Programmaboekje : Zagrosek - deSingel
Programmaboekje : Zagrosek - deSingel
Programmaboekje : Zagrosek - deSingel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Muziek<br />
Symfonieorkest van de Munt . Lothar <strong>Zagrosek</strong><br />
Francesconi, Debussy, Messiaen<br />
dinsdag 21 november 2000
Symfonie – Seizoen 2000-2001<br />
Symfonieorkest van de Munt . Lothar <strong>Zagrosek</strong><br />
Francesconi, Debussy, Messiaen<br />
dinsdag 21 november 2000<br />
Symfonieorkest van de Munt . Antonio Pappano<br />
Tabea Zimmermann . Christian Tetzlaff<br />
Hindemith, Ligeti, Mozart<br />
woensdag 21 februari 2001<br />
Rotterdams Philharmonisch Orkest . Alexander Liebreich<br />
. Frank Peter Zimmermann<br />
Elgar, Brahms<br />
zaterdag 10 maart 2001<br />
Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen .<br />
Lothar <strong>Zagrosek</strong> . Nina Warren . David Wakeham<br />
Reger, von Zemlinsky<br />
vrijdag 27 april 2001<br />
Budapest Festival Orchestra . Ivan Fischer . Petra<br />
Lang . Jorma Silvasti<br />
van Beethoven, Mahler<br />
zondag 20 mei 2001<br />
Rotterdams Philharmonisch Orkest . Daniel Harding .<br />
Sjef Douwes<br />
Haydn, Rihm, Nielsen<br />
zondag 27 mei 2001
egin concert 20.00 uur<br />
pauze omstreeks 20.40 uur<br />
einde omstreeks 21.30 uur<br />
inleiding door Gert Haelterman . 19.15 uur . Foyer<br />
tekst programmaboekje de Munt<br />
coördinatie programmaboekje <strong>deSingel</strong><br />
druk programmaboekje Tegendruk<br />
gelieve uw GSM uit te schakelen!<br />
Symfonieorkest van de Munt<br />
Lothar <strong>Zagrosek</strong> muzikale leiding<br />
Luca Francesconi<br />
Wanderer per grande orchestra 10’<br />
Claude Debussy<br />
Le Martyre de Saint-Sébastien. Fragments symphoniques 20’<br />
nr 1 La Cour de Lys<br />
Prélude: Lent, doux et soutenu – expressif<br />
nr 2 Danse extatique et Final du 1er acte<br />
Assez animé (sourdement agité)<br />
nr 3 La Passion<br />
Lent<br />
nr 4 Le Bon Pasteur<br />
Sombre et lent<br />
pauze<br />
Olivier Messiaen<br />
Chronochromie pour grand orchestre 22’<br />
Introduction: Très modéré<br />
Strophe I: Bien modéré<br />
Antistrophe I: Un peu vif<br />
Strophe II: Bien modéré<br />
Antistrophe II: Un peu vif<br />
Epôde: Modéré<br />
Coda: Un peu vif
The white Cliffs at Rügen © C. D. Friedrich<br />
Luca Francesconi<br />
Wanderer per grande orchestra (1998-99)<br />
Wanderung, een verkenning, reis, zoektocht, niet noodzakelijk ook<br />
met een terugkeer.<br />
Wat voor de romantici een aanvoelen was, een individuele levenskeuze<br />
van de artiest als Wanderer, als reiziger zonder welbepaald<br />
doel, heeft niet alleen zijn verlengstuk gevonden in onze ten einde<br />
lopende eeuw, maar werd de positie van iedereen.<br />
Nu we de postmoderne, romantische iconografi e, armtierig en<br />
banaal, goed en wel achter ons hebben gelaten, is de Wanderung<br />
een wrede metafoor van de situatie van de moderne mens, beroofd<br />
van alle zekerheden.<br />
Wanderer voor orkest is tevens een muzikale reis naar de kern van<br />
de kleuren en atmosferen van de opera die ik thans componeer en<br />
die het onder meer precies over een fantastische reis heeft naar de<br />
grensgebieden van de wereld.<br />
Hoewel het stuk zuiver symfonisch is, is het toch ook theatraal: de<br />
materie leeft en hervindt haar wezensgrond enkel en alleen in de<br />
muziek, maar men voelt een zekere herkenbaarheid of thematiek<br />
van expressieve fi guren en kleuren die lijken te verwijzen naar de<br />
plaatsen en tijden van handeling van een dramatisch verhaal.<br />
Zonder vastbepaalde instrumenten en coördinaten, zijn we vandaag<br />
op zoek naar ijkpunten in een ingewikkeld, rijk en onherbergzaam<br />
gebied.<br />
Een gevaarlijke maar boeiende tocht.<br />
Bevrijd van tempels en ideologieën bevragen we nogmaals de<br />
mens.<br />
Vanuit de achtergrond van de perceptie, op de drempel van het<br />
bewustzijn, duiken op een fascinerende wijze mechanismen en<br />
geestesgesteldheden op die sterk lijken op de exacte werkingslogica<br />
van de perceptie en de organisatie van de gedachte; misschien
zijn het constanten die aan de basis liggen van de grote machine.<br />
In weerwil van de cultuur lijkt de natuur haar aanwezigheid op welbepaalde<br />
terreinen te willen bevestigen.<br />
De sonatevorm bijvoorbeeld is geen absoluut kader maar incarneert<br />
op voorbeeldige wijze een dialectische conceptie die een<br />
basisstructuur is van de menselijke geest, van de Grieken tot op<br />
vandaag. Het betreft een algemene categorie, een modus operandi<br />
die gekoppeld is aan een dynamische opvatting van de tijd, een tijd<br />
die voortdurend in beweging is: een actieve positie ten opzichte van<br />
de wereld, een typisch westerse positie.<br />
Dit dialectisch vermogen is een krachtig analytisch en synthetisch<br />
instrument dat ook vandaag nog gebruikt wordt, zonder dat we<br />
nood hebben aan historische verwijzingen naar het verleden.<br />
De keerzijde van de perceptie is daarentegen een cyclische tijdsopvatting,<br />
een contemplatieve, niet-historische tijdsopvatting die<br />
lange tijd de utopie was van de avant-garde van de jongste decennia.<br />
Vandaag, aan het einde van een chaotische maar zeer rijke eeuw,<br />
kunnen we vanuit ons gezichtspunt een bevoorrechte blik over<br />
onze schouders werpen.<br />
De reis gaat verder: het is aan ons om enkel de meest noodzakelijke<br />
bagage mee te nemen, de onmisbare maar lichte bagage die ons de<br />
coördinaten kan verschaffen voor de tocht voorbij de Herculeszuilen<br />
van het derde millennium.<br />
Luca Francesconi Milaan, 10 februari 1999<br />
Luca Francesconi werd in 1956 geboren in Milaan. Hij studeerde<br />
piano aan het Conservatorium van Milaan en daarna compositie bij<br />
Azio Corghi (Boston), Karlheinz Stockhausen (Rome) en Luciano<br />
Berio (Tanglewood). In 1990 stichtte hij in Milaan de AGON Acustico<br />
Informatica Musica Studio, een onderzoeks- en productiecentrum<br />
voor nieuwe technologieën in muziek.<br />
Hij kreeg voor zijn werk veel internationale erkenning: de Prix Aosta<br />
(1983), Gaudeamus (1984), Martin Codax (1985), Guido D’Arezzo<br />
(1985) en de New Music Composer’s Competition (1987). In 1988<br />
werd hij bekroond met de Stipendien Preis en in 1990 met de Kranichsteiner<br />
Musikpreis van Darmstadt. In 1994 ontving hij de Siemens-prijs<br />
(München) voor zijn œuvre en datzelfde jaar werd zijn<br />
Ballata del Rovescio del Mondo, een radiowerk gebaseerd op teksten<br />
van Umberto Fiori, bekroond met de Prix Italia.<br />
Hij werd uitgenodigd als gastprofessor compositie aan de Conservatoria<br />
van Rotterdam, van Straatsburg, aan de Académie d’été van<br />
het IRCAM in Parijs, van de Young Nordic Music in Scandinavië, aan<br />
de McGill University in Montreal en in de Munt.<br />
Diverse instellingen wijdden reeds programma’s aan zijn werk: de<br />
Rotterdamse Kunststichting, de Biënnale van Venetië, het Middelburg<br />
Festival, het Nederlands Blazers Ensemble, Antwerpen ’93,<br />
Ars Musica, Festival Archipel, Festival Musica Strasbourg, Festival<br />
Akiyocsidai in Japan, Freon in Rome en Milano Musica.<br />
Luca Francesconi schreef meer dan vijftig werken voor diverse uitvoerders<br />
en ensembles, van solist tot groot orkest. Het merendeel<br />
werd geschreven in opdracht van de belangrijkste Europese<br />
muziek- en radioinstellingen. We vermelden drie strijkkwartetten,<br />
twee concerto’s voor hobo, verschillende stukken voor solist en<br />
ensemble of voor solist en orkest zoals Riti Neurali (voor viool), Les
Barricades Mystérieuses (voor fl uit), Islands (voor piano), Trama<br />
(voor saxofoon en klarinet) en A Fuoco (voor gitaar).<br />
Hij componeerde ook elektronische zangmuziek zoals Etymo, een<br />
werk voor sopraan, kamerorkest en elektronische apparatuur in<br />
opdracht van het IRCAM en Sirene/Gespenster, een heidens oratorium<br />
voor vier vrouwenkoren, slagwerk, koperblazers en elektronische<br />
apparatuur in opdracht van en in coproductie met de WDR,<br />
het Ensemble ASKO, de SDR, de VARA Matinées, het IRCAM en de<br />
AGON Studio. Verder componeerde hij ook werken voor blaasinstrumenten<br />
waaronder een kwintet (Attesa), een octet (Aria), een<br />
instrumentale suite uit L’Orfeo van Monteverdi en een groot werk<br />
voor vijf fanfarekorpsen (Mittel). We vermelden nog Suite 1984,<br />
een soort polyfonie van talen voor symfonisch orkest, jazzkwartet<br />
en Guinees percussie-ensemble; vier radiotheaterstukken voor de<br />
RAI; een kameropera en een opera in twee bedrijven (Scene, 1985)<br />
gebaseerd op teksten van de dichter Umberto Fiori, de video-opera<br />
Striáz (1996) gebaseerd op beelden van Studio Azzuro, het Concerto<br />
Apocalittico per Grilli, Margherite, Blatta e Orchestra naar een<br />
tekst van Stefano Blenni en de recente compositie Wanderer in<br />
opdracht van het Filharmonisch Orkest van la Scala, gecreëerd<br />
onder leiding van Riccardo Muti.<br />
In samenwerking met Umberto Fiori componeert Luca Francesconi<br />
momenteel een nieuwe opera, Ballata, gebaseerd op The Rime of<br />
the Ancient Mariner van Coleridge in opdracht van de Munt. De<br />
creatie van deze opera zal plaatsvinden in 2002, in een regie van<br />
Achim Freyer en onder leiding van Kazushi Ono.<br />
Als andere projecten vermelden we een werk voor groot orkest in<br />
opdracht van het Filharmonisch Orkest van Oslo; een compositie<br />
voor solisten, koren en orkest, bestemd voor het Festival van<br />
Straatsburg in 2001 en daar gedirigeerd door Peter Eötvös; een<br />
compositie voor het Ensemble InterContemporain en een andere<br />
voor het New Londen Choir ter gelegenheid van het festival van<br />
Huddersfi eld.<br />
Vanuit zijn interesse voor nieuwe technologieën plant hij in samenwerking<br />
met verschillende Europese operahuizen een nieuwe<br />
video-opera voor het Città della Musica te Rome en voor het festival<br />
van Straatsburg.<br />
Luca Francesconi werkt regelmatig met beroemde uitvoerders en<br />
ensembles zoals het Arditti Kwartet, Jean-Yves Artaud, Riccardo<br />
Chailly, Diego Masson, het Ensemble InterContemporain, de London<br />
Sinfonietta, het Ensemble AKSO, het Nieuw Ensemble, het<br />
Ensemble Modern, het Ensemble Contrechamps, het Nouvel<br />
Ensemble Moderne en het Nederlands Blazers Ensemble.<br />
Luca Francesconi is momenteel orkestdirigent en doceert compositie<br />
aan het Conservatorium van Milaan.<br />
Uit een interview met Luca Francesconi<br />
“De generatie voor de onze hield halt op de drempel van een nieuwe syntactische<br />
idee, en er bleef een enorme synthesearbeid nog onverricht.<br />
Een van hen stippelde een bepaalde route uit, liet ons belangrijke wegwijzers.<br />
Nu moeten we alles grondig herdenken en vastberaden het<br />
enorm rijke potentieel dat voor ons werd uitgewerkt, fi lteren en voor<br />
expressieve doeleinden aanwenden.” Dit schreef Luca Francesconi in de<br />
jaren 1982-1992. Wat is er in de jaren daarop veranderd?<br />
In de confrontaties van de attitudes van de westerling die de realiteit<br />
analytisch kan onderzoeken, rijpte de idee om de Europese cultuur<br />
te contextualiseren als een etnische cultuur: de enige manier<br />
waarmee men de eigenheden ervan kan doorgronden. Dit moment
is, nu meer dan ooit, bijzonder delicaat en belangrijk voor de kunst,<br />
voor de muziek. Om te kunnen communiceren heeft ze nood aan<br />
een syntaxis, en die is er. Zoniet moet een ganse eeuw van principes<br />
opnieuw uitgewerkt worden; er is geen sprake van tonaal of atonaal,<br />
dat interesseert me niet. Een reine kwint klinkt op een<br />
bepaalde manier en een chromatische cluster klinkt op een andere<br />
manier: het zijn verschillende kleuren, verschillende expressieve<br />
temperaturen. Een melodisch tussenzinnetje van grote secundes<br />
kan een bijzondere betekenis hebben maar met een specifi ek ritme<br />
heeft die een andere betekenis: symmetrie en asymmetrie, herhalen<br />
en het niet-herhalen, het stabiliteitsquotiënt van bepaalde verschafte<br />
gegevens: dit alles maakt deel uit van een buitengewoon<br />
rijke, syntactische bagage. Maar cruciaal is het construeren van een<br />
organisme” dat in staat is een verhaal te vertellen, want voor mij<br />
althans gaat het daarom. Uiteraard is het dan een ganse betekenislading,<br />
een historische lading die we delen en waarmee in elk geval<br />
een verhaal moet gemaakt worden: en of we dit nu willen of niet, al<br />
wat gemaakt wordt, heeft betekenis.<br />
Om het in Bruno Maderna’s woorden uit te drukken: “laten we voor eens<br />
en altijd ophouden met te praten over punten, structuren, reeksen en golven“.?<br />
Maar dit is een volledig overwonnen probleem. Ik bestempel het als de<br />
syntactische obsessie van de voorgaande generatie die noodzakelijk<br />
was en terecht. Iets helemaal anders is het dit tot in den treure te herhalen:<br />
het is een repertorium van stereotypes geworden. Het syntactische<br />
is noodzakelijk maar niet exhaustief. Een voorbeeld? Wanneer de<br />
techniek verdwijnt en de muziek te voorschijn komt, bestaat de moeilijkheidsgraad<br />
niet meer. Dat zijn mirakels die zich maar bij enkele uit-<br />
gelezen muzikanten voltrekken - bij een Pollini, een Muti, een Berio. Bij<br />
een Miles Davis. En bij nog enkele anderen: de materie lost op en wat<br />
rest, is louter muziek. Je vraagt je niet langer af welke stijl, welk genre<br />
muziek het is: ze grijpt je naar de keel en doet alle rest vergeten. Er verschijnt<br />
een wereld en je bewoont die.<br />
En bij het scheppen van die muziek?<br />
Mij boeit het te kunnen werken met zuivere energie, als ik daarin<br />
slaag. En uit eigen ervaring kan ik stellen dat wanneer het werk - in<br />
termen van formele gloed of anderszins - erin slaagt deze energie<br />
uit te drukken, de gehanteerde taal in zekere zin overgaat naar een<br />
tweede niveau. De hedendaagse kunst is niet iets in de trant van<br />
techno, salsa of classico. Het is een geheel van zeer krachtige geestestechnieken<br />
om de compacte, rijke en schrikwekkende realiteit<br />
rondom ons te analyseren en herop te bouwen. Eventueel om<br />
diverse culturen in staat te stellen met elkaar te dialogeren zonder<br />
de eigen identiteit uit het oog te verliezen. Mij interesseert het niet<br />
als ze dan enkel octaven of halve tonen willen gebruiken. Zo gesteld<br />
is dit een vals probleem: ik moet die emotionele spanning en die<br />
expressieve temperatuur kunnen voelen. Als het deze temperatuur<br />
is, wil dit zeggen dat ze veel te zeggen hebben en dat ze de middelen<br />
hebben gevonden om zich uit te drukken. Indien daarentegen<br />
die spanning uitblijft, voelt iedereen dit. En dan mogen ze nog<br />
de meest verfi jnde en meest snuggere middelen ter wereld ter<br />
beschikking hebben, het discours blijft vervelend: en dit blijft even<br />
vervelend in do groot als in het post-serialisme.<br />
Interview met Luca Francesconi ter gelegenheid van de eerste uitvoering<br />
van dit werk door het Orchestra fi lharmonica della Scala.
Claude Debussy © Ullstein Bilderdienst, Berlijn<br />
Claude Debussy<br />
Le Martyre de Saint-Sébastien:<br />
Fragments symphoniques (1911)<br />
Vooraleer de jonge Debussy zijn persoonlijke en vernieuwende<br />
compositiestijl vond, stond hij bloot aan de heersende – niet-Franse<br />
– invloeden van Wagner, en meer bepaald van diens Parsifal. Wagners<br />
mystieke drama – en vooral de mengeling van het christelijke<br />
verlossingsthema met magische elementen – maakte een diepe<br />
indruk op Debussy, en we vinden er sporen van terug in La Demoiselle<br />
élue, een Poème lyrique uit zijn jeugdjaren.[…]<br />
Veel later, in 1911, is de invloed van Parsifal opnieuw voelbaar – ditmaal<br />
echter volmaakt geassimileerd in Debussy’s ware stijl. De componist<br />
schreef toen in korte tijd de toneelmuziek voor Le Martyre de<br />
Saint-Sébastien, een buitensporige, vijf uur durende theaterproductie<br />
– een mysteriespel waarin drama, dans, ingewikkelde toneeleffecten<br />
en muziek (solisten, koor en orkest) werden gecombineerd.<br />
Het stuk werd geschreven door Gabriele d’Annunzio, een Italiaans<br />
auteur in ballingschap. De joodse ballerina Ida Rubinstein vertolkte<br />
de rol van de heilige (zonder twijfel een uitermate controversiële<br />
keuze) – een jong offi cier van de pretoriaanse wacht, die wegens<br />
zijn sympathieën voor de christenen, die in de derde eeuw nog<br />
genadeloos vervolgd werden, door Diocletianus veroordeeld werd<br />
om door zijn eigen boogschutters te worden terechtgesteld. De<br />
christelijke en heidense beelden vloeien in dit werk samen in<br />
expressieve taferelen, gaande van tederheid tot extreem geweld.<br />
Het werk kende geen succes in zijn originele vorm, zoals het te Parijs<br />
in 1911 werd opgevoerd. Men heeft geprobeerd het in verschillende<br />
bewerkingen te hernemen – zo kende de versie waarin<br />
Debussy’s toneelmuziek door narratieve fragmenten werd onderbroken<br />
een zeker succes. Daarnaast ontstond er, in samenwerking<br />
met Debussy’s vriend André Caplet, een suite van vier Symfonische<br />
fragmenten.
Het eerste fragment komt uit het eerste bedrijf La Cour des lys (De<br />
Tuin der leliën): na een plechtig preludium met liturgische inslag,<br />
wordt in een melodisch rijke en melancholische stijl het decor opgericht<br />
voor de terechtstelling en de marteling van twee jonge christenen.<br />
Het volgende fragment, eveneens uit het eerste bedrijf, brengt<br />
de Danse extatique (Extatische dans) van Sint-Sebastiaan op de<br />
gloeiende kolen, terwijl een teken uit de hemel hem aanmaant de<br />
vervolgde christenen te helpen – een muzikaal gedeelte balancerend<br />
tussen wreedheid en gevoeligheid, uiterst gevarieerd in orkestratie<br />
en kleur, en eindigend op een muziek die een mirakel en een<br />
hemels visioen begeleidt. In het derde fragment horen we de aangrijpende<br />
muziek van La Passion (De Passie) uit het vierde bedrijf –<br />
de marteldood door de pijlen van zijn eigen boogschutters, die Sint-<br />
Sebastiaan vrijwillig ondergaat. En in het laatste fragment begeleidt<br />
de bezwerende muziek een scène die zich afspeelt onder de oude<br />
laurieren van het bos van Apollo, waar Sint-Sebastiaan de marteldood<br />
stierf; de heilige heeft er een kort visioen van de Goede Herder<br />
en het offerlam.<br />
David Cox<br />
Vanuit muzikaal standpunt is Debussy’s compositie heel bijzonder<br />
omdat ze in haar voltooide vorm een synthese brengt tussen de<br />
christelijke religieuze muziek en oosterse elementen. De muziek uit<br />
het Verre Oosten die tijdens de Wereldtentoonstelling van 1889<br />
werd uitgevoerd, heeft in verscheidene van Debussy’s werken sporen<br />
nagelaten en wordt hier op een merkwaardige manier met de<br />
stijl van Palestrina in verband gebracht. De manier waarop dit<br />
gebeurt is echter complex, men kan niet zeggen dat de exotische<br />
elementen in het stuk uitsluitend toegewezen zijn aan de vrouwen<br />
Byblos, of de vocale polyfonie uit de zestiende eeuw aan de heiligen-<br />
en engelenkoren uit het paradijs. Ook de christelijke sferen<br />
dragen duidelijk de stempel van de oosterse muziek en van de arabesk.<br />
Debussy hield veel van deze laatste muzikale vorm, die volgens<br />
hem niet alleen kenmerkend was voor de art nouveau, maar<br />
voor elke kunstuiting. In zijn geschriften heeft Debussy duidelijk te<br />
verstaan gegeven dat de kunst van de arabesk bij Giovanni Pierluigi<br />
da Palestrina, Orlando di Lasso en Tomás Luis de Victoria uit het<br />
Gregoriaanse koraal stamt, dat op zijn beurt afkomstig is uit het<br />
Oosten. Wat meteen verklaart hoe deze synthese uit schijnbaar disparate<br />
elementen tot stand is kunnen komen. Beide sferen zijn niet<br />
van elkaar gescheiden zoals in Parsifal, waar de wereld van Klingsor<br />
niet door manifest exotische stijlmiddelen wordt gesymboliseerd,<br />
maar wel door een chromatiek die al in Tristan und Isolde (1857-59)<br />
aanwezig was. Parsifal liet een blijvende indruk op Debussy na, hij<br />
vond immers dat Wagner er de muziek vrij liet ademen. Tot op<br />
zekere hoogte kunnen we Le Martyre dan ook beschouwen als de<br />
Franse Parsifal, omdat ook hier op dramatisch en muzikaal vlak de<br />
vrijheid en eenvoud van opvatting wordt bereikt die kenmerkend is<br />
voor het mysteriespel.<br />
Theo Hirsbrunner
Olivier Messiaen<br />
Olivier Messiaen<br />
Chronochromie pour grand orchestre (1959-60)<br />
Al bij de eerste uitvoering, op 16 oktober 1960 tijdens het Festival<br />
van Donaueschingen (het werk was een opdracht van Heinrich<br />
Strobel voor dit festival en hij was het die specifi ceerde dat hij “geen<br />
piano, geen Martenot-golven” in het ensemble wenste), diende<br />
Chronochromie zich aan als een meesterwerk, een van de topwerken<br />
van de muziek uit die periode, als een werk dat tevens zowel<br />
een volvoering en synthese van Messiaens kunst als een nieuw<br />
begin was (“het resultaat van mijn verrijzenis”, zo zei hij indertijd tot<br />
Antoine Goléa). Het is ook een van de meest vermetele, meest<br />
vooruitstrevende werken van Messiaen, en bijzonder opmerkelijk is<br />
het feit dat men er geen enkele verwijzing naar de tonaliteit in aantreft.<br />
Het werk staat aan het begin van een bijzonder vruchtbare,<br />
creatieve periode, en tegelijk slaat het een brug met het voorafgaandelijke<br />
vogeldecennium (periode waarin de muzikale weergave<br />
van de vogelroep aan de basis lag van tal van zijn werken),<br />
getuige de talrijke gevleugelde gasten die het verloop van deze<br />
compositie komen animeren. Het beluisteren van dit werk, zoals<br />
van tal van andere werken van dezelfde componist, zorgt voor een<br />
merkwaardige, exalterende, bevrijdende vreugde waar vandaag<br />
haast alleen Messiaen het geheim van schijnt te kennen.<br />
De titel Chronochromie, afgeleid van het Griekse chronos (de tijd)<br />
en chroma (de kleur) betekent dus de kleur van de tijd, want, zo legt<br />
Messiaen uit: “de zeer complexe mengelingen van klanken en timbres<br />
blijven steeds ondergeschikt aan de tijdsduren die ze al kleurend<br />
dienen te benadrukken”. Dit geldt in het bijzonder voor de<br />
twee strofes met hun complexe symmetrische permutaties van<br />
tijdsduren, en het zijn zij, aldus de componist, die doorslaggevend<br />
waren voor de titel van het ganse werk.<br />
Het temporele en ritmische materiaal, dat voor een keer verzaakt
aan de décî-tâlas en aan de Griekse ritmes, doet inderdaad een<br />
beroep op het complexe principe van de symmetrische omzettingen<br />
van een chromatische reeks van tweeëndertig tijdsduren, en<br />
dat het de meest recente metamorfose is van de “charme der<br />
onmogelijkheden” die Messiaen zo dierbaar was. De aldus bekomen<br />
permutaties hoor je ofwel losstaand, ofwel fragmentarisch,<br />
ofwel drie per drie gesuperposeerd. Uiteraard zou het totale aantal<br />
mogelijke permutaties met tweeëndertig tijdsduren (van een<br />
tweeëndertigste noot tot een hele noot) astronomisch groot zijn,<br />
ware het niet dat Messiaen het principe van de symmetrische permutaties<br />
had uitgevonden. Zelfs dan nog gebruikt hij er maar een<br />
beperkt aantal die hij selecteert op basis van de grootst mogelijke<br />
verscheidenheid. Enkel de twee strofes zijn integraal gebaseerd op<br />
deze permutaties die tussenkomen in de slotdelen van elke antistrofe<br />
en in de B-delen van de begin- en eindpassages.<br />
Talrijke vogels nemen deel aan deze compositie. In de inleiding en<br />
het slot zijn het Zweedse en Japanse, in de antistrofes Franse en<br />
Mexicaanse, in de strofes en de epode uitsluitend Franse. Het<br />
begin- en einddeel bevat ook een voor Messiaen nieuwe klankbron:<br />
het geluid van water, van watervallen en bergrivieren, opgetekend<br />
in de Franse Alpen.<br />
Chronochromie telt zeven relatief korte delen die, de exact<br />
getimede stiltes niet meegerekend, aan een stuk door gespeeld<br />
worden. Deze zeven delen stemmen overeen met die van een<br />
Griekse triade versterkt door de verdubbeling van de strofe en de<br />
antistrofe en aangevuld met een inleiding en een coda.<br />
Harry Halbreich<br />
Samenstelling van het orkest: 4 fl uiten, 3 hobo’s, 4 klarinetten, 3<br />
fagotten - 4 hoorns, 4 trompetten, 3 trombones, 1 tuba - Glockenspiel,<br />
xylofoon, marimba, 3 percussionisten (25 tubular bells, 3 gongen,<br />
hangend cimbaal, chinees cimbaal, tamtam) - strijkers: 16 eerste<br />
violen, 16 tweede violen, 14 altviolen, 12 cello’s, 10<br />
contrabassen<br />
In de twee strofes is er een kleinere orkestbezetting (geen kopers,<br />
geen contrabassen, strijkers beperkt tot 8 eerste violen, 7 tweede<br />
violen, 3 altviolen en 4 cello’s). De epode is geschreven voor 18 strijkerssolisten<br />
(6 eerste violen, 6 tweede violen, 4 altviolen en 2 cello’s).<br />
In de antistrofes komt het tutti enkel op het einde tussenbeide<br />
(vanaf het koraal), zodat het buiten deze twee passages uitsluitend<br />
gebruikt wordt in de inleiding en het slot.
Lothar <strong>Zagrosek</strong><br />
Dirigent Lothar <strong>Zagrosek</strong> werd geboren in Beieren en begon zijn muziekcarrière<br />
bij het Knapenkoor van Regensburg. Nadien studeerde hij orkestdirectie bij Hans<br />
Swarowsky, Istvàn Kertesz, Bruno Maderna en Herbert von Karajan. Na diverse<br />
engagementen als dirigent (zo was hij muziekdirecteur in Solingen en nadien in<br />
Krefeld/Mönchengladbach), werd hij in 1982 chef dirigent van het Symfonieorkest<br />
van de Oostenrijkse Radio te Wenen. Van 1986 tot 1989 was hij muziekdirecteur<br />
van de Parijse Opéra, waar hij onder meer Wozzeck, Don Carlos, Ariadne auf<br />
Naxos en de wereldpremière van Meister und Margarita (York Hoeller) dirigeerde.<br />
In 1988 werd hij Principal Guest Director van het BBC Symphony Orchestra. Van<br />
1990 tot 1992 was hij bovendien ook muziekdirecteur van de Opera van Leipzig.<br />
Lothar <strong>Zagrosek</strong> is sinds 1995 eerste gastdirigent en artistiek raadgever van de<br />
Junge Deutsche Philharmonie. Sedert het begin van het seizoen 1997-98 is hij<br />
muziekdirecteur van de Staatsoper Stuttgart (Opera of the year in 1998 en 1999).<br />
Lothar <strong>Zagrosek</strong> dirigeerde opera’s in de Wiener Staatsoper, de Hamburgischer<br />
Staatsoper, de Deutsche Oper Berlin, de Oper Köln, de ENO en was te gast op de<br />
gerenommeerde festivals van Glyndebourne, Salzburg, Wenen, Berlijn, München<br />
en op de BBC Proms. Hij was ook te horen op de Festivals voor hedendaagse<br />
muziek van Donaueschingen, Berlijn, Brussel en Parijs. Lothar <strong>Zagrosek</strong> is een<br />
sterk gewaardeerd dirigent van hedendaagse muziek en werkt nauw samen met<br />
het Ensemble Modern en de London Sinfonietta. Hij dirigeerde onder meer het<br />
Gewandhausorchester Leipzig, de Münchner Philharmoniker, het RAI-orkest van<br />
Milaan, het Deutsche Sinfonieorchester Berlin en de omroeporkesten van de<br />
WDR, NDR, SWF, SDR, HR en MDR. In de Munt dirigeerde Lothar <strong>Zagrosek</strong> naast<br />
verschillende concerten reeds de reprise van Wozzeck (april 1995) en leidde hij in<br />
afwisseling met Antonio Pappano drie voorstellingen van Tristan und Isolde (februari<br />
1997). In maart 1998 dirigeerde hij ons orkest in de nieuwe productie van Hertog<br />
Blauwbaards Burcht van Bartók in een regie van Anne Teresa De Keersmaeker. We<br />
vermelden als toekomstprojecten twee producties voor het Festival van Salzburg:<br />
Così fan tutte in 2000 en Das Mädchen mit den Schwefelhölzern in 2001. Een kort<br />
overzicht van zijn discografi e: Dantons Tod (Gottfried von Einem), Saint François<br />
d’Assise (Messiaen), het volledige werk voor koor en orkest van Hindemith, enkele<br />
opnamen voor de serie Entartete Musik waaronder Johnny spielt auf (Krenek), Der<br />
Kaiser von Atlantis (Ullmann), de Deutsche Sinfonie van Eisler en Der Gewaltige<br />
Hahnrei (Berthold Goldschmidt), Die Vögel (Walter Braunsfels) en Verlobung im<br />
Traume (Krása). Diverse opnamen werden bekroond met internationale prijzen<br />
(de Edison Award, de Koningin Elisabeth Prijs en de Deutsche Schallplattenpreis)<br />
of werden genomineerd voor een Grammy Award. In 1997 koos het tijdschrift<br />
Opernwelt hem tot dirigent van het jaar voor zijn wereldcreaties van Das Mädchen<br />
mit den Schwefelhölzern (Lachenmann) in Hamburg en van Abraum (Jörg Herchet)<br />
in Leipzig. Hij ontving dezelfde bekroning in 1999 voor het geheel van zijn werk<br />
met de Staatsoper van Stuttgart (met onder meer Entführung aus dem Serail,<br />
Al gran sole carico d’amore van Luigi Nono (ook op cd), Tosca en een nieuwe<br />
productie van de Ring).