Programmaboekje : Wiener - deSingel
Programmaboekje : Wiener - deSingel
Programmaboekje : Wiener - deSingel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
Mendelssohn-Bartholdy, Rihm, Brahms<br />
vrijdag 18 oktober 2002
Pianotrio’s<br />
<strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
Mendelssohn-Bartholdy, Rihm, Brahms<br />
vrijdag 18 oktober 2002<br />
Trio Fontenay<br />
Sjostakovitsj, Roslavets, Tsjaikovsky<br />
maandag 27 januari 2003<br />
Florestan Trio<br />
Mendelssohn-Bartholdy, Weir, Schumann<br />
woensdag 2 april 2003
egin concert 20.00 uur<br />
pauze omstreeks 20.45 uur<br />
einde omstreeks 21.40 uur<br />
inleiding door Yves Knockaert . 19.15 uur . Foyer<br />
coördinatie programmaboekje <strong>deSingel</strong><br />
druk programmaboekje Tegendruk<br />
gelieve uw GSM uit te schakelen<br />
<strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
Stefan Mendl piano<br />
Wolfgang Redik viool<br />
Matthias Gredler cello<br />
F. Mendelssohn-Bartholdy<br />
Klaviertrio nr 2 in c, opus 66 32’<br />
• Allegro energico e con fuoco<br />
• Andante espressivo<br />
• Scherzo: Molto allegro quasi presto<br />
• Finale: Allegro appassionato<br />
W. Rihm<br />
Fremde Szene nr 1 10’<br />
pauze<br />
J. Brahms<br />
Klaviertrio nr 1 in B, opus 8 30’<br />
• Allegro con brio<br />
• Scherzo: Allegro molto<br />
• Trio: Meno allegro<br />
• Adagio<br />
• Finale: Allegro
Het pianotrio, een apart genre<br />
Tussen 1776, het jaar van het eerste pianotrio van Mozart en het<br />
einde van de achttiende eeuw, ontwikkelt het pianotrio zich tot<br />
een bijzonder geliefd genre. Oorzaak is het feit dat de pianoforte<br />
plots erg in de mode geraakt en een plaats vindt in de salons<br />
van de burgerij. Een nieuwe markt gaat open: muziek die niet<br />
al te moeilijk is voor de echte liefhebber. In de eerste plaats is<br />
dat muziek voor pianoforte, maar bij uitbreiding ook voor een<br />
melodie-instrument en pianoforte en voorts echte kamermuziek<br />
voor pianotrio. Het samenspel van een toetsinstrument (klavecimbel),<br />
een viool en een cello (als basso continuo) bestond<br />
natuurlijk reeds in de barok, maar het ging toen duidelijk om<br />
een hoogstaande, solistische en soms ook virtuoze vioolpartij die<br />
begeleid werd door de twee andere instrumenten. Nu zijn de<br />
rollen vaak omgekeerd: de verkenning van de expressieve en<br />
dynamische mogelijkheden van de pianoforte maken dit instrument<br />
tot centrum van het pianotrio, met twee begeleidende<br />
strijkers. Geleidelijk aan, zoals bij Mozart, zal er een evolutie<br />
gebeuren naar een kamermuzikaal trio van drie gelijkberechtigde<br />
partijen. Geleidelijk aan ook zal het genre weggroeien van<br />
het dilettantisme naar het professionele.<br />
In de tweede helft van de achttiende eeuw is de genrebenaming<br />
pianotrio nog niet uniform en veralgemeend in gebruik. Componisten<br />
en uitgevers denken nogal eens commercieel en zien verschillende<br />
combinatiemogelijkheden voor de amateurmuzikanten<br />
vanuit één enkele compositie. Zo publiceert Carl Philip Emmanuel<br />
Bach in 1775 een reeks sonates voor pianoforte, “die solo kunnen<br />
gespeeld worden zonder iets te missen, maar ook begeleid door<br />
een viool en een cello”. Van Johann Schobert, die in Parijs werkte<br />
en de kleine Mozart op bezoek kreeg, zijn de bundels ‘Sinfonies<br />
pour le clavecin, opus 9, avec accompagnement de violon, cors, ad<br />
libitum’ en ‘Sonates en trio pour le clavecin avec accompagnement<br />
de violon et basse ad libitum’. Hier is nog sprake van een klavecimbel,<br />
maar in feite componeert Schobert alsof hij over een piano<br />
beschikt: een wens, of volgens andere bronnen een werkelijkheid.<br />
In elk geval tonen deze titels mooi de overgang naar het nieuwe<br />
kamermuziekgenre van het pianotrio aan.<br />
Omdat het genre snel weggroeit van het dilettantisme naar het<br />
professionele zijn er in de negentiende eeuw veel minder pianotrio’s<br />
gecomponeerd. Een andere reden is het toenemende volume<br />
van de pianoforte: om een mooi klankevenwicht te bereiken,<br />
is het beter om drie of zelfs vier strijkers naast de piano te plaatsen.<br />
Door dat zoeken naar een evenwicht en ook door het feit<br />
dat componisten liever voor grotere kamermuziekbezettingen<br />
gingen schrijven - wat meer mogelijkheden bood en ook beter<br />
kon klinken in de grotere zalen - verdwijnt het pianotrio na een<br />
kort intens bestaan naar de achtergrond. Dat neemt niet weg<br />
dat de intensiteit en de kwaliteit van de pianotrio’s die de grootmeesters<br />
van de kamermuziek in de romantiek gerealiseerd hebben<br />
even hoogstaand is als hun strijkkwartetten en hun andere<br />
kamermuziek. Anderzijds blijft het op te merken dat bij vele<br />
componisten het pianotrio tot de vroege, zoniet de vroegste<br />
kamermuziekwerken behoort: dat is het geval bij Ludwig van<br />
Beethoven, Johannes Brahms én - om de lijn tot het einde van<br />
de twintigste eeuw in dit concertprogramma door te trekken -<br />
bij Wolfgang Rihm. Een groot aantal werken is het nooit, maar<br />
mooie muziek is er in het genre absoluut te vinden: in de zes pianotrio’s,<br />
het opus 1 van Beethoven, de drie pianotrio’s van Franz<br />
Schubert (D898 en D929, naast het eendelige Notturno, D897),<br />
twee stuks bij Felix Mendelssohn-Bartholdy, drie bij Brahms en<br />
drie bij Robert Schumann, naast zijn Phantasiestücke voor pianotrio.<br />
Het is door Schumanns Pianotrio dat Rihm zich heeft<br />
laten inspireren.
Felix Mendelssohn-Bartholdy<br />
Pianotrio nr 2 in c, opus 66<br />
In biografieën en essayverzamelingen uit de tweede helft<br />
van de negentiende eeuw wordt meestal een zeer positief<br />
beeld van Mendelssohn gegeven. Dat beeld komt van figuren<br />
die hem persoonlijk gekend hebben, zoals de journalist<br />
Wilhelm Heinrich Riehl of zijn leerling August Reismann. Er<br />
zijn ook objectieve bronnen die vanuit de muziek zelf tot<br />
een positieve benadering komen, zoals Otto Gumprecht en<br />
Heinrich Adolf Köstlin. Deze laatste schrijft in 1874 in<br />
‘Geschichte der Musik im Umriss’: "Mendelssohn is een toonbeeld<br />
van vormbeheersing, van zekerheid en van evenwicht,<br />
dat we sinds de klassieken niet meer gekend hebben. Maar<br />
het zijn de afgerondheid van de vorm en de strenge economie<br />
die gepaard gaan met een romantische, door en door<br />
poëtische geest, die getuigen van een louterende oogst van<br />
een diepgewortelde vorming. Waar in de vorm de hartstocht<br />
en de macht van de stemming gaat heersen, daar geschiedt<br />
dat met een gratie, met een volslagen rust, met een verfijnd<br />
vormgevoel, dat geen plaats laat voor het opkomen van<br />
onaangename gevoelens." Köstlin is misschien bevooroordeeld<br />
omdat hij de zoon was van Josefine Lang, ooit een<br />
leerlinge van Mendelssohn. Hij prijst Mendelssohns zin voor<br />
classicisme zeer hoog: "Zijn geniale persoonlijkheid die het<br />
classicisme incarneerde, was zelf de beste waarborg voor het<br />
feit dat het classicisme niet weer zou vervallen tot een dood<br />
formalisme. Mendelssohn was vervuld van de beschaving<br />
van zijn eigen tijd, hij was een getuigenis van het bewustzijn<br />
van zijn eigen tijdsgeest en hij was doordrongen van de<br />
gevoelens waarnaar de moderne geest zich richtte. Het was<br />
het romantische classicisme dat hij belichaamde."
Het romantisch bezielde classicisme, of het evenwichtig en<br />
beheerst klassiek benaderen van de romantiek; het is zeer<br />
zeker in de balans tussen de achttiende-eeuwse en de<br />
negentiende-eeuwse idealen dat Mendelssohn zich persoonlijk<br />
esthetisch wil situeren. En hij slaagt daar wonderwel in.<br />
Mendelssohn zoekt in zijn benadering van de piano zelf ook<br />
naar een balans: die van het briljante en het “sérieuse”, in<br />
zijn tijd een aanduiding van complexiteit. Muziek met het<br />
epitheton “sérieuse” was niet voor liefhebbers, maar van<br />
een zodanig hoog en moeilijk niveau dat ze enkel voor professionelen<br />
geschikt was. In zijn pianotrio’s werkt hij een<br />
schitterende pianopartij uit: briljant en “sérieuse” tegelijk<br />
(voor het Pianotrio nr 1 gebeurde dat trouwens op vraag<br />
van de pianist Ferdinand Hiller). We zouden het Tweede Pianotrio,<br />
gecomponeerd in 1845, een klassieker van Mendelssohn<br />
kunnen noemen, met nog maar eens zijn typisch evenwicht<br />
tussen classicisme en romantiek. Romantisch is zeker<br />
het scherzo, dat zoals zo vaak verwijst naar de sfeer van het<br />
twinkelende Elfenscherzo. Romantisch gedragen is ook het<br />
tweede langzame deel met zijn typische melodische draagkracht.<br />
De hoekdelen, waarvan de vormgeving het meest<br />
uitgesproken classicistisch is, vormen de tegenpolen van de<br />
romantische middendelen. Frisheid en kracht in de inventie<br />
tekenen het geheel als pure Mendelssohn.<br />
Wolfgang Rihm<br />
Fremde Szene nr 1<br />
In zijn “Einflussbiographie”, een lijst van componisten die hem<br />
beïnvloed hebben, geeft Wolfgang Rihm een bijzondere plaats<br />
aan Robert Schumann. Hij verwijst vooral naar de late werken van<br />
Schumann: naar de “freie Sprache”, het componeren vanuit het<br />
lichamelijke, de drift als aanzet tot het componeren, extreem<br />
omschreven als een soort “vegetativ” componeren. Rihm schrijft:<br />
“Tijdgenoten vonden Schumann al anarchistisch. Zo interpreteerden<br />
ze zijn vrije muzikale taal, zijn vrijheid. Voor mij is dat het ideaal<br />
van het laten openbloeien van de fantasie.” Steeds weer benadrukt<br />
hij het element vrijheid: vrij materiaal te kunnen<br />
ontwikkelen zonder aan enige vormstructuur gebonden te zijn.<br />
Getuige een citaat uit één van de twee opstellen die Rihm over<br />
Schumann schreef: ‘Fremde Blätter (über Robert Schumann)’ en<br />
‘Auch über Robert Schumann’. Rihm neemt de verdediging van<br />
Schumann op zich omdat de benadering van Schumann vaak<br />
gebeurt vanuit de “vernedering van de dromer”, “de stumper als<br />
het om de vorm gaat”, de “waanzinnige”. Hij verdedigt vooral<br />
het late werk van Schumann en stukken die door zijn omgeving,<br />
onder anderen door Clara en Brahms, “stil gehouden” zijn, zoals<br />
het Vioolconcerto.<br />
Rihm schrijft: “Schumann is anders, anders ook dan ‘anders’. Hij<br />
spreekt de muziek uit. De poëtisering van zijn werkproces, de realisering<br />
van het kunstwerk als waarachtig kunstwerk, is zeer ver<br />
doorgedreven.” Door Rihm zijn deze drie pianotrio’s dan ook<br />
omschreven als “Versuche für Klaviertrio, auch: über ‘Klaviertrio’”.<br />
Het artikel ‘Fremde Blätter (über Robert Schumann)’ is de aanleiding<br />
tot de werktitel van de bundel van drie pianotrio’s ‘Fremde<br />
Szenen’. ‘Szenen’ is dan afgeleid van ‘Scena: Szene – Szenen’, de
titel van een niet-uitgevoerd plan voor een pianotrio waarvan<br />
Schumann enkel een dagboeknotitie naliet. Voor Rihm is alle<br />
muziek van Schumann scenisch, beeldend en “fremd”. ‘Fremde<br />
Szene II’ omschrijft hij als een letterlijk Schumann-portret. In de<br />
eerste helft van de jaren tachtig, toen hij ‘Fremde Szenen’ schreef,<br />
situeerde Rihm zichzelf tegenover de traditie: “Traditie is MIJN traditie:<br />
zoeken in het IK en WAARHEEN ik ga.” Rihm stelde een<br />
esthetiek van volkomen vrijheid voorop, op basis van de muzikale<br />
inventie. Dit is voor Rihm duidelijk verschillend van regressieve<br />
muziek die volgens hem ontstaat als de componist de zoektocht<br />
naar nieuwe mogelijkheden opgeeft om zich veilig te nestelen in<br />
het verleden en de regels van toen dogmatisch te aanvaarden.<br />
Rihm ziet niet af van uitdrukkingsmogelijkheden die reeds eerder<br />
gebruikt werden. Traditie is voor hem geen taboe, integendeel:<br />
wat eenmaal gecomponeerd werd, is voor hem en iedereen openbaar<br />
en daardoor kan men er vrij over beschikken. Hij benut het<br />
gecomponeerde als “geheim teken” en neemt tegelijk ook de verklaringsinhoud<br />
ervan over. Uiterst zelden gebruikt hij letterlijke<br />
citaten, meestal leunt hij aan bij uitdrukkingsprincipes, karakters<br />
en gestes om daarmee een grotere graad van onmiddellijke verstaanbaarheid<br />
te bereiken. Ook in het vermijden van het citaat is<br />
weer sprake van ongebondenheid tegenover conventie en daarmee<br />
ook van de vrijheid in het teruggrijpen naar het reeds geformuleerde.<br />
Bij Rihm ontstaan echter geen bonte stijlvermengingen:<br />
het overgenomene wordt niet epigoonmatig herhaald, het verschijnt<br />
innerlijk bewerkt en omgevormd door zijn schrijfwijze.<br />
Rihm grijpt niet zozeer terug naar vroegere compositietechnieken,<br />
maar naar uitdrukkingskwaliteiten van muziek die met zijn<br />
persoonlijke benaderingswijze overeenkomen.<br />
Als commentaar bij ‘Fremde Szene I’ schreef Rihm: “Uit koude<br />
intervallen de hete klank zoeken. Vuur in ijs. Voor mij ook wonderlijke<br />
vreemdheid van de uitvoeringsplaats Salzburg: het stuk<br />
stond er, ieder begreep het op zijn manier, het voelde zich midden<br />
de verschillende manieren van begrepen worden (misbegrepen<br />
en andere) en ging weg.”
Johannes Brahms<br />
Pianotrio nr 1 in B, opus 8<br />
Brahms ziet het pianotrio, net als de kamermuziek in het<br />
algemeen, niet als een alleenstaand of apart genre. Zijn globale<br />
componeerconcept, dat bijzonder sterk uit de symfonie<br />
spreekt, past hij ook op het gebied van de kamermuziek toe.<br />
Dat doet hij op alle niveaus: zowel structureel als thematisch<br />
in het ontwerp en in de uitwerking van de thema's, in het<br />
oplossen van de gestelde problemen, in het logisch deductieve<br />
van de gehele ontwikkeling. Toch is Brahms in zijn<br />
kamermuziek meer gericht op de motivische verwerking terwijl<br />
hij in de symfonie meer op het niveau van het thema als<br />
geheel werkt. Zijn klassiek formeel opzet verwijst over Beethoven<br />
heen naar de achttiende eeuw. Sommige inzetten en<br />
passages vertonen zelfs letterlijke verwantschappen met<br />
Mozart en Haydn. Brahms' kamermuziek wordt ook het<br />
hoogtepunt van de absolute muziek van de negentiende<br />
eeuw genoemd, met de "tönend bewegte Form", die Hanslick<br />
hem toebedeelde als onderliggende autonome esthetiek.<br />
Brahms is echter kind van zijn tijd: van de eerste tot de laatste<br />
noot straalt zijn absolute muziek latente emotionaliteit<br />
uit. Dat betekent niet dat hij verhalende programma's voor<br />
zijn muziek met opzet verzwegen heeft, maar wel dat hij de<br />
onderliggende gevoelsuitdrukking door de luisteraar zelf<br />
concreet laat invullen. In elke compositie zitten verdoken<br />
natuurverwijzingen: vanaf zijn eerste stuk kamermuziek, het<br />
Pianotrio in B, opus 8, uit 1854 (bewerkt in 1889), een van<br />
de meest gespeelde stukken van de negentiende eeuw, over<br />
het tweede en het derde Pianotrio (resp. in D, opus 87, 1882<br />
en in c, opus 101, 1886), tot de laatste kamermuziekwerken,<br />
zoals de sonates voor klarinet. Het gaat om een soort sleu-
telmotief dat hij onmerkbaar aanreikt, dat een hoorn suggereert<br />
(er is natuurlijk ook het fameuze Hoorntrio), of op<br />
een andere wijze natuurevocerend is. Een prachtig voorbeeld<br />
is het openingsthema van het Tweede Pianoconcerto:<br />
in het orkest is het uiteraard de hoorn zelf die met een<br />
weids motief een pastorale inzet geeft en daardoor het hele<br />
concerto in die richting stuwt.<br />
"De essentie van de wereld is niet logisch, maar intens", zei<br />
Ernst Bloch. Voor de muziek betekent dat vrij vertaald: de<br />
essentie van de muziek is niet absoluut, maar affectgeladen.<br />
Moet het ons verwonderen dat Carl Dahlhaus op de honderd<br />
tweeënvijftig dichtbedrukte pagina's van zijn essay ‘Die<br />
Idee der absoluten Musik’ slechts één keer de naam Brahms<br />
vernoemt, tegenover elf keer Haydn, meer dan dertig keer<br />
Hanslick en meer dan vijftig keer Beethoven? Brahms is het<br />
addertje onder het gras: hij kan alle mooie theorieën in verband<br />
met absolute muziek onderuithalen, zonder zelf te<br />
spreken. Brahms' naam wordt door Dahlhaus (onrechtstreeks)<br />
geciteerd in het kader van Schumanns utopische<br />
idee om een nieuwe poëtische tijd te kunnen aanzetten, een<br />
"Mythos der deutschen Musik" te kunnen scheppen, met<br />
Bach als contemplatieve diepgang en Beethoven als Prometheus<br />
om zo te komen tot die nieuwe "absolute reine Tonkunst".<br />
Omdat alle goede dingen uit drie bestaan moet deze<br />
Duitse mythe met een derde naam aangevuld worden.<br />
Nietzsche zet daar natuurlijk Wagner omdat hij achter de<br />
woorden van de opera een metafysische wereld ontdekt.<br />
Voor August Halm is die derde naam dan weer Bruckner. En<br />
voor de gedupeerde, hij die zijn vrouw Cosima Liszt naar<br />
Wagner zag vertrekken nadat hij zelf de creatie van Tristan<br />
und Isolde gedirigeerd had, voor Hans von Bülow was de<br />
derde naam Johannes Brahms.<br />
<strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
Het <strong>Wiener</strong> Klaviertrio werd in 1988 opgericht door de pianist Stefan Mendl,<br />
de violist Wolfgang Redik en de cellist Marcus Trefny. Sedert 2001 heeft de<br />
jonge getalenteerde Duiste cellist Matthias Gredler het <strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
vervoegd en de plaats ingenomen van Markus Trefny. De leden van het trio<br />
werden achtereenvolgens gevormd door het Trio di Trieste, het Beaux Arts<br />
Trio en het Trio Haydn. Het <strong>Wiener</strong> Klaviertrio sloot zijn opleiding af aan de<br />
Carnegie Hall in New York met de ‘public workshop’ voor kamermuziek,<br />
waarvoor ze samen met vijf andere kamermuziekensembles - door Isaac<br />
Stern wereldwijd geselecteerd - uitgekozen werden. Het <strong>Wiener</strong> Klaviertrio<br />
heeft verschillende muziekprijzen gewonnen, waaronder de Charles Hennen<br />
prijs in Nederland en de prijs van de Accademia Musicale Chigiana di Siena<br />
voor het beste pianotrio.