23.08.2013 Views

Sectorstudie Bouwmaterialen - ECN

Sectorstudie Bouwmaterialen - ECN

Sectorstudie Bouwmaterialen - ECN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

SECTORSTUDIE BOUWMATERIALEN<br />

ing. M.P. van de Bank, ir. H.M. Venderbosch<br />

Adromi b.v.<br />

Hendrik Ido Ambacht<br />

NEEDIS<br />

Postbus 1<br />

1755 ZG Petten<br />

telefoon: 0224 - 564750<br />

telefax : 0224 - 563338<br />

NDS--96-013<br />

april 1997


Verantwoording<br />

In opdracht van de Stichting NEEDIS wordt door <strong>ECN</strong>-Beleidsstudies het Nationaal<br />

Energie en Efficiency Data Informatie Systeem ontwikkeld. In de Stichting NEEDIS<br />

zijn het Ministerie van Economische Zaken, Sep en Gasunie vertegenwoordigd.<br />

Het doel van NEEDIS is om een algemeen erkend en in beginsel openbaar<br />

databestand samen te stellen en actueel te houden. In dit databestand wordt<br />

informatie opgenomen over het energieverbruik en de energie-efficiency in<br />

Nederland.<br />

Om een nadere analyse te maken van verschillende verbruikerscategorieën wordt<br />

uitgegaan van een sectorindeling en worden per sector onderzoeken uitbesteed.<br />

Dit rapport betreft een studie naar de sector bouwmaterialen (SBI’74: code 32,<br />

SBI’93: code 26 en is samengesteld door Adromi.<br />

Studies van diverse andere sectoren en gegevens uit het databestand zijn<br />

verkrijgbaar bij de beheerder van NEEDIS.<br />

2


INHOUD<br />

SAMENVATTING 5<br />

1. INLEIDING 7<br />

2. SECTORSCHETS 9<br />

2.1 Standaard bedrijfsindeling 9<br />

2.2 Aard en omvang van de bedrijven 11<br />

2.3 Productieprocessen 14<br />

2.3.1 Subsector 26.1: Vervaardiging van glas en glaswerk 15<br />

2.3.2 Subsector 26.2 en 26.3: Vervaardiging van keramische<br />

producten 21<br />

2.3.4 Subsector 26.4: Vervaardiging van producten voor de bouw<br />

uit gebakken klei 30<br />

2.3.5 Subsector 26.5: Vervaardiging van cement, kalk en gips 38<br />

2.3.6 Subsector 26.6: Vervaardiging van producten van beton,<br />

cement en gips 52<br />

2.3.7 Subsector 26.7: Natuursteenbewerking 62<br />

2.3.8 Subsector 26.8: Vervaardiging van overige<br />

niet-metaalhoudende producten 64<br />

3. SECTORRAPPORTAGE 73<br />

3.1 Continue bronnen 73<br />

3.1.1 De CBS-statistieken 73<br />

3.1.2 De landelijke emissieregistratie 74<br />

3.1.3 Monitoring energie-efficiency in het kader van de<br />

meerjarenafspraken 79<br />

3.1.4 Monitoring rapportage in het kader van de milieuvergunning 79<br />

3.2 Incidentele bronnen 79<br />

3.3 Indeling categorieën 81<br />

3.3.1 Segmenten 81<br />

3.3.2 Energiefuncties 82<br />

3.3.3 Installaties 84<br />

3.4 Sectorgegevens 86<br />

3.4.1 Fysieke productie 86<br />

3.4.2 Verbruikssaldi 86<br />

3.4.3 Finaal verbruik 88<br />

3.4.4 Onderverdeling energieverbruik 88<br />

3.4.5 Energieverbruik volgens emissieregistratie 88<br />

3.4.6 Economische gegevens 88<br />

3.5 Brongegevens 89<br />

4. BESPREKING RESULTATEN 91<br />

4.1 Belangrijkste sectoren 91<br />

4.2 Beschikbaarheid gegevens 91<br />

4.3 Advies voor monitoring 92<br />

REFERENTIES 95<br />

BIJLAGE A. Tabellen 103<br />

BIJLAGE B. Energiebesparing 119<br />

3


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

4


SAMENVATTING<br />

In het kader van het Nationaal Energie en Efficiency Data en Informatie Systeem<br />

(NEEDIS) is voor de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> een inventarisatie gemaakt van het<br />

energieverbruik over de afgelopen 10 jaar.<br />

Uitgangspunten voor het maken van deze inventarisatie en het opstellen van de<br />

sectorrapportage waren de NEEDIS-structuur, zoals vastgelegd in [1], en de<br />

publicatie ‘Opzet NEEDIS Sectorrapportages, vastgelegd in [2]. Verder wordt<br />

aangesloten bij de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI), die door het Centraal Bureau<br />

voor de Statistiek wordt gehanteerd.<br />

De sector <strong>Bouwmaterialen</strong> bestaat uit een grote verscheidenheid aan locaties en<br />

bewerkingsinrichtingen, welke tevens grote variaties in energiefuncties en -<br />

verbruiken te zien geeft. Doordat gegevens over subsectoren in sommige gevallen<br />

niet gescheiden beschikbaar zijn, is een indeling in segmenten moeilijk te maken.<br />

Voor het beschrijven van de diverse productieprocessen is veelvuldig gebruik<br />

gemaakt van de SPIN (Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie<br />

Nederland)-publicaties.<br />

Voor onderzoeksgegevens omtrent energiebesparingsprojecten is onder andere<br />

gebruik gemaakt van de door de Novem opgezette Industriële Databank voor<br />

Energie Efficiency met bijbehorende diskette (IDEE, versie 3, 1995). Tevens zijn<br />

een aantal jaargangen van het vakblad voor de keramische industrie<br />

KleiGlasKeramiek geraadpleegd.<br />

Bij het vaststellen van de energieverbruiken binnen de sector is intensief gebruik<br />

gemaakt van de cijfers die door het CBS worden gepubliceerd (met name de<br />

productiestatistieken en de Nederlandse Energiehuishouding), de rapportages<br />

’Energiekentallen’, die in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma<br />

Hergebruik Afvalstoffen periodiek worden opgesteld. Tevens zijn in deze<br />

rapportage gegevens opgenomen welke naar aanleiding van incidentele<br />

onderzoeken zijn verzameld door TNO en Novem.<br />

Doordat er geen gedetailleerde indeling in segmenten gemaakt kan worden is het<br />

raadzaam om dezelfde indeling te hanteren die het CBS gebruikt bij het<br />

aanleveren van gegevens. In aanvulling daarop zal een uitsplitsing van diverse<br />

gegevens naar energiefuncties beter inzicht kunnen verschaffen in specifieke<br />

energieverbruiken. Tevens wordt in aanvulling op de beschikbare gegevens<br />

aanbevolen om productie van de subsectoren 26.1, 26.2, 26.7 en 26.8 te<br />

verzamelen. Als aanpassing van de bestaande gegevens wordt aanbevolen om<br />

productie van de verschillende subsectoren in een uniforme eenheid aan te geven.<br />

Hierdoor wordt vergelijking tussen (sub)subsectoren mogelijk.<br />

5


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

6


1. INLEIDING<br />

In deze rapportage zijn de resultaten beschreven van de sectorstudie<br />

‘<strong>Bouwmaterialen</strong>’, die in het kader van het Nationaal Energie en Efficiency Data<br />

Informatie Systeem (NEEDIS) in de periode maart 1996 tot juli 1996 is uitgevoerd.<br />

Uitgangspunten voor het uitgevoerde onderzoek zijn de bestaande bronnen met<br />

betrekking tot gegevens omtrent energieverbruik en -efficiency.<br />

Gebleken is dat de verschillende industriesectoren uiterste terughoudendheid<br />

betrachten bij het aanleveren van energieverbruiksgegevens. Dientengevolge zijn<br />

de in dit rapport gepresenteerde gegevens voornamelijk afkomstig van ‘derden’.<br />

Een potentiële bron voor NEEDIS vormt de landelijke emissieregistratie. Gegevens<br />

uit deze bron zijn verwerkt in deze rapportage.<br />

De onderhavige rapportage bestaat uit een viertal hoofdstukken. In het tweede<br />

hoofdstuk wordt een schets gegeven van de sector waarin aan de hand van de<br />

standaard bedrijfsindeling uit 1993 de productieprocessen van de diverse<br />

categorieën worden besproken, waarin met name aandacht wordt geschonken<br />

aan de energie-aspecten van die processen. Gezien het weinig homogene karakter<br />

van deze bedrijfstak is het onmogelijk om voor ieder product een<br />

procesbeschrijving te geven, zodat gekozen is voor die productieprocessen die<br />

vanuit het oogpunt van energieverbruik het meest relevant zijn.<br />

In hoofdstuk 3 worden de diverse bronnen beschreven waaruit relevante gegevens<br />

voor NEEDIS beschikbaar zijn en wordt een overzicht gegeven van het<br />

energieverbruik in de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>. Verder is een indeling gemaakt in<br />

segmenten en energiefuncties binnen de sector. Tevens zijn in dit hoofdstuk enige<br />

financiële kentallen van de verschillende bedrijfstakken binnen de<br />

bouwmaterialenindustrie weergegeven.<br />

In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het sectoronderzoek besproken en<br />

worden aanbevelingen gedaan om de monitoring van energieverbruik en -efficiency<br />

binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> gestalte te geven.<br />

7


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

8


2. SECTORSCHETS<br />

2.1 Standaard bedrijfsindeling<br />

Bij het omschrijven van hoofdsectoren, sectoren en segmenten van bedrijfstakken<br />

wordt gebruik gemaakt van de standaard bedrijfsindeling (SBI) zoals deze door<br />

het CBS wordt gehanteerd. Tot en met het jaar 1992 werd door het CBS de<br />

indeling, welke aangeduid wordt als SBI’74 gebruikt. Vanaf 1993 wordt de<br />

gewijzigde standaardindeling toegepast, welke dan ook aangeduid wordt als<br />

SBI’93.<br />

Volgens de SBI’74 codering viel de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> onder bedrijfsklasse<br />

32 (bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie) Na de wijziging in de SBIcodering<br />

wordt deze sector vertegenwoordigd in bedrijfsklasse 26, aangeduid als<br />

<strong>Bouwmaterialen</strong>industrie.<br />

Opgemerkt wordt dat bij de wijziging in de SBI-codering alle binnen de volgens<br />

de SBI’74 te onderscheiden bedrijfstakken ook zijn vertegenwoordigd in categorie<br />

26 van de indeling volgens SBI’93, met uitzondering van de malerijen en brekerijen<br />

van minerale stoffen, welke vanaf 1993 onder bedrijfsklasse 14 vallen.<br />

Aan de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> zijn toegevoegd de bitumineus wegenbouwmateriaalfabrieken<br />

(SBI ‘74: 28.22) en de bitumineus dakbedekkingsmateriaalfabrieken<br />

(SBI ‘74: 28.23). Beide vallen nu onder subsector 26.82.<br />

In tabel 2.1 wordt een overzicht gegeven van de bedrijfsindeling op grond van<br />

SBI’93 en welke categorieën uit SBI’74 daarin zijn opgenomen.<br />

Uit deze tabel blijkt dat nagenoeg alle bedrijven in de nieuwe opzet op globaal<br />

dezelfde wijze worden ingedeeld als voorheen. De omschrijving van de te<br />

onderscheiden subsectoren is gewijzigd ten opzichte van de oude indeling.<br />

Verder valt op dat er onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven, waarin<br />

producten voor de bouw worden vervaardigd en bedrijven waar andersoortige<br />

producten worden gefabriceerd. De sector bestaat uit een groot aantal bedrijfstakken,<br />

met een voor iedere bedrijfstak specifiek productieproces. Dit impliceert ook<br />

een grote verscheidenheid aan energieverbruikersfuncties. Kenmerkend voor de<br />

sector is dat voor nagenoeg alle in de sector te onderscheiden subgroepen voor<br />

de productieprocessen minerale grondstoffen als zand, grind, klei en/of kalk<br />

worden toegepast. Aangezien de winning en aanvoer van deze grondstoffen buiten<br />

de productie-inrichtingen plaatsvinden behoren deze processen volgens de CBSindeling<br />

niet tot de primaire bedrijfsprocessen binnen de bouwmaterialenindustrie<br />

maar vallen volgens deze indeling in andere sectoren (extern transport valt<br />

bijvoorbeeld binnen de transportsector).<br />

Per te onderscheiden subsector zal een korte beschrijving van de bedrijfsprocessen<br />

worden gegeven. Tevens zullen hierbij de economische, technologische en<br />

energetische ontwikkelingen binnen de subsectoren gepresenteerd worden.<br />

Tevens zal een afbakening plaatsvinden van de sector op basis van onderscheidende<br />

kenmerken betreffende het energieverbruik. Voorts zal aangegeven worden<br />

voor welke subsectoren met betrekking tot energiebesparing meerjarenafspraken<br />

zijn gemaakt.<br />

9


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.1: Indeling <strong>Bouwmaterialen</strong>industrie (SBI’93) uit SBI’74<br />

SBI ‘93 en omschrijving SBI ‘74 en omschrijving<br />

26 <strong>Bouwmaterialen</strong>industrie: vervaardiging van glas,<br />

aardewerk, cement-, kalk- en gipsprodukten<br />

26.1 Vervaardiging van glas en glaswerk<br />

26.11 Vervaardiging van vlakglas (incl. gewapend of gekleurd<br />

glas)<br />

26.12 Vormen en bewerken van vlakglas (veiligheidsglas,<br />

spiegels, etc.)<br />

26.13 Vervaardiging van holglas (o.a flessen, potten en<br />

drinkglazen)<br />

26.14 Vervaardiging van glasvezels (incl. glaswol)<br />

26.15 Vervaardiging en bewerking van overig glas (o.a.<br />

horlogeglazen)<br />

26.2 Vervaardiging van keramische producten (excl.<br />

tegels en plavuizen)<br />

26.21 Vervaardiging van huishoudelijk en sieraardewerk<br />

26.22 Vervaardiging van sanitair aardewerk<br />

26.23 Vervaardiging van isolatoren en isolatiemateriaal van<br />

keramische stoffen<br />

26.24 Vervaardiging van overig technisch aardewerk<br />

26.25 Vervaardiging van overige niet-vuurvaste<br />

keramische producten<br />

26.26 Vervaardiging van overige vuurvaste keramische<br />

producten<br />

32 <strong>Bouwmaterialen</strong>, aardewerk- en glasindustrie<br />

32.8 Glasindustrie en bewerkingsinrichtingen waaronder<br />

de volgende subsectoren vallen:<br />

32.81 Glasfabrieken<br />

32.82 Glasbewerkingsinrichtingen<br />

32.83 Glas-in-loodzetterijen<br />

32.2 Aardewerkindustrie, waaronder de volgende subsectoren<br />

vallen:<br />

32.21 Fijn aardewerk- en porseleinfabrieken<br />

32.22 Grof aardewerkfabrieken excl. keramische tegels en<br />

plavuizen en producten uit gebakken klei<br />

26.3 Vervaardiging van keramische tegels en plavuizen 32.22 Grof aardewerkfabrieken vzv* keramische tegels en<br />

plavuizen<br />

26.4 Vervaardiging van producten voor de bouw uit<br />

gebakken klei<br />

26.5 Vervaardiging van cement, kalk en gips<br />

26.51 Vervaardiging van cement<br />

26.52 Vervaardiging van kalk<br />

26.53 Vervaardiging van gips<br />

Opmerkingen<br />

vzv: voor zover<br />

neg: niet eerder genoemd<br />

10<br />

32.1 Baksteen- en dakpannenindustrie, waaronder de<br />

volgende subsectoren vallen:<br />

32.11 Baksteenfabrieken<br />

32.12 Dakpannenindustrie<br />

32.22 Grof aardewerkfabrieken vzv producten uit gebakken<br />

klei<br />

32.4 Cement- en kalkindustrie, waaronder de volgende<br />

subsectoren vallen:<br />

32.41 Cementfabrieken<br />

32.42 Kalkfabrieken (exclusief kalkmortel)


Tabel 2.1: (vervolg)<br />

SBI ‘93 en omschrijving SBI ‘74 en omschrijving<br />

26 <strong>Bouwmaterialen</strong>industrie: vervaardiging van glas,<br />

aardewerk, cement-, kalk- en gipsprodukten<br />

26.6 Vervaardiging van producten van beton, cement en<br />

gips<br />

26.61 Vervaardiging van producten van beton voor de<br />

bouw en van kalkzandsteen<br />

26.62 Vervaardiging van producten van gips voor de bouw<br />

26.63 Vervaardiging van stortklare beton<br />

26.64 Vervaardiging van mortel<br />

26.65 Vervaardiging van producten van vezelcement<br />

26.66 Vervaardiging van producten van beton, cement en<br />

gips (niet voor de bouw)<br />

32 <strong>Bouwmaterialen</strong>, aardewerk- en glasindustrie<br />

32.31 Kalkzandsteenfabrieken<br />

Sectorschets<br />

32.5 Beton- en cementwarenindustrie, waaronder de<br />

volgende subsectoren vallen:<br />

32.51 Betonwarenfabrieken<br />

32.52 Asbestcementwarenfabrieken<br />

32.53 Betonmortelcentrales<br />

32.54 Mineraalgebonden bouwplatenindustrie<br />

32.42 Kalkfabrieken, vzv kalkmortel<br />

32.72 Steen-, grit- en krijtmalerijen vzv schelpenmalerijen<br />

32.79 Minerale productenfabrieken neg vzv beeldjes,<br />

vazen e.d. van gips<br />

26.7 Natuursteenbewerking 32.61 Natuursteenbewerkingsbedrijven.<br />

26.8 Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende<br />

producten<br />

26.81 Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen<br />

(o.a. straalgrit)<br />

26.82 Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende<br />

minerale producten (o.a. asfalt, steenwol)<br />

Opmerkingen<br />

vzv: voor zover<br />

neg: niet eerder genoemd<br />

2.2 Aard en omvang van de bedrijven<br />

32.7 Overige minerale productenindustrie, waaronder de<br />

volgende subsectoren vallen:<br />

32.71 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken<br />

32.73 Isolatiematerialenfabrieken<br />

32.79 Minerale productenfabrieken neg excl. beeldjes,<br />

vazen e.d. van gips.<br />

28.22 Bitumineus wegenbouwmateriaalfabrieken<br />

28.23 Bitumineus dakbedekkingsmateriaalfabrieken<br />

De Nederlandse bouwmaterialenindustrie legt met een totaal finaal verbruik van<br />

40,5 PJ in 1994 beslag op circa 4% van het totale industriële finaal verbruik in<br />

Nederland (bron: CBS). Zoals in een later stadium van deze rapportage aan de<br />

orde komt betreft dit voornamelijk aardgas en elektriciteit. Zoals in tabel 2.1 naar<br />

voren is gekomen laat de bouwmaterialenindustrie een zeer divers karakter zien,<br />

hetgeen ook tot uitdrukking komt in de grote verscheidenheid aan productieprocessen.<br />

In tabel 2.2 is een overzicht opgenomen van de omvang van de diverse<br />

bedrijfstakken binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> in het jaar 1992.<br />

11


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.2: Overzicht bouwmaterialenindustrie in 1992<br />

Klasse/groep Aantal<br />

bedrijven<br />

<strong>Bouwmaterialen</strong>industrie (totaal)<br />

Waarvan:<br />

Bedrijven < 20 werknemers<br />

Bedrijven > 20 werknemers<br />

Waarvan:<br />

1013<br />

709<br />

304<br />

WP<br />

(aantal)<br />

35583<br />

4800<br />

30783<br />

PW<br />

(mln gld)<br />

8989,9<br />

1399,0<br />

7590,9<br />

TW<br />

(mln gld)<br />

3739,0<br />

493,0<br />

3246,0<br />

EK<br />

(mln gld)<br />

339,5<br />

27,0<br />

312,5 *<br />

319,5 **<br />

EK/TW<br />

(%)<br />

9,1<br />

5,5<br />

9,6<br />

EK/WP<br />

(x1000)<br />

9,5<br />

5,6<br />

10,2<br />

E-tot.<br />

(TJ)<br />

34536<br />

1786<br />

32750<br />

Baksteen- en dakpanindustrie 48 2406 593,6 320,3 66,9 20,9 27,8 7939<br />

Fijnaardewerkindustrie<br />

Grofaardewerkindustrie<br />

20<br />

10<br />

860<br />

3092<br />

67,0<br />

495,8<br />

40,2<br />

251,8<br />

Kalkzandsteenindustrie 9 880 261,9 144,9 10,2 7,0 11,6 994<br />

Glasindustrie en glasbewerkingsbedrijven<br />

Betonwarenfabrieken<br />

Betonmortelcentrales<br />

Asbestcementwaren- en<br />

mineraal gebonden<br />

Bouwplatenindustrie<br />

Cement-, kalk- en overige<br />

minerale productenindustrie<br />

Natuursteenverwerkingsbedrijven<br />

2,6<br />

24,9<br />

6,5<br />

9,9<br />

3,0<br />

8,1<br />

2857<br />

(tot.)<br />

25 5961 1450,6 668,2 91,6 13,7 15,4 9860<br />

109<br />

31<br />

8<br />

31<br />

16<br />

10334<br />

1603<br />

856<br />

4333<br />

458<br />

2458,2<br />

702,7<br />

207,5<br />

1242,6<br />

967,2<br />

196,9<br />

54,4<br />

Opmerking:<br />

WP = Werkzame personen; TW = Toegevoegde waarde; PW = Productie waarde; EK = Energiekosten; E-tot. = Totaal<br />

energiegebruik; Gegevens zijn op grond van SBI ’74.<br />

*<br />

Cijfer afkomstig NEH’93.<br />

**<br />

Totaal cijfer productie.<br />

1<br />

Op grond van de productie volgt hieruit een waarde van 51,2 mln gld. De Nederlandse Energie Huishouding geeft hier een totaal<br />

van 45,0 mln gld. Op grond van dit cijfer is in de NEH ook de waarde van de energiedragers voor de totale bouwmaterialenindustrie<br />

bepaald.<br />

2<br />

Op grond van de productie volgt hieruit een waarde van 72,1 mln gld. De Nederlandse Energie Huishouding geeft hier een totaal<br />

van 71,4 mln gld. Op grond van dit cijfer is in de NEH ook de waarde van de energiedragers voor de totale bouwmaterialenindustrie<br />

bepaald.<br />

De cijfers voor de bouwmaterialenindustrie (totaal) en het totale energiegebruik zijn afkomstig uit NEH 1993 [23]. De overige cijfers<br />

zijn afkomstig uit de diverse productie en hebben betrekking op bedrijven met 20 en meer werknemers [25, 29, 30 t/m 37].<br />

111,0<br />

565,9<br />

36,1<br />

31,1 1<br />

10,4 1<br />

9,7 1<br />

71,1 2<br />

In het jaar 1992 bestond de bouwmaterialenindustrie uit 1.013 bedrijven met<br />

35.583 werkzame personen. In figuur 2.1 is ter illustratie het aandeel van<br />

verschillende subsectoren in het totaal energieverbruik binnen de bouwmaterialenindustrie<br />

gegeven.<br />

12<br />

1,0 2<br />

3,2<br />

5,3<br />

17,8<br />

12,6<br />

2,8<br />

3,0<br />

6,5<br />

11,3<br />

16,4<br />

2,2<br />

2934<br />

(tot.)<br />

8166<br />

(tot.)


Sectorschets<br />

Figuur 2.1: Aandeel van de diverse subsectoren in het totaal energieverbruik<br />

binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> (1992)<br />

Uit tabel 2.2 en figuur 2.1 blijkt dat binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> de cement-,<br />

kalk- en overige minerale productenindustrie, de glasindustrie en de baksteenen<br />

dakpanindustrie tot de grootste energieverbruikers binnen de sector behoren<br />

(gezamenlijk goed voor circa 80% van het energiegebruik).<br />

Tussen een aantal bedrijfstakken binnen de bouwmaterialenindustrie en het<br />

Ministerie van Economische Zaken zijn met betrekking tot de energie-efficiency<br />

meerjarenafspraken (Mja) gemaakt. De doelstelling voor al deze bedrijfstakken<br />

is een verbetering van de energie-efficiency met 20% in het jaar 2000 ten opzichte<br />

van het basisjaar 1989. Het non-energetisch verbruik 1 wordt buiten de Mja<br />

gehouden. In tabel 2.3 is aangegeven welke bedrijfstakken een Mja gemaakt<br />

hebben.<br />

1<br />

Non-energetisch verbruik is het gebruik van een energiedrager als grondstof, bijvoorbeeld aardolie<br />

ten behoeve van de productie van plastics.<br />

13


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.3: Afgesloten meerjarenafspraken met de industrie; stand van zaken april<br />

1996 [10]<br />

Subsector Primair *<br />

E-verbruik 1989<br />

[PJ]<br />

Doel efficiencyverbetering<br />

1995<br />

[%]<br />

Doel efficiencyverbetering<br />

2000<br />

[%]<br />

Datum van<br />

afsluiting<br />

Glas 11 20 juli 1992<br />

Cement 7 20 juli 1992<br />

Kalkzandsteen<br />

1 10 (20) **<br />

november 1992<br />

Grofkeramiek 9 20 oktober 1993<br />

Fijnkeramiek 3 20 april 1994<br />

Asfalt 3 20 november 1995<br />

* Het energiegebruik is uitgedrukt in PetaJoule (1 PJ = 31,6 miljoen m 3 aardgas). De opgegeven<br />

waarden betreffen het energetisch gebruik. Het non-energetisch gebruik is niet meegenomen.<br />

** Dit is een streefcijfer dat naar verwachting in een volgende Mja in een doelstelling wordt omgezet.<br />

Bron: Meerjarenafspraken, over energie-efficiency, resultaten 1994<br />

In de door de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />

en van Economische Zaken uitgebrachte circulaire ’Omgaan met energieverbruik<br />

en meerjarenafspraken bij de milieuvergunning’ wordt aangegeven<br />

op welke wijze de bevoegde bestuursorganen moeten omgaan met bedrijven die<br />

nog geen Mja hebben. De circulaire geeft onder meer aan om in bepaalde<br />

situaties een onderzoeksverplichting naar de energiebesparingsmogelijkheden in<br />

de vergunning op te nemen alsmede het energieverbruik te registreren en te<br />

rapporteren aan het bevoegd gezag.<br />

Daarnaast gaan steeds meer bedrijven over tot invoering van bedrijfsinterne<br />

milieuzorg en energiemanagement. In dat kader zal steeds meer gedetailleerde<br />

informatie over het energieverbruik per bedrijf beschikbaar komen, welke in het<br />

kader van de evt. milieujaarverslaglegging aan het bevoegd gezag zal worden<br />

toegezonden.<br />

2.3 Productieprocessen<br />

Per subsector, zoals gedefinieerd in de standaard bedrijfsindeling van 1993 [24]<br />

zullen de meest relevante productieroutes besproken worden waarbij de nadruk<br />

gelegd zal worden op het (specifiek) energieverbruik. De gerealiseerde energiebesparing<br />

en verdere mogelijkheden daartoe worden behandeld in bijlage B.<br />

14


2.3.1 Subsector 26.1: Vervaardiging van glas en glaswerk<br />

Sectorschets<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.1 ‘Vervaardiging van glas en glaswerk’ is weergegeven<br />

in tabel 2.4 (SBI’93).<br />

Tabel 2.4: Indeling subsector ‘Vervaardiging van glas en glaswerk’ (SBI’93)<br />

SBI-codering (1993) Beschrijving klasse/groep<br />

26.1<br />

26.11<br />

26.12<br />

26.13<br />

26.14<br />

26.15<br />

Vervaardiging van glas en glaswerk<br />

Vervaardiging van vlakglas (incl. gewapend of gekleurd glas)<br />

Vormen en bewerken van vlakglas (veiligheidsglas, spiegels, etc.)<br />

Vervaardiging van holglas (o.a. flessen, potten en drinkglazen)<br />

Vervaardiging van glasvezels (incl. glaswol)<br />

Vervaardiging en bewerking van overig glas (o.a. horlogeglas)<br />

De Nederlandse glasindustrie produceert jaarlijks ca. 1,2 mln ton glas (zie tabel<br />

2.5). Dit betreft ca. 75% verpakkingsglas (holglas), ca. 20% vlakglas en de<br />

resterende procenten glasvezels en specialistisch glas. In tabel 2.6 is de<br />

productverdeling aangegeven van de glasproductie in het jaar 1992.<br />

Tabel 2.5: De bruto glasproductie [ton] in Nederland in het begin van de jaren<br />

negentig<br />

1990 1991 1992 1993<br />

Glasproductie 1.095.000 1.139.000 1.183.000<br />

1.186.000 *<br />

1.227.000<br />

*<br />

Cijfer gevonden na inventarisatie VNG (1992/1993); De overige productiecijfers zijn afkomstig uit<br />

het rapport van Beerkens (1991).<br />

Bron: SPIN [53]<br />

Tabel 2.6: Productverdeling in het jaar 1992<br />

Product Omvang productie<br />

[ton]<br />

Hol glas<br />

Vlakglas<br />

Glasvezel<br />

Glaswol en glasvlies<br />

Geperst en geblazen glas<br />

907.000<br />

167.000<br />

48.000<br />

40.000<br />

24.000<br />

Aantal ovens<br />

Totaal 1.186.000 25<br />

Bron: SPIN [53], Energiekentallen [56]<br />

De productiecapaciteit van glas en glaswerk bedroeg in 1992 ca. 1.307.000 ton<br />

(SPIN, [53]), bepaald aan de hand van een optelsom van de capaciteiten van de<br />

25 glasfabrieken in Nederland. Uitgaande van 8.000 bedrijfsuren wordt de<br />

productie geschat op 1.186.000 ton glas, waarbij de productie van glaswol en<br />

glasvlies 40.000 ton bedroeg.<br />

15<br />

1<br />

2<br />

2<br />

5<br />

15


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

De bruto productie van glas is de netto productie vermeerderd met de uitval<br />

(12,2% in 1990). Hiervan wordt weer 90% gerecycled. De brutoproducktie is gelijk<br />

aan de glas doorzet door de ovens en is derhalve een belangrijke maat voor het<br />

energieverbruik.<br />

De processen kunnen worden ingedeeld in productie van holglas, vlakglas,<br />

glasvezel, glaswol- en vlies en geperst en geblazen glas. In tabel 2.6 staat een<br />

aantal cijfers vermeld omtrent de aard en omvang van de Nederlandse glasindustrie.<br />

Procesbeschrijving<br />

De belangrijkste eenheidsoperaties, die in de fabricage van glas onderscheiden<br />

kunnen worden zijn het malen en mengen van de grondstoffen, het smelten van<br />

het grondstoffenmengsel, de vormgeving van de producten en het spanningsvrij<br />

koelen. Voor de productie van glas is de grondstof zand benodigd en afhankelijk<br />

van het type glas dat geproduceerd wordt de grondstoffen kalk, soda, dolomiet<br />

of veldspaat.<br />

Aangezien van de jaarlijkse productie van glas in de Nederlandse industrie ca.<br />

75% voor rekening komt van de productie van verpakkingsglas (flessen, potten,<br />

etc.), wordt hier het processchema van de productie van dit type glas gegeven<br />

(figuur 2.2) [53, 56].<br />

Voor de productie van verpakkingsglas worden zand, soda en kalksteen in een<br />

verhouding van ca. 3:1:1. toegepast. Tevens wordt een kleine hoeveelheid (ca.<br />

0,2-2%) hulpstoffen toegevoegd teneinde kleuring dan wel ontkleuring, smeltversnelling<br />

en -bevordering te bewerkstelligen. Verder worden in Nederland<br />

glasscherven in aanzienlijke hoeveelheden in de productie van verpakkingsglas<br />

ingezet. In Nederland worden de ovens gemiddeld voor 85% met glasscherven<br />

beladen. De overige 15% bestaat uit ‘vers’ toe te voeren grondstoffen.<br />

16


Figuur 2.2: Processchema vervaardiging van glas en glaswerk<br />

Sectorschets<br />

Zand (SiO 2 ) is de belangrijkste grondstof van glas. Hiervoor wordt het zeer fijne<br />

zilverzand gebruikt, dat voornamelijk uit België wordt geïmporteerd. De winning<br />

vindt plaats in groeven met behulp van schepwagens. Voornamelijk via binnenvaartschepen<br />

wordt het zand bij de locaties afgeleverd.<br />

Kalksteen (CaCO 3 ) wordt voornamelijk in Limburgse groeven gewonnen. Na het<br />

afgraven van de bovenlaag wordt het vrijgekomen kalksteen met lepelbaggers<br />

afgegraven, in kiepauto’s gestort en naar een breker vervoerd.<br />

Voor het mengen met de andere grondstoffen worden kalksteen en scherfglas<br />

eerst gemalen. Na menging met de overige grondstoffen wordt het mengsel (het<br />

zogenaamde gemeng) toegevoerd aan de smeltoven, waarin een temperatuur<br />

van 1450 tot 1600 o C heerst. In de oven smelt het mengsel tot vloeibaar glas en<br />

wordt het gelouterd (via het doorblazen van lucht homogeniseren van het glas<br />

en het verwijderen van gasbellen). Vervolgens wordt het gesmolten glas bij een<br />

temperatuur van ca. 1150 o C via zogenaamde feeders naar de vormingsmachine<br />

geleid. In de vormingsmachine krijgt het glas zijn uiteindelijke vorm (flessen,<br />

potten, etc.). Bij het uittreden heeft het glas nog een temperatuur van ca. 600 o C.<br />

Om barsten ten gevolge van een te snelle koeling te voorkomen dient het afkoelen<br />

van de producten gecontroleerd te geschieden in de zgn. ontspanningsoven. In<br />

deze oven worden de producten eerst opgewarmd om daarna via een gecontroleerde<br />

luchtstroom gekoeld te worden tot kamertemperatuur. Indien gewenst<br />

worden de producten voorzien van een coating. Na controle worden de producten<br />

ingepakt en opgeslagen. In een aantal fabrieken wordt de warmte in de van de<br />

17


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

smeltovens afkomstige afgassen gebruikt om verbrandingslucht op te warmen.<br />

Dit vindt plaats in de zogenaamde regenerator.<br />

Bij de productie van andere typen glas wordt een mengsel van zand en afhankelijk<br />

van het soort glas, kalk, soda, dolomiet of veldspaat, onder toevoeging van andere<br />

oxyden bij hoge temperaturen (1400-1550 o C) gesmolten tot een visceuse<br />

vloeiende massa.<br />

Door alkalisilicaten te mengen met oxyden van magnesium of calcium wordt een<br />

glas verkregen dat sterker en duurzamer is. Natriumcarbonaat wordt toegepast<br />

om de viscositeit van het glas te verlagen en natriumsulfaat om luchtbellen uit het<br />

gesmolten glas te verwijderen.<br />

Het productieproces voor glasvezel en glaswol is nagenoeg gelijk aan de<br />

hierboven beschreven procesroute; alleen wordt er extra B 2 O 3 aan toegevoegd<br />

om het vervezelen te vergemakkelijken.<br />

Energie<br />

Totaal energieverbruik<br />

Bij het productieproces worden de energiedragers aardgas, stookolie en elektriciteit<br />

ingezet. Aardgas en stookolie worden vooral gebruikt in het smeltproces.<br />

Elektriciteit wordt voornamelijk ingezet als hulpenergie voor het smeltproces, ten<br />

behoeve van de binnen het proces toegepaste compressoren en ten behoeve het<br />

vormgevingsproces bij de glasvervezeling.<br />

Het specifieke energieverbruik (verbruik per ton product) hangt af van:<br />

- grondstoffen (aard en samenstelling);<br />

- vochtigheid en percentage scherven van het gemeng;<br />

- isolatie van de oven;<br />

- voorverwarming van grondstoffen en verbrandingscomponenten (lucht, zuurstof<br />

en brandstof);<br />

- warmteoverdracht in de oven;<br />

- verblijftijd;<br />

- vereiste glaskwaliteit;<br />

- bezettingsgraad van de oven.<br />

In tabel 2.7 is het totaal energieverbruik en de energiefactor weergegeven. De<br />

energiefactor is hierbij gedefinieerd als de benodigde energie per ton geproduceerd<br />

glas. Overigens wordt hier ook wel de term specifiek energieverbruik voor<br />

gebruikt.<br />

Tabel 2.7: Energieverbruik glasindustrie 1992<br />

Energiedrager Verbruik<br />

[PJ/jaar]<br />

Energiefactor<br />

[GJ/ton glas]<br />

Brandstof (aardgas, stookolie) 10,00 8,43<br />

Elektriciteit 1,85 1,56<br />

Bron: SPIN [53]: Bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op Icarus (1994)<br />

18


Sectorschets<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

Het energieverbruik in de glasindustrie kan het best worden geïllustreerd aan de<br />

hand van een in het rapport ‘Energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik<br />

van afvalstromen’ [56] opgenomen studie naar het energieverbruik in het<br />

productieproces van glas. Deze rapportage is opgesteld in het kader van het<br />

Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik van Afvalstoffen, dat in opdracht<br />

van de Novem en het RIVM is uitgevoerd.<br />

Aan de hand van een representatieve fabriek voor de productie van verpakkingsglas<br />

wordt hierin per procesonderdeel een schatting gemaakt van het<br />

specifiek energieverbruik. Aangezien zoals eerder al is vermeld de productie van<br />

glas voor ongeveer 75% bestaat uit de vervaardiging van verpakkingsglas wordt<br />

hiermee een representatief beeld verkregen van het energieverbruik binnen de<br />

glasindustrie.<br />

Voor de processtappen dosering van grondstoffen en coating en controle zijn geen<br />

aparte energieverbruiken gegeven. Deze energieverbruiken vallen onder overige<br />

energiebehoeften.<br />

Beschikbaarheid grondstoffen<br />

Bij de winning van de grondstof zand wordt een energiehoeveelheid van ca. 5<br />

MJ/ton gebruikt [56]. Inclusief de energie die benodigd is voor het transport van<br />

de grondstof zand naar de locaties (ca. 78 MJ/ton) komt de totale energiebehoefte<br />

ten gevolge van het beschikbaar komen van zand voor de glasproductie op ca.<br />

83 MJ/ton.<br />

Voor de beschikbaarheid van soda (winning en transport) wordt in Energiekentallen<br />

[56] een energiewaarde toegekend van ca. 1.889 MJ/ton soda.<br />

Kalksteen (CaCO 3 ) wordt voornamelijk in groeven in Limburg gewonnen. Na het<br />

afgraven van de bovenlaag wordt de vrijgekomen kalksteen met lepelbaggers<br />

afgegraven en met vrachtwagens naar een breker vervoerd. Voor het beschikbaar<br />

komen van kalksteen (winning, breken en transport) wordt in Energiekentallen [56]<br />

een waarde gegeven van ca. 80 MJ/ton kalksteen toegekend.<br />

Smelten mengsel grondstoffen in oven<br />

De vormingsenergie van glas uit de voornoemde grondstoffen bedraagt, indien<br />

geen gebruik wordt gemaakt van glasscherven, ca. 2,3 GJ/ton, waarvan 1,8 GJ/ton<br />

benodigd is voor het opwarmen van de grondstoffen en 0,5 GJ/ton wordt gebruikt<br />

voor de (endotherme) glasvormingsreacties. Indien een oven voor 100% gevoed<br />

zou worden met glasscherven zou 0,5 GJ/ton aan vormingsenergie bespaard<br />

worden. In de praktijk worden de glasovens in Nederland gemiddeld met ca. 85%<br />

glasscherven gevoed zodat de energiebehoefte voor het opwarmen en het smelten<br />

ca. 1,875 GJ/ton bedraagt. Uit onderzoek van TNO blijkt dat in een goed geïsoleerde<br />

oven ca. 41% van de toegevoerde brandstofenergie nuttig wordt gebruikt<br />

voor het smeltproces. Dit betekent dat de energiebehoefte in dat geval ca. 4,57<br />

GJ per ton gesmolten glas bedraagt. Aangenomen wordt een verdeling van 60%<br />

aardgas, 31,2% stookolie en 8,8% elektriciteit (TNO).<br />

19


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Van de aan de oven toegevoerde energie gaat 21% verloren via straling en 38%<br />

via de afgassen. De warmte uit de afgassen wordt voor ca. 40 à 60% benut in<br />

de regenerator, zodat van de 4,57 GJ/ton gesmolten glas ca. 0,87 GJ/ton<br />

gesmolten glas wordt benut voor de opwarming van de verbrandingslucht. Verder<br />

gaat in de regenerator ca. 0,17 GJ/ton verloren als stralingswarmte en ca. 0,69<br />

GJ/ton gaat uiteindelijk verloren via de afgassen.<br />

Vormingsmachine<br />

Voor het vormen van de glasproducten wordt elektriciteit gebruikt. Een schatting<br />

van het elektriciteitsverbruik komt verderop in dit hoofdstuk aan de orde.<br />

Ontspanningsoven<br />

Ten behoeve van de gecontroleerde koeling van het product in de ontspanningsoven<br />

vindt een geringe opwarming van het product plaats. Geschat wordt<br />

dat hiervoor ca. 0,4 GJ/ton benodigd is (bij een warmte-overdrachtrendement van<br />

50%). Hiervoor wordt aardgas dan wel stookolie voor gebruikt. Het totaal specifiek<br />

brandstofverbruik komt hiermee op 4,97 GJ/ton gesmolten glas.<br />

Overige energiebehoeften (elektriciteit)<br />

Ongeveer 75-80% van het totaal energieverbruik in de productie van glas wordt<br />

gebruikt ten behoeve van het smelten van de grondstoffen in de smeltoven. Bij<br />

een energieverbruik voor het smeltproces van 4,57 GJ/ton gg (zie eerder) komt<br />

het totale energieverbruik derhalve uit op ca. 6,09 GJ/ton gesmolten glas (indien<br />

een waarde van 75% toegepast wordt). Het elektriciteitsverbruik komt derhalve<br />

neer op ca. 1,12 GJ/ton gesmolten glas (zijnde het verschil tussen 6,09 en 4,97<br />

GJ/ton gg), hetgeen overeenkomt met ca. 311 kWh per ton gesmolten glas.<br />

De compressor voor de persluchtvoorziening bij de vormingsmachine gebruikt naar<br />

schatting 75 kWh/ton, de bediening en aandrijving ervan ca. 25 kWh/ton, voor de<br />

persluchtvoorziening van het louterproces ca. 19 kWh/ton, voor de ontspanningsoven<br />

ca. 25 kWh/ton en voor diversen (transportbanden, opslag, verlichting,<br />

etc.) ca. 56 kWh/ton, zodat voor elektrische verwarming van de smeltoven ca. 111<br />

kWh/ton gesmolten glas resteert. Dit komt overeen met ca. 9% van het totale<br />

energieverbruik van de oven.<br />

In tabel 2.8 staat per procesonderdeel het specifieke energieverbruik aangegeven.<br />

Aangezien de winning en het transport van grondstoffen op grond van de door<br />

het CBS gehanteerde indeling tot een andere industriesector behoort is eveneens<br />

het totaal energieverbruik exclusief winning en transport van de grondstoffen in<br />

de tabel opgenomen.<br />

20


Tabel 2.8: Energieverbruik per processtap in de fabricage van glas<br />

Processtap Massa<br />

[ton gg]<br />

Winning en transport grondstoffen<br />

- glasscherven<br />

- zand<br />

- soda<br />

- kalksteen<br />

0,910<br />

0,096<br />

0,032<br />

0,032<br />

Aardgas<br />

[MJ/ton gg]<br />

34,3<br />

Olie<br />

[MJ/ton gg]<br />

8,6<br />

13,4<br />

2,7<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton gg]<br />

17,2<br />

0,2<br />

Sectorschets<br />

Totaal finaal<br />

[MJ/ton gg]<br />

Oven 1,07 2.944,9 1.517,0 500,8 4.962,7<br />

Vormingsmachine 1,04 385,2 385,2<br />

Ontspanning 1,04 415,2 96,3 511,5<br />

Diversen ProcesbeschrijvingProcesbeschrijving215,7<br />

215,7<br />

Totaal excl. winning/transport 3.360,1 1.517,0 1.198,0 6.075,0<br />

Totaal incl. winning/transport 3.394,4 1.541,6 1.215,4 6.151,4<br />

Bron: ‘Energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen’, oktober 1992 [56].<br />

0,0<br />

8,6<br />

64,9<br />

2,9<br />

In 1992 werd volgens een schatting [56] 251 m 3 aardgasequivalent (overeenkomend<br />

met ca. 7.932 MJ) per netto ton glas ingezet. Energiekentallen [56] geeft<br />

een verhouding aardgas/aardolie van 4,88/2,28. Hieruit is berekend dat voor 1992<br />

ca. 72.000 ton stookolie is verbrand.<br />

2.3.2 Subsector 26.2 en 26.3: Vervaardiging van keramische<br />

producten<br />

Inleiding<br />

De keramische industrie wordt van oudsher onderscheiden in de grof- en<br />

fijnkeramische industrie. In de productie van het CBS wordt (tot en met het jaar<br />

1992) onderscheid gemaakt in de fijn aardewerk- en de grof aardewerkindustrie,<br />

beide vallend onder de aardewerkindustrie en dus de fijnkeramische industrie.<br />

De grofkeramische industrie wordt onderverdeeld in de metselbaksteen-,<br />

straatklinker-, dakpannen- en gresbuizenindustrie. De fijnkeramische industrie is<br />

ondanks het zeer uitgebreide productenscala eveneens in een aantal vastomlijnde<br />

sectoren te verdelen.<br />

Na de wijziging in 1993 van de standaard bedrijfsindeling zijn voor de vervaardiging<br />

van keramische producten, tegels en plavuizen en voor de vervaardiging<br />

van producten voor de bouw uit gebakken klei (metselbakstenen en dakpannen)<br />

aparte categorieën aangewezen (categorie 26.2, 26.3 en 26.4, zie tabel 2.1). In<br />

dit rapport zijn aan de fijn keramische industrie (26.2 en 26.3) en aan de<br />

grofkeramische industrie (26.4) aparte paragrafen gewijd.<br />

21


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

In tabel 2.9 staan de voornaamste verschillen tussen de grof- en fijnkeramische<br />

industrie aangegeven, welke direct of indirect verschillen in het specifieke<br />

energieverbruik tussen beide industrieën kunnen verklaren.<br />

Tabel 2.9: Kenmerkende verschillen tussen de grofkeramische en<br />

fijnkeramische industrie<br />

Fijnkeramische industrie Grofkeramische industrie<br />

Grondstof samengesteld<br />

Massabereiding door nat en droog malen,<br />

mengen en sproeidrogen<br />

Soms meerdere opeenvolgende thermische<br />

behandelingen<br />

Veel toepassingen van glazuren<br />

Toepassingen van verfraaïngen met<br />

decoraties<br />

Grote verscheidenheid in producten per<br />

bedrijf, ook naar soorten massasamenstelling<br />

Aantal massasoorten is zeer uitgebreid<br />

grondstof enkelvoudig<br />

massabereiding alleen door mengen en<br />

kneden<br />

meestal een enkelvoudige thermische<br />

behandeling<br />

slechts in bijzondere gevallen toepassing van<br />

glazuren<br />

slechts in bijzondere gevallen met decoraties<br />

weinig verscheidenheid in producten per<br />

bedrijf<br />

vaak slechts één massasamenstelling per<br />

bedrijf in gebruik<br />

De indeling van subsector 26.2 ‘Vervaardiging van keramische producten (excl.<br />

tegels en plavuizen)’ is weergegeven in tabel 2.10 (SBI’93).<br />

Tabel 2.10: Indeling subsector ‘Vervaardiging van keramische producten<br />

(excl. tegels en plavuizen)’ volgens SBI’93<br />

SBI-codering (1993) Beschrijving klasse/groep<br />

26.2<br />

26.21<br />

26.22<br />

26.23<br />

26.24<br />

26.25<br />

26.26<br />

Vervaardiging van keramische producten (excl. tegels en plavuizen)<br />

Vervaardiging van huishoudelijk en sieraardewerk<br />

Vervaardiging van sanitair aardewerk<br />

Vervaardiging van isolatoren en isolatiemateriaal van keramische stoffen<br />

Vervaardiging van overige technisch aardewerk<br />

Vervaardiging van overig niet-vuurvaste keramische producten<br />

Vervaardiging van overige vuurvaste keramische producten<br />

De indeling van subsector 26.3 ‘Vervaardiging van keramische tegels en plavuizen’<br />

is weergegeven in tabel 2.11 (SBI’93).<br />

Tabel 2.11: Indeling subsector ‘Vervaardiging van keramische tegels en<br />

plavuizen’ volgens SBI’93<br />

SBI-codering (1993) Beschrijving klasse/groep<br />

26.3 Vervaardiging van keramische tegels en plavuizen<br />

Tot aan de verandering van de bedrijfsindeling in 1993 is de vervaardiging van<br />

keramische tegels en plavuizen, tezamen met de huidige subsector 26.2, als één<br />

22


Sectorschets<br />

subsector beschouwd. Daar het productieproces voor de vervaardiging keramische<br />

tegels en plavuizen overeenkomt met het productieproces van sector 26.2 wordt<br />

26.3 in deze paragraaf tevens behandeld.<br />

Producten en producenten<br />

In Nederland bestaat geen goed overzicht van het totaal aantal producenten van<br />

fijnkeramiek, gezien het zeer heterogene karakter van deze bedrijfstak. Deze<br />

heterogeniteit komt tot uitdrukking in de grote verscheidenheid in producten,<br />

procesvoering en bedrijfsgrootte. Het is daarom voor de bedrijfstak niet of<br />

nauwelijks mogelijk om voor de gehele branche eenduidige energiebesparingsopties<br />

te formuleren.<br />

Het aantal fabrikanten van huishoudelijk aardewerk, sieraardewerk, bloemisterijaardewerk<br />

en dergelijke is slechts schattenderwijs aan te geven. Het aantal<br />

sanitair-, tegel- en porseleinproducenten is beter te totaliseren, zeker wanneer<br />

deze bedrijven aangesloten zijn bij brancheverenigingen. De productie in het jaar<br />

1990 van 23 bij de Algemene Vereniging voor de Nederlandse Aardewerkindustrie<br />

(AVA) aangesloten bedrijven staat weergegeven in tabel 2.12.<br />

Tabel 2.12: Productverdeling fijnkeramische industrie in het jaar 1990<br />

Product(groep) Aantal bedrijven Productie<br />

[kton/jaar]<br />

Aardewerk, porselein, siergoed<br />

Wand- en vloertegels<br />

Sanitair<br />

Vuurvast en overig<br />

17<br />

5<br />

1<br />

2<br />

Totaal 23 1<br />

40,7<br />

135,0<br />

10,6<br />

36,0<br />

222,3<br />

1<br />

Bij twee bedrijven worden meerdere productgroepen gefabriceerd: bij het ene bedrijf tegels en<br />

porselein, bij het andere tegels, sanitair en vuurvast materiaal.<br />

Bron: SPIN, fijnkeramische industrie (1992) [51]<br />

De totale jaarproductie van de overige, niet bij de AVA aangesloten bedrijven<br />

wordt geschat op 15 kton, zodat de totale productie van de fijnkeramische industrie<br />

neerkomt op ca. 237 kton/jaar (peiljaar 1990), hetgeen een fractie (ca. 7%) is van<br />

de totale productie van de Nederlandse grofkeramische industrie. In bovenstaande<br />

tabel is tevens de productie van wand- en vloertegels opgenomen, welke volgens<br />

SBI’93 ingedeeld is in de aparte subsector 26.3, ‘Vervaardiging van keramische<br />

tegels en plavuizen’. Dit vanwege het feit dat, zowel voor als na de veranderde<br />

bedrijfsindeling in 1993, wand- en vloertegels gerekend worden tot de fijnkeramische<br />

industrie.<br />

Aardewerk is vanouds de verzamelnaam voor de geglazuurde en ongeglazuurde<br />

zwak gesinterde (baktemperatuur tussen 960 en 1250 o C) producten met een<br />

wateropname van meer dan 10% (op volumebasis). Niettegenstaande de grote<br />

verscheidenheid aan producten binnen de aardewerkindustrie bleek het mogelijk<br />

onder andere op basis van energieverbruik per eenheid van product drie<br />

verschillende categorieën te onderscheiden:<br />

23


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

- Het Hollands en Fries aardewerk, gekenmerkt door de vaak ambachtelijke<br />

werkwijze waarop decoraties op de producten worden aangebracht, de hoge<br />

arbeidsintensiviteit en een hoog energiegebruik (gemiddeld 4,4 aeq/kg [21,48])<br />

door het toepassen van veelal driebrandprocessen.<br />

- Eenkleurig gedecoreerde vazen en schalen, gekenmerkt door het in de meeste<br />

gevallen gieten van de producten gevolgd door een biscuitbrand, glazuren en<br />

gladbrand; door de tweebrand en de overwegend elektrische kamerovens ligt<br />

het energieverbruik rond de 1,0 aeq/kg [21,48]; de grotere bedrijven beschikken<br />

reeds over gemechaniseerde productie (giet-)straten.<br />

- Sierbloempotten, gekenmerkt door een grote mate van homogeniteit in<br />

productieproces (standaard is plastisch rotatiepersen, volautomatisch glazuren<br />

en éénbrand in gasgestookte ovens); het energieverbruik is relatief laag, nl. ca.<br />

0,4 aeq/kg.<br />

In Nederland bevinden zich naar schatting 50 ondernemingen die zich met de<br />

productie van voornoemde drie categorieën aardewerk bezighouden. Uitgaande<br />

van door TNO-TPD afdeling Klassieke Keramiek en De Baars Management Adviesgroep<br />

uitgevoerde enquêtes en bedrijfsbezoeken wordt het totale productievolume<br />

binnen de Nederlandse aardewerkindustrie geschat op 21.000 ton<br />

(1992).<br />

Porselein is de verzamelnaam voor de geglazuurde en ongeglazuurde sterk<br />

gesinterde (baktemperatuur tussen 1200 en 1400 o C) producten met een witte en<br />

vrijwel steeds lichtdoorlatende scherf met een wateropname van maximaal 2%<br />

(veelal veel minder).<br />

Wand- en vloertegels worden samengesteld uit nagenoeg alle mogelijke<br />

kleisoorten en hulpstoffen, welke ook elders binnen de keramische industrie<br />

worden toegepast. De hulpstoffen betreffen voornamelijk pigmentkorrels en<br />

glazuren voor verwerking op of in het product. Vorming van wandtegels vindt<br />

voornamelijk plaats via de droogperstechniek. Bij de fabricage van vloertegels<br />

wordt niet alleen gebruik gemaakt van de droogperstechniek maar ook van de<br />

extrusietechniek. In Nederland zijn momenteel nog 4 bedrijven actief in het<br />

produceren van tegels, waarvan er twee zowel vloer- als wandtegels fabriceren.<br />

Sanitairartikelen worden in Nederland slechts door één fabriek vervaardigd (de<br />

N.V. Koninklijke Sphinx te Maastricht), welke een verregaande mate van<br />

mechanisatie kent. De grondstof voor de sanitairartikelen is vitreous china, een<br />

in Amerika ontwikkelde grondstof. De producten zijn onder andere wastafels en<br />

toiletpotten.<br />

Er bestaan vuurvaste en niet-vuurvaste keramische materialen. Vuurvaste<br />

producten zijn keramische materialen, die bestand zijn tegen temperaturen van<br />

1000 tot 1800 o C en vaak ook tegen allerlei combinaties van chemische, fysische<br />

en mechanische inwerkingen. Basisbestanddelen in het klassieke vuurvast zijn<br />

zuiver SiO 2 en korund (Al 2 O 3 ). Aan de grondstoffen van niet-vuurvaste producten<br />

worden minder hoge eisen gesteld. In Nederland bevinden zich twee bedrijven<br />

die vuurvaste producten vervaardigen.<br />

24


Sectorschets<br />

Technisch keramiek is onder te verdelen in vervaardiging van isolatoren en<br />

isolatiemateriaal van keramische stoffen en overig technisch keramiek. Ze worden<br />

op diverse terreinen toegepast, onder ander in de elektrotechniek en bijvoorbeeld<br />

ook in de medische wetenschap.<br />

Bij de vervaardiging wordt uitgegaan van zeer zuivere, veelal synthetische<br />

grondstoffen. Er is een grote diversiteit aan producten die in periodieke ovens<br />

(ofwel kamerovens, waarin producten discontinu worden gebakken; dit in<br />

tegenstelling tot tunnelovens) vervaardigd worden. In Nederland bevindt zich een<br />

bedrijf waar technisch keramiek wordt vervaardigd.<br />

Procesbeschrijving<br />

De fabricage van fijnkeramische producten is schematisch weergegeven in figuur<br />

2.3. De processtappen die in deze figuur staan vermeld zijn in algemene termen<br />

aangegeven welke van toepassing zijn op de hiervoor vermelde categorieën<br />

fijnkeramische producten. Als processtappen kunnen worden onderscheiden de<br />

aanvoer, opslag en voorbewerking van de grondstoffen, de glazuurvoorbereiding,<br />

de vormgeving, het drogen, het glazuren, het branden en sorteren, opslag en<br />

verzending.<br />

Figuur 2.3: Processchema vervaardiging fijnkeramische producten<br />

25


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Grond- en hulpstoffen<br />

Het bijzondere karakter van fijnkeramische producten stelt ook bijzondere eisen<br />

aan de samenstelling van de grondstoffen. De belangrijkste grondstoffen welke<br />

voor de vervaardiging van fijnkeramische producten benodigd zijn, zijn weergegeven<br />

in tabel 2.13.<br />

Bij veel keramische producten is een bepaalde mate van verglazing of zelfs<br />

doorzichtigheid gewenst. Dit wordt bereikt door de toepassing van zuivere<br />

grondstoffen en de toevoeging van speciale hulpstoffen. Voor de productie van<br />

porselein en sanitair wordt daartoe kaolien gebruikt, zeer zuivere klei, die<br />

geïmporteerd wordt. Om de verwerking van de vette en plastische klei te<br />

vergemakkelijken wordt kwarts of zand aan de kaolien toegevoegd in percentages<br />

van enkele tientallen procenten. Deze additieven verbeteren tevens het drooggedrag<br />

van de gevormde producten, waardoor scheurvorming wordt tegengegaan.<br />

Voor de verbetering van het verglazingsgedrag tijdens de warmtebehandeling<br />

worden zogenaamde vloeimiddelen toegevoegd. Tenslotte worden organische<br />

materialen waaronder zetmeel en zetmeelderivaten toegevoegd als bindmiddelen<br />

voor de ongebrande toestand.<br />

Tabel 2.13: Grondstoffen voor de diverse productgroepen binnen de<br />

fijnkeramische industrie<br />

Product(groep) Grondstoffen<br />

massavoorbereiding<br />

Huishoudelijk aardewerk<br />

Porselein, siergoed<br />

Wandtegels<br />

Vloertegels<br />

Sanitair<br />

Klei, veldspaat, kwarts, krijt,<br />

dolomiet<br />

Kaolien, veldspaat, kwarts<br />

Klei, veldspaat, kwarts, krijt,<br />

dolomiet<br />

Diverse kleisoorten, kwarts,<br />

veldspaat en andere fluxen<br />

(bijv. glasmeel)<br />

Kaolien, klei, kwarts,<br />

veldspaten en speksteen<br />

Bron: SPIN, fijnkeramische industrie (1992) [51]<br />

Grondstoffen glazuurvoorbereiding<br />

Frittes<br />

Veldspaten, kalk, dolomiet, kwarts<br />

Frittes<br />

Veldspaten, krijt/kalksteen, magnesiet,<br />

dolomiet, zirkoonsilicaat,<br />

zinkwit, kwarts, frittes<br />

De grondstoffen worden voornamelijk per as aangevoerd en opgeslagen binnen<br />

de inrichting van de productielocaties.<br />

Voorbewerking<br />

De voorbewerking bestaat uit de massa- en glazuurvoorbereiding. Voor het<br />

bereiken van een voldoende zuiverheid en homogeniteit worden de grondstoffen<br />

voor fijnkeramische producten onderworpen aan een uitgebreide, vaak natte<br />

massavoorbereiding.<br />

De voorbereiding van de massa betreft het malen, mengen, homogeniseren, zeven<br />

en ontijzeren van de grondstoffen. Hierbij dient vermeld te worden dat bij het<br />

overgrote deel van de kleine bedrijven in deze branche geen massavoorbereiding<br />

26<br />

Idem


Sectorschets<br />

plaatsvindt maar ‘kant en klare’ massa’s worden ingekocht van gespecialiseerde<br />

bedrijven.<br />

Doel van de massavoorbereiding is het verkrijgen van een homogene en goed<br />

vorm te geven massa. Indien de vormgeving van de massa plaatsvindt via<br />

droogpersen dan dient tijdens de voorbereiding de massa een ontwateringsstap<br />

te ondergaan. Dit gebeurt door middel van sproeidrogen, wat een korrelig poeder<br />

oplevert. Vormgeving vindt voornamelijk plaats in plastische toestand waarvoor<br />

geen voorafgaande ontwatering nodig is. In het geval voorbehandelde massa’s<br />

worden ingekocht vindt eveneens tijdens de voorbewerking geen ontwatering<br />

plaats.<br />

De glazuurvoorbereiding vindt bij de grote bedrijven voornamelijk plaats door<br />

middel van nat malen van primaire glazuurgrondstof(fen) in kogelmolens. In andere<br />

bedrijven wordt het glazuur hetzij ‘ingefrit’ gekocht, waarbij de glazuren op basis<br />

van frittes (glasachtige mengsels van grondstoffen voor glazuur en email) worden<br />

samengesteld, hetzij (vooral bij de kleinere bedrijven) kant en klaar, in droge vorm,<br />

ingekocht. In het laatste geval dient alleen water toegevoegd te worden.<br />

Vormgeving<br />

Voor de vormgeving worden een aantal methoden toegepast. De oudste methode<br />

betreft de plastische vormgeving (draaien, opdraaien, jiggeren) waarmee alleen<br />

rotatiesymmetrische vormen kunnen worden gemaakt (borden, koppen, vazen)<br />

en waarbij gebruik kan worden gemaakt van gipsvormen, die dan eveneens voor<br />

opname van water zorgdragen. Indien geen gebruik wordt gemaakt van gipsvormen<br />

vindt ontwatering plaats via filtratie. Voor de fabricage van niet-rotatiesymmetrische<br />

producten, zoals wastafels en closetpotten, vindt de vorming eveneens<br />

plaats in gipsvormen.<br />

Voor de vorming van vloer- en wandtegels wordt veelal het droogpersprocédé<br />

toegepast, waarbij droog poeder in een stalen matrijs wordt samengeperst. De<br />

persdruk varieert hierbij van 3,5 tot 35 Mpa.<br />

Een laatste vormgevingsmethode betreft het extruderen van de massa, waarbij<br />

de plastische massa door een mondstuk wordt geperst. De dimensies van het<br />

mondstuk bepalen hierbij de vorm van het product. Deze methode wordt<br />

voornamelijk toegepast bij de fabricage van splijttegels en van sommige soorten<br />

plavuizen.<br />

Drogen<br />

Afhankelijk van de vormgevingmethoden dient ca. 18-25% water uit de vormgegeven<br />

materialen te worden verdampt. In grotere bedrijven wordt gebruik gemaakt<br />

van speciaal voor het droogproces ingerichte droogkamers. Bij de fabricage van<br />

vloertegels, splijttegels en plavuizen zijn het droogproces en het brandproces direct<br />

aan elkaar gekoppeld.<br />

Glazuren<br />

In de fijnkeramische industrie worden de producten vrijwel altijd voorzien van een<br />

glazuurlaag. Een dergelijke glasachtige deklaag dient er enerzijds voor het product<br />

ondoordringbaar te maken voor vloeistoffen en anderzijds om het vanuit esthetisch<br />

27


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

oogpunt een fraai glad en/of gekleurd uiterlijk te geven. Aangezien glazuren van<br />

zichzelf geen briljante kleuren hebben worden pigmenten toegevoegd.<br />

Door de grotere fijnkeramische bedrijven worden de glazuren, zoals reeds vermeld,<br />

zelf zoveel mogelijk samengesteld uit kwarts, veldspaat, kaolien en voorts marmer<br />

en kleurstoffen. Veel kleine bedrijven kopen kant en klare glazuursoorten in bij<br />

gespecialiseerde bedrijven.<br />

Het aanbrengen van de glazuurlaag vindt plaats ofwel na droging van de<br />

gevormde producten dan wel tussen de twee bakstadia in indien een product<br />

tweemaal gebakken wordt. Ook voor het glazuren bestaan verschillende<br />

processen. Bij de fabricage van aardewerk en porselein worden de producten in<br />

een suspensie van glazuur in water gedompeld. In een ander glazuurprocédé<br />

worden de artikelen door een glazuurgordijn gevoerd. Dit vindt voornamelijk plaats<br />

voor producten die slechts aan één zijde hoeft te worden geglazuurd, zoals tegels.<br />

Een derde methode bestaat uit het verspuiten van een vernevelde glazuursuspensie.<br />

Deze laatste methode wordt in zogenaamde spuitcabines uitgevoerd en vooral<br />

toegepast bij artikelen met een gecompliceerde vormgeving.<br />

Branden<br />

Bij het brandproces voor fijnkeramische producten kan onderscheid worden<br />

gemaakt in eenmaal en tweemaal branden. Circa 40% van de fijnkeramische<br />

producten in Nederland wordt geproduceerd via het éénmaal-branden proces. In<br />

dit proces wordt de massa en het glazuur in één procesgang gebrand. In<br />

Nederland wordt dit toegepast bij sanitaire producten (tot 1220 o C), vloertegels (ca.<br />

1170-1220 o C), sieraardewerk (1000-1150 o C) en porseleinen artikelen (850-900 o C,<br />

waarna 1370-1430 o C).<br />

Het grootste deel van de fijnkeramische producten wordt echter gefabriceerd<br />

middels het tweemaal-branden procédé. Dit houdt in dat alvorens een glazuurlaag<br />

op het product wordt aangebracht de massa wordt gebrand (ruwbranden of<br />

biscuitbranden genoemd, 1080-1150 o C). Na het aanbrengen van de glazuurlaag<br />

vindt het product nogmaals gebrand (glazuurbranden) waarbij het glazuur aan het<br />

oppervlak van de zogenaamde biscuit wordt vastgesmolten. Vooral bij de productie<br />

van aardewerk (gebruiks- en siergoed) en de productie van wandtegels en<br />

aanverwante producten wordt dit laatste procédé toegepast.<br />

Na éénmaal of tweemaal te zijn gebrand kunnen de producten ook onderworpen<br />

worden aan het zogenaamde decoratiebranden, waarbij in het glazuur van het<br />

product schilderingen of versieringen worden gebrand.<br />

Voor het branden zijn een aantal oventypen in zwang, waarbij onderscheid kan<br />

worden gemaakt in continue en discontinue ovens. De tunneloven is een voorbeeld<br />

van een continue oven waarin de producten op ovenwagens door een vuurzone<br />

worden gereden in tegenstroom met de verbrandingslucht en -gassen. In het<br />

kanaal van de tunneloven wordt een constant temperatuurverloop onderhouden.<br />

De duur van de warmtebehandeling bedraagt ca. 50-60 uur. Tunnelovens worden<br />

vooral toegepast bij de productie van wand- en vloertegels. In opkomst zijn de<br />

zogenaamde snelbrandovens (bijvoorbeeld rollenovens) waarin de behandelingstijd<br />

aanzienlijk korter is (1-10 uur) dan bij tunnelovens.<br />

28


Sectorschets<br />

De discontinue brandprocessen vinden voornamelijk plaats in kamerovens (of ook<br />

wel periodieke ovens genoemd), waarin de producten een volledige brandcyclus<br />

ondergaan (opwarming, branden en koeling). Hoewel een discontinu brandproces<br />

vanuit energetisch oogpunt ongunstiger is dan een continu proces, is het veel<br />

geschikter voor het branden van kleine productiehoeveelheden (grotere flexibiliteit<br />

en betere beheersbaarheid van de ovenatmosfeer). Naar schatting wordt ca. 15%<br />

van de fijnkeramische productie gebrand in discontinue ovens.<br />

Sorteren, opslag en verzending<br />

Na afkoeling worden de producten gesorteerd, opgeslagen en gereed gemaakt<br />

voor verzending. Een deel van de producten voldoet niet aan de gestelde<br />

kwaliteitseisen en wordt tijdens het sorteren afgekeurd. Het grootste deel van deze<br />

afgekeurde producten wordt opnieuw als grondstof ingezet.<br />

Energie<br />

De fijnkeramische industrie in Nederland als geheel heeft in de periode 1980-1992<br />

bij een toename van de productieomvang van ca. 25% een besparing in de totale<br />

energie bereikt van ca. 15% hetgeen neerkomt op een verlaging van het specifiek<br />

energieverbruik met ca. 35%. In tabel 2.14 volgen enige cijfers die zijn gebaseerd<br />

op het LAKMET-onderzoek.<br />

Tabel 2.14: Ontwikkeling in het energieverbruik in de fijnkeramische industrie<br />

in Nederland in de periode 1980-1992<br />

Categorie 1980 1985 1989 1992<br />

Productievolume [ton/jaar]<br />

Sanitair/porselein/technisch keramiek<br />

Wand- en vloertegels/vuurvast materiaal<br />

Aardewerk<br />

21.000<br />

195.058<br />

onbekend<br />

15.376<br />

205.772<br />

onbekend<br />

17.593<br />

215.559<br />

17.764<br />

17.908<br />

236.779<br />

21.351<br />

Totaal 216.058 221.148 250.916 276.038<br />

Energieverbruik [TJ/jaar]<br />

Sanitair/porselein/technisch keramiek<br />

Wand- en vloertegels/vuurvast materiaal<br />

Aardewerk<br />

895<br />

2.411<br />

onbekend<br />

708<br />

2.007<br />

onbekend<br />

746<br />

2.165<br />

326<br />

689<br />

2.108<br />

380<br />

Totaal 3.306 2.715 3.237 3.177<br />

Specifiek energieverbruik [GJ/ton]<br />

Sanitair/porselein/technisch keramiek<br />

Wand- en vloertegels/vuurvast materiaal<br />

Aardewerk<br />

42,6<br />

12,4<br />

onbekend<br />

46,0<br />

9,8<br />

onbekend<br />

42,4<br />

10,0<br />

18,4<br />

38,5<br />

8,9<br />

17,8<br />

Totaal 15,3 12,3 12,8 11,5<br />

Bron: Handboek Energie en Milieu [48]<br />

In het kader van het door TNO-TPD uitgevoerde LAKMET-onderzoek is in 1992<br />

een brede energie-inventarisatie uitgevoerd binnen de fijnkeramische industrie,<br />

waarover in het vakblad KleiGlasKeramiek is gerapporteerd.<br />

29


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Het energieverbruik in de Nederlandse fijnkeramische industrie bedroeg zoals in<br />

tabel 2.14 is aangegeven in 1992 ca. 3,2 PJ, hetgeen ca. 8 à 9 procent uitmaakt<br />

van het energieverbruik in de gehele Nederlandse bouwmaterialenindustrie. Bij<br />

een totale productie van ca. 275.000 ton in 1992 kwam het specifiek energieverbruik<br />

in dat jaar op ca. 11,5 GJ/ton, hetgeen duidelijk hoger is dan het<br />

specifiek verbruik in de grofkeramische industrie. Dit wordt hoofdzakelijk<br />

veroorzaakt door het feit dat fijnkeramische producten veelal twee of meer<br />

warmtebehandelingen (brandprocessen) dienen te ondergaan, zoals eerder<br />

vermeld.<br />

2.3.4 Subsector 26.4: Vervaardiging van producten voor de<br />

bouw uit gebakken klei<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.4 ‘Vervaardiging van producten uit gebakken klei’<br />

is weergegeven in tabel 2.15 (SBI’93).<br />

Tabel 2.15: Indeling subsector ‘Vervaardiging van producten uit gebakken klei’<br />

volgens SBI’93<br />

SBI-codering (1993) Beschrijving klasse/groep<br />

26.4 Vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken klei<br />

Zoals blijkt uit tabel 2.1 zijn in deze subsector inbegrepen de in SBI’74 ingedeelde<br />

categorieën 32.11, zijnde de baksteenindustrie, 32.12, de dakpannenindustrie en<br />

32.22, grofaardewerkfabrieken voor zover het producten voor de bouw betreft,<br />

zoals bijvoorbeeld raamdorpels. Deze bedrijfstak wordt nagenoeg geheel<br />

beschreven als de grofkeramische industrie.<br />

Opvallend is dat het SPIN-document [52] de vervaardiging van plavuizen en<br />

splijttegels een onderdeel noemt van de grofkeramische industrie, terwijl in het<br />

Handboek Energie en Milieu [47] en de Meerjarenafspraak voor de grofkeramische<br />

industrie [14] alleen de baksteen- en dakpannenindustrie tot de grofkeramische<br />

industrie wordt gerekend. Op grond van bovenstaande [14,47] kunnen de<br />

producten die worden voortgebracht door de grofkeramische industrie onderverdeeld<br />

worden in twee hoofdcategorieën:<br />

- bakstenen, zowel metsel- als straatstenen;<br />

- dakpannen en hulpstukken.<br />

De in Nederland gebruikte bakstenen zijn voor 95% afkomstig van Nederlandse<br />

fabrikanten. In 1988 bedroegen de totale Nederlandse verkopen 1.430 miljoen<br />

stuks, waarvan een klein percentage (ca. 6%) betrekking had op straatstenen [27].<br />

In 1989 bestond de Nederlandse baksteenindustrie uit 72 baksteenfabrieken. De<br />

periode 1989-1993 wordt gekenmerkt door organisatorische concentratie en<br />

sanering van de productiecapaciteit, waarin de productie van grofkeramische<br />

producten inkromp van ca. 3.100 kton in 1989 tot ca. 2.700 kton in het jaar 1993.<br />

De marktvraag is overigens weer gestegen waardoor de productie in het jaar 1994<br />

ca. 2.900 kton bedroeg [14].<br />

30


Sectorschets<br />

Na sluiting van acht baksteenfabrieken in de loop van 1992 en een fusie van de<br />

twee grootste concerns, bestond medio 1993 de Nederlandse baksteenindustrie<br />

uit 52 productiebedrijven, welke in handen waren van 9 concerns. Van de gesloten<br />

bedrijven beschikten 80% over een ring-, vlam- of een verouderd type tunneloven<br />

(relatief energie-intensieve productiemiddelen), waarvan de sluiting ongetwijfeld<br />

zal hebben bijgedragen aan een vermindering van het specifieke energieverbruik<br />

op landelijk niveau.<br />

De maandstatistieken van het CBS laten voor het jaar 1993 een totale baksteenproduktie<br />

zien van ca. 2.625 kton [81]. Binnen de baksteenindustrie worden<br />

producties over het algemeen uitgedrukt in waalformaatequivalenten (WF-eq.).<br />

Per januari 1993 werden in tien productiebedrijven, behorende bij de twee grootste<br />

baksteenconcerns, plus twee kleine zelfstandigen dakpanproducten vervaardigd.<br />

In 1994 zijn hiervan negen fabrieken overgebleven. In het jaar 1993 bedroeg de<br />

totale dakpanproductie ca. 130 kton [47].<br />

In tabel 2.16 zijn de productievolumina binnen de grofkeramische industrie<br />

aangegeven. Hierin zijn de productievolumina geïndexeerd naar het jaar 1990.<br />

Tabel 2.16: Productievolumina grofkeramische industrie in de periode 1990-1992<br />

Product 1990 1991 1992 1992<br />

[kton]<br />

Baksteen (metsel- en straatsteen) [mln WF]<br />

Dakpannen en hulpstukken [mln stuks]<br />

1.556,1<br />

52,1<br />

1.4692<br />

51<br />

1.480,8<br />

51<br />

2.625<br />

130<br />

Totaal 2.755<br />

Productie-index [%] 100 98 97<br />

Bron: SPIN (1995) [52], CBS [27,28]<br />

Procesbeschrijving<br />

De vervaardiging van grofkeramische producten wordt beschreven aan de hand<br />

van het processchema in figuur 2.4.<br />

In het productieproces worden de volgende stappen onderscheiden:<br />

- aanvoer, opslag en intern transport grondstoffen<br />

- voorbewerking van de grondstoffen<br />

- vormgeving<br />

- drogen<br />

- eventueel glazuren<br />

- zetten<br />

- bakken<br />

- ontlading, opslag en afvoer van het gerede product.<br />

De belangrijkste grondstof voor het grofkeramische product is klei die gewonnen<br />

wordt in de uiterwaarden langs de Nederlandse rivieren. De gewonnen klei wordt<br />

per vrachtwagen naar de productielokatie vervoerd en in het algemeen in een<br />

kleidepot opgeslagen.<br />

31


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

In vergelijking met fijnkeramische producten worden in de grofkeramische industrie,<br />

uitgezonderd de productie van poreuze steen, relatief weinig nevengrondstoffen,<br />

ook wel toeslagstoffen genoemd, toegevoegd. Sommige toeslagstoffen dienen<br />

ter verbetering van het drooggedrag en vermindering van de droog- en bakkrimp,<br />

waarbij vooral zand genoemd kan worden. Verder worden voornamelijk toeslagstoffen<br />

toegevoegd die de kleur van het uiteindelijke product bepalen. Vooral<br />

kalk-, mangaan- en ijzeroxideverbindingen worden voor dit doel ingezet. Om de<br />

veelal vette klei te ‘verschralen’ worden toeslagstoffen toegevoegd, opdat een<br />

goede verwerkbaarheid van de klei wordt verkregen. In het productieproces van<br />

poreuze stenen worden bij twee van de drie producenten naast klei tevens<br />

leisteen, vliegas en houtmeel gebruikt.<br />

De toeslagstoffen (kleurstoffen, verschralingsmiddelen) worden per as aangevoerd.<br />

De toeslagstof lava wordt veelal in het kleidepot al met de klei gemengd tijdens<br />

het omspitten van de klei.<br />

De voorbewerking van de grondstoffen begint al op het kleidepot. Met behulp van<br />

draglines en shovels wordt de klei omgespit (eventueel gemengd met toeslagstoffen)<br />

en verwerkt in horizontale lagen. Aangezien in de klei plantenresten<br />

voorkomen (humus) en dit in het productieproces storingen zou kunnen veroorzaken<br />

is het noodzakelijk dat nieuw aangelegde kleibulten enige tijd kunnen<br />

besterven waarbij de aanwezige plantenresten onder invloed van zuurstof en<br />

bacteriën worden verteerd. Na een aantal maanden is de klei ‘rijp’ om te worden<br />

verwerkt. Met behulp van shovels en vrachtwagens wordt de klei naar de<br />

productielokatie vervoerd, welke meestal binnen dezelfde inrichting is gelegen.<br />

Daar wordt de voorbewerking voortgezet. Intern transport van het kleimengsel<br />

tijdens het productieproces geschiedt voornamelijk via lopende banden en beschikkers<br />

(doseermachines).<br />

32


Figuur 2.4: Processchema grofkeramische producten<br />

Sectorschets<br />

De voorbewerking omvat verder het verwijderen van stenen en andere onzuiverheden<br />

(bv. raspen), het verkleinen van de kleimassa (door middel van bv.<br />

walswerken) en indien nodig of gewenst het bijmengen van water en vaste<br />

toeslagstoffen. Water wordt toegevoegd om de gewenste plasticiteit van het te<br />

verwerken kleimengsel te bewerkstelligen. Deze toevoeging van water geschiedt<br />

veelal in de vorm van stoom, waarmee de plasticiteit door temperatuurverhoging<br />

extra toeneemt. Het doel van voorbewerken van de klei is het verkrijgen van een<br />

homogeen mengsel dat de juiste eigenschappen bezit voor de vormgevingsfase<br />

en het uiteindelijke product.<br />

In de Nederlandse grofkeramische industrie kunnen drie vormgevingstechnieken<br />

worden onderscheiden: machinaal handvormen, vormbakpersen en strengpersen.<br />

In het handvormprocédé en het vormbakpersen worden stalen of kunststof vormen<br />

nat gemaakt, bezand en vervolgens gevuld met het kleimengsel. Voor bezanden<br />

van de vormbakken wordt zand gebruikt dat veelal binnen dezelfde productieinrichting<br />

gedroogd is. In het vormbakpersen wordt de klei in de vormbakken<br />

geperst terwijl in het handvormproces het kleimengsel niet wordt aangedrukt. De<br />

gevormde tussenproducten (vormelingen) worden gelost, waarna de geleegde<br />

vormbakken opnieuw gespoeld, bezand en beladen worden. In de strengperstechniek<br />

wordt het kleimengsel door middel van een extruder door een vormmond<br />

geperst waarna met snijdraden de streng in stukken wordt gesneden. Deze techniek<br />

vereist een klei met een relatief laag vochtgehalte. Dit betekent in de praktijk<br />

dat de klei veelal ontdaan moet worden van een deel van het water alvorens<br />

ingezet te kunnen worden bij het strengpersen. In het begin van de tachtiger jaren<br />

33


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

werd 77% van de vormelingen gevormd met de handvorm- en vormbakpers en<br />

23% met de strengpers [56]. In het begin van de jaren negentig waren deze<br />

percentages respectievelijk 83% en 17%.<br />

Voor het vormen van dakpannen wordt in Nederland uitsluitend de strengperstechniek<br />

toegepast. Hoewel het strengpersproces een lager energieverbruik kent<br />

(voornamelijk veroorzaakt door een lager vochtgehalte van de te verwerken klei)<br />

wordt deze methode weinig in Nederland toegepast omdat de in Nederland gewonne<br />

gewonnen klei minder geschikt is voor deze techniek door het relatief hoge<br />

vochtgehalte van de klei. Om barsten van de vormelingen te voorkomen dient het<br />

vochtgehalte van dit tussenproduct eerst te worden ontdaan van het grootste deel<br />

van het vocht. Dit vindt plaats in de drogerij. Veel toegepast worden tunneldrogers<br />

(continu proces) en kamerdrogers (batchproces). Het vochtgehalte wordt hierbij<br />

teruggebracht van ca. 30% (handvorm- en vormbakperstechniek) of ca. 20% (strengperstechniek)<br />

naar een restvochtgehalte van ca. 2-6%. Een goede luchtconditionering<br />

(regeling van temperatuur, luchtsnelheid en luchtvochtigheid) is<br />

noodzakelijk om te snelle droging en daarmee scheuren dan wel kromtrekken van<br />

de vormelingen te voorkomen. Tijdens het drogen varieert de temperatuur van<br />

ca. 30-35 o C aan het begin tot ca. 90 o C aan het eind van de droogperiode.<br />

Temperatuurverhoging vindt veelal plaats met behulp van restwarmte uit de<br />

koelluchtstromen afkomstig uit de oven (koeling product na bakken, koeling<br />

ovenwagens en -wanden). Ten behoeve van deze conditionering van de luchtstromen<br />

worden in het droogproces ventilatoren toegepast die een groot deel (ca.<br />

60%) van het elektriciteitsverbruik binnen de grofkeramische industrie voor zich<br />

opeisen. Indien nodig wordt met behulp aardgas bijgestookt om in de warmtebehoefte<br />

te voorzien. Na het drogen worden de vormelingen ten behoeve van<br />

het bakproces geformeerd tot ovenpakketten en op ovenwagens geladen (het<br />

zogenaamde ‘zetten’).<br />

Ter verfraaiing van het grofkeramisch product ondergaat het product na het<br />

droogproces voorafgaande aan het bakken hetzij een glazuur- hetzij een<br />

engobeerbehandeling waarbij op het oppervlak een glazuurlaag respectievelijk<br />

een laag engobe (kleisuspensie) wordt aangebracht. Dit betreft voornamelijk<br />

dakpannen en raamdorpels. Het opbrengen van glazuur dan wel engobe vindt<br />

in de grofkeramische industrie plaats in een geautomatiseerde en meestal als<br />

tunnel uitgevoerde installatie.<br />

Voor het bakken van de vormelingen tot stenen is een aantal typen ovens in<br />

zwang, welke onder te verdelen zijn in periodieke ovens (batchgewijs) en continue<br />

ovens. De laatste twee decennia is het bakken in periodieke ovens sterk<br />

afgenomen ten gunste van de continue ovens. Periodieke ovens laten een groter<br />

energieverbruik zien maar zijn qua procesvoering meer flexibel dan continue<br />

ovens. Tevens is in een periodieke oven de ovenatmosfeer beter te beheersen<br />

hetgeen van zeer groot belang is voor het eindproduct. Periodieke ovens (of<br />

kamerovens) worden in Nederland voornamelijk toegepast bij de productie van<br />

dakpannen en raamdorpels.<br />

De meest toegepaste continue ovens in Nederland betreffen vlam- en tunnelovens.<br />

In een vlamoven staat het te bakken product stil terwijl de vuurzone in beweging<br />

is. In een tunneloven wordt het product op ovenwagens via een railspoor langzaam<br />

34


Sectorschets<br />

door de opwarm-, vuur- en koelzone van de oven gereden en staat de vuurzone<br />

stil. In beide processen vindt het tegenstroomprincipe plaats: opwarming geschiedt<br />

met de warmte uit de rookgassen; de afkoeling met verse verbrandingslucht. In<br />

Nederland worden de vlamovens in snel tempo vervangen door de tunneloven<br />

als gevolg van het grotere warmteverlies door de ovenconstructie, de<br />

ongelijkmatigheid in het product en de grotere arbeidsintensiviteit waarmee het<br />

bakproces in een vlamoven gepaard gaat. In het begin van de tachtiger jaren<br />

waren in Nederland 45 tunnelovens en 60 vlamovens in gebruik [56]. Door een<br />

sanering in de baksteenindustrie is het aantal tunnelovens t.o.v. vlamovens sterk<br />

toegenomen. In 1988 werd 85% van de stenen gebakken in tunnelovens en 14%<br />

in vlamovens [56]. Een zeer klein gedeelte werd nog in periodieke ovens<br />

gebakken.<br />

Gedurende het verblijf in de oven vinden de volgende processen plaats [85]:<br />

1. Tijdens het opwarmen verdwijnt eerst het nog aanwezige restvocht gevolgd<br />

door het chemisch gebonden kristalwater.<br />

2. De opwarmsnelheid neemt af en bij ca. 200 o C begint de verbranding van de<br />

nog in het materiaal aanwezige organische stoffen. Aangezien bij de verbranding<br />

CO 2 gevormd wordt dient voordat de sintering (900 o C) begint alle<br />

organische bestanddelen verbrand te zijn. Dit geldt vooral voor humusrijke klei<br />

waar nog relatief veel organisch materiaal in de te bakken vormelingen<br />

aanwezig is. Wordt tijdens het sinterproces nog CO 2 gevormd dan bestaat de<br />

kans dat de steen zichzelf opblaast aangezien de verminderde porositeit afvoer<br />

van het gas belemmert. De verbrandingsfase mag dus niet te snel worden<br />

doorlopen.<br />

3. In het materiaal vinden chemische omzettingen plaats. De aluminium- en<br />

siliciumoxiden gaan nieuwe verbindingen en kristalstructuren vormen. Dit proces<br />

wordt daarom ook wel "rekristallisatie" genoemd.<br />

4. Door smelting van sommige bestanddelen van de klei vindt sintering van het<br />

materiaal plaats met als resultaat een materiaal met een lagere porositeit.<br />

Tijdens deze sintering krijgt de steen zijn keramisch-technische eigenschappen<br />

en treedt ook de bakkrimp op. Tijdens het sinteren gaan de kleideeltjes zich<br />

hergroeperen en verandert de samenhang van de verschillende kristallen<br />

onderling. Afhankelijk van de kleisamenstelling van de te bakken vormelingen<br />

wordt een maximum temperatuur bereikt van ca. 1.000 tot 1.250 o C voor metselbakstenen,<br />

ca. 1.050 tot 1.200 o C voor straatstenen, ca. 900 tot 1.000 o C voor<br />

poreuze stenen en ca. 950 tot 1.100 o C voor dakpannen. Voor bijvoorbeeld<br />

metselbakstenen is de baktemperatuur sterk afhankelijk van de kleur stenen<br />

die geproduceerd moeten worden. Klei voor witte stenen (witbakkende klei)<br />

bijvoorbeeld moet bakken bij een hogere temperatuur dan de klei voor gele<br />

stenen en laat derhalve ook een hoger energieverbruik zien.<br />

5. Na de vuurzone begint de koeling van de gebakken stenen. De plasticiteit van<br />

de steen verdwijnt na deze snelle koeling. Hierna vindt koeling plaats tot aan<br />

de uitrijtemperatuur (ca. 80 o C), waarbij warmte wordt overgedragen naar de<br />

verse verbrandingslucht. Tijdens deze koeling is de temperatuur van 573 o C<br />

uitermate van belang aangezien bij deze temperatuur de in de steen aanwezige<br />

kwarts wordt omgezet in zijn natuurlijke vorm, hetgeen gepaard gaat met een<br />

krimp van ca. 1-3%. Bij een te snelle koeling kunnen onder invloed van krimpspanningen<br />

zogenaamde koelscheuren ontstaan. Na passage van deze<br />

temperatuur kan weer sneller worden gekoeld en is het bakproces ten einde.<br />

35


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

De vuurzone wordt in stand gehouden via een branderinstallaties, die voornamelijk<br />

gestookt worden op aardgas. Op kleine schaal wordt ook gebruik gemaakt van<br />

oliegestookte installaties. De verbrandingslucht wordt aangevoerd via ventilatoren.<br />

Rookgassen worden na een deel van de warmte te hebben afgegeven aan het<br />

op te warmen nog te bakken product via rookgasventilatoren en schoorstenen<br />

afgevoerd.<br />

Het bakken van poreuze stenen verloopt anders dan hierboven beschreven. De<br />

voor het bakproces benodigde brandstof wordt vooraf aan het kleimengsel<br />

toegevoegd in de vorm van zaagsel, koolhoudende vliegas of leisteen/mijnsteen<br />

met kolenresten. Als uitsluitend zaagmeel wordt toegepast moet ook worden<br />

bijgestookt met aardgas.<br />

Na afkoeling van de producten vindt ontlading plaats waarbij in het geval van<br />

stenen transporteerbare pakketten worden samengesteld waar omheen indien<br />

gewenst een plastic folie wordt aangebracht. Deze pakketten worden met behulp<br />

van een heftruck naar de tasvelden gereden en aldaar opgeslagen.<br />

Energie<br />

Totaal energieverbruik<br />

Binnen de grofkeramische industrie worden ten behoeve van de droog- en<br />

bakprocessen voornamelijk aardgas en elektriciteit als energiedragers ingezet.<br />

Aangezien ca. 95% van de totale productie binnen de grofkeramische industrie<br />

voor rekening komt van de baksteenproduktie en er hierover gegevens beschikbaar<br />

zijn over het energieverbruik door uitgevoerde energie-inventarisaties kan<br />

een goed beeld van het energieverbruik verkregen worden door vooralsnog uit<br />

te gaan van het energieverbruik binnen de baksteenindustrie.<br />

In opdracht van Novem en in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse<br />

Baksteenfabrikanten is door TNO een inventarisatie uitgevoerd van het energieverbruik<br />

binnen de Nederlandse baksteenindustrie in 1990. Hieruit bleek dat<br />

de totale procesenergie voor de productie van metselbakstenen en straatstenen<br />

varieerde van 2.100 MJ/ton tot 3.900 MJ/ton. Het totale gewogen energieverbruik<br />

(gemiddeld over 40 bedrijven) bedroeg in 1990 2.547 MJ/ton.<br />

In een door Adromi uitgevoerde inventarisatie van het energieverbruik van een<br />

(beperkt) aantal steenfabrieken [90] kwam naar voren dat het gewogen gemiddelde<br />

specifieke energieverbruik voor acht steenfabrieken in het jaar 1993 eveneens<br />

uitkwam op 2.547 MJ/ton. Beide studies resulteren dus (bij toeval) op precies<br />

hetzelfde specifiek energieverbruik.<br />

In de groep door Adromi geïnventariseerde steenfabrieken bevond zich één fabriek<br />

waarin de vlamoventechniek wordt toegepast. Wanneer deze fabriek in de<br />

inventarisatie wordt weggelaten komt het gemiddeld energieverbruik uit op 2.465<br />

MJ/ton.<br />

In [56] wordt aangegeven dat het aardgasverbruik van baksteenfabrieken<br />

gemiddeld 135 m 3 /1.000 WF bedraagt, ofwel 2,47 GJ/ton. In [56] wordt gerefereerd<br />

aan onderzoeken waaruit bleek dat het gemiddelde specifieke warmteverbruik<br />

36


Sectorschets<br />

gedaald is van 4,3 GJ/ton in 1974 naar 2,8 GJ/ton in 1985. Volgens andere<br />

bronnen in [56] ligt het verbruik van steenfabrieken met tunnelovens tussen de<br />

2 en 3 GJ/ton.<br />

Een inventarisatie van het energieverbruik van 7 steenfabrieken met tunnelovens<br />

laat in het jaar 1993 een specifiek aardgasverbruik zien van ca. 134,7 m 3 aardgas<br />

per 1.000 WF [90].<br />

Op basis van [90] blijkt dat voor 8 steenfabrieken het specifiek elektriciteitsverbruik<br />

gemiddeld ca. 40 kWh/ton bedraagt terwijl [56] dit schat op 17,5-35 kWh/ton.<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

Grondstofwinning<br />

Energiekentallen [56] gaat voor het bepalen van het specifieke energieverbruik<br />

ervan uit dat voor de productie van 1 kg waalformaat baksteen (gewicht: 1,7 kg<br />

per steen) een hoeveelheid klei benodigd is van ca. 1,17 kg, een hoeveelheid kalk<br />

van 0,023 kg en afhankelijk van het vormgevingsproces 0,06 tot 0,15 kg zand.<br />

Bij een gemiddeld energieverbruik van bulldozers van 20 liter dieselolie per uur<br />

met een gemiddelde verwerkingscapaciteit van 120 m 3 klei per uur, een kleibehoefte<br />

van 1,5 m 3 per 1.000 stenen, een gewicht van een waalformaat baksteen<br />

van 1,7 kg, een afstand tussen winningslocatie en fabriek van gemiddeld 25 km<br />

en een verbruik van de vrachtwagens van 3,89 MJ/ton.km kan berekend worden<br />

dat voor het beschikbaar komen van de grondstof klei 119 MJ/ton WF benodigd<br />

is. Voor het beschikbaar komen van zand en overige toeslagstoffen wordt het<br />

energieverbruik geschat op 23,6 MJ/ton WF respectievelijk 9,1 MJ/ton WF.<br />

Voorbewerking<br />

Voor de opwekking van stoom in de voorbewerkingsfase wordt ca. 10 m 3 aardgas<br />

verbruikt per 1.000 WF, overeenkomend met 186 MJ/ton WF. Het elektriciteitsverbruik<br />

wordt vooralsnog niet per procesonderdeel gemeten binnen de baksteenindustrie<br />

2 [90].<br />

Vormgeving<br />

In de vormgevingsstap wordt alleen elektriciteit als energiedrager gebruikt 2 .<br />

Drogen<br />

In Energiekentallen [56] wordt aan de hand van verschillende bronnen vastgesteld<br />

dat het droogproces gemiddeld ca. 65 m 3 aardgas per 1.000 WF behoeft hetgeen<br />

bij een gewicht van 1,7 kg per waalformaat baksteen neerkomt op ca. 1.200<br />

MJ/ton. Deze energie is benodigd voor het verdampen van ca. 0,5 kg water per<br />

steen. Geschat wordt in [56] dat om de drooglucht op temperatuur te brengen<br />

gemiddeld ca. 15 m 3 aardgas per 1.000 WF bijgestookt wordt. Dit houdt in dat<br />

de restwarmte uit de lucht afkomstig van de oven ca. 50 m 3 aardgasequivalent<br />

moet bedragen. De ventilatoren van oven en drogerij nemen ca. 50-60% van het<br />

totale elektriciteitsverbruik voor hun rekening [56,90].<br />

2 Adromi b.v. heeft naar aanleiding van de door haar uitgevoerde studie de beschikking over gegevens<br />

van energieverbruiken van afzonderlijke processtappen. Deze gegevens zijn vertrouwelijk.<br />

37


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Bakken<br />

Het gemiddelde aardgasverbruik ten behoeve van het bakproces wordt geschat<br />

op ca. 110 m 3 per 1.000 WF (2.000 MJ/ton). Ook deze waarde wordt in [56]<br />

aannemelijk gemaakt aangezien de warmte uit de koeling van ovenwanden en<br />

wielstellen ca. 13% bedraagt van het totale brandstofverbruik van de oven en de<br />

warmte die vrijkomt bij de afkoeling van de stenen ca. 35%. Beide luchtstromen<br />

worden gebruikt in de drogerij en vertegenwoordigen in totaal ongeveer 50 m 3<br />

aardgasequivalent per 1.000 WF.<br />

Overig<br />

Aan het transport van de klei van de opslagplaats naar de kastenbeschikkers, het<br />

transport van gereed product naar de tasvelden en diverse andere werkzaamheden<br />

wordt in [56] een energiewaarde toegekend van ca. 37 GJ/ton WF (1,73<br />

liter diesel/1.000 WF).<br />

In tabel 2.17 is het energieverbruik per processtap samengevat weergegeven.<br />

Tabel 2.17: Energieverbruik per processtap in de fabricage van baksteen<br />

Processtap Massa<br />

[ton/ton wf]<br />

Aardgas<br />

[MJ/ton wf]<br />

Dieselolie<br />

[MJ/ton wf]<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton wf]<br />

Totaal finaal<br />

[MJ/ton wf]<br />

Kleiwinning en -transport 1,17 119,3 119<br />

Zandwinning en -transport 0,06 23,6 24<br />

Andere hulpstoffen 0,02 9,1 9<br />

Voorbewerking 1,41 186 21,9 208<br />

Drogen 1,12 279 32,8 312<br />

Bakken 1,00 2.048 32,8 2.081<br />

Diversen 37,0 21,9 59<br />

Totaal excl. winning/transport 2.513 46,1 109,4 2.669<br />

Totaal incl. winning/transport 2.513 189,0 109,4 2.812<br />

Bron: ‘Energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen, deelrapport Baksteen’, januari 1992 [56]<br />

2.3.5 Subsector 26.5: Vervaardiging van cement, kalk en gips<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.5 ‘Vervaardiging van cement, kalk en gips’ is<br />

weergegeven In tabel 2.18 (SBI ‘93).<br />

38


Tabel 2.18: Indeling subsector ‘Vervaardiging van cement, kalk en gips’<br />

volgens SBI ‘93<br />

SBI-codering 1993 Omschrijving volgens SBI’93<br />

26.5<br />

26.51<br />

26.52<br />

26.53<br />

Vervaardiging van cement, kalk en gips<br />

Vervaardiging van cement<br />

Vervaardiging van kalk<br />

Vervaardiging van gips<br />

Sectorschets<br />

Hieronder volgen voor de in deze genoemde subsector drie genoemde productgroepen<br />

de procesbeschrijving. Het belangrijkste product met betrekking tot<br />

energie is cement. De productie van kalk en gips wordt in aparte paragrafen<br />

behandeld.<br />

Vervaardiging van cement<br />

Cement is een bindmiddel dat verhardt ten gevolge van een reactie met water<br />

en dat na verharding bestand is tegen inwerking van water. Het vormt de basis<br />

van metsel- en pleistermortels en van beton.<br />

Cement wordt verkregen door menging en maling van verschillende anorganische<br />

bestanddelen, waarvan de zogenaamde klinker het belangrijkste is. Deze klinker<br />

wordt verkregen door een thermische omzetting van verschillende grondstoffen<br />

waarvan kalk, kiezelzuur, ijzeroxyde en aluminiumoxyde de hoofdbestanddelen<br />

vormen.<br />

In Nederland wordt alleen bij ENCI te Maastricht mergel gewonnen en klinker<br />

geproduceerd. De productie van klinker bedroeg in 1992 en in 1993 respectievelijk<br />

831 en 849 kton [18]. Ongeveer de helft van de in Nederland verwerkte klinker<br />

wordt geïmporteerd. Van het totale Nederlandse cementverbruik, 5,5-6,0 miljoen<br />

ton per jaar, levert de ENCI n.v. 60-70% [17]. De ENCI heeft het zelf over een<br />

cementafzet van 3 miljoen ton cement [86], wat redelijk overeenkomt met eerder<br />

genoemd getal. Bij de bedrijven ENCI Nederland b.v. in Maastricht, CEMIJ b.v.<br />

in IJmuiden en ROBUR b.v. in Rozenburg wordt de klinker verder verwerkt tot<br />

cement. In Nederland worden 4 soorten cement geproduceerd, te weten<br />

Portlandcement, Portlandvliegascement, Hoogovencement en metselcement,<br />

waarvan de eerste drie de meest gebruikte soorten zijn. In tabel 2.19 is een<br />

overzicht gegeven van de soorten en hun samenstelling.<br />

Het aandeel van de zogenaamde kalkarme cementsoorten, Hoogovencement en<br />

Portlandvliegascement, is 70% van het totaal [17]. In Energiekentallen [56] wordt<br />

gemeld dat Hoogovencement de meest gebruikte cementsoort is (55%), gevolgd<br />

door Portlandcement (35%) en Portlandvliegascement (10%). Het aandeel<br />

Portlandklinker, betrokken op de totale cementproductie is circa 49% [17].<br />

39


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.19: De productie en globale samenstelling van cement in Nederland<br />

Bestanddeel Portlandcement<br />

[%]<br />

Portlandvliegascement<br />

[%]<br />

Hoogovencement<br />

[%]<br />

Metselcement<br />

Klinker 95 (95) 70 (71) 25 (30) 50<br />

Bindtijdregelaar 5 (5) 5 (4) 5 (5) 3<br />

Vliegas - 25 (25) - -<br />

Hoogovenslak - - 70 (65) -<br />

Kalksteen 47<br />

Totaal [kton/j] 980 300 2100 70<br />

Bron: SPIN (1993) [17]. Getallen tussen () geven cijfers uit Energiekentalllen (1992) [56] weer.<br />

Procesbeschrijving<br />

Het processchema van de verschillende cementsoorten is opgenomen in figuur<br />

2.5.<br />

Winning en voorbereiding van grondstoffen<br />

Portlandcement bestaat uit een mengsel van calciumoxyde (CaO), kiezelzuur<br />

(SiO 2 ), aluminiumoxyde (Al 2 O 3 ) en ijzeroxyde (Fe 2 O 3 ), met een gemiddeld gehalte<br />

bij gewicht van respectievelijk 65%, 21%, 6%, 3% [56]. De resterende 5% bestaat<br />

uit uiteenlopende componenten. De belangrijkste grondstoffen voor de productie<br />

van Portlandcement zijn kalksteen of mergel, klei of leisteen, pyrietas of ijzererts,<br />

en gips of anhydriet. Voor de productie van vliegascement wordt ook vliegas<br />

gebruikt. Verder wordt voor de productie van Hoogovencement ook hoogovenslak<br />

gebruikt.<br />

Kalksteen is de belangrijkste grondstof bij de productie van cement. Uit de<br />

kalksteengroeven, die dicht bij de cementfabrieken liggen, wordt het vrijgekomen<br />

mergel grotendeels met lepelbaggers afgegraven, in kiepauto’s gestort en naar<br />

een breker vervoerd.<br />

40<br />

[%]


Figuur 2.5: Processchema diverse soorten cement<br />

Sectorschets<br />

Klei of leisteen dienen voornamelijk als bron van SiO 2 en Al 2 O 3 . De winning<br />

hiervan is vergelijkbaar met de winning van kalksteen.<br />

Slak ontstaat in een hoogoven door het versmelten van gesteenteresten in<br />

ijzererts, met calcium en magnesium houdende toeslagen. De slak, die op<br />

gesmolten ijzer drijft, wordt van het ijzer gescheiden en met een grote hoeveelheid<br />

water afgekoeld, waarbij kleine korreltjes met een glasachtige structuur ontstaan.<br />

Slak van de juiste samenstelling is een hydraulisch materiaal. Omdat het een<br />

restproduct betreft wordt geen energie voor de winning (productie) ervan berekend.<br />

Kolenvliegas is eveneens een restproduct waar geen energie voor de winning<br />

wordt gerekend. Het ontstaat bij opwekking van elektriciteit.<br />

Gips en anhydriet fungeren als bindtijdregelaar, omdat het cement anders te snel<br />

met water reageert en opstijft, zodat het nauwelijks verwerkbaar is. Over het<br />

algemeen wordt een mengsel toegepast dat voor 30% uit gips en 70% uit anhydriet<br />

bestaat.<br />

Voor de toepassing van anhydriet wordt uitgegaan van natuurlijk anhydriet, dat<br />

op een vergelijkbare manier als kalkzandsteen wordt gewonnen.<br />

41


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Klinkervorming<br />

Belangrijk bij de vervaardiging van de diverse cementsoorten is de vorming van<br />

Portlandklinker. Deze vorming wordt hieronder dan ook uitgebreid behandeld. Ter<br />

verkrijging van de gewenste eigenschappen van het cement moeten tussen de<br />

grondstoffen bij hoge temperatuur verschillende chemische reacties plaatsvinden.<br />

Deze reacties worden bevorderd door de grondstoffen fijn te malen en innig te<br />

mengen.<br />

Zo wordt het mergel gebroken in stukken van hoogstens 30 cm. Daarna wordt<br />

het gemengd met leem en per transportband naar een zeef gebracht, waar men<br />

de grootste brokken vuursteen of silex verwijdert. De mergel wordt in silo’s<br />

opgeslagen. Met transportbanden gaat het materiaal naar een droogtrommel, waar<br />

het met behulp van rookgassen uit de oven wordt gedroogd. Indien nodig kan een<br />

aangebouwde vuurhaard extra warmte toevoegen.<br />

Het gedroogde grondstoffen mengsel wordt getransporteerd naar een stel zeven<br />

en daar gescheiden in meel en kleine silex deeltjes en grovere en fijnere fracties.<br />

De silex wordt afgescheiden en de grovere fractie wordt stuk geslagen om daarna<br />

met de fijnere fractie tot nog kleinere afmetingen te worden gemalen. Vervolgens<br />

worden toeslagstoffen toegevoegd (pyrietas en kolenleisteen met een hoog asgehalte).<br />

Tenslotte gaat het gereedgekomen meel naar de homogeniseersilo’s<br />

om hierin met behulp van perslucht te worden gemengd en komt vervolgens<br />

terecht in voorraadsilo’s.<br />

Vervolgens wordt het meel opgewarmd in cyclonen, die met hete afgassen van<br />

de buisoven worden doorstroomd, om vervolgens in de oven terecht te komen.<br />

Het meel wordt aan de bovenzijde van de langzaam draaiende, hellende oven<br />

toegevoegd. Het meel wordt aldus in de richting van de verbrandingshaard<br />

getransporteerd, waardoor de chemische reacties zich als gevolg van de stijgende<br />

temperaturen beginnen te voltrekken.<br />

In het heetste deel van de oven, waar de temperaturen heersen van 1450 tot<br />

1500 o C, vindt sintering van de massa plaats en als gevolg van de draaiende<br />

beweging van de oven vormen zich uit het aanplakkende materiaal min of meer<br />

bolvormige stukken, de zgn cementklinker. De klinker wordt aan het eind van de<br />

oven gekoeld met lucht in de klinkerkoeler. Indien nodig wordt de klinker verkleind<br />

in een kaakbreker, waarna het wordt opgeslagen in een voorraadhal. Het<br />

energieverbruik per ton klinker bedraagt 3,65 GJ, bij een productiecapaciteit van<br />

de buisoven van 850.000 ton per jaar.<br />

Bij het sinteren wordt de meeste energie verbruikt. De verwerking van de<br />

grondstoffen kan in principe via twee verschillende procédés plaatsvinden, namelijk<br />

via het hierboven beschreven droge procédé en het natte procédé. Bij het natte<br />

procédé worden de grondstoffen gemengd met water tot een pap, die voor een<br />

derde deel uit water bestaat. In de cementoven verdampt eerst het water, waarna<br />

bij stijgende temperatuur de cementklinker ontstaat. Het natte procédé heeft als<br />

voordeel dat het mengen en malen gemakkelijker gaat. In het jaar 1989 is dit<br />

procédé bij ENCI buiten gebruik gesteld.<br />

42


Sectorschets<br />

Het droge procédé heeft het voordeel van een lager brandstofverbruik. Het droge<br />

procédé wordt steeds meer toegepast en is daarom hierboven beschreven. Het<br />

is belangrijk dit verschil voor ogen te houden omdat het natte procédé leidt tot<br />

een hoger energiegebruik van gemiddeld 40%.<br />

Voor het malen van klinker en hoogovenslak kunnen verschillende maalsystemen<br />

worden toegepast. Voor het verkrijgen van de vereiste fijnheid en deeltjesgrootteverdeling<br />

wordt een combinatie van een walsenmolen en een kogelmolen<br />

toegepast. Overigens zijn walsenmolens energetisch gunstiger dan kogelmolens.<br />

Vorming Portlandcement<br />

De klinker wordt gemengd met gips, en in de cementmolen vermalen tot het fijn<br />

gemalen Portlandcement, dat vervolgens naar silo’s in de verzendingshal wordt<br />

afgevoerd.<br />

Vorming Portlandvliegascement<br />

Voor de vervaardiging van Portlandvliegascement wordt de klinker gemengd met<br />

gips en in de cementmolen vermalen. Vervolgens wordt het gemengd met de<br />

vereiste hoeveelheid, op kwaliteit geselecteerde, vliegas zodat Portlandvliegascement<br />

ontstaat.<br />

Wanneer geschikte vliegas wordt gebruikt, kan, bij uiteindelijke toepassing van<br />

het product in de bouw, met minder water (benodigd voor een beter verwerking<br />

en uiteindelijke uitharding) worden volstaan om tot een goed verwerkbare specie<br />

(mengsel van zand, cement en water) te komen.<br />

Vorming Hoogovencement<br />

Het hoogovenslak dat nog een aanmerkelijk percentage water bevat, wordt via<br />

opslag naar een trommeldroger vervoerd en gedroogd, via afgassen van de<br />

warmte/kracht-koppelingsinstallatie (WKK). Indien nodig wordt voor droging een<br />

bijstookbrander toegepast, die evenals de WKK van aardgas gebruik maakt. Na<br />

ontijzering gaat het per transportband naar silo’s in de cementmolenhal, waar het<br />

in de juiste hoeveelheden met cementklinker en gips wordt gemengd.<br />

Energie<br />

Totaal energieverbruik<br />

Zoals al eerder vermeld vergt de productie van cement veel energie. Het totale<br />

energieverbruik van de klinkeroven van ENCI b.v. bedroeg in 1990 ca. 5 miljoen<br />

GJ [17]. Het Handboek Milieuvergunningen [18] spreekt van een totaal energieverbruik<br />

van de klinkeroven, bij een volledige bezetting, van ca. 3 miljoen GJ<br />

per jaar. Overige vuurhaarden bij de ENCI b.v. hadden een gezamenlijk verbruik<br />

van ca. 1 miljoen GJ, voornamelijk aardgas. Ook bruinkool werd hierbij wel ingezet<br />

en minder dan 1% van de energie kwam uit stookolie.<br />

43


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Bij Cemij b.v. en Robur b.v. wordt uitsluitend aardgas ingezet. De beide gasturbines<br />

(WKK) kunnen als vuurhaarden worden beschouwd evenals de bijstookbranders<br />

die tussen de WKK en de droogtrommels zijn gemonteerd. Het<br />

aardgasverbruik [17] bij deze bedrijven is het volgende:<br />

- CEMIJ b.v. 24 miljoen m 3 /jaar<br />

- Robur b.v. 10,324 miljoen m 3 /jaar<br />

Daarnaast kent de cementindustrie een aanzienlijk elektriciteitsverbruik. Voor de<br />

verschillende bedrijven is dit als volgt [17]:<br />

- ENCI Nederland ca. 250 GWh/jaar (schatting)<br />

- CEMIJ b.v. ca. 110 GWh/jaar (ongeveer 50% in WKK opgewekt)<br />

- ROBUR b.v. ca. 43 Gwh/jaar (ongeveer 50% in WKK opgewekt)<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

Het energieverbruik per procesonderdeel in de cementindustrie kan het best<br />

worden geïllustreerd aan de hand van een in het rapport ‘Energiekentallen in<br />

relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen’ [56] opgenomen studie naar<br />

het energieverbruik in het productieproces van cement. Deze studie is uitgevoerd<br />

in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik van Afvalstoffen,<br />

in opdracht van de Novem en het RIVM.<br />

Winning grondstoffen<br />

Het energieverbruik voor de winning van kalksteen bedraagt 17,8 MJ/ton. Soms<br />

kan springstof gebruikt worden om mergel te winnen. De energie-inhoud van de<br />

springstof, omgerekend naar ton kalksteen is beperkt (1,25 MJ/ton). Verkleining<br />

van de kalksteen vindt plaats met behulp van diverse soorten brekers. Het<br />

elektrisch verbruik, uitgaande van een hamerbreker, bedraagt 1,5 tot 2 kWh/ton.<br />

Het energieverbruik voor winning en vervoer van klei naar de fabriek is berekend<br />

op 60 MJ/ton klei. Voor winning en vervoer wordt dieselolie als brandstof gebruikt.<br />

Wanneer hoogovenslakken worden gebruikt dan dienen deze naar de desbetreffende<br />

fabriek te worden vervoerd. Dit geschiedt per schip, waarbij als<br />

gemiddelde transportafstand 31 km wordt genomen. Het energieverbruik wordt<br />

in [56] vastgesteld op 0,39 MJ/(ton.km). Het energieverbruik voor het transport<br />

van slak bedraagt dan 12 MJ/ton.<br />

De slak, welke 7 tot 20 gewichts-% water bevat, wordt in het algemeen gedroogd<br />

in een trommeldroger, Het elektrisch energieverbruik voor een trommeldroger<br />

bedraagt ca. 2 kWh/ton droog product.<br />

Bij toepassing van vliegas in vliegascement wordt alleen energie gerekend voor<br />

het transport naar de cementfabrieken. Deze wordt in [56] vastgesteld op 389<br />

MJ/ton vliegas.<br />

Het gips dient naar de cementfabrieken vervoerd te worden. Bovendien moet het<br />

worden gedroogd. De hoeveelheden energie bedragen hiervoor respectievelijk<br />

389 MJ/ton en 1070 MJ/ton.<br />

44


Sectorschets<br />

Voor de winning van anhydriet wordt een energieverbruik uit dieselolie van 17,8<br />

MJ/ton aangenomen. Het totale energieverbruik voor winning en transport bedraagt<br />

210 MJ/ton anhydriet. Het elektrische verbruik voor het breken van anhydriet<br />

bedraagt evenals bij kalkzandsteen 1,75 kWh/ton.<br />

Wanneer wordt uitgegaan van eerder genoemde samenstelling, dan bedraagt de<br />

energie-inhoud van de bindtijdregelaar 266 MJ (diesel)/ton mengsel, 321 MJ<br />

(aardgas)/ton mengsel en 1,2 kWh (elektrisch)/ton mengsel. In tabel 2.20 wordt<br />

een samenvatting gegeven van de eerder genoemde cijfers.<br />

Tabel 2.20: Energiewinning en transport grondstoffen<br />

Grondstoffen Aardgas<br />

[MJ/ton]<br />

Dieselolie<br />

[MJ/ton]<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton]<br />

Kalksteen 19,0 1,75<br />

Klei 60,0<br />

Hoogovenslak 750 12,0 2,00<br />

Vliegas 389,0<br />

Gips/Anhydriet 321 266,0 1,20<br />

Bron: Energiekentallen [56]<br />

Bewerking grondstoffen en productie tussenproducten<br />

Er wordt vanuit gegaan dat geen extra brandstof wordt verbruikt voor het drogen<br />

van de grondstoffen [56]. Gips en hoogovenslakken worden wel gedroogd maar<br />

dit zijn geen grondstoffen voor de productie van Portlandklinker. Voor de aanvoer<br />

van drooglucht is een ventilator nodig die afhankelijk van het maal/droogsysteem<br />

3 tot 5 kWh per ton te drogen grondstoffen aan elektrische energie verbruikt. Er<br />

wordt uitgegaan van 4 kWh/ton. Per ton klinker moet 1,54 ton grondstoffen worden<br />

gedroogd, hetgeen resulteert in een elektrisch verbruik van 6,2 kWh/ton klinker.<br />

De energie voor het malen (excl. breken en zeven) van de grondstoffen bedraagt<br />

16 kWh/ton. Voor de productie van één ton klinker moet 1,39 ton grondstoffen<br />

worden gemalen, waardoor het elektrisch verbruik voor het malen neerkomt op<br />

22,2 kWh/ton klinker.<br />

De grondstoffen worden voorverwarmd in een meertraps-cycloon. De restwarmte<br />

van het koelen van de klinker en afgassen van de oven worden voor een groot<br />

deel gebruikt voor het drogen, voorverwarmen en gedeeltelijk calcineren van de<br />

grondstoffen. De aanname is [56] dat voor het voorverwarmen geen extra<br />

brandstof verbruikt hoeft te worden en dat de 10% kalksteen tijdens dit voorverwarmen<br />

gecalcineerd wordt.<br />

Een hoog alkaligehalte heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het cement.<br />

Alkaliën verdampen boven 800 o C, worden weggevoerd met de afgasstroom,<br />

condenseren op de grondstoffen en komen weer terug in de oven (interne alkalikringloop).<br />

Vermindering van het alkali-gehalte geschiedt door een gedeelte van<br />

45


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

de afgassen uit de oven via een ‘by-pass’ af te leiden, wat tot een iets hoger energieverbruik<br />

leidt.<br />

De vormingsenergie voor het produceren van de klinker bedraagt 3350 MJ/ton<br />

klinker. Voor het verkrijgen van dit cijfer is uitgegaan van de theoretische<br />

benodigde energie, met hierbij opgeteld stralingsverliezen en verliezen via afgas<br />

en bypass afgas uit de oven. Het specifiek elektrisch verbruik van een viertrapscycloon<br />

en draaioven bedraagt 23 kWh/ton klinker. Het elektrisch energieverbruik<br />

van de koeler bedraagt 5 kWh/ton klinker en het elektrisch energiegebruik van<br />

de by-pass installatie bedraagt 2 kWh/ton klinker [56].<br />

Portlandcement wordt bereid door gelijktijdig de klinker te malen en te mengen<br />

met gips. Het elektrisch verbruik bedraagt 35 kWh/ton cement. Voor een<br />

combinatie van een walsenmolen en een kogelmolen wordt ook 35 kWh/ton<br />

cement genoemd.<br />

Portlandvliegascement wordt bereid door het gelijktijdig malen van klinker en gips.<br />

Vervolgens vindt menging met vliegas plaats. Voor het malen wordt 55 kWh/ton<br />

cement verbruikt en voor het mengen met vliegas 5 kWh/ton cement. Het<br />

Hoogovencement wordt bereid door de klinker en slak gelijktijdig te malen,<br />

waarvoor een waarde van 80 kWh/ton cement staat.<br />

Voor algemene doelen zoals pompen, liften, verlichting van hallen en kantoren<br />

wordt een elektrisch verbruik van 10 kWh/ton klinker aangenomen.<br />

In tabel 2.21 worden de resultaten van het finale energiegebruik voor de productie<br />

van Portlandklinker gegeven (inclusief grondstoffenwinning en transport).<br />

46


Tabel 2.21: Energiegebruik van de productie van Portlandklinker<br />

Grondstoffen,<br />

Massa<br />

Olie Andere brandstof-<br />

eenheidsoperaties<br />

fen<br />

[ton/ton klinker] [MJ/ton klinker] [MJ/ton klinker]<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton klinker]<br />

Sectorschets<br />

Finaal verbruik<br />

[MJ/ton klinker]<br />

Kalksteen 1,20 22,8 7,6 30<br />

Klei 0,34 20,4 20<br />

Drogen meel 1,54 22,3 22<br />

Malen meel 1,39 79,9 80<br />

Branden meel 1,00 3350 3350<br />

Cycloon + oven 82,8 83<br />

Koeler 18,0 18<br />

By-pass 7,2 7<br />

Andere 36,0 36<br />

Totaal<br />

(excl. winning en aanvoer) 0 3350 246,2 3596<br />

Totaal<br />

(incl. winning en aanvoer) 43,2 3350 253,8 3647<br />

Bron: Energiekentallen [56]<br />

Het finale energieverbruik voor de productie van Portlandklinker bedraagt dus 3,6<br />

GJ/ton.<br />

Op grond van de samenstelling van de meest gangbare cementsoorten (zie tabel<br />

2.23) kunnen de energie-inhouden van de diverse cementsoorten worden bepaald.<br />

Dit wordt in onderstaande tabellen weergegeven.<br />

Tabel 2.22: Energieverbruik voor de productie van Portlandcement<br />

Componenten Aardgas<br />

Olie<br />

Andere<br />

brandstoffen<br />

[MJ/ton cement] [MJ/ton cement] [MJ/ton cement]<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton cement]<br />

Finaal verbruik<br />

[MJ/ton cement]<br />

Portlandklinker 41,0 3182 241,1 3464<br />

Gips/anhydride 16,1 13,3 0,2 30<br />

Malen 126,0 126<br />

Totaal<br />

(excl. aanvoer en opslag) 0 0 0 126,0 126<br />

Totaal<br />

(incl. aanvoer en opslag) 16,1 54,3 367,3 3620<br />

Bron: Energiekentallen [56]<br />

47


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.23: Energieverbruik voor de productie van Portlandvliegascement<br />

Componenten Aardgas<br />

Olie<br />

Andere<br />

brandstoffen<br />

Elektriciteit<br />

[MJ/ton cement] [MJ/ton cement] [MJ/ton cement] [MJ/ton cement]<br />

Finaal verbruik<br />

[MJ/ton cement]<br />

Portlandklinker 30,7 2378 180,2 2589<br />

Vliegas 97,3 97<br />

Gips/anhydride 12,8 10,6 0,2 24<br />

Malen/mengen 216,0 216<br />

Totaal<br />

(excl. aanvoer en opslag) 0 0 0 216,0 216<br />

Totaal (incl. aanvoer en<br />

opslag) 12,8 138,6 2378 396,4 2926<br />

Bron: Energiekentallen [56]<br />

Tabel 2.24 Energieverbruik voor de productie van Hoogovencement<br />

Componenten Aardgas<br />

Olie<br />

Andere<br />

brandstoffen<br />

[MJ/ton cement] [MJ/ton cement] [MJ/ton cement]<br />

Elektriciteit<br />

(MJ/ton cement)<br />

Finaal verbruik<br />

[MJ/ton cement]<br />

Portlandklinker 13,0 1005 76,12 1094<br />

Slak 487,5 7,8 4,7 500<br />

Gips/anhydride 16,1 13,3 0,2 30<br />

Malen 288,0 288<br />

Totaal<br />

(excl. aanvoer en opslag)<br />

0 0 0 288,0 288<br />

Totaal<br />

(incl. aanvoer en opslag) 503,6 33,6 1005 369,0 1912<br />

Bron: Energiekentallen [56]<br />

Het primaire energieverbruik, rekening houdend met conversie- en distributieverliezen<br />

van elektriciteitsopwekking, bedraagt voor Portlandcement 4,21 GJ/ton,<br />

Portlandvliegascement 3,56 GJ/ton en voor Hoogovencement 2,5 GJ/ton<br />

In [17] wordt melding gemaakt van getallen die liggen tussen 4,0 en 4,7 GJ/ton<br />

Portlandcement. ENCI Nederland b.v. schat dit getal op 4,2 GJ/ton Portlandcement<br />

[86]. Deze getallen komen goed overeen met de cijfers uit Energiekentallen [17].<br />

In tabel 2.25 wordt een vergelijking gemaakt tussen de primaire energie-inhoud<br />

van verschillende cementsoorten op grond van Energiekentallen [56] en het Spindocument<br />

[17].<br />

48


Tabel 2.25: Primaire energie-inhoud van verschillende cementsoorten<br />

Cementsoort Energie-inhoud<br />

[GJ/ton]<br />

Sectorschets<br />

Bron: SPIN Bron: Energiekentallen<br />

Energie-inhoud<br />

[GJ/ton]<br />

Portlandcement 4,2 4,21<br />

Hoogovencement 2,4 2,5<br />

Portlandvliegascement 3,3 3,56<br />

Bron: SPIN [17], Energiekentallen [56]<br />

Overigens wordt noch in Energiekentallen [56], noch in het SPIN-document [17],<br />

noch in het Handboek Milieuvergunningen [18] het productieproces met bijbehorende<br />

energie-aspecten vermeld.<br />

Vervaardiging van kalk<br />

Van oudsher is de inzet van kalksteen, gebrande kalk en hydraulische kalk voor<br />

verschillende toepassingsgebieden onontbeerlijk. In de bouwstoffenindustrie wordt<br />

gebrande kalk voornamelijk ingezet voor de vervaardiging van kalkzandsteen.<br />

Verder wordt het nog vaak als toeslagstof gebruikt in betonwerken. Het productieproces<br />

is kort te omschrijven als [96]:<br />

- winning en voorbereiding van de grondstof;<br />

- verhitten van kalksteen en verdere bewerking;<br />

- opslag en transport.<br />

Op grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van Koophandel [98] blijkt<br />

dat een viertal bedrijven in Nederland kalk vervaardigen, hetzij als hoofd-, dan<br />

wel als nevenactiviteit. Gegevens omtrent productiehoeveelheden zijn niet<br />

beschikbaar. Het overgrote deel van de in Nederland verwerkte kalksteen en kalk<br />

wordt geïmporteerd uit Duitsland en België.<br />

Winning en voorbereiding van de grondstof<br />

De winning van de grondstof, de ruwe kalksteen, vindt voornamelijk plaats in<br />

Belgische en Duitse groeven. De ruwe kalksteen wordt met behulp van springstof<br />

gewonnen.<br />

Met behulp van vrachtwagens wordt het naar een voorbreker vervoerd. Dit<br />

voorbreken kan overigens plaatsvinden in een, bij de steengroeve opgestelde,<br />

mobiele breker. Afhankelijk van de breker worden stukken verkregen van 15 tot<br />

200 mm. Daarna volgt het nabreken in de nabreker.<br />

Verder is het vaak nodig de met zand en klei verontreinigde kalksteen te wassen<br />

om zuivere kalksteen te verkrijgen. Vervolgens wordt de kalksteen gezeefd en<br />

in bepaalde grootten gescheiden (25 tot 55 mm en 55 tot 120 mm). Het zo<br />

verkregen materiaal wordt in silo’s opgeslagen.<br />

49


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Verhitten van kalksteen en verdere bewerking<br />

Door kalksteen (CaCO 3 ) tot temperaturen boven de 900 o C (veelal tussen 1000<br />

en 1300 o C) te verhitten, ontzuurt het en ontstaat gebrande kalk (CaO). Het<br />

verhitten geschiedt in ovens. Afhankelijk van de grootte van het kalksteen worden<br />

schachtovens, danwel draaiovens gebruikt. Ook andere typen ovens kunnen in<br />

gebruik zijn.<br />

Na wordt het branden wordt de kalk gezeefd en in silo’s opgeslagen. Afhankelijk<br />

van de toepassing kan een gedeelte als product worden beschouwd. Een ander<br />

gedeelte van de gebrande kalk kan verder bewerkt worden tot witfijnkalk en/of<br />

poederkalk. Voor het fabriceren van witfijnkalk wordt de gebrande kalk eerst verder<br />

gebroken en vervolgens fijngemalen in zogenaamde buismolens.<br />

Om de zogenaamde poederkalk te verkrijgen wordt de gebrande kalk met water<br />

gemengd. De volgende reactie treedt hierbij op: CaO + H 2 O -> Ca(OH) 2 .De<br />

reactie hangt ondermeer af van de temperatuur van het water en de gebrande<br />

kalk.<br />

Het toevoegen van water kan op twee verschillende manieren geschieden,<br />

namelijk middels de natte methode en de droge methode. Bij de natte methode<br />

wordt een kalkbrei samengesteld, terwijl bij de droge methode zoveel water wordt<br />

toegevoegd, dat als eindproduct een droog poeder, met geringe restvochtigheid<br />

ontstaat. Er wordt echter alleen in uitzonderingsgevallen op de ‘natte’ manier<br />

gewerkt. Er is namelijk veel energie benodigd voor het weer verwijderen van het<br />

water. Om hydraulische kalk te verkrijgen wordt de gebrande kalk gemengd met<br />

slakkenzand en vervolgens met water besprenkeld (droge methode).<br />

Opslag en transport<br />

De geproduceerde kalk wordt in kleinverpakkingen verpakt of wordt als bulkstof<br />

per spoor of per as afgevoerd.<br />

Energie<br />

In de literatuur [96] wordt voor het specifieke energieverbruik van de draaiovens<br />

3,093 GJ//ton kalk gegeven. Een andere bron [97] vermeldt voor de productie van<br />

gebrande kalk een specifiek elektrisch energiegebruik van 0,249 GJ/ton gebrande<br />

kalk en een specifiek warmte energieverbruik van 1,360 GJ/ton gebrande kalk.<br />

In Energiekentallen [56] is de kalkproduktie (nog) geen onderwerp van onderzoek<br />

geweest.<br />

In de kalkindustrie is geen meerjarenafspraak van kracht.<br />

Energiebesparingsmogelijkheden zijn op basis van de beschikbare literatuur<br />

vooralsnog niet bekend.<br />

Vervaardiging van gips<br />

Gips wordt voor een aantal industrieën als grond- of hulpstof gebruikt. Hierbij valt<br />

te denken aan de gipsprodukten-industrie en natuurlijk de cementindustrie. De<br />

grondstof voor de gipsfabricage is gipssteen (o.a. uit Duitsland afkomstig).<br />

Tegenwoordig wordt ook industriegips aangeboden, onder andere rookgasontzwavelingsgips<br />

en een bijproduct bij de vervaardiging van kunstmest. Op<br />

grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van Koophandel [98] blijkt dat<br />

50


Sectorschets<br />

een tweetal bedrijven in Nederland gips als hoofdprodukt vervaardigen. Gegevens<br />

omtrent productiehoeveelheden zijn niet beschikbaar.<br />

Grondstoffen<br />

Gipssteen (CaSO 4 .2H 2 O) komt voor aan het oppervlak van de aarde of op een<br />

niet al te grote diepte hieronder. Omdat het gipssteen relatief zacht is, kan het<br />

redelijk eenvoudig worden gewonnen, hetzij handmatig, hetzij machinaal dan wel<br />

met behulp van springstof.<br />

Voorbereiding gips<br />

Alvorens het gipssteen verder kan worden verwerkt, dient het droog te zijn. Dit<br />

kan heel eenvoudig plaatsvinden door het te laten drogen in de zon. Een andere<br />

mogelijkheid is het gebruik van zijn een geacclimatiseerde ruimte. Vervolgens<br />

wordt het gipssteen, indien nodig, gebroken tot werkbare formaten door middel<br />

van een mechanische breker. Indien noodzakelijk wordt het gips gecontroleerd<br />

op verontreinigingen, maar ook op homogeniteit. Om de beste kwaliteit ruw<br />

materiaal te verkrijgen dient het gips zo fijn mogelijk te zijn. Hiertoe wordt een<br />

kogelmolen of een andersoortige mechanische molen gebruikt.<br />

Verhitten en malen<br />

Het gipssteen wordt, afhankelijk van de soort gips die geproduceerd wordt, verhit<br />

tot circa 140 o C, waarbij circa 75% van het gebonden water verdwijnt, door middel<br />

van directe, danwel indirecte verhitting [94].<br />

Bij de directe verhitting worden gips en brandstof gemengd, bijvoorbeeld door een<br />

overdekte ruimte, met geperforeerde wanden (voor ventilatie), vol te stapelen met<br />

gips, in de volgorde van grootte, kleine stukken en gipsstof bovenaan. Deze<br />

methode wordt in Nederland waarschijnlijk niet meer toegepast.<br />

Het indirecte verhitten kan met behulp van diverse ovens geschieden. Batchgewijze<br />

toepassing vindt voornamelijk plaats bij kleinschalige producties; continue<br />

ketels worden ingezet voor grootschalige toepassingen (bijvoorbeeld met roterende<br />

ovens, waarin het gips in beweging blijft). Met bovenstaande ovens wordt gips<br />

gebrand bij atmosferische druk en het aldus gevormde gips wordt calcium hemihydrate<br />

ß genoemd.<br />

Door het gips in een autoclaaf, waar het onder druk wordt verhit, te brengen<br />

ontstaat calcium hemi-hydrate α, dat bij toepassing in de bouw met minder water<br />

hoeft te worden gemengd en dus sterker is. De temperatuur, druk en de verblijftijd<br />

bepalen het uiteindelijk verkregen product.<br />

Na de verhitting wordt het gips voor- en fijngemalen en vervolgens opgeslagen<br />

en afgevoerd.<br />

Energie<br />

Het proces van calcineren (verhitting van gips) kan in tegenstelling tot bijvoorbeeld<br />

de cementindustrie en kalkindustrie op een lage temperatuur worden uitgevoerd.<br />

In [94] wordt een specifiek energiegebruik gegeven van 38 tot 48 kJ/kg bij directe<br />

verhitting en 45 tot 55 kJ/kg bij indirecte verhitting. Een andere bron [97] meldt<br />

voor de productie van gebrand gips een specifiek elektrisch energiegebruik van<br />

51


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

1,24.10 5 J/kg gebrand gips en een specifiek warmte-energieverbruik van 13,60.10 5<br />

J/kg gebrand gips. In Energiekentallen is de gipsproduktie (nog) geen onderwerp<br />

van onderzoek geweest. Met de gipsindustrie is geen meerjarenafspraak gemaakt.<br />

Energiebesparingsmogelijkheden zijn op basis van de beschikbare literatuur<br />

vooralsnog niet bekend.<br />

2.3.6 Subsector 26.6: Vervaardiging van producten van beton,<br />

cement en gips<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.6 ‘Vervaardiging van producten van beton, cement<br />

en gips’ is weergegeven in tabel 2.26 (SBI’93).<br />

Tabel 2.26: Indeling subsector ‘Vervaardiging van producten van beton,<br />

cement en gips volgens SBI’93<br />

SBI-codering 1993 Beschrijving klasse/groep<br />

26.6<br />

26.61<br />

26.62<br />

26.63<br />

26.64<br />

26.65<br />

26.66<br />

Vervaardiging van producten van beton, cement en gips<br />

Vervaardiging van producten van beton voor de bouw en van kalkzandsteen<br />

Vervaardiging van producten van gips voor de bouw<br />

Vervaardiging van stortklare beton<br />

Vervaardiging van mortel<br />

Vervaardiging van producten van vezelcement<br />

Vervaardiging en producten van beton, cement en gips<br />

(niet voor de bouw)<br />

Binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> vormt de betonindustrie een belangrijke groep<br />

met ongeveer 30% van het aantal bedrijven en 38% van het aantal werknemers<br />

[55]. De betonindustrie kan weer worden opgedeeld in de betonmortel- en<br />

betonwarenindustrie. In Nederland bevonden zich in 1995 ongeveer 190<br />

betonmortelcentrales alwaar stortklare beton en speciemengsels geproduceerd<br />

werden (categorie 26.63 en 26.64) en ongeveer 190 betonwarenfabrieken [55].<br />

Van de 190 betonmortelcentrales zijn er 149 aangesloten bij de Vereniging van<br />

Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland (VOBN). Deze hebben<br />

een jaarproductie van ca. 7,5 miljoen m 3 betonmortel/speciemengsels [55].<br />

De betonwarenfabrieken betrekken de voor de productie benodigde betonmortel<br />

merendeels uit betonmortelcentrales die binnen de eigen inrichting aanwezig zijn<br />

(categorie 26.61 deels en categorie 26.63 deels). In deze paragraaf wordt naast<br />

de procesbeschrijvingen van stortklare beton en betonwaren tevens een schets<br />

gepresenteerd van de vervaardiging van kalkzandsteen. De vervaardiging van<br />

mortel en vezelcement verloopt op nagenoeg identieke wijze als het productieproces<br />

voor betonmortel zodat daarop in deze paragraaf niet verder zal worden<br />

ingegaan. De productie van mortel en vezelcement vindt voor het grootste deel<br />

plaats in betonmortelcentrales.<br />

52


Sectorschets<br />

Stortklare beton<br />

In figuur 2.6 is het productieschema van stortklare beton opgenomen. Beton of<br />

betonmortel wordt gedefinieerd als een mengsel van homogene samenstelling,<br />

bestaande uit het bindmiddel cement, de minerale grondstoffen zand, grind of<br />

granulaat en water ter aflevering in niet verharde staat, gereed voor verwerking<br />

op het bouwwerk (NEN 3502 ‘Levering van betonmortel’).<br />

De belangrijkste eenheidsoperaties die in de vervaardiging van stortklare beton<br />

en mortel onderscheiden kunnen worden zijn de aanvoer en lossing van de<br />

minerale grondstoffen (zand, grind, granulaten, cement, etc.) en hulpstoffen, intern<br />

transport van de grondstoffen binnen de inrichting, dosering en menging van de<br />

grondstoffen met water en hulpstoffen, belading van truckmixers, distributie van<br />

de producten en het reinigen van de truckmixers.<br />

Figuur 2.6: Processchema vervaardiging stortklare beton/speciemengsel<br />

Aanvoer en lossing grondstoffen<br />

In het algemeen zijn betonmortelcentrales aan open water gelegen om zand, grind<br />

en eventueel cement per schip te ontvangen. Lossing van de zand- en grindschepen<br />

vindt plaats met een grijperkraan, waarna opslag plaats vindt in opslagvakken.<br />

Aanvoer per as van deze grondstoffen vindt op beperkte schaal ook plaats. De<br />

aanvoer van cement vindt bij de meeste betonmortelcentrales plaats zowel per<br />

as als per schip. Tevens kan eventueel cement per spoor worden geleverd. Via<br />

compressoren wordt het cement pneumatisch vanuit de cementschepen, -<br />

bulkwagens dan wel bulkwagons overgebracht in cementsilo’s.<br />

53


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Om het product betonmortel specifieke, door de klant gewenste, eigenschappen<br />

te geven worden tijdens de productie, tijdens het transport of op de bouwplaats<br />

hulpstoffen toegevoegd. Deze hulpstoffen (plastificeerders, luchtbelvormers,<br />

vertragers, versnellers, stabilisatoren, etc.) worden per as aangevoerd in vaten<br />

of wisselreservoirs.<br />

Voor de productie van betonmortel wordt veelal gebruik gemaakt van leidingwater<br />

of grondwater. Sporadisch komt het voor dat ook oppervlaktewater als grondstof<br />

wordt ingezet. Het is van belang op te merken dat de winning en aanvoer van<br />

grondstoffen op grond van de SBI-indeling niet thuishoort in de sector <strong>Bouwmaterialen</strong><br />

maar in andere sectoren (onder andere de Transportsector).<br />

Intern transport en dosering grondstoffen<br />

Overbrenging van de grondstoffen zand en grind vanuit de opslagvakken vindt<br />

plaats ofwel door middel van een kraan dan wel een laadschop. Indien hiervoor<br />

een kraan wordt ingezet kan deze de grondstoffen direct in de wachtbunker<br />

deponeren, welke bovenop het menggebouw geplaatst is. Indien een laadschop<br />

wordt gebruikt zijn vultrechters en transportbanden benodigd om de grondstoffen<br />

in de eventuele voorraadbunkers (wachtbunkers) bovenin de mengcentrale over<br />

te brengen. De vultrechter draagt zorg voor een juiste dosering van de grondstoffen<br />

op de transportband(en). Via vrije val komen de grondstoffen terecht in de<br />

weegbunkers en na weging worden ze in de menginstallatie overgebracht.<br />

Cement wordt middels transportschroeven of zogenaamde ‘airslides’ vanuit de<br />

cementsilo’s naar de cementweegbak getransporteerd en worden na weging<br />

overgebracht in de menger. De hulpstoffen en water worden met behulp van<br />

pompjes en via doorstroommeters in de menginstallatie gebracht. Voor het<br />

doseren van hulpstoffen en water wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van<br />

hulpstoffen- en waterweegbakken.<br />

Menging van de grondstoffen<br />

Bij de menging van de grondstoffen dient onderscheid te worden gemaakt in<br />

‘droge’ centrales waarbij de grondstoffen direct na weging in de truckmixer worden<br />

gestort en daarin worden gemengd en ‘natte’ centrales waarbij de afgewogen<br />

grondstoffen in een menginstallatie worden gehomogeniseerd. Met betrekking tot<br />

het energieverbruik is het van belang dit onderscheid te maken.<br />

Belading van de truckmixers<br />

Na menging van de verschillende bestanddelen in de menginstallatie worden de<br />

truckmixers via vrije val beladen met betonmortel. Afhankelijk van de reeds<br />

doorlopen mengtijd in de menginstallatie dient het product in de truckmixers enige<br />

tijd te worden nagemengd. Het komt voor dat grind pas aan het product in de<br />

truckmixer wordt toegevoegd. Ook zijn er betonmortelcentrales waar de grondstoffen<br />

alleen worden afgewogen en vervolgens direct in de truckmixers worden<br />

overgebracht, zodat het gehele mengproces in deze truckmixer plaats dient te<br />

vinden (de zgn. ‘droge’ centrales).<br />

Distributie van de producten<br />

De aflevering van het gerede product vindt plaats door middel van truckmixers.<br />

Gedurende het transport van productielocatie naar bouwplaats blijft de trommel<br />

54


Sectorschets<br />

van de truckmixers met een klein toerental draaien om het product goed gemengd<br />

te houden. Het vervoer van betonmortel naar de opdrachtgever is vanwege de<br />

verwerkingstijd van beton zodanig gedecentraliseerd dat de af te leggen afstanden<br />

tussen centrale en bouwplaats minimaal zijn.<br />

De bij de VOBN aangesloten bedrijven beheren een wagenpark van ruim 1000<br />

truckmixers met een mengtrommelinhoud die varieert van 6 tot 15 m 3 . Ten aanzien<br />

van het brandstofverbruik dient onderscheid te worden gemaakt in inrichtingen<br />

die intern de truckmixers van brandstof voorzien en inrichtingen die extern<br />

brandstof inkopen. Dit is van belang omdat in het laatste geval het brandstofverbruik<br />

van de truckmixers op grond van de SBI-indeling niet aan de inrichting<br />

wordt toegerekend.<br />

Reinigen van de truckmixers<br />

Aan het eind van iedere werkdag of indien nodig na aflevering van een lading,<br />

worden de truckmixers inwendig gespoeld. Het spoelwater wordt ofwel hergebruikt<br />

dan wel geloosd als bedrijfsafvalwater. Indien zich in een terugkerende truckmixer<br />

nog restbeton bevindt wordt dit ofwel gemengd met een nieuwe lading, ofwel<br />

aangeboden aan een restbeton-recyclinginstallatie danwel als bedrijfsafval gestort.<br />

Totaal energieverbruik<br />

Het energieverbruik bij de fabricage van betonmortel is te splitsen in het verbruik<br />

van elektriciteit, aardgas en dieselolie. Voor verwarming van gebouwen wordt<br />

naast aardgas ook huisbrandolie ingezet. Het verbruik van energie bij een<br />

betonmortelcentrale is evenredig met de productie en afzet van betonmortel.<br />

Vooral de truckmixers hebben een aanzienlijk aandeel in het verbruik van energie.<br />

Het vervoer van betonmortel naar de opdrachtgever is vanwege de verwerkingstijd<br />

van beton zodanig gedecentraliseerd dat de af te leggen afstanden tussen centrale<br />

en bouwplaats minimaal zijn. Dit is van belang voor het dieselolieverbruik van de<br />

truckmixers. Om een objectief beeld te krijgen van de verbruikte hoeveelheid<br />

energie zal het energieverbruik per m 3 omgezette betonmortel berekend dienen<br />

te worden.<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

Er zijn bij de branche-organisatie geen gegevens bekend van de per procesonderdeel<br />

verbruikte energie. De verschillende energiefuncties kunnen wel worden<br />

aangegeven. Bij de aanvoer en intern transport van de minerale grondstoffen wordt<br />

hoofdzakelijk dieselolie en elektriciteit als energiedragers ingezet. De installaties<br />

in het menggebouw (pompen, compressoren, menger, etc.) verbruiken elektriciteit.<br />

De distributie van de producten vindt plaats door middel van truckmixers welke<br />

dieselolie als brandstof verbruiken. Het dieselolieverbruik vormt binnen de<br />

betonmortelbranche de grootste energieverbruikerspost. Ondersteunende diensten<br />

(kantoren, werkplaatsen) verbruiken aardgas en/of huisbrandolie (ten behoeve<br />

van verwarming van gebouwonderdelen) en elektriciteit (ten behoeve van<br />

verlichting en verwarming).<br />

Adromi heeft voor een groot aantal betonmortelcentrales energiemanagementssystemen<br />

opgezet. Bij de opzet van deze systemen is een<br />

inventarisatie gemaakt van de onderscheiden procesonderdelen en is een analyse<br />

gemaakt van het specifiek energiegebruik. Deze gegevens zijn vertrouwelijk.<br />

55


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Producten van beton<br />

In deze groep vallen de bedrijven die op grond van SBI’74, categorie 32.51,<br />

werden aangeduid als betonwarenfabrieken. De productieprocessen verlopen voor<br />

wat betreft de fabricage van betonmortel eender aan die van de betonmortelcentrales.<br />

De betonwarenfabrieken hebben, enkele uitzonderingen daargelaten,<br />

de beschikking over eigen productiefaciliteiten voor betonmortel. Het geproduceerde<br />

betonmortel wordt echter aangewend voor de vervaardiging van betonprodukten<br />

(betonplaten, betonnen buizen, betonnen putten, betonstenen, etc.). Binnen het<br />

productieproces kunnen naast de bij de betonmortelproduktie onderscheiden<br />

processtappen de volgende eenheidsoperaties worden onderscheiden (figuur 2.7):<br />

intern transport betonmortel, bekisting, vormgeving, harding, ontkisting, opslag<br />

gereed product, bewerking en transport/afvoer. Sommige betonwarenfabrieken<br />

voeren niet alle genoemde processtappen uit of hebben een andere benaming<br />

voor deze stappen. In een bepaalde betonwarenfabriek behoeven ook niet alle<br />

productieprocessen volgens de genoemde processtappen te verlopen. Globaal<br />

gezien zijn er tussen de betonwarenfabrieken veel overeenkomsten voor wat<br />

betreft de verschillende processtappen.<br />

Figuur 2.7: Processschema vervaardiging van betonprodukten<br />

Productie betonmortel<br />

De productie van betonmortel binnen betonwarenfabrieken verloopt via dezelfde<br />

processtappen als bij de hierboven beschreven betonmortelcentrales.<br />

56


Sectorschets<br />

Intern transport betonmortel<br />

De geproduceerde betonmortel wordt intern ofwel via zgn. kubels dan wel door<br />

middel van kiepwagentjes intern gedistribueerd over de verschillende productieafdelingen<br />

binnen de betonwarenfabriek.<br />

Bekisting<br />

Voor de productie van de betonwarenfabrieken wordt de betonmortel in vormen<br />

gestort. Deze vormen of mallen zijn voorzien van een coating en van een<br />

wapening. Soms is dat een voorgespannen wapening, maar meestal een<br />

ongespannen wapening. De vormen worden meestal door het bedrijf zelf gemaakt.<br />

Voor producten die in grote serie worden gemaakt gebruikt men metalen vormen;<br />

voor kleine series is het meestal een houten vorm.<br />

De wapening wordt in het bedrijf zelf gemaakt waarbij van elders aangevoerd<br />

materiaal gebruik wordt gemaakt, zoals betonijzer. De niet voorgespannen<br />

wapening wordt gelast of met binddraad gevormd. Ten behoeve van het<br />

vervaardigen van mallen en wapening heeft het bedrijf in het algemeen de<br />

beschikking over een metaal- en houtwerkplaats.<br />

Vormgeving/verdichting<br />

De vormen worden gevuld met beton, waarna vervolgens verdichting dient plaats<br />

te vinden. Door bepaalde technieken worden holle ruimten in het gestorte beton<br />

opgevuld. Bij de vervaardiging van kleine producten kan dit geschieden door<br />

persen; bij de buizenfabricage gebeurt dit gewoonlijk via centrifugeren. In het<br />

algemeen vindt verdichting echter plaats door de vorm of inhoud in trilling te<br />

brengen (bijvoorbeeld triltafels bij de fabricage van betonplaten).<br />

Na de verdichting treedt de verhardingsfase in. Na ongeveer 1 dag heeft het<br />

product zijn basissterkte. Afhankelijk van het productieprincipe wordt het product<br />

reeds kort na het storten uit de vorm gehaald of verhardt het product gedurende<br />

de eerste dag in de vorm. Tijdens de verhardingsfase wordt zowel de temperatuur<br />

als de vochtigheid op peil gehouden. Vaak wordt stoom toegevoegd aan de verhardingsruimte<br />

teneinde de hardingscondities op het gewenste peil te kunnen<br />

handhaven. In sommige gevallen is hiertoe binnen de inrichting een stoomketel<br />

aanwezig.<br />

Ontkisting<br />

Na de voorverharding wordt het product uit de vorm gehaald of, indien zeer lange<br />

lengtes worden gegoten (bijvoorbeeld heipalen, betonplaten, etc.) in verschillende<br />

lengten doorgezaagd.<br />

Intern transport/opslag/bewaking/afvoer producten<br />

Gerede producten kunnen, indien gewenst, alvorens te worden opgeslagen op<br />

het tasveld worden gestraald. Intern transport van gerede producten vindt plaats<br />

door middel van sleepkettingtransporteurs, tractoren, (portaal)kranen, etc. Vanaf<br />

het tasveld worden de gerede producten afgevoerd. Ten behoeve van het intern<br />

transport op het tasveld en het beladen van de transportmiddelen zijn over het<br />

algemeen binnen de betonwarenfabrieken meerdere portaalkranen aanwezig.<br />

57


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Totaal energieverbruik<br />

Het energieverbruik binnen de betonproductenindustrie kan worden opgesplitst<br />

in het energieverbruik voor het produceren van betonmortel en het energieverbruik<br />

dat benodigd is voor het produceren van betonprodukten uit de vervaardigde<br />

betonmortel.<br />

Het energieverbruik voor het vervaardigen van betonmortel is hiervoor al aan de<br />

orde gekomen. Voor betonprodukt geldt in het algemeen dat er geen energieverbruik<br />

plaatsvindt door het distribueren van de betonmortel met behulp van<br />

truckmixers. Er zijn overigens bedrijven die zowel stortklare beton distribueren als<br />

uit de vervaardigde betonmortel betonprodukten vervaardigen.<br />

Het energieverbruik voor het vervaardigen van betonprodukten betreft voornamelijk<br />

aardgas en elektriciteit. Elektriciteit wordt gebruikt voor het intern transport van<br />

grondstof-, tussen- en eindproduct, het maken van wapeningen en mallen, het<br />

vormen van de producten via persen, trillen of centrifugeren en het zagen. Aardgas<br />

wordt verbruikt voor het produceren van stoom die onder andere gebruikt wordt<br />

om de verhardingsruimte de conditioneren.<br />

De productiestatistieken [34] geven voor het jaar 1992 de volgende energieverbruiken<br />

van de beton- en cementwarenindustrie:<br />

- elektriciteit: 528 TJ;<br />

- aardgas: 2.171 TJ;<br />

- overige energiedragers: 2.273 TJ.<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

Voor het vervaardigen van betonwaren zijn geen gegevens voorhanden om per<br />

processtap het specifieke energieverbruik te bepalen.<br />

Producten van gips<br />

Producten van gips worden veel toegepast omdat ze licht, makkelijk verwerkbaar<br />

en brandwerend zijn. Op grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van<br />

Koophandel [98] blijkt dat een elftal bedrijven in Nederland producten van gips<br />

voor de bouw vervaardigen, hetzij als hoofd-, dan wel als nevenactiviteit.<br />

Gegevens omtrent productiehoeveelheden zijn niet beschikbaar.<br />

Aanvoer en opslag<br />

Als grondstof wordt gebrand gips gebruikt. Deze wordt middels vrachtwagens<br />

aangevoerd en in voorraadsilo’s opgeslagen.<br />

Menging<br />

Het gips wordt, evenals water en toeslagstoffen, gedoseerd en vervolgens met<br />

elkaar gemengd. Voor het mengen kunnen verschillende typen mengers gebruikt<br />

worden. Het mengen is in dit proces vrij belangrijk omdat de mengduur de<br />

vloeibaarheid, de verstijving en de vastheid bepaald. Ook de temperatuur van het<br />

water speelt hierbij een rol [95].<br />

58


Sectorschets<br />

Vormgeving van de producten<br />

De vormgeving kan zowel continu als discontinu geschieden [95]. Bepalend<br />

hiervoor is onder andere de opbouw en geometrie van de gipsprodukten en de<br />

productiecapaciteit. Het gips wordt tezamen met eventuele toeslagmaterialen in<br />

de vormen van de vormgevingsmachine gegoten op een zodanige wijze dat er<br />

geen luchtbellen in de vorm kunnen ontstaan.<br />

Vervolgens worden de elementen verdicht waardoor een deel van het niet voor<br />

hydratatie benodigde water wordt afgescheiden. Tevens neemt hierdoor de<br />

stevigheid van de producten toe en wordt de droogtijd kleiner. Vaak wordt het<br />

oppervlak van de gipsprodukten nog gladgemaakt.<br />

Droging<br />

Bij het vervaardigen van de gipsprodukten, wordt bij de menging meer water<br />

toegevoegd dan voor de hydratatie noodzakelijk is. Dit overtollig water dient<br />

verwijderd te worden om vervormingen tegen te gaan. Daarnaast is droging<br />

noodzakelijk om oppervlaktebehandelingen van het product mogelijk te maken<br />

en om het gewicht te verlagen.<br />

Het drogen kan zowel op een natuurlijke als ‘technische’ manier plaatsvinden. Het<br />

natuurlijk drogen wordt nauwelijks meer toegepast. Bij de droging op technische<br />

manier wordt in de regel warme lucht of rookgas gebruikt. Afhankelijk van het<br />

gevormde gipsproduct varieert de temperatuur van 60 tot 170 o C. De droogtijd<br />

hangt ook af van het product [95].<br />

Verpakking en opslag<br />

De gipsprodukten worden afhankelijk van het inzetgebied bewerkt, compleet<br />

gemaakt, verpakt en opgeslagen.<br />

Energie<br />

Met betrekking tot het energieverbruik binnen de gipsproductenindustrie zijn geen<br />

gegevens beschikbaar.<br />

59


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Producten van kalkzandsteen<br />

Figuur 2.8: Processchema vervaardiging producten van kalkzandsteen<br />

Kalkzandsteen is inmiddels niet meer weg te denken uit de Nederlandse bouw.<br />

Voortdurende innovaties maken van dit bouwmateriaal het meest toegepaste<br />

bouwsysteem in de woningbouw. Het bouwen met kalkzandsteen is een<br />

stapelbouwmethode. Elementen, blokken en stenen worden in fabrieken<br />

geproduceerd en op de bouwplaats vermetseld of verlijmd om dragende en<br />

scheidende wanden te vormen. Als productiekental wordt gebruik gemaakt van<br />

de ‘basis waalformaatstenen’ (bwf); dit zijn stenen met de afmetingen 214×102×55<br />

mm en een gewicht van 2,1 kg [57]. Ook wordt veel gebouwd met kalkzandsteenelementen<br />

(lang 900 mm, hoog 600 mm). Voor de omrekening van volume naar<br />

gewicht kan worden uitgegaan van een specifiek gewicht van 1,75 ton/m 3 [57].<br />

In Nederland bevinden zich 11 kalkzandsteenfabrieken met een totale productiecapaciteit<br />

van 3.100.000 ton (1991) [81,82,89].<br />

Kalkzandsteen wordt gemaakt uit de grondstoffen kalk, zand en water. Verder<br />

wordt een klein deel van de geproduceerde kalkzandsteen door toevoeging van<br />

pigmenten gekleurd. Het productieproces bestaat uit de processtappen winning<br />

en aanvoer van de grondstoffen, dosering en menging van de grondstoffen, het<br />

blussen van kalk, het namengen met water, het persen van het ‘gebluste’ mengsel<br />

tot stenen, elementen of blokken, verharding in een autoclaaf, eventueel op maat<br />

zagen van de stukken en opslag van het gereed product (figuur 2.8).<br />

60


Sectorschets<br />

Winning en aanvoer grondstoffen<br />

Het voor de productie benodigde zand is afkomstig uit Nederland en de winning<br />

vindt in het algemeen plaats in de directe nabijheid van de kalkzandsteenfabriek.<br />

Aanvoer geschiedt zowel per as als per schip. Kalk wordt per vrachtauto<br />

aangevoerd uit België en Duitsland.<br />

Dosering en menging grondstoffen, reactor<br />

Zand, kalk en water worden in een bepaalde verhouding met elkaar gemengd en<br />

overgebracht in een reactor. De exothermiciteit van de chemische reactie tussen<br />

kalk en water heeft een temperatuurverhoging van 50 à 70 o C tot gevolg (‘blussen<br />

van de kalk’).<br />

Vormgeving<br />

Na volledig blussen van de kalk wordt het materiaal geperst tot het gewenste<br />

formaat. De geperste blokken (‘groene stenen’) worden op karretjes (traversewagens)<br />

geplaatst en naar de autoclaven (hogedrukketels) getransporteerd.<br />

De groene stenen bestaan voor ca. 88% uit zand, 7% uit kalk en 5% uit water.<br />

In de autoclaaf vindt verharding van het product plaats onder verhoogde druk (12<br />

tot 17 bar, opgebouwd in ca. 1¾ uur) onder toevoeging van stoom met een<br />

temperatuur tussen de 180 en 205 o C. Gedurende een periode van ca. 4 ½ uur<br />

blijven deze druk en temperatuur gehandhaafd. Onder invloed van de verhoogde<br />

druk en temperatuur reageert de kalk met het zand, waardoor de zandkorrels aan<br />

elkaar worden gekit en krijgt het materiaal zijn uiteindelijke eigenschappen.<br />

Na verstrijken van de reactietijd wordt de stoomdruk over een periode van ca. 3<br />

kwartier teruggebracht tot 1 bar. Hierna wordt het product uit de autoclaaf gereden<br />

en vindt afkoeling plaats. Na eventueel op maat te zijn gezaagd wordt het<br />

kalkzandsteen opgeslagen in afwachting van transport naar de bouwplaats.<br />

Totaal energieverbruik<br />

De kalkzandsteenindustrie verbruikt jaarlijks ca. 30 miljoen m 3 aardgas [57], voornamelijk<br />

voor het produceren van stoom voor de autoclaven. Aan elektriciteit wordt<br />

jaarlijks ca. 30 miljoen kWh verbruikt, die voornamelijk wordt aangewend voor het<br />

mengen van de grondstoffen, voor het persen tot blokken, voor het zagen van<br />

passtukken uit de stenen en voor intern transport van grondstoffen, tussen- en<br />

eindproducten. Het huidige totaal specifiek energieverbruik bedraagt ca. 8,6 m 3<br />

aardgas per ton kalkzandsteen en 8,6 kWh per ton kalkzandsteen [57].<br />

Energieverbruik per procesonderdeel<br />

In tabel 2.27 staat per procesonderdeel het specifiek energieverbruik vermeld [57].<br />

61


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 2.27: Energieverbruik per processtap binnen de kalkzandsteenindustrie<br />

Processtap Massa<br />

[ton]<br />

Winning en transport grondstoffen<br />

- zand<br />

- kalk<br />

Aardgas<br />

[MJ]<br />

0,935<br />

0,065 240,6<br />

Olie<br />

[MJ]<br />

Elektriciteit<br />

[MJ]<br />

20,6<br />

17,2 12,0<br />

Totaal finaal<br />

[MJ]<br />

20,6<br />

269,8<br />

Mengen 1,053 4,1 4,1<br />

Persen 1,053 12,3 12,3<br />

Autoclaven 1,053 218,5 218,5<br />

Zagen 1,000 4,1 4,1<br />

Intern transport 1,000 6,1 6,1<br />

Totaal excl. winning/transport 218,5 0 26,6 245,1<br />

Totaal incl. winning/transport 1,000 459,1 37,8 38,6 535,5<br />

Bron: ‘Meer energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen’,<br />

december 1992 [57]<br />

2.3.7 Subsector 26.7: Natuursteenbewerking<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.7 ‘Natuursteenbewerking’ is weergegeven in tabel<br />

2.28 (SBI’93).<br />

Tabel 2.28: Indeling subsector ‘Natuursteenbewerking’ volgens SBI’93.<br />

SBI-codering 1993 Beschrijving klasse/groep<br />

26.7 Natuursteenbewerking<br />

Natuursteen hoeft dankzij samenstelling en eigenschappen slechts één bewerking<br />

te ondergaan om voor verschillende doeleinden in de bouw dienst te doen.<br />

De natuursteensoorten worden onderverdeeld in een drietal hoofdgroepen [88],<br />

namelijk:<br />

1. Stollingsgesteenten (= primaire gesteenten)<br />

Deze groep wordt weer onderverdeeld in dieptegesteenten (met grote duidelijke<br />

kristallen zoals graniet), ganggesteenten (met een fijn kristallijne structuur, zoals<br />

de zogenaamde porfieren) en uitvloeiingsgesteenten (welke glasachtig van<br />

structuur zijn zoals basalt).<br />

2. Sediment gesteenten (= secundaire gesteenten of afzettingsgesteenten)<br />

Primaire gesteenten verweren waarna de afbraakproducten worden meegevoerd<br />

door water en zich in de loop van de tijd afzetten als afzettingsgesteenten.<br />

Voorbeelden hiervan zijn grind, zand, leem, welke niet tot de beschrijving van<br />

deze subsector gerekend worden. Andere voorbeelden zijn kalksteen en de<br />

niet-kristallijne handelsmarmers.<br />

62


Sectorschets<br />

3. Metamorfe gesteenten (=omvormingsgesteenten)<br />

De oorspronkelijke primaire en secundaire gesteenten hebben door hoge druk<br />

en/of temperatuur een metamorfose ondergaan. Voorbeelden van zulke<br />

gesteenten zijn gneis, kwartsiet, marmer en leisteen.<br />

Voor de vervaardiging van natuursteenproducten worden vooral de metamorfe<br />

gesteenten gebruikt.<br />

Nederland bezit betrekkelijk weinig natuursteen, dit in tegenstelling tot andere<br />

landen. Het verkrijgen van de grondstof geschiedt dus voornamelijk in het<br />

buitenland, zoals in India, Italië, Brazilië en de Scandinavische landen. In<br />

Nederland wordt dan ook het eindproduct verkregen uit een in het buitenland<br />

vervaardigd halffabrikaat. Op grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van<br />

Koophandel [98] vindt in 386 bedrijven bewerking van natuursteen plaats waarvan<br />

het in een viertal bedrijven een nevenactiviteit betreft. Gegevens omtrent<br />

productiehoeveelheden zijn niet beschikbaar.<br />

In de CBS-statistieken zijn hieromtrent alleen omzetcijfers opgenomen (zie<br />

paragraaf 3.4.6). Er worden circa 1500 eindproducten gemaakt, waarvan<br />

grafzerken, aanrechtbladen, dorpels en vloertegels de belangrijkste zijn [88].<br />

Procesbeschrijving<br />

Ontginning<br />

De ontginning van natuursteen geschiedt buiten Nederland in steengroeven in<br />

bergachtige streken. Het doel van de ontginning is om transportabele stukken te<br />

verkrijgen, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen breuksteen met een<br />

onregelmatige vorm en gehouwen steen dat een regelmatige vorm heeft. De steen<br />

wordt op verschillende manieren losgemaakt uit de bergen, namelijk door:<br />

1. Explosieven. Voor duurdere steensoorten is deze methode bezwaarlijk omdat<br />

er haarscheurtjes kunnen ontstaan.<br />

2. Splijten, met behulp van stalen wiggen in voorgeboorde gaten of voorgehakte<br />

respectievelijkvoorgezaagde sleuven.<br />

3. Zagen, met de zogenaamde staaldraad zonder eind, welke onder toevoeging<br />

van de slijpmiddelen scherp zand en water machinaal door het massief wordt<br />

geleid.<br />

Bewerking<br />

De uit de groeve afkomstige ruwe steen is voor de praktijk niet bruikbaar. De steen<br />

wordt in bruikbare stukken gezaagd of gekloofd, zoals in dunne platen en dikkere<br />

eenheden, hetgeen veelal in het buitenland geschiedt. De bruikbare stukken<br />

worden op het terrein van het in Nederland gevestigde natuursteenbewerkingsbedrijf<br />

opgeslagen, na te zijn aangevoerd uit het buitenland. Middels elektrische<br />

kranen en heftrucks worden de stukken naar de bewerkingshal getransporteerd.<br />

Vervolgens worden de stukken verder gezaagd tot de vereiste afmetingen worden<br />

bereikt. Dit zagen geschiedt veelal met een diamantzaag, welke door middel van<br />

water wordt gekoeld. De zaag wordt elektrisch aangedreven. Vervolgens worden<br />

de nabewerkingen verricht die in de praktijk verlangd worden. Dit kunnen zijn:<br />

1. De brute of rustieke verwerking, waarbij het oppervlak van de steen zeer ruw<br />

wordt behakt.<br />

63


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

2. Frijnen, waarbij het oppervlak wordt bewerkt met een frijnbeitel. Het oppervlak<br />

wordt hierbij voorzien van evenwijdig lopende groeven.<br />

3. Boucharderen, waarbij het oppervlak wordt voorzien zeer vele kleine putjes.<br />

4. Schuren, waarbij het oppervlak wordt bewerkt met fijn zand en water.<br />

5. Zoeten, het oppervlak wordt na het schuren bewerkt met poetsschijven en olie,<br />

waarbij een niet-glanzend, glad oppervlak ontstaat.<br />

6. Glanzend maken van het oppervlak geschiedt na het schuren met een<br />

slijpmiddel zoals fijn diamantpoeder.<br />

7. Bepaalde bewerkingen zijn voorbehouden aan bepaalde steensoorten. Diverse<br />

kalksteensoorten zijn uitstekend te polijsten, maar bijvoorbeeld zandsteen en<br />

kwartsiet niet.<br />

8. Het voorzien van tekst, middels een sjabloon van natuursteen ten behoeve van<br />

de gedenktekensector. De letters worden hierbij gefreesd.<br />

De diverse bewerkingen worden met behulp van elektrisch gereedschap<br />

uitgevoerd.<br />

Bij natuursteenverwerkingsbedrijven wordt veel water gebruikt als koelmiddel bij<br />

het zagen. De meegevoerde korrels natuursteen kunnen worden gescheiden van<br />

het koelwater middels een slibontwateringsinstallatie.<br />

Energie<br />

Als overkoepelend orgaan verzamelt het Bedrijfschap Natuursteenverwerkingsbedrijf<br />

geen energiegebruikcijfers. Ook in de toekomst zal dit naar eigen<br />

zeggen niet snel geschieden. Een probleem bij de inzameling is dat verschillende<br />

soorten natuursteen verschillende bewerkingen ondergaan en van één soort<br />

natuursteen verschillende producten worden gemaakt, die elk weer een specifieke<br />

hoeveelheid (elektrische) energie behoeven.<br />

Per bedrijf wordt wel gekeken naar het energiegebruik, maar bij dit verbruik wordt<br />

geen onderscheid gemaakt naar energiefunctie. Het totaal energieverbruik wordt<br />

gevormd door verwarming, licht, bewerking, indien toegepast slibontwatering, etc.<br />

Uit de produktiestatistieken [25] blijkt dat het meest recente gegeven omtrent het<br />

totale energieverbruik binnen de sector dateert uit 1986. Het energieverbruik<br />

bedroeg destijds 85,7 TJ (verdeeld over 60,1 TJ aardgasverbruik en 25,6 TJ<br />

elektriciteitsverbruik). Met de branche is geen meerjarenafspraak betreffende<br />

energie-efficiency afgesloten. Energiebesparing is sterk afhankelijk van de<br />

individuele bedrijfssituatie.<br />

2.3.8 Subsector 26.8: Vervaardiging van overige<br />

niet-metaalhoudende producten<br />

Inleiding<br />

De indeling van subsector 26.8 ‘Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende<br />

producten’ is weergegeven in tabel 2.29 (SBI’93).<br />

64


Tabel 2.29: Indeling subsector ‘Vervaardiging van overige<br />

niet-metaalhoudende producten’ volgens SBI’93<br />

SBI-codering 1993 Beschrijving klasse/groep<br />

26.8<br />

26.81<br />

26.82<br />

Sectorschets<br />

Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende producten<br />

Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen<br />

Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale<br />

producten (o.a. asfalt, steenwol)<br />

De restgroep 26.82 betreft de Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende<br />

producten. Op grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van Koophandel<br />

[98] blijkt dat 197 bedrijven hieronder vallen, waarvan 152 als hoofdactiviteit. De<br />

belangrijkste producten in deze categorie zijn steenwol en asfalt, waarvan de<br />

vervaardiging hieronder beschreven wordt.<br />

Hoewel de productie van asfalt ingedeeld wordt in 26.82, maakt het grootste deel<br />

van de asfaltproductie-installaties deel uit van wegenbouwbedrijven. Als zodanig<br />

is een onbekend aantal ingedeeld in de bouwsector.<br />

Naast het energetisch verbruik in de groep 26.82 vindt ook een belangrijke<br />

hoeveelheid non-energetisch verbruik hier plaats. Het betreft bitumen en overige<br />

steenkoolproducten voor o.a. asfalt en bitumineuze dakbedekkingsmaterialen. Dit<br />

verbruik wordt door het CBS ingedeeld bij de categorie overige energie-afnemers<br />

en lag tussen de 27 en 30 PJ in de afgelopen jaren.<br />

Vervaardiging van schuur-, slijp- en polijstmiddelen<br />

De kunstmatige slijpmiddelen hebben een enorm toepassingsgebied in allerlei<br />

technieken veroverd. De variatie in toepassingen is enorm groot, van omvangrijke<br />

werkstukken, zoals onderdelen van grote machines, tot de allerkleinste, zoals<br />

bijvoorbeeld de punt van een vulpen.<br />

Ook het aantal materialen dat geslepen wordt is ontelbaar. Te denken valt aan<br />

enorme maalstenen voor houtpulp in de papierindustrie, slijpschijven voor steen,<br />

marmer en graniet en de bewerking van hout door middel van schuurpapier en<br />

-linnen.<br />

Op grond van een telling uitgevoerd door de Kamer van Koophandel [98] blijkt<br />

dat 54 bedrijven in Nederland schuur-, slijp- en polijstmiddelen vervaardigen,<br />

waarvan 52 als hoofd- en 2 als nevenactiviteit.<br />

Het brede toepassingsgebied van schuur-, slijp- en polijstmiddelen is in feite te<br />

danken aan twee kunstmatige slijpmiddelen, namelijk het aluminiumoxyde en het<br />

siliciumcarbide.<br />

Naast de genoemde slijpmiddelen wordt straalgrit ook tot deze categorie gerekend.<br />

Het stralen met grit is een reinigingsmethode. Het wordt uitgevoerd met behulp<br />

van een korrelig materiaal met bepaalde eigenschappen (hardheid, grootte en<br />

vorm van de deeltjes), dat met grote snelheid met het te reinigen oppervlak in<br />

aanraking komt. In Nederland zijn vier leveranciers van straalgrit en die het<br />

65


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

materiaal op de markt brengen. Het gebruik van straalgrit in 1989 bedroeg 114.000<br />

ton [92].<br />

Grondstoffen<br />

Zoals al vermeld zijn de grondstoffen voor de schuur, slijp- en polijstmiddelen<br />

aluminiumoxyde en siliciumcarbide [91]. De productie hiervan valt onder de<br />

chemie. Siliciumcarbide is als segment opgenomen in de NEEDIS-sectorstudie<br />

anorganische chemie. Siliciumcarbide wordt vervaardigd door zuiver zilverzand<br />

te mengen met gemalen petroleumcokes en dit in een elektrische oven te<br />

verwarmen tot circa 2040 o C. In de oven ontstaan grote brokken siliciumcarbide.<br />

Deze worden gebroken en gemalen en vervolgens gereinigd en gezeefd in diverse<br />

groften. Hierdoor ontstaat het siliciumcarbide in korrel- en poedervorm.<br />

Aluminiumoxyde wordt vervaardigd door in een elektrische vlamboogoven, bauxiet,<br />

eventueel met hieraan toegevoegd enkele toeslagstoffen, te smelten en het<br />

vervolgens af te laten koelen. De kristalvorm die hierdoor ontstaat, is afhankelijk<br />

van de afkoelsnelheid. De gestolde brokken ruw materiaal worden eveneens<br />

gebroken, gemalen, gereinigd en gezeefd.<br />

De grondstof voor straalgrit is in Nederland bijna uitsluitend smeltslak van met<br />

poederkool gestookte centrales, voornamelijk uit Duitsland. De smeltslak van<br />

Nederlandse centrales is hiervoor niet geschikt omdat een ander kolenverbrandingsproces<br />

wordt toegepast en de smeltslak ‘zachter’ is. Tegenwoordig<br />

wordt ook gebruikt grit gereinigd en opnieuw gebruikt.<br />

Procesbeschrijving<br />

Belangrijk bij de vervaardiging van schuur- slijp- en polijstmiddelen zijn de<br />

gevormde korrels en de binding hiertussen. Het grootste deel van de schuur-, slijpen<br />

polijstmiddelen worden keramisch gebonden. Het bindmateriaal bestaat uit<br />

verschillende soorten keramische klei, gemalen glas en mengsels hiervan. De<br />

ruwe materialen, die voor de binding worden gebruikt, worden gemengd met<br />

korrels en water om het mengsel een bepaalde samenhang te geven. Het mengsel<br />

wordt in matrijzen gebracht en gelijkmatig verdeeld. Vervolgens wordt met behulp<br />

van een hydraulische pers de vorm geperst, uit de matrijzen genomen en op een<br />

vlakke plaat gedroogd. De productie geschiedt zowel in periodieke stapelovens,<br />

als in continue tunnelovens. Er vindt een bakproces plaats dat in een grote oven<br />

ca. 250 uur kan duren. De maximale temperatuur bedraagt circa 1300 o C [91].<br />

Voor de vervaardiging van straalgrit wordt smeltslak gebroken, gespoeld en<br />

schoongewassen, in ovens gedroogd en gezeefd. Ook is het mogelijk eerder<br />

gebruikt straalgrit te reinigen, waarbij verfdeeltjes en andere (organische)<br />

verontreinigingen verwijderd worden. Het proces is gebaseerd op de scheiding<br />

van stoffen door middel van zwaartekracht en flotatie [92].<br />

Energie<br />

Cijfers omtrent energieverbruik zijn bij de afzonderlijke fabrikanten aanwezig.<br />

66


Sectorschets<br />

Vervaardiging van steenwol<br />

De belangrijkste aspecten bij de vervaardiging van steenwol worden hieronder<br />

beschreven. De verkregen informatie is grotendeels gebaseerd op het SPINdocument:<br />

Productie van steenwol [54].<br />

Steenwol kan naast de bekende toepassing als warmte-isolatiemiddel, tevens<br />

worden toegepast als geluidisolatiemiddel. Zo kan het tijdens de bouw van<br />

woningen als spouwmuur-, dak- en vloerisolatie worden aangebracht.<br />

Een andere belangrijke toepassing is in de landbouw als groeibodem in de<br />

substraatteelt. Tenslotte wordt steenwol als toeslagstof voor kunststoffen benut.<br />

Bij slechts één bedrijf (Rockwool) wordt steenwol gefabriceerd en wel via zes<br />

productielijnen. In 1988 werkten hier meer dan 1.000 werknemers, bedroeg de<br />

productie 220.000 ton en bedroeg de omzet 347 miljoen gulden. In september<br />

1991 is de zogenaamde brikettenfabriek in gebruik genomen, waar steenwolafval<br />

voor hergebruik geschikt wordt gemaakt.<br />

Bij de fabricage van steenwol kunnen de volgende processtappen worden<br />

onderscheiden: Smelten, verspinnen, uitharden, koelen en verwerken. Deze<br />

stappen zullen hierna besproken worden (zie ook figuur 2.9).<br />

Figuur 2.9: Processchema steenwol<br />

Smelten<br />

In een oven wordt een mengsel van basalt, diabas (vulkanische gesteenten) en<br />

hoogovenslak gesmolten. De smelt (circa 1.500 o C) wordt in watergekoelde goten<br />

naar de spinkamer geleid. De rookgassen van alle productielijnen worden in een<br />

naverbrander verbrand.<br />

67


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Verspinnen<br />

De getransporteerde smelt wordt in de spinkamer (50-70 o C) opgebracht op snel<br />

ronddraaiende wielen. De op deze manier gevormde druppels worden tot<br />

steenwolvezels versponnen. Via een vernevelingssysteem wordt gelijktijdig een<br />

waterige harsoplossing geïnjecteerd, dat als bindmiddel voor de steenwolvezels<br />

fungeert. De harsoplossing wordt batchgewijs opgemaakt uit ruwe hars, water,<br />

ammoniakoplossing en silaan.<br />

De in de spinkamer geproduceerde ruwe steenwolvlokken worden met een grote<br />

hoeveelheid lucht op een transportband gebracht en afgevoerd naar de hardingsoven.<br />

Het spinkamerafgas, transportlucht verontreinigd met steenwolvezels (silicaten),<br />

bindmiddelresten, ammoniak, fenol en formaldehyde, wordt na filtering geëmitteerd.<br />

Uitharden<br />

De ruwe steenwol wordt uitgehard in de hardingsoven, alwaar de hars onder<br />

invloed van de temperatuur (circa 240 o C) polymeriseert. In de hardingsoven heerst<br />

een onderdruk. De ontstane afgassen worden bij temperaturen hoger dan 600 o C<br />

naverbrand.<br />

Koelen<br />

De uitgeharde steenwoldeken wordt met lucht gekoeld in een koelbed. Dit is om<br />

verpakken van de steenwol mogelijk te maken.<br />

Verwerken<br />

Na het koelbed wordt de geproduceerde steenwoldeken op maat gezaagd en<br />

ingepakt voor verzending.<br />

Het hierboven beschreven proces wordt toegepast op 5 productielijnen. Op één<br />

van deze productielijnen kan zonder hardingsoven geproduceerd worden. De<br />

gevormde onuitgeharde steenwol wordt ingezet voor isolatie van leidingen. Verder<br />

wordt op één lijn steenwolgranulaat geproduceerd, waarbij geen harsinjectie wordt<br />

toegepast en dus ook geen uitharding plaatsvindt.<br />

Energie<br />

Met Rockwool is in december 1996 een meerjarenafspraak betreffende energie-efficiency<br />

afgesloten. Gegevens over energiebesparing en potentiëlen zijn niet<br />

beschikbaar.<br />

Er zijn bij de fabrikant wel energiegebruikcijfers bekend, maar deze worden<br />

vanwege de vertrouwelijkheid niet vrijgegeven. Wel wordt bekend gemaakt dat<br />

het jaarlijkse aardgasverbruik 10-15 miljoen m 3 bedraagt (ca. 0,4 PJ) en dat<br />

hiernaast nog 40.000-60.000 ton cokes wordt verbruikt (ca. 1,4 PJ).<br />

Vervaardiging van asfalt<br />

Asfalt is een homogeen mengsel van (gebroken) grind of steenslag, zand, vulstof<br />

en bitumen. De vulstof bestaat meestal uit een fijn gemalen poeder van gemalen<br />

kalksteen of vliegas of een mengsel daarvan. Bitumen vormt het bindmiddel en<br />

is een residu-product van de aardolieraffinage. Door een meer of minder<br />

68


Sectorschets<br />

nauwkeurige bepaling van de op porieënvulling gebaseerde mengverhouding<br />

verkrijgt men ‘dicht of open asfalt’ en afhankelijk van de hoeveelheid en korrelgrootte<br />

van het aanwezige steenslag onderscheidt men fijn en grof asfalt.<br />

Het materiaal wordt toegepast voor wegdekken en als waterdichte of beschermende<br />

bekleding van dijktaluds, oevers en kanaalbodems. Voor het verkrijgen<br />

van een homogeen mengsel dat aan de specifieke gewenste eisen kan voldoen<br />

zijn vrij grote gecompliceerde installaties vereist. Asfalt wordt geproduceerd in<br />

zogenaamde asfaltmenginstallaties. Van de grondstoffen wordt 90% per schip<br />

aangevoerd, zodat asfaltmenginstallaties bijna altijd aan openbaar vaarwater<br />

gesitueerd zijn.<br />

Kort omschreven bestaat het productieproces van asfalt uit de volgende<br />

onderdelen:<br />

- het drogen en verwarmen van mineraalaggregaat (zand en steen);<br />

- in het geval van partieel hergebruik: het separaat drogen en verwarmen van<br />

asfaltgranulaat tot maximaal ca. 50% van het eindproduct;<br />

- het gedroogde en verwarmde mineraalaggregaat (eventueel asfaltgranulaat in<br />

het geval van partieel hergebruik) mengen met droge vulstof en warme bitumen<br />

om te komen tot een van te voren vastgestelde homogene samenstelling.<br />

Hieronder wordt het productieproces per procesonderdeel beschreven (figuur<br />

2.10).<br />

Opslag grondstoffen<br />

- De opslag van zand- en steensoorten (mineraal aggregaat) kan plaatsvinden<br />

in losse hopen tussen keerwanden of in een overdekte opslag.<br />

- Asfaltgranulaat, oud asfalt na bewerking door een breekinstallatie, wordt<br />

overdekt opgeslagen. Het oude asfalt (asfaltschollen) wordt door middel van<br />

een slagbreker gebroken. Soms wordt een kaakbreker geïnstalleerd voor het<br />

grof voorbreken van de asfaltschollen.<br />

- De opslag van bitumen vindt plaats in thermisch geïsoleerde tanks die met een<br />

verwarmingsinrichting (meestal oliegestookt) op een temperatuur van circa<br />

170 o C worden gehouden. Bij deze temperatuur is het bitumen vloeibaar.<br />

- De opslag van vulstof vindt meestal plaats in speciaal voor dit doel geconstrueerde<br />

silo’s.<br />

69


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Figuur 2.10: Processchema asfalt<br />

Droging en verwarming<br />

Met behulp van een transportbandensysteem worden de mineralen naar de<br />

droogtrommel getransporteerd. Voor het drogen van zand, grind en steenslag<br />

wordt een roterende droogtrommel toegepast waar de mineralen in tegenstroom<br />

ten opzichte van de gassen verhit worden door middel van directe verwarming<br />

door de brander tot een temperatuur van 170 o C aan de uitloopzijde. De afgassen<br />

hebben bij het verlaten van de trommel een temperatuur van 110-150 o C. Het<br />

drogen en verhitten van het asfaltgranulaat vindt plaats in een om de lengte-as<br />

roterende droogtrommel waarin het asfaltgranulaat door middel van warme<br />

verbrandingsgassen verhit wordt tot een temperatuur van circa 130 o C aan de<br />

uitloopzijde.<br />

De uit het droogproces afgezogen gassen worden in een droge ontstoffing<br />

gereinigd. Grove delen worden middels een voorafscheider teruggevoerd. Verder<br />

afgevangen stof wordt naar de opslagsilo gevoerd en van hieruit aan het proces<br />

toegevoegd als eigen vulstof.<br />

Menging<br />

De verwarmde mineralen worden in fracties gescheiden door middel van zeven,<br />

opgeslagen in bunkers, en wanneer benodigd, uit de opslagsilo’s gehaald en<br />

volgens een vooraf opgegeven recept afgewogen. Evenals de mineralen worden<br />

de vulstoffen en bitumen afgewogen.<br />

Vervolgens wordt het warm mineraalaggregaat gemengd met bitumen en koude<br />

vulstof en eventuele (warm) asfaltgranulaat en toeslagstoffen. In het geval van<br />

partieel hergebruik van asfalt worden de mineralen in de mengbak gemengd met<br />

asfaltgranulaat tot maximaal 50%.<br />

Opslag product<br />

Na het lossen van de menger wordt het warme asfalt overgebracht naar de warme<br />

eindopslag. Deze bestaat uit meerdere compartimenten, zodat verschillende<br />

soorten asfalt gescheiden kunnen worden opgeslagen.<br />

70


Sectorschets<br />

Vanaf de warme eindopslag wordt het warme asfalt afgevoerd naar de plaats van<br />

verwerking.<br />

Energie<br />

Door Novem werd het energieverbruik van de leden van de Vereniging Van<br />

Asfaltaannemers (VVA) geschat op 65 mln m 3 aardgas en 15 mln kWh elektriciteit<br />

in 1981.<br />

71


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

72


3. SECTORRAPPORTAGE<br />

De ten behoeve van deze sectorstudie geraadpleegde bronnen betreffen enerzijds<br />

bronnen met een continu karakter en anderzijds bronnen die op basis van<br />

eenmalig onderzoek informatie geven over het energieverbruik binnen de sector<br />

<strong>Bouwmaterialen</strong>. Op basis van de NEEDIS-structuur zal de sector <strong>Bouwmaterialen</strong><br />

worden onderverdeeld in verschillende segmenten, zullen de verschillende energiefuncties<br />

worden behandeld en zullen installaties worden geïdentificeerd welke<br />

een energie-omzetting verzorgen dan wel een energiefunctie realiseren (paragraaf<br />

3.3).<br />

3.1 Continue bronnen<br />

3.1.1 De CBS-statistieken<br />

Een belangrijke, zoniet de belangrijkste bron voor NEEDIS zijn de statistieken die<br />

door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden opgesteld en beheerd. Ten<br />

behoeve van de sectorstudie <strong>Bouwmaterialen</strong> zijn een aantal CBS-publicaties<br />

geraadpleegd.<br />

Ten eerste is informatie verzameld uit de Nederlandse Energiehuishouding [23],<br />

waarin het geaggregeerde energieverbruik van de bouwmaterialenindustrie is<br />

weergegeven.<br />

Een andere belangrijke continue bron vormen productiestatistieken [25 t/m 38]<br />

voor de verschillende subsectoren binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>. Deze<br />

statistieken bevatten informatie omtrent productiewaarde, verbruikswaarde,<br />

toegevoegde waarde en energieverbruik voor de verschillende subsectoren.<br />

Geraadpleegd zijn de productiestatistieken van de:<br />

- asbestcementwaren- en mineraalgebonden bouwplatenindustrie;<br />

- baksteen- en dakpannenindustrie;<br />

- betonmortelcentrales;<br />

- betonwarenindustrie;<br />

- cement-, kalk- en overige minerale productenindustrie;<br />

- fijn aardewerk- en porseleinindustrie;<br />

- glasindustrie en glasbewerkingsbedrijven;<br />

- grof aardewerkindustrie;<br />

- kalkzandsteenindustrie;<br />

- natuursteenbewerkingsbedrijven.<br />

Ten derde vormt de zogenaamde ‘maandstatistiek’ van de industrie’ een bron van<br />

informatie. De gegevens die hierin zijn opgenomen worden weer samengevat<br />

weergegeven in de statistische jaarboeken van het CBS [84]. In deze statistieken<br />

en jaarboeken zijn gegevens opgenomen over onder meer de fysieke producties<br />

van de verschillende subsectoren binnen de bouwmaterialenindustrie.<br />

73


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

3.1.2 De landelijke emissieregistratie<br />

De afdeling emissieregistratie van de hoofdinspectie Milieuhygiëne van het<br />

Ministerie van VROM heeft een systeem in beheer waarbij alle belangrijke<br />

emissies van milieubelastende stoffen, zowel naar lucht als naar water, in heel<br />

Nederland worden geregistreerd en in een database worden opgenomen. Deze<br />

emissieregistratie (ER) omvat zowel industriële als niet-industriële bronnen.<br />

De registratie van de industriële bronnen geschiedt individueel, dat wil zeggen<br />

dat de emissies worden berekend op basis van de kennis van wat er in ieder<br />

bedrijf gaande is en vindt jaarlijks plaats.<br />

Eerder werd de inventarisatie niet jaarlijks uitgevoerd, maar vond plaats in ronden.<br />

In 1974 startte de eerste inventarisatieronde waarbij alle bedrijven werden<br />

benaderd die uit milieu-oogpunt relevant zouden kunnen zijn. Deze ronde werd<br />

in 1981 afgerond, waarbij 6.300 bedrijven met in totaal zo’n 20.000 installaties<br />

zijn geregistreerd. Uit de inventarisatie bleek dat ongeveer 10% van de bedrijven<br />

verantwoordelijk was voor 97% van de luchtverontreiniging. Op grond hiervan is<br />

besloten een efficiëntere selectie van de belangrijkste bedrijven te hanteren voor<br />

de daarop volgende ronden, waarbij de selectie is gebaseerd op de bijdrage van<br />

de bedrijven aan de nationale emissie en de verwachte invloed van de geëmitteerde<br />

stoffen op het milieu. Zo zijn in de zevende ronde (tijdvak emissies: 1993)<br />

709 bedrijven met 2.956 installaties geregistreerd. Ter illustratie: in de sector<br />

bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie 3 zijn in 1993 van de 1.747 bedrijven<br />

87 bedrijven geregistreerd [58].<br />

Hoewel de ER primair is gericht op de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen,<br />

zijn bepaalde delen van de individuele registratie bijzonder bruikbaar voor<br />

monitoring van het energiegebruik. ER is bijvoorbeeld geïnteresseerd in de CO 2 -<br />

en NO x -emissie, waartoe het jaarlijkse brandstofverbruik van de betreffende<br />

installaties wordt vastgelegd. De gegevens uit de ER zijn vanaf 1990 op verzoek<br />

verkrijgbaar, mits bij verwerking van de gegevens geen individuele bedrijfsgegevens<br />

kunnen worden afgeleid.<br />

De ER betreft productie-installaties in de bouwmaterialen-, aardewerk- en<br />

glasindustrie met de vermelding van de volgende gegevens:<br />

- productiecijfers van de installaties (kg/jaar);<br />

- totaal energieverbruik (TJ/jaar);<br />

- specifiek energieverbruik (GJ/ton);<br />

- specifiek energieverbruik inclusief grondstof (GJ/ton);<br />

- productiecapaciteit van de installatie (kg/uur);<br />

- aantal bedrijfsuren van de installatie (uren/jaar);<br />

- capaciteit van de installatie (kW);<br />

- soort brandstof;<br />

- het brandstofverbruik (m 3 /uur).<br />

3 SBI ’74: Sector bouwmaterialen, aardewerk- en glasindustrie.<br />

SBI ’93: Sector bouwmaterialenindustrie: vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en<br />

gipsprodukten.<br />

74


Sectorrapportage<br />

Voorts bevat de ER in de bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie met de<br />

vermelding van de volgende gegevens:<br />

- aantal per subsector eigen opgestelde energieopwekkingseenheden<br />

(W/K-installaties);<br />

- productiecapaciteit van de W/K-installatie (kWh/jaar);<br />

- gaszijdigebrandercapaciteit van de W/K-installatie (kW gaszijdig);<br />

- jaarproductie hoeveelheid W/K-installatie (kWh/jaar);<br />

- brandstofverbruik gasturbinebrander (m 3 /jaar);<br />

- brandstofsoort van de gasturbine (aard);<br />

- capaciteiten ketelbranders (kW gaszijdig);<br />

- brandstofverbruik van de ketelbranders.<br />

Met deze tweede serie gegevens wordt getracht een beeld te krijgen van de<br />

energieopwekkings-eenheden en -vermogens die binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong><br />

zijn geïnstalleerd en in bedrijf zijn.<br />

In tabel 3.1 en 3.2 zijn de ter beschikking gestelde emissieregistratiegegevens<br />

weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in productie-installaties exclusief<br />

eigen energie-opwekking en installaties voor eigen energie-opwekking.<br />

Tabel 3.1: Productie-installaties binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>, SBI 26, excl. installaties voor<br />

energie-opwekking<br />

SBI-code<br />

Procesomschrijving<br />

26.11<br />

Fabricage vlakglas<br />

harden vlakglas<br />

26.13<br />

Fabricage glasproducten<br />

Bereiding holglas<br />

Fabricage glasproducten<br />

Bereiding holglas<br />

26.14<br />

Bereiding glaswol<br />

Bereiding glasvezel<br />

Bereiding glaswol<br />

Bereiding glasvezel<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

26.21<br />

Fabricage fijnkeramiek<br />

Fabricage glazuur<br />

26.22<br />

Fabricage fijnkeramiek<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

Bron: Emissieregistratie [99]<br />

Bedrijfsuren<br />

[uren/jaar]<br />

8.760<br />

2.000<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

2.000<br />

620<br />

8.760<br />

Productie<br />

[ton/jaar]<br />

1,652e+5<br />

2,220e+5<br />

2,070e+5<br />

2,500e+5<br />

2,185e+5<br />

3,206e+4<br />

6,657e+3<br />

5,025e+4<br />

93.000<br />

6.000<br />

1,600e+4<br />

Brandstof<br />

[soort]<br />

zware stookolie<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

zware stookolie<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

zware stookolie<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

Verbruik<br />

[TJ/jaar]<br />

1.138<br />

5<br />

1.044<br />

415<br />

697<br />

1.410<br />

1.228<br />

360<br />

180<br />

0<br />

222<br />

431<br />

7.130<br />

1<br />

0<br />

269<br />

270<br />

75


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.1: (vervolg)<br />

SBI-code<br />

Procesomschrijving<br />

26.3<br />

Fabricage fijnkeramiek<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

26.4<br />

Fabricage keramische<br />

producten<br />

Idem<br />

Fabricage grofkeramiek<br />

Idem<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

26.51<br />

Bereiding cement<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

Bron: Emissieregistratie [99]<br />

76<br />

Bedrijfsuren<br />

[uren/jaar]<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

6.912<br />

703<br />

700<br />

8.760<br />

8.760<br />

2.766<br />

7.270<br />

3.902<br />

8.000<br />

8.000<br />

8.000<br />

8.000<br />

8.000<br />

5.500<br />

5.500<br />

Productie<br />

[ton/jaar]<br />

6,300e+4<br />

4,200e+4<br />

6,000e+4<br />

2,200e+4<br />

1,055e+4<br />

7,000e+3<br />

2,800e+4<br />

2,628e+4<br />

9,996e+4<br />

8,485e+5<br />

2,152e+5<br />

4,500e+5<br />

1,009e+6<br />

Brandstof<br />

[soort]<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

restvloeistof<br />

overige vaste<br />

brandstoffen<br />

bruinkool<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

Verbruik<br />

[TJ/jaar]<br />

2<br />

0<br />

477<br />

183<br />

370<br />

130<br />

1.162<br />

3<br />

0<br />

68<br />

95<br />

166<br />

31<br />

96<br />

228<br />

2.702<br />

90<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

3.147


Tabel 3.1: (vervolg)<br />

SBI-code<br />

Procesomschrijving<br />

26.61<br />

Bereiding betonwaren<br />

26.62<br />

Bereiding gipsbouwplaten<br />

Idem<br />

26.63<br />

Bereiding betonmortel<br />

26.65<br />

Bereiding betonwaren<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

26.8<br />

Vermaling delfstoffen<br />

Idem<br />

Op/overslag stortbare stoffen<br />

26.82<br />

Bereiding steenwol<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Bereiding asfalt<br />

Asfaltmenginstallaties<br />

Bereiding betonmortel<br />

Asfaltmenginstallaties<br />

Idem<br />

Idem<br />

Idem<br />

Op/overslag stortbare stoffen<br />

Bereiding anorganische<br />

Basis-chemicaliën<br />

Asfaltmenginstallaties<br />

Idem<br />

Idem<br />

Op/overslag zand, grind e.d.<br />

Asfaltmenginstallaties<br />

Bereiding asfalt<br />

Idem<br />

Asfaltmenginstallaties<br />

Idem<br />

Totaal verbruik volgens ER<br />

Bron: Emissieregistratie [99]<br />

Bedrijfsuren<br />

[uren/jaar]<br />

6.240<br />

7.900<br />

6.971<br />

1.125<br />

5.400<br />

4.000<br />

6.000<br />

8.000<br />

6.800<br />

5.400<br />

3.800<br />

5.700<br />

3.300<br />

8.000<br />

8.760<br />

5.300<br />

1.000<br />

900<br />

2.000<br />

830<br />

670<br />

800<br />

1.000<br />

865<br />

6.171<br />

1.000<br />

830<br />

820<br />

8.760<br />

500<br />

1.120<br />

800<br />

750<br />

555<br />

Productie<br />

[ton/jaar]<br />

1,966e+5<br />

2,032e+5<br />

2,360e+5<br />

3,500e+4<br />

7,000e+3<br />

1,500e+4<br />

1,500e+4<br />

3,000e+4<br />

2,800e+4<br />

2,100e+4<br />

4,500e+4<br />

2,400e+4<br />

2,000e+4<br />

1,880e+5<br />

4,000e+4<br />

2,068e+5<br />

9,000e+4<br />

1,600e+5<br />

1,040e+5<br />

1,160e+5<br />

1,200e+5<br />

1,820e+5<br />

1,296e+5<br />

7,300e+4<br />

1,430e+5<br />

1,150e+5<br />

7,150e+4<br />

8,100e+4<br />

1,272e+5<br />

1,030e+5<br />

9,915e+4<br />

Brandstof<br />

[soort]<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

bruinkool<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

afgewerkte olie<br />

bruinkool<br />

aardgas<br />

geen<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

HBO-I, dieselolie<br />

afgewerkte olie<br />

bruinkool<br />

afgewerkte olie<br />

HBO-I, dieselolie<br />

Sectorrapportage<br />

Verbruik<br />

[TJ/jaar]<br />

De emissieregistratiegegevens, zoals deze in tabel 3.1 zijn opgenomen, zijn<br />

samengesteld overeenkomstig de SBI-indeling van 1993. De gegevens omtrent<br />

energieverbruiken afkomstig uit de CBS-statistieken zijn veelal gebaseerd op de<br />

oude SBI-indeling.<br />

21<br />

0<br />

457<br />

0<br />

0<br />

478<br />

0<br />

0<br />

0<br />

76<br />

53<br />

46<br />

66<br />

20<br />

43<br />

0<br />

81<br />

34<br />

37<br />

30<br />

0<br />

39<br />

38<br />

31<br />

92<br />

0<br />

0<br />

28<br />

43<br />

39<br />

0<br />

29<br />

23<br />

5<br />

35<br />

44<br />

14<br />

23<br />

969<br />

77


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.2: Installaties voor energie-opwekking binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>, SBI 26<br />

SBI-code<br />

Procesomschrijving<br />

26.11<br />

Opwekking processtoom/-<br />

Cylindr. ketel<br />

26.13<br />

Opwekking processtoom/cylindr.<br />

ketel<br />

Idem<br />

Idem<br />

26.14<br />

Opwekking processtoom/cylindr.<br />

ketel<br />

Idem<br />

Idem<br />

opwekking van warm water<br />

26.22<br />

Opwekking processtoom/waterpijpketel<br />

Idem<br />

26.4<br />

Opwekking processtoom/cylindr.<br />

ketel<br />

Idem<br />

Idem<br />

Opwekking van warm water<br />

26.51<br />

Opwekking van hete lucht<br />

Opwekking elektriciteit<br />

(wkk met turbine)<br />

26.61<br />

Opwekking processtoom/cylindr.<br />

ketel<br />

Idem<br />

Opwekking processtoom/wervelbedketel<br />

26.62<br />

Opwekking elektriciteit<br />

(wkk met turbine)<br />

26.65<br />

Opwekking processtoom/cylindr.<br />

ketel<br />

Bron: Energieregistratie [99]<br />

Bedrijfsuren<br />

[uren/jaar]<br />

8.000<br />

8.760<br />

8.760<br />

1<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.760<br />

8.000<br />

720<br />

8.000<br />

-<br />

2.016<br />

8.640<br />

150<br />

5.800<br />

5.572<br />

3.851<br />

1.354<br />

7.815<br />

8.000<br />

Capaciteit<br />

[kW]<br />

3.500<br />

2.000<br />

2.000<br />

6.502<br />

5.640<br />

4.558<br />

5.100<br />

7.690<br />

7.690<br />

2.680<br />

2.330<br />

1.110<br />

1.200<br />

3.200<br />

11.000<br />

21.000<br />

6.000<br />

7.700<br />

1.425<br />

8.160<br />

Productie<br />

[TJ/jaar]<br />

Ten aanzien van de in de tabellen opgenomen energiegegevens dient opgemerkt<br />

te worden dat hierin geen gegevens omtrent grondstofverbruik en elektriciteitsverbruik<br />

zijn opgenomen zodat het opstellen van een volledige energiebalans op basis<br />

van deze gegevens niet mogelijk is.<br />

78<br />

35<br />

35<br />

102<br />

102<br />

69<br />

45<br />

100<br />

6<br />

22<br />

4<br />

17<br />

96<br />

77<br />

29<br />

57<br />

Brandstof<br />

[soort]<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

geen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

zw. stookolie<br />

kolen<br />

aardgas<br />

aardgas<br />

Verbruik<br />

[TJ/jaar]<br />

23<br />

35<br />

35<br />


3.1.3 Monitoring energie-efficiency in het kader van de<br />

meerjarenafspraken<br />

Sectorrapportage<br />

Zoals eerder in dit rapport vermeld, zijn met een aantal subsectoren in de sector<br />

bouwmaterialenindustrie meerjarenafspraken gemaakt over de verbetering van<br />

de energie-efficiency. Deze meerjarenafspraken zijn reeds gemaakt met de<br />

kalkzandsteen-, glas-, cement, asfalt-, steenwol-, fijn- en grofkeramische industrie.<br />

Mogelijk dat deze ook voor de betonmortel- en betonwarenindustrie nog worden<br />

gemaakt. In het kader van deze meerjarenafspraken worden jaarlijks monitoringsrapportages<br />

geschreven, waarin onder meer het totale energiegebruik en de<br />

energie-index worden weergeven (zie bijlage B).<br />

Voorts wordt aandacht besteed aan de verrichte en nog te verrichten inspanningen<br />

(o.a onderzoeken en investeringen) op het gebied van de verbetering van de<br />

energie-efficiency. Overigens zijn de in de monitoringsrapportages vermelde<br />

gegevens geaggregeerde gegevens vanwege de vertrouwelijkheid.<br />

3.1.4 Monitoring rapportage in het kader van de<br />

milieuvergunning<br />

Zoals eerder in deze rapportage is aangegeven (zie paragraaf 2.2) zullen bepaalde<br />

typen bedrijven ter voldoening aan de milieuvergunningsvoorschriften periodiek<br />

(veelal jaarlijks) moeten rapporteren aan het bevoegd gezag over onder meer het<br />

energieverbruik per energiedrager. Rapportage van deze gegevens door het<br />

specifieke bedrijf kan gelet op de toepasselijke bepalingen op grond van de Wet<br />

Openbaarheid Bestuur vertrouwelijk plaatsvinden, zodat deze gegevens niet per<br />

definitie openbaar zijn. Genoemde rapportages zouden in principe van belang zijn<br />

voor NEEDIS indien:<br />

- deze openbaar zijn (te verifiëren bij het betreffende bevoegde gezag);<br />

- het energieverbruik in een betreffende subsector wordt bepaald door een<br />

beperkt aantal bedrijven en er geen voortgangsrapportage in het kader van de<br />

Mja is.<br />

Binnen de sector bouwmaterialen zijn er geen subsectoren welke aan deze criteria<br />

voldoen. Op basis hiervan wordt deze potentiële informatiebron vooralsnog niet<br />

van belang geacht voor NEEDIS.<br />

3.2 Incidentele bronnen<br />

Naast de hierboven genoemde bronnen met een duidelijk continu karakter zijn<br />

er ook diverse publicaties die op basis van een eenmalig onderzoek informatie<br />

geven over de productie en het verbruik binnen de sector. Een aantal van deze<br />

bronnen biedt niet alleen voor de onderhavige sector nuttige informatie maar geeft<br />

ook voor andere industriële sectoren waardevolle gegevens.<br />

79


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Ten behoeve van onderhavige sectorstudie kunnen de volgende incidentele<br />

bronnen genoemd worden.<br />

a. De studie ‘Energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen’,<br />

uitgebracht in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma<br />

Hergebruik van Afvalstoffen (NOH)<br />

b. De studie ‘Meer energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van<br />

afvalstromen’, uitgebracht in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma<br />

Hergebruik van Afvalstoffen (NOH)<br />

Voor de bouwmaterialenindustrie zijn de studies uitgevoerd door Castro Consulting<br />

Engineers en zijn deelrapportages opgesteld voor de subsectoren cement, glas,<br />

baksteen, kalkzandsteen en zand, grind en natuursteen. In de deelrapportages<br />

worden de productieprocessen besproken en worden energieverbruiksgetallen<br />

vastgesteld, onder andere voor de te onderscheiden procesonderdelen.<br />

Verder worden in deze publicaties waarden vastgesteld voor de zogenaamde<br />

‘Gross Energy Requirement’ (GER-waarden), die onder andere gebruikt worden<br />

in levens cyclus analyses (LCA’s).<br />

c. Rapportages in het kader van het ‘Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen<br />

Industrie Nederland’, welke bekend staan onder de SPIN-documenten<br />

In de SPIN-documenten worden voor een aantal bedrijfstakken verschillende<br />

aspecten op de gebieden milieu en energie belicht. Als basis van deze rapportages,<br />

welke in opdracht van het RIVM, RIZA en DGM zijn opgesteld, dienen<br />

onder andere uitgebreide meetgegevens binnen de industrietakken zelf. Ten<br />

behoeve van deze sectorstudie zijn voor de volgende industrietakken de<br />

SPIN-documenten geraadpleegd:<br />

- fijnkeramische industrie<br />

- grofkeramische industrie<br />

- cementindustrie<br />

- productie van glas, glasvezel en glaswol<br />

- productie van steenwol.<br />

d. Handboek Energie en Milieu<br />

In dit handboek verschijnen bijdragen aangaande energiebesparingen in<br />

verschillende industrietakken. Deze bijdragen kunnen derhalve ook waardevol zijn<br />

voor andere industriesectoren. In het algemeen wordt hierbij ingegaan op het<br />

productieproces, energiegebruik en energiebesparingsmogelijkheden.<br />

Voor de bouwmaterialenindustrie zijn artikelen verschenen over de grofkeramische<br />

industrie (baksteen- en dakpannenindustrie), de fijnkeramische industrie (tegels,<br />

porselein, sanitair aardewerk etc.) en de glasindustrie. De bijdragen van de grofen<br />

fijnkeramische industrie geven het productieproces, overzichten van energiegebruik<br />

en besparingsmaatregelen weer. Daarentegen is de bijdrage van de<br />

glasindustrie voornamelijk gericht op energiebesparingsmogelijkheden. Nog dit<br />

jaar (1996) wordt de bijdrage van de cementindustrie verwacht.<br />

80


e. Tijdschrift voor Klei, Glas en Keramiek (KGK)<br />

Sectorrapportage<br />

In dit tijdschrift, dat uitgegeven wordt door de Nederlandse Keramische Federatie,<br />

verschijnen regelmatig artikelen met betrekking tot onderzoeken, ontwikkelingen<br />

en inventarisaties op gebied van milieu en energie.<br />

De artikelen hebben echter alleen betrekking op de keramische en glasindustrie.<br />

Ten behoeve van deze sectorstudie zijn de jaargangen van 1988 t/m 1994<br />

geraadpleegd.<br />

f. Publicaties naar aanleiding van demonstratieprojecten<br />

In het kader van de TIEB-regeling (Tenders Industriële Energie Besparing) vindt<br />

ter stimulering van innovaties op het gebied van energiebesparing subsidiëring<br />

van marktintroductie- en demonstratieprojecten plaats. Door Novem wordt een<br />

databaseprogramma, IDEE genaamd, bijgehouden waarin gegevens omtrent<br />

afgesloten en nog lopende TIEB-projecten zijn opgenomen. Via deze database<br />

kan snel een overzicht worden verkregen van energiebesparingsprojecten binnen<br />

een bepaalde branche. Voor de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> is een overzicht geraadpleegd<br />

met betrekking tot reeds afgeronde en nog lopende energiebesparingsprojecten<br />

binnen deze sector.<br />

3.3 Indeling categorieën<br />

3.3.1 Segmenten<br />

In de NEEDIS-structuur [1] is een definitie opgenomen van een segment. Deze<br />

luidt: Een segment is de verzameling van energieverbruikers binnen een sector<br />

waarvoor geldt dat de leden aan een bepaald criterium voldoen. In het algemeen<br />

wordt het criterium zo gekozen dat het segment homogeen is: de verzameling<br />

energieverbruikers wordt vanwege overeenkomsten in typen energieverbruikende<br />

installaties en in typen product bij elkaar genomen. Een segment wordt gedefinieerd<br />

door de uitputtende opsomming van de er toe behorende SBI-categorieën<br />

of categorieën huishoudens/woningen of categorieën transport.<br />

Indeling in segmenten is gewenst indien zowel [2]:<br />

1. Kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn of geconstrueerd kunnen worden van<br />

vergelijkbare kwaliteit als de gehanteerde CBS-gegevens.<br />

2. Producten van afzonderlijke segmenten wezenlijk verschillende energiefuncties<br />

vereisen, d.w.z. waarvan de energie-intensiteit meer dan 10% van het<br />

gemiddelde verschilt.<br />

3. Tenminste een van de segmenten een energieverbruik van 2,5 PJ heeft.<br />

Voor de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> is het zinvol een segmentering aan te brengen<br />

op basis van overeenkomende energieverbruikende installaties. Zoals in hoofdstuk<br />

2 naar voren is gekomen bestaan er veel overeenkomsten in de processen welke<br />

in de verschillende subsectoren van de <strong>Bouwmaterialen</strong>industrie worden<br />

toegepast. In een aantal sectoren dient het product één of meerdere droog-,<br />

81


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

brand- of bakprocessen te ondergaan welke bepalend zijn voor het (specifieke)<br />

energieverbruik in de desbetreffende subsector. In deze subsectoren vindt de<br />

materiaalbehandeling plaats bij hoge temperaturen waardoor verlies van energie<br />

door opwarming van de grondstoffen of tussenproducten en afkoeling van de<br />

producten (en b.v. wagenelementen) niet te vermijden is. Hier kunnen met name<br />

de glasindustrie (subsector 26.1), de fijn- en grofkeramische industrie (subsectoren<br />

26.2 t/m 26.4) en de cementindustrie (subsector 26.5) genoemd worden. Bij deze<br />

processen wordt het vereiste temperatuurniveau in stand gehouden door het<br />

stoken van voornamelijk aardgas. In een klein aantal bedrijven wordt hiervoor nog<br />

olie ingezet.<br />

Binnen de overige subsectoren vinden veel minder thermische processen plaats.<br />

In deze subsectoren wordt dan ook voornamelijk elektriciteit als energiedrager<br />

ingezet. Gezien de diversiteit van de verschillende subsectoren is een verdere<br />

segmentering echter nauwelijks mogelijk. Geconcludeerd wordt dat de door de<br />

indeling volgens SBI’93 de feitelijke segmentering al heeft plaatsgevonden.<br />

Echter op basis van het eerste criterium dat kwantitatieve gegevens beschikbaar<br />

zijn of geconstrueerd kunnen worden van vergelijkbare kwaliteit als de gehanteerde<br />

CBS-gegevens is een indeling in segmenten vooralsnog niet mogelijk. Voor<br />

de subsectoren 26.5 en 26.8 kunnen namelijk door het CBS geen separate<br />

gegevens per subsector verstrekt worden. Dit komt door het feit dat het hier<br />

voornamelijk vertrouwelijke informatie betreft.<br />

De gegevens in de volgende paragrafen zullen derhalve gepresenteerd worden<br />

in zodanige vorm dat er vergelijking met de CBS-gegevens mogelijk is.<br />

3.3.2 Energiefuncties<br />

Een energiefunctie kan worden gedefinieerd als: een verandering die men tot<br />

stand wil brengen met behulp van energie.<br />

Binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>industrie kunnen de volgende energiefuncties<br />

worden onderscheiden (waarbij opgemerkt dient te worden dat niet alle hieronder<br />

genoemde energiefuncties op iedere (sub)subsector van toepassing zijn):<br />

- intern transport van grond-, toeslag- en hulpstoffen alsmede van tussen- en<br />

eindproducten;<br />

- voorbewerken van de grond-, toeslag- en hulpstoffen (reinigen, doseren,<br />

mengen 4 , etc.);<br />

- vormgeven van het grondstofmengsel tot tussenproduct 5 ;<br />

- drogen van het grondstoffenmengsel;<br />

- tot stand brengen van fysische en chemische processen teneinde het product<br />

karakteristieke (mechanische) eigenschappen te geven (dit kunnen meerdere<br />

behandelingen betreffen).<br />

4<br />

Hierbij dient vermeld te worden dat bijvoorbeeld in de betonmortelindustrie het mengen het<br />

productieproces vertegenwoordigt.<br />

5<br />

Hierbij dient vermeld te worden dat bijvoorbeeld in de glasindustrie eerst het grondstofmengsel wordt<br />

verhit alvorens tot vormgeving wordt overgegaan.<br />

82


Sectorrapportage<br />

Als energiefunctie is verder te onderscheiden het transport voor de aanvoer van<br />

grond- en hulpstoffen en voor de afvoer van gerede producten. Echter het<br />

energieverbruik tengevolge van deze transportbewegingen is reeds opgenomen<br />

in het energieverbruik van de transportsector. Om dubbeltelling in de databank<br />

te voorkomen is deze energiefunctie buiten beschouwing gebleven in dit hoofdstuk.<br />

In hoofdstuk 2 is ter verduidelijking enkele malen het energiegebruik door aanvoer<br />

en winning van grondstoffen bij diverse subsectoren wel aangegeven.<br />

In hoofdstuk 2 is per subsector het energieverbruik ten behoeve van bovenstaande<br />

energiefuncties opgenomen, waarbij voornamelijk uitgegaan is van indicatieve<br />

gegevens uit Energiekentallen [56,57].<br />

Het is verder mogelijk om als ’standaard-energiefunctie’ te onderscheiden [2]:<br />

- klimatisering;<br />

- verlichting;<br />

- communicatie<br />

Van deze energiefuncties kunnen echter in de onderzochte bronnen geen<br />

onderscheidbare statistische data gevonden worden. Verdere uitbreiding van de<br />

bovenvermelde opdeling met deze energiefuncties is derhalve niet zinvol.<br />

In tabel 3.3 is aangegeven welke energiefuncties van toepassing zijn binnen de<br />

verschillende (sub)subsectoren<br />

83


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.3: De binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong> te onderscheiden energiefuncties<br />

Nr. Energiefunctie<br />

(sub)subsector<br />

Intern transport<br />

van<br />

grondstoffen<br />

Voorbewerken<br />

- malen<br />

- reinigen<br />

- doseren<br />

- mengen<br />

Vormgeven van<br />

grondstofmengsel<br />

Drogen van<br />

grondstofmengsel<br />

Fysisch chemische<br />

processen<br />

(nabewerking)<br />

26.1 Glas en glaswerk X X X X X<br />

26.2 Keramische producten X X X X X<br />

26.3 Keramische tegels<br />

en plavuizen<br />

26.4 Bouwproducten uit<br />

gebakken klei<br />

26.5 Vervaardiging cement,<br />

kalk en gips<br />

26.6 Producten van beton, cement en gips<br />

26.61 Producten van beton<br />

voor de bouw en van<br />

kalkzandsteen<br />

26.62 Producten van gips<br />

voor de bouw<br />

26.63 Stortklare beton X X<br />

26.64 Mortel X X<br />

26.65 Vezelcementprodukten<br />

26.66 Producten van beton,<br />

cement en gips<br />

(niet voor de bouw)<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

X X X X X<br />

26.7 Natuursteenbewerking X X X<br />

26.8 Overige niet-metaalhoudende<br />

producten<br />

3.3.3 Installaties<br />

X X X X X<br />

In de NEEDIS-structuur [1] wordt onder een installatie verstaan: Een installatie<br />

is een technisch systeem dat alleen of in combinatie met andere installaties een<br />

energie-omzetting verzorgt of een energiefunctie realiseert.<br />

Hieronder zal voor iedere energiefunctie nader worden omschreven welke<br />

installaties binnen de bouwmaterialenindustrie daarvoor worden ingezet, indien<br />

nodig nader uitgesplitst naar (sub)subsector.<br />

84


Sectorrapportage<br />

Intern transport van grond-, toeslag- en hulpstoffen alsmede van tussen- en<br />

eindproducten<br />

Voor het intern transport van grond-, toeslag- en hulpstoffen worden binnen de<br />

bouwmaterialensector de volgende installaties ingezet:<br />

- shovels, heftrucks en vrachtwagens, voornamelijk voor het transport van de<br />

grondstoffen van de opslaglocatie naar de productie-inrichting en het transport<br />

van gereed product naar de daarvoor bestemde opslagplaatsen;<br />

- grijper- en portaalkranen voor grondstof (o.a. minerale grondstoffen beton-<br />

(mortel)industrie, grove natuursteenelementen) en gereed product (o.a.<br />

betonelementen);<br />

- kleibeschikkers, die de grondstof klei niet alleen verkleinen maar ook transporteren;<br />

- transportbanden, veelal toegepast voor klei, zand en grind;<br />

- kettingtransporteurs voor het voortbewegen van droog- en ovenwagens.<br />

Voorbewerken van de grond-, toeslag- en hulpstoffen (reinigen, doseren,<br />

mengen 6 , etc.)<br />

Binnen de bouwmaterialensector worden hiervoor de volgende installaties ingezet:<br />

- kleibeschikkers, welke de grondstof klei niet alleen transporteert maar ook<br />

verkleint;<br />

- walswerken, voor het malen en homogeniseren van de grondstofmassa;<br />

- kleiraspen, niet alleen voor het verkleinen van de kleimassa maar tevens voor<br />

het ontdoen van de grondstof van restanten organisch materiaal.<br />

Binnen de natuursteenbewerkingsbedrijven is het (voor)bewerken van de<br />

natuursteen het belangrijkste productieproces waarbij ten behoeve van de<br />

bewerkingen snijden, frijnen, boucharderen, schuren, zoeten, slijpen en frezen<br />

verschillende elektrisch aangedreven installaties worden toegepast.<br />

Vormgeven van het grondstofmengsel tot tussenproduct<br />

Voor het vormgeven van de verschillende producten binnen de bouwmaterialensector<br />

wordt gebruik gemaakt van persinstallaties ten behoeve van het vormgeven<br />

van kleimengsels en glas, waaronder ook extrusie-installaties. In deze installaties<br />

worden de vormen ofwel onder druk vervaardigd (vormbakpersen, strengpersen,<br />

andere extrusie-installaties) danwel zonder extra druk in de vorm gebracht<br />

(bijvoorbeeld handvormpersen in de baksteenindustrie).<br />

Drogen van het grondstoffenmengsel<br />

Het drogen van de tussen- of halfproducten binnen een aantal subsectoren van<br />

de bouwmaterialen-industrie (met name de grof- en fijnkeramische industrie) vindt<br />

in het algemeen plaats in droogkamers of droogtunnels waarin een nauwe<br />

conditionering van de temperatuur en vochtigheid van de (voorverwarmde) lucht<br />

plaatsvindt. Verder vindt in het baksteenproces droging van zand plaats voor het<br />

verkrijgen van een goed toepasbaar vormzand (bezanding van de vormbakken).<br />

In de cementindustrie vindt droging van grondstoffen plaats via droogtrommels.<br />

6<br />

Hierbij dient vermeld te worden dat bijvoorbeeld in de betonmortelindustrie het mengen het<br />

belangrijkste productieproces vertegenwoordigt.<br />

85


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Het tot stand brengen van fysische en chemische processen teneinde het product<br />

karakteristieke eigenschappen te geven<br />

Teneinde de producten de vereiste mechanische en fysische eigenschappen te<br />

geven worden de tussen- en halfproducten (voornamelijk in de keramische<br />

industrie maar ook in de glas- en cementindustrie) onderworpen aan één of meer<br />

brand- of bakprocessen. Hiervoor bevinden zich in de desbetreffende bedrijven<br />

gas- of (in veel mindere mate) oliegestookte oveninstallaties. De processen in<br />

dergelijke fabrieken kunnen derhalve gekenschetst worden als energie-intensief.<br />

Teneinde bij cement de vereiste fijnheid te verkrijgen vindt na het ovenproces<br />

malen en mengen plaats.<br />

3.4 Sectorgegevens<br />

3.4.1 Fysieke productie<br />

In tabel 3.4 in bijlage A is per bedrijfstak over de periode 1984-1995 het<br />

productievolume weergegeven. Deze gegevens zijn afkomstig uit de CBSstatistieken<br />

(voornamelijk de maandstatistieken). In de CBS-statistieken zijn geen<br />

gegevens over de fysieke productie voor de glasindustrie, de fijnkeramische<br />

industrie, de natuursteenbewerkingsindustrie en de industrie voor overige nietmetaalhoudende<br />

producten opgenomen en derhalve niet beschikbaar.<br />

Navraag bij het CBS leerde dat dit een drietal redenen heeft. Ten eerste omdat<br />

de door de desbetreffende industrieën de fysieke productie niet aangeleverd<br />

worden in de gevraagde eenheden, maar in de minder gangbare (bijvoorbeeld<br />

vierkante meters in plaats van tonnen in de glas- en natuursteenindustrie). Een<br />

tweede reden is dat de aangeleverde cijfers niet betrouwbaar blijken te zijn. In<br />

het geval van de overige minerale productenindustrie (26.8) wordt als reden van<br />

het ontbreken van de productiegegevens ook vertrouwelijkheid aangegeven.<br />

3.4.2 Verbruikssaldi<br />

Bij de inventarisatie van de energieverbruiksgegevens van de bouwmaterialensector<br />

is gebruik gemaakt van jaarcijfers in de Nederlandse Energie Huishouding<br />

van het CBS [23]. Tevens zijn de verschillende productiestatistieken van het CBS<br />

geraadpleegd [25] t/m [38]. In de tabellen 3.5 t/m 3.7 in bijlage A zijn de verbruikssaldi<br />

opgenomen.<br />

In figuur 3.1 en 3.2 is een vergelijking gemaakt tussen gegevensbronnen die beide<br />

afkomstig zijn uit de NEH. Tabel 9.5.2 uit de NEH is gebaseerd op de productiestatitieken.<br />

Figuur 3.1 geeft de verbruikssaldi voor elektriciteit in de bouwmaterialenindustrie<br />

voor de jaren 1986-1993. Figuur 3.2 geeft de verbruikssaldi<br />

voor aardgas ook voor de jaren 1986-1993.<br />

86


Sectorrapportage<br />

Wanneer beide bronnen met elkaar worden vergeleken valt op dat de energie-enquêtering<br />

op basis van kwartaalcijfers (NEH, hoofdstuk 3) circa 15 tot 20%<br />

hogere cijfers oplevert.<br />

De verschillen tussen beide bronnen worden volgens CBS verklaard door het feit<br />

dat de twee bronnen verschillende benaderingswijzen hanteren:<br />

- Verschil in vraagstelling. Voor de ene bron zijn de Productiestatistieken<br />

gehanteerd waarin financiële boekingen en eigendomsverhoudingen maatgevend<br />

zijn. Voor de andere bron zijn de fysieke stromen in kaart gebracht;<br />

- Verschillen in de waarnemingsperiode. De ene bron hanteert het financieel<br />

boekjaar, de andere bron het kalenderjaar. Deze hoeven niet per se overeen<br />

te komen;<br />

- Verschuiving in de SBI-typering van bedrijven, waardoor het tijdstip van<br />

steekproefname verschoven kan zijn.<br />

Opmerking:<br />

Vanwege geheimhouding elektriciteitsgegevens in de cement- en kalkindustrie kunnen voor de jaren<br />

1986 en 1987 geen totalen gepresenteerd worden.<br />

Figuur 3.1: Verbruikssaldi elektriciteit in de bouwmaterialenindustrie volgens<br />

de tabellen 3.1.6 en 9.5.2 (NEH)<br />

87


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Figuur 3.2: Verbruikssaldi aardgas in de bouwmaterialenindustrie volgens de<br />

tabellen 3.1.6 en 9.5.2 (NEH)<br />

3.4.3 Finaal verbruik<br />

In de tabel 3.9 en 3.10 (zie bijlage A) staan de finale verbruiken opgenomen van<br />

de bouwmaterialensector. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Nederlandse<br />

Energiehuishouding [23].<br />

3.4.4 Onderverdeling energieverbruik<br />

In de CBS-statistieken wordt geen onderverdeling gemaakt in energieverbruik per<br />

energiefunctie zodat deze ook niet in de tabellen met jaarlijkse verbruikssaldi zijn<br />

opgenomen. Er is wel een onderverdeling naar energiedrager gemaakt. In<br />

hoofdstuk 2 zijn bij het behandelen van de verschillende processen tevens<br />

(indicatieve) energieverbruiken per energiefunctie vermeld. Voor deze gegevens<br />

wordt derhalve ook naar hoofdstuk 2 verwezen.<br />

3.4.5 Energieverbruik volgens emissieregistratie<br />

De gegevens van de emissieregistratie zijn reeds vermeld in paragraaf 3.1.2. Door<br />

de wijze van waarneming is geen direct vergelijk met CBS-cijfers te maken.<br />

3.4.6 Economische gegevens<br />

Aan de hand van financiële kentallen kunnen bedrijfstakken op economisch gebied<br />

worden gekarakteriseerd. Belangrijke kentallen hiervoor zijn de productiewaarde,<br />

verbruikswaarde en toegevoegde waarde. In de tabellen 3.11 t/m 3.22 (zie bijlage<br />

A) zijn deze financiële kentallen weergegeven welke gebaseerd zijn op de<br />

gegevens uit de productiestatistieken van het CBS [25] t/m [38].<br />

88


Sectorrapportage<br />

Naast de in deze tabellen genoemde financiële kentallen is het van belang te<br />

weten welke economische waarde het energieverbruik binnen de sector vertegenwoordigt.<br />

In de tabellen 3.23 t/m 3.33 (zie bijlage A) is de waarde van de<br />

energiedragers weergegeven. Ook deze gegevens zijn afkomstig uit de diverse<br />

produktiestatistieken [25] t/m [38].<br />

In de tabellen 3.34 t/m 3.39 (bijlage A) is de waarde-ontwikkeling van verschillende<br />

producten in de diverse subsectoren aangegeven.<br />

3.5 Brongegevens<br />

In tabel 3.40 is per bron, zoals deze zijn vermeld in paragraaf 3.1 en 3.2, indien<br />

van toepassing aangegeven:<br />

- bronhouder<br />

- gegevensdrager<br />

- populatiebeschrijving<br />

- steekproefomvang<br />

- frequentie van waarnemen<br />

- aard van waarnemen<br />

- referentie.<br />

89


Tabel 3.40: Brongegevens<br />

Omschrijving Bron- Gegevensdrager Populatiebeschrijving Steekproef- Frequentie van Aard van waar- Referentie<br />

houderomvang<br />

waarnemen<br />

nemen<br />

Nederlandse Energiehuishouding CBS rapport, jaarbundels volledige sector bouw-<br />

ca. 50% jaarlijks continu 23<br />

materialenindustrie<br />

Productiestatistieken CBS rapport, jaarbundels separate en gecombineerde ca. 50% jaarlijks continu 25 t/m 38<br />

subsectoren van de sector<br />

bouwmaterialenindustrie<br />

Statistisch jaarboek<br />

CBS rapport, jaarbundel separate en gecombineerde ca. 50% -maandelijks<br />

continu 84<br />

(samenvatting maandstatistiek<br />

subsectoren van de sector<br />

-jaarlijkse samenvatting<br />

van de industrie)<br />

bouwmaterialenindustrie<br />

Landelijke Emissieregistratie Min. van database bedrijven die de meeste<br />

ca. 5% ca. 1 maal per twee jaar continu -<br />

VROM<br />

luchtverontreiniging in de sector<br />

bouwmaterialen veroorzaken<br />

Monitoring energie-efficiency in Novem rapport -kalkzandsteen-industrie; - ca. 100%<br />

jaarlijks continu 3, 4<br />

het kader van de<br />

-glasindustrie;<br />

- ca. 100% (1)<br />

meerjarenafspraken<br />

-cementindustrie;<br />

- ca. 100%<br />

-asfaltindustrie; - 50% (schatting)<br />

-fijnkeramische industrie; - ca. 95%<br />

-grofkeramische industrie; - ca. 90%<br />

nog niet van toepassing<br />

Monitoring rapportage in het<br />

kader van de milieuvergunning<br />

(2) - incidenteel 56<br />

Energiekentallen NOH rapport -cementindustrie<br />

-glasindustrie;<br />

-baksteenindustrie<br />

(2) - incidenteel 57<br />

Meer energiekentallen NOH rapport -kalkzandsteen;<br />

-zand;<br />

-grind;<br />

-natuursteen;<br />

- incidenteel 51, 52, 53,<br />

54<br />

- ca. 95%<br />

- ca. 90%<br />

- ca. 100%<br />

- ca. 100% (1)<br />

- ca. 100%<br />

rapport -fijnkeramische industrie;<br />

-grofkeramische industrie;<br />

-cementindustrie;<br />

-glas, glasvezel en glaswol;<br />

-steenwol.<br />

RIVM,<br />

RIZA,<br />

DGM<br />

Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen<br />

Industrie Nederland<br />

(SPIN)<br />

- incidenteel 46, 47, 48<br />

- (2)<br />

- ca. 70%<br />

- ca. 35%<br />

artikel, publicatie -glasindustrie;<br />

-grofkeramische industrie;<br />

-fijnkeramische industrie;<br />

Handboek Energie en Milieu Samsom<br />

(uitgeverij)<br />

- incidenteel 41 t/m 45,<br />

62 t/m 79<br />

- ca. 4%<br />

- (3)<br />

- (4)<br />

KleiGlasKeramiek NKF artikel, publicatie -glasindustrie;<br />

-fijnkeramische industrie;<br />

-grofkeramische industrie;<br />

80<br />

TIEB/IDEE Novem rapport, database sector bouw-materialenindustrie kleiner dan 1% - jaarlijks, maar<br />

niet structureel<br />

Opmerkingen bij tabel 3.40:<br />

(1) exclusief glasbewerkingsbedrijven<br />

(2) literatuurstudie, geen concrete steekproefomvang te bepalen<br />

(3) variërend per artikel tussen kleiner dan 1% en groter dan 35%<br />

(4) variërend per artikel tussen kleiner dan 1% en groter dan 70%


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

90


4. BESPREKING RESULTATEN<br />

4.1 Belangrijkste sectoren<br />

Uit de onderhavige studie komt naar voren dat in absolute zin glas-, cement- en<br />

baksteenindustrie de subsectoren zijn die het grootste energieverbruik te zien<br />

geven.<br />

Voor het verbruik van de verschillende te onderscheiden subsectoren binnen de<br />

bouwmaterialensector wordt verwezen naar de deelrapportages in hoofdstuk twee<br />

van de verschillende productieroutes. Zoals in figuur 2.1 is aangegeven verbruikt<br />

de glasindustrie de meeste energie (ca. 30% van het totaal energieverbruik)<br />

binnen de sector <strong>Bouwmaterialen</strong>. De dakpannen- en baksteenindustrie verbruikt<br />

ca. 24% van het totaal energieverbruik binnen de sector. Samen verbruiken deze<br />

sectoren derhalve meer dan de helft van de in deze sector ingezette energie.<br />

4.2 Beschikbaarheid gegevens<br />

Het CBS geeft een redelijk compleet beeld van de belangrijkste segmenten. Zowel<br />

economische, fysieke en energiegegevens zijn in tijdreeksen beschikbaar. Bij de<br />

glasindustrie ontbreken fysieke gegevens grotendeels omdat er geen geschikte<br />

grootheid voor hol glas is. Bij de cementindustrie zijn geen economische gegevens<br />

beschikbaar vanwege vertrouwelijkheid. Fysieke gegevens ontbreken momenteel<br />

in de produktiestatistieken vanaf 1993, deze gegevens moeten in de toekomst<br />

worden ontleend aan de maandstatistiek industrie.<br />

Specifiek verbruik volgens Emissieregistratie<br />

Het specifiek verbruik kan aan de hand van de beschikbaar gestelde emissieregistratiegegevens<br />

(tabel 3.1) niet bepaald worden aangezien dat deze<br />

gegevens niet volledig zijn. De ER geeft bijvoorbeeld een energieverbruik binnen<br />

sector 26.4 van 166 TJ terwijl uit de CBS-gegevens blijkt dat het energieverbruik<br />

in deze subsector ca. 7.500 TJ bedraagt (1992, zie tabel 3.5, exclusief elektriciteit).<br />

Niet energetisch gebruik<br />

De CBS-NEH statistieken vermelden voor ieder jaar het niet energetisch verbruik<br />

aan energie. In tabel 3.9 en 3.10 in bijlage A zijn deze gegevens voor de<br />

bouwmaterialensector weergegeven. Het niet-energetisch verbruik betreft in 1994<br />

ca. 6% van het totaal energieverbruik. Hoewel niet aangegeven wordt welke<br />

subsector(en) hiervoor verantwoordelijk is/zijn mag verwacht worden dat dit de<br />

cementindustrie (26.51) betreft. Daarnaast wordt het niet energetisch verbruik voor<br />

onder andere asfalt geregistreerd bij overige energie-afnemers.<br />

Bepaling kwaliteitsfactor<br />

De NEEDIS hanteert voor het begrip kwaliteitsfactor de definitie van productiewaarde<br />

per eenheid fysiek product. Deze kwaliteitsfactoren zijn derhalve uit de<br />

productie- en maandstatistieken te bepalen. Hierbij dient wel vermeld te worden<br />

dat niet voor alle producten in de maandstatistieken [81,82] en statistische<br />

jaarboeken [83,84] gegevens over de fysieke productie beschikbaar zijn. Op grond<br />

van de CBS-statistieken is dus voor een deel van de producten geen kwaliteitsfactor<br />

te bepalen.<br />

91


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

4.3 Advies voor monitoring<br />

Met betrekking tot de brancheverenigingen kan gesteld worden dat deze ofwel<br />

vanwege vertrouwelijkheid niet bereid bleken te zijn gegevens over energieaspecten<br />

ter beschikking te stellen (glas-, cement- en steenwolindustrie alsmede<br />

de grof- en fijnkeramische industrie) of niet in het bezit waren van energieverbruiksgegevens<br />

binnen de sector (betonmortel-, betonwaren- en natuursteenindustrie).<br />

In het geval van de cement- en steenwolindustrie wordt deze terughoudendheid<br />

verklaard uit het feit dat deze bedrijfstakken bestaan uit slechts één productielocatie<br />

waardoor de anonimiteit van de energiegegevens niet gewaarborgd kan<br />

worden. Binnen de natuursteenindustrie is de diversiteit tussen de verschillende<br />

producten zo groot dat het naar het oordeel van de branche-organisatie niet nuttig<br />

is om deze gegevens te verzamelen.<br />

Voor het monitoren van het energieverbruik in deze sector blijven de CBSstatistieken<br />

en de gegevens uit de emissieregistraties onmisbare bronnen. Wel<br />

is het zinvol om de branche-verenigingen te polsen of zij eventueel bereid zijn<br />

gegevens ter beschikking te stellen.<br />

Een belangrijke bron voor NEEDIS is de voortgangsrapportage met betrekking<br />

tot de meerjarenafspraken die binnen enkele bedrijfstakken binnen de bouwmaterialensector<br />

zijn afgesloten. Deze rapportages verschijnen jaarlijks en vormen<br />

aldus voor die bedrijfstakken continue bronnen. Er worden echter in deze<br />

rapportages alleen energiegebruikgegevens verstrekt voor de totale subsector.<br />

Daar voor de bepaling van de totale energie-efficiency steeds meer gegevens<br />

verzameld gaan worden per processtap (per productieproces) om te komen tot<br />

een verklaring van de ontwikkeling van de energie-efficiency van de totale sector<br />

lijkt het raadzaam, mede gezien de doelstellingen van NEEDIS, te trachten van<br />

de bij de meerjarenafspraken betrokken partijen meer gegevens ter beschikking<br />

te krijgen.<br />

De rapportages die uitkomen in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma<br />

Hergebruik van Afvalstromen blijven een voor NEEDIS<br />

interessante bron aangezien deze rapportages ook specifieke kentallen geven voor<br />

procesonderdelen. De verwachting is dat deze publicaties periodiek worden<br />

herhaald en geactualiseerd.<br />

Verder is het zinvol vakbladen van de verschillende bedrijfstakken bij te houden,<br />

waarin periodiek verslag wordt gedaan van in de desbetreffende branches<br />

uitgevoerde inventarisaties en onderzoeken op energiegebied. In het tijdschrift<br />

KleiGlasKeramiek bijvoorbeeld verschijnen, weliswaar voor de keramische en<br />

glasindustrie, artikelen over diverse ontwikkelingen binnen deze industrietakken,<br />

waarin de actuele stand van zaken onder andere op het gebied van investeringen<br />

en energiebesparingen behandeld wordt. In dit verband kunnen ook de gegevens<br />

uit de IDEE databank van Novem als bron voor NEEDIS blijven dienen.<br />

In tabel 4.1 is een nadere uitwerking van het monitoring-advies weergegeven.<br />

92


Tabel 4.1: Samenvatting monitoring<br />

Gegevens Populatie Aanbevolen aanpassingen en aanvullingen Aanbevolen<br />

tijdsinterval<br />

BronhouderG<br />

Omschrijving<br />

onderzoek<br />

NEH (1) CBS (2) energieverbruikssaldi per energiedrager per jaar per subsector, bedrijven met uitsplitsen naar energiefuncties voor de vol- jaarlijks<br />

meer dan 20 werknemers gende subsectoren: 26.1, 26.4 en 26.5 (8)<br />

energieverbruik per energiedrager per jaar jaarlijks<br />

energiedragerbalans per industriesector jaarlijks<br />

productiewaarde - jaarlijks<br />

verbruikswaarde - jaarlijks<br />

toegevoegde waarde - jaarlijks<br />

werkzame personen - jaarlijks<br />

aantal bedrijven - jaarlijks<br />

PS (3) CBS productiewaarde per subsector, bedrijven met -(9) jaarlijks<br />

meer dan 20 werknemers<br />

verbruikswaarde jaarlijks<br />

toegevoegde waarde jaarlijks<br />

werkzame personen jaarlijks<br />

aantal bedrijven jaarlijks<br />

verbruik elektriciteit jaarlijks<br />

verbruik aardgas jaarlijks<br />

Maandsta- CBS productievolumina per (sub)subsector - productievolumina voor de subsectoren jaarlijks<br />

tistieken (4) 26.1, 26.2, 26.7 en 26.8 opgeven;<br />

ER (5) Min. Voor installaties:<br />

van - productievolumina (kg/jaar)<br />

VROM - totaal energieverbruik (TJ/jaar)<br />

- specifiek energieverbruik (GJ/ton)<br />

- productiecapaciteit van de installatie (kg/uur)<br />

- bedrijfsuren van de installatie (uur/jaar)<br />

- vermogen van de installatie (kW)<br />

- brandstofverbruik (m 3 per productie-installatie geen jaarlijks<br />

/jaar)<br />

geen jaarlijks<br />

per subsector /<br />

per centrale<br />

Voor energie-centrales:<br />

- aantal per subsector eigen opgestelde energieopwekkingseenheden<br />

(W/K-installaties);<br />

- productiecapaciteit van de W/K-installatie (kWh/jaar);<br />

- gaszijdigebrandercapaciteit van de W/K-installatie (kW gaszijdig);<br />

- jaarproductie hoeveelheid W/K-installatie (kWh/jaar);<br />

- brandstofverbruik gasturbinebrander (m 3 /jaar);<br />

- brandstofsoort van de gasturbine (aard);<br />

- capaciteiten ketelbranders (kW gaszijdig);<br />

- brandstofverbruik van de ketelbranders.<br />

jaarlijks<br />

Mja (6) Novem totaal energiegebruik per subsector (7) - uitsplitsen naar energiedrager<br />

- uitsplitsen naar energiefuncties voor de volgende<br />

subsectoren: 26.1, 26.4 en 26.5 (8)<br />

- uitsplitsen naar installatie;<br />

(11)<br />

energie-index - jaarlijks


Bespreking resultaten<br />

93


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Opmerkingen bij tabel 4.1:<br />

(1) NEH: Nederlandse Energiehuishouding [23]<br />

(2) CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek<br />

(3) PS: Produktiestatistieken [25 t/m 38]<br />

(4) Maandstatistieken worden samengevat weergegeven in het statistisch jaarboek van het CBS [81,<br />

82, 83, 84]<br />

(5) Landelijke Emissieregistratie<br />

(6) Monitoring van de energie-efficiency in het kader van de Meerjarenafspraken [3,4]<br />

(7) Subsectoren met een Meerjarenafspraak<br />

(8) Gegevens van subsector 26.5 worden door het CBS altijd aangeleverd gecombineerd met<br />

gegevens van subsector 26.8 in verband met de vertrouwelijkheid van de gegevens.<br />

(9) PS kan het beste gebruikt worden ter evaluatie en controle van de gegevens uit NEH<br />

(10) In maandstatistieken worden de productievolumina weergegeven in diverse eenheden zoals 1.000<br />

stuks, miljoen stuks waalformaat, 1.000 m 2<br />

(11) De keuze tussen de gegevens uit NEH en Mja kan gemaakt worden op basis van:<br />

- kosten;<br />

- betrouwbaarheid (steekproefomvang);<br />

94


REFERENTIES<br />

[1] K. Blok, K. Burges, J.M. Bais, A.W.N. van Dril: De Needis-structuur.<br />

Needis, Petten, 1994.<br />

[2] J.M. Bais: Opzet Needis sectorrapportage. Needis, Petten, 1994.<br />

[3] Energiemonitoring meerjarenafspraak energiebesparing grofkeramische<br />

industrie. Rapportage 1989-1993, Novem, januari 1996.<br />

[4] Energiemonitoring meerjarenafspraak energiebesparing grofkeramische<br />

industrie. Rapportage 1994, Novem, april 1996.<br />

[5] Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse cementproducenten.<br />

Verslagjaar 1993, Novem, 09-02-1995.<br />

[6] Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse kalkzandsteenproducenten.<br />

Verslagjaar 1993, Novem, 08-11-1994.<br />

[7] Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse kalkzandsteenproducenten.<br />

Verslagjaar 1994, Novem, 29-02-1996.<br />

[8] Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse glasproducenten.<br />

Verslagjaar 1994, Novem, 25-10-95.<br />

[9] Meerjarenafspraken met de industrie, over energie-efficiency, eerste<br />

resultaten. Ministerie van Economische Zaken.<br />

[10] Meerjarenafspraken, over energie-efficiency, resultaten 1994. Ministerie<br />

van Economische Zaken.<br />

[11] Meerjarenafspraak. Tussen de Algemene Vereniging voor de<br />

Nederlandse Aardewerkindustrie en bedrijven in deze branche, en de<br />

Minister van Economische Zaken over verbetering van de energieefficiency,<br />

26 april 1994.<br />

[12] Meerjarenafspraak. Tussen de Vereniging van de Nederlandse<br />

Glasfabrikanten en het Ministerie van Economische Zaken over<br />

verbetering van de energie-efficiency, 17 juli 1992.<br />

[13] Meerjarenafspraak. Tussen de Nederlandse cementindustrie en het<br />

Ministerie van Economische Zaken over verbetering van de energieefficiency,<br />

24 juli 1992.<br />

[14] Meerjarenafspraak. Tussen de Grofkeramische industrie en de Minister<br />

van Economische Zaken over verbetering van de energie-efficiency, 13<br />

oktober 1993.<br />

[15] Meerjarenafspraak. Tussen de Vereniging van Nederlandse<br />

Kalkzandsteenproducenten (VNK) en het Ministerie van Economische<br />

Zaken over verbetering van de energie-efficiency, 24 november 1992.<br />

95


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

[16] Meerjarenafspraak. Tussen de Vereniging tot Bevordering van Werken in<br />

Asfalt, en bedrijven die lid zijn van deze organisatie, het Interprovinciaal<br />

Overleg, en Minister van Economische Zaken over verbetering van de<br />

energie-efficiency, 6 november 1995.<br />

[17] J.R.K. Smit: Productie van cement. In: Samenwerkingsproject<br />

Procesbeschrijvingen Industrie Nederland (SPIN-documenten), RIVM<br />

rapportnr. 736301136, 1993.<br />

[18] Cementindustrie, SBI code 32.41. In: Handboek milieuvergunningen,<br />

december 1995.<br />

[19] Betonmortelcentrales, SBI code 32.53. In: Handboek milieuvergunningen,<br />

december 1995.<br />

[20] Betonwarenindustrie, SBI code 26.611, 26.66. In Handboek<br />

milieuvergunningen, december 1995.<br />

[21] Fijnkeramische industrie, SBI code 32.21 t/m 32.25. In Handboek<br />

milieuvergunningen, december 1995.<br />

[22] Jaarverslag Bond van Fabrikanten van Betonproducten in Nederland.<br />

Geraadpleegd zijn de jaarverslagen 1993 en 1995.<br />

[23] ‘De Nederlandse Energiehuishouding’ jaarcijfers, geraadpleegd zijn de<br />

bundels 1987 t/m 1993 en 1994 (deel 1). Uitgave Centraal Bureau voor<br />

de Statistiek.<br />

[24] Standaard Bedrijfsindeling, Index per bedrijfs(sub)klasse. Uitgave<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen/Voorburg.<br />

[25] ‘Productiestatistieken Industrie, natuursteenbewerkingsbedrijven’,<br />

geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1992, Uitgave Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek.<br />

[26] ‘Produktiestatistieken Industrie, aardewerk-, baksteen- en<br />

dakpannenindustrie’, geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1986,<br />

Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[27] ‘Produktiestatistieken Industrie, baksteenindustrie’, geraadpleegd zijn de<br />

bundels van 1987 t/m 1990, Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[28] ‘productiestatistieken Industrie, dakpanindustrie’, geraadpleegd zijn de<br />

bundels van 1987 t/m 1990, Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[29] ‘productiestatistieken Industrie, baksteen- en dakpannenindustrie’,<br />

geraadpleegd zijn de bundels van 1991 en 1992, Uitgave Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek.<br />

96


Referenties<br />

[30] ‘productiestatistieken Industrie, Grofaardewerkindustrie’, geraadpleegd<br />

zijn de bundels van 1987 t/m 1992, Uitgave Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek.<br />

[31] ‘productiestatistieken Industrie, Fijnaardewerk- en porseleinindustrie’,<br />

geraadpleegd zijn de bundels van 1987 t/m 1992, Uitgave Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek.<br />

[32] ‘productiestatistieken Industrie, cement-, kalk- en overige minerale<br />

productenindustrie’, geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1992,<br />

Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[33] ‘productiestatistieken Industrie, glasindustrie- en bewerkingsbedrijven’,<br />

geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1992, Uitgave Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek.<br />

[34] ‘productiestatistieken Industrie, beton- en cementwarenindustrie’,<br />

geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1986, Uitgave Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek.<br />

[35] ‘productiestatistieken Industrie, betonmortelcentrales’, geraadpleegd zijn<br />

de bundels van 1987 t/m 1992, Uitgave Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek.<br />

[36] ‘productiestatistieken Industrie, betonwarenindustrie’, geraadpleegd zijn<br />

de bundels van 1987 t/m 1992, Uitgave Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek.<br />

[37] ‘Produktiestatistieken Industrie, asbestcementwaren- en mineraal<br />

gebonden bouwplatenindustrie’, geraadpleegd zijn de bundels van 1987<br />

t/m 1992, Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[38] Productiestatistiek zand- en grindwinning; bouwmaterialenindustrie 1993.<br />

Uitgave Centraal Bureau voor de statistiek, Voorburg/Heerlen 1996.<br />

[39] Jaarverslag KNB 1993. Koninklijk Verbond van Nederlandse<br />

Baksteenfabrikanten.<br />

[40] Energie en milieu in de Nederlandse baksteenindustrie. Verslag van:<br />

Inventarisatie van de energiehuishouding in de baksteenfabrieken in<br />

Nederland. Novem.<br />

[41] Milieu- en energie-audit in de Bouwkeramische Industrie. Artikel in ‘Klei<br />

Glas Keramiek’, jaargang 13, maart 1992, p. 65-66.<br />

[42] Sectoronderzoek Energiebesparing. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’,<br />

jaargang 12, september 1991, p. 202-209.<br />

[43] Sectoronderzoek Energiebesparing II. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’,<br />

jaargang 12, oktober 1991, p. 228-231.<br />

97


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

[44] Overzicht procesgeïntegreerde maatregelen. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 13, april 1992, p. 112-115.<br />

[45] Eerste steenfabriek met gasmotor-installatie. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 12, juni/juli 1991, p. 146-148.<br />

[46] R.G.C.Beerkens: Energiebesparing in de glasindustrie. In: Handboek<br />

Energie en Milieu, januari 1995.<br />

[47] J. van der Zwan, A.H. de Vries: Energie en milieu in de grofkeramische<br />

industrie. In: Handboek Energie en Milieu, april 1996.<br />

[48] J. van der Zwan, R. De Jonge: Fijnkeramische industrie. In: Handboek<br />

Energie en Milieu, april 1996.<br />

[49] K. van de Heide: Inleiding WKK: economische aspecten. In: Handboek<br />

Energie en Milieu, december 1993.<br />

[50] Milieu-aspecten bij het ontwerpen, bouwen en wonen in kalkzandsteen.<br />

Brochure Coöperatieve verkoop- en productievereniging van<br />

Kalkzandsteenproducenten (CVK).<br />

[51] K. Huizinga, J.J. Verburg, B. Loos, A.J.C.M. Matthijsen: Fijnkeramische<br />

industrie. In: Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie<br />

Nederland (SPIN-documenten), RIVM rapportnr. 736301119, juni 1992.<br />

[52] K. Huizinga, J.J. Verburg, A.J.C.M. Matthijsen, P.H.W.G. Coenen:<br />

Grofkeramische industrie. In: Samenwerkingsproject<br />

Procesbeschrijvingen Industrie Nederland (SPIN-documenten), RIVM<br />

rapportnr. 736301112, februari 1995.<br />

[53] A.J.C.M. Matthijsen: Productie van glas, glasvezel en glaswol. In:<br />

Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie Nederland (SPINdocumenten),<br />

RIVM rapportnr. 736301115, mei 1995.<br />

[54] H.J.M. Kaskens, J.J. Verburg, en A.J.C.M. Matthijsen: Productie van<br />

steenwol. In: Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie<br />

Nederland (SPIN-documenten), RIVM rapportnr. 736301114, januari<br />

1992.<br />

[55] Preventie van bedrijfsafvalstoffen, emissies in de betonindustrie.<br />

Eindrapport provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en<br />

Gelderland, Heidemij advies, juni 1995.<br />

[56] Deelrapporten cement, glas, baksteen. In: Energiekentallen in relatie tot<br />

preventie en hergebruik van afvalstromen, Nationaal<br />

Onderzoeksprogramma Hergebruik van Afvalstoffen, februari 1992.<br />

98


Referenties<br />

[57] Deelrapporten kalkzandsteen, Zand, Grind en Gebroken Natuursteen. In:<br />

Meer energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van<br />

afvalstromen, Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik van<br />

Afvalstoffen, december 1992.<br />

[58] Emissies in Nederland, bedrijfsgroepen en regio’s 1993 en ramingen<br />

1994. Publicatie Emissieregistratie nr 27, oktober 1995.<br />

[59] Emissies in Nederland, trends, thema’s en doelgroepen 1993 en<br />

ramingen 1994. Publicatie Emissieregistratie nr 26, oktober 1995.<br />

[60] Jaarverslag 1994. Bedrijfschap Natuursteenbedrijf.<br />

[61] Dhr. Vijftigschild, dhr. Nuvelstijn:Telefonische informatie. Bedrijfschap<br />

Natuursteenbedrijf.<br />

[62] De metselbaksteenindustrie in Nederland. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’,<br />

jaargang 15, september 1994, p. 206-209.<br />

[63] De metselbaksteenindustrie in Nederland 2, de energie- en milieusituatie.<br />

Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 15, november 1994, p. 283-293.<br />

[64] Het Technologisch Meerjarenplan (TMP) Fijnkeramiek. Artikel in ‘Klei<br />

Glas Keramiek’, jaargang 15, september 1994, p. 200-203.<br />

[65] Energieverbruik en milieu-aspecten bij de fabricage van floatglas en<br />

vlakglasproducten. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 15,<br />

september 1994, p. 212-215.<br />

[66] De kleidakpannenindustrie in Nederland. Deel 1. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 15, december 1994, p. 316-319.<br />

[67] Baksteenindustrie: Verwarmen van klei met stoom. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 9, maart 1988, p. 78-80.<br />

[68] Optimalisatie van een tunneloven in de praktijk. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 15, januari/februari 1994, p. 9-12.<br />

[69] Snelstookoven voor straatbaksteen. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’,<br />

jaargang 15, juni/juli 1994, p. 131-133.<br />

[70] Recycling van verpakkingsglas. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang<br />

13, september 1992, p. 276-279.<br />

[71] Milieu, Energie en Onderzoek, Nu en in de Toekomst. Artikel in ‘Klei Glas<br />

Keramiek’, jaargang 11, februari 1990, p. 13-14.<br />

[72] Keramiek, Milieu en Toekomst. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang<br />

11, februari 1990, p. 191-194.<br />

99


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

[73] Een nieuwe ontwikkeling in het drogen van grofkeramische producten.<br />

Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 10, maart 1990, p. 72-75.<br />

[74] Nieuwe mogelijkheden voor het branden van sanitair-keramiek. Artikel in<br />

‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 9, maart 1988, p. 96-99.<br />

[75] Grondstofbladen. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 9, februari<br />

1988, p. 36-39.<br />

[76] Het optimaliseren van ketelrendement door rookgasanalyse. Artikel in<br />

‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 11, september 1990, p. 195-197.<br />

[77] Het blauwstoken van dakpannen. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang<br />

11, juli/augustus 1990, p. 160-164.<br />

[78] Specifieke emails en applicatiemethoden bij het 2 laags-1 brand<br />

emailleren. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’, jaargang 10, september 1989,<br />

p. 192-195.<br />

[79] Tuinbouw; steenwol, veenprodukten. Artikel in ‘Klei Glas Keramiek’,<br />

jaargang 11, maart 1990, p. 60-61.<br />

[80] Projectomschrijvingen/projectresultaten bouwmaterialen-, aardewerk- en<br />

glasindustrie. IDEE databank.<br />

[81] ‘Maandstatistiek industrie’, geraadpleegd zijn de gebonden bundels van<br />

1985 t/m1995, Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek.<br />

[82] ‘Maandstatistiek industrie, mei 1996’, Uitgave Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek.<br />

[83] ‘Statistisch zakboek’, geraadpleegd zijn de bundels van 1984 t/m 1988.<br />

[84] ‘Statistisch jaarboek’, geraadpleegd zijn de bundels van 1990 t/m 1996.<br />

[85] Van klei tot baksteen. Brochure KNB; Koninklijk Verbond Nederlandse<br />

Baksteenfabrikanten, 1991.<br />

[86] Jaarverslag ENCI 1994. Eerste Nederlandse Cement Industrie N.V.<br />

[87] Asfaltmenginstallaties, SBI code 28.22. In: Handboek milieuvergunningen,<br />

december 1995.<br />

[88] M.W. Verver: <strong>Bouwmaterialen</strong>: herkenning, eigenschappen,<br />

toepassingen. Stam Techniek, 1995.<br />

[89] ‘productiestatistieken Industrie, kalkzandsteenindustrie’, geraadpleegd zijn<br />

de bundels van 1984 t/m 1992, Uitgave Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek.<br />

100


[90] Energie-inventarisatie baksteenfabrieken.<br />

Referenties<br />

[91] J. Geldhoff: Slijpschijven en hun samenstelling. Carborundum-Nederland<br />

n.v., 1963.<br />

[92] P.J. Meijer en H. Verhagen: Informatiedocument straalgrit. RIVM,<br />

rapportnr. 738902016, november 1991.<br />

[93] E. Braun: Bitumen. Uitgeverij Rudolf Müller, Keulen, 1991.<br />

[94] A. Coburn, E. Dudley and R. Spence: Gypsum plaster, its manufacture<br />

and use. Intermediate Technology Publications, 1989.<br />

[95] Auteurencollectief: Der Baustoff Gips. VEB Verlag für Bauwesen, Berlijn,<br />

1978.<br />

[96] E. Schiele en L.W. Berens: Kalk. Verlag Stahleisen M.B.H., Düsseldorf,<br />

1972.<br />

[97] O. Henning, A.Kühl, A. Oelschlager en O. Philipp: technologie der<br />

Bindebaustoffe. VEB Verlag für Bauwesen, Berlijn, 1989.<br />

[98] Kamer van Koophandel, telling bedrijven in sector <strong>Bouwmaterialen</strong><br />

[99] Emissieregistratiegegevens, Staatstoezicht op de Volksgezondheid,<br />

Hoofdinspectie Milieuhygiëne.<br />

101


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

102


BIJLAGE A. TABELLEN<br />

103


Tabel 3.4: Fysieke productie van de subsectoren in de bouwmaterialensector in de periode 1984 t/m 1995<br />

1995 V<br />

1994 V<br />

Productomschrijving Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 V<br />

26.1 Vervaardiging van glas en glaswerk (in de CBS-statistieken zijn alleen omzetcijfers opgenomen, zie paragraaf 3.4.6)<br />

26.2 Vervaardiging van keramische producten (in de CBS-statistieken zijn alleen omzetcijfers opgenomen, zie paragraaf 3.4.6)<br />

26.3 Vervaardiging van keramische tegels en plavuizen<br />

11.675,7 13.409,0 13.495,5 13.583,9 14.832,7 14.225,5 14.359,0 14.312,0 14.331,8 13.900,0 15.300,0 14.300,0<br />

1.000 m 2<br />

Wand- en vloertegels<br />

en plavuizen 2<br />

26.4 Vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken klei<br />

Straatstenen mln st w.f. 67,4 73,8 75,7 75,8 79,2 98,3 109,4 106,8 102,3 116,3 134,7 120,5<br />

1.551,8 1.627,9 1.486,9<br />

1.489,0<br />

*<br />

1.555,9<br />

*<br />

1.630,4<br />

89,6<br />

1.679,3<br />

86,9<br />

1.636,8<br />

94,5<br />

1.616,4<br />

90,5<br />

1.462,1<br />

73,4<br />

1.476,3<br />

86,1<br />

1.556,4<br />

73,3<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

406,6<br />

25,3<br />

463,1<br />

19,7<br />

271,0 *<br />

279,6 *<br />

511,5<br />

274,7<br />

542,3<br />

251,2<br />

492,1<br />

26,8<br />

195,9<br />

5,7<br />

596,5<br />

223,9<br />

547,0<br />

20,7<br />

193,7<br />

4,9<br />

634,9<br />

191,3<br />

591,7<br />

11,8<br />

178,0<br />

4,5<br />

603,6<br />

152,8<br />

534,2<br />

22,8<br />

222,2<br />

6,4<br />

603,9<br />

136,3<br />

536,8<br />

26,6<br />

190,4<br />

7,5<br />

505,6<br />

121,9<br />

584,6<br />

28,5<br />

188,3<br />

7,2<br />

510,5<br />

62,1<br />

625,4<br />

41,4<br />

221,9<br />

4,3<br />

509,9<br />

80,2<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

Metselstenen (totaal) 1,2<br />

w.v.<br />

Poreuze stenen<br />

Machinaal gevormd<br />

Vormbakpers<br />

Waalformaat<br />

Andere formaten<br />

Overig machinaal<br />

Waalformaat<br />

Andere formaten<br />

Handvorm<br />

Waalformaat<br />

Andere formaten<br />

51.000 J<br />

51.740<br />

4.478<br />

47.664<br />

4.905<br />

43.693<br />

3.507<br />

43.434<br />

3.391<br />

42.882<br />

3.172<br />

39.735<br />

3.506<br />

39.000 J<br />

38.206<br />

3.890<br />

1.000 stuks<br />

1.000 stuks<br />

Dakpannen 2<br />

Hulpstukken 2<br />

26.5 Vervaardiging van cement, kalk en gips<br />

3.301,3<br />

3.546,0<br />

3.728,9<br />

3.540,6<br />

3.417,9<br />

2.928,8<br />

3.099,5<br />

2.911,1<br />

3.175,8<br />

1.000 ton<br />

1.359,1<br />

1.942,1<br />

1.412,8<br />

2.133,1<br />

1.399,2<br />

2.329,7<br />

1.369,4<br />

2.171,2<br />

1.267,5<br />

2.150,4<br />

1.159,2<br />

1.769,6<br />

1.199,1<br />

1.900,4<br />

1.137,9<br />

1.773,2<br />

1.305,5<br />

1.870,3<br />

1.000 ton<br />

1.000 ton<br />

Cement (totaal)<br />

w.v.<br />

Portlandcement<br />

Overig cement<br />

26.6 Vervaardiging van producten van beton, cement en gips<br />

78.738 66.485 78.433 81.576 86.153 83.169 85.556 74.373<br />

1.306,8<br />

1.442,8<br />

1.265,0<br />

1.000 stuks<br />

mln kg<br />

612,1<br />

786,8<br />

731,8<br />

mln kg<br />

Woning- en utiliteitsbouw:<br />

Dakpannen + hulpst. 2<br />

Heipalen + oplangers<br />

Bouwblokken en<br />

stenen voor dragende<br />

muren<br />

371,2<br />

340,2<br />

854,5<br />

111,9<br />

2.738,9<br />

355,0<br />

347,6<br />

857,0<br />

68,1<br />

2.843,2<br />

400,8<br />

345,6<br />

957,2<br />

100,2<br />

2.646,7<br />

mln kg<br />

mln kg<br />

mln kg<br />

mln kg<br />

mln kg<br />

Straataanleg:<br />

Trottoirbanden<br />

Opstuitbanden<br />

Trottoir- en<br />

rijwielpadtegels<br />

Gewassen grindtegels<br />

Straatstenen<br />

1.590,6<br />

447,8<br />

473,0<br />

239,6<br />

669,8<br />

1.769,8<br />

523,1<br />

519,5<br />

207,3<br />

727,2<br />

1.525,4<br />

533,8<br />

415,7<br />

154,9<br />

575,9<br />

1.551,4<br />

1.458,3<br />

1.494,6<br />

1.596,8<br />

1.621,9<br />

1.491,4<br />

1.447,4<br />

1.263,2<br />

1.170,8<br />

515,4<br />

179,0<br />

416,8<br />

238,6<br />

mln st w.f.<br />

523,6<br />

257,7<br />

474,0<br />

173,6<br />

553,8<br />

537,6<br />

266,3<br />

448,3<br />

124,7<br />

472,3<br />

581,3<br />

295,0<br />

449,7<br />

118,7<br />

463,6<br />

629,2<br />

316,1<br />

451,5<br />

75,8<br />

516,0<br />

615,5<br />

303,9<br />

467,4<br />

36,5<br />

539,0<br />

584,0<br />

298,9<br />

458,0<br />

32,6<br />

449,4<br />

573,4<br />

273,9<br />

483,3<br />

33,3<br />

390,8<br />

529,8<br />

186,5<br />

428,4<br />

28,0<br />

305,0<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

mln st w.f.<br />

Kalkzandsteen (totaal)<br />

w.v.<br />

Kleinformaten<br />

w.v klinkersortering<br />

Blokken<br />

w.v. lijmblokken<br />

Elementen<br />

7.417,8<br />

621,6<br />

225,8<br />

7.938,2<br />

616,9<br />

261,2<br />

6.821,6<br />

551,5<br />

185,7<br />

7.243,7<br />

610,0<br />

173,8<br />

7.488,2<br />

531,5<br />

175,5<br />

7.764,2<br />

514,9<br />

203,0<br />

7.763,3<br />

499,7<br />

216,0<br />

7.860,2<br />

497,7<br />

216,0<br />

6.562,1<br />

408,4<br />

181,1<br />

6.921,3<br />

424,7<br />

169,2<br />

6.184,9<br />

206,5<br />

6.355,6<br />

223,5<br />

1.000 m 3<br />

1.000 m 3<br />

1.000 m 3<br />

Betonmortel (centrales)<br />

Overige mengsels<br />

Betonmortel (door de Betonwarenind.)<br />

26.7 Natuursteenbewerking (in de CBS-statistieken zijn alleen omzetcijfers opgenomen, zie paragraaf 3.4.6)<br />

26.8 Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende producten (in de CBS-statistieken zijn alleen omzetcijfers opgenomen, zie paragraaf 3.4.6)<br />

Opmerkingen bij tabel 3.2:<br />

Cijfers zijn afkomstig uit de maandstatistieken [25] t/m [38], tenzij anders vermeld. Indien geen cijfers staan vermeld, ontbreken deze in de statistieken.<br />

1<br />

Vol of geperforeerd met een holtepercentage van 20 of minder.<br />

2<br />

Met ingang van 01-01-1988 worden deze producten alleen nog geënquêteerd bij bedrijven met 20 en meer werknemers.<br />

3<br />

Cijfers pas per 1986 beschikbaar<br />

* Opgenomen onder overig machinaal gevormd'<br />

J<br />

Cijfers afkomstig uit statistische jaarboeken [25] t/m [38].<br />

V<br />

Cijfers hebben betrekking op verkopen zelfvervaardigde producten.


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.5: Overzicht totale energieverbruikssaldi per bedrijfstak in de bouwmaterialensector voor het<br />

jaar 1992, bedrijven met 20 of meer werknemers<br />

Subsectoren (SBI ’74) Elektriciteit Aardgas<br />

Overige<br />

energiedragers<br />

Totaal<br />

[TJ] [TJ] [TJ] [TJ]<br />

Baksteen- en dakpannenindustrie 404,6 7.428,0 107,0 7.939,0<br />

Aardewerkindustrie 334,0 2.523,0 0,0 2.857,0<br />

Kalkzandsteenindustrie 104,4 756,0 132,0 994,0<br />

Cement- en kalkindustrie; overige mineralen<br />

Productenindustrie natuursteenbewerkingsbedrijven 1.255,0 2.459,0 4.451,0 8.166,0<br />

Beton- en cementwarenindustrie 528,0 2.171,0 235,0 2.934,0<br />

Glasindustrie en glasbewerkingsbedrijven 1.465,9 6.121,0 2.273,0 9.860,0<br />

<strong>Bouwmaterialen</strong>sector 4.092,0 21.458,0 7.198,0 32.750,0<br />

Bron: Productiestatistieken [25] t/m [38]<br />

Tabel 3.5a: Energieverbruikssaldi bouwmaterialensector per energiedrager (volgens NEH, tabel 9.5.2)<br />

Energiedrager Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aardgas PJ 19,5 19,5 20,5 20,8 22,5 23,2 22,8 23,2<br />

Elektriciteit PJ x x 3,8 4,0 4,4 4,5 4,3 4,3<br />

Overig PJ x x 8,2 8,0 8,2 7,6 7,4 7,1<br />

Totaal PJ n.b. n.b. 32,5 32,8 35,1 35,3 34,5 34,7<br />

x: Vanwege geheimhouding van onder meer het elektriciteitsvebruikssaldo binnen de cement- en kalkindustrie kunnen voor de<br />

jaren 1986 en 1987 geen totaal verbruikcijfers gepresenteerd worden.<br />

Opmerking: In bovenstaande tabel zijn afgeronde cijfers weergegeven.<br />

Tabel 3.6: Energieverbruikssaldi bouwmaterialensector per energiedrager<br />

Energiedrager Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Steenkool en<br />

steenkoolproducten PJ 4,6 4,3 3,7 3,6 3,2 3,2 3,3 2,8 2,3 2,2 2,2<br />

Aardolieproducten PJ 3,7 4,3 2,9 3,9 4,2 5,7 6,2 6,1 6,6 6,4 5,6<br />

Aardgas PJ 20,8 22,0 21,0 25,5 24,5 25,8 26,1 28,0 29,3 27,5 28,2<br />

Elektriciteit PJ 3,7 4,1 4,2 4,5 4,8 4,9 5,1 5,3 5,6 5,0 4,8<br />

Fermentatiegas/stoom<br />

PJ 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0<br />

Totaal<br />

energiedragers PJ 32,8 34,8 31,8 37,7 36,9 39,7 40,8 42,3 43,9 41,1 40,8<br />

Bron: NEH, hoofdstuk 3 [23]<br />

104


Tabellen<br />

Tabel 3.7: Energieverbruikssaldi voor de bouwmaterialensector uitgesplitst<br />

naar energiedrager voor het jaar 1989<br />

Energiedrager<br />

Hoeveelheid<br />

PJ<br />

Steenkool en bruinkool 2,0<br />

Steenkoolcokes 1,3<br />

Cokesovengas<br />

Hoogovengas<br />

Totaal steenkool en steenkoolprodukten 3,2<br />

Lpg, propaan, butaan 0,0<br />

Motorbenzine 0,0<br />

Petroleum 0,0<br />

Gas, diesel- en stookolie < 15 cSt 0,5<br />

Zware stookolie > 15 cSt 3,5<br />

Smeeroliën en smeervetten 0,0<br />

Overige aardolieprodukten 1,6<br />

Totaal aardolieprodukten 5,7<br />

Aardgas 25,8<br />

Elektriciteit 4,9<br />

Stoom en/of water 0,0<br />

Fermentatiegas 0,1<br />

Totaal overige energiedragers 30,8<br />

Totaal energiedragers 39,7<br />

Bron: NEH, hoofdstuk 3 [23]<br />

105


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.9: Finaal verbruik bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie<br />

Energiedrager Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Steenkool en<br />

steenkoolprodukten PJ 4,6 4,3 3,7 3,6 3,2 3,2 3,3 2,8 2,3 2,2 2,1<br />

Aardolieprodukten PJ 3,7 4,3 2,9 3,9 4,2 5,7 6,2 6,1 6,6 6,4 3,2<br />

Aardgas PJ 20,4 20,9 19,9 24,3 23,4 24,6 24,8 26,8 27,9 26,1 26,8<br />

Elektriciteit PJ 3,8 4,4 4,4 4,8 5,0 5,2 5,4 5,6 5,9 5,3 5,2<br />

Totaal overige<br />

energiedragers PJ 0,0 0,7 0,7 0,7 0,7 0,8 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7<br />

Totaal energiedragers PJ 32,7 34,6 31,5 37,4 36,6 39,4 40,5 42,0 43,6 40,8 40,5<br />

W.v. niet energetisch PJ 0,6 0,9 1,0 1,1 1,2 1,7 1,8 2,0 2,0 2,2 2,5<br />

Bron: NEH, hoofdstuk 3 [23]<br />

Tabel 3.10: Finaal verbruik uitgesplitst naar energiedrager voor de bouwmaterialen-, aardewerk- en<br />

glasindustrie in 1989<br />

Energiedrager Eenheid<br />

Totaal<br />

finaal verbruik<br />

Finaal verbruik voor<br />

energetische doeleinden<br />

Finaal gebruik voor niet<br />

energetische doeleinden<br />

Steenkool en bruinkool PJ 1,98 1,96 0,02<br />

Steenkoolcokes PJ 1,26 0,35 0,91<br />

Steenkool en steenkoolprodukten PJ 3,25 2,31 0,94<br />

LPG, propaan, butaan PJ 0,03 0,03 0,00<br />

Motorbenzine PJ 0,00 0,00 0,00<br />

Petroleum PJ 0,03 0,03 0,00<br />

Gas, diesel, stookolie < 15 cSt PJ 0,52 0,51 0,01<br />

Zware stookolie >15 cSt PJ 3,53 3,53 0,00<br />

Smeeroliën en vetten PJ 0,00 0,00 0,00<br />

Overige aardolieprodukten PJ 1,56 0,78 0,78<br />

Totaal aardolieprodukten PJ 5,67 4,88 0,79<br />

Aardgas PJ 24,58 24,58 0,00<br />

Elektriciteit PJ 5,17 5,17 0,00<br />

Stoom en/of warm water PJ 0,66 0,66 0,00<br />

Fermentatiegas PJ 0,07 0,07 0,00<br />

Totaal overige energiedragers PJ 30,47 30,47 0,00<br />

Totaal PJ 39,38 37,66 1,72<br />

Bron: NEH [23]<br />

106


Tabel 3.11: Financiële kentallen glasindustrie- en bewerkingsbedrijven<br />

Tabellen<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aantal bedrijve 39 32 33 19 20 23 25 26 23 25 29<br />

Werknemers op loonlijst 5.077 5.224 5.588 5.294 5.499 5.838 6.065 6.152 5.684 5.697 5.977<br />

Werkzame personen 5.123 5.310 5.648 5.650 5.945 6.245 6.420 6.569 5.897 5.961<br />

Productiewaarde mln gld 1.010,9 1.120,7 1.194,0 1.118,0 1.156,4 1.297,2 1.421,5 1.458,7 1.450,3 1.450,6 1.466,1<br />

Verbruikswaarde mln gld 595,5 636,6 655,0 601,0 622,4 718,4 758,9 806,7 784,6 782,4 781,3<br />

W.o. energieverbruik mln gld 135,2 159,7 97,6 96,8 88,7 82,1 90,2 94,5 95,3 91,6 95,7<br />

Toegevoegde waarde mln gld 415,4 484,1 539,3 517,0 534,0 578,8 635,6 652,0 665,7 668,2 6.848,0<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 10 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II<br />

hebben betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [33]<br />

Tabel 3.12: Financiële kentallen fijnaardewerkindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aantal bedrijven 40 33 34 20 18 19 16 15 17 20<br />

Werknemers op loonlijst 1.030 1.066 1.004 731 641 716 674 660 688 804<br />

Werkzame personen 755 667 755 709 698 724 860<br />

productiewaarde mln gld 71,7 74,9 74,4 52,4 44,9 51,4 48,1 49,2 55,7 67,0<br />

Verbruikswaarde mln gld 26,9 27,4 28,4 18,5 14,3 18,4 17,5 17,9 22,0 26,8<br />

W.o. energieverbruik mln gld 4,6 4,9 4,2 2,6 1,9 2,2 2,0 2,0 2,5 2,6<br />

Toegevoegde waarde mln gld 44,8 47,5 46,0 34,0 30,6 33,0 30,6 31,3 33,7 40,0<br />

De cijfers van 1984 t/m 1986-I gelden voor bedrijven met 10 en meer werknemers. De cijfers voor de andere jaren gelden voor<br />

bedrijven met 20 en meer werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [26,31]<br />

107


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.13: Financiële kentallen grofaardewerkindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aantal bedrijven 15 15 10 11 11 10 10 12 10<br />

Werknemers op loonlijst 3.159 3.015 2.847 2.890 2.785 2.877 3.062 3.191 2.970<br />

Werkzame personen 2.964 2.985 2.921 3.051 3.192 3.301 3.092<br />

productiewaarde mln gld 383,8 409,6 407,4 414,7 432,1 450,7 459,7 483,3 495,8<br />

Verbruikswaarde mln gld 183,2 204,1 182,4 183,0 191,4 200,9 213,2 226,8 244,0<br />

W.o. energieverbruik mln gld 48,9 52,9 29,8 26,9 25,0 22,9 25,4 26,6 24,9<br />

Toegevoegde waarde mln gld 200,7 205,5 225,0 231,7 240,7 249,8 246,5 256,5 252,0<br />

De cijfers betreffen bedrijven met 20 of meer werknemers<br />

Er zijn geen cijfers gegeven voor de jaren 1984, 1985 en niet na 1993( niet afzonderlijk in productiestatistiek opgenomen<br />

Bron: Productiestatistieken [26,30]<br />

Tabel 3.14: Financiële kentallen baksteenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990<br />

Aantal bedrijven 75 64 60 44 41 47 47 47<br />

Werknemers op loonlijst 1.575 1.599 1.822 1.899 1.970<br />

Werkzame personen 2.193 2.017 1.884 1.691 1.724 1.939 2.034 2.095<br />

productiewaarde mln gld 407,6 416,7 436,1 380,1 409,5 462,4 466,0 456,9<br />

Verbruikswaarde mln gld 252,8 262,4 235,7 207,6 210,5 225,3 226,1 240,5<br />

W.o. energieverbruik mln gld 134,6 130,0 84,3 74,1 60,4 60,1 61,9 67,4<br />

Toegevoegde waarde mln gld 154,8 154,3 200,4 173,4 199,1 237,1 239,9 216,4<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 1 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II hebben<br />

betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

Vanaf 1991 zijn de baksteen- en dakpannenindustrie samengevoegd.<br />

Bron: Productiestatistieken [26,27,29]<br />

108


Tabel 3.15: Financiële kentallen dakpannenindustrie<br />

Tabellen<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990<br />

Aantal bedrijven 8 9 8 7 8 8 8<br />

Werknemers op loonlijst 535 574 586 583 616 598 622<br />

Werkzame personen 598 607 647 639 671<br />

productiewaarde mln gld 67,0 72,6 76,3 75,7 86,0 86,1 102,4<br />

Verbruikswaarde mln gld 33,9 38,2 33,7 33,2 36,1 36,8 43,7<br />

W.o. energieverbruik mln gld 14,3 15,2 9,6 7,7 7,8 8,1 9,4<br />

Toegevoegde waarde mln gld 33,1 34,3 42,6 42,5 49,9 49,3 58,7<br />

Bron: Productiestatistieken [28,29]<br />

Tabel 3.16: Financiële kentallen cement-, kalk- en overige minerale productenindustrie<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992-I 1992-II 1993<br />

Aantal<br />

bedrijven<br />

Werknemers op<br />

loonlijst<br />

Werkzame<br />

personen<br />

39 40 40 28 29 30 29 30 31 31 33 34<br />

3.558 3.603 3.768 3.703 3.714 3.835 3.916 3.928 3.918 3.908 4.225 3.787<br />

3.602 3.682 3.863 3.949 4.084 4.088 4.220 4.339 4.300 4.333<br />

Productiewaarde mln gld 832,9 881,0 965,7 924,7 927,7 1.029,1 1.078,7 1.197,4 1.199,8 1.242,6 1.449,4 1.304,8<br />

Verbruikswaarde mln gld 492,6 523,7 535,3 511,5 519,4 560,0 588,8 666,0 637,3 676,6 841,0 706,6<br />

W.o. energieverbruik<br />

Toegevoegde<br />

waarde<br />

mln gld 99,3 100,3 83,1 81,6 74,6 73,4 74,9 84,4 79,4 71,1 83,3 66,2<br />

mln gld 340,3 357,3 430,4 413,2 408,4 469,1 490,0 531,5 562,6 565,9 608,4 598,1<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 10 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II<br />

hebben betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

De cijfers voor 1992-II en 1993 zijn gebaseerd op de nieuwe SBI-indeling.<br />

Bron: Productiestatistieken [32]<br />

109


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.17: Financiële kentallen betonwarenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992-I 1992-II 1993<br />

Aantal<br />

bedrijven<br />

Werknemers<br />

op loonlijst<br />

Werkzame<br />

personen<br />

Productiewaarde<br />

Verbruikswaarde<br />

W.o. energieverbruik<br />

Toegevoegde<br />

waarde<br />

mln<br />

gld<br />

mln<br />

gld<br />

mln<br />

gld<br />

mln<br />

gld<br />

170 157 152 99 99 98 105 107 111 109 109 111<br />

8.415 8.265 8.637 8.920 9.302 9.548 9.498 9.477 9.013<br />

9.127 9.110 9.188 8.963 8.764 9.284 9.650 10.160 10.378 10.334<br />

1592,6 1.665,3 1.852,7 1.682,2 1.735,0 2.038,4 2.164,3 2.262,2 2.398,9 2.458,2 2.453,5 2.363,4<br />

982,4 1.021,0 1.123,2 1.014,5 1.024,8 1.207,1 1.305,7 1.362,1 1.467,7 1.491,0 1.488,3 1.413,6<br />

40,1 43,2 32,3 29,4 26,1 24,1 26,3 29,5 32,1 31,1 31,0 29,2<br />

610,2 644,3 729,5 667,7 710,2 831,4 858,5 900,1 931,2 967,2 965,2 949,8<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 10 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II<br />

hebben betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

De cijfers voor 1992-II en 1993 zijn gebaseerd op de nieuwe SBI-indeling.<br />

Bron: Productiestatistieken [34,36]<br />

Tabel 3.18: Financiële kentallen kalkzandsteenindustrie<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aantal bedrijven 13 13 13 13 13 13 11 9 9 9<br />

Werknemers op<br />

loonlijst 689 737 809 896 891 901 863 847 837 865<br />

Werkzame<br />

personen 689 737 893 997 979 965 914 892 880<br />

Productiewaarde<br />

mln gld 139,9 160,1 190,2 205,6 233,0 237,7 227,5 232,3 880,0 286,0<br />

Verbruikswaarde<br />

mln gld 79,5 90,6 98,1 105,0 113,1 111,6 108,7 107,6 116,9 133,9<br />

W.o. energieverbruik<br />

mln gld 14,9 16,7 11,6 10,8 10,5 10,5 10,4 10,0 10,3 10,4<br />

Toegevoegde<br />

waarde mln gld 60,4 69,5 92,1 100,6 119,9 126,0 118,8 124,7 144,9 153,0<br />

Bron: Produktiestatistieken<br />

110


Tabel 3.19: Financiële kentallen asbestcementwaren- en mineraalgebonden bouwplatenindustrie<br />

Tabellen<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aantal bedrijven 7 7 7 7 7 8 7 7 8<br />

Werknemers op loonlijst 772 789 844 795 814 873 914 823 822<br />

Werkzame personen 861 843 911 948 868 856<br />

productiewaarde mln gld 180,7 165,9 182,4 185,8 196,0 215,4 215,5 192,7 207,5<br />

Verbruikswaarde mln gld 118,5 107,5 110,5 114,3 118,9 144,1 146,1 142,3 153,1<br />

W.o. energieverbruik mln gld 14,1 14,7 11,5 8,5 8,2 10,5 11,3 9,3 9,7<br />

Toegevoegde waarde mln gld 62,2 58,4 71,9 71,6 77,1 71,4 69,4 50,3 54,4<br />

Bron: Productiestatistieken [37]<br />

Tabel 3.20: Financiële kentallen betonmortelcentrales<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Aantal bedrijven 73 68 64 26 25 24 25 28 26 29 28<br />

Werknemers op<br />

loonlijst 1.888 1.822 1.865 1.320 1.307 1.329 1.361 1.470 1.423 1.414 1.336<br />

Werkzame personen 1.357 1.352 1.390 1.429 1.552 1.509<br />

productiewaarde mln gld 659,0 631,2 717,9 479,8 470,2 579,3 600,6 679,6 655,4 702,7 636,2 596,8<br />

Verbruikswaarde mln gld 469,0 447,5 469,8 325,7 325,5 395,5 415,4 474,4 466,7 505,8 458,6 432,6<br />

W.o. energieverbruik mln gld 17,1 16,6 13,1 10,3 8,8 8,8 9,0 8,8 8,8 10,4 9,1 8,0<br />

Toegevoegde waarde mln gld 190,0 183,7 221,1 154,1 144,7 183,8 185,2 205,2 188,7 196,9 177,6 164,0<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 10 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II<br />

hebben betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [35]<br />

111


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.21: Financiële kentallen natuursteenbewerkingsbedrijven (bedrijven met 1 tot 20 werknemers)<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aantal bedrijven 178 177 173 175 162 162 163 159 155<br />

Werknemers op loonlijst 1.149 1.145 1.000 1.048 1.108 1.000 1.000<br />

Werkzame personen 1.177 1.241 1.251 1.235<br />

Productiewaarde mln gld 171,7 195,8 197,5 199,0 178,0 194,0 206,0 185,0 198,0<br />

Verbruikswaarde mln gld 96,1 133,7 111,9 109,4 98,0 112,0 120,0 103,0 109,0<br />

W.o. energieverbruik mln gld 2,5 3,1 2,7 1,9 1,0 1,0 2,0 2,0 2,0<br />

Toegevoegde waarde mln gld 75,6 82,1 85,8 89,7 80,0 82,0 86,0 82,0 88,0<br />

Bron: Productiestatistieken [25]<br />

Tabel 3.22: Financiële kentallen natuursteenbewerkingsbedrijven (bedrijven met 20 en meer werknemers)<br />

Jaartal:<br />

Eenheid<br />

1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Aantal bedrijven 7 9 9 10 11 16 10<br />

Werknemers op loonlijst 229 259 268 299 334 441 312<br />

Werkzame personen 234 279 301 304 339 458<br />

productiewaarde mln gld 43,6 57,3 62,1 85,7 101,0 111,0 83,5<br />

Verbruikswaarde mln gld 27,6 36,9 39,4 60,6 69,2 74,9 51,9<br />

W.o. energieverbruik mln gld 0,4 0,6 0,6 0,7 0,8 1,0 0,8<br />

Toegevoegde waarde mln gld 16,0 20,4 22,7 25,1 31,8 36,1 31,6<br />

Bron: Productiestatistieken [25]<br />

Tabel 3.23: Waarde energiedragers glasindustrie- en bewerkingsbedrijven<br />

Jaartal:<br />

Een-heid<br />

1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Aardgas TJ 4.696,9 4.753,8 4.788,6 5.054,5 5.513,4 5.773,0 5.769,8 6.155,9 6.121,1<br />

Aardgas mln gld 67,3 73,9 41,0 34,6 34,0 37,0 39,2 40,9 38,0<br />

Elektriciteitt TJ 1.055,9 1.234,8 1.289,9 1.333,4 1.327,0 1.414,4 1.399,0 1.447,6 1.465,9<br />

Elektricitei mln gld 39,3 47,2 39,5 36,8 35,0 37,0 38,7 39,5 38,5<br />

Overig mln gld 28,6 38,5 16,3 17,3 13,1 16,3 16,6 14,9 15,1<br />

Totaal mln gld 135,2 159,7 96,8 88,7 82,1 90,2 94,5 95,3 91,6<br />

Bron: Productiestatistieken [33]<br />

112


Tabel 3.24: Waarde energiedragers fijnaardewerkindustrie<br />

Tabellen<br />

Jaartal: Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aardgas TJ 95,0 82,9 104,5 88,6 95,0 110,8 120,3<br />

Aardgas mln gld 1,3 0,8 0,9 0,8 0,8 1,0 1,2<br />

Elektriciteit TJ 27,0 25,2 32,0 29,9 28,4 36,0 30,6<br />

Elektriciteit mln gld 1,3 1,1 1,3 1,2 1,2 1,5 1,4<br />

Overig mln gld 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0<br />

Totaal mln gld 2,6 1,9 2,2 2,0 2,0 2,5 26,0<br />

Er zijn geen cijfers gegeven voor de jaren 1984, 1985 en niet na 1993( niet afzonderlijk in productiestatistiek opgenomen)<br />

Bron: Productiestatistieken [31]<br />

Tabel 3.25: Waarde energiedragers grofaardewerkindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aardgas TJ 2.310,5 2.373,8 2.326,3 2.218,7 2.278,8 2.367,4 2.402,2<br />

Aardgas mln gld 20,7 17,6 15,6 14,1 16,1 16,7 15,8<br />

Elektriciteit TJ 273,2 277,9 292,0 292,0 295,2 309,6 296,6<br />

Elektriciteit mln gld 8,9 9,0 9,1 8,7 9,1 9,6 9,1<br />

Overig mln gld 0,2 0,3 0,2 0,2 0,2 0,2 0,1<br />

Totaal mln gld 29,8 26,9 25,0 22,9 25,4 26,6 24,9<br />

Er zijn geen cijfers gegeven voor de jaren 1984, 1985 en niet na 1993( niet afzonderlijk in productiestatistiek opgenomen)<br />

Bron: Productiestatistieken [30]<br />

Tabel 3.26: Waarde energiedragers baksteenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990<br />

Aardgasverbruik TJ 6.029,3 6.257,2 6.807,9 6.665,5 7.152,9<br />

Aardgas mln gld 58,5 45,7 45,4 47,0 51,6<br />

Elektriciteitsverbruik TJ 333,7 337,7 349,2 367,9 388,8<br />

Elektriciteitsverbruik mln gld 12,5 11,8 12,1 12,4 13,6<br />

Andere energiedragers mln gld 3,1 3,0 2,7 2,4 2,3<br />

Totaal mln gld 74,1 60,4 60,1 61,9 67,4<br />

Voor de jaren 1984, 1985 en 1986 zijn de cijfers weergegeven als totaal van de aardewerk,-, baksteen- en dakpannenindustrie.<br />

Voor de jaren 1991 en 1992 zijn de cijfers weergegeven als totalen van de baksteen- en dakpannenindustrie.<br />

Bron: Productiestatistieken [26,27,29]<br />

113


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.27: Waarde energiedragers dakpannenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990<br />

Aardgasverbruik TJ 810,2 784,9 860,9 867,2 936,8<br />

Aardgas mln gld 7,6 5,8 5,7 5,9 6,7<br />

Elektriciteitsverbruik TJ 50,0 51,5 56,2 59,4 72,4<br />

Elektriciteitsverbruik mln gld 2,0 1,8 2,0 2,1 2,6<br />

Andere energiedragers mln gld 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1<br />

Totaal mln gld 9,6 7,7 7,8 8,1 9,4<br />

Voor de jaren 1984, 1985 en 1986 zijn de cijfers weergegeven als totaal van de aardewerk,-, baksteen- en dakpannenindustrie.<br />

Voor de jaren 1991 en 1992 zijn de cijfers weergegeven als totalen van de baksteen- en dakpannenindustrie.<br />

Bron: Productiestatistieken [26,28,29]<br />

Tabel 3.28: Waarde energiedragers cement-, kalk- en overige minerale productenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992-I 1993<br />

Aardgasverbruik TJ 1.073,0 1.712,3 1.857,9 1.835,7 2.240,8 2.161,7 2.202,8 2.297,8 2.497,2 2.443,4<br />

Aardgas mln gld 17,0 23,5 17,2 16,9 16,7 16,2 14,5 16,1 16,6 15,6<br />

Elektriciteitsverbruik TJ 1.272,6 1.185,8 1.041,5 1.025,6 1.084,0 1.229,0 1.307,2 1.329,8 1.353,6 1.244,9<br />

Elektriciteitsverbruik mln gld 40,4 41,0 30,2 29,4 26,9 27,2 29,9 32,9 33,2 28,8<br />

Andere energiedragers mln gld 41,8 35,8 35,7 35,3 31,0 30,1 30,6 35,5 29,6 26,6<br />

Totaal mln gld 99,3 100,3 83,1 81,6 74,6 73,4 74,9 84,4 79,4 71,1<br />

Bron: Productiestatistieken [32]<br />

Tabel 3.29: Waarde energiedragers betonwarenindustrie<br />

Jaartal Eenheid<br />

1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992-I 1992-II 1993<br />

Aardgas TJ 955,8 1946,3 905,2 955,8 1.009,6 1.095,1 1.072,9<br />

Aardgas mln gld 11,7 81,9 7,8 8,2 9,1 10,5 10,2<br />

Elektriciteit TJ 261,0 281,2 296,3 325,8 345,6 380,5 374,0<br />

Elektriciteit mln gld 12,4 12,3 12,6 14,0 15,4 16,8 16,5<br />

Overig mln gld 5,2 4,9 3,7 4,1 4,9 4,8 4,3<br />

Totaal mln gld 29,4 26,1 24,1 26,3 29,5 32,1 31,1<br />

De cijfers voor de jaren 1984 t/m 1986-I hebben betrekking op bedrijven met 10 of meer werknemers. De cijfers vanaf 1986-II<br />

hebben betrekking op bedrijven met 20 of meer werknemers.<br />

De cijfers voor 1992-II en 1993 zijn gebaseerd op de nieuwe SBI-indeling.<br />

Afzonderlijke energiecijfers zijn voor de jaren 1984 t/m 1986-I en 1992 en 1993 niet in de produktiestatistieken opgenomen.<br />

Bron: Productiestatistieken [34,36]<br />

114


Tabel 3.30: Waarde energiedragers kalkzandsteenindustrie<br />

Jaartal Eenheid<br />

Tabellen<br />

1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Aardgas TJ 642,5 696,3 813,4 867,2 895,7 883,0 807,1 759,6 756,4<br />

Aardgas mln gld 9,6 11,2 7,4 6,5 6,1 6,2 6,0 5,7 5,6<br />

Elektriciteit TJ 72,4 77,0 85,7 89,3 96,8 95,0 96,8 94,3 104,4<br />

Elektriciteit mln gld 3,7 4,0 3,2 3,2 3,3 3,3 3,4 3,5 3,6<br />

Overig mln gld 1,7 1,6 0,9 1,1 1,1 1,0 1,0 0,9 1,1<br />

Totaal mln gld 14,9 16,7 11,6 10,8 10,5 10,5 10,4 10,0 10,3 10,4<br />

Cijfers betreffen bedrijven met 20 en meer werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [32]<br />

Tabel 3.31: Waarde energiedragers asbestcementwaren- en mineraalgebonden bouwplatenindustrie<br />

Jaartal Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aardgasverbruik TJ 794,4 740,6 835,6 1.057,1 1.069,8 873,5 917,9<br />

Aardgas mln gld 8,1 5,7 5,2 7,0 7,4 6,4 6,6<br />

Elektriciteitsverbruik TJ 65,9 66,2 73,1 68,0 74,5 69,8 78,1<br />

Elektriciteitsverbruik mln gld 3,4 2,8 2,9 3,5 3,7 2,8 3,0<br />

Andere energiedragers mln gld 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1<br />

Totaal mln gld 11,4 8,5 8,2 10,5 11,3 9,3 9,7<br />

Voor het jaar 1984 is het totaalverbruik wel gegeven (NEH).<br />

Voor de jaren 1984 en 1985 staan de cijfers niet gespecificeerd in de produktiestatistieken.<br />

Bron: Productiestatistieken [37]<br />

Tabel 3.32: Waarde energiedragers betonmortelcentrales<br />

Jaartal: Eenheid 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Aardgas TJ 95,0 91,8 110,8 110,8 123,4 142,4 180,4<br />

Aardgas mln gld 1,0 0,9 1,0 1,1 1,2 1,5 1,9<br />

Elektriciteit TJ 53,6 58,0 61,9 64,8 70,2 68,8 76,0<br />

Elektriciteit mln gld 3,0 3,0 2,9 3,1 3,6 3,6 4,0<br />

Overig mln gld 6,1 4,9 4,9 4,8 4,0 3,8 4,5<br />

Totaal mln gld 10,3 8,8 8,8 9,0 8,8 8,8 10,4<br />

Voor 1984 t/m 1986 zijn alleen cijfers bekend van de sector beton- en cementwarenindustrie.Verder is in de productiestatistiek<br />

van 1993 geen specificatie gegeven van de energiecijfers.<br />

Bron: Productiestatistieken [35]<br />

115


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.33: Waarde energiedragers natuursteenbewerkingsbedrijven (1-20 werknemers)<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Aardgasverbruik TJ 53,8 60,1 60,1<br />

Aardgas mln gld 0,9 1,0 1,0<br />

Elektriciteitsverbruik TJ 21,2 24,8 25,6<br />

Elektriciteitsverbruik mln gld 1,4 1,7 1,5<br />

Andere energiedragers mln gld 0,3 0,2 0,2<br />

Totaal mln gld 2,5 3,1 2,7 1,7 1,0 1,0 2,0 2,0 2,0<br />

Vanaf 1987 wordt geen specificatie van het energieverbruik meer in de produktiestatistieken vermeld.<br />

Bron: Productiestatistieken [25]<br />

Tabel 3.34: Waarde-ontwikkeling glasindustrie- en glasbewerkingsbedrijven<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Vlakglas mln gld 219,7 290,6 370,6 306,2 356,1 404,5 420,8 417,2 380,8 394,4<br />

W.v veiligheidsglas mln gld 61,6 54,0 102,6 99,9 108,5 113,0 128,4 136,8 121,5 107,8 102,3<br />

Dubbel- en meerwandigglas mln gld 101,1 120,5 126,1 90,0 111,6 141,4 150,0 140,9 115,6 143,5 195,5<br />

Cijfers voor 1993 dubbel- en meerwandig glas zijn gebaseerd op de maandstatistiek voor de industrie, juli 1994. Deze cijfers hebben<br />

betrekking op de termen veiligheidsglas.<br />

Bron: Productiestatistieken [33]<br />

Tabel 3.35: Waarde-ontwikkeling fijn- en grofaardewerkindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I<br />

Fijnaardewerkindustrie<br />

1986-<br />

II 1987 1988 1989 1990 1991 1992<br />

Sier/kunst/religieus/<br />

aardewerk en porselein mln gld 56,2 56,2 58,8 42,4 35,8 39,8 36,8 37,6 38,7 43,2<br />

Grof aardewerkindustrie<br />

Grof aardewerk mln m2 12,8 13,4 13,7 13,4 12,6 14,0 13,4 13,5 14,2 14,7<br />

Grof aardewerk mln gld 214,5 221,5 223,0 216,7 215,3 236,8 235,4 235,7 244,3 235,2<br />

Overige producten mln gld 188,2 188,7 194,1 203,8 216,0 230,7 232,0<br />

Cijfers t/m 1986-I zijn voor bedrijven met 10 en meer werknemers. Cijfers vanaf 1986-II zijn voor bedrijven met 20 en meer<br />

werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [30,31]<br />

116


Tabel 3.36: Waarde-ontwikkeling baksteen- en dakpannnenindustrie<br />

Tabellen<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Baksteenindustrie<br />

Straatstenen mln st wlf 85,8 77,2 76 75,9 63,5 78,1 95,5 110 104,1 94,8 116,3 135<br />

Straatstenen mln gld 24,1 24,4 26,5 26,5 20,8 25,3 29,4 33,6 32,1 32,3 44 50,4<br />

Metselstenen mln st wlf 1.641 1.463 1.543 1.299 1.257 1.352 1.413 1.446 1.365 1.386 1.436 1.493<br />

Metselstenen mln gld 393,1 378,5 404,2 344,7 339,2 368,4 381,9 380,0 367,3 414,0 460,5 528,5<br />

Dakpannenindustrie<br />

Dakpannen en<br />

hukpstukken mln stks 42,0 43,2 43,2 40,7 46,9 48,8 52,1<br />

Dakpannen en<br />

hulpstukken mln gld 56,9 62,3 65,6 62,6 73,1 76,1 90,2<br />

Overige keramische<br />

producten mln gld 9,6 9,9 10,5 9,7 10,8<br />

Voor de baksteenindustrie zijn de cijfers t/m 1986-I betrokken op bedrijven met 10 en meer werknemers. Vanaf 1986-II zijn de<br />

cijfers betrokken op 20 en meer werknemers.<br />

Voor de baksteen industrie worden na 1990 geen cijfers meer gespecificeerd in de productiestatistiek.<br />

Bron: Productiestatistieken [26,27,29]<br />

Tabel 3.37: Waarde-ontwikkeling cement-, kalk- en gipsindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Cement,<br />

Kalk,<br />

Mineralen,<br />

Overig<br />

mln<br />

gld 822,2 857,6 931,5 899,2 905,9 991,1 1.049,8 1.149,0 1.124,3 1.204,2<br />

Cijfers t/m 1986-I zijn voor bedrijven met 10 en meer werknemers. Cijfers vanaf 1986-II zijn voor bedrijven met 20 en meer<br />

werknemers.<br />

Bron: Productiestatistieken [32]<br />

Tabel 3.38: Waarde-ontwikkeling kalkzandsteen- asbestcementwaren- en mineraal gebonden<br />

bouwplatenindustrie<br />

Jaartal: Eenheid 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993<br />

Asbestcementwaren- en mineraalgebonden bouwplatenindustrie<br />

Asbestcementwaren en<br />

mineraalgebonden bouwplaten<br />

Kalkzandsteenindustrie<br />

Kalkzandstenen<br />

Kalkzandstenen<br />

mln<br />

gld 153,7 157,8 168,5 174,8<br />

mln<br />

st. wf 1.168,8 1.215,2 1.450,4 1.456,7 1.634,5 1.599,5 1.490,7 1.444,1 1.530,6<br />

1.525,<br />

4<br />

mln<br />

gld 134,9 149,5 185,2 193,0 225,2 228,9 218,8 222,5 250,8 291,8<br />

Voor de kalkzandsteenindustrie zijn de cijfers voor 1993 afkomstig uit de maandstatistiek.<br />

Bron: Productiestatistieken [32], Maandstatistieken [81,82]<br />

117


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel 3.39: Waarde-ontwikkeling betonmortel- en betonwarenindustrie<br />

Jaartal Eenheid 1984 1985 1986-I 1986-II 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994<br />

Betonmortelcentrales<br />

Betonmortel mln gld 638,8 622,8 720,7 459,5 454,8 562,3 581,7 659,1 623,9 658,8 647,0 719,4<br />

W.v. pompbeton 1.000 m 3 474,9 453,4 493,8 209,2 116,4 230,0 175,2 140,2 146,3 182,5 185,7 261,2<br />

Overige<br />

betonmortel en<br />

betonmengsels 1.000 m 3 5237,8 4946,4 5445,6 3549,0 3572,4 4198,6 4242,0 4708,6 4090,2 4408,5<br />

Betonwarenindustrie<br />

Betonwaren (tot)<br />

Waaronder:<br />

Heipalen en<br />

oplangers<br />

Producten voor<br />

woning- of<br />

utiliteitsbouw<br />

Producten voor<br />

straataanleg en<br />

wegenbouw<br />

Buizen,<br />

hulpstukken en<br />

kolken enz.<br />

1.000 m 3 5170,3 5211,6 5674,2 4797,5 5022,5 5631,5 5955,8 6187,6 6315,3 6423,4<br />

mln gld 1548,4 1599,4 1778,7 1605,5 1636,5 1919,8 2033,6 2157,4 2270,0 2335,6<br />

1.000 m 3 443,1 409,8 495,8 478,7 498,8 578,6 642,3 652,3 669,3 622,3<br />

mln gld 111,1 104,2 140,1 134,7 139,9 156,6 186,4 198,8 202,5 210,2 188,1<br />

1.000 m 3 2052,0 2092,6 2342,0 2211,9 2129,8 2417,9 2604,2 2624,8 2710,2 2764,4<br />

mln gld 741,0 763,3 867,3 830,6 810,2 974,2 1032,0 1083,3 1123,2 1176,7<br />

1.000 m 3 2000,3 2093,4 2248,0 1768,6 1857,0 2044,8 2147,0 2327,9 2335,6 2502,1<br />

mln gld 362,4 394,5 433,4 336,0 407,8 427,9 459,7 491,3 508,1 535,3<br />

1.000 m 3 303,7 281,0 260,7 241,9 229,9 285,2 264,2 267,6 200,9 248,5<br />

mln gld 191,5 201,0 188,0 177,1 135,7 206,1 199,1 246,1 193,1 205,6<br />

Producten voor<br />

kunst-werken,<br />

weg- en waterbouw,<br />

beschoeiingen<br />

en<br />

1.000 m<br />

oeververdediging<br />

3 124,3 144,1 123,0 116,1 155,8 118,4 47,9 98,7 105,0 84,9<br />

mln gld 50,6 47,3 46,0 42,1 48,0 121,5 55,9 50,1 55,7 55,0<br />

Producten voor<br />

agrarische<br />

toepassingen<br />

Overige<br />

betonwaren<br />

(n.e.g.)<br />

1.000 m 3 57,0 72,9 62,8 47,8 49,0 70,2 56,1 59,6 23,1 73,6<br />

mln gld 20,1 26,6 24,5 17,1 18,7 28,6 22,3 53,7 21,8 29,4 33,4 19,1<br />

1.000 m 3 186,9 117,9 141,9 114,5 102,3 116,5 120,4 156,8 195,1 127,7<br />

mln gld 71,7 62,6 79,4 67,8 76,2 78,4 78,2 109,9 165,6 123,4<br />

De cijfers voor de betonmortelcentrales voor de jaartallen 1984, 1985 en 1986 gelden voor bedrijven met 10 en meer werknemers.<br />

De cijfers voor 1993 komen uit de maandstatistieken.<br />

Bron: Productiestatistieken [32,34,35,36], Maandstatistieken [81,82]<br />

118


BIJLAGE B. ENERGIEBESPARING<br />

Subsector 26.1: Vervaardiging van glas en glaswerk<br />

Meerjarenafspraak<br />

Op 17 juli 1992 is tussen de Vereniging van Nederlandse Glasfabrikanten en het<br />

Ministerie van Economische Zaken met betrekking tot de verbetering van de<br />

energie-efficiency binnen de glasindustrie een meerjarenafspraak gemaakt [12].<br />

In het algemeen geldt dat rekening houdend met de optredende productiegroei<br />

voor de Nederlandse industrie de energiebesparingsdoelstelling geformuleerd is<br />

als: een efficiëntieverbetering van 20% in het jaar 2000 ten opzicht van 1989,<br />

waarbij het non-energetisch gebruik van brandstoffen buiten beschouwing wordt<br />

gelaten.<br />

Voor de glasindustrie zijn in het kader van de meerjarenafspraak de volgende<br />

cijfers van belang:<br />

- Het totale energiegebruik van de Nederlandse glasproducerende industrie<br />

bedraagt circa 10,4 PJ, hetgeen een aandeel van ca. 30% betekent van het<br />

totale energieverbruik binnen de sector bouwmaterialen.<br />

- Het specifieke energieverbruik voor de smeltoven bedraagt 6,9 MJ per kg netto<br />

verkoopbaar glas. Het totaal specifiek energieverbruik (ovens, vormgeving,<br />

nabehandeling, overhead, utilities) bedraagt 9,3 MJ per kg verkoopbaar glas.<br />

De voor de realisatie van de Mja doelstelling te nemen maatregelen zijn<br />

weergegeven in het “Technologisch Meerjarenplan voor Energie 1990 - 2010 van<br />

de Nederlandse Glasproducerende Industrie” (TMPE [8, 12]). Volgens het TMPE<br />

zal het specifiek energieverbruik met de technische mogelijkheden, die nu<br />

uitgevoerd kunnen worden, in de periode 1990 - 2000 met ongeveer 17%<br />

afnemen. Dit kan met name worden gerealiseerd door de reductie van het gebruik<br />

van fossiele brandstoffen als stookolie bij de glasovens.<br />

Gerealiseerde besparingen<br />

Binnen de glasindustrie neem het glassmeltproces ruwweg driekwart van het totale<br />

energieverbruik voor haar rekening. In dit procesonderdeel kan derhalve ook de<br />

meeste energiebesparing worden gerealiseerd.<br />

Het specifiek energieverbruik van glasovens is in de laatste 35 jaar aanzienlijk<br />

gedaald als gevolg van verbeterde ovenontwerpen, verbeterde beheersing van<br />

de verbranding en isolatie van de ovenwanden en de smeltwan (het gedeelte in<br />

de oven waar het gesmolten glas zich bevindt).<br />

Een efficiency-verhoging is ook gerealiseerd als gevolg van het op grote schaal<br />

hergebruiken van afvalverpakkingsglas. Tabel B.1 illustreert deze gerealiseerde<br />

verhoging van de energie-efficiency.<br />

119


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel B.1: De in de afgelopen 35 jaar binnen de glasindustrie gerealiseerde<br />

energiebesparing<br />

Energieverbruik glasoven<br />

-m 3 aardgasequivalenten/kg gg<br />

- MJ/kg gg<br />

Bron: Handboek Energie en Milieu [46]<br />

1960 1985 1995 Theoretisch<br />

0,240<br />

7,584<br />

0,160<br />

5,056<br />

0,115<br />

3,634<br />

In bovenstaande tabel is tevens het theoretisch verbruik opgenomen (verhitten<br />

van het gemeng, smelten en verhitten van de smelt en de chemische reacties die<br />

bij de productie van een scherfloos gemeng plaatsvinden).<br />

Indien in de oven alleen scherven worden toegepast is het theoretisch<br />

energieverbruik, aangezien geen versmeltingsreacties meer behoeven plaats te<br />

vinden, gelijk aan 0,055 m 3 aardgasequivalent (1,738 MJ) per kg gesmolten glas<br />

(alleen energie benodigd voor het smelten van de scherven).<br />

Het theoretisch energieverbruik is als volgt opgebouwd (bij samenstelling gemeng:<br />

2,35-2,55 MJ/kg [53]):<br />

- verhitting smelt tot 1.300 - 1.350 o C : 1,6-1,8 MJ/kg<br />

- gemenggassen bij 1.500 o C : 0,290 MJ/kg<br />

- versmeltingsreacties : 0,45-0,54 MJ/kg<br />

totaal benodigd : 2,34-2,63 MJ/kg<br />

In het kader van de Mja is de Overleggroep Energiebesparing ingesteld, waarin<br />

EZ, VNG en Novem vertegenwoordigd zijn. Door de overleggroep wordt jaarlijks<br />

een evaluatie opgesteld over de voortgang. Over het verslagjaar 1994 worden<br />

de volgende zaken gerapporteerd [8]:<br />

- revisie en vervanging in het verslagjaar 1994 van een oven, resulterend in een<br />

besparing van 50 TJ/jaar (door slijtage en veroudering nam het<br />

regeneratorrendement van de niet gereviseerde en oude oven af en werden de<br />

isolatiewaarden lager, hetgeen leidde tot een extra energiebehoefte van 37<br />

TJ/jaar);<br />

- vervanging van een recuperatieve oven door een grotere zuurstofgestookte<br />

oven, hetgeen voor deze productie een energiebesparing heeft opgeleverd van<br />

30%;<br />

(de oxy-fuel oven heeft in Nederland tot een jaarlijkse energiebesparing van<br />

ongeveer 110 TJ/jaar geleid.);<br />

- verbetering van de bezettingsgraad van de glasproduktiecapaciteit per oven<br />

leidend tot een energiebesparing van 80 TJ/jaar;<br />

- verbetering van het louter- en smeltproces heeft bij enkele bedrijven geleid tot<br />

een kwaliteitsverbetering van de glassmelt., waardoor minder glas is afgekeurd,<br />

resulterend in een energiebesparing van 15 TJ/jaar; vooral bij de<br />

glaswolproduktie zijn een aantal nabewerkingsstappen geoptimaliseerd hetgeen<br />

tot 42 TJ/jaar extra energiebesparing heeft geleid in 1994;<br />

- optimalisatie van de vormgevingsprocessen binnen de verpakkingsglasindustrie<br />

en sterkteverbetering van het product, hetgeen een besparing van 45 TJ/jaar<br />

heeft opgeleverd. Bij de produktie van hol glas wordt de efficiency niet<br />

120<br />

0,075<br />

2,370


Energiebesparing<br />

gebaseerd op het energiegebruik per kg maar per eenheid door het glas<br />

omsloten volume. Dunner, sterker verpakkingsglas leidt daardoor tot efficiencyverbetering;<br />

- de toename van de glasrecycling heeft geleid tot een energiebesparing van 50<br />

TJ;<br />

- in het kader van energiezuinige ovenontwerpen zijn er onder meer smeltproeven<br />

gestart met plasmasmelttechnieken;<br />

- brandertechnisch onderzoek, vooral gericht op Low-NOx branders voor<br />

regeneratieve ovens, zuurstofbrandertechnologie en de regeling van het<br />

verbrandingsproces middels de ontwikkeling van een CO-in situ analyse voor<br />

glasovens. Door de branderoptimalisatie en verbrandingsregeling is in 1994 naar<br />

schatting 69 TJ/jaar energie bespaard.<br />

Bovenstaande en eerder genomen maatregelen hebben invloed gehad op het<br />

energiegebruik van de glasfabrikanten, hetgeen in onderstaande tabel is<br />

weergegeven.<br />

Tabel B.2: Ontwikkeling in het energieverbruik van de glasfabrikanten van<br />

1989 tot 1994<br />

1989<br />

[TJ]<br />

1990<br />

[TJ]<br />

1991<br />

[TJ]<br />

1992<br />

[TJ]<br />

1993<br />

[TJ]<br />

1994<br />

[TJ]<br />

Totaal energieverbruik 10953 10917 11332 11386 11573 11788<br />

Totaal normgebruik<br />

energie<br />

10953 11124 11764 11977 12184 13135<br />

Energie-efficiency index 100 98 96 95 95 90<br />

Bron: [8]<br />

Opmerkingen:<br />

De energie-efficiency heeft betrekking op het gebruik van primaire energie. Het<br />

energiegebruik bestaat uit gebruikte hoeveelheden fossiele energiedragers en<br />

elektriciteit. Met omrekenfactoren worden de gebruikte hoeveelheden omgerekend<br />

naar het jaarlijks primair energiegebruik. De efficiency in 1989 is vastgelegd door<br />

middel van primaire energiegebruiken per (fysieke) eenheid van product. Door<br />

de producthoeveelheden in een jaar te vermenigvuldigen met de specifieke<br />

energiegebruiken uit 1989 ontstaat een energiegebruik als zou het bedrijf in dat<br />

jaar gewerkt hebben met de efficiency uit 1989. Dit energiegebruik wordt<br />

normgebruik genoemd. Voor het referentiejaar 1989 wordt de Energie-Efficiency<br />

Index (EEI) op 100 gesteld. Door het energiegebruik en het normgebruik op elkaar<br />

te delen en met 100 te vermenigvuldigen wordt de EEI in het betreffende jaar<br />

berekend. De EEI voor de bedrijfstak wordt berekend door de som van de<br />

jaarlijkse energiegebruiken van de bedrijven en de som van de jaarlijkse<br />

normgebruiken van de bedrijven op elkaar te delen en met 100 te<br />

vermenigvuldigen.<br />

121


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Besparingspotentiëlen<br />

Ongeveer 30-50% van de totaal toegevoegde energie in moderne regeneratieve<br />

ovens wordt nuttig gebruikt. De energieverliezen worden voornamelijk veroorzaakt<br />

door lekverliezen via de ovenconstructie (20-25%) en via de rookgassen uit de<br />

oven (25-35%).<br />

Met de volgende maatregelen kan een verbeterde energie-efficiency bereikt<br />

worden [8,46,80]:<br />

- Grondstofvoorverwarming gemeng en/of scherven/warmterecuperatie uit de<br />

rookgassen.<br />

Op dit moment loopt een TIEB-demonstratieproject waarin het gemeng met<br />

behulp van restwarmte uit de rookgassen afkomstig van de ovens wordt<br />

voorverwarmd, waarbij een verbetering van de energie-efficiency verwacht wordt<br />

van ca. 0,9 GJ/ton gesmolten glas [80];<br />

- Verbetering warmteoverdracht voorhaard<br />

Door in de voorhaard (tussenstap tussen oven en vormingsmachine) elektrisch<br />

te verwarmen in plaats van verwarming door middel van verbranding met<br />

aardgas kan 88% directe warmte worden bespaard. Het totale gasverbruik wordt<br />

verminderd (circa 12% van het gasverbruik van de gasovens). Wel wordt meer<br />

elektriciteit verbruikt, zo'n 12%.<br />

- Verhoging schervenaandeel door toename recycling.<br />

Door de inzet van 10% meer recyclingglas is 2,5 tot 3% energiebesparing<br />

mogelijk.<br />

- Toepassing zuurstofgestookte ovens.<br />

Verwacht wordt dat door het toepassen van zuurstof in plaats van lucht of het<br />

verrijken van verbrandingslucht met zuurstof verbetering van het energetisch<br />

rendement van ca. 1-2 GJ/ton op kan leveren [80]; een belangrijk aandachtspunt<br />

in dit opzicht is of een bedrijf in dat geval zelf zuurstof maakt, wat in dat geval<br />

extra energieverbruik veroorzaakt, dan wel zuurstof inkoopt;<br />

- Energiezuiniger ovenontwerpen<br />

- (Low-NOx)branders met verhoogde warmte-overdracht.<br />

- Ontwikkeling lichtgewichtverpakkingen;<br />

- Nabewerking, zoals optimalisatie en vernieuwing compressoren;<br />

- Verbetering glaskwaliteit, waardoor minder uitval;<br />

- Door de afvalwarmte van de koeloven te gebruiken voor ruimte verwarming kan<br />

ca. 7% op de totale warmtevraag bespaard worden.<br />

- De relatie tussen bezettingsgraad van de productiecapaciteit en<br />

energiebesparing is nog onvoldoende duidelijk en wordt nog verder onderzocht.<br />

De voortgangsrapportage vermeldt verder dat het gebruik van elektrische energie<br />

met de huidige technieken met maar 12% te beperken is in de periode 1990-2000.<br />

Een energiebesparing tot 20% (in het jaar 2000) is volgens het TMPE alleen<br />

mogelijk indien technisch en economisch haalbare WKK-technologieën worden<br />

ontwikkeld en wanneer bij verlaging van het elektriciteitsverbruik van vormgevingsprocessen<br />

en nabehandeling gebruik kan worden gemaakt van alternatieve en<br />

nog te ontwikkelen energiezuinige processen.<br />

Verbeterde monitoring van energiegebruiksgegevens levert een beter inzicht op<br />

in de bereikte energie-efficiency. Hiertoe heeft de branche in het kader van de<br />

meerjarenafspraak een energiecommissie ingesteld, hetgeen voor NEEDIS een<br />

potentiële bron is.<br />

122


Energiebesparing<br />

Subsector 26.2 en 26.3: Vervaardiging van keramische producten<br />

Meerjarenafspraken<br />

Op 26 april 1994 is tussen de Algemene Vereniging voor de Nederlandse<br />

Aardewerkindustrie (ook wel fijnkeramische industrie genoemd), de bedrijven in<br />

deze branche en het Ministerie van Economische Zaken een Meerjarenafspraak<br />

(Mja, [11]) afgesloten waarin aangegeven is dat gestreefd wordt naar een<br />

verbetering van de energie-efficiency binnen de fijnkeramische industrie in het jaar<br />

2000 van 20% ten opzichte van het basisjaar 1989.<br />

Met een jaarlijks primair energieverbruik van 3,2 PJ vormt de fijnkeramische<br />

industrie een belangrijke doelgroep voor het energiebesparingsbeleid dat gericht<br />

is op de industrie. Om de in de Mja genoemde doelstelling te realiseren is door<br />

de fijnkeramische industrie met Novem en TNO-TPD een meerjarenplan opgesteld<br />

waarin de grote lijnen volgens welke de energie-efficiencyverbetering gerealiseerd<br />

kan worden, zijn neergelegd. Op basis van dit meerjarenplan zijn<br />

deelsectorplannen opgesteld welke deel uitmaken van deze overeenkomst. De<br />

diverse sectoren waarin de fijnkeramische industrie is opgedeeld, zijn de tegel-,<br />

porselein-, sanitair-, vuurvast- en aardewerkindustrie. Zoals al eerder vermeld<br />

vallen de subsectoren 26.2 en 26.3 hieronder. In tabel 2.16 zijn deze<br />

energiebesparingsopties samengevat weergegeven.<br />

Gerealiseerde energiebesparingen<br />

Hoewel de producten binnen de fijnkeramische industrie veelal meerdere<br />

brandprocessen ondergaan vormen de energiekosten een bescheiden bijdrage<br />

in de totale kostprijs van de producten. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de<br />

fijnkeramische industrie een arbeidsintensieve bedrijfstak is en voornamelijk de<br />

arbeidskosten de kostprijs van het vervaardigde product bepalen. Men ziet<br />

derhalve in deze bedrijfstak relatief veel oudere energie-intensieve' kamerovens<br />

bij de kleinere fijnkeramische bedrijven. In deze bedrijven worden energiebesparende<br />

investeringen dan ook niet zozeer gedaan uit kostenoverwegingen<br />

maar voornamelijk om kwaliteitsredenen.<br />

Door het vervangen van de tunneloven door een rollenoven in het productieproces<br />

binnen N.V. Koninklijke Sphinx is in 1988 een besparing gerealiseerd van<br />

1.470.000 m 3 aardgas bij een productie van 558.000 stuks sanitairprodukten,<br />

overeenkomend met ca. 0,21 m 3 aardgas per kg product. Dit project is uitgevoerd<br />

in het kader van een door de Novem gesubsidieerd demonstratieproject [80].<br />

Door een verbeterde afstemming van de omvang en assortiment van het<br />

productiepakket op de verwerkingscapaciteit van de ovens, heeft de Nederlandse<br />

porseleinindustrie van 1985 tot 1989 een energiebesparing gerealiseerd van 9%.<br />

Onder invloed van de marktomstandigheden heeft zich in de laatste vijf jaar het<br />

omgekeerde voorgedaan. Hierdoor is het energieverbruik per geproduceerd artikel<br />

toegenomen.<br />

Het is overigens niet mogelijk hier een tabel te presenteren waarin de ontwikkeling<br />

in het energieverbruik over een bepaalde periode wordt gegeven, daar er nog<br />

geen verslag beschikbaar is, waarin de ontwikkeling van de energie-efficiency voor<br />

de fijnkeramische industrie wordt besproken.<br />

123


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Besparingsmogelijkheden<br />

In tabel B.3 staan de in het kader van het meerjarenplan binnen de deelsectoren<br />

vastgestelde energiebesparingsopties weergegeven, welke deel uitmaken van het<br />

plan om binnen de fijnkeramische industrie te komen tot de beoogde energieefficiencyverbetering<br />

zoals vastgelegd in de Mja. De in de tabel aangegeven<br />

deelsectoren zijn de tegel- (T), porselein- (P), sanitair- (S), vuurvast- (V) en<br />

aardewerk- (A) industrie.<br />

Tabel B.3: Energiebesparingsopties binnen de fijnkeramische industrie<br />

Technische realiseerbaarheid<br />

Interne kennis en know-how Sector Implementatie bestaande<br />

technologie<br />

Good housekeeping”<br />

Optimalisatie dichtheid<br />

Sproeimassa<br />

Andere dimensionering tegels<br />

Sneller schuiven<br />

Integrale kwaliteitszorg<br />

Gebruik restwarmte bij<br />

Sproeidrogen<br />

Optimalisering drogers<br />

TPSVA<br />

T<br />

T<br />

TS<br />

TPSVA<br />

T<br />

T<br />

Vermindering vuurvast<br />

Lagere stooktemperatuur<br />

Warmte-krachtkoppeling<br />

Eenbrand<br />

Gebruik restwarmte ovens<br />

voor drogen<br />

Gebruik restwarmte bij<br />

ruimteverwarming<br />

Snelbrand/eenbrand<br />

Overschakeling van elektriciteit<br />

op gas<br />

Van batch naar continue<br />

productie<br />

Toepassing stadsverwarming<br />

Sect<br />

or<br />

TP<br />

TP<br />

TS<br />

A<br />

A<br />

A<br />

TPS<br />

A<br />

A<br />

A<br />

TSP<br />

Het kwantificeren van de energiebesparingsmogelijkheden binnen de gehele<br />

fijnkeramische bedrijfstak is pas mogelijk na een grondige inventarisatie van de<br />

besparingsmogelijkheden van de individuele bedrijven. Zolang die inventarisatie<br />

ontbreekt kan slechts een grove schatting worden gegeven. Een energiebesparing<br />

van 5-10% vanaf heden tot het jaar 2000 moet echter tot de mogelijkheden<br />

behoren.<br />

124<br />

Nieuw te ontwikkelen<br />

technieken<br />

Toepassing<br />

stralingbranders<br />

Droge massabereiding<br />

“Fabriek 2000"<br />

Verdere optimalisatie<br />

dichtheid sproeimassa<br />

Sect<br />

or<br />

TSA<br />

T<br />

TP<br />

T


Energiebesparing<br />

Subsector 26.4: Vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken<br />

klei<br />

Meerjarenafspraak<br />

Op 13 oktober 1993 is tussen het Koninklijk Verbond van Nederlandse<br />

Baksteenfabrikanten (KNB), de Nederlandse Dakpannenfabrikanten (NEDACO),<br />

tezamen de grofkeramische industrie genoemd, en het Ministerie van Economische<br />

Zaken, met betrekking tot de verbetering van de energie-efficiency een<br />

meerjarenafspraak gemaakt [14].<br />

Ook in deze bedrijfstak is de energiebesparingsdoelstelling geformuleerd als een<br />

efficiencyverbetering van 20% in het jaar 2000 ten opzichte van het basisjaar<br />

1989, waarbij het non-energetisch gebruik van brandstoffen buiten beschouwing<br />

wordt gelaten.<br />

Met een energieverbruik van 9,7 PJ (1989) vormt ook de grofkeramische industrie<br />

een belangrijke doelgroep voor het energiebesparingsbeleid gericht op de<br />

industrie.<br />

Om de in de Mja genoemde doelstelling te realiseren is door de grofkeramische<br />

industrie met Novem bv, TNO-TPD en het Technisch Centrum voor de Keramische<br />

Industrie (TCKI) een Technologisch Meerjarenplan opgesteld waarin de grote lijnen<br />

volgens welke de energie-efficiencyverbetering gerealiseerd kan worden, zijn<br />

neergelegd.<br />

Dit technologisch meerjarenplan is gebaseerd op een enquête in 1989 waarin<br />

productie- en energiegegevens verzameld zijn. Deze verzamelde gegevens<br />

hebben betrekking op circa 95% van de toenmalige Nederlandse baksteen- en<br />

dakpannenindustrie gemeten in tonnen. Op basis van die gegevens is het<br />

gemiddelde specifieke energieverbruik in 1989 voorlopig vastgesteld op 3.200<br />

MJ/ton product op basis van het gebruik van primaire energiedragers.<br />

Op basis van bekend geworden nadere gegevens wordt een gemiddeld<br />

energiegebruik aangehouden van 3130 MJ/ton product (referentiewaarde),<br />

waarmee verschillende productgroepen en fabrieken onderling vergeleken kunnen<br />

worden. Op grond van deze enquête en de bij TNO en TCKI levende inzichten<br />

zijn in de planperiode een aantal besparingsmaatregelen mogelijk. Deze<br />

maatregelen staan aan het eind van deze paragraaf vermeld.<br />

Gerealiseerde energiebesparingen<br />

Uit gegevens [3,4] blijkt dat het energiegebruik in absolute zin van 9,7 PJ (1989)<br />

tot 8,7 PJ (1994) is afgenomen. Deze daling is deels het gevolg van de<br />

energiebesparende maatregelen in de productieprocessen.<br />

Zo zijn bij een viertal bedrijven bestaande ovens vervangen of vernieuwd. Verder<br />

zijn in de periode 1990-1992 een aantal projecten gerealiseerd, waarbij de<br />

geconstateerde energiebesparing per ton in de periode 1989-1992 varieert van<br />

5 tot 35% [3]. De monitoringsrapportages [3,4 ] melden over de periode 1989-1994<br />

een tiental projecten, waarbij het voor een deel integrale nieuwbouw of verbouw<br />

van een bestaande oven betreft. Een ander deel betrof de gedeeltelijke vervanging<br />

of uitbreiding van het ovenbestand van een fabriek.<br />

125


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Daarnaast zijn in 1994 projecten uitgevoerd op het gebied van onderwagenkoeling,<br />

(geforceerde) eindkoeling en een betere bezettingsgraad. Daarnaast is bij drie<br />

fabrieken de drogercapaciteit bijgebouwd of vervangen/gemoderniseerd.<br />

Bij twee bedrijven heeft in de periode 1989-1993 installatie of modernisering van<br />

een warmte-kracht-koppelingsinstallatie (WKK) plaatsgevonden. Beide installaties<br />

staan bij fabrieken met een productie van meer dan 70 miljoen WF en functioneren<br />

zonder teruglevering aan het net. In 1994 zijn geen nieuwe WKK-installaties<br />

geplaatst. Overigens wordt verdere uitbreiding van de WKK-capaciteit gehinderd<br />

doordat een WKK alleen economisch aantrekkelijk is als de vrijkomende<br />

laagwaardige warmte volledig ingezet kan worden. Veel fabrieken kampen al met<br />

een laagwaardig warmte-overschot. Verder is er een schaalprobleem: de fabrieken<br />

met WKK behoren tot de grootste in het land, terwijl de daar geplaatste WKKinstallaties<br />

juist relatief klein zijn; Voor kleinere fabrieken zijn ook de kleinste<br />

installaties vaak al te groot.<br />

Bij nagenoeg alle bedrijven hebben kleinere procesaanpassingen plaatsgevonden,<br />

waarvan vanwege de diversiteit geen overzicht is gegeven [3] zoals automatisering<br />

en optimalisatie van de drogerijen, verkorting van de droogtijd, modernisering van<br />

de productielokatie en optimalisaties in de voorbewerking.<br />

Gerealiseerde productaanpassingen zijn niet zozeer uit energiebesparingsoogpunt<br />

verricht, maar hebben de marktvraag gevolgd, hetgeen resulteerde in een grotere<br />

energiebehoefte. Voorbeeld hiervan is de groeiende vraag naar lichte (gele en<br />

witte) metselstenen geweest die een hogere baktemperatuur vereisen dan donkere<br />

stenen en derhalve een hoger energieverbruik te zien geven.<br />

De sanering met sluiting van 20 bedrijven in 1991 - 1992 heeft uiteindelijk geleid<br />

tot een afname van het specifieke energiegebruik met ruim 6%. De sluiting in 1991<br />

van voornamelijk oudere bedrijven resulteerde aanvankelijk in een afname van<br />

ongeveer 7,5%. De sluiting in 1992 van een aantal moderne bedrijven met een<br />

minder dan gemiddeld energiegebruik heeft een deel van dit resultaat weer teniet<br />

gedaan [4]. In 1994 is een dakpannenfabriek met verouderde installaties gesloten,<br />

waarbij de productie is overgebracht naar een moderne fabriek.<br />

In tabel B.4 zijn de resultaten samengevat van de al gerealiseerde energieefficiency.<br />

Tabel B.4: Ontwikkeling in de energie-efficiency in de grofkeramische industrie<br />

in de periode 1989-1994<br />

Genormeerd energiegebruik<br />

[TJ]<br />

1989 1992 1993 1994<br />

9.680 9.052 8.425 8.730<br />

Energie-efficiency index (EEI) 100 96,9 98,1 95,5<br />

Bron: Energiemonitoring Meerjarenafspraak Energiebesparing, rapportage 1994 [4]<br />

Als gekeken wordt naar de energiedragers dan blijken de besparingen in de<br />

verslagperiode vooral gerealiseerd te zijn door vermindering van het<br />

126


Energiebesparing<br />

aardgasgebruik voor bakken en drogen (ruim 9% minder gebruik op een 5,5%<br />

kleinere productie). Het elektriciteitsgebruik per eenheid product is gestegen (t.o.v.<br />

1989 2% minder gebruik op een productiedaling van 5,5%). Dit kan deels worden<br />

verklaard uit het feit dat overschakeling op het tunnelovenprincipe veelal gepaard<br />

gaat met een toename van het elektriciteitsverbruik door de toename in elektrisch<br />

aangedreven apparatuur. Verder kan gesteld worden dat door de scherpere eisen<br />

op het gebied van milieu aanpassingen en uitbreidingen van procesinstallaties<br />

noodzakelijk waren, welke eveneens gepaard gaan met een uitbreiding van<br />

apparatuur (hier kunnen genoemd worden de rookgasreinigingsinstallaties en<br />

stofafscheidingsapparatuur).<br />

Het gebruik van kolen en olie was in 1989 al klein (ca. 138 TJ resp. 48 TJ en is<br />

nog verder afgenomen (17,5 TJ en 7 TJ). Voor de energievoorziening op brancheniveau<br />

blijft de toepassing beperkt tot enkele speciale producties om daarin<br />

bijzondere kleur- en structuureffecten te realiseren.<br />

Besparingspotentiëlen<br />

Op grond van de in 1989 gehouden enquête naar het energieverbruik in de<br />

baksteenindustrie zijn volgens de inzichten van het TCKI en TNO de volgende<br />

besparingsmaatregelen in de komende planperiode uit te voeren, zoals vastgelegd<br />

in het technologisch meerjarenplan:<br />

1. Vervanging en/of modernisering van bestaande ovens, waarvan verwacht<br />

wordt dat het een afname van het gemiddelde specifieke energiegebruik met<br />

3-4% tot gevolg heeft.<br />

2. Warmtewisselaars op ovens en drogers. Toepassing in de helft van de<br />

productie per 2000 waarbij 50% van de warmte nuttig wordt ingezet,<br />

vermindert het energieverbruik met ongeveer 3%.<br />

3. Warmte/krachtkoppeling, waarvan de bijdrage aan de vermindering van het<br />

specifiek energiegebruik (op brancheniveau) per 2000 wordt geschat op 1%.<br />

4. Optimalisatie van bestaande droogprocessen, waarbij een vermindering van<br />

het specifieke energieverbruik met 2,5 tot 5% haalbaar wordt geacht.<br />

5. Optimalisatie van warmtestromen, waarbij een vermindering van het specifieke<br />

energieverbruik wordt geschat op 0,5 tot 1%.<br />

6. Voortgezette optimalisatie van stookcurves, waarbij de te bereiken<br />

vermindering van het specifieke energieverbruik wordt geschat op 0,5 tot 1%<br />

7. Verlaging van het vormgevingswatergehalte, waarbij een vermindering van<br />

het specifiek energieverbruik tot het jaar 2000 hooguit wordt geschat op 0,5%.<br />

8. Nieuwe drogerijontwerpen. Invoering hiervan vanaf 1995 bij 10 tot 15% van<br />

de productie zal leiden tot een vermindering van het specifieke energiegebruik<br />

van 0,5 tot 1,5% in 2000.<br />

9. Verlaging van het specifieke productgewicht, hetgeen maximaal zal leiden<br />

tot 0,5% vermindering van het specifieke energiegebruik.<br />

10. Andere veranderingen in de productspecificaties, zal volgens voorlopige<br />

ramingen leiden tot verhoging (1%) van het specifiek energie-gebruik.<br />

11. Het afstoten van energie intensieve bedrijven en/of producten zou het<br />

specifiek energieverbruik verminderen met 0,5 tot 1,5%.<br />

Per nog uit te voeren project van nieuwbouw en modernisering van ovens zal<br />

gemiddeld 15% besparing mogelijk zijn. Zo staan voor de komende twee tot drie<br />

127


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

jaar verschillende investeringen in ovenmoderniseringen en een zevental nieuwe<br />

tunnelovens op het programma.<br />

In een aantal demonstratieprojecten vindt de terugwinning van warmte uit gebruikte<br />

drooglucht en uit rookgas plaats waarbij 3 tot 5% op het specifiek energiegebruik<br />

bij de betrokken fabrieken bespaard werd. Verder loopt er een onderzoek naar<br />

de mogelijkheden van gecombineerde warmte-terugwinning en rookgasreiniging.<br />

De eerste resultaten gaven aan dat in principe het equivalent van ongeveer 20%<br />

van de oveninput aan gas teruggewonnen kan worden. Een probleem bij beide<br />

vormen van terugwinning is de relatief geringe inzetbaarheid van de<br />

teruggewonnen warmte door het lage temperatuurniveau.<br />

Het lopende droogonderzoek van TNO-TPD geeft aanleiding te veronderstellen,<br />

dat in bestaande drogerijen nog aanzienlijke verbeteringen te bereiken zijn, met<br />

name de beheersing van de luchtstromen en het ventilatievermogen. Een<br />

verbetering van het gemiddelde droogefficiency met 5 tot 10% in 2000 wordt<br />

haalbaar geacht [4]<br />

Invoering van “goede drogerijen” vanaf 1995 bij 10 tot 15% van de productie leidt<br />

tot een vermindering van het specifieke energiegebruik van 0,5 tot 1,5% in 2000.<br />

Aanpassingen in het kader van het specifiek productgewicht verkeren nog in een<br />

experimenteel stadium en het perspectief is moeilijk in te schatten, met name<br />

omdat zeer onzeker is hoe de marktacceptatie van geperforeerde vormbakstenen<br />

zal zijn.<br />

Het sluiten van bedrijven in de periode 1993-2000 zal slechts een beperkt effect<br />

hebben. Het moet dan gaan om vlamovens en oudere tunnelovens in bedrijven<br />

met een weinig specifiek product, die alleen ten koste van grote investeringen bij<br />

de tijd te houden of te brengen zijn. Dit zijn er hooguit 5 of 6 , die tezamen circa<br />

5% van de landelijke productie vertegenwoordigen.<br />

Er zal veel aandacht besteed moeten worden aan het maken van<br />

energiebesparingsplannen en energiebeheer om meer inzicht te krijgen in de<br />

besparingsmogelijkheden. Binnen een aantal baksteenfabrieken lopen thans<br />

projecten om milieuzorg- en energiemanagementsystemen in de bedrijfsvoering<br />

te implementeren [90].<br />

128


Subsector 26.5: Vervaardiging van cement, kalk en gips<br />

Energiebesparing<br />

Meerjarenafspraak<br />

Op 24 juli 1992 is de meerjarenafspraak tussen de Nederlandse cementindustrie<br />

en het Ministerie van Economische Zaken, over de verbetering van de energieefficiency,<br />

afgesloten [13].<br />

In het algemeen geldt dat rekening houdend met de optredende productiegroei<br />

voor de Nederlandse industrie de energiebesparingsdoelstelling geformuleerd is<br />

als: een efficiëntieverbetering van 20% in het jaar 2000 ten opzicht van 1989,<br />

waarbij het non-energetisch gebruik van brandstoffen buiten beschouwing wordt<br />

gelaten. Overigens bedraagt het energiegebruik van de Nederlandse<br />

cementindustrie ongeveer 1% van het totale energiegebruik van de Nederlandse<br />

industrie.<br />

In samenwerking met de Novem wordt aandacht besteed aan de volgende<br />

energiebesparende maatregelen:<br />

- De keuze van de grondstoffen en de vormen van op- en overslag aan de<br />

grondstoffenkant.<br />

- Een verdergaande substitutie van primaire door secundaire energiedragers aan<br />

de brandstoffenkant.<br />

- Een verdergaande inzet van warmte-krachtkoppeling.<br />

- Een verdergaande automatisering van de besturing van het ovensysteem.<br />

- De keuze van het ovenproces en de cementmaling.<br />

- Het richten van het marketingbeleid op een verdergaand gebruik van klinkerarme<br />

cementsoorten.<br />

- Invoering van een energie-management-systeem.<br />

Gerealiseerde besparingen<br />

Doordat de energiekosten zwaar op de operationele kosten wegen, zijn de<br />

ontwikkelingen vooral op deze post gericht. Voor wat betreft de brandstoffen wordt<br />

met name bij de vestiging van ENCI in Maastricht gebruik gemaakt van diverse<br />

brandstoffen. Opmerkelijk is het aandeel in de brandstoffen dat gevormd wordt<br />

door reststoffen uit andere externe processen (mijnsteen, leisteen, petroleumcokes<br />

glycolresidu). Er wordt maar voor ca. een kwart van de totale warmte-inzet beslag<br />

gelegd op primaire brandstoffen (2% aardgas, 22% stookolie en bruinkool) [17].<br />

Ook is door de inzet van kalkarme cementsoorten zoals Hoogovencement en<br />

Portlandvliegascement een grote reductie gekomen op het verbruik van primaire<br />

energie. Zoals al vermeld wordt het droge procédé steeds meer toegepast, immers<br />

het natte procédé leidt tot een gemiddeld 40% hoger energiegebruik. De efficiency<br />

wordt nadelig beïnvloed door het steeds toenemende vochtgehalte van de mergel,<br />

immers het moet op steeds grotere diepte gewonnen worden.<br />

Verder wordt in het kader van de Mja de “Overleggroep Energiebesparing<br />

ingesteld, waarin EZ, VNC en Novem vertegenwoordigd zijn. Door de overleggroep<br />

wordt jaarlijks een evaluatie opgesteld over de voortgang. Over het verslagjaar<br />

1993 worden de volgende zaken gerapporteerd [5]:<br />

De toename van het inzetten van reststoffen (cokes en glycol) in de periode 1989-<br />

1993 heeft geleid tot een besparing van 411.012 GJ (7,3%) op het totale<br />

129


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

energieverbruik van de vestiging van ENCI in Maastricht. Op grond van de<br />

NEEDIS-definities is hier echter geen sprake van een besparing aangezien ook<br />

de genoemde reststoffen als energiedrager worden aangemerkt.<br />

Door het automatiseren van het grootschalige en complexe ovenproces met behulp<br />

van het fuzzy logic systeem tezamen met het plaatsen van een<br />

temperatuurscanner bespaart ENCI jaarlijks 2.800.000 m 3 aardgas en 2.000.000<br />

kWh elektriciteit (zie ook [80]).<br />

Door de bouw van een nieuwe cementmolen wordt een besparing van 279.000<br />

GJ/jaar beoogd (zie ook [80]).<br />

Dosering van hoogovenslakken aan het ruwmeel, waardoor minder energie<br />

benodigd was bij de klinkerfabricage heeft bij de vestiging van ENCI in Maastricht<br />

geleid tot een besparing van 0,1 GJ/ton klinker, wat overeenkomt met 87.500 GJ<br />

per jaar.<br />

Van een vlamonderzoek om een verbeterde warmte-overdracht te ontwikkelen<br />

en de Nox-emissie te verkleinen zijn nog geen resultaten bekend.<br />

Een aantal te volgen energiebesparingsmaatregelen zijn het verbeteren van een<br />

molensysteem, de bouw van een kleine WKK-eenheid bij ENCI in Maastricht en<br />

verbetering van de brandstofdosering (1994/1995: resultaten nog niet bekend).<br />

Verder is de monitoring verbeterd door het onderscheiden van relevante<br />

processtappen met de hierbij behorende relevante brandstof- en<br />

productiegegevens. Deze gegevens zijn aan Novem ter beschikking gesteld. Deze<br />

gegevens zijn een potentiële bron voor Needis, echter vanwege<br />

bedrijfsgeheimhouding zullen deze cijfers mogelijk moeilijk te verkrijgen zijn.<br />

In tabel B.5 worden de gerealiseerde energiebesparingen weergegeven.<br />

Tabel B.5: Gerealiseerde energiebesparing cementindustrie over de periode<br />

1989-1993<br />

1989<br />

TJ<br />

1992<br />

TJ<br />

1993<br />

TJ<br />

Totaal energieverbruik 7126 6084 5987<br />

Totaal normgebruik energie 7126 6484 6425<br />

Energie-efficiency index 100 94 93<br />

Bron: [5]<br />

De energie-efficiency in 1993 is hiermee iets minder dan volgens de referentielijn<br />

(gericht op 20% efficiency verbetering in het jaar 2000) het geval zou zijn geweest.<br />

130


Energiebesparing<br />

Energiebesparingspotentiëlen<br />

De elektriciteitsconsumptie van de molens is een onderwerp van studie. De<br />

overgang van kogelmolens naar walsmolens kan een significante reductie (tot<br />

30%) in het specifieke energieverbruik opleveren, waarbij het effect op het totale<br />

energieverbruik ca. 5% zal bedragen [17].<br />

Het calcineren van de kalksteen kan plaatsvinden in een zogenaamde<br />

voorcalcinator. Het gebruik van een voorcalcinator kan een energiebesparing van<br />

5 tot 10% opleveren. Echter, in de komende 10 jaar is een introductie hiervan in<br />

Nederland niet te verwachten [56].<br />

131


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Subsector 26.6: Vervaardiging van producten van beton, cement en gips<br />

Meerjarenafspraken<br />

Binnen subsector 26.6 is alleen voor de kalkzandsteenindustrie een<br />

meerjarenafspraak van kracht. Deze meerjarenafspraak is op 24 november 1992<br />

tussen de Vereniging van Nederlandse Kalkzandsteenproducenten (VNK) en het<br />

Ministerie van Economische Zaken gemaakt.<br />

In het algemeen geldt dat rekening houdend met de optredende productiegroei<br />

voor de Nederlandse industrie de energiebesparingsdoelstelling geformuleerd is<br />

als: een efficiëntieverbetering van 20% in het jaar 2000 ten opzichte van 1989,<br />

waarbij het non-energetisch gebruik van brandstoffen buiten beschouwing wordt<br />

gelaten. Overigens bedraagt het energiegebruik van de kalkzandsteenindustrie<br />

circa 1,2 PJ.<br />

In de Mja is als doelstelling opgenomen dat de kalkzandsteenindustrie zich inspant<br />

te komen tot een verbetering van de energie-efficiency in het jaar 1995 van 10%,<br />

ten opzichte van 1989. Voor de periode tot en met het jaar 2000 streeft de<br />

kalkzandsteenindustrie naar een verbetering van de energie-efficiency van 20%<br />

ten opzichte van 1989.<br />

In 1995 is de Mja geëvalueerd. De rapportage hiervan is nog niet uitgekomen.<br />

De leden van de VNK hebben geïnventariseerd welke energiebesparende<br />

maatregelen tot 1996 getroffen konden worden, waarbij proces-geïntegreerde<br />

oplossingen de voorkeur verdienen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in bilaterale<br />

afspraken met de Novem en hebben een vertrouwelijk karakter. In de afspraken<br />

is het volgende vastgelegd.:<br />

- Verbetering c.q. automatisering in de besturing van het stoomoverblaassysteem,<br />

met in een aantal gevallen aanpassingen in het systeem van ontluchten in de<br />

autoclaven.<br />

- Vergroting van de inzet van restwarmte welke uit condensaat van de autoclaven<br />

wordt verkregen. Deze inzet kan zowel voor gebouwverwarming als voor<br />

opwarming van ketelvoedingswater plaatsvinden.<br />

- Verhoging van het rendement van de stoomketels door modificaties danwel door<br />

vervangingsinvesteringen. Isolatiemaatregelen rond de leidingen en installaties.<br />

- Isolatiemaatregelen in de gebouwen.<br />

- Afzet van restwarmte naar andere producties binnen, danwel buiten het eigen<br />

bedrijfsterrein.<br />

- Inzet van secundaire grondstof als brandstof.<br />

- Verlaging van de kalkinzet door betere procescontrole en besturing.<br />

- Verlaging van het elektriciteitsgebruik door diverse efficiencymaatregelen.<br />

- Met het oog op de vermindering van de CO 2 - emissie is een reductie van het<br />

kalkgebruik ook relevant. Hiervoor zijn echter vooralsnog geen doelstellingen<br />

geformuleerd.<br />

132


Energiebesparing<br />

Gerealiseerde energiebesparingen<br />

In het kader van de Mja is de “Overleggroep Energiebesparing ingesteld, waarin<br />

EZ, VNK en Novem vertegenwoordigd zijn. Door de overleggroep wordt jaarlijks<br />

een evaluatie opgesteld over de voortgang. Over de verslagjaren 1993 en 1994<br />

worden de volgende zaken gerapporteerd [6,7]:<br />

- Bij drie kalkzandsteenbedrijven zijn projecten uitgevoerd die betrekking hebben<br />

op het mengen en het massatransport. De individuele besparingen bedroegen<br />

respectievelijk 45% en 12% van het geïnstalleerd vermogen en 2,5% van het<br />

gasverbruik.<br />

- Door een verbetering van de kwaliteit van de grondstoffen, door met name het<br />

wassen van zand en volgens eigen recept samenstellen van de zandfractie, is<br />

een betere kwaliteit van het eindproduct bereikt. Hierdoor vindt minder uitval<br />

plaats, hetgeen een positief effect heeft op de energie-efficiency.<br />

- Daar het olie- en gasverbruik van de kalkzandsteenproductie voornamelijk wordt<br />

bepaald door het verhardingsproces, concentreren energiebesparingsmogelijkheden<br />

zich op het minimaliseren van de opwekking van stoom en het stoomgebruik<br />

van het verhardingsproces. In 1994 is een demonstratieproject inzake stoomgebruik<br />

afgesloten. Verder is aandacht besteed aan het repareren, isoleren en<br />

aanbrengen van extra overblaasleidingen.<br />

De inzet van laagwaardige restwarmte is onderzocht met behulp van pinchtechnologie,<br />

waaruit een interessante optie naar voren is gekomen<br />

(warmtepomp). Verder zijn de mogelijkheden van warmte/kracht-koppeling<br />

onderzocht bij een bedrijf; deze bleken echter gering.<br />

- Verder zijn in 1993 drie warmteterugwinningsprojecten uitgevoerd en is er<br />

gewerkt aan de verbetering van de efficiency van het ketelhuis.<br />

- In 1994 zijn bij een bedrijf de productiehallen thermisch geïsoleerd, hetgeen een<br />

geringe energiebesparing opleverde.<br />

- Door optimalisatie van de elektriciteitsopwekking bij de zandwinning is een<br />

besparing gerealiseerd.<br />

- In 1993 is een project uitgevoerd waarbij het elektriciteitsverbruik is<br />

geïnventariseerd. In 1994 is gewerkt aan de verbetering van de<br />

informatievoorziening m.b.t. energie-efficiency verbetering van de individuele<br />

bedrijven.<br />

- In 1994 is bij twee bedrijven een Energie Potential Scan (EPS) uitgevoerd. Bij<br />

deze bedrijven is een goed inzicht ontstaan in het besparingspotentieel. Er wordt<br />

momenteel bekeken of de uitvoering van EPS bij andere bedrijven in de branche<br />

ook interessant is.<br />

De eventueel gerealiseerde besparingen kunnen cijfermatig worden weergegeven<br />

middels de energie-efficiency index (EEI) van de kalkzandsteenindustrie. In tabel<br />

B.6 volgt een overzicht over ’89-’94.<br />

133


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Tabel B.6: Ontwikkeling in de energie-efficiency in de kalkzandsteenindustrie<br />

in de periode 1989-1994<br />

1989<br />

[TJ]<br />

1990<br />

[TJ]<br />

1991<br />

[TJ]<br />

1992<br />

[TJ]<br />

1993<br />

[TJ]<br />

1994<br />

[TJ]<br />

Totaal energieverbruik 1222 1185 1148 1177 1180 1333<br />

Totaal normgebruik<br />

energie<br />

1222 1184 1165 1240 1214 1375<br />

Energie-efficiency index 100 100 99 95 97 92*<br />

* EEI-indexcijfer is eigenlijk 96 maar er wordt een, binnen de Overleggroep energiebesparing<br />

overeengekomen, correctie toegepast van 4. Uit de beschikbare informatie is niet duidelijk<br />

waarom een dergelijke correctie is uitgevoerd. Wel wordt in [7] aangegeven dat correcties op<br />

het energieverbruik noodzakelijk zijn ten gevolge van milieu-investeringen, bezettingsgraad en/of<br />

gewijzigd productenpakket.<br />

Bron: Ontwikkeling energie-efficiency Nederlandse Kalksteenproducenten, verslagjaren 1993 [6]<br />

en 1994 [7]<br />

Inmiddels is een branche-overleg opgestart tussen het ministerie van VROM, de<br />

VOBN, de BFBN, de VNG, de UvW en het IPO. De mogelijkheid is zeer wel<br />

aanwezig dat verdere afspraken zullen worden gemaakt over energie-efficiency<br />

verbetering in de betonmortel- en betonwarenindustrie waaronder monitoring van<br />

de energie-efficiency index. Verwacht wordt dat per medio 1997 het brancheoverleg<br />

zal resulteren in een eventuele meerjarenafspraak. Deze informatiebron<br />

is dan mogelijk van belang voor NEEDIS.<br />

Energiebesparingspotentiëlen<br />

Kalkzandsteenindustrie<br />

Verbeterde monitoring van energiegebruiksgegevens levert een beter inzicht op<br />

in de bereikte energie-efficiency, hetgeen een punt van aandacht blijft. De<br />

bedoeling is om in de toekomst de EEI-berekening binnen de<br />

kalkzandsteenindustrie per processtap en op produktniveau te bepalen.<br />

De kalkzandsteenbranche zal verder onderzoek verrichten naar de invloed van<br />

de diverse exogene factoren op de energie-efficiency.<br />

Door de grote vraag naar kalkzandsteenelementen is de behoefte aan extra<br />

zaagwerk sterk toegenomen. Daar de bedrijven deze zaagwerkzaamheden steeds<br />

meer zelf verrichten, neemt het energiegebruik toe. De aandacht zal hierop gericht<br />

moeten worden.<br />

Kennisoverdracht met betrekking tot automatisering van het verhardingsproces<br />

dient plaats te vinden, in verband met mogelijke energie-efficiency verbetering.<br />

Verder wordt binnen afzienbare termijn begonnen met de automatisering van het<br />

stoomoverblaassysteem of wordt de bestaande installatie verder geoptimaliseerd.<br />

Over de gehele branche is men bezig het ISO 9002 kwaliteitborgingssysteem in<br />

te voeren, waarmee men verwacht uitval verder te beperken en op deze manier<br />

energie te besparen.<br />

134


Energiebesparing<br />

Subsector 26.8: Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende producten<br />

Vervaardiging van asfalt<br />

Meerjarenafspraak<br />

Op 6 november 1995 is tussen de Vereniging tot Bevordering van Werken in<br />

Asfalt, bedrijven die lid zijn van deze organisatie, het Interprovinciaal Overleg en<br />

de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de verbetering van de<br />

energie-efficiency binnen de bedrijfstak een meerjarenafspraak afgesloten [16].<br />

In de Mja is opgenomen dat de asfaltindustrie zich ten doel heeft gesteld te komen<br />

tot een verbetering van de energie-efficiency in het jaar 2000 van 20%, ten<br />

opzichte van 1989.<br />

Om de in de Mja genoemde doelstelling te realiseren is door de asfaltindustrie<br />

met Novem het Technisch Meerjaren Plan Verbetering Energie-efficiency<br />

Asfaltindustrie opgesteld waarin de grote lijnen, volgens welke de energieefficiencyverbetering<br />

gerealiseerd kan worden, zijn neergelegd. De aandacht in<br />

dit plan richt zich direct op de productie van asfalt, omdat meer dan 80% van de<br />

energie, nodig voor het produceren, transporteren en verwerken daarvoor nodig<br />

is.<br />

De volgende vier (groepen) van energiebesparings-maatregelen komen in dit plan<br />

aan de orde:<br />

- Verbeterde bedrijfsvoering door gebruik te maken van een beheerssysteem voor<br />

energiekosten. Hiermee moet het mogelijk worden een kwantitatieve relatie te<br />

leggen tussen energiegebruik-verlagende factoren (good housekeeping,<br />

energiebesparende investeringen, eigenschappen (o.a. vochtgehalte mineralen),<br />

soort asfalt etc.) en de mate waarin het specifieke energiegebruik wordt<br />

verlaagd.<br />

- Toepassing van de beste techniek per productiesysteem, in combinatie van<br />

verbeterde bedrijfsvoering. Aangenomen is dat deze additionele maatregel in<br />

hoofdzaak bij de chargemeng-installatie (met 60% van de jaarlijkse<br />

asfaltproductie) effect zal hebben. Een additionele besparing van 4% wordt<br />

bereikt, wanneer voor 80% van de in de doorstroom chargemeng-installaties<br />

geproduceerde asfalt, in het jaar 2000, de beste techniek wordt toegepast.<br />

- Optimalisatie naar productieproces. Hierbij is aangenomen dat voor 50% van<br />

de toren- en de drummix-installaties er een herinvesteringsmoment zal komen<br />

waarin voor het meest energiezuinige systeem zal worden gekozen, hetgeen<br />

een additionele besparing van 3,5% betekent.<br />

- Optimalisatie van productiecapaciteiten. Aangenomen is dat 50% van de<br />

toreninstallaties in het jaar 2000 (in combinatie met de maatregel verbeterde<br />

bedrijfsvoering) met deze maatregel een energiebesparing weet te bereiken van<br />

30 MJ per ton, hetgeen een additionele verbetering van 1,1% betekent.<br />

135


April 1997<br />

<strong>Sectorstudie</strong> bouwmaterialen<br />

Gerealiseerde besparingen<br />

Zoals al vermeld vindt de opslag van bitumen plaats in thermisch geïsoleerde<br />

tanks die op een temperatuur van circa 170 O C worden gehouden. Tegenwoordig<br />

wordt de grote voorraad ook wel op 110 O C gehouden en een klein compartiment<br />

van de voorraadtank, ter grootte van het dagelijks gebruik, op circa 170 O C.<br />

Verder wordt, indien de installatie langere tijd buiten bedrijf is, de verwarming van<br />

de opslag uitgeschakeld. Aangezien de meerjarenafspraak recentelijk is afgesloten<br />

zijn er nog geen voortgangsrapportages beschikbaar.<br />

Besparingspotentiëlen<br />

Hierbij wordt verwezen naar de voorgestelde plannen uit het Technisch Meerjaren<br />

Plan Energie-efficiency Asfaltindustrie [16], zoals deze hierboven zijn geformuleerd.<br />

136

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!