veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...
veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...
veterinaire toxicologie bij landbouwhuisdieren - Diergeneeskundig ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
IN DIT NUMMER ”VETERINAIRE TOXICOLOGIE BIJ LANDBOUWHUISDIEREN”<br />
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />
PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />
VIJFENVIJFTIGSTE<br />
JAARGANG NO. 1,<br />
APRIL 2008
Omslagbeeld:<br />
Alchemist (foto van glas in loodraam).<br />
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />
Periodiek tijdschrift<br />
vijfenvijftigste jaargang<br />
no. 1 - 2008 ISSN 0417 - 4631<br />
De Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum,<br />
opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen<br />
in binnen- en buitenland voorlichting te geven<br />
van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair<br />
gebied.<br />
Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster<br />
van het tijdschrift “<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum”.<br />
De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel<br />
mogelijk gemaakt in Nederland door:<br />
Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden.<br />
en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer<br />
Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan<br />
de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />
Postdoctorale <strong>veterinaire</strong> studenten in Utrecht kunnen<br />
het tegen een kleine vergoeding verkrijgen <strong>bij</strong><br />
het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid<br />
zich te abonneren; de kosten van een abonnement<br />
bedragen:<br />
Voor Nederland € 28,00 per jaargang.<br />
Voor het buitenland € 39,50 per jaargang.<br />
Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen<br />
worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 11,50<br />
per exemplaar voor Nederland of € 14,00 voor het<br />
buitenland op een van onze rekeningen.<br />
Redactiecommissie<br />
J. Goudswaard, voorzitter<br />
J. Schrooyen, secretaris<br />
Mw. A. Tolkamp (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.)<br />
J. Vernooij (Intervet Nederland)<br />
Redactie- en Administratieadres:<br />
Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel<br />
tel.: 0411-676822<br />
fax: 0411-671595<br />
e-m: de.em@12move.nl<br />
website: de-em.nl<br />
Rabobank Boxtel 1688.49.674<br />
BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />
Verklaring:<br />
De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid<br />
voor schade, welke- direct of indirect- het<br />
gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de<br />
inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen.<br />
Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd<br />
en/of openbaar worden gemaakt door middel van<br />
druk, microfilm of op welke andere wijze ook,<br />
zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.<br />
Opmaak en druk: Bloembergen Santee bv Nijmegen
Van de Redactie<br />
In de Geneeskunde is Toxicologie (mede in<br />
samenhang met milieu) een belangrijk vakgebied.<br />
Hoeveel te meer mag dit dan gelden<br />
voor de Veterinaire Toxicologie in de<br />
Diergeneeskunde, omdat -naar verhouding-<br />
dieren, en met name <strong>landbouwhuisdieren</strong>,<br />
regelmatig bloot kunnen staan aan mogelijke<br />
vergiftigingen via hun voedsel.<br />
De Redactie van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
Memorandum behoefde niet lang te zoeken<br />
naar een expert op dit gebied: de heer<br />
Counotte, biochemicus en toxicoloog, die<br />
al vele jaren als specialist op dit gebied <strong>bij</strong><br />
GD werkzaam is. Uit het CV blijkt, dat hij<br />
is gepromoveerd aan de <strong>Diergeneeskundig</strong>e<br />
Faculteit en derhalve ook een ruime kennis<br />
bezit van de diergeneeskunde. De Redactie<br />
vond hem bereid om, samen met collega Jet<br />
Mars, dit <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum samen<br />
te stellen.<br />
In het eerste hoofdstuk wordt de lezer ingewijd<br />
in de achtergronden van de Toxicologie.<br />
In de volgende hoofdstukken worden alle<br />
mogelijke vergiftigingen- al of niet seizoensgebonden-<br />
die in ons land <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
kunnen voorkomen, schematisch<br />
behandeld, uiteraard met adviezen voor de<br />
te nemen maatregelen en de (eventuele) behandeling.<br />
Ook een aantal vergiftigingen <strong>bij</strong><br />
andere diersoorten passeert de revue.<br />
De auteurs hebben de gewoonte om, vaak<br />
in tussenzinnen, buitengewoon interessante<br />
wetenswaardigheden op het gebied van de<br />
<strong>toxicologie</strong> te vermelden. Weet U waar de<br />
uitdrukking ”mad as a hatter” vandaan komt?<br />
Of dat vlinders uit alkaloiden, zoals die voorkomen<br />
in Jacobskruiskruid, feromonen kunnen<br />
maken? Dit zijn maar twee voorbeelden<br />
van de vele honderden in dit nummer van het<br />
<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum.<br />
De auteurs besluiten hun verhandeling met<br />
een paar zeer nuttige hoofdstukken over de<br />
werkprocedure <strong>bij</strong> incidenten in de veehouderij<br />
door mogelijke vergiftigingen (“contaminanten”),<br />
benodigd materiaal voor<br />
onderzoek, rapportage van de uitslagen, het<br />
werk op een toxicologisch laboratorium en<br />
de gebruikte apparatuur, de rol van GD, de<br />
dierenarts en andere instellingen als RIVM en<br />
RIKILT, etc.<br />
Een overzicht van belangrijke websites met<br />
betrekking tot de Veterinaire Toxicologie is<br />
eveneens <strong>bij</strong>gesloten.<br />
Naar de mening van de Redactie is dit<br />
<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum hierdoor<br />
uitgegroeid tot het meest overzichtelijke en<br />
uitgebreide Nederlandstalige naslagwerk<br />
over de Veterinaire Toxicologie. De redactie<br />
dankt de auteurs voor het vele werk, inclusief<br />
het samenstellen van alle foto’s, grafieken<br />
en tabellen, dat zij voor dit DM hebben<br />
verzet en verwacht dat het nog vele jaren een<br />
vraagbaak voor de Nederlandse dierenarts<br />
zal blijven met betrekking tot de Veterinaire<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1
Cobactan4,5%<br />
Geregistreerd voor<br />
veulen én paard<br />
Weefselvriendelijk • Praktisch • Snel werkzaam • Breedspectrum<br />
Cobactan 4,5% poeder en solvens voor injectie <strong>bij</strong> paarden. Diergeneesmiddel UDD. REG NL 10363. Bevat per ml<br />
gebruiksklare oplossing 45 mg cefquinome. Paard 1 d.d. 1 ml per 45 kg, veulen 2 d.d. 1 ml per 45 kg. Bestemd voor de<br />
behandeling van veulensepsis door E. coli en van respiratoire aandoeningen veroorzaakt door Streptococcus equi. Allergische reacties<br />
zijn mogelijk, op de injectieplaats kan lichte weefselreactie voorkomen. Wachttijd slacht 4 dagen. Toepassing uitsluitend door de dierenarts.<br />
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />
Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl<br />
Exclusief voor<br />
veulen én paard
D.M. Enquête 2007<br />
In juli 2007 is er aan .407 abonnees van<br />
het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum een<br />
enquête formulier gestuurd om hun mening<br />
over het D.M. te peilen.<br />
De respons was uitstekend : 1.065 ( 1, % )<br />
ingevulde formulieren zijn terug ontvangen.<br />
Uiteraard kwamen de meeste formulieren terug<br />
in de maanden juli en augustus. Het laatste<br />
formulier werd op 4 april 2008 ontvangen,<br />
maar liefst 7 maanden na het versturen van<br />
de enquête.<br />
Het is jammer dat nogal wat respondenten de<br />
achterzijde van het vragenformulier niet hebben<br />
ingevuld, wellicht is dat aan de Redactie<br />
te wijten die daar op de voorzijde van het formulier<br />
niet duidelijk naar verwezen heeft.<br />
De waardering voor het D.M. is zeer goed;<br />
gemiddeld wordt een 8,2 gegeven. Opvallend<br />
hier<strong>bij</strong> is dat dit gemiddelde hoofdzakelijk tot<br />
stand is gekomen door de waarderingen van<br />
7-10, zeer weinig waarderingen waren er van<br />
-6, 1 en 2 waren een zeldzaamheid.De opmerking<br />
,,Ga zo door” werd veelvuldig opgeschreven.<br />
Dat het D.M. zeer gewaardeerd wordt blijkt<br />
ook het feit dat veel dierenartsen ( 57 %) alle<br />
D.M.’s bewaren. Slechts 19 % bewaart alleen<br />
de voor hen interessante D.M.’s.<br />
De financiële waardering viel de Redactie een<br />
beetje tegen. 42 % waardeert een uitgave op 5<br />
euro, 4 % op 10 euro en 15 % op 15 euro. Is<br />
dat de zuinigheid waar wij als beroepsgroep<br />
mee behept zijn ?<br />
Dan de vraag of u de sponsoren van het D.M.<br />
kent? 25 % antwoordt heel eerlijk dat zij het<br />
niet weten. Sommigen geven de goede antwoorden<br />
maar zeggen er <strong>bij</strong> dat ze gespiekt<br />
hebben. Door degenen die het goede antwoord<br />
geven wordt in 7 % van de gevallen<br />
Boehringer-Ingelheim genoemd, door <strong>bij</strong>na<br />
4 % wordt<br />
Alfasan genoemd en met 47 % is de score<br />
voor Intervet het hoogst. Daarnaast werden<br />
alle mogelijke bedrijven genoemd, ook firma’s<br />
die al lang van de Nederlandse markt<br />
verdwenen zijn.<br />
Voor velen is het een verrassing dat het D.M.<br />
ook een website heeft (www.de-em.nl).<br />
Deze website wordt heel slecht bekeken, maar<br />
nu deze bekend is geeft men aan er vaker op<br />
te gaan kijken. Meer dan 70 % van de lezers<br />
van het D.M. geeft aan graag een gedrukte<br />
uitgave te willen ontvangen, al was het maar<br />
om het als naslagwerk te kunnen gebruiken.<br />
Minder dan 0 % geeft de voorkeur aan alleen<br />
een digitale uitgave.<br />
Op de vraag om onderwerpen voor nog te<br />
verschijnen D.M.’s is een lawine van antwoorden<br />
binnengekomen. Het is ondoenlijk<br />
om ze hier te vermelden; zelfs een selectie<br />
zou onrecht doen aan de overige vermelde<br />
ideeën. Duidelijk is dat de D.M.’s waarin<br />
één diersoort wordt behandeld erg hoog aangeschreven<br />
staan evenals het Jubileumboek<br />
,,Bijzondere dieren”(niet meer verkrijgbaar).<br />
Bestuur en Redactie van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
Memorandum bedanken iedereen hartelijk<br />
voor het invullen van de enquête.<br />
P.S. Enkele personen hebben op het enquête<br />
formulier persoonlijke wensen ingevuld, b.v.<br />
dat men geen D.M. meer wenst te ontvangen<br />
omdat men gepensioneerd is of met de vraag<br />
of bepaalde nummers nog na te bestellen<br />
zijn. Aangezien het een anonieme enquête<br />
was kunnen wij deze vragen echter niet beantwoorden.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz.
Inhoudsopgave<br />
<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum Toxicologie<br />
Veterinaire Toxicologie <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
Inhoudsopgave<br />
<strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum Toxicologie<br />
Veterinaire Toxicologie <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
Van de redactie 1<br />
DM enquete 2007<br />
Inhoudsopgave 5<br />
De auteurs 7<br />
Inleiding 8<br />
1. Wat is <strong>toxicologie</strong> 9<br />
1.1 Inleiding <strong>veterinaire</strong> (milieu) <strong>toxicologie</strong> 9<br />
1.2 Algemeen 8<br />
1. Principes 11<br />
1.4 Werking in het lichaam, veel voorkomende effecten 1<br />
1.4.1 Huid 1<br />
1.4.2 Lever 1<br />
1.4. Nieren 14<br />
1.4.4 Bloedcellen 14<br />
1.4.5 Longen 14<br />
1.4.6 Hersenen/zenuwen 14<br />
1.4.7 Immuuntoxiciteit 15<br />
1.5 Detoxificatie 15<br />
1.6 Verschillen tussen species: wat is nog veilig? 15<br />
1.7 Behandelingen 16<br />
2 Vergiftiging vanuit de omgeving 18<br />
2.1 Lucht 18<br />
2.1.1 Mengmest 18<br />
2.1.2 Condens nitriet / ammoniak stal 19<br />
2.1. Giftige dampen uit kuilen. 19<br />
2.1.4 Teflon en vogels. 19<br />
2.2 Water 20<br />
2.2.1 Nitraat/nitriet (zomer/winter/stal) 20<br />
2.2.2 Cyanobacteriën. 21<br />
2.2. Zout / ontharders 21<br />
2.2.4 Zware metalen (slib) 21<br />
2.2.5 Chemicaliën 23<br />
2.2.6 Riooloverstorten 2<br />
2.2.7 Mycotoxinen 24<br />
2.2.8 Hormoonverstorende stoffen 24<br />
2. Voer 25<br />
2. .1 Mycotoxinen 25<br />
2. .2 Zware metalen 25<br />
2. . Vitaminen 26<br />
2. .4 Spoorelementen 26<br />
2. .5 Bijproducten 27<br />
2.4 Grond 27<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4
2.4.1 Zware metalen 27<br />
2.4.2 Overige stoffen 29<br />
. Veel voorkomende vergiftigingen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> 0<br />
.1 Seizoensgebonden vergiftigingen 0<br />
.1.1 Water met Clostridium (zomer), met olie erop (herfst) en nitriet (winter) 0<br />
.1.2 Nitraat in gewassen 0<br />
.1. Hydroliek-olie over de kuil. 0<br />
.1.4 Nachtschade en builenpest in de maïs 1<br />
.1.5 Uien in het rantsoen 1<br />
.2 Zware metalen 1<br />
. Bestrijdingsmiddelen 2<br />
.4 Diergeneesmiddelen 2<br />
.5 Giftige planten<br />
.5.1 Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) 4<br />
.5.2 Boterbloemen (familie Ranunculaceae) (Scherpe boterbloem) 4<br />
.5. Kruisbloemigen (familie Cruciferae, Brassica spp) (raap, kool, wilde mosterd). 4<br />
.5.4 Eik (familie Fagaceae) (Querces robur = zomereik) 5<br />
.5.5 Equisetum palustre (lidrus) en Equisetum arvense (heermoes) 5<br />
.5.6 Gevlekte scheerling (familie schermbloemigen) (Conium maculatum). 5<br />
.5.7 Jacobskruiskruid (voorheen Senecio jacobaea; nieuwe naam Jacobaea vulgaris) 6<br />
.5.8 Laurierkers (familie Rosaceae) (Prunus laurocerasus) 7<br />
.5.9 Lupinen (familie Leguminosae, vlinderbloemigen) (lupinus) 7<br />
.5.10 Nachtschade (familie Solanaceae) (aardappel, tomaat, zwarte nachtschade) 7<br />
.5.11 Rhododendron en Azalea 9<br />
.5.12 Sint Janskruid (Hypericum perforatum) 9<br />
.5.1 Taxus baccata (venijnboom) 40<br />
.5.14 Waterscheerling (familie schermbloemigen) (Cicuta virosa). 40<br />
4. Eigenschappen van giftige stoffen en eventuele behandeling 41<br />
4.1 Mycotoxinen 4<br />
4.1.1 Aflatoxine 43<br />
4.1.2 Fumonisine 44<br />
4.1. Ochratoxine 44<br />
4.1.4 Patulin 44<br />
4.1.5 Trichothecenen (oa. DON en T-2) 44<br />
4.1.6 Zearalenone 45<br />
4.1.7 Penicillium roqueforti-toxine 45<br />
4.1.8 Sporidesmin 45<br />
4.1.9 Overige mycotoxinen 45<br />
4.2 Giftige planten (phytoxinen) 45<br />
4.2.1 Alcoholen en ketonen 46<br />
4.2.2 Alkaloïden 46<br />
4.2. Suikerverbindingen (carbohydraten) 46<br />
4.2.4 Chelaterende verbindingen 46<br />
4.2.5 Glycosiden 46<br />
4.2.6 Vetten 47<br />
4.2.7 Fenolverbindingen 47<br />
4.2.8 Eiwitten en aminozuren 47<br />
4.2.9 Glyco-alkaloïden 47<br />
4.3 Bacteriële toxinen 47<br />
4. .1 Exotoxinen 47<br />
4. .2 Endotoxinen 49<br />
4.4 Biogene amines 49<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5
4.5 Bestrijdingsmiddelen 49<br />
4.5.1 Cholinesterase-remmers 50<br />
4.5.2 Strychnine 51<br />
4.5. Mecoprop/MCPP/MCPA 51<br />
4.5.4 Organo-chloorverbindingen 51<br />
4.5.5 Paraquat 51<br />
4.5.6 Glyfosaat 52<br />
4.5.7 Dinitro-verbindingen 52<br />
4.5.8 Coumarine (rattengif, muizenkorrels) 52<br />
4.6 Zware metalen en (spoor)elementen 5<br />
4.6.1 Lood 54<br />
4.6.2 Cadmium 54<br />
4.6. Koper 55<br />
4.6.4 Zink 55<br />
4.6.5 IJzer 57<br />
4.6.6 Seleen 57<br />
4.6.7 Molybdeen 57<br />
4.6.8 Fluor 58<br />
4.6.9 Kobalt 58<br />
4.6.10 Kwik 58<br />
4.6.11 Arseen 59<br />
4.6.12 Zwavel en zwavelverbindingen 59<br />
4.7 Anorganische componenten 59<br />
4.7.1 Zout 59<br />
4.7.2 Nitraat/nitriet 60<br />
4.8 Organische componenten 60<br />
4.8.1 Antivries (ethyleenglycol) 60<br />
4.8.2 Chocolade (theobromine) 61<br />
4.8. Petroleum/benzine/diesel 61<br />
4.8.4 Alcohol 61<br />
4.8.5 Cyanide 61<br />
4.8.6 Koolmonoxide 62<br />
5. Calamiteiten: het veterinair milieutoxicologisch draaiboek 6<br />
5.1 Algemeen 6<br />
5.2 Rol van de veehouder 64<br />
5. Rol van de dierenarts 65<br />
5.4 Rol van GD 65<br />
5.5 Rol van andere organisaties en instituten 65<br />
6. Onderzoeksmogelijkheden en werkwijze laboratorium 66<br />
6.1 Inleiding 66<br />
6.2 Materiaal benodigd voor onderzoek 66<br />
6. Laboratoriumonderzoek 67<br />
6. .1 Screening 67<br />
6. .2 Bevestiging van de stof 68<br />
6. . Kosten van toxicologisch onderzoek 69<br />
6. .4 Rapportage van de bevindingen 69<br />
7. Literatuur 70<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6
De Auteurs<br />
Guillaume Counotte<br />
Jet Mars<br />
Voorblad: Alchimist (foto van glas in loodraam)<br />
Alle foto’s zijn van de auteurs, tenzij anders vermeld.<br />
Na de HBS-B in Maastricht te hebben doorlopen, werd de<br />
opleiding Biochemie in Nijmegen gevolgd (1970 – 1976).<br />
Daarna volgde het vervullen van de dienstplicht. Het promotieonderzoek<br />
(lactaatmetabolisme in de pens van koeien)<br />
werd uitgevoerd aan de Faculteit Diergeneeskunde en werd<br />
in 1981 cum laude afgesloten. Vanaf 1981 is hij werkzaam <strong>bij</strong><br />
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren als landelijk coördinator<br />
Klinische Chemie en Chemie. Vanaf 1992 werkzaam in<br />
Deventer binnen het laboratorium in diverse functies. Vanaf<br />
1997 is hij erkend toxicoloog (in 1998 ingeschreven in het register<br />
van Eurotox). Hij heeft ongeveer 8 wetenschappelijke<br />
artikelen gepubliceerd.<br />
Het atheneum werd gevolgd in Raalte. Na een jaar pedagogiek<br />
(afgesloten met propedeuse) werd van 1980 tot 1987 de studie<br />
Diergeneeskunde in Utrecht gevolgd. Zij was werkzaam <strong>bij</strong> de<br />
Faculteit Diergeneeskunde (Kliniek voor Inwendige Ziekten<br />
en Voeding van Landbouwhuisdieren) van 1988 tot 1994.<br />
Na één jaar als dierenarts werkzaam geweest te zijn <strong>bij</strong> de<br />
Gezondheidsdienst voor Dieren in Boxtel, werd van 1995 tot<br />
1999 onderzoek gedaan <strong>bij</strong> ID-Lelystad. Dit werd in 2000 afgesloten<br />
met een proefschrift (Vaccinology and epidemiology<br />
of bovine herpesvirus 1). Vanaf 1999 is zij werkzaam als immunoloog<br />
<strong>bij</strong> GD in Deventer. Vanaf 2001 heeft zij <strong>veterinaire</strong><br />
<strong>toxicologie</strong> in haar pakket met als specialisatie planten-<strong>toxicologie</strong>.<br />
Zij is specialist Rundergezondheid en heeft ongeveer 20<br />
wetenschappelijke artikelen gepubliceerd.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 7
Inleiding<br />
Deze uitgave van het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum beschrijft de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>:<br />
wat wordt daaronder verstaan, welke giftige stoffen spelen een rol in de diergezondheid, welke<br />
rol spelen de dierenarts en GD (Gezondheidsdienst voor Dieren) in het geval van calamiteiten<br />
waar<strong>bij</strong> vergiftigingen aan de orde zijn, hoe wordt vastgesteld welke stof de oorzaak is en welke<br />
gegevens van de veehouder en de dierenarts daar<strong>bij</strong> van belang zijn.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 8
1. Wat is <strong>toxicologie</strong><br />
1.1 Inleiding <strong>veterinaire</strong> (milieu) <strong>toxicologie</strong><br />
Net als mensen kunnen dieren ook te maken<br />
krijgen met vergiftigingen. Een dier kan echter<br />
niet zeggen of hij iets verkeerds heeft gegeten<br />
of niet. Daar staat weer tegenover dat<br />
een dier geen zelfmoordpoging zal doen. Wel<br />
is een dier veel meer in de natuur en zal eerder<br />
iets eten dat hem wordt voorgehouden of dat<br />
hij heeft gevonden dan mensen. Er zijn dus<br />
veel overeenkomsten tussen de humane <strong>toxicologie</strong><br />
en de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>, maar er<br />
bestaan zeker ook verschillen. Daarom wordt<br />
meestal gesproken over <strong>veterinaire</strong> milieu<strong>toxicologie</strong>:<br />
kennis van de omgeving van het<br />
dier is net zo belangrijk als kennis van het<br />
dier.<br />
In dit nummer van het <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
Memorandum zal nader worden ingegaan op<br />
mogelijke vergiftigingen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
met enkele uitstapjes naar honden,<br />
katten, paarden en vogels. In dit eerste hoofdstuk<br />
zullen enkele basisprincipes van de <strong>toxicologie</strong><br />
worden besproken. Hoofdstuk 2 behandelt<br />
de risico’s vanuit de omgeving waaraan<br />
het dier blootstaat (milieu). Op sommige<br />
vergiftigingen kun je de ‘klok’ gelijk zetten.<br />
Enkele van deze seizoensgebonden vergiftigingen<br />
staan in hoofdstuk beschreven. Veel<br />
vergiftigingen worden niet veroorzaakt door<br />
stoffen die ontstaan door menselijke handelingen<br />
(veelal ten onrechte als chemische<br />
stoffen aangeduid), maar door producten die<br />
andere organismen maken (biotoxinen, die<br />
men ten onrechte als biologische producten<br />
beschouwt). Enkele voor dieren belangrijke<br />
giftige stoffen staan vermeld in hoofdstuk 4.<br />
Een artikel over <strong>toxicologie</strong> kan niet zonder<br />
een, min of meer, systematische beschrijving<br />
van de meest voorkomende vergiftigingen, de<br />
uitwerking en een eventuele behandeling.<br />
Soms komt het voor dat niet één dier of één<br />
bedrijf getroffen wordt door een onbegrepen<br />
vergiftiging, maar dat één bedrijf voor<br />
langere tijd of meerdere bedrijven gelijktijdig<br />
ernstig zieke of gestorven dieren melden. In<br />
hoofdstuk 5 wordt besproken hoe daar voor<br />
<strong>landbouwhuisdieren</strong> op een systematische<br />
wijze mee wordt omgegaan. Ten slotte staat<br />
in hoofdstuk 6 aangegeven hoe een toxicologisch<br />
laboratorium werkt en welke apparatuur<br />
tegenwoordig wordt gebruikt om een<br />
vergiftiging aan te tonen of uit te sluiten.<br />
Niet alle mogelijke vergiftigingen worden<br />
hier besproken. Alleen die vergiftigingen die<br />
in Nederland voor komen worden behandeld.<br />
Anders zou dit <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum<br />
uitgroeien tot een handboek. Maar als<br />
een vergiftiging nu niet voorkomt, betekent<br />
dat niet dat die vergiftiging uitgesloten is.<br />
Een aantal stoffen (vitaminen, spoorelementen)<br />
hebben in lagere hoeveelheden een nuttig<br />
effect terwijl in hogere hoeveelheden de<br />
betreffende stof giftig wordt. De nuttige effecten<br />
en uitwerkingen worden hier niet besproken.<br />
Alleen de schadelijke effecten (als<br />
die er zijn) komen hier aan de orde.<br />
1.2 Algemeen<br />
Het woord <strong>toxicologie</strong> is afgeleid van het<br />
Griekse woord toxicos, dat op zijn beurt afstamt<br />
van toxon (= boog). Het gif op een<br />
pijlpunt werd ook wel toxicon pharmacon genoemd,<br />
later afgekort tot toxicum. Het woord<br />
toxon wordt nog steeds in de oorspronkelijke<br />
betekenis (gebogen voorwerp) gebruikt: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
in toxoplasma: een boogvormig<br />
organisme en niet een organisme dat giftig is<br />
in plasma! Tegenwoordig wordt onder <strong>toxicologie</strong><br />
verstaan: de wetenschap die zich bezighoudt<br />
met de schadelijke effecten van chemicaliën<br />
op levende organismen en met de<br />
interactie van deze stoffen met organismen.<br />
Toxicologie is het vakgebied dat veel interacties<br />
kent met andere vakgebieden: pathologie,<br />
voedingsleer, milieuhygiëne, (bio)chemie,<br />
histochemie, fysiologie, farmacochemie, embryologie,<br />
enzovoort. Voor een correcte interpretatie<br />
van bevindingen is kennis van, of<br />
samenwerking met, een of meerdere van deze<br />
disciplines nodig.<br />
Waarschijnlijk de meest bekende uitspraak<br />
die met <strong>toxicologie</strong> te maken heeft, is die<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 9
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 10
van Paracelsus (Theophrastus Bombastus<br />
von Hohenheim 149 -1541): “Alle Dinge sind<br />
Gift und nichts ist ohne Gift; allein die Dosis<br />
machts, dass ein Ding kein Gift ist”: (de dosis<br />
maakt het vergif). Met andere woorden: alles<br />
is uiteindelijk giftig, als de hoeveelheid maar<br />
groot genoeg is. Paracelsus wordt ook wel de<br />
grondlegger van de <strong>toxicologie</strong> genoemd. Hij<br />
was de eerste die een verband legde tussen<br />
dosis en vergiftigingsverschijnselen. Deze<br />
waarheid geldt ook vandaag nog steeds: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
het vinden van arseen in een dier<br />
betekent niet automatisch dat het dier vergiftigd<br />
is met arseen! In dit kader is het goed<br />
om op te merken dat echte homeopathische<br />
preparaten nooit een vergiftiging kunnen<br />
veroorzaken. Soms worden fytotherapeutica<br />
verkocht als homeopathisch middel. Fytotherapeutica<br />
kunnen wel hogere doseringen van<br />
plantaardige stoffen bevatten en dus giftig<br />
zijn voor dieren.<br />
Binnen de <strong>toxicologie</strong> worden verschillende<br />
subdisciplines onderscheiden. De klinische<br />
<strong>toxicologie</strong> houdt zich bezig met het vaststellen<br />
en behandelen van vergiftigingen, de<br />
laboratorium aspecten (evaluatie methoden,<br />
bepalingswijze), de uitwerking van vergiftigingen<br />
op het lichaam (zowel mens als dier).<br />
De <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong> is daarom een onderdeel<br />
van de klinische <strong>toxicologie</strong>.<br />
Voedings<strong>toxicologie</strong> is vooral gericht (zoals<br />
het woord al zegt) op de schadelijke effecten<br />
van voedsel(componenten) en voedingsgewoonten.<br />
Risico-evaluatie en advisering aan<br />
consumenten staat hier centraal.<br />
Beroepsgerelateerde aandoeningen (zoals<br />
het voorbeeld van asbest) vallen onder de arbeids<strong>toxicologie</strong>.<br />
Onder dit specialisme valt<br />
ook het vaststellen van de zogenaamde MAC<br />
(maximaal aanvaarde concentratie) die wordt<br />
gehanteerd <strong>bij</strong> het werken met chemicaliën.<br />
Andere subdisciplines zijn de genetische <strong>toxicologie</strong>,<br />
de teratologie en reproductie-<strong>toxicologie</strong><br />
en de milieu<strong>toxicologie</strong>. Hier wordt in<br />
het vervolg vooral de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong><br />
behandeld met af en toe een uitstapje naar andere<br />
subdisciplines.<br />
1.3 Principes<br />
Vergiftigingen herkent men aan ziektesymptomen<br />
variërend van lokale aandoeningen via<br />
complexe klachten tot de dood van het organisme.<br />
Veel infectieuze aandoeningen kun-<br />
nen echter dezelfde symptomen veroorzaken.<br />
Het uitsluiten van infecties of metabole stoornissen<br />
behoort niet tot de <strong>toxicologie</strong>, maar is<br />
het gevolg van samenwerken met de andere<br />
vakgebieden.<br />
Alles begint met de blootstelling van het organisme<br />
aan het vergif. Het vergif moet natuurlijk<br />
eerst zijn opgenomen voordat het zijn<br />
werk kan doen. De opname kan op diverse<br />
manieren gebeuren: via de huid (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
de zogenaamde pour-on), via de lucht<br />
(longen), via het water of voedsel (oraal) of<br />
op een andere wijze (<strong>bij</strong>voorbeeld door injectie<br />
van een medicijn). Deze eerste fase wordt<br />
ook wel de blootstellingsfase (absorptiefase)<br />
genoemd.<br />
De tweede fase is de distributiefase. Soms is<br />
dit heel lokaal (als <strong>bij</strong>voorbeeld een vergif via<br />
de huid wordt opgenomen en daar leidt tot<br />
huidaandoeningen), soms ook heel complex<br />
(een redelijk onschadelijke stof wordt na omzetting<br />
in de lever giftig voor andere organen).<br />
Een voorbeeld van een complexe vergiftiging<br />
is cadmium (Cd). In eerste instantie is cadmium<br />
helemaal niet schadelijk voor de nieren.<br />
Cadmium wordt echter in de lever gekoppeld<br />
aan metallothionine (MT) en de combinatie<br />
MT-Cd levert wel nierbeschadiging op. De<br />
chemische aard van de stof bepaalt voor een<br />
groot deel de distributie. Lipofiele stoffen zullen<br />
<strong>bij</strong> voorkeur in het vet worden opgeslagen<br />
en niet in vloeistoffen zoals bloed en urine.<br />
Bij melkgevende dieren komen lipofiele stoffen<br />
dan ook snel in de melk terecht en kunnen<br />
zo weer een risico vormen voor de volksgezondheid<br />
of jonge dieren.<br />
Transformatie van de stof is de derde fase.<br />
Onder transformatie wordt verstaan: alle<br />
omzettingen in het lichaam. Het komt maar<br />
heel zelden voor dat een stof weer geheel als<br />
oorspronkelijke stof wordt uitgescheiden. De<br />
meeste stoffen ondergaan in het lichaam een<br />
omzetting.<br />
Tenslotte vindt uitscheiding of excretie plaats<br />
(vierde fase). Uitscheiding vindt gewoonlijk<br />
plaats via urine, de gal en de mest. Maar kan<br />
ook via de uitgeademde lucht (longen).<br />
Dit hele proces (absorptie, distributie, transformatie,<br />
excretie) wordt ook wel de toxokinetiek<br />
genoemd. Toxokinetiek ligt heel<br />
dicht tegen de farmacokinetiek aan. Alleen<br />
beschrijft de farmacokinetiek de opname en<br />
uitscheiding van werkzame stoffen in het<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 11
lichaam terwijl de toxokinetiek de opname<br />
en uitscheiding van schadelijke stoffen beschrijft.<br />
Maar veel biologisch actieve stoffen<br />
kennen een werkzame dosis en zijn in hogere<br />
dosis schadelijk.<br />
Er is altijd een grote behoefte om een indeling<br />
te kunnen maken in giftigheid van stoffen.<br />
Men wil immers snel weten hoe giftig een<br />
stof is. Ook al zijn er soms heel verschillende<br />
reacties van een stof op de verschillende diersoorten<br />
waardoor een stof in de ene diersoort<br />
giftig is en in de andere diersoort vrijwel<br />
niet. Daartoe bestaat een standaardtest met<br />
muizen die dient om een grove inschatting<br />
van de giftigheid te bepalen door de LD50<br />
van een stof te meten. De LD50 is de dosis<br />
(hoeveelheid) van een stof waar<strong>bij</strong> de helft<br />
van de populatie sterft (Lethale Dosis 50 %).<br />
Het vaststellen van de LD50 gaat ruwweg als<br />
volgt: men neemt groepen van 10 muizen en<br />
dient deze een hoeveelheid stof toe. Vervolgens<br />
wordt vastgesteld hoeveel muizen sterven<br />
(figuur 1).<br />
Figuur 1 Sterfte <strong>bij</strong> 10 muizen per groep (zwart)<br />
afhankelijk van toegediende dosis<br />
Dit wordt dan uitgezet zoals te zien in figuur<br />
2. Merk op dat zowel de toegediende dosis<br />
als de sterfte logaritmisch zijn uitgezet.<br />
Figuur 2 Sterftepercentage uitgezet tegen toegediende<br />
dosis<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 12<br />
Uit figuur 2 kan worden afgeleid dat de LD50<br />
van de onderzochte stof 247 mg/kg lichaamsgewicht<br />
(LW) is. Uit dit voorbeeld blijken ook<br />
meteen de beperkingen van het gebruik van<br />
de LD50: immers er gaat één dier dood <strong>bij</strong> het<br />
toedienen van 50 mg/kg LW en <strong>bij</strong> het toedienen<br />
van 1000 mg/kg LW (dus 4 maal de<br />
LD50) blijft nog één dier leven. Dus niet alleen<br />
de LD50-waarde op zich is van belang, ook de<br />
helling van de lijn die ontstaat. Dit is te zien<br />
in figuur 3. Stof A en stof B hebben vrijwel<br />
dezelfde LD50-waarde, maar stof A veroorzaakt<br />
al <strong>bij</strong> veel lagere gehalten de dood ten<br />
opzichte van stof B. Dit kan men afleiden uit<br />
het feit dat de helling van de lijn van stof A<br />
minder steil loopt dan die van stof B, terwijl<br />
het gehalte <strong>bij</strong> 50 % sterfte ongeveer gelijk is.<br />
Een minder steile helling betekent dat een stof<br />
in een veel langer concentratiegebied begint<br />
met schadelijk te zijn voor de eerste dieren<br />
maar pas in veel hogere gehalten de dood van<br />
alle dieren veroorzaakt. Stof C heeft dezelfde<br />
helling als die van stof B, dus de onderlinge<br />
gevoeligheid (sensitiviteit) van de populatie<br />
(<strong>bij</strong>voorbeeld ratten) is voor stof B en stof C<br />
gelijk. Maar het gehalte waar<strong>bij</strong> 50 % sterfte<br />
optreedt, ligt beduidend hoger dan dat van<br />
stof B. Dus stof C is minder giftig dan stof<br />
B. Deze verschillen in gevoeligheid zijn ook<br />
bekend in de farmacologie. De verschillen<br />
worden voor een deel verklaard doordat er<br />
verschillen zijn in genetische expressie van<br />
enzymen die betrokken zijn <strong>bij</strong> de omzettingen.<br />
Sommige dieren (of mensen) hebben<br />
meer enzymactiviteit dan anderen.<br />
Figuur Sterftepercentage voor drie verschillende<br />
stoffen
De LD50 is dus vooral een maat om stoffen<br />
ten opzichte van elkaar te vergelijken en<br />
om een indruk te krijgen van de giftigheid<br />
van een stof. Een gebruikelijke indeling van<br />
stoffen naar giftigheid is vermeld in tabel 1.<br />
Sommigen onderscheiden nog een categorie<br />
‘extreem giftig’ (LD50 < 1 mg/kg LW).<br />
Betekenis LD50 (mg/kg lichaamsgewicht, oraal)<br />
Zeer giftig < 25 mg/kg LW<br />
Giftig 25 – 200 mg/kg LW<br />
Schadelijk 200 – 2000 mg/kg LW<br />
Niet giftig > 2000 mg/kg LW<br />
Tabel 1 Indeling van de giftigheid van stoffen op<br />
basis van de LD50-waarde<br />
Tabel 1. Indeling van de giftigheid van stoffen op basis van de LD50-waarde.<br />
Zoals al hiervoor is aangegeven, is de LD50<br />
een ruwe parameter die zeker niet alles zegt<br />
over de giftigheid van een stof. Van groot<br />
belang is ook om te weten hoe precies de<br />
LD50 is bepaald: hoelang heeft men de stof<br />
toegediend en in welke frequentie (eenmalig,<br />
eenmaal per dag gedurende een week, enzovoort),<br />
hoelang heeft men gewacht voordat<br />
werd vastgesteld hoeveel dieren zijn gestorven<br />
(24 uur, 1 week, 1 maand?), zijn alle dieren<br />
wel gestorven aan de stof of zijn er ook<br />
dieren een ‘natuurlijke’ dood gestorven? Vervolgens:<br />
welke diersoort en welke stam heeft<br />
men gebruikt om de LD50 vast te stellen. Per<br />
stam verschilt het genetisch patroon en kan<br />
dus ook de reactie van het dier op een giftige<br />
stof anders zijn. Voor runderen (en andere<br />
herkauwers) komt daar nog <strong>bij</strong> dat de pens<br />
een groot vat met allerlei micro-organismen<br />
is waar veel stoffen al direct <strong>bij</strong> binnenkomst<br />
veranderingen ondergaan. Maar de micro-organismen<br />
in runderen, schapen en geiten verschillen<br />
nogal, waardoor een stof die schadelijk<br />
is voor runderen, niet schadelijk hoeft<br />
te zijn voor schapen. Het moge duidelijk zijn<br />
dat de LD50 bruikbaar is om stoffen onderling<br />
met elkaar te vergelijken en dat het iets<br />
zegt over de relatieve schadelijkheid, maar<br />
het is zeker niet de maat voor alle toxiciteit.<br />
Immers: de dood is niet het enige klinische<br />
verschijnsel van een stof. Een stof kan veel<br />
meer schadelijke effecten hebben dan het<br />
veroorzaken van de dood.<br />
1.4 Werking in het lichaam, veel voorkomende<br />
effecten<br />
De schadelijke werking van een stof kan al<br />
beginnen <strong>bij</strong> het eerste contact van de stof<br />
met het lichaam. Dat kan de huid zijn (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
een allergische reactie, beschadiging<br />
van de lederhuid), de longen (<strong>bij</strong> opname<br />
via de lucht), de mond, de slokdarm en/of<br />
de maag (<strong>bij</strong> zuren en logen), de bloedvaten<br />
en/of de spieren (<strong>bij</strong> injectie).<br />
1.4.1 Huid<br />
Voorbeeld van stoffen die een direct effect op<br />
de huid hebben zijn de berenklauw, logen en<br />
zuren. De berenklauw bevat furocoumarin,<br />
dat ervoor zorgt dat de huid hypergevoelig<br />
wordt voor zonlicht. Dit is een vorm van primaire<br />
fotosensibilisatie. De stoffen kunnen<br />
ook via de lever ervoor zorgen dat fotosensibiliteit<br />
optreedt. Dit wordt secundaire fotosensibilisatie<br />
genoemd. Jacobskruiskruid is<br />
daar een voorbeeld van. Fotosensibiliteit uit<br />
zich in zonnebrand dat tot (ernstige) blaarvorming<br />
leidt. Bovendien kan (zeer) ernstige<br />
leverschade gepaard gaan met zonnebrand<br />
(secundaire fotosensibiliteit).<br />
1.4.2 Lever<br />
De lever is, zoals bekend, het orgaan dat veel<br />
omzettingen voor zijn rekening neemt. Heel<br />
veel enzymen zijn in de lever actief. Een<br />
voorbeeld is het enzymsysteem cytochroom<br />
P450 dat betrokken is <strong>bij</strong> veel oxidatieve<br />
omzettingen van vooral lipofiele stoffen: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
het onschadelijk maken van monensin,<br />
tiamulin, enzovoort. Cytochromen<br />
bevatten vaak ijzer als actieve kern waardoor<br />
overdracht van elektronen (oxidatie-reductie)<br />
goed kan verlopen. Een verandering van de<br />
activiteit van dit enzym wordt dan ook gezien<br />
als een reactie van het lichaam op schadelijke<br />
stoffen. Het lichaam probeert door omzettingen<br />
in de lever de stof sneller kwijt te raken. Maar<br />
het omzetten van een stof is niet zonder risico<br />
voor het dier: sommige omzettingsproducten<br />
zijn giftiger dan de oorspronkelijke stof. Een<br />
tweetal voorbeelden: de alkaloïden van de<br />
plant Jacobskruiskruid zijn in eerste instantie<br />
niet zo giftig. Pas in de lever vindt omzetting<br />
plaats (oxidatie) waardoor de giftigheid ontstaat.<br />
De lever is daar zelf het eerste de dupe<br />
van, waardoor de alkaloïden van Jacobskruiskruid<br />
voornamelijk leverbeschadiging ver-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1
oorzaken. Een ander voorbeeld van een stof<br />
die veel giftiger wordt na biotransformatie is<br />
parathion. Parathion wordt door de lever omgezet<br />
in paraoxon. Deze stof is veel giftiger<br />
dan het oorspronkelijke parathion. Dit wordt<br />
ook wel bioactivering genoemd.<br />
1.4.3 Nieren<br />
De nieren moeten er vervolgens voor zorgen<br />
dat de schadelijke stof snel het lichaam verlaat.<br />
De stof moet dan wel goed oplosbaar<br />
zijn in vloeistof (urine). Veel organische stoffen<br />
zijn dat niet. Het lichaam zorgt er via de<br />
lever voor dat de stof beter oplosbaar is in<br />
water en dat de nieren de stof dan goed kunnen<br />
verwerken. In urine vindt men daarom<br />
zelden de oorspronkelijke stof maar meestal<br />
een metaboliet of de oorspronkelijke stof via<br />
de lever gekoppeld met glucuronzuur of sulfaat.<br />
1.4.4 Bloedcellen<br />
Indien een stof niet snel genoeg onschadelijk<br />
kan worden gemaakt en vervolgens uit het<br />
lichaam wordt verwijderd, kunnen ook andere<br />
organen beschadigd raken. Bij veel stoffen<br />
zijn snel delende cellen het meest gevoelig<br />
voor vreemde stoffen. Voorbeelden hiervan<br />
zijn chlooramfenicol en adelaarsvaren. Het<br />
beenmerg en de hieruit gemaakte bloedcellen<br />
worden door deze stoffen in hun functie<br />
aangetast. De aanmaak en het functioneren<br />
van rode en witte bloedcellen kan verstoord<br />
raken. Indien daardoor ook de weerstand<br />
wordt aangetast (doordat <strong>bij</strong>voorbeeld de witte<br />
bloedcellen niet meer goed functioneren)<br />
spreekt men van immuuntoxiciteit (zie<br />
hoofdstuk 1.4.7). Echter onder immuuntoxiciteit<br />
valt meer dan alleen niet goed functionerende<br />
witte bloedcellen.<br />
1.4.5 Longen<br />
Veel stoffen worden slecht opgenomen via de<br />
darmen maar worden goed opgenomen via de<br />
longen. In de longen is de buitenlucht maar<br />
door een dun membraan gescheiden van de<br />
bloedstroom. Stoffen kunnen daarom eenvoudig<br />
door het membraan heen het lichaam<br />
binnenkomen. Cadmium is daar een mooi<br />
voorbeeld van (voor veel andere metalen<br />
geldt hetzelfde). Is de opname van cadmium<br />
via de darmen zo’n 2 tot 6 % van de dosis, via<br />
de longen kan wel tot 50 % worden opgeno-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 14<br />
men. Omdat de longen geen sterk membraan<br />
(epitheellaag) bevatten zoals de huid, zijn de<br />
longen relatief kwetsbaar. Vooral lipofiele<br />
stoffen in de lucht kunnen longbeschadiging<br />
veroorzaken waardoor benauwdheid en<br />
ademhalingsstoornissen kunnen optreden.<br />
Lipofiele stoffen kunnen snel het membraan<br />
(dat ook uit een lipidenlaag bestaat) binnendringen<br />
en daar gaten veroorzaken, waardoor<br />
de zuurstofuitwisseling tussen lucht en bloed<br />
niet meer optimaal verloopt. Een bekend<br />
voorbeeld van acute toxiciteit van stoffen,<br />
opgenomen door longen, is teflon <strong>bij</strong> vogels.<br />
Teflon (polytetrafluorethyleen) wordt veelvuldig<br />
gebruikt voor het coaten van pannen.<br />
Bij oververhitting ontstaan dampen die schadelijk<br />
zijn voor de longen, van zowel mens als<br />
dier. Vogels zijn echter vanwege hun andere<br />
bouw van de longen zeer gevoelig voor deze<br />
dampen. Daarom sterven vogels vrij snel indien<br />
ze aanwezig zijn in een omgeving waar<br />
pannen met teflon oververhit raken. Twee<br />
andere voorbeelden van acute toxiciteit in<br />
de longen zijn rookvergiftiging <strong>bij</strong> runderen,<br />
varkens en pluimvee en vergiftiging door het<br />
vrijkomen van nitreuze dampen uit pas gemaakte<br />
kuilen.<br />
1.4.6 Hersenen/zenuwen<br />
De bloed/hersen barrière zorgt ervoor dat<br />
de hersenen niet snel effecten ondervinden<br />
van giftige stoffen. Er zijn echter een paar<br />
uitzonderingen. Lipofiele stoffen kunnen de<br />
myelineschede (vetomhulsel van de axon van<br />
de zenuwcel) beschadigen waardoor de zenuwgeleiding<br />
niet meer optimaal verloopt en<br />
er zenuwverschijnselen optreden. Ook zijn er<br />
stoffen die de geleidbaarheid van de zenuwen<br />
kunnen verlagen. Een heel bekende is lood.<br />
Lood verlaagt de snelheid van de zenuwgeleiding<br />
(<strong>bij</strong>voorbeeld van 0 m/s naar 15 tot<br />
20 m/s) waardoor allerlei zenuwverschijnselen<br />
optreden. Dit varieert van verminderde<br />
aandacht <strong>bij</strong> kinderen die lage loodhoeveelheden<br />
binnenkrijgen, via gehoorschade <strong>bij</strong><br />
werknemers in de loodverwerkende industrie<br />
tot ataxie en dwangneuroses <strong>bij</strong> een acute<br />
loodvergiftiging. Het verval van het Romeinse<br />
Rijk wordt toegeschreven aan te hoge<br />
loodconcentraties in wijn waardoor de gezondheid<br />
en het denkvermogen van de wijndrinkers<br />
achteruit ging (loodzouten geven<br />
een zoete smaak aan de wijn). De werking
van lood op zenuwen (vooral van kinderen)<br />
heeft ertoe geleid dat de normen voor lood de<br />
laatste 20 jaar aanzienlijk zijn verscherpt. In<br />
hoofdstuk 4 staat meer informatie over lood.<br />
1.4.7 Immuuntoxiciteit<br />
Weerstand is de mate waarin een organisme<br />
niet vatbaar is voor infecties. Weerstand<br />
is dus het vermogen om een evenwicht te<br />
handhaven tussen het lichaam (reactie van<br />
het lichaam op infecties) en de infectiedruk<br />
(hoeveelheid infectieuze organismen per<br />
tijd of volume). Zodra dit evenwicht verstoord<br />
is, spreekt men van een verminderde<br />
of verhoogde weerstand. Indien de verstoring<br />
wordt veroorzaakt door een giftige stof,<br />
wordt vaak gesproken over immuuntoxiciteit<br />
of immuunsuppresie. Immuuntoxiciteit is<br />
een aantasting van de weerstand door giftige<br />
stoffen van buitenaf, immuunsuppressie omvat<br />
ook de onderdrukking van de weerstand<br />
door het eigen lichaam.<br />
Een organisme heeft meestal meerdere strategieën<br />
om zich te verdedigen tegen infecties:<br />
• ROS-systeem (Reactive Oxygen Species):<br />
geheel van SOD (SuperOxide-Dismutase),<br />
GSH-Px (Glutathionperoxidase)<br />
om bacteriën uit te schakelen;<br />
• aanmaak van IgM en IgG (B lymfocyten<br />
en T helperlymfocyten) inclusief de orgaansystemen<br />
die hiervoor verantwoordelijk<br />
zijn;<br />
• reactie van macrofagen (adhesiefactoren,<br />
fagocytose, pinocytose);<br />
• acute fase reacties (aanmaak van interleukines<br />
en acute fase eiwitten);<br />
• conditie van lichaam en organen om te<br />
reageren op infectieuze organismen:<br />
o lever: mogelijkheid om snel eiwitten te<br />
synthetiseren (ook afhankelijk van eiwitstatus,<br />
energiestatus);<br />
o huid: vermogen om lichaamsvreemde<br />
eiwitten te herkennen;<br />
o maag: mate waarin de pH daalt na opname<br />
van voedsel om door verlaging<br />
van zuurgraad infectieuze organismen<br />
te doden;<br />
o longen: mate waarin longweefsel indringende<br />
organismen kan filteren en afdoden.<br />
• verbruik en aanmaak van witte bloedcellen<br />
(inclusief de orgaansystemen die<br />
hiervoor verantwoordelijk zijn, zoals<br />
beenmerg en lymfesysteem);<br />
Zodra een stof op één van bovenstaande<br />
mechanismen ingrijpt, kan men al van<br />
immuuntoxiciteit spreken. Dus het begrip<br />
immuuntoxiciteit of immuunsuppressie is<br />
eigenlijk erg ruim en kan al snel van toepassing<br />
zijn.<br />
1.5 Detoxificatie<br />
Detoxificatie (ontgiften) gebeurt op verschillende<br />
manieren. Op de eerste plaats probeert<br />
het lichaam zo snel mogelijk de giftige stof<br />
uit het lichaam te krijgen. Een eerste verdedigingsmechanisme<br />
bestaat eruit dat het<br />
lichaam probeert de stof niet op te nemen.<br />
Braken is daarvan het beste voorbeeld (voor<br />
oraal opgenomen stoffen). Is de stof eenmaal<br />
in het lichaam, dan probeert het lichaam de<br />
stof zo min mogelijk te absorberen (opname<br />
vanuit darmen in bloed). Zware metalen <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
worden maar voor 2 tot 6 % geabsorbeerd<br />
terwijl de absorptie van veel spoorelementen<br />
toch circa tweemaal zo hoog is. De<br />
rest wordt gewoon uitgescheiden via de darmen.<br />
Mest is daarom een goede bron om na<br />
te gaan of het dier in contact is geweest met<br />
zware metalen. Is de stof toch eenmaal opgenomen<br />
in het lichaam, dan probeert de lever<br />
de stof zo snel mogelijk zodanig om te zetten<br />
dat de nieren (of de gal) de stof efficiënt kunnen<br />
verwijderen. Vetoplosbare stoffen (zoals<br />
DDT) worden <strong>bij</strong> voorkeur opgeslagen in het<br />
eigen lichaamsvet zodat ze geen kwaad kunnen.<br />
In eerste instantie is dat een goed ontgiftigingsmechanisme,<br />
echter <strong>bij</strong> vermagering<br />
komen deze stoffen alsnog vrij en kunnen<br />
dan hun giftige uitwerking hebben.<br />
Zoals al eerder gezegd zijn de voornaamste<br />
stappen die worden gezet om een stof om te<br />
zetten, oxidatie, reductie, hydrolyse of koppeling<br />
(conjugatie) aan glucuronzuur of sulfaat.<br />
In de lever worden veel stoffen gekoppeld aan<br />
glucuronzuur en/of sulfaat. Hierdoor wordt<br />
de stof beter oplosbaar en kan makkelijker<br />
via de gal of nieren worden uitgescheiden.<br />
1.6 Verschillen tussen species: wat is nog<br />
veilig?<br />
Per diersoort (waar<strong>bij</strong> we de mens voor het<br />
gemak ook maar even als diersoort meerekenen)<br />
kunnen de biotransformaties verschillend<br />
zijn. Daarom is het moeilijk om de toxiciteit,<br />
onderzocht <strong>bij</strong> de ene diersoort, zomaar<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 15
te vertalen naar de andere diersoort. Ook als<br />
men de LD50 heeft vastgesteld is het moeilijk<br />
om dit zomaar te vertalen naar andere situaties.<br />
Men heeft dit opgelost door veiligheidsmarges<br />
aan te houden. Dat dit soms vreemde<br />
en moeilijk uit te leggen situaties kan opleveren,<br />
zal uit enkele voorbeelden blijken.<br />
Veel studies worden uitgevoerd om vast<br />
te stellen hoe veilig een stof is in het voedsel<br />
bestemd voor mensen. Bijvoorbeeld als<br />
runderen lood binnenkrijgen, moet de melk<br />
afgevoerd worden totdat blijkt dat de melk<br />
weer veilig is voor menselijke consumptie.<br />
Maar wat is veilig? Welk niveau van lood<br />
in melk is nog acceptabel? Je kunt moeilijk<br />
mensen blootstellen aan melk met hoeveelheden<br />
lood om te meten wat nog veilig is.<br />
Zeggen dat er geen lood in de melk mag zitten<br />
is ook geen optie, omdat runderen altijd<br />
wel enig lood via hun voer, lucht of water<br />
binnenkrijgen. Daarom worden dierproeven<br />
gedaan om vast te stellen welke dosis aan<br />
lood leidt tot schade. Gebruikelijk is om een<br />
proef te doen die 90 dagen duurt. Maar een<br />
mens leeft gemiddeld 80 jaar. Dus de resultaten<br />
die worden gevonden in een proef van<br />
90 dagen kun je niet zo maar gebruiken voor<br />
het vaststellen van de veiligheid van mensen.<br />
Daarom wordt in deze situatie meestal een<br />
factor 10 gebruikt (delen door 10). Een rat is<br />
geen mens, er kunnen verschillen zijn tussen<br />
de biotransformaties tussen ratten en mensen.<br />
Daarom wordt er nogmaals een factor 10<br />
gebruikt als veiligheidsmarge. Totaal is dit<br />
dus een factor 100. Wanneer blijkt dat ratten<br />
geen effect laten zien als ze 5 mg/kg lood in<br />
melk te eten krijgen, wordt dit getal gedeeld<br />
door 100 en die uitkomst wordt dan gebruikt<br />
als norm voor de voedselveiligheid. Blijkt nu<br />
dat er in een partij melk in plaats van 0,05<br />
(wat de wettelijke norm is) 0,10 mg/kg lood<br />
zit, dan is de norm overschreden. Maar deskundigen<br />
zullen dan roepen dat dit geen risico<br />
vormt voor de volksgezondheid. Mensen<br />
begrijpen dit niet omdat een norm een norm<br />
is en die wordt overschreden. Als je ergens<br />
100 km/uur mag rijden en je rijdt 109, krijg je<br />
toch een bon: ook al is het ’s nachts en is er<br />
geen verkeer op de weg.<br />
Overigens is de factor 100 redelijk arbitrair.<br />
Indien men meer weet over het metabolisme,<br />
de kinetiek en de verschillen tussen de diersoorten,<br />
kan men de veiligheidsfactor een stuk<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 16<br />
kleiner maken (<strong>bij</strong>voorbeeld 0). Daar staat<br />
tegenover dat, wanneer een stof carcinogene<br />
of mutagene effecten vertoont, vertaling naar<br />
een ander species moeilijker wordt en men<br />
een grotere veiligheidsfactor aanhoudt (soms<br />
1000) of de stof zelfs helemaal verbiedt in het<br />
voedsel. Dan spreekt men van een nulgrens.<br />
Een echte nulgrens bestaat niet. Afhankelijk<br />
van de bepalingsmethode is er altijd sprake<br />
van een ondergrens die men kan aantonen<br />
(detectieniveau). Als de methode verbetert,<br />
zal gewoonlijk ook het detectieniveau lager<br />
worden. Een voorbeeld is chlooramfenicol:<br />
hiervoor gold tot voor kort een nulgrens. Ongeveer<br />
20 jaar geleden <strong>bij</strong> de introductie van<br />
de nultolerantie was de detectiegrens ongeveer<br />
0,1 mg/kg (100 µg/kg), 10 jaar geleden<br />
lag deze rond de 10 µg/kg en nu rond de 0,01<br />
µg/kg.<br />
1.7 Behandelingen<br />
Alvorens een behandeling kan worden ingezet<br />
tegen een vergiftiging, moet men zich er<br />
eerst van overtuigen dat de vergiftiging ook<br />
daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Vaak<br />
is een behandeling niet zonder risico en kan<br />
deze <strong>bij</strong> een verkeerde diagnose zelfs een vergiftiging<br />
teweeg brengen. Hoewel laboratoriumonderzoek<br />
vaak uitsluitsel kan geven<br />
over de vergiftiging, kan men niet altijd wachten<br />
op een laboratoriumuitslag en is snel handelen<br />
geboden. Een goede anamnese is daarom<br />
essentieel. Betrek hierin voeding, water,<br />
lucht, de mogelijkheid van giftige planten,<br />
toegang/gebruik van landbouwchemicaliën,<br />
toegepaste behandelingen (antibiotica), veranderingen<br />
in de omgeving (verbouwingen,<br />
schilderwerk, ventilatie), enz. Probeer dus de<br />
vergiftiging vast te stellen voordat wordt begonnen<br />
met de behandeling.<br />
Er zijn weinig specifieke behandelingen voor<br />
giffen. De behandeling is erop gericht om<br />
de stof niet verder op te laten nemen door<br />
het lichaam, de stof zo snel mogelijk uit het<br />
lichaam te verwijderen of de symptomen<br />
van de stof te neutraliseren.<br />
De eerste behandeling bestaat vaak uit het<br />
laten braken van het dier (kan niet <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong>).<br />
Dit is alleen zinvol als de<br />
stof minder dan 2 tot uur geleden is opgenomen.<br />
Het laten braken <strong>bij</strong> opname van etsende<br />
stoffen (zuren/logen) moet worden voorkomen<br />
omdat de schade dan groter wordt. Bij
honden en katten kan braken worden opgewekt<br />
door orale toediening van 0 tot 60 ml<br />
verzadigde zoutwater-oplossing. Om verdere<br />
absorptie van de stof tegen te gaan is het toedienen<br />
van actieve koolstof een probaat middel.<br />
Dit werkt ook <strong>bij</strong> paarden goed.<br />
De tweede mogelijkheid is om de giftige<br />
stof te complexeren. Voor enkele stoffen zijn<br />
verbindingen bekend die een complex aangaan:<br />
EDTA kan worden gebruikt voor het<br />
complexeren van lood; BAL (dimercaprol)<br />
kan worden gebruikt om arseen te complexeren.<br />
Maar dit zijn voor <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
meestal geen eenvoudige handelingen: EDTA<br />
moet via een infuus worden toegediend voor<br />
een langere periode.<br />
Een derde mogelijkheid is om de fysiologi-<br />
sche effecten te minimaliseren. Zo kan atropine<br />
worden gebruikt om te voorkomen dat<br />
parathion verdere schade veroorzaakt aan het<br />
enzym cholinesterase. Het gebruik van valium<br />
of een ander sedatiemiddel om zenuweffecten<br />
te onderdrukken valt hier ook onder.<br />
Bij herkauwers kan men operatief de pens<br />
leeghalen. Maar ook laxeren (met paraffine<br />
of lijnzaadslijm) is een goed middel om <strong>bij</strong><br />
grote dieren de giftige stof uit de maagdarmtractus<br />
te verwijderen.<br />
Ten slotte zijn soms heel specifieke therapieën<br />
mogelijk: toedienen van vitamine K <strong>bij</strong><br />
coumarine-vergiftiging of methyleenblauw<br />
<strong>bij</strong> een nitrietvergiftiging. Specifieke therapieën<br />
<strong>bij</strong> de meest voorkomende vergiftigingen<br />
staan vermeld in hoofdstuk 5.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 17
2. Vergiftiging vanuit de omgeving<br />
Eén manier om een vergiftiging in te delen<br />
is de snelheid waarmee een stof effecten laat<br />
zien op het lichaam. Bij deze classificatie<br />
wordt de vergiftiging als volgt ingedeeld:<br />
• Peracuut (binnen 1 uur na toediening van<br />
een stof is een effect te zien);<br />
• Acuut: effect treedt op binnen 24 uur na<br />
blootstelling;<br />
• Subacuut: effect tussen 2 en 4 weken na<br />
blootstelling;<br />
• Subchronisch: effect tussen 2 tot 4 maanden<br />
na blootstelling;<br />
• Chronisch: effecten zijn pas 4 maanden<br />
of langer na blootstelling te zien.<br />
Dit is een zinvolle classificatie omdat de<br />
tijd die verstrijkt tussen blootstelling en het<br />
optreden van effecten iets zegt over de risico’s<br />
van de stof en de mogelijkheden voor<br />
behandeling. Zoals <strong>bij</strong> alle indelingen, is<br />
niet iedereen het hiermee eens. Sommigen<br />
beschouwen effecten, die binnen 2 tot 4 weken<br />
optreden na blootstelling, ook nog tot<br />
een acute vergiftiging. Naast deze indeling<br />
is het ook van belang te weten waar de risico’s<br />
zijn te verwachten van een vergiftiging.<br />
Lucht, water en voer zijn zaken die ieder dier<br />
nodig heeft. Het is dan goed om de risico’s<br />
op een vergiftiging veroorzaakt door stoffen<br />
in lucht, water en voer te kennen. Grond<br />
kan ook stoffen bevatten die schadelijk zijn<br />
voor dieren (<strong>bij</strong>voorbeeld cadmium). Aan de<br />
ene kant kunnen deze stoffen in de gewassen<br />
terecht komen en dan via het voer het dier<br />
bereiken, aan de andere kant nemen grazers<br />
ook direct grond op (of indirect via inkuilen).<br />
Dit gebeurt vooral <strong>bij</strong> kort gras. Het grondgehalte<br />
in het rantsoen kan oplopen van 2 tot<br />
5 % van het totale rantsoen. Ook voor vrijlopende<br />
kippen geldt dat deze soms grotere<br />
hoeveelheden gronddeeltjes kunnen oppikken.<br />
Dit leidt dan <strong>bij</strong>voorbeeld tot verhoogde<br />
dioxinegehalten in de eieren van leggend<br />
pluimvee. Daarom zijn ook de risico’s van<br />
stoffen in grond kort beschreven.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 18<br />
2.1 Lucht<br />
2.1.1 Mengmest<br />
Mengmest in de mestkelder is een potentieel<br />
gevaar voor mens en dier. Mengmest bestaat<br />
voor een groot deel uit bacteriën die allerlei<br />
resten van voedsel die in de darmen niet zijn<br />
verteerd en opgenomen, omzetten in onder<br />
andere ammonium/ammoniak (NH4 + / NH ),<br />
koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), waterstofsulfide<br />
(H2S) en blauwzuurgas (HCN).<br />
De meeste afbraakproducten zijn aanwezig<br />
als de zuurverbinding en niet als het zout. De<br />
zuurverbindingen zijn in principe gassen en<br />
vluchtig. Mest is meestal echter geen gladde<br />
vloeistof maar een dikke substantie die ook<br />
veel deeltjes bevat. Het gas kan daardoor<br />
niet allemaal ontsnappen maar blijft hangen<br />
in deze massa. Pas <strong>bij</strong> mixen (goed roeren)<br />
komen de gassen vrij: en hoe! Allemaal tegelijkertijd.<br />
Daardoor kunnen erg hoge gehalten<br />
ontstaan van zeer giftige gassen (H2S en<br />
HCN). Ook <strong>bij</strong> plotselinge verstoring van de<br />
mestmassa kunnen deze gassen vrijkomen.<br />
Er zijn gehalten gemeten van rond de 1000<br />
ppm H2S en rond de 600 ppm HCN. Deze<br />
gehalten zijn direct dodelijk (binnen 10 seconden)!<br />
Ook zijn er gevallen bekend waar<strong>bij</strong><br />
zuur of voer in een mestput terecht kwam en<br />
dit tot een verstoring van de mest leidde. Dit<br />
liep fataal af: alle gassen (inclusief methaan)<br />
kwamen spontaan vrij en dit kostte het leven<br />
van <strong>bij</strong>na alle aanwezige varkens. Het vrijkomen<br />
van grote hoeveelheden methaan is ook<br />
brandgevaarlijk. Bij het mixen moet men ook<br />
goed opletten: er zijn gevallen bekend waar<strong>bij</strong>,<br />
tijdens het mixen van mest, 10 pinken op<br />
een rij dood neervielen door het vrijkomen<br />
van giftige gassen tussen de roosters. Vaak<br />
wordt nog de schuld gegeven aan ammoniak<br />
(dat men altijd ruikt in een stal), maar de doden<br />
hier worden veroorzaakt door het H2S.<br />
Hiertegen kan men alleen preventieve maatregelen<br />
nemen (<strong>bij</strong> mengen van mest alle<br />
deuren open, dieren uit de stal, enz). Eenmaal<br />
opgenomen is er geen antidote beschikbaar.
De effecten van lagere gehalten (die niet tot<br />
de dood leiden) zijn meestal kortdurend en<br />
leiden niet tot residuen in producten.<br />
2.1.2 Condens nitriet / ammoniak stal<br />
Zoals eerder aangegeven, ontstaat er in een<br />
stal continu ammoniak. Deze ammoniak is<br />
een gas dat ontstaat uit de afbraak van de<br />
eiwitten die aanwezig zijn in de mest. Bij een<br />
zuurgraad van minder dan 9 is de helft van<br />
de ammoniak aanwezig in de vorm van ammonium.<br />
Ammonium is niet vluchtig en zeer<br />
goed oplosbaar in water. Indien de ventilatie<br />
van een stal niet optimaal is, kan de ammoniak<br />
zich ophopen. De ammoniak krijgt dan<br />
de kans om in het aanwezige water op te lossen.<br />
Dit kan gebeuren in open bakken, maar<br />
ook in water dat in de stal op de vloer ligt of<br />
als condens aan de muur hangt. Is de ammoniak<br />
eenmaal opgelost in water, dan kunnen<br />
bacteriën de ammoniak omzetten naar<br />
nitriet. Dit proces vindt regelmatig plaats:<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld ’s winters <strong>bij</strong> strenge kou als de<br />
ventilatie wat lager wordt gezet waardoor de<br />
ammoniak in de stal blijft en condensvorming<br />
optreedt. De ammoniak lost dan op in<br />
deze condens. Heel hoge gehalten ammonium<br />
kunnen op deze wijze ontstaan. Maar<br />
dat is nog niet het ergste: door bacteriële<br />
omzettingen kunnen ook zeer hoge gehalten<br />
van het giftige nitriet ontstaan (meer dan<br />
1000 mg/L nitriet). Deze gehalten zijn dodelijk<br />
voor dieren. Er treedt dan acute sterfte<br />
op <strong>bij</strong> dieren die dit condenswater oplikken.<br />
2.1.3 Giftige dampen uit kuilen.<br />
Bij het inkuilen kunnen soms giftige dampen<br />
ontstaan. Vooral de eerste paar dagen is de<br />
kans hierop het grootst. Kuilen met snel fermenteerbare<br />
suikers en veel vers groen zijn<br />
hier gevoelig voor. Dit fenomeen ontstaat<br />
doordat, tijdens de fermentatie van suikers<br />
door bacteriën, het aanwezige nitraat wordt<br />
omgezet in nitriet en vervolgens naar stikstofoxiden.<br />
Deze stikstofoxiden zijn gassen.<br />
In het vervolg van de fermentatie worden<br />
deze stikstofoxiden, op hun beurt, verder<br />
omgezet in ammonium en bacteriële eiwitten.<br />
Als de kuil niet goed is afgedicht kan<br />
er zuurstof <strong>bij</strong> komen en zullen de stikstofoxiden<br />
niet snel ontstaan. Als de kuil is afgedicht<br />
maar het plastic ligt niet strak op de<br />
kuil, kan het gas zich ophopen. Dit gas (ni-<br />
treuze dampen) heeft een roodbruine kleur<br />
en is zeer giftig (zie ook figuur 4).<br />
Figuur 4 Vrijkomende nitreuze dampen uit maïskuil.<br />
Foto gemaakt door zoon van eigenaar<br />
Gehalten van meer dan 100 mg/m 2 zijn voldoende<br />
om dieren te laten sterven. Dit zijn<br />
ook de gehalten die voorkomen als men de<br />
damp ziet. De damp is zwaarder dan lucht<br />
en zal zich dus ophopen op de vloer. Liggende<br />
dieren sterven sneller dan staande dieren.<br />
De klinische verschijnselen zijn (diep) longoedeem<br />
(ademhalingsproblemen, benauwdheid).<br />
Het longoedeem kan zich nog tot 24<br />
uur na contact met de dampen ontwikkelen.<br />
Het fenomeen staat bekend als ‘silo filler’s<br />
disease’ en is dus zowel voor dier als mens<br />
erg gevaarlijk.<br />
2.1.4 Teflon en vogels.<br />
Het oververhitten van PTFE (Teflon = polytetrafluorethyleen)<br />
kan longproblemen veroorzaken,<br />
niet alleen <strong>bij</strong> vogels maar ook <strong>bij</strong><br />
andere diersoorten en de mens. Bij zoogdieren<br />
en mensen is dit zelden fataal. Het ademhalingssysteem<br />
<strong>bij</strong> vogels is echter uniek<br />
gevoelig voor producten die ontstaan na<br />
oververhitting van teflon. Door de evolutie<br />
heeft de vogel een stel longen gekregen dat<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 19
efficiënt is in het uitwisselen van gassen, zodat<br />
erg hoge zuurstofgehalten in de vliegspieren<br />
bereikt kunnen worden. Daarom worden<br />
vogels ook gebruikt als verklikkers in <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
steenkoolmijnen, om het mijngas<br />
te verklikken (koolmonoxide = CO). Al heel<br />
kleine hoeveelheden gas kunnen ernstige effecten<br />
hebben op het ademhalingssysteem<br />
van vogels. De symptomen variëren van een<br />
milde longontsteking tot een acute dood. De<br />
effecten van de deeltjes, die vrijkomen <strong>bij</strong> het<br />
oververhitten van teflon, zijn vooral te zien in<br />
de long. De beschadigingen die ontstaan zijn<br />
echter niet heel specifiek, zodat de diagnose<br />
gesteld moet worden uit postmortaal onderzoek,<br />
gecombineerd met het verhaal van de<br />
eigenaar. Indien het dier gehouden wordt<br />
in een kooi in de keuken, dan is dat al een<br />
sterke aanwijzing. Postmortaal worden longafwijkingen<br />
gevonden: donker rode longen,<br />
stuwingen in de long, bloed in de longen, stuwing<br />
in het luchtpijpslijmvlies en/of bloed in<br />
de bronchiën. Er is onderzoek gedaan naar<br />
de temperatuur die nodig is om teflon zodanig<br />
te verhitten dat vogels er schade van<br />
ondervinden. Dit onderzoek laat zien dat<br />
vogels blootgesteld aan dampen van pannen<br />
verhit <strong>bij</strong> 280 °C ziek worden en binnen één<br />
tot meerdere uren na blootstelling sterven.<br />
Een temperatuur van 280 °C lijkt hoog, maar<br />
indien een pan op gas staat en er geen vet<br />
in wordt gedaan (wat mensen <strong>bij</strong> teflonpannen<br />
soms doen) kan deze hoge temperatuur<br />
lokaal gemakkelijk worden bereikt. Dus het<br />
houden van vogels in een keuken (afgezien<br />
van de hygiëne) en het gebruik van teflon<br />
pannen leidt zeker een keer tot sterfte van<br />
een vogel.<br />
2.2 Water<br />
Aan Mark Twain (18 5 – 1910) wordt de<br />
uitspraak toegedicht: “Water, taken in moderation,<br />
cannot hurt anybody”. Met andere<br />
woorden: water, met mate gedronken, is niet<br />
giftig. Maar zelfs water kan giftig zijn. Het<br />
drinken van teveel water leidt inderdaad tot<br />
vergiftiging. Maar hier worden vooral de<br />
schadelijke stoffen besproken die aanwezig<br />
kunnen zijn in water.<br />
2.2.1 Nitraat/nitriet (zomer/winter/stal)<br />
In sloten is altijd wat ammonium aanwezig.<br />
Dit wordt gevormd door de afbraak van ei-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 20<br />
witten uit bladeren. In veengebieden is altijd<br />
meer ammonium aanwezig, afkomstig uit<br />
het veen. Omzettingen van ammonium, via<br />
nitriet, naar nitraat in zuurstofrijk-milieu of<br />
van nitraat, via nitriet, naar ammonium in<br />
zuurstofarm-milieu, zijn veel voorkomende<br />
processen. Deze omzettingen worden door<br />
verschillende bacteriesoorten uitgevoerd,<br />
afhankelijk van de hoeveelheid zuurstof die<br />
aanwezig is en de temperatuur. Bij een verlaagde<br />
temperatuur (in het late najaar, vroege<br />
voorjaar) zijn al enkele bacteriesoorten actief,<br />
maar niet optimaal. Daardoor kunnen<br />
de biochemische processen wel worden opgestart,<br />
maar niet worden afgemaakt. Een<br />
mooi voorbeeld is de omzetting van ammonium<br />
naar nitriet of nitraat. Indien het water<br />
relatief koud is, zal wel de eerste stap worden<br />
gezet, maar is er niet voldoende energie<br />
beschikbaar om het hele proces af te maken.<br />
Daardoor kan er nitrietophoping ontstaan in<br />
het water. Dit is een natuurlijk proces en wijst<br />
niet op afwijkingen. Toch kan het water de<br />
bron zijn voor nitrietvergiftigingen. Enkele<br />
voorbeelden: sommige materialen, waarvan<br />
waterleidingen zijn gemaakt, zijn doorlatend<br />
voor ammoniak. De ammoniak hoopt zich<br />
dan op in het water en wordt omgezet naar<br />
ammonium. Ammonium wordt op zijn beurt<br />
door bacteriën weer omgezet naar nitriet. In<br />
leidingen die dicht in de buurt van de mestkelder<br />
liggen of zelfs onder de vloer lopen boven<br />
de mestkelder en waarin het water voor<br />
langere tijd stilstaat, kan zich veel ammonium<br />
ophopen. Als het water lang stilstaat in<br />
de leiding (meer dan drie of vier weken) is de<br />
kans op nitrietvergiftiging heel reëel. Redelijk<br />
recent zijn op deze wijze enkele varkens<br />
gestorven met alle verschijnselen van nitrietvergiftiging.<br />
Een hoog nitraatgehalte in<br />
het opgepompte water kan ook <strong>bij</strong> stilstand<br />
in leidingen voor nitrietvergiftiging zorgen.<br />
Water met een nitraatgehalte van boven de<br />
200 mg/L is risicovol. Ten slotte is er nog<br />
een derde,laatste,mogelijkheid voor nitrietvorming:<br />
in slecht afgestelde ontijzeringsinstallaties<br />
wordt water dat ammonium en<br />
ijzer bevat giftig voor dieren. Het ammonium<br />
wordt door een te sterke beluchting katalytisch<br />
omgezet naar nitriet. De nitrietwaarden<br />
die dan in water worden bereikt zijn echter<br />
niet zo hoog dat acute sterfte optreedt.
2.2.2 Cyanobacteriën.<br />
De laatste jaren worden in oppervlaktewater<br />
steeds meer blauwwieralgen aangetroffen.<br />
Deze kunnen geel, rood, groen en blauw van<br />
kleur zijn. Eigenlijk zijn dit geen algen maar<br />
worden ze tegenwoordig onder de groep ‘cyanobacteria’<br />
gerekend. Er zijn diverse soorten<br />
cyanobacteria. Eén van de kenmerkende<br />
eigenschappen is dat deze bacteriën sterk gekleurd<br />
zijn. De kleuren variëren van blauw<br />
via groen naar rood. Het water kan dan plotseling<br />
sterk gekleurd zijn: <strong>bij</strong>v. rood, groen of<br />
blauw. De groei van deze bacteriën wordt bevorderd<br />
door temperatuur, zonlicht, fosfaat,<br />
stikstof of koolstoffen. Alle factoren moeten<br />
aanwezig zijn wil deze bacterie goed kunnen<br />
groeien. Daarom ziet men deze bloei (zoals<br />
het verschijnen van cyanobacteriën wordt genoemd)<br />
alleen maar in de zomer in vervuilde<br />
wateren (grachten, sloten, zie figuur 5). Deze<br />
bacteriën produceren ook toxinen. Verschillende<br />
bacteriën kunnen verschillende toxinen<br />
maken. De toxinen kunnen huidklachten,<br />
darmklachten of leverklachten geven. Vooral<br />
<strong>bij</strong> het afsterven van de bacteriën worden<br />
deze toxinen geproduceerd.<br />
Figuur 5 Cyanobacteriën in een stadsgracht<br />
2.2.3 Zout / ontharders<br />
De hardheid van het water (een combinatie<br />
van calcium en magnesiumzouten) wordt<br />
meestal in graden Duitse Hardheid (°D)<br />
uitgedrukt. De hardheid varieert in Nederland<br />
van ongeveer (zeer zacht water, <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
op de Veluwe) tot 20 (erg hard,<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld in Friesland, Zuid-Limburg,<br />
Achterhoek). Echter in de nieuwe polders<br />
(Flevoland) kan de hardheid zelfs de 0 overschrijden.<br />
Tot een hardheid van 25 is het wa-<br />
ter nog geschikt te noemen als drinkwater.<br />
Hardheid op zich is niet direct schadelijk. Bij<br />
een hogere hardheid kan het water wel veel<br />
magnesium bevatten. Zo veel zelfs dat meer<br />
dan 50 % van de magnesiumbehoefte dan<br />
wordt gedekt vanuit het water. Dit kan al <strong>bij</strong><br />
een hardheid van meer dan 25 °D gebeuren.<br />
Vanaf een hardheid van ongeveer 15 wordt<br />
echter de vorming van kalkaanslag storend.<br />
Regelmatig (éénmaal per jaar) moeten dan<br />
de kranen worden gecontroleerd en vooral de<br />
kleine drinknippels (pluimveestallen) kunnen<br />
dan snel gaan lekken of juist vast gaan<br />
zitten. Een ontharder kan dan uitkomst brengen.<br />
Veel ontharders werken op basis van<br />
keukenzout. Deze ontharders wisselen het<br />
calcium en magnesium in het water uit tegen<br />
natrium. Daarom gaat zacht water <strong>bij</strong>na altijd<br />
gepaard met een verhoogd zoutgehalte. Soms<br />
kan het zoutgehalte zo oplopen dat voor bepaalde<br />
pluimveesoorten en soms zelfs voor<br />
varkens kritische grenzen worden bereikt. Er<br />
zijn al meerdere gevallen geweest van zoutvergiftiging<br />
<strong>bij</strong> varkens doordat de ontharder<br />
teveel zout in het water liet komen. En dat<br />
terwijl water juist moet zorgen voor een goede<br />
afvoer van het zout dat via het voer wordt<br />
opgenomen.<br />
2.2.4 Zware metalen (slib)<br />
De waterbodem van veel sloten en rivieren bevat<br />
een grote verscheidenheid aan zware metalen.<br />
Lood, cadmium, koper, zink, chroom,<br />
vanadium, nikkel, mangaan, ijzer, molybdeen,<br />
maar ook arseen en kwik. De meeste<br />
zware metalen zijn min of meer gebonden<br />
aan slibdeeltjes en komen niet vrij voor in het<br />
water. Veel zware metalen komen van nature<br />
voor en betekenen niet automatisch dat er een<br />
verontreiniging heeft plaatsgevonden. Een<br />
bekend voorbeeld is arseen. Op veel plaatsen<br />
waar ijzer voorkomt, komt ook arseen voor.<br />
Maar ook natuurlijk arseen kan in verhoogde<br />
hoeveelheid schadelijk zijn. Een recent voorbeeld<br />
is te vinden in Bangladesh. Bangladesh<br />
kende een slechte watervoorziening. Mensen<br />
waren afhankelijk van oppervlaktewater dat<br />
allerlei ziektes veroorzaakte. Ontwikkelingsorganisaties<br />
hebben ervoor gezorgd dat de<br />
dorpen nieuwe bronnen kregen uit de diepere<br />
waterlagen. Men was alleen vergeten het water<br />
te controleren. In deze diepere lagen blijkt<br />
van nature veel arseen voor te komen. Als ge-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 21
Intervet Nederland bv<br />
Postbus 50<br />
5830 AB Boxmeer<br />
Tel: 0485 587652<br />
Fax: 0485 587653<br />
www.intervet.nl<br />
1 JAAR BESCHERMING<br />
TEGEN KENNELHOEST<br />
BEGINT HIER. MET NOBIVAC KC<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 22<br />
Een éénmalige, intranasale<br />
vaccinatie met Nobivac KC biedt<br />
gedurende 1 jaar bescherming<br />
tegen kennelhoest veroorzaakt<br />
door Bordetella bronchiseptica (Bb)<br />
en canine paraïnfluenza (CPi).<br />
Nobivac KC Voor de actieve immunisatie van honden tegen Bordetella bronchiseptica en canine paraïnfl uenzavirus. Immuniteitsduur: 1 jaar. Bijwerkingen:<br />
lichte oog- en neusuitvloeiing kan voorkomen vanaf de dag na vaccinatie, soms vergezeld van hijgen, niezen en/of hoesten, met name in zeer jonge gevoelige<br />
pups. Waarschuwingen: gevaccineerde dieren kunnen de B. bronchiseptica vaccinstam gedurende 6 weken uitscheiden en de parainfl uenza vaccinstam<br />
gedurende enkele dagen na vaccinatie. Immunosuppressieve medicatie kan de ontwikkeling van actieve immuniteit schaden en kan het risico op<br />
<strong>bij</strong>werkingen veroorzaakt door de levende vaccinstammen vergroten. Immuundefi ciënte personen dienen elk contact met het vaccin en<br />
gevaccineerde honden tot 6 weken na vaccinatie te vermijden. Handen en entmateriaal na gebruik desinfecteren. Zie voor volledige<br />
informatie de <strong>bij</strong>sluiter. REG NL 09761 UDD.
volg daarvan hebben nu duizenden mensen<br />
een arseenvergiftiging opgelopen. Arseen is<br />
zowel giftig als carcinogeen. De anorganische<br />
vorm van arseen lost goed op in water<br />
en is meestal de vorm waaraan mens en dier<br />
van nature worden blootgesteld. Organische<br />
vormen van arseen zijn veel minder toxisch.<br />
Bij lagere belasting met anorganisch arseen<br />
zullen eerst allerlei vormen van huidafwijkingen<br />
te zien zijn. Vervolgens worden organen<br />
aangetast en dit leidt tot de dood (direct,<br />
of via carcinogene processen). Arseen is een<br />
zeer langzaam werkende stof. Het duurt 5<br />
tot 15 jaar voordat de symptomen duidelijk<br />
worden. Hoe het met de <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
in Bangladesh is gesteld, is onbekend. Op dit<br />
moment wordt er aan gewerkt om het water<br />
te zuiveren om zodoende het arseen eruit te<br />
halen (beneden een niveau van 0,01 mg/L).<br />
Complexeren met zeer kleine ijzerdeeltjes en<br />
die dan wegvangen met een magneet lijkt het<br />
meest succesvol te zijn.<br />
In Nederland kennen we ook gebieden met<br />
verhoogde arseengehalten. Vooral op plaatsen<br />
waar ook veel ijzer voorkomt. De veengebieden<br />
(Drente, Peel) kennen van oudsher<br />
verhoogde gehalten aan ijzer en arseen. In de<br />
eerste milieuwetgeving, die beschreef hoe<br />
met verontreinigde grond moest worden omgegaan,<br />
waren de arseennormen opgenomen<br />
zonder dat er onderscheid werd gemaakt tussen<br />
zandgrond, klei of veengrond. Dat zou<br />
betekenen dat heel Drente en een stuk van<br />
Limburg afgegraven moesten worden. Later<br />
werden de normen afhankelijk van de grondsoort.<br />
In sloten met veel ijzer komen dan ook<br />
hogere arseenwaarden voor dan in sloten uit<br />
ijzerarme gebieden. Daar moet men rekening<br />
mee houden <strong>bij</strong> de interpretatie van de resultaten:<br />
heeft men te maken met een verontreiniging<br />
of is hier sprake van een natuurlijke<br />
achtergrond? Indien de verhouding ijzer : arseen<br />
200 : 1 of meer is (uitgedrukt in mg/L),<br />
mag men ervan uitgaan dat er geen sprake is<br />
van een verontreiniging maar dat het arseen<br />
van natuurlijke oorsprong is.<br />
2.2.5 Chemicaliën<br />
Industriële verontreinigingen kunnen een<br />
verhoogd risico vormen voor een aantasting<br />
van de kwaliteit van het oppervlaktewater.<br />
Bekende verontreinigingen zijn: landbouwchemicaliën<br />
(denk hier<strong>bij</strong> aan het gebruik van<br />
bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt in<br />
de bloembollenteelt), zware metalen (slibafzettingen,<br />
verzinkerij), benzine/diesel, verf-/<br />
oplosmiddelresten en schoonmaakmiddelen.<br />
Ook stortplaatsen behoren tot potentiële verontreinigingsbronnen.<br />
De moderne stortplaatsen<br />
zijn ‘gecontroleerde’ stortplaatsen,<br />
waar<strong>bij</strong> het afvalwater (percolatiewater) opgevangen<br />
wordt en via een zuiveringsinstallatie<br />
wordt verwijderd. Deze stortplaatsen zijn<br />
in principe ondoordringbaar voor water. Echter<br />
de oudere stortplaatsen hebben deze voorzieningen<br />
niet waardoor daar in principe een<br />
potentiële verontreinigingsbron aanwezig is.<br />
Analyse van zware metalen (lood, cadmium,<br />
koper en zink) en vooral de verhoudingen<br />
tussen deze metalen geeft een goede indicatie<br />
van verontreiniging. Uiteraard zeggen de<br />
gehalten aan zware metalen niets over het gebruik<br />
van organische verontreinigingen. Dit<br />
moet apart worden gemeten.<br />
2.2.6 Riooloverstorten<br />
Oppervlaktewater is al het water dat min of<br />
meer direct in contact staat met het aardoppervlak.<br />
Dus vijvers, rivieren, kanalen,<br />
sloten, boezemwater, enzovoort. In sommige<br />
delen van Nederland wordt de na<strong>bij</strong> gelegen<br />
sloot gebruikt als drinkwater voor dieren. De<br />
kwaliteit van oppervlaktewater en ondiepe<br />
bronnen (weidepomp) kan sterk schommelen.<br />
Door vervuiling, temperatuur en neerslag<br />
kan de kwaliteit sterk wisselen, waardoor het<br />
ongeschikt kan raken als veedrinkwater. Ook<br />
riooloverstorten, algen die giftige stoffen afscheiden,<br />
gewasbeschermingsmiddelen en besmetting<br />
met micro-organismen vormen een<br />
bedreiging van de kwaliteit. Vooral riooloverstorten<br />
zijn in dit kader riskant. Riooloverstorten<br />
zijn wettelijk toegelaten. Rioolwater<br />
wordt, normaal gesproken, gezuiverd in een<br />
rioolzuiveringsinstallatie. De meeste rioolzuiveringsinstallaties<br />
hebben een capaciteit, voldoende<br />
om ongeveer 60 dagen per jaar het<br />
water te zuiveren. Slechts enkele malen per<br />
jaar, <strong>bij</strong> zeer grote regenval, is de capaciteit<br />
onvoldoende om al het opgevangen regenwater<br />
te zuiveren. Om te voorkomen dat dan de<br />
installatie ‘ontregeld’ raakt, heeft iedere rioolzuiveringsinstallatie<br />
een zogenaamd ‘overstort’.<br />
De installatie, die meestal het eigendom<br />
is van een gemeente, samenwerkingsverband<br />
van gemeenten of iets dergelijks, heeft van<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 2
de provincie een hinderwetvergunning. In de<br />
meeste hinderwetvergunningen is geregeld<br />
dat 5 tot 7 maal per jaar het overstort in bedrijf<br />
mag komen. De provincie hoort hierop toezicht<br />
te houden: dit is in de praktijk echter erg<br />
moeilijk te realiseren. Vooral indien een gemeente<br />
het bebouwde oppervlak, of het aantal<br />
straten, fors heeft uitgebreid zonder dat de<br />
rioolzuiveringsinstallatie daarop is aangepast,<br />
kan de situatie ontstaan dat het overstort vaker<br />
in het bedrijf komt dan wettelijk is toegestaan.<br />
Daardoor kunnen verhoogde concentraties aan<br />
micro-organismen en chemische stoffen in de<br />
sloot komen. Indien veehouders dit niet in de<br />
gaten hebben, kunnen de dieren van dit water<br />
binnen krijgen. De aanwezige chemische<br />
stoffen zijn meestal niet in een dergelijke concentratie<br />
aanwezig dat dit tot acute problemen<br />
leidt, maar de bacteriële verontreiniging kan<br />
wel een aanslag doen op de gezondheid van de<br />
dieren. Echter, de mate van schade is moeilijk<br />
te voorspellen. Deze is ook afhankelijk van de<br />
weerstand van de dieren, de concentratie aan<br />
micro-organismen, enzovoort.<br />
Enkele jaren geleden werd al voorspeld dat,<br />
door veranderingen in klimaat, regenval niet<br />
meer verspreid over het jaar zou voorkomen,<br />
maar dat er grotere perioden van droogte en<br />
in korte tijd zwaardere buien zouden voorkomen.<br />
Daar waren de rioolzuiveringsinstallaties<br />
niet op voorbereid. Daarom werden<br />
programma’s opgestart om hemelwater op te<br />
vangen in bassins en dan het water geleidelijk<br />
naar de zuiveringsinstallaties te leiden in<br />
plaats van in een keer, om zodoende het probleem<br />
van de riooloverstorten te beheersen.<br />
Dit is echter nog niet overal gebeurd zodat<br />
er <strong>bij</strong> grote regenval nog steeds situaties zijn<br />
waar<strong>bij</strong> de inhoud van het riool op het land<br />
terecht komt. Naast alle chemische verontreinigingen<br />
die mogelijk immuuntoxisch zijn,<br />
levert dit natuurlijk ook een risico op voor de<br />
gezondheid van de dieren door de aanwezige<br />
micro-organismen.<br />
2.2.7 Mycotoxinen<br />
Het gebruik van antibiotica in voeders wordt<br />
steeds strenger gereguleerd. Daarom gaan<br />
veehouders ertoe over om drinkwater te gebruiken<br />
als medium voor het toedienen van<br />
antibiotica. Ervaring leert dat in veel waterleidingen<br />
(zo niet allemaal) een biofilm<br />
aanwezig is. Een biofilm is een opeenhoping<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 24<br />
van micro-organismen die een soort plaque<br />
vormen aan de binnenkant van de leiding.<br />
Samen met ijzer- en mangaandeeltjes vormen<br />
de micro-organismen bestaande uit bacteriën,<br />
schimmels, protozoa en gisten daar<br />
een laagje. Wanneer men nu antibiotica via<br />
het water gaat toevoegen, zullen de meeste<br />
bacteriën afsterven. De bacteriële eiwitten<br />
zijn dan een goede voedingsbron voor andere<br />
micro-organismen zoals schimmels. Loopt<br />
de zuurgraad van het water iets op (boven<br />
de 7,2), dan grijpen de schimmels en gisten<br />
hun kans. Laat men het water dan niet voldoende<br />
doorstromen (of blijven er nog resten<br />
antibiotica in het water achter), dan kan de<br />
schimmelgroei zodanig zijn dat er ook substantiële<br />
hoeveelheden mycotoxinen worden<br />
aangemaakt. Dit levert dan een risico op voor<br />
dieren. Vooral pluimvee en varkens zijn hiervan<br />
de dupe.<br />
2.2.8 Hormoonverstorende stoffen<br />
Onder hormoonverstorende stoffen verstaat<br />
men stoffen die invloed hebben op de<br />
hormoonhuishouding. In eerste instantie<br />
werden vooral geslachtshormonen bedoeld,<br />
maar tegenwoordig verstaat men alle hormoonverstorende<br />
stoffen hieronder (dus ook<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld stoffen die de werking van de<br />
schildklier beïnvloeden). Het huidige onderzoek<br />
heeft vooral geleid tot inzicht in hormoonverstorende<br />
stoffen die de voortplanting<br />
beïnvloeden (zowel <strong>bij</strong> het vrouwelijk als het<br />
mannelijke dier). In Nederland is het LOES<br />
(Landelijk Onderzoek oEstrogene Stoffen)<br />
uitgevoerd door Rijkswaterstaat in samenwerking<br />
met waterschappen. Oestrogene en<br />
xeno-oestrogene stoffen komen overal voor.<br />
Oestrogene stoffen zijn de natuurlijke hormonen<br />
en de resten van de anticonceptiepil,<br />
de xeno-oestrogenen zijn stoffen zoals bisfenol,<br />
alkylfenolen, ftalaten (weekmakers uit<br />
de plastics), broomhoudende vlamvertragers.<br />
De broomhoudende vlamvertragers hebben<br />
vooral invloed op de schildklierhormonen.<br />
De conclusie van het onderzoek was dat<br />
overal in lagere niveaus hormoonverstorende<br />
stoffen voorkomen, maar dat deze op dit moment<br />
geen risico vormen voor de gezondheid<br />
van mens en dier. Wel is het zo dat afhankelijk<br />
van de plaats in Nederland (denk aan<br />
riooloverstorten) verhoogde gehalten aanwezig<br />
kunnen zijn. Dan zijn invloeden op de
hormoonhuishouding van dieren niet uit te<br />
sluiten.<br />
2.3 Voer<br />
De wetgeving op het gebied van diervoeders,<br />
inclusief alle schadelijke stoffen, is steeds<br />
meer een EU-wetgeving (zie <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
richtlijn 2002/ 2/EG). In deze richtlijn, die<br />
als wetgeving moet worden geïmplementeerd<br />
door alle landen, staan de maximum gehalten<br />
aan schadelijke stoffen die zijn toegestaan in<br />
diervoeders. Veel gehalten zijn echter zodanig<br />
gekozen dat niet zozeer de gezondheid<br />
van het dier gevaar loopt, maar dat de dierlijke<br />
producten geen risico vormen voor de<br />
voedselveiligheid van de burgers in de EU.<br />
De toxicologisch veilige grens kan verschillend<br />
zijn van de wettelijke norm.<br />
2.3.1 Mycotoxinen<br />
Mycotoxinen zijn de stoffen die worden uitgescheiden<br />
door schimmels. Er zijn zeer veel<br />
mycotoxinen bekend en ieder jaar komen er<br />
weer nieuwe <strong>bij</strong>. Sommige mycotoxinen worden<br />
als zeer gewild beschouwd (penicilline),<br />
terwijl andere juist weer als zeer ongewenst<br />
worden gezien (aflatoxine). Het aanwezig zijn<br />
van een schimmel betekent niet automatisch<br />
dat er dan ook mycotoxinen aanwezig zijn.<br />
Pas onder de juiste omstandigheden gaat een<br />
schimmel mycotoxine produceren. In hoofdstuk<br />
4.1 worden de diverse mycotoxinen nader<br />
besproken. Aflatoxine is het meest giftige<br />
mycotoxine dat op dit moment bekend is. Het<br />
Productschap Diervoeder heeft de schadelijke<br />
effecten van mycotoxinen samengevat in een<br />
aantal zogenaamde ‘Fact sheets’. Het gaat om<br />
aflatoxine B1, deoxynivalenol, fumonisine<br />
B1, moederkoren alkaloïden, ochratoxine A<br />
en zearalenon. Uitgebreidere informatie is <strong>bij</strong><br />
het Productschap voor Diervoeder verkrijgbaar<br />
(www.pdv.nl). Naast de verschillende<br />
klinische effecten zoals orgaanschade (lever,<br />
nier), effecten op voortplanting, verminderd<br />
functioneren (diarree, zenuwverschijnselen,<br />
enz), veroorzaken veel mycotoxinen ook verminderde<br />
weerstand, doordat de activiteit<br />
van de T- en B-lymfocyten wordt onderdrukt.<br />
Dus mycotoxinen zijn ook immuuntoxisch.<br />
2.3.2 Zware metalen<br />
In voer zitten naast de macro-elementen (calcium,<br />
magnesium, fosfaat, natrium, kalium,<br />
chloride, sulfaat) ook spoorelementen (seleen,<br />
kobalt, ijzer, koper, zink, mangaan) en<br />
zware metalen (lood, cadmium, arseen, kwik).<br />
Figuur 6 Interacties tussen elementen <strong>bij</strong> opname.<br />
Rood = negatieve interactie<br />
Figuur 7 Interacties tussen elementen in het<br />
lichaam. Rood = negatieve interactie, groen = positieve<br />
interactie<br />
Al deze elementen hebben onderling interacties,<br />
zowel <strong>bij</strong> opname in de maag-darmtractus<br />
(figuur 6) als in het lichaam (figuur 7).<br />
Deels bepalen deze interacties ook de toxiciteit<br />
van de zware metalen. Het maximum<br />
gehalte aan zware metalen in veevoeders is<br />
ook weer vastgesteld door de EU. De richtlijn<br />
2002/ 2/EG van 7 mei 2002 bepaalt hoeveel<br />
ongewenste stoffen in diervoeding mogen<br />
zitten. De wetgeving houdt rekening met het<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 25
natuurlijk voorkomen van zware metalen<br />
in bepaalde grondstoffen. Zo bevatten fosfaathoudende<br />
zouten meestal cadmium. Het<br />
cadmiumgehalte in fosfaten mag daarom een<br />
factor 10 hoger zijn dan in de voedermiddelen<br />
(maximaal 1 mg/kg cadmium is toegestaan).<br />
In de wetgeving is veel aandacht voor<br />
<strong>landbouwhuisdieren</strong>; voor huisdieren (gezelschapsdieren)<br />
is maar weinig geregeld. Veel<br />
normen gelden dus niet voor honden-, katten-<br />
en paardenvoeders.<br />
2.3.3 Vitaminen<br />
Vitaminen zijn essentiële bouwstenen die nodig<br />
zijn voor het goed functioneren van het<br />
lichaam, maar die het lichaam onvoldoende<br />
zelf kan maken. Een teveel aan vitaminen<br />
is net zo schadelijk als een tekort aan vitaminen.<br />
Per vitamine verschilt de schadelijke<br />
werking. De schadelijke effecten van de belangrijkste<br />
vitaminen worden hier kort besproken.<br />
Vitamine A wordt opgeslagen in de lever.<br />
Een teveel aan vitamine A veroorzaakt een<br />
chronische hepatitis. Per diersoort kan de<br />
gevoeligheid voor vitamine A sterk verschillen.<br />
Honden zijn het minst gevoelig voor een<br />
overdosis vitamine A, maar zij kunnen <strong>bij</strong><br />
extreem hoge doseringen toch leverbeschadiging<br />
krijgen.<br />
De B-vitaminen zijn in het algemeen nodig<br />
voor een goede energieomzetting en de citroenzuurcyclus.<br />
Bij overdosering van de Bvitaminen<br />
zullen de energievoorziening en<br />
de citroenzuurcyclus niet meer optimaal functioneren.<br />
Daardoor ontstaan diverse klachten<br />
(huidproblemen, longklachten, zenuwverschijnselen,<br />
afwijkingen van rode bloedcellen).<br />
De micro-organismen in de pens van<br />
herkauwers maken vitamine B1 (thiamine)<br />
en vitamine B12 (cobalamine), waardoor<br />
herkauwers <strong>bij</strong> een goed functionerende pens<br />
deze vitaminen dus zelf aanmaken.<br />
Vitamine C is een reductor. Bij overdosering<br />
kunnen celbeschadigingen optreden (ogen,<br />
nieren, gedragsstoornis).<br />
Vitamine D is nodig voor de opname van<br />
calcium. Een overdosis van dit vitamine leidt<br />
tot depositie van calcium in weefsel.<br />
Vitamine E is ook een reductor en heeft een<br />
functie <strong>bij</strong> het herstel van celmembraanbeschadigingen.<br />
Bij overdosis zijn effecten op<br />
de vruchtbaarheid te verwachten en algeme-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 26<br />
ne aantastingen van de celmembranen, die<br />
tot uitdrukking komen in <strong>bij</strong>voorbeeld het<br />
rode bloedbeeld.<br />
Vitamine K veroorzaakt in overdosis stoornis<br />
van celgroei.<br />
De vitaminen A, D, E en K zijn oplosbaar in<br />
vetten terwijl de vitaminen B en C oplosbaar<br />
zijn in water.<br />
2.3.4 Spoorelementen<br />
Onder spoorelementen worden de elementen<br />
verstaan die in kleine (spoor) hoeveelheden<br />
nodig zijn. Spoorelementen worden vooral<br />
ingebouwd in enzymen en hebben daar hun<br />
werking. De werking is meestal het katalyseren<br />
van oxidatie-reductie reacties. De voornaamste<br />
spoorelementen zijn koper, zink,<br />
ijzer, mangaan, seleen, kobalt en chroom.<br />
Figuur 8 Effect van spoorelementen en zware<br />
metalen op een lichaam<br />
Een typisch kenmerk van spoorelementen<br />
is dat een tekort net zo schadelijk is als een<br />
overmaat (zie figuur 8).<br />
Zware metalen zijn alleen schadelijk <strong>bij</strong> een<br />
overmaat, spoorelementen zowel <strong>bij</strong> een<br />
tekort als <strong>bij</strong> een overmaat. Soms zijn de<br />
verschijnselen <strong>bij</strong> zowel een tekort als een<br />
overmaat identiek. Spoorelementen worden<br />
meestal in de lever opgeslagen. De lever<br />
is dan ook het orgaan dat meestal het eerst<br />
schade ondervindt indien er een overmaat<br />
aanwezig is. IJzer, koper en zink zijn daarvan<br />
een voorbeeld. In vrije vorm zijn de meeste<br />
spoorelementen toxisch. Vrij ijzer, koper of<br />
zink zijn schadelijk voor celmembranen.<br />
Daarom worden spoorelementen altijd via
eiwitten in het lichaam getransporteerd en<br />
komen ze maar in heel lage hoeveelheden vrij<br />
voor in bloed of urine. Koper en ijzer hebben<br />
een sterke oxiderende werking. Zodra er een<br />
overmaat aan koper is, worden vetten geoxideerd.<br />
Dit leidt tot beschadiging van celmembranen<br />
(lever, maar ook rode bloedcellen).<br />
Dat koper slecht is voor vetten, is in de keuken<br />
ook bekend. Iedere kok weet dat hij nooit<br />
vetten moet verwarmen in een koperen pan.<br />
Dan gaat de vetkwaliteit ‘hollend’ achteruit.<br />
2.3.5 Bijproducten<br />
Regelmatig komen vergiftigingen voor door<br />
het voeren van <strong>bij</strong>producten. Via wetgeving<br />
en risico-analyses van enkelvoudige producten<br />
probeert men de kans op vergiftiging van<br />
dieren en schadelijke effecten voor de voedselveiligheid<br />
zo klein mogelijk te maken. Toch<br />
moet men er op bedacht zijn dat producten,<br />
die er soms aantrekkelijk uitzien (financieel<br />
of voedingstechnisch), toch schadelijk kun-<br />
nen zijn. Twee voorbeelden zijn: het gebruik<br />
van zoetstof die schadelijke hormonen bevat<br />
(MPA = Methyl-hydroxyProgesteron-Acetaat)<br />
waardoor zeugen allerlei hormoonverstorende<br />
effecten lieten zien en het gebruik<br />
van een zoetstof die geen nutritionele waarde<br />
had (sacharine) waardoor varkens ernstige<br />
diarree kregen.<br />
2.4 Grond<br />
LAC-signaalwaarden voor verschllende landbouwbodems en verschillende<br />
landbouwgebruiksfuncties voor zware metalen en arseen (gehalten in mg/kg droge stof)<br />
Zandgrond Klei/veengrond<br />
1A 1B 2 3 4 1A 1B 2 3 4<br />
arseen 30 30 30 30 30 50 50 50 50 50<br />
cadmium 2 2 0,5 0,5 5 3 3 1 1 10<br />
chroom 200 200 200 200 200 300 300 300 300 300<br />
koper 30 50 50 50 50 30 80 80 200 200<br />
kwik 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2<br />
lood 150 150 150 150 150 150 150 150 200* 80<br />
nikkel 15 15 15 15 15 50/70 50/70 50/70 50/70 50/70#<br />
zink 200 200 100 100 100 350 350 350 350 350<br />
1A grasland waarop schapen grazen<br />
1B grasland waarop runderen grazen<br />
2 bouwland waarop veevoedergewassen worden geteeld<br />
3 bouwland waarop overige akkerbouwgewassen worden geteeld; voedingstuinbouw<br />
4 bouwland voor sierteelt<br />
* waarde voor lood met voorzichtigheid hanteren<br />
# eerste waarde voor kleigrond, tweede waarde voor veengrond<br />
LAC-signaalwaarden voor bestrijdingsmiddelen en organische contaminanten<br />
(gehalten in mg/kg droge stof)<br />
1 2 3<br />
persistente organochloorverbindingen 0,1 - 0,5 - -<br />
Aldrin / dieldrin 0,3 0,5<br />
DDT (totaal) 2,5 4,0<br />
Endrin 0,2 0,4<br />
delta-HCH 0,3 0,5<br />
beta-HCH 0,1 0,2<br />
gamma-HCH 2,5 4,0<br />
heptachloor(epoxide) 0,1 0,2<br />
HCB 0,3 0,5<br />
PCB153 0,1 0,2<br />
PCB138 0,1 0,2<br />
dioxinen 10^-6 TEQ 10^-6 TEQ<br />
1 grond met teelt van plantaardige producten voor menselijke consumptie<br />
2 grond met grasteelt als melkveevoeder<br />
3 grond met maïsteelt als melkveevoeder<br />
IKC-L rapport 'Bescherming bodemkwaliteit in uitvoering (1996)<br />
Tabel 2 Signaalwaarden voor zware metalen in grond<br />
2.4.1 Zware metalen<br />
Grond bevat altijd elementen inclusief zware<br />
metalen. Afhankelijk van de grondsoort, zijn<br />
de gehalten hoger of lager. Maar de grondsoort<br />
heeft ook invloed op de hoeveelheid die<br />
wordt opgenomen door het gewas. Bij verdenking<br />
van een vergiftiging ten gevolge van<br />
zware metalen door de grond, moet hier dan<br />
ook rekening mee worden gehouden. Daarom<br />
zijn afhankelijk van de grondsoort en het gebruiksdoel<br />
van de grond, waarden vastgesteld<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 27
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 28
waaraan de zware metalen in grond moeten<br />
voldoen. Deze zijn verwoord in tabel 2.<br />
De zuurgraad van de grond bepaalt voor een<br />
groot gedeelte de opname van elementen uit<br />
de grond naar de plant toe. Aangezien de<br />
plant dient als voedsel voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>,<br />
is het van belang om deze relatie te<br />
kennen. In figuur 9 staat deze relatie voor<br />
de nuttige elementen vermeld. Elementen<br />
zoals cadmium en lood zijn niet vermeld.<br />
Cadmium wordt goed opgenomen <strong>bij</strong> lagere<br />
pH (vergelijkbaar met Fe, Cu en Zn). Vooral<br />
op hoge zandgrond, waar weinig andere elementen<br />
aanwezig zijn kan <strong>bij</strong> een lage pH<br />
veel cadmium worden opgenomen door de<br />
planten. De levers en nieren van dieren die<br />
deze gewassen eten (herten, wilde zwijnen)<br />
bevatten dan relatief veel cadmium. Echter,<br />
de dieren vertonen geen klinische verschijnselen<br />
van een cadmiumvergiftiging.<br />
Figuur 9 Relatie tussen zuurgraad en beschikbaarheid<br />
van elementen in bodem. Figuur overgenomen<br />
met toestemming van NMI Nutriënten<br />
Management Instituut bv te Wageningen<br />
Er zijn ook planten bekend die specifiek bepaalde<br />
elementen opnemen waardoor deze<br />
planten zeer hoge gehalten kunnen bevatten<br />
van een element. Dit geldt voor seleen, molybdeen,<br />
lood en ijzer. In Nederland speelt dit<br />
eigenlijk alleen <strong>bij</strong> molybdeen. Molybdeen<br />
kan in voldoende hoeveelheden in gras en<br />
andere (vlinderbloemige) gewassen worden<br />
opgenomen zodat dit de opname van koper<br />
significant beïnvloedt.<br />
2.4.2 Overige stoffen<br />
In grond komen veel meer stoffen voor die<br />
schadelijk kunnen zijn voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
In Nederland komen schadelijke stoffen<br />
direct of indirect van de industrie. Maar<br />
de veehouder dient ook alert te zijn op de<br />
stoffen die hij zelf op zijn land gebruikt, of<br />
die hij op zijn bedrijf binnenhaalt. Als direct<br />
naast het land van de veehouder andere activiteiten<br />
plaats vinden (bloembollenteelt,<br />
akkerbouw, rioolzuiveringsinstallatie) dan<br />
kunnen schadelijke stoffen overwaaien op<br />
zijn land. Voorbeelden van stoffen die via de<br />
lucht op zijn gewas terechtkomen zijn fluor<br />
en molybdeen.<br />
Fluor kwam als <strong>bij</strong>product uit de aluminiumindustrie<br />
in de lucht en via het gras in dieren<br />
terecht: dit vindt voornamelijk plaats in<br />
het Sloe-gebied. Schapen zijn erg gevoelig<br />
voor fluor. Daarom is er een programma om<br />
de schadelijke effecten van fluoruitstoot op<br />
schapen te monitoren.<br />
Molybdeen is een element dat vooral in de<br />
staalverwerkende industrie wordt gebruikt.<br />
Molybdeen zit ook in enzymen (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
in Rhizobia, bacteriën die stikstof uit<br />
de lucht kunnen omzetten naar ammonium).<br />
Op zich is molybdeen niet snel schadelijk,<br />
maar molybdeen is een sterke antagonist van<br />
koper.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 29
3. Veel voorkomende vergiftigingen <strong>bij</strong><br />
<strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
3.1 Seizoensgebonden vergiftigingen<br />
Sommige vergiftigingen of verdenkingen<br />
van vergiftigingen zijn seizoensgebonden.<br />
Ieder jaar gedurende een bepaalde periode,<br />
komen dezelfde problemen voor. De meest<br />
voorkomende worden hier kort besproken.<br />
3.1.1 Water met Clostridium (zomer), met<br />
olie erop (herfst) en nitriet (winter)<br />
In de zomer kan de temperatuur van het water<br />
vooral in kleine ondiepe sloten oplopen<br />
tot waarden boven de 25 °C. Dan kunnen<br />
processen optreden die direct schadelijk zijn<br />
voor dieren. Botulisme is hier een voorbeeld<br />
van. Clostridium species komen veel voor<br />
in de natuur en zijn op zich niet schadelijk.<br />
Echter, onder sommige omstandigheden,<br />
produceren deze bacteriën toxine (botuline)<br />
dat zeer schadelijk is. Vooral watervogels en<br />
kippen kunnen de bacterie <strong>bij</strong> zich dragen.<br />
Indien watervogels sterven in tamelijk warm<br />
water, kunnen Clostridia zich snel vermenigvuldigen<br />
en toxine produceren. Runderen en<br />
schapen zijn hier gevoelig voor. Men moet<br />
er daarom voor zorgen dat deze dieren in de<br />
zomermaanden niet in aanraking komen met<br />
stilstaand water waarin gestorven eenden en<br />
vogels zijn.<br />
Er zit meer leven in de sloot dan alleen bacteriën:<br />
allerlei micro-organismen en kleine<br />
waterinsecten zijn actief in de sloot. Bij een<br />
verlaging van de temperatuur in de herfst<br />
sterft een groot deel van dit leven af. Aangezien<br />
alle cellen zijn opgebouwd uit een celmembraan<br />
met daarin lipiden, ontstaat er dan<br />
een soort oliefilmpje op het water. Het lijkt<br />
erop dat er benzine of diesel is geknoeid in<br />
de sloot, maar dit is afkomstig van afgestorven<br />
organismen. Dit is niet schadelijk voor<br />
dieren.<br />
Bij een verlaagde temperatuur (in het late<br />
najaar, vroege voorjaar) zijn wel al enkele<br />
bacteriesoorten actief, maar niet optimaal.<br />
Daardoor kunnen biochemische processen<br />
wel worden opgestart, maar niet worden afgemaakt.<br />
Een mooi voorbeeld is de omzet-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 0<br />
ting van ammonium naar nitriet. Indien het<br />
water relatief koud is, zal wel de eerste stap<br />
worden gezet, maar is niet voldoende energie<br />
beschikbaar om het hele proces tot nitraat af<br />
te maken. Daardoor kan er nitrietophoping<br />
ontstaan in het water. Dit is dan een natuurlijk<br />
proces en wijst niet op afwijkingen. Nitrietconcentraties<br />
van 0,5 tot 1,5 mg/L zijn<br />
geen uitzondering.<br />
3.1.2 Nitraat in gewassen<br />
In de maand augustus (eventueel september)<br />
komen regelmatig nitraatvergiftigingen voor.<br />
Eigenlijk zijn dit nitrietvergiftigingen. Nitraat<br />
is niet giftig voor dieren indien het éénmalig<br />
wordt gegeven. De oorzaak van deze ‘augustus’<br />
vergiftigingen <strong>bij</strong> koeien is dat er vaak in<br />
augustus nog een keer wordt bemest en/of dat<br />
er herbiciden worden gebruikt. Het gebruik<br />
van herbiciden (zoals 2,4-D, Mecoprop) bevordert<br />
de opname van nitraat uit de grond in<br />
het gewas. Slaat het weer om (van mooi naar<br />
relatief koud: gemiddelde temperatuur van<br />
15 °C) dan is het nitraat wel al opgenomen uit<br />
de grond maar stopt de omzetting van nitraat<br />
naar eiwitten in het gewas. Het nitraatgehalte<br />
van het gewas kan dan plotseling verhoogd<br />
zijn. Waarden van meer dan 25 gram nitraat<br />
per kilogram gewas zijn geen uitzondering.<br />
Deze gewassen zijn na drie of viermaal voederen<br />
giftig voor runderen.<br />
3.1.3 Hydroliek-olie over de kuil.<br />
Tijdens het inkuilen van gras komt het regelmatig<br />
voor dat er iets kapot gaat van de<br />
trekker waarmee de kuil wordt aangereden.<br />
Afhankelijk van wat er stuk gaat, komt er<br />
olie, diesel of hydroliek-olie in de kuil terecht.<br />
Olie of diesel in de kuil is slecht voor<br />
de vertering van de kuil in de pens: de bacteriën<br />
worden gedood door de olie of diesel. De<br />
kuil zal op deze plek niet goed verzuren. De<br />
koeien zelf hebben daar meestal niet veel last<br />
van. Anders is het met hydroliek-olie. Hydroliek-olie<br />
is niet één soort olie maar, afhankelijk<br />
van de leverancier, kan het uit verschil-
lende componenten bestaan. Sommige zijn<br />
gevaarlijk voor de vertering, andere zijn veel<br />
minder schadelijk.<br />
Een hele kuil vernietigen is vaak niet nodig.<br />
Indien de verontreiniging op één plaats<br />
terecht is gekomen (omdat de machine juist<br />
even stil stond tijdens het lekken) kan eenvoudig<br />
de verontreinigde plek verwijderd<br />
worden. Is de verontreiniging verdeeld over<br />
de kuil terecht gekomen, dan moet worden<br />
uitgerekend welk gehalte gemiddeld in de<br />
kuil terecht is gekomen. Indien het gemiddelde<br />
gehalte duidelijk meer is dan 1 mg/kg<br />
kuil, moet overwogen worden om de kuil<br />
toch te vernietigen.<br />
3.1.4 Nachtschade en builenpest in de maïs<br />
Tijdens de eindfase van de groei van maïs<br />
(zo rond augustus, september) treft de veehouder<br />
regelmatig zwarte nachtschade aan<br />
tussen zijn maïs. De planten bevatten soms<br />
zelfs zwarte bessen. Tot een hoeveelheid van<br />
ongeveer 20 % van het volume van de maïs is<br />
de nachtschade voor koeien niet gevaarlijk.<br />
In warme zomers ontstaan soms witte builen<br />
in de maïs. Builenpest (ook wel builenbrand<br />
genoemd) wordt veroorzaakt door de schimmel<br />
Ustilago maydis. In het voorjaar worden<br />
de jonge maïsplanten besmet. In de zomer<br />
ontstaan dan een soort witte gallen die redelijk<br />
groot kunnen worden (10 cm of meer).<br />
Tot een hoeveelheid van ongeveer 10 % van<br />
het volume kan aangetaste maïs geen kwaad<br />
voor dieren.<br />
3.1.5 Uien in het rantsoen<br />
Indien de uienprijs erg laag is, worden uien<br />
soms gevoerd aan koeien. Maar niet alleen<br />
uien, ook veel andere producten die niet meer<br />
geschikt zijn voor humane voeding of die erg<br />
goedkoop zijn, worden aan dieren verstrekt.<br />
In het kader van de GMP-regeling diervoedersector<br />
is vastgelegd dat men uitsluitend<br />
nog voedermiddelen mag gebruiken, waarvan<br />
een generieke risicobeoordeling in de<br />
Databank Risicobeoordeling Voedermiddelen<br />
(DRV) van het Productschap Diervoeder<br />
is opgenomen. Deze verplichting geldt voor<br />
producten die verwerkt worden in voeders<br />
voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>. Het meest actuele<br />
document kan worden verkregen via de website<br />
van het Productschap (www.pdv.nl). Alle<br />
producten, die niet in dit document vermeld<br />
staan, zijn niet meer toegestaan als voedermiddelen.<br />
Een uitzondering hierop vormen<br />
de toevoegingmiddelen en de <strong>bij</strong>zonder stikstofhoudende<br />
producten. In de versie van 20<br />
juli 2006 staan vermeld: uienpulp, uiensap,<br />
uienschillen en gefrituurde uitjes. Dat deze<br />
producten zijn toegelaten als diervoeder betekent<br />
echter nog niet dat deze producten<br />
zonder risico zijn. Uien bevatten propyl-disulfide.<br />
Deze stof wordt in de rode bloedcellen<br />
omgezet en kan <strong>bij</strong> overdosering hemoglobine<br />
oxideren. Anemie en bloedwateren<br />
zijn dan de verschijnselen. Runderen zijn het<br />
meest gevoelig voor een uienvergiftiging.<br />
Schapen en paarden minder. Bij een dosis<br />
van meer dan 10 kg uien per dag per koe is<br />
er een groot risico op uienvergiftiging. Bij<br />
een dosering van 2 tot 5 kg per koe per dag<br />
worden geen symptomen gezien. Schapen<br />
kunnen korte tijd tot 100 % van hun rantsoen<br />
uien verdragen zonder ernstige symptomen.<br />
3.2 Zware metalen<br />
Zware metalen komen niet alleen voor in<br />
water, lucht, voer of grond. Zware metalen<br />
worden ook gebruikt voor allerlei producten.<br />
Men beseft wel dat het gebruik van zware<br />
metalen die schadelijk zijn, teruggedrongen<br />
moet worden. Een bekend voorbeeld is de<br />
vervanging van lood in loodwit (verf) door<br />
andere metalen (zink, titaan). Ook het gebruik<br />
van arseen of kwik om behang houdbaar<br />
te maken ligt al lang achter ons. In het<br />
verleden werd kwikdamp gebruikt om vilt te<br />
fabriceren dat gebruikt werd voor het maken<br />
van hoeden. Dit leidde tot een beroepsziekte<br />
<strong>bij</strong> hoedenmakers (hersenbeschadiging). De<br />
uitdrukking “mad as a hatter” (zo gek als een<br />
hoedenmaker) is daar nog het resultaat van.<br />
Dichter <strong>bij</strong> huis is het gebruik van lood als<br />
loodmenie nog steeds een terugkerend probleem<br />
<strong>bij</strong> kalveren. Loodacetaat en loodoxide<br />
hebben een zoete smaak. Indien kalveren<br />
eenmaal een stuk (oude deur) hebben<br />
gevonden waar ze verf kunnen likken, dan<br />
zullen ze hiermee doorgaan tot ze er dood <strong>bij</strong><br />
neervallen (letterlijk). Kalveren zijn gevoeliger<br />
voor lood dan koeien. Mogelijk komt<br />
dit omdat in de pens van koeien lood wordt<br />
gebonden aan sulfide. Sulfide ontstaat in de<br />
pens door fermentatie van eiwitten en sulfaat.<br />
Op zich is het ontstaan van sulfide ook<br />
niet gunstig, maar indien er lood aanwezig is<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 1
wordt het lood gebonden tot een onoplosbaar<br />
loodsulfide en vermindert zo de kans op een<br />
loodvergiftiging. Kalveren hebben dit mechanisme<br />
nog niet of in veel mindere mate.<br />
Accu’s bestaan uit loodplaten met zwavelzuur.<br />
Bij het verplaatsen of vervoeren van<br />
accu’s kan accuzuur vrijkomen. Dit accuzuur<br />
bevat loodsulfaat (doordat een gedeelte van<br />
het lood oplost en met zwavelzuur loodsulfaat<br />
vormt) en is dus giftig voor dieren. Een<br />
geval van massale loodvergiftiging kon worden<br />
verklaard omdat de vrachtwagen waarmee<br />
ruwvoer was vervoerd kort daarvoor<br />
accu’s had vervoerd waar<strong>bij</strong> enkele accu’s<br />
waren omgevallen en accuzuur hadden verloren.<br />
Ook andere metalen kunnen vergiftigingen<br />
veroorzaken indien ze worden opgenomen.<br />
Meestal is de pure vorm van een metaal veel<br />
minder schadelijk dan de zoutvorm. De zoutvorm<br />
wordt sneller geabsorbeerd. Hierop<br />
zijn natuurlijk ook weer uitzonderingen. Een<br />
bekende uitzondering is de hond die zinken<br />
munten heeft gegeten. Zink is een onedel<br />
metaal. Dit houdt in dat zink snel reageert<br />
met zuur of andere chemicaliën. In de maag<br />
is het altijd zuur. Een zinken munt zal in de<br />
maag blijven omdat de maag-darm-opening<br />
te klein is om de munt door te laten. De munt<br />
zal dan in de maag langzaam oplossen en zodoende<br />
een zinkvergiftiging veroorzaken.<br />
3.3 Bestrijdingsmiddelen<br />
De toelating van bestrijdingsmiddelen is in<br />
Nederland geregeld via het CTB (College<br />
voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen:<br />
http://www.ctb-wageningen.nl). Het CTB is<br />
een zelfstandig bestuursorgaan dat beslissingen<br />
neemt op basis van beleid van vier departementen:<br />
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit<br />
(LNV), Volksgezondheid, Welzijn<br />
en Sport (VWS), Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />
Ordening en Milieubeheer (VROM) en<br />
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In<br />
Nederland mogen geen bestrijdingsmiddelen<br />
worden gebruikt die niet een toelatingsnummer<br />
hebben (N). Er is duidelijk een tendens<br />
zichtbaar om de meest schadelijke stoffen<br />
niet meer toe te laten maar te vervangen door<br />
minder schadelijke stoffen. Zo is <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
het gebruik van strychnine en parathion in<br />
Nederland niet meer toegelaten. Parathion<br />
heeft een LD 50 van rond de 2 tot 5 mg/kg LW<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 2<br />
(rat, hond, mens), net zoals strychnine. Aldicarb<br />
dat nog wel is toegestaan, heeft een LD50<br />
van rond de 0,5 mg/kg voor ratten en muizen<br />
tot - 10 mg/kg voor vogels (duif en kip).<br />
Vanwege de giftigheid mag aldicarb niet als<br />
losse stof worden verkocht maar moet het als<br />
granulaat in de handel worden gebracht voor<br />
gebruik in de grond (en dus niet op de grond).<br />
Wordt het middel niet goed in de grond verwerkt,<br />
dan is het mogelijk dat vogels dit oppikken<br />
en vervolgens sterven.<br />
Zoals al aangegeven, worden tegenwoordig<br />
minder giftige bestrijdingsmiddelen gebruikt<br />
dan vroeger. Dit betekent niet dat de middelen<br />
onschadelijk zijn. Er zijn veel databanken beschikbaar<br />
waar alle in de wereld verkrijgbare<br />
(en in het verleden verkrijgbare) pesticiden<br />
zijn verzameld met alle informatie die daarover<br />
beschikbaar is. Echter veel informatie<br />
heeft betrekking op studies met muizen,<br />
ratten en cavia’s. De gegevens die betrekking<br />
hebben op <strong>landbouwhuisdieren</strong> en mensen<br />
zijn meestal verkregen door incidenten.<br />
Daarom zal <strong>bij</strong> ieder incident met landbouwbestrijdingsmiddelen<br />
via toxicologische berekeningen<br />
moeten worden vastgesteld of het<br />
middel schade heeft kunnen veroorzaken en<br />
zo ja, hoe verder onderzoek hierin duidelijkheid<br />
kan brengen.<br />
3.4 Diergeneesmiddelen<br />
Wat geldt voor bestrijdingsmiddelen, geldt<br />
ook voor diergeneesmiddelen. Gebruik is alleen<br />
toegestaan indien het middel voor de betreffende<br />
diersoort is geregistreerd door het<br />
Bureau Diergeneesmiddelen (http://www.<br />
brd.agro.nl). Ook hier ziet men de tendens<br />
om diergeneesmiddelen die residuen kunnen<br />
geven in de voedselketen voor mensen,<br />
zoveel mogelijk te vervangen. Carcinogene<br />
en mutagene diergeneesmiddelen worden<br />
zoveel mogelijk verboden (carbadox, furazolidon).<br />
Voor alle medicijnen geldt dat er een<br />
werkzaam gebied is en een gebied waarin het<br />
middel schadelijke (inclusief dodelijke) effecten<br />
heeft. In figuur 10 is dit te zien. Lijn<br />
A geeft weer <strong>bij</strong> welke dosering de stof een<br />
werkzaam effect heeft, terwijl lijn B laat zien<br />
<strong>bij</strong> welke dosering de stof een schadelijk effect<br />
heeft. Indien deze twee lijnen ver uit<br />
elkaar lopen, is de veilige range van de stof<br />
groot. Een overdosering kan dan niet zo veel<br />
kwaad. Lopen deze twee lijnen vrij dicht <strong>bij</strong>
elkaar, dan kan een vijf tot tienvoudige overdosering<br />
al dode dieren veroorzaken. Dit is<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld het geval met doxycycline. Een<br />
10-voudige overdosering veroorzaakt sterfte<br />
onder kalveren (cardiovasculaire toxiciteit).<br />
Bij registratie van medicijnen wordt erop gelet<br />
dat de werkzame dosering en de toxiciteit<br />
voldoende ver uit elkaar liggen. Indien dit<br />
niet het geval is, wordt een medicijn alleen<br />
toegelaten indien er geen alternatief is of indien<br />
de te behandelen aandoening voldoende<br />
ernstig is. Zo zijn de meeste antitumor-middelen<br />
celtoxisch (dat is ook het doel). Naast<br />
de tumorcellen gaan dan ook gewone cellen<br />
dood. Maar als er geen alternatieven zijn en<br />
het middel is toch voldoende werkzaam dan<br />
worden de middelen wel toegelaten.<br />
Figuur 10 Effect van stof, afhankelijk van dosering.<br />
Dichte bol: therapeutisch effect; open bol:<br />
toxicologisch effect<br />
Voldoende werkzaam is in dat geval dat er<br />
meer tumorcellen dood gaan dan normale<br />
cellen. Een ander voorbeeld is chlooramfenicolChlooramfenicol<br />
is toegelaten als antibioticum<br />
in oogdruppels en oogzalf voor<br />
onder andere honden. Chlooramfenicol is ten<br />
strengste verboden <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
Van chlooramfenicol is bekend dat het soms<br />
(1 op de miljoen keer) <strong>bij</strong> een dosis hoger dan<br />
1 mg/kg LW irreversibele hematopoïëtische<br />
stoornissen geeft. Daarom wordt het gebruik<br />
van chlooramfenicol in de veehouderij streng<br />
gecontroleerd. Bij gehalten hoger dan 0,02 µg/<br />
L chlooramfenicol in urine wordt proces-verbaal<br />
opgemaakt en worden de dieren in beslag<br />
genomen en vernietigd. Dit geldt ook voor<br />
voedsel dat vanuit het buitenland wordt geïmporteerd:<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld garnalen uit China.<br />
Het gehalte dat in oogzalf zit is dermate<br />
hoog dat, wanneer de hond van een veehouder<br />
wordt behandeld met chlooramfenicol<br />
en de hond vervolgens door de stal loopt, de<br />
<strong>landbouwhuisdieren</strong> positief kunnen scoren<br />
<strong>bij</strong> onderzoek. Dit kan gebeuren doordat de<br />
hond met zijn ogen langs de muren, hout of<br />
iets anders aanwrijft en dat de koeien hier<br />
likken. Zo kan een diergeneesmiddel wel zijn<br />
toegestaan maar toch problemen opleveren<br />
<strong>bij</strong> gebruik.<br />
3.5 Giftige planten<br />
Voor het al dan niet giftig zijn van planten<br />
geldt: veel planten bevatten giftige stoffen,<br />
maar slechts weinig planten zijn echt giftig.<br />
Naast het feit dat een dier meestal niet veel<br />
eet van giftige planten, is het ook zo dat het<br />
gehalte aan giftige stoffen vaak wisselt per<br />
regio, per tijdstip, per groeifase, enzovoort.<br />
Alles <strong>bij</strong> elkaar wordt de diagnose ”vergiftigd<br />
door planten” niet vaak gesteld. In het<br />
algemeen komen deze vergiftigingen <strong>bij</strong><br />
mens en dier het meest voor door tuin- en<br />
kamerplanten. Veel sierheesters zijn <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
zeer giftig (de oleander en de gouden<br />
regen). Bij <strong>landbouwhuisdieren</strong> in ons land<br />
betekent dat, dat meeste slachtoffers vallen<br />
<strong>bij</strong> dieren die tuinafval opeten. Dieren eten<br />
van wilde giftige planten (in het weiland, aan<br />
de sloot of in het hooi) over het algemeen pas<br />
wanneer er geen andere keuze is, wanneer<br />
om een of andere reden de giftige plant aantrekkelijk<br />
voor ze geworden is of wanneer ze<br />
de plant niet meer herkennen als giftig (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
als het gehakseld is, ingekuild of<br />
gedroogd). Het uitroeien van giftige wilde<br />
planten is op zichzelf een zinloze actie. Verstandiger<br />
is het, om <strong>bij</strong> aanplant op te letten<br />
of dieren er van kunnen eten, geen tuinafval<br />
aan dieren te geven of in hun weiland te<br />
gooien en percelen waar gemaaid wordt goed<br />
te controleren op de aanwezigheid van onder<br />
meer Jacobskruiskruid, paardestaarten,<br />
en adelaarsvaren. Van zeer veel planten zijn<br />
schadelijke stoffen beschreven. Enkele voor<br />
de Nederlandse situatie belangrijke daarvan<br />
zullen hieronder beschreven worden.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz.
3.5.1 Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum)<br />
Adelaarsvaren (zie figuur 11) is in alle delen<br />
giftig, ook na drogen (hooi). De plant bevat<br />
meerdere toxische stoffen: 1: cyanogene<br />
glycosiden, 2: thiaminase, : een stof die<br />
aplastische anaemie veroorzaakt (pterosine),<br />
4: een stof die hematurie veroorzaakt en 5:<br />
carcinogene stoffen. De thiaminase zorgt<br />
voor neurologische verschijnselen (ataxie,<br />
paralyse, tremoren) <strong>bij</strong> paarden en varkens.<br />
Herkauwers maken zelf thiamine (vitamine<br />
Figuur 11 Adelaarsvaren tussen het maïs<br />
B1) aan en hebben nauwelijks last van thiaminase.<br />
Alleen indien herkauwers een verstoorde<br />
pensflora hebben (pensverzuring),<br />
kan thiaminase een rol gaan spelen.<br />
Bij herkauwers worden problemen meestal<br />
pas opgemerkt wanneer de opname van de<br />
plant al enkele weken duurt (of soms al enkele<br />
weken voor<strong>bij</strong> is). De verschijnselen zijn<br />
vermagering, slijmige uitvloeiïng uit neus en<br />
mond, depressie, anorexie, koorts, hematurie,<br />
enteritis met bloederige faeces, ptechieën<br />
op slijmvliezen. Bij postmortaal onderzoek<br />
worden overal kleine en grotere bloedingen<br />
aangetroffen.Ook het ontstaan van blaaskanker<br />
wordt aan deze plant toegeschreven.<br />
Bij kalveren wordt een afwijkend beeld beschreven,<br />
waar<strong>bij</strong> oedeem in de keelstreek<br />
(snurken) voorop staat, gepaard gaand met<br />
koorts, maar zonder bloedingen. Al deze<br />
dieren hebben door beenmergdepressie een<br />
aplastische anaemie, leucopenie en thrombocytopenie<br />
(waardoor de stolling is gestoord).<br />
Vergiftigingen met deze plant komen relatief<br />
vaak voor in sommige landen, <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië<br />
en Noord-Ierland. Adelaarsvaren kan<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4<br />
in grote aantallen voorkomen aan randen<br />
van percelen. Hooi dat 50 % adelaarsvaren<br />
bevatte was letaal na één maand voeren.<br />
Schapen zijn minder gevoelig dan runderen.<br />
Er is groot verschil in giftigheid tussen verschillende<br />
planten, <strong>bij</strong>voorbeeld afhankelijk<br />
van zon of schaduwplaatsen. Van schapen is<br />
beschreven dat ze alleen van adelaarsvarens<br />
eten met een laag gehalte aan giftige stoffen.<br />
Een behandeling kan alleen symptomatisch<br />
gebeuren.<br />
3.5.2 Boterbloemen (familie Ranunculaceae)<br />
(Scherpe boterbloem)<br />
Er zijn ongeveer 400 soorten boterbloemen.<br />
De meeste planten uit deze familie zijn<br />
scherp van smaak, waardoor ze ondanks de<br />
giftige stof die ze bevatten, zelden tot klinische<br />
vergiftiging leiden in Nederland. Alleen<br />
jonge onervaren dieren of dieren die geen<br />
keus hebben, zullen daarom ziekteverschijnselen<br />
vertonen. Wanneer 20 tot 50 % Scherpe<br />
Boterbloem (ranunculus acris) in een weide<br />
voorkomt zullen de dieren er geen last van<br />
hebben. De giftige stof is ranunculine. Wanneer<br />
de plant beschadigd wordt (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
wanneer de plant opgegeten wordt) wordt ranunculine<br />
omgezet in protoanemonine. Protoanemonine<br />
veroorzaakt erytheem en blaarvorming<br />
op huid en slijmvliezen. De dieren<br />
gaan speekselen en krijgen koliek.<br />
Behandeling: Mild laxeren. De plant verliest<br />
haar giftigheid wanneer ze gedroogd wordt.<br />
3.5.3 Kruisbloemigen (familie Cruciferae,<br />
Brassica spp) (raap, kool, wilde mosterd)<br />
Veel soorten van deze familie dienen als<br />
voedsel voor mens en dier maar enkele kunnen<br />
schadelijk zijn wanneer ze in te grote<br />
hoeveelheden of te langdurig gegeten worden.<br />
Kool kan <strong>bij</strong>voorbeeld tot hemoglobinurie<br />
en anaemie leiden wanneer runderen<br />
er meer dan 40 kg van eten. Tot 14 kg per<br />
dag kan zonder risico gegeven worden. De<br />
anaemie wordt veroorzaakt door SMCO (Smethylcysteine-sulfoxide).<br />
SMCO is vooral<br />
in de jonge delen van de plant aanwezig.<br />
Tevens heeft kool (door omzettingen van glucosinolaten<br />
in thiocyanaat) een schildklierremmende<br />
werking, die zelfs via de melk <strong>bij</strong><br />
zogende lammeren struma (vergroting van<br />
de schildklier) kan veroorzaken. Kool kan<br />
soms gastroenteritits veroorzaken (speekse-
len, koliek, diarree). Sommige varianten van<br />
raapzaad bevatten erucazuur, een vetzuur dat<br />
leververvetting en hartspierdegeneratie kan<br />
veroorzaken. De ‘dubbel 00 variant’ raapzaad<br />
bevat nauwelijks erucazuur en nauwelijks<br />
glucosinolaten. Dit kan als veevoer worden<br />
gebruikt.<br />
3.5.4 Eik (familie Fagaceae) (Querces robur<br />
= zomereik)<br />
Eikenbladeren en eikels bevatten veel tannine<br />
(looizuur). Tannine bindt in het darmlumen<br />
aan eiwitten en aan ijzer. Hierdoor kan<br />
het dier tekort aan ijzer en eiwit krijgen. Tannine<br />
wordt niet opgenomen door de darm.<br />
Wel worden metabolieten (galluszuur en pyrogallol)<br />
opgenomen. Pyrogallol is veel giftiger,<br />
en veroorzaakt nierschade (en mogelijk<br />
leverschade). De verschijnselen <strong>bij</strong> runderen<br />
zijn sloomheid, geen eetlust, bleke slijmvliezen,<br />
koliek, verstopping gevolgd door diarree,<br />
waar<strong>bij</strong> donkere faeces afkomen. Vaak<br />
is er polyurie. Postmortaal vindt men gastroenteritis<br />
en grote bleke nieren (glomerulonefritis)<br />
met petechiën. Vergiftiging vindt<br />
vooral plaats wanneer <strong>bij</strong> een storm veel onrijpe<br />
eikels in het weiland zijn gevallen (die<br />
veel meer tannine bevatten dan rijpe eikels)<br />
of wanneer in het vroege voorjaar nog geen<br />
gras te vinden is maar al wel jong eikenblad.<br />
De meeste dieren eten graag eikels. Pas wanneer<br />
er veel eikels gegeten zijn leidt dit tot<br />
genoemde verschijnselen.<br />
Behandeling: laxeren met paraffine (paarden)<br />
of lijnzaadslobber.<br />
3.5.5 Equisetum palustre (lidrus) en Equisetum<br />
arvense (heermoes)<br />
Deze paardenstaart-species bevatten thiaminase<br />
en lidrus (zie figuur 12) bevat ook het<br />
alkaloide palustrine. Lidrus is de meest giftige<br />
van de paardenstaarten. Vooral paarden<br />
zijn gevoelig voor het thiaminase, waardoor<br />
ze een tekort aan vitamine B1 ontwikkelen.<br />
Herkauwers produceren zelf vitamine B1,<br />
waardoor ze minder last van thiaminasen<br />
hebben (tenzij herkauwers last hebben van<br />
pensverzuring).<br />
Figuur 12 Lidrus (paardenstaart)<br />
Herkauwers vertonen <strong>bij</strong> een vergiftiging<br />
met paardenstaarten een plotselinge daling<br />
van de melkgift en diarree met vermagering.<br />
De melk krijgt een blauwe glans en smaakt<br />
bitter. In ernstige gevallen treedt ook <strong>bij</strong> herkauwers<br />
ataxie, verlamming en apathie op.<br />
De behandeling bestaat uit het geven van<br />
ander voer en het toedienen van vitamine B1.<br />
Het gehalte dat schadelijk is wordt verschillend<br />
weergegeven: hooi met meer dan 5 %<br />
respectievelijk 20 % paardenstaart wordt giftig<br />
voor paarden genoemd.<br />
3.5.6 Gevlekte scheerling (familie schermbloemigen)<br />
(Conium maculatum)<br />
Deze plant (zie figuur 13) groeit op vochtige<br />
plekken, maar ook wel in randen van akkers<br />
of bermen. De plant met witte schermbloemen<br />
kan wel 2 meter hoog worden en valt op<br />
door de gevlekte stengel. Ondanks de zeer<br />
giftige stof die ze bevat, leidt deze plant zelden<br />
tot klinische vergiftiging.<br />
Figuur 1 Gevlekte scheerling met detail van de<br />
kenmerkende stengel<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5
De plant bevat coniine (een piperidine alkaloide),<br />
vooral in het blad en de onrijpe vruchten.<br />
Na drogen (hooi) is het onschadelijk. Coniine<br />
heeft een nicotine-achtig effect op ganglia<br />
en geeft een neuromusculaire blokkade<br />
(curare-achtig effect). Symptomen: slap, incoördinatie,<br />
verwijde pupillen, hoge polsfrequentie,<br />
lage ademhalingsfrequentie. Sterfte<br />
kan snel optreden door ademstilstand. Behandeling:<br />
maagspoelen (indien mogelijk),<br />
laxeren, eventueel atropine. Drachtige dieren<br />
die overleven, kunnen afwijkende kalveren<br />
krijgen (coniine is teratogeen).<br />
3.5.7 Jacobskruiskruid (voorheen Senecio<br />
jacobaea; nieuwe naam Jacobaea vulgaris)<br />
Hoewel Jacobskruiskruid (zie figuur 14) de<br />
bekendste en meest schadelijke kruiskruidsoort<br />
is, bestaan er meer dan 1000 andere<br />
Senecio species, waarvan een aantal ook<br />
in Nederland voorkomen, zoals S. vulgaris<br />
(klein kruiskruid), S. inaequidens (bezemkruiskruid,<br />
staat vaak langs spoorwegen en<br />
snelwegen) en S. aquaticus (waterkruiskruid).<br />
Alle species bevatten in meer of mindere gehalten<br />
en samenstellingen diverse pyrrolizidine<br />
alkaloiden (PA’s). Er zijn meer dan 100<br />
verschillende PA’s beschreven. Deze PA’s<br />
worden na opname door de darm in de lever<br />
door oxidatie omgezet in giftige metabolieten.<br />
De giftigheid van de verschillende PA’s<br />
en daarmee van de verschillende Senecio’s,<br />
varieert per soort, per groeistadium (giftigst<br />
vlak voor de bloei) en per regio. In het Verenigd<br />
Koninkrijk van Groot-Brittannië en<br />
Noord-Ierland noemt men Jacobskruiskruid<br />
toxicologisch de belangrijkste plant. Wereldwijd<br />
worden van oudsher al vergiftigingen<br />
met Senecio’s beschreven <strong>bij</strong> paarden,<br />
runderen, geiten, kippen, varkens en ook <strong>bij</strong><br />
mensen.<br />
Figuur 14 Koeien in een weide met Jacobskruiskruid<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6<br />
Dieren mijden de opname van Senecio’s en<br />
acute vergiftigingen zijn dan ook vrijwel onbekend.<br />
Het meest komen chronische vergiftigingen<br />
voor. De giftige metabolieten alkyleren<br />
de kernen van de levercellen. Dit leidt eerst tot<br />
de vorming van megalocyten, vervolgens tot<br />
fibrose en uiteindelijk tot cirrhose. Bij runderen<br />
is daarnaast ook galgang-proliferatie opvallend.<br />
Deze veranderingen zijn irreversibel.<br />
Omdat de lever echter een grote reservecapaciteit<br />
heeft en een regenererend vermogen,<br />
hoeft kortdurende opname van de giftige<br />
plant niet automatisch tot klinische verschijnselen<br />
te leiden. De schade gaat door, ook nadat<br />
de opname van Senecio gestopt is. Klinische<br />
verschijnselen kunnen soms pas maanden later<br />
zichtbaar worden. Dit bemoeilijkt de diagnose.<br />
Bij het rund zijn specifieke klinische verschijnselen:<br />
vermagering, geen eetlust, constipatie,<br />
later gevolgd door persen (vaak gepaard gaand<br />
met stuwing en ascites door de cirrhotische lever),<br />
icterus. Uiteindelijk treden neurologische<br />
verschijnselen op (dringen, manisch gedrag)<br />
en sterven de dieren. De diagnose kan gesteld<br />
worden door de combinatie van de anamnese,<br />
klinische verschijnselen, de leverschade (laag<br />
albumine gehalte, verhoogde leverenzymen),<br />
liefst een leverbiopt of postmortaal onderzoek.<br />
Dit zou gecombineerd moeten worden met het<br />
aantonen van de Senecio’s in het rantsoen en<br />
het aantonen van de PA’s in het voer. De diagnose<br />
wordt bemoeilijkt omdat de verschijnselen<br />
soms verlaat optreden, omdat de waarde<br />
van serum leverenzymen niet precies correleert<br />
met de grootte van de schade, omdat de<br />
giftige metabolieten niet of nauwelijks aan te<br />
tonen zijn in het dier en het verdachte voer<br />
vaak niet meer aanwezig is.<br />
Een veilige hoeveelheid Senecio in het rantsoen<br />
is feitelijk niet te geven. Het opnemen<br />
van hooi dat 5 % Senecio bevat gedurende<br />
maanden is letaal voor kalveren. Opname<br />
van 1, kg Senecio (verse planten) per dag is<br />
voor een kalf letaal na 5 maanden. Andere<br />
bronnen noemen een gehalte van 2,5 % in<br />
het voer letaal voor runderen. Voor volwassen<br />
runderen bleek opname van 2 % van het<br />
lichaamsgewicht aan Senecio al na weken<br />
letaal. In een andere studie gaf een opname<br />
van 1 % Senecio van het rantsoen na weken<br />
geen leverschade voor volwassen runderen.<br />
Er is geen veilige dosis bekend die gedurende<br />
langere tijd opgenomen zou kunnen worden.
3.5.8 Laurierkers (familie Rosaceae)<br />
(Prunus laurocerasus)<br />
Zoals alle planten uit deze familie bevat de<br />
Laurierkers cyanogene glycosiden, in alle<br />
plantedelen behalve in het vruchtvlees. Wanneer<br />
de plant wordt beschadigd, worden de<br />
cyanogene glycosiden omgezet in cyanide<br />
(HCN) en suiker. Ook wanneer een dier de<br />
plant opeet begint deze omzetting door de<br />
verteringsenzymen. Vooral herkauwers zijn<br />
gevoelig; <strong>bij</strong> monogastrische dieren is het<br />
blad snel in de zure maag waar de enzymatische<br />
omzetting stopt. HCN blokkeert het<br />
enzym cytochroom-oxidase en daarmee de<br />
ademhalingsketen. Vergiftiging treedt vooral<br />
op wanneer snoeisel binnen bereik van dieren<br />
komt (zie ook figuur 18). Van de verwante<br />
Prunus serotina (Amerikaanse Vogelkers)<br />
zijn ook vergiftigingsgevallen beschreven<br />
wanneer dieren van deze struiken aten.<br />
Van Laurierkers is 200 gram blad per dag<br />
giftig voor schapen en geiten, 500 gram blad<br />
per dag voor runderen. Symptomen: speekselen,<br />
dyspnoe, tympanie, convulsies, helrode<br />
slijmvliezen en helrood bloed. Bij postmortaal<br />
onderzoek kan men amandellucht<br />
ruiken.<br />
3.5.9 Lupinen (familie Leguminosae, vlinderbloemigen)<br />
(lupinus)<br />
Lupinen (zie figuur 15) kunnen meerdere alkaloiden<br />
bevatten onder meer d-lupanine en<br />
piperidine alkaloide (teratogeen). Het hoogste<br />
gehalte alkaloiden zit in het zaad, en blijft<br />
ook in hooi giftig. Vergiftiging treedt vooral<br />
chronisch op door cumulatieve leverschade<br />
met als verschijnselen: sloomheid, vermagering,<br />
icterus, soms fotosensibilisatie. Piperidine<br />
alkaloide is tevens teratogeen, waardoor<br />
de zgn ‘crooked calf disease’ op kan treden.<br />
Van lupinen zijn meerdere zoete varianten<br />
gekweekt, die minder alkaloiden bevatten:<br />
deze worden veel gebruikt als groenbemester<br />
en als veevoer.<br />
Figuur 15 Lupine in een vroeg stadium<br />
Verwante planten uit deze familie zijn alfalfa<br />
(luzerne = Medicago sativa), deze hebben incidenteel<br />
ook fotosensibilisatie veroorzaakt.<br />
De ook uit deze familie afkomstige Melilotus<br />
officinalis (honingklaver) en M. alba (witte<br />
honingklaver) bevatten coumarine. Wanneer<br />
dit ingekuild wordt en het conserveringsproces<br />
niet goed is, kan coumarine omgezet<br />
worden in dicoumarol waardoor hemorrhagische<br />
diathese kan ontstaan (door verminderde<br />
bloedstolling).<br />
3.5.10 Nachtschade (familie Solanaceae)<br />
(aardappel, tomaat, zwarte nachtschade)<br />
In de nachtschadefamilie zijn diverse giftige<br />
planten te vinden. Atropa belladonna en<br />
Doornappel <strong>bij</strong>voorbeeld, die diverse alkaloiden<br />
(o.a. atropine) bevatten. Vergiftigingen<br />
<strong>bij</strong> dieren komen zelden voor (vaker <strong>bij</strong> kinderen).<br />
Een andere groep planten (bitterzoet,<br />
zwarte nachtschade, aardappel, en tomaat)<br />
bevat onder andere tomatine en solanine. Het<br />
gehalte aan solanine is het hoogst in de onrijpe<br />
bessen, en <strong>bij</strong> de aardappel het hoogst<br />
in de uitlopers en groene delen. De giftigheid<br />
kan nogal verschillen. Voor runderen is 1 kilo<br />
ontkiemde aardappelen al giftig. Solanine<br />
(en ook tomatine) veroorzaakt maag-darm-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 7
Porcilis® Porcoli<br />
Intervet Nederland bv<br />
<br />
<br />
<br />
Internet: www.intervet.nl<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 8<br />
Diluvac Forte<br />
GEEN OMKIJ KEN MEER NAAR<br />
E. COLI<br />
E. coli is de belangrijkste veroorzaker van<br />
geboortediarree <strong>bij</strong> biggen. Vanaf nu heeft u geen<br />
omkijken meer naar E. coli, als u tenminste<br />
vaccineert met Porcilis Porcoli DF. Dankzij het<br />
adjuvans Diluvac Forte heeft Porcilis Porcoli DF<br />
een uitstekende werkzaamheid, is het <strong>bij</strong>zonder<br />
weefselvriendelijk voor de zeug en bovendien<br />
gemakkelijk in het gebruik.<br />
Porcilis® Porcoli Diluvac Forte bevat per dosis van 2 ml de F4ab, F4ac, F5 en F6 fimbriële adhesiefactoren en<br />
het LT toxoid. Doeldier: Varkens (zeugen en gelten). Indicatie: Voor passieve immunisatie van biggen via<br />
actieve immunisatie van zeugen en gelten ter vermindering van sterfte en klinische symptomen zoals<br />
diarree als gevolg van neonatale enterotoxicose gedurende de eerste levensdagen veroorzaakt<br />
door E. coli. Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Er kan temperatuurverhoging,<br />
verminderde voeropname, sloomheid, zwelling of roodheid op de<br />
injectieplaats optreden. Wachttijd: Nul dagen. Overige<br />
informatie: zie <strong>bij</strong>sluiter. REG NL 10099,<br />
EU/2/96/001/007 UDD.
irritatie en na absorptie in de darm hemolyse,<br />
stimulatie van het zenuwstelsel gevolgd door<br />
depressie, waar<strong>bij</strong> uiteindelijk hartstilstand<br />
kan optreden. Overigens kan aardappelloof<br />
ook een hoog gehalte aan nitraat bevatten.<br />
Bij runderen is ook een exantemateuse vorm<br />
beschreven met ulcera en eczeem.<br />
Behandeling: laxeren.<br />
Zwarte nachtschade (zie figuur 16) wordt nogal<br />
eens in het maïsland gevonden als akkeronkruid.<br />
Dit kan veilig geoogst worden tot een<br />
gehalte van 10 à 20 %.<br />
Figuur 16 Nachtschade in een akker<br />
3.5.11 Rhododendron en Azalea<br />
Rhododendron behoort tot het geslacht Ericaceae<br />
(heidefamilie) waartoe ook sierheesters<br />
zoals Azalea en Pieris japonica (zie figuur<br />
17) behoren. Deze bevatten andromedotoxine.<br />
Dit veroorzaakt hypotensie en respiratoire<br />
depressie en is regelmatig letaal. Sierheesters<br />
veroorzaken vergiftigingen doordat<br />
tuinsnoeisel aan geiten en schapen gevoerd<br />
wordt, of in de na<strong>bij</strong>heid van schapen en geiten<br />
ligt (zie figuur 18 voor een voorbeeld van<br />
een vergiftiging door laurierkers).<br />
Ook runderen en schapen zijn er gevoelig<br />
voor. De verschijnselen zijn speekselen,<br />
schuimbekken, knarsetanden, koliek, poging<br />
tot braken, wankelen en uiteindelijk<br />
ademstilstand.<br />
Figuur 17 Pieris japonica<br />
Figuur 18 Geit met Laurierkers-vergiftiging. Inzet:<br />
bladeren in de pens<br />
3.5.12 Sint Janskruid (Hypericum perforatum)<br />
Sint Janskruid bevat, net als het verwante<br />
Kantig hertshooi, hypericine (sintjansbloed).<br />
Hypericine gaat, na opname door de darm,<br />
in bloedvaten fluoresceren onder invloed van<br />
zonlicht. Hierdoor starten oxidatieve reacties<br />
waardoor celschade optreedt. Dit vindt alleen<br />
plaats in de witte huid en leidt tot blaarvorming,<br />
erytheem, oedeem. Bij runderen<br />
ziet men vaak ook conjunctivitis, <strong>bij</strong> schapen<br />
oorpunt necrose. Bij schapen valt hyperthermie<br />
op. Bij runderen vallen soms grote delen<br />
van de huid af. De dieren zijn extreem<br />
gevoelig voor aanraken en voor koud water.<br />
Behandeling: opstallen.<br />
In gedroogde vorm wordt de giftigheid iets<br />
minder. Voor een schaap is 100 gram vers<br />
blad of 00 gram gedroogd blad giftig, <strong>bij</strong><br />
een rund wordt wel 0.5 % van het lichaamsgewicht<br />
als grens (verse plant) aangehouden.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 9
3.5.13 Taxus baccata (venijnboom)<br />
Deze boom bevat het giftige taxine in vrijwel<br />
alle delen, behalve het vruchtvlees. Het<br />
blijft giftig na drogen. De meeste slachtoffers<br />
vallen onder schapen en geiten die zijn<br />
uitgebroken in een tuin of die snoeisel vonden<br />
in hun weide. Taxine heeft een effect op<br />
hartspiercellen waardoor acute hartstilstand<br />
optreedt (‘sudden death’). Paarden zijn het<br />
meest gevoelig.<br />
Runderen sterven wanneer ze 500 gram plantmateriaal<br />
eten, paarden en schapen na 100<br />
Figuur 19 Koe met Sint Janskruid<br />
gram. Wanneer de dieren snel zijn gestorven,<br />
is <strong>bij</strong> postmortaal onderzoek niets anders te<br />
zien dan taxusmateriaal in de maag. Als het<br />
dier nog enkele uren heeft geleefd is er congestie<br />
van long, lever en milt en hyperaemie<br />
van het maagslijmvlies. Taxus bevat echter<br />
ook taxol, dat gebruikt wordt als chemotherapeuticum<br />
<strong>bij</strong> mammatumoren.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 40<br />
Figuur 20 Taxus met bes<br />
3.5.14 Waterscheerling (familie schermbloemigen)<br />
(Cicuta virosa)<br />
Deze plant groeit vrijwel alleen in sloten,<br />
meestal op veengronden (<strong>bij</strong>voorbeeld de<br />
kop van Overijssel). De plant bevat cicutoxine,<br />
vooral in de wortel. Deze stof blokkeert<br />
de kalium-kanalen in de celwand en veroorzaakt<br />
daarmee convulsies, verwijde pupillen,<br />
braken, koliek en snel sterfte. De stof blijft<br />
ook giftig na drogen. Een klein stukje van de<br />
wortel is al letaal voor paarden en runderen<br />
(en mensen). Ondanks het feit dat de plant<br />
wel als de giftigste van Europa wordt gezien,<br />
treedt vergiftiging zelden op, alleen wanneer<br />
<strong>bij</strong>voorbeeld de sloten geschoond zijn en het<br />
schoonsel op het weiland blijft liggen.<br />
Figuur 21 Waterscheerling met inzet de opengesneden<br />
wortel die cicutoxine bevat
4. Eigenschappen van giftige stoffen en<br />
eventuele behandeling<br />
Er zijn meer dan 100.000 stoffen die allemaal<br />
wel op de een of andere manier schadelijk<br />
kunnen zijn. Al is de wetenschap nog zo ver,<br />
de natuur is nog steeds de beste producent<br />
van giftige stoffen. Geen door de mens gemaakte<br />
stof heeft een zo krachtige giftige<br />
werking als sommige stoffen van biologische<br />
oorsprong, zoals ook is te zien in tabel<br />
. Maar zoals al eerder aangegeven: de acute<br />
toxiciteit met zijn LD50-waarde zegt niet alles.<br />
In dit hoofdstuk wordt op enkele van deze natuurlijke<br />
giftige stoffen nader ingegaan. Immers:<br />
niet alles wat biologisch is, is ook automatisch<br />
gezond. Men kan de biotoxinen op<br />
verschillende manieren indelen: op basis van<br />
de chemische structuur en chemische eigenschappen,<br />
op basis van hun uitwerking in het<br />
lichaam, op basis van het organisme dat het<br />
toxine maakt. Hier zijn de gevaarlijke stoffen<br />
Stof (orale opname) Species LD50 (mg/kg lichaamsgewicht)<br />
Ethanol Rat 7060<br />
Zout Rat 3000<br />
Doxycycline Muis 1870<br />
Fenobarbital Rat 162<br />
DDT Rat 87<br />
Nicotine Rat 50<br />
Aflatoxine B1 Rat 4,8<br />
Strychnine Rat 2,35<br />
Aldicarb Rat 0,50<br />
Dioxin Rat 0,02<br />
Botulinustoxine Muis 0,000 004<br />
Tabel Acute LD50-waarden voor diverse stoffen<br />
Tabel 3. Acute LD50 waarden voor diverse stoffen.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 41
ingedeeld naar de herkomst van het toxine.<br />
We bespreken achtereenvolgens de mycotoxinen<br />
(afkomstig van schimmels), plantaardige<br />
gifstoffen, bacteriële toxinen, biogene<br />
amines uit slachtafval en chemische bestrijdingsmiddelen.<br />
Sommige toxinen worden gemaakt<br />
door een organisme dat zich verbergt<br />
in een ander organisme. Schimmels zijn hier<br />
een voorbeeld van. Schimmels groeien soms<br />
specifiek op, of in, bepaalde planten en gewassen<br />
waardoor het lijkt alsof de plant giftig<br />
is. Voorbeelden hiervan zijn de endofyten<br />
in gras die rietzwenkgras (tall fescue) vergiftigingen<br />
kunnen veroorzaken, of de schimmel<br />
Acremonium loliae die lolitrem maakt in<br />
raaigras, waardoor men zogenaamde ‘raaigras<br />
staggers’ ziet (zenuwverschijnselen).<br />
Binnen de Europese Unie wordt op dit moment<br />
gewerkt aan het REACH-programma.<br />
Bloedcirculatie Norfenefrine<br />
bevorderend<br />
(noradrenaline)<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 42<br />
Reach is de afkorting van Registration, Evaluation<br />
and Autorisation of Chemicals (registratie,<br />
evaluatie en toelating van chemische<br />
stoffen). Het doel van REACH is om alle stoffen<br />
waarvan binnen de EU meer dan 1000 kg<br />
per jaar wordt geproduceerd, te evalueren en<br />
vast te leggen wat de schadelijke eigenschappen<br />
zijn. Indien de stof te gevaarlijk blijkt,<br />
moet naar een vervanger worden gezocht.<br />
Omdat er zoveel verschillende stoffen worden<br />
gemaakt, is het niet te verwachten dat<br />
REACH snel af is: het hele programma zal<br />
zo’n 11 jaar duren.<br />
In dit hoofdstuk staan de (gevaarlijke) stoffen<br />
waarop een grote kans is dat dieren ermee<br />
in aanraking kunnen komen. De klinische<br />
verschijnselen en eventuele behandelingsmogelijkheden<br />
worden per stof besproken.<br />
De meest gebruikte behandelingsmiddelen<br />
Soort middel Stofnaam Dosering (LW = lichaamsgewicht)<br />
Absorptiemiddel<br />
Laxeermiddel<br />
Braakmiddel<br />
Sedativa<br />
(voor specifieke<br />
doeleinden zijn andere<br />
sedativa beschikbaar)<br />
Centrale analeptica /<br />
ademhalingsstoornis<br />
Koolstof (actief kool) 1 g/kg LW in water gesuspendeerd (Po)<br />
Kaopectate Hond: 1 tot 2 mL/kg LW (Po), 2 tot 4 maal<br />
daags, 2 tot 3 dagen herhalen<br />
Magnesiumsulfaat 1 g/kg LW in water (Po)<br />
Paraffine Hond: 5 mL 1 maal daags (Po)<br />
Kat: 5 – 30 mL 1 maal daags (Po)<br />
Zout 5 tot 10 gram in 100 mL water (Po)<br />
Apomorfine H: 0,04 mg/kg LW Iv of 0,08 mg/kg Im/Sc<br />
Xylazine K: 0,44 mg/kg LW Im<br />
Fenobarbital – hond 2 – 4 mg/kg LW Po, tweemaal daags (<strong>bij</strong><br />
epileptiforme crisses)<br />
Fenobarbital – kat 1 – 2 mg/kg LW Po, tweemaal daags<br />
Fenobarbital – paard 3 – 5 mg/kg LW Po, eenmalig<br />
Pentobarbital 2 – 15 mg/kg LW Iv totdat activiteit stopt<br />
Diazepam (valium) 0,5 – 1,0 mg/kg LW Iv bolus (kan 2-3 maal<br />
worden herhaald in 5-10 min intervallen)<br />
Pentetrazol 5 – 10 mg/kg LW, Iv, eventueel hoger<br />
doseren<br />
0,2 – 1,0 mg/kg LW Im, Sc<br />
0,05 – 0,1 mg/kg LW Iv
Centrale analeptica /<br />
ademhalingsstoornis<br />
Bloedcirculatie<br />
bevorderend<br />
Hartaandoeningen<br />
Tabel 4 Behandeling <strong>bij</strong> vergiftiging<br />
zijn samengevat in tabel 4.<br />
4.1 Mycotoxinen<br />
De acute toxiciteit van mycotoxinen valt eigenlijk<br />
wel mee (zie ook tabel ). Ook het meest<br />
schadelijke mycotoxine (aflatoxine B1) is niet<br />
zo giftig als <strong>bij</strong>voorbeeld aldicarb. Echter de<br />
chronische effecten van mycotoxinen zijn veel<br />
ernstiger dan die van <strong>bij</strong>voorbeeld aldicarb (zie<br />
hoofdstuk 5 voor de effecten van aldicarb).<br />
Het zijn dus vooral de chronische effecten van<br />
mycotoxinen op dieren, die ervoor zorgen dat<br />
deze stoffen toch voor ernstige problemen zorgen.<br />
Het is ondoenlijk om in dit kader alle effecten<br />
van de verschillende mycotoxinen voor<br />
de <strong>landbouwhuisdieren</strong> te beschrijven. In de<br />
literatuur zijn diverse publicaties verschenen<br />
die een samenvatting geven van de effecten <strong>bij</strong><br />
de verschillende diersoorten. Een voorbeeld is<br />
de studie die het Productschap voor Diervoeder<br />
heeft laten uitvoeren door CLO-Schothorst (dr.<br />
B. Veldman): Mycotoxinen, deskstudie naar<br />
de belasting van éénmagige <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
en de overdracht naar dierlijke producten<br />
(Kwaliteitsreeks nr. 089, verkrijgbaar via www.<br />
pdv.nl). Deze publicatie richt zich op varkens<br />
en pluimvee. Het Productschap Diervoeder<br />
heeft de schadelijke effecten van mycotoxinen<br />
samengevat in een aantal zogenaamde ‘Fact<br />
sheets’. Het gaat om aflatoxine B1, deoxynivalenol,<br />
fumonisine B1, moederkoren alkaloïden,<br />
ochratoxine A en zearalenon. Uitgebreidere in-<br />
worden herhaald in 5-10 min intervallen)<br />
Pentetrazol 5 – 10 mg/kg LW, Iv, eventueel hoger<br />
doseren<br />
Norfenefrine<br />
(noradrenaline)<br />
Epinefrine<br />
(adrenaline)<br />
Digoxine<br />
(tachycardie)<br />
0,2 – 1,0 mg/kg LW Im, Sc<br />
0,05 – 0,1 mg/kg LW Iv<br />
0,1 mL/kg LW Ic (van een 1:10.000<br />
oplossing)<br />
0,02 mg/kg LW Po (paard: tot 0,05) per 24<br />
uur, verdeeld over 2 tot 3 maal<br />
Lidocaïne 2 – 4 mg/kg LW Iv bolus 1- 2 maal daags<br />
Procainamide – kat 3 – 8 mg/kg LW Po (3 - 4 maal daags), Im<br />
Procainamide – hond 6 – 20 mg/kg LW Im (3 – 6 maal daags)<br />
Procainamide – paard 15 – 20 mg/kg LW Iv<br />
Gebruikte afkortingen: LW= lichaamsgewicht, Iv= Intraveneus, Im= intramuisculair Sc= Subcutaal, Po= Per os<br />
formatie is daar verkrijgbaar (www.pdv.nl).<br />
4.1.1 Aflatoxine<br />
Aflatoxine is het meest giftige mycotoxine<br />
dat op dit moment bekend is. De schimmelsoorten<br />
Aspergillus flavis, Aspergillus parasiticus<br />
en Aspergillus nomius zijn de producenten.<br />
Aflatoxine bestaat in vier vormen:<br />
B1, B2, G1 en G2. De B1-vorm is het meest<br />
toxisch en daarom worden <strong>bij</strong>na alle normen<br />
gebaseerd op aflatoxine B1. Geschat wordt dat<br />
er jaarlijks in Afrika 250.000 mensen sterven<br />
aan de gevolgen van een te hoog gehalte aan<br />
aflatoxine B1. Aflatoxine B1 geeft primaire<br />
levercarcinomen en zou daarom niet toegelaten<br />
moeten worden in de voeding. Echter<br />
schimmels zijn overal en, vooral <strong>bij</strong> een gemiddelde<br />
etmaaltemperatuur van boven de<br />
25°C, produceren deze schimmels het aflatoxine.<br />
Het is <strong>bij</strong>na niet te vermijden in allerlei<br />
producten (pinda’s, kokosproducten, maïs,<br />
enz). Koeien zetten het aflatoxine B1 om in<br />
aflatoxine M en dit wordt via de melk uitgescheiden.<br />
Daarom zijn de maximale gehalten<br />
aan aflatoxine B1 voor melkgevend rundvee<br />
ook het laagst (maximaal 0,005 mg/kg voor<br />
melkvee, 0,02 mg/kg voor overige runderen).<br />
Runderen zelf worden echter meestal niet<br />
oud genoeg om primaire levercarcinomen te<br />
ontwikkelen. Het dier zelf heeft er dus veel<br />
minder last van. Bij hogere doseringen ontstaat<br />
natuurlijk wel leverschade (die <strong>bij</strong> run-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 4
deren al snel tot leververvetting leidt).<br />
De metabolieten van aflatoxine binden aan<br />
DNA, RNA en eiwitten. Dit zorgt voor beschadigingen<br />
in cellen (leverbeschadiging)<br />
maar zorgt ook voor de carcinogene effecten<br />
van het aflatoxine. Pluimvee is zeer gevoelig<br />
voor aflatoxinen. Doordat het diervoeder in<br />
Nederland goed wordt gecontroleerd, ontstaan<br />
<strong>bij</strong> pluimvee geen problemen door aflatoxine.<br />
Dit geldt niet altijd voor voer bestemd<br />
voor hobbydieren (zangvogels, pagegaaien).<br />
Soms zijn er partijen tropische gewassen en<br />
zaden waar forse hoeveelheden aflatoxine in<br />
zitten. Hierdoor wordt leverschade <strong>bij</strong> deze<br />
hobbydieren gezien.<br />
4.1.2 Fumonisine<br />
De schimmels Fusarium moniliforme en F.<br />
proliferatum produceren fumonisine B1, B2<br />
en B . Fumonisine remt de synthese van<br />
Sphingolipiden (dit zijn fosfolipiden die zorgen<br />
voor een goede membraanstructuur van<br />
cellen). Daardoor ontstaat celdood en vervolgens<br />
orgaanschade.<br />
Fumonisine zorgt voor klinische klachten <strong>bij</strong><br />
varkens, pluimvee en paarden. Runderen lijken<br />
veel minder hinder te ondervinden van<br />
deze mycotoxinen. Fumonisine veroorzaakt<br />
(door membraanbeschadiging) laesies in de<br />
lever, maagdarmkanaal, zenuwstelsel en longen.<br />
Hoge gehalten kunnen <strong>bij</strong> varkens zorgen<br />
voor een sterk verminderd functioneren<br />
van de longmacrofagen, waardoor longoedeem<br />
kan optreden. Bij paarden ziet men<br />
als klinische klacht neurologische verschijnselen<br />
(ataxie, voortbewegingsstoornissen).<br />
4.1.3 Ochratoxine<br />
Ochratoxine A (OTA) dat wordt gemaakt<br />
door Penicillium verrucosum en Aspergillus<br />
clavatus, remt ondermeer de mitochondriale<br />
werking (vermindert de werking van het enzym<br />
fosfo-enol-pruvaat carboxykinase). Dit<br />
uit zich vooral in nierbeschadiging. Doordat<br />
OTA het immuunsysteem remt en ook het<br />
aantal NK-cellen (‘natural killer cells’) vermindert,<br />
kunnen er tumoren ontstaan. Maar<br />
OTA kan ook rechtstreeks binden aan DNA.<br />
Vooral varkens zijn gevoelig voor OTA. Bij<br />
varkens ziet men dat de dieren meer gaan<br />
drinken en urineren door de nierproblemen.<br />
Ook neemt de voeropname af.<br />
Pluimvee is ook gevoelig voor OTA. Dit komt<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 44<br />
<strong>bij</strong> pluimvee tot uiting in een verminderde<br />
weerstand. Nierbeschadigingen leiden <strong>bij</strong><br />
pluimvee tot vuile eieren door urinevlekken.<br />
Runderen zijn praktisch ongevoelig voor<br />
OTA. De pensmicroben zijn in staat om OTA<br />
te hydrolyseren tot het veel minder giftige<br />
OTA-alfa.<br />
4.1.4 Patulin<br />
Patulin (PAT) kan worden gemaakt door een<br />
viertal schimmels: Penicillium expansum, P.<br />
urticae, Aspergillus clavatus en Byssochlamys<br />
nivea. PAT veroorzaakt een verandering<br />
in de permeabiliteit van celmembranen voor<br />
de ionen. Hierdoor ontstaat oxidatieve stress<br />
en celdood. De klinische verschijnselen zijn<br />
dan ook zenuwverschijnselen (verminderd<br />
coördinatievermogen), verlamming van het<br />
spijsverteringsstelsel, <strong>bij</strong> runderen sterk verminderde<br />
melkproductie en verminderde<br />
groei <strong>bij</strong> jonge dieren.<br />
4.1.5 Trichothecenen (oa. DON en T-2)<br />
De fusariumschimmels (F. sporotrichioides,<br />
F. graminearum, F. culmorum, F. poae, F.<br />
roseum, F. tricintum, F. acuminatum) produceren<br />
trichothecenen. De bekendste trichothecenen<br />
zijn deoxynivalenol (= DON),<br />
2,3,6-trichloorbenzoëzuur (= T-2) en diacetoxyscirpenol<br />
(= DAS). Deze stoffen remmen<br />
op celniveau de eiwitsynthese in ribosomen.<br />
Dit zorgt, onder andere, voor verminderde<br />
weerstand (immuunsuppressie) en necrose<br />
van huid en darmmucosa. De klinische verschijnselen<br />
zijn dan ook: gewichtsverlies,<br />
braken, bloedingen, huidproblemen en verminderde<br />
weerstand.<br />
Bij pluimvee zorgt T-2-toxine voor het optreden<br />
van kaasachtige necroseplekken aan de<br />
binnenkant van de snavel. Voorts geeft T-2 <strong>bij</strong><br />
leghennen een lagere eiproductie en <strong>bij</strong> moederdieren<br />
tevens lagere broeduitkomsten.<br />
Voor varkens geldt dat DON een van de mycotoxinen<br />
is die de laatste jaren voor problemen<br />
heeft gezorgd in West Europa. Bij varkens<br />
remt DON de voeropname, geeft ontstekingsreacties<br />
in het maagdarmkanaal en doet<br />
de gevoeligheid voor infecties toenemen (immuunsuppressie).<br />
Opmerkelijk is dat zuiver<br />
DON duidelijk minder giftig is voor varkens<br />
dan DON uit natuurlijk besmette grondstoffen.<br />
Mogelijk zijn er in natuurlijk besmette<br />
grondstoffen nog andere trichothecenen aan-
wezig die nog niet ontdekt zijn.<br />
4.1.6 Zearalenone<br />
Productie van zearalenone wordt ook veroorzaakt<br />
door fusariumschimmels (F. graminearum,<br />
F. culmorum en F. crookwellense).<br />
De voornaamste effecten van zearalenon<br />
(kortweg ZEA) zijn reproductiestoornissen.<br />
Dit vanwege de oestrogene werking die ZEA<br />
heeft, doordat het bindt aan de oestrogeenreceptor<br />
van lichaamscellen. De klinische verschijnselen<br />
zijn vergelijkbaar met de effecten<br />
van oestradiol: hypertrofie van de vrouwelijke<br />
geslachtsorganen in de prepuberteit.<br />
De gevoelige leeftijdsgroepen zijn daarom<br />
de fokdieren en jonge biggen. Bij jonge biggen<br />
zijn de eerste verschijnselen van ZEA,<br />
verkleuring en vergroting van de tepels en<br />
de vulva. Maar ook dragende dieren kunnen<br />
effecten ondervinden doordat er embryonale<br />
sterfte optreedt. Ten slotte kan ook de melkproductie<br />
van zogende zeugen verminderen.<br />
Varkens zijn het meest gevoelig voor ZEA,<br />
pluimvee en runderen veel minder.<br />
4.1.7 Penicillium roqueforti-toxine<br />
De schimmel Penicillium roqueforti wordt al<br />
meer dan 1500 jaar gebruikt <strong>bij</strong> de bereiding<br />
van de Roquefort en andere blauwe kazen.<br />
Toch kan deze schimmel onder bepaalde<br />
omstandigheden zeer krachtige mycotoxinen<br />
produceren (LD50 <strong>bij</strong> muizen ligt rond de 15<br />
mg/kg <strong>bij</strong> intraperitoneale toediening). P. roqueforti<br />
toxinen (zoals roquefortine C) kunnen<br />
neurotoxische verschijnselen opwekken<br />
door verstoring van de prikkeloverdracht en<br />
zijn tevens antibiotisch werkzaam. De opname<br />
vanuit het voer is gelukkig zeer beperkt<br />
waardoor er geen groot risico is. Wel kunnen<br />
pensverstoringen ontstaan door de antimicrobiële<br />
werking van de toxinen.<br />
4.1.8 Sporidesmin<br />
Sporidesmin is een mycotoxine dat wordt<br />
geproduceerd door Pithomyces chartarum.<br />
Vooral runderen en schapen zijn hiervoor<br />
gevoelig. Opname geschiedt door het eten<br />
van raaigras (Lolium species) dat verontreinigd<br />
is met sporidesmin, gedurende de herfst<br />
die volgt op droge zomers. Deze vergiftiging<br />
staat ook bekend als ‘ruminants facial eczema’.<br />
De giftigheid van sporidesmin wordt veroorzaakt<br />
door secundaire fotosensitiviteit, als<br />
gevolg van leverbeschadiging. De klinische<br />
effecten ontstaan ongeveer 10 tot 20 dagen na<br />
opname van het sporidesmin. Deze effecten<br />
bestaan uit: vochtophoping in de lippen en<br />
oogleden, ontstekingen en zwellingen van de<br />
oren en gezicht (niet gepigmenteerde oppervlak),<br />
cystitis en nefrosis. Daarnaast valt de<br />
melkproductie terug en ontstaat er een matige<br />
tot ernstige leverbeschadiging (hepatitis).<br />
Ook hemolysis en hemoglobinurie wordt<br />
aangetroffen. Sterfte kan optreden binnen 10<br />
dagen na eerste blootstelling. Er is geen specifieke<br />
behandeling. Men dient de dieren uit<br />
het licht te houden en eventueel met antibiotica<br />
te behandelen.<br />
4.1.9 Overige mycotoxinen<br />
Schimmelinfecties van grassen kunnen leiden<br />
tot vergiftigingen <strong>bij</strong> dieren. Raaigras is<br />
daar een bekend voorbeeld van. De klinische<br />
verschijnselen worden veroorzaakt door het<br />
lolitrem-B toxine van Acremonium loliae.<br />
De symptomen bestaan uit een stijve, atactische<br />
tot hypermetrische gang, gevolgd door<br />
krampaanvallen met fietsbewegingen, vooral<br />
na opjagen van de dieren.<br />
Claviceps paspalli kan eveneens bepaalde<br />
grassen infecteren en daar<strong>bij</strong> de nerveuze<br />
vorm van ergotisme veroorzaken. De geproduceerde<br />
ergot alkaloïden remmen de afgifte<br />
van prolactine en geven ischemie. Het<br />
gevolg is respectievelijk een verminderde<br />
melkproductie en necrose van uiteinden van<br />
lichaamsdelen (= ergotisme).<br />
Als laatst moet nog worden gemeld dat het<br />
zelden voorkomt dat er uitsluitend één mycotoxine<br />
aanwezig is. Aangezien verschillende<br />
schimmels meerdere toxinen gelijktijdig kunnen<br />
produceren, zullen deze ook gelijktijdig<br />
voorkomen in voeders. Uit studies met mycotoxinen<br />
blijkt dat er allerlei synergetische effecten<br />
zijn. De effecten van de verschillende<br />
mycotoxinen versterken elkaar, waardoor<br />
klinische verschijnselen al op lagere niveaus<br />
zichtbaar worden. Tevens hoeven de klinische<br />
verschijnselen dan niet meer specifiek<br />
te zijn voor de betreffende mycotoxinen: het<br />
is geen optelsom van de verschijnselen.<br />
4.2 Giftige planten (phytoxinen)<br />
Planten produceren allerlei stoffen die voor<br />
dieren schadelijk kunnen zijn. Sommige stoffen<br />
zijn erg bitter, waardoor het dier in eer-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 45
ste instantie de plant niet eet. Jonge dieren<br />
en dieren die geen keuze meer hebben eten<br />
toch van deze planten. Maar ook door drogen<br />
of inkuilen kan de bittere smaak verdwijnen<br />
terwijl de schadelijke stof nog blijft. De<br />
meeste, in Nederland, voorkomende planten<br />
en vergiftigingen zijn vermeld in hoofdstuk<br />
.5. Hier worden de stoffen behandeld die gemaakt<br />
worden door planten.<br />
4.2.1 Alcoholen en ketonen<br />
Ethanol is de meest bekende alcohol, maar<br />
er zijn er veel meer. Ethyleenglycol is een<br />
andere alcohol. Planten kunnen naast deze<br />
korte alcoholen ook langere alcoholen (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />
cicutoxin, zie formule 1) en ketonen<br />
maken. Alcoholvergiftiging <strong>bij</strong> runderen<br />
kan optreden na het eten van gistende appels.<br />
De alcoholen worden in het lichaam omgezet<br />
naar aldehyden. Deze zijn meestal giftig<br />
en moeten zo snel mogelijk uit het lichaam<br />
worden verwijderd. De giftigheid van aldehyden<br />
ontstaat omdat deze verbindingen op<br />
Formules<br />
hun beurt behoorlijk reactief zijn en daardoor<br />
Formules<br />
OH<br />
OH<br />
HO<br />
Formule HO<br />
1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />
Formule 1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />
Formule 1 Cicutoxin (komt voor in waterscheerling)<br />
N<br />
N<br />
Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />
Formule 2 Voorbeeld van alkaloïden<br />
Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />
allerlei membranen kunnen beschadigen.<br />
4.2.2 Alkaloïden<br />
Alkaloïden zijn H verbindingen die een stik-<br />
2<br />
stofatoom C H O Ohebben C in een aromatische ring<br />
6 11 5 H<br />
(N-ring, zie formule 2 O O<br />
2). Veel planten vormen<br />
C H O O C<br />
6 11 5 deze alkaloïden vanuit O aminozuren. O In het<br />
lichaam van dier en mens worden de verbin-<br />
Formule dingen 3. geoxideerd Ranunculin tot uit boterbloemachtigen.<br />
aldehyden die al dan<br />
niet Formule giftig 3. Ranunculin kunnen zijn. uit boterbloemachtigen.<br />
Er zijn verschillende<br />
subklasses van alkaloïden, afhankelijk van<br />
de soort N-ring (vijfring, zesring, dubbele<br />
ring). Het grote voordeel van de alkaloïden<br />
voor de plant is dat deze stoffen bitter sma-<br />
O<br />
D.M. 55e jaargang O - No. 1 blz. 46<br />
ken en dieren het wel uit hun hoofd laten om<br />
de plant te eten. Toch kunnen deze alkaloïden<br />
ook nuttige eigenschappen hebben voor sommige<br />
diersoorten: vlinders kunnen uit pyrolizidine<br />
alkaloïden, zoals die voorkomen in<br />
Jacobskruiskruid, feromonen (=lokstoffen)<br />
maken.<br />
4.2.3 Suikerverbindingen (carbohydraten)<br />
Alle planten maken suikerverbindingen. Van<br />
oligosacharides, via beta-glucanen en pectine,<br />
tot het bekende sacharose. Veel gewone<br />
suikerverbindingen zijn niet giftig. Enkele<br />
glycoproteïnen (pectine) kunnen bindingen<br />
aangaan met erytrocyten of anderszins schade<br />
veroorzaken. Concanavalin A (komt voor<br />
in Canavalia ensiformis) is een voorbeeld van<br />
een pectine dat reacties aan kan gaan met eiwitten<br />
en daardoor giftig is.<br />
Formules<br />
4.2.4 Chelaterende verbindingen OH<br />
Oxaalzuur is een voorbeeld van een chelaterende<br />
verbinding. Planten die veel oxaalzuur<br />
aanmaken HO<br />
(<strong>bij</strong>voorbeeld rabarber), kunnen <strong>bij</strong><br />
dieren Formule schade 1. Cicutoxin veroorzaken. (komt voor in Monogastrische<br />
waterscheerling).<br />
dieren zijn hiervoor gevoelig: zij kunnen nierstenen<br />
ontwikkelen. Herkauwers zijn minder<br />
gevoelig omdat het oxaalzuur in de pens door<br />
micro-organismen wordt afgebroken.<br />
4.2.5 Glycosiden<br />
Glycosiden zijn ethers van suikergroepen die<br />
N<br />
via een etherbinding zijn verbonden met een<br />
niet-suikerverbinding. Coumarines zijn een<br />
Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />
voorbeeld van glycosiden, maar ook ranunculin<br />
dat voorkomt in de boterbloemachtigen.<br />
Deze stoffen worden snel reactief in het<br />
lichaam of op de huid en kunnen daar voor<br />
H2 C H O O C<br />
6 11 5<br />
O<br />
Formule 3. Ranunculin uit boterbloemachtigen.<br />
Formule Ranunculin uit boterbloemachtigen<br />
irritatie en schade zorgen (zie formule ).<br />
Een ander voorbeeld van glycosiden zijn<br />
de cyano-glycosiden zoals die voorkomen<br />
O<br />
in pruimen- en perzikpitten. Dit zijn ethers<br />
van een suikergroep en een cyanide-groep.<br />
Door afsplitsing van de cyanide-groep kan<br />
Formule 4. Basisstructuur van tannine.<br />
O
HO<br />
Formule 1. Cicutoxin (komt voor in waterscheerling).<br />
het giftige blauwzuur ontstaan. De volgende<br />
planten bevatten grotere hoeveelheden van<br />
dit cyano-glycoside: cassava (Manihot esculenta),<br />
sorghum (Sorghum spp) en limabonen<br />
(Phaseolus lunatus).<br />
4.2.6 Vetten N<br />
Zoals ook voor suikers geldt: vetten zijn er<br />
Formule 2. Voorbeeld van alkaloïden.<br />
in schadelijke en in niet-schadelijke vormen.<br />
Erucazuur (een enkelvoudig verzadigd<br />
omega-9-vetzuur) wordt aangetroffen in<br />
koolzaad, raapolie en mosterdzaad. Kleine<br />
hoeveelheden in krachtvoer zijn niet bezwaarlijk,<br />
maar H2 grotere hoeveelheden geven<br />
orgaanbeschadigingen.<br />
C H O O C<br />
6 11 5 O O<br />
4.2.7 Fenolverbindingen<br />
Formule Fenolverbindingen 3. Ranunculin zoals uit boterbloemachtigen.<br />
tannine (zie formule<br />
4) kunnen reacties aangaan met eiwitten en<br />
de eiwitten vervolgens neerslaan. Looizuur<br />
is een bekend voorbeeld van een fenolverbin-<br />
O<br />
Formule 4. Basisstructuur van tannine.<br />
Formule 4 Basisstructuur van tannine<br />
ding die in planten wordt gevonden.<br />
4.2.8 Eiwitten en aminozuren<br />
Planten maken allerlei eiwitten en aminozuren.<br />
Deels voor eigen gebruik en deels als bescherming<br />
tegen vraatzucht. Eiwitten kunnen<br />
een enzymatische werking hebben. Paardenstaart<br />
(Equisetum arvense) bevat thiaminase.<br />
Dit is een enzym dat vitamine B1 (thiamine)<br />
afbreekt, waardoor gebrekverschijnselen ontstaan<br />
(zoals zenuwaandoeningen).<br />
Meerdere Brassica soorten (raapzaad en koolzaad)<br />
bevatten aanzienlijke hoeveelheden van<br />
het aminozuur S-methyl-L-cysteine sulfoxide<br />
(SMCO). Dit aminozuur wordt in de pens van<br />
herkauwers afgebroken tot dimethyl-disulfide<br />
en dit wordt verantwoordelijke gehouden voor<br />
het optreden van hemolytische anemie (vergelijkbaar<br />
met uienvergiftiging).<br />
4.2.9 Glyco-alkaloïden<br />
Planten van de familie Nachtschade (tomaten,<br />
aardappelen) produceren glyco-alkaloïden,<br />
zoals solanine en tomatine. Deze solanum<br />
alkaloids zijn cholinesterase remmers die<br />
neurologische verschijnselen veroorzaken.<br />
De eerste symptomen zijn afwijkingen in het<br />
darmstelsel: krampen, vochtophoping en diarree.<br />
Maar ook zwakke hartslag en andere<br />
parasympathische stoornissen (snelle ademhaling,<br />
verminderde visus) zijn mogelijk. Gelukkig<br />
zijn de meeste glyco-alkaloïden relatief<br />
weinig giftig, omdat ze door bacteriën in<br />
de pens en darmen worden afgebroken naar<br />
minder giftige componenten.<br />
4.3 Bacteriële toxinen<br />
Bacteriële toxinen worden onderscheiden in<br />
twee groepen: exotoxinen (eiwitten die worden<br />
uitgescheiden door bepaalde bacteriën)<br />
en endotoxinen (bestanddelen van de celwand<br />
van bacteriën).<br />
4.3.1 Exotoxinen<br />
Exotoxinen zijn oplosbare eiwitten die worden<br />
uitgescheiden door levende bacteriën gedurende<br />
hun groei. De exotoxinen zijn zeer<br />
specifiek voor een bacteriesoort. Bijvoorbeeld<br />
alleen Corynebacterium diphteriae<br />
maakt het difterie toxine aan, terwijl alleen<br />
Clostridium tetani het tetanus toxine maakt.<br />
Exotoxinen kunnen zowel door Gram-negatieve<br />
als Gram-positieve bacteriën worden<br />
gemaakt. Per bacterie soort kan het toxine<br />
meer of minder potent zijn (virulente en minder<br />
virulente stammen). Bacterietoxinen zijn<br />
de meest krachtige vergiften die er bestaan<br />
(zie ook tabel ). De meeste bacterietoxinen<br />
zijn gevoelig voor hitte, zuur en proteolytische<br />
enzymen. Sommige exotoxinen hebben<br />
een zeer specifieke uitwerking: <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
alleen het zenuwstelsel of alleen het maagdarmstelsel.<br />
Dan zijn de klinische klachten<br />
ook zeer specifiek: zenuwaandoeningen (verlamming,<br />
uitval) of maagdarmstoornissen<br />
(braken, diarree). De toxinen worden ook<br />
wel ingedeeld naar de plaats waar de klachten<br />
ontstaan: neurotoxinen, enterotoxine,<br />
hemolysine of leukocidine. Voorbeelden van<br />
neurotoxinen zijn tetanus toxine en botulinus<br />
toxine. Berucht is het pluimveestrooisel<br />
dat wordt gebruikt in runderstallen: dodelijk<br />
voor de koeien!<br />
Er zijn ook exotoxinen die een meer algemene<br />
werking hebben: het aanvallen en doden<br />
van allerlei soorten cellen. Dit zijn toxinen<br />
die een soort enzymatische activiteit verto-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 47
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 48
nen (fosfolipasen). Celmembranen zijn opgebouwd<br />
uit membranen met fosfolipiden. Deze<br />
worden gesplitst door deze exotoxinen. Daardoor<br />
treedt necrose op. Ook enkele van de<br />
exotoxinen van Staphylococcus aureus zijn<br />
proteolytisch. Daarnaast verhindert exotoxine<br />
A dat wordt geproduceerd door S. aureus<br />
de aanmaak van IgG door B-lymfocyten.<br />
Een derde soort exotoxinen maakt ‘gaten’ in<br />
de celmembraan waardoor de cel afsterft: hemolysine<br />
en leukocidine.<br />
Van enkele exotoxinen is alleen nog maar<br />
bekend dat ze dodelijk zijn, maar het juiste<br />
mechanisme is nog niet op celniveau opgehelderd.<br />
Sommige toxinen zijn redelijk ingewikkeld.<br />
Een voorbeeld hiervan is het anthrax<br />
toxine. Het anthrax toxine is een leukocidine<br />
dat wordt uitgescheiden door Bacillus anthracis<br />
en dat uit drie eiwitten bestaat. Twee<br />
daarvan veranderen enzymatisch de werking<br />
van de geïnfecteerde cellen (macrofagen). De<br />
oedema-factor legt de fagocytosis stil en de<br />
lethale factor veroorzaakt lysis van de macrofagen.<br />
Het derde eiwit zorgt er, door binding<br />
aan de celmembraan, voor dat de twee eerste<br />
eiwitten de cel kunnen binnendringen. Daardoor<br />
wordt de afweer verlamd en kan de bacterie<br />
zijn gang gaan.<br />
Gelukkig zijn de toxinen snel onschadelijk te<br />
maken. Ze behouden dan wel nog hun sterke<br />
antigene eigenschappen. Het maken van antilichamen<br />
ten opzichte van deze exotoxinen<br />
gebeurt snel en doeltreffend. Hiervan maakt<br />
men gebruik <strong>bij</strong> de bereiding van het DTP<br />
vaccin.<br />
Behandeling van dieren die besmet zijn met<br />
exotoxinen is niet mogelijk. Alleen preventie<br />
door vaccinatie is een oplossing.<br />
4.3.2 Endotoxinen<br />
Endotoxinen zijn een deel van de buitencelmembraan<br />
van Gram-negatieve bacteriën. Dit<br />
zijn lipopolysacchariden (LPS) complexen<br />
van bacteriesoorten zoals E. coli, Salmonella,<br />
Pseudomonas, Shigella en andere pathogene<br />
bacteriën. De schadelijkheid van de endotoxinen<br />
komt van het lipide-deel van het LPS<br />
(lipid A). De antigene eigenschappen van<br />
het LPS komen van de polysaccharide componenten.<br />
LPS geeft een acute fase reactie,<br />
waardoor een infectiebeeld ontstaat (koorst,<br />
activering van interleukines, aanmaak van<br />
acute fase eiwitten, vorming van IgM en la-<br />
ter IgG). Voordat voldoende weerstand is opgebouwd<br />
(2 tot 4 weken) kunnen dieren een<br />
haemorrhagische shock en/of (ernstige) diarree<br />
vertonen.<br />
Behandeling is symptomatisch en alleen vaccinatie<br />
kan beschermen tegen endotoxinen.<br />
4.4 Biogene amines<br />
Biogene amines is een verzamelnaam voor<br />
stikstofhoudende verbindingen die ontstaan<br />
in het lichaam. De meest bekende zijn tyramine,<br />
histamine, cadaverine, putrescine,<br />
spermine en spermidine. Deze biogene amines<br />
kunnen in eerste instantie allergische<br />
reacties geven. Daarnaast zijn ze giftig. Het<br />
zijn amines die ontstaan tijdens rottings- of<br />
fermentatieprocessen.<br />
Tyramine en cadaverine vallen in de categorie<br />
‘niet giftig’ (zie tabel 1). Putrescine en<br />
spermine zijn schadelijk voor dieren. Deze<br />
amines hebben een bloeddruk verlagend effect,<br />
behalve tyramine: dat zorgt voor een<br />
verhoogde bloeddruk. Spermine is het meest<br />
giftig. De klinische verschijnselen van spermine<br />
zijn onder andere agressief gedrag en<br />
verlamming van de achterhand. Maar ook<br />
verminderd functioneren van een aantal orgaansystemen<br />
(nieren, schildklier, lever, verminderde<br />
vruchtbaarheid van het mannelijke<br />
dier) en afwijkingen van het rode bloedbeeld<br />
kan men aantreffen. Ook treedt verminderde<br />
eetlust en daling van het gewicht op.<br />
Biogene amines kunnen voorkomen in slachtmateriaal<br />
dat wordt gebruikt als voer voor<br />
dieren (katten en nertsen). Indien dit vlees<br />
niet direct wordt gekoeld, kunnen hoge gehalten<br />
aan biogene amines ontstaan.<br />
4.5 Bestrijdingsmiddelen<br />
Bestrijdingsmiddelen zijn relatief eenvoudig<br />
te verkrijgen. Daarom worden deze middelen<br />
nogal eens gebruikt om moedwillig dieren<br />
te vergiftigen. Gezien de schadelijkheid van<br />
deze middelen voor dieren (en ook voor mensen!)<br />
is snel ingrijpen noodzakelijk om sterfte<br />
te voorkomen. Niet alleen de thans verkrijgbare<br />
middelen staan hier vermeld. Ervaring<br />
leert dat mensen gevaarlijke middelen soms<br />
meer dan 20 jaar in huis hebben. Nog niet zo<br />
lang geleden werd een vergiftiging gezien met<br />
strychnine. Tijdens de analyse bleek naast<br />
strychnine ook brucine aanwezig te zijn. In<br />
de preparaten die de laatste 10 jaar waren toe-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 49
gelaten, heeft nooit brucine gezeten. Brucine<br />
zat als verontreiniging in de oude strychnine-preparaten<br />
(jaren 50 en 60 van de vorige<br />
eeuw). Blijkbaar heeft iemand dit middel 0<br />
tot 40 jaar bewaard om het nog een keer te<br />
gebruiken.<br />
4.5.1 Cholinesterase-remmers<br />
Aan het uiteinde van zenuwcellen moeten<br />
de elektrische prikkels worden doorgegeven<br />
naar de volgende cellen (zenuwcellen,<br />
targetcellen, spiercellen) (zie figuur 22. Dit<br />
gaat als volgt: <strong>bij</strong> aankomst van het elektrische<br />
zenuwsignaal wordt dit omgezet in<br />
een chemisch signaal. Dit gebeurt doordat<br />
acetyl-choline, dat wordt gevormd in de uiteinden<br />
van de neuronen, wordt afgescheiden<br />
door een transmitter. Op de ontvangende<br />
cel zit een choline-receptor (Ach-receptor)<br />
die dit chemische signaal weer omzet in een<br />
volgend elektrisch signaal. Nadat het acetyl-choline<br />
zijn werk heeft gedaan moet het<br />
worden afgebroken. Daarom zijn er acetylcholinesterases<br />
aanwezig op de cellen. Het<br />
choline wordt weer gebruikt voor een volgend<br />
signaal. Indien het acetyl-choline niet<br />
wordt afgebroken, blijft de ontvangende cel<br />
Figuur 22 Schematische voorstelling van de werking<br />
van cholinesterase<br />
chemische prikkels ontvangen.<br />
Insecten zijn zeer gevoelig voor stoffen die<br />
de prikkeloverdracht in de zenuwen remmen,<br />
veel gevoeliger dan zoogdieren. Daarom zijn<br />
in het verleden insecticiden ontwikkeld op<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 50<br />
basis van de remming van het enzym cholinesterase<br />
(de zogenaamde cholinesteraseremmers).<br />
Voorbeelden van deze stoffen zijn<br />
de parathionverbindingen en de carbamaten.<br />
De meest giftige cholinesterase-remmers<br />
zijn niet meer toegelaten voor dat doel, of alleen<br />
nog onder zeer strikte omstandigheden.<br />
Vergiftigingen met cholinesterase-remmers<br />
komen <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> <strong>bij</strong>na niet<br />
meer voor. Wel <strong>bij</strong> vogels en gezelschapsdieren.<br />
Omdat cholinesterase-remmers erg giftig<br />
zijn en in de omringende landen nog goed<br />
verkrijgbaar, worden deze middelen regelmatig<br />
gebruikt voor het moedwillig vergiftigen<br />
van honden, katten en roofvogels.<br />
Parathion valt onder de categorie organische<br />
fosforverbindingen. Deze verbindingen<br />
worden snel uit de maag geabsorbeerd<br />
en kunnen na 20 tot 0 minuten al de eerste<br />
symptomen laten zien. De symptomen komen<br />
allemaal van het voortdurend prikkelen<br />
van zenuwcellen, vooral het parasympathische<br />
systeem. Het parasympathische systeem<br />
wordt overgeactiveerd. Hierdoor kan men als<br />
klinische verschijnselen waarnemen: speekselen,<br />
tranen, vocht in de longen, braken, diarree<br />
en verkleinde pupillen. De symptomen<br />
kunnen 2 tot uur na opname al voluit te zien<br />
zijn. Behandeling is direct nodig. Gelukkig<br />
worden de organo-fosforverbindingen weer<br />
snel afgebroken door de lever. Het probleem<br />
daar<strong>bij</strong> is, dat het eerste afbraakproduct van<br />
ethylparathion (paraoxon), schadelijker is<br />
dan het ethylparathion zelf. Chronische vergiftiging<br />
komt dan ook niet voor. Indien het<br />
dier de eerste 24 uur heeft overleefd, is de<br />
prognose voor herstel goed. Er blijven geen<br />
residuen achter in vlees, melk of eieren.<br />
Naast de organische fosforverbindingen<br />
zijn er carbamaten die worden gebruikt als<br />
cholinesterase-remmer. De stof Aldicarb<br />
behoort tot de meest giftige uit deze serie.<br />
Aldicarb blokkeert voor 100 % het cholinesterase-systeem.<br />
Dit is voor dieren gelukkig<br />
reversibel.<br />
De behandeling van vergiftiging door cholinesterase-remmers<br />
(parathion, aldicarb) kan<br />
door een intramusculaire injectie van atropine<br />
(in de vorm van atropinesulfaat) (0,05<br />
mg per kg i.v., i.m., s.c.). Let op: aangezien<br />
atropine op zich ook schadelijk is, moet ervoor<br />
worden gezorgd dat er geen overdosis<br />
wordt toegediend.
4.5.2 Strychnine<br />
Strychnine is een oude bekende onder de bestrijdingsmiddelen.<br />
Oorspronkelijk afkomstig<br />
van de Strychnos nux-vomica, de braaknoot.<br />
Hierin zit ook brucine dat iets minder<br />
giftig is. Strychnine heeft een stimulerende<br />
werking op de spieren. Maar de dosis waar<strong>bij</strong><br />
deze stimulerende werking overgaat in algehele<br />
kramp, die dodelijk is, ligt heel dicht <strong>bij</strong><br />
de werkzame dosis. Strychnine is dan ook<br />
eerst als medicijn gebruikt, maar dit had toch<br />
wel grote risico’s. Ook als doping in de paardensport<br />
(stimulatie van de spieren) werd het<br />
middel vroeger gebruikt. Of de behandelde<br />
paarden ook daadwerkelijk beter presteerden<br />
is echter niet bekend. Bij een (kleine) overdosis<br />
gaat de stimulatie over in kramp. Deze<br />
wordt waarschijnlijk veroorzaakt door blokkering<br />
van receptoren in het centrale zenuwstelsel.<br />
Behandeling moet snel worden ingezet. Behandeling<br />
bestaat uit het kalmeren van het<br />
dier en symptomatisch behandelen (zie ook<br />
tabel 4).<br />
4.5.3 Mecoprop/MCPP/MCPA<br />
Een andere groep bestrijdingsmiddelen zijn<br />
de herbiciden. Dit zijn verbindingen die, niet<br />
voor de bestrijding van insecten of knaagdieren,<br />
maar voor de bestrijding van onkruiden<br />
zijn bestemd. Veelal gaat het om groeiregulatoren<br />
voor planten. De giftigheid van deze<br />
stoffen voor zoogdieren valt in de categorie<br />
schadelijk tot niet giftig (zie tabel 1). Er zijn<br />
echter weinig gegevens beschikbaar van de<br />
effecten van deze stoffen op <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
Alleen de acute toxiciteit is bekend,<br />
de chronische effecten zijn niet <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
onderzocht. Studies <strong>bij</strong> ratten wijzen<br />
erop dat deze verbindingen effecten hebben<br />
op het immuunsysteem. Over residuen,<br />
metabolieten en uitscheidingsproducten in<br />
vlees, melk en eieren is niets bekend.<br />
Behandeling van dieren die gras hebben gegeten,<br />
dat is bespoten met een van deze producten,<br />
is niet mogelijk.<br />
4.5.4 Organo-chloorverbindingen<br />
‘Organo-chloorverbindingen’ is een verzamelnaam<br />
waar veel stoffen onder worden<br />
gerangschikt. De meest bekende zijn de<br />
HCH (gamma-hexa-chloor-hexaan Lindaan),<br />
PCB’s (polychloorbifenyl) en oude bekenden<br />
zoals DDT (dichloor-diphenyl-trichloorethaan).<br />
De directe giftigheid valt meestal<br />
wel mee. Toch zijn ook hier gevallen bekend<br />
van vergiftiging. In 2004 werd een HCH-vergiftiging<br />
<strong>bij</strong> kalveren gediagnosticeerd door<br />
de GD. Bij een koppel van tien dieren stierven<br />
er drie direct en drie in de volgende dagen.<br />
De dieren waren gevoerd met een partij<br />
hooi die jaren op de hooizolder had gelegen<br />
maar nu was gebruikt. Klinisch werden ernstige<br />
neurologische verschijnselen en tympanie<br />
gezien (zie figuur 23). Zowel in de levers<br />
van de dieren als in het hooi werden hoge gehalten<br />
aan HCH gevonden. Tot 2001 mocht<br />
Lindaan nog worden verkocht als insecten-<br />
Figuur 2 Kalveren met Lindaanvergiftiging.<br />
Foto gemaakt door Peter van Hulten<br />
bestrijdingsmiddel.<br />
Behandeling van dieren, die een organochloor-verbinding<br />
hebben opgenomen, kan<br />
alleen symptomatisch.<br />
4.5.5 Paraquat<br />
Paraquat is een niet-selectief contactherbicide.<br />
Het wordt onder andere verkocht onder de<br />
merknaam Gramoxone, Actor en Agrichem<br />
Paraquat. Het is giftig voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
Het voordeel van paraquat is dat het kort<br />
werkend is en snel wordt omgezet (enkele dagen)<br />
onder invloed van zon en temperatuur.<br />
Alleen dieren die gras eten dat één tot twee<br />
dagen geleden is behandeld met paraquat<br />
krijgen mogelijk te maken met vergiftigingsverschijnselen.<br />
De klinische klachten uiten<br />
zich in longproblemen. Ook de penswerking<br />
kan worden verstoord. Paraquat wordt snel<br />
uitgescheiden via de urine.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 51
Behandeling van dieren die paraquat hebben<br />
binnengekregen, is niet zinvol. Indien de<br />
longproblemen eenmaal duidelijk zichtbaar<br />
worden, is de kans dat het dier het overleeft<br />
erg klein.<br />
4.5.6 Glyfosaat<br />
Een ander heel veel gebruikt middel is glyfosaat.<br />
Het wordt verkocht onder verschillende<br />
namen waarvan Roundup er één is. Het<br />
wordt gebruikt voor het verwijderen van gras<br />
en onkruid van paden en tegels. Dit middel<br />
wordt redelijk snel in het milieu afgebroken<br />
en doodt alle gewassen waar het mee in aanraking<br />
komt. Vooral gemeenten gebruiken<br />
het om straten vrij te maken van grassen<br />
en onkruiden. Ook landbouwers gebruiken<br />
het middel om hun land ‘schoon’ te maken.<br />
Glyfosaat is geclassificeerd als schadelijk<br />
(zie tabel [1]). De klinische effecten van glyfosaat<br />
zijn irritaties <strong>bij</strong> direct contact. Dus<br />
staat er een waarschuwingsteken op de fles<br />
van glyfosaat omdat men <strong>bij</strong> gebruik van de<br />
fles ervoor moet zorgen dat men het niet op<br />
zijn handen morst. Aangezien glyfosaat snel<br />
wordt afgebroken op de grond en in het gewas<br />
(binnen enkele dagen) bevat het gewas,<br />
dat dieren dan eten, nog maar zeer weinig actieve<br />
component en vormt glyfosaat dus geen<br />
risico voor dieren.<br />
Behandeling van dieren die in directe aanraking<br />
zijn gekomen met glyfosaat is symptomatisch.<br />
4.5.7 Dinitro-verbindingen<br />
Dinitroverbindingen (zoals DNOC, dinoseb)<br />
worden tegenwoordig niet meer gebruikt als<br />
insecticide, acaricide (bestrijding van slakken),<br />
fungicide of herbicide. Mogelijk dat<br />
mensen nog oude resten op de plank hebben,<br />
want in het verleden werden deze middelen<br />
veel gebruikt. De werking van deze middelen<br />
berust op het mechanisme, waar<strong>bij</strong><br />
de koppeling tussen de reactie ADP ATP<br />
en de oxidatiereacties, wordt verbroken. In<br />
het lichaam treedt dan hetzelfde effect op<br />
als wanneer men met een slippende koppeling<br />
auto rijdt: de motor werkt wel, maar de<br />
energie wordt niet omgezet in arbeid, alleen<br />
in warmte. Dieren met een vergiftiging van<br />
deze stoffen vertonen dan ook verhoging van<br />
de temperatuur en sterven ten slotte aan te<br />
hoge koorts.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 52<br />
Behandeling bestaat uit het toedienen van actief<br />
kool om de resten in de darmen te binden<br />
en vervolgens het dier af te koelen. Eventueel<br />
het dier kalmeren en in een donkere, koele<br />
ruimte plaatsen. De LD50-waarde kan een factor<br />
hoger worden (dus minder schadelijk) als<br />
de omgevingstemperatuur flink verlaagd kan<br />
worden (van <strong>bij</strong>v. 25°C naar 10 °C).<br />
4.5.8 Coumarine (rattengif, muizenkorrels)<br />
Bestrijding van muizen en ratten in stallen<br />
heeft voordelen maar ook risico’s. Muizen<br />
en ratten brengen ziekten over en mogen<br />
daarom niet voorkomen in stallen waar <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
verblijven. Echter alle muizen<br />
verwijderen is niet eenvoudig. Een goede<br />
kat heeft zo altijd werk en eten. Om de kat<br />
te helpen <strong>bij</strong> zijn werk, zijn de coumarines<br />
ontwikkeld. Warfarin is een voorbeeld van<br />
de eerste generatie coumarines. De naam<br />
Warfarin komt van Wisconsin Alumni Research<br />
Foundation. Het grote voordeel van<br />
warfarin was dat een eenmalige dosis minder<br />
giftig was dan vijf maal een lagere dosis achter<br />
elkaar. Bijvoorbeeld <strong>bij</strong> ratten: de LD50 <strong>bij</strong><br />
een eenmalige dosis is 14 tot 20 mg/kg LW.<br />
Echter indien een rat vijf dagen achter elkaar<br />
dagelijks 1 mg/kg krijgt (in totaal dus 5 mg/<br />
kg) dan is dit ook dodelijk. De reden daarvan<br />
is dat de coumarines de bloedstolling remmen.<br />
Bij herhaaldelijke toediening gaat dit<br />
veel beter (dodelijker) dan <strong>bij</strong> een éénmalige<br />
toediening. Varkens zijn echter gevoeliger<br />
voor Warfarin dan ratten. Tegenwoordig is<br />
Warfarin niet meer toegelaten.<br />
De tweede generatie coumarines bestaat uit<br />
bromadiolon, difethalion, flocoumafen, difenacum,<br />
brodifacum en difethialon. Deze<br />
middelen zijn erg giftig. Niet alleen omdat<br />
ze ervoor zorgen dat de stollingsfactoren niet<br />
meer worden aangemaakt, maar ook omdat<br />
deze stoffen giftig zijn voor de lever. De stoffen<br />
worden opgehoopt in de lever en kunnen<br />
zo secundaire vergiftigingen veroorzaken:<br />
dieren (katten en roofvogels) die muizen of<br />
ratten eten, die zijn gestorven aan een tweede<br />
generatie coumarine, hebben zelf ook een<br />
grote kans om te sterven.<br />
Bij gebruik van deze middelen in de stal of op<br />
het erf moet de veehouder er voor zorgen dat<br />
de dieren (varkens, koeien maar ook honden<br />
en katten) in ieder geval niet <strong>bij</strong> het lokaas<br />
kunnen (vaak in de vorm van graankorrels
in speciale afgeschermde houders). Tevens<br />
moet de veehouder dode muizen en ratten<br />
direct uit de stal of op het erf verwijderen,<br />
zodat ze niet worden gegeten door varkens,<br />
katten, enzovoort.<br />
Behandeling bestaat uit het toedienen van<br />
vitamine K om de stolling weer op gang te<br />
brengen. De leverbeschadiging kan niet worden<br />
behandeld.<br />
4.6 Zware metalen en (spoor)elementen<br />
Zware metalen komen overal voor. Het aantreffen<br />
van zware metalen in organen van dieren<br />
zegt daarom nog niets over een mogelijke<br />
vergiftiging door het betreffende element.<br />
Element Gehalte in de<br />
lever (mg/kg ds)*<br />
Opmerking:<br />
In het kader van voedselveiligheid heeft de<br />
EU regelgeving en normen opgesteld, waaraan<br />
voedsel moet voldoen wil het geschikt<br />
zijn voor menselijke consumptie. Daar vallen<br />
ook de zware metalen onder. Deze normen<br />
zijn echter veel strenger dan de normen die<br />
worden gehanteerd om een diagnose ‘vergiftiging<br />
met zware metalen’ te stellen. De<br />
normen, die worden gehanteerd om een relatie<br />
te leggen tussen klinische klachten en een<br />
vergiftiging door zware metalen, staan vermeld<br />
in tabel 5. Voor spoorelementen geldt<br />
dat klinische klachten ook kunnen ontstaan<br />
<strong>bij</strong> een tekort. Daarom is in een aparte tabel<br />
(tabel 6) opgenomen welke classificatie men<br />
Lood 10 waarden van 2 tot 10 zijn indicatief voor contact met lood<br />
Cadmium 10 nier beter orgaan: > 50 (paard > 75) indicatie voor verhoogd<br />
contact met cadmium<br />
Koper 800 nier > 100 (schaap > 25) dan acute vergiftiging<br />
Zink 500<br />
IJzer 2000 waarden vanaf 1000 geven verdringing Zn/Cu<br />
Arseen 30 chronische vergiftiging: > 8<br />
Nikkel 0,5<br />
Chroom 30<br />
Molybdeen 7 (let op verhouding Cu:Mo deze moet >3 zijn)<br />
Vanadium 3<br />
Kobalt 10<br />
* Gehalten waarboven klinische klachten mogelijk worden veroorzaakt door vergiftiging met<br />
het betreffende element.<br />
Tabel 5 Toxicologische waarden van zware metalen in de lever. Alle waarden in mg/kg droge stof<br />
mag Tabel hanteren 5. Toxicologische <strong>bij</strong> spoorelementen waarden van gemeten zware in metalen te binden in de lever en op (alle die waarden manier in via mg/kg de nieren ds). te<br />
de lever (of leverbiopten).<br />
verwijderen. Per metaal moeten de klinische<br />
Behandeling van een vergiftiging met zware klachten symptomatisch worden behandeld.<br />
metalen is veelal niet mogelijk. Alleen in- Indien sprake is van een chronische vergifdien<br />
sprake is van een acute vergiftiging kan tiging met zware metalen is een behandeling<br />
men proberen met EDTA de zware metalen meestal niet zinvol. De EDTA-behandeling is<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 5
als volgt: gedurende 5 dagen 12 uur per dag<br />
een oplossing van 20 tot maximaal 100 mg/kg li-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 54<br />
chaamsgewicht Na2K(EDTA) via infuus toedienen<br />
(hieruit blijkt al dat een behandeling eigenlijk<br />
Element te laag verlaagd goed verhoogd te hoog<br />
koper < 25 25 – 100 100 – 600 600 – 800 > 800<br />
zink < 80 80 – 100 100 – 400 400 – 500 > 500<br />
ijzer < 100 100 – 150 150 – 1500 1500 - 2000 > 2000<br />
kobalt < 0,10 0,10 – 0,20 0,20 – 7,0 7,0 – 10,0 > 10,0<br />
molybdeen < 0,5 0,5 – 2,0 2,0 – 4,0 4,0 – 7,0 > 7,0<br />
Tabel 6 Normen en classificatie van spoorelementen in de lever. Alle waarden in mg/kg droge stof<br />
Tabel 6. Normen en classificatie van spoorelementen in lever (alle waarden in mg/kg ds).<br />
niet goed mogelijk is voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>).<br />
4.6.1 Lood<br />
Lood heeft effect op diverse organen: zenuwstelsel<br />
(gedragsverandering), rode bloedcellen<br />
(vooral vorming van nieuwe rode bloedcellen),<br />
nieren, botten en hormoonhuishouding.<br />
De maximale gehalten van lood in het<br />
lichaam, die als veilig gelden, zijn de laatste<br />
jaren naar beneden <strong>bij</strong>gesteld. Dit geldt zowel<br />
voor dieren als voor mensen. Was vroeger een<br />
norm van 2,1 µmol/L lood in bloed acceptabel,<br />
tegenwoordig hanteert men 0,50 µmol/L<br />
voor mensen. Ook voor kalveren geldt een<br />
veel lagere norm: al <strong>bij</strong> 1,0 µmol/L worden<br />
verschijnselen van loodvergiftiging gezien.<br />
Gelukkig dalen ook de gehalten die worden<br />
gevonden in gewassen en voeders, doordat<br />
lood steeds meer uit het milieu wordt teruggedrongen.<br />
Vooral afschaffen van loodhoudende<br />
benzine heeft daaraan <strong>bij</strong>gedragen. De<br />
lood – calcium-interactie is uitvoerig bestudeerd.<br />
Bij lagere calciumgehalten stijgt de<br />
absorptie van lood vanuit het voer. Dus voldoende<br />
calcium in het rantsoen is nodig om<br />
te voorkomen dat dieren teveel lood opnemen<br />
vanuit het rantsoen. Door deze lood – calcium-interactie<br />
heeft lood ook invloed op<br />
de botten (loodophoping in botten) en vindt<br />
er ook uitscheiding plaats van lood in melk.<br />
Een andere interactie is de lood – ijzerinteractie<br />
in het lichaam. IJzergebrek leidt tot een<br />
verhoogde loodabsorptie vanuit de darmen,<br />
waarschijnlijk door gemeenschappelijk gebruik<br />
van bindingsplaatsen aan het eiwit ferritine.<br />
Een laatste belangrijke interactie is de<br />
lood – zink-interactie. Een verhoogde loodopname<br />
zorgt voor een verhoogde uitscheiding<br />
van zink waardoor zinkgebrek mogelijk is.<br />
Omgekeerd: zinkgebrek leidt tot verhoogde<br />
loodabsorptie.<br />
De klinische klachten van een chronische<br />
loodvergiftiging zijn in het begin aspecifiek:<br />
verminderde eetlust, gewichtsverlies en hypochrome<br />
anemie. Bij een hogere loodbelasting<br />
treden ook de zenuwverschijnselen op:<br />
koliek, verlammingen, dwangbewegingen<br />
(dwangmatig likken <strong>bij</strong>voorbeeld), blindheid,<br />
doofheid.<br />
Een behandeling van een chronische loodvergiftiging<br />
is veel te kostbaar voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
Bij een acute loodvergiftiging<br />
kan men met EDTA en symptomatisch<br />
behandelen proberen het dier te redden.<br />
4.6.2 Cadmium<br />
Cadmium heeft in grote lijnen dezelfde interacties<br />
als lood: met calcium, met zink en<br />
met ijzer. Cadmium komt/kwam voornamelijk<br />
in het milieu als verontreiniging <strong>bij</strong> de<br />
winning van zink en lood. Afhankelijk van<br />
de zuurgraad van de grond, nemen gewassen<br />
goed cadmium op. Vooral de tabaksplant kan<br />
veel cadmium opnemen. Daarom hebben rokers<br />
een sterk verhoogde cadmiumbelasting.<br />
Dat wordt versterkt doordat het cadmium via<br />
de longen veel beter wordt opgenomen dan<br />
via de darmen. In dit kader is het ook goed<br />
om te weten dat erfverharding en wegen die<br />
zijn aangelegd met afval van de zinkmijnen<br />
in Budel sterk verhoogde gehalten aan cad-
mium kunnen bevatten. Indien deze wegen<br />
niet zijn afgedekt kan het cadmiumstof in de<br />
longen van dieren terecht komen. Cadmium<br />
gaat competitie aan met de opname van ijzer,<br />
waardoor ijzertekort kan ontstaan. Net zoals<br />
lood, is er een sterke interactie tussen cadmium<br />
en calcium. Cadmium heeft een negatief<br />
effect op het calciumtransport vanuit de<br />
darmen. Cadmium wordt ook gebonden in<br />
botten. Dat veroorzaakt een verstoring van<br />
het botmetabolisme (aanmaak en afbraak<br />
van botweefsel). Zoals al eerder gezegd,<br />
wordt cadmium in de lever gebonden aan<br />
eiwitten (metallothioninen). Dit eiwitgebonden<br />
cadmium wordt opgeslagen in de nier en<br />
veroorzaakt daar een niet goed functionerende<br />
proximale tubulus. De halfwaardetijd<br />
van cadmium in nieren bedraagt tussen de 17<br />
en 0 jaar. Dat wil zeggen dat een eenmaal<br />
opgenomen hoeveelheid cadmium niet snel<br />
uit het lichaam weg is. Aangezien cadmium<br />
en zink chemisch gezien erg veel op elkaar<br />
lijken, is er ook een sterke interactie tussen<br />
cadmium en zink, nog sterker dan die van<br />
lood en zink. Dus, een verhoogd cadmium<br />
leidt tot verlaagd zink en omgekeerd: <strong>bij</strong> lage<br />
zinkgehalten in het rantsoen wordt het cadmium<br />
efficiënter opgenomen uit de darmen.<br />
Indien cadmium via stof is opgenomen, kan<br />
men morfologische veranderingen van de<br />
longen waarnemen. In de overige gevallen<br />
zijn de klinische klachten terug te voeren op<br />
veranderingen in de nierfunctie en het rode<br />
bloedbeeld (anemie). Bij hogere doseringen<br />
kunnen ook botgerelateerde klachten ontstaan.<br />
Dit komt echter in Nederland slechts<br />
zeer zelden voor.<br />
De behandeling van een cadmiumvergiftiging<br />
met EDTA is niet zinvol.<br />
4.6.3 Koper<br />
In Nederland komen zowel kopertekort als<br />
kopervergiftiging voor <strong>bij</strong> runderen, schapen<br />
en geiten. Sommige schapenrassen zijn, zoals<br />
bekend, gevoeliger voor koper. Dit wordt veroorzaakt<br />
doordat de verschillende schapenrassen<br />
verschillende metallothioninen hebben,<br />
die ervoor zorgen dat het koper <strong>bij</strong> het ene ras<br />
op efficiëntere wijze wordt opgenomen uit de<br />
darmen en opgeslagen in de lever dan <strong>bij</strong> het<br />
andere ras. Bij het gebruik van voetbaden met<br />
kopersulfaat moet men ervoor zorgen dat de<br />
dieren hier niet uit drinken (door <strong>bij</strong>voorbeeld<br />
mest in het voetbad te doen).<br />
De gehalten waar<strong>bij</strong> koper giftig wordt, zijn<br />
ongeveer hetzelfde <strong>bij</strong> alle diersoorten, inclusief<br />
de mens (zie tabel 5). De klinische<br />
verschijnselen van kopervergiftiging worden<br />
veroorzaakt door de oxiderende werking die<br />
koper heeft op celmembranen. In het geval<br />
van een acute vergiftiging zal dat tot uitdrukking<br />
komen in maagdarmstoornissen (braken,<br />
diarree, krampen) en na opname van het<br />
koper in het lichaam gevolgd door orgaanbeschadigingen<br />
inclusief de bloedcellen (niernecrose,<br />
levernecrose, hemolytische anemie).<br />
Maar ook bloedvaten kunnen worden aangetast.<br />
Bij een chronische vergiftiging komt het<br />
koper vrij vanuit de lever. Eerst zullen de lever,<br />
de gal, de bloedvaten en daarna de nieren<br />
worden aangetast.<br />
De behandeling van een kopervergiftiging<br />
kan door het toedienen van ammonium-tetrathiomolybdaat<br />
(TTM) om de koperbelasting<br />
in de lever te verminderen. Dit kan door driemaal<br />
(om de andere dag) een injectie te geven<br />
van ,4 mg/kg lichaamsgewicht (subcutaan)<br />
van ammonium tetrathiomolybdaat.<br />
4.6.4 Zink<br />
Zink is niet erg giftig. Wel zijn jonge dieren<br />
gevoeliger voor teveel zink dan oudere dieren.<br />
Van de verschillende diersoorten is het<br />
paard het gevoeligst voor een zinkvergiftiging:<br />
dus het veulen is het meest kwetsbaar.<br />
Water dat licht zuur is en 24 uur in een zinken<br />
emmer heeft gestaan, kan voor veulens<br />
al gevaarlijk hoge zinkgehalten bevatten.<br />
Er moet een goede verhouding zink : koper<br />
in het lichaam aanwezig zijn voor het goed<br />
functioneren van een aantal enzymen (zoals<br />
het enzym super-oxide dismutase = SOD).<br />
Een chronische zinkvergiftiging zal ook deze<br />
verhouding verstoren, waardoor problemen<br />
met de weerstand kunnen optreden, omdat<br />
het SOD dan minder goed de zuurstofradicalen<br />
kan opruimen. Aangezien zink ook koper<br />
verdringt <strong>bij</strong> de absorptie in de darmen,<br />
kan ook een secundair kopertekort optreden.<br />
Dus zal een zinkovermaat in eerste instantie<br />
veelal tot uitdrukking komen als koper<br />
tekortverschijnselen.<br />
Een acute zinkvergiftiging kan optreden indien<br />
monogastrische dieren zinken voorwerpen<br />
opeten (<strong>bij</strong>voorbeeld munten). Dit gebeurt<br />
vooral door jonge dieren; jonge dieren<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 55
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 56
zijn toch al gevoeliger voor zink.<br />
De behandeling van een acute zinkvergiftiging<br />
bestaat eruit dat de zinken voorwerpen<br />
uit de maag worden verwijderd en het dier<br />
symptomatisch wordt behandeld. Chronische<br />
zinkvergiftigingen zijn moeilijker te behandelen.<br />
Ook hier zal weer symptomatisch<br />
moeten worden behandeld (koper en/of ijzer<br />
toedienen).<br />
4.6.5 IJzer<br />
Voor ijzer geldt ongeveer hetzelfde als voor<br />
zink: in principe niet zo giftig, jonge dieren<br />
zijn gevoeliger voor een overdosering en de<br />
behandeling is symptomatisch en niet goed<br />
mogelijk. IJzer kan in verschillende vormen<br />
voorkomen: als tweewaardig ijzer, driewaardig<br />
ijzer of organisch gebonden ijzer. Organisch<br />
gebonden ijzer is het minst schadelijk.<br />
Driewaardig ijzer werkt irriterend omdat het<br />
celmembranen kan beschadigen. Tweewaardig<br />
ijzer wordt door het lichaam snel opgenomen.<br />
Het probleem is dat ijzer in een natuurlijke<br />
omgeving (onder invloed van lucht) snel<br />
tot het driewaardige ijzer wordt omgezet.<br />
Tweewaardig ijzer is onder normale omstandigheden<br />
als zout niet stabiel. Tweewaardig<br />
ijzer kan alleen bestaan als organische verbinding<br />
(zoals hemoglobine, gecomplexeerd<br />
met dextranen, enz).<br />
Een acute ijzervergiftiging komt zeer zelden<br />
voor. Metallisch ijzer is niet giftig. Maar net<br />
als <strong>bij</strong> zink geldt ook hier weer dat roestige<br />
metalen voorwerpen, die worden opgegeten,<br />
wel degelijk kunnen leiden tot een acute<br />
ijzervergiftiging. De klinische verschijnselen<br />
van een acute ijzervergiftiging lijken op<br />
die van een acute kopervergiftiging: braken,<br />
diarree, koliek. Vervolgens treden bloedvatvernauwingen<br />
op waardoor shock optreedt.<br />
Leveraantastingen behoren ook tot de mogelijkheden.<br />
De behandeling van een acute ijzervergiftiging<br />
bestaat uit het symptomatisch behandelen<br />
(vocht aanvullen, shockbehandeling).<br />
Behandeling van een chronische ijzervergiftiging,<br />
door het langdurig opnemen van te<br />
grote hoeveelheden ijzer, is niet goed mogelijk.<br />
Alleen de secundaire effecten (zinkgebrek,<br />
kopergebrek) kan men proberen weg te<br />
nemen.<br />
4.6.6 Seleen<br />
Seleen is een essentieel spoorelement waar<strong>bij</strong><br />
enkele verschijnselen van vergiftiging en tekort<br />
heel dicht <strong>bij</strong> elkaar liggen: verminderde<br />
weerstand, verminderd functioneren. Seleen<br />
gaat interacties aan met jodium waardoor<br />
de schildklierfunctie zowel <strong>bij</strong> tekort als <strong>bij</strong><br />
overmaat niet optimaal is. Hier<strong>bij</strong> speelt de<br />
hoeveelheid opgenomen jodium natuurlijk<br />
ook een belangrijke rol. Het duurt ongeveer<br />
twee tot drie maanden voordat seleen vanuit<br />
de darmen is opgenomen en biologisch actief<br />
wordt. Seleen dat wordt opgenomen als<br />
organisch seleen (via planten) wordt veel<br />
beter door het lichaam opgenomen dan de<br />
anorganische seleenverbindingen. Het verstrekken<br />
van organisch gebonden seleen is<br />
niet toegestaan binnen de huidige EU-wetgeving.<br />
Maar seleen kan wel in organische<br />
vorm aanwezig zijn in <strong>bij</strong>voorbeeld bierbostel<br />
of andere gewassen. Gewassen die in Nederland<br />
worden geteeld bevatten gewoonlijk<br />
geen hoge seleengehalten (tenzij een seleenhoudende<br />
meststof voor het land is gebruikt).<br />
Uit ervaring met melkgeiten en melkgevende<br />
runderen blijkt dat de maximaal toegestane<br />
seleengehalten in het diervoeder mogelijk<br />
aan de hoge kant zijn. Bij melkgeiten werden<br />
zelfs extreem hoge waarden gevonden,<br />
waar<strong>bij</strong> de eerste (sub)klinische verschijnselen<br />
van seleenvergiftiging werden gezien.<br />
Bij langdurig gebruik van voeders met het<br />
maximaal toegelaten seleen kan chronische<br />
seleenvergiftiging optreden. De klinische<br />
verschijnselen van een chronische seleenvergiftiging<br />
zijn in eerste instantie verminderde<br />
weerstand, vervolgens spierbeschadigingen<br />
(myopathie), vergroeiingen van de hoeven en<br />
haren en tenslotte zenuwaandoeningen.<br />
Een behandeling is niet mogelijk. Aangezien<br />
het twee tot drie maanden duurt voordat<br />
seleen biologisch actief is, duurt het ook minstens<br />
zo lang totdat een te hoog seleengehalte<br />
weer tot normaal is gedaald.<br />
4.6.7 Molybdeen<br />
Molybdeen wordt in de staalverwerkende<br />
industrie gebruikt. Het molybdeen, dat in de<br />
grond in Nederland voorkomt, is afkomstig<br />
uit de lucht. Molybdeen is een spoorelement<br />
voor veel gewassen en sommige bacteriën.<br />
Vooral bacteriën, die direct stikstof uit de<br />
lucht kunnen gebruiken als stikstofbron, hebben<br />
molybdeen nodig (net zoals dieren ijzer<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 57
nodig hebben voor het gebruik van zuurstof).<br />
Koolsoorten, komkommerachtigen en leguminosen<br />
(peulvruchten en vlinderbloemigen)<br />
hebben molybdeen nodig. Maar ook berkenblaadjes<br />
bevatten relatief veel molybdeen.<br />
Runderen in natuurgebieden hebben in het<br />
algemeen een (zeer) lage koperstatus, vaak<br />
door een scheve verhouding molybdeen: koper.<br />
Molybdeen heeft namelijk een sterk negatieve<br />
invloed op de absorptie van koper uit de<br />
pens en darm. In combinatie met zwavel (uit<br />
eiwit of sulfaat) kunnen zogenaamde thiomolybdaten<br />
ontstaan. Is er ook nog snel afbreekbaar<br />
eiwit aanwezig, dan ontstaat in de<br />
pens ammoniumthiomolybdaat. Molybdeen<br />
is een antagonist van de opname van koper,<br />
thiomolybdaat doet dat nog beter en ammoniumthiomolybdaat<br />
kan zelfs het opgeslagen<br />
koper in de lever verwijderen. Zo goed zelfs,<br />
dat dit wordt gebruikt als medicijn <strong>bij</strong> koperstapeling.<br />
Omgekeerd: <strong>bij</strong> kopervergiftiging<br />
kan ammoniumthiomolybdaat worden gebruikt<br />
om het niveau van koper in de lever<br />
te verlagen. Bij kalveren kan thiomolybdaat<br />
polioencephalomalacie veroorzaken.<br />
Een behandeling van een overmaat aan molybdeen<br />
is niet mogelijk. Men kan alleen proberen<br />
het kopergehalte op niveau te houden<br />
door extra verstrekking van koper.<br />
4.6.8 Fluor<br />
Fluor of fluoride komt in de natuur niet als vrij<br />
element voor. Het meeste fluor is gebonden aan<br />
calcium of aan natrium-aluminium. Fluor komt<br />
vrij <strong>bij</strong> het verwerken van aluminium. Zowel<br />
<strong>bij</strong> de productie als <strong>bij</strong> de verwerking van aluminium<br />
kan fluor in stofvorm vrijkomen. Dit<br />
fluor komt dan op het land terecht en zo via<br />
het voer in het dier. Acute fluorvergiftigingen<br />
komen zelden voor. In gebieden waar in het<br />
verleden fluor is uitgestoten (zoals het Sloegebied<br />
in de provincie Zeeland), bestaat het risico<br />
van een chronische fluorvergiftiging. Schapen<br />
zijn hiervoor gevoelig. Aangezien fluor reageert<br />
met calcium (zowel in de natuur als in<br />
het lichaam), treden vooral botproblemen op.<br />
Ook de typische verkleuringen van de tanden<br />
zijn een aanwijzing voor een fluorvergiftiging.<br />
Chronische fluorvergiftigingen worden pas klinisch<br />
zichtbaar na ongeveer 6 maanden. Klinische<br />
verschijnselen zijn meestal gerelateerd aan<br />
bot- of beenproblemen.<br />
Behandeling van een chronische fluorvergifti-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 58<br />
ging is zinloos.<br />
4.6.9 Kobalt<br />
Kobalt is een essentieel element in vitamine<br />
B12 (cobalamine). Herkauwers kunnen zelf<br />
(via hun bacteriën in de pens) cobalamine<br />
aanmaken, indien er voldoende kobalt in het<br />
rantsoen aanwezig is. Monogastrische dieren<br />
zijn afhankelijk van een externe vitamine<br />
B12-bron en kunnen niets met kobalt. Kobalt<br />
is wel nodig voor een aantal andere enzymen,<br />
zodat kobalt voor alle species een essentieel<br />
element is. Kobalt is een spoorelement en ook<br />
hier geldt weer, net als <strong>bij</strong> seleen, dat <strong>bij</strong> een<br />
verlaagde opname dezelfde klinische verschijnselen<br />
worden waargenomen als <strong>bij</strong> een<br />
verhoogde opname (<strong>bij</strong>voorbeeld een afwijkende<br />
vetstofwisseling). Kobalt wordt in de<br />
staal- en elektrotechniek gebruikt. Kobaltstof<br />
is, net als cadmiumstof, erg giftig. Hierdoor<br />
ontstaat onder andere longoedeem. Vergiftigingen<br />
van kobalt worden in Nederland nauwelijks<br />
gezien. Alleen door doseringsfouten<br />
in het krachtvoer kan dit voorkomen.<br />
Behandeling van een acute kobaltvergiftiging<br />
kan met EDTA, maar een chronische<br />
vergiftiging is moeilijk te behandelen.<br />
4.6.10 Kwik<br />
Kwik is een vluchtig element dat een sterke<br />
wisselwerking heeft met seleen. Puur kwik is<br />
niet giftig: pas als kwikverbinding (organisch<br />
of anorganisch) zorgt kwik voor problemen.<br />
Een kwikvergiftiging <strong>bij</strong> vogels kan niet worden<br />
vastgesteld zonder het seleengehalte te<br />
kennen. Seleen beschermt het lichaam tegen<br />
een kwikvergiftiging. Het echte mechanisme<br />
is niet bekend, maar men vermoedt dat het<br />
te maken heeft met het wegnemen van zuurstofradicalen,<br />
die kunnen worden gevormd<br />
door kwik. Andere antioxidantia (vitamine<br />
E) hebben ook een dergelijk effect. Kwik<br />
veroorzaakt verschijnselen van het centrale<br />
zenuwstelsel. Een acute kwikvergiftiging<br />
kan worden behandeld met BAL (dithioglycerol):<br />
intraveneuze injectie van 2 mL van<br />
een 5 % oplossing van dithioglycerol wordt<br />
dan aanbevolen. Afhankelijk van de hoeveelheid<br />
kwik die is opgenomen, moet dit 2 tot 5<br />
keer worden herhaald (of zolang doorgaan tot<br />
de symptomen zijn verdwenen).<br />
De behandeling van een chronische kwikvergiftiging<br />
is niet mogelijk.
4.6.11 Arseen<br />
Arseen als element is praktisch niet giftig<br />
maar komt ook <strong>bij</strong>na niet als zodanig voor.<br />
Organische arseenverbindingen zijn veel<br />
minder giftig dan de anorganische verbindingen.<br />
Runderen zijn het minst gevoelig voor<br />
een overmaat aan arseen. Pluimvee is het<br />
meest gevoelig en de gevoeligheid van varkens<br />
voor arseen ligt daar tussen in. Arseen<br />
kan in het lichaam de elektronenoverdracht<br />
verstoren, doordat het reacties met zwavelverbindingen<br />
kan aangaan. Vooral de fosfatase-reactie<br />
wordt geremd. In lage gehalten<br />
kan arseen daarom een stimulerende werking<br />
hebben, omdat de oxidatie wordt geremd.<br />
Gewichtstoename (vet) en toename van rode<br />
bloedcellen zijn de klinische verschijnselen<br />
(men kan dan niet van klachten spreken).<br />
Hierdoor kan, <strong>bij</strong> hogere gehalten, de elasticiteit<br />
van de bloedvaten verminderen waardoor<br />
bloeddrukdaling kan optreden. Daardoor<br />
worden veel lichaamsprocessen omgekeerd:<br />
het lichaamsgewicht daalt, de eetlust vermindert<br />
en er treedt diarree en obstipatie op.<br />
Het dier sterft uiteindelijk aan een verstoorde<br />
bloedcirculatie. Bij langdurige opname van<br />
een verhoogd arseengehalte vindt adaptatie<br />
plaats zonder klinische klachten. Pas <strong>bij</strong> zeer<br />
langdurige opname treden klinische klachten<br />
op. Ten slotte is arseen carcinogeen en kunnen<br />
long- en huidtumoren ontstaan.<br />
De behandeling van een acute arseenvergiftiging<br />
bestaat uit het laten braken en behandelen<br />
met actief kool. Behandeling met BAL<br />
(dithioglycerol) is ook voor arseen mogelijk:<br />
intraveneuze injectie van 2 mL van een 5 %<br />
oplossing van dithioglycerol wordt dan aanbevolen.<br />
Afhankelijk van de hoeveelheid arseen<br />
die is opgenomen, moet dit om de vier<br />
uur 1 tot 2 weken worden herhaald (of totdat<br />
de symptomen zijn verdwenen). Voor <strong>landbouwhuisdieren</strong><br />
is dit niet erg praktisch.<br />
4.6.12 Zwavel en zwavelverbindingen<br />
Zwavel als element komt weliswaar voor in<br />
de natuur, maar dieren komen daar vrijwel<br />
nooit mee in aanraking. Sulfaten worden<br />
heel veel gebruikt. Op zich zijn sulfaten niet<br />
snel schadelijk. Het zijn de omzettingsproducten<br />
van sulfaten die schadelijk zijn. Deze<br />
omzettingsproducten zijn sulfiet en sulfide.<br />
Wanneer sulfide met zuur reageert ontstaat<br />
het zeer giftige waterstofsulfide gas. Waterstofsulfide<br />
verlamt de zenuwen en is daarom<br />
vanaf een bepaald gehalte direct dodelijk.<br />
Behandeling is niet mogelijk. Indien lagere<br />
gehalten waterstofsulfide zijn opgenomen en<br />
het dier niet dood is, moet symptomatisch<br />
worden behandeld.<br />
Sulfiet kan de werking van B-vitaminen verminderen.<br />
De klachten van te grote hoeveelheden sulfaat<br />
zijn per diersoort verschillend. Voor<br />
monogastrische dieren geldt dat sulfaat in<br />
de darmen water kan vasthouden, waardoor<br />
zachtere mest inclusief een lichte vorm van<br />
diarree kan ontstaan. Gehalten van meer dan<br />
250 mg/L sulfaat in het water kunnen dat al<br />
veroorzaken. Voor herkauwers geldt dat sulfaat<br />
(net als nitraat) in de pens wordt gereduceerd<br />
via sulfiet en zwavel tot sulfide. Gehalten<br />
boven 250 mg/L sulfaat in water kunnen<br />
dit al veroorzaken. Sulfaat in water is niet de<br />
enige bron van zwavel voor herkauwers. Alle<br />
eiwitten bevatten ook zwavel. Daarom wordt<br />
sinds 1996 aangehouden dat de totale hoeveelheid<br />
aan zwavel (water, eiwitten, sulfaten<br />
van zouten) niet meer mag bedragen dan 0,4<br />
% van het rantsoen (op basis van droge stof).<br />
Het sulfide dat in de pens ontstaat, kan in de<br />
eerste plaats zorgen voor een sterk verminderde<br />
beschikbaarheid van spoorelementen<br />
(koper, kobalt) doordat er een metaalsulfide<br />
verbinding ontstaat. Deze verbindingen zijn<br />
niet meer opneembaar door het lichaam. Dus<br />
een verhoogde zwavelopname leidt tot een<br />
tekort aan koper met de <strong>bij</strong>behorende klinische<br />
verschijnselen. Zwavel kan ook de beschikbaarheid<br />
van seleen verminderen (door<br />
competitie <strong>bij</strong> de absorptie). Sulfiden worden<br />
ook altijd geassocieerd met neurologische<br />
aandoeningen.<br />
Behandeling van te hoge zwavelopname is<br />
erop gericht om de opname te verlagen (minder<br />
eiwitten, minder sulfaat in drinkwater,<br />
geen zwavelhoudende meststoffen, minder<br />
sulfaatzouten in het voer). De neurologische<br />
verschijnselen moeten symptomatisch worden<br />
behandeld. Bij geconstateerd kopergebrek<br />
moet extra koper worden verstrekt.<br />
4.7 Anorganische componenten<br />
4.7.1 Zout<br />
Een zoutvergiftiging is altijd een verstoring<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 59
van het evenwicht tussen de opgenomen hoeveelheid<br />
zout (meestal via het voer) en de<br />
mogelijkheid tot uitscheiding via urine door<br />
water te drinken. Een zoutvergiftiging kan<br />
daarom alleen optreden indien de dieren geen<br />
beschikking hebben over voldoende drinkwater<br />
of indien het drinkwater teveel zout<br />
bevat. Zoutvergiftigingen door het gebruik<br />
van likstenen komt niet voor. Dieren zullen<br />
niet vrijwillig extra zout eten als ze dit niet<br />
de beschikking hebben over water. Daarom<br />
worden aan het drinkwater strenge normen<br />
gesteld wat het zoutgehalte betreft. Door het<br />
gebruik van ontharders kan deze norm (zeker<br />
voor varkens en pluimvee) gemakkelijk worden<br />
overschreden. Op zich is dat geen ramp,<br />
zolang het voer maar niet teveel zout bevat.<br />
De klinische verschijnselen van een zoutvergiftiging<br />
beginnen enkele uren na verstoring<br />
van het evenwicht tussen opname en<br />
uitscheiding. Er worden hersenverschijnselen<br />
waargenomen: excitatie, krampen (spierrillingen),<br />
desoriëntatie en blindheid. Bij minder<br />
ernstige gevallen ziet men diarree en veel<br />
urineren.<br />
De behandeling bestaat uit het laten drinken<br />
van de dieren en de dieren te kalmeren.<br />
Eventueel kan men dit forceren met een maagsonde.<br />
4.7.2 Nitraat/nitriet<br />
Een nitraatvergiftiging komt eigenlijk niet<br />
voor. Als er over een nitraatvergiftiging<br />
wordt gesproken, wordt meestal een nitrietvergiftiging<br />
bedoeld. Deze verwarring wordt<br />
veroorzaakt omdat een verhoogd nitraatgehalte<br />
leidt tot klinische verschijnselen en de<br />
dood. De eerste keer dat een koe voer eet dat<br />
een grote hoeveelheid nitraat bevat, gebeurt<br />
er niets zichtbaars. Bacteriën in de pens (nitraatreducerende<br />
bacteriën) hebben twee tot<br />
drie dagen nodig om in aantal zodanig toe<br />
te nemen dat de geproduceerde hoeveelheden<br />
nitriet dodelijk zijn voor de koe. Daarom<br />
kan het gebeuren dat een veehouder begint<br />
met het voeren van nitraathoudend voer en<br />
de eerste twee dagen niets waarneemt. Op<br />
de derde of vierde dag wordt weer hetzelfde<br />
rantsoen verstrekt en twee uur later ligt de<br />
helft van de stal op de grond. Dit wordt dan<br />
veroorzaakt door nitriet.<br />
Een nitrietvergiftiging zorgt ervoor dat het<br />
ijzer in het hemoglobine wordt geoxideerd tot<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 60<br />
methemoglobine. Dit methemoglobine kan<br />
geen zuurstof meer opnemen en afgegeven<br />
geven waardoor het dier sterft ten gevolge<br />
van zuurstoftekort. Indien het methemoglobine-gehalte<br />
meer dan 40 % van de hoeveelheid<br />
hemoglobine is (ervan uitgaande dat het<br />
dier geen anemie heeft) dan is de kans groot<br />
dat het dier het niet overleeft. Alle diersoorten<br />
zijn gevoelig voor een nitrietvergiftiging.<br />
Een nitrietvergiftiging is snel te zien: daar is<br />
geen laboratorium voor nodig. Als het bloed<br />
donkerbruin (chocoladekleur) is, dan bestaat<br />
het bloed voor meer dan 0 % uit methemoglobine.<br />
Behandelen is dan direct nodig.<br />
Een behandeling tegen een nitrietvergiftiging<br />
is goed mogelijk met methyleenblauw.<br />
Echter, hier is wel een kanttekening <strong>bij</strong> te<br />
maken: indien het dier alsnog sterft na behandeling,<br />
is het dier (vanwege zijn blauwe<br />
kleur) ongeschikt voor consumptie. De behandeling<br />
bestaat uit het intraveneus toedienen<br />
van 2 gram methyleenblauw per rund (5<br />
tot 10 mg/kg i.v. als 4 % oplossing). Herhalen<br />
na 0 minuten.<br />
4.8 Organische componenten<br />
4.8.1 Antivries (ethyleenglycol)<br />
Ethyleenglycol is het voornaamste bestanddeel<br />
van antivries. Ethyleenglycol heeft een<br />
zoete smaak. Indien antivries uit een auto of<br />
trekker wordt opgevangen in een open bak en<br />
dit niet direct wordt verwijderd, kunnen dieren<br />
(vooral honden) hiervan proeven. Eenmaal<br />
begonnen met drinken, stoppen dieren<br />
niet voordat de bak leeg is. De LD50 van<br />
ethyleenglycol is voor honden rond de 4 tot<br />
5 mL/kg lichaamsgewicht. Dus 100 milliliter<br />
drinken is dodelijk voor een kleine hond.<br />
Ethyleenglycol heeft dezelfde uitwerking als<br />
alcohol (ethanol): coma, krampen en tenslotte<br />
de dood door ademstilstand. Herhaalde lagere<br />
doseringen ethyleenglycol veroorzaken<br />
nieraandoeningen (maar dat komt praktisch<br />
gezien niet voor).<br />
Behandeling is <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> is<br />
niet mogelijk. Methylpyrazole (4-MP, fomepizole)<br />
kan worden gebruikt <strong>bij</strong> honden: 5%<br />
oplossing (50 mg/mL) , 20 mg/kg lichaamsgewicht,<br />
i.v., als start gevolgd door 15 mg/kg<br />
i.v. na 12 en 24 uur, ten slotte 5 mg/kg i.v.<br />
na 6 uur. Bij katten werkt 4-MP niet en kan<br />
alleen met ethanol het effect van ethyleen-
glycol worden verminderd. De aanbevolen<br />
hoeveelheid is 5 mL van een 20 % ethanoloplossing<br />
per kg lichaamsgewicht verdund in<br />
i.v.-oplossing als druppels 5 maal gedurende<br />
6 uur, gevolgd door 4 maal gedurende 8 uur.<br />
4.8.2 Chocolade (theobromine)<br />
Cacaodoppen worden tegenwoordig in tuincentra<br />
verkocht als ideale bodembedekker.<br />
Helaas bevatten deze doppen theobromine.<br />
Soms smaken de doppen zelfs nog een beetje<br />
naar chocolade. Dat is voor honden niet zo<br />
goed. Een dosis van 100 – 250 mg theobromine/kg<br />
lichaamsgewicht is een potentiële<br />
letale dosis. In pure chocolade zit ongeveer<br />
10 mg theobromine per gram chocolade. In<br />
cacaodoppen kan zelfs 14 tot 0 mg/kg zitten.<br />
Voor een hond van 10 kg is dan ongeveer<br />
100 gram chocolade of 0 gram cacaodoppen<br />
nodig om verschijnselen te vertonen (de hond<br />
krijgt dan ongeveer 100 mg per kg lichaamsgewicht<br />
theobromine binnen). Theobromine<br />
wordt <strong>bij</strong> honden traag geresorbeerd en de<br />
maximale concentratie in bloed wordt pas<br />
na ongeveer 10 uur bereikt. De halfwaardetijd<br />
bedraagt ongeveer 17 uur. Na 2 – 4 uur<br />
ontstaan de volgende symptonen: onrust,<br />
braken, urineverlies, diarree, tachycardie,<br />
hyperthermie. Enkele uren laten gevolgd<br />
door hartritmestoornissen, spierstijfheid, hyperreflexie,<br />
ataxie, convulsies en coma. De<br />
dood kan plaats vinden 18 tot 24 uur na het<br />
optreden van de ritmestoornissen.<br />
Er is geen specifiek antidoot.<br />
De behandeling is dus symptomatisch. Indien<br />
de inname recent is (minder dan 2 tot<br />
uur) en er geen symptomen zijn, is braken<br />
aangewezen (zie tabel [4]). Daarna moet men<br />
herhaald actieve kool toedienen: iedere uur<br />
gedurende 72 uur.<br />
4.8.3 Petroleum/benzine/diesel<br />
Petroleum werd in het verleden gebruikt als<br />
middel tegen schurft en luizen. Daarnaast<br />
zijn petroleum, benzine en diesel veel gebruikte<br />
vloeistoffen op een boerenbedrijf. Er<br />
bestaat het risico dat er vloeistof wordt gemorst<br />
op het voer of dat er vloeistof weglekt<br />
na een ongeluk.<br />
Petroleum is relatief onschadelijk. Het veroorzaakt<br />
wel huidirritatie. Benzine is giftiger<br />
omdat het meer onverzadigde verbindingen<br />
bevat. Diesel bestaat uit vetachtige verbin-<br />
dingen die niet zo giftig zijn, maar die wel<br />
de werking van de bacteriën in de pens en<br />
darmen kunnen verminderen, waardoor diarree<br />
kan ontstaan. Bij grotere opname worden<br />
deze middelen via de lever omgezet. Dit<br />
veroorzaakt schade aan de lever. Ook kunnen<br />
door de oplossende werking van petroleum,<br />
met name benzine, zenuwverschijnselen<br />
optreden.<br />
Behandeling bestaat uit het bestrijden van<br />
de symptomen. Indien de huid is aangetast,<br />
kunnen vet-inbrengende middelen worden<br />
gebruikt.<br />
4.8.4 Alcohol<br />
Alcohol (ethanol) kan ontstaan door vergisting<br />
van <strong>bij</strong>producten. Zodra gisten hun<br />
kans krijgen, zullen zij suikers snel omzetten<br />
naar onder andere alcohol. Het zou niet de<br />
eerste keer zijn dat een tankauto die <strong>bij</strong> een<br />
supermarkt afgekeurde producten (pudding,<br />
groente, fruit) ophaalt, onderweg begint te<br />
schuimen. Als deze producten als veevoer<br />
worden gebruikt, kunnen de dieren door dit<br />
vergisten alcohol binnenkrijgen. Bij koeien<br />
is bekend dat de pensfermentatie soms flinke<br />
hoeveelheden alcohol oplevert (eten van rottende<br />
appels). De effecten van teveel alcohol<br />
is <strong>bij</strong> mens en dier niet verschillend: opwinding,<br />
onrust, onvaste gang en <strong>bij</strong> een hogere<br />
dosis verlamming en bewusteloosheid. Ook<br />
ontstoken darmslijmvlies met veel bloed behoort<br />
tot de symptomen.<br />
De behandeling bestaat eruit de bron weg te<br />
nemen en het dier te kalmeren (symptomatische<br />
behandeling). In de winter moet men<br />
onderkoeling voorkomen.<br />
4.8.5 Cyanide<br />
Overal in het milieu komt cyanide voor.<br />
Meestal is het niveau zo rond de 1 tot 2 mg/<br />
kg product. Het aantonen van cyanide is<br />
dan ook geen bewijs dat het dier is gestorven<br />
door cyanide. Vergiftiging door cyanide<br />
komt <strong>bij</strong> dieren meestal voor door opname<br />
van planten die cyanide houdend glycoside<br />
bezitten (vogelkers, bittere amandelen, witte<br />
klaversoorten). Door hittebehandeling van<br />
het voeder wordt het enzym dat cyanide vrijmaakt<br />
uit de suikerverbinding afgebroken.<br />
De voeders kunnen dan zonder al te veel bezwaren<br />
worden gegeven. Cyanide bindt aan<br />
het ijzer van hemoglobine (CN-Hb) en aan<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 61
cytochroom-oxidase, waardoor het zuurstoftransport<br />
in het lichaam tot stilstand komt.<br />
Echter, er ontstaat geen methemoglobine. De<br />
klinische verschijnselen zijn wel hetzelfde:<br />
benauwdheid, krampen en verstikking.<br />
Behandeling moet binnen enkele minuten<br />
worden begonnen, anders is het niet zinvol.<br />
Injectie met natriumthiosulfaat is een veel<br />
gebruikte methode (meer dan 500 mg/kg lichaamsgewicht,<br />
i.v.). Bij runderen 0 gram<br />
oraal extra geven (per koe) om het nog aanwezig<br />
cyanide in de pens te neutraliseren.<br />
Therapie zo nodig ondersteunen met extra<br />
zuurstof.<br />
4.8.6 Koolmonoxide<br />
Koolmonoxide (CO) ontstaat <strong>bij</strong> de onvolledige<br />
verbranding van koolstof (olie, benzine,<br />
gas), meestal doordat de toevoer van<br />
zuurstof niet goed is. Het koolmonoxide-gas<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 62<br />
is lichter dan lucht en zal goed verspreiden<br />
door de ruimte. Koolmonoxide wordt snel<br />
opgenomen door de longen en bindt daarna<br />
aan hemoglobine (CO-Hb). Deze vorm van<br />
hemoglobine is licht rood gekleurd en erg<br />
stabiel. Het is moeilijk om CO-Hb weer terug<br />
te vormen tot Hb. De klinische verschijnselen<br />
zijn hetzelfde als die van nitriet- en cyanide-vergiftiging:<br />
benauwdheid, krampen en<br />
ademstilstand.<br />
De behandeling is echter anders: zorg ervoor<br />
dat de bron van CO-afgifte wordt stopgezet,<br />
voordat behandeling wordt begonnen. Ventileer<br />
eerst goed: het gas is kleur- en reukloos.<br />
Daarna de dieren in de frisse lucht plaatsen<br />
of zorgen voor voldoende zuurstof. Indien<br />
een individueel dier is getroffen, kan zuurstoftoediening<br />
(met 5 % extra kooldioxide<br />
om het ademcentrum te prikkelen) worden<br />
toegepast.
5. Calamiteiten: het veterinair<br />
milieutoxicologisch draaiboek<br />
Landbouw en milieu liggen heel dicht tegen<br />
elkaar aan, zeker <strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> zoals<br />
koeien en schapen. Milieuproblemen kunnen<br />
daarom een grote invloed hebben op de<br />
gezondheid van de dieren en op de veiligheid<br />
van de voedingsmiddelen die zij produceren.<br />
De problematiek is in dit soort gevallen vaak<br />
ingewikkeld en het stellen van een diagnose<br />
lastig en kostbaar. Soms ontstaat er veel rumoer<br />
met meldingen in de pers zonder dat de<br />
veehouder daardoor geholpen is. Bovendien<br />
hebben verschillende instanties verschillende<br />
verantwoordelijkheden, hetgeen het probleem<br />
in het algemeen niet overzichtelijker<br />
maakt. Daarom is een werkprocedure (een<br />
soort draaiboek) ontwikkeld waardoor <strong>bij</strong><br />
vermoede problemen met een milieutoxicologische<br />
achtergrond dit systematisch wordt<br />
benaderd en zo snel mogelijk een oplossing<br />
wordt gevonden.<br />
5.1 Algemeen<br />
Deze werkprocedure (het veterinair milieutoxicologisch<br />
draaiboek) voorziet in een richtlijn<br />
voor de aanpak van diergezondheidsproblemen<br />
<strong>bij</strong> <strong>landbouwhuisdieren</strong> of problemen<br />
met de kwaliteit van voedingsproducten voor<br />
menselijke consumptie veroorzaakt door de<br />
blootstelling aan verontreinigingen met een<br />
potentieel toxicologische werking vanuit de<br />
lucht, bodem, veedrinkwater of veevoeders.<br />
Dit soort verontreiniging wordt hier aangeduid<br />
met de term ‘contaminant’. Een efficiënte<br />
en systematische aanpak is nodig om<br />
zowel technisch-inhoudelijk als communicatief<br />
slagvaardig te reageren. Anders geeft<br />
dit vertraging <strong>bij</strong> de behandeling van het<br />
incident waardoor onnodige schade kan ontstaan<br />
aan de diergezondheid, dierenwelzijn,<br />
bedrijfs- en sectoreconomie en het imago van<br />
de getroffen productieketen en betrokken instanties.<br />
Deze werkprocedure richt zich op de<br />
aanpak in de eerste fase na melding van een<br />
mogelijk incident waar<strong>bij</strong> vaak de precieze<br />
oorzaak of de reikwijdte van het incident nog<br />
niet duidelijk is. Zodra dit wel het geval is<br />
zal ook duidelijk zijn welke instantie de leiding<br />
moet hebben <strong>bij</strong> de (verdere) afhandeling.<br />
Tot dat moment bereikt is fungeert deze<br />
werkprocedure.<br />
Deze werkprocedure is bedoeld om te gebruiken<br />
<strong>bij</strong> incidenten op rundvee- en varkensbedrijven<br />
waar:<br />
• sprake is van diergezondheidsproblemen,<br />
waarvan de oorzaak nog niet is opgehelderd<br />
en waar<strong>bij</strong> het vermoeden bestaat dat een of<br />
meer milieucontaminanten een rol spelen;<br />
• meerdere veehouderijbedrijven <strong>bij</strong> zijn betrokken;<br />
• of in geval van individuele bedrijven met<br />
onverklaarbaar veel zieke dieren of sterfte<br />
van dieren.<br />
Kortom: incidenten die wat betreft impact<br />
verder reiken dan het individuele bedrijfsbelang<br />
en daarmee de verantwoordelijkheid<br />
van de individuele veehouder overstijgen en<br />
andere bedrijven / instanties nodig zijn voor<br />
de oplossing van het probleem.<br />
In principe zijn optredende diergezondheidsproblemen<br />
zoals hierboven omschreven de<br />
aanleiding om de werkprocedure toe te passen.<br />
Dit sluit echter niet uit dat, als bekend is<br />
dat er een mogelijk risico bestaat op blootstelling<br />
van dieren aan een contaminant,<br />
deze werkprocedure ook gebruikt kan worden<br />
(b.v. <strong>bij</strong> een brand of explosie waar<strong>bij</strong><br />
aannemelijk is dat dieren in de invloedsfeer<br />
blootgesteld worden aan schadelijke stoffen).<br />
Deze werkprocedure komt niet in de plaats<br />
van draaiboeken of procedures gerelateerd<br />
aan bestaande meldpunten zoals die van LNV<br />
en VWA of die van het EWS (Early warning<br />
systeem) van PVE (Productschap Vlees en<br />
Eieren) en PDV (Productschap Diervoeder),<br />
of die van brancheorganisaties (LTO, NVV,<br />
NVM). Het is een aanvulling daarop en richt<br />
zich vooral op de aanpak van de diergezondheidsproblematiek<br />
op het veehouderijbedrijf<br />
in de fase waar de oorzaak nog niet precies<br />
duidelijk is maar waar vermoed wordt dat<br />
die (milieu)-toxicologische van aard is. Het<br />
is daarmee een logisch onderdeel van de mo-<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 6
nitoringsfunctie voor diergezondheidsproblemen<br />
in de rund- en varkenshouderij die GD in<br />
opdracht overheid en bedrijfsleven uitvoert.<br />
Meldingen, waarvoor deze werkprocedure<br />
van toepassing is, zullen in de regel via de<br />
Veekijker (0900 1775) binnenkomen en van<br />
daar doorgeleid worden naar betrokken deskundigen<br />
en verantwoordelijken voor de <strong>veterinaire</strong><br />
milieu<strong>toxicologie</strong>.<br />
Bij een goede uitwisseling met genoemde<br />
bestaande meldpunten kunnen relevante meldingen<br />
en de behandeling ervan over en weer<br />
worden uitgewisseld, afhankelijk van de aard<br />
en status, zodat ze behandeld worden door de<br />
Organisatie Telefoonnummer Onderwerp<br />
GD-Veekijker 0900 – 1775 Vragen, meldingen<br />
Nationaal<br />
Vergiftigingencentrum<br />
Tabel Tabel 7 7. Belangrijke Belangrijke telefoonnummers telefoonnummers <strong>bij</strong> diergezondheidsproblemen<br />
<strong>bij</strong> diergezondheidsproblemen.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 64<br />
organisatie die daarvoor het meest geëigend<br />
is. De voornaamste andere meldpunten zijn:<br />
• Bij een afwijking aan een levensmiddel of<br />
diervoeder waardoor het product onveilig<br />
is geworden voor mens of dier bestaat een<br />
meldpunt <strong>bij</strong> VWA (zie meldwijzer VWA<br />
via www.vwa.nl).<br />
• Het Productschap Diervoeder heeft een<br />
EWS-meldpunt voor onregelmatigheden met<br />
betrekking tot diervoeder(grondstoffen); zie<br />
www.pdv.nl.<br />
• <strong>bij</strong> incidenten betreffende de sectoren<br />
pluimveevlees, eieren en roodvlees bestaat<br />
het EWS van PVE.<br />
030 – 274 8888 Acute intoxicaties, behandeling<br />
PDV meldpunt 070 – 370 8390 Onregelmatigheden met betrekking tot<br />
diervoeder(grondstoffen)<br />
PDV / PVE meldpunt 079 – 368 7089 Incidenten betreffende de sectoren<br />
pluimveevlees, eieren en roodvlees<br />
Meldpunt LNV 045 – 535 4232 Dierziekten<br />
Meldpunt AID 045 – 546 6230 Urgente meldingen AID<br />
Meldpunt VWA 0800 – 0488 Afwijkingen van levensmiddelen en<br />
diervoeder (ook via 079 – 368 7089)<br />
Indien pas tijdens de uitvoering van de hier<br />
beschreven werkprocedure blijkt dat bovengenoemde<br />
meldpunten moeten worden geïnformeerd<br />
zal GD voor de afstemming zorgen.<br />
De werkprocedure is niet van toepassing in geval<br />
van aangifte- dan wel meldingplichtige ziekten<br />
of zoönosen zoals bepaald in de Gezondheids-<br />
en welzijnswet voor dieren (GWWD). Deze<br />
gevallen moeten altijd rechtstreeks worden gemeld<br />
via het centrale meldpunt van VWA conform<br />
bepalingen in GWWD.<br />
Verplichte meldingen aan afnemers blijven<br />
onder alle omstandigheden de verantwoordelijkheid<br />
van de veehouder. Dit geldt ook voor<br />
meldingen conform het kwaliteitssysteem in<br />
de betreffende keten /brancheorganisatie en<br />
voor incidententen met bekende gevaren.<br />
De rollen en verantwoordelijkheden in het<br />
kader van de calamiteiten-werkprocedure<br />
zijn hieronder kort beschreven.<br />
5.2 Rol van de veehouder<br />
De veehouder zal in de regel als eerste opmerken<br />
dat zijn dieren gezondheidsproblemen<br />
hebben. Hij kan ook informatie hebben<br />
gekregen dat zijn dieren risico lopen aan een<br />
contaminant te worden blootgesteld terwijl<br />
er nog geen diergezondheidsproblemen zijn<br />
opgetreden, of dat zijn afnemer aangeeft dat<br />
geleverde producten niet voldoen aan de ver-
eiste kwaliteit, mogelijk door blootstelling<br />
van zijn dieren aan een contaminant.<br />
In deze eerste fase berust de verantwoordelijkheid<br />
voor de aanpak <strong>bij</strong> de veehouder.<br />
Verwacht mag worden dat hij direct maatregelen<br />
neemt om verdere blootstelling tegen<br />
te gaan. Op eigen initiatief en voor eigen<br />
kosten kan hij daar eerstelijns adviseurs <strong>bij</strong><br />
betrekken. Voor diergezondheidsproblemen<br />
is zijn eigen dierenarts daarvoor de aangewezen<br />
persoon. Bij problemen met de productkwaliteit<br />
kan dit afhankelijk van de aard<br />
van de problemen zijn: een deskundige van<br />
de afnemer, zijn dierenarts, het Productschap<br />
of VWA. Deze deskundigen kunnen op hun<br />
beurt ondersteuning vragen van GD-deskundigen;<br />
zowel als tweedelijnsdeskundige als<br />
in het kader van deze werkprocedure. Deze<br />
melding wordt dan ondersteund met de gegevens<br />
en analyses volgens een vast protocol.<br />
De veehouder is in alle gevallen zelf verantwoordelijk<br />
voor eventueel noodzakelijke<br />
melding aan zijn afnemer(s), voortvloeiend<br />
uit zijn leveringscontract.<br />
5.3 Rol van de dierenarts<br />
De eerstelijns deskundige (dierenarts, enzovoort)<br />
zal in de regel door de veehouder gevraagd<br />
worden te helpen <strong>bij</strong> het onderzoek<br />
naar de aard en de oplossing van de hierboven<br />
genoemde problemen. De eerstelijns deskundige<br />
kan echter ook op basis van eigen<br />
informatie vermoeden dat een veehouderijbedrijf<br />
te maken heeft met blootstelling aan<br />
een contaminant. In dat geval is het de verantwoordelijkheid<br />
van de deskundige om de<br />
veehouder te wijzen op dit risico en de mogelijke<br />
gevolgen, zodat de veehouder passende<br />
maatregelen kan treffen om verdere problemen<br />
en schade te voorkomen.<br />
Het initiatief om GD in te schakelen voor<br />
tweedelijns-ondersteuning en/of coördinatie<br />
in het kader van deze werkprocedure zal<br />
veelal door de eerstelijns deskundige worden<br />
genomen. Deze melding wordt dan ondersteund<br />
met de gegevens en analyses volgens<br />
een vast protocol. In de regel zal de eerstelijns<br />
deskundige betrokken zijn <strong>bij</strong> de verdere<br />
aanpak van het incident volgens deze werkprocedure.<br />
5.4 Rol van GD<br />
GD is de coördinerende instantie in kader van<br />
deze werkprocedure. Zij voert dit werk uit in<br />
kader van de Monitor voor rundvee- en varkenssector,<br />
met GD-Veekijker als aanspreekpunt<br />
voor dierenartsen en veehouders. Indien<br />
het incident aan de criteria voldoet zet GD<br />
de werkprocedure in gang. In dat geval neemt<br />
GD de onderzoekskosten die hieruit in eerste<br />
instantie voortvloeien voor haar rekening. De<br />
kosten die eventueel moeten worden gemaakt<br />
om reguliere oorzaken uit te sluiten die differentiaal<br />
diagnostisch in aanmerking komen,<br />
blijven voor rekening van de veehouder.<br />
5.5 Rol van andere organisaties en<br />
instituten<br />
In de werkprocedure is ook vastgelegd wanneer<br />
andere organisaties en instanties worden<br />
geïnformeerd en daar waar nodig, ook<br />
betrokken worden <strong>bij</strong> de aanpak van het incident.<br />
Zolang niet is vastgesteld dat andere<br />
organisaties (LNV, Productschap, LTO) de<br />
verantwoordelijkheid overnemen, berust de<br />
verantwoordelijkheid voor de behandeling<br />
en communicatie naar betrokkenen <strong>bij</strong> GD<br />
als coördinator.<br />
Instanties zoals het RIVM, Rikilt en COKZ<br />
hebben hun eigen rol en verantwoordelijkheden<br />
<strong>bij</strong> incidenten op het gebied van <strong>veterinaire</strong><br />
milieu<strong>toxicologie</strong>. Voor een snelle<br />
en adequate aanpak <strong>bij</strong> het optreden van incidenten<br />
is het van belang dat de veterinairtoxicologische<br />
deskundigen van die instanties<br />
elkaar kennen, van elkaar weten wat ze doen<br />
en dat men elkaar (overheid en bedrijfsleven)<br />
onderling vertrouwt. Daarom wordt tevens<br />
een netwerk onderhouden met alle instanties<br />
die betrokken zijn <strong>bij</strong> de <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong><br />
voor <strong>landbouwhuisdieren</strong>.<br />
Per kwartaal wordt van alle meldingen van<br />
veterinair-toxicologische aard een geanonimiseerd<br />
rapport opgenomen in de monitoringsrapportage<br />
die de GD maakt voor overheid<br />
en bedrijfsleven.<br />
Het doel van deze werkprocedure is om het<br />
van belang om veehouders en dierenartsen<br />
te behartigen en ervoor te zorgen dat de gezondheid<br />
van dieren niet tussen wal en schip<br />
terecht komt.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 65
6. Onderzoeksmogelijkheden en werkwijze<br />
laboratorium<br />
6.1 Inleiding<br />
In The Merck Veterinary Manual (1998) staat<br />
<strong>bij</strong> het hoofdstuk Toxicologie vermeld: “If a<br />
known toxin is suspected, a specific analysis<br />
should always be requested - laboratories<br />
cannot just ‘check for poisoning’”. Echter,<br />
van veehouders en dierenartsen wordt niet<br />
verwacht dat deze uitgebreide toxicologische<br />
kennis hebben. Het vertalen van klinische<br />
klachten naar onderzoek van stoffen die mogelijk<br />
de klachten kunnen verklaren, is dan<br />
ook een zaak van deskundigen. Wel mag<br />
men van veehouders verwachten dat zij hun<br />
dieren kennen en kunnen aangeven wat er is<br />
gebeurd en welke verschijnselen men ziet.<br />
Van een dierenarts mag verwacht worden dat<br />
hij/zij de klinische klachten kan vertalen naar<br />
een waarschijnlijkheidsdiagnose, waar<strong>bij</strong> het<br />
voldoende is dat er uiteindelijk als diagnose<br />
naar voren komt: mogelijk vergiftiging. Dan<br />
begint de taak van de toxicoloog en het laboratorium.<br />
Er zijn veel laboratoria die bepalingen<br />
kunnen verrichten en die geen verdere<br />
kennis van <strong>toxicologie</strong> hebben. Belangrijk<br />
is dat men precies moet aangeven wat men<br />
onderzocht wil hebben. De moderne toxicologische<br />
laboratoria werken veelal met screeningsmethoden<br />
waardoor hele stofgroepen<br />
gelijktijdig onderzocht kunnen worden. Maar<br />
een toxicologisch laboratorium heeft meer<br />
dan alleen kennis van laboratoriumonderzoek.<br />
Men moet immers ook de waarschijnlijkheidsdiagnose<br />
‘vergiftiging’ kunnen vertalen<br />
naar laboratoriumonderzoek. Hiervoor<br />
is het nodig dat men weet welke materialen<br />
men moet nemen om een vergiftiging vast te<br />
stellen: maaginhoud, lever, nier, bloed, urine,<br />
vetweefsel, enzovoort. Is het laboratoriumonderzoek<br />
uitgevoerd, dan moet het resultaat<br />
vertaald worden naar een bevestiging of<br />
verwerpen van de diagnose. Een getal alleen<br />
zegt niet veel. Pas in de context van de klachten<br />
kan een getal betekenis krijgen.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 66<br />
6.2 Materiaal benodigd voor onderzoek<br />
Het materiaal dat nodig is voor laboratoriumonderzoek,<br />
is sterk afhankelijk van het mogelijke<br />
vergif. Daar<strong>bij</strong> komt dat men meestal niet<br />
alleen de aard van de vergiftiging wil weten<br />
maar ook de herkomst. De herkomst is niet<br />
altijd even duidelijk. De soort vergiftiging<br />
bepaalt ook de aard van het materiaal. Bij een<br />
acute vergiftiging is braaksel, darminhoud of<br />
mest het aangewezen materiaal. Voordat men<br />
zomaar monsters instuurt voor onderzoek, is<br />
het goed om met het laboratorium te overleggen<br />
welk materiaal voor het betreffende onderzoek<br />
het beste is.<br />
Bij metalen en spoorelementen is de lever het<br />
beste orgaan. Als het dier nog leeft, kunnen<br />
leverbiopten worden genomen voor onderzoek.<br />
Voor het vaststellen van de cadmiumbelasting<br />
is de lever minder geschikt: dan zijn<br />
nieren nodig. Bloed en urine kunnen zinvol<br />
zijn, maar hebben ook hun beperkingen. Omdat<br />
veel giftige stoffen via de lever worden<br />
metaboliseerd, zijn in de urine zelden de oorspronkelijke<br />
stoffen aan te tonen. Voor organische<br />
verbindingen die vetoplosbaar zijn, is<br />
het nodig dat vetweefsel wordt ingezonden<br />
voor onderzoek. Soms kan men deze stoffen<br />
in de melk aantreffen.<br />
Voor het vaststellen van de oorzaak zijn voer,<br />
water, grond en eventueel monsters van de<br />
omgeving nodig. Het meest extreme voorbeeld<br />
is van een schuur waar de vleeskuikens<br />
het niet goed deden. Bij iedere ronde kregen<br />
veel dieren halverwege problemen (na tot 4<br />
weken). Bij navraag bleek het om een schuur<br />
te gaan waar eerst champignons waren geteeld.<br />
De schuur was goed schoongemaakt<br />
en er waren geen resten achtergebleven (op<br />
het oog). GD heeft toen geadviseerd een stuk<br />
beton van de vloer te nemen voor onderzoek.<br />
Dit stuk beton was doordrenkt met allerlei<br />
bestrijdingsmiddelen. Zolang de temperatuur<br />
laag was, werden de dieren niet ziek. Bij verhoging<br />
van de temperatuur kwamen de bestrijdingsmiddelen<br />
weer vrij en zorgden voor<br />
de intoxicatie.
Indien het dier overleden is en er postmortaal<br />
onderzoek wordt gedaan, wordt in overleg<br />
met de veterinair-patholoog materiaal<br />
verzameld. Er zijn dan meer materialen te<br />
onderzoeken dan <strong>bij</strong> het levende dier (milt,<br />
hersenen, oogvocht). Oogvocht en gal zijn<br />
vloeistoffen die zeer geschikt zijn om onderzoek<br />
op te doen om vast te stellen of het dier<br />
in contact is geweest met vreemde stoffen.<br />
Voor alle monsters geldt dat deze goed afgesloten<br />
en liefst gekoeld (of bevroren) moeten<br />
worden getransporteerd.<br />
6.3 Laboratoriumonderzoek<br />
6.3.1 Screening<br />
Aangezien zeer veel vergiftigingen kunnen<br />
voorkomen en klinische klachten veel op elkaar<br />
lijken, is het vaak niet zinvol (en ook te<br />
duur) om alle stoffen individueel te bepalen.<br />
In de <strong>toxicologie</strong> wordt daarom zoveel mogelijk<br />
gebruik gemaakt van screeningsmethoden<br />
om vast te stellen om welke stofgroep<br />
het gaat. Is eenmaal de stofgroep vastgesteld,<br />
dan wordt via bevestigen en kwantificeren<br />
de uiteindelijke stof vastgesteld. Onder stofgroepen<br />
worden verstaan: metalen, organische<br />
vluchtige verbindingen, gechloreerde<br />
organische verbindingen, enz.<br />
Bij het screenen van monsters is het nodig<br />
om de monsters zo weinig mogelijk voor te<br />
behandelen. Men weet immers nog niet welke<br />
stof(fen) in het monster zit. Door een verkeerde<br />
voorbehandeling kan men ook de gezochte<br />
stof kwijt raken. Dit heeft als nadeel<br />
dat alle storende stoffen (vetten, eiwitten,<br />
mineralen) die men eigenlijk niet wil hebben<br />
of die storen <strong>bij</strong> de bepaling, ook nog in het<br />
monster zitten. De laboratoriumapparatuur<br />
die wordt gebruikt voor de screening, moet<br />
daartegen bestand zijn.<br />
De meeste stoffen zijn giftig voor zowel dieren<br />
als mensen. Daarom moeten alle handelingen,<br />
die nodig zijn <strong>bij</strong> de voorbehandeling,<br />
worden uitgevoerd in zuurkasten met veiligheidsmaatregelen.<br />
Deze voorbehandelingen<br />
worden nog veelal handmatig uitgevoerd<br />
(zie figuur 24). Omdat sommige stoffen snel<br />
worden ontleed door daglicht, wordt speciaal<br />
licht gebruikt in ruimtes waar met giftige<br />
stoffen wordt gewerkt.<br />
Figuur 24 Voorbewerking in zuurkasten<br />
Op basis van de voorkomende vergiftigingen<br />
in <strong>landbouwhuisdieren</strong> en gezelschapsdieren,<br />
zijn een aantal screeningen ontwikkeld<br />
door de GD.<br />
De screening op mineralen, zware metalen<br />
en spoorelementen (10 tot 12 gelijktijdig)<br />
gebeurt met ICP (zie figuur 25). ICP is de<br />
afkorting van Induced Coupled Plasma: het<br />
monster wordt in zuur milieu opgelost en dit<br />
zuur wordt in een argonplasma van 10.000 °C<br />
verstoven; daardoor zenden alle metalen en<br />
mineralen specifiek licht uit dat via een chip<br />
kan worden gedetecteerd. Echter, voordat het<br />
monster (lever, nier, bloed) in zuur opgelost<br />
kan worden, moet het eerst ‘kapot’ worden<br />
gekookt. Wanneer dit koken (destructie) in<br />
een open vat gebeurt, kunnen vluchtige metalen<br />
(arseen, cadmium) verdampen. Daarom<br />
gebeurt de destructie met een speciale magnetron<br />
in een goed afgesloten vat onder druk<br />
(een snelkookpan in een magnetron). Alle<br />
elementen blijven dan bewaard.<br />
Figuur 25 ICP (Induced coupled plasma) apparatuur<br />
voor het bepalen van spoorelementen en<br />
zware metalen<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 67
Veel pesticiden, herbiciden en organische<br />
stoffen (Lindaan, HCH) zijn vluchtig <strong>bij</strong><br />
temperaturen boven de 100 °C. Dan is een<br />
gaschromatograaf (zie figuur 26) de aangewezen<br />
apparatuur om een screening uit te<br />
voeren. Ook hier geldt weer dat men het monster<br />
niet rechtstreeks in de gaschromatograaf<br />
kan stoppen. Eerst moet het monster worden<br />
opgelost. Een probleem <strong>bij</strong> de gaschromatograaf<br />
is dat het signaal dat uit de kolom komt,<br />
in veel gevallen niet specifiek is voor een bepaalde<br />
stof. Daarom heeft men een speciale<br />
detector nodig die een soort vingerafdruk kan<br />
maken van de stof. Deze vingerafdruk wordt<br />
vergeleken met de vingerafdrukken in een bibliotheek<br />
om zo vast te stellen om welke stof<br />
het gaat. Deze detector is een massaspectrometer:<br />
een GC-MS (gaschromatografie met<br />
massadetectie) wordt daarom gebruikt voor<br />
het bepalen van vluchtige verbindingen. Detectie<br />
vindt plaats op basis van kookpunt van<br />
een stof en op basis van karakteristieke massakenmerken.<br />
Figuur 26 Gaschromatograaf gekoppeld aan massa-detector<br />
voor het bepalen van vluchtige organische<br />
componenten<br />
Figuur 27 Vloeistofchromatograaf (links) gekoppeld<br />
aan een dubbele massa-detector (rechts)<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 68<br />
Indien er mogelijk sprake is van niet-vluchtige<br />
verbindingen (<strong>bij</strong>voorbeeld medicijnen,<br />
coumarines) dan moet er gebruik worden<br />
gemaakt van vloeistofchromatografie<br />
(in plaats van gaschromatografie). Voor dit<br />
doel wordt steeds meer gebruik gemaakt van<br />
een vloeistofchromatograaf gekoppeld aan<br />
een massadetector (zie figuur 27). Hier<strong>bij</strong><br />
wordt het monster opgelost in een vloeistof<br />
waar<strong>bij</strong> niet-vluchtige componenten via een<br />
vloeistofscheiding uit elkaar worden gehaald<br />
en detectie specifiek wordt uitgevoerd door<br />
twee massadetectoren die achter elkaar hun<br />
werk doen (heel specifiek en op laag niveau).<br />
Het aantonen van de stof gebeurt eigenlijk<br />
een beetje als een puzzel: men ziet allerlei<br />
fragmenten van het molecuul en met de kennis<br />
van de onderzoeker en een bibliotheek<br />
worden de puzzelstukjes aan elkaar gepast<br />
totdat men weet om welke stof het gaat (zie<br />
figuur 28).<br />
Figuur 28 De werking van een massa-spectrometer:<br />
van een molecuul worden brokstukken gemaakt<br />
die karakteristiek zijn voor het molecuul<br />
6.3.2 Bevestiging van de stof<br />
Bij de screening kan worden vastgesteld welke<br />
stoffen aanwezig zijn. Om een juist antwoord<br />
te kunnen geven (is de betreffende stof<br />
de oorzaak van de klinische klachten) moet<br />
worden vastgesteld in welke concentratie de<br />
stof aanwezig is. Dat gebeurt via een bevestigingsmethode.<br />
Een bevestigingmethode kan<br />
hetzelfde zijn als een screeningsmethode,<br />
maar dan door gebruik te maken van correcte<br />
standaarden. Het kan ook een onafhankelijke<br />
methode zijn die veel nauwkeuriger<br />
kan bepalen in welk gehalte de betreffende<br />
stof aanwezig is. Een laboratorium zal zelden<br />
alle methoden in huis hebben. Daarom<br />
wordt onderling samengewerkt om in geval<br />
van problemen de juiste methode te kunnen
gebruiken. Het doorsturen van het monster<br />
naar een derde laboratorium met een specifieke<br />
vraag (hoeveel kwik zit er in de lever?)<br />
is dan ook geen uitzondering.<br />
6.3.3 Kosten van toxicologisch onderzoek<br />
Toxicologisch onderzoek omvat veel handwerk<br />
en is specialistisch onderzoek. Het is<br />
meestal ook geen routine-onderzoek maar<br />
wordt veelal op maat gemaakt. Daardoor zijn<br />
de kosten hoger dan <strong>bij</strong> eenvoudig routineonderzoek.<br />
Een GC-MS-screening kost rond<br />
de € 150,-. Een screening voor zware metalen<br />
kost ongeveer € 100,-. Deze kosten zijn<br />
inclusief voorbehandeling, opwerken van de<br />
monsters, rapportage en conclusie van de bevindingen.<br />
6.3.4 Rapportage van de bevindingen<br />
Afhankelijk van de klinische bevindingen<br />
en het laboratoriumonderzoek, wordt een<br />
conclusie getrokken. Immers, voor <strong>bij</strong>na alle<br />
stoffen geldt dat zij giftig kunnen zijn; het<br />
moet wel logisch zijn in het specifieke geval.<br />
Een resultaat zonder interpretatie heeft voor<br />
de veehouder en dierenarts geen waarde. De<br />
interpretatie is niet altijd eenduidig te geven.<br />
Soms spelen meerdere zaken door elkaar.<br />
Vooral de stoffen die ook weerstandsverlaging<br />
als klinisch verschijnsel vertonen zijn<br />
berucht. Infectiedruk op het bedrijf, voedingstoestand<br />
van de dieren, huisvesting, al<br />
deze factoren moeten meegenomen worden<br />
<strong>bij</strong> de afweging of een stof een rol gespeeld<br />
heeft <strong>bij</strong> de klinische klachten of dat het achtergrondruis<br />
is.<br />
Wanneer het onderzoek betreft waar juridische<br />
consequenties aan verbonden zijn<br />
(strafzaken, verzekeringskwesties) is een<br />
standaardrapport vaak niet voldoende. Een<br />
uitgebreide beschrijving van de ontvangen<br />
monsters, werkwijze, gevonden resultaten,<br />
waarschijnlijkheid van de interpretatie en<br />
conclusie zijn dan onderdelen van een rapport.<br />
Een dergelijk rapport wordt door rechters<br />
geaccepteerd als deskundigenrapport.<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 69
7. LITERATUUR<br />
1: Nebbia C, Ceppa L, Dacasto M, Nachtmann C, Carletti M. Oxidative monensin metabolism<br />
and cytochrome P450 A content and functions in liver microsomes from horses, pigs,<br />
broiler chicks, cattle and rats. J Vet Pharmacol Ther. 2001 Dec;24(6): 99-40 .<br />
2: Answers to Questions about Teflon Toxicity in Pet Birds Paul M. Gibbons, DVM Niles<br />
Animal Hospital and Bird Medical Center 7278 North Milwaukee Avenue Niles, Illinois.<br />
http://www.busybeaks.com/QA%20teflon.pdf (augustus 2006).<br />
: JD Groopman, AJ Hall, H Whittle, GJ Hudson, GN Wogan, R Montesano and CP Wild, Molecular<br />
dosimetry of aflatoxin-N7-guanine in human urine obtained in The Gambia, West<br />
Africa. Cancer Epidemiology Biomarkers & Prevention, Vol 1, Issue 221-227 (1992).<br />
4: Alexandros Yiannikouris and Jean-Pierre Jouanya. Mycotoxins in feeds and their fate in<br />
animals: a review. Anim. Res. 51 (2002) 81-99.<br />
5: H.J. Hapke. Toxicologie für Veterinärmediziner. ISBN 4 2 880 2 4. Verlag Enke (1988).<br />
6: J.A. Timbrell. Principles of Biochemical Toxicology. ISBN 0-85066-221-4. Taylor & Francis<br />
Ltd (1987).<br />
7: R. Niesink, J. de Vries, M. Hollinger. Toxicology, principles and applications.<br />
ISBN 0-849 -92 2-2. CRC Press and OU-Nl (1996).<br />
8: R.A. Goyer. Nutrition and metal toxicity. Am. J. Clin. Nutr. 61(suppl): 646S-650S (1995).<br />
9: A.A.M. Gerritsen, G.B.J. Rijs, J.G.P. Klein Breteler, J. Lahr. Oestrogene effecten in vissen<br />
in regionale wateren. RIZA rapport 200 .019. ISBN 90 6954991 RIZA. 200 .<br />
10: W.R. Humphries, P.C. Morrice, I. Bremner. A convenient method for the treatment of<br />
chronic copper poisoning in sheep using subcutaneous ammonium tetrathiomolybdate.<br />
The Veterinary Record, Vol 12 , Issue 2, 51-5 (1988)<br />
11: K.A. Bradley, J. Mogridge, M. Mourez, R.J. Collier, J.A. Young. Identification of the<br />
cellular receptor for anthrax toxin. Nature. 2001 Nov 8;414(6860):225-229.<br />
12: Cynthia M. Kahn (editor) The Merck Veterinary Manual 8th Edition (1998).<br />
Websites van belang voor <strong>veterinaire</strong> <strong>toxicologie</strong>:<br />
http://www.vetpharm.unizh.ch<br />
http://www.ansci.cornell.edu/plants/index.html<br />
http://www.cbif.gc.ca/pls/pp/poison<br />
http://toxnet.nlm.nih.gov/<br />
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 70
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 71
D.M. 55e jaargang - No. 1 blz. 72
Samenwerken aan<br />
diergezondheid
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: