden heb ondervonden’.5 Volgens Fens reageerden<br />

anderen altijd teleurgesteld als hij zei daar nooit iets van gemerkt te<br />

hebben: hij zou het wel verdrongen hebben, luidde een veelgehoorde reactie.<br />

3 Het Vaderland (12 december 1927). Zie ook ‘Het openbaar onderwijs en de toekomst<br />

van ons volk’, in: Het Vaderland (28 mei 1927); idem (15 december 1926); n r c (16 december<br />

1927).<br />

4 Hans Koekoek, Het Groenesteinsyndroom. Of: een lege plek in Den Haag, Den Haag 1982.<br />

5 Kees Fens, ‘Het onbekende land van katholieke vrouwen’, in: De Bazuin (1 juli 1994).


Hierachter ging de hele tragiek van het seksueel misbruik in katholieke context<br />

schuil, maar geen lezer die erop reageerde.<br />

Dit artikel gaat over de omgang van historici met het thema ‘misbruik<br />

in katholieke context’. Hoewel er kennelijk op enige schaal sprake was van<br />

tacit knowledge, impliciete kennis over het bestaan van dergelijk misbruik,<br />

stond het thema lange tijd niet op de wetenschappelijke onderzoeksagenda.<br />

Volgens journalist Joep Dohmen hebben historici het zelfs opzettelijk uit<br />

hun onderzoek geweerd, zodat zij feitelijk medeplichtig kunnen worden genoemd.<br />

Het zou hier vooral om ‘Nijmeegse en Tilburgse kerkhistorici’ gaan,<br />

katholiek en (deels) in opdracht van orden en congregaties schrijvend. Hun<br />

engagement met de katholieke zaak en het feit dat zij ‘de vuile was niet buiten<br />

wilden hangen’ zou hebben gemaakt dat zij zich beperkten tot het schrijven<br />

van ‘kleurrijke gedenk- en jubelboeken’ (en daarop zelfs konden promoveren).<br />

Het verwijt is dat zij niet ivilden kijken en zo de blinde vlek - en daarmee<br />

ook de zwijgcultuur - bewust in stand hielden.6<br />

Deze krasse beschuldigingen roepen de nodige vragen op. Leidt wetenschappelijk<br />

onderzoek in opdracht automatisch tot lippendienst? Rekent<br />

Dohmen ook de wetenschappelijke begeleidingscommissies van deze projecten<br />

tot de medeplichtigen of moeten we alleen de auteurs erop aankijken?<br />

Betekent werken aan of verbonden zijn met een van oorsprong katholieke<br />

universiteit vanzelfsprekend dat men rooms is en kerkelijk geëngageerd<br />

en in het verlengde daarvan per definitie onkritisch? Waarom worden bepaalde<br />

historici wel beschuldigd, terwijl anderen (die toch ook hun werk in<br />

opdracht verrichtten) niet? En, om bij mijn eigen leest te blijven, hoe kan een<br />

kritisch proefschrift, dat gaat over twee katholieke gezelschappen van leken-<br />

vrouwen in het interbellum, onder de genoemde categorie vallen terwijl het<br />

ruimschoots aandacht besteedt aan daar bestaande vormen van misbruik en<br />

afhankelijkheid - want dat is wat er volgens Dohmen aan mankeerde.7<br />

Er is meer aan de hand dan een journalist die al te gemakkelijk complotten<br />

suggereert en mijn persoonlijke geraaktheid daarover, al neem ik de beschuldiging<br />

van medeplichtigheid aan een doofpotcultuur hoog op.8 Zeker<br />

hebben historici lange tijd weinig oog gehad voor misbruik (althans voor<br />

de vorm waarin dat thans actueel is) als historisch fenomeen. De makkelijkste<br />

tegenwerping is dat dit ook van de meeste andere Nederlanders gezegd<br />

kan worden; we zijn op zijn minst schuldig in commissie. Recentelijk heeft<br />

6 Joep Dohmen, Vrome zondaars. Misbruik in de Rooms-Kathólieke Kerk, Amsterdam<br />

2010.<br />

7 Marjet Derks, Heilig moeten. Radicaal-katholiek en retro-modem in de jaren twintig en<br />

dertig, Hilversum 2007. Ik besteed hierin op p. 126,128-129 ook aandacht aan Broekhuizen.<br />

8 Dat deden ook enkele collega-historici in een ingezonden brief in het Brabants<br />

Dagblad (2 november 2010): José Eijt e.a., ‘Wij historici verzwegen niks’.


Dohmen toegegeven dat ook journalisten, inclusief hijzelf, zich te lang niet<br />

hebben gerealiseerd dat het bij (seksueel) misbruik in de katholieke kerk<br />

ging om een massaal in plaats van een incidenteel fenomeen. Pas door meldingen<br />

uit het buitenland en door eerdere berichten over priesters die geen<br />

hosties wilden geven aan homoseksuelen, maar wel zelf aan kinderen zaten,<br />

was de publieke opinie gesensibiliseerd. Zo veranderde ook de belangstelling<br />

vanuit journalistieke hoek.9<br />

Voor historici is het altijd nuttig om aan zelfonderzoek te doen, omdat<br />

zij behalve een publieke ook een wetenschappelijke taak hebben, die controleerbaar<br />

moet zijn en te winnen heeft bij introspectie. Mij lijkt dat de oorzaken<br />

voor de geringe aandacht voor (seksueel) misbruik complexer zijn dan<br />

Dohmen suggereerde. Ze hebben alles te maken met de geschiedschrijving<br />

van het katholicisme en de veranderingen daarbinnen gedurende de laatste<br />

decennia. Wetenschappelijke onderzoeksvragen verschuiven onder invloed<br />

van eerdere studies, nieuwe kentheoretische en sociaal-politieke ontwikkelingen<br />

en de veranderende samenleving waarin de onderzoeker staat. De<br />

manier waarop dat ten aanzien van het katholicisme heeft plaatsgevonden,<br />

schets ik hieronder. Daarin laat ik zien hoe vragen naar nieuwe subjecten,<br />

onderdrukkende structuren en sekseverhoudingen binnen het katholicisme<br />

vanaf de jaren tachtig geleidelijk aan zijn opgekomen en zo de opmaat hebben<br />

gevormd voor aandacht voor misbruik. Het proces van secularisering<br />

en van grotere maatschappelijke pluriformiteit, gevoegd bij de effecten van<br />

nieuwe media waaronder internet, heeft op internationale schaal de machtspositie<br />

van de katholieke kerk aangetast. Daardoor konden beschuldigingen<br />

tegen leden van de geestelijke stand de openbaarheid bereiken. Al deze ontwikkelingen<br />

samen hebben de meeste historische onderzoekers juist weg­<br />

gevoerd van het kerkelijk engagem ent dat kenmerkend was voor eerdere<br />

generaties kerkhistorici.<br />

Voorts sta ik stil bij een punt dat in menige discussie over het hoofd wordt<br />

gezien of terzijde wordt geschoven: dat van de bronnen. Historici die wegkijken<br />

terwijl de sporen van (seksueel) misbruik opgestapeld liggen in de<br />

archieven zouden inderdaad beschuldigd mogen worden van onprofessio-<br />

naliteit, lippendienst aan opdrachtgevers en immoraliteit. Iedere historicus<br />

die echter onderzoek heeft gedaan in kloosterarchieven weet dat daar niet<br />

veel in klare taal staat opgetekend over misbruik. Hooguit is er versleuteld<br />

iets te vinden, maar dan moet de onderzoeker de sleutels kennen; zo kunnen<br />

we anno 2011 vermoeden dat veelvuldige verplaatsingen of therapeutische<br />

behandelingen op bepaalde locaties een aanwijzing zijn. Verder moeten<br />

al namen van daders bekend zijn om gericht te kunnen zoeken. Zonder die<br />

gegevens blijft het speculeren. Daarover merkte historica Annemieke Klijn,<br />

9 Zie n r c Handelsblad van 28 januari 2011.


die onderzoek deed naar de zwakzinnigeninstituten Sint Joseph en Sint Anna<br />

in Heel, recentelijk terecht op: ‘(...) er was werkelijk geen enkel bewijs. Ik ben<br />

historicus, wilde geen roddels opschrijven.,1C) Complicerende factor is verder<br />

dat kerk, orden en congregaties zoals gezegd altijd meer begaan zijn geweest<br />

met de eigen reputatie dan met de negatieve ervaringen van zorgontvangers.<br />

Die laatsten komen er in de archieven dan ook bekaaid vanaf. Over hen is weinig<br />

vastgelegd. Bovendien is bepaalde informatie door archiefvormers zelf<br />

vernietigd of weggegooid. De historicus die gaat zoeken zal het niet vinden,<br />

want het is er niet meer. Oral history zal die gaten in het materiaal moeten<br />

aanvullen, maar dat schept zo zijn eigen problemen. Ook daarop zal ik in het<br />

onderstaande ingaan.<br />

Het oude, hechte pact: historici van de katholieke emancipatie<br />

Dat een man als Broekhuizen pas enkele jaren geleden ‘ontdekt’ werd als serieus<br />

te nemen historische bron is geen toeval. Het is eerder het logische resultaat<br />

van een complexe en langdurige ontwikkeling van de geschiedschrijving<br />

van het Nederlands katholicisme; de internationale dimensies laat ik<br />

dan nog buiten beschouwing.11 Daarin is de laatste decennia veel veranderd.<br />

Eerst was er de instemmende weergave van de grootse voorgeschiedenis van<br />

de eigen emancipatie, daarna kwam een verhaal over de donkere en benauwende<br />

naar binnen gekeerdheid, en dat veranderde in de geschiedschrijving<br />

over het katholieke verleden als een eigenstandig, niet zuil- of kerkgebon-<br />

den onderzoeksterrein. In de woorden van de historicus Willem Frijhoff:<br />

‘Het oude, hechte pact tussen de universitaire, wetenschappelijke geschiedschrijving<br />

en de collectieve geschiedbeleving of historische ervaring dat historici<br />

als (...) Louis Rogier in hun persoon verbeeldden en ook daadwerkelijk<br />

beleefden, is weg.’12<br />

Onder invloed van de Franse ‘Annales-groep’ drongen in de jaren tachtig<br />

thema’s uit de sociale, culturele en mentaliteitsgeschiedenis de kerkgeschiedenis<br />

binnen. Dat was het begin van een verschuiving van de histoire de Véglise<br />

naar een histoire religieuse, die de ‘achterkant’ van instituties, de beleving van<br />

kerkelijke regelgeving en geleefde religieuze praktijken wilde onderzoeken.<br />

Daar kwam de invloed van vrouwenstudies bij, met als belangrijke thema’s<br />

de aandacht voor sekse, patriarchale onderdrukkingsstructuren en kritiek<br />

10 Ana van Es, ‘Historica Annemieke Klijn deed onderzoek bij jongensinternaat Sint<br />

Joseph’, in: de Volkskrant, 24 augustus 2011, p. 8.<br />

11 Zie ook Annelies van Heijst, Marjet Derks en Marit Monteiro, Ex caritate. Kloosterlevenapostolaat<br />

en nieuwe spirit van actieve vrouwelijke religieuzen in Nederland in de ige<br />

en 20e eeuw (Hilversum 2010), p. 392-396.<br />

12 Willem Frijhoff, Religie en de mist van de geschiedenis. Hoe behoefte aan herinnering onze<br />

cultuur transformeert (Nijmegen 2010), p. 8.


op de eenzijdige aandacht voor ‘grote mannen’. Die kritiek raakte ook de tot<br />

dan toe dominante beoefening van kerkgeschiedenis. Dit had tot gevolg dat<br />

nieuwe historische subjecten nadrukkelijk in de aandacht kwamen te staan.<br />

Aanvankelijk waren dat vooral vrouwen en gewone gelovigen.<br />

Toen de bestaande universitaire onderzoeksprogramma’s rond het katholieke<br />

verleden weinig ruimte lieten voor seksespecifieke onderzoeksvragen<br />

(en er binnen vrouwenstudies weinig enthousiasme bestond voor het als al<br />

te patriarchaal en traditioneel ervaren thema religie) zijn enkele historica’s,<br />

onder wie ikzelf, deze onderzoeksvragen in eigen beheer gaan stellen en uitwerken.<br />

Dat deden wij in de Stichting Echo, in 1995 opgericht om historisch<br />

onderzoek naar religie en sekse te entameren en uit te voeren.13 Als para-<br />

universitair instituut verrichtten wij ons, aanvankelijk vooral op vrouwen-<br />

congregaties en -bewegingen gerichte, onderzoek in opdracht van orden of<br />

congregaties. Dat stelde ons in staat los van de bestaande wetenschapsin-<br />

stitutionele kaders te werk te gaan. Deze aanpak is sindsdien door andere<br />

historici nagevolgd.<br />

Door nieuwe vragen en methoden, waarbij andere bronnen werden gebruikt<br />

dan voorheen, zoals oral history, kwamen voor het eerst de verhalen<br />

en ervaringen van zusters en lekenvrouwen zelf naar voren. Van object van<br />

geschiedschrijving werden zij subject, mensen van vlees en bloed. Dat leverde<br />

nieuwe inzichten op in de ambivalenties binnen het katholieke verleden:<br />

de wijze waarop de kerk met moderne middelen veronderstelde traditionele<br />

verhoudingen probeerde te behouden, bijvoorbeeld, of de manier waarop<br />

vrouwen onder bepaalde omstandigheden dankzij het traditionalistische<br />

katholieke vrouwbeeld kansen kregen die zich elders niet voordeden. Dit<br />

alles schiep ruimte voor nieuwe ontdekkingen van waardevolle elementen<br />

uit het verleden - de inzet van religieuzen voor onderwijs en zorg, bijvoorbeeld<br />

- maar ook voor nieuw zicht op vormen van overheersing, geweld en<br />

(seksueel) misbruik. Niet het uniforme en eensgezinde collectief van de congregatie<br />

kwam in beeld, maar afzonderlijke individuen en hun onderlinge<br />

verschillen, hun verbondenheid en botsingen, hun relaties en rivaliteit. Aan<br />

het licht kwam hoe ontoereikend de kloosterlijke vorming vaak was geweest,<br />

hoe het harde kloosterregime aan den lijve was ervaren en hoe de hiërarchische<br />

structuren binnen de congregaties werkten. Internationaal wordt deze<br />

benaderingswijze als vernieuwend onderkend.<br />

De ontwikkelingen zijn doorgegaan. Sinds enkele jaren zijn ook zorgont-<br />

vangers in het blikveld van historici gekomen, niet omdat men ze voorheen<br />

bewust negeerde, maar als - ik ben wederom geneigd te zeggen ‘logisch’ -<br />

13 Initiatiefnemers waren José Eijt, Marit Monteiro en ikzelf. Thans zijn historici als<br />

Vefie Poels, Joos van Vugt, Joep van Gennip, Marie Antoinette Willemsen, Gabrielle<br />

Dorren en Liesbeth Labbeke hierbij betrokken.


gevolg van die inhoudelijke conceptuele verschuivingen. Het gaat hierbij<br />

om mensen die aan de zorgen van katholieke religieuzen en leken waren toevertrouwd.<br />

Nu we meer wisten over de religieuzen als historische subjecten,<br />

kwamen vragen op naar de zorgontvangers van die religieuzen. Hoe ervoeren<br />

zij die gegeven zorg eigenlijk? Annelies van Heijst heeft als eerste dit thema<br />

theoretisch geagendeerd in Liefdewerk (2002, en nader aangevuld in Models<br />

of Charitable Care uit 2008).14 De Duitse historicus Andreas Henkelmann, die<br />

zelf onderzoek doet naar de geschiedenis van kinderen in katholieke wees- en<br />

opvoedingsgestichten, gaf in een bespreking van haar werk aan waarin het<br />

belang schuilt voor juist de thematiek van het kerkelijk misbruik. Cruciaal<br />

is de aandacht die zij vraagt voor het perspectief van zorgontvangers in het<br />

historisch onderzoek, ook - maar niet uitsluitend - van hen die ongelukkig<br />

waren met hoe de religieuzen hen hadden behandeld. Bovendien bepleit zij<br />

om minder nadruk te leggen op de bedoelingen van religieuzen en meer te<br />

letten op hun feitelijke zorgpraktijken en de manier waarop deze waren ervaren.<br />

Dit betekende een verdere verruiming van het blikveld met de perceptie<br />

van zorgontvangers als historische subjecten.15 Tijdens een studiemiddag<br />

bij de Theologische Faculteit Tilburg op 26 augustus 2003 stelde een van<br />

de daar aanwezige zorgontvangers (die zich later op internet prominent als<br />

slachtoffer van misbruik zou profileren) expliciet dat zij zich door deze analyse<br />

erkend voelde en dat die een handvat gaf om het eigen verleden beter te<br />

begrijpen. In een onder leiding van Van Heijst uitgevoerd onderzoek werden<br />

voor het eerst internetnetwerken van slachtoffers van (seksueel) misbruik in<br />

katholieke context in kaart gebracht. Een Australische studie uit 2003 door<br />

een oud-pupil van zusters agendeerde het thema hoe pupillen én zusters zelf<br />

jaren later terugkeken op hun niet altijd even prettige omgang.16<br />

In Ex caritate, een in 2004 gestart en in 2010 gepubliceerd overzichtswerk<br />

over het kloosterleven en apostolaat van alle vrouwelijke religieuzen in Nederland<br />

in de 19de en 20ste eeuw, werden beide onderzoeksvragen gecombi­<br />

14 Annelies van Heijst, Liefdewerk. Een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters<br />

van het Goddelijk Kind, sinds 1852, Hilversum 2002. Ook verschenen als Models of<br />

Charitable Care. Catholic Nuns and Children in their care in Amsterdam 1852-2002, Leiden/<br />

Boston 2008.<br />

15 Andreas Henkelmann, ‘Ordensgeschichte und die Diskussion um die Heimerziehung<br />

in der frühen Bundesrepublik Deutschland. Anmerkungen anlässlich einer<br />

neuen Studie aus den Niederlanden’, in: Wissenschaft und Weisheit 73/2 (2010), p. 299-308.<br />

16 Sigrid Schumacher, Van gestichtskind tot zorgverlater. Herkenning en erkenning van<br />

ontvangers van vroegere religieus geïnspireerde institutionele zorg. Doctoraalscriptie aan<br />

de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen, Universiteit van Tilburg 2007. Dat de<br />

resultaten niet zijn gepubliceerd had niets te maken met zaken onder de pet houden,<br />

maar met het feit dat dit een doctoraalscriptie was. Zie voor de Australische studie<br />

Christine Trimingham Jack, Growinggood Catholic girls: educadon and convent life in<br />

Australia, Carlton 2003.


neerd, en kwamen zowel zusters aan het woord als mensen die op scholen,<br />

in ziekenhuizen of zorginstellingen van die zusters hebben gezeten. Voor<br />

het hedendaagse onderzoek naar (seksueel) misbruik zijn deze methodische<br />

verschuivingen belangrijk, al zijn de resultaten nog in ontwikkeling.<br />

Het voorgaande laat zien dat de beschuldiging dat Nederlandse historici tot<br />

dusver hebben weggekeken inzake misbruik, omdat zij op tal van manieren<br />

(werkzaam aan een katholieke universiteit of werkend in opdracht van religieuze<br />

orden en congregaties) nog deel uitmaakten van ‘het oude, hechte<br />

pact’, onhoudbaar is. Inderdaad staat dit thema anno 2011 onvoldoende op de<br />

onderzoeksagenda, maar er heeft zich wel degelijk een ontwikkeling voltrokken,<br />

waarin er meer interesse bestaat om de onwelvoeglijke, conflicterende<br />

en banale aspecten van de historische werkelijkheid te benoemen en onderzoeken.<br />

In het debat over misbruik in de kerk lijken de historici door de actualiteit<br />

te zijn ingehaald. Dat is reden te meer om mogelijkheden te scheppen<br />

teneinde dit onderzoek uit te breiden. Een recente aanzet is de oprichting<br />

van een internationaal samenwerkingsverband tussen historici en theologen<br />

uit Tilburg en Nijmegen, Bochum, Dortmund en Leuven om kwesties rond<br />

(seksueel) misbruik in katholieke kring, de historische bestudering daarvan<br />

en de invloed van (nieuwe) media te bestuderen.17<br />

Eendimensionale herinneringsculturen<br />

Er is nog een ander probleem met het historisch onderzoek waardoor (seksueel)<br />

misbruik tot nu toe weinig op de agenda heeft gestaan. Daaraan ligt geen<br />

onwil of opzet ten grondslag, maar de lastige interpretatie van nieuwe bronnen<br />

die bij nieuwe onderzoeksvragen horen. Vroeger konden historici uit de<br />

voeten met door kerkelijke instanties, geestelijke heren en andere katholieke<br />

elites geschreven teksten. Die sloten immers prima aan bij de onderzoeksvragen<br />

van toen. Doordat de aandacht is verschoven naar andere historische<br />

subjecten, volstonden dergelijke bronnen niet meer. Wie bijvoorbeeld iets<br />

te weten wil komen over de dagelijkse cultuur binnen zusterkloosters heeft<br />

weinig aan de geschreven constituties en congregatieregel alleen. Zo’n twee<br />

decennia geleden begonnen enkele historici daarom oral history als vernieuwende<br />

methode binnen het historisch onderzoek naar katholicisme toe te<br />

passen: via interviews gingen zij vragen naar persoonlijke herinneringen<br />

van mensen. Die belichten de zaak van een andere kant - de geleefde praktijk<br />

- en brengen ook onbekende geschiedenissen aan het licht.<br />

17 De titel van dit samenwerkingsproject luidt Thomy presence of a religious past:<br />

Towards an international comparative historical understanding of the public debate on the<br />

issue of abuse in Catholic institutional caring relationships (in Germany, Belgium and The<br />

Netherlands).


Als historische bron brengen herinneringen echter ook specifieke problemen<br />

met zich mee.18 ‘De herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij<br />

wil’, stelt schrijver Cees Nooteboom in zijn roman Rituelen. Herinneringen<br />

zijn geen gestolde kennisgehelen. Ze zijn flexibel en kunnen vele gedaanten<br />

aannemen, onder invloed van nieuwe indrukken die we opdoen en nieuwe<br />

kennis die we vergaren. Ze zijn ‘a fleeting and fragile presence’ en kunnen<br />

vals zijn, ingebeeld of maar ten dele juist. Voor historici zijn het welkome<br />

bronnen, mits we ons de vraag stellen wiens herinneringen we optekenen<br />

en hoe we de verhalen in balans krijgen. Juist aan dat laatste lijkt het te ontbreken.<br />

Enerzijds geldt dat voor de herinneringen van religieuzen, die tot<br />

dusverre in veel historische studies naar het kloosterleven te kritiekloos zijn<br />

weergegeven. Anderzijds betreft dat de herinneringen van zorgontvangers,<br />

die met name in het maatschappelijk misbruikdebat een ongehoorde zeggingskracht<br />

hebben gekregen.<br />

Wat de eerste groep betreft moet worden opgemerkt dat veel geïnterviewde<br />

religieuzen weliswaar veel meer over het dagelijks bestaan in het<br />

klooster hebben verteld dan daarvoor bekend was, maar ook dat ze veel schaduwkanten<br />

ongenoemd hebben gelaten. Veel spanningen, en zeker misstanden,<br />

bleven onbesproken. Dat gold zeker voor zaken als een hardvochtige<br />

omgang met kinderen, laat staan voor misbruik in elke zin van het woord.<br />

Religieuzen die historici te woord konden en wilden staan, deden dat vanuit<br />

een post-Vaticaans zelfverstaan. Daarin klonken termen door die hoorden bij<br />

de heroriëntatie van orden en congregaties na de jaren zestig en niet bij de<br />

tijd w aarin religieuzen nog volop in de liefdewerken stonden. Die geschiedenis<br />

werd ook verteld met nieuwe woorden, waarin het oude kloosterregime<br />

semantisch werd vertaald en verzacht. Scherp gezegd: onder de druk van de<br />

vernieuwing van het kloosterleven zijn de herinneringen aangepast en eendimensionaal<br />

geworden. Zusters waren altijd al geëmancipeerde vrouwen,<br />

kloosters altijd al plaatsen om tot rust te komen en de omgang was altijd<br />

open en communicatief.<br />

Eendimensionaliteit speelt ook een rol bij de herinneringen van zorgontvangers.<br />

Ook hier is één beeld dominant geworden. Vooral voor jeugdherinneringen<br />

aan de schooltijd geldt dat de impact ervan groot is. In die<br />

jeugd, op school, kreeg de identiteit voor het eerst heel duidelijk vorm, zeker<br />

als die schooltijd plaatsvond in instituutsverband. De schrijver Lodewijk<br />

van Deijssel, als Karei Alberdingk Thijm oud-pupil van kostschool Rolduc,<br />

noemde zulke schoolinstituten niet voor niets ‘kleine republieken’, een wereld<br />

op zichzelf met eigen regels en een onontkoombare atmosfeer, die de<br />

leerling vormde. Schoolgebouwen zijn een belangrijke en beladen ‘plaats<br />

18 William James Booth, Communities of memory: on 1vitness, identity, andjustice (Ithaca/<br />

Londen 2006), p. 2; Frijhoff, Religie en de mist van de geschiedenis, p. 12.


van herinnering’. Toen Cees Nooteboom eens terugkeerde naar Eindhoven,<br />

waar hij inwoner van de ‘republiek’ Augustinianum was geweest, ging hij<br />

op zoek naar zijn oude school. Hij beschreef hoe hij de buurt herkende van<br />

zijn oude school: ‘Hij stond er nog, een duister, gevangenisachtig gebouw, de<br />

poort dicht als altijd, en ik ervoor, een onzinnig soort toerist met een kaartje<br />

voor de tijdmachine.’ Staande voor die poort, durfde de gevierde schrijver<br />

aanvankelijk niet aan te bellen. Hij vroeg zich af waarom niet: ‘Angst om de<br />

vroegere gezagsverhoudingen terug te vinden, te veranderen in een onmondige<br />

leerling, achter een in zwarte kleren gehulde pater door kale gangen te<br />

moeten lopen op zoek naar een voorgoed verloren tijdperk?’ Daar op de stoep<br />

werd Nooteboom als het ware weer de jongen die hij vroeger was, iemand<br />

met nog niet zoveel flair. Hij noemde dat het ‘verleden als eigenschap’. In<br />

hem stond die schooljongen gegrift, en terug op die stoep kwam die weer boven.<br />

De herinneringen bleken zo vervlochten met wie hij was dat het hem nu<br />

nog stempelde. Het maakte wellicht ook dat er over de jeugd op katholieke<br />

instellingen niet zo gemakkelijk werd gepraat. Zoals de religieuzen bepaalde<br />

topoi en verhalen koesterden en lieten circuleren, zo deden zorgontvangers<br />

dat ook.<br />

Veel katholieke oud-pupillen bewaren aan hun schooltijd bij zusters, frater<br />

en paters een prettige, bijna nostalgische herinnering. Ze denken met<br />

plezier, of ronduit dankbaar, terug aan de tijd van de soeurs en de mères en de<br />

pater prefect, de grote cour en het tennisveld, de schoolclubs, het uniform,<br />

het schoollied, de toneeluitvoeringen, de uitstapjes en het eindexamen met<br />

zijn magische rituelen. Zelfs aan de strengheden van vroeger wordt met mild<br />

gevoel teruggedacht: hoe de roklengte van de meisjes tot over de knie moest<br />

zijn en dat lange broeken uit den boze waren. Dit verleden wordt overgeleverd<br />

in geïdealiseerde beelden, een wereld van mooie plaatjes, zo mooi dat<br />

ze het verlangen wekken om daarbij te horen.<br />

Er zijn echter ook ex-pupillen (van scholen, maar ook van andere instellingen<br />

waarvan religieuzen de leiding hadden) die rondlopen met inktzwarte<br />

herinneringen. Dit komt niet omdat ze zwartgallige mensen zijn, maar omdat<br />

ze nare dingen hebben meegemaakt, zoals de laatste maanden zeer actueel<br />

is geworden. Hun herinneringen aan geestelijk en lichamelijk misbruik<br />

of intimidatie hebben nooit mogen bestaan; er was geen culturele ruimte of<br />

veel historische belangstelling voor. Tot ze die recentelijk wel hebben gekregen<br />

omdat de media hen in het volle licht hebben gezet. De oproepen van een<br />

krant als n r c Handelsblad, de Wereldomroep en een groeiend aantal websites<br />

van mensen die zich slachtoffer wisten van misbruik, gevolgd door de<br />

massale media-aandacht, creëerden de culturele ruimte die daarvoor afwezig<br />

was. Dit had een stroom aan reacties tot gevolg - steeds meer mensen met<br />

zwarte herinneringen meldden zich. Mede dankzij het werk van journalisten<br />

als Dohmen en Robert Chesal kwamen steeds meer mensen ervoor uit dat zij


ooit ook misbruikt zijn. Wat voorheen uit historisch onderzoek of tijdens<br />

interviews incidenteel en mondjesmaat naar voren was gekomen, bleek nu<br />

van een behoorlijke omvang te zijn geweest (al weten we nog steeds niet hoe<br />

groot en al bestaat de kans dat relatief kleine zaken in het retrospectief worden<br />

uitvergroot).<br />

De media-aandacht en het middel dat media hebben om publieke reacties<br />

te mobiliseren, hebben iets nieuws bewerkstelligd: ze hebben plaats voor<br />

een nieuwe culturele herinnering gecreëerd. Daaronder versta ik die herinnering<br />

die binnen een cultuur present komt te staan en daar gemarkeerd<br />

wordt, bijvoorbeeld door materiële objecten (monumenten), maar ook door<br />

media (films, documentaires én reportages in kranten). Hierdoor wordt de<br />

herinnering aan een bepaald verleden levend en ook levend gehouden in een<br />

zichtbare en aanwezige realiteit. Mensen herinneren zich door die presentie<br />

zaken die ze misschien vergeten waren, of waarover ze het liever maar niet<br />

hadden omdat de dominante culturele herinnering een andere was. Terwijl<br />

er voorheen alleen een soort impliciet en niet nader geduid weten was van<br />

(seksueel) misbruik door priesters en religieuzen, waar slechts incidenteel<br />

aandacht voor bestond, heeft dat nu in een enorm tempo een plaats gekregen<br />

in de culturele herinnering. Dat roept op zijn beurt een stroom van herinneringen<br />

op.19<br />

Makkelijker wordt het er niet op, want eenduidig zijn herinneringen allerminst.<br />

Hoe verhouden zich die zo verschillende herinneringen, aan wat<br />

ogenschijnlijk toch een en hetzelfde katholieke verleden was, tot elkaar?<br />

Mensen die hun zwarte herinneringen nu, vaak voor het eerst, naar buiten<br />

brengen, willen daar vaak veel aandacht voor hebben. Zij voelen zich ongehoord,<br />

‘slachtoffers’ met hoofdletters, en veel media bieden hen een platform.<br />

Dat ongehoorde verhaal krijgt nu alle ruimte. De mensen die positieve<br />

goede herinneringen hebben, reageren daar heel verschillend op. Sommigen<br />

zien de negatieve verhalen als een aanslag op wat hen dierbaar was, en houden<br />

ze helemaal af. De berichten tasten hun eigen herinneringen en daarmee<br />

hun eigen identiteit aan. Andere oud-pupillen maken als het ware een reis<br />

terug in de tijd; ze gaan zaken van toen opnieuw bekijken, maar nu met andere<br />

ogen. Zaken waar ze toen geen vragen bij hadden, lijken hen nu ineens<br />

minder vanzelfsprekend. Dat relativeert het verleden. Weer anderen zijn zo<br />

onder de indruk van deze donkere kant van wat toch ook hun verleden was,<br />

dat ze hun eigen herinnering bijna gaan wantrouwen en zich afvragen hoe<br />

zoiets heeft kunnen gebeuren, terwijl zij het niet opmerkten.<br />

Het is dan ook onjuist te denken dat interviews historici zonder meer de<br />

informatie bieden die in de archieven niet te vinden is. Herinneringen zijn<br />

19 Zie voor theorievorming over culturele herinnering Aleida Assmann, Der lange<br />

Schatten derVergangenheit. Erinnerungskulturund Geschichtspolitik, München 2007.


zoals gezegd zelf veranderlijk en worden gevormd en bijgesteld in communicatie<br />

met een buitenwereld. Bovendien: aan welke geïnterviewde moet de<br />

historicus waarde hechten: aan het slachtoffer dat vertelt over misbruik, of<br />

aan diens groepsgenoten die daarvan niets gemerkt hebben en juist een fijne<br />

tijd hebben gehad? Is het ene meer waar dan het andere? Hoe moeten zulke<br />

uiteenlopende verhalen tegen elkaar worden afgewogen? Onder invloed van<br />

het publieke debat over misbruik, waarin de media vooral getuigen van misbruik<br />

aan het woord hebben gelaten, is er een hiërarchie ontstaan in de herinneringen<br />

aan het katholieke verleden. Getuigen van (seksueel) misbruik,<br />

die tot dusver hebben gezwegen, hebben nu de boventoon gekregen. Sommigen<br />

van hen nemen die rol zelf, op internet, anderen worden door de media<br />

in die rol gezet. Soms willen mensen alleen off the record praten of worden<br />

verhalen alleen in vertrouwen verteld.<br />

Tot al die omstandigheden hebben historici zich te verhouden. Dat plaatst<br />

hen in een lastige positie - heel wat lastiger dan die van de journalist die<br />

mensen telefonisch interviewt zonder te berichten dat een opnameapparaat<br />

meeloopt en vervolgens delen uit het gesprek publiceert omdat hem dat relevant<br />

lijkt. Of de geïnterviewde dat nu wil of niet en of deze bezwaar maakt<br />

tegen onvolkomen interpretaties van het gezegde of niet. Een historicus die<br />

zo te werk zou gaan, zou onprofessionaliteit verweten worden en immoraliteit<br />

bovendien. De hamvraag is of, indien iemand een historicus heeft verteld<br />

dat zij of hij is misbruikt, maar dat niet publiek wil maken, de historicus<br />

dan toch moet spreken. Hetzelfde geldt voor zaken die men van horen zeggen’<br />

heeft, maar waarbij een duidelijke bron ontbreekt. De beroepsethiek van<br />

historici tendeert in deze naar een ander antwoord dan die van de onthul-<br />

lingsj ournalistiek.<br />

Voor historici is bovendien niet zozeer de vraag of herinneringen ‘echt’<br />

zijn van belang, als wel hoe ze zijn geconstrueerd, uitgevonden en functioneren<br />

in een bepaalde sociale en culturele context. Vanuit historisch oogpunt<br />

kunnen we niet zeggen dat de positieve herinneringen juist zijn en de negatieve<br />

onjuist, en omgekeerd evenmin. De inhoud van de zo totaal verschillende<br />

herinneringen conflicteert met elkaar. Wel kunnen we zeggen dat tot<br />

voor kort in onze cultuur positieve herinneringen aan het katholieke school-<br />

verleden onder leiding van zusters, fraters en paters de boventoon voerden.<br />

Veel hoogopgeleiden aan elitescholen zetten hiervoor de toon en deden hun<br />

verhaal bovendien in goed gekozen bewoordingen. Dat was de cultureel dominante<br />

en door historici te veel geëchode groepsherinnering. De verhalen<br />

van mensen uit andere sociale groepen, die hun jeugdjaren doorbrachten in<br />

door religieuzen geleide weeshuizen of j eugdinstellingen, kwamen veel minder<br />

naar voren en leken daardoor eerder uitzondering dan regel.<br />

Thans is dat beeld helemaal gekanteld, negatieve herinneringen hebben<br />

de overhand en er lijkt zelfs geen plaats voor positieve herinneringen. Zo


heeft de ene eendimensionale herinneringscultuur de andere afgewisseld.<br />

Wat blijft is een spanningsveld, dat bovendien nog groter wordt omdat er<br />

allerlei actuele kritiek op de kerk en de katholieke inbedding van de herinneringen<br />

aan wordt toegevoegd. Herinneringen worden zo ideologisch bezet<br />

verklaard. Van deze zaken zullen historici van het katholieke verleden zich<br />

bewust moeten zijn als zij in hun onderzoek verder aandacht gaan besteden<br />

aan (seksueel) misbruik. We kunnen het verleden niet reduceren tot eendimensionale<br />

of geïdealiseerde beelden, noch inktzwart, noch goudgerand.<br />

Anders dan journalisten moeten historici verder gaan dan het optekenen van<br />

herinneringen; we moeten nagaan welke thema’s naar voren komen, wat er<br />

in de loop der jaren veranderd is en welke spanningsvelden er daarbinnen<br />

zijn. Bovenal moeten we juist oog houden voor meerduidigheid, ook wanneer<br />

de actualiteit eenduidigheid lijkt te eisen.<br />

Tot slot<br />

In tegenstelling tot wat soms wordt gesuggereerd hebben historici de laatste<br />

decennia misbruik van macht tegenover sociaal lager geplaatsten binnen<br />

de katholieke kerk op de onderzoeksagenda geplaatst. In het licht van<br />

de hedendaagse slachtoffergetuigenissen was dat te weinig expliciet gericht<br />

op seksueel misbruik. Nu deze kwestie mede door filmmakers, journalisten,<br />

slachtoffers (en hun advocaten) in de publiciteit is gebracht, is het zaak<br />

dat historici die zich buigen over de geschiedenis van het katholicisme zich<br />

uitdrukkelijker hierop richten. Dat betekent dat we voor lastige problemen<br />

staan van zowel brontechnische als vakfilosofische aard. Wie dit wegwimpelt<br />

en historici onwil verwijt, of het achterhouden van feitenkennis, stelt<br />

de zaak te simpel voor.<br />

Inzake de brontechnische problemen bestaat de moeilijkheid van het vinden<br />

van eenduidige sporen die wijzen op daderschap van seksueel misbruik,<br />

of op het in bescherming nemen van daders door bestuurlijk verantwoordelijken.<br />

Getuigenissen van slachtoffers zijn vaak niet opgeslagen in archieven<br />

maar komen op een andere wijze naar boven, en wel in de vorm van herinneringen:<br />

uitlatingen over een verleden die door de tijd heen een bewerking<br />

hebben ondergaan. Dat maakt dat herinneringen als bron aanvulling nodig<br />

hebben. Alleen historische onderzoeksteams, die bovendien toegang hebben<br />

tot een veelheid aan archiefmateriaal van verschillende instanties (waaronder<br />

juridische), kunnen hier baanbrekend werk verrichten. Dat is ook een<br />

kwestie van prioriteit bij onderzoeksfinanciering.<br />

Wat de vakfilosofische kant betreft, lijkt het mij de taak van historici om<br />

niet weg te vluchten van de complexiteit van de misbruikthematiek en het bij<br />

gemakkelijkere onderwerpen te houden. We moeten ons bloot durven stellen<br />

aan de ontregelende ervaring die misbruik van kinderen en andere machte-


lozen oproept, zeker als dat gebeurde door mensen die daarnaast persoonlijk<br />

of als groep ook talloze goede en bewonderenswaardige dingen hebben gedaan<br />

en bewerkstelligd. Alleen zo kan een bewustzijn ontstaan van de eigen<br />

verwarring en de (voor)oordelen die een rol spelen. Desondanks moeten we<br />

zoveel mogelijk een onderzoekende houding innemen tegenover mensen en<br />

instanties die direct of indirect als beschuldigden of als slachtoffers deel uitmaken<br />

van dit geheel. Niemand is gebaat bij onze morele verontwaardiging,<br />

wel bij onze historische vakkundigheid.<br />

In aansluiting hierop is het van belang dat historici het narratief van misbruik<br />

niet ontdoen van zijn specificiteit en contextualiteit. Met het eerste<br />

bedoel ik: niet afdrijven van de concrete aantijgingen die op tafel liggen door<br />

veel te grote vragen te gaan behandelen die dreigen te stollen in een goed-fout<br />

oppositie, waarin alle katholieke representanten op één hoop gegooid worden.<br />

We zien momenteel het fenomeen van het culpabiliseren van ‘de kerk’<br />

of van alle religieuzen: alsof zij en masse en collectief schuldig zijn en willens<br />

en wetens hebben gezwegen. Dit is in tegenspraak met het rechtsbeginsel in<br />

Nederland dat iemand pas schuldig is als de verantwoordelijkheid voor een<br />

misdaad is aangetoond. Eenduidige en daarom te simpele verklaringen zijn<br />

eveneens: ‘de nieuwe vrijheid van de jaren zestig’, ‘het celibaat’, of ‘de afgesloten<br />

cultuur van het internaatsleven’. Als bijvoorbeeld het internaatsleven<br />

de belangrijkste factor was, waarom was er dan zoveel misbruik op jongens-<br />

internaten en zo weinig op die voor meisjes? Blijkbaar is de factor van sekse<br />

van eminent belang. Dat aspect wordt echter in het verklaringsmodel van ‘de<br />

afgeslotenheid van internaten’ compleet genegeerd.<br />

Het debat is gebaat bij een nauwkeurige analyse van zo concreet mogelijke<br />

gegevens, niet bij uitdijende beschuldigingen aan het adres van ‘het instituut<br />

kerk’. Specificiteit dient gepaard te gaan met contextualiteit: historici moeten<br />

verhalen van misbruik situeren binnen de historische context waarin die<br />

zich afspeelden. Wat was, in een bepaalde tijd, gebruikelijk of zelfs misschien<br />

heel gewoon? Hedendaagse maatstaven volstaan niet bij het beoordelen van<br />

zaken in het verleden. Wat we vandaag de dag onder goede zorg voor kinderen<br />

verstaan is iets anders dan bijvoorbeeld in de jaren vijftig het geval was. Dit<br />

is nadrukkelijk niet bedoeld om kwalijke praktijken goed te praten, maar om<br />

zaken in perspectief te plaatsen. Daarbij hoort ook het onderzoeken van de<br />

gang van zaken bij vergelijkbare niet-katholieke instellingen in dezelfde tijd,<br />

en van wat als normaal gold op andere sociale locaties (zoals in het gezin, het<br />

leger, kindercrèches). Was het daar aanwijsbaar anders en beter? Zulke com-<br />

paratieve gegevens zijn massief afwezig in het hedendaagse publieke debat<br />

over seksueel misbruik in de kerk. Journalisten en slachtoffers kunnen deze<br />

niet aanleveren, het is de taak van historici om dat te doen.<br />

Historici moeten zoeken naar conflicterende dynamieken tussen personen,<br />

belangen en instituties, en ze moeten zich inspannen om vele, ook


inhoudelijk verschillende, stemmen hoorbaar te maken. Populair zullen we<br />

ons er in het huidige debat niet mee maken. Daar heersen het primaat van<br />

de verontwaardiging en de beschuldigende vinger. Die vinger zal dan waarschijnlijk<br />

ook naar ons (blijven) wijzen: we heten dan elitaire intellectuelen<br />

die niets van de echte wereld begrijpen, of worden verdedigers van de kerk of<br />

de kloosters genoemd. Onze taak is echter niet een knieval te maken voor de<br />

heersende trend, maar licht te werpen op die nuances - zelfs op tegenstrijdigheden<br />

- die het verleden hebben gemaakt tot wat het was. Dan geven we met<br />

terugwerkende kracht eerherstel aan D.J. Broekhuizen, die geen relbewuste<br />

vuilspuiter blijkt te zijn geweest, maar een realist en scherp observator.<br />

Marjet Derks is werkzaam als universitair docent Cultuurgeschiedenis<br />

bij de afdeling Geschiedenis van de Radboud Universiteit, gespecialiseerd<br />

in de geschiedenis van religie, gender en religieuze instituten in de<br />

moderne tijd.


ANKE BISSCHOPS<br />

Seksueel misbruik van kinderen en seksueel misbruik<br />

in pastorale relaties binnen de rooms-katholieke kerk<br />

i. Inleiding<br />

In 1993 verscheen mijn proefschrift over de celibaatsbeleving van priesters:<br />

Intimiteit en beschikbaarheid. Het celibaat bij priesters in het basispastoraat.1<br />

Eigenlijk had ik onderzoek willen doen naar bekering bij nieuwe religieuze<br />

bewegingen, maar door externe omstandigheden viel dat plan destijds in<br />

duigen en was ik ineens een onderzoekster-zonder-onderzoek. Mijn kamergenoot<br />

was net begonnen met een onderzoek naar het priestercelibaat, maar<br />

aanvaardde plotseling elders een functie. Voila: een onderzoek-zonder-<br />

onderzoeker... Een en een is twee, en zo had ik ineens toch weer een onderzoeksthema<br />

- en nog wel een heel boeiend en interessant thema ook.<br />

Niet alleen het ontstaan van mijn onderzoeksthema was bijzonder, ook<br />

de nasleep van mijn promotie bleek verrassend. Juist rond die tijd kreeg een<br />

aantal geruchtmakende gevallen van seksueel misbruik door pastores bij<br />

volwassenen veel aandacht in de media. Pas toen viel bij mij het kwartje. Die<br />

priesters uit mijn onderzoek, die een geheime relatie hadden, schonden niet<br />

alleen de celibaatsverplichting maar maakten zich soms ook schuldig aan<br />

seksueel misbruik. Namelijk in die gevallen waarin hun partners parochianen<br />

waren: mensen die zich tot hen hadden gewend voor pastorale hulp en<br />

die in een afhankelijkheidsrelatie tot hen stonden.<br />

In Nederland had in 1992 de interkerkelijke initiatiefgroep tegen Seksueel<br />

Misbruik in Pastorale Relaties (s m p r ) een netwerk van vertrouwenspersonen<br />

gecreëerd, met als doel slachtoffers (telefonisch) pastorale begeleiding<br />

te bieden. Op verzoek nam ik aan de s m p r deel en ik volgde onder meer een<br />

training daderbegeleiding. Toen de katholieke kerk in 1995 een eigen binnenkerkelijk<br />

traject opzette en Hulp en Recht oprichtte, nam ik zitting in<br />

de studie- en adviescommissie. Sinds 1993 ben ik op diverse manieren bezig<br />

geweest met de thematiek van seksueel misbruik in pastorale relaties, zowel<br />

onderzoeksmatig alsook in de begeleiding van daders en slachtoffers. Eind<br />

2009, begin 2010 verzorgde ik op verzoek van Hulp en Recht op de diverse<br />

1 A. Hoenkamp-Bisschops, Intimiteit en beschikbaarheid. Het celibaat bij priesters in het<br />

basispastoraat, Baarn 1993. [ 103


priesteropleidingen in Nederland juist gastcolleges over preventie van seksueel<br />

misbruik, toen in februari 2010 de golf van meldingen over seksueel<br />

misbruik van kinderen van een halve eeuw geleden kwam.<br />

In deze bijdrage bespreek ik verschillende aspecten van het fenomeen seksueel<br />

misbruik in de katholieke kerk, zoals dat de afgelopen periode naar buiten<br />

is gekomen. Ik beschouw het vooral vanuit psychologisch standpunt. Mijn<br />

expertise betreft in eerste instantie niet zozeer seksueel misbruik van kinderen,<br />

als wel seksueel misbruik van volwassenen. We zullen echter zien dat het<br />

hier deels vergelijkbare dynamieken betreft. Ik ga zowel in op het misbruik<br />

van kinderen, zoals dat in Nederland in de jaren vijftig, zestig en zeventig van<br />

de vorige eeuw heeft plaatsgevonden, als het misbruik van volwassenen, zoals<br />

dat nu nog steeds in pastorale relaties plaatsvindt - en hoe dat te voorkomen.<br />

2. Oorzaken van het misbruik<br />

De rol van het celibaat<br />

Regelmatig klinkt de stelling dat de daders tot hun misbruik kwamen omdat<br />

ze celibatair (moeten) leven. De redenering luidt kort gezegd: wanneer iemand<br />

geen seks kan of mag hebben, zal hij (het is bijna altijd een hij, zelden<br />

een zij) zich eerder aan anderen vergrijpen. Als verklaring schiet deze logica<br />

echter tekort. Waarom zouden celibatairen die moeite hebben met het celibaat<br />

anderen misbruiken, als er ook de optie bestaat om uit te treden of desnoods<br />

een geheime relatie aan te gaan? Dat laatste gebeurt regelmatig. En als<br />

het celibaat de voornaamste oorzaak van misbruik is, hoe valt dan te verklaren<br />

dat veel misbruik plaatsvindt door gehuwde mannen, zoals in gezinnen?<br />

De zaak ligt dan ook ingewikkelder.<br />

De centrale vraag is of celibataire priesters meer misbruik plegen dan<br />

anderen. Deze vraag valt niet met zekerheid te beantwoorden. Data zijn<br />

schaars, harde gegevens zijn moeilijk te verkrijgen en geven slechts een indicatie.<br />

Sommige gegevens gaan over aantallen misbruikers en andere over<br />

aantallen slachtoffers. Zo onderzocht National Review Panel in de Verenigde<br />

Staten hoeveel priesters in de periode tussen 1950 en 2002 beschuldigd zijn<br />

van seksueel misbruik. Dit blijkt 4% van de destijds werkzame priesters te<br />

zijn. Van andere hulpverlenende beroepen als psychotherapeuten, artsen e.d.<br />

in Nederland wordt aangenomen dat de frequenties van het misbruik daar<br />

tussen de 7 en de 10% liggen (Nicolai, 1994; Rutter, 1990).2 Misbruikcijfers<br />

in de algemene populatie zijn niet bekend, maar het lijkt aannemelijk dat ze<br />

2 Zou men bij deze categorie van hulpverleners (mannen én vrouwen) enkel de<br />

mannen tellen, dan zouden deze percentages hoger uitkomen, aangezien de grootste<br />

risicofactor voor misbruik immers het ‘man-zijn’ is.


daar niet lager liggen. Voor zover er cijfermateriaal over aantallen daders bestaat,<br />

komt daaruit geen frequenter misbruik onder celibatairen naar voren.<br />

Hoe staat het met aantallen slachtoffers? Finkelhor (1994) deed onderzoek<br />

in negentien landen, waaronder de vs en Canada, en hij spreekt over een internationale<br />

epidemie van seksueel misbruik. De geconstateerde frequentie<br />

van misbruik in de diverse landen varieerde van 7 tot 36% voor vrouwen en<br />

van 3 tot 29% voor mannen. Uit onderzoek van Draijer (1988) blijkt dat in Nederland<br />

bijna 40% van de vrouwen vóór het zestiende jaar een of meer ervaringen<br />

met seksueel misbruik heeft gehad. Dat de percentages slachtoffers<br />

in de algehele populatie zo hoog liggen, valt deels te verklaren uit het feit dat<br />

één dader vaak meerdere slachtoffers maakt. In ieder geval geven deze cijfers<br />

aan dat seksueel misbruik wijd verspreid is; ze bevatten geen aanwijzingen<br />

dat het celibaat als zodanig een rol van betekenis speelt.<br />

De rol van homoseksualiteit<br />

Mede omdat de veelal mannelijke daders in de katholieke kerk vooral jongens<br />

misbruikten, kan de indruk ontstaat dat homoseksualiteit een risicofactor<br />

is. Ook dit is een misverstand. In de jaren vijftig en zestig van de vorige<br />

eeuw, waarin het gros van het misbruik plaatsvond, was de Nederlandse samenleving<br />

en daarbinnen vooral de katholieke kerk nog sterk gesegregeerd<br />

naar geslacht. Jongens zaten op jongensscholen, meisjes op meisjesscholen.<br />

Hetzelfde gold voor de leerkrachten: leraren op jongensscholen, leraressen<br />

op meisjesscholen. De meeste mannelijke daders misbruikten in principe<br />

wie hen voor handen kwam - en dat waren dus vooral jongetjes. Datzelfde<br />

geldt voor de misdienaars: in die tijd waren dat uitsluitend jongens; meisjes<br />

mochten geen misdienaars worden.<br />

Ook leidt het gegeven dat onder priesters en religieuzen aanzienlijk meer<br />

homoseksuelen voorkomen dan in de algehele populatie, soms tot verkeerde<br />

conclusies. Punt is niet dat homo’s meer misbruik plegen, maar dat er onder<br />

de daders relatief veel homoseksuelen zijn omdat er nu eenmaal relatief meer<br />

homo’s priester worden. Hoe dat komt? Het celibaat is onder bepaalde omstandigheden<br />

voor homo’s een aantrekkelijke optie. Ze hoeven dan niet uit te<br />

komen voor hun seksuele geaardheid of er met zichzelf mee in het reine te<br />

komen. Ze worden immers celibatair en dan hoefje met je seksualiteit niets<br />

- hetgeen op zich natuurlijk ook weer een misvatting is (zie bijv. Cozzens,<br />

2006; Müller, 2010).<br />

De rol van situationele factoren<br />

Situationele factoren hebben wel een grote rol gespeeld in het misbruik van<br />

kinderen in de vorige eeuw. Te denken valt onder meer aan een gebrekkige<br />

opleiding, in combinatie met een groot tekort aan (psychologische) kennis<br />

over de gevolgen van seksueel misbruik. Daarover meer in paragraaf 4.


De allerbelangrijkste situationele factor is echter de factor ‘macht’ geweest.<br />

Priesters en religieuzen in Nederland hadden een halve eeuw geleden<br />

een dermate onaantastbare status, dat niemand hen eventueel op hun gedrag<br />

durfde aan te spreken. Als laatste wel de slachtoffertjes; zij durfden niet tegen<br />

hen in te gaan, waagden het niet iemand erover te vertellen of werden<br />

niet geloofd in die zeldzame gevallen dat ze wel iets zeiden. De macht van de<br />

kerk was niet alleen enorm groot, maar bovendien goeddeels ongecontroleerd.<br />

Op de afgesloten internaten en kostscholen waren kinderen volledig<br />

overgeleverd aan de leiding.<br />

Deze extreme macht verklaart voor een deel waarom de daders deze kinderen<br />

misbruikten: omdat ze ermee konden wegkomen... Anders gezegd: de<br />

gelegenheid maakte de dief. En er was een halve eeuw geleden in Nederland<br />

nu eenmaal volop gelegenheid. Toch verklaart ook dit niet waarom sommige<br />

priesters en religieuzen tot deze daden kwamen en andere niet. Daarmee komen<br />

we op een factor die op het terrein ligt van de psychologie van de dader.<br />

3. De psychologie van de daders en hun onvermogen tot emotionele intimiteit<br />

De afgelopen periode is veel geschreven over wat priesters en religieuzen<br />

ertoe bracht anderen te misbruiken. Anselm Grün bijvoorbeeld (in Müller,<br />

2010, e.v.) ziet drie oorzaken. De eerste betreft een niet geïntegreerde seksualiteit,<br />

waarbij het er niet toe doet of je al dan niet gehuwd bent. ‘Zonder die<br />

integratie is ook voor gehuwde mensen het gevaar reëel dat zij de niet steeds<br />

even gemakkelijke relatie met hun partner uit de weg gaan en hun seksualiteit<br />

uitleven in betrekkingen met jongeren en zwakkeren.’<br />

Een tweede factor treedt op wanneer mensen zich in hun beroep als leraar,<br />

opvoeder e.d. te volledig identificeren met het archetype van de helper. Ze<br />

worden dan blind voor hun eigen noden. ‘(Dan) merkje niet datje onder het<br />

voorwendsel een kind te helpen of uit zijn beklemdheid te halen, eigenlijk<br />

je eigen seksuele behoeften botviert of een antwoord zoekt op je nood aan<br />

nabijheid en tederheid. Precies in die blindheid ligt het probleem.’<br />

Een derde factor betreft het feit dat veel daders zelf als kind misbruikt<br />

zijn en dit misbruik nu onbewust doorgeven. Zo bleek inderdaad tweederde<br />

van de van seksueel misbruik beschuldigde priesters die in een behandelinstituut<br />

in de vs werden ondervraagd, als kind zelf seksueel misbruikt te zijn<br />

(Rossetti & Müller, 1998,73).<br />

Grün bespreekt vooral de rol van onbewustheid, blindheid en gebrek aan<br />

zelfkennis. Andere auteurs (Carlson en Sperry, 1999) wijzen op het gegeven<br />

dat mensen zowel behoefte hebben aan ergens bijhoren, als aan autonomie.<br />

In intieme relaties moet een balans gevonden worden tussen beide behoeften.<br />

Precies waar die balans ontbreekt, ontstaat het risico dat men anderen<br />

en hun grenzen niet respecteert.


We hebben het hier in feite over het vermogen tot emotionele intimiteit van<br />

de pastor. In mijn onderzoek naar de celibaatsbeleving van priesters bleek<br />

het risico op grensoverschrijdingen het grootst bij degenen met een slecht<br />

ontwikkeld vermogen tot emotionele intimiteit (Hoenkamp-Bisschops,<br />

1993). Hiermee is bedoeld het vermogen om persoonlijke contacten met anderen<br />

te hebben, waarin we onszelf durven te laten zien zoals we werkelijk<br />

zijn. Dit vermogen is noodzakelijk om zodanige contacten met anderen op te<br />

kunnen bouwen, dat onze universeel menselijke behoefte aan liefde, begrip<br />

en acceptatie vervuld kan worden. Ieder mens heeft nu eenmaal dringend<br />

behoefte aan precies het soort bevestiging dat ontstaat uit het je gekend weten<br />

in een emotioneel intieme relatie met een ander. In die persoonlijke contacten<br />

voelen we ons gezien, erkend en geaccepteerd zoals we zijn. Sociale<br />

wezens als we zijn, kunnen we niet zonder dit soort nabijheid, veiligheid en<br />

verbondenheid.<br />

Waar dit soort relaties vanwege een gebrekkig vermogen tot emotionele<br />

intimiteit ontbreekt - en dat kan gehuwden net zo goed overkomen als celibatairen<br />

-, worden mensen eenzaam en kan het gebeuren dat met name<br />

mannen in bepaalde gevallen fysieke vervulling zoeken voor wat feitelijk<br />

psychische problemen en behoeften zijn (onzekerheid, zelftwijfel en eenzaamheid).<br />

Gebrek aan emotioneel intieme contacten maakt kwetsbaar en<br />

in bepaalde gevallen ook kwetsbaar voor misbruikende relaties. Seks wordt<br />

dan een middel om intiem contact te leggen. Ook uit andere onderzoeken<br />

blijkt dat juist degenen die het eenzaamst en meest geïsoleerd zijn, zich het<br />

vaakst misdragen op dit gebied (Balswick & Thoburn, 1991). Fehr & Hands<br />

(1993) vonden eveneens dat grensoverschrijdend gedrag vaak plaatsvindt bij<br />

diegenen die problemen hebben op het gebied van intimiteit.<br />

Het vermogen tot emotionele intimiteit hangt samen met een andere belangrijke<br />

factor: het gevoel van eigenwaarde, dat een cruciale rol speelt in<br />

het ontstaan van emotionele intimiteit. Mensen die gebukt gaan onder een<br />

gering gevoel van eigenwaarde vrezen dat zij niet de moeite waard zijn. Daardoor<br />

durven zij zich vaak niet aan anderen bloot te geven en hun persoonlijke<br />

gevoelens en gedachten met hen te delen: zij hebben angst voor intimiteit.<br />

Het gevolg is dat zij geen persoonlijke banden hebben met mensen bij wie zij<br />

zich gekend, geaccepteerd en geborgen voelen (Hoenkamp-Bisschops, 1993).<br />

In het kort komt het hierop neer dat mensen met een gering gevoel van<br />

eigenwaarde zich bijna per definitie incompleet, onzeker en onveilig voelen<br />

en een grote behoefte aan bevestiging hebben. Uit angst te worden gezien zoals<br />

zij vrezen te zijn, schuwen ze de nabijheid van emotionele intimiteit. Toch<br />

hebben ze dringend behoefte aan precies het soort bevestiging dat ontstaat<br />

uit het je gekend weten in een emotioneel intieme relatie met een ander. In<br />

deze situatie kan het gebruik van seks als middel om intiem contact te leggen


voor sommigen een voor de hand liggende gedragslijn worden. En soms kan<br />

dat dan een illegale vorm van seks zijn: seksueel misbruik. Een goed ontwikkeld<br />

vermogen tot emotionele intimiteit lijkt dus een goede bescherming te<br />

bieden tegen de valkuil van het aangaan van niet gewenste seksuele relaties<br />

of zelfs van seksueel misbruik.<br />

In verband met seksueel misbruik van kinderen is het fenomeen van de zogenaamde<br />

pseudo-intimiteit interessant (Sperry, 2003). Hierin neemt een<br />

intens seksueel gevoel de plaats in van echte intimiteit. Daarbij hoort dat<br />

de ware aard van een relatie geheim wordt gehouden, teneinde een fictie in<br />

stand te houden en een confrontatie te vermijden. Zo kan een volwassene<br />

bijvoorbeeld zichzelf wijsmaken dat hij een nauwe en intens intieme relatie<br />

heeft met een kind. Zo’n relatie is psychologisch veilig voor de volwassene,<br />

omdat hij dan niet het risico loopt te hoeven delen over zichzelf, in het<br />

bijzonder over zijn diepste verlangens en angsten. Het lijkt aannemelijk dat<br />

deze dynamiek bij een aantal daders in het seksueel misbruik van kinderen<br />

in de vorige eeuw een rol heeft gespeeld.<br />

4. De rol van de opleidingen vroeger en nu<br />

In de vorige paragraaf zagen we dat een gebrekkig gevoel van eigenwaarde,<br />

samen met een slecht ontwikkeld vermogen tot emotionele intimiteit, gepaard<br />

gaand met onbewustheid en gebrek aan zelfkennis centrale kenmerken<br />

van de dader vormen. Daarbij maakt het niet uit of we te maken hebben<br />

met seksueel misbruik van kinderen door priesters en religieuzen in de context<br />

van de vroegere katholieke internaten en kostscholen, of dat het gaat om<br />

seksueel misbruik van volwassenen door priesters en religieuzen in pastorale<br />

relaties, in geestelijke begeleiding, enzovoort.<br />

Bij het misbruik van kinderen in de vorige eeuw heeft het gebrek aan een<br />

goede opleiding zeker een rol gespeeld. Tot een halve eeuw geleden heerste<br />

er op seminaries en andere katholieke internaten een regime waarin het verboden<br />

was om persoonlijke vriendschappen te hebben. ‘Bijzondere vriendschappen’,<br />

werden die genoemd. Uit vrees voor wat werd gezien als seksueel<br />

wangedrag was het verboden om met z’n tweeën alleen te zijn. Dat gold vooral<br />

voor de seminaristen, maar ook de leraren waren in eenzelfde sfeer opgevoed<br />

en opgeleid. Dat leidde ertoe dat zelfs degenen die eventueel wel in staat<br />

waren tot emotionele intimiteit, daar nauwelijks gestalte aan konden geven,<br />

omdat persoonlijke vriendschappen met anderen werden ontmoedigd.<br />

Verder bestond in de vorige eeuw nauwelijks kennis over hoe om te gaan<br />

met sociaal-emotionele problemen. Zwijgen, ontkennen en verdringen vierden<br />

hoogtij, in plaats van bespreekbaar maken, onder ogen zien en zelfonderzoek<br />

plegen. Men had het idee dat problemen alleen maar groter werden


als je erover sprak. Een struisvogelpolitiek van er niet over praten, eventueel<br />

gecombineerd met religieuze praktijken als extra veel biechten, bidden of<br />

boete doen, moest soelaas brengen. Voor potentiële daders die met zichzelf<br />

in de knoop zaten, was dus geen hulp beschikbaar.<br />

Mutatis mutandis was ook de kennis over wat het misbruik bij de slachtoffertjes<br />

aanrichtte praktisch nihil. Dat er vele levens verwoest werden, realiseerde<br />

men zich niet. Er bestond in de samenleving nauwelijks kennis over<br />

de kinderziel. Kinderen werden op grond van hun leeftijd geacht nauwelijks<br />

dingen te voelen. Zo werden baby’s nog in de vorige eeuw regelmatig zonder<br />

verdoving geopereerd. Het idee was dat ze geen pijn konden voelen...<br />

Waar een gebrek aan zelfkennis, een geringe eigenwaarde en een onvermogen<br />

tot emotionele intimiteit de kern vormen van de psychologie van de dader,<br />

kan men zich afvragen in hoeverre opleiding en vorming van priesters<br />

en religieuzen belemmerend dan wel bevorderend hebben gewerkt bij het<br />

ontwikkelen van authentieke zelfkennis. Het ideaal van de naastenliefde,<br />

van beschikbaarheid voor anderen staat en stond weliswaar altijd hoog in<br />

het vaandel, maar dat zegt nog niets over de dagelijkse praktijk in het leven<br />

van de priester of religieus.<br />

Hetzelfde geldt voor gewetensonderzoek: priesters en religieuzen worden<br />

geacht regelmatig aan gewetensonderzoek te doen, te bidden en te mediteren.<br />

Mensen kunnen zichzelf echter veel wijsmaken - en daar nog heilig in<br />

geloven ook. Het vergt nogal wat zelfkennis om goed onderscheid te maken<br />

tussen je eigen behoeften en die van de ander. Zo blijkt dat veel misbruik<br />

plaatsvond en -vindt onder het mom van: ‘mijn liefde doet die ander geen<br />

kwaad; het is juist goed voor die ander’. Dat de daders in feite de ander gebruiken<br />

voor hun eigen behoeften, is een waarheid die ze doorgaans niet onder<br />

ogen willen zien (zie ook Hoenkamp-Bisschops, 1995).<br />

De sterk hiërarchische structuur van de katholieke kerk lijkt een belangrijke<br />

rol te spelen in deze onbewustheid bij nogal wat priesters en religieuzen. De<br />

neiging zich te onderwerpen aan gezag zit bij velen ingebakken. Als dat gezag<br />

geruggesteund wordt door God - het gezag is van God gegeven -, dan ligt<br />

het jezelf uitleveren aan dat gezag als een levensgroot gevaar op de loer. Maar<br />

wat te doen als je innerlijke roerselen niet accorderen met wat het gezag van<br />

je wil? Dan kan conformisme verworden tot een jezelf verbergen - voor de<br />

ander, maar ook voor jezelf. In een sfeer waarin mensen elkaar de - katholieke<br />

- maat nemen, is het dan nog moeilijker dan het sowieso al is om je te<br />

laten kennen.<br />

Ook het gebrek aan diversiteit en een ongezonde machtsconcentratie<br />

binnen de katholieke kerk hangen hiermee samen. Afwijkende visies zijn<br />

binnen de kerk nauwelijks mogelijk, terwijl deze juist fris inzicht geven in


eigen opvattingen. Voor zowel individuen als instituten geldt dat wanneer<br />

zij door buitenstaanders worden bekeken, hun vanzelfsprekendheden minder<br />

vanzelfsprekend worden (Borgman, 2009). De wijze waarop de kerkelijke<br />

autoriteiten anno nu reageren op het seksueel misbruik vormt daarvan<br />

een sprekend voorbeeld. Mede door de verontwaardiging in de samenleving<br />

gaan zij zich realiseren hoe verkeerd er is gehandeld door de potentiële<br />

schade aan de kerk prioriteit te geven boven de (potentiële) schade aan de<br />

slachtoffers.<br />

In dit verband is het onderzoek van Rulla interessant (1988). Hij verrichtte<br />

een grootschalig en longitudinaal onderzoek onder honderden priesterkandidaten<br />

(wereldheren en religieuzen) en moest constateren dat er in de vier<br />

jaar van hun opleiding weinig tot geen persoonlijke groei en ontwikkeling<br />

bij deze mannen had plaatsgevonden. De conclusie was dat een gebrek aan<br />

effectieve vrijheid iemand de mogelijkheid tot ontwikkeling ontneemt. Met<br />

andere woorden: de sfeer op de seminaries was zo repressief en dus zo onveilig,<br />

dat de seminaristen vooral bezig waren te voldoen aan wat van hen<br />

verwacht werd. In plaats van de weg naar binnen te gaan en hun onbewuste<br />

motivaties en drijfveren beter te leren kennen, waren ze vooral bezig met de<br />

buitenwereld en hoe ze die ‘te vriend’ konden houden.<br />

Vergeleken met de jaren tachtig van de vorige eeuw is de effectieve vrijheid<br />

van seminaristen anno 2011 zeker toegenomen. Het valt echter te betwijfelen<br />

of het voldoende is.<br />

5. Preventie<br />

Dat brengt ons op het thema van de preventie.<br />

We zagen hierboven dat de belangrijkste situationele risicofactor het<br />

beste kan worden samengevat met het gezegde: ‘De gelegenheid maakt de<br />

dief’. Seksueel misbruik van kinderen vond in de vorige eeuw relatief veel<br />

plaats, omdat er destijds veel kinderen in internaten aan de - vaak buitensporig<br />

grote - macht van volwassenen overgeleverd waren. Dergelijke<br />

internaten bestaan in Nederland gelukkig nauwelijks meer en priesters en<br />

religieuzen hebben tegenwoordig nog maar weinig toegang tot kinderen en<br />

jongeren. Geen van de meldingen bij Hulp en Recht van na 1990 gepleegd<br />

misbruik heeft dan ook betrekking op minderjarigen (noot 56, rapport-Deet-<br />

man, 2010). Dat betekent echter niet dat er geen risico meer is van seksuele<br />

grensoverschrijdingen door religieuzen en pastoraal werkenden, al zal dat<br />

tegenwoordig eerder misbruik van volwassenen betreffen.<br />

Hoe te voorkomen dat priesters, religieuzen, pastores hun macht misbruiken<br />

en tot seksueel misbruik en andersoortige grensoverschrijdingen<br />

overgaan?<br />

Hoewel er verschillende soorten misbruikers zijn, lijkt het erop dat velen


van hen weinig besef hebben van wat hen drijft en wat zij bij de ander aanrichten.<br />

Een belangrijke preventieve factor is dan ook het vermogen van de<br />

pastor om te weten (en te voelen) wat zij of hij voelt, wat er in hem of haar<br />

omgaat. Van misbruikers is bekend dat zij niet alleen anderen, maar vooral<br />

ook zichzelf een rad voor ogen draaien. Een dergelijke zelfmisleiding nu is<br />

moeilijker naarmate iemand meer weet heeft van wat er van binnen speelt.<br />

De oorzaak van veel grensoverschrijdingen ligt namelijk niet op de eerste<br />

plaats in een tekort aan kennis of in een teveel aan gelegenheid, maar in de<br />

onvervulde en tegelijk onbewuste behoeften van de kant van pastores. Bewustwording<br />

van deze behoeften heeft dan ook de grootste prioriteit als het<br />

gaat om preventie van seksueel misbruik in pastorale relaties.<br />

Excessen op seksueel en machtsgebied, maar ook onduidelijke relaties<br />

met vrouwen en mannen hebben kortom veel te maken met een gebrek aan<br />

zelfkennis. In combinatie met onverwerkte pijnlijke ervaringen uit de kindertijd<br />

en/of weggedrukte behoeften, kan dat leiden tot gedrag dat grensoverschrijdend<br />

is, zonder dat de persoon daar zelfbewust voor kiest of zich<br />

soms zelfs maar bewust is van wat hij in feite aan het doen is. Hier ligt een<br />

belangrijke taak voor de opleidingen. Zij dienen pastores te stimuleren om<br />

zichzelf te leren kennen en hun binnenwereld serieus te nemen.<br />

De vraag is hoe mensen aan een dergelijke zelfkennis komen. Persoonlijke<br />

relaties met andere mensen spelen hier doorgaans een belangrijke rol. Emotionele<br />

intimiteit met anderen is in feite een vorm van zelfonderzoek. Al vertellend<br />

ontdekken we dingen over onszelf, doordat de ander als het ware een<br />

spiegel voor ons vormt. Bovendien krijgen we in dit soort relaties ook meestal<br />

iets van feedback - belangrijk om onze blinde vlekken op het spoor te komen.<br />

Overigens verkleinen persoonlijke vriendschappen waarin sprake is van<br />

emotionele intimiteit ook langs een andere weg het risico op misbruikende<br />

relaties. Een vriendschap waarin men essentiële en persoonlijke zaken met<br />

elkaar deelt, is per definitie ook een geborgen relatie. Daarmee is voldaan<br />

aan een wezenlijke menselijke behoefte - wezenlijker nog dan de behoefte<br />

aan seksualiteit -, namelijk de behoefte aan verbondenheid, warmte en geborgenheid.<br />

Als mensen dit soort vriendschappen hebben en deze behoefte<br />

vervuld is, dan lopen ze minder risico dat ze ongewild en onbewust anderen<br />

gebruiken voor de vervulling van eigen, voor de psychische gezondheid<br />

noodzakelijke, behoeften.<br />

Uit onderzoek (o.a. Rubin, 1983) is echter al lang bekend dat mannen zelden<br />

emotioneel intieme oftewel persoonlijke vriendschappen hebben met<br />

andere mannen. Als mannen al dat soort persoonlijke vriendschappen hebben,<br />

dan is het in 95% van de gevallen met een vrouw (McGill, 1985).3 Veel<br />

3 Waarschijnlijk zijn deze getallen met de voortschrijdende mannen- en vrouwenemancipatie<br />

inmiddels wel lager, maar de trend bestaat nog steeds.


mannen lijken het gemakkelijker te vinden om zich letterlijk bloot te geven<br />

dan zich emotioneel bloot te geven. Echte openheid en kwetsbaarheid zijn<br />

vaak te pijnlijk voor hen en niet zelden zijn zij bang voor precies datgene<br />

waar ze de meeste behoefte aan hebben: intimiteit.<br />

Het is dan ook van groot belang dat in de opleiding van pastores en religieuzen<br />

preventieve factoren als zelfkennis, gevoel van eigenwaarde en vermogen<br />

tot emotionele intimiteit voldoende aandacht krijgen. De opleiders zelf<br />

spelen hier ook een rol. Zij dienen zichzelf goed te kennen teneinde tegen-<br />

overdracht te voorkomen en studenten te kunnen helpen bij het opsporen<br />

van hun onbewuste motivaties, bij het integreren van hun belevingen, overtuigingen,<br />

inconsistenties, vragen enzovoort, zodat deze kunnen groeien<br />

naar effectieve vrijheid.<br />

Het is echter de vraag of de opleidingen in Nederland daar op dit moment<br />

goed toe in staat zijn. Aankomende priesters in Nederland studeren<br />

tegenwoordig vaak aan seminaries, waar ze tevens inwonen. Deze instellingen<br />

kenmerken zich door een gebrek aan diversiteit en aan vrouwen in<br />

leidinggevende posities. Er dreigt dan ook het risico van een monocultuur<br />

waarin de eerder geschetste repressieve en hiërarchische cultuur in meerdere<br />

of mindere mate zal heersen. Mede daarom valt het zeer te betreuren dat<br />

priesterkandidaten hun opleiding niet aan universiteiten volgen, maar op de<br />

besloten seminaries. Juist de contacten met andersdenkende gelijkgezinden<br />

- pastoraal werkers en werksters in opleiding - kunnen immers verrijkend<br />

en bevrijdend werken.<br />

Daar komt nog bij dat de leiding van de opleidingen voor een duivels<br />

dilemma staat. Enerzijds wordt het tekort aan priesters steeds nijpender,<br />

waardoor de neiging bestaat om minder kritisch te zijn bij de toelating. Hetzelfde<br />

geldt voor de religieuze ordes en congregaties. Er is weinig nieuwe<br />

aanwas en communiteiten zijn blij met iedere geïnteresseerde. Een beoordeling<br />

of zo iemand ook geschikt is voor het religieuze leven kan dan al snel<br />

wat minder kritisch uitvallen. Anderzijds zit de schrik er goed in door de vele<br />

misbruikverhalen, zodat de roep om een strengere screening van kandidaten<br />

steeds sterker wordt. Bijkomend probleem is dat die strengere screening<br />

mogelijk averechts werkt, omdat het ertoe kan leiden dat mensen niet eerlijk<br />

zijn. Iemand kan bijvoorbeeld denken: ‘Laat ik maar niets zeggen over mijn<br />

emotionele problemen, want dan mag ik straks niet gewijd worden.’<br />

Toch is precies het bespreekbaar maken van moeilijke zaken wezenlijk<br />

voor een evenwichtige uitgroei. In mijn celibaatsonderzoek bleek dat waar<br />

priesters een empa<strong>this</strong>che en aanvaardende begeleider hadden, dit hen hielp<br />

om te zien wat werkelijk in henzelf leefde en om dit te communiceren naar<br />

anderen. Juist door de persoonlijke gesprekken met hun begeleider (spiri-<br />

tuaal, supervisor, psychotherapeut) kon hun zelfkennis, zelfaanvaarding en


gevoel van eigenwaarde groeien en konden zij leren hoe op een emotioneel<br />

intiem niveau met een ander in contact te treden. Deze relaties boden hen<br />

kortom essentiële hulp bij het zodanig ontwikkelen van hun vermogen tot<br />

emotionele intimiteit, dat zij uiteindelijk in staat waren hun emotionele behoeften<br />

op een ‘legale’ manier vervuld te krijgen - dat wil zeggen door persoonlijke<br />

vriendschappen in plaats van de ‘illegale’ manier van seksuele en<br />

soms zelfs misbruikende relaties. Deze relaties kunnen dus een belangrijke<br />

preventieve werking uitoefenen op seksueel misbruik.<br />

Naast een goede opleiding, waarin pastores en religieuzen in vrijheid kunnen<br />

uitgroeien tot emotioneel evenwichtige volwassenen, dienen zij weet te<br />

hebben van de risico’s van hun vak. Seksueel misbruik door pastores bestaat<br />

en het is zaak dat toekomstige pastores zich daarvan bewust zijn. Met name<br />

is het van belang te weten dat het hierbij niet gaat om een beperkte categorie<br />

van ‘aperte boosdoeners’ - waartoe de pastor of religieus zelf‘natuurlijk’<br />

niet behoort - maar dat het een beroepsrisico voor iedere beroepsbeoefenaar<br />

vormt. Verliefd worden op een pastorant of cliënt kan iedereen gebeuren; het<br />

behoort tot de risico’s van het vak en dient openlijk bespreekbaar te zijn. In<br />

theologische termen gezegd: pastores en religieuzen dienen zich ervan bewust<br />

te zijn dat hun religieuze status hen niet vrijwaart van de menselijke<br />

zondigheid (zie ook het artikel van Borgman in deze bundel).<br />

Alle hulpverlenende beroepen kennen specifieke risico’s als het gaat over<br />

grensoverschrijdend gedrag. Zo is bekend dat mensen regelmatig verliefd<br />

worden op hun therapeut, arts of leraar. Datzelfde geldt voor priesters, pastores<br />

en geestelijk begeleiders. Vanwege de afhankelijkheidsrelatie is intiem<br />

contact in deze beroepen uit den boze en is het aan de professional om de<br />

grenzen te bewaken.<br />

Het pastorale beroep kent hiernaast nog een aantal specifieke risicofactoren.<br />

Om te beginnen werken mannelijke pastores gewoonlijk in een overwegend<br />

vrouwelijke omgeving. Verder zijn pastores de enige professionals die<br />

mensen in hun huis opzoeken, op eigen initiatief en zonder enig toezicht van<br />

buitenaf. Vaak willen ze mensen graag nabij zijn en raken ze hen gemakkelijk<br />

aan. De resulterende intimiteit kan gemakkelijk leiden tot een vervaging<br />

van de grenzen tussen professioneel en persoonlijk contact en kan het moeilijk<br />

maken de noodzakelijke afstand te bewaren. Daar komt bij dat pastores<br />

mensen vaak zowel beroepsmatig als op sociale basis - in de parochie - ontmoeten,<br />

waardoor grensvervaging eveneens eerder optreedt. Verder stellen<br />

mensen doorgaans veel vertrouwen in hen, een vertrouwen dat mede door<br />

het religieuze karakter van hun beroep uitermate diep gaat.<br />

Ook is kennis over de gevolgen van seksueel misbruik van belang. Veel daders<br />

realiseren zich nauwelijks welke desastreuze gevolgen het seksualiseren


van de hulpverlenende of pastorale relatie voor de ander heeft. Zij rationaliseren<br />

nogal eens in de trant van: ‘Liefde kan nooit slecht zijn.’ Of: ‘Ik hou echt<br />

van die ander.’ Of: ‘Het was maar onschuldig.’ Misbruik door iemand ‘van<br />

God’, iemand die toch het goede representeert, is spiritueel verwoestend. Immers,<br />

de schade is des te groter omdat mensen vaak ook nog eens hun geloof<br />

kwijtraken en een problematische relatie tot de kerk ontwikkelen. Daarom is<br />

het zaak dat pastores zich op de hoogte stellen van wat het met mensen doet<br />

door bijvoorbeeld ervaringsverhalen van misbruikten te bestuderen.4<br />

Verder dienen pastores zich bewust te zijn van hun macht én van hun verantwoordelijkheid.<br />

Zij moeten beseffen dat elke verantwoordelijkheid voor<br />

het seksualiseren van de relatie uitsluitend bij henzelf ligt en niet afgeschoven<br />

kan worden op een ‘verleidende man/vrouw’.<br />

Het allerbelangrijkste is evenwel dat zij zich bewust zijn van hun eigen<br />

behoeften, gevoelens en fantasieën. Juist omdat pastores zelf hun eigen instrument<br />

zijn, is het zaak dat zij aan zelfonderzoek doen en werken aan de<br />

vergroting van hun zelfkennis. Verwarring van de eigen behoeften aan liefde,<br />

warmte en erkenning met de behoeften van de pastorant zal dan minder snel<br />

optreden. Zij zullen eerder signalen onderkennen van dreigende grensoverschrijdingen<br />

hunnerzijds en zullen sneller stappen ondernemen om deze te<br />

voorkomen. Daartoe kunnen zij de pastorant doorverwijzen naar een andere<br />

pastor, zij kunnen zelfhulp zoeken - in de vorm van (spirituele) begeleiding,<br />

supervisie, psychotherapie e.d. - of zij kunnen bewust proberen via vriendschapsrelaties<br />

met mensen buiten hun parochie hun behoefte aan (emotionele)<br />

intimiteit vervuld te krijgen.<br />

Anke Bisschops is werkzaam als supervisor en pastoraal psycholoog aan de<br />

theologische faculteit van Tilburg University.<br />

LIT ER A T U U R<br />

Adriaenssens, P. (2010). Verslag activiteiten Commissie voorde behandeling van klachten<br />

wegens seksueel misbruik in een pastorale relatie, http://www.kerknet.be/admin/files/<br />

assets/subsites/2342/EINDRAPPORT.pdf<br />

Balswick, Jack en John Thoburn (1991). How ministers deal with sexual temptation. In<br />

Pastoral Psychology, 39,277-286.<br />

Bisschops, Anke (2009). “Spiritual Disciplines, Modem Brain Research and Bosch’s<br />

Psychological Model of Human Dysfunction”, in American Journal of Pastoral Care<br />

and Counseling, 63, nr. 3/4, p. 2.1-9<br />

4 Bijv. Gideon van Dam en Marjo Eitjes, Een pastor moetje toch kunnen vertrouwen. Over<br />

seksueel misbruik door pastores, Zoetermeer 1994. Maar ook het verslag van de Belgische<br />

commissie-Adriaenssens, te vinden op http://www.kerknet.be/admin/files/assets/sub-<br />

sites/2342/EINDRAPPORT.pdf.


Bisschops, Anke (2005). Personal and spiritual formation of the pastor in training. In<br />

Studies in Spirituality, 15, p. 201-216.<br />

Borgman, Erik (2009). Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en<br />

christendom, Klement / Pelckmans.<br />

Carlson, J., and L. Sperry. (1999). “Preface.” InJ. Carlson, and L. Sperry, eds., The Intimate<br />

Couple. New York: Brunner/Mazel.<br />

Cozzens, (2006). Freeing Celibacy. Liturgical Press, Minnesota.<br />

Dam, Gideon van en Marjo Eitjes, (1994). Een pastor moetje toch kunnen vertrouwen. Over<br />

seksueel misbruik door pastores. Zoetermeer: Meinema<br />

Deetman, cie. (2010). Rapport “Naar hulp, genoegdoening, openbaarheid en transparantie.<br />

Een onderzoek naar en advies over het functioneren van de kerkelijke instelling voor hulp<br />

aan en recht voor slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk in<br />

Nederland”. Den Haag, 9 december 2010. http://www.onderzoekrk.nl/fileadmin/com-<br />

missiedeetman/data/downloads/Persberichten/o6i220ioonderzoekadvieshr.pdf<br />

Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten; een landelijk onderzoek<br />

naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en<br />

de psychische en psychosomatische gevolgen. Den Haag: Ministerie van Sociale<br />

Zaken.<br />

Fehr, W., en D. Hands. (1993). Spiritual Wholeness fo r Clergy. Washington, D.C., Alban<br />

Institute.<br />

Finkelhor, David (1994). The international epidemiology of child sexual abuse. In Child<br />

Abuse & Neglect, 18, pp. 409-417.<br />

Hoenkamp-Bisschops, Anke (1993). Intimiteit en beschikbaarheid. Het celibaat bij priesters<br />

in het basispastoraat. Gooi en Sticht, Baam.<br />

Hoenkamp-Bisschops, Anke (1995). Seksueel misbruik in pastorale relaties; oorzaken,<br />

gevolgen en preventie. In: Praktische Theologie, Nederlands tijdschrift voor pastorale<br />

wetenschappen, 5, pp. 543-556.<br />

Hoenkamp-Bisschops, A., J. Pieper en M. van Uden (1996a). Clergy, capacity for emotional<br />

intimacy and sexual abuse. In P. Verhagen en G. Glas (Eds.), Psyche and Faith;<br />

Beyond Professionalism. Zoetermeer: Boekencentrum, pp. 85-97.<br />

Masterson, J. (2000). The Personality Disorders: A New Look at the Developmental Self and<br />

Object Relations Approach. Phoenix, Ariz.: Zeig, Tucker.<br />

McGiH, M.E. (1985). The McGill Report on Male Intimacy. New York, Holt, Rinehart and<br />

Winston.<br />

Müller, Wunibald (2010), Verzwegen wonden. Seksueel misbruik in de katholieke kerk erkennen<br />

en verhinderen. Kok, Kampen.<br />

Nicolai, N. (1994). Seksueel misbruik: omschrijving, frequentie en gevolgen. In Lef-<br />

felaar Organisatiebureau (Ed.), Seksueel misbruik: de gevarenzone ingeperkt. Utrecht.<br />

Rossetti, Stephen en Wunibald Müller, eds. (1998). Auch Gott hat mich nicht beschützt.<br />

Wenn Minderjährige Opfer seksuellen Misbrauchs werden. Mainz.<br />

Rubin, Lillian B. (1985). Just friends. Harper & Row: New York.<br />

Rulla, L.M., Imoda, F. and Ridick, J. (1988). Psychological structure and vocation. Rome,<br />

Gregorian University Press.<br />

Rutter, Peter (1990). Erzijngrenzen! Sex als machtsmisbruik van hulpverleners met hun<br />

vrouwelijke cliënten. Utrecht, Het Spectrum.<br />

Sperry, L. (2003). Sex, Priestly Ministry and the Church. Liturgical Press, Minnesota.<br />

[“ 5


JAN BODISCO MASSINK<br />

Seksualiteit in pastorale relaties. Struikelblok<br />

of stapsteen? 1<br />

In 1963 ging ik theologie studeren. Over die studiekeuze had ik niet zoveel<br />

nagedacht. Ik ben groot geworden in een (protestantse) pastorie. Mijn vader<br />

was predikant, geloof was er altijd. Lezen en bidden aan tafel, een gebed voor<br />

het slapen gaan, ’s zondags naar de kerk en door de week kerkelijke activiteiten<br />

zoals catechisatie en kringwerk. God had de wereld geschapen, de slang<br />

had gesproken, de Rode Zee had zich gespleten, het manna regende uit de<br />

hemel, Jezus was uit een maagd geboren, was uit de doden opgestaan en opgevaren<br />

ten hemel. God liet zich kennen door de Bijbel, de christelijke kerk<br />

en het christelijk geloof. Een en ander betekende datje moest proberen overeenkomstig<br />

Gods wil te leven, of, beter gezegd, dat je moest proberen geen<br />

zonden te begaan. Dat sprak allemaal vanzelf. Daar had ik ook geen vragen<br />

over.<br />

Ik studeerde theologie zoals ik, naderhand bezien, ook rechten of geschiedenis<br />

had kunnen studeren. Dat wil zeggen: ik leerde feiten om mijn<br />

examens te halen, zonder persoonlijke betrokkenheid. In de werkgroepen en<br />

op het dispuut troefden we elkaar af op cognitieve kennis. Of het iets met<br />

mij te maken had, was toen nog niet aan de orde. Mijn geloof had daarmee<br />

alle kenmerken van een niet ter discussie staande vanzelfsprekendheid en<br />

beroepsgelovigheid.<br />

Toen het eind van de studie in zicht kwam was er maar één optie: ik zou<br />

predikant worden ergens in Nederland, in een dorp of kleine plaats. Ik deed<br />

mijn pastorale stage in een binnenstadswijk van Utrecht, rond de Jacobikerk.<br />

De predikant van die kerk was ziek en de gemeente was blij dat ik ter overbrugging<br />

daar mijn stage wilde vervullen. Ik stond er dus wel alleen voor.<br />

Opeens kwam ik in aanraking met zaken waarvan ik, beschermd opgevoed<br />

als ik was, geen flauw vermoeden had: armoede, met z’n achten in een piepklein<br />

huisje wonen, alcoholisme, vechtpartijen, mensen die in de gevangenis<br />

hadden gezeten, geweldpleging, incest en allerlei ‘bizarre’ zaken waarvan ik<br />

nu weet dat die onder de noemer sociale psychiatrie vallen. Ik had het gevoel<br />

dat er een onoverbrugbare kloof bestond tussen het Woord dat ik geleerd had<br />

1 Dit artikel is een bewerking van een toespraak die de schrijver hield op 16 april 2010<br />

te Tilburg voor de stichting Hulp en Recht.


te verkondigen vanaf de hoge kansel en de omstandigheden die zich daar<br />

onder mij afspeelden. Ik voelde me absoluut niet toegerust me tussen die<br />

mensen te bewegen, laat staan als geestelijk leidsman te fungeren. Door een<br />

merkwaardig toeval kon ik op de p a a z (Psychiatrische Afdeling van een Algemeen<br />

Ziekenhuis) van Ziekenhuis Overvecht te Utrecht gaan werken. Dat<br />

leek me een uitgelezen kans, want zo zou ik waarschijnlijk een heleboel dingen<br />

leren ‘over het leven’, die ik nodig zou hebben als ik later naar een pastorie<br />

zou gaan. Het was beginjaren zeventig, de tijd van de antipsychiatrie.<br />

De verantwoordelijke psychiaters wilden op die p a a z een nieuwe psychiatrische<br />

aanpak introduceren: het cliëntsysteem-model in plaats van het<br />

patiënt-model en ‘meer praten, minder pillen’.<br />

Eenmaal aan het werk op die p a a z raakte ik in de ban van die ‘moderne’<br />

psychiatrie. Wat ik tijdens de studie had geleerd, had voor mij eigenlijk nauwelijks<br />

enige relevantie voor de algemene en kerkelijke werkelijkheid van alledag.<br />

Maar daar zag ik het gebeuren. Ik ontdekte bijvoorbeeld dat het voor<br />

mij tot dan toe ongemakkelijke begrip ‘bekering’ daar een voor zich sprekende<br />

bewustwording, genezing en veranderingsproces in psychotherapeutische<br />

zin betekende. Het bij mij afkeer oproepende begrip ‘zonde’ kreeg een<br />

betekenisvolle inhoud door invulling met het begrip neurose, psychisch disfunctioneren<br />

of depressieve klacht; het ideaal van een christelijke gemeenschap,<br />

waarvan ik in parochie of gemeente niet veel terecht meende te zien<br />

komen, werd gerealiseerd in groepstherapie. Daar gebeurde, naar mijn idee,<br />

wat in de Schrift bedoeld werd.<br />

Maar vooral begon ik in te zien dat ik wel had leren preken maar niet had<br />

leren praten. Dat wilde ik dus ook, ofwel: ik wilde een psychotherapieoplei-<br />

ding volgen. Ik heb uiteindelijk een opleiding psychoanalyse gevolgd, in de<br />

min of meer gebruikelijke negen jaar die daarvoor staan. Naast mijn baan in<br />

de g g z en de opleiding ben ik altijd, tot op de dag van vandaag, met theologie<br />

bezig geweest en in de kerk actief gebleven: ik bleef Grieks en Hebreeuws<br />

lezen, theologische literatuur bestuderen, ik ging voor in kerkdiensten, bediende<br />

de sacramenten en was betrokken in allerlei kerkelijke commissies en<br />

pastorale opleidingen.<br />

Godsdienst een dwangneurotisch symptoom?<br />

De toelating tot die psychoanalytische opleiding schonk me óók zoveel<br />

vreugde omdat ik inmiddels had geleerd dat gesprekken tussen pastorale en<br />

praktische theologie, of tussen psychologie en psychotherapie, bijna altijd<br />

worden gevoerd op basis van het psychoanalytische begrippenapparaat.<br />

Dat lijkt bevreemdend, omdat de psychoanalyse godsdienstvijandig heet<br />

te zijn. Maar ik vermoedde al spoedig dat die godsdienstvijandigheid goed<br />

verstaan moet worden. Freud ontwierp theorieën over de ontwikkelingen


van de individuele, menselijke geest. Hoe ontwikkelt een baby zich tot volwassene?<br />

En wat zijn de kenmerken van de verschillende, te doorlopen stadia<br />

in dat proces? Freud nam waar dat ritualisering een noodzakelijk gebeuren<br />

is in die ontwikkeling om tot volwassenheid te komen: vaste etenstijden,<br />

vaste ‘rituelen’ bij uitkleden en naar bed gaan, het eindeloos herhalen van<br />

spelletjes of verhaaltjes volgens vaste patronen, enzovoort. Hij concludeerde<br />

dus dat ritualisering een belangrijk voorstadium is voor volwassenwording.<br />

Dat geldt voor vele, zo niet alle leer- en ontwikkelprocessen. Zo’n proces verloopt<br />

via het stipt aanleren van grondregels om uiteindelijk uit te monden<br />

in een gebruik in vrijheid. Dat laat zich goed illustreren aan muziek. Eerst<br />

moeten de noten geleerd worden voordat muzikaliteit en gevoel ten gehore<br />

gebracht kunnen worden. Ook bij uiteenlopende sporten moeten eerst de<br />

grondbeginselen grondig aangeleerd worden voordat je ze met inventiviteit<br />

en virtuositeit kunt toepassen en in het geval van toneel moet eerst de tekst<br />

uit het hoofd geleerd worden voordat je ‘je ziel’ in een rol kunt leggen. Dat<br />

is allemaal een kwestie van lange duur en volharding. (En geldt dat ook niet<br />

voor d e praxis pietatis?)<br />

Freud redeneerde dat een volwassene die zich vastklampt aan ritualisering,<br />

blijk geeft van fixatie, dat wil zeggen een blijven hangen in een voorstadium,<br />

of van regressie, een terugval naar zo’n voorstadium. Fixatie en<br />

regressie binnen een volgende fase in de ontwikkeling kunnen leiden tot<br />

neurotische problematiek. Neurotische problematiek rond ritualisering veroorzaakt<br />

dwangmatigheid. Volwassenwording is evenwel niet de opheffing<br />

van grondregels, maar er is een groot verschil tussen neurotische of volwassen<br />

toepassing. Neurotisch gedrag wordt gekenmerkt door afhankelijkheid<br />

en angst; volwassenheid door keuzevrijheid en zingeving.<br />

Nu neemt het in stand houden van, en het strikt navolgen van godsdienstige<br />

voorschriften en rituelen in godsdiensten een belangrijke plaats in.<br />

Daarom neigt Freud, en dus de psychoanalyse, ertoe godsdienst te zien als<br />

een vorm van regressie of fixatie met alle mogelijke neurotiserende gevolgen<br />

van dien voor de volwassenheid.<br />

Betekenis van taal<br />

Freud was eveneens zeer geïnteresseerd in de betekenis en werkzaamheid<br />

van taal. Volwassenheid ofwel volwassen psychische gezondheid laat zich<br />

afleiden uit het volwassen gebruik van taal. De psychologische ontwikkeling<br />

van baby naar volwassene wordt bepaald door het juiste gebruik van woorden,<br />

dat wil zeggen: taal zonder al te veel storende verdringing of afweer. De<br />

psychoanalyse onderscheidt zich door haar metapsychologische uitgangspunten<br />

van andere vormen van psychotherapie die zich veeleer willen baseren<br />

op wetenschappelijk psychologisch of somatisch onderzoek van gedrag


en biologische processen. Psychoanalyse is in die zin meer levensbeschouwing<br />

of, zoals Freud naar ik meen eens opmerkte, een vorm van praktische<br />

wijsheid. Hij noemde een psychoanalyse liever ‘een psychische kuur’ dan een<br />

behandeling. Het doel van zo’n praatkuur moest zijn dat de analysant beter<br />

in staat zou zijn om ‘in vrijheid’ eigen levenskeuzes te maken. Het gaat in de<br />

kuur om het verwerven van emotioneel inzicht en niet om het louter behandelen<br />

van klachten zoals een arts of gedragspsycholoog dat doet.<br />

Als theorie vertoont de psychoanalyse opvallend genoeg overeenkomsten<br />

met geloof. Zoals geloof God vooronderstelt, zo postuleert de psychoanalyse<br />

het onbewuste; in allebei gaat het om een aanname van een axioma dat niet<br />

rechtstreeks toegankelijk is voor waarneming en kennis. De kernstelling van<br />

Freud, ‘Wo es war soll Ich werden’, correleert als hermeneutisch vraagstuk<br />

met de Johanneïsche tekst ‘Het Woord is vlees geworden’. In beide stellingen<br />

gaat het om de vraag hoe het principieel onkenbare zich manifesteert in de<br />

werkelijkheid en hoe wij over het principieel onkenbare toch iets te weten<br />

kunnen komen. Taal speelt in dit proces van tot menselijke werkelijkheid komen<br />

een cruciale rol. De Amerikaans-Joodse denker Y.H. Yerushalmi schrijft:<br />

‘In relation to language Freud is biblical’.2 Hij zegt niet dat het denken van<br />

Freud verwantschap vertoont met bijbels denken,3 want dan zou hij iets<br />

beweerd hebben waar Freud zelf tegen geprotesteerd zou hebben; hij zegt<br />

wel dat Freud in zijn denken over taal overeenkomsten vertoont met bijbelstheologisch<br />

denken over taal.<br />

Psychoseksualiteit<br />

Seksualiteit vormt het kernthema van het psychoanalytische denken en van<br />

de psychoanalytische ‘kuur’. Seksualiteit heeft in de psychoanalyse een veel<br />

omvattender betekenis dan louter seksueel gedrag in engere zin. Daarom<br />

wordt er liever gesproken van ‘psychoseksualiteit’.<br />

Seksualiteit wordt gezien als ‘levensenergie’, een drift, een vitaliteit die<br />

maakt dat mensen leven en doorgaan met leven. De term ‘libido’ wordt nog<br />

wel eens gebruikt, een begrip dat in de verschillende psychoanalytische<br />

scholen soms een bijna filosofische, levensbeschouwelijke of zelfs spirituele<br />

klank heeft. De fasen van de seksuele ontwikkeling en de concreetheid van<br />

de daarmee corresponderende lichamelijkheid, de zogeheten erogene zones,<br />

verwijzen naar verschillende lagen van psychisch functioneren, waarbij op<br />

basis van de ontwikkelingspsychologie ook een rangorde wordt veronder­<br />

2 Y.H. Yerushalmi, ‘The Moses of Freud and the Moses of Schönberg: On Words,<br />

Idolatry and psychoanalysis’, in: The Psychoanalytic Study of the Child 47 (1992), p. 1-20.<br />

3 Freud was overigens goed thuis in de Bijbel. Hij citeert 457 keer uit het Oude en<br />

Nieuwe Testament. Th. Pfrimmer, Freud lecteurde laBible, Paris 1982.


steld in minder en meer ontwikkeld, in lagere en hogere orde, in onvolwassen<br />

en volwassen vormen van functioneren.4<br />

Seksualiteit zegt dus iets over het psychisch, emotioneel en communicatief<br />

functioneren in het algemeen. Nu zijn er enerzijds stromingen in de<br />

psychoanalyse en aanverwante denkrichtingen, die de seksualiteit neigen<br />

te vergeestelijken en helemaal loskoppelen van de concreetheid van lichamelijkheid<br />

en seksueel gedrag, zoals bijvoorbeeld gebeurt in de Jungiaanse<br />

theorieën. En anderzijds zijn er stromingen, bijvoorbeeld in de seksuologie,<br />

die de seksualiteit beperken tot louter seksueel gedrag. De psychoanalyse wil<br />

zich niet tot één van beide standpunten beperken. Vorm en inhoud staan niet<br />

los van elkaar en dienen in onderlinge samenhang begrepen te worden.5 Je<br />

zou het onderzoek naar de psychoseksualiteit van een individu zoals dat in<br />

een psychoanalyse of psychoanalytische kuur gebeurt kunnen vergelijken<br />

met het schouwen van een icoon. Die schildering van een religieuze voorstelling<br />

geeft zicht op een werkelijkheid achter de werkelijkheid. Het schouwen<br />

of bemediteren daarvan gaat veel verder dan de bestudering van stijl, schildertechniek,<br />

gebruikt materiaal en bijbelkundige analyse van de schildering.<br />

Het gaat om het mystieke begrip voor een transcendente werkelijkheid achter<br />

de werkelijkheid van de icoon.<br />

Inzicht in de eigen psychoseksualiteit is de koninklijke weg tot inzicht in<br />

de eigen hoedanigheid, tot zelfinzicht. Het zelf wordt veel meer bepaald door<br />

de psychoseksuele drijfveren, strevingen en verlangens dan mensen zich<br />

meestal realiseren. De seksuele drijfveren bepalen de vitaliteit van het menszijn<br />

en kunnen opgevat worden als de menselijke energie. Bij verdringing<br />

of verbod van de seksuele intenties kunnen aard en oogmerk wel genegeerd<br />

worden, maar de energie blijft. En die energie wil hoe dan ook tot uiting komen<br />

en zoekt dus andere manieren om te ontladen. Dat wordt sublimeren of<br />

transformeren genoemd. Iemand die zijn libidineuze energie niet kwijt kan,<br />

gaat bijvoorbeeld heel hard werken, schoonmaken of op de hometrainer zitten,<br />

stort zich op een studie, maakt zich verdienstelijk voor een bepaald goed<br />

doel, wijdt zich fanatiek aan een bepaalde religieuze praktijk, enzovoort.<br />

Mensen die zich niet bewust zijn van het aandeel van de seksuele drijfveren<br />

en verlangens in hun emotionele leven en in al hun doen en laten, worden<br />

kwetsbaar voor een doorbraak van de achterliggende, verdrongen, seksuele<br />

impulsen. Die doorbraken kunnen zich soms manifesteren in seksuele handelingen<br />

in de formele zin van het woord, maar kunnen ook als zodanig ge­<br />

4 Voor het geloofsleven zou dit vergeleken kunnen worden met de verschillende trappen<br />

of graden van inwijding.<br />

5 De theologische parallel zou kunnen zijn dat de opstanding van Jezus uit de doden<br />

niet alleen symbolisch begrepen moet worden, maar gerelateerd is aan een historisch<br />

feit, en dat na de consecratie het ‘is’ van ‘dit is mijn lichaam’ niet alleen in symbolische<br />

maar ook in letterlijke zin verstaan moet worden.


maskeerd worden. Het komt bijvoorbeeld voor dat mensen die beschuldigd<br />

worden van grensoverschrijdende, ontoelaatbare en zelfs strafbare seksuele<br />

handelingen, bij hoog en laag volhouden dat ze daar helemaal niet op uit<br />

waren, maar dat het ging om uiting geven aan tederheid, intimiteit, zorgzaamheid.<br />

Zo is pater Frits uit het inmiddels bekende boek van Gerard van<br />

Westerloo ervan overtuigd dat hij zijn celibaatsbelofte niet geschonden heeft<br />

omdat er geen feitelijk coïtaal geslachtsverkeer had plaatsgevonden.6<br />

Zoals betoogd, is de seksualiteit, of beter gezegd de psychoseksualiteit,<br />

een belangrijk onderwerp van gesprek in de psychoanalyse, een kernthema,<br />

omdat veel van de klachten waarvoor mensen psychoanalytische hulp zoeken,<br />

te verklaren zijn uit stoornissen of verwrongenheden van de diepere<br />

lagen van de menselijke ziel en de seksuele huishouding.<br />

Opleiding<br />

Vervolgens valt het volgende te bedenken: het praten over seksualiteit, tot in<br />

alle concreetheid en details toe, laat een mens, dus ook psychotherapeuten<br />

en pastores, niet onberoerd, roept emoties en verlangens op; brengt, zoals<br />

dat wel genoemd wordt, stuwingen of opwindingen teweeg. Soms zó heftig<br />

dat er een drang tot ontlading wordt ondervonden, in welke zin dan ook.<br />

Erectio urgit ad eruptionem.7<br />

Hoe leidt de psychoanalytische opleiding de kandidaten zó op dat een behandeling<br />

niet ongemerkt en op een ingewikkelde manier in dienst komt te<br />

staan van de eigen lustbeleving en lustbevrediging van de psychoanalytici<br />

zelf, maar dat de bespreking van de problemen, klachten en dus de seksualiteit<br />

en alles wat daaraan vastzit de behandeling ten goede komt?<br />

Dat gaat in vijf stappen:<br />

Stap 1: De opleiding begint met zelf in analyse te gaan bij een opleidings-<br />

psychoanalyticus, dat is iemand die veel ervaring heeft en die daartoe ook<br />

werd geselecteerd. Tegenwoordig duren een gewone analyse en zo’n leer-<br />

analyse al gauw vier jaar en soms zelfs veel langer. Het gaat gedurende al die<br />

tijd om vier of vijf sessies van drie kwartier per week. In de loop van zo’n<br />

analyse wordt de eigen seksualiteit, de eigen seksuele structuur grondig onderzocht.<br />

Onderzoek betekent in een analyse een verbale, dialogische aangelegenheid.<br />

De dingen gebeuren door taal. Kortom: er wordt over gesproken.<br />

Stap 2: Na een jaar mag de kandidaat aan de theoretische cursussen beginnen.<br />

Seksualiteit is daarin vanzelfsprekend onderwerp van studie en groepsgesprek.<br />

De theoretische cursussen duren driejaar.<br />

6 G. van Westerloo, De pater en het meisje, Amsterdam 2010.<br />

7 De bron van dit citaat is mij onbekend. [121


122]<br />

Stap 3: Na weer een jaar wordt ook aan de technische cursussen begonnen<br />

om de praktijk van de specifieke psychoanalytische manier van gespreksvoe-<br />

ring te bestuderen. Dat gebeurt aan de hand van artikelen, gespreksverslagen<br />

en vooral geluidsbanden. Ook de technische seminars duren driejaar.<br />

Stap 4: Na weer een jaar begint de kandidaat zelf een analyse te doen onder<br />

intensieve begeleiding en supervisie.<br />

De kandidaat is klaar met de opleiding wanneer hij of zij met drie analyses<br />

is begonnen en één daarvan heeft afgerond. De diplomering gebeurt met een<br />

maidenspeech. Overigens is het verplicht om een baan te hebben om de opleiding<br />

te kunnen volgen. In de praktijk zal de opleiding daarom zeker negen<br />

tot tien jaar en soms langer duren.<br />

Stap 5: Na de opleiding wordt van elke psychoanalyticus verwacht met<br />

zekere regelmaat aan een intervisieteam deel te nemen om de eigen praktijkervaringen<br />

met elkaar te bespreken. Ook daarin is seksualiteit natuurlijk een<br />

belangrijk en terugkerend thema.<br />

Het belang van leren praten<br />

In ieder geval is het belangrijk dat de aankomende psychoanalytici over seksualiteit<br />

leren praten. Want alleen als ze er zelf over kunnen praten, kunnen<br />

ze er ook met de analysanten over praten. Waar niet over gepraat wordt,<br />

blijft binnen, onbesproken, onzichtbaar. En zeker bij iets met zoveel psychische<br />

en emotionele lading als seksualiteit is er het grote gevaar dat het<br />

onbesprokene, het verbodene, het verdrongene, een eigen leven gaat leiden,<br />

eigen activiteit gaat ontwikkelen, symptomen gaat vormen zonder dat het<br />

voor betrokkene duidelijk is wat de oorsprong daarvan is. Dat waaraan geen<br />

woorden worden gegeven, maakt kwetsbaar voor gedragingen waarvan de<br />

beweegredenen onbekend blijven. Een gulden regel in de therapiewereld<br />

luidt: Wat niet mag, wordt obsessie.<br />

Door praten wordt bewust wat onbewust was. Door praten komt er zicht<br />

op wat is verdrongen of afgeweerd. Door praten raken mensen niet overgeleverd<br />

aan de grilligheid van hun emoties, maar kunnen ze verantwoorde of<br />

doordachte beslissingen nemen.<br />

Overdracht en tegenoverdracht<br />

De psychoanalyse kenmerkt zich in het bijzonder door wat ‘overdracht’ genoemd<br />

wordt, in één adem te noemen met het begrip ‘tegenoverdracht’. Kandidaten<br />

worden uitvoerig vertrouwd gemaakt met dit begrip, op theoretisch<br />

niveau in de theoretische seminars en op praktisch niveau in de technische<br />

seminars.


Overdracht wil zeggen dat patiënten de emoties die zich in hen afspelen<br />

en die gekoppeld zijn aan hun levenservaringen - en dan vooral aan de vroege<br />

ervaringen met hun moeder en vader en/of andere belangrijke personen<br />

uit die periode - over dragen, dat wil zeggen: projecteren, op de psychoanalyticus.<br />

Ze herhalen dus in de psychoanalyse wat ze vroeger meegemaakt<br />

hebben. Ze kunnen de psychoanalyticus gaan beleven alsof die hun moeder<br />

of vader was en zich dienovereenkomstig gaan voelen en gedragen. Bijvoorbeeld,<br />

als zo’n moeder of vader of allebei, bedreigend waren of als bedreigend<br />

werden beleefd, dan gaat de patiënt zich in de loop van de analyse bedreigd<br />

voelen door de psychoanalyticus. En als die patiënt de ouders idealiseerde,<br />

idealiseert hij of zij de psychoanalyticus. Nu is het de bedoeling van een psychoanalyse<br />

om die overdrachten op te roepen, zich te laten ontwikkelen, te<br />

laten rijpen zoals dat in het vakjargon heet, opdat ze geanalyseerd kunnen<br />

worden. Het is de taak van de psychoanalyticus die overdrachten al doende<br />

te duiden, dat wil zeggen stapje voor stapje duidelijk te maken aan de patiënt,<br />

zodat die zich daarvan bewust wordt en dus niet meer ongemerkt in het<br />

verleden hoeft te leven (door die projecties) en dat verleden blijft herhalen,<br />

maar in de actualiteit, in het heden kan gaan leven en openstaat voor nieuwe<br />

ervaringen.<br />

Overdracht gaat over emoties - heftige emoties, omdat er verdriet, angst,<br />

woede, pijn, teleurstelling, haat en onvervuld verlangen mee verbonden zijn,<br />

die aanleiding kunnen geven tot neurotische klachten en emotionele stoornissen.<br />

Die overdrachtsemoties van de patiënt werken in op de psychoanalyticus.<br />

Naarmate die emoties heftiger zijn, ondervindt de psychoanalyticus<br />

ze ook sterker. Het is dan zijn of haar taak om daar met welwillende abstinentie,<br />

zoals dat heet, op te reageren. Deze welwillende abstinentie is het<br />

vermogen om die heftige emoties aan te voelen en waar te nemen zonder er<br />

als psychoanalyticus door beïnvloed te worden. Zonder scholing zal dat niet<br />

lukken. Blijf maar eens rustig wanneer een patiënt met wie je een intensieve<br />

relatie hebt opgebouwd, roept: ‘U bent waardeloos, net als al die anderen<br />

(dat wil zeggen: die van vroeger)’, ‘Ik haat u’, o f‘Wat bent u toch verstandig/<br />

betrouwbaar/lief, zoals geen ander’. In het pastorale veld zou je dat kunnen<br />

vergelijken met opmerkingen als: ‘Wat was dat een ontstellend teleurstellende<br />

kerkdienst!’, ‘Wat deed u dat prachtig!’, ‘De duivel is in u gevaren!’,‘Wat<br />

bent u toch een betrouwbaar/fijn/lief mens!’ - blijf daar als pastor maar eens<br />

rustig onder.<br />

Zulke emoties werken op de psychoanalyticus (pastor) in en die gaat ongemerkt<br />

reageren vanuit de eigen overdrachtsneigingen en niet vanuit de<br />

deskundige, welwillende abstinentie. Dit noemen we tegenoverdracht: de<br />

psychoanalyticus reageert vanuit de eigen emoties, bijvoorbeeld de tekorten,<br />

angsten, gekrenktheden en onvervulde verlangens, die door die projecties<br />

van de patiënt in hem of haar gewekt worden. Hij of zij verliest uit het


oog dat het om de gemoedsbewegingen van de patiënt dient te gaan en met<br />

om wat die bij hem- of haarzelf teweegbrengen.8<br />

De setting<br />

De psychoanalytische situatie is op het eerste gezicht een merkwaardige opstelling<br />

van iemand liggend op een bank en een psychoanalyticus die daar<br />

‘uit beeld’ achter zit. Dit is echter proefondervindelijk tot stand gekomen uit<br />

de ervaring dat zo de ontwikkeling van deze overdrachten het best gestimuleerd<br />

wordt. De psychoanalyticus is niet zichtbaar maar wel onmiskenbaar<br />

aanwezig. Dan kunnen de verbeelding, de fantasie en dus die projectiemechanismen<br />

zich maximaal ontplooien. En zo kan de overdracht tot beleef-<br />

baarheid en zichtbaarheid komen, geduid en behandeld worden. Dat kan<br />

echter alleen goed als de psychoanalyticus buiten de tegenoverdracht weet<br />

te blijven, of beter gezegd, als hij of zij de eigen tegenoverdrachtsgevoelens<br />

wél leert te observeren maar niet ongemerkt of onbewust laat gebeuren. De<br />

tegenoverdrachtsemoties onthullen juist (!) iets over de aard en intensiteit<br />

van de overdracht van de analysant, want er wordt met tegenoverdracht<br />

op overdracht gereageerd. Om daarmee te werken is opleiding én ervaring<br />

nodig.<br />

Kerkelijk ambt en overdracht<br />

Nu zou het wel eens kunnen zijn dat het ambt van een geestelijke, priester en<br />

predikant, zich leent, en misschien wel bij uitstek, voor overdrachtsfenome-<br />

nen. Gelovigen hebben, hoe je het ook wendt of keert, een bepaalde relatie<br />

met de geestelijke van de geloofsgemeenschap waartoe ze behoren. Die relatie<br />

kan minimaal of zeer intensief zijn, kan gekleurd worden door angst,<br />

een bedreigd gevoel en teleurstelling én door bewondering en eerbied. Mensen<br />

dragen hun persoonlijke en gelovige ervaringen, religieuze emoties en<br />

godsdienstige opvattingen over op een priester of een geestelijke. Die is de<br />

verpersoonlijking van wat ze in zich dragen op godsdienstig gebied, op het<br />

gebied van hun geloofsleven. In de beleving van de gelovige vertegenwoordigen<br />

priester en predikant in hun ambt God. Hebben gelovigen een strenge<br />

of liefdevolle Godsvoorstelling, dan projecteren ze die op de priester of de<br />

predikant. Het geloof van mensen is een mengeling van persoonlijke én religieuze<br />

ervaringen.<br />

8 De krachten die spelen in overdracht en tegenoverdracht moeten niet onderschat<br />

worden en bieden geen waterdichte bescherming. Ze kunnen soms zó heftig zijn dat<br />

het ondanks alle toerusting en instructie toch voorkomt dat ook psychoanalytici wel<br />

eens geen weerstand kunnen bieden en ‘in de fout gaan’.


Als predikant én psychoanalyticus ben ik tot de slotsom gekomen dat de<br />

theorieën over overdracht en projectie expliciet aan de orde moeten komen<br />

in de theologische opleidingen, opdat pastores, wanneer ze eenmaal werkzaam<br />

zijn in parochie of gemeente, de pastorale contacten deskundig en<br />

vooral veilig kunnen uitvoeren en niet ongemerkt vanuit (religieuze) tegen-<br />

overdachtsemoties handelen.<br />

Als pater Frits vertrouwd was gemaakt met de begrippen overdracht en<br />

tegenoverdracht, dan had hij zijn genegenheid voor Tineke kunnen doorzien<br />

als zijn reactie op haar behoefte aan aandacht en waardering, die ze thuis<br />

niet kreeg. Dan had hij haar naast de ontegenzeggelijke steun die hij haar gaf,<br />

niet ook hoeven gebruiken voor zijn eigen lustbevrediging.<br />

Geestelijken kunnen in hun opleiding leren om hun eigen gevoelens in te<br />

zetten ten behoeve van het persoonlijke pastoraat, om ook via de eigen gevoelens<br />

voor de parochiaan op het spoor te komen wat er in het leven van die<br />

ander omgaat aan gemis en verlangen. Dan fungeren de eigen gevoelens als<br />

pastoraal instrument. Door de opleiding zo in te richten kan worden voorkomen<br />

dat de geestelijke ongemerkt op zoek gaat naar de vervulling van de<br />

eigen behoeften en vanuit de tegenoverdracht reageert. In psychotherapie,<br />

waarbij een vertrouwelijke relatie met de patiënt(e) wordt opgebouwd ten<br />

behoeve van het veranderingsproces, behoort het tot de deskundigheid van<br />

de psychotherapeut om de eigen gevoelens, behoeften en emoties te verstaan<br />

als reacties op de onbewuste angsten en verlangens van de patiënt(e), daarover<br />

na te denken en ze om te zetten in behulpzame interventies. En mocht<br />

hij of zij voelen dat er op het gebied van de overdracht en tegenoverdracht<br />

van alles speelt, zonder dat hij of zij dat ‘te pakken kan krijgen’, dan wordt<br />

van hem of haar verwacht daarover na te denken en zonodig een vertrouwde<br />

collega te raadplegen. Daarover kunnen nadenken en praten is dan een teken<br />

van deskundigheid en niet van falen, en onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk<br />

om de neurotische overdrachten van de patiënt op het spoor te komen.<br />

Dit zou ook voor pastoraat mogen gelden.<br />

Celibaat<br />

Tot slot wil ik een paar beperkte opmerkingen maken over het vraagstuk van<br />

het celibaat. Door het celibaat staat de beleving van de gewaarwoording van<br />

de eigen seksualiteit door een priesterstudent of een gewijde priester altijd<br />

in het teken van het verbod of een ongewenste begeerte - kortom, in het teken<br />

van iets dat moet worden overstegen. Dat geeft een druk en een remming<br />

om a) te beleven en b) erover te praten.<br />

Voor geestelijken in opleiding die ambtelijk niet gebonden gaan worden<br />

aan een celibaatsbelofte, staan deze gewaarwordingen in een geheel ander<br />

teken, namelijk van mogelijke realisering en ontlading in een huwelijk of


126]<br />

relatie. De geestelijke in zo’n relatie verkeert daarmee in een andere positie.<br />

Het opmerkelijke is evenwel dat er ook door gehuwde geestelijken ontoelaatbare<br />

en zelfs veroordeelbare grensoverschrijdende handelingen worden gepleegd.<br />

Mij zijn geen getallen bekend, maar op grond van eigen inschatting<br />

daaromtrent zou het mij niet verbazen wanneer die getallen elkaar niet veel<br />

ontlopen in de verschillende kerkgenootschappen. Wel kan de aard van die<br />

handelingen nogal verschillen. Het lijkt erop dat het bij katholieke priesters<br />

meer gaat om kinderen van tien tot veertien jaar, met nadruk op betasten<br />

en laten betasten, en bij gehuwde ambtsdragers om volwassenen of oudere<br />

catechisanten met seksueel contact in engere zin tot aan overweldiging toe.<br />

Misschien moet de nadruk niet eenzijdig gelegd worden op het celibaat<br />

als een belangrijke oorzaak van misdragingen, maar op de vraag of er zich<br />

in het leven van een geestelijke, al of niet celibatair, vertrouwde relaties bevinden.<br />

Ieder mens heeft behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Wanneer<br />

die ontbreken, wanneer huwelijk of pastorie niet vertrouwd of veilig zijn en<br />

vertrouwde contacten met een partner of collega(’s) ontbreken, dan wordt iedereen<br />

kwetsbaar in het ongemerkt open komen te staan voor het verlangen<br />

naar enige intimiteit.<br />

Slotopmerking<br />

De stelling van dit artikel is en blijft evenwel dat het noodzakelijk is om<br />

de thema’s van seksualiteit, juist met het oog op het specifieke en intieme<br />

van het pastoraat, tijdens de opleiding uitvoerig aan de orde te stellen. Dan<br />

wordt seksualiteit niet een struikelblok, maar een stapsteen naar een zegenrijke<br />

dienst van de kerk aan de wereld. Het lijkt daarom ogenschijnlijk een<br />

contradictoire constatering dat de seksualiteit van een geestelijke in dienst<br />

kan komen te staan van een betrokken en werkzaam pastoraat - ogenschijnlijk,<br />

omdat de eigen seksualiteit van de geestelijke dan kan dienen als een<br />

antenne om op te vangen wat voor behoeften en angsten er bij een kerklid<br />

leven als aanzet voor pastorale hulpverlening.<br />

Maar: dat moet wel geleerd worden en daartoe dient opleiding, verzorgd<br />

door docenten die daartoe voldoende zijn toegerust.<br />

H.J. Bodisco Massink is predikant en psychoanalyticus.


JOANNE MARIE GREER EN BRENDAN GEARY<br />

Praktische aanbevelingen voor kerkbestuurders<br />

Aanpak van seksueel misbruik van kinderen door leden van de clerus<br />

en medewerkers van de kerk<br />

ï. Inleiding<br />

In de nasleep van de schandalen over het wijdverbreide seksueel misbruik in<br />

de kerken klinkt soms enig optimisme dat ‘het allemaal wel zal verdwijnen in<br />

de toekomst’. Al was het maar omdat de kerkelijke autoriteiten oplettender<br />

zijn geworden. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit zal gebeuren.1 Hoewel<br />

er sprake is van een betere screening van de kandidaten voor een kerkelijke<br />

functie, kan niet voetstoots worden aangenomen dat deze leidt tot de door<br />

bisschoppen en kerkelijke leiders gewenste volledige oplossing. Een aantal<br />

factoren werkt ook dan nog steeds tegen: (1) de noodzaak om uit een in aantal<br />

gereduceerde groep een volledige kerkelijke leiding te rekruteren, (2) de<br />

psychologische gevolgen door de toenemende instabiliteit van gezinnen en<br />

families, (3) een gebrek aan verfijnd psychologisch inzicht van de bestaande<br />

vaste staf, (4) de e<strong>this</strong>che noodzaak om relevante informatie geheim te houden<br />

wanneer het gaat om meervoudige relaties (bijvoorbeeld spiritueel directeur<br />

en docent) tussen kandidaten en vaste staf, (5) een algemeen tekort<br />

aan seksueel ervaren personen (bijvoorbeeld getrouwd of getrouwd geweest)<br />

in de vaste staf en (6) de huidige beperkingen van psychometrische tests die<br />

tot dusverre niet in staat zijn om pedofilie te ontdekken bij mensen die hun<br />

seksuele neigingen moedwillig verbergen. Dat betekent dat we met seksueel<br />

misbruik in de kerk te maken zullen blijven krijgen. En dat we erover zullen<br />

blijven horen.<br />

Bij een aantal leden van de clerus en zelfs een aantal katholieke leken bestaat<br />

het gevoel dat de media het probleem sterk overdrijven, zowel in het verleden<br />

als nu. Er bestaan hierbij wel flinke verschillen tussen verschillende landen,<br />

1 Wel lijkt er sprake van een afname van het misbruik, zowel in de kerk als daarbuiten.<br />

Emily M. Douglas & David Finkelhor, Childhood sexual abuse factsheet.<br />

http://www.unh.edu/ccrc/factsheet/pdf/CSA-FS20.pdf. Retrieved 25th September<br />

2011, and Child abuse and neglect in the uk today (2011). n s p c c . http://www.nspcc.<br />

org.uk/Inform/research/findings/child_abuse_neglect_research_PDF_wdf84181.pdf.<br />

Retrieved, 25th September 2011.


als gevolg van verschillen in cultuur en de wetgeving rond laster. Meer in het<br />

algemeen kan worden gezegd dat het sensatiegehalte van de berichtgeving<br />

toeneemt naarmate deze wetgeving liberaler is.<br />

Ook de kerk doet zelf aanvechtbare uitspraken in de media. Elders2 hebben<br />

we de defensieve publieke uitspraken van de United States Conference<br />

of Catholic Bishops (u s c c b )3 genoemd, die erop wijzen dat onder de Amerikaanse<br />

priesters relatief niet meer pedofielen worden aangetroffen dan<br />

onder de bevolking van de Verenigde Staten in het algemeen. Over deze<br />

uitspraak hebben we opgemerkt dat dit betekent dat het selectieproces van<br />

kandidaten voor het priesterschap niet beter is dan het trekken van een willekeurige<br />

steekproef uit de mannelijke bevolking van de vs, katholiek zowel<br />

als niet-katholiek,4 zodat deze misleidende vergelijking beter achterwege<br />

kan blijven.<br />

Voor we overgaan tot een bespreking van de specifieke thema’s in het seksueel<br />

misbruik in de katholieke kerk is het de moeite waard de aanwezigheid<br />

van seksueel misbruik in de maatschappij als geheel nader te bekijken. Dit<br />

biedt de mogelijkheid een meer realistisch beeld te krijgen van de omvang<br />

en de aard van het probleem. Het blijkt bijzonder lastig om betrouwbare<br />

statistische gegevens te krijgen over het verschijnsel van dit misbruik, om<br />

een aantal redenen. Allereerst wordt algemeen erkend dat seksueel misbruik<br />

vaak verborgen blijft. Men schat dat slechts één op de tien gevallen gerapporteerd<br />

wordt. Ten tweede geldt dat de definities van misbruik nogal eens<br />

verschillen, waardoor ze op verschillende manieren gerapporteerd en dus<br />

op verschillende manieren geteld worden. Deze problemen erkennend, stellen<br />

Emily Douglas en David Finkelhor,5 na een onderzoek van verschillende<br />

bronnen in de vs, dat de National Studies of Missing, Abducted, Runaway<br />

and Thrownaway Children de betrouwbaarste bron is. Deze rapporteert een<br />

aantal van 4,6 gevallen per 1000 kinderen in 1999. Ze merken ook op dat de<br />

meeste daders van seksuele misdaden mannelijk zijn (90%), dat in de vs<br />

minderjarigen verantwoordelijk zijn voor een substantieel aantal seksuele<br />

2 JoanneMarieGreer,‘Psychosexualcontributionstobecominganabuser’,in:B.<br />

Geaiy en J.M. Greer (red.), The dark night of the Catholic Church: Examining the child sexual<br />

abuse scandal (Stowmarket, England: Kevin Mayhew Ltd. 2011), p. 141-163.<br />

3 De u sc c b is de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten.<br />

4 Karen Terry suggereert dat de cijfers voor misbruik door katholieke priesters in de<br />

vs zich beneden het landelijk gemiddelde bevinden. Hoe het ook zij, willekeurig welk<br />

aantal gevallen van misbruik door priesters is onacceptabel, juist vanwege de waarden<br />

waar de r.-k. kerk zich aan committeert, de intensieve opleidingen en de celibaats-<br />

geloften. Karen J. Terry, The causes and consequences of sexual abuse of minors by Catholic<br />

priests in the United States, 1950 - 2010. A Report to the United States Conference of<br />

Catholic Bishops by the John Jay College Research Team. (Washington dc : United<br />

States Conference of Catholic Bishops, 2011), p. 13.<br />

128 ] 5 Zie noot 1.


misdrijven en dat jongvolwassenen tot een leeftijd van dertig jaar oververtegenwoordigd<br />

zijn in de groep van daders. In de vs zijn vrouwen eerder<br />

slachtoffer dan mannen, terwijl kinderen uit lagere inkomensgroepen vaker<br />

slachtoffer zijn dan andere kinderen.<br />

De meeste seksuele delicten worden gepleegd door mensen die het slachtoffer<br />

kennen. Recente gegevens suggereren dat in Engeland 1,2 % van de kinderen<br />

onder elf jaar, 4,8% van de kinderen vanaf elf tot en met zeventien en<br />

11,3 % van de 18- tot 24-jarigen een vorm van niet-gepast seksueel contact in<br />

hun jeugd rapporteren. Als ook vormen van ongepast seksueel gedrag (door<br />

leeftijdgenoten of volwassenen) worden meegeteld waarbij er geen sprake is<br />

van fysiek contact, dan worden de cijfers meer dan twee keer zo hoog (respectievelijk<br />

1,2%, 16,5% en 24,i%).6 De cijfers uit dit onderzoek suggereren<br />

dat 5,1% van de mannen tussen 18 en 24 jaar en 17,8% van de vrouwen in dezelfde<br />

leeftijdsgroep op enig moment in hun kindertijd te maken hebben gehad<br />

met wat volgens de wet als seksueel misbruik moet worden beschouwd.7<br />

De meest omvattende studie naar seksueel misbruik van kinderen door leden<br />

van de katholieke clerus is verricht door het John Jay College of Criminal<br />

Justice te New York. Het onderzoek is gedaan op uitnodiging van de Amerikaanse<br />

bisschoppenconferentie (u s c c b ). Data uit deze studie laten zien dat<br />

81% van de slachtoffers van de Amerikaanse priesters mannelijk was en dat<br />

het aantal steeg van 353 in de jaren vijftig van de 20ste eeuw tot een piek in<br />

de jaren zeventig (2.129) en vervolgens weer daalde tot 363 in de jaren negentig.<br />

De frequentie van misbruik van kinderen jonger dan elf jaar gedurende<br />

deze periode (1950-2000) varieerde minder dan de frequentie van misbruik<br />

van kinderen ouder dan elf jaar. Het is tegelijkertijd opvallend dat 3% van<br />

de daders (149) verantwoordelijk was voor bijna drieduizend slachtoffers,<br />

oftewel voor 27% van de beschuldigingen. Het is waarschijnlijk dat de meerderheid<br />

van deze daders als pedofiel kan worden gediagnosticeerd, voor wie<br />

een pre-puberaal kind voorkeursslachtoffer is. Het is waarschijnlijk dat het<br />

aantal pedofielen dat misbruik heeft gepleegd in de periode dat ze priester<br />

waren, betrekkelijk constant is gebleven in de periode dat er een toename<br />

(1950-1970) en vervolgens een afname (1970-1990) was in het aantal gevallen<br />

van misbruik van oudere kinderen.<br />

Geen enkele vorm van screening kan voorkomen dat geen van de potenti-<br />

ele daders tot priester gewijd zal worden. Het valt ook niet te verwachten dat<br />

6 L. Radford, S. Corral, C. Bradley, H. Fisher, C. Bassett, N. Howat and S. Collishaw<br />

(2011). Child abuse and neglect in the uk today. London: n s p c c . p. 9. www.nspcc.org.<br />

uk/Inform/research/statistics/prevalence_and_incidence_of_child_abuse_and_<br />

neglect_wda48740.html. Retrieved 26Ü1 October, 2011.<br />

7 Zie vorige noot, 9.


de kerk in staat zal zijn om te voorkomen dat de leden van de clerus in de verleiding<br />

komen om kinderen te misbruiken, zoals ook niet kan worden voorkomen<br />

dat deze groep ongepast en illegaal materiaal bekijkt op internet.8<br />

In een rapport over de oorzaken en de gevolgen van de crisis rond seksueel<br />

misbruik in de v s 9 heeft Karen Terry, de leider van het onderzoek, opgemerkt<br />

dat het aantal gevallen sinds het hoogtepunt in de jaren zeventig is afgeno-<br />

men. Zij wijst de betere screening van de priesterkandidaten als oorzaak aan,<br />

net als de introductie van pedagogische en pastorale trainingen in de curricula<br />

van de seminaries. Deze vorming is nu op veel seminaries gemeengoed.<br />

Hier komen onderwerpen aan bod als relaties, vriendschap, het stellen van<br />

grenzen, zelfkennis, seksualiteit, persoonlijke integriteit en de voorbereiding<br />

op een celibatair leven. Er is ook sprake van een fikse verandering in de<br />

professionele voorbereiding van de stafleden van een seminarie die fungeren<br />

als pastorale begeleiders en spirituele leiders voor priesters in opleiding.<br />

Karen Terry merkt ook op dat het gebrek aan psychoseksuele ontwikkeling<br />

bij de vorming van de kandidaten voor de jaren zeventig, in combinatie<br />

met veranderingen in de culturele en kerkelijke contexten in de Verenigde<br />

Staten in de jaren zestig, hebben bijgedragen aan de significante stijging van<br />

het aantal gevallen van misbruik van kinderen, in het bijzonder dat van adolescenten<br />

in de leeftijd van elf tot zeventien jaar. De clericale cultuur leidde<br />

ertoe dat priesters en broeders het gevoel hadden recht te hebben op een bijzondere<br />

positie en daarmee op een soort voorkeursbehandeling die hen een<br />

aanzienlijke macht gaf over het spirituele, educatieve en sociale leven van<br />

jonge mensen. Dat leidde tot een omgeving waarin meer mogelijkheden tot<br />

seksueel misbruik van kinderen bestonden. Kathleen McChesney, de eerste<br />

directeur van de afdeling Kinderbescherming van de Amerikaanse bisschoppenconferentie<br />

(Office for Child and Youth Protection - United States Conference<br />

of Catholic Bishops), merkte op: ‘De data laten zien dat het percentage<br />

meisjes dat slachtoffer werd toenam nadat meisjes de mogelijkheid kregen<br />

om misdienaar te worden.’ Dit is ondersteunend bewijs voor de stelling dat<br />

in een cultuur van misbruik10 de willekeurige beschikbaarheid een belangrijke<br />

factor is.<br />

8 Zie M. Keenan, Child sexual abuse and the Catholic Church: Gender; power and organizational<br />

culture (Oxford 2011), p. 5-9 voor een verantwoorde, goed onderbouwde discussie<br />

over de op dit moment toegankelijke cijfers over seksueel misbruik van kinderen door<br />

katholieke geestelijken.<br />

9 Terry, The causes and consequences of sexual abuse of minors by Catholic priests in the<br />

United States, p. 13.<br />

10 McChesney, Kathleen. (June 6 - 13th, 2011). What caused the crisis? America, 13-15.


Het is van groot belang op te merken dat de meeste beschikbare statistieken<br />

over seksueel misbruik van kinderen door priesters afkomstig zijn uit<br />

Engelssprekende culturen die van oudsher meer terughoudend zijn in het<br />

spreken over seks in de nabijheid van kinderen. Overigens verschillen houdingen<br />

tot seksualiteit en de leeftijd waarop kinderen worden voorgelicht<br />

van cultuur tot cultuur. Aan de ene kant helpen culturen met een grotere<br />

seksuele openheid hun kinderen te beschermen tegen seksueel misbruik<br />

juist door seksuele kennis op een jonge leeftijd ter beschikking te stellen.<br />

Aan de andere kant kan een meer coulante cultuur ook aan pedofielen een<br />

veiliger omgeving verschaffen. Het blijft hier bij speculaties zolang we niet<br />

beschikken over voldoende data.<br />

Gegeven de onvoorspelbaarheid van zowel het individueel menselijk gedrag<br />

als het systematische en institutionele gedrag van kerken is het waarschijnlijk<br />

dat er in de afzienbare toekomst gevallen van seksueel misbruik in<br />

een kerkelijke context zullen blijven voorkomen. Om die reden stellen we in<br />

dit artikel dan ook richtlijnen voor die behulpzaam kunnen zijn voor het kerkelijk<br />

beleid. We richten ons hierbij op twee dimensies. Ten eerste, wanneer<br />

er seksueel misbruik geconstateerd wordt, a) wat zijn dan de beste maatregelen<br />

onmiddellijk nadat een lid van de clerus11 beschuldigd is van seksueel<br />

misbruik van een of meer kinderen en b) op welke manier moet er aandacht<br />

besteed worden aan families en gezinnen van slachtoffers en daders die<br />

onthutst en boos zullen zijn door de ontdekking, met alle impact die het<br />

heeft op hun zelfbeeld en hun geloofsleven als katholiek. Ten tweede ligt er<br />

de vraag welke praktische maatregelen kerkelijke overheden kunnen nemen<br />

om de kans op seksueel misbruik in een kerkelijke omgeving te verkleinen.<br />

2. De ontdekking: eerste aandacht voor het slachtoffer<br />

De grootste behoefte van slachtoffers, kinderen en adolescenten, is dat de<br />

betrokken volwassenen bereid zijn om de beschuldigingen van misbruik serieus<br />

te nemen. Dit geldt zowel voor de kerkelijke overheden als voor de ouders<br />

van het kind. Het is voor kinderen bijzonder moeilijk om mensen buiten<br />

hun gezin of familie iets te vertellen over het feit dat ze misbruikt zijn.<br />

Veel van deze kinderen waren leerlingen van internaten, weeshuizen en<br />

‘industrial schools’ (Ierse instellingen om arbeiderskinderen buiten familieverband<br />

betere kansen op onderwijs te geven) of zaten in instellingen voor<br />

jonge delinquenten. Voor velen van hen had de plaats waar het misbruik<br />

plaatsvond elementen van een gezinssituatie: het was hun thuis. De voor<br />

hen verantwoordelijke leden van de clerus hadden een absolute autoriteit,<br />

11 Met de term ‘leden van de clerus’ bedoelen we hier alle priesters en religieuzen. Het<br />

meeste geldt echter evenzeer voor beroepskrachten en vrijwilligers binnen de kerk.


de kinderen hadden geen uitweg en waren bang dat ze niet geloofd zouden<br />

worden als ze over het misbruik zouden praten. In een aantal gevallen was<br />

er sprake van een sterke emotionele band tussen slachtoffer en dader. Het<br />

seksuele misbruik zelf vond mogelijk plaats in een complexe situatie met een<br />

verwevenheid aan betekenissen. Denk bijvoorbeeld aan gevallen waarin de<br />

dader het misbruik en de affectie kan hebben afgewisseld met bestraffing.<br />

Deze complexe mengeling van ervaringen met deels tegenstrijdige diepe<br />

emoties kan leiden tot aanzienlijke schade in de ontwikkeling van een jonge<br />

persoon. Kinderen die op deze manier behandeld zijn, lopen een groot risico<br />

om later afwijkend seksueel gedrag te ontwikkelen waarin geweld en pijn een<br />

belangrijke rol spelen.<br />

In hun pogingen om op te helderen wat er gebeurd is, moeten volwassenen<br />

er zich van bewust zijn dat het voor kinderen erg moeilijk is om over seksuele<br />

onderwerpen te praten. Dit geldt in het bijzonder wanneer het kind denkt dat<br />

het ‘raar’ is wat hem of haar is overkomen. Het weet instinctief dat volwassenen<br />

er aanstoot aan nemen wanneer kinderen over seks praten. Mogelijk<br />

spreekt het kind alleen al hierdoor in vage bewoordingen en met grote tegenzin<br />

over de fysieke relatie met de dader. Bovendien kan het zijn dat het kind<br />

niet beschikt over een seksueel vocabulaire om precies te beschrijven wat er<br />

gebeurd is. Als een kind praat over seksueel gedrag of over de relatie met de<br />

dader en daarbij snel verward raakt, is dat een belangrijke aanwijzing. De<br />

volwassene moet dan de poging van het kind om te vertellen niet negeren,<br />

maar juist goed luisteren en ontvankelijk zijn voor de signalen zonder ooit<br />

het kind woorden in de mond te leggen. Er moet niets gedaan of gezegd worden<br />

dat de ervaringen van het kind kleineert, met uitspraken als: ‘Het was<br />

alleen maar knuffelen.’<br />

Het verdient de voorkeur dat deskundige interviewers van de kinderbescherming<br />

gevraagd worden om met het kind te praten. Deze deskundigen<br />

zijn opgeleid om kinderen geen expliciete vragen te stellen en ze planten<br />

geen nieuwe seksuele termen en begrippen in het hoofd van het kind. Een<br />

dergelijk strategie is van belang voor een mogelijk juridische nasleep omdat<br />

er alleen dan sprake is van objectieve bewijsgaring. Het helpt bovendien de<br />

kerkelijke autoriteiten om te achterhalen wat er precies gebeurd is.<br />

Als de verdenking van seksueel kindermisbruik bestaat, dient het kind<br />

zo snel mogelijk medisch te worden onderzocht door deskundig personeel.12<br />

De meeste grote ziekenhuizen in de Verenigde Staten beschikken tegenwoordig<br />

over personeel dat speciaal is opgeleid om seksueel misbruik te onderzoeken,<br />

met bijzondere aandacht voor fysiek bewijs van seksuele penetra­<br />

12 De vertalers wijzen erop dat de auteurs zich hier vooral richten op de situatie in de<br />

Verenigde Staten, waar internaten en seminaries nog steeds bestaan.


tie, zoals een gescheurde of uitgerekte anus bij jongens of blauwe plekken,<br />

kneuzingen of een anderszins aangetaste vagina bij een meisje. Alle recente<br />

verwondingen worden eerst op een passende manier behandeld. Daarnaast<br />

wordt vastgesteld of er sprake is van een geslachtsziekte in mond, anus of<br />

vagina en ook hier wordt gezorgd voor een passende behandeling. Medewerkers<br />

van de eerste hulp weten hoe ze het onderzoek kunnen verrichten<br />

zonder het kind onnodig extra te traumatiseren. Ze zijn ook opgeleid om de<br />

bewijzen voor misbruik op te merken en zo nodig te vast te leggen voor een<br />

eventuele rechtszaak.<br />

Onder geen voorwaarde kan of mag een medewerker of vrijwilliger van<br />

de kerk of de instelling waar het misbruik plaatsvond, betrokken zijn bij een<br />

fysiek onderzoek of een interview met het kindslachtoffer, ook niet als die<br />

persoon beschikt over een aantoonbare deskundigheid. In sommige landen<br />

beschouwt de wetgeving de medewerking aan een dergelijk onderzoek door<br />

vertegenwoordigers van de betrokken kerk of instelling als een extra vergrijp.<br />

Tijdens het onderzoek moet het kindslachtoffer heel duidelijk worden<br />

verteld dat het medisch personeel niet zijn of haar geloofwaardigheid toetst,<br />

maar wil bepalen waaraan het kind behoefte heeft. Het verdient verder aanbeveling<br />

het kind niet te belasten met informatie over het verzamelen van<br />

forensisch bewijsmateriaal. Dit kan het kind zelfs nog meer in de war maken<br />

als de dader hem of haar dierbaar is. Het kind kan het seksueel misbruik gemeld<br />

hebben om uit een oncomfortabele of bedreigende situatie te raken en<br />

daarbij nog steeds een emotionele band voelen met de dader. Kinderen hebben<br />

wellicht zelfs niet voorzien dat de dader gestraft zou kunnen worden of<br />

dat hem anderszins schade berokkend wordt.13<br />

Psychotherapie van iemand die opgeleid is om met gevallen van seksueel<br />

misbruik om te gaan, kan het kindslachtoffer helpen. Bij jongere kinderen<br />

wordt hierbij gebruik gemaakt van ‘speltherapie’; het kind is dan meestal<br />

coöperatief.14 Adolescenten kunnen weerstanden voelen tegen iedere vorm<br />

van psychotherapie omdat ze in de fase verkeren waarin ze zich voorbereiden<br />

op een zelfstandig leven en de hulp van volwassenen nogal eens afwijzen.<br />

Ouders doen er goed aan hun kind niet te verplichten tot psychotherapie en<br />

in plaats daarvan het onderwerp eens in de zoveel jaar aan te snijden. Het is<br />

niet ongebruikelijk dat adolescenten pas na decennia besluiten om het seksueel<br />

misbruik alsnog met een therapeut te bespreken.<br />

13 M. Ross, ‘Learning to navigate the minefield of child sexual abuse’, in: J.M. Gr eer<br />

en B. Geary (red.), Sexual issues: understanding and advising in a Christian context (Stow-<br />

market: Kevin Mayhew, 2010), p. 51-60.<br />

14 A. Peden, ‘Immediate psychological interventions with child victims’, in: B. Geary<br />

en J.M. Greer (red.), The dark night of the Catholic Church: Examining the child sexual abuse<br />

scandal (Stowmarket, England: Kevin Mayhew Ltd., 2011), p. 311-334.


Het slachtoffer mag nooit op enige wijze te horen krijgen dat het risico’s<br />

loopt om seksueel afwijkend gedrag te ontwikkelen. Elke competente therapeut<br />

kan later eventueel een verband leggen tussen het slachtofferschap en<br />

het seksuele gedrag. Sommige slachtoffers ontwikkelen zich gelukkig zonder<br />

problematische gevolgen van het seksueel misbruik.<br />

3. Ontdekking: aandacht voor de behoeftes van de ouders en familie<br />

van het slachtoffer<br />

Als de ouders van het slachtoffer zeer gelovig zijn, kan het voor hen heel<br />

lastig zijn te accepteren dat een dienaar van God in staat is tot een seksueel<br />

misdrijf tegen hun kind. Dan kan ertoe leiden dat ze ervan uitgaan dat hun<br />

kind liegt en slechts problemen wil veroorzaken voor iemand die hij of zij<br />

niet mag. In zulke gevallen is het noodzakelijk voor de vertegenwoordigers<br />

van de kerk of instelling de ouders in te lichten en uit te leggen dat er een<br />

bepaalde procedure gevolgd moet worden om de waarheid aan het licht te<br />

brengen. De twijfel van de ouders mag nooit een excuus zijn om de klachten<br />

van het kind niet aan een nader onderzoek te onderwerpen.<br />

De grote aandacht van de media voor religieuze daders van seksuele<br />

vergrijpen maakt het echter steeds waarschijnlijker dat ouders de beschuldigingen<br />

van hun kind wel geloven. Hun wanhoop is amper voorstelbaar.<br />

Ten eerste, hun pogingen om hun kind te beschermen tegen groot gevaar<br />

zijn mislukt; ze zullen zich daardoor vaak schuldig voelen, vooral wanneer<br />

ze de dader thuis hebben uitgenodigd of als een vriend van de familie hebben<br />

gezien. Dit was vaak de werkwijze van daders uit de clerus, zoals aan het<br />

licht kwam in het geval van Fr. Brendan Smyth,15 de priester die veel kinderen<br />

misbruikt heeft. De verkeerde wijze waarop deze zaak werd afgehandeld,<br />

heeft geleid tot de val van het Ierse kabinet van Albert Reynolds in 1994. Ten<br />

tweede, de woede tegen de kerk en het gevoel verraden te zijn leidt tot een<br />

spirituele crisis van enorme omvang. Terwijl een voorzichtige advocaat van<br />

de kerk vooral contact zal zoeken met vertegenwoordigers van de kerk en het<br />

contact met de familie van het slachtoffer zal vermijden, is het wel nodig dat<br />

pastorale zorg aan de familie verleend wordt. Voor zover wij weten wordt er<br />

geen praktische aandacht aan dit probleem besteed. Het kan een oplossing<br />

zijn om een priester uit een niet-betrokken parochie te vragen het gezin of de<br />

familie te begeleiden of andere niet-betrokken religieuzen in te schakelen. In<br />

gebieden waar katholieken in de minderheid zijn kan het noodzakelijk zijn<br />

een beroep te doen op geestelijken van een ander geloof, vooral als zij een<br />

opleiding hebben gehad in pastorale zorg.<br />

15 Chris Moore, Betrayal of trust, Marino Books 1995.


Verwanten van het slachtoffer zijn misschien net zo geschokt als de<br />

ouders, maar het kan ook zijn dat ze anders reageren. Als ook zij vriendschappelijke<br />

relaties onderhielden met de dader, kunnen ze zich afvragen<br />

waarom hij de kinderen van die ouders koos en niet hun eigen kinderen. Op<br />

een bepaalde manier kunnen ze, triest genoeg, iets van jaloezie voelen. Dit<br />

kan ook gebeuren wanneer ze constateren dat het slachtoffer een speciale<br />

behandeling krijgt vanwege het misbruik. Zulke gevoelens kunnen confronterend<br />

zijn en moeilijk bespreekbaar.<br />

Gezinstherapie, uitgevoerd door iemand die verstand heeft van religieuze<br />

ervaringen en van seksueel misbruik, kan ouders, kinderen en verwanten<br />

helpen bij het omgaan met hun trauma en de verzoening met de kerk.<br />

Kerkelijke overheden betrokken bij misbruik hebben dikwijls weinig<br />

aandacht geschonken aan het voorkomen van de breuk tussen de kerk en de<br />

familie en vrienden van het kind. De pastoor van het gezin en de bisschop<br />

doen er goed aan af en toe contact op te nemen met de familie om de voortgang<br />

van het onderzoek toe te lichten en hun belangstelling en medeleven<br />

uit te drukken. Het mag niet gebeuren dat het gezin nieuwe ontwikkelingen<br />

verneemt via de media.<br />

4. Het kindslachtoffer in kerkelijke instellingen<br />

Speciale aandacht is nodig voor het kind zonder gezin of uit een gezin dat<br />

geen aandacht aan hem of haar kan of wil besteden. Het is hartverscheurend<br />

hoe de cultuur van misbruik in sommige instellingen voor jeugdzorg verankerd<br />

is geraakt. We vinden deze kinderen in internaten, weeshuizen en scholen<br />

met huisopvang voor gehandicapte kinderen zoals doven en verstandelijk<br />

gehandicapten. Terwijl veel van deze kinderen arm of verlaten zijn, zijn<br />

er ook ouders die hun kinderen niet kunnen of willen onderhouden. Voor<br />

deze kinderen zijn de stafleden de facto surrogaat ouders.<br />

Extra schrijnend is dat zo’n kind nergens naartoe kan en in feite permanent<br />

gevangen is in een omgeving van misbruik; zelfs als het erin slaagt<br />

daartegen te protesteren, dan nog kunnen degenen die verantwoordelijk zijn<br />

voor zijn of haar plaatsing in de instelling, soms geen andere opties hebben<br />

of niet bereid zijn om te zoeken naar een nieuw onderkomen.<br />

Bij zonder sinister aan kindermisbruik dat in religieuze instellingen plaatsvindt<br />

is dat de betrokken volwassenen fungeren als in loco parentis (plaatsvervangers<br />

van de ouders). Misbruik binnen een institutionele gemeenschap<br />

lijkt daarom op incest. In het algemeen geldt dat een dader zorgvuldig zijn<br />

misbruik verbergt tegenover zijn confrères en zijn meerderen. Maar wanneer<br />

slachtoffer, dader, meerderen en collega’s 24 uur per dag in hetzelfde gebouw<br />

verblijven, dan is het waarschijnlijk dat er sprake is van enig medeweten en/<br />

of ontkenning bij de niet-misbruikende volwassenen - zoals er ook in ge­


zinnen waar incest voorkomt soms niet-deelnemende volwassenen zijn die<br />

ervan weten. Het komt ook voor dat de dader niet in zijn eentje handelt, maar<br />

deel is van een georganiseerde groep van misbruikplegers die samenwerken<br />

om voordeel te halen uit hun gevangen ‘prooi’.<br />

William White, met de blik van een organisatieconsultant, schrijft over wat<br />

hij noemt ‘incestueuze stelsels’, die worden gekenmerkt door onder meer<br />

centralisatie van de macht in de handen van charismatische leiders en toenemende<br />

isolatie van de groep, instelling of communiteit. Hij geeft aan dat<br />

de leiding van dergelijke organisaties vaak gedeelde waarden heeft, terwijl<br />

de ‘werkers’ overeenkomsten vertonen in leeftijd, geslacht en geloof. Vaak<br />

komt overwerk veel voor en maakt straf deel uit van de organisatiecultuur.<br />

White merkt op dat misbruik in zulke ‘gesloten’ systemen doorgaans veel<br />

voorkomt, waarbij intensiteit en duur ervan grotere schade aanrichten bij<br />

de slachtoffers dan incidenten in ‘open systemen’.16 Deze beschrijving raakt<br />

veel kenmerken van katholieke instellingen voor zorg aan kinderen, zeker als<br />

we spreken over de tijd vóór de afname van het aantal roepingen, toen leden<br />

van religieuze orden kostscholen, weeshuizen en tuchthuizen vrijwel alleen<br />

dreven.<br />

Daarnaast geeft hij aan dat in gesloten systemen de grens tussen werk<br />

en privé vaak wordt geschonden. Bovendien ontbreekt het aan persoonlijke<br />

en professionele hulp en zijn fysieke uitputting en verdraaiing van de kernwaarden<br />

aan de orde. Priesters, broeders en nonnen die in zulke instellingen<br />

werkten, hadden zelden een adequate opleiding genoten. Ook hadden ze<br />

weinig vrije tijd, waardoor de grens tussen werk en persoonlijk leven vaak<br />

niet scherp was. Dat kan mensen brengen tot een ongepaste bevrediging van<br />

seksuele en affectieve behoeften. Marie Keenan toont aan dat recente onthullingen<br />

uit protestantse en seculiere instellingen in Duitsland onderstrepen<br />

dat misbruik vaak plaatsvond in gesloten systemen waar mannen de verantwoordelijkheid<br />

droegen voor jongens.17<br />

Voor zover wij weten heeft de kerk niet de trieste situatie erkend van kinderen<br />

die misbruikt worden in die religieuze instellingen waar zij ook onderdak<br />

hebben. Daar heeft de kerk ook geen moeite gedaan om tegemoet te komen<br />

aan de noden van kinderen. Vanwege hun relatieve gebrek aan emotionele<br />

ondersteuning in vergelijking met kinderen van ouders die aandacht voor<br />

hen hebben, is het waarschijnlijker dat zij als volwassenen hinder ondervin­<br />

16 W. White, ‘A systems perspective on sexual exploitation of clients by professional<br />

helpers’, in: J.C. Gonsiorek (red.), Breach of trust: Sexual exploitation by health care profes-<br />

sionals and clergy (London 1995), p. 176-192.<br />

17 Keenan, Child sexual abuse and the Catholic Church, p. xxv.


den van ernstige mentale kwalen. In plaats van medelijden wekt mogelijk<br />

extreem gedrag en/of een chaotische uitstraling van deze voormalige slachtoffers<br />

van seksueel misbruik vaak weerzin op, die er vervolgens toe leidt dat<br />

hun verhalen en hun claims gewantrouwd worden.<br />

5. De aandacht voor de daders na ontdekking van een seksueel misdrijf<br />

Het seksueel misbruiken van een kind is een antisociale daad: het kan significante<br />

gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind en voor zijn<br />

emotioneel welbevinden en het heeft ook gevolgen voor de familieleden van<br />

zowel slachtoffers als daders. Leden van de clerus die dader zijn, worden<br />

sinds kort onderverdeeld in pedofielen (diegenen die zich aangetrokken voelen<br />

tot prepubers) en ephebofielen (diegenen de zich aangetrokken voelen<br />

tot jonge mensen van dertien tot zeventien jaar). Pedofilie is een psychiatrische<br />

diagnose, terwijl ephebofilie een beschrijvende term is voor gedrag<br />

dat in veel culturen als illegaal of antisociaal wordt gezien. Hoewel het misbruik<br />

van kinderen antisociaal gedrag is, is er in absolute getallen gemeten<br />

maar een minderheid van de pedofielen gediagnosticeerd met een antisociale<br />

persoonlijkheidsstoornis (a s p d ). Maar in vergelijking met de gehele<br />

bevolking zijn mensen met een dergelijke stoornis oververtegenwoordigd<br />

in het percentage mensen dat kinderen seksueel misbruikt.18 Mensen met<br />

een antisociale persoonlijkheidsstoornis, vaak ook wel sociopaten genoemd,<br />

zijn bijvoorbeeld snel geïrriteerd en agressief, hebben de neiging hun eigen<br />

veiligheid en die van anderen roekeloos te negeren en kunnen niet omgaan<br />

met verantwoordelijkheid, zoals blijkt uit het niet volhouden van consistent<br />

werkgedrag en het niet nakomen van financiële verplichtingen.19 Ron Lan-<br />

gevin merkt op dat in een steekproef van daders van een seksueel vergrijp<br />

die tevens lid zijn van de clerus, 23% een persoonlijke geschiedenis had van<br />

pesten en geweld, vaak in de vorm van straf en vastbinden.20 Dit type geweld<br />

kwam meer voor in weeshuizen, ‘industrial schools’ en internaten.21 In een<br />

dergelijke omgeving zal een ouder niet de tekenen van seksueel geweld zien<br />

op en aan het lichaam van een kind.<br />

18 Ron Langevin, ‘Who engages in sexual behaviour with children? Are clergy<br />

who commit sexual offences different from other sex offenders?’, in: R.K. Hanson,<br />

F. Pfafflin en M. Lutz (red.), Sexual abuse in the Catholic Church: Scientific and legal perspectives<br />

(Rome: Libreria Editrice Vaticana, 2003), p. 24-43.<br />

19 American Psychological Assocation, Diagnostic and statistical manual of mental<br />

disorders (4th ed.), Washington dc 1994.<br />

20 Zienooti8.<br />

21 Zie Patrick Touher, Fear of the collar, Reading: Ebury Press, 2007, en Bruce Arnold, The<br />

Irish Gulag: How the state betrayed its innocent children, Dublin: Gill & Macmillan, 2009.


Sociopaten hebben geen normale affectieve banden met het door hen<br />

uitgekozen slachtoffer van seksueel handelen. Andere daders van seksuele<br />

vergrijpen zijn seksueel onderontwikkeld en worden verliefd op of raken<br />

emotioneel en seksueel verwikkeld met een kind in plaats van een volwassene<br />

omdat een kind in hun ogen een veilig subject voor liefde is. Socio-<br />

patische volwassenen, waaronder actieve pedofielen die herhaaldelijk afwijkende<br />

seksuele handelingen verrichten met meerdere slachtoffers, zullen<br />

hun daden zorgvuldig verbergen. Van hen is ook bekend dat het vaardige<br />

leugenaars zijn. De kans op verandering is gering. Hier tegenover staat de<br />

dader die zijn emotionele band met een enkel kind niet kan verbergen en die<br />

na een beschuldiging gemakkelijk bekent. Deze dader heeft een grotere kans<br />

op een gunstige verandering. Hoewel politie en justitie op beide soorten daders<br />

mogelijk op gelijke wijze reageren, zal de religieuze gemeenschap die<br />

hiermee te maken heeft toch een onderscheid moeten maken.<br />

Beschrijvingen uit onderzoek suggereren dat de daders vaak charmant<br />

en zeer intelligent zijn. Daardoor hebben ze vaak een netwerk van bewonderaars<br />

waartoe soms ook mensen behoren die hoger staan in de hiërarchie.<br />

De analyse van data over de daders van een seksueel vergrijp suggereert dat<br />

het vaak om narcistische persoonlijkheden gaat die een behoefte voelen om<br />

bewonderd te worden. Voor een gewone waarnemer lijken ze vaak ‘te goed<br />

om waar te zijn’ en ‘bijna voorbeeldig’ in hun generositeit en toegankelijkheid.<br />

Hun emotionele onvolwassenheid en hun identificatie met kinderen<br />

is een risicofactor,22 maar kan hen juist ook de charme geven van de rattenvanger<br />

van Hameien. Het gemak waarmee ze met kinderen omgaan, wekt<br />

vertrouwen bij de ouders en geeft hen de mogelijkheid om kinderen thuis te<br />

bezoeken.<br />

De dader van een seksueel vergrijp schaadt niet alleen het vertrouwen van<br />

kind en ouders, maar ook het vertrouwen van zijn confrères en/of religieuze<br />

of diocesane meerderen. Hij brengt verder ernstige schade toe aan zijn parochie.<br />

De emotionele impact van het bedrog maakt het voor de direct leidinggevenden<br />

van een dader vaak lastig om goed met de situatie om te gaan.<br />

Om die reden hebben veel religieuze orden en congregaties, bisdommen en<br />

parochies in de Verenigde Staten een aantal senior leden naar speciale opleidingen<br />

gestuurd om te leren hoe te handelen in het geval van pas ontdekt<br />

misbruik. Andere katholieke organisaties delegeren dit aan psychiatrische<br />

ziekenhuizen die gespecialiseerd zijn in de omgang met leden van de clerus<br />

en religieuzen. Wij achten het verstandig om van dergelijke instellingen<br />

22 R. Karl Hanson, ‘Discussion following: R. Karl Hanson and Shelley Price, Sexual<br />

abuse screening procedures for positions of trust with children’, in: Hanson, Fried-<br />

mann, Lütz (red.), Sexual abuse in the Catholic Church: Scientific and legalperspectives,<br />

p. 94-96.


gebruik te maken omdat er dan sprake is van passende behandelingen, zowel<br />

vanuit psychologisch als juridisch perspectief. Dat laatste is vooral van<br />

belang in rechtssystemen waar een beschuldigde onschuldig is tot het tegendeel<br />

is bewezen. Zolang de beschuldigde geen schuld bekent, moet zijn<br />

reputatie tijdens de juridische procedure beschermd worden om een proces<br />

wegens smaad te voorkomen.<br />

Daar staat tegenover dat de leidinggevenden van de beschuldigde op een<br />

adequate manier moeten omgaan met de belangen van degenen die bij de<br />

zaak betrokken zijn, zoals de gezinnen en families van de kinderen op een<br />

school waar een geval van seksueel misbruik is gemeld. Ook de vraag of de<br />

beschuldigde, een pastoor bijvoorbeeld, zijn werk kan voortzetten, moet onmiddellijk<br />

aan de orde komen. Als de beschuldigde daarin contact houdt met<br />

direct en indirect betrokkenen, lijkt dat moeilijk voorstelbaar. Maar een administratief<br />

bestuurder van een religieuze orde, iemand die geen direct contact<br />

heeft met kinderen, die bijvoorbeeld beschuldigd is van het bezoeken<br />

van een minderjarige prostituee, zou zijn ambt kunnen blijven uitoefenen<br />

terwijl een rechtszaak loopt. Het is van belang dat kerkelijke bestuurders de<br />

indruk vermijden dat ze op een arrogante manier de emoties van de betrokken<br />

mensen negeren, terwijl ze anderzijds een confrère die overduidelijk in<br />

ernstige problemen zit niet aan zijn lot moeten overlaten.<br />

De vraag of een lid van de clerus of van een religieuze orde in het religieuze<br />

ambt kan blijven, is een vraag die in meer rust gesteld moet worden.<br />

Pedofilie zien wij als een ziekte en seksueel misbruik van adolescenten<br />

als een misdaad. Vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid moet het diocees<br />

of de religieuze orde zorgvuldig onderzoeken of een lid met een lange<br />

staat van trouwe dienst behandeld kan worden zodat hij weer in de organisatie<br />

kan werken zonder meer mensen te beschadigen. Als dat niet mogelijk<br />

is en de dader toch een religieuze functie wil blijven uitoefenen, dan<br />

zal onderzocht moeten worden of er niet een ergens een veilige en afgebakende<br />

positie in een kerkelijke omgeving gevonden kan worden. Een veroordeelde<br />

dader van een seksueel vergrijp kan een plaats krijgen waar geen<br />

contact met een breder publiek nodig is. Zo kan een diocesane priester geplaatst<br />

worden in een ziekenhuis voor terminale patiënten terwijl hij in het<br />

oog gehouden wordt door een ambtenaar van de reclassering. Ook is het<br />

mogelijk te denken aan speciale huisvestingen voor daders met een grote<br />

kans op herhaling waarbij zorg gedragen wordt voor supervisie, therapie en<br />

betekenisvol werk op voorwaarde dat zij zich zorgvuldig houden aan de hun<br />

opgelegde restricties. In een aantal gevallen is dit het beste dat gedaan kan<br />

worden.<br />

We keren ons hiermee tegen de recente, zeer verontrustende ontwikkeling<br />

onder katholieke bisschoppen om de daders uit hun religieuze omgeving te<br />

plaatsen en de maatschappij in te sturen zonder verdere behandeling, steun


of supervisie. Dit wordt veelal een zero tolerance-beleid genoemd en is voor<br />

de bisschoppen aantrekkelijk omdat het de indruk geeft van daadkrachtig<br />

optreden in tijden van schandaal en misdaad. Het heeft echter ook iets van<br />

het onder de mat vegen van het probleem, om zo de religieuze organisatie<br />

los te koppelen van de daders. Deze benadering vermijdt ook dat veel geld<br />

besteed moet worden besteed aan de behandeling van de daders van een seksueel<br />

misdrijf in daartoe gespecialiseerde inrichtingen. Er is misschien ook<br />

de hoop dat financiële claims hierdoor uitblijven, omdat de dader geen lid<br />

meer is van de clerus.23<br />

Wij achten dit een stuitende benadering die gericht is op eigenbelang.<br />

In naam is de dader van een seksueel misdrijf dan een gewone leek. Want<br />

het was immers de religieuze organisatie die de kans verschafte om met de<br />

slachtoffers in contact te komen. Op deze manier onttrekt ze zich aan de<br />

eigen verantwoordelijkheid. Ook ten opzichte van de dader is het zeer onrechtvaardig<br />

omdat hij door die organisatie eerder uit de opleidingen gehaald<br />

had moeten worden en betere kansen had moeten krijgen om als leek<br />

normale seksuele relaties aan te gaan. Bovendien is het mogelijk dat stress,<br />

spanningen en een gebrek aan steunende relaties binnen de religieuze organisatie<br />

hebben bijgedragen aan het creëren van een context, zowel persoonlijk<br />

als institutioneel, waarin het misbruik kon plaatsvinden. Als de dader<br />

hulp wenst van zijn voormalige confrères en/of een continuering wenst van<br />

de relatie met hen, dan lijkt hij daar recht op te hebben op basis van de christelijke<br />

naastenliefde en eenvoudige rechtvaardigheid. Zie in dit verband de<br />

bijdrage van Fred van Iersel in deze bundel (red.).<br />

6. Ontdekking: reageren op de directe omgeving van de dader.<br />

De dader kan gezien worden als iemand met twee families: ten eerste, de oorspronkelijke<br />

familie (zijn ouders, broers en zussen en hun kinderen) en ten<br />

tweede, zijn religieuze familie, dat wil zeggen zijn religieuze ordegemeen-<br />

schap of zijn bisschop en de broederschap van priesters in zijn diocees. Voor<br />

leden van de clerus die academici zijn of betrokken zijn in andere ‘dienstverlenende<br />

ambten’ is er ook nog een derde ‘familie’, namelijk die van zijn<br />

collega’s op het werk.<br />

Al deze families zijn geschokt door de ontdekking van het geheime leven<br />

van seksuele relaties met kinderen van de dader. Vrijwel altijd is het zo dat<br />

niemand het verwachtte. Hoewel er jongvolwassenen bestaan met een dui­<br />

23 Dit heeft echter niet gewerkt in Ierland, zelfs niet in het geval van religieuzen die<br />

hun orde of congregatie op vrijwillige basis verlieten lang voor het seksueel misbruik<br />

bekend werd. Schoolleiders en orden zijn door de rechter verantwoordelijk gesteld en<br />

moesten schadevergoedingen aan de slachtoffers betalen.


delijke seksuele belangstelling die ongepast is, zoals voor kinderen, is het<br />

toch onwaarschijnlijk dat zulke jongeren toegelaten worden tot een opleiding<br />

tot priester en als ze al toegelaten worden, zullen ze snel weer verwijderd<br />

worden. De dader die het wel is toegestaan de opleiding te voltooien<br />

en die ook gewijd wordt, heeft vaak een aantal indrukwekkende kwaliteiten.<br />

Zijn afwijkende seksuele voorkeuren kunnen jarenlang ondergronds blijven<br />

om pas aan het daglicht te komen wanneer hij ouder geworden is en zich gevestigd<br />

heeft in een pastorie. In die tussentijd heeft hij vaak de bewondering<br />

en vriendschap van confrères en seculiere collega’s verworven. Hulpverleners<br />

met een gespecialiseerde opleiding zullen ingezet moeten worden om<br />

de confrères en lekencollega’s van de dader te helpen de sterke en onaangename<br />

emoties te verwerken die ze waarschijnlijk ervaren.<br />

Daarbij mag de oorspronkelijke familie van de dader niet vergeten worden.<br />

Zonder twijfel zijn ook zij diep geraakt door de daden van een familielid,<br />

daarnaast zijn ze waarschijnlijk diep vernederd.<br />

7. De preventie van seksueel misbruik<br />

Zoals boven gemeld, gaan wij ervan uit dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat<br />

het probleem van het seksueel misbruik van kinderen geheel en vanzelf zal<br />

verdwijnen. De stand van zaken op het gebied van onderzoek om mogelijke<br />

daders van seksueel misbruik vroegtijdig te identificeren is onvoldoende en<br />

het is niet waarschijnlijk dat deze identificatie ooit geheel effectief kan worden.<br />

Gegeven die aanname zullen kerkbestuurders, bisschoppen en pastors<br />

veel aandacht moeten besteden aan voorzieningen en aan het opstellen van<br />

beleidslijnen die het zeer lastig of onmogelijk maken om met een kind alleen<br />

te zijn. Als wordt vermeden dat iemand in afzondering met een kind kan<br />

spreken, kunnen de eerste indiscreties via aanraking worden voorkomen en<br />

dat beperkt de kans dat de relatie in misbruik ontaardt.<br />

Zo moeten bij het ontwerpen van een nieuw gebouw deze overwegingen<br />

al in de projectfase aan de architect en de tuinarchitecten duidelijk worden<br />

gemaakt. ‘Zichtlijnen’ moeten het volwassenen die werken met kinderen<br />

vrijwel onmogelijk maken om uit het zicht van voorbijgangers te verdwijnen.<br />

In bestaande gebouwen kunnen een paar veranderingen zorgen voor een<br />

betere bescherming van kinderen. Het gebruik van ramen binnen in een gebouw<br />

kan heel effectief zijn; een leslokaal moet zowel aan de voorkant als aan<br />

de achterkant een deur hebben naar de gang, zodat bij ongewenste aandacht<br />

(kind of volwassene) het leslokaal gemakkelijk verlaten kan worden. Elke<br />

deur zou een paneel van glas moeten bevatten. Als het lokaal groot is, kan er<br />

een extra raam geplaatst worden in het midden van de muur die grenst aan<br />

de gang. Grote vergaderzalen moeten twee uitgangen hebben en voldoende<br />

ramen in de muur naar de gang. Privékantoren en kleinere kamers die ge­


uikt worden voor lesgeven of begeleiding zouden muren met de gang moeten<br />

hebben die voor een deel uit glas bestaan.24<br />

In veel gebouwen beschikken stafleden over een sleutel voor de eigen werkruimtes<br />

als leslokalen of kantoren. Misschien is het beter om de kamers te<br />

voorzien van afsluitbare lockers voor persoonlijke spullen en het slot uit de<br />

deur van de kamer of het lokaal zelf te verwijderen.<br />

Het ontwerp van de omgeving van een gebouw moet zodanig zijn dat personen<br />

buiten niet zeker kunnen zijn dat ze niet geobserveerd worden. Soms is<br />

er veel inventiviteit nodig om dit rondom bestaande gebouwen te bereiken,<br />

omdat deze zich vaak kenmerken door veel struiken en zelfs ondoorzichtige<br />

boompartijen. Het neerzetten van concave spiegels langs de hoeken van gebouwen,<br />

zoals ook gebruikt bij verkeersuitgangen van gebouwen, is een tamelijk<br />

goedkope maatregel. Camera’s aangesloten op een gesloten tv-circuit<br />

kunnen gebruikt worden om te registeren wie er komt en gaat en wie op het<br />

terrein blijft rondhangen. Zo’n maatregel kan uitgelegd worden als middel<br />

om diefstal en ongeoorloofde toegang tot het terrein te voorkomen, maar alle<br />

volwassenen zullen begrijpen dat ook hun aanwezigheid geregistreerd wordt.<br />

Naast aanpassingen aan de gebouwen zullen de verantwoordelijken voor<br />

een instelling zich ook zorgvuldig moeten beraden op beleidsmaatregelen<br />

voor een betere bescherming van kinderen. Hiervan slechts drie voorbeelden:<br />

1) Op veel scholen hebben de leerkrachten de gewoonte om nog laat op<br />

de dag of in het weekend te komen werken om een achterstand in te halen.<br />

Hetzelfde geldt voor een kerk waar clerus en soms ook leken de sacristie of<br />

andere ruimten gebruiken voor voorbereidingen. Deze vorm van vrije toegang<br />

staat het een mogelijke dader toe om een kind uit te nodigen in een leeg<br />

gebouw, bijvoorbeeld om te helpen bij een project of taak. In plaats daarvan<br />

zou er een tijdslot moeten komen dat de toegang voor alle personen tot alle<br />

gebouwen uitsluit. Het aantal sleutels van de gebouwen moet beperkt zijn<br />

en het gebruik ervan moet zorgvuldig worden geregistreerd. Wanneer het<br />

gebouw buiten de normale uren open is, moet iemand de taak krijgen om op<br />

gezette tijden een ronde te maken om te controleren of er niets onwelvoeglijks<br />

gebeurt.<br />

2) Wanneer kinderen in een gebouw overnachten (bezinningscentra,<br />

kostscholen, zomerkampen en revalidatiecentra) dan moeten volwassen le-<br />

kenvrouwen toezien op de fysieke noden van het kind. Leden van de clerus<br />

of lekenleden van de staf zouden geen toegang tot de slaapverblijven van de<br />

kinderen moeten krijgen.<br />

24 Deze aanbevelingen gelden ook voor situaties waarin geestelijken onderwijs geven<br />

aan volwassenen, deels ook voor hun eigen veiligheid, om te voorkomen dat ze slachtoffer<br />

worden van valse beschuldigingen.


3) Wanneer kinderen samen reizen met leden van de clerus of met lekenleden<br />

van de staf, zullen ze vergezeld moeten worden door een passend aantal<br />

ouders die voorzien in de fysieke behoeftes van de kinderen. Als er geen ouders<br />

beschikbaar zijn, dan moeten voor deze taak volwassen lekenvrouwen<br />

ingehuurd worden of als vrijwilliger worden gevraagd.<br />

Leden van de clerus en lekenmedewerkers moeten uitgeschreven richtlijnen<br />

krijgen die ongepast contact met kinderen moeten voorkomen. Dit betekent<br />

onder meer niet alleen zijn met een kind; niet een kind zonder begeleider<br />

meenemen in de auto; geen pogingen doen om kinderen alleen en buiten de<br />

campus te ontmoeten; geen bijzondere vriendschap beogen met een ouder<br />

van een kind; nooit een kind iets te eten of te drinken aanbieden (behalve<br />

als een gewoon staflid verantwoordelijk voor de eetzaal). Om een dergelijke<br />

lijst van richtlijnen op te stellen, volstaat het te kijken naar de strategieën die<br />

door veroordeelde daders gebruikt zijn om toegang tot kinderen te krijgen.<br />

Hoewel sommige stafleden een afkeer zullen hebben van maatregelen<br />

die ze beschouwen als een schending van hun privacy, dienen ze zich ook te<br />

realiseren dat deze maatregelen valse beschuldigingen kunnen voorkomen.<br />

Seculiere instellingen gaan tegenwoordig over tot het nemen van soortgelijke<br />

maatregelen. Zo ontmoeten veel docenten aan een universiteit hun<br />

studenten nu op individuele basis met de deur van hun kantoor wijd open,<br />

om te voorkomen dat ze valselijk beschuldigd worden van verleidend gedrag.<br />

Er hebben zich voldoende van dit soort gevallen voorgedaan. Een verstandig<br />

persoon neemt dan dergelijke maatregelen.<br />

Het kan in zo’n geval, na het treffen van al die maatregelen, voor kerkelijke<br />

bestuurders en bisschoppen een opluchting zijn om te kunnen vaststellen<br />

dat ze alles hebben gedaan wat in hun vermogen ligt om misbruik tegen te<br />

gaan. Mocht het zich dan alsnog voordoen, dan weten ze dat ze het probleem<br />

serieus hebben genomen. Dat vergroot bovendien de kans dat de publieke<br />

opinie de schuld voor de daad eerder bij de dader legt dan bij de instelling.<br />

8. Conclusie<br />

Er is voldoende tijd voorbijgegaan en er zijn genoeg gevallen van misbruik<br />

door leden van de clerus geweest om een onderscheid te maken tussen adequate<br />

en destructieve reacties door de kerkelijke autoriteiten. Het is overduidelijk<br />

destructief voor alle betrokkenen - slachtoffers, daders, onschuldige<br />

leden van de clerus, katholieken in het algemeen - als de kerkelijke autoriteiten<br />

de incidenten ontkennen of in de doofpot proberen te stoppen. De publieke<br />

opinie over de katholieke kerk van zowel katholieken als niet-katholie-<br />

ken bevindt zich op een absoluut dieptepunt. Een klein voorbeeld illustreert<br />

dit. In een buurtsupermarkt was op een prikbord een aankondiging opge­


hangen waarin de lokale parochie j ongens wierf voor een scoutinggroep. Een<br />

van de lezers grinnikte ironisch: ‘Is er één ouder die hierop reageert?’<br />

Het is duidelijk dat de kerkelijke autoriteiten heel slechte adviezen hebben<br />

gekregen van advocaten voor wie het beschermen van de financiën van<br />

de kerk het hoogste belang was. Maar de kerkelijke autoriteiten zijn wellicht<br />

zelf te snel geweest in hun acceptatie van deze adviezen en waren zich onvoldoende<br />

bewust van hun allesoverheersende pastorale verantwoordelijkheden.<br />

Alleen wanneer het bestaan van misbruik openlijk erkend wordt en wanneer<br />

bovendien wordt geprobeerd op een verantwoordelijke manier de kans<br />

op misbruik te verkleinen, en als tenslotte een verantwoordelijke, meelevende<br />

en transparante verzameling richtlijnen wordt gehanteerd - dan zal<br />

de kerkelijke hiërarchie weer het respect van het algemene publiek kunnen<br />

verwerven dat er ooit wel degelijk was.<br />

Joanne Marie G. Greer, Ph.D. is emeritus professor Pastorale Counseling<br />

aan de Loyola University Maryland, usa .<br />

Brendan Geary, F.M.S., Ph.D. is provinciaal overste van de Maristen in<br />

West- en Centraal-Europa.<br />

(Vertaling: Henk Ellerman en <strong>Henri</strong> Geerts)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!