22.08.2013 Views

veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...

veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...

veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

IN DIT NUMMER ”VETERINAIRE TOXICOLOGIE BIJ LANDBOUWHUISDIEREN”<br />

EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />

PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />

VIJFENVIJFTIGSTE<br />

JAARGANG NO. 1,<br />

APRIL 2008


Omslagbeeld:<br />

Alchemist (foto van glas in loodraam).<br />

EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />

Periodiek tijdschrift<br />

vijfenvijftigste jaargang<br />

no. 1 - 2008 ISSN 0417 - 4631<br />

De Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum,<br />

opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen<br />

in binnen- en buitenland voorlichting te geven<br />

van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair<br />

gebied.<br />

Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster<br />

van het tijdschrift “<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum”.<br />

De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel<br />

mogelijk gemaakt in Nederland door:<br />

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden.<br />

en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer<br />

Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan<br />

de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />

Postdoctorale <strong>veterinaire</strong> studenten in Utrecht kunnen<br />

het tegen een kleine vergoeding verkrijgen <strong>bij</strong><br />

het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid<br />

zich te abonneren; de kosten van een abonnement<br />

bedragen:<br />

Voor Nederland € 28,00 per jaargang.<br />

Voor het buitenland € 39,50 per jaargang.<br />

Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen<br />

worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 11,50<br />

per exemplaar voor Nederland of € 14,00 voor het<br />

buitenland op een van onze rekeningen.<br />

Redactiecommissie<br />

J. Goudswaard, voorzitter<br />

J. Schrooyen, secretaris<br />

Mw. A. Tolkamp (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.)<br />

J. Vernooij (Intervet Nederland)<br />

Redactie- en Administratieadres:<br />

Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel<br />

tel.: 0411-676822<br />

fax: 0411-671595<br />

e-m: de.em@12move.nl<br />

website: de-em.nl<br />

Rabobank Boxtel 1688.49.674<br />

BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />

Verklaring:<br />

De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid<br />

voor schade, welke- direct of indirect- het<br />

gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de<br />

inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen.<br />

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd<br />

en/of openbaar worden gemaakt door middel van<br />

druk, microfilm of op welke andere wijze ook,<br />

zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.<br />

Opmaak en druk: Bloembergen Santee bv Nijmegen


Van de Redactie<br />

In de Geneeskunde is Toxicologie (mede in<br />

samenhang met milieu) een belangrijk vakgebied.<br />

Hoeveel te meer mag dit dan gelden<br />

voor de Veterinaire Toxicologie in de<br />

Diergeneeskunde, omdat -naar verhouding-<br />

dieren, en met name <strong>landbouwhuisdieren</strong>,<br />

regelmatig bloot kunnen staan aan mogelijke<br />

vergiftigingen via hun voedsel.<br />

De Redactie van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

Memorandum behoefde niet lang te zoeken<br />

naar een expert op dit gebied: de heer<br />

Counotte, biochemicus en toxicoloog, die<br />

al vele jaren als specialist op dit gebied <strong>bij</strong><br />

GD werkzaam is. Uit het CV blijkt, dat hij<br />

is gepromoveerd aan de <strong>Diergeneeskundig</strong>e<br />

Faculteit en derhalve ook een ruime kennis<br />

bezit van de diergeneeskunde. De Redactie<br />

vond hem bereid om, samen met collega Jet<br />

Mars, dit <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum samen<br />

te stellen.<br />

In het eerste hoofdstuk wordt de lezer ingewijd<br />

in de achtergronden van de Toxicologie.<br />

In de volgende hoofdstukken worden alle<br />

mogelijke vergiftigingen- al of niet seizoensgebonden-<br />

die in ons land <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

kunnen voorkomen, schematisch<br />

behandeld, uiteraard met adviezen voor de<br />

te nemen maatregelen en de (eventuele) behandeling.<br />

Ook een aantal vergiftigingen <strong>bij</strong><br />

andere diersoorten passeert de revue.<br />

De auteurs hebben de gewoonte om, vaak<br />

in tussenzinnen, buitengewoon interessante<br />

wetenswaardigheden op het gebied van de<br />

<strong>toxicologie</strong> te vermelden. Weet U waar de<br />

uitdrukking ”mad as a hatter” vandaan komt?<br />

Of dat vlinders uit alkaloiden, zoals die voorkomen<br />

in Jacobskruiskruid, feromonen kunnen<br />

maken? Dit zijn maar twee voorbeelden<br />

van de vele honderden in dit nummer van het<br />

<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum.<br />

De auteurs besluiten hun verhandeling met<br />

een paar zeer nuttige hoofdstukken over de<br />

werkprocedure <strong>bij</strong> incidenten in de veehouderij<br />

door mogelijke vergiftigingen (“contaminanten”),<br />

benodigd materiaal voor<br />

onderzoek, rapportage van de uitslagen, het<br />

werk op een toxicologisch laboratorium en<br />

de gebruikte apparatuur, de rol van GD, de<br />

dierenarts en andere instellingen als RIVM en<br />

RIKILT, etc.<br />

Een overzicht van belangrijke websites met<br />

betrekking tot de Veterinaire Toxicologie is<br />

eveneens <strong>bij</strong>gesloten.<br />

Naar de mening van de Redactie is dit<br />

<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum hierdoor<br />

uitgegroeid tot het meest overzichtelijke en<br />

uitgebreide Nederlandstalige naslagwerk<br />

over de Veterinaire Toxicologie. De redactie<br />

dankt de auteurs voor het vele werk, inclusief<br />

het samenstellen van alle foto’s, grafieken<br />

en tabellen, dat zij voor dit DM hebben<br />

verzet en verwacht dat het nog vele jaren een<br />

vraagbaak voor de Nederlandse dierenarts<br />

zal blijven met betrekking tot de Veterinaire<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1


Cobactan4,5%<br />

Geregistreerd voor<br />

veulen én paard<br />

Weefselvriendelijk • Praktisch • Snel werkzaam • Breedspectrum<br />

Cobactan 4,5% poeder en solvens voor injectie <strong>bij</strong> paarden. Diergeneesmiddel UDD. REG NL 10363. Bevat per ml<br />

gebruiksklare oplossing 45 mg cefquinome. Paard 1 d.d. 1 ml per 45 kg, veulen 2 d.d. 1 ml per 45 kg. Bestemd voor de<br />

behandeling van veulensepsis door E. coli en van respiratoire aandoeningen veroorzaakt door Streptococcus equi. Allergische reacties<br />

zijn mogelijk, op de injectieplaats kan lichte weefselreactie voorkomen. Wachttijd slacht 4 dagen. Toepassing uitsluitend door de dierenarts.<br />

Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />

Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl<br />

Exclusief voor<br />

veulen én paard


D.M. Enquête 2007<br />

In juli 2007 is er aan .407 abonnees van<br />

het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum een<br />

enquête formulier gestuurd om hun mening<br />

over het D.M. te peilen.<br />

De respons was uitstekend : 1.065 ( 1, % )<br />

ingevulde formulieren zijn terug ontvangen.<br />

Uiteraard kwamen de meeste formulieren terug<br />

in de maanden juli en augustus. Het laatste<br />

formulier werd op 4 april 2008 ontvangen,<br />

maar liefst 7 maanden na het versturen van<br />

de enquête.<br />

Het is jammer dat nogal wat respondenten de<br />

achterzijde van het vragenformulier niet hebben<br />

ingevuld, wellicht is dat aan de Redactie<br />

te wijten die daar op de voorzijde van het formulier<br />

niet duidelijk naar verwezen heeft.<br />

De waardering voor het D.M. is zeer goed;<br />

gemiddeld wordt een 8,2 gegeven. Opvallend<br />

hier<strong>bij</strong> is dat dit gemiddelde hoofdzakelijk tot<br />

stand is gekomen door de waarderingen van<br />

7-10, zeer weinig waarderingen waren er van<br />

-6, 1 en 2 waren een zeldzaamheid.De opmerking<br />

,,Ga zo door” werd veelvuldig opgeschreven.<br />

Dat het D.M. zeer gewaardeerd wordt blijkt<br />

ook het feit dat veel dierenartsen ( 57 %) alle<br />

D.M.’s bewaren. Slechts 19 % bewaart alleen<br />

de voor hen interessante D.M.’s.<br />

De financiële waardering viel de Redactie een<br />

beetje tegen. 42 % waardeert een uitgave op 5<br />

euro, 4 % op 10 euro en 15 % op 15 euro. Is<br />

dat de zuinigheid waar wij als beroepsgroep<br />

mee behept zijn ?<br />

Dan de vraag of u de sponsoren van het D.M.<br />

kent? 25 % antwoordt heel eerlijk dat zij het<br />

niet weten. Sommigen geven de goede antwoorden<br />

maar zeggen er <strong>bij</strong> dat ze gespiekt<br />

hebben. Door degenen die het goede antwoord<br />

geven wordt in 7 % van de gevallen<br />

Boehringer-Ingelheim genoemd, door <strong>bij</strong>na<br />

4 % wordt<br />

Alfasan genoemd en met 47 % is de score<br />

voor Intervet het hoogst. Daarnaast werden<br />

alle mogelijke bedrijven genoemd, ook firma’s<br />

die al lang van de Nederlandse markt<br />

verdwenen zijn.<br />

Voor velen is het een verrassing dat het D.M.<br />

ook een website heeft (www.de-em.nl).<br />

Deze website wordt heel slecht bekeken, maar<br />

nu deze bekend is geeft men aan er vaker op<br />

te gaan kijken. Meer dan 70 % van de lezers<br />

van het D.M. geeft aan graag een gedrukte<br />

uitgave te willen ontvangen, al was het maar<br />

om het als naslagwerk te kunnen gebruiken.<br />

Minder dan 0 % geeft de voorkeur aan alleen<br />

een digitale uitgave.<br />

Op de vraag om onderwerpen voor nog te<br />

verschijnen D.M.’s is een lawine van antwoorden<br />

binnengekomen. Het is ondoenlijk<br />

om ze hier te vermelden; zelfs een selectie<br />

zou onrecht doen aan de overige vermelde<br />

ideeën. Duidelijk is dat de D.M.’s waarin<br />

één diersoort wordt behandeld erg hoog aangeschreven<br />

staan evenals het Jubileumboek<br />

,,Bijzondere dieren”(niet meer verkrijgbaar).<br />

Bestuur en Redactie van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

Memorandum bedanken iedereen hartelijk<br />

voor het invullen van de enquête.<br />

P.S. Enkele personen hebben op het enquête<br />

formulier persoonlijke wensen ingevuld, b.v.<br />

dat men geen D.M. meer wenst te ontvangen<br />

omdat men gepensioneerd is of met de vraag<br />

of bepaalde nummers nog na te bestellen<br />

zijn. Aangezien het een anonieme enquête<br />

was kunnen wij deze vragen echter niet beantwoorden.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz.


Inhoudsopgave<br />

<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum Toxicologie<br />

Veterinaire Toxicologie <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

Inhoudsopgave<br />

<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum Toxicologie<br />

Veterinaire Toxicologie <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

Van de redactie 1<br />

DM enquete 2007<br />

Inhoudsopgave 5<br />

De auteurs 7<br />

Inleiding 8<br />

1. Wat is <strong>toxicologie</strong> 9<br />

1.1 Inleiding <strong>veterinaire</strong> (milieu) <strong>toxicologie</strong> 9<br />

1.2 Algemeen 8<br />

1. Principes 11<br />

1.4 Werking in het lichaam, veel voorkomende effecten 1<br />

1.4.1 Huid 1<br />

1.4.2 Lever 1<br />

1.4. Nieren 14<br />

1.4.4 Bloedcellen 14<br />

1.4.5 Longen 14<br />

1.4.6 Hersenen/zenuwen 14<br />

1.4.7 Immuuntoxiciteit 15<br />

1.5 Detoxificatie 15<br />

1.6 Verschillen tussen species: wat is nog veilig? 15<br />

1.7 Behandelingen 16<br />

2 Vergiftiging vanuit de omgeving 18<br />

2.1 Lucht 18<br />

2.1.1 Mengmest 18<br />

2.1.2 Condens nitriet / ammoniak stal 19<br />

2.1. Giftige dampen uit kuilen. 19<br />

2.1.4 Teflon en vogels. 19<br />

2.2 Water 20<br />

2.2.1 Nitraat/nitriet (zomer/winter/stal) 20<br />

2.2.2 Cyanobacteriën. 21<br />

2.2. Zout / ontharders 21<br />

2.2.4 Zware metalen (slib) 21<br />

2.2.5 Chemicaliën 23<br />

2.2.6 Riooloverstorten 2<br />

2.2.7 Mycotoxinen 24<br />

2.2.8 Hormoonverstorende stoffen 24<br />

2. Voer 25<br />

2. .1 Mycotoxinen 25<br />

2. .2 Zware metalen 25<br />

2. . Vitaminen 26<br />

2. .4 Spoorelementen 26<br />

2. .5 Bijproducten 27<br />

2.4 Grond 27<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4


2.4.1 Zware metalen 27<br />

2.4.2 Overige stoffen 29<br />

. Veel voorkomende vergiftigingen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> 0<br />

.1 Seizoensgebonden vergiftigingen 0<br />

.1.1 Water met Clostridium (zomer), met olie erop (herfst) en nitriet (winter) 0<br />

.1.2 Nitraat in gewassen 0<br />

.1. Hydroliek-olie over de kuil. 0<br />

.1.4 Nachtschade en builenpest in de maïs 1<br />

.1.5 Uien in het rantsoen 1<br />

.2 Zware metalen 1<br />

. Bestrijdingsmiddelen 2<br />

.4 Diergeneesmiddelen 2<br />

.5 Giftige planten<br />

.5.1 Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) 4<br />

.5.2 Boterbloemen (familie Ranunculaceae) (Scherpe boterbloem) 4<br />

.5. Kruisbloemigen (familie Cruciferae, Brassica spp) (raap, kool, wilde mosterd). 4<br />

.5.4 Eik (familie Fagaceae) (Querces robur = zomereik) 5<br />

.5.5 Equisetum palustre (lidrus) en Equisetum arvense (heermoes) 5<br />

.5.6 Gevlekte scheerling (familie schermbloemigen) (Conium maculatum). 5<br />

.5.7 Jacobskruiskruid (voorheen Senecio jacobaea; nieuwe naam Jacobaea vulgaris) 6<br />

.5.8 Laurierkers (familie Rosaceae) (Prunus laurocerasus) 7<br />

.5.9 Lupinen (familie Leguminosae, vlinderbloemigen) (lupinus) 7<br />

.5.10 Nachtschade (familie Solanaceae) (aardappel, tomaat, zwarte nachtschade) 7<br />

.5.11 Rhododendron en Azalea 9<br />

.5.12 Sint Janskruid (Hypericum perforatum) 9<br />

.5.1 Taxus baccata (venijnboom) 40<br />

.5.14 Waterscheerling (familie schermbloemigen) (Cicuta virosa). 40<br />

4. Eigenschappen van giftige stoffen en eventuele behandeling 41<br />

4.1 Mycotoxinen 4<br />

4.1.1 Aflatoxine 43<br />

4.1.2 Fumonisine 44<br />

4.1. Ochratoxine 44<br />

4.1.4 Patulin 44<br />

4.1.5 Trichothecenen (oa. DON en T-2) 44<br />

4.1.6 Zearalenone 45<br />

4.1.7 Penicillium roqueforti-toxine 45<br />

4.1.8 Sporidesmin 45<br />

4.1.9 Overige mycotoxinen 45<br />

4.2 Giftige planten (phytoxinen) 45<br />

4.2.1 Alcoholen en ketonen 46<br />

4.2.2 Alkaloïden 46<br />

4.2. Suikerverbindingen (carbohydraten) 46<br />

4.2.4 Chelaterende verbindingen 46<br />

4.2.5 Glycosiden 46<br />

4.2.6 Vetten 47<br />

4.2.7 Fenolverbindingen 47<br />

4.2.8 Eiwitten en aminozuren 47<br />

4.2.9 Glyco-alkaloïden 47<br />

4.3 Bacteriële toxinen 47<br />

4. .1 Exotoxinen 47<br />

4. .2 Endotoxinen 49<br />

4.4 Biogene amines 49<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5


4.5 Bestrijdingsmiddelen 49<br />

4.5.1 Cholinesterase-remmers 50<br />

4.5.2 Strychnine 51<br />

4.5. Mecoprop/MCPP/MCPA 51<br />

4.5.4 Organo-chloorverbindingen 51<br />

4.5.5 Paraquat 51<br />

4.5.6 Glyfosaat 52<br />

4.5.7 Dinitro-verbindingen 52<br />

4.5.8 Coumarine (rattengif, muizenkorrels) 52<br />

4.6 Zware metalen en (spoor)elementen 5<br />

4.6.1 Lood 54<br />

4.6.2 Cadmium 54<br />

4.6. Koper 55<br />

4.6.4 Zink 55<br />

4.6.5 IJzer 57<br />

4.6.6 Seleen 57<br />

4.6.7 Molybdeen 57<br />

4.6.8 Fluor 58<br />

4.6.9 Kobalt 58<br />

4.6.10 Kwik 58<br />

4.6.11 Arseen 59<br />

4.6.12 Zwavel en zwavelverbindingen 59<br />

4.7 Anorganische componenten 59<br />

4.7.1 Zout 59<br />

4.7.2 Nitraat/nitriet 60<br />

4.8 Organische componenten 60<br />

4.8.1 Antivries (ethyleenglycol) 60<br />

4.8.2 Chocolade (theobromine) 61<br />

4.8. Petroleum/benzine/diesel 61<br />

4.8.4 Alcohol 61<br />

4.8.5 Cyanide 61<br />

4.8.6 Koolmonoxide 62<br />

5. Calamiteiten: het veterinair milieutoxicologisch draaiboek 6<br />

5.1 Algemeen 6<br />

5.2 Rol van de veehouder 64<br />

5. Rol van de dierenarts 65<br />

5.4 Rol van GD 65<br />

5.5 Rol van andere organisaties en instituten 65<br />

6. Onderzoeksmogelijkheden en werkwijze laboratorium 66<br />

6.1 Inleiding 66<br />

6.2 Materiaal benodigd voor onderzoek 66<br />

6. Laboratoriumonderzoek 67<br />

6. .1 Screening 67<br />

6. .2 Bevestiging van de stof 68<br />

6. . Kosten van toxicologisch onderzoek 69<br />

6. .4 Rapportage van de bevindingen 69<br />

7. Literatuur 70<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6


De Auteurs<br />

Guillaume Counotte<br />

Jet Mars<br />

Voorblad: Alchimist (foto van glas in loodraam)<br />

Alle foto’s zijn van de auteurs, tenzij anders vermeld.<br />

Na de HBS-B in Maastricht te hebben doorlopen, werd de<br />

opleiding Biochemie in Nijmegen gevolgd (1970 – 1976).<br />

Daarna volgde het vervullen van de dienstplicht. Het promotieonderzoek<br />

(lactaatmetabolisme in de pens van koeien)<br />

werd uitgevoerd aan de Faculteit Diergeneeskunde en werd<br />

in 1981 cum laude afgesloten. Vanaf 1981 is hij werkzaam <strong>bij</strong><br />

Stichting Gezondheidszorg voor Dieren als landelijk coördinator<br />

Klinische Chemie en Chemie. Vanaf 1992 werkzaam in<br />

Deventer binnen het laboratorium in diverse functies. Vanaf<br />

1997 is hij erkend toxicoloog (in 1998 ingeschreven in het register<br />

van Eurotox). Hij heeft ongeveer 8 wetenschappelijke<br />

artikelen gepubliceerd.<br />

Het atheneum werd gevolgd in Raalte. Na een jaar pedagogiek<br />

(afgesloten met propedeuse) werd van 1980 tot 1987 de studie<br />

Diergeneeskunde in Utrecht gevolgd. Zij was werkzaam <strong>bij</strong> de<br />

Faculteit Diergeneeskunde (Kliniek voor Inwendige Ziekten<br />

en Voeding van Landbouwhuisdieren) van 1988 tot 1994.<br />

Na één jaar als dierenarts werkzaam geweest te zijn <strong>bij</strong> de<br />

Gezondheidsdienst voor Dieren in Boxtel, werd van 1995 tot<br />

1999 onderzoek gedaan <strong>bij</strong> ID-Lelystad. Dit werd in 2000 afgesloten<br />

met een proefschrift (Vaccinology and epidemiology<br />

of bovine herpesvirus 1). Vanaf 1999 is zij werkzaam als immunoloog<br />

<strong>bij</strong> GD in Deventer. Vanaf 2001 heeft zij <strong>veterinaire</strong><br />

<strong>toxicologie</strong> in haar pakket met als specialisatie planten-<strong>toxicologie</strong>.<br />

Zij is specialist Rundergezondheid en heeft ongeveer 20<br />

wetenschappelijke artikelen gepubliceerd.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 7


Inleiding<br />

Deze uitgave van het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum beschrijft de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>:<br />

wat wordt daaronder verstaan, welke giftige stoffen spelen een rol in de diergezondheid, welke<br />

rol spelen de dierenarts en GD (Gezondheidsdienst voor Dieren) in het geval van calamiteiten<br />

waar<strong>bij</strong> vergiftigingen aan de orde zijn, hoe wordt vastgesteld welke stof de oorzaak is en welke<br />

gegevens van de veehouder en de dierenarts daar<strong>bij</strong> van belang zijn.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 8


1. Wat is <strong>toxicologie</strong><br />

1.1 Inleiding <strong>veterinaire</strong> (milieu) <strong>toxicologie</strong><br />

Net als mensen kunnen dieren ook te maken<br />

krijgen met vergiftigingen. Een dier kan echter<br />

niet zeggen of hij iets verkeerds heeft gegeten<br />

of niet. Daar staat weer tegenover dat<br />

een dier geen zelfmoordpoging zal doen. Wel<br />

is een dier veel meer in de natuur en zal eerder<br />

iets eten dat hem wordt voorgehouden of dat<br />

hij heeft gevonden dan mensen. Er zijn dus<br />

veel overeenkomsten tussen de humane <strong>toxicologie</strong><br />

en de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>, maar er<br />

bestaan zeker ook verschillen. Daarom wordt<br />

meestal gesproken over <strong>veterinaire</strong> milieu<strong>toxicologie</strong>:<br />

kennis van de omgeving van het<br />

dier is net zo belangrijk als kennis van het<br />

dier.<br />

In dit nummer van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

Memorandum zal nader worden ingegaan op<br />

mogelijke vergiftigingen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

met enkele uitstapjes naar honden,<br />

katten, paarden en vogels. In dit eerste hoofdstuk<br />

zullen enkele basisprincipes van de <strong>toxicologie</strong><br />

worden besproken. Hoofdstuk 2 behandelt<br />

de risico’s vanuit de omgeving waaraan<br />

het dier blootstaat (milieu). Op sommige<br />

vergiftigingen kun je de ‘klok’ gelijk zetten.<br />

Enkele van deze seizoensgebonden vergiftigingen<br />

staan in hoofdstuk beschreven. Veel<br />

vergiftigingen worden niet veroorzaakt door<br />

stoffen die ontstaan door menselijke handelingen<br />

(veelal ten onrechte als chemische<br />

stoffen aangeduid), maar door producten die<br />

andere organismen maken (biotoxinen, die<br />

men ten onrechte als biologische producten<br />

beschouwt). Enkele voor dieren belangrijke<br />

giftige stoffen staan vermeld in hoofdstuk 4.<br />

Een artikel over <strong>toxicologie</strong> kan niet zonder<br />

een, min of meer, systematische beschrijving<br />

van de meest voorkomende vergiftigingen, de<br />

uitwerking en een eventuele behandeling.<br />

Soms komt het voor dat niet één dier of één<br />

bedrijf getroffen wordt door een onbegrepen<br />

vergiftiging, maar dat één bedrijf voor<br />

langere tijd of meerdere bedrijven gelijktijdig<br />

ernstig zieke of gestorven dieren melden. In<br />

hoofdstuk 5 wordt besproken hoe daar voor<br />

<strong>landbouwhuisdieren</strong> op een systematische<br />

wijze mee wordt omgegaan. Ten slotte staat<br />

in hoofdstuk 6 aangegeven hoe een toxicologisch<br />

laboratorium werkt en welke apparatuur<br />

tegenwoordig wordt gebruikt om een<br />

vergiftiging aan te tonen of uit te sluiten.<br />

Niet alle mogelijke vergiftigingen worden<br />

hier besproken. Alleen die vergiftigingen die<br />

in Nederland voor komen worden behandeld.<br />

Anders zou dit <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum<br />

uitgroeien tot een handboek. Maar als<br />

een vergiftiging nu niet voorkomt, betekent<br />

dat niet dat die vergiftiging uitgesloten is.<br />

Een aantal stoffen (vitaminen, spoorelementen)<br />

hebben in lagere hoeveelheden een nuttig<br />

effect terwijl in hogere hoeveelheden de<br />

betreffende stof giftig wordt. De nuttige effecten<br />

en uitwerkingen worden hier niet besproken.<br />

Alleen de schadelijke effecten (als<br />

die er zijn) komen hier aan de orde.<br />

1.2 Algemeen<br />

Het woord <strong>toxicologie</strong> is afgeleid van het<br />

Griekse woord toxicos, dat op zijn beurt afstamt<br />

van toxon (= boog). Het gif op een<br />

pijlpunt werd ook wel toxicon pharmacon genoemd,<br />

later afgekort tot toxicum. Het woord<br />

toxon wordt nog steeds in de oorspronkelijke<br />

betekenis (gebogen voorwerp) gebruikt: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

in toxoplasma: een boogvormig<br />

organisme en niet een organisme dat giftig is<br />

in plasma! Tegenwoordig wordt onder <strong>toxicologie</strong><br />

verstaan: de wetenschap die zich bezighoudt<br />

met de schadelijke effecten van chemicaliën<br />

op levende organismen en met de<br />

interactie van deze stoffen met organismen.<br />

Toxicologie is het vakgebied dat veel interacties<br />

kent met andere vakgebieden: pathologie,<br />

voedingsleer, milieuhygiëne, (bio)chemie,<br />

histochemie, fysiologie, farmacochemie, embryologie,<br />

enzovoort. Voor een correcte interpretatie<br />

van bevindingen is kennis van, of<br />

samenwerking met, een of meerdere van deze<br />

disciplines nodig.<br />

Waarschijnlijk de meest bekende uitspraak<br />

die met <strong>toxicologie</strong> te maken heeft, is die<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 9


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 10


van Paracelsus (Theophrastus Bombastus<br />

von Hohenheim 149 -1541): “Alle Dinge sind<br />

Gift und nichts ist ohne Gift; allein die Dosis<br />

machts, dass ein Ding kein Gift ist”: (de dosis<br />

maakt het vergif). Met andere woorden: alles<br />

is uiteindelijk giftig, als de hoeveelheid maar<br />

groot genoeg is. Paracelsus wordt ook wel de<br />

grondlegger van de <strong>toxicologie</strong> genoemd. Hij<br />

was de eerste die een verband legde tussen<br />

dosis en vergiftigingsverschijnselen. Deze<br />

waarheid geldt ook vandaag nog steeds: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

het vinden van arseen in een dier<br />

betekent niet automatisch dat het dier vergiftigd<br />

is met arseen! In dit kader is het goed<br />

om op te merken dat echte homeopathische<br />

preparaten nooit een vergiftiging kunnen<br />

veroorzaken. Soms worden fytotherapeutica<br />

verkocht als homeopathisch middel. Fytotherapeutica<br />

kunnen wel hogere doseringen van<br />

plantaardige stoffen bevatten en dus giftig<br />

zijn voor dieren.<br />

Binnen de <strong>toxicologie</strong> worden verschillende<br />

subdisciplines onderscheiden. De klinische<br />

<strong>toxicologie</strong> houdt zich bezig met het vaststellen<br />

en behandelen van vergiftigingen, de<br />

laboratorium aspecten (evaluatie methoden,<br />

bepalingswijze), de uitwerking van vergiftigingen<br />

op het lichaam (zowel mens als dier).<br />

De <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong> is daarom een onderdeel<br />

van de klinische <strong>toxicologie</strong>.<br />

Voedings<strong>toxicologie</strong> is vooral gericht (zoals<br />

het woord al zegt) op de schadelijke effecten<br />

van voedsel(componenten) en voedingsgewoonten.<br />

Risico-evaluatie en advisering aan<br />

consumenten staat hier centraal.<br />

Beroepsgerelateerde aandoeningen (zoals<br />

het voorbeeld van asbest) vallen onder de arbeids<strong>toxicologie</strong>.<br />

Onder dit specialisme valt<br />

ook het vaststellen van de zogenaamde MAC<br />

(maximaal aanvaarde concentratie) die wordt<br />

gehanteerd <strong>bij</strong> het werken met chemicaliën.<br />

Andere subdisciplines zijn de genetische <strong>toxicologie</strong>,<br />

de teratologie en reproductie-<strong>toxicologie</strong><br />

en de milieu<strong>toxicologie</strong>. Hier wordt in<br />

het vervolg vooral de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong><br />

behandeld met af en toe een uitstapje naar andere<br />

subdisciplines.<br />

1.3 Principes<br />

Vergiftigingen herkent men aan ziektesymptomen<br />

variërend van lokale aandoeningen via<br />

complexe klachten tot de dood van het organisme.<br />

Veel infectieuze aandoeningen kun-<br />

nen echter dezelfde symptomen veroorzaken.<br />

Het uitsluiten van infecties of metabole stoornissen<br />

behoort niet tot de <strong>toxicologie</strong>, maar is<br />

het gevolg van samenwerken met de andere<br />

vakgebieden.<br />

Alles begint met de blootstelling van het organisme<br />

aan het vergif. Het vergif moet natuurlijk<br />

eerst zijn opgenomen voordat het zijn<br />

werk kan doen. De opname kan op diverse<br />

manieren gebeuren: via de huid (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

de zogenaamde pour-on), via de lucht<br />

(longen), via het water of voedsel (oraal) of<br />

op een andere wijze (<strong>bij</strong>voorbeeld door injectie<br />

van een medicijn). Deze eerste fase wordt<br />

ook wel de blootstellingsfase (absorptiefase)<br />

genoemd.<br />

De tweede fase is de distributiefase. Soms is<br />

dit heel lokaal (als <strong>bij</strong>voorbeeld een vergif via<br />

de huid wordt opgenomen en daar leidt tot<br />

huidaandoeningen), soms ook heel complex<br />

(een redelijk onschadelijke stof wordt na omzetting<br />

in de lever giftig voor andere organen).<br />

Een voorbeeld van een complexe vergiftiging<br />

is cadmium (Cd). In eerste instantie is cadmium<br />

helemaal niet schadelijk voor de nieren.<br />

Cadmium wordt echter in de lever gekoppeld<br />

aan metallothionine (MT) en de combinatie<br />

MT-Cd levert wel nierbeschadiging op. De<br />

chemische aard van de stof bepaalt voor een<br />

groot deel de distributie. Lipofiele stoffen zullen<br />

<strong>bij</strong> voorkeur in het vet worden opgeslagen<br />

en niet in vloeistoffen zoals bloed en urine.<br />

Bij melkgevende dieren komen lipofiele stoffen<br />

dan ook snel in de melk terecht en kunnen<br />

zo weer een risico vormen voor de volksgezondheid<br />

of jonge dieren.<br />

Transformatie van de stof is de derde fase.<br />

Onder transformatie wordt verstaan: alle<br />

omzettingen in het lichaam. Het komt maar<br />

heel zelden voor dat een stof weer geheel als<br />

oorspronkelijke stof wordt uitgescheiden. De<br />

meeste stoffen ondergaan in het lichaam een<br />

omzetting.<br />

Tenslotte vindt uitscheiding of excretie plaats<br />

(vierde fase). Uitscheiding vindt gewoonlijk<br />

plaats via urine, de gal en de mest. Maar kan<br />

ook via de uitgeademde lucht (longen).<br />

Dit hele proces (absorptie, distributie, transformatie,<br />

excretie) wordt ook wel de toxokinetiek<br />

genoemd. Toxokinetiek ligt heel<br />

dicht tegen de farmacokinetiek aan. Alleen<br />

beschrijft de farmacokinetiek de opname en<br />

uitscheiding van werkzame stoffen in het<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 11


lichaam terwijl de toxokinetiek de opname<br />

en uitscheiding van schadelijke stoffen beschrijft.<br />

Maar veel biologisch actieve stoffen<br />

kennen een werkzame dosis en zijn in hogere<br />

dosis schadelijk.<br />

Er is altijd een grote behoefte om een indeling<br />

te kunnen maken in giftigheid van stoffen.<br />

Men wil immers snel weten hoe giftig een<br />

stof is. Ook al zijn er soms heel verschillende<br />

reacties van een stof op de verschillende diersoorten<br />

waardoor een stof in de ene diersoort<br />

giftig is en in de andere diersoort vrijwel<br />

niet. Daartoe bestaat een standaardtest met<br />

muizen die dient om een grove inschatting<br />

van de giftigheid te bepalen door de LD50<br />

van een stof te meten. De LD50 is de dosis<br />

(hoeveelheid) van een stof waar<strong>bij</strong> de helft<br />

van de populatie sterft (Lethale Dosis 50 %).<br />

Het vaststellen van de LD50 gaat ruwweg als<br />

volgt: men neemt groepen van 10 muizen en<br />

dient deze een hoeveelheid stof toe. Vervolgens<br />

wordt vastgesteld hoeveel muizen sterven<br />

(figuur 1).<br />

Figuur 1 Sterfte <strong>bij</strong> 10 muizen per groep (zwart)<br />

afhankelijk van toegediende dosis<br />

Dit wordt dan uitgezet zoals te zien in figuur<br />

2. Merk op dat zowel de toegediende dosis<br />

als de sterfte logaritmisch zijn uitgezet.<br />

Figuur 2 Sterftepercentage uitgezet tegen toegediende<br />

dosis<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 12<br />

Uit figuur 2 kan worden afgeleid dat de LD50<br />

van de onderzochte stof 247 mg/kg lichaamsgewicht<br />

(LW) is. Uit dit voorbeeld blijken ook<br />

meteen de beperkingen van het gebruik van<br />

de LD50: immers er gaat één dier dood <strong>bij</strong> het<br />

toedienen van 50 mg/kg LW en <strong>bij</strong> het toedienen<br />

van 1000 mg/kg LW (dus 4 maal de<br />

LD50) blijft nog één dier leven. Dus niet alleen<br />

de LD50-waarde op zich is van belang, ook de<br />

helling van de lijn die ontstaat. Dit is te zien<br />

in figuur 3. Stof A en stof B hebben vrijwel<br />

dezelfde LD50-waarde, maar stof A veroorzaakt<br />

al <strong>bij</strong> veel lagere gehalten de dood ten<br />

opzichte van stof B. Dit kan men afleiden uit<br />

het feit dat de helling van de lijn van stof A<br />

minder steil loopt dan die van stof B, terwijl<br />

het gehalte <strong>bij</strong> 50 % sterfte ongeveer gelijk is.<br />

Een minder steile helling betekent dat een stof<br />

in een veel langer concentratiegebied begint<br />

met schadelijk te zijn voor de eerste dieren<br />

maar pas in veel hogere gehalten de dood van<br />

alle dieren veroorzaakt. Stof C heeft dezelfde<br />

helling als die van stof B, dus de onderlinge<br />

gevoeligheid (sensitiviteit) van de populatie<br />

(<strong>bij</strong>voorbeeld ratten) is voor stof B en stof C<br />

gelijk. Maar het gehalte waar<strong>bij</strong> 50 % sterfte<br />

optreedt, ligt beduidend hoger dan dat van<br />

stof B. Dus stof C is minder giftig dan stof<br />

B. Deze verschillen in gevoeligheid zijn ook<br />

bekend in de farmacologie. De verschillen<br />

worden voor een deel verklaard doordat er<br />

verschillen zijn in genetische expressie van<br />

enzymen die betrokken zijn <strong>bij</strong> de omzettingen.<br />

Sommige dieren (of mensen) hebben<br />

meer enzymactiviteit dan anderen.<br />

Figuur Sterftepercentage voor drie verschillende<br />

stoffen


De LD50 is dus vooral een maat om stoffen<br />

ten opzichte van elkaar te vergelijken en<br />

om een indruk te krijgen van de giftigheid<br />

van een stof. Een gebruikelijke indeling van<br />

stoffen naar giftigheid is vermeld in tabel 1.<br />

Sommigen onderscheiden nog een categorie<br />

‘extreem giftig’ (LD50 < 1 mg/kg LW).<br />

Betekenis LD50 (mg/kg lichaamsgewicht, oraal)<br />

Zeer giftig < 25 mg/kg LW<br />

Giftig 25 – 200 mg/kg LW<br />

Schadelijk 200 – 2000 mg/kg LW<br />

Niet giftig > 2000 mg/kg LW<br />

Tabel 1 Indeling van de giftigheid van stoffen op<br />

basis van de LD50-waarde<br />

Tabel 1. Indeling van de giftigheid van stoffen op basis van de LD50-waarde.<br />

Zoals al hiervoor is aangegeven, is de LD50<br />

een ruwe parameter die zeker niet alles zegt<br />

over de giftigheid van een stof. Van groot<br />

belang is ook om te weten hoe precies de<br />

LD50 is bepaald: hoelang heeft men de stof<br />

toegediend en in welke frequentie (eenmalig,<br />

eenmaal per dag gedurende een week, enzovoort),<br />

hoelang heeft men gewacht voordat<br />

werd vastgesteld hoeveel dieren zijn gestorven<br />

(24 uur, 1 week, 1 maand?), zijn alle dieren<br />

wel gestorven aan de stof of zijn er ook<br />

dieren een ‘natuurlijke’ dood gestorven? Vervolgens:<br />

welke diersoort en welke stam heeft<br />

men gebruikt om de LD50 vast te stellen. Per<br />

stam verschilt het genetisch patroon en kan<br />

dus ook de reactie van het dier op een giftige<br />

stof anders zijn. Voor runderen (en andere<br />

herkauwers) komt daar nog <strong>bij</strong> dat de pens<br />

een groot vat met allerlei micro-organismen<br />

is waar veel stoffen al direct <strong>bij</strong> binnenkomst<br />

veranderingen ondergaan. Maar de micro-organismen<br />

in runderen, schapen en geiten verschillen<br />

nogal, waardoor een stof die schadelijk<br />

is voor runderen, niet schadelijk hoeft<br />

te zijn voor schapen. Het moge duidelijk zijn<br />

dat de LD50 bruikbaar is om stoffen onderling<br />

met elkaar te vergelijken en dat het iets<br />

zegt over de relatieve schadelijkheid, maar<br />

het is zeker niet de maat voor alle toxiciteit.<br />

Immers: de dood is niet het enige klinische<br />

verschijnsel van een stof. Een stof kan veel<br />

meer schadelijke effecten hebben dan het<br />

veroorzaken van de dood.<br />

1.4 Werking in het lichaam, veel voorkomende<br />

effecten<br />

De schadelijke werking van een stof kan al<br />

beginnen <strong>bij</strong> het eerste contact van de stof<br />

met het lichaam. Dat kan de huid zijn (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

een allergische reactie, beschadiging<br />

van de lederhuid), de longen (<strong>bij</strong> opname<br />

via de lucht), de mond, de slokdarm en/of<br />

de maag (<strong>bij</strong> zuren en logen), de bloedvaten<br />

en/of de spieren (<strong>bij</strong> injectie).<br />

1.4.1 Huid<br />

Voorbeeld van stoffen die een direct effect op<br />

de huid hebben zijn de berenklauw, logen en<br />

zuren. De berenklauw bevat furocoumarin,<br />

dat ervoor zorgt dat de huid hypergevoelig<br />

wordt voor zonlicht. Dit is een vorm van primaire<br />

fotosensibilisatie. De stoffen kunnen<br />

ook via de lever ervoor zorgen dat fotosensibiliteit<br />

optreedt. Dit wordt secundaire fotosensibilisatie<br />

genoemd. Jacobskruiskruid is<br />

daar een voorbeeld van. Fotosensibiliteit uit<br />

zich in zonnebrand dat tot (ernstige) blaarvorming<br />

leidt. Bovendien kan (zeer) ernstige<br />

leverschade gepaard gaan met zonnebrand<br />

(secundaire fotosensibiliteit).<br />

1.4.2 Lever<br />

De lever is, zoals bekend, het orgaan dat veel<br />

omzettingen voor zijn rekening neemt. Heel<br />

veel enzymen zijn in de lever actief. Een<br />

voorbeeld is het enzymsysteem cytochroom<br />

P450 dat betrokken is <strong>bij</strong> veel oxidatieve<br />

omzettingen van vooral lipofiele stoffen: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

het onschadelijk maken van monensin,<br />

tiamulin, enzovoort. Cytochromen<br />

bevatten vaak ijzer als actieve kern waardoor<br />

overdracht van elektronen (oxidatie-reductie)<br />

goed kan verlopen. Een verandering van de<br />

activiteit van dit enzym wordt dan ook gezien<br />

als een reactie van het lichaam op schadelijke<br />

stoffen. Het lichaam probeert door omzettingen<br />

in de lever de stof sneller kwijt te raken. Maar<br />

het omzetten van een stof is niet zonder risico<br />

voor het dier: sommige omzettingsproducten<br />

zijn giftiger dan de oorspronkelijke stof. Een<br />

tweetal voorbeelden: de alkaloïden van de<br />

plant Jacobskruiskruid zijn in eerste instantie<br />

niet zo giftig. Pas in de lever vindt omzetting<br />

plaats (oxidatie) waardoor de giftigheid ontstaat.<br />

De lever is daar zelf het eerste de dupe<br />

van, waardoor de alkaloïden van Jacobskruiskruid<br />

voornamelijk leverbeschadiging ver-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1


oorzaken. Een ander voorbeeld van een stof<br />

die veel giftiger wordt na biotransformatie is<br />

parathion. Parathion wordt door de lever omgezet<br />

in paraoxon. Deze stof is veel giftiger<br />

dan het oorspronkelijke parathion. Dit wordt<br />

ook wel bioactivering genoemd.<br />

1.4.3 Nieren<br />

De nieren moeten er vervolgens voor zorgen<br />

dat de schadelijke stof snel het lichaam verlaat.<br />

De stof moet dan wel goed oplosbaar<br />

zijn in vloeistof (urine). Veel organische stoffen<br />

zijn dat niet. Het lichaam zorgt er via de<br />

lever voor dat de stof beter oplosbaar is in<br />

water en dat de nieren de stof dan goed kunnen<br />

verwerken. In urine vindt men daarom<br />

zelden de oorspronkelijke stof maar meestal<br />

een metaboliet of de oorspronkelijke stof via<br />

de lever gekoppeld met glucuronzuur of sulfaat.<br />

1.4.4 Bloedcellen<br />

Indien een stof niet snel genoeg onschadelijk<br />

kan worden gemaakt en vervolgens uit het<br />

lichaam wordt verwijderd, kunnen ook andere<br />

organen beschadigd raken. Bij veel stoffen<br />

zijn snel delende cellen het meest gevoelig<br />

voor vreemde stoffen. Voorbeelden hiervan<br />

zijn chlooramfenicol en adelaarsvaren. Het<br />

beenmerg en de hieruit gemaakte bloedcellen<br />

worden door deze stoffen in hun functie<br />

aangetast. De aanmaak en het functioneren<br />

van rode en witte bloedcellen kan verstoord<br />

raken. Indien daardoor ook de weerstand<br />

wordt aangetast (doordat <strong>bij</strong>voorbeeld de witte<br />

bloedcellen niet meer goed functioneren)<br />

spreekt men van immuuntoxiciteit (zie<br />

hoofdstuk 1.4.7). Echter onder immuuntoxiciteit<br />

valt meer dan alleen niet goed functionerende<br />

witte bloedcellen.<br />

1.4.5 Longen<br />

Veel stoffen worden slecht opgenomen via de<br />

darmen maar worden goed opgenomen via de<br />

longen. In de longen is de buitenlucht maar<br />

door een dun membraan gescheiden van de<br />

bloedstroom. Stoffen kunnen daarom eenvoudig<br />

door het membraan heen het lichaam<br />

binnenkomen. Cadmium is daar een mooi<br />

voorbeeld van (voor veel andere metalen<br />

geldt hetzelfde). Is de opname van cadmium<br />

via de darmen zo’n 2 tot 6 % van de dosis, via<br />

de longen kan wel tot 50 % worden opgeno-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 14<br />

men. Omdat de longen geen sterk membraan<br />

(epitheellaag) bevatten zoals de huid, zijn de<br />

longen relatief kwetsbaar. Vooral lipofiele<br />

stoffen in de lucht kunnen longbeschadiging<br />

veroorzaken waardoor benauwdheid en<br />

ademhalingsstoornissen kunnen optreden.<br />

Lipofiele stoffen kunnen snel het membraan<br />

(dat ook uit een lipidenlaag bestaat) binnendringen<br />

en daar gaten veroorzaken, waardoor<br />

de zuurstofuitwisseling tussen lucht en bloed<br />

niet meer optimaal verloopt. Een bekend<br />

voorbeeld van acute toxiciteit van stoffen,<br />

opgenomen door longen, is teflon <strong>bij</strong> vogels.<br />

Teflon (polytetrafluorethyleen) wordt veelvuldig<br />

gebruikt voor het coaten van pannen.<br />

Bij oververhitting ontstaan dampen die schadelijk<br />

zijn voor de longen, van zowel mens als<br />

dier. Vogels zijn echter vanwege hun andere<br />

bouw van de longen zeer gevoelig voor deze<br />

dampen. Daarom sterven vogels vrij snel indien<br />

ze aanwezig zijn in een omgeving waar<br />

pannen met teflon oververhit raken. Twee<br />

andere voorbeelden van acute toxiciteit in<br />

de longen zijn rookvergiftiging <strong>bij</strong> runderen,<br />

varkens en pluimvee en vergiftiging door het<br />

vrijkomen van nitreuze dampen uit pas gemaakte<br />

kuilen.<br />

1.4.6 Hersenen/zenuwen<br />

De bloed/hersen barrière zorgt ervoor dat<br />

de hersenen niet snel effecten ondervinden<br />

van giftige stoffen. Er zijn echter een paar<br />

uitzonderingen. Lipofiele stoffen kunnen de<br />

myelineschede (vetomhulsel van de axon van<br />

de zenuwcel) beschadigen waardoor de zenuwgeleiding<br />

niet meer optimaal verloopt en<br />

er zenuwverschijnselen optreden. Ook zijn er<br />

stoffen die de geleidbaarheid van de zenuwen<br />

kunnen verlagen. Een heel bekende is lood.<br />

Lood verlaagt de snelheid van de zenuwgeleiding<br />

(<strong>bij</strong>voorbeeld van 0 m/s naar 15 tot<br />

20 m/s) waardoor allerlei zenuwverschijnselen<br />

optreden. Dit varieert van verminderde<br />

aandacht <strong>bij</strong> kinderen die lage loodhoeveelheden<br />

binnenkrijgen, via gehoorschade <strong>bij</strong><br />

werknemers in de loodverwerkende industrie<br />

tot ataxie en dwangneuroses <strong>bij</strong> een acute<br />

loodvergiftiging. Het verval van het Romeinse<br />

Rijk wordt toegeschreven aan te hoge<br />

loodconcentraties in wijn waardoor de gezondheid<br />

en het denkvermogen van de wijndrinkers<br />

achteruit ging (loodzouten geven<br />

een zoete smaak aan de wijn). De werking


van lood op zenuwen (vooral van kinderen)<br />

heeft ertoe geleid dat de normen voor lood de<br />

laatste 20 jaar aanzienlijk zijn verscherpt. In<br />

hoofdstuk 4 staat meer informatie over lood.<br />

1.4.7 Immuuntoxiciteit<br />

Weerstand is de mate waarin een organisme<br />

niet vatbaar is voor infecties. Weerstand<br />

is dus het vermogen om een evenwicht te<br />

handhaven tussen het lichaam (reactie van<br />

het lichaam op infecties) en de infectiedruk<br />

(hoeveelheid infectieuze organismen per<br />

tijd of volume). Zodra dit evenwicht verstoord<br />

is, spreekt men van een verminderde<br />

of verhoogde weerstand. Indien de verstoring<br />

wordt veroorzaakt door een giftige stof,<br />

wordt vaak gesproken over immuuntoxiciteit<br />

of immuunsuppresie. Immuuntoxiciteit is<br />

een aantasting van de weerstand door giftige<br />

stoffen van buitenaf, immuunsuppressie omvat<br />

ook de onderdrukking van de weerstand<br />

door het eigen lichaam.<br />

Een organisme heeft meestal meerdere strategieën<br />

om zich te verdedigen tegen infecties:<br />

• ROS-systeem (Reactive Oxygen Species):<br />

geheel van SOD (SuperOxide-Dismutase),<br />

GSH-Px (Glutathionperoxidase)<br />

om bacteriën uit te schakelen;<br />

• aanmaak van IgM en IgG (B lymfocyten<br />

en T helperlymfocyten) inclusief de orgaansystemen<br />

die hiervoor verantwoordelijk<br />

zijn;<br />

• reactie van macrofagen (adhesiefactoren,<br />

fagocytose, pinocytose);<br />

• acute fase reacties (aanmaak van interleukines<br />

en acute fase eiwitten);<br />

• conditie van lichaam en organen om te<br />

reageren op infectieuze organismen:<br />

o lever: mogelijkheid om snel eiwitten te<br />

synthetiseren (ook afhankelijk van eiwitstatus,<br />

energiestatus);<br />

o huid: vermogen om lichaamsvreemde<br />

eiwitten te herkennen;<br />

o maag: mate waarin de pH daalt na opname<br />

van voedsel om door verlaging<br />

van zuurgraad infectieuze organismen<br />

te doden;<br />

o longen: mate waarin longweefsel indringende<br />

organismen kan filteren en afdoden.<br />

• verbruik en aanmaak van witte bloedcellen<br />

(inclusief de orgaansystemen die<br />

hiervoor verantwoordelijk zijn, zoals<br />

beenmerg en lymfesysteem);<br />

Zodra een stof op één van bovenstaande<br />

mechanismen ingrijpt, kan men al van<br />

immuuntoxiciteit spreken. Dus het begrip<br />

immuuntoxiciteit of immuunsuppressie is<br />

eigenlijk erg ruim en kan al snel van toepassing<br />

zijn.<br />

1.5 Detoxificatie<br />

Detoxificatie (ontgiften) gebeurt op verschillende<br />

manieren. Op de eerste plaats probeert<br />

het lichaam zo snel mogelijk de giftige stof<br />

uit het lichaam te krijgen. Een eerste verdedigingsmechanisme<br />

bestaat eruit dat het<br />

lichaam probeert de stof niet op te nemen.<br />

Braken is daarvan het beste voorbeeld (voor<br />

oraal opgenomen stoffen). Is de stof eenmaal<br />

in het lichaam, dan probeert het lichaam de<br />

stof zo min mogelijk te absorberen (opname<br />

vanuit darmen in bloed). Zware metalen <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

worden maar voor 2 tot 6 % geabsorbeerd<br />

terwijl de absorptie van veel spoorelementen<br />

toch circa tweemaal zo hoog is. De<br />

rest wordt gewoon uitgescheiden via de darmen.<br />

Mest is daarom een goede bron om na<br />

te gaan of het dier in contact is geweest met<br />

zware metalen. Is de stof toch eenmaal opgenomen<br />

in het lichaam, dan probeert de lever<br />

de stof zo snel mogelijk zodanig om te zetten<br />

dat de nieren (of de gal) de stof efficiënt kunnen<br />

verwijderen. Vetoplosbare stoffen (zoals<br />

DDT) worden <strong>bij</strong> voorkeur opgeslagen in het<br />

eigen lichaamsvet zodat ze geen kwaad kunnen.<br />

In eerste instantie is dat een goed ontgiftigingsmechanisme,<br />

echter <strong>bij</strong> vermagering<br />

komen deze stoffen alsnog vrij en kunnen<br />

dan hun giftige uitwerking hebben.<br />

Zoals al eerder gezegd zijn de voornaamste<br />

stappen die worden gezet om een stof om te<br />

zetten, oxidatie, reductie, hydrolyse of koppeling<br />

(conjugatie) aan glucuronzuur of sulfaat.<br />

In de lever worden veel stoffen gekoppeld aan<br />

glucuronzuur en/of sulfaat. Hierdoor wordt<br />

de stof beter oplosbaar en kan makkelijker<br />

via de gal of nieren worden uitgescheiden.<br />

1.6 Verschillen tussen species: wat is nog<br />

veilig?<br />

Per diersoort (waar<strong>bij</strong> we de mens voor het<br />

gemak ook maar even als diersoort meerekenen)<br />

kunnen de biotransformaties verschillend<br />

zijn. Daarom is het moeilijk om de toxiciteit,<br />

onderzocht <strong>bij</strong> de ene diersoort, zomaar<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 15


te vertalen naar de andere diersoort. Ook als<br />

men de LD50 heeft vastgesteld is het moeilijk<br />

om dit zomaar te vertalen naar andere situaties.<br />

Men heeft dit opgelost door veiligheidsmarges<br />

aan te houden. Dat dit soms vreemde<br />

en moeilijk uit te leggen situaties kan opleveren,<br />

zal uit enkele voorbeelden blijken.<br />

Veel studies worden uitgevoerd om vast<br />

te stellen hoe veilig een stof is in het voedsel<br />

bestemd voor mensen. Bijvoorbeeld als<br />

runderen lood binnenkrijgen, moet de melk<br />

afgevoerd worden totdat blijkt dat de melk<br />

weer veilig is voor menselijke consumptie.<br />

Maar wat is veilig? Welk niveau van lood<br />

in melk is nog acceptabel? Je kunt moeilijk<br />

mensen blootstellen aan melk met hoeveelheden<br />

lood om te meten wat nog veilig is.<br />

Zeggen dat er geen lood in de melk mag zitten<br />

is ook geen optie, omdat runderen altijd<br />

wel enig lood via hun voer, lucht of water<br />

binnenkrijgen. Daarom worden dierproeven<br />

gedaan om vast te stellen welke dosis aan<br />

lood leidt tot schade. Gebruikelijk is om een<br />

proef te doen die 90 dagen duurt. Maar een<br />

mens leeft gemiddeld 80 jaar. Dus de resultaten<br />

die worden gevonden in een proef van<br />

90 dagen kun je niet zo maar gebruiken voor<br />

het vaststellen van de veiligheid van mensen.<br />

Daarom wordt in deze situatie meestal een<br />

factor 10 gebruikt (delen door 10). Een rat is<br />

geen mens, er kunnen verschillen zijn tussen<br />

de biotransformaties tussen ratten en mensen.<br />

Daarom wordt er nogmaals een factor 10<br />

gebruikt als veiligheidsmarge. Totaal is dit<br />

dus een factor 100. Wanneer blijkt dat ratten<br />

geen effect laten zien als ze 5 mg/kg lood in<br />

melk te eten krijgen, wordt dit getal gedeeld<br />

door 100 en die uitkomst wordt dan gebruikt<br />

als norm voor de voedselveiligheid. Blijkt nu<br />

dat er in een partij melk in plaats van 0,05<br />

(wat de wettelijke norm is) 0,10 mg/kg lood<br />

zit, dan is de norm overschreden. Maar deskundigen<br />

zullen dan roepen dat dit geen risico<br />

vormt voor de volksgezondheid. Mensen<br />

begrijpen dit niet omdat een norm een norm<br />

is en die wordt overschreden. Als je ergens<br />

100 km/uur mag rijden en je rijdt 109, krijg je<br />

toch een bon: ook al is het ’s nachts en is er<br />

geen verkeer op de weg.<br />

Overigens is de factor 100 redelijk arbitrair.<br />

Indien men meer weet over het metabolisme,<br />

de kinetiek en de verschillen tussen de diersoorten,<br />

kan men de veiligheidsfactor een stuk<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 16<br />

kleiner maken (<strong>bij</strong>voorbeeld 0). Daar staat<br />

tegenover dat, wanneer een stof carcinogene<br />

of mutagene effecten vertoont, vertaling naar<br />

een ander species moeilijker wordt en men<br />

een grotere veiligheidsfactor aanhoudt (soms<br />

1000) of de stof zelfs helemaal verbiedt in het<br />

voedsel. Dan spreekt men van een nulgrens.<br />

Een echte nulgrens bestaat niet. Afhankelijk<br />

van de bepalingsmethode is er altijd sprake<br />

van een ondergrens die men kan aantonen<br />

(detectieniveau). Als de methode verbetert,<br />

zal gewoonlijk ook het detectieniveau lager<br />

worden. Een voorbeeld is chlooramfenicol:<br />

hiervoor gold tot voor kort een nulgrens. Ongeveer<br />

20 jaar geleden <strong>bij</strong> de introductie van<br />

de nultolerantie was de detectiegrens ongeveer<br />

0,1 mg/kg (100 µg/kg), 10 jaar geleden<br />

lag deze rond de 10 µg/kg en nu rond de 0,01<br />

µg/kg.<br />

1.7 Behandelingen<br />

Alvorens een behandeling kan worden ingezet<br />

tegen een vergiftiging, moet men zich er<br />

eerst van overtuigen dat de vergiftiging ook<br />

daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Vaak<br />

is een behandeling niet zonder risico en kan<br />

deze <strong>bij</strong> een verkeerde diagnose zelfs een vergiftiging<br />

teweeg brengen. Hoewel laboratoriumonderzoek<br />

vaak uitsluitsel kan geven<br />

over de vergiftiging, kan men niet altijd wachten<br />

op een laboratoriumuitslag en is snel handelen<br />

geboden. Een goede anamnese is daarom<br />

essentieel. Betrek hierin voeding, water,<br />

lucht, de mogelijkheid van giftige planten,<br />

toegang/gebruik van landbouwchemicaliën,<br />

toegepaste behandelingen (antibiotica), veranderingen<br />

in de omgeving (verbouwingen,<br />

schilderwerk, ventilatie), enz. Probeer dus de<br />

vergiftiging vast te stellen voordat wordt begonnen<br />

met de behandeling.<br />

Er zijn weinig specifieke behandelingen voor<br />

giffen. De behandeling is erop gericht om<br />

de stof niet verder op te laten nemen door<br />

het lichaam, de stof zo snel mogelijk uit het<br />

lichaam te verwijderen of de symptomen<br />

van de stof te neutraliseren.<br />

De eerste behandeling bestaat vaak uit het<br />

laten braken van het dier (kan niet <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong>).<br />

Dit is alleen zinvol als de<br />

stof minder dan 2 tot uur geleden is opgenomen.<br />

Het laten braken <strong>bij</strong> opname van etsende<br />

stoffen (zuren/logen) moet worden voorkomen<br />

omdat de schade dan groter wordt. Bij


honden en katten kan braken worden opgewekt<br />

door orale toediening van 0 tot 60 ml<br />

verzadigde zoutwater-oplossing. Om verdere<br />

absorptie van de stof tegen te gaan is het toedienen<br />

van actieve koolstof een probaat middel.<br />

Dit werkt ook <strong>bij</strong> paarden goed.<br />

De tweede mogelijkheid is om de giftige<br />

stof te complexeren. Voor enkele stoffen zijn<br />

verbindingen bekend die een complex aangaan:<br />

EDTA kan worden gebruikt voor het<br />

complexeren van lood; BAL (dimercaprol)<br />

kan worden gebruikt om arseen te complexeren.<br />

Maar dit zijn voor <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

meestal geen eenvoudige handelingen: EDTA<br />

moet via een infuus worden toegediend voor<br />

een langere periode.<br />

Een derde mogelijkheid is om de fysiologi-<br />

sche effecten te minimaliseren. Zo kan atropine<br />

worden gebruikt om te voorkomen dat<br />

parathion verdere schade veroorzaakt aan het<br />

enzym cholinesterase. Het gebruik van valium<br />

of een ander sedatiemiddel om zenuweffecten<br />

te onderdrukken valt hier ook onder.<br />

Bij herkauwers kan men operatief de pens<br />

leeghalen. Maar ook laxeren (met paraffine<br />

of lijnzaadslijm) is een goed middel om <strong>bij</strong><br />

grote dieren de giftige stof uit de maagdarmtractus<br />

te verwijderen.<br />

Ten slotte zijn soms heel specifieke therapieën<br />

mogelijk: toedienen van vitamine K <strong>bij</strong><br />

coumarine-vergiftiging of methyleenblauw<br />

<strong>bij</strong> een nitrietvergiftiging. Specifieke therapieën<br />

<strong>bij</strong> de meest voorkomende vergiftigingen<br />

staan vermeld in hoofdstuk 5.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 17


2. Vergiftiging vanuit de omgeving<br />

Eén manier om een vergiftiging in te delen<br />

is de snelheid waarmee een stof effecten laat<br />

zien op het lichaam. Bij deze classificatie<br />

wordt de vergiftiging als volgt ingedeeld:<br />

• Peracuut (binnen 1 uur na toediening van<br />

een stof is een effect te zien);<br />

• Acuut: effect treedt op binnen 24 uur na<br />

blootstelling;<br />

• Subacuut: effect tussen 2 en 4 weken na<br />

blootstelling;<br />

• Subchronisch: effect tussen 2 tot 4 maanden<br />

na blootstelling;<br />

• Chronisch: effecten zijn pas 4 maanden<br />

of langer na blootstelling te zien.<br />

Dit is een zinvolle classificatie omdat de<br />

tijd die verstrijkt tussen blootstelling en het<br />

optreden van effecten iets zegt over de risico’s<br />

van de stof en de mogelijkheden voor<br />

behandeling. Zoals <strong>bij</strong> alle indelingen, is<br />

niet iedereen het hiermee eens. Sommigen<br />

beschouwen effecten, die binnen 2 tot 4 weken<br />

optreden na blootstelling, ook nog tot<br />

een acute vergiftiging. Naast deze indeling<br />

is het ook van belang te weten waar de risico’s<br />

zijn te verwachten van een vergiftiging.<br />

Lucht, water en voer zijn zaken die ieder dier<br />

nodig heeft. Het is dan goed om de risico’s<br />

op een vergiftiging veroorzaakt door stoffen<br />

in lucht, water en voer te kennen. Grond<br />

kan ook stoffen bevatten die schadelijk zijn<br />

voor dieren (<strong>bij</strong>voorbeeld cadmium). Aan de<br />

ene kant kunnen deze stoffen in de gewassen<br />

terecht komen en dan via het voer het dier<br />

bereiken, aan de andere kant nemen grazers<br />

ook direct grond op (of indirect via inkuilen).<br />

Dit gebeurt vooral <strong>bij</strong> kort gras. Het grondgehalte<br />

in het rantsoen kan oplopen van 2 tot<br />

5 % van het totale rantsoen. Ook voor vrijlopende<br />

kippen geldt dat deze soms grotere<br />

hoeveelheden gronddeeltjes kunnen oppikken.<br />

Dit leidt dan <strong>bij</strong>voorbeeld tot verhoogde<br />

dioxinegehalten in de eieren van leggend<br />

pluimvee. Daarom zijn ook de risico’s van<br />

stoffen in grond kort beschreven.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 18<br />

2.1 Lucht<br />

2.1.1 Mengmest<br />

Mengmest in de mestkelder is een potentieel<br />

gevaar voor mens en dier. Mengmest bestaat<br />

voor een groot deel uit bacteriën die allerlei<br />

resten van voedsel die in de darmen niet zijn<br />

verteerd en opgenomen, omzetten in onder<br />

andere ammonium/ammoniak (NH4 + / NH ),<br />

koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), waterstofsulfide<br />

(H2S) en blauwzuurgas (HCN).<br />

De meeste afbraakproducten zijn aanwezig<br />

als de zuurverbinding en niet als het zout. De<br />

zuurverbindingen zijn in principe gassen en<br />

vluchtig. Mest is meestal echter geen gladde<br />

vloeistof maar een dikke substantie die ook<br />

veel deeltjes bevat. Het gas kan daardoor<br />

niet allemaal ontsnappen maar blijft hangen<br />

in deze massa. Pas <strong>bij</strong> mixen (goed roeren)<br />

komen de gassen vrij: en hoe! Allemaal tegelijkertijd.<br />

Daardoor kunnen erg hoge gehalten<br />

ontstaan van zeer giftige gassen (H2S en<br />

HCN). Ook <strong>bij</strong> plotselinge verstoring van de<br />

mestmassa kunnen deze gassen vrijkomen.<br />

Er zijn gehalten gemeten van rond de 1000<br />

ppm H2S en rond de 600 ppm HCN. Deze<br />

gehalten zijn direct dodelijk (binnen 10 seconden)!<br />

Ook zijn er gevallen bekend waar<strong>bij</strong><br />

zuur of voer in een mestput terecht kwam en<br />

dit tot een verstoring van de mest leidde. Dit<br />

liep fataal af: alle gassen (inclusief methaan)<br />

kwamen spontaan vrij en dit kostte het leven<br />

van <strong>bij</strong>na alle aanwezige varkens. Het vrijkomen<br />

van grote hoeveelheden methaan is ook<br />

brandgevaarlijk. Bij het mixen moet men ook<br />

goed opletten: er zijn gevallen bekend waar<strong>bij</strong>,<br />

tijdens het mixen van mest, 10 pinken op<br />

een rij dood neervielen door het vrijkomen<br />

van giftige gassen tussen de roosters. Vaak<br />

wordt nog de schuld gegeven aan ammoniak<br />

(dat men altijd ruikt in een stal), maar de doden<br />

hier worden veroorzaakt door het H2S.<br />

Hiertegen kan men alleen preventieve maatregelen<br />

nemen (<strong>bij</strong> mengen van mest alle<br />

deuren open, dieren uit de stal, enz). Eenmaal<br />

opgenomen is er geen antidote beschikbaar.


De effecten van lagere gehalten (die niet tot<br />

de dood leiden) zijn meestal kortdurend en<br />

leiden niet tot residuen in producten.<br />

2.1.2 Condens nitriet / ammoniak stal<br />

Zoals eerder aangegeven, ontstaat er in een<br />

stal continu ammoniak. Deze ammoniak is<br />

een gas dat ontstaat uit de afbraak van de<br />

eiwitten die aanwezig zijn in de mest. Bij een<br />

zuurgraad van minder dan 9 is de helft van<br />

de ammoniak aanwezig in de vorm van ammonium.<br />

Ammonium is niet vluchtig en zeer<br />

goed oplosbaar in water. Indien de ventilatie<br />

van een stal niet optimaal is, kan de ammoniak<br />

zich ophopen. De ammoniak krijgt dan<br />

de kans om in het aanwezige water op te lossen.<br />

Dit kan gebeuren in open bakken, maar<br />

ook in water dat in de stal op de vloer ligt of<br />

als condens aan de muur hangt. Is de ammoniak<br />

eenmaal opgelost in water, dan kunnen<br />

bacteriën de ammoniak omzetten naar<br />

nitriet. Dit proces vindt regelmatig plaats:<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld ’s winters <strong>bij</strong> strenge kou als de<br />

ventilatie wat lager wordt gezet waardoor de<br />

ammoniak in de stal blijft en condensvorming<br />

optreedt. De ammoniak lost dan op in<br />

deze condens. Heel hoge gehalten ammonium<br />

kunnen op deze wijze ontstaan. Maar<br />

dat is nog niet het ergste: door bacteriële<br />

omzettingen kunnen ook zeer hoge gehalten<br />

van het giftige nitriet ontstaan (meer dan<br />

1000 mg/L nitriet). Deze gehalten zijn dodelijk<br />

voor dieren. Er treedt dan acute sterfte<br />

op <strong>bij</strong> dieren die dit condenswater oplikken.<br />

2.1.3 Giftige dampen uit kuilen.<br />

Bij het inkuilen kunnen soms giftige dampen<br />

ontstaan. Vooral de eerste paar dagen is de<br />

kans hierop het grootst. Kuilen met snel fermenteerbare<br />

suikers en veel vers groen zijn<br />

hier gevoelig voor. Dit fenomeen ontstaat<br />

doordat, tijdens de fermentatie van suikers<br />

door bacteriën, het aanwezige nitraat wordt<br />

omgezet in nitriet en vervolgens naar stikstofoxiden.<br />

Deze stikstofoxiden zijn gassen.<br />

In het vervolg van de fermentatie worden<br />

deze stikstofoxiden, op hun beurt, verder<br />

omgezet in ammonium en bacteriële eiwitten.<br />

Als de kuil niet goed is afgedicht kan<br />

er zuurstof <strong>bij</strong> komen en zullen de stikstofoxiden<br />

niet snel ontstaan. Als de kuil is afgedicht<br />

maar het plastic ligt niet strak op de<br />

kuil, kan het gas zich ophopen. Dit gas (ni-<br />

treuze dampen) heeft een roodbruine kleur<br />

en is zeer giftig (zie ook figuur 4).<br />

Figuur 4 Vrijkomende nitreuze dampen uit maïskuil.<br />

Foto gemaakt door zoon van eigenaar<br />

Gehalten van meer dan 100 mg/m 2 zijn voldoende<br />

om dieren te laten sterven. Dit zijn<br />

ook de gehalten die voorkomen als men de<br />

damp ziet. De damp is zwaarder dan lucht<br />

en zal zich dus ophopen op de vloer. Liggende<br />

dieren sterven sneller dan staande dieren.<br />

De klinische verschijnselen zijn (diep) longoedeem<br />

(ademhalingsproblemen, benauwdheid).<br />

Het longoedeem kan zich nog tot 24<br />

uur na contact met de dampen ontwikkelen.<br />

Het fenomeen staat bekend als ‘silo filler’s<br />

disease’ en is dus zowel voor dier als mens<br />

erg gevaarlijk.<br />

2.1.4 Teflon en vogels.<br />

Het oververhitten van PTFE (Teflon = polytetrafluorethyleen)<br />

kan longproblemen veroorzaken,<br />

niet alleen <strong>bij</strong> vogels maar ook <strong>bij</strong><br />

andere diersoorten en de mens. Bij zoogdieren<br />

en mensen is dit zelden fataal. Het ademhalingssysteem<br />

<strong>bij</strong> vogels is echter uniek<br />

gevoelig voor producten die ontstaan na<br />

oververhitting van teflon. Door de evolutie<br />

heeft de vogel een stel longen gekregen dat<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 19


efficiënt is in het uitwisselen van gassen, zodat<br />

erg hoge zuurstofgehalten in de vliegspieren<br />

bereikt kunnen worden. Daarom worden<br />

vogels ook gebruikt als verklikkers in <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

steenkoolmijnen, om het mijngas<br />

te verklikken (koolmonoxide = CO). Al heel<br />

kleine hoeveelheden gas kunnen ernstige effecten<br />

hebben op het ademhalingssysteem<br />

van vogels. De symptomen variëren van een<br />

milde longontsteking tot een acute dood. De<br />

effecten van de deeltjes, die vrijkomen <strong>bij</strong> het<br />

oververhitten van teflon, zijn vooral te zien in<br />

de long. De beschadigingen die ontstaan zijn<br />

echter niet heel specifiek, zodat de diagnose<br />

gesteld moet worden uit postmortaal onderzoek,<br />

gecombineerd met het verhaal van de<br />

eigenaar. Indien het dier gehouden wordt<br />

in een kooi in de keuken, dan is dat al een<br />

sterke aanwijzing. Postmortaal worden longafwijkingen<br />

gevonden: donker rode longen,<br />

stuwingen in de long, bloed in de longen, stuwing<br />

in het luchtpijpslijmvlies en/of bloed in<br />

de bronchiën. Er is onderzoek gedaan naar<br />

de temperatuur die nodig is om teflon zodanig<br />

te verhitten dat vogels er schade van<br />

ondervinden. Dit onderzoek laat zien dat<br />

vogels blootgesteld aan dampen van pannen<br />

verhit <strong>bij</strong> 280 °C ziek worden en binnen één<br />

tot meerdere uren na blootstelling sterven.<br />

Een temperatuur van 280 °C lijkt hoog, maar<br />

indien een pan op gas staat en er geen vet<br />

in wordt gedaan (wat mensen <strong>bij</strong> teflonpannen<br />

soms doen) kan deze hoge temperatuur<br />

lokaal gemakkelijk worden bereikt. Dus het<br />

houden van vogels in een keuken (afgezien<br />

van de hygiëne) en het gebruik van teflon<br />

pannen leidt zeker een keer tot sterfte van<br />

een vogel.<br />

2.2 Water<br />

Aan Mark Twain (18 5 – 1910) wordt de<br />

uitspraak toegedicht: “Water, taken in moderation,<br />

cannot hurt anybody”. Met andere<br />

woorden: water, met mate gedronken, is niet<br />

giftig. Maar zelfs water kan giftig zijn. Het<br />

drinken van teveel water leidt inderdaad tot<br />

vergiftiging. Maar hier worden vooral de<br />

schadelijke stoffen besproken die aanwezig<br />

kunnen zijn in water.<br />

2.2.1 Nitraat/nitriet (zomer/winter/stal)<br />

In sloten is altijd wat ammonium aanwezig.<br />

Dit wordt gevormd door de afbraak van ei-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 20<br />

witten uit bladeren. In veengebieden is altijd<br />

meer ammonium aanwezig, afkomstig uit<br />

het veen. Omzettingen van ammonium, via<br />

nitriet, naar nitraat in zuurstofrijk-milieu of<br />

van nitraat, via nitriet, naar ammonium in<br />

zuurstofarm-milieu, zijn veel voorkomende<br />

processen. Deze omzettingen worden door<br />

verschillende bacteriesoorten uitgevoerd,<br />

afhankelijk van de hoeveelheid zuurstof die<br />

aanwezig is en de temperatuur. Bij een verlaagde<br />

temperatuur (in het late najaar, vroege<br />

voorjaar) zijn al enkele bacteriesoorten actief,<br />

maar niet optimaal. Daardoor kunnen<br />

de biochemische processen wel worden opgestart,<br />

maar niet worden afgemaakt. Een<br />

mooi voorbeeld is de omzetting van ammonium<br />

naar nitriet of nitraat. Indien het water<br />

relatief koud is, zal wel de eerste stap worden<br />

gezet, maar is er niet voldoende energie<br />

beschikbaar om het hele proces af te maken.<br />

Daardoor kan er nitrietophoping ontstaan in<br />

het water. Dit is een natuurlijk proces en wijst<br />

niet op afwijkingen. Toch kan het water de<br />

bron zijn voor nitrietvergiftigingen. Enkele<br />

voorbeelden: sommige materialen, waarvan<br />

waterleidingen zijn gemaakt, zijn doorlatend<br />

voor ammoniak. De ammoniak hoopt zich<br />

dan op in het water en wordt omgezet naar<br />

ammonium. Ammonium wordt op zijn beurt<br />

door bacteriën weer omgezet naar nitriet. In<br />

leidingen die dicht in de buurt van de mestkelder<br />

liggen of zelfs onder de vloer lopen boven<br />

de mestkelder en waarin het water voor<br />

langere tijd stilstaat, kan zich veel ammonium<br />

ophopen. Als het water lang stilstaat in<br />

de leiding (meer dan drie of vier weken) is de<br />

kans op nitrietvergiftiging heel reëel. Redelijk<br />

recent zijn op deze wijze enkele varkens<br />

gestorven met alle verschijnselen van nitrietvergiftiging.<br />

Een hoog nitraatgehalte in<br />

het opgepompte water kan ook <strong>bij</strong> stilstand<br />

in leidingen voor nitrietvergiftiging zorgen.<br />

Water met een nitraatgehalte van boven de<br />

200 mg/L is risicovol. Ten slotte is er nog<br />

een derde,laatste,mogelijkheid voor nitrietvorming:<br />

in slecht afgestelde ontijzeringsinstallaties<br />

wordt water dat ammonium en<br />

ijzer bevat giftig voor dieren. Het ammonium<br />

wordt door een te sterke beluchting katalytisch<br />

omgezet naar nitriet. De nitrietwaarden<br />

die dan in water worden bereikt zijn echter<br />

niet zo hoog dat acute sterfte optreedt.


2.2.2 Cyanobacteriën.<br />

De laatste jaren worden in oppervlaktewater<br />

steeds meer blauwwieralgen aangetroffen.<br />

Deze kunnen geel, rood, groen en blauw van<br />

kleur zijn. Eigenlijk zijn dit geen algen maar<br />

worden ze tegenwoordig onder de groep ‘cyanobacteria’<br />

gerekend. Er zijn diverse soorten<br />

cyanobacteria. Eén van de kenmerkende<br />

eigenschappen is dat deze bacteriën sterk gekleurd<br />

zijn. De kleuren variëren van blauw<br />

via groen naar rood. Het water kan dan plotseling<br />

sterk gekleurd zijn: <strong>bij</strong>v. rood, groen of<br />

blauw. De groei van deze bacteriën wordt bevorderd<br />

door temperatuur, zonlicht, fosfaat,<br />

stikstof of koolstoffen. Alle factoren moeten<br />

aanwezig zijn wil deze bacterie goed kunnen<br />

groeien. Daarom ziet men deze bloei (zoals<br />

het verschijnen van cyanobacteriën wordt genoemd)<br />

alleen maar in de zomer in vervuilde<br />

wateren (grachten, sloten, zie figuur 5). Deze<br />

bacteriën produceren ook toxinen. Verschillende<br />

bacteriën kunnen verschillende toxinen<br />

maken. De toxinen kunnen huidklachten,<br />

darmklachten of leverklachten geven. Vooral<br />

<strong>bij</strong> het afsterven van de bacteriën worden<br />

deze toxinen geproduceerd.<br />

Figuur 5 Cyanobacteriën in een stadsgracht<br />

2.2.3 Zout / ontharders<br />

De hardheid van het water (een combinatie<br />

van calcium en magnesiumzouten) wordt<br />

meestal in graden Duitse Hardheid (°D)<br />

uitgedrukt. De hardheid varieert in Nederland<br />

van ongeveer (zeer zacht water, <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

op de Veluwe) tot 20 (erg hard,<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld in Friesland, Zuid-Limburg,<br />

Achterhoek). Echter in de nieuwe polders<br />

(Flevoland) kan de hardheid zelfs de 0 overschrijden.<br />

Tot een hardheid van 25 is het wa-<br />

ter nog geschikt te noemen als drinkwater.<br />

Hardheid op zich is niet direct schadelijk. Bij<br />

een hogere hardheid kan het water wel veel<br />

magnesium bevatten. Zo veel zelfs dat meer<br />

dan 50 % van de magnesiumbehoefte dan<br />

wordt gedekt vanuit het water. Dit kan al <strong>bij</strong><br />

een hardheid van meer dan 25 °D gebeuren.<br />

Vanaf een hardheid van ongeveer 15 wordt<br />

echter de vorming van kalkaanslag storend.<br />

Regelmatig (éénmaal per jaar) moeten dan<br />

de kranen worden gecontroleerd en vooral de<br />

kleine drinknippels (pluimveestallen) kunnen<br />

dan snel gaan lekken of juist vast gaan<br />

zitten. Een ontharder kan dan uitkomst brengen.<br />

Veel ontharders werken op basis van<br />

keukenzout. Deze ontharders wisselen het<br />

calcium en magnesium in het water uit tegen<br />

natrium. Daarom gaat zacht water <strong>bij</strong>na altijd<br />

gepaard met een verhoogd zoutgehalte. Soms<br />

kan het zoutgehalte zo oplopen dat voor bepaalde<br />

pluimveesoorten en soms zelfs voor<br />

varkens kritische grenzen worden bereikt. Er<br />

zijn al meerdere gevallen geweest van zoutvergiftiging<br />

<strong>bij</strong> varkens doordat de ontharder<br />

teveel zout in het water liet komen. En dat<br />

terwijl water juist moet zorgen voor een goede<br />

afvoer van het zout dat via het voer wordt<br />

opgenomen.<br />

2.2.4 Zware metalen (slib)<br />

De waterbodem van veel sloten en rivieren bevat<br />

een grote verscheidenheid aan zware metalen.<br />

Lood, cadmium, koper, zink, chroom,<br />

vanadium, nikkel, mangaan, ijzer, molybdeen,<br />

maar ook arseen en kwik. De meeste<br />

zware metalen zijn min of meer gebonden<br />

aan slibdeeltjes en komen niet vrij voor in het<br />

water. Veel zware metalen komen van nature<br />

voor en betekenen niet automatisch dat er een<br />

verontreiniging heeft plaatsgevonden. Een<br />

bekend voorbeeld is arseen. Op veel plaatsen<br />

waar ijzer voorkomt, komt ook arseen voor.<br />

Maar ook natuurlijk arseen kan in verhoogde<br />

hoeveelheid schadelijk zijn. Een recent voorbeeld<br />

is te vinden in Bangladesh. Bangladesh<br />

kende een slechte watervoorziening. Mensen<br />

waren afhankelijk van oppervlaktewater dat<br />

allerlei ziektes veroorzaakte. Ontwikkelingsorganisaties<br />

hebben ervoor gezorgd dat de<br />

dorpen nieuwe bronnen kregen uit de diepere<br />

waterlagen. Men was alleen vergeten het water<br />

te controleren. In deze diepere lagen blijkt<br />

van nature veel arseen voor te komen. Als ge-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 21


Intervet Nederland bv<br />

Postbus 50<br />

5830 AB Boxmeer<br />

Tel: 0485 587652<br />

Fax: 0485 587653<br />

www.intervet.nl<br />

1 JAAR BESCHERMING<br />

TEGEN KENNELHOEST<br />

BEGINT HIER. MET NOBIVAC KC<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 22<br />

Een éénmalige, intranasale<br />

vaccinatie met Nobivac KC biedt<br />

gedurende 1 jaar bescherming<br />

tegen kennelhoest veroorzaakt<br />

door Bordetella bronchiseptica (Bb)<br />

en canine paraïnfluenza (CPi).<br />

Nobivac KC Voor de actieve immunisatie van honden tegen Bordetella bronchiseptica en canine paraïnfl uenzavirus. Immuniteitsduur: 1 jaar. Bijwerkingen:<br />

lichte oog- en neusuitvloeiing kan voorkomen vanaf de dag na vaccinatie, soms vergezeld van hijgen, niezen en/of hoesten, met name in zeer jonge gevoelige<br />

pups. Waarschuwingen: gevaccineerde dieren kunnen de B. bronchiseptica vaccinstam gedurende 6 weken uitscheiden en de parainfl uenza vaccinstam<br />

gedurende enkele dagen na vaccinatie. Immunosuppressieve medicatie kan de ontwikkeling van actieve immuniteit schaden en kan het risico op<br />

<strong>bij</strong>werkingen veroorzaakt door de levende vaccinstammen vergroten. Immuundefi ciënte personen dienen elk contact met het vaccin en<br />

gevaccineerde honden tot 6 weken na vaccinatie te vermijden. Handen en entmateriaal na gebruik desinfecteren. Zie voor volledige<br />

informatie de <strong>bij</strong>sluiter. REG NL 09761 UDD.


volg daarvan hebben nu duizenden mensen<br />

een arseenvergiftiging opgelopen. Arseen is<br />

zowel giftig als carcinogeen. De anorganische<br />

vorm van arseen lost goed op in water<br />

en is meestal de vorm waaraan mens en dier<br />

van nature worden blootgesteld. Organische<br />

vormen van arseen zijn veel minder toxisch.<br />

Bij lagere belasting met anorganisch arseen<br />

zullen eerst allerlei vormen van huidafwijkingen<br />

te zien zijn. Vervolgens worden organen<br />

aangetast en dit leidt tot de dood (direct,<br />

of via carcinogene processen). Arseen is een<br />

zeer langzaam werkende stof. Het duurt 5<br />

tot 15 jaar voordat de symptomen duidelijk<br />

worden. Hoe het met de <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

in Bangladesh is gesteld, is onbekend. Op dit<br />

moment wordt er aan gewerkt om het water<br />

te zuiveren om zodoende het arseen eruit te<br />

halen (beneden een niveau van 0,01 mg/L).<br />

Complexeren met zeer kleine ijzerdeeltjes en<br />

die dan wegvangen met een magneet lijkt het<br />

meest succesvol te zijn.<br />

In Nederland kennen we ook gebieden met<br />

verhoogde arseengehalten. Vooral op plaatsen<br />

waar ook veel ijzer voorkomt. De veengebieden<br />

(Drente, Peel) kennen van oudsher<br />

verhoogde gehalten aan ijzer en arseen. In de<br />

eerste milieuwetgeving, die beschreef hoe<br />

met verontreinigde grond moest worden omgegaan,<br />

waren de arseennormen opgenomen<br />

zonder dat er onderscheid werd gemaakt tussen<br />

zandgrond, klei of veengrond. Dat zou<br />

betekenen dat heel Drente en een stuk van<br />

Limburg afgegraven moesten worden. Later<br />

werden de normen afhankelijk van de grondsoort.<br />

In sloten met veel ijzer komen dan ook<br />

hogere arseenwaarden voor dan in sloten uit<br />

ijzerarme gebieden. Daar moet men rekening<br />

mee houden <strong>bij</strong> de interpretatie van de resultaten:<br />

heeft men te maken met een verontreiniging<br />

of is hier sprake van een natuurlijke<br />

achtergrond? Indien de verhouding ijzer : arseen<br />

200 : 1 of meer is (uitgedrukt in mg/L),<br />

mag men ervan uitgaan dat er geen sprake is<br />

van een verontreiniging maar dat het arseen<br />

van natuurlijke oorsprong is.<br />

2.2.5 Chemicaliën<br />

Industriële verontreinigingen kunnen een<br />

verhoogd risico vormen voor een aantasting<br />

van de kwaliteit van het oppervlaktewater.<br />

Bekende verontreinigingen zijn: landbouwchemicaliën<br />

(denk hier<strong>bij</strong> aan het gebruik van<br />

bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt in<br />

de bloembollenteelt), zware metalen (slibafzettingen,<br />

verzinkerij), benzine/diesel, verf-/<br />

oplosmiddelresten en schoonmaakmiddelen.<br />

Ook stortplaatsen behoren tot potentiële verontreinigingsbronnen.<br />

De moderne stortplaatsen<br />

zijn ‘gecontroleerde’ stortplaatsen,<br />

waar<strong>bij</strong> het afvalwater (percolatiewater) opgevangen<br />

wordt en via een zuiveringsinstallatie<br />

wordt verwijderd. Deze stortplaatsen zijn<br />

in principe ondoordringbaar voor water. Echter<br />

de oudere stortplaatsen hebben deze voorzieningen<br />

niet waardoor daar in principe een<br />

potentiële verontreinigingsbron aanwezig is.<br />

Analyse van zware metalen (lood, cadmium,<br />

koper en zink) en vooral de verhoudingen<br />

tussen deze metalen geeft een goede indicatie<br />

van verontreiniging. Uiteraard zeggen de<br />

gehalten aan zware metalen niets over het gebruik<br />

van organische verontreinigingen. Dit<br />

moet apart worden gemeten.<br />

2.2.6 Riooloverstorten<br />

Oppervlaktewater is al het water dat min of<br />

meer direct in contact staat met het aardoppervlak.<br />

Dus vijvers, rivieren, kanalen,<br />

sloten, boezemwater, enzovoort. In sommige<br />

delen van Nederland wordt de na<strong>bij</strong> gelegen<br />

sloot gebruikt als drinkwater voor dieren. De<br />

kwaliteit van oppervlaktewater en ondiepe<br />

bronnen (weidepomp) kan sterk schommelen.<br />

Door vervuiling, temperatuur en neerslag<br />

kan de kwaliteit sterk wisselen, waardoor het<br />

ongeschikt kan raken als veedrinkwater. Ook<br />

riooloverstorten, algen die giftige stoffen afscheiden,<br />

gewasbeschermingsmiddelen en besmetting<br />

met micro-organismen vormen een<br />

bedreiging van de kwaliteit. Vooral riooloverstorten<br />

zijn in dit kader riskant. Riooloverstorten<br />

zijn wettelijk toegelaten. Rioolwater<br />

wordt, normaal gesproken, gezuiverd in een<br />

rioolzuiveringsinstallatie. De meeste rioolzuiveringsinstallaties<br />

hebben een capaciteit, voldoende<br />

om ongeveer 60 dagen per jaar het<br />

water te zuiveren. Slechts enkele malen per<br />

jaar, <strong>bij</strong> zeer grote regenval, is de capaciteit<br />

onvoldoende om al het opgevangen regenwater<br />

te zuiveren. Om te voorkomen dat dan de<br />

installatie ‘ontregeld’ raakt, heeft iedere rioolzuiveringsinstallatie<br />

een zogenaamd ‘overstort’.<br />

De installatie, die meestal het eigendom<br />

is van een gemeente, samenwerkingsverband<br />

van gemeenten of iets dergelijks, heeft van<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 2


de provincie een hinderwetvergunning. In de<br />

meeste hinderwetvergunningen is geregeld<br />

dat 5 tot 7 maal per jaar het overstort in bedrijf<br />

mag komen. De provincie hoort hierop toezicht<br />

te houden: dit is in de praktijk echter erg<br />

moeilijk te realiseren. Vooral indien een gemeente<br />

het bebouwde oppervlak, of het aantal<br />

straten, fors heeft uitgebreid zonder dat de<br />

rioolzuiveringsinstallatie daarop is aangepast,<br />

kan de situatie ontstaan dat het overstort vaker<br />

in het bedrijf komt dan wettelijk is toegestaan.<br />

Daardoor kunnen verhoogde concentraties aan<br />

micro-organismen en chemische stoffen in de<br />

sloot komen. Indien veehouders dit niet in de<br />

gaten hebben, kunnen de dieren van dit water<br />

binnen krijgen. De aanwezige chemische<br />

stoffen zijn meestal niet in een dergelijke concentratie<br />

aanwezig dat dit tot acute problemen<br />

leidt, maar de bacteriële verontreiniging kan<br />

wel een aanslag doen op de gezondheid van de<br />

dieren. Echter, de mate van schade is moeilijk<br />

te voorspellen. Deze is ook afhankelijk van de<br />

weerstand van de dieren, de concentratie aan<br />

micro-organismen, enzovoort.<br />

Enkele jaren geleden werd al voorspeld dat,<br />

door veranderingen in klimaat, regenval niet<br />

meer verspreid over het jaar zou voorkomen,<br />

maar dat er grotere perioden van droogte en<br />

in korte tijd zwaardere buien zouden voorkomen.<br />

Daar waren de rioolzuiveringsinstallaties<br />

niet op voorbereid. Daarom werden<br />

programma’s opgestart om hemelwater op te<br />

vangen in bassins en dan het water geleidelijk<br />

naar de zuiveringsinstallaties te leiden in<br />

plaats van in een keer, om zodoende het probleem<br />

van de riooloverstorten te beheersen.<br />

Dit is echter nog niet overal gebeurd zodat<br />

er <strong>bij</strong> grote regenval nog steeds situaties zijn<br />

waar<strong>bij</strong> de inhoud van het riool op het land<br />

terecht komt. Naast alle chemische verontreinigingen<br />

die mogelijk immuuntoxisch zijn,<br />

levert dit natuurlijk ook een risico op voor de<br />

gezondheid van de dieren door de aanwezige<br />

micro-organismen.<br />

2.2.7 Mycotoxinen<br />

Het gebruik van antibiotica in voeders wordt<br />

steeds strenger gereguleerd. Daarom gaan<br />

veehouders ertoe over om drinkwater te gebruiken<br />

als medium voor het toedienen van<br />

antibiotica. Ervaring leert dat in veel waterleidingen<br />

(zo niet allemaal) een biofilm<br />

aanwezig is. Een biofilm is een opeenhoping<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 24<br />

van micro-organismen die een soort plaque<br />

vormen aan de binnenkant van de leiding.<br />

Samen met ijzer- en mangaandeeltjes vormen<br />

de micro-organismen bestaande uit bacteriën,<br />

schimmels, protozoa en gisten daar<br />

een laagje. Wanneer men nu antibiotica via<br />

het water gaat toevoegen, zullen de meeste<br />

bacteriën afsterven. De bacteriële eiwitten<br />

zijn dan een goede voedingsbron voor andere<br />

micro-organismen zoals schimmels. Loopt<br />

de zuurgraad van het water iets op (boven<br />

de 7,2), dan grijpen de schimmels en gisten<br />

hun kans. Laat men het water dan niet voldoende<br />

doorstromen (of blijven er nog resten<br />

antibiotica in het water achter), dan kan de<br />

schimmelgroei zodanig zijn dat er ook substantiële<br />

hoeveelheden mycotoxinen worden<br />

aangemaakt. Dit levert dan een risico op voor<br />

dieren. Vooral pluimvee en varkens zijn hiervan<br />

de dupe.<br />

2.2.8 Hormoonverstorende stoffen<br />

Onder hormoonverstorende stoffen verstaat<br />

men stoffen die invloed hebben op de<br />

hormoonhuishouding. In eerste instantie<br />

werden vooral geslachtshormonen bedoeld,<br />

maar tegenwoordig verstaat men alle hormoonverstorende<br />

stoffen hieronder (dus ook<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld stoffen die de werking van de<br />

schildklier beïnvloeden). Het huidige onderzoek<br />

heeft vooral geleid tot inzicht in hormoonverstorende<br />

stoffen die de voortplanting<br />

beïnvloeden (zowel <strong>bij</strong> het vrouwelijk als het<br />

mannelijke dier). In Nederland is het LOES<br />

(Landelijk Onderzoek oEstrogene Stoffen)<br />

uitgevoerd door Rijkswaterstaat in samenwerking<br />

met waterschappen. Oestrogene en<br />

xeno-oestrogene stoffen komen overal voor.<br />

Oestrogene stoffen zijn de natuurlijke hormonen<br />

en de resten van de anticonceptiepil,<br />

de xeno-oestrogenen zijn stoffen zoals bisfenol,<br />

alkylfenolen, ftalaten (weekmakers uit<br />

de plastics), broomhoudende vlamvertragers.<br />

De broomhoudende vlamvertragers hebben<br />

vooral invloed op de schildklierhormonen.<br />

De conclusie van het onderzoek was dat<br />

overal in lagere niveaus hormoonverstorende<br />

stoffen voorkomen, maar dat deze op dit moment<br />

geen risico vormen voor de gezondheid<br />

van mens en dier. Wel is het zo dat afhankelijk<br />

van de plaats in Nederland (denk aan<br />

riooloverstorten) verhoogde gehalten aanwezig<br />

kunnen zijn. Dan zijn invloeden op de


hormoonhuishouding van dieren niet uit te<br />

sluiten.<br />

2.3 Voer<br />

De wetgeving op het gebied van diervoeders,<br />

inclusief alle schadelijke stoffen, is steeds<br />

meer een EU-wetgeving (zie <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

richtlijn 2002/ 2/EG). In deze richtlijn, die<br />

als wetgeving moet worden geïmplementeerd<br />

door alle landen, staan de maximum gehalten<br />

aan schadelijke stoffen die zijn toegestaan in<br />

diervoeders. Veel gehalten zijn echter zodanig<br />

gekozen dat niet zozeer de gezondheid<br />

van het dier gevaar loopt, maar dat de dierlijke<br />

producten geen risico vormen voor de<br />

voedselveiligheid van de burgers in de EU.<br />

De toxicologisch veilige grens kan verschillend<br />

zijn van de wettelijke norm.<br />

2.3.1 Mycotoxinen<br />

Mycotoxinen zijn de stoffen die worden uitgescheiden<br />

door schimmels. Er zijn zeer veel<br />

mycotoxinen bekend en ieder jaar komen er<br />

weer nieuwe <strong>bij</strong>. Sommige mycotoxinen worden<br />

als zeer gewild beschouwd (penicilline),<br />

terwijl andere juist weer als zeer ongewenst<br />

worden gezien (aflatoxine). Het aanwezig zijn<br />

van een schimmel betekent niet automatisch<br />

dat er dan ook mycotoxinen aanwezig zijn.<br />

Pas onder de juiste omstandigheden gaat een<br />

schimmel mycotoxine produceren. In hoofdstuk<br />

4.1 worden de diverse mycotoxinen nader<br />

besproken. Aflatoxine is het meest giftige<br />

mycotoxine dat op dit moment bekend is. Het<br />

Productschap Diervoeder heeft de schadelijke<br />

effecten van mycotoxinen samengevat in een<br />

aantal zogenaamde ‘Fact sheets’. Het gaat om<br />

aflatoxine B1, deoxynivalenol, fumonisine<br />

B1, moederkoren alkaloïden, ochratoxine A<br />

en zearalenon. Uitgebreidere informatie is <strong>bij</strong><br />

het Productschap voor Diervoeder verkrijgbaar<br />

(www.pdv.nl). Naast de verschillende<br />

klinische effecten zoals orgaanschade (lever,<br />

nier), effecten op voortplanting, verminderd<br />

functioneren (diarree, zenuwverschijnselen,<br />

enz), veroorzaken veel mycotoxinen ook verminderde<br />

weerstand, doordat de activiteit<br />

van de T- en B-lymfocyten wordt onderdrukt.<br />

Dus mycotoxinen zijn ook immuuntoxisch.<br />

2.3.2 Zware metalen<br />

In voer zitten naast de macro-elementen (calcium,<br />

magnesium, fosfaat, natrium, kalium,<br />

chloride, sulfaat) ook spoorelementen (seleen,<br />

kobalt, ijzer, koper, zink, mangaan) en<br />

zware metalen (lood, cadmium, arseen, kwik).<br />

Figuur 6 Interacties tussen elementen <strong>bij</strong> opname.<br />

Rood = negatieve interactie<br />

Figuur 7 Interacties tussen elementen in het<br />

lichaam. Rood = negatieve interactie, groen = positieve<br />

interactie<br />

Al deze elementen hebben onderling interacties,<br />

zowel <strong>bij</strong> opname in de maag-darmtractus<br />

(figuur 6) als in het lichaam (figuur 7).<br />

Deels bepalen deze interacties ook de toxiciteit<br />

van de zware metalen. Het maximum<br />

gehalte aan zware metalen in veevoeders is<br />

ook weer vastgesteld door de EU. De richtlijn<br />

2002/ 2/EG van 7 mei 2002 bepaalt hoeveel<br />

ongewenste stoffen in diervoeding mogen<br />

zitten. De wetgeving houdt rekening met het<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 25


natuurlijk voorkomen van zware metalen<br />

in bepaalde grondstoffen. Zo bevatten fosfaathoudende<br />

zouten meestal cadmium. Het<br />

cadmiumgehalte in fosfaten mag daarom een<br />

factor 10 hoger zijn dan in de voedermiddelen<br />

(maximaal 1 mg/kg cadmium is toegestaan).<br />

In de wetgeving is veel aandacht voor<br />

<strong>landbouwhuisdieren</strong>; voor huisdieren (gezelschapsdieren)<br />

is maar weinig geregeld. Veel<br />

normen gelden dus niet voor honden-, katten-<br />

en paardenvoeders.<br />

2.3.3 Vitaminen<br />

Vitaminen zijn essentiële bouwstenen die nodig<br />

zijn voor het goed functioneren van het<br />

lichaam, maar die het lichaam onvoldoende<br />

zelf kan maken. Een teveel aan vitaminen<br />

is net zo schadelijk als een tekort aan vitaminen.<br />

Per vitamine verschilt de schadelijke<br />

werking. De schadelijke effecten van de belangrijkste<br />

vitaminen worden hier kort besproken.<br />

Vitamine A wordt opgeslagen in de lever.<br />

Een teveel aan vitamine A veroorzaakt een<br />

chronische hepatitis. Per diersoort kan de<br />

gevoeligheid voor vitamine A sterk verschillen.<br />

Honden zijn het minst gevoelig voor een<br />

overdosis vitamine A, maar zij kunnen <strong>bij</strong><br />

extreem hoge doseringen toch leverbeschadiging<br />

krijgen.<br />

De B-vitaminen zijn in het algemeen nodig<br />

voor een goede energieomzetting en de citroenzuurcyclus.<br />

Bij overdosering van de Bvitaminen<br />

zullen de energievoorziening en<br />

de citroenzuurcyclus niet meer optimaal functioneren.<br />

Daardoor ontstaan diverse klachten<br />

(huidproblemen, longklachten, zenuwverschijnselen,<br />

afwijkingen van rode bloedcellen).<br />

De micro-organismen in de pens van<br />

herkauwers maken vitamine B1 (thiamine)<br />

en vitamine B12 (cobalamine), waardoor<br />

herkauwers <strong>bij</strong> een goed functionerende pens<br />

deze vitaminen dus zelf aanmaken.<br />

Vitamine C is een reductor. Bij overdosering<br />

kunnen celbeschadigingen optreden (ogen,<br />

nieren, gedragsstoornis).<br />

Vitamine D is nodig voor de opname van<br />

calcium. Een overdosis van dit vitamine leidt<br />

tot depositie van calcium in weefsel.<br />

Vitamine E is ook een reductor en heeft een<br />

functie <strong>bij</strong> het herstel van celmembraanbeschadigingen.<br />

Bij overdosis zijn effecten op<br />

de vruchtbaarheid te verwachten en algeme-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 26<br />

ne aantastingen van de celmembranen, die<br />

tot uitdrukking komen in <strong>bij</strong>voorbeeld het<br />

rode bloedbeeld.<br />

Vitamine K veroorzaakt in overdosis stoornis<br />

van celgroei.<br />

De vitaminen A, D, E en K zijn oplosbaar in<br />

vetten terwijl de vitaminen B en C oplosbaar<br />

zijn in water.<br />

2.3.4 Spoorelementen<br />

Onder spoorelementen worden de elementen<br />

verstaan die in kleine (spoor) hoeveelheden<br />

nodig zijn. Spoorelementen worden vooral<br />

ingebouwd in enzymen en hebben daar hun<br />

werking. De werking is meestal het katalyseren<br />

van oxidatie-reductie reacties. De voornaamste<br />

spoorelementen zijn koper, zink,<br />

ijzer, mangaan, seleen, kobalt en chroom.<br />

Figuur 8 Effect van spoorelementen en zware<br />

metalen op een lichaam<br />

Een typisch kenmerk van spoorelementen<br />

is dat een tekort net zo schadelijk is als een<br />

overmaat (zie figuur 8).<br />

Zware metalen zijn alleen schadelijk <strong>bij</strong> een<br />

overmaat, spoorelementen zowel <strong>bij</strong> een<br />

tekort als <strong>bij</strong> een overmaat. Soms zijn de<br />

verschijnselen <strong>bij</strong> zowel een tekort als een<br />

overmaat identiek. Spoorelementen worden<br />

meestal in de lever opgeslagen. De lever<br />

is dan ook het orgaan dat meestal het eerst<br />

schade ondervindt indien er een overmaat<br />

aanwezig is. IJzer, koper en zink zijn daarvan<br />

een voorbeeld. In vrije vorm zijn de meeste<br />

spoorelementen toxisch. Vrij ijzer, koper of<br />

zink zijn schadelijk voor celmembranen.<br />

Daarom worden spoorelementen altijd via


eiwitten in het lichaam getransporteerd en<br />

komen ze maar in heel lage hoeveelheden vrij<br />

voor in bloed of urine. Koper en ijzer hebben<br />

een sterke oxiderende werking. Zodra er een<br />

overmaat aan koper is, worden vetten geoxideerd.<br />

Dit leidt tot beschadiging van celmembranen<br />

(lever, maar ook rode bloedcellen).<br />

Dat koper slecht is voor vetten, is in de keuken<br />

ook bekend. Iedere kok weet dat hij nooit<br />

vetten moet verwarmen in een koperen pan.<br />

Dan gaat de vetkwaliteit ‘hollend’ achteruit.<br />

2.3.5 Bijproducten<br />

Regelmatig komen vergiftigingen voor door<br />

het voeren van <strong>bij</strong>producten. Via wetgeving<br />

en risico-analyses van enkelvoudige producten<br />

probeert men de kans op vergiftiging van<br />

dieren en schadelijke effecten voor de voedselveiligheid<br />

zo klein mogelijk te maken. Toch<br />

moet men er op bedacht zijn dat producten,<br />

die er soms aantrekkelijk uitzien (financieel<br />

of voedingstechnisch), toch schadelijk kun-<br />

nen zijn. Twee voorbeelden zijn: het gebruik<br />

van zoetstof die schadelijke hormonen bevat<br />

(MPA = Methyl-hydroxyProgesteron-Acetaat)<br />

waardoor zeugen allerlei hormoonverstorende<br />

effecten lieten zien en het gebruik<br />

van een zoetstof die geen nutritionele waarde<br />

had (sacharine) waardoor varkens ernstige<br />

diarree kregen.<br />

2.4 Grond<br />

LAC-signaalwaarden voor verschllende landbouwbodems en verschillende<br />

landbouwgebruiksfuncties voor zware metalen en arseen (gehalten in mg/kg droge stof)<br />

Zandgrond Klei/veengrond<br />

1A 1B 2 3 4 1A 1B 2 3 4<br />

arseen 30 30 30 30 30 50 50 50 50 50<br />

cadmium 2 2 0,5 0,5 5 3 3 1 1 10<br />

chroom 200 200 200 200 200 300 300 300 300 300<br />

koper 30 50 50 50 50 30 80 80 200 200<br />

kwik 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2<br />

lood 150 150 150 150 150 150 150 150 200* 80<br />

nikkel 15 15 15 15 15 50/70 50/70 50/70 50/70 50/70#<br />

zink 200 200 100 100 100 350 350 350 350 350<br />

1A grasland waarop schapen grazen<br />

1B grasland waarop runderen grazen<br />

2 bouwland waarop veevoedergewassen worden geteeld<br />

3 bouwland waarop overige akkerbouwgewassen worden geteeld; voedingstuinbouw<br />

4 bouwland voor sierteelt<br />

* waarde voor lood met voorzichtigheid hanteren<br />

# eerste waarde voor kleigrond, tweede waarde voor veengrond<br />

LAC-signaalwaarden voor bestrijdingsmiddelen en organische contaminanten<br />

(gehalten in mg/kg droge stof)<br />

1 2 3<br />

persistente organochloorverbindingen 0,1 - 0,5 - -<br />

Aldrin / dieldrin 0,3 0,5<br />

DDT (totaal) 2,5 4,0<br />

Endrin 0,2 0,4<br />

delta-HCH 0,3 0,5<br />

beta-HCH 0,1 0,2<br />

gamma-HCH 2,5 4,0<br />

heptachloor(epoxide) 0,1 0,2<br />

HCB 0,3 0,5<br />

PCB153 0,1 0,2<br />

PCB138 0,1 0,2<br />

dioxinen 10^-6 TEQ 10^-6 TEQ<br />

1 grond met teelt van plantaardige producten voor menselijke consumptie<br />

2 grond met grasteelt als melkveevoeder<br />

3 grond met maïsteelt als melkveevoeder<br />

IKC-L rapport 'Bescherming bodemkwaliteit in uitvoering (1996)<br />

Tabel 2 Signaalwaarden voor zware metalen in grond<br />

2.4.1 Zware metalen<br />

Grond bevat altijd elementen inclusief zware<br />

metalen. Afhankelijk van de grondsoort, zijn<br />

de gehalten hoger of lager. Maar de grondsoort<br />

heeft ook invloed op de hoeveelheid die<br />

wordt opgenomen door het gewas. Bij verdenking<br />

van een vergiftiging ten gevolge van<br />

zware metalen door de grond, moet hier dan<br />

ook rekening mee worden gehouden. Daarom<br />

zijn afhankelijk van de grondsoort en het gebruiksdoel<br />

van de grond, waarden vastgesteld<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 27


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 28


waaraan de zware metalen in grond moeten<br />

voldoen. Deze zijn verwoord in tabel 2.<br />

De zuurgraad van de grond bepaalt voor een<br />

groot gedeelte de opname van elementen uit<br />

de grond naar de plant toe. Aangezien de<br />

plant dient als voedsel voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>,<br />

is het van belang om deze relatie te<br />

kennen. In figuur 9 staat deze relatie voor<br />

de nuttige elementen vermeld. Elementen<br />

zoals cadmium en lood zijn niet vermeld.<br />

Cadmium wordt goed opgenomen <strong>bij</strong> lagere<br />

pH (vergelijkbaar met Fe, Cu en Zn). Vooral<br />

op hoge zandgrond, waar weinig andere elementen<br />

aanwezig zijn kan <strong>bij</strong> een lage pH<br />

veel cadmium worden opgenomen door de<br />

planten. De levers en nieren van dieren die<br />

deze gewassen eten (herten, wilde zwijnen)<br />

bevatten dan relatief veel cadmium. Echter,<br />

de dieren vertonen geen klinische verschijnselen<br />

van een cadmiumvergiftiging.<br />

Figuur 9 Relatie tussen zuurgraad en beschikbaarheid<br />

van elementen in bodem. Figuur overgenomen<br />

met toestemming van NMI Nutriënten<br />

Management Instituut bv te Wageningen<br />

Er zijn ook planten bekend die specifiek bepaalde<br />

elementen opnemen waardoor deze<br />

planten zeer hoge gehalten kunnen bevatten<br />

van een element. Dit geldt voor seleen, molybdeen,<br />

lood en ijzer. In Nederland speelt dit<br />

eigenlijk alleen <strong>bij</strong> molybdeen. Molybdeen<br />

kan in voldoende hoeveelheden in gras en<br />

andere (vlinderbloemige) gewassen worden<br />

opgenomen zodat dit de opname van koper<br />

significant beïnvloedt.<br />

2.4.2 Overige stoffen<br />

In grond komen veel meer stoffen voor die<br />

schadelijk kunnen zijn voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

In Nederland komen schadelijke stoffen<br />

direct of indirect van de industrie. Maar<br />

de veehouder dient ook alert te zijn op de<br />

stoffen die hij zelf op zijn land gebruikt, of<br />

die hij op zijn bedrijf binnenhaalt. Als direct<br />

naast het land van de veehouder andere activiteiten<br />

plaats vinden (bloembollenteelt,<br />

akkerbouw, rioolzuiveringsinstallatie) dan<br />

kunnen schadelijke stoffen overwaaien op<br />

zijn land. Voorbeelden van stoffen die via de<br />

lucht op zijn gewas terechtkomen zijn fluor<br />

en molybdeen.<br />

Fluor kwam als <strong>bij</strong>product uit de aluminiumindustrie<br />

in de lucht en via het gras in dieren<br />

terecht: dit vindt voornamelijk plaats in<br />

het Sloe-gebied. Schapen zijn erg gevoelig<br />

voor fluor. Daarom is er een programma om<br />

de schadelijke effecten van fluoruitstoot op<br />

schapen te monitoren.<br />

Molybdeen is een element dat vooral in de<br />

staalverwerkende industrie wordt gebruikt.<br />

Molybdeen zit ook in enzymen (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

in Rhizobia, bacteriën die stikstof uit<br />

de lucht kunnen omzetten naar ammonium).<br />

Op zich is molybdeen niet snel schadelijk,<br />

maar molybdeen is een sterke antagonist van<br />

koper.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 29


3. Veel voorkomende vergiftigingen <strong>bij</strong><br />

<strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

3.1 Seizoensgebonden vergiftigingen<br />

Sommige vergiftigingen of verdenkingen<br />

van vergiftigingen zijn seizoensgebonden.<br />

Ieder jaar gedurende een bepaalde periode,<br />

komen dezelfde problemen voor. De meest<br />

voorkomende worden hier kort besproken.<br />

3.1.1 Water met Clostridium (zomer), met<br />

olie erop (herfst) en nitriet (winter)<br />

In de zomer kan de temperatuur van het water<br />

vooral in kleine ondiepe sloten oplopen<br />

tot waarden boven de 25 °C. Dan kunnen<br />

processen optreden die direct schadelijk zijn<br />

voor dieren. Botulisme is hier een voorbeeld<br />

van. Clostridium species komen veel voor<br />

in de natuur en zijn op zich niet schadelijk.<br />

Echter, onder sommige omstandigheden,<br />

produceren deze bacteriën toxine (botuline)<br />

dat zeer schadelijk is. Vooral watervogels en<br />

kippen kunnen de bacterie <strong>bij</strong> zich dragen.<br />

Indien watervogels sterven in tamelijk warm<br />

water, kunnen Clostridia zich snel vermenigvuldigen<br />

en toxine produceren. Runderen en<br />

schapen zijn hier gevoelig voor. Men moet<br />

er daarom voor zorgen dat deze dieren in de<br />

zomermaanden niet in aanraking komen met<br />

stilstaand water waarin gestorven eenden en<br />

vogels zijn.<br />

Er zit meer leven in de sloot dan alleen bacteriën:<br />

allerlei micro-organismen en kleine<br />

waterinsecten zijn actief in de sloot. Bij een<br />

verlaging van de temperatuur in de herfst<br />

sterft een groot deel van dit leven af. Aangezien<br />

alle cellen zijn opgebouwd uit een celmembraan<br />

met daarin lipiden, ontstaat er dan<br />

een soort oliefilmpje op het water. Het lijkt<br />

erop dat er benzine of diesel is geknoeid in<br />

de sloot, maar dit is afkomstig van afgestorven<br />

organismen. Dit is niet schadelijk voor<br />

dieren.<br />

Bij een verlaagde temperatuur (in het late<br />

najaar, vroege voorjaar) zijn wel al enkele<br />

bacteriesoorten actief, maar niet optimaal.<br />

Daardoor kunnen biochemische processen<br />

wel worden opgestart, maar niet worden afgemaakt.<br />

Een mooi voorbeeld is de omzet-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 0<br />

ting van ammonium naar nitriet. Indien het<br />

water relatief koud is, zal wel de eerste stap<br />

worden gezet, maar is niet voldoende energie<br />

beschikbaar om het hele proces tot nitraat af<br />

te maken. Daardoor kan er nitrietophoping<br />

ontstaan in het water. Dit is dan een natuurlijk<br />

proces en wijst niet op afwijkingen. Nitrietconcentraties<br />

van 0,5 tot 1,5 mg/L zijn<br />

geen uitzondering.<br />

3.1.2 Nitraat in gewassen<br />

In de maand augustus (eventueel september)<br />

komen regelmatig nitraatvergiftigingen voor.<br />

Eigenlijk zijn dit nitrietvergiftigingen. Nitraat<br />

is niet giftig voor dieren indien het éénmalig<br />

wordt gegeven. De oorzaak van deze ‘augustus’<br />

vergiftigingen <strong>bij</strong> koeien is dat er vaak in<br />

augustus nog een keer wordt bemest en/of dat<br />

er herbiciden worden gebruikt. Het gebruik<br />

van herbiciden (zoals 2,4-D, Mecoprop) bevordert<br />

de opname van nitraat uit de grond in<br />

het gewas. Slaat het weer om (van mooi naar<br />

relatief koud: gemiddelde temperatuur van<br />

15 °C) dan is het nitraat wel al opgenomen uit<br />

de grond maar stopt de omzetting van nitraat<br />

naar eiwitten in het gewas. Het nitraatgehalte<br />

van het gewas kan dan plotseling verhoogd<br />

zijn. Waarden van meer dan 25 gram nitraat<br />

per kilogram gewas zijn geen uitzondering.<br />

Deze gewassen zijn na drie of viermaal voederen<br />

giftig voor runderen.<br />

3.1.3 Hydroliek-olie over de kuil.<br />

Tijdens het inkuilen van gras komt het regelmatig<br />

voor dat er iets kapot gaat van de<br />

trekker waarmee de kuil wordt aangereden.<br />

Afhankelijk van wat er stuk gaat, komt er<br />

olie, diesel of hydroliek-olie in de kuil terecht.<br />

Olie of diesel in de kuil is slecht voor<br />

de vertering van de kuil in de pens: de bacteriën<br />

worden gedood door de olie of diesel. De<br />

kuil zal op deze plek niet goed verzuren. De<br />

koeien zelf hebben daar meestal niet veel last<br />

van. Anders is het met hydroliek-olie. Hydroliek-olie<br />

is niet één soort olie maar, afhankelijk<br />

van de leverancier, kan het uit verschil-


lende componenten bestaan. Sommige zijn<br />

gevaarlijk voor de vertering, andere zijn veel<br />

minder schadelijk.<br />

Een hele kuil vernietigen is vaak niet nodig.<br />

Indien de verontreiniging op één plaats<br />

terecht is gekomen (omdat de machine juist<br />

even stil stond tijdens het lekken) kan eenvoudig<br />

de verontreinigde plek verwijderd<br />

worden. Is de verontreiniging verdeeld over<br />

de kuil terecht gekomen, dan moet worden<br />

uitgerekend welk gehalte gemiddeld in de<br />

kuil terecht is gekomen. Indien het gemiddelde<br />

gehalte duidelijk meer is dan 1 mg/kg<br />

kuil, moet overwogen worden om de kuil<br />

toch te vernietigen.<br />

3.1.4 Nachtschade en builenpest in de maïs<br />

Tijdens de eindfase van de groei van maïs<br />

(zo rond augustus, september) treft de veehouder<br />

regelmatig zwarte nachtschade aan<br />

tussen zijn maïs. De planten bevatten soms<br />

zelfs zwarte bessen. Tot een hoeveelheid van<br />

ongeveer 20 % van het volume van de maïs is<br />

de nachtschade voor koeien niet gevaarlijk.<br />

In warme zomers ontstaan soms witte builen<br />

in de maïs. Builenpest (ook wel builenbrand<br />

genoemd) wordt veroorzaakt door de schimmel<br />

Ustilago maydis. In het voorjaar worden<br />

de jonge maïsplanten besmet. In de zomer<br />

ontstaan dan een soort witte gallen die redelijk<br />

groot kunnen worden (10 cm of meer).<br />

Tot een hoeveelheid van ongeveer 10 % van<br />

het volume kan aangetaste maïs geen kwaad<br />

voor dieren.<br />

3.1.5 Uien in het rantsoen<br />

Indien de uienprijs erg laag is, worden uien<br />

soms gevoerd aan koeien. Maar niet alleen<br />

uien, ook veel andere producten die niet meer<br />

geschikt zijn voor humane voeding of die erg<br />

goedkoop zijn, worden aan dieren verstrekt.<br />

In het kader van de GMP-regeling diervoedersector<br />

is vastgelegd dat men uitsluitend<br />

nog voedermiddelen mag gebruiken, waarvan<br />

een generieke risicobeoordeling in de<br />

Databank Risicobeoordeling Voedermiddelen<br />

(DRV) van het Productschap Diervoeder<br />

is opgenomen. Deze verplichting geldt voor<br />

producten die verwerkt worden in voeders<br />

voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>. Het meest actuele<br />

document kan worden verkregen via de website<br />

van het Productschap (www.pdv.nl). Alle<br />

producten, die niet in dit document vermeld<br />

staan, zijn niet meer toegestaan als voedermiddelen.<br />

Een uitzondering hierop vormen<br />

de toevoegingmiddelen en de <strong>bij</strong>zonder stikstofhoudende<br />

producten. In de versie van 20<br />

juli 2006 staan vermeld: uienpulp, uiensap,<br />

uienschillen en gefrituurde uitjes. Dat deze<br />

producten zijn toegelaten als diervoeder betekent<br />

echter nog niet dat deze producten<br />

zonder risico zijn. Uien bevatten propyl-disulfide.<br />

Deze stof wordt in de rode bloedcellen<br />

omgezet en kan <strong>bij</strong> overdosering hemoglobine<br />

oxideren. Anemie en bloedwateren<br />

zijn dan de verschijnselen. Runderen zijn het<br />

meest gevoelig voor een uienvergiftiging.<br />

Schapen en paarden minder. Bij een dosis<br />

van meer dan 10 kg uien per dag per koe is<br />

er een groot risico op uienvergiftiging. Bij<br />

een dosering van 2 tot 5 kg per koe per dag<br />

worden geen symptomen gezien. Schapen<br />

kunnen korte tijd tot 100 % van hun rantsoen<br />

uien verdragen zonder ernstige symptomen.<br />

3.2 Zware metalen<br />

Zware metalen komen niet alleen voor in<br />

water, lucht, voer of grond. Zware metalen<br />

worden ook gebruikt voor allerlei producten.<br />

Men beseft wel dat het gebruik van zware<br />

metalen die schadelijk zijn, teruggedrongen<br />

moet worden. Een bekend voorbeeld is de<br />

vervanging van lood in loodwit (verf) door<br />

andere metalen (zink, titaan). Ook het gebruik<br />

van arseen of kwik om behang houdbaar<br />

te maken ligt al lang achter ons. In het<br />

verleden werd kwikdamp gebruikt om vilt te<br />

fabriceren dat gebruikt werd voor het maken<br />

van hoeden. Dit leidde tot een beroepsziekte<br />

<strong>bij</strong> hoedenmakers (hersenbeschadiging). De<br />

uitdrukking “mad as a hatter” (zo gek als een<br />

hoedenmaker) is daar nog het resultaat van.<br />

Dichter <strong>bij</strong> huis is het gebruik van lood als<br />

loodmenie nog steeds een terugkerend probleem<br />

<strong>bij</strong> kalveren. Loodacetaat en loodoxide<br />

hebben een zoete smaak. Indien kalveren<br />

eenmaal een stuk (oude deur) hebben<br />

gevonden waar ze verf kunnen likken, dan<br />

zullen ze hiermee doorgaan tot ze er dood <strong>bij</strong><br />

neervallen (letterlijk). Kalveren zijn gevoeliger<br />

voor lood dan koeien. Mogelijk komt<br />

dit omdat in de pens van koeien lood wordt<br />

gebonden aan sulfide. Sulfide ontstaat in de<br />

pens door fermentatie van eiwitten en sulfaat.<br />

Op zich is het ontstaan van sulfide ook<br />

niet gunstig, maar indien er lood aanwezig is<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1


wordt het lood gebonden tot een onoplosbaar<br />

loodsulfide en vermindert zo de kans op een<br />

loodvergiftiging. Kalveren hebben dit mechanisme<br />

nog niet of in veel mindere mate.<br />

Accu’s bestaan uit loodplaten met zwavelzuur.<br />

Bij het verplaatsen of vervoeren van<br />

accu’s kan accuzuur vrijkomen. Dit accuzuur<br />

bevat loodsulfaat (doordat een gedeelte van<br />

het lood oplost en met zwavelzuur loodsulfaat<br />

vormt) en is dus giftig voor dieren. Een<br />

geval van massale loodvergiftiging kon worden<br />

verklaard omdat de vrachtwagen waarmee<br />

ruwvoer was vervoerd kort daarvoor<br />

accu’s had vervoerd waar<strong>bij</strong> enkele accu’s<br />

waren omgevallen en accuzuur hadden verloren.<br />

Ook andere metalen kunnen vergiftigingen<br />

veroorzaken indien ze worden opgenomen.<br />

Meestal is de pure vorm van een metaal veel<br />

minder schadelijk dan de zoutvorm. De zoutvorm<br />

wordt sneller geabsorbeerd. Hierop<br />

zijn natuurlijk ook weer uitzonderingen. Een<br />

bekende uitzondering is de hond die zinken<br />

munten heeft gegeten. Zink is een onedel<br />

metaal. Dit houdt in dat zink snel reageert<br />

met zuur of andere chemicaliën. In de maag<br />

is het altijd zuur. Een zinken munt zal in de<br />

maag blijven omdat de maag-darm-opening<br />

te klein is om de munt door te laten. De munt<br />

zal dan in de maag langzaam oplossen en zodoende<br />

een zinkvergiftiging veroorzaken.<br />

3.3 Bestrijdingsmiddelen<br />

De toelating van bestrijdingsmiddelen is in<br />

Nederland geregeld via het CTB (College<br />

voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen:<br />

http://www.ctb-wageningen.nl). Het CTB is<br />

een zelfstandig bestuursorgaan dat beslissingen<br />

neemt op basis van beleid van vier departementen:<br />

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit<br />

(LNV), Volksgezondheid, Welzijn<br />

en Sport (VWS), Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieubeheer (VROM) en<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In<br />

Nederland mogen geen bestrijdingsmiddelen<br />

worden gebruikt die niet een toelatingsnummer<br />

hebben (N). Er is duidelijk een tendens<br />

zichtbaar om de meest schadelijke stoffen<br />

niet meer toe te laten maar te vervangen door<br />

minder schadelijke stoffen. Zo is <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

het gebruik van strychnine en parathion in<br />

Nederland niet meer toegelaten. Parathion<br />

heeft een LD 50 van rond de 2 tot 5 mg/kg LW<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 2<br />

(rat, hond, mens), net zoals strychnine. Aldicarb<br />

dat nog wel is toegestaan, heeft een LD50<br />

van rond de 0,5 mg/kg voor ratten en muizen<br />

tot - 10 mg/kg voor vogels (duif en kip).<br />

Vanwege de giftigheid mag aldicarb niet als<br />

losse stof worden verkocht maar moet het als<br />

granulaat in de handel worden gebracht voor<br />

gebruik in de grond (en dus niet op de grond).<br />

Wordt het middel niet goed in de grond verwerkt,<br />

dan is het mogelijk dat vogels dit oppikken<br />

en vervolgens sterven.<br />

Zoals al aangegeven, worden tegenwoordig<br />

minder giftige bestrijdingsmiddelen gebruikt<br />

dan vroeger. Dit betekent niet dat de middelen<br />

onschadelijk zijn. Er zijn veel databanken beschikbaar<br />

waar alle in de wereld verkrijgbare<br />

(en in het verleden verkrijgbare) pesticiden<br />

zijn verzameld met alle informatie die daarover<br />

beschikbaar is. Echter veel informatie<br />

heeft betrekking op studies met muizen,<br />

ratten en cavia’s. De gegevens die betrekking<br />

hebben op <strong>landbouwhuisdieren</strong> en mensen<br />

zijn meestal verkregen door incidenten.<br />

Daarom zal <strong>bij</strong> ieder incident met landbouwbestrijdingsmiddelen<br />

via toxicologische berekeningen<br />

moeten worden vastgesteld of het<br />

middel schade heeft kunnen veroorzaken en<br />

zo ja, hoe verder onderzoek hierin duidelijkheid<br />

kan brengen.<br />

3.4 Diergeneesmiddelen<br />

Wat geldt voor bestrijdingsmiddelen, geldt<br />

ook voor diergeneesmiddelen. Gebruik is alleen<br />

toegestaan indien het middel voor de betreffende<br />

diersoort is geregistreerd door het<br />

Bureau Diergeneesmiddelen (http://www.<br />

brd.agro.nl). Ook hier ziet men de tendens<br />

om diergeneesmiddelen die residuen kunnen<br />

geven in de voedselketen voor mensen,<br />

zoveel mogelijk te vervangen. Carcinogene<br />

en mutagene diergeneesmiddelen worden<br />

zoveel mogelijk verboden (carbadox, furazolidon).<br />

Voor alle medicijnen geldt dat er een<br />

werkzaam gebied is en een gebied waarin het<br />

middel schadelijke (inclusief dodelijke) effecten<br />

heeft. In figuur 10 is dit te zien. Lijn<br />

A geeft weer <strong>bij</strong> welke dosering de stof een<br />

werkzaam effect heeft, terwijl lijn B laat zien<br />

<strong>bij</strong> welke dosering de stof een schadelijk effect<br />

heeft. Indien deze twee lijnen ver uit<br />

elkaar lopen, is de veilige range van de stof<br />

groot. Een overdosering kan dan niet zo veel<br />

kwaad. Lopen deze twee lijnen vrij dicht <strong>bij</strong>


elkaar, dan kan een vijf tot tienvoudige overdosering<br />

al dode dieren veroorzaken. Dit is<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld het geval met doxycycline. Een<br />

10-voudige overdosering veroorzaakt sterfte<br />

onder kalveren (cardiovasculaire toxiciteit).<br />

Bij registratie van medicijnen wordt erop gelet<br />

dat de werkzame dosering en de toxiciteit<br />

voldoende ver uit elkaar liggen. Indien dit<br />

niet het geval is, wordt een medicijn alleen<br />

toegelaten indien er geen alternatief is of indien<br />

de te behandelen aandoening voldoende<br />

ernstig is. Zo zijn de meeste antitumor-middelen<br />

celtoxisch (dat is ook het doel). Naast<br />

de tumorcellen gaan dan ook gewone cellen<br />

dood. Maar als er geen alternatieven zijn en<br />

het middel is toch voldoende werkzaam dan<br />

worden de middelen wel toegelaten.<br />

Figuur 10 Effect van stof, afhankelijk van dosering.<br />

Dichte bol: therapeutisch effect; open bol:<br />

toxicologisch effect<br />

Voldoende werkzaam is in dat geval dat er<br />

meer tumorcellen dood gaan dan normale<br />

cellen. Een ander voorbeeld is chlooramfenicolChlooramfenicol<br />

is toegelaten als antibioticum<br />

in oogdruppels en oogzalf voor<br />

onder andere honden. Chlooramfenicol is ten<br />

strengste verboden <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

Van chlooramfenicol is bekend dat het soms<br />

(1 op de miljoen keer) <strong>bij</strong> een dosis hoger dan<br />

1 mg/kg LW irreversibele hematopoïëtische<br />

stoornissen geeft. Daarom wordt het gebruik<br />

van chlooramfenicol in de veehouderij streng<br />

gecontroleerd. Bij gehalten hoger dan 0,02 µg/<br />

L chlooramfenicol in urine wordt proces-verbaal<br />

opgemaakt en worden de dieren in beslag<br />

genomen en vernietigd. Dit geldt ook voor<br />

voedsel dat vanuit het buitenland wordt geïmporteerd:<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld garnalen uit China.<br />

Het gehalte dat in oogzalf zit is dermate<br />

hoog dat, wanneer de hond van een veehouder<br />

wordt behandeld met chlooramfenicol<br />

en de hond vervolgens door de stal loopt, de<br />

<strong>landbouwhuisdieren</strong> positief kunnen scoren<br />

<strong>bij</strong> onderzoek. Dit kan gebeuren doordat de<br />

hond met zijn ogen langs de muren, hout of<br />

iets anders aanwrijft en dat de koeien hier<br />

likken. Zo kan een diergeneesmiddel wel zijn<br />

toegestaan maar toch problemen opleveren<br />

<strong>bij</strong> gebruik.<br />

3.5 Giftige planten<br />

Voor het al dan niet giftig zijn van planten<br />

geldt: veel planten bevatten giftige stoffen,<br />

maar slechts weinig planten zijn echt giftig.<br />

Naast het feit dat een dier meestal niet veel<br />

eet van giftige planten, is het ook zo dat het<br />

gehalte aan giftige stoffen vaak wisselt per<br />

regio, per tijdstip, per groeifase, enzovoort.<br />

Alles <strong>bij</strong> elkaar wordt de diagnose ”vergiftigd<br />

door planten” niet vaak gesteld. In het<br />

algemeen komen deze vergiftigingen <strong>bij</strong><br />

mens en dier het meest voor door tuin- en<br />

kamerplanten. Veel sierheesters zijn <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

zeer giftig (de oleander en de gouden<br />

regen). Bij <strong>landbouwhuisdieren</strong> in ons land<br />

betekent dat, dat meeste slachtoffers vallen<br />

<strong>bij</strong> dieren die tuinafval opeten. Dieren eten<br />

van wilde giftige planten (in het weiland, aan<br />

de sloot of in het hooi) over het algemeen pas<br />

wanneer er geen andere keuze is, wanneer<br />

om een of andere reden de giftige plant aantrekkelijk<br />

voor ze geworden is of wanneer ze<br />

de plant niet meer herkennen als giftig (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

als het gehakseld is, ingekuild of<br />

gedroogd). Het uitroeien van giftige wilde<br />

planten is op zichzelf een zinloze actie. Verstandiger<br />

is het, om <strong>bij</strong> aanplant op te letten<br />

of dieren er van kunnen eten, geen tuinafval<br />

aan dieren te geven of in hun weiland te<br />

gooien en percelen waar gemaaid wordt goed<br />

te controleren op de aanwezigheid van onder<br />

meer Jacobskruiskruid, paardestaarten,<br />

en adelaarsvaren. Van zeer veel planten zijn<br />

schadelijke stoffen beschreven. Enkele voor<br />

de Nederlandse situatie belangrijke daarvan<br />

zullen hieronder beschreven worden.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz.


3.5.1 Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum)<br />

Adelaarsvaren (zie figuur 11) is in alle delen<br />

giftig, ook na drogen (hooi). De plant bevat<br />

meerdere toxische stoffen: 1: cyanogene<br />

glycosiden, 2: thiaminase, : een stof die<br />

aplastische anaemie veroorzaakt (pterosine),<br />

4: een stof die hematurie veroorzaakt en 5:<br />

carcinogene stoffen. De thiaminase zorgt<br />

voor neurologische verschijnselen (ataxie,<br />

paralyse, tremoren) <strong>bij</strong> paarden en varkens.<br />

Herkauwers maken zelf thiamine (vitamine<br />

Figuur 11 Adelaarsvaren tussen het maïs<br />

B1) aan en hebben nauwelijks last van thiaminase.<br />

Alleen indien herkauwers een verstoorde<br />

pensflora hebben (pensverzuring),<br />

kan thiaminase een rol gaan spelen.<br />

Bij herkauwers worden problemen meestal<br />

pas opgemerkt wanneer de opname van de<br />

plant al enkele weken duurt (of soms al enkele<br />

weken voor<strong>bij</strong> is). De verschijnselen zijn<br />

vermagering, slijmige uitvloeiïng uit neus en<br />

mond, depressie, anorexie, koorts, hematurie,<br />

enteritis met bloederige faeces, ptechieën<br />

op slijmvliezen. Bij postmortaal onderzoek<br />

worden overal kleine en grotere bloedingen<br />

aangetroffen.Ook het ontstaan van blaaskanker<br />

wordt aan deze plant toegeschreven.<br />

Bij kalveren wordt een afwijkend beeld beschreven,<br />

waar<strong>bij</strong> oedeem in de keelstreek<br />

(snurken) voorop staat, gepaard gaand met<br />

koorts, maar zonder bloedingen. Al deze<br />

dieren hebben door beenmergdepressie een<br />

aplastische anaemie, leucopenie en thrombocytopenie<br />

(waardoor de stolling is gestoord).<br />

Vergiftigingen met deze plant komen relatief<br />

vaak voor in sommige landen, <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië<br />

en Noord-Ierland. Adelaarsvaren kan<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4<br />

in grote aantallen voorkomen aan randen<br />

van percelen. Hooi dat 50 % adelaarsvaren<br />

bevatte was letaal na één maand voeren.<br />

Schapen zijn minder gevoelig dan runderen.<br />

Er is groot verschil in giftigheid tussen verschillende<br />

planten, <strong>bij</strong>voorbeeld afhankelijk<br />

van zon of schaduwplaatsen. Van schapen is<br />

beschreven dat ze alleen van adelaarsvarens<br />

eten met een laag gehalte aan giftige stoffen.<br />

Een behandeling kan alleen symptomatisch<br />

gebeuren.<br />

3.5.2 Boterbloemen (familie Ranunculaceae)<br />

(Scherpe boterbloem)<br />

Er zijn ongeveer 400 soorten boterbloemen.<br />

De meeste planten uit deze familie zijn<br />

scherp van smaak, waardoor ze ondanks de<br />

giftige stof die ze bevatten, zelden tot klinische<br />

vergiftiging leiden in Nederland. Alleen<br />

jonge onervaren dieren of dieren die geen<br />

keus hebben, zullen daarom ziekteverschijnselen<br />

vertonen. Wanneer 20 tot 50 % Scherpe<br />

Boterbloem (ranunculus acris) in een weide<br />

voorkomt zullen de dieren er geen last van<br />

hebben. De giftige stof is ranunculine. Wanneer<br />

de plant beschadigd wordt (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

wanneer de plant opgegeten wordt) wordt ranunculine<br />

omgezet in protoanemonine. Protoanemonine<br />

veroorzaakt erytheem en blaarvorming<br />

op huid en slijmvliezen. De dieren<br />

gaan speekselen en krijgen koliek.<br />

Behandeling: Mild laxeren. De plant verliest<br />

haar giftigheid wanneer ze gedroogd wordt.<br />

3.5.3 Kruisbloemigen (familie Cruciferae,<br />

Brassica spp) (raap, kool, wilde mosterd)<br />

Veel soorten van deze familie dienen als<br />

voedsel voor mens en dier maar enkele kunnen<br />

schadelijk zijn wanneer ze in te grote<br />

hoeveelheden of te langdurig gegeten worden.<br />

Kool kan <strong>bij</strong>voorbeeld tot hemoglobinurie<br />

en anaemie leiden wanneer runderen<br />

er meer dan 40 kg van eten. Tot 14 kg per<br />

dag kan zonder risico gegeven worden. De<br />

anaemie wordt veroorzaakt door SMCO (Smethylcysteine-sulfoxide).<br />

SMCO is vooral<br />

in de jonge delen van de plant aanwezig.<br />

Tevens heeft kool (door omzettingen van glucosinolaten<br />

in thiocyanaat) een schildklierremmende<br />

werking, die zelfs via de melk <strong>bij</strong><br />

zogende lammeren struma (vergroting van<br />

de schildklier) kan veroorzaken. Kool kan<br />

soms gastroenteritits veroorzaken (speekse-


len, koliek, diarree). Sommige varianten van<br />

raapzaad bevatten erucazuur, een vetzuur dat<br />

leververvetting en hartspierdegeneratie kan<br />

veroorzaken. De ‘dubbel 00 variant’ raapzaad<br />

bevat nauwelijks erucazuur en nauwelijks<br />

glucosinolaten. Dit kan als veevoer worden<br />

gebruikt.<br />

3.5.4 Eik (familie Fagaceae) (Querces robur<br />

= zomereik)<br />

Eikenbladeren en eikels bevatten veel tannine<br />

(looizuur). Tannine bindt in het darmlumen<br />

aan eiwitten en aan ijzer. Hierdoor kan<br />

het dier tekort aan ijzer en eiwit krijgen. Tannine<br />

wordt niet opgenomen door de darm.<br />

Wel worden metabolieten (galluszuur en pyrogallol)<br />

opgenomen. Pyrogallol is veel giftiger,<br />

en veroorzaakt nierschade (en mogelijk<br />

leverschade). De verschijnselen <strong>bij</strong> runderen<br />

zijn sloomheid, geen eetlust, bleke slijmvliezen,<br />

koliek, verstopping gevolgd door diarree,<br />

waar<strong>bij</strong> donkere faeces afkomen. Vaak<br />

is er polyurie. Postmortaal vindt men gastroenteritis<br />

en grote bleke nieren (glomerulonefritis)<br />

met petechiën. Vergiftiging vindt<br />

vooral plaats wanneer <strong>bij</strong> een storm veel onrijpe<br />

eikels in het weiland zijn gevallen (die<br />

veel meer tannine bevatten dan rijpe eikels)<br />

of wanneer in het vroege voorjaar nog geen<br />

gras te vinden is maar al wel jong eikenblad.<br />

De meeste dieren eten graag eikels. Pas wanneer<br />

er veel eikels gegeten zijn leidt dit tot<br />

genoemde verschijnselen.<br />

Behandeling: laxeren met paraffine (paarden)<br />

of lijnzaadslobber.<br />

3.5.5 Equisetum palustre (lidrus) en Equisetum<br />

arvense (heermoes)<br />

Deze paardenstaart-species bevatten thiaminase<br />

en lidrus (zie figuur 12) bevat ook het<br />

alkaloide palustrine. Lidrus is de meest giftige<br />

van de paardenstaarten. Vooral paarden<br />

zijn gevoelig voor het thiaminase, waardoor<br />

ze een tekort aan vitamine B1 ontwikkelen.<br />

Herkauwers produceren zelf vitamine B1,<br />

waardoor ze minder last van thiaminasen<br />

hebben (tenzij herkauwers last hebben van<br />

pensverzuring).<br />

Figuur 12 Lidrus (paardenstaart)<br />

Herkauwers vertonen <strong>bij</strong> een vergiftiging<br />

met paardenstaarten een plotselinge daling<br />

van de melkgift en diarree met vermagering.<br />

De melk krijgt een blauwe glans en smaakt<br />

bitter. In ernstige gevallen treedt ook <strong>bij</strong> herkauwers<br />

ataxie, verlamming en apathie op.<br />

De behandeling bestaat uit het geven van<br />

ander voer en het toedienen van vitamine B1.<br />

Het gehalte dat schadelijk is wordt verschillend<br />

weergegeven: hooi met meer dan 5 %<br />

respectievelijk 20 % paardenstaart wordt giftig<br />

voor paarden genoemd.<br />

3.5.6 Gevlekte scheerling (familie schermbloemigen)<br />

(Conium maculatum)<br />

Deze plant (zie figuur 13) groeit op vochtige<br />

plekken, maar ook wel in randen van akkers<br />

of bermen. De plant met witte schermbloemen<br />

kan wel 2 meter hoog worden en valt op<br />

door de gevlekte stengel. Ondanks de zeer<br />

giftige stof die ze bevat, leidt deze plant zelden<br />

tot klinische vergiftiging.<br />

Figuur 1 Gevlekte scheerling met detail van de<br />

kenmerkende stengel<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5


De plant bevat coniine (een piperidine alkaloide),<br />

vooral in het blad en de onrijpe vruchten.<br />

Na drogen (hooi) is het onschadelijk. Coniine<br />

heeft een nicotine-achtig effect op ganglia<br />

en geeft een neuromusculaire blokkade<br />

(curare-achtig effect). Symptomen: slap, incoördinatie,<br />

verwijde pupillen, hoge polsfrequentie,<br />

lage ademhalingsfrequentie. Sterfte<br />

kan snel optreden door ademstilstand. Behandeling:<br />

maagspoelen (indien mogelijk),<br />

laxeren, eventueel atropine. Drachtige dieren<br />

die overleven, kunnen afwijkende kalveren<br />

krijgen (coniine is teratogeen).<br />

3.5.7 Jacobskruiskruid (voorheen Senecio<br />

jacobaea; nieuwe naam Jacobaea vulgaris)<br />

Hoewel Jacobskruiskruid (zie figuur 14) de<br />

bekendste en meest schadelijke kruiskruidsoort<br />

is, bestaan er meer dan 1000 andere<br />

Senecio species, waarvan een aantal ook<br />

in Nederland voorkomen, zoals S. vulgaris<br />

(klein kruiskruid), S. inaequidens (bezemkruiskruid,<br />

staat vaak langs spoorwegen en<br />

snelwegen) en S. aquaticus (waterkruiskruid).<br />

Alle species bevatten in meer of mindere gehalten<br />

en samenstellingen diverse pyrrolizidine<br />

alkaloiden (PA’s). Er zijn meer dan 100<br />

verschillende PA’s beschreven. Deze PA’s<br />

worden na opname door de darm in de lever<br />

door oxidatie omgezet in giftige metabolieten.<br />

De giftigheid van de verschillende PA’s<br />

en daarmee van de verschillende Senecio’s,<br />

varieert per soort, per groeistadium (giftigst<br />

vlak voor de bloei) en per regio. In het Verenigd<br />

Koninkrijk van Groot-Brittannië en<br />

Noord-Ierland noemt men Jacobskruiskruid<br />

toxicologisch de belangrijkste plant. Wereldwijd<br />

worden van oudsher al vergiftigingen<br />

met Senecio’s beschreven <strong>bij</strong> paarden,<br />

runderen, geiten, kippen, varkens en ook <strong>bij</strong><br />

mensen.<br />

Figuur 14 Koeien in een weide met Jacobskruiskruid<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6<br />

Dieren mijden de opname van Senecio’s en<br />

acute vergiftigingen zijn dan ook vrijwel onbekend.<br />

Het meest komen chronische vergiftigingen<br />

voor. De giftige metabolieten alkyleren<br />

de kernen van de levercellen. Dit leidt eerst tot<br />

de vorming van megalocyten, vervolgens tot<br />

fibrose en uiteindelijk tot cirrhose. Bij runderen<br />

is daarnaast ook galgang-proliferatie opvallend.<br />

Deze veranderingen zijn irreversibel.<br />

Omdat de lever echter een grote reservecapaciteit<br />

heeft en een regenererend vermogen,<br />

hoeft kortdurende opname van de giftige<br />

plant niet automatisch tot klinische verschijnselen<br />

te leiden. De schade gaat door, ook nadat<br />

de opname van Senecio gestopt is. Klinische<br />

verschijnselen kunnen soms pas maanden later<br />

zichtbaar worden. Dit bemoeilijkt de diagnose.<br />

Bij het rund zijn specifieke klinische verschijnselen:<br />

vermagering, geen eetlust, constipatie,<br />

later gevolgd door persen (vaak gepaard gaand<br />

met stuwing en ascites door de cirrhotische lever),<br />

icterus. Uiteindelijk treden neurologische<br />

verschijnselen op (dringen, manisch gedrag)<br />

en sterven de dieren. De diagnose kan gesteld<br />

worden door de combinatie van de anamnese,<br />

klinische verschijnselen, de leverschade (laag<br />

albumine gehalte, verhoogde leverenzymen),<br />

liefst een leverbiopt of postmortaal onderzoek.<br />

Dit zou gecombineerd moeten worden met het<br />

aantonen van de Senecio’s in het rantsoen en<br />

het aantonen van de PA’s in het voer. De diagnose<br />

wordt bemoeilijkt omdat de verschijnselen<br />

soms verlaat optreden, omdat de waarde<br />

van serum leverenzymen niet precies correleert<br />

met de grootte van de schade, omdat de<br />

giftige metabolieten niet of nauwelijks aan te<br />

tonen zijn in het dier en het verdachte voer<br />

vaak niet meer aanwezig is.<br />

Een veilige hoeveelheid Senecio in het rantsoen<br />

is feitelijk niet te geven. Het opnemen<br />

van hooi dat 5 % Senecio bevat gedurende<br />

maanden is letaal voor kalveren. Opname<br />

van 1, kg Senecio (verse planten) per dag is<br />

voor een kalf letaal na 5 maanden. Andere<br />

bronnen noemen een gehalte van 2,5 % in<br />

het voer letaal voor runderen. Voor volwassen<br />

runderen bleek opname van 2 % van het<br />

lichaamsgewicht aan Senecio al na weken<br />

letaal. In een andere studie gaf een opname<br />

van 1 % Senecio van het rantsoen na weken<br />

geen leverschade voor volwassen runderen.<br />

Er is geen veilige dosis bekend die gedurende<br />

langere tijd opgenomen zou kunnen worden.


3.5.8 Laurierkers (familie Rosaceae)<br />

(Prunus laurocerasus)<br />

Zoals alle planten uit deze familie bevat de<br />

Laurierkers cyanogene glycosiden, in alle<br />

plantedelen behalve in het vruchtvlees. Wanneer<br />

de plant wordt beschadigd, worden de<br />

cyanogene glycosiden omgezet in cyanide<br />

(HCN) en suiker. Ook wanneer een dier de<br />

plant opeet begint deze omzetting door de<br />

verteringsenzymen. Vooral herkauwers zijn<br />

gevoelig; <strong>bij</strong> monogastrische dieren is het<br />

blad snel in de zure maag waar de enzymatische<br />

omzetting stopt. HCN blokkeert het<br />

enzym cytochroom-oxidase en daarmee de<br />

ademhalingsketen. Vergiftiging treedt vooral<br />

op wanneer snoeisel binnen bereik van dieren<br />

komt (zie ook figuur 18). Van de verwante<br />

Prunus serotina (Amerikaanse Vogelkers)<br />

zijn ook vergiftigingsgevallen beschreven<br />

wanneer dieren van deze struiken aten.<br />

Van Laurierkers is 200 gram blad per dag<br />

giftig voor schapen en geiten, 500 gram blad<br />

per dag voor runderen. Symptomen: speekselen,<br />

dyspnoe, tympanie, convulsies, helrode<br />

slijmvliezen en helrood bloed. Bij postmortaal<br />

onderzoek kan men amandellucht<br />

ruiken.<br />

3.5.9 Lupinen (familie Leguminosae, vlinderbloemigen)<br />

(lupinus)<br />

Lupinen (zie figuur 15) kunnen meerdere alkaloiden<br />

bevatten onder meer d-lupanine en<br />

piperidine alkaloide (teratogeen). Het hoogste<br />

gehalte alkaloiden zit in het zaad, en blijft<br />

ook in hooi giftig. Vergiftiging treedt vooral<br />

chronisch op door cumulatieve leverschade<br />

met als verschijnselen: sloomheid, vermagering,<br />

icterus, soms fotosensibilisatie. Piperidine<br />

alkaloide is tevens teratogeen, waardoor<br />

de zgn ‘crooked calf disease’ op kan treden.<br />

Van lupinen zijn meerdere zoete varianten<br />

gekweekt, die minder alkaloiden bevatten:<br />

deze worden veel gebruikt als groenbemester<br />

en als veevoer.<br />

Figuur 15 Lupine in een vroeg stadium<br />

Verwante planten uit deze familie zijn alfalfa<br />

(luzerne = Medicago sativa), deze hebben incidenteel<br />

ook fotosensibilisatie veroorzaakt.<br />

De ook uit deze familie afkomstige Melilotus<br />

officinalis (honingklaver) en M. alba (witte<br />

honingklaver) bevatten coumarine. Wanneer<br />

dit ingekuild wordt en het conserveringsproces<br />

niet goed is, kan coumarine omgezet<br />

worden in dicoumarol waardoor hemorrhagische<br />

diathese kan ontstaan (door verminderde<br />

bloedstolling).<br />

3.5.10 Nachtschade (familie Solanaceae)<br />

(aardappel, tomaat, zwarte nachtschade)<br />

In de nachtschadefamilie zijn diverse giftige<br />

planten te vinden. Atropa belladonna en<br />

Doornappel <strong>bij</strong>voorbeeld, die diverse alkaloiden<br />

(o.a. atropine) bevatten. Vergiftigingen<br />

<strong>bij</strong> dieren komen zelden voor (vaker <strong>bij</strong> kinderen).<br />

Een andere groep planten (bitterzoet,<br />

zwarte nachtschade, aardappel, en tomaat)<br />

bevat onder andere tomatine en solanine. Het<br />

gehalte aan solanine is het hoogst in de onrijpe<br />

bessen, en <strong>bij</strong> de aardappel het hoogst<br />

in de uitlopers en groene delen. De giftigheid<br />

kan nogal verschillen. Voor runderen is 1 kilo<br />

ontkiemde aardappelen al giftig. Solanine<br />

(en ook tomatine) veroorzaakt maag-darm-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 7


Porcilis® Porcoli<br />

Intervet Nederland bv<br />

<br />

<br />

<br />

Internet: www.intervet.nl<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 8<br />

Diluvac Forte<br />

GEEN OMKIJ KEN MEER NAAR<br />

E. COLI<br />

E. coli is de belangrijkste veroorzaker van<br />

geboortediarree <strong>bij</strong> biggen. Vanaf nu heeft u geen<br />

omkijken meer naar E. coli, als u tenminste<br />

vaccineert met Porcilis Porcoli DF. Dankzij het<br />

adjuvans Diluvac Forte heeft Porcilis Porcoli DF<br />

een uitstekende werkzaamheid, is het <strong>bij</strong>zonder<br />

weefselvriendelijk voor de zeug en bovendien<br />

gemakkelijk in het gebruik.<br />

Porcilis® Porcoli Diluvac Forte bevat per dosis van 2 ml de F4ab, F4ac, F5 en F6 fimbriële adhesiefactoren en<br />

het LT toxoid. Doeldier: Varkens (zeugen en gelten). Indicatie: Voor passieve immunisatie van biggen via<br />

actieve immunisatie van zeugen en gelten ter vermindering van sterfte en klinische symptomen zoals<br />

diarree als gevolg van neonatale enterotoxicose gedurende de eerste levensdagen veroorzaakt<br />

door E. coli. Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Er kan temperatuurverhoging,<br />

verminderde voeropname, sloomheid, zwelling of roodheid op de<br />

injectieplaats optreden. Wachttijd: Nul dagen. Overige<br />

informatie: zie <strong>bij</strong>sluiter. REG NL 10099,<br />

EU/2/96/001/007 UDD.


irritatie en na absorptie in de darm hemolyse,<br />

stimulatie van het zenuwstelsel gevolgd door<br />

depressie, waar<strong>bij</strong> uiteindelijk hartstilstand<br />

kan optreden. Overigens kan aardappelloof<br />

ook een hoog gehalte aan nitraat bevatten.<br />

Bij runderen is ook een exantemateuse vorm<br />

beschreven met ulcera en eczeem.<br />

Behandeling: laxeren.<br />

Zwarte nachtschade (zie figuur 16) wordt nogal<br />

eens in het maïsland gevonden als akkeronkruid.<br />

Dit kan veilig geoogst worden tot een<br />

gehalte van 10 à 20 %.<br />

Figuur 16 Nachtschade in een akker<br />

3.5.11 Rhododendron en Azalea<br />

Rhododendron behoort tot het geslacht Ericaceae<br />

(heidefamilie) waartoe ook sierheesters<br />

zoals Azalea en Pieris japonica (zie figuur<br />

17) behoren. Deze bevatten andromedotoxine.<br />

Dit veroorzaakt hypotensie en respiratoire<br />

depressie en is regelmatig letaal. Sierheesters<br />

veroorzaken vergiftigingen doordat<br />

tuinsnoeisel aan geiten en schapen gevoerd<br />

wordt, of in de na<strong>bij</strong>heid van schapen en geiten<br />

ligt (zie figuur 18 voor een voorbeeld van<br />

een vergiftiging door laurierkers).<br />

Ook runderen en schapen zijn er gevoelig<br />

voor. De verschijnselen zijn speekselen,<br />

schuimbekken, knarsetanden, koliek, poging<br />

tot braken, wankelen en uiteindelijk<br />

ademstilstand.<br />

Figuur 17 Pieris japonica<br />

Figuur 18 Geit met Laurierkers-vergiftiging. Inzet:<br />

bladeren in de pens<br />

3.5.12 Sint Janskruid (Hypericum perforatum)<br />

Sint Janskruid bevat, net als het verwante<br />

Kantig hertshooi, hypericine (sintjansbloed).<br />

Hypericine gaat, na opname door de darm,<br />

in bloedvaten fluoresceren onder invloed van<br />

zonlicht. Hierdoor starten oxidatieve reacties<br />

waardoor celschade optreedt. Dit vindt alleen<br />

plaats in de witte huid en leidt tot blaarvorming,<br />

erytheem, oedeem. Bij runderen<br />

ziet men vaak ook conjunctivitis, <strong>bij</strong> schapen<br />

oorpunt necrose. Bij schapen valt hyperthermie<br />

op. Bij runderen vallen soms grote delen<br />

van de huid af. De dieren zijn extreem<br />

gevoelig voor aanraken en voor koud water.<br />

Behandeling: opstallen.<br />

In gedroogde vorm wordt de giftigheid iets<br />

minder. Voor een schaap is 100 gram vers<br />

blad of 00 gram gedroogd blad giftig, <strong>bij</strong><br />

een rund wordt wel 0.5 % van het lichaamsgewicht<br />

als grens (verse plant) aangehouden.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 9


3.5.13 Taxus baccata (venijnboom)<br />

Deze boom bevat het giftige taxine in vrijwel<br />

alle delen, behalve het vruchtvlees. Het<br />

blijft giftig na drogen. De meeste slachtoffers<br />

vallen onder schapen en geiten die zijn<br />

uitgebroken in een tuin of die snoeisel vonden<br />

in hun weide. Taxine heeft een effect op<br />

hartspiercellen waardoor acute hartstilstand<br />

optreedt (‘sudden death’). Paarden zijn het<br />

meest gevoelig.<br />

Runderen sterven wanneer ze 500 gram plantmateriaal<br />

eten, paarden en schapen na 100<br />

Figuur 19 Koe met Sint Janskruid<br />

gram. Wanneer de dieren snel zijn gestorven,<br />

is <strong>bij</strong> postmortaal onderzoek niets anders te<br />

zien dan taxusmateriaal in de maag. Als het<br />

dier nog enkele uren heeft geleefd is er congestie<br />

van long, lever en milt en hyperaemie<br />

van het maagslijmvlies. Taxus bevat echter<br />

ook taxol, dat gebruikt wordt als chemotherapeuticum<br />

<strong>bij</strong> mammatumoren.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 40<br />

Figuur 20 Taxus met bes<br />

3.5.14 Waterscheerling (familie schermbloemigen)<br />

(Cicuta virosa)<br />

Deze plant groeit vrijwel alleen in sloten,<br />

meestal op veengronden (<strong>bij</strong>voorbeeld de<br />

kop van Overijssel). De plant bevat cicutoxine,<br />

vooral in de wortel. Deze stof blokkeert<br />

de kalium-kanalen in de celwand en veroorzaakt<br />

daarmee convulsies, verwijde pupillen,<br />

braken, koliek en snel sterfte. De stof blijft<br />

ook giftig na drogen. Een klein stukje van de<br />

wortel is al letaal voor paarden en runderen<br />

(en mensen). Ondanks het feit dat de plant<br />

wel als de giftigste van Europa wordt gezien,<br />

treedt vergiftiging zelden op, alleen wanneer<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld de sloten geschoond zijn en het<br />

schoonsel op het weiland blijft liggen.<br />

Figuur 21 Waterscheerling met inzet de opengesneden<br />

wortel die cicutoxine bevat


4. Eigenschappen van giftige stoffen en<br />

eventuele behandeling<br />

Er zijn meer dan 100.000 stoffen die allemaal<br />

wel op de een of andere manier schadelijk<br />

kunnen zijn. Al is de wetenschap nog zo ver,<br />

de natuur is nog steeds de beste producent<br />

van giftige stoffen. Geen door de mens gemaakte<br />

stof heeft een zo krachtige giftige<br />

werking als sommige stoffen van biologische<br />

oorsprong, zoals ook is te zien in tabel<br />

. Maar zoals al eerder aangegeven: de acute<br />

toxiciteit met zijn LD50-waarde zegt niet alles.<br />

In dit hoofdstuk wordt op enkele van deze natuurlijke<br />

giftige stoffen nader ingegaan. Immers:<br />

niet alles wat biologisch is, is ook automatisch<br />

gezond. Men kan de biotoxinen op<br />

verschillende manieren indelen: op basis van<br />

de chemische structuur en chemische eigenschappen,<br />

op basis van hun uitwerking in het<br />

lichaam, op basis van het organisme dat het<br />

toxine maakt. Hier zijn de gevaarlijke stoffen<br />

Stof (orale opname) Species LD50 (mg/kg lichaamsgewicht)<br />

Ethanol Rat 7060<br />

Zout Rat 3000<br />

Doxycycline Muis 1870<br />

Fenobarbital Rat 162<br />

DDT Rat 87<br />

Nicotine Rat 50<br />

Aflatoxine B1 Rat 4,8<br />

Strychnine Rat 2,35<br />

Aldicarb Rat 0,50<br />

Dioxin Rat 0,02<br />

Botulinustoxine Muis 0,000 004<br />

Tabel Acute LD50-waarden voor diverse stoffen<br />

Tabel 3. Acute LD50 waarden voor diverse stoffen.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 41


ingedeeld naar de herkomst van het toxine.<br />

We bespreken achtereenvolgens de mycotoxinen<br />

(afkomstig van schimmels), plantaardige<br />

gifstoffen, bacteriële toxinen, biogene<br />

amines uit slachtafval en chemische bestrijdingsmiddelen.<br />

Sommige toxinen worden gemaakt<br />

door een organisme dat zich verbergt<br />

in een ander organisme. Schimmels zijn hier<br />

een voorbeeld van. Schimmels groeien soms<br />

specifiek op, of in, bepaalde planten en gewassen<br />

waardoor het lijkt alsof de plant giftig<br />

is. Voorbeelden hiervan zijn de endofyten<br />

in gras die rietzwenkgras (tall fescue) vergiftigingen<br />

kunnen veroorzaken, of de schimmel<br />

Acremonium loliae die lolitrem maakt in<br />

raaigras, waardoor men zogenaamde ‘raaigras<br />

staggers’ ziet (zenuwverschijnselen).<br />

Binnen de Europese Unie wordt op dit moment<br />

gewerkt aan het REACH-programma.<br />

Bloedcirculatie Norfenefrine<br />

bevorderend<br />

(noradrenaline)<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 42<br />

Reach is de afkorting van Registration, Evaluation<br />

and Autorisation of Chemicals (registratie,<br />

evaluatie en toelating van chemische<br />

stoffen). Het doel van REACH is om alle stoffen<br />

waarvan binnen de EU meer dan 1000 kg<br />

per jaar wordt geproduceerd, te evalueren en<br />

vast te leggen wat de schadelijke eigenschappen<br />

zijn. Indien de stof te gevaarlijk blijkt,<br />

moet naar een vervanger worden gezocht.<br />

Omdat er zoveel verschillende stoffen worden<br />

gemaakt, is het niet te verwachten dat<br />

REACH snel af is: het hele programma zal<br />

zo’n 11 jaar duren.<br />

In dit hoofdstuk staan de (gevaarlijke) stoffen<br />

waarop een grote kans is dat dieren ermee<br />

in aanraking kunnen komen. De klinische<br />

verschijnselen en eventuele behandelingsmogelijkheden<br />

worden per stof besproken.<br />

De meest gebruikte behandelingsmiddelen<br />

Soort middel Stofnaam Dosering (LW = lichaamsgewicht)<br />

Absorptiemiddel<br />

Laxeermiddel<br />

Braakmiddel<br />

Sedativa<br />

(voor specifieke<br />

doeleinden zijn andere<br />

sedativa beschikbaar)<br />

Centrale analeptica /<br />

ademhalingsstoornis<br />

Koolstof (actief kool) 1 g/kg LW in water gesuspendeerd (Po)<br />

Kaopectate Hond: 1 tot 2 mL/kg LW (Po), 2 tot 4 maal<br />

daags, 2 tot 3 dagen herhalen<br />

Magnesiumsulfaat 1 g/kg LW in water (Po)<br />

Paraffine Hond: 5 mL 1 maal daags (Po)<br />

Kat: 5 – 30 mL 1 maal daags (Po)<br />

Zout 5 tot 10 gram in 100 mL water (Po)<br />

Apomorfine H: 0,04 mg/kg LW Iv of 0,08 mg/kg Im/Sc<br />

Xylazine K: 0,44 mg/kg LW Im<br />

Fenobarbital – hond 2 – 4 mg/kg LW Po, tweemaal daags (<strong>bij</strong><br />

epileptiforme crisses)<br />

Fenobarbital – kat 1 – 2 mg/kg LW Po, tweemaal daags<br />

Fenobarbital – paard 3 – 5 mg/kg LW Po, eenmalig<br />

Pentobarbital 2 – 15 mg/kg LW Iv totdat activiteit stopt<br />

Diazepam (valium) 0,5 – 1,0 mg/kg LW Iv bolus (kan 2-3 maal<br />

worden herhaald in 5-10 min intervallen)<br />

Pentetrazol 5 – 10 mg/kg LW, Iv, eventueel hoger<br />

doseren<br />

0,2 – 1,0 mg/kg LW Im, Sc<br />

0,05 – 0,1 mg/kg LW Iv


Centrale analeptica /<br />

ademhalingsstoornis<br />

Bloedcirculatie<br />

bevorderend<br />

Hartaandoeningen<br />

Tabel 4 Behandeling <strong>bij</strong> vergiftiging<br />

zijn samengevat in tabel 4.<br />

4.1 Mycotoxinen<br />

De acute toxiciteit van mycotoxinen valt eigenlijk<br />

wel mee (zie ook tabel ). Ook het meest<br />

schadelijke mycotoxine (aflatoxine B1) is niet<br />

zo giftig als <strong>bij</strong>voorbeeld aldicarb. Echter de<br />

chronische effecten van mycotoxinen zijn veel<br />

ernstiger dan die van <strong>bij</strong>voorbeeld aldicarb (zie<br />

hoofdstuk 5 voor de effecten van aldicarb).<br />

Het zijn dus vooral de chronische effecten van<br />

mycotoxinen op dieren, die ervoor zorgen dat<br />

deze stoffen toch voor ernstige problemen zorgen.<br />

Het is ondoenlijk om in dit kader alle effecten<br />

van de verschillende mycotoxinen voor<br />

de <strong>landbouwhuisdieren</strong> te beschrijven. In de<br />

literatuur zijn diverse publicaties verschenen<br />

die een samenvatting geven van de effecten <strong>bij</strong><br />

de verschillende diersoorten. Een voorbeeld is<br />

de studie die het Productschap voor Diervoeder<br />

heeft laten uitvoeren door CLO-Schothorst (dr.<br />

B. Veldman): Mycotoxinen, deskstudie naar<br />

de belasting van éénmagige <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

en de overdracht naar dierlijke producten<br />

(Kwaliteitsreeks nr. 089, verkrijgbaar via www.<br />

pdv.nl). Deze publicatie richt zich op varkens<br />

en pluimvee. Het Productschap Diervoeder<br />

heeft de schadelijke effecten van mycotoxinen<br />

samengevat in een aantal zogenaamde ‘Fact<br />

sheets’. Het gaat om aflatoxine B1, deoxynivalenol,<br />

fumonisine B1, moederkoren alkaloïden,<br />

ochratoxine A en zearalenon. Uitgebreidere in-<br />

worden herhaald in 5-10 min intervallen)<br />

Pentetrazol 5 – 10 mg/kg LW, Iv, eventueel hoger<br />

doseren<br />

Norfenefrine<br />

(noradrenaline)<br />

Epinefrine<br />

(adrenaline)<br />

Digoxine<br />

(tachycardie)<br />

0,2 – 1,0 mg/kg LW Im, Sc<br />

0,05 – 0,1 mg/kg LW Iv<br />

0,1 mL/kg LW Ic (van een 1:10.000<br />

oplossing)<br />

0,02 mg/kg LW Po (paard: tot 0,05) per 24<br />

uur, verdeeld over 2 tot 3 maal<br />

Lidocaïne 2 – 4 mg/kg LW Iv bolus 1- 2 maal daags<br />

Procainamide – kat 3 – 8 mg/kg LW Po (3 - 4 maal daags), Im<br />

Procainamide – hond 6 – 20 mg/kg LW Im (3 – 6 maal daags)<br />

Procainamide – paard 15 – 20 mg/kg LW Iv<br />

Gebruikte afkortingen: LW= lichaamsgewicht, Iv= Intraveneus, Im= intramuisculair Sc= Subcutaal, Po= Per os<br />

formatie is daar verkrijgbaar (www.pdv.nl).<br />

4.1.1 Aflatoxine<br />

Aflatoxine is het meest giftige mycotoxine<br />

dat op dit moment bekend is. De schimmelsoorten<br />

Aspergillus flavis, Aspergillus parasiticus<br />

en Aspergillus nomius zijn de producenten.<br />

Aflatoxine bestaat in vier vormen:<br />

B1, B2, G1 en G2. De B1-vorm is het meest<br />

toxisch en daarom worden <strong>bij</strong>na alle normen<br />

gebaseerd op aflatoxine B1. Geschat wordt dat<br />

er jaarlijks in Afrika 250.000 mensen sterven<br />

aan de gevolgen van een te hoog gehalte aan<br />

aflatoxine B1. Aflatoxine B1 geeft primaire<br />

levercarcinomen en zou daarom niet toegelaten<br />

moeten worden in de voeding. Echter<br />

schimmels zijn overal en, vooral <strong>bij</strong> een gemiddelde<br />

etmaaltemperatuur van boven de<br />

25°C, produceren deze schimmels het aflatoxine.<br />

Het is <strong>bij</strong>na niet te vermijden in allerlei<br />

producten (pinda’s, kokosproducten, maïs,<br />

enz). Koeien zetten het aflatoxine B1 om in<br />

aflatoxine M en dit wordt via de melk uitgescheiden.<br />

Daarom zijn de maximale gehalten<br />

aan aflatoxine B1 voor melkgevend rundvee<br />

ook het laagst (maximaal 0,005 mg/kg voor<br />

melkvee, 0,02 mg/kg voor overige runderen).<br />

Runderen zelf worden echter meestal niet<br />

oud genoeg om primaire levercarcinomen te<br />

ontwikkelen. Het dier zelf heeft er dus veel<br />

minder last van. Bij hogere doseringen ontstaat<br />

natuurlijk wel leverschade (die <strong>bij</strong> run-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4


deren al snel tot leververvetting leidt).<br />

De metabolieten van aflatoxine binden aan<br />

DNA, RNA en eiwitten. Dit zorgt voor beschadigingen<br />

in cellen (leverbeschadiging)<br />

maar zorgt ook voor de carcinogene effecten<br />

van het aflatoxine. Pluimvee is zeer gevoelig<br />

voor aflatoxinen. Doordat het diervoeder in<br />

Nederland goed wordt gecontroleerd, ontstaan<br />

<strong>bij</strong> pluimvee geen problemen door aflatoxine.<br />

Dit geldt niet altijd voor voer bestemd<br />

voor hobbydieren (zangvogels, pagegaaien).<br />

Soms zijn er partijen tropische gewassen en<br />

zaden waar forse hoeveelheden aflatoxine in<br />

zitten. Hierdoor wordt leverschade <strong>bij</strong> deze<br />

hobbydieren gezien.<br />

4.1.2 Fumonisine<br />

De schimmels Fusarium moniliforme en F.<br />

proliferatum produceren fumonisine B1, B2<br />

en B . Fumonisine remt de synthese van<br />

Sphingolipiden (dit zijn fosfolipiden die zorgen<br />

voor een goede membraanstructuur van<br />

cellen). Daardoor ontstaat celdood en vervolgens<br />

orgaanschade.<br />

Fumonisine zorgt voor klinische klachten <strong>bij</strong><br />

varkens, pluimvee en paarden. Runderen lijken<br />

veel minder hinder te ondervinden van<br />

deze mycotoxinen. Fumonisine veroorzaakt<br />

(door membraanbeschadiging) laesies in de<br />

lever, maagdarmkanaal, zenuwstelsel en longen.<br />

Hoge gehalten kunnen <strong>bij</strong> varkens zorgen<br />

voor een sterk verminderd functioneren<br />

van de longmacrofagen, waardoor longoedeem<br />

kan optreden. Bij paarden ziet men<br />

als klinische klacht neurologische verschijnselen<br />

(ataxie, voortbewegingsstoornissen).<br />

4.1.3 Ochratoxine<br />

Ochratoxine A (OTA) dat wordt gemaakt<br />

door Penicillium verrucosum en Aspergillus<br />

clavatus, remt ondermeer de mitochondriale<br />

werking (vermindert de werking van het enzym<br />

fosfo-enol-pruvaat carboxykinase). Dit<br />

uit zich vooral in nierbeschadiging. Doordat<br />

OTA het immuunsysteem remt en ook het<br />

aantal NK-cellen (‘natural killer cells’) vermindert,<br />

kunnen er tumoren ontstaan. Maar<br />

OTA kan ook rechtstreeks binden aan DNA.<br />

Vooral varkens zijn gevoelig voor OTA. Bij<br />

varkens ziet men dat de dieren meer gaan<br />

drinken en urineren door de nierproblemen.<br />

Ook neemt de voeropname af.<br />

Pluimvee is ook gevoelig voor OTA. Dit komt<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 44<br />

<strong>bij</strong> pluimvee tot uiting in een verminderde<br />

weerstand. Nierbeschadigingen leiden <strong>bij</strong><br />

pluimvee tot vuile eieren door urinevlekken.<br />

Runderen zijn praktisch ongevoelig voor<br />

OTA. De pensmicroben zijn in staat om OTA<br />

te hydrolyseren tot het veel minder giftige<br />

OTA-alfa.<br />

4.1.4 Patulin<br />

Patulin (PAT) kan worden gemaakt door een<br />

viertal schimmels: Penicillium expansum, P.<br />

urticae, Aspergillus clavatus en Byssochlamys<br />

nivea. PAT veroorzaakt een verandering<br />

in de permeabiliteit van celmembranen voor<br />

de ionen. Hierdoor ontstaat oxidatieve stress<br />

en celdood. De klinische verschijnselen zijn<br />

dan ook zenuwverschijnselen (verminderd<br />

coördinatievermogen), verlamming van het<br />

spijsverteringsstelsel, <strong>bij</strong> runderen sterk verminderde<br />

melkproductie en verminderde<br />

groei <strong>bij</strong> jonge dieren.<br />

4.1.5 Trichothecenen (oa. DON en T-2)<br />

De fusariumschimmels (F. sporotrichioides,<br />

F. graminearum, F. culmorum, F. poae, F.<br />

roseum, F. tricintum, F. acuminatum) produceren<br />

trichothecenen. De bekendste trichothecenen<br />

zijn deoxynivalenol (= DON),<br />

2,3,6-trichloorbenzoëzuur (= T-2) en diacetoxyscirpenol<br />

(= DAS). Deze stoffen remmen<br />

op celniveau de eiwitsynthese in ribosomen.<br />

Dit zorgt, onder andere, voor verminderde<br />

weerstand (immuunsuppressie) en necrose<br />

van huid en darmmucosa. De klinische verschijnselen<br />

zijn dan ook: gewichtsverlies,<br />

braken, bloedingen, huidproblemen en verminderde<br />

weerstand.<br />

Bij pluimvee zorgt T-2-toxine voor het optreden<br />

van kaasachtige necroseplekken aan de<br />

binnenkant van de snavel. Voorts geeft T-2 <strong>bij</strong><br />

leghennen een lagere eiproductie en <strong>bij</strong> moederdieren<br />

tevens lagere broeduitkomsten.<br />

Voor varkens geldt dat DON een van de mycotoxinen<br />

is die de laatste jaren voor problemen<br />

heeft gezorgd in West Europa. Bij varkens<br />

remt DON de voeropname, geeft ontstekingsreacties<br />

in het maagdarmkanaal en doet<br />

de gevoeligheid voor infecties toenemen (immuunsuppressie).<br />

Opmerkelijk is dat zuiver<br />

DON duidelijk minder giftig is voor varkens<br />

dan DON uit natuurlijk besmette grondstoffen.<br />

Mogelijk zijn er in natuurlijk besmette<br />

grondstoffen nog andere trichothecenen aan-


wezig die nog niet ontdekt zijn.<br />

4.1.6 Zearalenone<br />

Productie van zearalenone wordt ook veroorzaakt<br />

door fusariumschimmels (F. graminearum,<br />

F. culmorum en F. crookwellense).<br />

De voornaamste effecten van zearalenon<br />

(kortweg ZEA) zijn reproductiestoornissen.<br />

Dit vanwege de oestrogene werking die ZEA<br />

heeft, doordat het bindt aan de oestrogeenreceptor<br />

van lichaamscellen. De klinische verschijnselen<br />

zijn vergelijkbaar met de effecten<br />

van oestradiol: hypertrofie van de vrouwelijke<br />

geslachtsorganen in de prepuberteit.<br />

De gevoelige leeftijdsgroepen zijn daarom<br />

de fokdieren en jonge biggen. Bij jonge biggen<br />

zijn de eerste verschijnselen van ZEA,<br />

verkleuring en vergroting van de tepels en<br />

de vulva. Maar ook dragende dieren kunnen<br />

effecten ondervinden doordat er embryonale<br />

sterfte optreedt. Ten slotte kan ook de melkproductie<br />

van zogende zeugen verminderen.<br />

Varkens zijn het meest gevoelig voor ZEA,<br />

pluimvee en runderen veel minder.<br />

4.1.7 Penicillium roqueforti-toxine<br />

De schimmel Penicillium roqueforti wordt al<br />

meer dan 1500 jaar gebruikt <strong>bij</strong> de bereiding<br />

van de Roquefort en andere blauwe kazen.<br />

Toch kan deze schimmel onder bepaalde<br />

omstandigheden zeer krachtige mycotoxinen<br />

produceren (LD50 <strong>bij</strong> muizen ligt rond de 15<br />

mg/kg <strong>bij</strong> intraperitoneale toediening). P. roqueforti<br />

toxinen (zoals roquefortine C) kunnen<br />

neurotoxische verschijnselen opwekken<br />

door verstoring van de prikkeloverdracht en<br />

zijn tevens antibiotisch werkzaam. De opname<br />

vanuit het voer is gelukkig zeer beperkt<br />

waardoor er geen groot risico is. Wel kunnen<br />

pensverstoringen ontstaan door de antimicrobiële<br />

werking van de toxinen.<br />

4.1.8 Sporidesmin<br />

Sporidesmin is een mycotoxine dat wordt<br />

geproduceerd door Pithomyces chartarum.<br />

Vooral runderen en schapen zijn hiervoor<br />

gevoelig. Opname geschiedt door het eten<br />

van raaigras (Lolium species) dat verontreinigd<br />

is met sporidesmin, gedurende de herfst<br />

die volgt op droge zomers. Deze vergiftiging<br />

staat ook bekend als ‘ruminants facial eczema’.<br />

De giftigheid van sporidesmin wordt veroorzaakt<br />

door secundaire fotosensitiviteit, als<br />

gevolg van leverbeschadiging. De klinische<br />

effecten ontstaan ongeveer 10 tot 20 dagen na<br />

opname van het sporidesmin. Deze effecten<br />

bestaan uit: vochtophoping in de lippen en<br />

oogleden, ontstekingen en zwellingen van de<br />

oren en gezicht (niet gepigmenteerde oppervlak),<br />

cystitis en nefrosis. Daarnaast valt de<br />

melkproductie terug en ontstaat er een matige<br />

tot ernstige leverbeschadiging (hepatitis).<br />

Ook hemolysis en hemoglobinurie wordt<br />

aangetroffen. Sterfte kan optreden binnen 10<br />

dagen na eerste blootstelling. Er is geen specifieke<br />

behandeling. Men dient de dieren uit<br />

het licht te houden en eventueel met antibiotica<br />

te behandelen.<br />

4.1.9 Overige mycotoxinen<br />

Schimmelinfecties van grassen kunnen leiden<br />

tot vergiftigingen <strong>bij</strong> dieren. Raaigras is<br />

daar een bekend voorbeeld van. De klinische<br />

verschijnselen worden veroorzaakt door het<br />

lolitrem-B toxine van Acremonium loliae.<br />

De symptomen bestaan uit een stijve, atactische<br />

tot hypermetrische gang, gevolgd door<br />

krampaanvallen met fietsbewegingen, vooral<br />

na opjagen van de dieren.<br />

Claviceps paspalli kan eveneens bepaalde<br />

grassen infecteren en daar<strong>bij</strong> de nerveuze<br />

vorm van ergotisme veroorzaken. De geproduceerde<br />

ergot alkaloïden remmen de afgifte<br />

van prolactine en geven ischemie. Het<br />

gevolg is respectievelijk een verminderde<br />

melkproductie en necrose van uiteinden van<br />

lichaamsdelen (= ergotisme).<br />

Als laatst moet nog worden gemeld dat het<br />

zelden voorkomt dat er uitsluitend één mycotoxine<br />

aanwezig is. Aangezien verschillende<br />

schimmels meerdere toxinen gelijktijdig kunnen<br />

produceren, zullen deze ook gelijktijdig<br />

voorkomen in voeders. Uit studies met mycotoxinen<br />

blijkt dat er allerlei synergetische effecten<br />

zijn. De effecten van de verschillende<br />

mycotoxinen versterken elkaar, waardoor<br />

klinische verschijnselen al op lagere niveaus<br />

zichtbaar worden. Tevens hoeven de klinische<br />

verschijnselen dan niet meer specifiek<br />

te zijn voor de betreffende mycotoxinen: het<br />

is geen optelsom van de verschijnselen.<br />

4.2 Giftige planten (phytoxinen)<br />

Planten produceren allerlei stoffen die voor<br />

dieren schadelijk kunnen zijn. Sommige stoffen<br />

zijn erg bitter, waardoor het dier in eer-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 45


ste instantie de plant niet eet. Jonge dieren<br />

en dieren die geen keuze meer hebben eten<br />

toch van deze planten. Maar ook door drogen<br />

of inkuilen kan de bittere smaak verdwijnen<br />

terwijl de schadelijke stof nog blijft. De<br />

meeste, in Nederland, voorkomende planten<br />

en vergiftigingen zijn vermeld in hoofdstuk<br />

.5. Hier worden de stoffen behandeld die gemaakt<br />

worden door planten.<br />

4.2.1 Alcoholen en ketonen<br />

Ethanol is de meest bekende alcohol, maar<br />

er zijn er veel meer. Ethyleenglycol is een<br />

andere alcohol. Planten kunnen naast deze<br />

korte alcoholen ook langere alcoholen (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

cicutoxin, zie formule 1) en ketonen<br />

maken. Alcoholvergiftiging <strong>bij</strong> runderen<br />

kan optreden na het eten van gistende appels.<br />

De alcoholen worden in het lichaam omgezet<br />

naar aldehyden. Deze zijn meestal giftig<br />

en moeten zo snel mogelijk uit het lichaam<br />

worden verwijderd. De giftigheid van aldehyden<br />

ontstaat omdat deze verbindingen op<br />

Formules<br />

hun beurt behoorlijk reactief zijn en daardoor<br />

Formules<br />

OH<br />

OH<br />

HO<br />

Formule HO<br />

1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />

Formule 1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />

Formule 1 Cicutoxin (komt voor in waterscheerling)<br />

N<br />

N<br />

Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />

Formule 2 Voorbeeld van alkaloïden<br />

Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />

allerlei membranen kunnen beschadigen.<br />

4.2.2 Alkaloïden<br />

Alkaloïden zijn H verbindingen die een stik-<br />

2<br />

stofatoom C H O Ohebben C in een aromatische ring<br />

6 11 5 H<br />

(N-ring, zie formule 2 O O<br />

2). Veel planten vormen<br />

C H O O C<br />

6 11 5 deze alkaloïden vanuit O aminozuren. O In het<br />

lichaam van dier en mens worden de verbin-<br />

Formule dingen 3. geoxideerd Ranunculin tot uit boterbloemachtigen.<br />

aldehyden die al dan<br />

niet Formule giftig 3. Ranunculin kunnen zijn. uit boterbloemachtigen.<br />

Er zijn verschillende<br />

subklasses van alkaloïden, afhankelijk van<br />

de soort N-ring (vijfring, zesring, dubbele<br />

ring). Het grote voordeel van de alkaloïden<br />

voor de plant is dat deze stoffen bitter sma-<br />

O<br />

D.M. 55e jaargang O - No. 1 blz. 46<br />

ken en dieren het wel uit hun hoofd laten om<br />

de plant te eten. Toch kunnen deze alkaloïden<br />

ook nuttige eigenschappen hebben voor sommige<br />

diersoorten: vlinders kunnen uit pyrolizidine<br />

alkaloïden, zoals die voorkomen in<br />

Jacobskruiskruid, feromonen (=lokstoffen)<br />

maken.<br />

4.2.3 Suikerverbindingen (carbohydraten)<br />

Alle planten maken suikerverbindingen. Van<br />

oligosacharides, via beta-glucanen en pectine,<br />

tot het bekende sacharose. Veel gewone<br />

suikerverbindingen zijn niet giftig. Enkele<br />

glycoproteïnen (pectine) kunnen bindingen<br />

aangaan met erytrocyten of anderszins schade<br />

veroorzaken. Concanavalin A (komt voor<br />

in Canavalia ensiformis) is een voorbeeld van<br />

een pectine dat reacties aan kan gaan met eiwitten<br />

en daardoor giftig is.<br />

Formules<br />

4.2.4 Chelaterende verbindingen OH<br />

Oxaalzuur is een voorbeeld van een chelaterende<br />

verbinding. Planten die veel oxaalzuur<br />

aanmaken HO<br />

(<strong>bij</strong>voorbeeld rabarber), kunnen <strong>bij</strong><br />

dieren Formule schade 1. Cicutoxin veroorzaken. (komt voor in Monogastrische<br />

waterscheerling).<br />

dieren zijn hiervoor gevoelig: zij kunnen nierstenen<br />

ontwikkelen. Herkauwers zijn minder<br />

gevoelig omdat het oxaalzuur in de pens door<br />

micro-organismen wordt afgebroken.<br />

4.2.5 Glycosiden<br />

Glycosiden zijn ethers van suikergroepen die<br />

N<br />

via een etherbinding zijn verbonden met een<br />

niet-suikerverbinding. Coumarines zijn een<br />

Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />

voorbeeld van glycosiden, maar ook ranunculin<br />

dat voorkomt in de boterbloemachtigen.<br />

Deze stoffen worden snel reactief in het<br />

lichaam of op de huid en kunnen daar voor<br />

H2 C H O O C<br />

6 11 5<br />

O<br />

Formule 3. Ranunculin uit boterbloemachtigen.<br />

Formule Ranunculin uit boterbloemachtigen<br />

irritatie en schade zorgen (zie formule ).<br />

Een ander voorbeeld van glycosiden zijn<br />

de cyano-glycosiden zoals die voorkomen<br />

O<br />

in pruimen- en perzikpitten. Dit zijn ethers<br />

van een suikergroep en een cyanide-groep.<br />

Door afsplitsing van de cyanide-groep kan<br />

Formule 4. Basisstructuur van tannine.<br />

O


HO<br />

Formule 1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />

het giftige blauwzuur ontstaan. De volgende<br />

planten bevatten grotere hoeveelheden van<br />

dit cyano-glycoside: cassava (Manihot esculenta),<br />

sorghum (Sorghum spp) en limabonen<br />

(Phaseolus lunatus).<br />

4.2.6 Vetten N<br />

Zoals ook voor suikers geldt: vetten zijn er<br />

Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />

in schadelijke en in niet-schadelijke vormen.<br />

Erucazuur (een enkelvoudig verzadigd<br />

omega-9-vetzuur) wordt aangetroffen in<br />

koolzaad, raapolie en mosterdzaad. Kleine<br />

hoeveelheden in krachtvoer zijn niet bezwaarlijk,<br />

maar H2 grotere hoeveelheden geven<br />

orgaanbeschadigingen.<br />

C H O O C<br />

6 11 5 O O<br />

4.2.7 Fenolverbindingen<br />

Formule Fenolverbindingen 3. Ranunculin zoals uit boterbloemachtigen.<br />

tannine (zie formule<br />

4) kunnen reacties aangaan met eiwitten en<br />

de eiwitten vervolgens neerslaan. Looizuur<br />

is een bekend voorbeeld van een fenolverbin-<br />

O<br />

Formule 4. Basisstructuur van tannine.<br />

Formule 4 Basisstructuur van tannine<br />

ding die in planten wordt gevonden.<br />

4.2.8 Eiwitten en aminozuren<br />

Planten maken allerlei eiwitten en aminozuren.<br />

Deels voor eigen gebruik en deels als bescherming<br />

tegen vraatzucht. Eiwitten kunnen<br />

een enzymatische werking hebben. Paardenstaart<br />

(Equisetum arvense) bevat thiaminase.<br />

Dit is een enzym dat vitamine B1 (thiamine)<br />

afbreekt, waardoor gebrekverschijnselen ontstaan<br />

(zoals zenuwaandoeningen).<br />

Meerdere Brassica soorten (raapzaad en koolzaad)<br />

bevatten aanzienlijke hoeveelheden van<br />

het aminozuur S-methyl-L-cysteine sulfoxide<br />

(SMCO). Dit aminozuur wordt in de pens van<br />

herkauwers afgebroken tot dimethyl-disulfide<br />

en dit wordt verantwoordelijke gehouden voor<br />

het optreden van hemolytische anemie (vergelijkbaar<br />

met uienvergiftiging).<br />

4.2.9 Glyco-alkaloïden<br />

Planten van de familie Nachtschade (tomaten,<br />

aardappelen) produceren glyco-alkaloïden,<br />

zoals solanine en tomatine. Deze solanum<br />

alkaloids zijn cholinesterase remmers die<br />

neurologische verschijnselen veroorzaken.<br />

De eerste symptomen zijn afwijkingen in het<br />

darmstelsel: krampen, vochtophoping en diarree.<br />

Maar ook zwakke hartslag en andere<br />

parasympathische stoornissen (snelle ademhaling,<br />

verminderde visus) zijn mogelijk. Gelukkig<br />

zijn de meeste glyco-alkaloïden relatief<br />

weinig giftig, omdat ze door bacteriën in<br />

de pens en darmen worden afgebroken naar<br />

minder giftige componenten.<br />

4.3 Bacteriële toxinen<br />

Bacteriële toxinen worden onderscheiden in<br />

twee groepen: exotoxinen (eiwitten die worden<br />

uitgescheiden door bepaalde bacteriën)<br />

en endotoxinen (bestanddelen van de celwand<br />

van bacteriën).<br />

4.3.1 Exotoxinen<br />

Exotoxinen zijn oplosbare eiwitten die worden<br />

uitgescheiden door levende bacteriën gedurende<br />

hun groei. De exotoxinen zijn zeer<br />

specifiek voor een bacteriesoort. Bijvoorbeeld<br />

alleen Corynebacterium diphteriae<br />

maakt het difterie toxine aan, terwijl alleen<br />

Clostridium tetani het tetanus toxine maakt.<br />

Exotoxinen kunnen zowel door Gram-negatieve<br />

als Gram-positieve bacteriën worden<br />

gemaakt. Per bacterie soort kan het toxine<br />

meer of minder potent zijn (virulente en minder<br />

virulente stammen). Bacterietoxinen zijn<br />

de meest krachtige vergiften die er bestaan<br />

(zie ook tabel ). De meeste bacterietoxinen<br />

zijn gevoelig voor hitte, zuur en proteolytische<br />

enzymen. Sommige exotoxinen hebben<br />

een zeer specifieke uitwerking: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

alleen het zenuwstelsel of alleen het maagdarmstelsel.<br />

Dan zijn de klinische klachten<br />

ook zeer specifiek: zenuwaandoeningen (verlamming,<br />

uitval) of maagdarmstoornissen<br />

(braken, diarree). De toxinen worden ook<br />

wel ingedeeld naar de plaats waar de klachten<br />

ontstaan: neurotoxinen, enterotoxine,<br />

hemolysine of leukocidine. Voorbeelden van<br />

neurotoxinen zijn tetanus toxine en botulinus<br />

toxine. Berucht is het pluimveestrooisel<br />

dat wordt gebruikt in runderstallen: dodelijk<br />

voor de koeien!<br />

Er zijn ook exotoxinen die een meer algemene<br />

werking hebben: het aanvallen en doden<br />

van allerlei soorten cellen. Dit zijn toxinen<br />

die een soort enzymatische activiteit verto-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 47


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 48


nen (fosfolipasen). Celmembranen zijn opgebouwd<br />

uit membranen met fosfolipiden. Deze<br />

worden gesplitst door deze exotoxinen. Daardoor<br />

treedt necrose op. Ook enkele van de<br />

exotoxinen van Staphylococcus aureus zijn<br />

proteolytisch. Daarnaast verhindert exotoxine<br />

A dat wordt geproduceerd door S. aureus<br />

de aanmaak van IgG door B-lymfocyten.<br />

Een derde soort exotoxinen maakt ‘gaten’ in<br />

de celmembraan waardoor de cel afsterft: hemolysine<br />

en leukocidine.<br />

Van enkele exotoxinen is alleen nog maar<br />

bekend dat ze dodelijk zijn, maar het juiste<br />

mechanisme is nog niet op celniveau opgehelderd.<br />

Sommige toxinen zijn redelijk ingewikkeld.<br />

Een voorbeeld hiervan is het anthrax<br />

toxine. Het anthrax toxine is een leukocidine<br />

dat wordt uitgescheiden door Bacillus anthracis<br />

en dat uit drie eiwitten bestaat. Twee<br />

daarvan veranderen enzymatisch de werking<br />

van de geïnfecteerde cellen (macrofagen). De<br />

oedema-factor legt de fagocytosis stil en de<br />

lethale factor veroorzaakt lysis van de macrofagen.<br />

Het derde eiwit zorgt er, door binding<br />

aan de celmembraan, voor dat de twee eerste<br />

eiwitten de cel kunnen binnendringen. Daardoor<br />

wordt de afweer verlamd en kan de bacterie<br />

zijn gang gaan.<br />

Gelukkig zijn de toxinen snel onschadelijk te<br />

maken. Ze behouden dan wel nog hun sterke<br />

antigene eigenschappen. Het maken van antilichamen<br />

ten opzichte van deze exotoxinen<br />

gebeurt snel en doeltreffend. Hiervan maakt<br />

men gebruik <strong>bij</strong> de bereiding van het DTP<br />

vaccin.<br />

Behandeling van dieren die besmet zijn met<br />

exotoxinen is niet mogelijk. Alleen preventie<br />

door vaccinatie is een oplossing.<br />

4.3.2 Endotoxinen<br />

Endotoxinen zijn een deel van de buitencelmembraan<br />

van Gram-negatieve bacteriën. Dit<br />

zijn lipopolysacchariden (LPS) complexen<br />

van bacteriesoorten zoals E. coli, Salmonella,<br />

Pseudomonas, Shigella en andere pathogene<br />

bacteriën. De schadelijkheid van de endotoxinen<br />

komt van het lipide-deel van het LPS<br />

(lipid A). De antigene eigenschappen van<br />

het LPS komen van de polysaccharide componenten.<br />

LPS geeft een acute fase reactie,<br />

waardoor een infectiebeeld ontstaat (koorst,<br />

activering van interleukines, aanmaak van<br />

acute fase eiwitten, vorming van IgM en la-<br />

ter IgG). Voordat voldoende weerstand is opgebouwd<br />

(2 tot 4 weken) kunnen dieren een<br />

haemorrhagische shock en/of (ernstige) diarree<br />

vertonen.<br />

Behandeling is symptomatisch en alleen vaccinatie<br />

kan beschermen tegen endotoxinen.<br />

4.4 Biogene amines<br />

Biogene amines is een verzamelnaam voor<br />

stikstofhoudende verbindingen die ontstaan<br />

in het lichaam. De meest bekende zijn tyramine,<br />

histamine, cadaverine, putrescine,<br />

spermine en spermidine. Deze biogene amines<br />

kunnen in eerste instantie allergische<br />

reacties geven. Daarnaast zijn ze giftig. Het<br />

zijn amines die ontstaan tijdens rottings- of<br />

fermentatieprocessen.<br />

Tyramine en cadaverine vallen in de categorie<br />

‘niet giftig’ (zie tabel 1). Putrescine en<br />

spermine zijn schadelijk voor dieren. Deze<br />

amines hebben een bloeddruk verlagend effect,<br />

behalve tyramine: dat zorgt voor een<br />

verhoogde bloeddruk. Spermine is het meest<br />

giftig. De klinische verschijnselen van spermine<br />

zijn onder andere agressief gedrag en<br />

verlamming van de achterhand. Maar ook<br />

verminderd functioneren van een aantal orgaansystemen<br />

(nieren, schildklier, lever, verminderde<br />

vruchtbaarheid van het mannelijke<br />

dier) en afwijkingen van het rode bloedbeeld<br />

kan men aantreffen. Ook treedt verminderde<br />

eetlust en daling van het gewicht op.<br />

Biogene amines kunnen voorkomen in slachtmateriaal<br />

dat wordt gebruikt als voer voor<br />

dieren (katten en nertsen). Indien dit vlees<br />

niet direct wordt gekoeld, kunnen hoge gehalten<br />

aan biogene amines ontstaan.<br />

4.5 Bestrijdingsmiddelen<br />

Bestrijdingsmiddelen zijn relatief eenvoudig<br />

te verkrijgen. Daarom worden deze middelen<br />

nogal eens gebruikt om moedwillig dieren<br />

te vergiftigen. Gezien de schadelijkheid van<br />

deze middelen voor dieren (en ook voor mensen!)<br />

is snel ingrijpen noodzakelijk om sterfte<br />

te voorkomen. Niet alleen de thans verkrijgbare<br />

middelen staan hier vermeld. Ervaring<br />

leert dat mensen gevaarlijke middelen soms<br />

meer dan 20 jaar in huis hebben. Nog niet zo<br />

lang geleden werd een vergiftiging gezien met<br />

strychnine. Tijdens de analyse bleek naast<br />

strychnine ook brucine aanwezig te zijn. In<br />

de preparaten die de laatste 10 jaar waren toe-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 49


gelaten, heeft nooit brucine gezeten. Brucine<br />

zat als verontreiniging in de oude strychnine-preparaten<br />

(jaren 50 en 60 van de vorige<br />

eeuw). Blijkbaar heeft iemand dit middel 0<br />

tot 40 jaar bewaard om het nog een keer te<br />

gebruiken.<br />

4.5.1 Cholinesterase-remmers<br />

Aan het uiteinde van zenuwcellen moeten<br />

de elektrische prikkels worden doorgegeven<br />

naar de volgende cellen (zenuwcellen,<br />

targetcellen, spiercellen) (zie figuur 22. Dit<br />

gaat als volgt: <strong>bij</strong> aankomst van het elektrische<br />

zenuwsignaal wordt dit omgezet in<br />

een chemisch signaal. Dit gebeurt doordat<br />

acetyl-choline, dat wordt gevormd in de uiteinden<br />

van de neuronen, wordt afgescheiden<br />

door een transmitter. Op de ontvangende<br />

cel zit een choline-receptor (Ach-receptor)<br />

die dit chemische signaal weer omzet in een<br />

volgend elektrisch signaal. Nadat het acetyl-choline<br />

zijn werk heeft gedaan moet het<br />

worden afgebroken. Daarom zijn er acetylcholinesterases<br />

aanwezig op de cellen. Het<br />

choline wordt weer gebruikt voor een volgend<br />

signaal. Indien het acetyl-choline niet<br />

wordt afgebroken, blijft de ontvangende cel<br />

Figuur 22 Schematische voorstelling van de werking<br />

van cholinesterase<br />

chemische prikkels ontvangen.<br />

Insecten zijn zeer gevoelig voor stoffen die<br />

de prikkeloverdracht in de zenuwen remmen,<br />

veel gevoeliger dan zoogdieren. Daarom zijn<br />

in het verleden insecticiden ontwikkeld op<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 50<br />

basis van de remming van het enzym cholinesterase<br />

(de zogenaamde cholinesteraseremmers).<br />

Voorbeelden van deze stoffen zijn<br />

de parathionverbindingen en de carbamaten.<br />

De meest giftige cholinesterase-remmers<br />

zijn niet meer toegelaten voor dat doel, of alleen<br />

nog onder zeer strikte omstandigheden.<br />

Vergiftigingen met cholinesterase-remmers<br />

komen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> <strong>bij</strong>na niet<br />

meer voor. Wel <strong>bij</strong> vogels en gezelschapsdieren.<br />

Omdat cholinesterase-remmers erg giftig<br />

zijn en in de omringende landen nog goed<br />

verkrijgbaar, worden deze middelen regelmatig<br />

gebruikt voor het moedwillig vergiftigen<br />

van honden, katten en roofvogels.<br />

Parathion valt onder de categorie organische<br />

fosforverbindingen. Deze verbindingen<br />

worden snel uit de maag geabsorbeerd<br />

en kunnen na 20 tot 0 minuten al de eerste<br />

symptomen laten zien. De symptomen komen<br />

allemaal van het voortdurend prikkelen<br />

van zenuwcellen, vooral het parasympathische<br />

systeem. Het parasympathische systeem<br />

wordt overgeactiveerd. Hierdoor kan men als<br />

klinische verschijnselen waarnemen: speekselen,<br />

tranen, vocht in de longen, braken, diarree<br />

en verkleinde pupillen. De symptomen<br />

kunnen 2 tot uur na opname al voluit te zien<br />

zijn. Behandeling is direct nodig. Gelukkig<br />

worden de organo-fosforverbindingen weer<br />

snel afgebroken door de lever. Het probleem<br />

daar<strong>bij</strong> is, dat het eerste afbraakproduct van<br />

ethylparathion (paraoxon), schadelijker is<br />

dan het ethylparathion zelf. Chronische vergiftiging<br />

komt dan ook niet voor. Indien het<br />

dier de eerste 24 uur heeft overleefd, is de<br />

prognose voor herstel goed. Er blijven geen<br />

residuen achter in vlees, melk of eieren.<br />

Naast de organische fosforverbindingen<br />

zijn er carbamaten die worden gebruikt als<br />

cholinesterase-remmer. De stof Aldicarb<br />

behoort tot de meest giftige uit deze serie.<br />

Aldicarb blokkeert voor 100 % het cholinesterase-systeem.<br />

Dit is voor dieren gelukkig<br />

reversibel.<br />

De behandeling van vergiftiging door cholinesterase-remmers<br />

(parathion, aldicarb) kan<br />

door een intramusculaire injectie van atropine<br />

(in de vorm van atropinesulfaat) (0,05<br />

mg per kg i.v., i.m., s.c.). Let op: aangezien<br />

atropine op zich ook schadelijk is, moet ervoor<br />

worden gezorgd dat er geen overdosis<br />

wordt toegediend.


4.5.2 Strychnine<br />

Strychnine is een oude bekende onder de bestrijdingsmiddelen.<br />

Oorspronkelijk afkomstig<br />

van de Strychnos nux-vomica, de braaknoot.<br />

Hierin zit ook brucine dat iets minder<br />

giftig is. Strychnine heeft een stimulerende<br />

werking op de spieren. Maar de dosis waar<strong>bij</strong><br />

deze stimulerende werking overgaat in algehele<br />

kramp, die dodelijk is, ligt heel dicht <strong>bij</strong><br />

de werkzame dosis. Strychnine is dan ook<br />

eerst als medicijn gebruikt, maar dit had toch<br />

wel grote risico’s. Ook als doping in de paardensport<br />

(stimulatie van de spieren) werd het<br />

middel vroeger gebruikt. Of de behandelde<br />

paarden ook daadwerkelijk beter presteerden<br />

is echter niet bekend. Bij een (kleine) overdosis<br />

gaat de stimulatie over in kramp. Deze<br />

wordt waarschijnlijk veroorzaakt door blokkering<br />

van receptoren in het centrale zenuwstelsel.<br />

Behandeling moet snel worden ingezet. Behandeling<br />

bestaat uit het kalmeren van het<br />

dier en symptomatisch behandelen (zie ook<br />

tabel 4).<br />

4.5.3 Mecoprop/MCPP/MCPA<br />

Een andere groep bestrijdingsmiddelen zijn<br />

de herbiciden. Dit zijn verbindingen die, niet<br />

voor de bestrijding van insecten of knaagdieren,<br />

maar voor de bestrijding van onkruiden<br />

zijn bestemd. Veelal gaat het om groeiregulatoren<br />

voor planten. De giftigheid van deze<br />

stoffen voor zoogdieren valt in de categorie<br />

schadelijk tot niet giftig (zie tabel 1). Er zijn<br />

echter weinig gegevens beschikbaar van de<br />

effecten van deze stoffen op <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

Alleen de acute toxiciteit is bekend,<br />

de chronische effecten zijn niet <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

onderzocht. Studies <strong>bij</strong> ratten wijzen<br />

erop dat deze verbindingen effecten hebben<br />

op het immuunsysteem. Over residuen,<br />

metabolieten en uitscheidingsproducten in<br />

vlees, melk en eieren is niets bekend.<br />

Behandeling van dieren die gras hebben gegeten,<br />

dat is bespoten met een van deze producten,<br />

is niet mogelijk.<br />

4.5.4 Organo-chloorverbindingen<br />

‘Organo-chloorverbindingen’ is een verzamelnaam<br />

waar veel stoffen onder worden<br />

gerangschikt. De meest bekende zijn de<br />

HCH (gamma-hexa-chloor-hexaan Lindaan),<br />

PCB’s (polychloorbifenyl) en oude bekenden<br />

zoals DDT (dichloor-diphenyl-trichloorethaan).<br />

De directe giftigheid valt meestal<br />

wel mee. Toch zijn ook hier gevallen bekend<br />

van vergiftiging. In 2004 werd een HCH-vergiftiging<br />

<strong>bij</strong> kalveren gediagnosticeerd door<br />

de GD. Bij een koppel van tien dieren stierven<br />

er drie direct en drie in de volgende dagen.<br />

De dieren waren gevoerd met een partij<br />

hooi die jaren op de hooizolder had gelegen<br />

maar nu was gebruikt. Klinisch werden ernstige<br />

neurologische verschijnselen en tympanie<br />

gezien (zie figuur 23). Zowel in de levers<br />

van de dieren als in het hooi werden hoge gehalten<br />

aan HCH gevonden. Tot 2001 mocht<br />

Lindaan nog worden verkocht als insecten-<br />

Figuur 2 Kalveren met Lindaanvergiftiging.<br />

Foto gemaakt door Peter van Hulten<br />

bestrijdingsmiddel.<br />

Behandeling van dieren, die een organochloor-verbinding<br />

hebben opgenomen, kan<br />

alleen symptomatisch.<br />

4.5.5 Paraquat<br />

Paraquat is een niet-selectief contactherbicide.<br />

Het wordt onder andere verkocht onder de<br />

merknaam Gramoxone, Actor en Agrichem<br />

Paraquat. Het is giftig voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

Het voordeel van paraquat is dat het kort<br />

werkend is en snel wordt omgezet (enkele dagen)<br />

onder invloed van zon en temperatuur.<br />

Alleen dieren die gras eten dat één tot twee<br />

dagen geleden is behandeld met paraquat<br />

krijgen mogelijk te maken met vergiftigingsverschijnselen.<br />

De klinische klachten uiten<br />

zich in longproblemen. Ook de penswerking<br />

kan worden verstoord. Paraquat wordt snel<br />

uitgescheiden via de urine.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 51


Behandeling van dieren die paraquat hebben<br />

binnengekregen, is niet zinvol. Indien de<br />

longproblemen eenmaal duidelijk zichtbaar<br />

worden, is de kans dat het dier het overleeft<br />

erg klein.<br />

4.5.6 Glyfosaat<br />

Een ander heel veel gebruikt middel is glyfosaat.<br />

Het wordt verkocht onder verschillende<br />

namen waarvan Roundup er één is. Het<br />

wordt gebruikt voor het verwijderen van gras<br />

en onkruid van paden en tegels. Dit middel<br />

wordt redelijk snel in het milieu afgebroken<br />

en doodt alle gewassen waar het mee in aanraking<br />

komt. Vooral gemeenten gebruiken<br />

het om straten vrij te maken van grassen<br />

en onkruiden. Ook landbouwers gebruiken<br />

het middel om hun land ‘schoon’ te maken.<br />

Glyfosaat is geclassificeerd als schadelijk<br />

(zie tabel [1]). De klinische effecten van glyfosaat<br />

zijn irritaties <strong>bij</strong> direct contact. Dus<br />

staat er een waarschuwingsteken op de fles<br />

van glyfosaat omdat men <strong>bij</strong> gebruik van de<br />

fles ervoor moet zorgen dat men het niet op<br />

zijn handen morst. Aangezien glyfosaat snel<br />

wordt afgebroken op de grond en in het gewas<br />

(binnen enkele dagen) bevat het gewas,<br />

dat dieren dan eten, nog maar zeer weinig actieve<br />

component en vormt glyfosaat dus geen<br />

risico voor dieren.<br />

Behandeling van dieren die in directe aanraking<br />

zijn gekomen met glyfosaat is symptomatisch.<br />

4.5.7 Dinitro-verbindingen<br />

Dinitroverbindingen (zoals DNOC, dinoseb)<br />

worden tegenwoordig niet meer gebruikt als<br />

insecticide, acaricide (bestrijding van slakken),<br />

fungicide of herbicide. Mogelijk dat<br />

mensen nog oude resten op de plank hebben,<br />

want in het verleden werden deze middelen<br />

veel gebruikt. De werking van deze middelen<br />

berust op het mechanisme, waar<strong>bij</strong><br />

de koppeling tussen de reactie ADP ATP<br />

en de oxidatiereacties, wordt verbroken. In<br />

het lichaam treedt dan hetzelfde effect op<br />

als wanneer men met een slippende koppeling<br />

auto rijdt: de motor werkt wel, maar de<br />

energie wordt niet omgezet in arbeid, alleen<br />

in warmte. Dieren met een vergiftiging van<br />

deze stoffen vertonen dan ook verhoging van<br />

de temperatuur en sterven ten slotte aan te<br />

hoge koorts.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 52<br />

Behandeling bestaat uit het toedienen van actief<br />

kool om de resten in de darmen te binden<br />

en vervolgens het dier af te koelen. Eventueel<br />

het dier kalmeren en in een donkere, koele<br />

ruimte plaatsen. De LD50-waarde kan een factor<br />

hoger worden (dus minder schadelijk) als<br />

de omgevingstemperatuur flink verlaagd kan<br />

worden (van <strong>bij</strong>v. 25°C naar 10 °C).<br />

4.5.8 Coumarine (rattengif, muizenkorrels)<br />

Bestrijding van muizen en ratten in stallen<br />

heeft voordelen maar ook risico’s. Muizen<br />

en ratten brengen ziekten over en mogen<br />

daarom niet voorkomen in stallen waar <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

verblijven. Echter alle muizen<br />

verwijderen is niet eenvoudig. Een goede<br />

kat heeft zo altijd werk en eten. Om de kat<br />

te helpen <strong>bij</strong> zijn werk, zijn de coumarines<br />

ontwikkeld. Warfarin is een voorbeeld van<br />

de eerste generatie coumarines. De naam<br />

Warfarin komt van Wisconsin Alumni Research<br />

Foundation. Het grote voordeel van<br />

warfarin was dat een eenmalige dosis minder<br />

giftig was dan vijf maal een lagere dosis achter<br />

elkaar. Bijvoorbeeld <strong>bij</strong> ratten: de LD50 <strong>bij</strong><br />

een eenmalige dosis is 14 tot 20 mg/kg LW.<br />

Echter indien een rat vijf dagen achter elkaar<br />

dagelijks 1 mg/kg krijgt (in totaal dus 5 mg/<br />

kg) dan is dit ook dodelijk. De reden daarvan<br />

is dat de coumarines de bloedstolling remmen.<br />

Bij herhaaldelijke toediening gaat dit<br />

veel beter (dodelijker) dan <strong>bij</strong> een éénmalige<br />

toediening. Varkens zijn echter gevoeliger<br />

voor Warfarin dan ratten. Tegenwoordig is<br />

Warfarin niet meer toegelaten.<br />

De tweede generatie coumarines bestaat uit<br />

bromadiolon, difethalion, flocoumafen, difenacum,<br />

brodifacum en difethialon. Deze<br />

middelen zijn erg giftig. Niet alleen omdat<br />

ze ervoor zorgen dat de stollingsfactoren niet<br />

meer worden aangemaakt, maar ook omdat<br />

deze stoffen giftig zijn voor de lever. De stoffen<br />

worden opgehoopt in de lever en kunnen<br />

zo secundaire vergiftigingen veroorzaken:<br />

dieren (katten en roofvogels) die muizen of<br />

ratten eten, die zijn gestorven aan een tweede<br />

generatie coumarine, hebben zelf ook een<br />

grote kans om te sterven.<br />

Bij gebruik van deze middelen in de stal of op<br />

het erf moet de veehouder er voor zorgen dat<br />

de dieren (varkens, koeien maar ook honden<br />

en katten) in ieder geval niet <strong>bij</strong> het lokaas<br />

kunnen (vaak in de vorm van graankorrels


in speciale afgeschermde houders). Tevens<br />

moet de veehouder dode muizen en ratten<br />

direct uit de stal of op het erf verwijderen,<br />

zodat ze niet worden gegeten door varkens,<br />

katten, enzovoort.<br />

Behandeling bestaat uit het toedienen van<br />

vitamine K om de stolling weer op gang te<br />

brengen. De leverbeschadiging kan niet worden<br />

behandeld.<br />

4.6 Zware metalen en (spoor)elementen<br />

Zware metalen komen overal voor. Het aantreffen<br />

van zware metalen in organen van dieren<br />

zegt daarom nog niets over een mogelijke<br />

vergiftiging door het betreffende element.<br />

Element Gehalte in de<br />

lever (mg/kg ds)*<br />

Opmerking:<br />

In het kader van voedselveiligheid heeft de<br />

EU regelgeving en normen opgesteld, waaraan<br />

voedsel moet voldoen wil het geschikt<br />

zijn voor menselijke consumptie. Daar vallen<br />

ook de zware metalen onder. Deze normen<br />

zijn echter veel strenger dan de normen die<br />

worden gehanteerd om een diagnose ‘vergiftiging<br />

met zware metalen’ te stellen. De<br />

normen, die worden gehanteerd om een relatie<br />

te leggen tussen klinische klachten en een<br />

vergiftiging door zware metalen, staan vermeld<br />

in tabel 5. Voor spoorelementen geldt<br />

dat klinische klachten ook kunnen ontstaan<br />

<strong>bij</strong> een tekort. Daarom is in een aparte tabel<br />

(tabel 6) opgenomen welke classificatie men<br />

Lood 10 waarden van 2 tot 10 zijn indicatief voor contact met lood<br />

Cadmium 10 nier beter orgaan: > 50 (paard > 75) indicatie voor verhoogd<br />

contact met cadmium<br />

Koper 800 nier > 100 (schaap > 25) dan acute vergiftiging<br />

Zink 500<br />

IJzer 2000 waarden vanaf 1000 geven verdringing Zn/Cu<br />

Arseen 30 chronische vergiftiging: > 8<br />

Nikkel 0,5<br />

Chroom 30<br />

Molybdeen 7 (let op verhouding Cu:Mo deze moet >3 zijn)<br />

Vanadium 3<br />

Kobalt 10<br />

* Gehalten waarboven klinische klachten mogelijk worden veroorzaakt door vergiftiging met<br />

het betreffende element.<br />

Tabel 5 Toxicologische waarden van zware metalen in de lever. Alle waarden in mg/kg droge stof<br />

mag Tabel hanteren 5. Toxicologische <strong>bij</strong> spoorelementen waarden van gemeten zware in metalen te binden in de lever en op (alle die waarden manier in via mg/kg de nieren ds). te<br />

de lever (of leverbiopten).<br />

verwijderen. Per metaal moeten de klinische<br />

Behandeling van een vergiftiging met zware klachten symptomatisch worden behandeld.<br />

metalen is veelal niet mogelijk. Alleen in- Indien sprake is van een chronische vergifdien<br />

sprake is van een acute vergiftiging kan tiging met zware metalen is een behandeling<br />

men proberen met EDTA de zware metalen meestal niet zinvol. De EDTA-behandeling is<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5


als volgt: gedurende 5 dagen 12 uur per dag<br />

een oplossing van 20 tot maximaal 100 mg/kg li-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 54<br />

chaamsgewicht Na2K(EDTA) via infuus toedienen<br />

(hieruit blijkt al dat een behandeling eigenlijk<br />

Element te laag verlaagd goed verhoogd te hoog<br />

koper < 25 25 – 100 100 – 600 600 – 800 > 800<br />

zink < 80 80 – 100 100 – 400 400 – 500 > 500<br />

ijzer < 100 100 – 150 150 – 1500 1500 - 2000 > 2000<br />

kobalt < 0,10 0,10 – 0,20 0,20 – 7,0 7,0 – 10,0 > 10,0<br />

molybdeen < 0,5 0,5 – 2,0 2,0 – 4,0 4,0 – 7,0 > 7,0<br />

Tabel 6 Normen en classificatie van spoorelementen in de lever. Alle waarden in mg/kg droge stof<br />

Tabel 6. Normen en classificatie van spoorelementen in lever (alle waarden in mg/kg ds).<br />

niet goed mogelijk is voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>).<br />

4.6.1 Lood<br />

Lood heeft effect op diverse organen: zenuwstelsel<br />

(gedragsverandering), rode bloedcellen<br />

(vooral vorming van nieuwe rode bloedcellen),<br />

nieren, botten en hormoonhuishouding.<br />

De maximale gehalten van lood in het<br />

lichaam, die als veilig gelden, zijn de laatste<br />

jaren naar beneden <strong>bij</strong>gesteld. Dit geldt zowel<br />

voor dieren als voor mensen. Was vroeger een<br />

norm van 2,1 µmol/L lood in bloed acceptabel,<br />

tegenwoordig hanteert men 0,50 µmol/L<br />

voor mensen. Ook voor kalveren geldt een<br />

veel lagere norm: al <strong>bij</strong> 1,0 µmol/L worden<br />

verschijnselen van loodvergiftiging gezien.<br />

Gelukkig dalen ook de gehalten die worden<br />

gevonden in gewassen en voeders, doordat<br />

lood steeds meer uit het milieu wordt teruggedrongen.<br />

Vooral afschaffen van loodhoudende<br />

benzine heeft daaraan <strong>bij</strong>gedragen. De<br />

lood – calcium-interactie is uitvoerig bestudeerd.<br />

Bij lagere calciumgehalten stijgt de<br />

absorptie van lood vanuit het voer. Dus voldoende<br />

calcium in het rantsoen is nodig om<br />

te voorkomen dat dieren teveel lood opnemen<br />

vanuit het rantsoen. Door deze lood – calcium-interactie<br />

heeft lood ook invloed op<br />

de botten (loodophoping in botten) en vindt<br />

er ook uitscheiding plaats van lood in melk.<br />

Een andere interactie is de lood – ijzerinteractie<br />

in het lichaam. IJzergebrek leidt tot een<br />

verhoogde loodabsorptie vanuit de darmen,<br />

waarschijnlijk door gemeenschappelijk gebruik<br />

van bindingsplaatsen aan het eiwit ferritine.<br />

Een laatste belangrijke interactie is de<br />

lood – zink-interactie. Een verhoogde loodopname<br />

zorgt voor een verhoogde uitscheiding<br />

van zink waardoor zinkgebrek mogelijk is.<br />

Omgekeerd: zinkgebrek leidt tot verhoogde<br />

loodabsorptie.<br />

De klinische klachten van een chronische<br />

loodvergiftiging zijn in het begin aspecifiek:<br />

verminderde eetlust, gewichtsverlies en hypochrome<br />

anemie. Bij een hogere loodbelasting<br />

treden ook de zenuwverschijnselen op:<br />

koliek, verlammingen, dwangbewegingen<br />

(dwangmatig likken <strong>bij</strong>voorbeeld), blindheid,<br />

doofheid.<br />

Een behandeling van een chronische loodvergiftiging<br />

is veel te kostbaar voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

Bij een acute loodvergiftiging<br />

kan men met EDTA en symptomatisch<br />

behandelen proberen het dier te redden.<br />

4.6.2 Cadmium<br />

Cadmium heeft in grote lijnen dezelfde interacties<br />

als lood: met calcium, met zink en<br />

met ijzer. Cadmium komt/kwam voornamelijk<br />

in het milieu als verontreiniging <strong>bij</strong> de<br />

winning van zink en lood. Afhankelijk van<br />

de zuurgraad van de grond, nemen gewassen<br />

goed cadmium op. Vooral de tabaksplant kan<br />

veel cadmium opnemen. Daarom hebben rokers<br />

een sterk verhoogde cadmiumbelasting.<br />

Dat wordt versterkt doordat het cadmium via<br />

de longen veel beter wordt opgenomen dan<br />

via de darmen. In dit kader is het ook goed<br />

om te weten dat erfverharding en wegen die<br />

zijn aangelegd met afval van de zinkmijnen<br />

in Budel sterk verhoogde gehalten aan cad-


mium kunnen bevatten. Indien deze wegen<br />

niet zijn afgedekt kan het cadmiumstof in de<br />

longen van dieren terecht komen. Cadmium<br />

gaat competitie aan met de opname van ijzer,<br />

waardoor ijzertekort kan ontstaan. Net zoals<br />

lood, is er een sterke interactie tussen cadmium<br />

en calcium. Cadmium heeft een negatief<br />

effect op het calciumtransport vanuit de<br />

darmen. Cadmium wordt ook gebonden in<br />

botten. Dat veroorzaakt een verstoring van<br />

het botmetabolisme (aanmaak en afbraak<br />

van botweefsel). Zoals al eerder gezegd,<br />

wordt cadmium in de lever gebonden aan<br />

eiwitten (metallothioninen). Dit eiwitgebonden<br />

cadmium wordt opgeslagen in de nier en<br />

veroorzaakt daar een niet goed functionerende<br />

proximale tubulus. De halfwaardetijd<br />

van cadmium in nieren bedraagt tussen de 17<br />

en 0 jaar. Dat wil zeggen dat een eenmaal<br />

opgenomen hoeveelheid cadmium niet snel<br />

uit het lichaam weg is. Aangezien cadmium<br />

en zink chemisch gezien erg veel op elkaar<br />

lijken, is er ook een sterke interactie tussen<br />

cadmium en zink, nog sterker dan die van<br />

lood en zink. Dus, een verhoogd cadmium<br />

leidt tot verlaagd zink en omgekeerd: <strong>bij</strong> lage<br />

zinkgehalten in het rantsoen wordt het cadmium<br />

efficiënter opgenomen uit de darmen.<br />

Indien cadmium via stof is opgenomen, kan<br />

men morfologische veranderingen van de<br />

longen waarnemen. In de overige gevallen<br />

zijn de klinische klachten terug te voeren op<br />

veranderingen in de nierfunctie en het rode<br />

bloedbeeld (anemie). Bij hogere doseringen<br />

kunnen ook botgerelateerde klachten ontstaan.<br />

Dit komt echter in Nederland slechts<br />

zeer zelden voor.<br />

De behandeling van een cadmiumvergiftiging<br />

met EDTA is niet zinvol.<br />

4.6.3 Koper<br />

In Nederland komen zowel kopertekort als<br />

kopervergiftiging voor <strong>bij</strong> runderen, schapen<br />

en geiten. Sommige schapenrassen zijn, zoals<br />

bekend, gevoeliger voor koper. Dit wordt veroorzaakt<br />

doordat de verschillende schapenrassen<br />

verschillende metallothioninen hebben,<br />

die ervoor zorgen dat het koper <strong>bij</strong> het ene ras<br />

op efficiëntere wijze wordt opgenomen uit de<br />

darmen en opgeslagen in de lever dan <strong>bij</strong> het<br />

andere ras. Bij het gebruik van voetbaden met<br />

kopersulfaat moet men ervoor zorgen dat de<br />

dieren hier niet uit drinken (door <strong>bij</strong>voorbeeld<br />

mest in het voetbad te doen).<br />

De gehalten waar<strong>bij</strong> koper giftig wordt, zijn<br />

ongeveer hetzelfde <strong>bij</strong> alle diersoorten, inclusief<br />

de mens (zie tabel 5). De klinische<br />

verschijnselen van kopervergiftiging worden<br />

veroorzaakt door de oxiderende werking die<br />

koper heeft op celmembranen. In het geval<br />

van een acute vergiftiging zal dat tot uitdrukking<br />

komen in maagdarmstoornissen (braken,<br />

diarree, krampen) en na opname van het<br />

koper in het lichaam gevolgd door orgaanbeschadigingen<br />

inclusief de bloedcellen (niernecrose,<br />

levernecrose, hemolytische anemie).<br />

Maar ook bloedvaten kunnen worden aangetast.<br />

Bij een chronische vergiftiging komt het<br />

koper vrij vanuit de lever. Eerst zullen de lever,<br />

de gal, de bloedvaten en daarna de nieren<br />

worden aangetast.<br />

De behandeling van een kopervergiftiging<br />

kan door het toedienen van ammonium-tetrathiomolybdaat<br />

(TTM) om de koperbelasting<br />

in de lever te verminderen. Dit kan door driemaal<br />

(om de andere dag) een injectie te geven<br />

van ,4 mg/kg lichaamsgewicht (subcutaan)<br />

van ammonium tetrathiomolybdaat.<br />

4.6.4 Zink<br />

Zink is niet erg giftig. Wel zijn jonge dieren<br />

gevoeliger voor teveel zink dan oudere dieren.<br />

Van de verschillende diersoorten is het<br />

paard het gevoeligst voor een zinkvergiftiging:<br />

dus het veulen is het meest kwetsbaar.<br />

Water dat licht zuur is en 24 uur in een zinken<br />

emmer heeft gestaan, kan voor veulens<br />

al gevaarlijk hoge zinkgehalten bevatten.<br />

Er moet een goede verhouding zink : koper<br />

in het lichaam aanwezig zijn voor het goed<br />

functioneren van een aantal enzymen (zoals<br />

het enzym super-oxide dismutase = SOD).<br />

Een chronische zinkvergiftiging zal ook deze<br />

verhouding verstoren, waardoor problemen<br />

met de weerstand kunnen optreden, omdat<br />

het SOD dan minder goed de zuurstofradicalen<br />

kan opruimen. Aangezien zink ook koper<br />

verdringt <strong>bij</strong> de absorptie in de darmen,<br />

kan ook een secundair kopertekort optreden.<br />

Dus zal een zinkovermaat in eerste instantie<br />

veelal tot uitdrukking komen als koper<br />

tekortverschijnselen.<br />

Een acute zinkvergiftiging kan optreden indien<br />

monogastrische dieren zinken voorwerpen<br />

opeten (<strong>bij</strong>voorbeeld munten). Dit gebeurt<br />

vooral door jonge dieren; jonge dieren<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 55


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 56


zijn toch al gevoeliger voor zink.<br />

De behandeling van een acute zinkvergiftiging<br />

bestaat eruit dat de zinken voorwerpen<br />

uit de maag worden verwijderd en het dier<br />

symptomatisch wordt behandeld. Chronische<br />

zinkvergiftigingen zijn moeilijker te behandelen.<br />

Ook hier zal weer symptomatisch<br />

moeten worden behandeld (koper en/of ijzer<br />

toedienen).<br />

4.6.5 IJzer<br />

Voor ijzer geldt ongeveer hetzelfde als voor<br />

zink: in principe niet zo giftig, jonge dieren<br />

zijn gevoeliger voor een overdosering en de<br />

behandeling is symptomatisch en niet goed<br />

mogelijk. IJzer kan in verschillende vormen<br />

voorkomen: als tweewaardig ijzer, driewaardig<br />

ijzer of organisch gebonden ijzer. Organisch<br />

gebonden ijzer is het minst schadelijk.<br />

Driewaardig ijzer werkt irriterend omdat het<br />

celmembranen kan beschadigen. Tweewaardig<br />

ijzer wordt door het lichaam snel opgenomen.<br />

Het probleem is dat ijzer in een natuurlijke<br />

omgeving (onder invloed van lucht) snel<br />

tot het driewaardige ijzer wordt omgezet.<br />

Tweewaardig ijzer is onder normale omstandigheden<br />

als zout niet stabiel. Tweewaardig<br />

ijzer kan alleen bestaan als organische verbinding<br />

(zoals hemoglobine, gecomplexeerd<br />

met dextranen, enz).<br />

Een acute ijzervergiftiging komt zeer zelden<br />

voor. Metallisch ijzer is niet giftig. Maar net<br />

als <strong>bij</strong> zink geldt ook hier weer dat roestige<br />

metalen voorwerpen, die worden opgegeten,<br />

wel degelijk kunnen leiden tot een acute<br />

ijzervergiftiging. De klinische verschijnselen<br />

van een acute ijzervergiftiging lijken op<br />

die van een acute kopervergiftiging: braken,<br />

diarree, koliek. Vervolgens treden bloedvatvernauwingen<br />

op waardoor shock optreedt.<br />

Leveraantastingen behoren ook tot de mogelijkheden.<br />

De behandeling van een acute ijzervergiftiging<br />

bestaat uit het symptomatisch behandelen<br />

(vocht aanvullen, shockbehandeling).<br />

Behandeling van een chronische ijzervergiftiging,<br />

door het langdurig opnemen van te<br />

grote hoeveelheden ijzer, is niet goed mogelijk.<br />

Alleen de secundaire effecten (zinkgebrek,<br />

kopergebrek) kan men proberen weg te<br />

nemen.<br />

4.6.6 Seleen<br />

Seleen is een essentieel spoorelement waar<strong>bij</strong><br />

enkele verschijnselen van vergiftiging en tekort<br />

heel dicht <strong>bij</strong> elkaar liggen: verminderde<br />

weerstand, verminderd functioneren. Seleen<br />

gaat interacties aan met jodium waardoor<br />

de schildklierfunctie zowel <strong>bij</strong> tekort als <strong>bij</strong><br />

overmaat niet optimaal is. Hier<strong>bij</strong> speelt de<br />

hoeveelheid opgenomen jodium natuurlijk<br />

ook een belangrijke rol. Het duurt ongeveer<br />

twee tot drie maanden voordat seleen vanuit<br />

de darmen is opgenomen en biologisch actief<br />

wordt. Seleen dat wordt opgenomen als<br />

organisch seleen (via planten) wordt veel<br />

beter door het lichaam opgenomen dan de<br />

anorganische seleenverbindingen. Het verstrekken<br />

van organisch gebonden seleen is<br />

niet toegestaan binnen de huidige EU-wetgeving.<br />

Maar seleen kan wel in organische<br />

vorm aanwezig zijn in <strong>bij</strong>voorbeeld bierbostel<br />

of andere gewassen. Gewassen die in Nederland<br />

worden geteeld bevatten gewoonlijk<br />

geen hoge seleengehalten (tenzij een seleenhoudende<br />

meststof voor het land is gebruikt).<br />

Uit ervaring met melkgeiten en melkgevende<br />

runderen blijkt dat de maximaal toegestane<br />

seleengehalten in het diervoeder mogelijk<br />

aan de hoge kant zijn. Bij melkgeiten werden<br />

zelfs extreem hoge waarden gevonden,<br />

waar<strong>bij</strong> de eerste (sub)klinische verschijnselen<br />

van seleenvergiftiging werden gezien.<br />

Bij langdurig gebruik van voeders met het<br />

maximaal toegelaten seleen kan chronische<br />

seleenvergiftiging optreden. De klinische<br />

verschijnselen van een chronische seleenvergiftiging<br />

zijn in eerste instantie verminderde<br />

weerstand, vervolgens spierbeschadigingen<br />

(myopathie), vergroeiingen van de hoeven en<br />

haren en tenslotte zenuwaandoeningen.<br />

Een behandeling is niet mogelijk. Aangezien<br />

het twee tot drie maanden duurt voordat<br />

seleen biologisch actief is, duurt het ook minstens<br />

zo lang totdat een te hoog seleengehalte<br />

weer tot normaal is gedaald.<br />

4.6.7 Molybdeen<br />

Molybdeen wordt in de staalverwerkende<br />

industrie gebruikt. Het molybdeen, dat in de<br />

grond in Nederland voorkomt, is afkomstig<br />

uit de lucht. Molybdeen is een spoorelement<br />

voor veel gewassen en sommige bacteriën.<br />

Vooral bacteriën, die direct stikstof uit de<br />

lucht kunnen gebruiken als stikstofbron, hebben<br />

molybdeen nodig (net zoals dieren ijzer<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 57


nodig hebben voor het gebruik van zuurstof).<br />

Koolsoorten, komkommerachtigen en leguminosen<br />

(peulvruchten en vlinderbloemigen)<br />

hebben molybdeen nodig. Maar ook berkenblaadjes<br />

bevatten relatief veel molybdeen.<br />

Runderen in natuurgebieden hebben in het<br />

algemeen een (zeer) lage koperstatus, vaak<br />

door een scheve verhouding molybdeen: koper.<br />

Molybdeen heeft namelijk een sterk negatieve<br />

invloed op de absorptie van koper uit de<br />

pens en darm. In combinatie met zwavel (uit<br />

eiwit of sulfaat) kunnen zogenaamde thiomolybdaten<br />

ontstaan. Is er ook nog snel afbreekbaar<br />

eiwit aanwezig, dan ontstaat in de<br />

pens ammoniumthiomolybdaat. Molybdeen<br />

is een antagonist van de opname van koper,<br />

thiomolybdaat doet dat nog beter en ammoniumthiomolybdaat<br />

kan zelfs het opgeslagen<br />

koper in de lever verwijderen. Zo goed zelfs,<br />

dat dit wordt gebruikt als medicijn <strong>bij</strong> koperstapeling.<br />

Omgekeerd: <strong>bij</strong> kopervergiftiging<br />

kan ammoniumthiomolybdaat worden gebruikt<br />

om het niveau van koper in de lever<br />

te verlagen. Bij kalveren kan thiomolybdaat<br />

polioencephalomalacie veroorzaken.<br />

Een behandeling van een overmaat aan molybdeen<br />

is niet mogelijk. Men kan alleen proberen<br />

het kopergehalte op niveau te houden<br />

door extra verstrekking van koper.<br />

4.6.8 Fluor<br />

Fluor of fluoride komt in de natuur niet als vrij<br />

element voor. Het meeste fluor is gebonden aan<br />

calcium of aan natrium-aluminium. Fluor komt<br />

vrij <strong>bij</strong> het verwerken van aluminium. Zowel<br />

<strong>bij</strong> de productie als <strong>bij</strong> de verwerking van aluminium<br />

kan fluor in stofvorm vrijkomen. Dit<br />

fluor komt dan op het land terecht en zo via<br />

het voer in het dier. Acute fluorvergiftigingen<br />

komen zelden voor. In gebieden waar in het<br />

verleden fluor is uitgestoten (zoals het Sloegebied<br />

in de provincie Zeeland), bestaat het risico<br />

van een chronische fluorvergiftiging. Schapen<br />

zijn hiervoor gevoelig. Aangezien fluor reageert<br />

met calcium (zowel in de natuur als in<br />

het lichaam), treden vooral botproblemen op.<br />

Ook de typische verkleuringen van de tanden<br />

zijn een aanwijzing voor een fluorvergiftiging.<br />

Chronische fluorvergiftigingen worden pas klinisch<br />

zichtbaar na ongeveer 6 maanden. Klinische<br />

verschijnselen zijn meestal gerelateerd aan<br />

bot- of beenproblemen.<br />

Behandeling van een chronische fluorvergifti-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 58<br />

ging is zinloos.<br />

4.6.9 Kobalt<br />

Kobalt is een essentieel element in vitamine<br />

B12 (cobalamine). Herkauwers kunnen zelf<br />

(via hun bacteriën in de pens) cobalamine<br />

aanmaken, indien er voldoende kobalt in het<br />

rantsoen aanwezig is. Monogastrische dieren<br />

zijn afhankelijk van een externe vitamine<br />

B12-bron en kunnen niets met kobalt. Kobalt<br />

is wel nodig voor een aantal andere enzymen,<br />

zodat kobalt voor alle species een essentieel<br />

element is. Kobalt is een spoorelement en ook<br />

hier geldt weer, net als <strong>bij</strong> seleen, dat <strong>bij</strong> een<br />

verlaagde opname dezelfde klinische verschijnselen<br />

worden waargenomen als <strong>bij</strong> een<br />

verhoogde opname (<strong>bij</strong>voorbeeld een afwijkende<br />

vetstofwisseling). Kobalt wordt in de<br />

staal- en elektrotechniek gebruikt. Kobaltstof<br />

is, net als cadmiumstof, erg giftig. Hierdoor<br />

ontstaat onder andere longoedeem. Vergiftigingen<br />

van kobalt worden in Nederland nauwelijks<br />

gezien. Alleen door doseringsfouten<br />

in het krachtvoer kan dit voorkomen.<br />

Behandeling van een acute kobaltvergiftiging<br />

kan met EDTA, maar een chronische<br />

vergiftiging is moeilijk te behandelen.<br />

4.6.10 Kwik<br />

Kwik is een vluchtig element dat een sterke<br />

wisselwerking heeft met seleen. Puur kwik is<br />

niet giftig: pas als kwikverbinding (organisch<br />

of anorganisch) zorgt kwik voor problemen.<br />

Een kwikvergiftiging <strong>bij</strong> vogels kan niet worden<br />

vastgesteld zonder het seleengehalte te<br />

kennen. Seleen beschermt het lichaam tegen<br />

een kwikvergiftiging. Het echte mechanisme<br />

is niet bekend, maar men vermoedt dat het<br />

te maken heeft met het wegnemen van zuurstofradicalen,<br />

die kunnen worden gevormd<br />

door kwik. Andere antioxidantia (vitamine<br />

E) hebben ook een dergelijk effect. Kwik<br />

veroorzaakt verschijnselen van het centrale<br />

zenuwstelsel. Een acute kwikvergiftiging<br />

kan worden behandeld met BAL (dithioglycerol):<br />

intraveneuze injectie van 2 mL van<br />

een 5 % oplossing van dithioglycerol wordt<br />

dan aanbevolen. Afhankelijk van de hoeveelheid<br />

kwik die is opgenomen, moet dit 2 tot 5<br />

keer worden herhaald (of zolang doorgaan tot<br />

de symptomen zijn verdwenen).<br />

De behandeling van een chronische kwikvergiftiging<br />

is niet mogelijk.


4.6.11 Arseen<br />

Arseen als element is praktisch niet giftig<br />

maar komt ook <strong>bij</strong>na niet als zodanig voor.<br />

Organische arseenverbindingen zijn veel<br />

minder giftig dan de anorganische verbindingen.<br />

Runderen zijn het minst gevoelig voor<br />

een overmaat aan arseen. Pluimvee is het<br />

meest gevoelig en de gevoeligheid van varkens<br />

voor arseen ligt daar tussen in. Arseen<br />

kan in het lichaam de elektronenoverdracht<br />

verstoren, doordat het reacties met zwavelverbindingen<br />

kan aangaan. Vooral de fosfatase-reactie<br />

wordt geremd. In lage gehalten<br />

kan arseen daarom een stimulerende werking<br />

hebben, omdat de oxidatie wordt geremd.<br />

Gewichtstoename (vet) en toename van rode<br />

bloedcellen zijn de klinische verschijnselen<br />

(men kan dan niet van klachten spreken).<br />

Hierdoor kan, <strong>bij</strong> hogere gehalten, de elasticiteit<br />

van de bloedvaten verminderen waardoor<br />

bloeddrukdaling kan optreden. Daardoor<br />

worden veel lichaamsprocessen omgekeerd:<br />

het lichaamsgewicht daalt, de eetlust vermindert<br />

en er treedt diarree en obstipatie op.<br />

Het dier sterft uiteindelijk aan een verstoorde<br />

bloedcirculatie. Bij langdurige opname van<br />

een verhoogd arseengehalte vindt adaptatie<br />

plaats zonder klinische klachten. Pas <strong>bij</strong> zeer<br />

langdurige opname treden klinische klachten<br />

op. Ten slotte is arseen carcinogeen en kunnen<br />

long- en huidtumoren ontstaan.<br />

De behandeling van een acute arseenvergiftiging<br />

bestaat uit het laten braken en behandelen<br />

met actief kool. Behandeling met BAL<br />

(dithioglycerol) is ook voor arseen mogelijk:<br />

intraveneuze injectie van 2 mL van een 5 %<br />

oplossing van dithioglycerol wordt dan aanbevolen.<br />

Afhankelijk van de hoeveelheid arseen<br />

die is opgenomen, moet dit om de vier<br />

uur 1 tot 2 weken worden herhaald (of totdat<br />

de symptomen zijn verdwenen). Voor <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />

is dit niet erg praktisch.<br />

4.6.12 Zwavel en zwavelverbindingen<br />

Zwavel als element komt weliswaar voor in<br />

de natuur, maar dieren komen daar vrijwel<br />

nooit mee in aanraking. Sulfaten worden<br />

heel veel gebruikt. Op zich zijn sulfaten niet<br />

snel schadelijk. Het zijn de omzettingsproducten<br />

van sulfaten die schadelijk zijn. Deze<br />

omzettingsproducten zijn sulfiet en sulfide.<br />

Wanneer sulfide met zuur reageert ontstaat<br />

het zeer giftige waterstofsulfide gas. Waterstofsulfide<br />

verlamt de zenuwen en is daarom<br />

vanaf een bepaald gehalte direct dodelijk.<br />

Behandeling is niet mogelijk. Indien lagere<br />

gehalten waterstofsulfide zijn opgenomen en<br />

het dier niet dood is, moet symptomatisch<br />

worden behandeld.<br />

Sulfiet kan de werking van B-vitaminen verminderen.<br />

De klachten van te grote hoeveelheden sulfaat<br />

zijn per diersoort verschillend. Voor<br />

monogastrische dieren geldt dat sulfaat in<br />

de darmen water kan vasthouden, waardoor<br />

zachtere mest inclusief een lichte vorm van<br />

diarree kan ontstaan. Gehalten van meer dan<br />

250 mg/L sulfaat in het water kunnen dat al<br />

veroorzaken. Voor herkauwers geldt dat sulfaat<br />

(net als nitraat) in de pens wordt gereduceerd<br />

via sulfiet en zwavel tot sulfide. Gehalten<br />

boven 250 mg/L sulfaat in water kunnen<br />

dit al veroorzaken. Sulfaat in water is niet de<br />

enige bron van zwavel voor herkauwers. Alle<br />

eiwitten bevatten ook zwavel. Daarom wordt<br />

sinds 1996 aangehouden dat de totale hoeveelheid<br />

aan zwavel (water, eiwitten, sulfaten<br />

van zouten) niet meer mag bedragen dan 0,4<br />

% van het rantsoen (op basis van droge stof).<br />

Het sulfide dat in de pens ontstaat, kan in de<br />

eerste plaats zorgen voor een sterk verminderde<br />

beschikbaarheid van spoorelementen<br />

(koper, kobalt) doordat er een metaalsulfide<br />

verbinding ontstaat. Deze verbindingen zijn<br />

niet meer opneembaar door het lichaam. Dus<br />

een verhoogde zwavelopname leidt tot een<br />

tekort aan koper met de <strong>bij</strong>behorende klinische<br />

verschijnselen. Zwavel kan ook de beschikbaarheid<br />

van seleen verminderen (door<br />

competitie <strong>bij</strong> de absorptie). Sulfiden worden<br />

ook altijd geassocieerd met neurologische<br />

aandoeningen.<br />

Behandeling van te hoge zwavelopname is<br />

erop gericht om de opname te verlagen (minder<br />

eiwitten, minder sulfaat in drinkwater,<br />

geen zwavelhoudende meststoffen, minder<br />

sulfaatzouten in het voer). De neurologische<br />

verschijnselen moeten symptomatisch worden<br />

behandeld. Bij geconstateerd kopergebrek<br />

moet extra koper worden verstrekt.<br />

4.7 Anorganische componenten<br />

4.7.1 Zout<br />

Een zoutvergiftiging is altijd een verstoring<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 59


van het evenwicht tussen de opgenomen hoeveelheid<br />

zout (meestal via het voer) en de<br />

mogelijkheid tot uitscheiding via urine door<br />

water te drinken. Een zoutvergiftiging kan<br />

daarom alleen optreden indien de dieren geen<br />

beschikking hebben over voldoende drinkwater<br />

of indien het drinkwater teveel zout<br />

bevat. Zoutvergiftigingen door het gebruik<br />

van likstenen komt niet voor. Dieren zullen<br />

niet vrijwillig extra zout eten als ze dit niet<br />

de beschikking hebben over water. Daarom<br />

worden aan het drinkwater strenge normen<br />

gesteld wat het zoutgehalte betreft. Door het<br />

gebruik van ontharders kan deze norm (zeker<br />

voor varkens en pluimvee) gemakkelijk worden<br />

overschreden. Op zich is dat geen ramp,<br />

zolang het voer maar niet teveel zout bevat.<br />

De klinische verschijnselen van een zoutvergiftiging<br />

beginnen enkele uren na verstoring<br />

van het evenwicht tussen opname en<br />

uitscheiding. Er worden hersenverschijnselen<br />

waargenomen: excitatie, krampen (spierrillingen),<br />

desoriëntatie en blindheid. Bij minder<br />

ernstige gevallen ziet men diarree en veel<br />

urineren.<br />

De behandeling bestaat uit het laten drinken<br />

van de dieren en de dieren te kalmeren.<br />

Eventueel kan men dit forceren met een maagsonde.<br />

4.7.2 Nitraat/nitriet<br />

Een nitraatvergiftiging komt eigenlijk niet<br />

voor. Als er over een nitraatvergiftiging<br />

wordt gesproken, wordt meestal een nitrietvergiftiging<br />

bedoeld. Deze verwarring wordt<br />

veroorzaakt omdat een verhoogd nitraatgehalte<br />

leidt tot klinische verschijnselen en de<br />

dood. De eerste keer dat een koe voer eet dat<br />

een grote hoeveelheid nitraat bevat, gebeurt<br />

er niets zichtbaars. Bacteriën in de pens (nitraatreducerende<br />

bacteriën) hebben twee tot<br />

drie dagen nodig om in aantal zodanig toe<br />

te nemen dat de geproduceerde hoeveelheden<br />

nitriet dodelijk zijn voor de koe. Daarom<br />

kan het gebeuren dat een veehouder begint<br />

met het voeren van nitraathoudend voer en<br />

de eerste twee dagen niets waarneemt. Op<br />

de derde of vierde dag wordt weer hetzelfde<br />

rantsoen verstrekt en twee uur later ligt de<br />

helft van de stal op de grond. Dit wordt dan<br />

veroorzaakt door nitriet.<br />

Een nitrietvergiftiging zorgt ervoor dat het<br />

ijzer in het hemoglobine wordt geoxideerd tot<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 60<br />

methemoglobine. Dit methemoglobine kan<br />

geen zuurstof meer opnemen en afgegeven<br />

geven waardoor het dier sterft ten gevolge<br />

van zuurstoftekort. Indien het methemoglobine-gehalte<br />

meer dan 40 % van de hoeveelheid<br />

hemoglobine is (ervan uitgaande dat het<br />

dier geen anemie heeft) dan is de kans groot<br />

dat het dier het niet overleeft. Alle diersoorten<br />

zijn gevoelig voor een nitrietvergiftiging.<br />

Een nitrietvergiftiging is snel te zien: daar is<br />

geen laboratorium voor nodig. Als het bloed<br />

donkerbruin (chocoladekleur) is, dan bestaat<br />

het bloed voor meer dan 0 % uit methemoglobine.<br />

Behandelen is dan direct nodig.<br />

Een behandeling tegen een nitrietvergiftiging<br />

is goed mogelijk met methyleenblauw.<br />

Echter, hier is wel een kanttekening <strong>bij</strong> te<br />

maken: indien het dier alsnog sterft na behandeling,<br />

is het dier (vanwege zijn blauwe<br />

kleur) ongeschikt voor consumptie. De behandeling<br />

bestaat uit het intraveneus toedienen<br />

van 2 gram methyleenblauw per rund (5<br />

tot 10 mg/kg i.v. als 4 % oplossing). Herhalen<br />

na 0 minuten.<br />

4.8 Organische componenten<br />

4.8.1 Antivries (ethyleenglycol)<br />

Ethyleenglycol is het voornaamste bestanddeel<br />

van antivries. Ethyleenglycol heeft een<br />

zoete smaak. Indien antivries uit een auto of<br />

trekker wordt opgevangen in een open bak en<br />

dit niet direct wordt verwijderd, kunnen dieren<br />

(vooral honden) hiervan proeven. Eenmaal<br />

begonnen met drinken, stoppen dieren<br />

niet voordat de bak leeg is. De LD50 van<br />

ethyleenglycol is voor honden rond de 4 tot<br />

5 mL/kg lichaamsgewicht. Dus 100 milliliter<br />

drinken is dodelijk voor een kleine hond.<br />

Ethyleenglycol heeft dezelfde uitwerking als<br />

alcohol (ethanol): coma, krampen en tenslotte<br />

de dood door ademstilstand. Herhaalde lagere<br />

doseringen ethyleenglycol veroorzaken<br />

nieraandoeningen (maar dat komt praktisch<br />

gezien niet voor).<br />

Behandeling is <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> is<br />

niet mogelijk. Methylpyrazole (4-MP, fomepizole)<br />

kan worden gebruikt <strong>bij</strong> honden: 5%<br />

oplossing (50 mg/mL) , 20 mg/kg lichaamsgewicht,<br />

i.v., als start gevolgd door 15 mg/kg<br />

i.v. na 12 en 24 uur, ten slotte 5 mg/kg i.v.<br />

na 6 uur. Bij katten werkt 4-MP niet en kan<br />

alleen met ethanol het effect van ethyleen-


glycol worden verminderd. De aanbevolen<br />

hoeveelheid is 5 mL van een 20 % ethanoloplossing<br />

per kg lichaamsgewicht verdund in<br />

i.v.-oplossing als druppels 5 maal gedurende<br />

6 uur, gevolgd door 4 maal gedurende 8 uur.<br />

4.8.2 Chocolade (theobromine)<br />

Cacaodoppen worden tegenwoordig in tuincentra<br />

verkocht als ideale bodembedekker.<br />

Helaas bevatten deze doppen theobromine.<br />

Soms smaken de doppen zelfs nog een beetje<br />

naar chocolade. Dat is voor honden niet zo<br />

goed. Een dosis van 100 – 250 mg theobromine/kg<br />

lichaamsgewicht is een potentiële<br />

letale dosis. In pure chocolade zit ongeveer<br />

10 mg theobromine per gram chocolade. In<br />

cacaodoppen kan zelfs 14 tot 0 mg/kg zitten.<br />

Voor een hond van 10 kg is dan ongeveer<br />

100 gram chocolade of 0 gram cacaodoppen<br />

nodig om verschijnselen te vertonen (de hond<br />

krijgt dan ongeveer 100 mg per kg lichaamsgewicht<br />

theobromine binnen). Theobromine<br />

wordt <strong>bij</strong> honden traag geresorbeerd en de<br />

maximale concentratie in bloed wordt pas<br />

na ongeveer 10 uur bereikt. De halfwaardetijd<br />

bedraagt ongeveer 17 uur. Na 2 – 4 uur<br />

ontstaan de volgende symptonen: onrust,<br />

braken, urineverlies, diarree, tachycardie,<br />

hyperthermie. Enkele uren laten gevolgd<br />

door hartritmestoornissen, spierstijfheid, hyperreflexie,<br />

ataxie, convulsies en coma. De<br />

dood kan plaats vinden 18 tot 24 uur na het<br />

optreden van de ritmestoornissen.<br />

Er is geen specifiek antidoot.<br />

De behandeling is dus symptomatisch. Indien<br />

de inname recent is (minder dan 2 tot<br />

uur) en er geen symptomen zijn, is braken<br />

aangewezen (zie tabel [4]). Daarna moet men<br />

herhaald actieve kool toedienen: iedere uur<br />

gedurende 72 uur.<br />

4.8.3 Petroleum/benzine/diesel<br />

Petroleum werd in het verleden gebruikt als<br />

middel tegen schurft en luizen. Daarnaast<br />

zijn petroleum, benzine en diesel veel gebruikte<br />

vloeistoffen op een boerenbedrijf. Er<br />

bestaat het risico dat er vloeistof wordt gemorst<br />

op het voer of dat er vloeistof weglekt<br />

na een ongeluk.<br />

Petroleum is relatief onschadelijk. Het veroorzaakt<br />

wel huidirritatie. Benzine is giftiger<br />

omdat het meer onverzadigde verbindingen<br />

bevat. Diesel bestaat uit vetachtige verbin-<br />

dingen die niet zo giftig zijn, maar die wel<br />

de werking van de bacteriën in de pens en<br />

darmen kunnen verminderen, waardoor diarree<br />

kan ontstaan. Bij grotere opname worden<br />

deze middelen via de lever omgezet. Dit<br />

veroorzaakt schade aan de lever. Ook kunnen<br />

door de oplossende werking van petroleum,<br />

met name benzine, zenuwverschijnselen<br />

optreden.<br />

Behandeling bestaat uit het bestrijden van<br />

de symptomen. Indien de huid is aangetast,<br />

kunnen vet-inbrengende middelen worden<br />

gebruikt.<br />

4.8.4 Alcohol<br />

Alcohol (ethanol) kan ontstaan door vergisting<br />

van <strong>bij</strong>producten. Zodra gisten hun<br />

kans krijgen, zullen zij suikers snel omzetten<br />

naar onder andere alcohol. Het zou niet de<br />

eerste keer zijn dat een tankauto die <strong>bij</strong> een<br />

supermarkt afgekeurde producten (pudding,<br />

groente, fruit) ophaalt, onderweg begint te<br />

schuimen. Als deze producten als veevoer<br />

worden gebruikt, kunnen de dieren door dit<br />

vergisten alcohol binnenkrijgen. Bij koeien<br />

is bekend dat de pensfermentatie soms flinke<br />

hoeveelheden alcohol oplevert (eten van rottende<br />

appels). De effecten van teveel alcohol<br />

is <strong>bij</strong> mens en dier niet verschillend: opwinding,<br />

onrust, onvaste gang en <strong>bij</strong> een hogere<br />

dosis verlamming en bewusteloosheid. Ook<br />

ontstoken darmslijmvlies met veel bloed behoort<br />

tot de symptomen.<br />

De behandeling bestaat eruit de bron weg te<br />

nemen en het dier te kalmeren (symptomatische<br />

behandeling). In de winter moet men<br />

onderkoeling voorkomen.<br />

4.8.5 Cyanide<br />

Overal in het milieu komt cyanide voor.<br />

Meestal is het niveau zo rond de 1 tot 2 mg/<br />

kg product. Het aantonen van cyanide is<br />

dan ook geen bewijs dat het dier is gestorven<br />

door cyanide. Vergiftiging door cyanide<br />

komt <strong>bij</strong> dieren meestal voor door opname<br />

van planten die cyanide houdend glycoside<br />

bezitten (vogelkers, bittere amandelen, witte<br />

klaversoorten). Door hittebehandeling van<br />

het voeder wordt het enzym dat cyanide vrijmaakt<br />

uit de suikerverbinding afgebroken.<br />

De voeders kunnen dan zonder al te veel bezwaren<br />

worden gegeven. Cyanide bindt aan<br />

het ijzer van hemoglobine (CN-Hb) en aan<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 61


cytochroom-oxidase, waardoor het zuurstoftransport<br />

in het lichaam tot stilstand komt.<br />

Echter, er ontstaat geen methemoglobine. De<br />

klinische verschijnselen zijn wel hetzelfde:<br />

benauwdheid, krampen en verstikking.<br />

Behandeling moet binnen enkele minuten<br />

worden begonnen, anders is het niet zinvol.<br />

Injectie met natriumthiosulfaat is een veel<br />

gebruikte methode (meer dan 500 mg/kg lichaamsgewicht,<br />

i.v.). Bij runderen 0 gram<br />

oraal extra geven (per koe) om het nog aanwezig<br />

cyanide in de pens te neutraliseren.<br />

Therapie zo nodig ondersteunen met extra<br />

zuurstof.<br />

4.8.6 Koolmonoxide<br />

Koolmonoxide (CO) ontstaat <strong>bij</strong> de onvolledige<br />

verbranding van koolstof (olie, benzine,<br />

gas), meestal doordat de toevoer van<br />

zuurstof niet goed is. Het koolmonoxide-gas<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 62<br />

is lichter dan lucht en zal goed verspreiden<br />

door de ruimte. Koolmonoxide wordt snel<br />

opgenomen door de longen en bindt daarna<br />

aan hemoglobine (CO-Hb). Deze vorm van<br />

hemoglobine is licht rood gekleurd en erg<br />

stabiel. Het is moeilijk om CO-Hb weer terug<br />

te vormen tot Hb. De klinische verschijnselen<br />

zijn hetzelfde als die van nitriet- en cyanide-vergiftiging:<br />

benauwdheid, krampen en<br />

ademstilstand.<br />

De behandeling is echter anders: zorg ervoor<br />

dat de bron van CO-afgifte wordt stopgezet,<br />

voordat behandeling wordt begonnen. Ventileer<br />

eerst goed: het gas is kleur- en reukloos.<br />

Daarna de dieren in de frisse lucht plaatsen<br />

of zorgen voor voldoende zuurstof. Indien<br />

een individueel dier is getroffen, kan zuurstoftoediening<br />

(met 5 % extra kooldioxide<br />

om het ademcentrum te prikkelen) worden<br />

toegepast.


5. Calamiteiten: het veterinair<br />

milieutoxicologisch draaiboek<br />

Landbouw en milieu liggen heel dicht tegen<br />

elkaar aan, zeker <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> zoals<br />

koeien en schapen. Milieuproblemen kunnen<br />

daarom een grote invloed hebben op de<br />

gezondheid van de dieren en op de veiligheid<br />

van de voedingsmiddelen die zij produceren.<br />

De problematiek is in dit soort gevallen vaak<br />

ingewikkeld en het stellen van een diagnose<br />

lastig en kostbaar. Soms ontstaat er veel rumoer<br />

met meldingen in de pers zonder dat de<br />

veehouder daardoor geholpen is. Bovendien<br />

hebben verschillende instanties verschillende<br />

verantwoordelijkheden, hetgeen het probleem<br />

in het algemeen niet overzichtelijker<br />

maakt. Daarom is een werkprocedure (een<br />

soort draaiboek) ontwikkeld waardoor <strong>bij</strong><br />

vermoede problemen met een milieutoxicologische<br />

achtergrond dit systematisch wordt<br />

benaderd en zo snel mogelijk een oplossing<br />

wordt gevonden.<br />

5.1 Algemeen<br />

Deze werkprocedure (het veterinair milieutoxicologisch<br />

draaiboek) voorziet in een richtlijn<br />

voor de aanpak van diergezondheidsproblemen<br />

<strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> of problemen<br />

met de kwaliteit van voedingsproducten voor<br />

menselijke consumptie veroorzaakt door de<br />

blootstelling aan verontreinigingen met een<br />

potentieel toxicologische werking vanuit de<br />

lucht, bodem, veedrinkwater of veevoeders.<br />

Dit soort verontreiniging wordt hier aangeduid<br />

met de term ‘contaminant’. Een efficiënte<br />

en systematische aanpak is nodig om<br />

zowel technisch-inhoudelijk als communicatief<br />

slagvaardig te reageren. Anders geeft<br />

dit vertraging <strong>bij</strong> de behandeling van het<br />

incident waardoor onnodige schade kan ontstaan<br />

aan de diergezondheid, dierenwelzijn,<br />

bedrijfs- en sectoreconomie en het imago van<br />

de getroffen productieketen en betrokken instanties.<br />

Deze werkprocedure richt zich op de<br />

aanpak in de eerste fase na melding van een<br />

mogelijk incident waar<strong>bij</strong> vaak de precieze<br />

oorzaak of de reikwijdte van het incident nog<br />

niet duidelijk is. Zodra dit wel het geval is<br />

zal ook duidelijk zijn welke instantie de leiding<br />

moet hebben <strong>bij</strong> de (verdere) afhandeling.<br />

Tot dat moment bereikt is fungeert deze<br />

werkprocedure.<br />

Deze werkprocedure is bedoeld om te gebruiken<br />

<strong>bij</strong> incidenten op rundvee- en varkensbedrijven<br />

waar:<br />

• sprake is van diergezondheidsproblemen,<br />

waarvan de oorzaak nog niet is opgehelderd<br />

en waar<strong>bij</strong> het vermoeden bestaat dat een of<br />

meer milieucontaminanten een rol spelen;<br />

• meerdere veehouderijbedrijven <strong>bij</strong> zijn betrokken;<br />

• of in geval van individuele bedrijven met<br />

onverklaarbaar veel zieke dieren of sterfte<br />

van dieren.<br />

Kortom: incidenten die wat betreft impact<br />

verder reiken dan het individuele bedrijfsbelang<br />

en daarmee de verantwoordelijkheid<br />

van de individuele veehouder overstijgen en<br />

andere bedrijven / instanties nodig zijn voor<br />

de oplossing van het probleem.<br />

In principe zijn optredende diergezondheidsproblemen<br />

zoals hierboven omschreven de<br />

aanleiding om de werkprocedure toe te passen.<br />

Dit sluit echter niet uit dat, als bekend is<br />

dat er een mogelijk risico bestaat op blootstelling<br />

van dieren aan een contaminant,<br />

deze werkprocedure ook gebruikt kan worden<br />

(b.v. <strong>bij</strong> een brand of explosie waar<strong>bij</strong><br />

aannemelijk is dat dieren in de invloedsfeer<br />

blootgesteld worden aan schadelijke stoffen).<br />

Deze werkprocedure komt niet in de plaats<br />

van draaiboeken of procedures gerelateerd<br />

aan bestaande meldpunten zoals die van LNV<br />

en VWA of die van het EWS (Early warning<br />

systeem) van PVE (Productschap Vlees en<br />

Eieren) en PDV (Productschap Diervoeder),<br />

of die van brancheorganisaties (LTO, NVV,<br />

NVM). Het is een aanvulling daarop en richt<br />

zich vooral op de aanpak van de diergezondheidsproblematiek<br />

op het veehouderijbedrijf<br />

in de fase waar de oorzaak nog niet precies<br />

duidelijk is maar waar vermoed wordt dat<br />

die (milieu)-toxicologische van aard is. Het<br />

is daarmee een logisch onderdeel van de mo-<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6


nitoringsfunctie voor diergezondheidsproblemen<br />

in de rund- en varkenshouderij die GD in<br />

opdracht overheid en bedrijfsleven uitvoert.<br />

Meldingen, waarvoor deze werkprocedure<br />

van toepassing is, zullen in de regel via de<br />

Veekijker (0900 1775) binnenkomen en van<br />

daar doorgeleid worden naar betrokken deskundigen<br />

en verantwoordelijken voor de <strong>veterinaire</strong><br />

milieu<strong>toxicologie</strong>.<br />

Bij een goede uitwisseling met genoemde<br />

bestaande meldpunten kunnen relevante meldingen<br />

en de behandeling ervan over en weer<br />

worden uitgewisseld, afhankelijk van de aard<br />

en status, zodat ze behandeld worden door de<br />

Organisatie Telefoonnummer Onderwerp<br />

GD-Veekijker 0900 – 1775 Vragen, meldingen<br />

Nationaal<br />

Vergiftigingencentrum<br />

Tabel Tabel 7 7. Belangrijke Belangrijke telefoonnummers telefoonnummers <strong>bij</strong> diergezondheidsproblemen<br />

<strong>bij</strong> diergezondheidsproblemen.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 64<br />

organisatie die daarvoor het meest geëigend<br />

is. De voornaamste andere meldpunten zijn:<br />

• Bij een afwijking aan een levensmiddel of<br />

diervoeder waardoor het product onveilig<br />

is geworden voor mens of dier bestaat een<br />

meldpunt <strong>bij</strong> VWA (zie meldwijzer VWA<br />

via www.vwa.nl).<br />

• Het Productschap Diervoeder heeft een<br />

EWS-meldpunt voor onregelmatigheden met<br />

betrekking tot diervoeder(grondstoffen); zie<br />

www.pdv.nl.<br />

• <strong>bij</strong> incidenten betreffende de sectoren<br />

pluimveevlees, eieren en roodvlees bestaat<br />

het EWS van PVE.<br />

030 – 274 8888 Acute intoxicaties, behandeling<br />

PDV meldpunt 070 – 370 8390 Onregelmatigheden met betrekking tot<br />

diervoeder(grondstoffen)<br />

PDV / PVE meldpunt 079 – 368 7089 Incidenten betreffende de sectoren<br />

pluimveevlees, eieren en roodvlees<br />

Meldpunt LNV 045 – 535 4232 Dierziekten<br />

Meldpunt AID 045 – 546 6230 Urgente meldingen AID<br />

Meldpunt VWA 0800 – 0488 Afwijkingen van levensmiddelen en<br />

diervoeder (ook via 079 – 368 7089)<br />

Indien pas tijdens de uitvoering van de hier<br />

beschreven werkprocedure blijkt dat bovengenoemde<br />

meldpunten moeten worden geïnformeerd<br />

zal GD voor de afstemming zorgen.<br />

De werkprocedure is niet van toepassing in geval<br />

van aangifte- dan wel meldingplichtige ziekten<br />

of zoönosen zoals bepaald in de Gezondheids-<br />

en welzijnswet voor dieren (GWWD). Deze<br />

gevallen moeten altijd rechtstreeks worden gemeld<br />

via het centrale meldpunt van VWA conform<br />

bepalingen in GWWD.<br />

Verplichte meldingen aan afnemers blijven<br />

onder alle omstandigheden de verantwoordelijkheid<br />

van de veehouder. Dit geldt ook voor<br />

meldingen conform het kwaliteitssysteem in<br />

de betreffende keten /brancheorganisatie en<br />

voor incidententen met bekende gevaren.<br />

De rollen en verantwoordelijkheden in het<br />

kader van de calamiteiten-werkprocedure<br />

zijn hieronder kort beschreven.<br />

5.2 Rol van de veehouder<br />

De veehouder zal in de regel als eerste opmerken<br />

dat zijn dieren gezondheidsproblemen<br />

hebben. Hij kan ook informatie hebben<br />

gekregen dat zijn dieren risico lopen aan een<br />

contaminant te worden blootgesteld terwijl<br />

er nog geen diergezondheidsproblemen zijn<br />

opgetreden, of dat zijn afnemer aangeeft dat<br />

geleverde producten niet voldoen aan de ver-


eiste kwaliteit, mogelijk door blootstelling<br />

van zijn dieren aan een contaminant.<br />

In deze eerste fase berust de verantwoordelijkheid<br />

voor de aanpak <strong>bij</strong> de veehouder.<br />

Verwacht mag worden dat hij direct maatregelen<br />

neemt om verdere blootstelling tegen<br />

te gaan. Op eigen initiatief en voor eigen<br />

kosten kan hij daar eerstelijns adviseurs <strong>bij</strong><br />

betrekken. Voor diergezondheidsproblemen<br />

is zijn eigen dierenarts daarvoor de aangewezen<br />

persoon. Bij problemen met de productkwaliteit<br />

kan dit afhankelijk van de aard<br />

van de problemen zijn: een deskundige van<br />

de afnemer, zijn dierenarts, het Productschap<br />

of VWA. Deze deskundigen kunnen op hun<br />

beurt ondersteuning vragen van GD-deskundigen;<br />

zowel als tweedelijnsdeskundige als<br />

in het kader van deze werkprocedure. Deze<br />

melding wordt dan ondersteund met de gegevens<br />

en analyses volgens een vast protocol.<br />

De veehouder is in alle gevallen zelf verantwoordelijk<br />

voor eventueel noodzakelijke<br />

melding aan zijn afnemer(s), voortvloeiend<br />

uit zijn leveringscontract.<br />

5.3 Rol van de dierenarts<br />

De eerstelijns deskundige (dierenarts, enzovoort)<br />

zal in de regel door de veehouder gevraagd<br />

worden te helpen <strong>bij</strong> het onderzoek<br />

naar de aard en de oplossing van de hierboven<br />

genoemde problemen. De eerstelijns deskundige<br />

kan echter ook op basis van eigen<br />

informatie vermoeden dat een veehouderijbedrijf<br />

te maken heeft met blootstelling aan<br />

een contaminant. In dat geval is het de verantwoordelijkheid<br />

van de deskundige om de<br />

veehouder te wijzen op dit risico en de mogelijke<br />

gevolgen, zodat de veehouder passende<br />

maatregelen kan treffen om verdere problemen<br />

en schade te voorkomen.<br />

Het initiatief om GD in te schakelen voor<br />

tweedelijns-ondersteuning en/of coördinatie<br />

in het kader van deze werkprocedure zal<br />

veelal door de eerstelijns deskundige worden<br />

genomen. Deze melding wordt dan ondersteund<br />

met de gegevens en analyses volgens<br />

een vast protocol. In de regel zal de eerstelijns<br />

deskundige betrokken zijn <strong>bij</strong> de verdere<br />

aanpak van het incident volgens deze werkprocedure.<br />

5.4 Rol van GD<br />

GD is de coördinerende instantie in kader van<br />

deze werkprocedure. Zij voert dit werk uit in<br />

kader van de Monitor voor rundvee- en varkenssector,<br />

met GD-Veekijker als aanspreekpunt<br />

voor dierenartsen en veehouders. Indien<br />

het incident aan de criteria voldoet zet GD<br />

de werkprocedure in gang. In dat geval neemt<br />

GD de onderzoekskosten die hieruit in eerste<br />

instantie voortvloeien voor haar rekening. De<br />

kosten die eventueel moeten worden gemaakt<br />

om reguliere oorzaken uit te sluiten die differentiaal<br />

diagnostisch in aanmerking komen,<br />

blijven voor rekening van de veehouder.<br />

5.5 Rol van andere organisaties en<br />

instituten<br />

In de werkprocedure is ook vastgelegd wanneer<br />

andere organisaties en instanties worden<br />

geïnformeerd en daar waar nodig, ook<br />

betrokken worden <strong>bij</strong> de aanpak van het incident.<br />

Zolang niet is vastgesteld dat andere<br />

organisaties (LNV, Productschap, LTO) de<br />

verantwoordelijkheid overnemen, berust de<br />

verantwoordelijkheid voor de behandeling<br />

en communicatie naar betrokkenen <strong>bij</strong> GD<br />

als coördinator.<br />

Instanties zoals het RIVM, Rikilt en COKZ<br />

hebben hun eigen rol en verantwoordelijkheden<br />

<strong>bij</strong> incidenten op het gebied van <strong>veterinaire</strong><br />

milieu<strong>toxicologie</strong>. Voor een snelle<br />

en adequate aanpak <strong>bij</strong> het optreden van incidenten<br />

is het van belang dat de veterinairtoxicologische<br />

deskundigen van die instanties<br />

elkaar kennen, van elkaar weten wat ze doen<br />

en dat men elkaar (overheid en bedrijfsleven)<br />

onderling vertrouwt. Daarom wordt tevens<br />

een netwerk onderhouden met alle instanties<br />

die betrokken zijn <strong>bij</strong> de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong><br />

voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />

Per kwartaal wordt van alle meldingen van<br />

veterinair-toxicologische aard een geanonimiseerd<br />

rapport opgenomen in de monitoringsrapportage<br />

die de GD maakt voor overheid<br />

en bedrijfsleven.<br />

Het doel van deze werkprocedure is om het<br />

van belang om veehouders en dierenartsen<br />

te behartigen en ervoor te zorgen dat de gezondheid<br />

van dieren niet tussen wal en schip<br />

terecht komt.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 65


6. Onderzoeksmogelijkheden en werkwijze<br />

laboratorium<br />

6.1 Inleiding<br />

In The Merck Veterinary Manual (1998) staat<br />

<strong>bij</strong> het hoofdstuk Toxicologie vermeld: “If a<br />

known toxin is suspected, a specific analysis<br />

should always be requested - laboratories<br />

cannot just ‘check for poisoning’”. Echter,<br />

van veehouders en dierenartsen wordt niet<br />

verwacht dat deze uitgebreide toxicologische<br />

kennis hebben. Het vertalen van klinische<br />

klachten naar onderzoek van stoffen die mogelijk<br />

de klachten kunnen verklaren, is dan<br />

ook een zaak van deskundigen. Wel mag<br />

men van veehouders verwachten dat zij hun<br />

dieren kennen en kunnen aangeven wat er is<br />

gebeurd en welke verschijnselen men ziet.<br />

Van een dierenarts mag verwacht worden dat<br />

hij/zij de klinische klachten kan vertalen naar<br />

een waarschijnlijkheidsdiagnose, waar<strong>bij</strong> het<br />

voldoende is dat er uiteindelijk als diagnose<br />

naar voren komt: mogelijk vergiftiging. Dan<br />

begint de taak van de toxicoloog en het laboratorium.<br />

Er zijn veel laboratoria die bepalingen<br />

kunnen verrichten en die geen verdere<br />

kennis van <strong>toxicologie</strong> hebben. Belangrijk<br />

is dat men precies moet aangeven wat men<br />

onderzocht wil hebben. De moderne toxicologische<br />

laboratoria werken veelal met screeningsmethoden<br />

waardoor hele stofgroepen<br />

gelijktijdig onderzocht kunnen worden. Maar<br />

een toxicologisch laboratorium heeft meer<br />

dan alleen kennis van laboratoriumonderzoek.<br />

Men moet immers ook de waarschijnlijkheidsdiagnose<br />

‘vergiftiging’ kunnen vertalen<br />

naar laboratoriumonderzoek. Hiervoor<br />

is het nodig dat men weet welke materialen<br />

men moet nemen om een vergiftiging vast te<br />

stellen: maaginhoud, lever, nier, bloed, urine,<br />

vetweefsel, enzovoort. Is het laboratoriumonderzoek<br />

uitgevoerd, dan moet het resultaat<br />

vertaald worden naar een bevestiging of<br />

verwerpen van de diagnose. Een getal alleen<br />

zegt niet veel. Pas in de context van de klachten<br />

kan een getal betekenis krijgen.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 66<br />

6.2 Materiaal benodigd voor onderzoek<br />

Het materiaal dat nodig is voor laboratoriumonderzoek,<br />

is sterk afhankelijk van het mogelijke<br />

vergif. Daar<strong>bij</strong> komt dat men meestal niet<br />

alleen de aard van de vergiftiging wil weten<br />

maar ook de herkomst. De herkomst is niet<br />

altijd even duidelijk. De soort vergiftiging<br />

bepaalt ook de aard van het materiaal. Bij een<br />

acute vergiftiging is braaksel, darminhoud of<br />

mest het aangewezen materiaal. Voordat men<br />

zomaar monsters instuurt voor onderzoek, is<br />

het goed om met het laboratorium te overleggen<br />

welk materiaal voor het betreffende onderzoek<br />

het beste is.<br />

Bij metalen en spoorelementen is de lever het<br />

beste orgaan. Als het dier nog leeft, kunnen<br />

leverbiopten worden genomen voor onderzoek.<br />

Voor het vaststellen van de cadmiumbelasting<br />

is de lever minder geschikt: dan zijn<br />

nieren nodig. Bloed en urine kunnen zinvol<br />

zijn, maar hebben ook hun beperkingen. Omdat<br />

veel giftige stoffen via de lever worden<br />

metaboliseerd, zijn in de urine zelden de oorspronkelijke<br />

stoffen aan te tonen. Voor organische<br />

verbindingen die vetoplosbaar zijn, is<br />

het nodig dat vetweefsel wordt ingezonden<br />

voor onderzoek. Soms kan men deze stoffen<br />

in de melk aantreffen.<br />

Voor het vaststellen van de oorzaak zijn voer,<br />

water, grond en eventueel monsters van de<br />

omgeving nodig. Het meest extreme voorbeeld<br />

is van een schuur waar de vleeskuikens<br />

het niet goed deden. Bij iedere ronde kregen<br />

veel dieren halverwege problemen (na tot 4<br />

weken). Bij navraag bleek het om een schuur<br />

te gaan waar eerst champignons waren geteeld.<br />

De schuur was goed schoongemaakt<br />

en er waren geen resten achtergebleven (op<br />

het oog). GD heeft toen geadviseerd een stuk<br />

beton van de vloer te nemen voor onderzoek.<br />

Dit stuk beton was doordrenkt met allerlei<br />

bestrijdingsmiddelen. Zolang de temperatuur<br />

laag was, werden de dieren niet ziek. Bij verhoging<br />

van de temperatuur kwamen de bestrijdingsmiddelen<br />

weer vrij en zorgden voor<br />

de intoxicatie.


Indien het dier overleden is en er postmortaal<br />

onderzoek wordt gedaan, wordt in overleg<br />

met de veterinair-patholoog materiaal<br />

verzameld. Er zijn dan meer materialen te<br />

onderzoeken dan <strong>bij</strong> het levende dier (milt,<br />

hersenen, oogvocht). Oogvocht en gal zijn<br />

vloeistoffen die zeer geschikt zijn om onderzoek<br />

op te doen om vast te stellen of het dier<br />

in contact is geweest met vreemde stoffen.<br />

Voor alle monsters geldt dat deze goed afgesloten<br />

en liefst gekoeld (of bevroren) moeten<br />

worden getransporteerd.<br />

6.3 Laboratoriumonderzoek<br />

6.3.1 Screening<br />

Aangezien zeer veel vergiftigingen kunnen<br />

voorkomen en klinische klachten veel op elkaar<br />

lijken, is het vaak niet zinvol (en ook te<br />

duur) om alle stoffen individueel te bepalen.<br />

In de <strong>toxicologie</strong> wordt daarom zoveel mogelijk<br />

gebruik gemaakt van screeningsmethoden<br />

om vast te stellen om welke stofgroep<br />

het gaat. Is eenmaal de stofgroep vastgesteld,<br />

dan wordt via bevestigen en kwantificeren<br />

de uiteindelijke stof vastgesteld. Onder stofgroepen<br />

worden verstaan: metalen, organische<br />

vluchtige verbindingen, gechloreerde<br />

organische verbindingen, enz.<br />

Bij het screenen van monsters is het nodig<br />

om de monsters zo weinig mogelijk voor te<br />

behandelen. Men weet immers nog niet welke<br />

stof(fen) in het monster zit. Door een verkeerde<br />

voorbehandeling kan men ook de gezochte<br />

stof kwijt raken. Dit heeft als nadeel<br />

dat alle storende stoffen (vetten, eiwitten,<br />

mineralen) die men eigenlijk niet wil hebben<br />

of die storen <strong>bij</strong> de bepaling, ook nog in het<br />

monster zitten. De laboratoriumapparatuur<br />

die wordt gebruikt voor de screening, moet<br />

daartegen bestand zijn.<br />

De meeste stoffen zijn giftig voor zowel dieren<br />

als mensen. Daarom moeten alle handelingen,<br />

die nodig zijn <strong>bij</strong> de voorbehandeling,<br />

worden uitgevoerd in zuurkasten met veiligheidsmaatregelen.<br />

Deze voorbehandelingen<br />

worden nog veelal handmatig uitgevoerd<br />

(zie figuur 24). Omdat sommige stoffen snel<br />

worden ontleed door daglicht, wordt speciaal<br />

licht gebruikt in ruimtes waar met giftige<br />

stoffen wordt gewerkt.<br />

Figuur 24 Voorbewerking in zuurkasten<br />

Op basis van de voorkomende vergiftigingen<br />

in <strong>landbouwhuisdieren</strong> en gezelschapsdieren,<br />

zijn een aantal screeningen ontwikkeld<br />

door de GD.<br />

De screening op mineralen, zware metalen<br />

en spoorelementen (10 tot 12 gelijktijdig)<br />

gebeurt met ICP (zie figuur 25). ICP is de<br />

afkorting van Induced Coupled Plasma: het<br />

monster wordt in zuur milieu opgelost en dit<br />

zuur wordt in een argonplasma van 10.000 °C<br />

verstoven; daardoor zenden alle metalen en<br />

mineralen specifiek licht uit dat via een chip<br />

kan worden gedetecteerd. Echter, voordat het<br />

monster (lever, nier, bloed) in zuur opgelost<br />

kan worden, moet het eerst ‘kapot’ worden<br />

gekookt. Wanneer dit koken (destructie) in<br />

een open vat gebeurt, kunnen vluchtige metalen<br />

(arseen, cadmium) verdampen. Daarom<br />

gebeurt de destructie met een speciale magnetron<br />

in een goed afgesloten vat onder druk<br />

(een snelkookpan in een magnetron). Alle<br />

elementen blijven dan bewaard.<br />

Figuur 25 ICP (Induced coupled plasma) apparatuur<br />

voor het bepalen van spoorelementen en<br />

zware metalen<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 67


Veel pesticiden, herbiciden en organische<br />

stoffen (Lindaan, HCH) zijn vluchtig <strong>bij</strong><br />

temperaturen boven de 100 °C. Dan is een<br />

gaschromatograaf (zie figuur 26) de aangewezen<br />

apparatuur om een screening uit te<br />

voeren. Ook hier geldt weer dat men het monster<br />

niet rechtstreeks in de gaschromatograaf<br />

kan stoppen. Eerst moet het monster worden<br />

opgelost. Een probleem <strong>bij</strong> de gaschromatograaf<br />

is dat het signaal dat uit de kolom komt,<br />

in veel gevallen niet specifiek is voor een bepaalde<br />

stof. Daarom heeft men een speciale<br />

detector nodig die een soort vingerafdruk kan<br />

maken van de stof. Deze vingerafdruk wordt<br />

vergeleken met de vingerafdrukken in een bibliotheek<br />

om zo vast te stellen om welke stof<br />

het gaat. Deze detector is een massaspectrometer:<br />

een GC-MS (gaschromatografie met<br />

massadetectie) wordt daarom gebruikt voor<br />

het bepalen van vluchtige verbindingen. Detectie<br />

vindt plaats op basis van kookpunt van<br />

een stof en op basis van karakteristieke massakenmerken.<br />

Figuur 26 Gaschromatograaf gekoppeld aan massa-detector<br />

voor het bepalen van vluchtige organische<br />

componenten<br />

Figuur 27 Vloeistofchromatograaf (links) gekoppeld<br />

aan een dubbele massa-detector (rechts)<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 68<br />

Indien er mogelijk sprake is van niet-vluchtige<br />

verbindingen (<strong>bij</strong>voorbeeld medicijnen,<br />

coumarines) dan moet er gebruik worden<br />

gemaakt van vloeistofchromatografie<br />

(in plaats van gaschromatografie). Voor dit<br />

doel wordt steeds meer gebruik gemaakt van<br />

een vloeistofchromatograaf gekoppeld aan<br />

een massadetector (zie figuur 27). Hier<strong>bij</strong><br />

wordt het monster opgelost in een vloeistof<br />

waar<strong>bij</strong> niet-vluchtige componenten via een<br />

vloeistofscheiding uit elkaar worden gehaald<br />

en detectie specifiek wordt uitgevoerd door<br />

twee massadetectoren die achter elkaar hun<br />

werk doen (heel specifiek en op laag niveau).<br />

Het aantonen van de stof gebeurt eigenlijk<br />

een beetje als een puzzel: men ziet allerlei<br />

fragmenten van het molecuul en met de kennis<br />

van de onderzoeker en een bibliotheek<br />

worden de puzzelstukjes aan elkaar gepast<br />

totdat men weet om welke stof het gaat (zie<br />

figuur 28).<br />

Figuur 28 De werking van een massa-spectrometer:<br />

van een molecuul worden brokstukken gemaakt<br />

die karakteristiek zijn voor het molecuul<br />

6.3.2 Bevestiging van de stof<br />

Bij de screening kan worden vastgesteld welke<br />

stoffen aanwezig zijn. Om een juist antwoord<br />

te kunnen geven (is de betreffende stof<br />

de oorzaak van de klinische klachten) moet<br />

worden vastgesteld in welke concentratie de<br />

stof aanwezig is. Dat gebeurt via een bevestigingsmethode.<br />

Een bevestigingmethode kan<br />

hetzelfde zijn als een screeningsmethode,<br />

maar dan door gebruik te maken van correcte<br />

standaarden. Het kan ook een onafhankelijke<br />

methode zijn die veel nauwkeuriger<br />

kan bepalen in welk gehalte de betreffende<br />

stof aanwezig is. Een laboratorium zal zelden<br />

alle methoden in huis hebben. Daarom<br />

wordt onderling samengewerkt om in geval<br />

van problemen de juiste methode te kunnen


gebruiken. Het doorsturen van het monster<br />

naar een derde laboratorium met een specifieke<br />

vraag (hoeveel kwik zit er in de lever?)<br />

is dan ook geen uitzondering.<br />

6.3.3 Kosten van toxicologisch onderzoek<br />

Toxicologisch onderzoek omvat veel handwerk<br />

en is specialistisch onderzoek. Het is<br />

meestal ook geen routine-onderzoek maar<br />

wordt veelal op maat gemaakt. Daardoor zijn<br />

de kosten hoger dan <strong>bij</strong> eenvoudig routineonderzoek.<br />

Een GC-MS-screening kost rond<br />

de € 150,-. Een screening voor zware metalen<br />

kost ongeveer € 100,-. Deze kosten zijn<br />

inclusief voorbehandeling, opwerken van de<br />

monsters, rapportage en conclusie van de bevindingen.<br />

6.3.4 Rapportage van de bevindingen<br />

Afhankelijk van de klinische bevindingen<br />

en het laboratoriumonderzoek, wordt een<br />

conclusie getrokken. Immers, voor <strong>bij</strong>na alle<br />

stoffen geldt dat zij giftig kunnen zijn; het<br />

moet wel logisch zijn in het specifieke geval.<br />

Een resultaat zonder interpretatie heeft voor<br />

de veehouder en dierenarts geen waarde. De<br />

interpretatie is niet altijd eenduidig te geven.<br />

Soms spelen meerdere zaken door elkaar.<br />

Vooral de stoffen die ook weerstandsverlaging<br />

als klinisch verschijnsel vertonen zijn<br />

berucht. Infectiedruk op het bedrijf, voedingstoestand<br />

van de dieren, huisvesting, al<br />

deze factoren moeten meegenomen worden<br />

<strong>bij</strong> de afweging of een stof een rol gespeeld<br />

heeft <strong>bij</strong> de klinische klachten of dat het achtergrondruis<br />

is.<br />

Wanneer het onderzoek betreft waar juridische<br />

consequenties aan verbonden zijn<br />

(strafzaken, verzekeringskwesties) is een<br />

standaardrapport vaak niet voldoende. Een<br />

uitgebreide beschrijving van de ontvangen<br />

monsters, werkwijze, gevonden resultaten,<br />

waarschijnlijkheid van de interpretatie en<br />

conclusie zijn dan onderdelen van een rapport.<br />

Een dergelijk rapport wordt door rechters<br />

geaccepteerd als deskundigenrapport.<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 69


7. LITERATUUR<br />

1: Nebbia C, Ceppa L, Dacasto M, Nachtmann C, Carletti M. Oxidative monensin metabolism<br />

and cytochrome P450 A content and functions in liver microsomes from horses, pigs,<br />

broiler chicks, cattle and rats. J Vet Pharmacol Ther. 2001 Dec;24(6): 99-40 .<br />

2: Answers to Questions about Teflon Toxicity in Pet Birds Paul M. Gibbons, DVM Niles<br />

Animal Hospital and Bird Medical Center 7278 North Milwaukee Avenue Niles, Illinois.<br />

http://www.busybeaks.com/QA%20teflon.pdf (augustus 2006).<br />

: JD Groopman, AJ Hall, H Whittle, GJ Hudson, GN Wogan, R Montesano and CP Wild, Molecular<br />

dosimetry of aflatoxin-N7-guanine in human urine obtained in The Gambia, West<br />

Africa. Cancer Epidemiology Biomarkers & Prevention, Vol 1, Issue 221-227 (1992).<br />

4: Alexandros Yiannikouris and Jean-Pierre Jouanya. Mycotoxins in feeds and their fate in<br />

animals: a review. Anim. Res. 51 (2002) 81-99.<br />

5: H.J. Hapke. Toxicologie für Veterinärmediziner. ISBN 4 2 880 2 4. Verlag Enke (1988).<br />

6: J.A. Timbrell. Principles of Biochemical Toxicology. ISBN 0-85066-221-4. Taylor & Francis<br />

Ltd (1987).<br />

7: R. Niesink, J. de Vries, M. Hollinger. Toxicology, principles and applications.<br />

ISBN 0-849 -92 2-2. CRC Press and OU-Nl (1996).<br />

8: R.A. Goyer. Nutrition and metal toxicity. Am. J. Clin. Nutr. 61(suppl): 646S-650S (1995).<br />

9: A.A.M. Gerritsen, G.B.J. Rijs, J.G.P. Klein Breteler, J. Lahr. Oestrogene effecten in vissen<br />

in regionale wateren. RIZA rapport 200 .019. ISBN 90 6954991 RIZA. 200 .<br />

10: W.R. Humphries, P.C. Morrice, I. Bremner. A convenient method for the treatment of<br />

chronic copper poisoning in sheep using subcutaneous ammonium tetrathiomolybdate.<br />

The Veterinary Record, Vol 12 , Issue 2, 51-5 (1988)<br />

11: K.A. Bradley, J. Mogridge, M. Mourez, R.J. Collier, J.A. Young. Identification of the<br />

cellular receptor for anthrax toxin. Nature. 2001 Nov 8;414(6860):225-229.<br />

12: Cynthia M. Kahn (editor) The Merck Veterinary Manual 8th Edition (1998).<br />

Websites van belang voor <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>:<br />

http://www.vetpharm.unizh.ch<br />

http://www.ansci.cornell.edu/plants/index.html<br />

http://www.cbif.gc.ca/pls/pp/poison<br />

http://toxnet.nlm.nih.gov/<br />

D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 70


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 71


D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 72


Samenwerken aan<br />

diergezondheid


EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!