22.08.2013 Views

Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...

Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...

Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />

ZEvEn En vIJFTIGSTE JAARGAnG<br />

DECEMBER 2010-03<br />

<strong>Managementaspecten</strong> <strong>van</strong> <strong>Hypocalcemie</strong><br />

SPOnSOREn:<br />

Uniek in generiek


Foto’s: Omslagbeeld: Auteur en Jan Hulsen/Vetvice<br />

De foto op de omslag laat een oude manier <strong>van</strong> desinfecteren<br />

zien. Het betreft een spiritusbrander,<br />

gebruikt met formaline, om in Nederland de TBC<br />

te bestrijden (jaren ‘50 en ‘60). Veel steden hadden<br />

hun “eigen” desinfectieunit, deze is afkomstig uit<br />

Apeldoorn.<br />

De inzet is een foto <strong>van</strong> een krachtige warmtevernevelaar,<br />

zoals anno 2008 nog steeds wordt<br />

gebruikt.<br />

Beide foto's zijn beschikbaar gesteld door Rob <strong>van</strong><br />

Veldhuijzen, de auteur <strong>van</strong> Hoofdstuk 8.<br />

EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />

Uniek in generiek<br />

Periodiek Periodiek tijdschrift<br />

zevenvijftigste vijfenvijftigste jaargang<br />

no. 3 2 - 2010 2008 ISSN 0417 - 4631<br />

De Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum,<br />

opgericht in in 1953, is stelt een zich onafhankelijke ten doel aan stichting dieren-<br />

zonder artsen in winstoogmerk binnen- en buitenland en stelt zich voorlichting ten doel aan te geven<br />

dierenartsen <strong>van</strong> wetenschappelijke in binnen- en en buitenland commerciële voorlichting aard op<br />

te veterinair geven <strong>van</strong> gebied. wetenschappelijke en commerciële<br />

aard Ter uitvoering op veterinair <strong>van</strong> gebied. haar doelstelling is zij uitgeefster<br />

Ter <strong>van</strong> uitvoering het tijdschrift <strong>van</strong> “<strong>Diergeneeskundig</strong> haar doelstelling is Memorandum”.<br />

zij uitgeefster<br />

<strong>van</strong> het tijdschrift ,, <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum”<br />

De exploitatie <strong>van</strong> dit tijdschrift wordt financieel<br />

De mogelijk exploitatie gemaakt <strong>van</strong> dit in tijdschrift Nederland wordt, door: naast de abonnementen,<br />

Alfasan Diergeneesmiddelen financieel mogelijk B.V. gemaakt te Woerden. door :<br />

Alfasan en Intervet Diergeneesmiddelen Nederland B.V. te B.V. Boxmeer te Woerden<br />

Janssen Animal Health Benelux te Beerse<br />

VetZ Het Tijdschrift B.V. te Sliedrecht wordt gratis beschikbaar gesteld aan<br />

de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />

De Postdoctorale abonnementsbijdrage veterinaire voor studenten Benelux in Utrecht wordt kun-<br />

jaarlijks nen het geïnd tegen via een een kleine automatische vergoeding incasso. verkrijgen bij<br />

Voor het Reductiebureau. het buitenland wordt Voor een anderen factuur bestaat verzonden. de moge-<br />

De lijkheid abonnementstarieven zich te abonneren; zijn de : kosten <strong>van</strong> een abon-<br />

Benelux nement bedragen: : ex BTW 6%BTW incl. BTW<br />

Automatische Voor Nederland incasso € 28,00 € per 28,30 jaargang. € 1,70 € 30,-<br />

Factuur Voor het buitenland € 39,50 € 33,02 per jaargang. € 1,98 € 35,-<br />

Buitenland Extra exemplaren : of oudere € 37,26 uitgaven € 2,24 kunnen € 39,50<br />

Extra worden exemplaren besteld d.m.v. of oudere een overschrijving uitgaven kunnen à € worden 11,50<br />

besteld per exemplaar d.m.v. een voor betaling Nederland à € 15,- of € op 14,00 onze voor rekening het<br />

onder buitenland vermelding op een <strong>van</strong> <strong>van</strong> het onze gewenste rekeningen. nummer.<br />

Redactiecommissie :<br />

J. J. Goudswaard, voorzitter<br />

J. J. Schrooyen, secretaris<br />

Mw. A. Tolkamp (Alfasan Dierengeneesmiddelen Diergeneesmiddelen) B.V.)<br />

Mw. J. Vernooij C. de Mûelenaere (Intervet Nederland) (Janssen Animal Health Benelux)<br />

J.R. Redactie- <strong>van</strong> Dongen en Administratieadres:<br />

(VetZ)<br />

J. Halderheiweg Hulsen (Vetvice) 11, 5282 SN Boxtel<br />

tel.: 0411-676822<br />

Redactie- fax: 0411-671595 en Administratieadres:<br />

Halderheiweg e-m: de.em@12move.nl 11, 5282 SN Boxtel<br />

tel.: website: 0411-676822 de-em.nl<br />

fax: Rabobank 0411-671595 Boxtel 1688.49.674<br />

e-m: BIC de.em@12move.nl<br />

RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />

website: de-em.nl<br />

Rabobank Verklaring: Boxtel 1688.49.674<br />

BIC De Redactie RABO NL2U en uitgeefster IBAN NL50 aanvaarden RABO geen 0168 aanspra- 8496 74<br />

kelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het<br />

Verklaring: gevolg mocht zijn <strong>van</strong> gebleken onjuistheden in de<br />

De inhoud Redactie <strong>van</strong> de en in uitgeefster dit tijdschrift aanvaarden opgenomen geen artikelen. aansprakelijkheid<br />

Niets uit dit voor tijdschrift schade, mag welke- worden direct verveelvoudigd<br />

of indirect- het<br />

gevolg en/of openbaar mocht zijn worden <strong>van</strong> gebleken gemaakt onjuistheden door middel in <strong>van</strong>de<br />

inhoud druk, microfilm <strong>van</strong> de in of dit op tijdschrift welke andere opgenomen wijze ook, artikelen.<br />

Niets zonder uit schriftelijke dit tijdschrift toestemming mag worden <strong>van</strong> verveelvoudigd<br />

de Redactie.<br />

en/of openbaar worden gemaakt door middel <strong>van</strong><br />

druk, Opmaak microfilm en druk: of Bloembergen op welke andere Santee wijze bv ook, Nijmegen zonder<br />

schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de Redactie.<br />

Opmaak en druk: Leonard Nijmegen bv


MANAGEMENTASPECTEN<br />

VAN HYPOCALCEMIE<br />

EEN OVERZICHT<br />

Arie Brand 1 ) en Rik A.M. Hendriks 2 )<br />

1 ) Emeritus professor Faculteit Diergeneeskunde<br />

Universiteit Utrecht<br />

Castellumlaan 56, 3454 VC De Meern. Nederland<br />

2 ) Landbouwhuisdieren Prakticus.<br />

DAP Ell, Hoogstraat 7, 6011 RX Ell, Nederland<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 1


D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 2


Van de Redactie<br />

De koe is - bijna - nationaal symbool <strong>van</strong><br />

ons land. Het sympathieke dier is weliswaar<br />

niet in onze vlag opgenomen, maar iedereen<br />

zal beamen, dat geen enkele andere diersoort<br />

zo bij ons vlakke landje past. De oude<br />

meesters in de schilderkunst realiseerden<br />

zich dat, maar ook schilders <strong>van</strong> de Haagse<br />

School wisten, dat schilderijen met fraaie<br />

landschappen en runderen in het algemeen<br />

vlot verkocht konden worden. Er zijn inmiddels<br />

zelfs gespecialiseerde winkeltjes,<br />

die alleen snuisterijen (helaas meestal in<br />

landen gemaakt, waar koeien een minder<br />

aantrekkelijk leven leiden dan in ons land),<br />

handdoeken, stropdassen, meubels, etc.<br />

verkopen met daarop geprinte koeien. Hier<br />

is kennelijk een aanzienlijke markt voor.<br />

Laten we voorts niet de vele fraaie postzegels<br />

vergeten met ons nationale symbool<br />

daar op.<br />

Voor ons, als dierenartsen, is het rund altijd<br />

een <strong>van</strong> onze belangrijkste patiënten geweest;<br />

daar zal, in ons land, in de toekomst<br />

waarschijnlijk ook geen verandering in<br />

komen. Ook gezelschapsdierenartsen zullen<br />

zich mogelijk nog vaak- met enige weemoed-<br />

herinneren, dat ze zich tijdens hun<br />

studie moesten bezighouden met de soms<br />

complexe diagnostiek bij deze diersoort.<br />

Het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum heeft<br />

in de loop der jaren dan ook veel aandacht<br />

besteed aan profylaxe, diagnostiek en therapie<br />

<strong>van</strong> ziekten bij kalveren en volwassen<br />

dieren. Er zijn , zo blijkt uit de website, nog<br />

nummers verkrijgbaar over huidaandoeningen<br />

bij het rund, voeding <strong>van</strong> rundvee, gebruik<br />

<strong>van</strong> echoscopie bij de voortplanting,<br />

etc. De laatste jaren zijn uitgaven met betrekking<br />

tot het rund echter achter gebleven,<br />

mede door de veelheid aan andere onderwerpen<br />

c.q. diersoorten, die de Redactie<br />

graag wilde belichten.<br />

De Redactie prees zich dan ook gelukkig<br />

dat de collegae Brand en Hendriks bereid<br />

waren om een DM nummer te wijden aan<br />

melkziekte bij het rund. Melkziekte?, zul-<br />

len mogelijk sommige lezers denken. Daar<br />

weten we toch alles <strong>van</strong> en ook de therapie<br />

is al sinds tientallen jaren bekend? Juist die<br />

collegae moeten dit DM dan maar eens goed<br />

lezen! Therapie is slechts een ondergeschikt<br />

onderdeel in dit nummer. Overeenkomstig<br />

de hedendaagse opvatting omtrent ons werk<br />

als dierenarts wordt bedrijfsmanagement als<br />

vertrekpunt genomen. De auteurs proberen<br />

op deze wijze de problematiek <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

op een andere (dan de gebruikelijke)<br />

manier te presenteren en zijn hierin volgens<br />

de Redactie uitstekend geslaagd : we hadden<br />

ook niet anders verwacht met een eerste<br />

auteur als Professor Brand, die zoveel jaren<br />

colleges en praktijk heeft gegeven aan de<br />

Faculteit Diergeneeskunde. De auteurs hebben<br />

op fraaie wijze de krenten uit de pap<br />

<strong>van</strong> het artikel weergegeven in “Take home<br />

messages”. Omdat melkziekte- inclusief<br />

subklinische effecten <strong>van</strong> hypocalcemie- in<br />

principe een gevolg is <strong>van</strong> een inadequaat<br />

bemestingsmanagement c.q. onjuiste rantsoenering,<br />

stellen de auteurs, dat de ziekte<br />

primair een “farmer made” managementziekte<br />

is: <strong>van</strong>daar de vernieuwende kijk op<br />

en benadering <strong>van</strong> deze welbekende ziekte<br />

in de dierenartsenpraktijk.<br />

De redactie is de auteurs bijzonder dankbaar<br />

voor hun inzet en de wijze , waarop zij<br />

de soms complexe problematiek met betrekking<br />

tot o.a. de profylaxe <strong>van</strong> de ziekte hebben<br />

toegelicht met duidelijke grafieken, tabellen<br />

en samenvattingen. Deze uitgave zal<br />

daarom ongetwijfeld nog vele jaren lang als<br />

naslagwerk in de praktijkbibliotheek <strong>van</strong> de<br />

landbouwhuisdier praktijken geraadpleegd<br />

worden.<br />

Dan nog “last but not least”: de redactie<br />

wenst alle lezers een goed Kerstfeest en een<br />

gezond 2011 toe. In het nieuwe jaar kunt u<br />

weer lezenswaardige en informatieve DM<br />

uitgaven tegemoet zien. Dit geldt met name<br />

voor de gezelschapsdierenpractici en de collegae,<br />

die regelmatig paarden in hun praktijk<br />

behandelen.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 3


© Janssen Animal Health. Okt. 2010/IMAV/LS/ADV/2010/NL/001<br />

Imaverol®<br />

de beste zet<br />

tegen<br />

huidschimmelinfecties<br />

®<br />

Imaverol<br />

Naam <strong>van</strong> het diergeneesmiddel: IMAVEROL ® ■ Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: Werkzaam bestanddeel: Enilconazol,<br />

100 mg per ml Farmaceutische vorm: Concentraat voor emulsie voor cutaan gebruik. ■ Doeldieren: Hond, paard en rund. ■ Indicaties: voor<br />

gebruik met specifi catie <strong>van</strong> de doeldieren. Dermatomycosen veroorzaakt door: Trichophyton verrucosum, Trichophyton Mentagrophytes, Trichophyton<br />

equinum, Microsporum equinum, Microsporum canis, Microsporum gypseum, Pityrosporum pachydermatis. ■ Dosering en toedieningsweg: Vier<br />

maal met drie tot vier dagen tussentijd de letsels behandelen met een emulsie <strong>van</strong> 0,2% werkzame stof (1 deel oplossing verdunnen met 49<br />

delen water). Eerst eventuele korsten verwijderen. Aangeraden wordt de eerste keer het dier volledig te behandelen. ■ Bijwerkingen: In zeldzame<br />

gevallen werden spijsverterings- (anorexie, speekselen, braken) en zenuwstoornissen (ataxie, lethargie) gezien. ■ Speciale voorzorgsmaatregelen<br />

voor gebruik bij dieren: Accidentele inname <strong>van</strong> het product door dieren kan bijwerkingen veroorzaken. Er is geen antidotum<br />

beschikbaar. De dieren na behandeling niet afspoelen. Het is aanbevolen om de dieren met een haardroger (koude stand) te drogen om afl ikken<br />

te vermijden.Wees extra voorzichtig wanneer het product aan verzwakte dieren wordt toegediend. Bij deze dieren dient het product enkel gebruikt<br />

te worden na een risico-baten analyse door de behandelende dierenarts.Schudden voor gebruik. ■ Speciale voorzorgsmaatregelen,<br />

te nemen door degene die het geneesmiddel aan de dieren toedient: Draag beschermende handschoenen wanneer u het product<br />

gebruikt. Wanneer het concentraat in contact komt met de ogen of de huid, onmiddellijk spoelen met overvloedig water. ■ Wachttijd(en):<br />

rund: wachttermijn voor melk en vlees: 0 dagen; paard: wachttermijn 0 dagen. ■ Registratie: Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30,<br />

B-2340 Beerse; België: Uitsluitend op voorschrift; Nederland: REG NL 8608, URA; België: 2IS114F11, 2IS218F11.<br />

een divisie <strong>van</strong><br />

Janssen-Cilag BV<br />

www.janssenanimalhealth.com


Inhoudsopgave<br />

De auteurs 7<br />

Proloog 8<br />

Introductie 9<br />

Deel I. Algemene aspecten 12<br />

1. Manifestaties <strong>van</strong> hypocalcemie 12<br />

1-1. Verdeling <strong>van</strong> calcium over het lichaam 12<br />

1-2. Calcium concentraties in bloed 12<br />

1-3. Management <strong>van</strong> bloedmonsters 13<br />

2. Incidentie en prevalentie <strong>van</strong> hypocalcemie 13<br />

2-1. Klinische hypocalcemie 13<br />

2-2. Subklinische hypocalcemie 14<br />

3. Diagnose <strong>van</strong> hypocalcemie 15<br />

3-1. Klinisch hypocalcemie 15<br />

3-2. Subklinische hypocalcemie 17<br />

3-3. Biochemische parameters 17<br />

4. Dynamiek <strong>van</strong> calcium-, fosfor- en magnesium concentraties rond afkalven 19<br />

5. Behandeling 19<br />

6. Aan hypocalcemie gerelateerde afwijkingen 21<br />

6-1. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op contractiele cellen 22<br />

6-1-1. Relaxatie <strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de tepel 22<br />

6-1-2. Voortplantingsfuncties/stoornissen 22<br />

6-1-3. Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag 24<br />

6-2. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op niet contractiele cellen 25<br />

6-2-1. Immuunsuppressie 25<br />

6-2-2. <strong>Hypocalcemie</strong> en melkproductie 28<br />

6-2-3. Uieroedeem rond afkalven 28<br />

7. Differentiaaldiagnose <strong>van</strong> melkziekte 29<br />

7-1. Downer Cow Syndroom 29<br />

7-1-1. Hypofosfatische vorm 29<br />

7-1-2. Hypokalemische vorm 31<br />

7-2. Verwondingen 32<br />

7-3 Toxische infecties 32<br />

Deel II. Risicofactoren en preventieve maatregelen 34<br />

Risicofactoren 38<br />

1. Externe risicofactoren 38<br />

1-1. Grondsoorten 38<br />

1-2. Hoeveelheid, methode en seizoen <strong>van</strong> bemesten 39<br />

1-3. Seizoen en klimatologische omstandigheden 40<br />

1-4. Kation-anion gehalte <strong>van</strong> het close-up rantsoen 40<br />

1-5. Kation-anion gehalte <strong>van</strong> het drinkwater 41<br />

1-6. Weidegang 41<br />

1-7. Huisvestingscondities 42<br />

1-8. Stress 42<br />

2 . Interne risicofactoren 46<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 5


2-1. Daling in droge stof opname 46<br />

2-2. Lichaamsconditie 46<br />

2-3. Biestproductie 47<br />

2-4. Incidenties <strong>van</strong> ziekten rond het afkalven 47<br />

2-4-1. Leververvetting 47<br />

2-4-2. Acidose 48<br />

2-5. Leeftijd en pariteit 49<br />

2-6. Ras 50<br />

Preventieve maatregelen 50<br />

3. Preventieve maatregelen ter correctie <strong>van</strong> externe risicofactoren 50<br />

3-1. Bemestingsintensiteit 50<br />

3-2. Oogstmethode 51<br />

3-3. Samenstelling <strong>van</strong> het close up rantsoen 52<br />

3-3-1. Calcium, fosfor, magnesium en kaliumgehalte <strong>van</strong> het close-up rantsoen 52<br />

3-3-2. Verstrekking <strong>van</strong> magnesium 52<br />

3-3-3. Verstrekking <strong>van</strong> anionische zouten 54<br />

3-3-4. Verstrekking <strong>van</strong> rantsoenen met laag calcium gehalte 58<br />

3-4. Vitamine D suppletie 59<br />

3.5. Orale verstrekking <strong>van</strong> calciumpreparaten 61<br />

3-6. Beweging 62<br />

4. Preventieve maatregelen ter correctie <strong>van</strong> interne risicofactoren 63<br />

4-1. Biestproductie 64<br />

4-2. Lichaamsconditie 65<br />

4-3. Ras 65<br />

4-4. Leeftijd en pariteit 66<br />

4-5. melkklier 66<br />

Deel III. Monitoringsaspecten 69<br />

1. A. Klinische aspecten 71<br />

1-1. Registratie incidentie <strong>van</strong> melkziekte 71<br />

1-2. Meting <strong>van</strong> prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie 71<br />

1-3. <strong>Hypocalcemie</strong> gerelateerde aandoeningen 71<br />

1-4. Scoren lichaamsconditie 71<br />

1-5. Daling droge stofopname 72<br />

1-6. Hongergroeve en pensvulling 73<br />

2. B. Voedingstechnische en overige aspecten 74<br />

2-1. Anionische zouten 74<br />

2-2. Interpretatie <strong>van</strong> urine pH 75<br />

2-3. Restanten (leftovers) <strong>van</strong> lactatierantsoenen 76<br />

2-4. Uitmelkstrategieën na afkalven 76<br />

2-5. Kaliumgehalte <strong>van</strong> ruwvoer en drinkwater 77<br />

2-6. Grond- en mestanalyses 79<br />

Epiloog 81<br />

Aanbevolen literatuur 83<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 6


De Auteurs<br />

Arie Brand<br />

Emeritus professor Faculteit Diergeneeskunde<br />

Universiteit Utrecht<br />

Castellumlaan 56, 3454 VC De Meern. Nederland<br />

Rik A.M. Hendriks<br />

Landbouwhuisdieren Prakticus.<br />

DAP Ell, Hoogstraat 7, 6011 RX Ell, Nederland<br />

Prof. Dr. Arie Brand<br />

Studeerde diergeneeskunde <strong>van</strong> 1950 tot 1956 in Utrecht. Na zijn afstuderen<br />

was hij 2 jaar als assistent dierenarts werkzaam in een landbouwhuisdieren-<br />

praktijk in Hasselt (Ov). Daarna vestigde hij zich als practicus in een<br />

gemengde praktijk in Oud Alblas (ZH). Na ruim vier jaar verplaatste hij<br />

zijn werkzaamheden naar Oss (Organon) <strong>van</strong> waaruit hij werkzaamheden<br />

verrichtte voor de Veterinaire Afdeling Nobilis. Vervolgens was hij twee<br />

jaar werkzaam op de varkensslachterij <strong>van</strong> Zwanenberg eveneens in Oss.<br />

In 1966 kwam hij te werken op de Kliniek voor Veterinaire Verloskunde<br />

en Gynaecologie <strong>van</strong> de Faculteit voor Diergeneeskunde te Utrecht. In 1970<br />

promoveerde hij en in 1971 werd hij in staat gesteld een sabbatical leave door<br />

te brengen aan de University of Cambridge in Engeland. Hij participeerde<br />

daar in onderzoek op het gebied <strong>van</strong> embryotransplantatie bij herkauwers.<br />

In 1979 werd hij benoemd tot Hoogleraar in de veterinaire bedrijfsdiergeneeskunde<br />

te Utrecht. Deze positie bekleedde hij tot 1995. In de periode<br />

daarna werkte hij drie jaar op de veterinaire Faculteit <strong>van</strong> de Universiteit <strong>van</strong><br />

Zimbabwe. Daarna is hij betrokken geweest in Post Academisch Onderwijs.<br />

Sindsdien is hij actief gebleven op veterinair gebied.<br />

Drs. Rik Hendriks<br />

Dierenarts, werkzaam bij Dierenartsenpraktijk Ell<br />

Rik Hendriks, geboren in 1965, studeerde af in 1983 aan het Atheneum in<br />

Horn. Na 1 jaar Biologie te hebben gestudeerd aan de RU Utrecht, begon<br />

hij zijn studie Diergeneeskunde in 1984 aan de Faculteit Diergeneeskunde<br />

<strong>van</strong> de Universiteit Utrecht. In 1992 studeerde hij af met differentiatie<br />

Landbouwhuisdieren. In 1993 begon hij zijn werkzaamheden als algemeen<br />

practicus in het Midden-Limburgse Ell. Na associatie in 1995<br />

begonnen zijn werkzaamheden meer en meer te verschuiven naar rundveediergeneeskunde.<br />

Momenteel beslaan zijn werkzaamheden voor<br />

90% uit rundvee-gezondheidszorg met veel nadruk op bedrijfsbegeleiding.<br />

Veel aandacht gaat uit naar de voeding en het management op het<br />

rundveebedrijf met als doel het bedrijfsresultaat te optimaliseren. Naast<br />

zijn werkzaamheden in de praktijk verzorgt hij cursussen voor melkveehouders.<br />

Daaruit is ook de behoefte ontstaan om meer wetenschappelijke<br />

informatie te verzamelen en te vertalen naar de praktijk.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 7


Proloog<br />

Een “oud” verhaal over melkziekte<br />

Een <strong>van</strong> de eerste “state-of-the-art” artikelen<br />

over melkziekte is <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong><br />

Dr. Stosz (1927). Voor 1927 was men <strong>van</strong><br />

mening dat melkziekte werd veroorzaakt<br />

door een met koorts gepaard gaande infectie<br />

rond het afkalven in combinatie met absorptie<br />

<strong>van</strong> bacteriële toxinen. De Engelse<br />

term “milk fever” herinnert ons hier nog<br />

steeds aan. Andere onderzoekers uit die tijd<br />

weten melkziekte aan een auto-intoxicatie<br />

of aan een stoornis in de samenstelling <strong>van</strong><br />

vaak ongedefinieerde bestanddelen <strong>van</strong><br />

bloed. Dit zou dan leiden tot functionele<br />

stoornissen <strong>van</strong> het centrale zenuwstelsel<br />

en het vasomotorische systeem. Deze<br />

denkbeelden werden echter steeds meer<br />

verlaten door de toenemende kennis over<br />

melkziekte.<br />

Een voorbeeld daar<strong>van</strong> is bovengenoemde<br />

publicatie <strong>van</strong> Stosz in 1927 waarin hij vermeldt<br />

dat bepaalde management- en koefactoren<br />

het ontstaan <strong>van</strong> melkziekte kunnen<br />

bevorderen. Volgens hem zijn koeien<br />

gepredisponeerd om melkziekte te krijgen<br />

wanneer ze: 1) in latere pariteiten (> 3) veel<br />

melk produceren, 2) energie- en eiwitrijke<br />

voeding in de late dracht ont<strong>van</strong>gen en 3)<br />

een constitutie bezitten die het (herhaald)<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> melkziekte tijdens opeenvolgende<br />

partussen bevordert.<br />

[Figuur 1] Infuusapparatuur <strong>van</strong> Schmidt-<br />

Kolding (1913) en apparatuur met luchtfilter<br />

<strong>van</strong> Evers (Hauptner Katalogue 1913).<br />

In lijn met voortschrijdende denkbeelden<br />

over de oorzaken <strong>van</strong> het optreden<br />

<strong>van</strong> melkziekte ontstonden er ook steeds<br />

betere therapeutische maatregelen. In de<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 8<br />

publicatie <strong>van</strong> Stosz uit 1927 wordt melding<br />

gemaakt dat de Deense dierenarts Schmidt-<br />

Kolding in 1913 melkziekte behandelde<br />

met een intramammair infuus bestaande<br />

uit een 1% jodium oplossing. De achterliggende<br />

gedachte was dat daarmee de<br />

productie <strong>van</strong> toxinen in de uier zou worden<br />

geblokkeerd. De apparatuur die Schmidt-<br />

Kolding gebruikte bestond uit een glazen<br />

trechter, een rubber slang en een stompe<br />

melknaald die in het tepelkanaal werd ingebracht<br />

(Figuur 1, links). Andere auteurs<br />

hebben daarna fysiologische zoutoplossingen,<br />

gedestilleerd water, lysol en andere<br />

vloeistoffen, ingebracht. Deze methoden<br />

boekten succes, maar de behandeling werd<br />

verbeterd toen Schmidt-Kolding in plaats<br />

<strong>van</strong> een jodiumoplossing “steriele” atmosferische<br />

lucht in de uier pompte met behulp<br />

<strong>van</strong> de apparatuur zoals afgebeeld in<br />

Figuur 1, rechts. De therapie met lucht-<br />

injecties in de uier groeide daarna uit tot de<br />

meest succesvolle methode. Dit leidde tot<br />

de conclusie dat het succes <strong>van</strong> de methode<br />

gebaseerd moest zijn op mechanische druk<br />

en niet op de chemische effecten <strong>van</strong> de<br />

stoffen die gebruikt werden (Stosz, 1927).<br />

Met recht kan gesteld worden dat de destijds<br />

door Schmidt-Kolding in Denemarken<br />

ontwikkelde methoden een doorbraak in de<br />

behandeling <strong>van</strong> melkziekte vormde.<br />

Bijna een eeuw later hebben wij, evenals<br />

Dr. Stosz in zijn tijd, nog allerlei vragen<br />

over melkziekte die om een oplossing<br />

vragen. In dit overzichtsartikel wordt daarop<br />

ingegaan en wordt hypocalcemie niet<br />

alleen <strong>van</strong>uit de koe maar ook <strong>van</strong>uit het<br />

management <strong>van</strong> de veehouder benaderd.


Introductie<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> rond afkalven is een stoornis<br />

in de mineraalhuishouding waarbij de<br />

homeostatische mechanismen er niet in slagen<br />

om de fysiologische concentratie <strong>van</strong><br />

calcium in plasma binnen de variatiebreedte<br />

<strong>van</strong> 8-11 mg/100 ml of 2,0-2,75 mmol/L<br />

te handhaven.<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> treedt op zodra de geleidelijk<br />

toenemende vraag naar calcium door<br />

de foet naar het einde <strong>van</strong> de dracht en de<br />

substantiële (> 2 gram) acute afgifte <strong>van</strong><br />

calcium naar de melkklier op de dag <strong>van</strong><br />

afkalven, de aanvulling <strong>van</strong> calcium uit het<br />

rantsoen en botten naar het bloed overtreft<br />

(Penner et al. 2008).<br />

De verlaagde capaciteit <strong>van</strong> de koe om de<br />

homeostase <strong>van</strong> calcium rond het afkalven<br />

te handhaven wordt vergezeld door een relatief<br />

hoge zuur-base status <strong>van</strong> de extracellulaire<br />

vloeistoffen, die weer veroorzaakt<br />

wordt door een overmatige opname <strong>van</strong><br />

kationen zoals K + en Na + uit het rantsoen.<br />

Het laatste is weer gerelateerd aan een bemesting<br />

<strong>van</strong> land met hoge hoeveelheden<br />

drijfmest/gier. Landbouwkundig management<br />

speelt daarom een belangrijke rol<br />

in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie en<br />

ziekten die hieraan gerelateerd zijn. Als zodanig<br />

kan hypocalcemie gekarakteriseerd<br />

worden als een door het management <strong>van</strong><br />

de melkveehouder meer of minder bewust<br />

geïnduceerde stoornis.<br />

Koeien laten rond het afkalven variabele<br />

dalingen in het calciumgehalte <strong>van</strong> het<br />

bloed zien, (Figuur 2). Koeien die in staat<br />

zijn om zich snel aan te passen aan de calciumverliezen<br />

via een verhoogde absorptie<br />

<strong>van</strong> calcium uit de darmen en botten ervaren<br />

slechts een kleine afname in extracellulaire<br />

calciumconcentraties rond het afkalven.<br />

Bij koeien die hier echter vertraagd of<br />

nagenoeg niet op reageren, volgt subklinische<br />

of zelfs klinische hypocalcemie (Goff,<br />

1999; Stevenson et al. 1999; Kimura et al.<br />

2006).<br />

De ernst <strong>van</strong> hypocalcemie is ook gerelateerd<br />

aan de hoeveelheid biest die de koe<br />

rond het afkalven produceert. Hoe meer er<br />

[Figuur 2] Concentraties <strong>van</strong> totaal calcium<br />

in plasma rond het afkalven in 8 Jersey koeien<br />

met (• ) en in 19 zonder (• ) melkziekte (Kimura<br />

et al. 2006).<br />

geproduceerd wordt, des te groter de hoeveelheid<br />

calcium die uit het bloed naar de<br />

biest wordt verplaatst.<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> wordt verergerd door de er<br />

mee gepaard gaande afname <strong>van</strong> de pensmotiliteit.<br />

Dit resulteert in een lagere droge<br />

stofopname en in een daarmee samenhangende<br />

verminderde opname <strong>van</strong> calcium uit<br />

het rantsoen. Daarnaast zal een terugval in<br />

droge stofopname de negatieve energiestatus<br />

verslechteren en leververvetting rond<br />

het afkalven verergeren. Leververvetting<br />

kan weer een bijdrage leveren aan het ontstaan<br />

<strong>van</strong> ketose, dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag,<br />

immuunsuppressie (mastitis) en andere infectieziekten.<br />

Leververvetting blijkt ook<br />

gepaard te gaan met een hoge incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte (Geelen en Wensing, 2006).<br />

Een andere factor die bijdraagt is de leeftijd<br />

<strong>van</strong> de koe. Volwassen koeien lopen<br />

een hoger risico op voor het ontwikkelen<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie. Als boeren erin slagen<br />

de productieve levensduur <strong>van</strong> hun koeien<br />

te verlengen, zal de incidentie <strong>van</strong> klinische<br />

en prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />

waarschijnlijk ook toenemen.<br />

Al met al representeert hypocalcemie een<br />

zeer belangrijk en in economisch opzicht<br />

een kostbaar probleem dat niet alleen nu<br />

maar zeer waarschijnlijk nog meer in de<br />

toekomst, een hoge preventieve prioriteit<br />

vereist.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 9


Wat te verwachten<br />

Deel I <strong>van</strong> dit artikel beschrijft in de vorm <strong>van</strong> een minireview algemene aspecten <strong>van</strong> hypocalcemie,<br />

beginnend met manifestaties, incidentie, prevalentie, klinische en subklinische<br />

karakteristieken, diagnosestelling en zijn verstorende invloeden naar onder andere afweer (uiergezondheid),<br />

voortplanting en enkele andere lichaamsfuncties. Vervolgens zullen ziekten die<br />

met hypocalcemie overeenkomen, zoals het Downer Cow Syndroom, worden besproken. Een<br />

hierop voor de handliggende bespreking <strong>van</strong> pathogenetische en homeostatische aspecten zal<br />

in een ander verband worden gepubliceerd. In Deel II wordt aandacht besteedt aan risicofactoren<br />

en preventieve maatregelen. In deel III wordt opgedane kennis uit de voorafgaande delen<br />

in een monitoringssysteem geïntegreerd en vertaald naar de praktijk met het doel de aan- of<br />

afwezigheid <strong>van</strong> risicofactoren en preventieve maatregelen gerelateerd aan hypocalcemie tijdens<br />

een bedrijfsbezoek op te sporen. Met het geheel wordt getracht een bijdrage te leveren aan<br />

de verbetering <strong>van</strong> gezondheid, reproductie en de melkproductie <strong>van</strong> melkvee in de vroege en<br />

latere perioden <strong>van</strong> de lactatie.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 10


Eenvoudig, betrouwbaar en stabiel –<br />

Software voor effi ciënt praktijkbeheer<br />

easyVET is de software voor eenvoudig en effi ciënte informatiebewerking in de diergeneeskunde.<br />

Praktijkmanagement, zoals u het altijd al had willen hebben. Alle functies op de juiste plekken,<br />

intuïtief en eenvoudig te bedienen. Arbeidsstappen, processen en taken sluiten perfect op elkaar<br />

aan. All-inclusive-systeemkaarten maken de gehele behandelingsregistratie op een centrale plek<br />

mogelijk. Optimale workfl ow en de grootst mogelijke fl exibiliteit staan voor een zeer effi ciënte<br />

behandeling in alle bereiken: bij kleine dieren, grote dieren en paarden, in kleine praktijken en<br />

grote praktijken, stationair en onderweg.<br />

VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 D.M. • 57e info@myvetz.nl jaargang - No. • www.myvetz.nl<br />

3 blz. 11


Deel I. Algemene aspecten<br />

1. Manifestaties <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> manifesteert zich in een klinische<br />

(melkziekte) of subklinische vorm.<br />

Subklinische hypocalcemie (< 2mmol/L)<br />

treedt niet alleen op rond het afkalven maar<br />

ook meerdere dagen daarvoor en er na. Men<br />

spreekt derhalve <strong>van</strong> prepartum, peripartum<br />

en postpartum hypocalcemie. De ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie in een klinische<br />

of subklinische vorm hangt af <strong>van</strong> de<br />

snelheid <strong>van</strong> het adaptatiemechanisme <strong>van</strong><br />

de koe om het verlies <strong>van</strong> calcium rondom<br />

het afkalven weer aan te vullen. Een atypische<br />

vorm <strong>van</strong> melkziekte manifesteert zich<br />

als de Downer Koe (DK).<br />

1.1 Verdeling <strong>van</strong> calcium over het lichaam<br />

Er zijn drie grote reservoirs <strong>van</strong> calcium<br />

in het lichaam: de botten, de extracellulaire<br />

vloeistof en intracellulair calcium.<br />

Ongeveer 99% <strong>van</strong> het totale calciumgehalte<br />

<strong>van</strong> de koe (7000 g) is opgeslagen<br />

in de botten. Het resterende deel (70 g) is<br />

aanwezig in weke delen en lichaamsvloeistoffen<br />

(Tauriainen, 2001). Het skelet dient<br />

als een bijna onuitputbaar reservoir <strong>van</strong><br />

calcium voor tijden waarin de opname <strong>van</strong><br />

calcium in de darmen en de terugresorptie<br />

in de nieren niet voldoende is om constante<br />

extra- en intracellulaire Ca 2+ concentraties<br />

te handhaven. Botten bevatten 2 mobiliseerbare<br />

calcium bronnen: 1) gemakkelijk<br />

te mobiliseren calcium uit calciumzouten in<br />

de canaliculi <strong>van</strong> het bot en 2) hydroxyapatiet<br />

[Ca 10 (PO 4 ) 6 (OH) 2 ] kristallen die eerst afgebroken<br />

moeten worden door osteoclasten<br />

voordat Ca 2+ kan worden vrijgemaakt.<br />

Van het calcium dat voorkomt in de weke<br />

delen bevindt zich 7 g (0,1%) in extracellulaire<br />

vloeistoffen (inclusief bloed) en 63<br />

g (0,9%) intracellulair. Het intracellulaire<br />

calcium is opgenomen in celmembranen,<br />

cytoplasma en celorganellen zoals het endoplasmatisch<br />

reticulum en mitochondria<br />

<strong>van</strong> diverse weefselcellen (Figuur 3). Het<br />

intracellulaire vrije Ca 2+ gehalte bedraagt<br />

slechts 0,00002 % (Rosol et al., 1995).<br />

Het extracellulaire calcium verzekert intracellulaire<br />

functies <strong>van</strong> een stabiele voor-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 12<br />

[Figuur 3] Verdeling <strong>van</strong> calcium over het<br />

lichaam (Rosol et al. 1995).<br />

ziening <strong>van</strong> Ca 2+ (Brown, 1991). De 7g<br />

calcium, die in de extracellulaire vloeistof<br />

aanwezig is, kan worden onderverdeeld in<br />

50% geïoniseerd calcium, 5% diffuseerbaar<br />

niet-eiwitgebonden opgeloste verbindingen<br />

zoals calciumcitraat, calcium-lactaat, calciumbicarbonaat<br />

en calciumfosfaat en 45%<br />

niet-diffusieerbaar eiwitgebonden calcium<br />

(vooral aan albumine en een weinig aan globuline).<br />

De eiwitgebonden calciumfractie is<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> de extracellulaire<br />

vloeistof (Rosol et al. 1995). Zie volgende<br />

paragraaf.<br />

1.2. Calcium concentraties in bloed<br />

Het calciumgehalte in bloed wordt weergegeven<br />

als totaal calcium (Catot) of geïoniseerd<br />

calcium (Ca 2+ ). Met uitzondering <strong>van</strong><br />

enkele dagen vóór, tijdens en na het afkalven,<br />

varieert het totale calcium (Catot) gehalte<br />

in serum in klinisch gezonde koeien<br />

tussen 2,0 en 2,75 mmol/L (8 tot 11 mg/100/<br />

ml). De scheidslijn <strong>van</strong> Catot tussen “gezonde”<br />

koeien en koeien met subklinische<br />

hypocalcemie is op 2,0 mmol/l (8 mg/100<br />

ml) gesteld. In de literatuur worden voor<br />

Catot variërende (arbitraire) overgangswaarden<br />

(2.0 tot1.7mmol/L) naar subklinische<br />

hypocalcemie gehanteerd (Kvart et<br />

al. 1982; Daniel et al. 1990; Bigras-Poulin<br />

and Tremblay, 1998). Deze varatie in drempelwaarden<br />

is reden dat bij gebruik <strong>van</strong> de<br />

hogere drempelwaarden ook hogere prevalenties<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie worden gevonden.


De Catot concentraties <strong>van</strong> subklinisch<br />

hypocalcemische koeien bewegen zich<br />

<strong>van</strong>af 2.0 naar 1.4 - 1.0 mmol/L (Kvart et<br />

al. 1982; Jonsson et al. 1999). Milde melkziekte<br />

symptomen kunnen waargenomen<br />

worden <strong>van</strong>af 1.4 mmol/L. In paretische<br />

koeien daalt Catot in het serum tot ver onder<br />

de 1,0 mmol/L of 4 mg/100 ml (Barton<br />

et al. 1981; Goff, 1999; Roche et al., 2003).<br />

Koeien kunnen het zich dus veroorloven om<br />

en nabij 50% <strong>van</strong> het circulerende Catot te<br />

verliezen voordat zich een hypocalcemische<br />

crisis voordoet in de vorm <strong>van</strong> melkziekte.<br />

De calciumvoorraad in het bloed vormt om<br />

die reden geen grote buffer om verliezen op<br />

te <strong>van</strong>gen (Goff, 2008).<br />

Serum concentraties <strong>van</strong> geïoniseerd calcium<br />

(Ca 2+ ) variëren <strong>van</strong> 1,26 tot 1,06 mmol/L<br />

in klinisch gezonde koeien. Subklinische<br />

hypocalcemische koeien vertonen Ca 2+ concentraties<br />


[Figuur 4] Frequentieverdeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

in 549 koeien (Stolla et al. 2000).<br />

USDA, 2002). Voor Europa wordt een percentage<br />

<strong>van</strong> 6,17% (0-10) vermeld. Op het<br />

niveau <strong>van</strong> individuele veestapels kan de<br />

incidentie variëren <strong>van</strong> 0 tot meer dan 30%<br />

(Houe et al. 2001).<br />

Ongeveer 90% <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong> melkziekte<br />

treedt op tussen 24 uur voor en 48<br />

uur na het afkalven met een piek op dag 1 na<br />

het afkalven (Stolla et al., 2000; McNeill et<br />

al., 2002). Melkziekte kan echter ook voorkomen<br />

tijdens een aantal dagen vόόr of na<br />

het afkalven (Figuur 4).<br />

Voor koeien die het gehele jaar door worden<br />

geweid zoals in Australie en Nieuw Zeeland,<br />

wordt door Lean et al (2000) een incidentie<br />

vermeld variërend <strong>van</strong> 1.6 tot 5.4%, oplopend<br />

tot 20 % in enkele veestapels. Het<br />

verschil in incidenties tussen landen en<br />

bedrijven kan aan een veelvoud <strong>van</strong> factoren<br />

te wijten zijn zoals: managementpraktijken,<br />

omgevingsomstandigheden (zon-<br />

licht, lichaamsbeweging), melkproductieniveaus,<br />

enz.<br />

2.2. Subklinische hypocalcemie<br />

Prevalentie rond afkalven<br />

De behandeling <strong>van</strong> melkziekte met calciumoplossingen<br />

herstelt het calciumtekort<br />

in vele gevallen niet definitief maar slechts<br />

voor een korte periode (Massey et al. 1993).<br />

In die gevallen zijn de behandelde koeien<br />

nog steeds hypocalcemisch en moeten zij<br />

nog steeds extra calcium mobiliseren <strong>van</strong>uit<br />

de dunne darm en botten om de calcium dynamiek<br />

in evenwicht te brengen.<br />

Vanuit een aantal studies wordt gerapporteerd<br />

dat koeien met een calcium gehalte in<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 14<br />

[Figuur 5] Frequentieverdeling <strong>van</strong> de totale<br />

calcium concentratie in serum (mmol/L)<br />

in 1021 niet-paretische Holstein koeien op<br />

de eerste en de zevende dag na afkalven (Bigras-Poulin<br />

en Tremblay, 1998).<br />

serum < 2mmol/L op de dag <strong>van</strong> afkalven<br />

varieerde <strong>van</strong> 34% (Bezaquen et al. 2008)<br />

naar 34.6 % (Melendez et al. 2002) en 50 %<br />

(Goff et al. 1996) en zelfs naar een maximum<br />

<strong>van</strong> 66% bij koeien in derde en hogere<br />

lactaties (Beede, 1992). Op bedrijven waar<br />

koeien geweid werden met hoge K gehalten<br />

in het gewas (>3.5%) vertoonde 30 tot<br />

40 % een plasma calcium concentratie (<<br />

2mmol/L) op de dag <strong>van</strong> afkalven (Roche<br />

et al. 2000).<br />

Een zelfde beeld wordt verkregen uit een<br />

studie <strong>van</strong> Bigras-Poulin en Tremblay<br />

(1998) (Figuur 5). De concentratie <strong>van</strong> Catot<br />

in het serum <strong>van</strong> niet paretische Holstein<br />

koeien bleek op de eerste dag na het afkalven<br />

lager te zijn (2,03 ± 0,26 mmol/L)<br />

dan een week later (2,26 ± 0,18 mmol/L).<br />

Bij oudere koeien had 50% rond het afkalven<br />

serum calciumconcentraties tussen 2<br />

en 1,4 mmol/L. Slechts 25% <strong>van</strong> de vaarzen<br />

viel in deze categorie. Dit wordt toegeschreven<br />

aan een lagere melkproductie en<br />

aan een grotere activiteit <strong>van</strong> botcellen (zie<br />

Monitoringsaspecten B).<br />

Bovenstaande bevindingen werden zeer<br />

recentelijk bevestigd door Timothy et al.<br />

(2010). Zij analyseerden serummonsters<br />

<strong>van</strong> 1462 niet paretische Holstein koeien<br />

op Amerikaanse bedrijven. Deze bedrijven


maakten deel uit <strong>van</strong> het National Animal<br />

Health Monitoring System (NAHMS,<br />

2002). Bloed werd afgenomen binnen 48<br />

uur na afkalven. De bloedmonsters werden<br />

gerangschikt op pariteit <strong>van</strong> de betrokken<br />

koeien: 1e (n = 454), 2e (n = 447), 3e (n =<br />

291), 4e (n = 166), 5e (n = 72), en 6e (n = 32).<br />

De prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />

( 2mmol/L hadden significant<br />

lagere NEFA (non-esterified fatty acids)<br />

concentraties dan hypocalcemische koeien.<br />

Dit geeft aan dat deze koeien een betere<br />

energiestatus vertoonden.<br />

Prevalentie na afkalven<br />

Subklinische hypocalcemie na afkalven<br />

wordt gedefinieerd als het optreden <strong>van</strong> één<br />

of meerdere episoden met een Catot plasmaconcentratie<br />

lager dan 2,00 mmol/l gerekend<br />

<strong>van</strong>af 3 dagen na het afkalven. De gerapporteerde<br />

prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie na afkalven varieert tussen<br />

de verschillende auteurs aanzienlijk: 50%<br />

(Hove, 1986), 36% (Kerr, 1992), 50% (Goff<br />

et al. 1996), 30,4 % (Kamgarpour, 1996),<br />

en 25-40% (Jonsson et al. 1999). Dit betekent<br />

dat minstens een derde <strong>van</strong> de koeien<br />

één of meerdere keren serum concentraties<br />

<strong>van</strong> calcium doormaken die onder de referentiewaarde<br />

(2.0 mmol/L) uitkomen <strong>van</strong><br />

“gezonde” koeien. Het grootste risico om<br />

in een subklinische hypocalcemische status<br />

te verkeren is in de eerste 10 dagen na<br />

afkalven. Sommige koeien zijn subklinisch<br />

hypocalcemisch gedurende deze hele periode<br />

en in enkele gevallen zelfs nog langer.<br />

Koeien met (behandelde) klinische hypocalcemie<br />

rond afkalven en verlengde subklinische<br />

hypocalcemie na afkalven blijken ont<strong>van</strong>kelijker<br />

te zijn voor metabole-, infectieuze-<br />

en voortplantingsziekten (Curtis et al.<br />

1983; Shapell et al. 1987; Massey et al. 1993;<br />

Wang et al. 1994; Roche, 2003; Timothy et<br />

al. 2010).<br />

Er zijn tot nu toe in onvoldoende mate gegevens<br />

beschikbaar die aangeven wat exact<br />

de prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />

voor, tijdens en na het afkalven is.<br />

Bovenvermelde gegevens komen voort uit<br />

onderzoek met betrekkelijk kleine aantallen<br />

koeien. Dit vereist een dagelijkse of meer<br />

dan eens per week afname <strong>van</strong> bloed <strong>van</strong>af<br />

enkele dagen voor tot en met 3 tot 4 weken<br />

na het afkalven in een groot aantal koeien<br />

gehouden onder verschillende bedrijfsomstandigheden.<br />

Goff (2008) suggereerde dat koeien op bedrijven<br />

met een lang aanhoudende subklinische<br />

hypocalcemie in meer of mindere mate<br />

een lactatieosteoporose kunnen ontwikkelen<br />

als gevolg <strong>van</strong> de mobilisatie <strong>van</strong> calcium<br />

<strong>van</strong>uit de botten. Volgens Ellenberger<br />

et al. (1932) verliezen de botten 9 tot 13%<br />

calcium in de eerste maand <strong>van</strong> de lactatie<br />

dat dan later in de lactatie weer dient te worden<br />

aangevuld.<br />

Samenvattend kan gesteld worden dat subklinische<br />

hypocalcemie (rond en na afkalven),<br />

op grond <strong>van</strong> de relatief hoge prevalenties<br />

en de mogelijk negatieve effecten<br />

daar<strong>van</strong> op andere lichaamsfuncties, in<br />

economisch opzicht belangrijker geacht<br />

moet worden dan klinische hypocalcemie.<br />

Volgens Ostergaard en Larsen (2000) komt<br />

subklinische hypocalcemie ongeveer 4 tot 5<br />

keer vaker voor dan melkziekte.<br />

3. Diagnose <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

De diagnose <strong>van</strong> melkziekte is vaak gebaseerd<br />

op klinische observaties en/of op het<br />

effect <strong>van</strong> de behandeling terwijl het diagnosticeren<br />

<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />

altijd laboratorium ondersteuning vereist.<br />

3.1. Klinische hypocalcemie<br />

Klinische symptomen <strong>van</strong> melkziekte worden<br />

zichtbaar rond het afkalven, maar ontwikkelen<br />

zich onopgemerkt al eerder in de<br />

periode voor het afkalven. De klinische<br />

symptomen <strong>van</strong> melkziekte kunnen onderverdeeld<br />

worden in drie stadia (Rings et al.,<br />

1997; Houe et al., 2001). Stadium I. Tijdens<br />

de eerste fase <strong>van</strong> melkziekte toont de koe<br />

een verminderde eetlust, pensmotiliteit, defecatie<br />

en een enigszins droge neusspiegel<br />

tezamen met een algemene zwakte <strong>van</strong> de<br />

skeletspieren. De afname <strong>van</strong> de frequentie<br />

en amplitude <strong>van</strong> penscontracties treden op<br />

ver voor het tijdstip waarop duidelijke klinische<br />

symptomen worden waargenomen.<br />

Vaak lekt er ook melk weg uit de tepels. De<br />

klinische symptomen ontstaan zodra geïo-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 15


niseerd calcium in het bloed een waarde <strong>van</strong><br />

≤ 1,0 mmol/L (< 4mg/100ml) heeft bereikt.<br />

Bijna alle koeien laten rond het afkalven<br />

een afname in de drogestof opname zien<br />

(Figuur 6) maar hypocalcemische koeien<br />

vertonen een extra afname die het grootst<br />

is in koeien met melkziekte (Marquart et<br />

al. 1977). De extra afname in droge stofopname<br />

vermindert tegelijkertijd de opname<br />

<strong>van</strong> calcium en magnesium uit het maagdarmkanaal.<br />

Dit verergert de hypocalcemie<br />

die uiteindelijk kan leiden tot de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> klinische hypocalcemie (Jorgensen<br />

et al., 1998).<br />

Een afname in motiliteit <strong>van</strong> pens en lebmaag<br />

verhoogt tevens het risico <strong>van</strong> dislocatie<br />

<strong>van</strong> de lebmaag. Daarnaast stimuleert<br />

een verlaagde voedselopname de mobilisatie<br />

<strong>van</strong> lichaamsvetten, hetgeen leververvetting<br />

bevordert en daarmee weer een risicofactor<br />

vormt voor het optreden <strong>van</strong> melkziekte<br />

in een hogere frequentie (Oikawa en<br />

Katoh, 2002; Geelen en Wensing, 2006).<br />

In gevorderde fasen <strong>van</strong> stadium 1 vertoont<br />

de hypocalcemische koe een sloom gedrag.<br />

De oogpupillen kunnen verwijd zijn en de<br />

hartslag verhoogd. Het slagvolume is echter<br />

verlaagd, wat resulteert in een lagere arteriële<br />

bloeddruk. De lichaamstemperatuur<br />

Klinische hypocalcaemie (J.H.)<br />

zakt met ongeveer 0,5 o C of meer.<br />

Stadium II. De koe staat met gestrekte<br />

spronggewrichten en incidenteel wordt<br />

gewichtverplaatsing over de achterbenen<br />

geobserveerd. Er kunnen spierrillingen<br />

optreden, tandenknarsen, hyperesthesie en<br />

prikkelbaarheid. De inhoud <strong>van</strong> het rectum<br />

is veelal relatief droog tenzij de koe is ge-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 16<br />

[Figuur 6] Opname <strong>van</strong> droge stof (DMI) rond<br />

de tijd <strong>van</strong> afkalven in niet-paretische (plasma<br />

Ca > 2 mmol/l) koeien (□) en paretische (•)<br />

koeien (Marquart et al. 1977).<br />

drenched met calciumchloride of magnesiumsulfaat.<br />

Later in het proces ontwikkelt<br />

zich incoördinatie en ataxie die zichtbaar<br />

worden als zij gedwongen wordt te lopen.<br />

Soms kan worden opgemerkt dat ze valt en<br />

met grote moeite weer opstaat.<br />

In stadium III is de koe niet meer in staat te<br />

staan. In eerste instantie ligt zij nog in een<br />

sternale positie met de hals opzij gewend<br />

en duidelijk versuft. Uiteindelijk volgt een<br />

laterale positie. De verslechterde spierfunctie<br />

in koeien met melkziekte kan verklaard<br />

worden door de verlaagde afgifte <strong>van</strong> acetylcholine<br />

op het neuromusculaire niveau,<br />

waardoor de overdracht <strong>van</strong> elektrische<br />

impulsen <strong>van</strong> zenuw naar spier wordt verminderd.<br />

Het calciumion is onmisbaar voor<br />

de afgifte <strong>van</strong> acetylcholine (Leek, 1983).<br />

Tremoren en hyperesthesieën worden waargenomen<br />

wanneer een magnesium-deficiëntie<br />

het ziekteproces vergezelt. In de verdere<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte daalt de rectale<br />

temperatuur tot ongeveer 25,6 tot 27,8 o C<br />

en daalt de hartslag. De koe urineert en defeceert<br />

niet meer en de tonus <strong>van</strong> de kringspieren<br />

<strong>van</strong> de anus en de vulva vermindert.<br />

Door de verminderde gastro-intestinale<br />

contracties kan tympanie optreden Andere<br />

complicaties zijn respiratoire insufficiëntie<br />

ten gevolge <strong>van</strong> tympanie of aspiratie <strong>van</strong><br />

de pensinhoud. Wanneer de koe in dit stadium<br />

niet behandeld wordt, zal zij sterven.<br />

Larsen et al. (2001) evalueerde het verband<br />

tussen enerzijds direct beschikbare informatie,<br />

achtergrondkennis <strong>van</strong> en klinische<br />

observaties door dierenartsen en anderzijds


[Figuur 7] Frequentieverdeling <strong>van</strong> de Ca tot<br />

concentraties in het bloed (mmol/l) <strong>van</strong><br />

koeien op de dag <strong>van</strong> afkalven (Larsen et al.<br />

2001).<br />

chemische bloed parameters die karakteristiek<br />

zijn voor hypocalcemie en melkziekte.<br />

Bloedmonsters werden binnen 12 uur na het<br />

afkalven afgenomen. De concentratie <strong>van</strong><br />

Ca tot werd bepaald in serum <strong>van</strong> 201 koeien<br />

die mogelijk aan melkziekte leden, en afkomstig<br />

waren <strong>van</strong> 41 Deense melkveehouderijbedrijven.<br />

Totaal calcium varieerde<br />

<strong>van</strong> 0,69 tot 2,73 mmol/L met een gemiddelde<br />

<strong>van</strong> 1,75 ± 0,49 mmol/L (Figuur 7).<br />

Op basis <strong>van</strong> enkel het klinische onderzoek<br />

door de dierenarts werden 53 koeien (26%)<br />

gediagnosticeerd met melkziekte. De concentraties<br />

<strong>van</strong> calcium in het bloed <strong>van</strong> deze<br />

koeien waren significant lager (1,17 ± 0,82<br />

mmol/L) vergeleken met niet paretische<br />

“gezonde” koeien (1,95 ± 0,62 mmol/L). Dit<br />

geeft aan dat klinische hypocalcemie onder<br />

praktijkomstandigheden door dierenartsen<br />

goed wordt onderkend.<br />

3.2. Subklinische hypocalcemie<br />

De diagnose <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />

vereist een chemische analyse <strong>van</strong><br />

bloed voor totaal of geïoniseerd calcium<br />

door tussenkomst <strong>van</strong> een laboratorium.<br />

Momenteel zijn cow-side tests in ontwikkeling<br />

waarmee zowel klinische als subklinische<br />

hypocalcemie gemonitoord kunnen<br />

worden. De gebruikswaarde er<strong>van</strong> hangt<br />

echter af <strong>van</strong> de sensitiviteit, specificiteit en<br />

voorspellende waarde die nog onvoldoende<br />

bekend is.<br />

Kimuro et al. (2006) rapporteerde dat de<br />

intracellulaire calciumopslag in mononucleaire<br />

cellen in bloed, in het Engels gedefinieerd<br />

als peripheral blood mononuclear<br />

cells (PBMC), reeds een aantal dagen (11)<br />

vόόr het afkalven en vόόr de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> klinische hypocalcemie afneemt. Dit<br />

zou suggereren dat een systemische calciumstress<br />

voorafgaat aan meetbare hypocalcemie,<br />

vooral in koeien die melkziekte<br />

zullen ontwikkelen. Zij concludeerden dat<br />

de intracellulaire calciumopslag in perifere<br />

bloed mononucleaire cellen (PBMCs)<br />

een meer sensitieve methode is om calciumstress<br />

vast te stellen dan extracellulair<br />

calcium. Bepaling <strong>van</strong> intracellulaire Catot<br />

en Ca 2+ concentraties voor toepassing onder<br />

praktijkomstandigheden blijft voorlopig<br />

echter nog een utopie.<br />

Sommige melkveehouders beschouwen de<br />

tijd die een koe nodig heeft om te kalven<br />

en om vervolgens op te staan als een belangrijke<br />

aanwijzing <strong>van</strong> de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie. Koeien die<br />

zonder problemen afkalven, staan normaalgesproken<br />

weer na 15 minuten en vaarzen<br />

meestal weer na 30 minuten. Dit tijdsinterval<br />

kan langer zijn in gevallen <strong>van</strong> dystocia<br />

en subklinische hypocalcemie. Als de koe<br />

niet snel na het afkalven opstaat dient de<br />

calciumconcentratie in het serum te worden<br />

gecontroleerd of zouden preventief therapeutische<br />

maatregelen moeten worden genomen.<br />

3.3. Biochemische parameters<br />

Biochemische veranderingen die samengaan<br />

met klinische/subklinische hypocalcemie<br />

zijn weergegeven in Tabel 1.<br />

Melkkoeien die lijden aan melkziekte hebben<br />

verhoogde serumconcentraties <strong>van</strong><br />

niet veresterde vetzuren, beter bekend<br />

als non-esterified fatty acids’ (NEFA’s).<br />

Tevens zijn de concentraties <strong>van</strong> totaal<br />

cholesterol en phospholipiden verlaagd.<br />

Deze veranderingen worden als indicatief<br />

voor leververvetting beschouwd.<br />

In koeien met leververvetting en gerelateerde<br />

ziekten zoals ketose zijn serum-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 17


[Figuur 8] ApoA-1 en ApoB-100 concentraties<br />

in gezonde koeien, koeien met melkziekte<br />

(MF), melkziekte en ketose (MF+K), downer<br />

koeien (DC) en downer koeien met retorsies<br />

(DC+K) (Oikawa en Katoh, 2002).<br />

concentraties <strong>van</strong> apolipoproteïne B-100<br />

(ApoB-100) en ApoA-1 verlaagd (Katoi<br />

en Kawagata, 2001). Beide proteïnen zijn<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 18<br />

ook verlaagd in koeien met melkziekte<br />

en het downer-cow-syndroom (Figuur 8).<br />

De afnamen in ApoB-100- en ApoA-1concentraties<br />

waren gerelateerd aan verhoogde<br />

NEFA en verlaagde cholesterol- en<br />

fosfolipidenconcentraties in koeien met<br />

melkziekte (Tabel 1). De veranderingen<br />

in serumconcentraties <strong>van</strong> lipiden waren<br />

minder duidelijk in downer koeien dan in<br />

koeien met melkziekte (Oikawa en Katoh,<br />

2002). Op basis <strong>van</strong> deze resultaten suggereerden<br />

de laatst genoemde auteurs dat leververvetting<br />

betrokken is bij de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> melkziekte en in mindere mate<br />

bij het downer-cow-syndroom.<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> is negatief geassocieerd<br />

met hyperglycemie (95 tot 130 mg/100ml).<br />

Referentiewaarden voor bloedglucose zijn<br />

53 mg/100ml met een variatie <strong>van</strong> 40 tot<br />

80. De hyperglycemie wordt veroorzaakt<br />

door een verminderde insulineafgifte door<br />

de pancreas, resulterend in een lagere opname<br />

<strong>van</strong> glucose door het weefsel waardoor<br />

hyperglycemie ontstaat (Littledike<br />

et al. 1970; Wollbein en Sharp, 1981). Een<br />

infuus <strong>van</strong> calcium in hypocalcemische<br />

koeien resulteerde in verhoogde plasmaconcentraties<br />

<strong>van</strong> insuline (Blum et al.<br />

1973), wat suggereert dat de fysiologische<br />

concentratie <strong>van</strong> calcium een vereiste is<br />

voor insulineafgifte door de pancreas om<br />

het glucosemetabolisme te stimuleren<br />

(Capen en Rosol, 1989; Dippel et al. 1995).<br />

[Tabel 1] Serum metabolietenconcentraties in gezonde controle koeien (C), koeien met melkziekte<br />

(MF), melkziekte met ketose (MF+K), downer koeien (DC) en downer koeien met<br />

ketose (DC+K) (Oikawa en Katoh, 2002).


De afname <strong>van</strong> de insulineconcentratie en<br />

de samengaande lagere opname <strong>van</strong> glucose<br />

door het weefsel kan de mobilisatie<br />

<strong>van</strong> vetten rond het afkalven verergeren,<br />

waarbij het risico op leververvetting gevolgd<br />

door ketose en een dislocatie <strong>van</strong> de<br />

lebmaag verhoogd wordt (Littledike et al.<br />

1970; Goff, 1999).<br />

Koeien met melkziekte hebben hogere<br />

concentraties PTH en 1α,25(OH) 2 D in het<br />

bloed dan niet paretische koeien. In koeien<br />

met melkziekte steeg de concentratie<br />

<strong>van</strong> 1α,25(OH) 2 D scherp tijdens Dag -1<br />

en bereikte een maximum <strong>van</strong> 200pg/ml<br />

op de dag <strong>van</strong> afkalven. Dit niveau bleef<br />

gedurende 2,5 dagen gehandhaafd, In niet<br />

paretische koeien bedroeg de maximale<br />

1α,25(OH) 2 D concentratie 100pg/ml op de<br />

dag <strong>van</strong> afkalven (Horst et al. 1977). Barton<br />

et al. (1981) en Goff and Kimura, (2002)<br />

vermeldden eveneens dat de concentratie<br />

<strong>van</strong> 1α,25(OH) 2 D in plasma <strong>van</strong> koeien<br />

met melkziekte significant verhoogd was<br />

in vergelijking met niet paretische koeien<br />

en jonge koeien op de dag <strong>van</strong> afkalven<br />

tot 3 dagen na afkalven. Deze data tonen<br />

aan dat melkziekte niet het resultaat is<br />

<strong>van</strong> onvoldoende synthese of secretie <strong>van</strong><br />

1α,25(OH) 2 D.<br />

4. Dynamiek <strong>van</strong> calcium-, fosfor-, en magnesiumconcentraties<br />

rond afkalven<br />

Vergeleken met lacterende koeien (Tabel 2)<br />

treedt bij de meeste koeien rondom het afkalven<br />

een tijdelijke daling <strong>van</strong> het calcium- en<br />

fosforgehalte en een toename <strong>van</strong> het magnesiumgehalte<br />

in het bloed op. Bij koeien die<br />

melkziekte ontwikkelen is de afname <strong>van</strong><br />

de calcium- en fosforconcentraties groter,<br />

terwijl de magnesiumconcentratie hoger is<br />

dan <strong>van</strong> niet paretische koeien rond afkalven<br />

(Adams et al. 2009).<br />

Riond et al. (1995) rapporteerden dat de afname<br />

<strong>van</strong> Ca 2+ en Ca tot en de toename <strong>van</strong> Mg 2+<br />

en Mgtot parallel verlopen en dat de duur <strong>van</strong><br />

de toename <strong>van</strong> Mg 2+ en Mgtot gerelateerd<br />

was aan de duur <strong>van</strong> de afname <strong>van</strong> Ca 2+ en<br />

Ca tot . Het parallellisme <strong>van</strong> de profielen <strong>van</strong><br />

Ca 2+ en Catot werd ook aangetoond in paretische<br />

koeien. Zij stelden ook een significante<br />

negatieve correlatie vast tussen de concentraties<br />

<strong>van</strong> serum Mg 2+ en Ca 2+ en Mg tot en Ca tot<br />

(Figuur 9).<br />

5. Behandeling<br />

Melkziekte kan eenvoudig behandeld worden<br />

met een calciuminfuus of orale calcium<br />

toedieningen. Behandelingen zijn bedoeld<br />

om het acuut ontstane calciumtekort in extracellulaire<br />

vloeistoffen, inclusief bloed,<br />

weer even acuut op te heffen en daarmee<br />

aan de vertraagde adaptatiemechanismen<br />

<strong>van</strong> calciummobilisatie <strong>van</strong>uit de darmen<br />

en de botten tegemoet te komen. Het achterwege<br />

laten <strong>van</strong> een behandeling leidt<br />

tot een sterfte percentage <strong>van</strong> 60 tot 70%<br />

(Stosz, 1927; Hibbs, 1950). Behandeling<br />

omvat een intraveneus infuus met 500 ml<br />

23% calciumoplossing (10,8 g calcium) al<br />

of niet met enkele andere toevoegingen.<br />

Verschillende soorten calcium verbindingen<br />

kunnen worden gebruikt, waaronder<br />

calciumgluconaat, calciumborogluconaat,<br />

calciumchloride, calciumpropionaat, calciumlactaat<br />

en calciumlevulinaat (Kvart et<br />

al. 1982). Er is geen significant verschil in<br />

Stadium Calcium Fosfor Magnesium<br />

“Gezond” lacterende koe 8.4-10.2 4.6-7.4 1.9-2.6<br />

“Gezond“ tijdens afkalven 6.8-8.6 3.2-5.5 2.5-3.5<br />

Melkziekte<br />

Stadium I 4.9-7.5 1.0-3.8 2,5-3.9<br />

Stadium II 4.2-6.8 0.6-3.0 2,3-3.9<br />

Stadium III 3.5-5.7 0.6-2.6 2.5-4.1<br />

[Tabel 2] Concentraties <strong>van</strong> mineralen mg/100ml) in serum <strong>van</strong> melkkoeien tijdens verschillende<br />

metabole fasen (Adams et al. 2009)<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 19


Een adequate behandeling is zowel op de<br />

effecten als op de onderliggende oorzaken<br />

gericht<br />

klinisch herstel tussen deze verbindingen.<br />

Voorafgaand aan de behandeling moeten<br />

andere aanwezige ziekten uitgesloten<br />

worden en de koe moet liggend in sternale<br />

positie geplaatst worden om regurgitatie<br />

en aspiratie <strong>van</strong> pensinhoud en daarmee<br />

pneumonie te voorkomen.<br />

In sommige gevallen wordt extra calcium<br />

subcutaan toegediend. Dit moet echter<br />

met zorg plaats vinden omdat onzorgvuldige<br />

toediening er<strong>van</strong> necrose kan veroorzaken<br />

op de plaats <strong>van</strong> injectie. Het<br />

verdient in dit verband aanbeveling niet<br />

Takehome messages<br />

• <strong>Hypocalcemie</strong> manifesteert zich in een<br />

klinische (melkziekte) en een subklinische<br />

vorm<br />

• <strong>Hypocalcemie</strong> heeft zijn wortels voornamelijk<br />

in een inadequaat bemestingsmanagement<br />

<strong>van</strong> percelen en onjuiste<br />

rantsoensamenstellingen en kan daarom<br />

gedefinieerd worden als een door het management<br />

<strong>van</strong> de veehouder geinduceerde<br />

metabole stoornis.<br />

• De incidentie <strong>van</strong> klinische hypocalcemie<br />

is ongeveer 5-6 %.<br />

• De invloed <strong>van</strong> hypocalcemie wordt onterecht<br />

beperkt tot de zichtbare manifestatie<br />

er<strong>van</strong>; melkziekte.<br />

• Eén geval <strong>van</strong> melkziekte correspondeert<br />

met 4 tot 5 gevallen <strong>van</strong> subklinische hypocalcaemie.<br />

• De prevalentie en incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

zal in de nabije toekomst naar verwachting<br />

toenemen als de melkproductie<br />

per koe blijft stijgen.<br />

• Totale serum calcium (Ca tot ) in klinisch<br />

gezond melkvee varieert tussen 2,0 en<br />

2,75 mmol/L (8 tot 11 mg/100 ml).<br />

• Subklinische hypocalcemie wordt gekenmerkt<br />

door een Ca tot concentratie <strong>van</strong> 1,0-<br />

2,0 mmol/L.<br />

• In paretische koeien daalt de totale serum<br />

calciumconcentratie tot onder 1,0 mmol/l<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 20<br />

[Figuur 9] Serum concentraties rond afkalven<br />

<strong>van</strong> Catot (•), Ca 2+ (•), Mgtot (■) en<br />

Mg 2+ (■) in een 8 jaar oude Brown Swiss koe<br />

(Riond et al. 1995).<br />

meer dan 1 tot 1,5 g calciumoplossing per<br />

injectieplaats toe te dienen (Goff, 1999).<br />

Wanneer calciumchloride intraveneus<br />

wordt toegediend moet ervoor worden gewaakt<br />

dat er geen perivasculaire necrose<br />

optreedt tengevolge <strong>van</strong> extravasaal geraakt<br />

calcium. De intraveneuze behandeling<br />

kan ook risicovol zijn <strong>van</strong>wege het<br />

gevaar <strong>van</strong> hartstilstand. Daarom moet<br />

het infuus langzaam toegediend worden<br />

met 1 g calcium per minuut, terwijl ondertussen<br />

de hartfunctie met een stethoscoop<br />

continu wordt gecontroleerd op het optreden<br />

<strong>van</strong> aritmieën (Littledike et al. 1976).<br />

Plasma calciumconcentraties stijgen zeer<br />

snel binnen de eerste 30 minuten na een<br />

intraveneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />

en dalen dan weer geleidelijk<br />

binnen de volgende 6 tot 8 uur (Goff en<br />

Horst, 1998).<br />

Koeien reageren op de behandeling met<br />

een terugkerend bewustzijn, verlaging<br />

<strong>van</strong> de hartslag en verhoogde amplitude<br />

of 4 mg/100 ml. Behandeling <strong>van</strong> melkziekte in vroeger tijden


<strong>van</strong> spiercontracties. Andere tekenen zijn<br />

een herstart <strong>van</strong> de penscontracties, eructatie,<br />

urinatie en defecatie en spiercontracties.<br />

De behandeling is succesvol indien<br />

de koe binnen 30 minuten weer staat.<br />

In het verre verleden werden koeien met<br />

hypocalcemie behandeld met een infuus<br />

<strong>van</strong> gefilterde lucht in de uier. De luchtinjecties<br />

waren misschien succesvol omdat<br />

ze de vraag naar calcium verlaagden door<br />

de melkproductie te remmen, of omdat ze<br />

uitzetting <strong>van</strong> de melkklier veroorzaakten<br />

waardoor verder transport <strong>van</strong> calcium<br />

<strong>van</strong> het bloed naar de uier verhinderd<br />

werd, of omdat ze de diffusie <strong>van</strong> calcium<br />

<strong>van</strong>uit de melkklier terug naar het bloed<br />

bevorderden. Ongeacht het precieze mechanisme<br />

hielp deze behandeling om de<br />

calciumconcentratie <strong>van</strong> het plasma te<br />

herstellen (Aslam en Tucker, 1998).<br />

Melkziekte koeien dienen na behandeling<br />

intensief geobserveerd te worden op<br />

verschijnselen die op subklinische hypocalcemie<br />

duiden, zoals trage voeropname,<br />

onvoldoende pensvulling, algemene<br />

traagheid, licht verhoogde lichaams-temperatuur<br />

en een toegenomen neiging om<br />

langdurig te blijven liggen. Bij rectaal<br />

onderzoek wordt dan vaak een slecht ge-<br />

[Figuur 10] Klinische en subklinische effecten <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

contraheerde uterus gevonden en vaginale<br />

uitvloeiing. Behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

dient daarom altijd gevolgd te worden door<br />

een “ gecontinueerde observatie en zorg ”<br />

door de veehouder.<br />

6. Aan hypocalcemie gerelateerde afwijkingen<br />

Calcium beïnvloedt zowel contractiele als<br />

niet contractiele cellen. In contractiele cellen<br />

is calcium betrokken in spierfuncties<br />

(contracties) en in niet contractiele cellen<br />

speelt het een belangrijke rol in excretie<br />

<strong>van</strong> cellulaire cytokines en hormonen en<br />

in immuunfuncties. Klinische en subklinische<br />

hypocalcemie verstoren deze functies<br />

bij beiden en kunnen dan rondom het<br />

afkalven een cascade <strong>van</strong> gerelateerde<br />

ziekten in gang zetten, zoals weergegeven<br />

in Figuur 10. In contractiele cellen veroorzaakt<br />

hypocalcemie onder andere een<br />

verminderde contractiliteit <strong>van</strong> de gladde<br />

spieren <strong>van</strong> het maag-darmkanaal (pens en<br />

lebmaag), de uterus en cervix en de melkklier<br />

(alveoli en de kringspier <strong>van</strong> de tepelopening)<br />

(Daniel, 1983, Jorgensen et al.<br />

1998).<br />

De vermindering <strong>van</strong> de contractiliteit <strong>van</strong><br />

glad spierweefsel heeft tot gevolg dat de<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 21


droge stofopname uit het maag-darmkanaal<br />

vermindert en dus ook de opname <strong>van</strong> mineralen<br />

(calcium en magnesium ) en vitaminen<br />

(vitamine D) uit de darm, alsmede de energieproductie<br />

door de verlaagde voeropname.<br />

De verminderde energieproductie verergert<br />

daarmee een reeds bestaande negatieve energiestatus<br />

(NES) rond afkalven. Dit leidt weer<br />

tot een verhoogd risico <strong>van</strong> leververvetting en<br />

daarmee verbonden metabole (ketose) en infectieuze<br />

ziekten (mastitis en andere stoornissen)<br />

(Bendixen et al., 1987; Houe et al. 2001;<br />

Mulligan et al. 2006; Grinberg et al. 2008;<br />

Waldron en Revelo, 2008).<br />

Effecten op niet contractiele cellen manifesteren<br />

zich als onderdeel <strong>van</strong> immuunsuppressie<br />

waar niet alleen hypocalcemie bij betrokken<br />

is maar ook een complex <strong>van</strong> andere factoren<br />

zoals een negatieve energie status en stress<br />

situaties (Corbett, 2009). Het betreft onder andere<br />

verstoring <strong>van</strong> het evenwicht tussen extracellulair<br />

en intracellulair calcium in bloed<br />

cellen betrokken bij cellulaire afweer mechanismen<br />

(Newton et al, 2003; Arredouni, 2004;<br />

Kimura et al. 2006; Waldron and Revelo,<br />

2008).<br />

Bovenstaande betekent ook dat wanneer zich<br />

ziekten in de transitieperiode bij koeien manifesteren<br />

men in omgekeerde richting alert<br />

dient te zijn op het aanwezig zijn <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Bij constatering <strong>van</strong> het laatste dient<br />

men zich weer bewust te zijn <strong>van</strong> daarmee<br />

verbonden inadequate managementstrategieen<br />

in de droogstand en ver daarvoor tijdens de<br />

ruwvoerwinning.<br />

6.1. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op contractiele<br />

cellen<br />

6.1.1. Relaxatie <strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de<br />

tepel<br />

Een eerste voorbeeld <strong>van</strong> een direct effect<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie rond afkalven is relaxatie<br />

<strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de tepelopening<br />

wat zichtbaar wordt in het lekken <strong>van</strong> melk<br />

(Figuur 11). Dingwell et al. (2003) vermeldden<br />

dat koeien, <strong>van</strong>af het droogzetten, tot<br />

ver in de droogstand in afnemende percentages<br />

open tepels vertonen (Figuur 11). De<br />

vraag kan worden gesteld of dit verschijnsel<br />

ook met hypocalcemie in verband gebracht<br />

kan worden. Het antwoord daarop kan niet<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 22<br />

gegeven worden zonder nader onderzoek.<br />

Open tepels vergroten de penetratiekans<br />

<strong>van</strong> bacteriën <strong>van</strong>uit de omgeving in de uier.<br />

Het verlies <strong>van</strong> contractiliteit <strong>van</strong> de sluitspier<br />

kan daardoor, in combinatie met een<br />

immuunsuppressie rond het afkalven, de<br />

oorzaak zijn <strong>van</strong> een verhoogde incidentie<br />

<strong>van</strong> mastitis.<br />

[Figuur 11] Melklekken tengevolge <strong>van</strong><br />

relaxatie <strong>van</strong> de sphincter <strong>van</strong> de tepel<br />

(boven) en (onder) percentage open tepels in<br />

de droogstand (Dingwall et al. 2003)<br />

Calcium is in combinatie met oxytocine ook<br />

betrokken bij de contractie <strong>van</strong> de melksecernerende<br />

alveoli in de melkklier. Dit verklaart<br />

waarom koeien met subklinische hypocalcemie<br />

vaak de melk niet laten schieten<br />

en niet volledig kunnen worden uitgemolken.<br />

Bovendien brengen subklinisch hypocalcemische<br />

koeien meer tijd liggend door<br />

waardoor de contactlengte met uierpathogenen<br />

uit de omgeving wordt vergroot.<br />

6.1.2. Voortplantingsfuncties/stoornissen<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> beïnvloedt via verschillende<br />

wegen de functie <strong>van</strong> de voortplantingsorganen.<br />

Voorbeelden zijn verminderde<br />

contractiliteit <strong>van</strong> gladde spiervezels <strong>van</strong><br />

uterus en cervix, verminderde bloedstroom


D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 23


naar geslachtorganen en andere orgaansystemen<br />

(Jonsson en Daniel, 1997), verzwakte<br />

signaaloverdracht op het endocriene celniveau<br />

(Veldhuis et al., 1987) en indirect via<br />

een verlaagde energiestatus (Daniel, 1983).<br />

De verminderde contractiliteit <strong>van</strong> gladde<br />

spieren <strong>van</strong> het myometrium wordt verantwoordelijk<br />

geacht voor dystocia en prolapsus<br />

uteri (Odegaard, 1977; Risco, 1984).<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> na het afkalven, kan ook het<br />

involutieproces <strong>van</strong> de uterus vertragen.<br />

Dit klopt met de bevinding dat koeien met<br />

melkziekte verdikte en weinig contractiele<br />

wanden <strong>van</strong> de uterus vertonen tijdens de<br />

eerste 32 dagen na het afkalven vergeleken<br />

met klinisch gezonde koeien. De gecombineerde<br />

effecten <strong>van</strong> hypocalcemie en een<br />

negatieve energiestatus kunnen daarnaast<br />

bijdragen aan een hogere incidentie <strong>van</strong><br />

retentio secundinarum (Risco et al., 1993).<br />

Vermeld wordt ook dat subklinische hypocalcemie<br />

na het afkalven, resulteert in een<br />

uitgestelde eerstvolgende ovulatie en in cysteuze<br />

follikels (Curtis et al. 1983; Massey<br />

et al. 1993). Risco et al. (1994) vermeldden<br />

een gemiddeld interval <strong>van</strong> 30,8 dagen tot<br />

de eerste ovulatie in koeien met hypocalcemie<br />

vergeleken met 20 dagen voor controlekoeien.<br />

Dippel et al. (1995) toonden aan dat<br />

calcium betrokken is bij de afgifte <strong>van</strong> luteiniserend<br />

hormoon (LH) in de vorm <strong>van</strong> LH<br />

releasing hormoon (LHRH) <strong>van</strong> uit de hypofyse.<br />

De afgifte <strong>van</strong> LHRH is doorslaggevend<br />

voor de start en regelmaat <strong>van</strong> de ovariële<br />

cyclus en de uiteindelijke bevruchting.<br />

Hier moet echter bij worden opgemerkt dat<br />

bevruchting een proces is dat weken na het<br />

afkalven, plaatsvindt. Bevruchting leidt<br />

ook niet altijd tot een bestendige dracht<br />

<strong>van</strong>wege vroegembryonale sterfte of later<br />

optredende abortussen. Deze stoornissen<br />

zijn meestal het gevolg <strong>van</strong> een groot aantal<br />

factoren waar<strong>van</strong> een bespreking zich buiten<br />

de opzet <strong>van</strong> dit overzicht bevindt.<br />

6.1.3. Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />

Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag (DA) is een stoornis<br />

die tot stand komt binnen een complex<br />

netwerk <strong>van</strong> andere stoornissen rond afkalven.<br />

Hiertoe behoren onder andere hypocalcemie,<br />

pensverzuring, pensfermentatie, negatieve<br />

energiestatus en daar<strong>van</strong> afgeleide<br />

stoornissen zoals leververvetting en ketose.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 24<br />

Hoe deze verwevenheid tot lebmaagverplaatsing<br />

leidt is nog zeer onduidelijk.<br />

[Figuur 12] A en B: Karakteristieke drukregistraties<br />

<strong>van</strong> pens en lebmaag voor de inductie<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie in een koe. C en D:<br />

Registratie aan het einde <strong>van</strong> een Na2EDTA<br />

infusie (hypocalcemische status) in dezelfde<br />

koe (Daniel, 1983).<br />

De betrokkenheid <strong>van</strong> hypocalcemie vloeit<br />

voort uit de vermindering <strong>van</strong> de contractiliteit<br />

<strong>van</strong> de gladde spieren <strong>van</strong> pens en<br />

lebmaag en overige delen <strong>van</strong> de gastrointestinale<br />

tractus (Figuur 12). Er blijkt een lineair<br />

verband te bestaan tussen de calciumconcentratie<br />

in plasma en de frequentie en<br />

amplitude <strong>van</strong> de penscontracties in koeien<br />

bij wie experimenteel melkziekte was opgewekt<br />

met een EDTA-infuus (Daniel, 1983;<br />

Jorgensen et al. 1998). Dysfunctie <strong>van</strong> de<br />

pens wordt normaalgesproken waargenomen<br />

voordat andere klinische symptomen<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie zich aandienen. Plasma<br />

calciumconcentraties <strong>van</strong> < 1.25 mmol<br />

Ca tot /L (5 mg/100ml ) verminderden de motiliteit<br />

<strong>van</strong> de lebmaag met 70% en de sterkte<br />

<strong>van</strong> de contractie met 50% (Daniel, 1983).<br />

Delgado-Lecaroz et al. (2000) vermeldden<br />

dat koeien met DA significant lagere calcium-,<br />

fosfor-, magnesium-, kalium- en


chloor-concentraties hadden, vergeleken<br />

met controle koeien <strong>van</strong> dezelfde veestapel<br />

op het moment <strong>van</strong> het stellen <strong>van</strong> de<br />

diagnose. Hypomotiliteit <strong>van</strong> de lebmaag<br />

wordt daarom gezien als een belangrijke risicofactor<br />

die een dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />

bevordert. Dit werd ondersteund door de<br />

bevinding dat veel gevallen <strong>van</strong> DA tijdelijk<br />

kunnen worden gecorrigeerd door toediening<br />

<strong>van</strong> calciumpreparaten en dat sommige<br />

koeien met DA ook een historie <strong>van</strong><br />

melkziekte hebben (Poulsen, 1974; Erb en<br />

Martin, 1978; Curtis et al. 1985; Madison en<br />

Trout, 1993; Massey et al. 1993; Cameron,<br />

1996). Onderzoekers slaagden er echter niet<br />

in een direct verband te vinden tussen hypocalcemie<br />

en lebmaagverplaatsing (Bajcsy et<br />

al., 1997; Geishauser en Oekentorp, 1997).<br />

Dit zou onder andere verklaard kunnen<br />

worden door het feit dat de drempelwaarde<br />

<strong>van</strong> de calciumconcentratie onder 0,6 mmol<br />

Ca tot /L bloed zou moeten vallen. Als deze<br />

drempelwaarde eenmaal is bereikt, stopt<br />

de motiliteit <strong>van</strong> de lebmaag (Madison en<br />

Trout, 1988).<br />

Deze bevindingen geven aan dat, wanneer<br />

een koe na het afkalven geconfronteerd<br />

wordt met lebmaagverplaatsing, men zich<br />

dient te realiseren dat deze stoornis zijn<br />

wortels kan hebben in hypocalcemie en<br />

andere bovengenoemde stoornissen, die<br />

veelal op hun beurt te wijten zijn aan onjuist<br />

management tijdens de transitieperiode.<br />

Omgekeerd dient men te bedenken dat<br />

hypocalcemie, pensverzuring, leververvetting,<br />

enz. potentiële stoornissen zijn die in<br />

onderlinge samenwerking tot de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> lebmaagverplaatsing kunnen<br />

leiden. De diagnose lebmaagdislocatie kan<br />

dus nooit een eindpunt maar dient een vertrekpunt<br />

te zijn naar de eventuele aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> potentiële bijdragende stoornissen<br />

die bij het ontstaan <strong>van</strong> lebmaag dislocatie<br />

een rol kunnen spelen (Hendriks, in voorbereiding).<br />

6.2. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op nietcontractiele<br />

cellen<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> oefent niet alleen invloed uit<br />

op spiercellen maar ook op niet-contractiele<br />

cellen <strong>van</strong> het immuunsysteem (PNM’s en<br />

lymfocyten) en endocriensysteem (pan-<br />

creas en hypofyse) (Dippel, 1995; Newton<br />

et al. 2003; Arredouni, 2004; Kimura et al.<br />

2006). Dit kan zich onder andere uiten in<br />

immuusuppressie of stoornissen in endocriene<br />

functies.<br />

6.2.1. Immuunsuppressie<br />

Immuunsuppressie in de koe wordt gekenmerkt<br />

door een duidelijk belemmering <strong>van</strong><br />

het vermogen een effectieve immuunrespons<br />

tot stand te brengen tegen binnendringende<br />

pathogenen wat dan resulteert in een toename<br />

in incidenties en prevalenties <strong>van</strong> ernstige<br />

infectieuze ziekten. Een duidelijk voorbeeld<br />

<strong>van</strong> immuunsuppressie door hypocalcemie<br />

is de verminderde fagocytosecapaciteit <strong>van</strong><br />

mastitis pathogenen door onder anderen polymorfonucleaire<br />

leukocyten (PMNs) in de<br />

uier. Ducasin et al. (2001; 2003) toonden aan<br />

dat het vermogen <strong>van</strong> leukocyten, afkomstig<br />

<strong>van</strong> met EDTA hypocalcemische gemaakte<br />

koeien, om in vitro mastitis verwekkers te<br />

fagocyteren, sterk verminderd is. Dit wordt<br />

mogelijk veroorzaakt door de afwezigheid<br />

<strong>van</strong> een stijging <strong>van</strong> de intracellulaire Ca 2+ -<br />

concentratie, die een vereiste is voor de samensmelting<br />

<strong>van</strong> secundaire granulae met<br />

het fagosomaal membraan na fagocytose<br />

(Jaconi et al., 1990).<br />

Immunosuppressie dient niet geisoleerd beoordeeld<br />

te worden maar als een multifactoriële<br />

stoornis die beïnvloed wordt door een<br />

complex <strong>van</strong> gelijktijdig acterende (stress)<br />

factoren zoals: het afkalfproces, de overgang<br />

<strong>van</strong> droogstaand naar lacterend, de<br />

hoogte <strong>van</strong> de biest/melkproductie, een negatieve<br />

energiestatus, leververvetting, pensverzuring<br />

en andere gelijktijdig optredende<br />

ziekten (Goff and Kimura, 2002). Dit stemt<br />

overeen met de bevinding <strong>van</strong> Kehrli et al.<br />

(1989a,b) die rapporteerden dat de functie<br />

<strong>van</strong> PBMCs en neutrofielen cellen afnam<br />

wanneer bij schijnbaar gezonde koeien de<br />

partus naderde en dat deze niet herstelde gedurende<br />

de eerste 2 á 3 weken na het afkalven.<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> kan daarom beschouwd<br />

worden als één <strong>van</strong> de factoren die een al<br />

bestaande immuunsuppressie verergert.<br />

Immuunsuppressie wordt als een zeer belangrijk<br />

economisch probleem binnen de industriële<br />

melkveehouderij beschouwd als gevolg<br />

<strong>van</strong> een toegenomen vatbaarheid <strong>van</strong> melkvee<br />

voor infecties en een daaropvolgende<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 25


verminderde melkproductie met name in de<br />

vroege lactatieperiode (Kimura et al. (2006).<br />

Calcium en activering <strong>van</strong> immuuncellen<br />

Goed functionerende immuuncellen zijn in<br />

staat om geactiveerd te worden wanneer dat<br />

nodig is. In deze paragraaf zal ingegaan worden<br />

op de rol die hypocalcemie speelt in het<br />

functioneren <strong>van</strong> perifere bloedmononucleaire<br />

cellen (PBMCs).<br />

De sleutel tot succes <strong>van</strong> activering <strong>van</strong> immuuncellen<br />

is een stijging <strong>van</strong> de concentratie<br />

<strong>van</strong> geïoniseerd calcium in het cytoplasma<br />

(Grafton en Twaite, 2001). De mate<br />

<strong>van</strong> deze initiële stijging <strong>van</strong> Ca 2+ in het cytoplasma,<br />

volgend op een activeringssignaal,<br />

is een indicator <strong>van</strong> het reactievermogen en<br />

functie <strong>van</strong> de immuuncel (Partiseti et al.<br />

1994; Lewis, 2001). Onder hypocalcemische<br />

omstandigheden is de concentratie <strong>van</strong> extracellulair<br />

Ca 2+ verlaagd, wat op zijn beurt<br />

de intracellulaire Ca 2+ concentratie weer<br />

negatief beïnvloedt. De verlaagde Ca 2+ concentratie<br />

in het celplasma moet dan aangevuld<br />

worden <strong>van</strong>uit opgeslagen voorraden<br />

in celorganellen zoals het endoplasmatisch<br />

reticulum (ER) en mitochondria. Wanneer<br />

hypocalcemie zich in gematigde vorm manifesteert<br />

is het ER in staat de cellulaire tekorten<br />

te compenseren. In gevallen <strong>van</strong> een<br />

ernstig optredende hypocalcemie treden er<br />

echter ook tekorten op in het ER waardoor<br />

de intracellulaire Ca 2+ homeostase uit balans<br />

raakt. Dit zal dan tot verstoorde celfuncties<br />

leiden.<br />

Onderzoek bij ratten heeft uitgewezen dat<br />

hypocalcemie de intracellulaire calciumopslag<br />

in hepatocyten <strong>van</strong> de rat reduceert, en<br />

daarmee de toevoer <strong>van</strong> Ca 2+ <strong>van</strong>uit de reservoirs<br />

(endoplasmatic reticulum (ER) en<br />

mitochondria) afzwakt (Barre et al. 1994;<br />

1995).<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> en functies <strong>van</strong> perifere<br />

bloed mononucleaire cellen (PBMC)<br />

Kimura et al (2006) veronderstelden, naar<br />

analogie <strong>van</strong> deze bevindingen in ratten,<br />

dat hypocalcemie in koeien rond afkalven<br />

de hoeveelheid af te geven Ca 2+ opgeslagen<br />

in het ER <strong>van</strong> immuuncellen eveneens verlaagt<br />

en dat de uitstroom er <strong>van</strong> na stimulering<br />

wordt afzwakt.<br />

Om deze hypothese te onderbouwen onder-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 26<br />

zochten zij in vitro of er veranderingen waren<br />

in mobilisatie <strong>van</strong> intracellulaire Ca 2+<br />

<strong>van</strong> PBMCs <strong>van</strong> koeien rond afkalven, na<br />

stimulering met een “trigger”, het anti-CD3<br />

mAB-secondaryAb complex. De af te geven<br />

Ca 2+ voorraad in het endoplasmatisch reticulum<br />

werd gemeten en de correlatie met de<br />

intracellulaire calcium mobilisatie respons<br />

werd bepaald.<br />

Kimura et al. (2006) constateerden dat rond<br />

het afkalven de stroom <strong>van</strong> gemobiliseerd<br />

intracellulair Ca 2+ in PBMCs <strong>van</strong>uit de calciumreservoirs<br />

(ER en mitochondria) naar<br />

het cytoplasma significant (P=0.005) verminderd<br />

was na stimulering door eerder<br />

genoemde trigger. De daling in respons<br />

begon op dag -11 voor zowel koeien zonder<br />

melkziekte en koeien met melkziektesymptomen,<br />

tot de dag <strong>van</strong> afkalven. Na het afkalven<br />

verbeterde de respons (P= 0,03). De<br />

PBMCs <strong>van</strong> koeien die, naar later bleek,<br />

melkziekte zouden ontwikkelen lieten al<br />

voor de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie een<br />

significant verlaagde intracellulaire Ca 2+<br />

respons zien (Figuur 13).<br />

[Figuur 13] Veranderingen in intracellulaire<br />

Ca 2+ concentratie in PBMCs als reactie op<br />

stimulering door anti-CD3 mAb-secondary<br />

antibody complex in koeien met (o) melkziekte<br />

(n=8) en (•) zonder melkziekte (n=19) rond<br />

afkalven (Kimura, et al. 2006). Ca 2+ is vastgesteld<br />

als de ratio <strong>van</strong> de (Fluo-4)/ (FuraRed)<br />

emissie.<br />

De zwakkere intracellulaire Ca 2+ respons<br />

<strong>van</strong> de PBMCs <strong>van</strong> koeien met en zonder<br />

melkziektesymptomen rond het afkalven<br />

na stimulering, bleek op het zelfde moment


plaats te vinden als afzwakking <strong>van</strong> immuunfuncties<br />

in neutrofiele cellen in koeien<br />

rond het afkalven zoals eerder gerapporteerd<br />

door (Kehrli et al.1989a; Nonnecke et<br />

al. 2003).<br />

Na behandeling <strong>van</strong> Jersey koeien met<br />

melkziekte, met een intraveneus infuus met<br />

calcium, werd er een significante (P= 0.01)<br />

verhoging <strong>van</strong> de intracellulaire PBMC<br />

Ca 2+ -flux na stimulering waargenomen. De<br />

initiële stijging in intracellulair Ca 2+ , kort na<br />

de behandeling, wordt veroorzaakt door een<br />

uitstroom <strong>van</strong> nog opgeslagen calcium <strong>van</strong>uit<br />

het ER naar het cytoplasma en gevolgd<br />

door een instroom <strong>van</strong> extracellulair Ca 2+ .<br />

Deze uitstroom <strong>van</strong> Ca 2+ gaat door totdat de<br />

Ca 2+ afhankelijke Ca 2+ kanalen open gaan<br />

om extracellulair Ca 2+ binnen te laten. De<br />

auteurs veronderstellen dat de daling <strong>van</strong> de<br />

PBMC Ca 2+ responsiviteit het gevolg is <strong>van</strong><br />

een afname <strong>van</strong> het opgeslagen Ca 2+ in het<br />

ER. De resultaten geven tevens aan dat er<br />

een duidelijke correlatie is tussen intracellulaire<br />

Ca 2+ responsiviteit en de hoeveelheid<br />

af te geven Ca 2+ die opgeslagen is in het ER<br />

en daar kan uitstromen.<br />

Naast een afname in Ca 2+ uitstroom als respons<br />

op het stimulerende anti-CD3 mAb-<br />

[Figuur 14] Grootte <strong>van</strong> de calciumopslag<br />

in het ER rond de tijd <strong>van</strong> afkalven in koeien<br />

(o) met melkziekte (n=8) en (•) zonder melkziekte<br />

(n=19) (Kimura et al. 2006). De grootte<br />

<strong>van</strong> de calciumopslag in het ER wordt uitgedrukt<br />

als het verschil in oppervlakte onder<br />

de grafiek (‘area under the curve’, AUC) <strong>van</strong><br />

de ratio <strong>van</strong> (Fluo-4)/(FuraRed) emissie <strong>van</strong><br />

de uitgangswaarde tijdens de per<strong>van</strong>adate/<br />

ionomycin behandeling.<br />

secondary Ab complex in PBMCs rond het<br />

afkalven, laat de totale hoeveelheid af te geven<br />

Ca 2+ opgeslagen in het ER <strong>van</strong> PBMCs<br />

<strong>van</strong> deze koeien rond het afkalven hetzelfde<br />

patroon <strong>van</strong> daling (P= 0,003) <strong>van</strong> dag -11<br />

tot de dag <strong>van</strong> afkalven zien. Melkziekte<br />

bleek deze afname in de PBMC Ca 2+ opslag<br />

wel te verergeren. Na het afkalven<br />

was er oplopend tot dag 11, een significante<br />

(P=0008) stijging <strong>van</strong> het opgeslagen mobiliseerbare<br />

Ca 2+ in ER <strong>van</strong> de PBMCs voor<br />

zowel koeien met als zonder melkziekte<br />

(Figuur 14).<br />

De afname in af te geven Ca 2+ opslagen in<br />

ER rond het afkalven was significant voor<br />

hypocalcemische niet-melkziekte koeien,<br />

maar niet voor koeien met melkziekte.<br />

Echter de mobiliseerbare Ca 2+ reserves in<br />

ER <strong>van</strong> PBMCs in koeien met melkziekte<br />

waren veel lager. Daarnaast was de uitstroom<br />

<strong>van</strong> Ca 2+ uit het ER na stimulatie op<br />

dag 11 en 7 voor afkalven kleiner in melkziekte<br />

koeien dan in niet-melkziekte koeien.<br />

Dit valt te verklaren uit het feit dat koeien<br />

met melkziekte aan een grotere mate <strong>van</strong><br />

hypocalcemie lijden. De Ca 2+ opslag in het<br />

ER bleek ook al vele dagen voor de manifestatie<br />

<strong>van</strong> melkziekte uitgeput te zijn.<br />

Bovendien bleek dat de Ca 2+ opgeslagen in<br />

het ER <strong>van</strong> de PBMCs al lange tijd voor de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie afnam. De<br />

daling <strong>van</strong> af te geven Ca 2+ in het opgeslagen<br />

ER <strong>van</strong> de PBMCs vond plaats ondanks<br />

een redelijk gehandhaafde calciumconcentratie<br />

in plasma tot aan het tijdstip <strong>van</strong> afkalven<br />

(Kimura et al. 2006).<br />

Mailhot et al. (2000) toonden aan dat bij<br />

ratten de Ca 2+ status in de extracellulaire<br />

vloeistof een primaire determinant is <strong>van</strong><br />

de intracellulaire calciumstatus, ondanks<br />

de grote Ca 2+ gradiënt tussen extra- en intracellulaire<br />

Ca 2+ concentraties. Ze namen<br />

tevens waar dat de uitputting <strong>van</strong> intracellulair<br />

Ca 2+ in hepatocyten, veroorzaakt<br />

door hypocalcemie, de intracellulaire Ca 2+<br />

respons op hormonen, die op hepatocyten<br />

inwerken, afzwakt. De vraag kan dan worden<br />

gesteld of dezelfde processen in koeien<br />

rondom het afkalven ook plaatsvinden.<br />

Larsen et al. (2001) evalueerde het verband<br />

tussen enerzijds direct beschikbare informatie,<br />

achtergrondkennis <strong>van</strong> en klinische<br />

observaties door dierenartsen en anderzijds<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 27


Een door hypocalcemie geïnitieerde immuunsuppressie<br />

bevordert het ontstaan<br />

<strong>van</strong> infectieuze aandoeningen inclusief<br />

mastitiden<br />

chemische bloed parameters die karakteristiek<br />

zijn voor hypocalcemie en melkziekte.<br />

Kimura et al. (2006) suggereerden, op<br />

grond <strong>van</strong> hun onderzoek, dat de vermindering<br />

in PBMC functies in koeien een gevolg<br />

kan zijn <strong>van</strong> de gereduceerde intracellulaire<br />

Ca 2+ opslag. De hoeveelheid af te geven Ca 2+<br />

aan het celplasma neemt vooral af rond het<br />

tijdstip <strong>van</strong> de partus, wat correspondeert<br />

met de tijd waarin biest wordt gesynthetiseerd<br />

en hypocalcemie het meest frequent<br />

wordt waargenomen.<br />

Geconcludeerd werd dat calcium deficiëntie<br />

veroorzaakt door stress rond het afkalven en<br />

door hypocalcemie geassocieerd is met een<br />

reductie in opgeslagen intracellulair calcium<br />

in de PBMCs. Dit wijst er op dat de intracellulaire<br />

calciumopslag tijdens de periode<br />

rond het afkalven onder druk staat doordat<br />

deze wordt ingezet om de fysiologische<br />

extracellulaire Ca 2+ concentratie te helpen<br />

op peil te houden, wanneer de koe worstelt<br />

om haar calciumhomeostase rond de partus<br />

te handhaven. De afname <strong>van</strong> af te geven<br />

Ca 2+ dat opgeslagen is in het ER verandert<br />

significant de respons <strong>van</strong> immuuncellen op<br />

een activeringssignaal in vivo en verzwakt<br />

hiermee calciumsignalen in immuuncellen<br />

<strong>van</strong> koeien rond het afkalven, zoals eerder<br />

werd vastgesteld door Mailhot et al. (2000)<br />

in ratten. Deze bevindingen tonen aan dat<br />

de immuunsuppressie in melkkoeien rond<br />

het afkalven gedeeltelijk veroorzaakt wordt<br />

door een verminderd vermogen <strong>van</strong> de<br />

PBMC om een sterke intracellulaire Ca 2+<br />

stroom te genereren als reactie op een signaal<br />

dat deze cellen normaal gesproken volledig<br />

zou activeren. Het betekent ook dat<br />

hypocalcemie bijdraagt aan een extra reductie<br />

in intracellulair opgeslagen calcium<br />

in immuuncellen en daardoor een immuunsuppressie<br />

verergert (Kimura et al., 2006).<br />

De immuunsuppressie kan volgens Waldron<br />

en Revelo (2008) verantwoordelijk gesteld<br />

worden voor een toename in incidentie en<br />

ernst <strong>van</strong> infecties rond de tijd <strong>van</strong> afkal-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 28<br />

ven. Dit zal ongetwijfeld ook opgeld doen<br />

voor mastitiden.<br />

6.2.2. <strong>Hypocalcemie</strong> en melkproductie<br />

Een veel gestelde vraag is of melkziekte<br />

de lactatieproductie in negatieve zin beinvloedt.<br />

Rajala-Schultz et al. (1999) vergeleken<br />

de melkproductie <strong>van</strong> koeien met<br />

en zonder melkziekte vόόr en na 8 weken<br />

in lactatie. De lactatieproductie voor dit<br />

tijdstip geeft een indicatie <strong>van</strong> de potentiele<br />

lactatieproductie over 305 dagen <strong>van</strong><br />

koeien zonder melkziekte. De onderzoekers<br />

stelden vast dat melkziekte de melkproductie<br />

negatief beïnvloedt gedurende een periode<br />

<strong>van</strong> 4 tot 6 weken na het afkalven. Het<br />

melkverlies varieerde <strong>van</strong> 1,1 tot 2,9 kg/<br />

dag, afhankelijk <strong>van</strong> de pariteit en de tijd<br />

die was verstreken sinds de diagnose was<br />

gesteld. Ondanks het verlies in de vroege<br />

lactatie produceerden koeien met melkziekte<br />

echter 1,1 tot 1,7 kg melk per dag meer<br />

dan koeien zonder melkziekte berekend<br />

over een lactatieperiode <strong>van</strong> 305 dagen.<br />

Opgemerkt dient te worden dat bij bovenstaande<br />

analyses geen rekening is gehouden<br />

met gelijktijdig met melkziekte optredende<br />

stoornissen.<br />

Andere onderzoekers (Dohoo and<br />

Martin,1984; DeLuyker et al. 1991) konden<br />

geen significante associatie vaststellen<br />

tussen de lactatieproductie en melkziekte.<br />

Volgens Rayala-Schultz et al. (1999) is de<br />

discrepantie in onderzoekresultaten waarschijnlijk<br />

te wijten aan het gebruik <strong>van</strong> verschillende<br />

statistische methoden en metingen<br />

<strong>van</strong> de lactatie productie.<br />

6.2.3. Uieroedeem rond afkalven<br />

Uieroedeem rond het afkalven is een onderdeel<br />

<strong>van</strong> lichaamsoedeem. Het is een<br />

conditie waarin lymfevloeistof zich sneller<br />

ophoopt in het interstitium dan het wordt<br />

afgevoerd. Uieroedeem rond het afkalven,<br />

kan zich dagen tot weken vόόr of direct na<br />

het afkalven ontwikkelen.<br />

Het begint met een opeenhoping <strong>van</strong> vloeistof<br />

in de basis <strong>van</strong> de uier. In milde gevallen<br />

kan het zich beperken tot 1 of 2 kwartieren.<br />

Als de ernst <strong>van</strong> de conditie toeneemt,<br />

wordt de gehele uier beïnvloed en kan de<br />

vloeistof zich ook verspreiden naar de buik,


[Figuur 15] Is uieroedeem gerelateerd aan hypocalcemie<br />

?<br />

de dijen en zelfs de vulva.<br />

Gezwollen tepels bemoeilijken het melken<br />

en verhogen het risico op mastitis. Een door<br />

oedeem gezwollen uier verliest bovendien<br />

zijn flexibiliteit, heeft minder ruimte voor<br />

melkopslag en loopt sneller fysieke schade<br />

op (Tucker et al. 1992).<br />

Waller et al. (2007) diagnosticeerden uieroedeem<br />

rond het afkalven echografisch.<br />

De incidentie bedroeg 18%. In alle gevallen<br />

was het oedeem bilateraal symmetrisch<br />

verdeeld tussen het linker- en het rechterkwartier<br />

en het voor- en achterkwartier. Het<br />

oedeem bleef gemiddeld 14,7 dagen in de<br />

voorkwartieren en 14,8 dagen in de achterkwartieren<br />

aanwezig. Er werd geen oedeem<br />

meer gevonden <strong>van</strong>af 22 dagen na het afkalven.<br />

Er is gesuggereerd dat uieroedeem dezelfde<br />

etiologie kent als hypocalcemie omdat het<br />

vaak gezien wordt in veestapels met een<br />

hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte. Over het<br />

algemeen komt oedeem echter vaker voor<br />

bij vaarzen dan bij volwassen koeien terwijl<br />

de incidentie <strong>van</strong> melkziekte in vaarzen<br />

zeer laag is. Ook is gesuggereerd dat (uier)<br />

oedeem bij vaarzen een indicatie zou kunnen<br />

zijn dat oudere koeien at risk zijn voor<br />

hypocalcemie. De verbanden zijn echter tot<br />

nu toe niet wetenschappelijk aangetoond.<br />

Vele factoren die kunnen bijdragen aan<br />

uieroedeem zijn vermeld in de literatuur<br />

(Sanders and Sanders, 1981; Amstutz,<br />

1982; Jones et al. 1984; Nestor et al. 1988;<br />

Tucker et al. 1992; Tauriainen, 2001). Het<br />

betreft het consumeren <strong>van</strong> relatief grote<br />

hoeveelheden kalium, natrium, eiwitten en<br />

een positief kation-anion verschil (DCAD)<br />

in het rantsoen (+102 tot +60 mEq/kg droge<br />

stof) <strong>van</strong> droogstaande koeien. Andere<br />

genoemde factoren zijn hoge opname <strong>van</strong><br />

chloride (>195 g/dag) en verstoringen <strong>van</strong><br />

de circulatie zoals beperking <strong>van</strong> bloed- en<br />

lymfeafvoer <strong>van</strong> de uier in de late dracht,<br />

genetische factoren, enz. De precieze oorzaak<br />

<strong>van</strong> uieroedeem rond het afkalven is<br />

echter nog steeds onduidelijk.<br />

7. Differentiaaldiagnose <strong>van</strong> melkziekte<br />

7.1. Downer-cow-syndroom<br />

De term Downer heeft betrekking op een<br />

koe die rond het afkalven voor langere<br />

tijd niet in staat is op te staan, alert is, in<br />

sternale positie ligt, meestal een normale<br />

eetlust vertoont, en niet reageert op (herhaalde)<br />

behandeling(en) voor melkziekte.<br />

De conditie werd vroeger gezien als een<br />

aparte vorm <strong>van</strong> melkziekte en later als een<br />

complicatie hier<strong>van</strong>. Downer koeien (DK)<br />

manifesteren zich met een hypopfosfatemische<br />

of een hypokalemische achtergrond.<br />

Volgens Smith et al. (1997) en Ménard en<br />

Thomson (2007) kunnen 3,8 tot 28,2 % <strong>van</strong><br />

alle gevallen <strong>van</strong> melkziekte alerte Downer<br />

koeien (ADK) worden, waar<strong>van</strong> 20 tot 67%<br />

met een dodelijke afloop.<br />

7.1.1. Hypofosfatemische vorm<br />

Downer koeien worden normaliter allereerst<br />

gediagnosticeerd als koeien met melkziekte.<br />

In tegenstelling tot typische gevallen<br />

<strong>van</strong> melkziekte blijven de DK alert en vertonen<br />

ze een normale eetlust maar reageren<br />

ze niet op (herhaalde) melkziekte behandelingen.<br />

De conditie wordt vaak gevolgd<br />

door weefselcompressie wat leidt tot permanent<br />

liggen. In fatale gevallen wijst autopsie<br />

op een variëteit <strong>van</strong> bijdragend letsel zoals<br />

ischemische necrose <strong>van</strong> de dijspieren, zenuwbeschadigingen,<br />

hepatische en myocardiale<br />

degeneratie en soms dislocatie <strong>van</strong> de<br />

heup.<br />

Bij bloedonderzoek wordt een langdurig<br />

aanwezige hypofosfatemie geconstateerd<br />

die zich niet <strong>van</strong>zelf opheft na een intraveneuze<br />

toediening <strong>van</strong> calcium zoals dat in<br />

de meeste gevallen <strong>van</strong> melkziekte wel het<br />

geval is. Downer koeien vertonen anorganische<br />

fosfor (Pi) concentraties in plasma <<br />

0,3 mmol/L (1mg/100ml). De aandoening<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 29


is verder gekenmerkt door hypocalcemie,<br />

hypomagnesemie en hypoglycemie (Goff,<br />

2000).<br />

De stijging in plasma Pi bij koeien met<br />

melkziekte na calciumtoediening wordt<br />

zeer waarschijnlijk veroorzaak door een lagere<br />

PTH-secretie, waardoor er minder Pi<br />

via de urine en het speeksel verloren gaat,<br />

en <strong>van</strong> de hervatting <strong>van</strong> de gastrointestinale<br />

motiliteit, waardoor de absorptie <strong>van</strong><br />

Pi uit het rantsoen en het speeksel mogelijk<br />

wordt gemaakt (Goff, 1998).<br />

Hoewel hypofosfatemie een belangrijke bijdrage<br />

blijkt te leveren aan het DK-syndroom<br />

blijft het onduidelijk waarom de plasma Pi<br />

concentratie langdurig laag blijft. In de recente<br />

literatuur wordt een mogelijke link gelegd<br />

tussen hypofosfatemie enerzijds en een<br />

verstoorde leverfunctie anderzijds. De link<br />

wordt gebaseerd op negatieve verbanden<br />

tussen serum Pi en indices voor verstoorde<br />

leverfunctie of leverschade (Staufenbiel<br />

and Gelfert, 2002; Grünberg et al. 2005).<br />

Verlaagd serum Pi gaat ook vaak samen<br />

met deficiënte leverfuncties bij de mens<br />

(Knochel, 1977). Toch blijft het onduidelijk<br />

of patiënten met leverfalen sneller hypofosfatemie<br />

ontwikkelen en of dit op zijn beurt<br />

een factor is die het leverfalen bevordert<br />

(Dawson et al. 1987). Tevens is niet bekend<br />

of de lever <strong>van</strong> herkauwers direct betrokken<br />

is bij de regulatie <strong>van</strong> de Pi-homeostase<br />

of dat de plasma Pi-concentratie alleen<br />

afneemt als gevolg <strong>van</strong> een verminderde<br />

voedselopname door koeien met een gestoorde<br />

leverfunctie (Grünberg, 2008).<br />

Wanneer experimenteel de concentratie <strong>van</strong><br />

Pi in plasma wordt verlaagd naar 0,9 tot<br />

1 mg/100 ml via beperking <strong>van</strong> de fosforopname<br />

uit het rantsoen resulteert dit niet<br />

in een typische DK (Rodehutscord et al.,<br />

1994). Men dient hierbij te bedenken dat experimentele<br />

beperking <strong>van</strong> de fosforopname<br />

<strong>van</strong>uit het rantsoen in het algemeen niet geschikt<br />

is om de daling <strong>van</strong> het plasma Pi aan<br />

het begin <strong>van</strong> de lactatie te imiteren. In het<br />

begin <strong>van</strong> de lactatie gaat de melkklier immers<br />

plotseling substantiële hoeveelheden<br />

Pi aan de extracellulaire vloeistof onttrekken,<br />

wat het regulatiemechanisme veel meer<br />

op de proef stelt en dus eerder zal resulteren<br />

in klinische symptomen (Grünberg, 2008).<br />

Ménard en Thomson (2007) vonden sig-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 30<br />

nificante verschillen in Pi concentraties in<br />

het bloed <strong>van</strong> liggende peripartum koeien<br />

waar<strong>van</strong> het bloed vóór een ingestelde behandeling<br />

was afgenomen. Koeien waar<strong>van</strong><br />

op een later tijdstip bleek, dat zij DK bleken<br />

te zijn, vertoonden Pi serum concentraties<br />

< 0,9 mmol/L en melkziekte koeien ≥ 0.9<br />

mmol/L. Een koe met melkziekte met een<br />

Pi concentratie <strong>van</strong> ≥ 0.9 mmol/L had een<br />

12 keer grotere kans om geen DK te worden<br />

dan een met een Pi concentratie <strong>van</strong> <<br />

0.9 mmol/L. Tevens werd vastgesteld dat<br />

een koe met een serum calcium gehalte ≥<br />

1,7mmol/L een veertien keer grotere kans<br />

had om een DK te worden dan een koe<br />

met een serum concentratie < 1,7 mmol/l.<br />

Volgens Ménard en Thomson (2007) biedt,<br />

een concentratie <strong>van</strong> fosfor in serum ≥ 0.9<br />

mmol/L en een calcium concentratie < 1,7<br />

mmol/L, de dierenarts de beste voorspellende<br />

waarde om aan te nemen dat 95% <strong>van</strong><br />

onbehandelde koeien met melkziekte niet<br />

alerte downer koeien zullen worden.<br />

Fosfor is geïncorporeerd in veel calciumoplossingen<br />

voor intraveneus gebruik omdat<br />

bekend is dat koeien met melkziekte naast<br />

een lage calciumconcentratie ook vaak een<br />

lage Pi concentratie in het plasma hebben.<br />

De fosforzouten in deze oplossingen is echter<br />

vaak fosfiet of hypofosfietzouten die ongeschikt<br />

zijn gebleken voor de correctie <strong>van</strong><br />

hypofosfatemie bij koeien omdat het organisme<br />

niet in staat is om het biologisch inactieve<br />

fosfiet om te zetten in fosfaat (Cheng<br />

et al. 1998). In plaats daar<strong>van</strong> kan de monobasische<br />

monofosfaat (NaH2PO4) of de<br />

dibasische monofosfaat (Na2HPO4) vorm<br />

<strong>van</strong> natriumfosfaat gebruikt worden (Cheng<br />

et al., 1998; Staufenbiel, 1999; Constable,<br />

2003). Intraveneuze behandeling met natriumfosfaat<br />

resulteert in een onmiddellijke<br />

maar zeer kortstondige stijging in plasma<br />

Pi en moet daarom vergezeld worden door<br />

orale Pi supplementen (Cheng et al. 1998).<br />

Natriumfosfaatzouten die oraal toegediend<br />

worden zorgen binnen een uur voor een stijging<br />

in plasma Pi als er voldoende pensmotiliteit<br />

is. Het heeft ook langdurige effecten<br />

over minstens 12 uur (Cheng et al., 1998).<br />

Daarom moet, wanneer de onderliggende<br />

oorzaak <strong>van</strong> de hypofosfatemie niet snel<br />

kan worden hersteld met een intraveneuze<br />

therapie, deze samengaan met orale fosfaat-


Downer cow syndroom (J.H.)<br />

toediening om zowel een onmiddellijke als<br />

een langdurige stijging in plasma Pi te verkrijgen.<br />

Fosfaatzouten moeten niet gemengd<br />

worden of tegelijkertijd toegediend worden<br />

met een intraveneuze calcium-, kalium-, of<br />

magnesium-oplossing omdat dan de mogelijkheid<br />

bestaat dat calcium, kalium- of<br />

magnesiumfosfaat precipiteert in het darmkanaal<br />

(Constable, 2003; Grünberg, 2008).<br />

De dosis die nodig is om de plasmaconcentraties<br />

<strong>van</strong> de patiënt weer volledig aan te<br />

vullen is lastig in te schatten. Aanbevelingen<br />

voor de behandeling <strong>van</strong> een volwassen lacterende<br />

koe met ernstige hypofosfatemie<br />

variëren <strong>van</strong> 10 tot 20 mg Pi/kg intraveneus<br />

toegediend, wat equivalent is aan 6 tot 12<br />

g Pi voor een koe <strong>van</strong> 600 kg. De intraveneuze<br />

therapie met 30 g NaH2PO4 opgelost<br />

in 300 ml gedestilleerd water (equivalent<br />

aan 7 g Pi), bleek effectief te zijn in een<br />

snel herstel <strong>van</strong> hypofosfatemie (Cheng et<br />

al. 1988), evenals een behandeling met 90 g<br />

Na2HPO4 (ongeveer 9 g Pi) opgelost in 500<br />

ml gedestilleerd water (Staufenbiel, 1999).<br />

Hypofosfatemie kan oraal effectief behandeld<br />

worden met een dosis <strong>van</strong> 200 tot 300<br />

g Na2HPO4 of NaH2PO4 die ongeveer 50<br />

tot 60 g Pi bevat (Grünberg, 2008) of met<br />

koolzaad waarmee een hoge fosforconcentratie<br />

in plasma wordt verkregen (Bravo et<br />

al. 2003). Fosfor moet toegediend worden in<br />

de PO4 vorm omdat er in het lichaam geen<br />

mogelijkheid is om PO2 en PO3 tot PO4 om<br />

te zetten (Cheng et al. 1998).<br />

In een interessant onderzoek door Barlet<br />

en Davicco (1992) werd vermeld dat<br />

voor het herstel <strong>van</strong> alerte downer koeien<br />

een stabiele stijging in calcium, Pi en<br />

1α-hydroxycholecalciferol (1α(OH)D3) ver-<br />

eist is. De behandeling <strong>van</strong> downer koeien<br />

met 1α(OH)D3 in een dosis <strong>van</strong> 1 µg/kg<br />

lichaamsgewicht liet de plasma Pi concentratie<br />

significant stijgen en bevorderde het<br />

herstel <strong>van</strong> de aandoening. Hoe eerder de<br />

behandeling wordt toegepast, des te beter,<br />

omdat er dan minder kans is dat de spieren<br />

beschadigd raken.<br />

7.1.2. Hypokalemische vorm<br />

Het downer-cow-syndroom veroorzaakt door<br />

hypokalemie openbaart zich met vergelijkbare<br />

symptomen als melkziekte. De frequentie<br />

<strong>van</strong> optreden is lager dan <strong>van</strong> het downer cow<br />

Takehome messages<br />

• De negatieve effecten <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie en gerelateerde ziekten<br />

dienen in economisch opzicht vele malen<br />

hoger ingeschat te worden dan <strong>van</strong> melkziekte.<br />

• De indirecte invloeden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

hebben hun wortels in minder krachtige<br />

spiercontracties, immuunsuppressie en<br />

negatieve beinvloeding <strong>van</strong> de excretie<br />

<strong>van</strong> hormonen.<br />

• Verminderde contractiliteit <strong>van</strong> spiervezels<br />

<strong>van</strong> het maag-darmkanaal en de<br />

reproductietractus resulteert in een verminderde<br />

droge stofopname, hogere NES<br />

en als gevolg daar<strong>van</strong> in daaraan gerelateerde<br />

(metabole) ziekten en voortplantingsstoornissen.<br />

• Immuunsuppressie tengevolge <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

maakt koeien ont<strong>van</strong>kelijker<br />

voor ziekteverwekkers wat resulteert in<br />

een verhoogde incidentie/prevalentie <strong>van</strong><br />

infectieuze ziekten waaronder mastitiden.<br />

• <strong>Hypocalcemie</strong> heeft negatieve gevolgen<br />

voor het immuunsysteem, ruim voor afkalven,<br />

via verlaagde intracellulaire calcium<br />

concentraties in PBMCs.<br />

• De diagnose en behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

mag daarom nooit een eindpunt,<br />

maar moet een vertrekpunt zijn voor een<br />

zoektocht naar onderliggende oorzaken.<br />

• Differentieel diagnostisch dient hypocalcemie<br />

(melkziekte) onderscheiden te<br />

worden <strong>van</strong> het downer-cow-syndroom,<br />

veroorzaakt door hypofosfatemie of hypokalemie,<br />

verwondingen en toxische<br />

infecties.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 31


syndroom veroorzaakt door hypofosfatemie<br />

wat waarschijnlijk zijn oorzaak vindt in de<br />

relatief hoge K concentraties in ruwvoer.<br />

Hypokalemie veroorzaakt spierzwakte waardoor<br />

de koe niet meer in staat is te staan. Zij<br />

ligt meestal in sternale positie met haar hals<br />

gekanteld tegen de flank. Hypokalemische<br />

koeien hebben een sterk verminderde eetlust,<br />

een verlaagde pensactiviteit, normale pupilreflexen<br />

en zijn depressief. De concentratie<br />

<strong>van</strong> K in plasma is < 2,5 mmol/L in milde<br />

en lager dan 1,8 mmol/L in ernstige gevallen<br />

(Sielman et al. 1997; Sattler et al. 1998).<br />

Vasten en gebrek aan eetlust tengevolge <strong>van</strong><br />

gelijktijdig optredende ziekten worden als<br />

belangrijke aanleidende factoren beschouwd<br />

in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypokalemie. Naast<br />

vasten spelen ook andere factoren een rol,<br />

zoals het verstrekken <strong>van</strong> voeding die arm is<br />

aan kalium en langdurige verstrekking <strong>van</strong><br />

rantsoenen met een negatieve DCAD in de<br />

transitieperiode, excessieve renale excretie<br />

<strong>van</strong> K, enz. (Sattler et al. 1998; Peek et al.<br />

2003; Goff, 2004; Coffer et al. 2006). Een<br />

versnelde excretie door de nieren kan veroorzaakt<br />

worden door herhaalde toedieningen<br />

<strong>van</strong> corticosteroïden met mineralocorticoidactiviteiten<br />

ter behandeling <strong>van</strong> ketose of<br />

diuretica ter behandeling <strong>van</strong> uieroedeem<br />

(Sielman et al. 1997; Peek et al. 2003).<br />

Gedurende de transitieperiode daalt de droge<br />

stofopname en verkeren veel koeien in een<br />

negatieve energiestatus. Naast mobilisatie<br />

<strong>van</strong> opgeslagen vetten in vetdepots worden<br />

ook spiereiwitten gemobiliseerd om de negatieve<br />

energiestatus te compenseren en om<br />

de melkproductie in de vroege lactatieperiode<br />

te ondersteunen. Vrijgekomen K uit gemobiliseerd<br />

spiereiwit zal in eerste instantie<br />

gebruikt worden om de hypokalemie te normaliseren.<br />

Hoewel korte beperkingen in de<br />

opname <strong>van</strong> voedsel niet leiden tot een duidelijke<br />

hypokalemie (Smith en Prior, 1984)<br />

kunnen langdurige perioden <strong>van</strong> verlaagde<br />

voedselopname resulteren in een ernstige<br />

hypokalemie en vooral wanneer K versneld<br />

wordt uitgescheiden door de nieren.<br />

Zodra de stoornis gediagnosticeerd is kan zij<br />

oraal behandeld worden met 150 g KCl in 20<br />

l water tweemaal daags gedurende een aantal<br />

dagen. Gelijktijdige behandeling met een intraveneuze<br />

toediening <strong>van</strong> dextrose, met het<br />

doel een insulinepiek op te wekken die de op-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 32<br />

name <strong>van</strong> K+ in de lichaamscellen bevordert<br />

en de onderliggende ketosis, die in de meeste<br />

gevallen ook aanwezig is, bestrijdt (Sweeney,<br />

1999; Goff, 2004).<br />

7.2. Verwondingen<br />

Melkziekte kan onjuist gediagnosticeerd<br />

worden bij verwondingen aan het musculoskeletale<br />

systeem, zoals dislocatie <strong>van</strong> de<br />

heup, bekkenfracturen, verlamming <strong>van</strong> de<br />

nervus obturatorius en spierscheuringen.<br />

Deze afwijkingen kunnen secundair het gevolg<br />

zijn <strong>van</strong> melkziekte of zelfstandig optreden<br />

als gevolg <strong>van</strong> uitglijden op een gladde<br />

vloer, het bespringen door andere koeien tijdens<br />

tochtigheid of andere ongelukken, etc.<br />

Voordat de behandeling <strong>van</strong> melkziekte <strong>van</strong><br />

start gaat dienen deze mogelijkheden te worden<br />

uitgesloten.<br />

7.3. Toxische infecties<br />

Melkziekte moet onderscheiden worden <strong>van</strong><br />

peracute toxische infecties zoals coliforme<br />

mastitis, mastitis gangraenosa, acute metritis,<br />

ernstige peritonitis, aspiratie pneumonie,<br />

etc. Deze infecties/aandoeningen kunnen<br />

samengaan met de afgifte <strong>van</strong> lipopolysacchariden<br />

(LPS) <strong>van</strong> de veroorzakende<br />

bacterie. De ontstekingsreactie opgeroepen<br />

door LPS beïnvloedt de macromineralenconcentraties<br />

in plasma, wat belangrijke implicaties<br />

heeft voor de calciumhomeostase<br />

en metabole gezondheid <strong>van</strong> melkkoeien<br />

rond het afkalven. Waldron et al. (2003)<br />

rapporteerden dat de activering <strong>van</strong> het immuunsysteem<br />

via intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> LPS aan koeien halverwege de lactatie<br />

tot een verlaagde concentratie <strong>van</strong> calcium<br />

en Pi maar niet <strong>van</strong> magnesium in het serum<br />

leidde. Ook de plasma 1α,25(OH)2D concentratie<br />

werd verlaagd na toediening <strong>van</strong><br />

LPS. De wijze waarop LPS hypocalcemie<br />

en hypofosfatemie veroorzaakt is vooralsnog<br />

onduidelijk.


NIEUW<br />

FLUKIVER COMBI<br />

BESTRIJDT LEVERBOT ÉN WORMEN<br />

FLUKIVER ® COMBI bevat closantel, een middel dat volwassen en immature leverbotparasieten doodt. Closantel is<br />

bovendien uiterst effectief tegen de volwassen, immature en geïnhibeerde stadia <strong>van</strong> de rode lebmaagworm Haemonchus<br />

contortus, inclusief de benzimidazol resistente stammen.<br />

FLUKIVER ® COMBI bevat ook mebendazole, actief tegen gastro-intestinale ronde wormen, lintwormen en longwormen.<br />

Benaming: FLUKIVER ® COMBI orale suspensie voor schapen en lammeren Werkzame bestanddelen: Per ml: Closantel<br />

(als closantel natriumdihydraat) 50 mg en Mebendazole 75 mg Indicaties: Voor de behandeling <strong>van</strong> gecombineerde<br />

parasitaire besmettingen, waarvoor de activiteit <strong>van</strong> beide substanties vereist is. Trematoden Leverbot Fasciola hepatica (volwassen<br />

stadia en onvolwassen stadia <strong>van</strong> 5-8 weken) Nematoden Ronde wormen Haemonchus contortus (volwassen stadia,<br />

onvolwassen stadia, geïnhibeerde stadia en benzimidazolresistente stammen) Bunostomum sp. (volwassen stadia) Chabertia<br />

ovina (volwassen stadia en onvolwassen stadia) Oesophagostomum spp. (volwassen stadia) Capillaria spp. (volwassen stadia)<br />

Cooperia spp. (volwassen stadia) Nematodirus spp. (volwassen stadia en onvolwassen stadia) Teladorsagia circumcincta (volwassen<br />

stadia en onvolwassen stadia) Trichostrongylus axei (volwassen stadia) Trichostrongylus colubriformis (volwassen stadia en<br />

onvolwassen stadia) Trichostrongylus vitrinus (volwassen stadia) Longwormen Dictyocaulus fi laria (volwassen stadia en onvolwassen<br />

stadia) Cestoden Avitellina spp. Moniezia spp. Artropoden Oestrus ovis (schapenhorzel) 1ste, 2de en 3de larvale stadia<br />

Contra-indicaties: Niet toedienen aan dieren met een bekende overgevoeligheid voor de actieve bestanddelen. Bijwerkingen:<br />

Geen. Dosering: Voor orale toediening. Goed schudden vóór gebruik. Ten minste 10 maal omkeren vóór gebruik.<br />

De aanbevolen dosis bedraagt 10 mg/kg lichaamsgewicht closantel + 15 mg/kg lichaamsgewicht mebendazole. Dit stemt<br />

overeen met 1 ml per 5 kg lichaamsgewicht. FLUKIVER ® COMBI moet worden toegediend met behulp <strong>van</strong> een drenchpistool.<br />

Om de toediening <strong>van</strong> een juiste dosis te verzekeren, moet het lichaamsgewicht zo nauwkeurig mogelijk worden<br />

bepaald. De juistheid <strong>van</strong> het meettoestel moet worden gecontroleerd. Als dieren gezamenlijk moeten worden behandeld<br />

in plaats <strong>van</strong> individueel, moeten ze gegroepeerd worden volgens hun lichaamsgewicht en de juiste dosis daarop worden<br />

afgesteld om over- of onderdosering te vermijden. De dierenarts moet advies geven over de juiste toedieningsprogramma’s<br />

en het beheren <strong>van</strong> de kudde met het oog op een adequate controle <strong>van</strong> besmettingen met zowel leverbot als rondwormen.<br />

Wachttermijn: (Orgaan)vlees:65 dagen. Het product mag niet worden toegediend aan dieren die melk produceren<br />

bedoeld voor menselijke consumptie. Reg Nr.: BE-V344531; REG NL 102911, URA Verantwoordelijke onderneming:<br />

Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse. Janssen-Cilag BV, Postbus 90240, NL-5000LT Tilburg<br />

Verdere informatie is beschikbaar op aanvraag.<br />

®<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 33<br />

EEN COMPLETE ONTWORMING


Deel II. Risicofactoren en preventieve maatregelen<br />

Veterinaire dienstverlening richt zich <strong>van</strong><br />

oudsher op het herstellen en voorkomen<br />

<strong>van</strong> ziekten. Het voorkomen <strong>van</strong> ziekte<br />

kan ook vertaald worden in het handhaven<br />

<strong>van</strong> gezondheid. Het begrip gezondheid is<br />

niet eenvoudig te definiëren. In 1948 definieerde<br />

de World Health Organization<br />

gezondheid als een toestand <strong>van</strong> compleet<br />

lichamelijk, mentaal en sociaal welbevinden.<br />

Wanneer deze definitie wordt geaccepteerd<br />

mag gezondheid niet gezien worden<br />

als een statische maar als een dynamische<br />

situatie <strong>van</strong> welbevinden waarin levende<br />

organismen continu in staat zijn zich aan<br />

te passen aan dagelijks veranderende stress<br />

situaties op fysiek, mentaal en sociaal gebied.<br />

Gezondheid dient te worden gezien<br />

als de basis voor het optimaal presteren en<br />

produceren <strong>van</strong> mens en dier. Het gaat aan<br />

productiviteit vooraf.<br />

Op een veehouderijbedrijf zijn gezondheid<br />

en productiviteit afhankelijk <strong>van</strong> de kwaliteit<br />

<strong>van</strong> het gevoerde management op het<br />

bedrijf. Management is op het veehouderijbedrijf<br />

onder te verdelen in extern management<br />

dat zich richt op het besturen <strong>van</strong> het<br />

bedrijf als geheel, de veestapel en overige<br />

bedrijfsomstandigheden en intern management<br />

dat zich richt op het functioneren <strong>van</strong><br />

biologische functies binnen het dier. Extern<br />

management staat nagenoeg volledig onder<br />

controle <strong>van</strong> de veehouder. Dit is niet het<br />

geval met het interne management <strong>van</strong> de<br />

koe dat geheel wordt bestuurd en gecontroleerd<br />

door het autonome zenuwstelsel. Het<br />

autonome interne besturingssysteem reguleert<br />

interne biologische processen via een<br />

complex <strong>van</strong> positieve en negatieve feedbacks.<br />

Het wordt in sterke mate beïnvloed<br />

door externe managementactiviteiten <strong>van</strong><br />

de veehouder (Figuur 16).<br />

Een tussenpositie wordt ingenomen door<br />

het maag-darmkanaal. De inhoud <strong>van</strong> het<br />

maag-darmkanaal behoort tot de externe<br />

omgeving <strong>van</strong> de koe maar zodra de nutrienten<br />

opgenomen zijn in de wanden niet<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 34<br />

[Figuur 16] Beïnvloeding <strong>van</strong> het interne<br />

management <strong>van</strong> de koe door het externe<br />

management <strong>van</strong> de melkveehouder en bedrijfsomstandigheden<br />

meer. Met betrekking tot het consumeren<br />

<strong>van</strong> voedsel beïnvloeden externe managementfactoren<br />

(rantsoen-samenstelling) in<br />

de eerste plaats processen die zich afspelen<br />

in het maag-darmkanaal <strong>van</strong> de koe. De<br />

geconsumeerde voedselbestanddelen zullen<br />

daaropvolgend na hun fermentatie en<br />

absorptie, het interne management <strong>van</strong> de<br />

koe gaan beïnvloeden. Een groot verschil<br />

tussen de “klassieke” omgevingsfactoren<br />

en de omgevingsfactoren binnen het maagdarmkanaal<br />

is dat er in het laatste geval<br />

een zeer intensieve wederzijdse beïnvloeding<br />

bestaat tussen externe risicofactoren<br />

en het interne management <strong>van</strong> de koe,<br />

Voorbeelden zijn speekselproductie, motiliteit<br />

<strong>van</strong> het maag-darmkanaal (regurgitatie)<br />

en herkauwen.<br />

Wanneer externe managementactiviteiten<br />

niet goed worden uitgevoerd vormen<br />

ze risicofactoren voor het functioneren<br />

<strong>van</strong> het interne management <strong>van</strong> de koe.<br />

Risicofactoren, <strong>van</strong> welke aard ook, zijn<br />

actoren die uiteindelijk de homeostatische<br />

lichaamsfuncties in negatieve zin beïnvloe-


den. In analogie met management, kunnen<br />

risicofactoren onderverdeeld worden in externe<br />

en interne actoren. Externe risicofactoren<br />

zijn vrijwel altijd, zij het in rustende<br />

vorm, op het bedrijf aanwezig. Zij kunnen<br />

echter worden geactiveerd door inadequate<br />

managementpraktijken of nalatigheden <strong>van</strong><br />

de veehouder of door oncontroleerbare (klimatologische)<br />

bedrijfsomstandigheden. Zij<br />

zullen het interne management <strong>van</strong> de koe<br />

verstoren wanneer zij niet aansluiten op het<br />

functioneren <strong>van</strong> biologische lichaamsfuncties.<br />

Het interne autonome management <strong>van</strong><br />

de koe beïnvloedt haar eigen besturingssysteem<br />

alleen negatief wanneer inwendige<br />

ziekten het functioneren <strong>van</strong> biologische<br />

functies belemmeren. Ziekten vormen dus<br />

risicofactoren voor het autonoom functionerend<br />

management systeem <strong>van</strong> de koe.<br />

Echter, deze zijn meestal weer het resultaat<br />

<strong>van</strong> inadequate externe managementpraktijken.<br />

Met betrekking tot landbouwhuisdieren<br />

geldt dat de veehouder <strong>van</strong> zijn dieren continu<br />

verwacht dat zij optimaal zo niet maximaal<br />

presteren binnen de mogelijkheden,<br />

die de dieren worden geboden <strong>van</strong>uit hun<br />

genetische make-up, het actuele management<br />

<strong>van</strong> de veehouder en externe omgevingsomstandigheden.<br />

De drang om continu<br />

op hoog niveau te moeten produceren<br />

plaatst de interne biologische functies<br />

<strong>van</strong> de koe onder een voortdurende stress.<br />

Stress creëert weer het speelveld voor een<br />

veelvoud <strong>van</strong> additionele risicofactoren.<br />

Samenvattend kan opgemerkt worden dat<br />

externe managementactiviteiten <strong>van</strong> de<br />

veehouder inclusief omgevingsfactoren een<br />

stimulerende of belemmerende rol spelen<br />

in het functioneren <strong>van</strong> het productiedier.<br />

Wanneer de externe en/of interne managementactiviteiten<br />

de biologische lichaamsfuncties<br />

in negatieve zin beïnvloeden noemen<br />

we het risicofactoren.<br />

In Deel II zullen belangrijke externe (management-<br />

en omgevingsgebonden) en interne<br />

(koegebonden) risicofactoren, die een<br />

rol spelen in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie,<br />

nader worden toegelicht. Zij zullen<br />

worden gevolgd door een bespreking <strong>van</strong><br />

preventieve maatregelen die genomen zouden<br />

kunnen/moeten worden om de effecten<br />

<strong>van</strong> de belangrijkste risicofactoren te eli-<br />

mineren of nog beter te voorkomen. Enkele<br />

<strong>van</strong> de genoemde risicofactoren en preventieve<br />

maatregelen zullen in een ander verband<br />

ook weer ter sprake worden gebracht<br />

in Deel III: monitoringsaspecten<br />

Als inleiding op de bespreking <strong>van</strong> risicofactoren<br />

en preventieve maatregelen zal nu<br />

allereerst in het kort aandacht worden besteedt<br />

aan factoren die een rol spelen in de<br />

regulering <strong>van</strong> de homeostase <strong>van</strong> calcium.<br />

Calcium Homeostase<br />

Calcium homeostase richt zich op het handhaven<br />

<strong>van</strong> een calciumconcentratie in bloed<br />

tussen 8-11 mg/100ml die nodig is voor het<br />

optimaal functioneren <strong>van</strong> diverse fysiologische<br />

processen op cellulair- en weefselniveau.<br />

Veranderingen in Ca 2+ concentraties<br />

in het bloed worden continu geregistreerd<br />

door specifieke cellen in de bijschildklier.<br />

Wanneer zich veranderingen voordoen worden<br />

homeostatische activiteiten gestimuleerd.<br />

Voor de regulering <strong>van</strong> Ca 2+ homeostase zijn<br />

verschillende organen en calciotrope (calciumlievend)<br />

hormonen betrokken. Daartoe<br />

behoren de nieren, het skelet, de darmen<br />

en de bijschildklieren en de hormonen, parathyroïdhormoon<br />

(PTH), het semi-steroid<br />

hormoon vitamine D (1α,25(OH)2D), en<br />

calcitonine (Ramasamy, 2006).<br />

De calciumhomeostase omvat een continue<br />

regulering <strong>van</strong> opname <strong>van</strong> calcium uit het<br />

maag-darmkanaal en de botten en terugresorptie<br />

uit de nieren door calciotrope hormonen<br />

(Figuur 17). Wanneer dit goed en<br />

gecoördineerd plaatsvindt, wordt subklinische<br />

en klinische hypocalcemie voorkomen.<br />

Wanneer echter externe factoren het regulerend<br />

functioneren <strong>van</strong> calciotrope hormonen<br />

verstoren zal ook het evenwicht tussen<br />

calciumopname en verlies verstoord worden.<br />

Als gevolg daar<strong>van</strong> zal de concentratie <strong>van</strong><br />

calcium niet binnen fysiologische grenzen<br />

gehandhaafd blijven wat vervolgens tot de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie zal leiden.<br />

Verstoringen in het functioneren <strong>van</strong> calciotrope<br />

hormonen treden op wanneer disproportionele<br />

hoeveelheden kationen (met name<br />

K) <strong>van</strong>uit het rantsoen in het bloed worden<br />

opgenomen.<br />

In de late dracht neemt de calciumbehoefte<br />

toe als gevolg <strong>van</strong> de stijgende vraag naar<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 35


calcium door de snel groeiende foetus en de<br />

biestproductie. Bij het afkalven zakt de calciumvraag<br />

<strong>van</strong> de foetus naar nul maar bereikt<br />

de calciumafgifte aan de biest een maximum.<br />

De adaptatie aan de acuut optredende vraag<br />

naar calcium die afgevoerd wordt naar de<br />

biest en later naar de melk blijkt dan in vele<br />

gevallen niet voor honderd procent effectief<br />

plaats te vinden. Dit verklaart waarom veel<br />

niet-paretische koeien toch een bepaalde<br />

mate <strong>van</strong> hypocalcemie ervaren rond het<br />

afkalven (Figuur 2). Een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

dier waarin de adaptatie veelal wel optimaal<br />

verloopt, is de eierleggende hen.<br />

De optimaal verlopende calciumhomeostase<br />

<strong>van</strong> de eier-leggende hen<br />

Een eier-leggende hen deponeert dagelijks<br />

een hoeveelheid calcium in het ei wat<br />

overeenkomt met 10% <strong>van</strong> het calcium dat<br />

in het gehele skelet aanwezig is. Het calcium<br />

moet elke dag uit het maag-darmkanaal<br />

en uit het skelet verkregen worden.<br />

Vervolgens moet het calcium dat opgenomen<br />

is uit de botten weer binnen een tijdsspan<br />

<strong>van</strong> 24 uur aangevuld worden om<br />

progressieve calciumtekorten in het skelet,<br />

gedurende de opeenvolgende dagelijks cycli<br />

<strong>van</strong> eieren leggen, te voorkomen. Deze<br />

in- en uitvoer <strong>van</strong> Ca, met behoud <strong>van</strong> een<br />

stabiele concentratie <strong>van</strong> geïoniseerd Ca 2+<br />

in het plasma, vindt continu plaats (Brown<br />

en MacLeod, 2001). Helaas is de melkoe<br />

daartoe niet instaat.<br />

De rol <strong>van</strong> magnesium in calcium homeostase<br />

Calciotrope hormonen spelen een belangrijke<br />

rol in het handhaven <strong>van</strong> de homeostase<br />

<strong>van</strong> calcium rond afkalven. Dit geldt<br />

met name PTH en vitamine D.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 36<br />

[Figuur 17] Schematisch diagram <strong>van</strong> de<br />

rol <strong>van</strong> parathyroïdhormoon en vitamine D<br />

(1,25(OH2D) in de calcium- en fosfaathomeostase<br />

(Brown, 1991).<br />

Als reactie op kleine dalingen in de Ca 2+<br />

concentratie in het bloed reageren de bijschildklieren<br />

binnen enkele seconden met<br />

PTH afgifte. Vervolgens bindt PTH aan<br />

specifieke receptoren op gespecialiseerde<br />

cellen in de nieren en botten en andere<br />

weefsels, waar het de volgende processen<br />

stimuleert (Figuur 17): 1) de activering <strong>van</strong><br />

het enzym1α-hydroxylase in de nieren dat<br />

nodig is voor de omzetting <strong>van</strong> het in de lever<br />

gevormde 25(OH)D naar 1α,25(OH)2D<br />

dat nodig is voor de absorptie <strong>van</strong> calcium<br />

uit de darmen, 2) de mobilisatie <strong>van</strong> Ca 2+<br />

uit de botten samen met 1α,25(OH)2D en<br />

3) de reabsorptie <strong>van</strong> Ca 2+ uit de urine,<br />

(Brown, 1991; Murray et al., 2008).<br />

Als reactie op kleine dalingen in de Ca 2+<br />

concentratie in het bloed reageren de bijschildklieren<br />

binnen enkele seconden met<br />

PTH afgifte. De afgifte <strong>van</strong> PTH door de<br />

bijschildklieren en de binding <strong>van</strong> PTH<br />

aan zijn receptoren in doelcellen (targetcellen)<br />

zijn Mg 2+ afhankelijk (Fox et al., 2001;<br />

Schimatschek et al., 1997). De binding <strong>van</strong><br />

PTH aan de receptoren <strong>van</strong> targetcellen is<br />

ook pH afhankelijk. Een geringe toename<br />

<strong>van</strong> de pH in extracellulaire vloeistoffen<br />

zoals bloed maakt de receptoren <strong>van</strong> targetcellen<br />

in nieren en botten minder gevoelig<br />

voor de werking <strong>van</strong> PTH. Toename <strong>van</strong><br />

de pH in extracellulaire vloeistoffen wordt<br />

veroorzaakt door hoge kation (K) gehalte<br />

in rantsoenen <strong>van</strong> droogstaande koeien.<br />

Hoe deze interacties tot stand komen is nog<br />

niet geheel opgehelderd. Goff (2000) heeft


[Figuur 18] Hypothetische interactie tussen<br />

PTH en zijn receptor (“Key and lock” theorie)<br />

op het oppervlak <strong>van</strong> bot- en niercellen onder<br />

verschillende pH waarden in bloed (Goff,<br />

2006).<br />

hier een hypothese voor opgesteld die de<br />

“Key en Lock theorie” wordt genoemd.<br />

Key en Lock theorie<br />

Goff (2000) suggereert dat PTH, afgegeven<br />

als reactie op hypocalcemie, zich via<br />

het sleutel-slot principe bindt aan receptoren<br />

die zich op het oppervlak <strong>van</strong> cellen<br />

in de botten en de nieren bevinden. Deze<br />

binding stimuleert het Mg afhankelijke enzym<br />

adenylaatcyclase, dat dan resulteert<br />

in de productie <strong>van</strong> cyclisch AMP dat als<br />

second messenger werkt in het cytoplasma<br />

<strong>van</strong> de doelcellen (Figuur 18). Wanneer de<br />

sleutel (PTH) zich in het slot bevindt (target<br />

cel) krijgt PTH, bij een pH waarde <strong>van</strong><br />

7.35 in bloed en extracellulaire vloeistoffen,<br />

de mogelijkheid de targetcel optimaal<br />

te stimuleren. Dit leidt dan onder andere tot<br />

de bovenbeschreven renale productie <strong>van</strong><br />

1α,25(OH)2D. Een slechte communicatie<br />

over en weer tussen PTH en zijn receptor<br />

vermindert echter het vermogen <strong>van</strong> de<br />

koe om calcium te resorberen uit de botten<br />

en 1α,25(OH)2D te synthetiseren dat<br />

nodig is voor de actieve absorptie <strong>van</strong> calcium<br />

door de darmwand uit de darmen. Dit<br />

is het geval bij hogere pH waarden in het<br />

bloed waarbij minder PTH wordt gebonden<br />

en dientengevolge minder cyclisch AMP<br />

wordt gevormd en de target cel ook minder<br />

geactiveerd wordt (Goff, 2008). Dit laatste<br />

zou te wijten zijn aan verandering <strong>van</strong> de<br />

structuur <strong>van</strong> de PTH-receptor zodat PTH<br />

Takehome messages<br />

• Melkziekte kan worden gekenmerkt als<br />

een tijdelijk uit balans zijn <strong>van</strong> de mechanismen<br />

die zorgen voor de calciumhomeostase<br />

in de extracellulaire vloeistoffen<br />

<strong>van</strong> koeien wanneer de vraag naar calcium<br />

door de foetus en de biest de aanvoer<br />

<strong>van</strong> calcium uit het rantsoen te boven gaat.<br />

• De calciumhomeostase is een multifactorieel<br />

proces waarbij verschillende mineralen<br />

en organen betrokken zijn.<br />

• Afwijkingen in calcium homeostasis<br />

worden veroorzaakt door een overmatige<br />

opname <strong>van</strong> kationen (K) uit het rantsoen<br />

wat dan resulteert in hypocalcemie.<br />

• De ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie heeft<br />

zijn wortels in een verlaagd vermogen<br />

<strong>van</strong> de receptoren in de nieren, botten<br />

en darmen om adequaat te reageren op<br />

1,25(OH)2, vitamine D en PTH wanneer<br />

er een plotselinge en substantiële calciumbehoefte<br />

is.<br />

• De calcium en fosforhomeostase wordt<br />

gecontroleerd door PTH, 1α,25(OH)2D.<br />

• De Ca 2+ concentratie in het bloed wordt<br />

continu geregistreerd door sensoren die<br />

gelokaliseerd zijn in de wand <strong>van</strong> de carotis<br />

arterie.<br />

• Geregistreerde informatie wordt doorgegeven<br />

aan de bijschildklieren die daarop<br />

al of niet PTH afgeven.<br />

• PTH activeert het enzym 1αhydroxylase<br />

in de nieren dat vervolgens 25(OH)D in<br />

1α,25(OH)2D omzet.<br />

• De nieren zijn zeer belangrijk voor de calciumhomeostase<br />

<strong>van</strong>wege hun uitscheidings-<br />

en reabsorptiecapaciteiten <strong>van</strong> calcium.<br />

• De botten spelen een belangrijke rol in<br />

het bufferen voor de calcium- en fosforhomeostase<br />

in de lichaamsvloeistoffen.<br />

er niet meer efficiënt op kan inwerken.<br />

Deze theorie verklaart waarom koeien, die<br />

een rantsoen ont<strong>van</strong>gen dat rijk is aan kationen<br />

(K), waardoor het bloed meer alkalisch<br />

wordt, risico lopen hypocalcemisch<br />

te worden. Het vermogen <strong>van</strong> de koe om<br />

adequaat te reageren op een calciumtekort<br />

wordt hierdoor belemmerd (Krapf et al.<br />

1992; Bushinsky, 1996; Bushinsky, 2001).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 37


Tegen de bovengeschetste achtergrond zullen<br />

nu de meest belangrijke risicofactoren en<br />

preventieve maatregelen worden beproken.<br />

Risicofactoren<br />

1. Externe risicofactoren<br />

Onder de externe risicofactoren worden<br />

invloeden gerekend die <strong>van</strong> buitenaf op de<br />

koe inwerken en de kans op het ontstaan<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie verhogen. Van deze risicofactoren<br />

vormen enkele een vast gegeven<br />

zoals grondsoort of huisvesting. Andere externe<br />

factoren zijn management gerelateerd<br />

en kunnen op elk moment in de productiecyclus<br />

een rol spelen. Management gerelateerde<br />

risicofactoren hebben het voordeel<br />

dat ze op korte termijn, middels gerichte<br />

preventieve maatregelen, kunnen worden<br />

geëlimineerd.<br />

1.1. Grondsoorten<br />

De grondsoort vormt een belangrijke risicofactor<br />

voor de ontwikkeling <strong>van</strong> subklinische<br />

en klinische hypocalcemie. Grond<br />

bevat onder andere macromineralen die essentieel<br />

zijn voor de groei <strong>van</strong> planten zoals<br />

stikstof, fosfaat, calcium, magnesium en<br />

kalium. Van de genoemde mineralen spelen<br />

K en Mg een belangrijke rol in het ontstaan<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie. De gehaltes en beschikbaarheid<br />

<strong>van</strong> de genoemde mineralen voor<br />

opname door planten verschillen per grondsoort<br />

(Figuur 19).<br />

Klei bevat relatief veel K, in het bijzonder<br />

fijn korrelige klei in tegenstelling tot de<br />

lichtere zand en kalkhoudende en sommige<br />

veengronden. De aanwezigheid <strong>van</strong> K in<br />

klei is mede afhankelijk <strong>van</strong> het humusgehalte<br />

waaraan K zich bindt. Kalium in kleigrond<br />

wordt niet gemakkelijk uitgespoeld<br />

wat wel het geval is in lichte grondsoorten.<br />

Minder uitspoeling resulteert weer in hogere<br />

K gehalten in de grond. De teelt <strong>van</strong><br />

ruwvoer loopt dan het risico dat ook meer<br />

K wordt opgenomen en vooral op percelen<br />

die bemest worden met drijfmest (Russsell,<br />

1961; Rehm and Schmitt, 1997).<br />

De lichtere grondsoorten vertonen eerder K<br />

tekorten door een hogere mate <strong>van</strong> uitspoeling.<br />

Dit kan versterkt worden wanneer een<br />

hoge N bemesting wordt toegepast waardoor<br />

het gewas sneller groeit en meer pro-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 38<br />

[Figuur 19] Zou deze grond een risicofactor<br />

kunnen vormen voor hypocalcemie bij<br />

de koe ?<br />

duct wordt geproduceerd en daardoor meer<br />

K uit de grond wordt opgenomen. Lichtere<br />

gronden vereisen daarom jaarlijks een aanvullende<br />

K bemesting (Russsell, 1961).<br />

De beschikbaarheid <strong>van</strong> K uit de bodem<br />

voor planten varieert <strong>van</strong> gering via matig<br />

tot goed. Bij een matige beschikbaarheid<br />

<strong>van</strong> kalium is de groei <strong>van</strong> gewassen<br />

beperkt en deze wordt na een kaliumtekort<br />

in de regel in het zelfde seizoen niet<br />

meer ingehaald (Rehm and Schmitt, 1997).<br />

Kaliumdeficiënties in planten worden zichtbaar<br />

als vergeling, bruin kleuring <strong>van</strong> afstervende<br />

bladeren en lagere gewasopbrengsten.<br />

Deficiënties treden pas op zodra het K gehalte<br />

in planten lager is dan 0.8 %. De symptomen<br />

zijn vergelijkbaar met veranderingen<br />

die optreden tijdens droogte en veroudering<br />

<strong>van</strong> planten (Rehm en Schmitt, 1997).<br />

Een grondsoort kan relatief ook een overmaat<br />

aan K bevatten na toediening (injectie)<br />

<strong>van</strong> drijfmest. Dergelijke gronden vormen<br />

een risico voor een hoog K gehalte in<br />

de daarop geteelde gewassen en als gevolg<br />

daar<strong>van</strong> voor het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Naast K speelt Mg een belangrijke rol in<br />

talrijke biologische processen <strong>van</strong> dier en<br />

plant. Magnesium geeft de bladeren <strong>van</strong><br />

planten hun groene kleur. Een Mg deficiën-


tie uit zich in geel verkleuring <strong>van</strong> de bladeren<br />

aan<strong>van</strong>gend in de meer oudere bladeren<br />

tussen de bladnerven en aan de bladranden.<br />

Dit wordt gevolgd door andere kleurveranderingen<br />

zoals paars, bruin en rood (Berry,<br />

2010).<br />

Hypomagnesemie in ruwvoer (gras) is betrokken<br />

bij het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

maar ook bij andere ziekten <strong>van</strong> herkauwers.<br />

De bekendste vorm <strong>van</strong> deficiëntie<br />

manifesteert zich als kopziekte (Grunes et<br />

al.1970; Tamminga, 1996).<br />

Te hoge gehaltes aan kalium blokkeren de<br />

opname <strong>van</strong> magnesium door de plant. Een<br />

laag Mg gehalte in ruwvoer hoeft niet alleen<br />

veroorzaakt te worden door een remming<br />

<strong>van</strong> de opname door K en andere positief<br />

geladen kationen zoals K+, Na+, Ca 2+ ,<br />

en NH4+ en Mn 2+ maar ook door een tekort<br />

aan Mg in de grond (Kurvits en Kirkby,<br />

1980). Het laatste wordt het vaakst gezien<br />

op de lichtere, zanderige en zuurdere grondsoorten.<br />

Zware regenval zal een tekort verergeren.<br />

Vanwege hun belangrijke biologische functies<br />

in dier en plant is het uitermate belangrijk<br />

dat de gehalten aan mineralen en in het<br />

bijzonder <strong>van</strong> K en Mg in teeltgrond, regelmatig<br />

wordt bepaald.<br />

1.2. Hoeveelheid, methoden en seizoen <strong>van</strong><br />

bemesting<br />

Het K gehalte <strong>van</strong> de grond bepaalt het K<br />

gehalte <strong>van</strong> het daarop geteelde ruwvoer.<br />

Kalium is een essentieel mineraal voor de<br />

groei <strong>van</strong> planten en dus voor de ruwvoerproductie.<br />

Het maakt geen deel uit <strong>van</strong> permanente<br />

plantstructuren maar is indirect<br />

<strong>van</strong> essentieel belang doordat het functioneert<br />

als een katalysator in talrijke enzymatische<br />

processen in de plant. Behalve als<br />

groeifactor is kalium <strong>van</strong> belang om planten<br />

te ondersteunen in het overleven <strong>van</strong> extreme<br />

koude, hitte, droogte en ziekten. Het<br />

is tevens betrokken bij de regulering <strong>van</strong><br />

de opening en sluiting <strong>van</strong> stomata (kleine<br />

openingen in bladeren) welke laatste verantwoordelijk<br />

zijn voor koeling, en opname<br />

<strong>van</strong> CO2 uit de lucht voor fotosynthese<br />

(Hinnant and Kohtman, 1982; Ball, 2004).<br />

In al deze functies <strong>van</strong> groeiende planten is<br />

K in relatieve grote hoeveelheden vereist.<br />

De hoeveelheid mest, methode <strong>van</strong> bemes-<br />

ting, en tijd in het groeiseizoen waarop bemesting<br />

plaatsvindt zijn belangrijke factoren<br />

die het K gehalte in ruwvoer bepalen.<br />

De meeste boeren trachten hun ruwvoerproductie<br />

te maximaliseren. Om dit te bereiken<br />

dient redelijk veel K in de grond aanwezig<br />

te zijn. Om melkziekte te voorkomen<br />

dient echter een rantsoen gevoerd te worden<br />

met een negatieve DCAD. Dit kan bereikt<br />

worden met ruwvoer met een relatief laag K<br />

gehalte dat geteeld is op gronden met lage K<br />

gehalten. Dit betekent dat het streven naar<br />

hoge gewasopbrengsten enerzijds en een<br />

lage incidentie <strong>van</strong> melkziekte anderzijds<br />

tegenstrijdige doelstellingen zijn.<br />

Bemesting met grote hoeveelheden drijfmest<br />

gedurende meerdere jaren zonder<br />

grondbemonstering tussendoor zal tot hoge<br />

K concentraties in het ruwvoer (> 3%) leiden<br />

omdat het K gehalte in ruwvoer het<br />

K gehalte in de grond waarop het geteeld<br />

is volgt. Planten hebben ook het vermogen<br />

om meer K op te nemen dan nodig is voor<br />

hun behoefte. Wanneer het K gehalte in de<br />

wortelzone meer dan voldoende is om aan<br />

de behoeften <strong>van</strong> de plant te voldoen kan<br />

extra K door planten worden geabsorbeerd.<br />

Dit is bekend als “luxury consumption”.<br />

Deze “luxury consumption” <strong>van</strong> K levert<br />

geen extra opbrengst of groeivertraging <strong>van</strong><br />

gewassen op maar vormt wel een risicofactor<br />

voor hypocalcemie na opname door de<br />

droogstaande koe. Het belemmert tevens de<br />

opname <strong>van</strong> Mg door de plant (Soder and<br />

Stout, 2003). Dit laatste kan daardoor weer<br />

leiden tot het ontstaan <strong>van</strong> hypomagnesemie<br />

(Tamminga,1996).<br />

Op veel bedrijven wordt bij de teelt <strong>van</strong><br />

ruwvoer voor droogstaande koeien geen<br />

rekening gehouden met het K gehalte <strong>van</strong><br />

de grond en de intensiteit <strong>van</strong> de bemesting<br />

<strong>van</strong> deze gronden. Regelmatige bepaling<br />

<strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong> percelen bestemd<br />

voor ruwvoerproductie voor droogstaande<br />

koeien vindt vaak te weinig plaats. De bemesting<br />

met drijfmest of andere K houdende<br />

meststoffen vindt daardoor vaak ongecontroleerd<br />

plaats. Dit vormt dan weer een<br />

groot risico voor het optreden <strong>van</strong> klinische<br />

en subklinische hypocalcemie.<br />

Behalve de hoeveelheid mest speelt ook de<br />

wijze <strong>van</strong> bemesting een rol in het K ge-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 39


[Figuur 20] Zodebemester<br />

halte <strong>van</strong> het geteelde gewas. Bemesting<br />

met drijfmest is in een aantal landen alleen<br />

toegestaan via bodeminjectie (Figuur<br />

20) en niet via oppervlakte bemesting om<br />

verdamping <strong>van</strong> N en contaminatie <strong>van</strong> oppervlakte<br />

water met N en Pi en andere mineralen<br />

zoveel als mogelijk te voorkomen.<br />

Sutton (1982) bemestte percelen, bestemd<br />

voor de teelt <strong>van</strong> snijmaïs, gedurende drie<br />

achtereenvolgende jaren met drijfmest afkomstig<br />

<strong>van</strong> varkens. De drijfmest bevatte<br />

N, P, en K hoeveelheden die boven de gewasbehoeften<br />

uitgingen. Bemesting vond<br />

via bodeminjectie of via oppervlakte toediening<br />

plaats. Het gehalte aan N, P, en K<br />

in de bladeren <strong>van</strong> de maïsplanten bleek na<br />

bodeminjectie hoger dan na oppervlakte<br />

bemesting.<br />

Soder en Stout (2003) onderzochten het effect<br />

<strong>van</strong> oplopende drijfmestgiften <strong>van</strong> 0 tot<br />

672 Kg N/Ha/jaar (oppervlakte bemesting)<br />

op het gehalte aan mineralen op drie grondsoorten.<br />

Zij vonden dat de P concentratie in<br />

gras gelijk bleef, het Ca- en Mg gehalte afnam<br />

bij toenemende drijfmestgiften, en het<br />

K gehalte significant toenam <strong>van</strong> 2.55% tot<br />

3.45% (P< 0.05). Het effect <strong>van</strong> de grondsoort<br />

op het K gehalte <strong>van</strong> het gewas varieerde<br />

afhankelijk <strong>van</strong> onder anderen de<br />

water binding- en drainagecapaciteit <strong>van</strong> de<br />

grond, pH, en geografische locatie.<br />

In een aantal landen is het uitrijden <strong>van</strong><br />

drijfmest seizoensgebonden. Wanneer alleen<br />

in het voorjaar organische mest mag<br />

worden uitgereden kan K gemakkelijk worden<br />

opgenomen door de dan snel groeiende<br />

planten. Dit kan tot hoge K gehalten leiden<br />

in de gewassen (Allen en Davies, 1981).<br />

Uit bovenstaande volgt dat drijfmest toe-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 40<br />

diening, volume, en tijd <strong>van</strong> toediening risicofactoren<br />

kunnen zijn voor het oogsten<br />

<strong>van</strong> ruwvoer met hoge K gehalten dat bij<br />

voorkeur niet aan droogstaande koeien verstrekt<br />

dient te worden.<br />

1.3. Seizoen en Klimatologische omstandigheden<br />

Kalium beschikbaarheid voor wortels <strong>van</strong><br />

planten is het hoogst in beluchte losse gronden<br />

met neutrale tot licht zure pH, onder<br />

relatief warme (15-26ºC) temperaturen en<br />

vochtige condities. Dit verklaart waarom K<br />

concentraties in grassen in het voorjaar onder<br />

deze omstandigheden relatief hoog kunnen<br />

zijn gevolgd door enigszins lagere gehalten<br />

in de tweede snede (Thomas, 1999).<br />

Dit laatste geldt uiteraard alleen wanneer<br />

tussentijds geen bemesting heeft plaats<br />

gevonden. Kalium wordt makkelijk uitgespoeld<br />

<strong>van</strong>uit de plant onder vochtige (regen,<br />

douw) omstandigheden. De reden is dat<br />

K zich in celvloeistof bevindt en geen deel<br />

uitmaakt <strong>van</strong> enig structureel plantmateriaal<br />

(Undersander and Kelling, 2002). Echter<br />

bij hoge waterstanden is het zuurstofgehalte<br />

in de grond verlaagd waardoor de respiratie<br />

<strong>van</strong> de planten en de K opname afneemt<br />

(Rehm and Schmitt, 1997). Het verdient<br />

daarom aanbeveling om de klimatologische<br />

omstandigheden, waaronder ruwvoer werd<br />

geoogst, retrospectief te evalueren.<br />

1.4. Kationen (K) gehalte <strong>van</strong> het closeup<br />

rantsoen<br />

De meeste rantsoenen, die aan droogstaande<br />

koeien worden gevoerd, vertonen een overmaat<br />

aan kationen zoals K en Na in vergelijking<br />

met anionen zoals Cl en S. Dit resulteert<br />

meestal in een rantsoen met een positief<br />

kation-anion verschil en dientengevolge<br />

in een licht alkalische zuur-base balans in<br />

extracellulaire vloeistoffen, inclusief bloed.<br />

Droogstaande koeien die een dergelijk alkalisch<br />

rantsoen consumeren lopen een hoger<br />

risico om hypocalcemie te ontwikkelen dan<br />

koeien met een negatief kation-anion verschil<br />

zoals al in 1947 werd gesuggereerd<br />

door Craige and Stoll en later bevestigd is<br />

door veel andere onderzoekers. De alkalisering<br />

vermindert de binding <strong>van</strong> calciotrope<br />

hormonen aan hun receptoren in weefsels<br />

die nodig is voor het mobiliseren <strong>van</strong> cal-


cium uit de botten en de absorptie <strong>van</strong> calcium<br />

uit de ingewanden in bloed (Fisher et al.<br />

1994; Sanchez and Beede, 1994; Goff and<br />

Horst, 1997). De opname <strong>van</strong> calcium uit<br />

het rantsoen en de mobilisering <strong>van</strong> calcium<br />

uit de botten is dus in sterke mate gerelateerd<br />

aan de kalium status <strong>van</strong> de koe.<br />

Wanneer geen rantsoenen kunnen worden<br />

geformuleerd uit ruwvoersoorten met een<br />

laag K gehalte is het risico <strong>van</strong> het optreden<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie levensgroot aanwezig.<br />

In de praktijk blijkt het belang <strong>van</strong> de teelt<br />

<strong>van</strong> ruwvoer met een laag kation gehalte en<br />

vooral <strong>van</strong> K nog te weinig aandacht te krijgen.<br />

Dat heeft tot gevolg dat zowel de melkveehouder,<br />

landbouwkundige voorlichter en<br />

dierenarts later in de productieketen met de<br />

gevolgen er<strong>van</strong> worden geconfronteerd in<br />

de vorm <strong>van</strong> klinische (melkziekte) en subklinische<br />

hypocalcemie. In deze confrontatie<br />

moet dan alsnog naarstig gezocht worden<br />

naar allerlei hulpmiddelen om de schade<br />

veroorzaakt door hypocalcemie zoveel als<br />

mogelijk te beperken. In veterinaire termen<br />

kan deze benadering gedefinieerd worden<br />

als het paard achter de wagen spannen.<br />

In tegenstelling tot bij droogstaande koeien<br />

vormen relatief hoge K gehalten in rantsoenen<br />

voor lacterende koeien geen risico<br />

omdat deze een bepaalde overmaat aan K<br />

verlangen tengevolge <strong>van</strong> het feit dat zij K<br />

uitscheiden in de melk (Daniels et al, 1985).<br />

1.5. Kationen gehalte <strong>van</strong> drinkwater<br />

In de literatuur wordt veel aandacht besteed<br />

aan kationen en anionen gehalten <strong>van</strong> ruwvoer<br />

en bijproducten maar niet <strong>van</strong> water.<br />

Drinkwater kan echter wel degelijk een<br />

risicofactor vormen voor het ontstaan <strong>van</strong><br />

hypocalcemie wanneer het vervuild is met<br />

hoge concentraties kationen en speciaal<br />

met K uit de omgeving.<br />

Naast K kunnen ook ander mineralen zoals<br />

Mg en Na in verhoogde concentraties<br />

in water voorkomen welke de gezondheid<br />

eveneens in negatieve zin kunnen beïnvloeden.<br />

Hoge concentraties <strong>van</strong> Mg en sulfiet<br />

kunnen diarree veroorzaken en de behoeften<br />

aan selenium en koper doen verhogen.<br />

Tabel 3 laat zien dat er een grote variatie<br />

kan bestaan in gehalten aan kationen en anionen<br />

in drinkwater tussen melkveebedrijven.<br />

De grote variatie wordt dikwijls niet<br />

onderkend of rekening mee gehouden bij<br />

het formuleren <strong>van</strong> rantsoenen voor droogstaande<br />

koeien. Het is echter <strong>van</strong> groot<br />

belang hier tijdens een bedrijfsbezoek aandacht<br />

aan te besteden en er bij melkveehouders<br />

op aan te dringen het drinkwater voor<br />

hun vee regelmatig te laten analyseren.<br />

1.6. Weidegang<br />

Wanneer droogstaande koeien worden geweid<br />

kunnen ze onderhevig zijn aan hoge<br />

variabele K, Mg en Ca concentraties in het<br />

Soort/eigenschappen Eenheid Minimum Gem. Maximum Aanbevolen<br />

pH 7.38 7,66 8.32 6,5-8,5 5<br />

Calcium mg/L 0,35 66,55 217,00


gras op individuele bedrijven. Het kationanion<br />

verschil <strong>van</strong> ruwvoer kan variëren<br />

tussen 0 en +760 mEq/Kg DS (Roche et al,<br />

2003). In een onderzoek <strong>van</strong> Roche (2002)<br />

bleek 30 tot 40% <strong>van</strong> de koeien die percelen<br />

beweidden met een hoog (>3.5%) K gehalte<br />

in de grond, plasma calcium concentraties <<br />

2 mmol/l op de dag <strong>van</strong> afkalven lieten zien.<br />

De incidentie <strong>van</strong> melkziekte (plasma < 1.4<br />

mmol/l) varieerde tussen 0 en 14 %. Om<br />

melkziekte in grazende koeien te limiteren<br />

wordt geadviseerd close up koeien de laatste<br />

3 weken voor de verwachte afkalfdatum te<br />

huisvesten en een (voeder)strategie te volgen<br />

die de kans op hypocalcemie minimaliseert.<br />

[Figuur 21] Droogstaande koeien met weidegang.<br />

Heeft grondbemonstering plaats<br />

gevonden?<br />

1.7. Huisvestingscondities<br />

Droogstaande koeien kunnen binnen of buiten<br />

worden gehouden hetzij in de wei of in<br />

een uitloop (paddock). Het opstallen <strong>van</strong><br />

koeien kan echter stresssituaties veroorzaken<br />

bv door een hoge stalbezetting, slechte<br />

ligboxen of vloeroppervlakten en hittestress.<br />

Dergelijke omstandigheden zijn bij koeien<br />

in de close-up periode geassocieerd met een<br />

verhoogde melkziekte incidentie wat wordt<br />

toegeschreven aan een verminderde droge<br />

stof opname (Houe et al, 2001).<br />

Op bedrijven waar de huisvesting het niet<br />

toelaat close up koeien op te stallen zonder<br />

overbezetting of adequate ventilatie, kan het<br />

een oplossing bieden de koeien meer ruimte<br />

te geven in de vorm <strong>van</strong> een uitloop. Deze<br />

kan bestaan uit een weide of een paddock<br />

met zand of een andere kale bodem.<br />

Indien gebruik gemaakt wordt <strong>van</strong> een<br />

weide dient dit te geschieden op percelen<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 42<br />

met een laag kalium gehalte in de grond of<br />

waar<strong>van</strong> het gras topdressing met ammoniumchloride<br />

heeft ondergaan en indien nodig<br />

met magnesiumsulfaat. Beter is een paddock<br />

te creëren met een kale (zand) bodem en<br />

met een permanente toegang tot een overdekte<br />

plaats die bescherming biedt tegen<br />

overmatige zonnestraling en regen en waar<br />

verstrekking <strong>van</strong> een totaal gemengd (TMR)<br />

droogstandsrantsoen mogelijk is. Alleen dan<br />

is er de mogelijkheid om de voedingsstrategie,<br />

gericht op de preventie <strong>van</strong> melkziekte<br />

en subklinische hypocalcemie, adequaat te<br />

organiseren en onder controle te houden. Dit<br />

in tegenstelling tot droogstaande koeien die<br />

dag en nacht worden geweid.<br />

1.8. Stress<br />

Stress heeft zijn wortels in het actuele management<br />

<strong>van</strong> de veehouder en in omgevingscondities<br />

zoals klimatologische omstandigheden.<br />

Het manifesteert zich vooral tijdens het<br />

afkalfproces maar wordt vaak additioneel verergerd<br />

door verplaatsingen <strong>van</strong> koeien vόór,<br />

tijdens of na het afkalven, gelijktijdig optredende<br />

ziekten, overbezetting en plotseling<br />

optredende hitteperioden. Stress beïnvloedt<br />

de gezondheid, productie, reproductie en het<br />

welzijn <strong>van</strong> koeien negatief en dient daarom<br />

zo veel als mogelijk is vermeden te worden.<br />

Als gevolg <strong>van</strong> stress zal de droge stofopname<br />

onder druk komen te staan.<br />

Afkalfproces<br />

Het afkalfproces is een onvermijdelijke<br />

stress volle gebeurtenis voor een koe. Figuur<br />

22 toont de toename <strong>van</strong> de concentratie<br />

<strong>van</strong> cortisol in paretische en niet-paretische<br />

koeien. Zodra hypocalcemie optreedt, is de<br />

stress, gerelateerd aan de cortisol gehaltes<br />

in het bloed, omgekeerd evenredig met de<br />

bloed calcium concentratie (Horst, 1982).<br />

Het verloop <strong>van</strong> het geboorte proces (dystocia)<br />

beïnvloedt ook in sterke mate de droge<br />

stofopname en de tijd die koeien aan het<br />

voerhek doorbrengen (Figuur 22). Koeien<br />

die achteraf bezien, een zwaar afkalfproces<br />

doormaakten, lieten vóór afkalven een extra<br />

daling in droge stofopname zien (Proudfoot<br />

et al. 2009).<br />

Het is in deze wel de vraag wat de kip en<br />

wat het ei is; meer dan de helft <strong>van</strong> de koei-


Uw nieuwe aanspreekpartner voor diergeneeskundige<br />

informatietechnologie in Nederland<br />

Geïntegreerd praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen:<br />

advies, installatie en service – alles onder een noemer.<br />

Vanaf nu hebben Nederlandse dierenartspraktijken en dierenklinieken een nieuwe aanspreekpartner wat betreft oplossingen aangaande<br />

IT-problemen: VetZ BV. De nieuw opgerichte dochteronderneming <strong>van</strong> de Duitse VetZ GmbH in Sliedrecht begeleidt dierenartsen en managers<br />

betrouwbaar en competent wat betreft praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen. Van concept tot toepassing.<br />

Al meer dan 15 jaar behoort VetZ tot de leidende aanbieders <strong>van</strong> informatietechnologieën<br />

in de diergeneeskunde. Wat in 1990 als idee begon,<br />

is <strong>van</strong>daag de dag een <strong>van</strong> de succesvolste en meest toonaangevende<br />

concepten in de diergeneeskunde: effi ciënt praktijkmanagement, digitale<br />

beeldverwerking, digitale röntgen, innovatieve webtoepassingen<br />

en vakkundig advies. Alles in een. Perfect met elkaar verbonden.<br />

VetZ begeleidt dierenartspraktijken, dierenklinieken en hoge scholen<br />

in heel Europa. Met Johan Richard <strong>van</strong> Dongen, directeur <strong>van</strong> de<br />

nieuwe VetZ BV, nu ook in Nederland. Als zoon <strong>van</strong> een dierenarts<br />

en praktijkmanager kent hij de behoeften <strong>van</strong> de Nederlandse dierenartsen<br />

uit eigen ervaring en hij weet precies waar het om draait:<br />

„Wat mij het meeste aanspreekt in VetZ is het professionele niveau<br />

en de uiterste precisie waarmee gewerkt wordt. De hoge mate <strong>van</strong> toewijding<br />

<strong>van</strong> het team achter VetZ aan het bedrijf en haar producten,<br />

vormt elke dag weer een inspiratiebron.<br />

De naadloze integratie <strong>van</strong> al de diagnostische apparatuur in de<br />

dierenkliniek, <strong>van</strong> digitale röntgensystemen tot bloedcomputers en<br />

<strong>van</strong> echo tot endoscoop, is zeer indrukwekkend en geeft een unieke<br />

ervaring. Niet tevreden zijn met ‘goed<br />

genoeg’, maar verder ontwikkelen tot<br />

een perfect product en de bijbehorende<br />

perfecte service naar de klant, is het hoofduitgangspunt<br />

waarmee gewerkt wordt<br />

binnen VetZ.”<br />

Kom meer te weten over VetZ BV! Bel<br />

ons op wanneer u vragen heeft over<br />

onze producten of diensten of meer over<br />

geïntegreerd praktijkmanagement en geoptimaliseerde<br />

processen wilt weten! Wij<br />

verheugen ons op uw telefoontje!<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 43<br />

VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl


[Figuur 22] Plasma cortisol waardes <strong>van</strong> koeien<br />

rondom afkalven, bij verschillende bloed<br />

calcium niveaus (Horst, 1982).<br />

en met dystocia, werden uit dit experiment<br />

verwijderd omdat er aansluitend aandoeningen<br />

werden gediagnosticeerd die o.a.<br />

de droge stofopname negatief zouden beïnvloeden<br />

(Proudfoot et al. 2009). Geen <strong>van</strong><br />

de koeien was standaard bemonsterd op bijvoorbeeld<br />

calciumstatus.<br />

Ziekten<br />

In een vergelijkbaar onderzoek <strong>van</strong> Huzzey<br />

et al. (2007) werd de associatie tussen metritis<br />

en de droge stofopname en de duur<br />

(minuten/dag) <strong>van</strong> de voeropname retrospectief<br />

bestudeerd. Koeien die vόόr het af-<br />

[Figuur 23] Droge stof opname en voedselopnametijd<br />

rond afkalven bij gezonde dieren en<br />

dieren met 2 gradaties <strong>van</strong> metritis (Huzzey et<br />

al. 2007)<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 44<br />

kalven een lagere droge stofopname lieten<br />

zien, bleken geassocieerd met een hogere<br />

incidentie <strong>van</strong> metritis (Figuur 23). Ook<br />

in dit experiment zijn geen bloedcalcium<br />

waardes bepaald.<br />

Hittestress<br />

Een andere factor die de droge stofopname<br />

<strong>van</strong> transitiekoeien doet dalen is hittestress.<br />

Het effect <strong>van</strong> hittestress wordt bepaald<br />

door de hoogte <strong>van</strong> de buitentemperatuur,<br />

de luchtvochtigheid en de huisvestingscondities.<br />

Hittestress is gekenmerkt door een<br />

daling <strong>van</strong> droge stofopname en het verlies<br />

<strong>van</strong> bicarbonaat via de nieren als reactie op<br />

de, door panting ontstane respiratoire alkalose.<br />

Het verlies aan bicarbonaat maakt de<br />

koe gevoeliger voor een metabole acidose,<br />

vooral in de dagen direct na de hitteperiode,<br />

wanneer de droge stof opname weer toe<br />

neemt (West, 2003). De negatieve effecten<br />

<strong>van</strong> hittestress zijn alleen te minimaliseren<br />

door adequate huisvestings- en managementmaatregelen<br />

met betrekking tot schaduw<br />

en koeling (ventilatie en eventueel<br />

sprinklers).<br />

Verplaatsingen <strong>van</strong> koeien tijdens de<br />

transitieperiode<br />

Het verplaatsen <strong>van</strong> koeien naar een closeup<br />

groep, 2 a 3 weken voor de verwachte<br />

afkalfdatum, is bedoeld om de droogstaande<br />

koeien beter voor te bereiden op het aanstaande<br />

lactatierantsoen. De vorming <strong>van</strong><br />

een close-up groep met een aparte verzorging<br />

is met betrekking tot het aantal koeien<br />

in de groep, kwaliteit <strong>van</strong> de verblijfsruimte<br />

en hygiënische omstandigheden op grote<br />

bedrijven beter uitvoerbaar dan op kleinere.<br />

Stress veroorzaakt door rangorde gevechten<br />

bij het invoegen <strong>van</strong> far-off droogstaande<br />

koeien in een close-up groep kan bijdragen<br />

aan een verminderde droge stofopname<br />

(Von Keyserlingh et al. 2008). Verplaatsen<br />

naar de close up dient daarom bij voorkeur<br />

met enkele dieren tegelijkertijd te geschieden<br />

(Figuur 24).<br />

Daarnaast vormt het verplaatsen <strong>van</strong> closeup<br />

koeien een of meer dagen voor het afkalven<br />

naar een afkalfruimte een risico,<br />

omdat de al ingezette daling in droge stof<br />

opname door de additionele stress verergerd<br />

kan worden. Dit geldt te meer wanneer


[Figuur 24] Droge stof opname (DMI) en<br />

voeropnametijd rondom afkalven bij dieren<br />

met een normaal geboorteproces (eutocia) en<br />

een zwaar geboorteproces (dystocia) (Proudfoot<br />

et al. 2009)<br />

close-up koeien, gescheiden <strong>van</strong> de koppel,<br />

in een afkalfruimte worden gehuisvest.<br />

Wanneer droogstaande koeien in de dagen<br />

voorafgaand aan het afkalven in oncomfortabele<br />

afkalfstallen hebben verbleven, afgezonderd<br />

<strong>van</strong> de rest <strong>van</strong> de koppel en soms<br />

ook nog met onderbreking <strong>van</strong> het gevoerde<br />

droogstandsrantsoen en optimale individuele<br />

zorg, dan kunnen alle inspanningen<br />

daarvoor om hypocalcemie te voorkomen,<br />

acuut te niet worden gedaan.<br />

Een goed alternatief is daarom close-up<br />

koeien te huisvesten in een schone en droge<br />

paddock met goede water- en rantsoenvoorzieningen,<br />

afkalfmogelijkheden en voorzieningen<br />

om verse koeien te melken.<br />

Het gemeenschappelijke <strong>van</strong> bovenstaande<br />

bevindingen is de daling <strong>van</strong> de droge stofopname,<br />

alhoewel uit bovenstaande gegevens<br />

niet valt op te maken of de daling causaal<br />

of associatief is. De daling <strong>van</strong> de droge<br />

stofopname door stressfactoren komt bij een<br />

aantal koeien bovenop de bekende (fysiologische?)<br />

daling <strong>van</strong> de droge stofopname<br />

rond het afkalven. Elke factor die een extra<br />

daling in droge stof opname kan veroorzaken,<br />

dient te worden vermeden. Het verer-<br />

gert daardoor de negatieve energiestatus die<br />

bij alle afkalvende koeien in meer of minder<br />

mate optreedt. Een negatieve energiestatus<br />

zal op haar beurt in meer of mindere mate<br />

resulteren in een vervette lever. Deze laatste<br />

gaat gepaard met een verhoogd risico<br />

op het optreden <strong>van</strong> melkziekte (Geelen en<br />

Wensing, 2006). De boodschap die hieruit<br />

volgt is dat stress zoveel als mogelijk vermeden<br />

dient te worden.<br />

Takehome messages<br />

• Grondsoort vormt een belangrijke risicofactor<br />

voor de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

in melkvee.<br />

• Op veel bedrijven wordt bij de teelt <strong>van</strong><br />

ruwvoer voor droogstaande koeien geen<br />

rekening gehouden met het K gehalte <strong>van</strong><br />

de grond en de intensiteit <strong>van</strong> de bemesting<br />

<strong>van</strong> de gronden.<br />

• Bemesting met grote hoeveelheden drijfmest<br />

gedurende meerdere jaren zonder<br />

grondbemonstering tussendoor zal tot<br />

hoge concentraties <strong>van</strong> K in ruwvoer leiden<br />

(> 3%) omdat het K gehalte in ruwvoer<br />

het K gehalte in de grond volgt.<br />

• Percelen die voor ruwvoerproductie wordt<br />

gebruikt dat bestemd is voor close-up<br />

koeien dienen een grond K gehalte <strong>van</strong><br />


2. Interne risicofactoren<br />

Interne risicofactoren zijn de factoren <strong>van</strong><br />

het interne management <strong>van</strong> de koe die het<br />

risico op het ontwikkelen <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

verhogen. Het zijn risicofactoren waarop de<br />

veehouder/manager maar beperkt invloed<br />

kan uitoefenen.<br />

2.1. Daling in droge stof opname<br />

De opname <strong>van</strong> droge stof staat rondom het<br />

afkalven onder druk (Figuur 25). Er is veel<br />

variatie in de mate waarin koeien rondom<br />

het afkalven deze daling in droge stofopname<br />

laten zien. In het algemeen kan gesteld<br />

worden dat één <strong>van</strong> de belangrijkste (zo niet<br />

dé belangrijkste) doelstelling <strong>van</strong> het transitiemanagement<br />

is de daling <strong>van</strong> de droge<br />

stofopname zo veel als mogelijk te voorkomen/minimaliseren.<br />

De meeste droogstaande melkkoeien ervaren<br />

een matige tot ernstige afname <strong>van</strong><br />

de droge stofopname rond het afkalven<br />

[Figuur 25] Daling <strong>van</strong> de droge stofopname<br />

rond het afkalven (L) (Bertics et al. 1992) en in<br />

koeien zonder en met hypocalcemie (R) (Goff<br />

en Horst, 1997).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 46<br />

(Bertics et al. 1992). Afname <strong>van</strong> droge<br />

stofopname rond het afkalven, verhoogt<br />

het risico voor hypocalcemie omdat het: 1)<br />

een reeds bestaande negatieve energiestatus<br />

versterkt en 2) gelijktijdig de beschikbaarheid<br />

<strong>van</strong> calcium en andere mineralen<br />

en <strong>van</strong> vitaminen, die een rol spelen bij de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie, reduceert<br />

op het moment <strong>van</strong> een hoge en acute calciumbehoefte.<br />

De afname <strong>van</strong> de droge stof<br />

opname en de vorming <strong>van</strong> biest in de uier<br />

is reden dat bijna alle koeien in meer of<br />

mindere mate hypocalcemisch worden. Dit<br />

kan verergerd worden door een vertraagde<br />

aanpassing <strong>van</strong> de darmen, botten en nieren<br />

om aan de verhoogde calciumbehoefte in de<br />

periode rond het afkalven te voldoen. Bij dit<br />

laatste speelt een hoog K gehalte in het rantsoen<br />

weer een kritieke rol.<br />

De afname <strong>van</strong> droge stof opname begint al<br />

een week voor het afkalven en bereikt zijn<br />

dieptepunt de dag voor, <strong>van</strong>, of na het afkalven.<br />

De afname kan verergerd worden door<br />

verschillende suboptimale managementpraktijken,<br />

omgevingsfactoren en gezondheids-problemen<br />

rond het afkalven. Een<br />

verminderde droge stof opname die voortduurt<br />

na het afkalven kan tot verlenging <strong>van</strong><br />

de hypocalcemische periode en gerelateerde<br />

ziekten leiden (Goff en Horst, 1997).<br />

2.2. Lichaamsconditie<br />

Droogstaande vette koeien (lichaamsconditie<br />

≥ 4 op een schaal <strong>van</strong> 1 tot 5) hebben een<br />

verhoogd risico op het ontstaan <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie en melkziekte (Morrow,<br />

1976: Harris, 1981; Herdt, 1988; Heuer et al.<br />

1999). Dergelijke koeien vertonen ook een<br />

verminderde droge stofopname rond het afkalven<br />

in vergelijking met “gezonde” koeien.<br />

Dit kan de opname <strong>van</strong> calcium en vitamine<br />

D <strong>van</strong>uit de darm beperken op het moment<br />

dat de calciumbehoefte het grootst is.<br />

Vette koeien lopen ook een groter risico om<br />

vervetting <strong>van</strong> de lever te ontwikkelen. Zoals<br />

gesteld in de vorige paragraaf doet dit de incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte toenemen evenals<br />

de aan leververvetting gerelateerde ziekten.<br />

Vervetting <strong>van</strong> droogstaande koeien dient<br />

daarom met klem te worden voorkomen.<br />

Roche et al. (2005) vermeldden een toename<br />

<strong>van</strong> de productie <strong>van</strong> melkeiwit in koeien<br />

met een hoge lichaamsconditie op het mo-


ment <strong>van</strong> kalven. Dit heeft een toename <strong>van</strong><br />

calcium excretie uit het bloed naar de melk<br />

tot gevolg omdat het overgrote deel <strong>van</strong> calcium<br />

in melk is opgenomen in melkcaseïne<br />

(Davies et al., 1983). Een hogere lichaamsconditie<br />

bij afkalven zal daardoor de excretie<br />

<strong>van</strong> calcium bevorderen en de potentiele<br />

opname <strong>van</strong> calcium uit de darm doen<br />

verminderen. Dit maakt de koe gevoeliger<br />

voor melkziekte/subklinische hypocalcemie<br />

(Roche and Berry, 2006).<br />

Verschillende studies bij mensen wezen uit<br />

dat obesitas samengaat met lagere concentraties<br />

<strong>van</strong> serum 25(OH)D als gevolg <strong>van</strong> de<br />

ophoping er<strong>van</strong> in lichaamsvet. Worstman et<br />

al. (2000) rapporteerden dat bij mensen met<br />

obesitas, na blootstelling aan UV, een kleinere<br />

(57%) stijging <strong>van</strong> vitamine D in serum<br />

werd waargenomen dan bij mensen zonder<br />

obesitas. Het is niet bekend of vette koeien<br />

ook lage vitamine D concentraties in serum<br />

vertonen. Het is eveneens niet bekend of lagere<br />

concentraties veroorzaakt worden door<br />

het hoge vetgehalte in het lichaam of door<br />

het verminderde vermogen <strong>van</strong> de vette lever<br />

om cholecalciferol in 25(OH)D om te zetten.<br />

Een andere vraag die beantwoord moet worden<br />

is of 25(OH)D en/of 1α,25(OH)2D, dat<br />

in vet is opgeslagen, gemetaboliseerd wordt<br />

en of het nog functioneel is wanneer het<br />

weer vrij zou komen na mobilisatie uit het<br />

depotvet rond het afkalven (Looker, 2007).<br />

2.3. Biestproductie<br />

Rond het afkalven stijgt de calciumbehoefte<br />

die veroorzaakt wordt door de plotseling<br />

toenemende biest- en melkproductie<br />

zeer acuut. Het calciumgehalte <strong>van</strong> biest<br />

varieert <strong>van</strong> 1.9 tot 2.3 gr/kg afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de hoeveelheid biest die wordt geproduceerd.<br />

Melk bevat 1,1 tot 1,2 g calcium<br />

per kg (Goff, 2004). Een melkkoe die 10 kg<br />

biest produceert zal 23 g calcium verliezen,<br />

of 34,5 g als ze 15 kg biest produceert tijdens<br />

het eerste complete melkmaal na het<br />

afkalven. Het opgangkomen <strong>van</strong> de lactatie<br />

en het hogere calciumgehalte <strong>van</strong> biest spelen<br />

dus een belangrijke rol in de daling <strong>van</strong><br />

het calciumgehalte in het bloed die rond het<br />

afkalven plaatsvindt. Vaarzen produceren<br />

minder biest dan oudere koeien en verliezen<br />

dus minder calcium, wat ze minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />

maakt voor melkziekte.<br />

Het bloedvolume <strong>van</strong> melkkoeien wordt geschat<br />

op 4-4,5% <strong>van</strong> het lichaamsgewicht<br />

(Odwongo et al. 1984). Dit houdt in dat een<br />

melkkoe die 600 kg weegt, over 25 kg bloed<br />

beschikt. Bij een calcium concentratie <strong>van</strong><br />

10 mg/100ml betekent dit dat 25 liter bloed<br />

in totaal 2.50 g calcium herbergt. Wanneer<br />

een koe 10 kg biest produceert met 23 g calcium<br />

wordt dan bijna 10 keer meer calcium<br />

uitgescheiden dan aanwezig is in bloed en 2<br />

tot 3 keer meer dan de hoeveelheid calcium<br />

die aanwezig is in het mobiliseerbare totale<br />

extracellulaire reservoir. Zelfs de opslag in<br />

de botten is niet in staat om het tekort aan<br />

calcium rond afkalven aan te vullen, omdat<br />

slechts 10 tot 20 g <strong>van</strong> het mobiliseerbare<br />

calcium snel gemobiliseerd kan worden<br />

<strong>van</strong>uit de botopslag. Dit is weer aanzienlijk<br />

minder dan de behoefte die nodig is om<br />

de calciumhomeostase rond het afkalven<br />

te handhaven. De totale hoeveelheid biest,<br />

die op dag 1 geproduceerd wordt, draagt<br />

daarom bij aan de afname <strong>van</strong> calcium in<br />

het bloed in de periode rond het afkalven<br />

(Tucker et al. 1992; Goff en Horst, 1997;<br />

Riond, 2001; Tauriainen, 2001).<br />

2.4. Incidentie <strong>van</strong> ziekten rond het afkalven<br />

De afname <strong>van</strong> de droge stofopname rond<br />

het afkalven kan vergroot worden door<br />

gelijktijdig met hypocalcemie optredende<br />

ziekten (Figuur 26). Voorbeelden daar<strong>van</strong><br />

zijn metabole stoornissen zoals, leververvetting,<br />

ketose, lebmaag dislocaties en<br />

systemische en locale infectieziekten zoals,<br />

virusziekten (BVD), mastitis, metritis,<br />

kreupelheid, etc.<br />

[Figuur 26] Droge stofopname <strong>van</strong> koeien<br />

die wel (■) en geen (●) ziekten rond het afkalven<br />

ontwikkelden (Zamet et al., 1979)<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 47


Het gelijktijdig met hypocalcemie optreden<br />

<strong>van</strong> ziekten benadrukt dat hypocalcemie<br />

vaak onderdeel is <strong>van</strong> een complexe samenhang<br />

<strong>van</strong> verstoringen, die of veroorzaakt<br />

worden door of een gevolg zijn <strong>van</strong> deze<br />

ziekten. De aanwezigheid <strong>van</strong> andere ziekten<br />

rond het afkalven kan daarom een indicatie<br />

zijn dat subklinische hypocalcemie<br />

ook aanwezig is. Zij dienen daarom specifieke<br />

aandacht in het kader <strong>van</strong> monitoring<br />

2.4.1. Leververvetting<br />

Koeien die lijden aan leververvetting en gerelateerde<br />

ziekten zoals ketose en lebmaag<br />

dislocatie, hebben verhoogde serumconcentraties<br />

<strong>van</strong> NEFA’s (‘non-esterified fatty<br />

acids’) en verlaagde serumconcentraties<br />

<strong>van</strong> apolipoproteïnen (apoB-100 en apoA-I).<br />

De daling in apolipoproteïnen concentraties<br />

zijn geassocieerd met verlaagde cholesterol<br />

en fosfolipide concentraties (Oikawa en<br />

Katoh, 2002).<br />

Geelen et al. (2006) vermeldden een hoge<br />

incidentie (30%) <strong>van</strong> melkziekte in koeien<br />

die aan ernstige leververvetting leden. De<br />

grootste ophoping <strong>van</strong> triglyceriden vindt<br />

plaats rond de dag <strong>van</strong> afkalven (Vazquez-<br />

Anon, 1004), De stiging kan zich daarna<br />

nog enkele dagen doorzettn of na enkele<br />

dagen afnemen (Figuur 27). Oikawa en<br />

Katoh, (2002) suggereerden dat melkziekte<br />

zijn wortels heeft in de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

leververvetting tijdens de transitieperiode<br />

(Figuur 25). Indien dit zo is kan leverver-<br />

[Figuur 27] Accumulatie <strong>van</strong> TG in de lever<br />

tijdens de transitieperiode (Vazquez-Anon et<br />

al., 1994).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 48<br />

vetting als een belangrijke stimulator <strong>van</strong><br />

klinische en subklinische hypocalcemie beschouwd<br />

worden.<br />

De lever speelt een belangrijke rol in de eerste<br />

stap <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> vitamine D<br />

precursors naar 25(OH)vitamine D. Indien<br />

deze stap door leververvetting wordt verstoord<br />

kan dit tot een vitamine D tekort<br />

leiden en daaropvolgend tot een toename<br />

<strong>van</strong> <strong>Hypocalcemie</strong>. Onderzoek, dat deze<br />

veronderstelling ondersteunt, ontbreekt tot<br />

nu toe. Echter, de hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte,<br />

vermeld door Geelen et al. (2006),<br />

wijst er op dat het aanbeveling verdient om<br />

het ontstaan <strong>van</strong> een negatieve energiestatus<br />

rond afkalven zo veel als mogelijk te minimaliseren<br />

met het doel om daarmee ook<br />

de incidentie/prevalentie <strong>van</strong> melkziekte/<br />

subklinische hypocalcemie te verminderen.<br />

Het diagnosticeren <strong>van</strong> leververvetting<br />

is daarom een essentieel onderdeel <strong>van</strong> het<br />

opsporen <strong>van</strong> risicofactoren voor hypocalcemie.<br />

2.4.2. Acidose<br />

Pensacidose in de close up periode ontstaat<br />

onder andere door het voeren <strong>van</strong> relatief<br />

grote hoeveelheden granen/krachtvoer. De<br />

bedoeling <strong>van</strong> het voeren <strong>van</strong> granen tijdens<br />

de close-up periode is de groei <strong>van</strong> penspapillen<br />

te stimuleren met als welkom gevolg<br />

een toename <strong>van</strong> de absorptie <strong>van</strong> vluchtige<br />

vetzuren. Daarnaast moet de pensflora zich<br />

gaan aanpassen aan het lactatierantsoen<br />

onder andere door de melkzuur fermenterende<br />

bacteriën in aantal te laten groeien.<br />

Echter de inzet <strong>van</strong> granen/krachtvoer aan<br />

het einde <strong>van</strong> de close up periode kan, afhankelijk<br />

<strong>van</strong>: de hoeveelheid en de manier<br />

<strong>van</strong> verstrekken <strong>van</strong> krachtvoer (TMR<br />

krachtvoerautomaat of topdressing), de<br />

samenstelling er<strong>van</strong> (hoeveelheid en type<br />

zetmeel), onregelmatigheid in voeropname<br />

(overbezetting/slugfeeding) en selectie aan<br />

het voerhek, bij enkele of meerdere koeien<br />

tot subklinische pensacidose en zelfs tot<br />

metabole of ongecompenseerde acidose leiden.<br />

De kans op het ontstaan <strong>van</strong> ongecom-<br />

De incidentie <strong>van</strong> melkziekte neemt toe<br />

wanneer koeien gelijktijdig lijden aan leververvetting.


penseerde metabole acidose wordt vergroot<br />

zodra andere oorzaken <strong>van</strong> een metabole<br />

acidose zoals het voeren <strong>van</strong> anionische<br />

zouten, hittestress met de klassieke oorzaak<br />

<strong>van</strong> pensacidose samenvallen.<br />

Een ongecompenseerde acidose leidt tot<br />

verminderde droge stofopname (Goff, 2004)<br />

die dan de fysiologische daling <strong>van</strong> de droge<br />

stofopname rond afkalven verergert.<br />

Zoals eerder opgemerkt draagt vermindering<br />

<strong>van</strong> de droge stofopname bij aan leververvetting<br />

en deze weer aan het ontstaan<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie. Pensacidose gaat onder<br />

andere gepaard met de vorming <strong>van</strong> acute<br />

fase eiwitten en endotoxinen (Gohzo et al.<br />

2006; Khafipour et al. 2009) welke laatsten<br />

in de lever gedetoxifeerd moeten worden<br />

(Mumford et al. 2005; Gioanni et al. 2007;<br />

Saho et al. 2007). De gevolgen <strong>van</strong> pensacidose<br />

leiden tot een extra belasting <strong>van</strong> de<br />

leverfunctie in de vorm <strong>van</strong> vervetting wat,<br />

zoals eerder opgemerkt, de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie bevordert.<br />

2.5. Leeftijd/pariteit<br />

De leeftijd/pariteit <strong>van</strong> de koe is waarschijnlijk<br />

de belangrijkste koefactor die bijdraagt<br />

aan de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

(Reinhardt et al. 1990). De incidentie <strong>van</strong><br />

melkziekte neemt toe als koeien ouder worden<br />

(Reinhardt et al. 1988; Horst et al. 1990;<br />

Goff, 2000; Houe et al. 2001). Melkziekte<br />

wordt zelden gezien bij vaarzen omdat<br />

deze meer osteoclasten hebben die sneller<br />

reageren op de calcium- en fosforbehoefte<br />

(Reinhardt et al. 1988).<br />

[Figuur 28] Concentratie <strong>van</strong> calcium in<br />

plasma <strong>van</strong> multipare (---) en primipare<br />

(—) koeien rond het afkalven (Tucker et al.,<br />

1992)<br />

Het effect <strong>van</strong> de leeftijd wordt ook gereflecteerd<br />

door een hoger calciumgehalte in<br />

het bloedplasma <strong>van</strong> vaarzen in vergelijking<br />

met oudere koeien (Figuur 28). De incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte moet daarom berekend<br />

worden op basis <strong>van</strong> het aantal koeien met<br />

pariteit ≥ 3 en niet als een percentage <strong>van</strong><br />

alle koeien in de veestapel. Toch maakt een<br />

substantieel aandeel vaarzen hypocalcemie<br />

door. Goff (2000) toonde aan dat 25% <strong>van</strong><br />

de vaarzen op moment <strong>van</strong> afkalven aan<br />

subklinische hypocalcemie leed (Figuur 29).<br />

Bedrijven met een groot aandeel vaarzen,<br />

hetzij door een hoog ver<strong>van</strong>gingspercentage,<br />

hetzij door het volgen <strong>van</strong> een uitbreidingscenario,<br />

zullen minder problemen<br />

ondervinden die gerelateerd kunnen worden<br />

aan hypocalcemie.<br />

[Figuur 29] Calciumgehaltes op moment <strong>van</strong><br />

afkalven in diverse lactatie stadia (Goff, 2000)<br />

Een hogere leeftijd wordt ook verantwoordelijk<br />

gehouden voor de afgenomen absorptie<br />

<strong>van</strong> calcium <strong>van</strong>uit het maag-darmkanaal<br />

(Horst et al. 1990), verminderde botmineralisatie<br />

(Parfitt, 1987) een verminderde<br />

25(OH)D productie (Neer et al. 1993) en een<br />

gereduceerd vermogen om calcium te mobiliseren<br />

uit de botten wat veroorzaakt wordt<br />

door een gereduceerde gevoeligheid voor<br />

PTH (Goff et al. 1991; Horst et al. 1997).<br />

Deze processen leggen nog meer gewicht in<br />

de schaal in combinatie met een alkalisch<br />

rantsoen. Bij een toenemende leeftijd blijkt<br />

ook het aantal receptoren voor 1α,25(OH)2D<br />

in het maag-darmkanaal gereduceerd te<br />

zijn, wat het vermogen om te reageren op<br />

1α,25(OH)2D beperkt (Horst et al. 1990;<br />

1997; Bigras-Poulin en Tremblay, 1998).<br />

In verband hiermee werd ook vastgesteld<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 49


Takehome messages<br />

• De daling <strong>van</strong> de droge stofopname levert<br />

indirect een belangrijke bijdrage aan<br />

het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie doordat<br />

het een bestaande negatieve energie status<br />

met de daaraan gerelateerde ziekten,<br />

zoals leververvetting, rond het afkalven<br />

verergert.<br />

• Koeien met leververvetting vertonen een<br />

hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte.<br />

• Leververvetting wordt daarom beschouwd<br />

als een belangrijke risicofactor voor de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte.<br />

• Hoge biestproducties zijn een risicofactor<br />

voor het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie omdat<br />

zij acuut veel calcium aan het lichaam<br />

ontrekken.<br />

• Op bedrijven waar de productieve koeien<br />

ouder worden, wordt de incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

groter indien de preventie <strong>van</strong><br />

hypocalcemie niet strikt ter hand wordt<br />

genomen.<br />

• Voor bedrijven met Jersey koeien is hypocalcemie<br />

een groter probleem dan op bedrijven<br />

met andere rassen omdat Jerseys<br />

veel gevoeliger zijn voor hypocalcemie.<br />

dat de concentratie <strong>van</strong> C-24-hydroxylase,<br />

een enzym dat 1α,25(OH)2D inactiveert, in<br />

oudere koeien dramatisch stijgt (Johnson et<br />

al.1995).<br />

Samenvattend kan worden vastgesteld dat<br />

oudere koeien meer problemen ondervinden<br />

om de calciumhomeostase rondom het afkalven<br />

op peil te houden dan vaarzen. Wil<br />

men daarom koeien op een bedrijf gemiddeld<br />

ouder laten worden, dan dient de preventie<br />

<strong>van</strong> hypocalcemieën zeer hoge prioriteit<br />

te hebben.<br />

2.6. Ras<br />

Holstein koeien zijn minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />

voor melkziekte dan andere rassen zoals<br />

Jersey koeien. Goff et al. (1995) suggereerde<br />

dat dit een gevolg kan zijn <strong>van</strong> het grotere<br />

aantal intestinale 1α,25(OH)2D-receptoren<br />

in Holstein koeien vergeleken met Jerseys<br />

(Goff et al. 1995). Omdat hypocalcemie zich<br />

ontwikkelt rond het afkalven, zal het gereduceerde<br />

aantal receptoren leiden tot een<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 50<br />

minder efficiënte activering <strong>van</strong> genomische<br />

activiteiten door 1α,25(OH)2D. Hetzelfde<br />

geldt voor de osteoclasten wat leidt tot een<br />

kleiner aantal dat reageert op PTH en calcium<br />

uit de botten mobiliseert (Goff, 2000).<br />

Dit zal het risico op de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

melkziekte nog meer verhogen.<br />

Preventieve maatregelen<br />

Voor de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie is geen<br />

vaccin beschikbaar zoals voor infectieuze<br />

ziekten. Preventieve maatregelen voor een<br />

metabole stoornis als hypocalcemie vereisen<br />

dat risicofactoren buiten en binnen de<br />

koe onderkend en ten goede gemanipuleerd<br />

worden. Het probleem met het manipuleren<br />

<strong>van</strong> risicofactoren voor het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

is echter dat de meeste factoren<br />

geassocieerd en niet causaal zijn. Deze constatering<br />

maakt het tamelijk moeilijk om effectieve<br />

preventieve maatregelen te nemen<br />

die hardnekkig gevestigde en vaak minder<br />

effectieve praktijken op dit terrein doorbreken.<br />

Zo lang “evidenced based” preventieve<br />

managementmaatregelen ontbreken, dient<br />

daarom genoegen genomen te worden met<br />

empirische maatregelen (best practices) die<br />

in de praktijk hun waarde hebben bewezen.<br />

Preventie <strong>van</strong> hypocalcemie kan op diverse<br />

wijze plaatsvinden. Zij bestaan onder andere<br />

uit: het telen <strong>van</strong> ruwvoer met een<br />

laag K gehalte, verstrekking <strong>van</strong> anionische<br />

zouten, parenterale toediening <strong>van</strong> vitamine<br />

D preparaten, orale toediening <strong>van</strong> calciumverbindingen<br />

net voor, tijdens en na afkalven<br />

en enkele andere. De meest toegepaste<br />

methoden zullen nu worden besproken.<br />

3. Preventieve maatregelen ter correctie<br />

<strong>van</strong> externe risicofactoren<br />

3.1. Bemestingsintensiteit<br />

Wanneer percelen lage testresultaten voor<br />

K laten zien (


nen de groei belemmeren en tot lage opbrengsten<br />

leiden. Economisch gezien is het<br />

daarom <strong>van</strong> belang om de K gift af te laten<br />

hangen <strong>van</strong> de uitkomsten <strong>van</strong> recent grondonderzoek<br />

en eventueel aan te passen aan<br />

de behoeften <strong>van</strong> het gewas in een bepaald<br />

groeiseizoen.<br />

Figuur 30 geeft een voorbeeld <strong>van</strong> de toename<br />

<strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer na topdressing<br />

met eenzelfde hoeveelheid K2O op<br />

percelen met verschillend gehalten aan K in<br />

de grond.<br />

[Figuur 30] Effect <strong>van</strong> topdressing met 96 kg<br />

K2O op percelen met oplopende K gehaltes op<br />

het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer (Kelling et al. 2002)<br />

De behoefte aan K kan ook afgelezen worden<br />

aan deficientiesymptomen in grassen<br />

en andere plantensoorten zoals eerder<br />

gememoreerd in paragraaf 1.1. Het treedt<br />

op zodra het K gehalte in de grond < 0.8<br />

% en wanneer het gewas te lijden heeft<br />

<strong>van</strong> droogte en/ of veroudering (Rehm and<br />

Schmitt, 1997). Tenslotte dient te worden<br />

opgemerkt dat de hoeveelheid K houdende<br />

meststof die dient te worden toegediend<br />

niet alleen afhangt <strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong><br />

de grond, maar ook <strong>van</strong> de grondsoort, type<br />

ruwvoer, competitie met andere mineralen,<br />

klimatologische condities. etc. (Kelling et<br />

al. 2002; Ball, 2010).<br />

3.2. Oogstmethode<br />

De manier waarop en tijd <strong>van</strong> oogsten <strong>van</strong><br />

ruwvoer beïnvloedt het K gehalte <strong>van</strong> het<br />

ruwvoer. Factoren die hierbij een rol spelen<br />

zijn onder andere maaihoogte, groeistadium,<br />

seizoen en leeftijd plantenbestand. De<br />

genoemde factoren kunnen als risicofactoren<br />

gezien worden maar ook als handvatten<br />

om het K gehalte in ruwvoer te manipuleren.<br />

In het onderstaande worden maaihoogte<br />

en andere genoemde factoren in het kader<br />

<strong>van</strong> potentiële preventieve maatregelen beschreven.<br />

[Figuur 31] Effect <strong>van</strong> de maaihoogte <strong>van</strong><br />

alfalfa op het K gehalte (Wiersma and Peters,<br />

1999)<br />

Maaihoogte. De maaihoogte bepaalt in belangrijke<br />

mate het K gehalte <strong>van</strong> het gewas.<br />

Figuur 31 laat zien dat het maaien <strong>van</strong> alfalfa<br />

laag bij de grond in een relatief lager<br />

K gehalte resulteert dan bij hogere stoppellengten.<br />

Kalium in alfalfa blijkt namelijk<br />

meer geconcentreerd te zijn in de bovenste<br />

stengeldelen dan in de onderste en<br />

tevens meer in de stengels dan in het blad<br />

(Romiger et al. 1975). Wanneer het laag bij<br />

de grond wordt gemaaid om zoveel mogelijk<br />

gewas te oogsten, zal het K gehalte in het<br />

totale product daarom lager uitkomen dan<br />

bij een hogere maaihoogte (Wiersma and<br />

Peters, 1999),<br />

Groeistadium. Gewassen vertonen in het algemeen<br />

het hoogste K gehalte in het vroege<br />

vegetatieve (bud) stadium en daalt in latere<br />

stadia. Wanneer gras in de bloeitijd wordt<br />

geoogst kan het K gehalte gehalveerd zijn<br />

in vergelijking tot onvolwassen groeistadia.<br />

(Kelling, 2002). Uitgegroeide gewassen<br />

zoals hooi en tweede snede gewassen zijn<br />

daarom meer geschikt als ruwvoer voor<br />

droogstaande koeien (Goff, 1998; Thomas,<br />

1999). Dit is waarschijnlijk te wijten aan het<br />

ruwvezelgehalte <strong>van</strong> het product op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> de oogst en het ontbreken <strong>van</strong> K<br />

verlies tijdens het fermentatieproces in de<br />

kuil.<br />

Leeftijd plantenbestand. Overjarige, 3 tot 4<br />

jaar oude planten die geteeld zijn op grond<br />

met een laag K gehalte, hebben een lager K<br />

gehalte dan op jongere leeftijd. Ze zijn zeer<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 51


geschikt als ruwvoer (hooi) leveranciers<br />

voor droogstaande koeien.<br />

3.3. Samenstelling <strong>van</strong> het close-up rantsoen<br />

3.3.1. Calcium, fosfor, magnesium en kalium<br />

gehalten in het close up rantsoen<br />

De hoeveelheid calcium die uit de voeding<br />

opgenomen moet worden om de calciumbehoefte<br />

te beantwoorden is afhankelijk <strong>van</strong><br />

verschillende factoren, zoals de concentratie<br />

in en de beschikbaarheid <strong>van</strong> calcium uit<br />

het rantsoen, de absorptie-efficiëntie en de<br />

efficiëntie <strong>van</strong> de homeostatische calciummechanismen<br />

(zuur-base status, leeftijd,<br />

ras).<br />

Het geadviseerde calciumgehalte <strong>van</strong> het<br />

normale close-up dieet is 0,45 tot 0,55 %<br />

op droge stof basis (National Research<br />

Council, 2001). De totale dagelijkse calciumbehoefte<br />

<strong>van</strong> een gezonde Holstein<br />

melkkoe gedurende de droogstand wordt<br />

door de NRC (2001) in de VS geschat op<br />

41 g/dag tot 70 g/dag (Tauriainen, 2001).<br />

Wanneer anionische zouten in de close-up<br />

periode worden gevoerd wordt geadviseerd<br />

om het calcium in het rantsoen te verhogen<br />

tot 100-120 g/dag of 0.8 tot 1% /kg droge<br />

stof (Oetzel, 2000).<br />

Het door de NRC (2001) geadviseerde fosforgehalte<br />

bedraagt 0,35 tot 0,37 % op droge<br />

stof basis gedurende de hele lactatieperiode<br />

en 0,4 % voor de laatste fase <strong>van</strong> de graviditeit.<br />

De huidige NRC richtlijnen nemen de<br />

vraag naar fosfor door de botten <strong>van</strong> koeien<br />

niet mee. Hoge concentraties <strong>van</strong> fosfor in<br />

de voeding (> 80 g/dag) voor close-up koeien<br />

resulteert in een remming <strong>van</strong> de productie<br />

<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D door de nieren, waardoor<br />

deze gevoeliger worden voor melkziekte<br />

(Jorgensen, 1974; Gaynor et al. 1989;<br />

Goff, 2000). Lage plasma Pi concentraties<br />

kunnen samengaan met spierverzwakking.<br />

De aanbevolen Ca/Pi verhouding die de<br />

kans op parese rond het afkalven vermindert<br />

is 2.1: 3 (Jorgensen, 1974). De effecten<br />

<strong>van</strong> de Ca/Pi verhouding in de voeding <strong>van</strong><br />

koeien in de close-up periode op de absorptie<br />

<strong>van</strong> Ca en P werden ooit belangrijk geacht.<br />

De algemene opinie is nu dat de Ca/Pi<br />

verhouding niet <strong>van</strong> belang is zolang deze<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 52<br />

niet groter is dan 7:1 en niet kleiner dan 1:1<br />

(Goff, 2000).<br />

Met betrekking tot magnesium wordt aanbevolen<br />

om in de transitieperiode een rantsoen<br />

te verstrekken dat 0.4 % of meer Mg<br />

bevat (Ramos-Nieves et al, 2009). Hogere<br />

percentages dan 0,4% maken een passieve<br />

opname door het darmepitheel mogelijk<br />

(Leonard-Marek en Martens, 1996; Ram<br />

et al., 1998). De gemiddelde behoefte <strong>van</strong><br />

magnesium in de voeding voor grazende<br />

koeien is 1,3 g Mg/kg droge stof voor weilanden<br />

rijk aan kalium (4 g K/kg droge stof)<br />

en 0,6 g Mg/kg droge stof voor weilanden<br />

arm aan kalium (2 g /Kg droge stof). Hoge<br />

magnesiumconcentraties in de voeding<br />

worden toegepast wanneer anionische zouten<br />

worden gevoerd.<br />

Zoals herhaaldelijk gesteld is het gehalte<br />

<strong>van</strong> K in het rantsoen <strong>van</strong> cruciaal belang<br />

ter voorkoming <strong>van</strong> hypocalcemie. Volgens<br />

Goff (2000) dient een close-up rantsoen<br />

ter preventie <strong>van</strong> hypocalcemie > 1% en <<br />

2,0% K op basis <strong>van</strong> droge stof te bevatten.<br />

Verder dient het de DCAD negatief te<br />

zijn en het ruw eiwit gehalte <strong>van</strong> het closeup<br />

rantsoen < 14% en pensverteerbaar eiwit<br />

niet >10% (Byers, 1992). Als de opname <strong>van</strong><br />

de hoeveelheid pensverteerbaar eiwit hoog<br />

wordt, moet toevoeging <strong>van</strong> ureum of andere<br />

NPN-bronnen, gras met hoog ammoniak<br />

gehalte, vlinderbloemigen zoals klaver en<br />

luzerne of ammoniumzouten beperkt worden<br />

of zelfs vermeden (Byers, 1992).<br />

3.3.2. Verstrekking <strong>van</strong> magnesium<br />

Contreras et al. (1982) stelden vast dat koeien<br />

met een lage plasma Mg concentratie (0.54<br />

mmol/L minder goed in staat waren om calcium<br />

te mobiliseren (0.26 vs0.41 mmol/L na<br />

een Calcium challenge. De oorzaak hier<strong>van</strong><br />

moet gezocht worden in de waarneming dat<br />

hypomagnesemia de secretie <strong>van</strong> PTH vertraagt<br />

als ook de inwerking er<strong>van</strong> op targetcellen<br />

en de secretie en werking <strong>van</strong> 1α, 25<br />

(OH)2D (Reinhardt et al. 1988: Goff, 2000).<br />

In mensen wordt de PTH activiteit snel hersteld<br />

na orale toediening <strong>van</strong> Mg (Rude,<br />

1998).<br />

Bij het toedienen <strong>van</strong> Mg aan koeien dient<br />

rekening gehouden te worden met de absorptiecoefficient<br />

<strong>van</strong> het product.De NRC (2001)<br />

hanteerd een absorptiecoëfficiënt <strong>van</strong> 0,16


D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 53


voor Mg <strong>van</strong> alle voedermiddelen behalve<br />

voor Mg uit supplementen. Zo bedraagt de<br />

absorptiecoëfficiënt voor Mg <strong>van</strong> MgO en<br />

MgSO4 is 0,70 (Weiss, 2004). De opname<br />

<strong>van</strong> Mg blijkt verzadigd te zijn bij opnamen<br />

<strong>van</strong> ≥ 84 g/dag (Schonewille et al. 2004). De<br />

oplosbaarheid en beschikbaarheid, en daardoor<br />

de absorptie, <strong>van</strong> Mg stijgen als de pens<br />

pH onder de 6.5 zakt. Dergelijke pH waarden<br />

worden bereikt als er meer pensverteeraar<br />

zetmeel in het rantsoen zit (Goff 2004).<br />

Wanneer transitierantsoenen gesupplementeerd<br />

moeten worden met Mg wordt<br />

het aangeraden om de helft <strong>van</strong> het Mg als<br />

makkelijk oplosbaar MgSO4 of MgCl2 toe<br />

te dienen en de rest in de vorm <strong>van</strong> MgO.<br />

Hogere plasma Mg concentraties rond het<br />

afkalven worden eerder verkregen met<br />

MgSO4 dan met MgO (Roche et al. 2002).<br />

Magnesiumoxide is het meest gebruikte<br />

anorganische Mg in het rantsoen <strong>van</strong> herkauwers<br />

met een absorptiecoëfficiënt tussen<br />

28 en 49 %. Een belangrijke factor,<br />

die de absorptie <strong>van</strong> MgO beïnvloedt, is de<br />

grootte <strong>van</strong> de magnesiumoxide deeltjes<br />

(Schonewille et al. 1992). De absorptiecoefficiënt<br />

<strong>van</strong> MgO met een deeltjesgrootte<br />

<strong>van</strong> < 250 mm in diameter is 50 % en wordt<br />

lager bij grotere deeltjes (NRC, 2001).<br />

3.3.3. Verstrekking <strong>van</strong> anionische zouten<br />

Om hypocalcemie rond het afkalven te<br />

voorkomen hebben koeien in de close-up periode<br />

een rantsoen nodig met meer anionen<br />

dan kationen, Een dergelijk rantsoen wordt<br />

dan gedefinieerd als een rantsoen met een<br />

negatief kation-anion verschil of met de engelse<br />

term dietary cation-anion difference<br />

(DCAD). Een negatieve DCAD kan bereikt<br />

worden met natuurlijke ruwvoerproducten<br />

of door toevoeging <strong>van</strong> anionische zouten.<br />

De eerste optie is moeilijker uitvoerbaar<br />

dan de tweede.<br />

De primaire doelstelling <strong>van</strong> het supplementeren<br />

<strong>van</strong> rantsoenen met anionische<br />

zouten is om de DCAD <strong>van</strong> het rantsoen te<br />

verlagen om daarmee een meer negatieve<br />

zuur-base status te creëren. De verzuring<br />

<strong>van</strong> de lichaamsvloeistoffen door middel<br />

<strong>van</strong> manipulatie <strong>van</strong> de kationen en anionen<br />

in het rantsoen tijdens de close-up periode<br />

leidt tot een hogere plasma calciumconcentratie<br />

(Figuur 32) (Tucker et al. 1992) en<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 54<br />

een daarmee gepaardgaande daling <strong>van</strong> de<br />

incidentie en prevalentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

(Goff et al. 1991; 1997; Horst et al. 1997;<br />

Houe et al. 2001).<br />

Suppletie <strong>van</strong> rantsoenen met anionische<br />

zouten voor koeien in de close-up periode is<br />

eenvoudiger dan het samenstellen <strong>van</strong> een<br />

rantsoen met een negatieve DCAD met eigen<br />

ruwvoer (Houe et al. 2001).<br />

Potentiële anionische zouten die gebruikt<br />

worden om een negatieve DCAD te verkrijgen<br />

zijn: calciumchloride (CaCl2·2H2O),<br />

calciumsulfaat (CaSO4·2H2O), magnesium-<br />

[Figuur 32] Plasma calcium <strong>van</strong> koeien die<br />

voor het afkalven een rantsoen ontvingen met<br />

een lage (- - -) of een hoge (—) DCAD (Tucker<br />

et al. 1992).<br />

DCAD (dietary cation-anion difference)<br />

Macromineralen (electrolyten) die een belangrijke<br />

rol spelen in de DCAD zijn Na+,<br />

K+, Cl-, S (SO42-) en P (PO43-). Na+en K+<br />

zijn bekend als positief electrisch geladen<br />

kationen en Cl-, S (SO42-) en P (PO43-)<br />

als negatief geladen anionen. Een meerderheid<br />

<strong>van</strong> de eerste maakt de DCAD positief<br />

en <strong>van</strong> de laatste negatief. Een negatieve<br />

DCAD bewerkt een zure en een positieve<br />

een basische omgeving in lichaamsvloeistoffen.<br />

Een negatieve of positieve DCAD<br />

reflecteert indirect de zuurtegraad of zuurbase<br />

status <strong>van</strong> de extracellulaire vloeistof<br />

inclusief het bloed. Dit is alleen mogelijk<br />

door de H+ concentratie in deze vloeistoffen<br />

te verhogen of te verlagen (Stewart,<br />

1983; Block, 1994; Goff en Horst, 2003).


chloride (MgCl2·6H2O), magnesiumsulfaat<br />

(MgSO4·7H2O), ammoniumchloride<br />

(NH4Cl en ammoniumsulfaat [(NH)2SO4].<br />

Daarnaast kan zoutzuur worden gebruikt.<br />

De DCAD vergelijking suggereert een<br />

equipotentieel effect voor de genoemde<br />

zouten maar hun onderlinge efficientie<br />

blijkt te verschillen (Oetzel et al. 1991).<br />

Sulfaatzouten werken bijvoorbeeld veel<br />

minder verzurend voor extracellulaire<br />

vloeistoffen. Het licht verzurende effect<br />

<strong>van</strong> MgSO4 kan toegeschreven worden aan<br />

het laxerend effect dat een consistente uitscheiding<br />

<strong>van</strong> bicarbonaat via de feces veroorzaakt.<br />

De ammoniumzouten kunnen de<br />

pH <strong>van</strong> de pens verhogen en daarmee een<br />

negatief effect hebben op de absorptie <strong>van</strong><br />

Mg waardoor secundair een Mg deficientie<br />

kan optreden. Bovendien kan een overmaat<br />

aan ammonium een reeds vervette lever extra<br />

belasten bij de omzetting <strong>van</strong> ammonia<br />

in ureum wat tot een hogere NH4+ concentratie<br />

in het bloed leidt (Thilsing-Hansen et<br />

al. 2002).<br />

Het sterkste verzurende effect op de lichaamsvloeistoffen<br />

kan bereikt worden met<br />

zoutzuur (HCl) en calciumchloride. Zij vormen<br />

daarom ideale anionische zouten voor<br />

manipulatie <strong>van</strong> de DCAD en de preventie<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie. HCl-supplementen zijn<br />

ook minder onsmakelijk dan de traditionele<br />

anionische zouten omdat ze eerder een<br />

zure dan een zoute smaak geven aan het<br />

rantsoen (Goff, 2003). HCl is tevens niet<br />

vergezeld door een kation, dat, afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de opnamesnelheid, bepaalde effecten<br />

<strong>van</strong> de anionen teniet kan doen. (Horst en<br />

Goff, 1997). Een nadeel <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong><br />

commercieel HCl (30%) is dat het verdund<br />

moet worden tot een 5% oplossing en dat het<br />

een zeer corrosief effect op metalen heeft<br />

(voer-mengwagen). Om deze problemen te<br />

voorkomen moet de 5% HCl oplossing (150<br />

ml/koe) als topdressing aan het voer worden<br />

toegediend om het vervolgens grondig te<br />

mengen. HCl is internationaal ook beschikbaar,<br />

verwerkt in sojameel, of koolzaadmeel<br />

en andere producten, wat het makkelijker<br />

maakt om het zuur toe te dienen.<br />

In plaats <strong>van</strong> HCl kan calciumchloride<br />

gebruikt worden om de extracellulaire<br />

vloeistof en het bloed te verzuren.<br />

Calciumchloride is echter veel minder sma-<br />

kelijk en bovendien hygroscopische wat de<br />

toepasbaarheid bemoeilijkt. Bovendien kan<br />

het de slijmvliezen irriteren en kan het bijdragen<br />

aan de ontwikkeling <strong>van</strong> acidose.<br />

Verstrekking anionische zouten (J.H.)<br />

Tot slot kan kalk (calciumcarbonaat) gebruikt<br />

worden als een anionisch zout. Kalk<br />

biedt echter geen direct opneembare calciumionen,<br />

maar vereist blootstelling aan de<br />

zure maagsappen om gedissocieerd te worden.<br />

In een ongedissocieerde vorm is het<br />

niet beschikbaar voor opname in de dunne<br />

darm (Thilsing-Hansen et al. 2002).<br />

De aanbevolen DCAD in de droogstandsperiode<br />

ter voorkoming <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

is -100 tot -150 mEq/Kg drogestof (Horst<br />

et al. 1997; Goff, 2003). De variatie <strong>van</strong><br />

DCAD biedt een marge voor veiligheid om<br />

variabele K concentraties in het rantsoen of<br />

in de weide op te <strong>van</strong>gen (Sanchez, 2002).<br />

Volgens Kurosaki et al. (2007) en Penner et<br />

al. (2008) kunnen ook rantsoenen met een<br />

licht positieve DCAD de Ca homeostase<br />

rond het afkalven verbeteren.<br />

In tegenstelling tot de DCAD voor droogstaande<br />

koeien moet de DCAD voor lacterende<br />

koeien positief zijn. Hu en Murphy<br />

(2004) vermeldden dat de 4% vetgecorrigeerde<br />

melkopbrengst (FCM) en de droge<br />

stofopname gemaximaliseerd worden als de<br />

DCAD varieert <strong>van</strong> +340 tot +490 mEq/Kg<br />

droge stof. Rantsoenen die aan koeien met<br />

een hoge melkproductie worden verstrekt<br />

moeten daarom altijd gecontroleerd worden<br />

om de DCAD binnen de genoemde spreidingsbreedte<br />

te houden (Hu en Murphy,<br />

2004).<br />

Wanneer koeien 24 uur/dag worden geweid<br />

in percelen met vaak zeer varierende kationengehalten<br />

in het gras is het moeilijk een<br />

rantsoen met een DCAD onder de 0 mEq/<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 55


Kg droge stof te formuleren. Als anionische<br />

zouten worden aangeboden dienen deze in<br />

smakelijke krachtvoermengsels te worden<br />

verstrekt of moeten koeien tweemaal daags<br />

gedrenched worden om vergelijkbare effecten<br />

te verkrijgen met een totaal gemengd<br />

rantsoen (TMR) voor gehuisveste koeien<br />

(Roche et al. 2005).<br />

Een belangrijke vraag is hoe lang anionische<br />

zouten gevoerd moeten worden voorafgaande<br />

aan de verwachte dag <strong>van</strong> afkalven.<br />

Zowel Oetzel (1996) als Mellau et al.<br />

(2002) geven aan dat een toedieningsperiode<br />

<strong>van</strong> minstens 10 dagen vereist is om de<br />

calcium-homeostatische effecten in gang<br />

te zetten. Bouman et al. (2003) stellen echter<br />

dat het voeren <strong>van</strong> anionische zouten<br />

gedurende 4 dagen en zelfs 2 dagen even<br />

effectief was in het verbeteren <strong>van</strong> de mechanismen<br />

<strong>van</strong> de calciumhomeostase als<br />

met een langere periode. Het was echter<br />

niet duidelijk of de koeien in staat zouden<br />

zijn om de verbeterde effectiviteit <strong>van</strong> de<br />

calciumhomeostase te behouden na afbreken<br />

<strong>van</strong> de anionen toediening na 2 dagen<br />

(Goff en Horst, 1998; Mellau et al. 2002).<br />

Het succes <strong>van</strong> het verstrekken <strong>van</strong> anionische<br />

zouten hangt voor een groot gedeelte<br />

af <strong>van</strong> het kationengehalte <strong>van</strong> de ingrediënten<br />

die in het droogstandsrantsoen<br />

gebruikt worden vόόr de toevoeging <strong>van</strong><br />

anionische zouten. Als de DCAD <strong>van</strong> het<br />

rantsoen voor het afkalven groter is dan<br />

+200 mEq/kg droge stof zal het moeilijk<br />

zijn om de DCAD succesvol te verlagen.<br />

Daarom moet het ruwvoer met het laagst<br />

mogelijke K gehalte geselecteerd worden,<br />

zelfs wanneer anionische zouten in het close-up<br />

rantsoen worden toegepast (Goff en<br />

Horst, 1997). Het reduceren <strong>van</strong> de DCAD<br />

<strong>van</strong> +535 tot +435 mEq/kg droge stof vereist<br />

bijvoorbeeld al 120 g MgSO4 of 80 g<br />

MgCl2 en het reduceren tot +200 mEq/kg<br />

droge stof vereist ongeveer 250 g MgSO4<br />

of 160 MgCl2. De hoeveelheid zouten die<br />

nodig zijn, hangt dus af <strong>van</strong> de DCAD <strong>van</strong><br />

het geformuleerde rantsoen, en <strong>van</strong> de zouten<br />

die gebruikt worden. Horst et al. (1997)<br />

stelden voor dat de maximale hoeveelheid<br />

anionen die toegevoegd kunnen worden<br />

voordat de opname afneemt ongeveer 300<br />

mEq/Kg droge stof is. Dit betekent dat,<br />

als de DCAD ongeveer +200 is, deze dan<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 56<br />

verlaagd kan worden tot -100 met 300 mEq<br />

anionen per Kg droge stof. Als de DCAD<br />

groter is dan +300 mEqKg droge stof is de<br />

eerste prioriteit om zoveel mogelijk kaliumrijke<br />

voedermiddelen uit het rantsoen<br />

te verwijderen en ze te ver<strong>van</strong>gen door<br />

kaliumarm ruwvoer zoals maissilage. Het<br />

overdoseren <strong>van</strong> anionische zouten (urine<br />

pH < 5.5) leidt tot ongecompenseerde metabolische<br />

acidose en dit effect kan desastreus<br />

zijn als het plaatsvindt tijdens de laatste<br />

kritieke dagen voor het afkalven.<br />

Het is belangrijk om te realiseren dat de<br />

snelheid waarmee de verzuring plaatsvindt<br />

per product verschilt (HCl en biochloor<br />

versus mengsels <strong>van</strong> veelvoorkomende<br />

anionische zouten). Koeien reageren bijvoorbeeld<br />

snel op supplementering <strong>van</strong> het<br />

rantsoen met en 150 ml <strong>van</strong> een 5 % HCl<br />

oplossing. Binnen 24 uur na aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />

de behandeling kan de pH <strong>van</strong> de urine<br />

verzuurd zijn tussen 6,8 en 6,0 (Goff en<br />

Horst, 1998). Aan natuurlijke close-up<br />

rantsoenen met een hoge alkaliniteit moeten<br />

relatief grote hoeveelheden anionische<br />

zouten worden toegediend om de gewenste<br />

DCAD te bereiken. Dit zal echter de totale<br />

droge stofopname verminderen inclusief de<br />

opname <strong>van</strong> anionische zouten en daarmee<br />

het effect er<strong>van</strong> (Hu en Murphy, 2004).<br />

Wanneer een rantsoen met een DCAD<br />

<strong>van</strong> 0 tot -150 mEq/Kg droge stof gevoerd<br />

wordt laten koeien een daling in droge stofopname<br />

zien <strong>van</strong> respectievelijk 1 en 2 kg<br />

(Van de Haar, 2000). Elke afname <strong>van</strong> de<br />

droge stofopname vόόr het afkalven, zal<br />

de leverfunctie compromitteren, de mate<br />

<strong>van</strong> leververvetting verhogen en als consequentie<br />

de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

bevorderen (Geelen en Wensing, 2006).<br />

Maatregelen die geadviseerd worden om<br />

smakelijkheidproblemen te minimaliseren<br />

zijn het toevoegen <strong>van</strong> de zouten aan een<br />

grondig gemixt rantsoen (Block, 1984),<br />

het mengen <strong>van</strong> de zouten in een granenmix,<br />

het gebruiken <strong>van</strong> een combinatie <strong>van</strong><br />

verschillende zouten (Wang et al, 1994)<br />

en het coaten <strong>van</strong> zouten in vet of eiwitten.<br />

Gecoat calciumchloride bleek de droge<br />

stofopname niet te beïnvloeden (Cherciari,<br />

2000). Ongeacht de gebruikte methode <strong>van</strong><br />

anionsche zouttoediening dient de droge<br />

stofopname heel nauwkeurig gecontroleerd


te worden na introductie <strong>van</strong> het anionisch<br />

rantsoen. Vanwege het feit dat anionische<br />

zouten de droge stofopname negatief kunnen<br />

beïnvloeden blijft men in de praktijk<br />

aangewezen op indirecte methoden bestaande<br />

uit actuele pH metingen in de urine<br />

of achteraf op meting <strong>van</strong> de biestproductie.<br />

Als suboptimale managementpraktijken<br />

bestaan zoals een hoge veebezetting, het<br />

voeren <strong>van</strong> slecht verteerbaar ruwvoer in<br />

de close-up periode en het ontbreken <strong>van</strong><br />

wekelijkse controle <strong>van</strong> droge stofopname,<br />

etc., moeten geen anionische zouten gevoerd<br />

worden. Foutieve managementprak-<br />

Takehome messages<br />

• De rantsoenen <strong>van</strong> close-up koeien moeten<br />

samengesteld worden met een K gehalte<br />

<strong>van</strong> 1 tot maximaal 2% op droge stof<br />

basis.<br />

• Wanneer dat niet mogelijk is kan men anionische<br />

zouten aan het rantsoen toevoegen.<br />

• De primaire doelstelling <strong>van</strong> het verstrekken<br />

<strong>van</strong> anionische zouten aan koeien in<br />

de close-up periode is om het kationenanionen<br />

verschil in het rantsoen (DCAD)<br />

<strong>van</strong> positief naar negatief om te buigen om<br />

daardoor een meer negatieve zuur-base<br />

status in het bloed en overige extracellulaire<br />

vloeistoffen te creëren.<br />

• Rantsoenen met een positieve DCAD bevorderen<br />

hypocalcemie rond het afkalven<br />

in tegenstelling tot rantsoenen met een negatieve<br />

DCAD.<br />

• De aanbevolen (DCAD) voor een close-up<br />

rantsoen is -100 tot -150 mEq/Kg droge<br />

stof.<br />

• Anionische zouten zijn over het algemeen<br />

zeer onsmakelijk en kunnen daardoor de<br />

droge stofopname verlagen.<br />

• Het verstrekken <strong>van</strong> anionische zouten<br />

moet altijd gecombineerd worden met<br />

controle <strong>van</strong> de droge stofopname.<br />

• Het inkapselen <strong>van</strong> anionische zouten<br />

helpt de smakelijkheid er<strong>van</strong> te verbeteren<br />

en de afname in DMI te reduceren.<br />

• De toediening <strong>van</strong> anionische zouten aan<br />

vaarzen is over het algemeen niet geïndiceerd<br />

daar vaarzen slechts zelden melkziekte<br />

vertonen.<br />

tijken moeten dan eerst gecorrigeerd worden<br />

(Oetzel, 2000).<br />

Meting urine pH<br />

De pH <strong>van</strong> de urine weerspiegelt de DCADstatus<br />

<strong>van</strong> het rantsoen en indirect de zuurbase<br />

balans <strong>van</strong> lichaamsvloeistoffen.<br />

Meting <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> urine moet onderdeel<br />

uitmaken <strong>van</strong> de verstrekking <strong>van</strong> anionische<br />

zouten om te controleren of de koe te<br />

weinig, voldoende of teveel anionische zouten<br />

ont<strong>van</strong>gt. Bij te weinig zal de koe toch<br />

risico lopen om toch hypocalcemie te ontwikkelen.<br />

Het kan ook zijn dat de urine pH<br />

> 8 is en anionische zouten de pH niet in<br />

voldoende mate kunnen drukken om hypocalcemie<br />

te voorkomen. Wanneer hoge giften<br />

<strong>van</strong> anionische zouten verstrekt moeten<br />

worden neemt het risico op een metabole<br />

acidose toe met de bekende negatieve gevolgen.<br />

Om deze redenen moet het controleren<br />

<strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> de urine altijd onderdeel zijn<br />

<strong>van</strong> het bedrijfsbezoek in het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding.<br />

De meting heeft ook nut<br />

om na te gaan of een rantsoen zonder anionische<br />

zouten een erg hoge pH heeft en<br />

koeien dus risico lopen melkziekte te ontwikkelen.<br />

De pH <strong>van</strong> de urine kan gemeten worden<br />

met standaard pH-papier of met een mobiele<br />

pH meter. Urinemonsters moeten halverwege<br />

het urineren genomen worden om<br />

de invloed <strong>van</strong> de alkalische vaginale afscheiding<br />

te beperken (Goff, 2000) en moet<br />

vrij zijn <strong>van</strong> contaminatie met feces. De pH<br />

meting <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> koeien biedt een<br />

goedkope en redelijk betrouwbare meting<br />

<strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> het bloed en <strong>van</strong> een juist<br />

niveau <strong>van</strong> supplementatie <strong>van</strong> het rantsoen<br />

met anionen (Jardon, 1995).<br />

[Figuur 33] Regressie tussen pH <strong>van</strong> het<br />

bloed en de urine (Spanghero, 2004).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 57


Over het algemeen moeten koeien eenmaal<br />

per week bemonsterd worden tijdens de laatste<br />

twee weken voor het afkalven en vooral<br />

op de dag vόόr, op en na het afkalven. Het<br />

meten <strong>van</strong> de koeien na het afkalven, kan<br />

informatie verschaffen over de prevalentie<br />

<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie in de vroege<br />

lactatie. In plaats <strong>van</strong> urine monsters<br />

kunnen dan echter beter bloedmonsters genomen<br />

worden voor de bepaling <strong>van</strong> de calciumconcentraties<br />

in serum. Concentraties<br />

<strong>van</strong> calcium in serum moeten hoger dan 8<br />

mg/100ml of meer dan 2 mmol/100ml zijn.<br />

Van de verzamelde gegevens dient zowel<br />

een gemiddelde pH <strong>van</strong> de urinemonsters<br />

berekend te worden als de spreidingsbreedte<br />

tussen bemonsterde koeien. Omdat preventie<br />

minder geld kost dan behandeling kan<br />

het economisch zinvol zijn om het management<br />

aan te passen, zelfs als slechts een<br />

klein percentage koeien een hoge pH <strong>van</strong> de<br />

urine vertonen.<br />

Nadelen <strong>van</strong> het meten <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> urine<br />

is dat dieren vastgezet moeten worden en<br />

het voor de veehouder relatief veel tijd kost<br />

om urine op te <strong>van</strong>gen en op de juiste wijze<br />

te interpreteren waardoor het vaak niet<br />

plaats vindt. Vaak kan alleen een voldoende<br />

hoeveelheid urine worden verzameld met<br />

behulp <strong>van</strong> een blaaskatheter wat de tussenkomst<br />

<strong>van</strong> een dierenarts vereist en weer<br />

extra kosten met zich meebrengt.<br />

Het manipuleren <strong>van</strong> de DCAD <strong>van</strong> het<br />

rantsoen door het zuurder of basischer te<br />

maken leidt tot meetbare veranderingen in<br />

de pH <strong>van</strong> de urine maar slechts tot kleine<br />

veranderingen in de pH <strong>van</strong> het bloed omdat<br />

zowel de nieren als de botten de veranderingen<br />

compenseren om de normale pH <strong>van</strong><br />

het bloed te behouden (Spanghero, 2004).<br />

De pH <strong>van</strong> het bloed ligt normaal gesproken<br />

tussen 7,36 en 7,44 (Figuur 33). De spreidingsbreedte,<br />

waar binnen een koe overleeft,<br />

is 6,85-7,88 (Robinson, 1992).<br />

3.3.4. Verstrekking <strong>van</strong> rantsoenen met<br />

een laag calciumgehalte<br />

Een manier om melkziekte te voorkomen<br />

is door koeien vóór het afkalven te laten<br />

adapteren aan de sterk verhoogde vraag<br />

naar calcium net voor, tijdens en direct na<br />

het afkalven. De adaptatie kan worden bewerkstelligd<br />

door het calciumgehalte <strong>van</strong><br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 58<br />

het rantsoen te reduceren tot


cium zijn (Gerloff, 1988). Het houdt onder<br />

andere in dat een droogstandsrantsoen moet<br />

worden gevoerd met relatief veel calciumarme<br />

producten (maissilage, stro) en weinig<br />

Verstrekken <strong>van</strong> rantsoen met laag Ca gehalte<br />

(J.H.)<br />

calciumrijke producten (grassilages).Verder<br />

is het moeilijk om het calciumgehalte te<br />

verlagen zonder de opname <strong>van</strong> andere essentiële<br />

mineralen tegelijkertijd te beperken<br />

(Martin-Tereso Lopez, 2010).<br />

Dit kan echter leiden tot tekorten <strong>van</strong> bepaalde<br />

micro- en macromineralen en andere<br />

nutriënten die essentieel zijn voor de gezondheid<br />

en melkproductiepotentie <strong>van</strong> de<br />

koe. Het kan dus de mogelijkheid uitsluiten<br />

om de koe in de transitieperiode correct te<br />

voeden.<br />

Een negatieve kant <strong>van</strong> het verstrekken <strong>van</strong><br />

calciumarme rantsoenen is ook dat ze excessief<br />

calcium onttrekken aan de botten,<br />

wat osteoporose en zelfs melkziekte kan<br />

veroorzaken als het langer dan zeven dagen<br />

gevoerd wordt. Daarom lijkt het calciumarme<br />

voedingsconcept, tenzij er andere<br />

manieren worden ontwikkeld om het calciumgehalte<br />

<strong>van</strong> het rantsoen te verlagen, niet<br />

geschikt voor toepassing in de praktijk. Als<br />

toch een calciumarme voedingsstrategie<br />

wordt toegepast, wordt geadviseerd dergelijke<br />

rantsoenen alleen te gebruiken voor<br />

oudere of vette koeien (Houe et al. 2001).<br />

Een hoog kaliumgehalte <strong>van</strong> de voeding<br />

voor koeien rond het afkalven, vormt een<br />

grotere risicofactor voor het ontstaan <strong>van</strong><br />

hypocalcemie dan het calciumgehalte.<br />

Kaliumarme rantsoenen helpen hypocalcemie<br />

te voorkomen door de metabole status<br />

<strong>van</strong> de melkkoe te veranderen, waardoor<br />

de activiteit <strong>van</strong> de calciotrope hormonen<br />

bevorderd wordt. Goff en Horst (1997) sug-<br />

gereerden dat het succes <strong>van</strong> de preventie<br />

<strong>van</strong> melkziekte in het verleden door middel<br />

<strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> calciumarme voeding<br />

vooral het gevolg was <strong>van</strong> een gelijktijdige<br />

reductie in de opname <strong>van</strong> sterke kationen<br />

zoals kalium in het rantsoen en niet <strong>van</strong> de<br />

reductie in calcium als zodanig.<br />

3.4. Vitamine D suppletie<br />

De preventie <strong>van</strong> melkziekte door previtamine<br />

D2 of D3 moet uitgevoerd worden<br />

als verwacht wordt dat er sprake is <strong>van</strong><br />

een deficiënte 1α,25(OH)2D status. De<br />

1α,25(OH)2D status kan het best bepaald<br />

worden door de 25(OH)D concentratie in<br />

plasma te meten. Een concentratie <strong>van</strong><br />

25(OH)D <strong>van</strong> onder 5 ng/ml is een indicatie<br />

<strong>van</strong> vitamine D deficiëntie en concentraties<br />

<strong>van</strong> 200 tot 300 ng/ml zijn indicatief voor<br />

vitamine D toxiciteit. Gezonde koeien hebben<br />

25(OH)D concentraties in plasma tussen<br />

20 en 50 ng/ml (Horst et al., 1994). De<br />

I.U. <strong>van</strong> vitamine D wordt gedefinieerd als<br />

de vitamine D activiteit <strong>van</strong> 0,025 µg gekristalliseerd<br />

vitamine D.<br />

De preventie <strong>van</strong> hypocalcemie/melkziekte<br />

met vitamine D kan uitgevoerd worden door<br />

dagelijks previtamine D2 (calciferol) via het<br />

rantsoen aan te bieden of parenteraal een<br />

hoge dosis vitamine D3 (cholecalciferol) toe<br />

te dienen.<br />

De hoeveelheid previtamine D die dagelijks<br />

nodig is in het rantsoen is moeilijk te definieren<br />

omdat de hoeveelheid afhangt <strong>van</strong> hoeveelheid<br />

vitamine D3 die onder invloed <strong>van</strong><br />

blootstelling aan zonlicht in de huid wordt<br />

geproduceerd, of de hoeveelheid D2 (calciferol)<br />

die beschikbaar komt uit ruwvoer<br />

en bijproducten, etc. In de praktijk worden<br />

droogstaande koeien vrijwel dagelijks oraal<br />

gesupplementeerd met 20-30.000 IU vitamine<br />

D2 (Horst et al., 1994) of 30 IU/kg lichaamsgewicht<br />

(NRC, 2001).<br />

Een deel <strong>van</strong> de vitamine D uit de voeding<br />

wordt in de pens door bacteriën afgebroken<br />

in inactieve metabolieten (Sommerfeldt et<br />

al. 1983). Het transport <strong>van</strong> vitamine D <strong>van</strong>uit<br />

het verteringsstelsel gebeurt via chylomicrons,<br />

waar<strong>van</strong> lipoproteinen een belangrijk<br />

onderdeel zijn. Men dient zich te realiseren<br />

dat de synthese <strong>van</strong> lipoproteinen in<br />

de lever belemmerd kan zijn tijdens de transitieperiode<br />

als gevolg <strong>van</strong> leververvetting.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 59


De preventie <strong>van</strong> melkziekte via de parenterale<br />

route bestaat uit toediening <strong>van</strong> 10<br />

miljoen IU of meer <strong>van</strong> vitamine D2 of D3analogen.<br />

De maximale tolereerbare dosis<br />

<strong>van</strong> parenteraal toegediend vitamine D is<br />

minstens 100-maal lager dan de maximale<br />

tolereerbare orale dosis en herhaalde injecties<br />

kunnen vooral toxisch zijn (Littledike<br />

en Horst, 1980). De injectie <strong>van</strong> een hoge<br />

dosis vitamine D metabolieten binnen 24<br />

uur voor het afkalven is niet effectief gebleken,<br />

maar een injectie tussen 24 en 96<br />

uur (maar niet meer dan 8 dagen) voor het<br />

afkalven wel.<br />

Hoewel parenterale toediening <strong>van</strong> hoge<br />

concentraties vitamine D of analogen de<br />

calciumabsorptie in de darmen verhoogt<br />

om de plasmaconcentratie en homeostase<br />

te handhaven, onderdrukken behandelingen<br />

ook de PTH-afgifte en daarmee botresorptie<br />

en renale reabsorptie <strong>van</strong> Ca 2+ . Het remt<br />

ook de renale synthese <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D<br />

waarmee de vorming <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D<br />

volledig afhankelijk wordt <strong>van</strong> exogene vitamine<br />

D-metabolieten.<br />

Littledike en Horst (1980) vermeldden dat<br />

veel koeien die vόόr het afkalven behandeld<br />

waren met grote hoeveelheden previtamine<br />

D2 of D3 derivaten, hypocalcemisch werden<br />

en symptomen <strong>van</strong> melkziekte lieten<br />

zien zodra de exogene bron <strong>van</strong> vitamine D<br />

afnam en uitgescheiden was op 10 tot 14 dagen<br />

na de behandeling. In de controlegroep<br />

waren plasma 1α,25(OH)2D concentraties<br />

omgekeerd gerelateerd aan de plasma calciumconcentraties.<br />

Dit, in tegenstelling tot de<br />

behandelde groep waarin plasmaconcentraties<br />

<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D niet stegen als reactie<br />

op hypocalcemie. Littledike en Horst (1980)<br />

suggereerden dat het effect <strong>van</strong> de behandeling<br />

veroorzaakt werd door een onderdrukte<br />

PTH-afgifte en renale synthese <strong>van</strong> endogeen<br />

1α,25(OH)2D. Koeien in de behandelde<br />

groep werden afhankelijk <strong>van</strong> exogeen<br />

1α,25(OH)2D of analogen om hypocalcemie<br />

tegen te gaan (Wang et al., 1994). Dit wordt<br />

toegeschreven aan het feit dat PTH de endogene<br />

productie <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D moet opstarten<br />

na de onderdrukking door exogeen<br />

vitamine D. Bovendien kunnen hoge doses<br />

previtamine D2 of D3 heel dicht tegen de<br />

toxische grens komen te liggen en zouden<br />

ze anorexie, tachycardie, dyspneu en meta-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 60<br />

statische onomkeerbare calcificatie <strong>van</strong> de<br />

weke delen kunnen veroorzaken. Daarom<br />

moet parenterale toediening <strong>van</strong> deze preparaten<br />

niet vaker dan een keer plaatsvinden.<br />

Naast boven gemaakte aspecten blijkt er<br />

een terugkoppelingsmechanisme te functioneren<br />

waarin hoge doses <strong>van</strong> cholecalciferol<br />

de hydroxylatie op C25 remmen. Dit is er<br />

de oorzaak <strong>van</strong> dat de omzetting <strong>van</strong> cholecalciferol<br />

in 1α,25(OH)2D geremd wordt tot<br />

8 dagen na de injectie (Holis et al., 1977).<br />

Een overmaat <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D wordt omgezet<br />

in 24,25(OH)2D. In paretische koeien<br />

werden significant hogere 24,25(OH)2Dconcentraties<br />

(3,48 +/-0,27 ng/ml) gevonden<br />

dan in niet-paretische koeien (2,03 +/- 0,34<br />

ng/ml). Er bleek ook een negatieve correlatie<br />

te bestaan tussen serum 24,25(OH)2D en<br />

de concentratie <strong>van</strong> het Catot in spontaan<br />

optredende hypocalcemie bij melkkoeien<br />

(DeLuca et al., 1996; Smith et al., 2006).<br />

Als bevestiging hier<strong>van</strong> rapporteerden<br />

Barton et al. (1984) dat de intramusculaire<br />

toediening <strong>van</strong> 24,25(OH)2D de incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte verhoogt.<br />

De vitamine D-metabolieten 25(OH)D of<br />

1α,25(OH)2D die gebruikt werden voor de<br />

preventie <strong>van</strong> melkziekte waren in het verleden<br />

niet gehydroxyleerd op C24. In vivo<br />

kunnen deze metabolieten direct of indirect<br />

dienen als substraten voor enzymatische<br />

24-hydroxylatie, waarbij de ongewenste<br />

24,25(OH)2D metabolieten met een zijketenstructuur<br />

ontstaan. De afwezigheid<br />

<strong>van</strong> de C24-hydroxylatie is daarom een belangrijke<br />

eigenschap <strong>van</strong> een effectief antimelkziekte<br />

vitamine D.<br />

Fluorisatie op de C24-positie <strong>van</strong> de zijketen<br />

<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D blokkeert de 24-hydroxylatie<br />

wat dan weer de vorming <strong>van</strong><br />

24,25(OH)2 metabolieten <strong>van</strong> vitamine<br />

D remt, welke vormen tijdens het verloop<br />

<strong>van</strong> het normale metabolisme in vivo wel<br />

ontstaan. De C24-geblokkeerde metabolieten<br />

zijn in staat om de opstapeling <strong>van</strong><br />

24,25(OH)2D-metabolieten in ivo te voorkomen<br />

met behoud <strong>van</strong> de gewenste, met<br />

vitamine D overeenkomende, melkziekteherstellende<br />

eigenschappen (Deluca et al.,<br />

1996). De 24-F-1α,25(OH)2D metaboliet<br />

is ongeveer 1,5 maal zo potent, heeft een<br />

langere werkingsduur dan 1α,25(OH)2D


en kan met intervallen <strong>van</strong> 7 dagen worden<br />

toegediend tot aan het afkalven (Goff et al.,<br />

1988).<br />

3.5. Orale toediening <strong>van</strong> calciumsupplementen<br />

Het oraal verstrekken <strong>van</strong> calciumpreparaten<br />

heeft tot doel hypocalcemie/melkziekte,<br />

maar ook het repeterend optreden<br />

<strong>van</strong> melkziekte na intraveneuze behandelingen<br />

te voorkomen (Thilsing-Hansen et<br />

al. 2002).<br />

Calciumpreparaten die voor deze toepassing<br />

gebruikt worden zijn calciumchloride,<br />

calciumformaat en propionaat. Orale calciumpreparaten<br />

zijn beschikbaar als waterige<br />

oplossingen, op soja gebaseerde olie-emulsies,<br />

gels (hydroxymethyl-cellulose) en bolussen<br />

(ingepakt in plantaardig vet). Op soja<br />

gebaseerde olie of gels worden toegepast<br />

om daarmee de bittere smaak en caustische<br />

effecten <strong>van</strong> calciumchloridezouten te verminderen.<br />

Vanuit olie gebaseerde emulsies<br />

wordt calcium echter moeilijk opgenomen<br />

(Thilsing-Hansen en Jorgensen, 2001). Het<br />

beperkt gebruik <strong>van</strong> orale waterige calciumpreparaten<br />

(CaCl2 en Ca-formaat) vindt<br />

zijn oorzaak in hun irriterende werking op<br />

het verteringsstelsel (Jorgensen et al., 1990;<br />

Wentink en <strong>van</strong> den Ing, 1992; Scott en Van<br />

Wijk, 2000). De auteurs <strong>van</strong> deze laatste<br />

twee publicaties namen uitgebreide necrose<br />

<strong>van</strong> het slijmvlies <strong>van</strong> de lebmaag waar. Het<br />

transport naar de lebmaag is waarschijnlijk<br />

het gevolg <strong>van</strong> het opwekken <strong>van</strong> de slokdarmsleuf-reflex<br />

door de zouten. Het leidt<br />

tot significant hogere plasma calciumconcentraties<br />

dan wanneer het calcium gedeponeerd<br />

wordt in de pens (Rings et al. 1997).<br />

Pehrson et al. (1998) toonden aan dat een<br />

waterige oplossing <strong>van</strong> calciumpropionaat<br />

minstens zo effectief was in het verhogen<br />

<strong>van</strong> de plasma- calciumconcentratie als een<br />

calciumchloride gel (gesuspendeerd in lycineolie)<br />

maar niet zo effectief als een waterige<br />

oplossing <strong>van</strong> calciumchloride (Goff en<br />

Horst, 1993). Het propionaation is een bron<br />

<strong>van</strong> energie na zijn omzetting naar glucose<br />

in de lever. De effecten op de calciumconcentratie<br />

in het bloed treden echter niet zo<br />

snel op als die <strong>van</strong> calciumchloride, maar de<br />

activiteit <strong>van</strong> calciumpropionaat kan mogelijk<br />

langer aanhouden. Calciumpropionaat<br />

heeft geen verzurend effect op de pH <strong>van</strong><br />

het bloed, heeft geen erosief effect op de<br />

mucosa <strong>van</strong> de voormagen en het heeft een<br />

neutrale smaak. Het heeft echter het nadeel<br />

dat het slechts 21,5% calcium bevat, wat<br />

grotere hoeveelheden <strong>van</strong> het preparaat<br />

vereist die oraal toegediend moeten worden<br />

(Goff et al. 1996). Een bijkomende zorg<br />

<strong>van</strong> calciumpropionaat is dat het propionaat<br />

een dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag zou kunnen<br />

veroorzaken door het beperken <strong>van</strong> de contracties<br />

<strong>van</strong> de lebmaag. Daarom zou een<br />

combinatie <strong>van</strong> calciumpropionaat en calciumchloride<br />

een beter effect hebben boven<br />

één <strong>van</strong> beide bestanddelen alleen (Goff et<br />

al. 1996).<br />

Voor preventieve doeleinden moeten 4<br />

doses <strong>van</strong> 50 g calcium oraal toegediend<br />

worden, aan<strong>van</strong>gend op ongeveer 24 uur<br />

vόόr, en herhaald tijdens en 12 en 24 uur<br />

na het afkalven (Jonsson en Pehrson, 1970;<br />

Oetzel, 1993; Pehrson et al. 1997). De incidentie<br />

en het relatieve risico <strong>van</strong> parese<br />

rond het afkalven en dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />

in koeien ≥3 pariteit was significant<br />

lager in behandelde koeien vergeleken met<br />

controlekoeien (Oetzel, 1993). De drenches<br />

moeten bij voorkeur geïoniseerd calcium<br />

bevatten. Oraal calcium wordt snel opgenomen,<br />

zelfs via passieve absorptie en leidt<br />

tot verhoogde calciumconcentraties in het<br />

bloed (Goff et al. 1996).<br />

Een preventief programma <strong>van</strong> 4 doses <strong>van</strong><br />

50 g calcium kan echter te veel calcium zijn<br />

in te veel doses. Het doseren <strong>van</strong> 50 g calcium<br />

op 12 en 24 uur na het afkalven bleek<br />

het vermogen <strong>van</strong> de behandelde koe om<br />

calcium te mobiliseren uit de botreservoirs<br />

en calcium uit de darmen op te nemen te<br />

verlagen. Agger en Renney (2004) introdu-<br />

Drenchen (J.H.)<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 61


ceerden daarom een preventie-programma<br />

dat gebruik maakt <strong>van</strong> een pasta dat twee<br />

calciumzouten bevat, calciumchloride voor<br />

snelle absorptie (10 g calcium) en calciumpropionaat<br />

voor langzame absorptie (30 g<br />

calcium). Dit product wordt toegepast in<br />

twee doses. De eerste dosis wordt toegediend<br />

2 tot 6 uur vόόr het afkalven, wanneer<br />

de eerste tekenen <strong>van</strong> het afkalven zich<br />

aandienen en de tweede dosis 6 tot 10 uur<br />

na het afkalven. Het 2-doses programma<br />

voorkwam meer dan 95% <strong>van</strong> de gevallen<br />

<strong>van</strong> klinische melkziekte en het past heel<br />

goed in het normale management <strong>van</strong> de afkalvende<br />

koe. Verder onderdrukte het programma<br />

niet het eigen vermogen <strong>van</strong> de koe<br />

om calcium te mobiliseren uit de darmen en<br />

de botten.<br />

Calciumchlorideproducten bieden het voordeel<br />

dat ze de alkaliteit <strong>van</strong> de extracellulaire<br />

vloeistof (bloed) beperken via hun<br />

verzurende effect. Het verzurende effect<br />

<strong>van</strong> chloride op de extracellulaire vloeistof<br />

verhoogt de gevoeligheid <strong>van</strong> de weefsels<br />

voor PTH en verbetert de effectiviteit <strong>van</strong><br />

de werking <strong>van</strong> de calciotrope hormonen.<br />

Over het algemeen werken deze effecten<br />

ondersteunend in de preventie <strong>van</strong> melkziekte.<br />

Een nadeel <strong>van</strong> orale oplossingen <strong>van</strong> calciumchloride<br />

(100 g in een periode <strong>van</strong><br />

24 uur) is dat het kan leiden tot metabole<br />

acidose, wat een gevolg is <strong>van</strong> het feit dat<br />

chloridenionen snel opgenomen worden in<br />

het verteringsstelsel in tegenstelling tot calcium<br />

(Rings et al. 1997).<br />

Aaes (1990) vermeldt dat peroraal toegediende<br />

calciumsupplementen de droge stofopname<br />

met 10 tot 15% verlagen in een periode<br />

waarin voedselopname al onder druk<br />

staat (Goff et al. 1996). Een ander groot nadeel<br />

<strong>van</strong> het toedienen <strong>van</strong> drenches is dat<br />

het extra arbeid vereist op het moment <strong>van</strong><br />

afkalven en dat het risico bestaat op een<br />

mogelijke aspiratiepneumonie als gevolg<br />

<strong>van</strong> suboptimaal slikken tengevolge <strong>van</strong><br />

hypocalcemie. Daarom moet zeer veel zorg<br />

besteedt worden aan de vorm <strong>van</strong> calcium<br />

die wordt toegediend en de manier waarop.<br />

Indien koeien niet in staat zijn om goed te<br />

slikken moet calcium niet oraal toegediend<br />

worden.<br />

Men kan uit bovenstaande concluderen dat<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 62<br />

supplementatie <strong>van</strong> oraal toegediend calcium<br />

aan koeien hypocalcemie rond het afkalven<br />

helpt te voorkomen en de effecten er<strong>van</strong><br />

minimaliseert door onder andere niet alleen<br />

de contracties <strong>van</strong> de maag-darmtractus te<br />

stimuleren maar ook die <strong>van</strong> het myometrium.<br />

Dit positieve effect op de contractiliteit<br />

<strong>van</strong> de gladde spiervezels bevordert weer de<br />

droge stofopname, de involutie <strong>van</strong> de uterus<br />

en daarmee een reductie <strong>van</strong> het risico<br />

op het ontstaan <strong>van</strong> klinische en subklinische<br />

endometritis en dientengevolge bevordering<br />

<strong>van</strong> drachtigheid (Stevenson et al.<br />

1999). Dit geeft aan dat het verhogen <strong>van</strong> de<br />

calciumconcentratie in het bloed <strong>van</strong> koeien<br />

rond het afkalven door extra calcium met<br />

het rantsoen aan te bieden of door de droge<br />

stof opname te stimuleren nuttig kan zijn.<br />

Orale calcium toediening kan ook gunstig<br />

uitwerken voor veestapels die geen problemen<br />

met melkziekte lijken te hebben. Het is<br />

echter niet bekend of de toegenomen concentratie<br />

<strong>van</strong> calcium in het bloed na orale<br />

toediening gehandhaafd blijft en zo ja hoe<br />

lang.<br />

Aslam en Tucker (1998) injecteerden 1,6 g<br />

calcium in de vorm <strong>van</strong> 40 ml calciumborogluconaatoplossing<br />

in een kwartier <strong>van</strong> de<br />

melkklier na de 3 eerste opvolgende melkingen<br />

na het afkalven. Ook deze methode<br />

resulteerde in een positieve uitkomst om de<br />

plasma calciumconcentratie te laten toenemen<br />

na het afkalven.<br />

3.6. Beweging<br />

Een uitloop voor droogstaande koeien heeft<br />

voordelen op het gebied <strong>van</strong> calcium en<br />

energie metabolisme. Hiney et al. (2004)<br />

rapporteerden dat intensieve beweging<br />

<strong>van</strong> stierkalveren, bestaande uit het dagelijks<br />

rennen over een afstand <strong>van</strong> 50 meter,<br />

de mineralisatie en botopbouw verhoogde<br />

(Figuur 34). Dagelijkse beweging <strong>van</strong><br />

close-up koeien leidt ook tot lagere NEFA<br />

concentraties in het bloed. Het is echter<br />

de vraag of lichaamsbeweging tijdens de<br />

droogstand en in het bijzonder tijdens de<br />

close-up periode ook een positief effect op<br />

de calcium- en fosforhomeostase kan hebben.<br />

De mogelijkheid bestaat dat vitamine<br />

D erbij betrokken is via de opgewekte acidose<br />

tijdens beweging.<br />

Beweging en mobilisatie hebben op ver-


schillende manieren een invloed op de botvorming<br />

en -resorptie.<br />

Bij mensen blijkt lichaamsbeweging gekoppeld<br />

te zijn aan de vorming <strong>van</strong> hogere<br />

concentraties 25(OH)D. Het is momenteel<br />

echter niet bekend of dit een direct verband<br />

tussen lichaamsbeweging en het vitamine<br />

D metabolisme reflecteert of dat het een<br />

gevolg is <strong>van</strong> blootstelling aan zonlicht<br />

(Looker, 2007). In een recent onderzoek<br />

<strong>van</strong> Hymøller en Jensen (2010) wordt geconcludeerd<br />

dat de vorming <strong>van</strong> vitamine<br />

D3 (cholecalciferol) bij koeien plaats vindt<br />

in de huid onafhankelijk de mate <strong>van</strong> haarbedekking.<br />

Of deze vorming verminderd is<br />

in koeien die altijd binnen verblijven is ons<br />

niet bekend. Close up koeien met veel beweging/uitloop<br />

zullen waarschijnlijk/mogelijk<br />

ook profiteren <strong>van</strong> dit gegeven<br />

[Figuur 34] Het effect <strong>van</strong> kortdurende intensieve<br />

lichaamsactiviteit op de dichtheid <strong>van</strong> de<br />

botten in stierenkalveren (Hiney et al, 2004).<br />

Bekend is dat zonlicht, en specifiek UVB,<br />

de omzetting bevordert <strong>van</strong> 7-dehydrocholesterol<br />

in pre-vitamine D3. Het is gebleken<br />

dat koeien, die worden bloot gesteld aan direkt<br />

zonlicht, een hoeveelheid 25(OH)D in<br />

het bloed hebben, die omgekeerd evenredig<br />

is aan de hoeveelheid huidoppervlakte dat<br />

is blootgesteld aan het zonlicht. Onbedekte<br />

koeien hadden na 28 dagen blootstelling<br />

aan 5 uur zonlicht per dag een gemiddeld<br />

gehalte aan 25(OH)D3 in het bloed <strong>van</strong><br />

28.6 ng/ml. Bovendien is in dezelfde studie<br />

aangetoond dat beharing de productie <strong>van</strong><br />

25(OH)D3 door zonlicht niet verhindert<br />

(Hymøller en Jensen, 2010).<br />

Op bedrijven met een uitloop zullen naar alle<br />

waarschijnlijkheid koeien geen risico lopen<br />

op een vitamine D deficientie. Hoe dit in de<br />

winterperiode verloopt vereist nader onderzoek.<br />

Suppletie <strong>van</strong> vitamine D via het rantsoen<br />

lijkt onder die omstandigheden gewenst.<br />

4. Preventieve maatregelen ter correctie<br />

<strong>van</strong> interne risiciofactoren<br />

Van de hieronder genoemde interne preventieve<br />

maatregelen biedt alleen de biestproductie<br />

de mogelijkheid om interne risicofactoren<br />

op korte termijn te corrigeren.<br />

Bij hoge lichaamscondities kunnen alleen<br />

correctieve maatregelen getroffen worden<br />

die pas op lange termijn resultaat zullen<br />

opleveren. De overige factoren bieden weinig<br />

mogelijkheden.<br />

4.1. Biestproductie<br />

De totale hoeveelheid biest die op dag 1<br />

wordt geproduceerd draagt in belangrijke<br />

mate bij aan de daling <strong>van</strong> het calciumgehalte<br />

in het bloed en het optreden <strong>van</strong><br />

hypocalcemie. Het is daarom <strong>van</strong> belang<br />

de hoogte <strong>van</strong> de biestproductie zo veel<br />

als mogelijk te sturen. Dit is mogelijk via<br />

het eiwitgehalte in het rantsoen en via verstrekking<br />

<strong>van</strong> anionische zouten.<br />

Hashemi et al. (2008) voerden hoogdrachtige<br />

schapen op 110% <strong>van</strong> de ruw eiwit-<br />

Botresorptie<br />

Beweging: Serum Ca PTH 1,25 (OH)2 vit D Ca absorptie in de<br />

darmen <br />

Botvorming<br />

Ca in de urine <br />

Botresorptie<br />

Immobilisatie: Serum Ca PTH 1,25(OH)2 vit D Ca resorptie in<br />

de darmen <br />

Botvorming<br />

Ca in de urine <br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 63


Takehome messages<br />

• Een alternatieve strategie om hypocalcemie<br />

te voorkomen/behandelen is om het<br />

calciumgehalte in het rantsoen te verlagen.<br />

• In de praktijk blijkt het moeilijk met beschikbaar<br />

ruwvoer een rantsoen te formuleren<br />

met een laag calcium gehalte.<br />

• Een rantsoen met een laag calciumgehalte<br />

gaat veelal gepaard met een laag K<br />

gehalte.<br />

• Het succes <strong>van</strong> calciumarme voeding in<br />

het verleden wordt daarom wel toegeschreven<br />

aan de samenvallende reductie<br />

<strong>van</strong> de K opname via het dieet.<br />

• Preventie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie/melkziekte<br />

begint met de teelt <strong>van</strong><br />

ruwvoer op percelen met een laag (80<br />

ppm) K gehalte.<br />

• Een symptomatische maatregel om hypocalcemie<br />

te voorkomen is het toedienen<br />

<strong>van</strong> orale calciumpreparaten of <strong>van</strong><br />

calciuminfusen rond afkalven.<br />

• Men dient te bedenken dat niet een hoog<br />

calciumgehalte maar een hoog kaliumgehalte<br />

in het rantsoen aan het ontstaan<br />

<strong>van</strong> hypocalcemie ten grondslag ligt.<br />

• Voor deze en andere symptomatische<br />

toedieningen geldt daarom dat zij het<br />

paard achter de wagen spannen omdat<br />

zij het hypocalcemie probleem niet in de<br />

wortel aanpakken.<br />

• Een zeer goede preventieve maatregel<br />

is om koeien in de close-up periode de<br />

beschikking te geven over een permanente<br />

uitloop (paddock) om daarmee de<br />

lichaamsbeweging en interne vitamine<br />

D productie te optimaliseren.<br />

behoefte zoals wordt aangegeven door de<br />

National Research Council (NRC). Dit<br />

resulteerde in een significant hogere biestproductie<br />

in vergelijking met een eiwitgehalte<br />

overeenkomend met 100 % NRC in<br />

het rantsoen. Een toename <strong>van</strong> de biestproductie<br />

bij een hoog ruweiwitgehalte (190 g<br />

per/Kg drogestof) werd ook gerapporteerd<br />

door O’Doherty en Crosby (1997) maar<br />

niet door Ocak et al. (2005) na voeding<br />

met 165 g ruw eiwit wat 1.4 keer hoger was<br />

dan de behoefte. De biestproductie bleek in<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 64<br />

ooien met eenlinggeboorten juist verminderd<br />

te zijn maar het geboortegewicht <strong>van</strong><br />

de lammeren bleek verhoogd en de geboorteproblemen<br />

toegenomen te zijn. De verschillen<br />

in uitkomsten werden door Ocak<br />

et al. (2005) toegeschreven aan ondervoeding<br />

waaraan de schapen <strong>van</strong> O’Doherty<br />

en Crosby (1997) zouden hebben blootgestaan.<br />

Mogelijk spelen dus meerdere factoren<br />

een rol in de hoogte <strong>van</strong> de biestproductie<br />

bij schapen die nader onderzoek<br />

vereisen.<br />

Bendixen et al. (1987) en Bigras-Poulin,<br />

et al. (1990) beschouwen een hoge biest/<br />

melkproductie na afkalven als een risicofactor<br />

voor het ontwikkelen <strong>van</strong> melkziekte/hypocalcemie.<br />

Law et al. (2009)<br />

rapporteerden dat verhoging <strong>van</strong> het ruw<br />

eiwit gehalte tot 173g/kg drogestof in<br />

rantsoenen <strong>van</strong> koeien in de vroege lactatieperiode<br />

de voeropname en de melkproductie<br />

verhogen. Gebaseerd op deze onderzoeksresultaten<br />

mag verwacht worden<br />

dat koeien, die einde droogstand meer ruw<br />

eiwit opnemen uit een rantsoen met een<br />

hoog eiwitpercentage of <strong>van</strong>uit een combinatie<br />

<strong>van</strong> een “regulier ruw eiwit percentage<br />

met een hoge droge stof opname,<br />

ook een hogere biestproductie hebben.<br />

Deze hogere biest productie resulteert dan<br />

weer in een hogere vraag naar calcium.<br />

In de praktijk wordt aan de samenstelling<br />

<strong>van</strong> droogstandsrantsoenen onterecht weinig<br />

aandacht besteed. Het streven dient er<br />

op gericht te zijn de biestproductie < 10kg<br />

na volledig uitmelken te doen zijn. Dit vereist<br />

een nauwkeurige controle <strong>van</strong> het ruweiwit<br />

gehalte <strong>van</strong> het transitierantsoen.<br />

Om melkziekte te voorkomen dient het<br />

ruw-eiwit percentage <strong>van</strong> het close-up<br />

rantsoen gereduceerd te worden tot circa<br />

14 om daarmee het biest en het melkdrijvend<br />

effect af te zwakken. Rantsoenen<br />

met een negatieve DCAD ondersteunen<br />

dit effect. Een lage biestproductie tijdens<br />

de eerste melkbeurt na afkalven (bij volledig<br />

leegmelken) kan, afgezien <strong>van</strong> ziekten<br />

(mastitis), als een signaal worden gezien<br />

dat het verschaffen <strong>van</strong> een rantsoen met<br />

een laag ruw eiwit gehalte en/of een negatieve<br />

DCAD effectief was. De hoogte <strong>van</strong><br />

de biestproductie <strong>van</strong> de eerste melkbeurt<br />

na afkalven kan daarom als een indicator te


worden gebruikt om het voedingsmanagement<br />

rondom hypocalcemie te evalueren.<br />

Extreem lage biestproducties komen ook<br />

voor, meestal als gevolg <strong>van</strong> te lage opnames<br />

<strong>van</strong> onbstendig eiwit en/of te hoge opnames<br />

<strong>van</strong> anionische zouten. Hoewel de<br />

kans op het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie dan<br />

zeer laag zal zijn verdient het toch aanbeveling<br />

het droogstands ransoen grondig te<br />

evalueren. Bij dergelijk lage biestproducties<br />

kan men namelijk vraagtekens stellen<br />

bij het feit of de voorbereiding <strong>van</strong> de pensflora<br />

voldoende is geweest voor een optimale<br />

adaptatie aan het lactatierantsoen.<br />

Naast de mogelijkheid de hoeveelheid<br />

biest via het eiwitgehalte <strong>van</strong> het transitierantsoen<br />

te manipuleren bestaat er op bedrijven<br />

een historisch gegroeide usance<br />

om afgekalfde koeien tijdens de eerste<br />

melkbeurt(en) niet volledig uit te melken.<br />

In dit geval kan klinische hypocalcemie<br />

mogelijk worden voorkomen, maar is het<br />

de vraag of dit ook het geval is met subklinisch<br />

hypocalcemie. Een betere strategie<br />

om melkziekte te voorkomen is en<br />

blijft naar de mening <strong>van</strong> de auteurs het<br />

verstrekken <strong>van</strong> een rantsoen dat smakelijk<br />

is en goed gegeten wordt (10-12 Kg droge<br />

stof) met een laag K, voldoende Mg en met<br />

een laag ruweiwit gehalte (13-14 % ) in de<br />

close-up periode. Indien geïndiceerd kan<br />

het rantsoen worden aangevuld met anionische<br />

zouten.<br />

4.2. Lichaamsconditie<br />

Koeien die afkalven met een lichaamsconditie<br />

> 4 (op een schaal <strong>van</strong> 1 tot 5) hebben<br />

een hogere kans op subklinische hypocalcemie<br />

en melkziekte (Morrow, 1976,<br />

Harris, 1981, Herdt, 1988, Heuer et al.<br />

1999). Een lichaamsconditie tussen 3 en<br />

3.5 gedurende de gehele droogstandperiode<br />

wordt als ideaal beschouwd. Koeien met<br />

hogere lichaamscondities worden gekenmerkt<br />

door een daling in droge stofopname<br />

die eerder optreedt dan bij koeien met de<br />

gewenste lichaamsconditie. Zij lopen hierdoor<br />

een groter risico op het ontwikkelen<br />

<strong>van</strong> leververvetting. Koeien in te ruime<br />

lichaamsconditie dienen veel beweging te<br />

krijgen, waardoor gemobiliseerde vrije vetzuren<br />

(NEFA), kunnen worden verbrand in<br />

de spieren in plaats <strong>van</strong> getransporteerd te<br />

worden naar de lever. Ook is te overwegen<br />

deze dieren voor de verwachte datum <strong>van</strong><br />

afkalven te gaan melken met als doel afvoer<br />

<strong>van</strong> NEFA’s via de melk.<br />

De oorzaak <strong>van</strong> hoge conditiescores <strong>van</strong><br />

koeien in de droogstand is vrijwel altijd<br />

terug te voeren op een verlaagde melkproductie<br />

in de tweede helft <strong>van</strong> de lactatie<br />

waarbij het energieniveau <strong>van</strong> het rantsoen<br />

niet werd aangepast. De verminderde<br />

melkproductie kan veroorzaakt zijn door<br />

ziekten zoals mastitis, inadequate voeding<br />

of vruchtbaarheidsproblemen. Deze<br />

problemen kunnen retrospectief niet meer<br />

worden opgelost. Ze benadrukken alleen<br />

dat dergelijke problemen proactief via een<br />

intensieve gezondheidsbegeleiding voorkomen<br />

dienen te worden. Hiertoe behoort<br />

onder andere een intensieve vruchtbaarheidsbegeleiding<br />

die reeds voor de laatste<br />

afkalfdatum dient aan te <strong>van</strong>gen met een<br />

gerichte voorbereiding <strong>van</strong> de pensfunctie.<br />

4.3. Ras<br />

Holstein koeien zijn minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />

voor melkziekte dan andere rassen zoals<br />

Jersey koeien. Goff et al. (1995) suggereerde<br />

dat dit een gevolg kan zijn <strong>van</strong> het<br />

grotere aantal intestinale 1α,25(OH)2D<br />

receptoren in Holstein koeien vergeleken<br />

met Jerseys (Goff et al. 1995). Manipuleren<br />

<strong>van</strong> het ras is alleen mogelijk door over<br />

te stappen <strong>van</strong> bijvoorbeeld Jersey koeien<br />

naar Holsteins of rassen die minder melk<br />

produceren.<br />

Sommige onderzoekers veronderstellen dat<br />

de verhoogde incidentie <strong>van</strong> melkziekte in<br />

Jersey koeien te wijten is aan het feit dat<br />

ze gewoonlijk ouder worden dan andere<br />

rassen (Kusumanti et al. 1993). Andere<br />

factoren die genoemd worden in de literatuur<br />

zijn dat Jersey koeien meer biest<br />

produceren dan Holsteins per kg lichaamsgewicht<br />

en hogere concentraties calcium<br />

in hun biest en melk hebben (Goff, 2000).<br />

Erfelijkheid kan mogelijk ook een rol spelen.<br />

Schattingen <strong>van</strong> de erfelijkheid <strong>van</strong><br />

hypocalcemie in koeien variëren <strong>van</strong> 0,18<br />

tot 0,42 (Grohn et al. 1986; Lin et al. 1989).<br />

4.4. Leeftijd/pariteit<br />

De leeftijd/pariteit <strong>van</strong> de koe is waarschijnlijk<br />

de belangrijkste koefactor die<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 65


ijdraagt aan de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

(Reinhardt et al., 1990) maar helaas<br />

in economisch opzicht nagenoeg niet op<br />

korte termijn is te manipuleren. De incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte neemt toe als koeien<br />

ouder worden (Reinhardt et al., 1988; Horst<br />

et al., 1990; Goff, 2000; Houe et al., 2001).<br />

Melkziekte wordt zelden gezien bij vaarzen<br />

omdat deze meer osteoclasten hebben<br />

die sneller reageren op de calcium- en fosforbehoefte<br />

(Reinhardt et al., 1988).<br />

Het effect <strong>van</strong> de leeftijd wordt ook gereflecteerd<br />

door een hoger calciumgehalte in<br />

het bloedplasma <strong>van</strong> vaarzen in vergelijking<br />

met oudere koeien (Figuur 35). De incidentie<br />

<strong>van</strong> melkziekte moet daarom berekend<br />

worden op basis <strong>van</strong> het aantal koeien<br />

met pariteit ≥ 3 en niet als een percentage<br />

<strong>van</strong> alle koeien in de veestapel.<br />

Een hogere leeftijd wordt ook verantwoordelijk<br />

gehouden voor de afgenomen calciumabsorptie<br />

<strong>van</strong>uit het maag-darmkanaal<br />

(Horst et al., 1990), verminderde botmineralisatie<br />

(Parfitt, 1987), een verminderde<br />

25(OH)D productie (Neer et al., 1993), en<br />

een gereduceerd vermogen om calcium te<br />

mobiliseren uit de botten wat veroorzaakt<br />

wordt door een gereduceerde gevoeligheid<br />

voor PTH (Goff et al., 1991; Horst et al.,<br />

1997). Deze processen leggen nog meer gewicht<br />

in de schaal in combinatie met een<br />

alkalisch rantsoen.<br />

Bij een toenemende leeftijd is het aantal<br />

receptoren voor 1α,25(OH)2D in het<br />

maag-darmkanaal gereduceerd, wat het<br />

vermogen om te reageren op 1α,25(OH)2D<br />

[Figuur 35] Plasma calciumconcentratie <strong>van</strong><br />

multipare (---) en primipare (—) koeien rond<br />

het afkalven (Tucker et al., 1992).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 66<br />

beperkt (Horst et al., 1990; 1997; Bigras-<br />

Poulin en Tremblay, 1998). In verband hiermee<br />

werd ook vastgesteld dat de concentratie<br />

<strong>van</strong> C-24-hydroxylase, een enzym dat<br />

1α,25(OH)2D inactiveert, in oudere koeien<br />

dramatisch stijgt (Johnson et al.,1995).<br />

4.5. Melkklier<br />

De melkklier blijkt een sleutelrol te spelen<br />

in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

rond afkalven zoals recent bevestigd is<br />

door Goff en Kimura (2002). In een rigoureus<br />

experiment <strong>van</strong> Goff en Kimura<br />

(2002), met drachtige Jersey koeien waarbij<br />

de uier lang voor de verwachte kalfdatum<br />

was verwijderd, bleek dat de daling<br />

in bloed calcium concentratie rond het<br />

afkalven volledig te voorkomen. Dit ondanks<br />

het feit dat zij tijdens de close-up<br />

periode een rantsoen ontvingen rijk aan<br />

calcium en met een positieve DCAD. De<br />

gemastectomeerde koeien ontwikkelden<br />

tevens in mindere mate immuunsuppressie<br />

dan intacte melkkoeien rond het afkalven.<br />

De onderzoekers concludeerden dat hypocalcemie<br />

in de melkkoe begint met het<br />

onttrekken <strong>van</strong> calcium uit het bloed door<br />

de melkklier en niet door het proces <strong>van</strong><br />

afkalven. De acute daling <strong>van</strong> het calcium<br />

gehalte in bloed wordt dus volledig veroorzaakt<br />

door het opgangkomen <strong>van</strong> de melkproductie<br />

in de melkklier. Of dit met melkziekte<br />

gepaard gaat is echter afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de sterkte <strong>van</strong> het adaptatievermogen<br />

en <strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> de biest/melkproductie<br />

<strong>van</strong> de koe om de calcium homeostase<br />

gelijktijdig te ondersteunen (Figuur 36).<br />

[Figuur 36] Bloed calcium waardes bij intacte<br />

(■) koeien en gemastectomeerde (■)<br />

koeien (Goff 2002)


Takehome messages<br />

• Interne risicofactoren zijn beperkt te beïnvloeden.<br />

• Manipulatie <strong>van</strong> de hoeveelheid geproduceerde biest is een bruikbaar instrument om hypocalcemie<br />

te voorkomen.<br />

• Indien een bedrijf succesvol is om de productieve levensduur <strong>van</strong> zijn koeien te verhogen,<br />

zal de invloed <strong>van</strong> de grootste risicofactor voor hypocalcemie groeien.<br />

• Volledig leegmelken <strong>van</strong> een pas gekalfde koe is een must.<br />

• Onvolledig uitmelken is een poging om foutief management voor het afkalven na het<br />

afkalven te cureren<br />

• Management maatregelen, die de incidentie <strong>van</strong> andere ziektes en stoornissen terug dringen,<br />

kunnen ook de incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie verlagen.<br />

• Mastectomie <strong>van</strong> de uier toont aan dat niet het afkalfproces verantwoordelijk gesteld<br />

moet worden voor het acuut optreden <strong>van</strong> klinische en subklinische hypocalcemie maar<br />

de biest/melkproductie.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 67


© Janssen Animal Health / JAN 2010 / VECO/LS/ADV/2010/N/003<br />

Voorkomt coccidiose bij<br />

lammeren en alle<br />

kalveren<br />

Het enige drinkbaar anti-coccidiose middel geregistreerd<br />

voor melkkalveren, vleeskalveren en lammeren<br />

• Voor alle kalveren en lammeren - op stal en in de wei<br />

• Doodt alle stadia in één behandeling<br />

• Wachttermijn <strong>van</strong> 0 dagen<br />

• Laat opbouw <strong>van</strong> natuurlijke weerstand toe<br />

Benaming: Vecoxan 2,5 mg/ml suspensie voor oraal gebruik voor lammeren en kalveren. Werkzaam bestanddeel: Diclazuril 2,5 mg per ml.<br />

Doeldiersoorten: Schaap (lammeren) en rund (kalveren). Indicaties: Bij lammeren: - Preventie <strong>van</strong> coccidiose veroorzaakt door Eimeria<br />

crandallis en Eimeria ovinoidalis. Bij kalveren: - Preventie <strong>van</strong> coccidiose veroorzaakt door Eimeria bovis et Eimeria zuernii. Indien er geen recente en<br />

vastgestelde voorgeschiedenis is <strong>van</strong> klinische coccidiose, moet de aanwezigheid <strong>van</strong> coccidia in het koppel bevestigd worden door mestonderzoek<br />

alvorens de behandeling te starten. Bijwerkingen: Geen bekend. Contra-indicaties: Geen bekend. Dosering: 1 mg diclazuril per kg<br />

lichaamsgewicht (dit is 1 ml <strong>van</strong> de suspensie voor oraal gebruik per 2,5 kg lichaamsgewicht), in een éénmalige orale toediening. Wachttijden:<br />

(orgaan) Vlees: Lammeren: nul dagen. Kalveren: nul dagen. Kanalisatiestatus: URA. Registratie Nr: REG NL 9660. Verdere informatie is<br />

beschikbaar op aanvraag.<br />

een divisie <strong>van</strong><br />

Janssen-Cilag BV<br />

Postbus 90240<br />

5000 LT Tilburg<br />

www.janssenanimalhealth.com


Deel III. Monitoringsaspecten<br />

In Deel II zijn de belangrijkste risicofactoren<br />

en preventieve maatregelen gerelateerd<br />

aan het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />

besproken. Gewapend met deze kennis<br />

wordt <strong>van</strong> de practicus verwacht dat hij/<br />

zij tijdens het eerstvolgende bedrijfsbezoek<br />

in het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding<br />

inventariseert/inspecteert wat de actuele<br />

stand <strong>van</strong> zaken is met betrekking tot: 1)<br />

de incidentie en prevalentie <strong>van</strong> klinische<br />

en subklinische hypocalcemie, 2) welke<br />

risicofactoren een rol spelen en 3) welke<br />

preventieve maatregelen wel of niet worden<br />

toegepast. De uitkomst <strong>van</strong> deze protocollair<br />

uitgevoerde evaluatie <strong>van</strong> de “state<br />

of the art” <strong>van</strong> het bedrijf met betrekking<br />

tot een bedrijfsaspect, (in dit artikel hypocalcemie)<br />

wordt in het bedrijfsleven<br />

een nulstands- of nulmeting genoemd. De<br />

actuele nulmeting kan vervolgens als een<br />

uitgangssituatie dienen voor vergelijking<br />

<strong>van</strong> uitkomsten <strong>van</strong> inspecties <strong>van</strong> daaropvolgende<br />

bedrijfsbezoeken. Tijdens die bedrijfsinspecties<br />

dient dan gecontroleerd te<br />

worden of zich ten opzichte <strong>van</strong> de eerste/<br />

laatste nulmeting veranderingen in positieve<br />

of negatieve zin hebben voorgedaan.<br />

Dit levert dan hopelijk een meer positieve<br />

nieuwe nulmeting op die weer als vertrekpunt<br />

dient voor het volgende bedrijfsbezoek.<br />

Een dergelijke nulmeting geldt niet<br />

alleen voor een hypocalcemie probleem<br />

maar idealiter ook voor andere bedrijfsmatig<br />

optredende stoornissen.<br />

Tegen deze achtergrond is als leidraad een<br />

12-maanden checklijst opgesteld met daarin<br />

de in deel II besproken onderdelen 1)<br />

externe en interne risicofactoren en 2) externe<br />

en interne preventieve maatregelen.<br />

Checklijst hypocalcemie.<br />

In de checklijst dient aangevinkt te worden<br />

welke risicofactoren tijdens het bedrijfsbezoek<br />

aan of afwezig zijn en welke preventieve<br />

maatregelen wel of niet genomen zijn.<br />

De onderhavige checklijst is opgesteld om<br />

het probleem hypocalcemie in zijn ontwikkeling<br />

<strong>van</strong>uit oorzakelijke wortels tot aan<br />

uiteindelijke manifestaties te monitoren en<br />

daar waar geïndiceerd preventieve maatregelen<br />

in aan te geven.<br />

Tevens dient tijdens een bedrijfsbezoek<br />

aandacht besteed te worden aan aanvullende<br />

aspecten <strong>van</strong> in de checklijst genoemde<br />

factoren/maatregelen. Dit betreft<br />

het: 1) nader evalueren, 2) bestaande of<br />

nieuw binnengekomen veterinaire en landbouwkundige<br />

gegevens interpreteren en zo<br />

nodig verder analyseren, 3) en deze aanbevelen<br />

voor verbetering <strong>van</strong> de “state of<br />

the art” met betrekking tot hypocalcemie<br />

op het bedrijf. Dit zal in het hiernavolgende<br />

gepresenteerd worden in de vorm <strong>van</strong><br />

enkele aanvullende monitoringstabellen<br />

waarin de betekenis of het belang <strong>van</strong> een<br />

aantal eerder besproken of nog niet besproken<br />

onderwerpen nog een keer worden toegelicht<br />

of benadrukt. De term monitoring<br />

wordt in dit artikel gebruikt in de betekenis<br />

<strong>van</strong> inspecteren/controleren.<br />

Uit de informatie, verkregen uit de<br />

12-maanden checklijst en monitoringstabellen,<br />

moet de practicus een oordeel kunnen<br />

vormen over de zwaarte <strong>van</strong> de verschillende<br />

onderdelen uit de lijst en tabellen<br />

die een rol spelen in het ontstaan <strong>van</strong><br />

klinische en subklinische hypocalcemie op<br />

het bezochte bedrijf en welke preventieve<br />

maatregelen het meest geëigend zijn om in<br />

een bestaande bedrijfssituatie toegepast te<br />

worden. De genoemde instrumenten zullen<br />

ook behulpzaam kunnen zijn in het beter<br />

onderkennen door de practicus <strong>van</strong> externe<br />

en interne (autonome) management praktijken<br />

die oorzakelijk bijdragen aan het<br />

ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Monitoringstabellen<br />

De in de tabellen opgenomen aandachtspunten<br />

zijn onder te verdelen in onderwerpen<br />

waar<strong>van</strong> het zinvol is om ze met korte<br />

tussenpozen (wekelijks dan wel maandelijks)<br />

te monitoren bijvoorbeeld droge stofopname<br />

en andere met langere (≥ 1jaar)<br />

tussenpozen, bijvoorbeeld perceelbemonstering.<br />

Een aantal belangrijk geachte aspecten<br />

zullen aan de hand <strong>van</strong> een tweetal<br />

tabellen nader worden besproken.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 69


Jaar:<br />

Checklijst risicofactoren en preventieve maatregelen hypocalcemie<br />

Maand<br />

1 2 3 4 5 6 7 8 9 1<br />

0<br />

Incidentie klinische hypocalcemie<br />

Prevalentie subklinische hypocalcemie<br />

Externe risicofactoren<br />

K-gehalte grond is > 80 ppm<br />

K-houdende meststof is aan gewend<br />

K gehalte ruwvoer is > 2 %<br />

Water bevat meer dan 6 mg K/liter<br />

DCAD close-up rantsoen is > 200mEq<br />

Re gehalte close-up rantsoen is > 14%<br />

Close-up koeien worden geweid<br />

Close-up groep is overbezet<br />

-Interne risicofactoren<br />

DS opname close-up koeien is 4<br />

Biest productie 1 st melkmaal is > 10 Kg<br />

% of # koeien met andere aandoeningen<br />

in de eerste week na afkalven is:<br />

% koeien > 3 e pariteit in close-up groep<br />

is:<br />

% Jersey koeien binnen het bedrijf is:<br />

Close up koeien ondervinden hittestress<br />

Koeien worden vlak voor afkalven<br />

verplaatst: J/N<br />

Preventieve maatregelen lange termijn<br />

Grond wordt bemest met K-loze<br />

meststof: J/N<br />

Er wordt geen 1 e snede geoogst voor de<br />

close-up groep: J/N<br />

RE close-up rantsoen is < 14 %<br />

Close-up koeien hebben (kale) uitloop<br />

Preventieve maatregelen korte termijn<br />

Close-up rantsoen wordt geformuleerd<br />

met ruwvoer met lage DCAD: J/N<br />

Close-up rantsoen bevat < 2%<br />

kalium:J/N<br />

Er worden anionische zouten verstrekt<br />

Close-up rantsoen bevat > 0.4% Mg: J/N<br />

Aan close-up rantsoen is vitamine D toe<br />

gevoegd: J/N<br />

Close-up koeien ont<strong>van</strong>gen preventief<br />

Vitamine D injectie: J/N<br />

Koeien worden gedrenched met calcium<br />

rond afkalven:J/N<br />

Koeien worden geheel uitgemolken na<br />

afkalven: J/N<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 70<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2


1. A. Klinische aspecten<br />

1.1. Registratie incidentie <strong>van</strong> melkziekte<br />

De incidentie <strong>van</strong> melkziekte representeert,<br />

samen met de prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie, de actuele resultaten <strong>van</strong> de<br />

invloed <strong>van</strong> aanwezige risicofactoren en genomen<br />

preventieve maatregelen op een bedrijf.<br />

Alle gevallen <strong>van</strong> melkziekte dienen geregistreerd<br />

te worden onder vermelding <strong>van</strong> het<br />

identificatienummer <strong>van</strong> de koe, kalf datum<br />

en pariteit <strong>van</strong> de koe en datum waarop melkziekte<br />

optrad. De gegevens dienen aangevuld<br />

te worden met informatie over gelijktijdig met<br />

hypocalcemie optredende ziekten/stoornissen.<br />

Op deze manier worden patronen <strong>van</strong> voorkomen<br />

in de tijd zichtbaar en kunnen resultaten<br />

<strong>van</strong> veranderingen in management rondom hypocalcemie<br />

gevalideerd worden. De patronen<br />

<strong>van</strong> voorkomen dienen ook geëvalueerd en geinterpreteerd<br />

te worden in relatie met kuiluitslagen<br />

<strong>van</strong> ruwvoer, rantsoensamenstellingen<br />

en managementpraktijken om tot rele<strong>van</strong>te adviezen<br />

te komen.<br />

1.2. Meting prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie<br />

Bepaling <strong>van</strong> het calciumgehalte in serum,<br />

voor, tijdens of na het afkalven, geeft inzage<br />

in het risico <strong>van</strong> de incidentie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie. Serum Catot gehaltes<br />

dienen idealiter > 2mmol/L of > 8 mg/100<br />

ml of > 2 mmol/L zijn. Het bemonsteren <strong>van</strong><br />

koeien na afkalven verstrekt praktische informatie<br />

over de prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie in die perioden. Het belang<br />

hier<strong>van</strong> wordt in de praktijk zeer onderschat.<br />

A<br />

Check<br />

klinische<br />

aspecten<br />

Bepaling <strong>van</strong> het calciumgehalte in serum<br />

biedt de mogelijkheid op tijd corrigerende<br />

maatregelen te nemen.<br />

1.3. <strong>Hypocalcemie</strong> gerelateerde aandoeningen<br />

In het kader <strong>van</strong> eventueel te nemen preventieve<br />

maatregelen is het ook <strong>van</strong> belang de incidenties<br />

<strong>van</strong> aan hypocalcemie-gerelateerde<br />

ziektes zoals leververvetting, ketose, het aan<br />

de nageboorte blijven staan, metritis, lebmaagdislocaties<br />

en mastitiden te monitoren.<br />

Zij zijn mogelijk indirecte signalen die er op<br />

kunnen duiden dat de calciumhomeostase<br />

rondom afkalven onder druk staat. Indien<br />

de incidentie <strong>van</strong> deze aandoeningen hoog is<br />

verdient het aanbeveling hier extra aandacht<br />

aan te besteden inclusief een eventuele relatie<br />

met hypocalcemie. Na het diagnosticeren <strong>van</strong><br />

genoemde ziekten dient daarom nagegaan te<br />

worden of op subklinisch niveau ook hypocalcemie<br />

een rol speelt. Los hier<strong>van</strong> dienen de<br />

ziekten evenals hypocalcemie beoordeeld te<br />

worden in relatie met kuiluitslagen <strong>van</strong> ruwvoer,<br />

rantsoensamenstellingen en het gevoerde<br />

management.<br />

1.4. Scoren lichaamsconditie<br />

Het interpreteren <strong>van</strong> scores <strong>van</strong> lichaamscondities<br />

<strong>van</strong> droogstaande koeien en pas afgekalfde<br />

koeien of het actueel scoren er <strong>van</strong> dient onderdeel<br />

uit te maken <strong>van</strong> een bedrijfsbezoek in<br />

het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding. Belangrijke<br />

conditiescores zijn scores die zijn vastgesteld<br />

bij het droogzetten, halverwege de droogstand<br />

(bijvoorbeeld bij omzetten naar de close up<br />

groep) en bij afkalven. Zij geven een duidelijk<br />

1 2 3 4 5<br />

Registratie<br />

incidentie<br />

<strong>van</strong><br />

melkziekte<br />

Meting prevalentie<br />

<strong>van</strong><br />

subklinische<br />

hypocalcemie<br />

<strong>Hypocalcemie</strong><br />

gerelateerde<br />

aandoeningen<br />

Scoren<br />

lichaamscondities<br />

Daling droge<br />

stofopname<br />

6 7 8 9 10<br />

Hongergroeve<br />

en<br />

pensvulling<br />

[Tabel 4] Monitoring <strong>van</strong> klinische aspecten gerelateerd aan hypocalcemie<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 71


eeld in het verloop <strong>van</strong> de lichaamsconditie,<br />

en de spreiding binnen de groep. Belangrijk is<br />

dat dezelfde persoon de koeien in de tijd volgt<br />

en de scoring uitvoert.<br />

Zoals opgemerkt in paragraaf 4.2 <strong>van</strong> dit artikel<br />

dient tijdens de lactatieperiode reeds gestreefd<br />

te worden naar een lichaamsconditie<br />

bij droogzetten en gedurende de gehele droogstand<br />

tussen 3 en 3.5. Worden koeien met een<br />

hoge (> 4) lichaamsconditie doorgezet, dan zal<br />

dat negatieve gevolgen hebben voor de droge<br />

stofopname rondom afkalven en dientengevolge<br />

de negatieve energiestatus versterken. Het<br />

laatste zal dan resulteren in ernstiger vormen<br />

<strong>van</strong> leververvetting en gerelateerde ziekten<br />

waaronder hypocalcemie.<br />

In deze paragraaf wordt nogmaals benadrukt<br />

om koeien die in een te ruime conditie worden<br />

droog gezet, tijdens de droogstand niet al te<br />

veel in conditie te laten verliezen door een verlaagde<br />

droge stofopname. Extra verlaging <strong>van</strong><br />

de droge stofopname induceert dan mogelijk<br />

al vroeg in de droogstand een negatieve energiebalans<br />

die de nagenoeg altijd optredende<br />

negatieve energie status rondom het afkalven<br />

zal verergeren. In plaats daar<strong>van</strong> wordt geadviseerd<br />

vervette koeien een ruime uitloop te<br />

verschaffen met het doel de verbranding <strong>van</strong><br />

overtollig vet door extra lichaamsbewegingen<br />

op een natuurlijke manier te stimuleren.<br />

1.5. Daling droge stofopname<br />

Droge stofopname mag gezien worden als de<br />

belangrijkste risicofactor voor stoornissen,<br />

inclusief hypocalcemie, die optreden in de<br />

transitieperiode. Preventie <strong>van</strong> deze gezondheidsstoornissen<br />

begint bij het monitoren <strong>van</strong><br />

de droge stofopname begint bij de formulering<br />

<strong>van</strong> het droogstands/close up rantsoen. In de<br />

rantsoenberekening moet worden uitgegaan<br />

<strong>van</strong> een gemiddelde droge stofopname <strong>van</strong> 12<br />

kg. Het dagelijks management moet er op gericht<br />

zijn om dit niveau gedurende de gehele<br />

transitieperiode zoveel als mogelijk te handhaven.<br />

Zoals eerder in figuur 25 in Deel II <strong>van</strong><br />

het artikel vermeld vindt rondom het afkalven<br />

bij veel koeien een sterke daling <strong>van</strong> de droge<br />

stofopname plaats (Bertics et al.1992) die bij<br />

koeien met hypocalcemie nog duidelijker tot<br />

expressie komt (Goff en Horst, 1997).<br />

Het verdient aanbeveling om wekelijks de<br />

droge stofopname <strong>van</strong> de koeien in de close-up<br />

groep te meten, door de gevoerde kilo’s droge<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 72<br />

stof minus de kilo’s droge stof restvoer te delen<br />

door het aantal betrokken koeien. Bij droge<br />

stofopnames die onder de 10 kg droge stof liggen,<br />

moet de samenstelling <strong>van</strong> het rantsoen<br />

worden gecontroleerd en voor zover mogelijk<br />

ook alle potentiële factoren die de droge stofopname<br />

drukken. Factoren die de opname ne-<br />

[Figuur 36a] Individuele verzorging rond<br />

afkalven<br />

gatief beïnvloeden zijn o.a. minder smakelijk<br />

ruwvoer, hoge hoeveelheden anionische zouten<br />

en rangorde problemen aan het voerhek.<br />

Een aantal melkveehouders weet de droge<br />

stofopname rondom afkalven redelijk op peil<br />

te houden door het aanbieden <strong>van</strong> vers en zeer<br />

smakelijk voer verdeeld in meerdere porties<br />

over de dag (Figuur 36a). De tijd besteedt aan<br />

de individuele verzorging betaalt zich dubbel<br />

en dwars terug in de vorm <strong>van</strong> minder proble-<br />

[Figuur 37] Droge stof opname op 21 dagen<br />

na afkalven, gerelateerd aan de droge stof opname<br />

de dag voor afkalven (Grummer, 1993)


men na afkalven. Helaas zijn weinig melkveehouders<br />

hiertoe bereid of zien zij het belang er<br />

niet <strong>van</strong> in.<br />

Subklinische hypocalcemie kan de daling in<br />

droge stofopname na afkalven verergeren en/<br />

of verlengen. Daarom verdient het aanbeveling<br />

om de droge stofopname ook na het na afkalven<br />

te monitoren en te stimuleren. Zoals uit<br />

figuur 37 blijkt is de droge stofopname op dag<br />

1 na afkalven gerelateerd aan de droge stofopname<br />

drie weken na afkalven. Dit betekent dat<br />

een lage droge stofopname rond het afkalven<br />

zich voortzet tot ver in de vroege lactatieperiode<br />

met alle daaraan gekoppelde negatieve<br />

gevolgen.<br />

1.6. Hongergroeve/pensvulling<br />

Monitoring <strong>van</strong> de hongergroeve is een visuele<br />

beoordeling met het doel indirect een<br />

indruk <strong>van</strong> de pensvulling en als afgeleide<br />

daar<strong>van</strong> <strong>van</strong> de droge stofopname te verkrijgen.<br />

De beoordeling is belangrijk voor alle<br />

close-up koeien maar vooral voor de koeien<br />

rond de verwachte dagen <strong>van</strong> afkalven (dag<br />

-3 tot dag +3) waarbinnen het dieptepunt in<br />

de droge stofopname wordt bereikt. De beoordeling<br />

is een subjectieve schatting <strong>van</strong><br />

de diepte <strong>van</strong> de groeve ten opzichte <strong>van</strong> een<br />

horizontaal vlak over de linker flank <strong>van</strong> de<br />

koe (Figuur 38). Het verdient aanbeveling de<br />

uitkomsten te vergelijken met de diepte <strong>van</strong><br />

de hongergroeve <strong>van</strong> koeien die > 35 kg melk<br />

produceren.<br />

De beoordeling <strong>van</strong> de hongergroeve dient<br />

altijd aangevuld te worden met een fysieke<br />

beoordeling <strong>van</strong> de pensvulling. Daartoe<br />

wordt de vuist in de hongergroeve geplaatst<br />

en de locale buikwand wordt ingedrukt tot het<br />

moment waarop weerstand <strong>van</strong> de penswand<br />

wordt ondervonden. De palpatie kan gecontinueerd<br />

worden om een indruk <strong>van</strong> de pensinhoud<br />

te verkrijgen. Bij hoogdrachtige koeien<br />

kan de visuele inspectie <strong>van</strong> de diepte <strong>van</strong> de<br />

hongergroeve en indirect <strong>van</strong> de pensvulling<br />

een verkeerd beeld opleveren. De hongergroeve<br />

kan ogenschijnlijk goed gevuld zijn<br />

terwijl de pensvulling onvoldoende blijkt.<br />

Dit kan veroorzaakt worden door het opdrukken<br />

<strong>van</strong> de pens in de hongergroeve door de<br />

in om<strong>van</strong>g toenemende uterus. Beoordeling<br />

en interpretatie <strong>van</strong> de diepte <strong>van</strong> de hongergroeve<br />

in relatie met pensvulling dient dus<br />

kritisch plaats te vinden. Dit neemt niet weg<br />

[Figuur 38] Beoordeling <strong>van</strong> de pensvulling<br />

bij een droogstaande koe. Linker foto: alleen<br />

visueel. Rechter foto: palpatie tot op de pensinhoud<br />

(Foto: R. Hendriks).<br />

dat onvoldoende vulling <strong>van</strong> de hongergroeve<br />

bij koeien in de close-up periode meestal een<br />

duidelijk signaal is <strong>van</strong> onvoldoende droge<br />

stofopname.<br />

De beoordeelde koeien moeten gecategoriseerd<br />

worden naar drachtstadium en pariteit.<br />

Hoe verder de koeien met onvoldoende vulling<br />

<strong>van</strong> de hongergroeve en pens af zijn <strong>van</strong> de<br />

verwachte kalfdatum hoe langer de daling in<br />

droge stofopname heeft bestaan en hoe groter<br />

de kans op leververvetting en daaraan gerelateerde<br />

stoornissen is.<br />

Na het afkalven vindt bij de beoordeling <strong>van</strong><br />

de hongergroeve geen beïnvloeding <strong>van</strong> de<br />

uterus meer plaats. De koeien zullen zich dan<br />

meestal ook in de lactatiegroep bevinden wat<br />

weer extra tijd kost om ze op te sporen, vast te<br />

zetten en te palperen. Bij de verse koeien is de<br />

hongergroeve vaak niet optimaal gevuld. Dit is<br />

meestal te wijten aan de zich nog herstellende<br />

droge stofopname en aan suboptimale contracties<br />

<strong>van</strong> de buikwandspieren. Bij door palperen<br />

kan ook nog een slappe penswand en bij<br />

rectale palpatie een slappe uteruswand worden<br />

vastgesteld. Deze bevindingen kunnen vooral<br />

worden geconstateerd wanneer hypocalcemie<br />

een rol speelt. Om een meer objectieve indruk<br />

te krijgen <strong>van</strong> de pensvulling en indirect <strong>van</strong><br />

de droge stofopname bij koeien na afkalven,<br />

dient op enige afstand en in het verlengde <strong>van</strong><br />

de koe beoordeeld te worden hoe ver de buik<br />

zichtbaar is buiten de verticale zijden <strong>van</strong> de<br />

achterbenen/dijen (Figuur 39).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 73


[Figuur 39] Droge stof opname na afkalven;<br />

de buik is niet zichtbaar aan weerszijden <strong>van</strong><br />

de achterpoten. (Foto: R Hendriks)<br />

Tien dagen na afkalven dient de buik aan<br />

weerszijden <strong>van</strong> de achterbenen weer zichtbaar<br />

te zijn. Indien dit niet het geval is, dan is de<br />

voeropname na afkalven onvoldoende. Er dient<br />

dan nagegaan te worden wat hier<strong>van</strong> de onderliggende<br />

oorzaken <strong>van</strong> zijn. <strong>Hypocalcemie</strong> is<br />

een <strong>van</strong> de oorzaken die daarin een rol kan<br />

spelen.<br />

2. B. Voedingstechnische en overige aspecten<br />

2.1. Anionische zouten<br />

Zoals besproken in deel II biedt de toediening<br />

B<br />

Check<br />

Voeding<br />

technische<br />

aspecten<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 74<br />

<strong>van</strong> anionische zouten de mogelijkheid om het<br />

rantsoen en de calciumhomeostase te verfijnen<br />

om daarmee klinische en subklinische melkziekte<br />

te voorkomen. Koeien moeten echter<br />

de volle hoeveelheid zouten opnemen om de<br />

verwachte resultaten te verkrijgen. Hoewel<br />

een rantsoen met een negatieve DCAD vrij<br />

gemakkelijk is samen te stellen met behulp<br />

<strong>van</strong> anionische zouten, blijkt een consistente<br />

verstrekking er<strong>van</strong> moeilijker (Beyers, 1994).<br />

Daarom moeten factoren die een succesvolle<br />

manipulatie <strong>van</strong> de DCAD bevorderen of beletten<br />

goed gemonitoord worden. Dat geldt in<br />

het bijzonder wanneer anionische zouten niet<br />

het gewenste succes opleveren. Vragen die dan<br />

gesteld moeten worden zijn:<br />

• Of de berekende DCAD <strong>van</strong> het actueel gevoerde<br />

rantsoen of <strong>van</strong> een eventueel in samenstelling<br />

gewijzigd rantsoen bekend is,<br />

• Of de droge stof opname <strong>van</strong> individuele<br />

koeien gecontroleerd wordt,<br />

• Of anionische zouten samen met vitaminen,<br />

macromineralen en/of toegevoegde stoffen in<br />

een standaardsupplement worden verstrekt<br />

aan close-up koeien of in een apart mengsel<br />

om het mogelijk te maken dat de samenstelling<br />

en of de hoeveelheid <strong>van</strong> de zouten gevarieerd<br />

kan worden,<br />

• Of de anionische zouten in een TMR vorm of<br />

via topdressing worden verstrekt.<br />

• Of pH metingen <strong>van</strong> de urine worden uitgevoerd<br />

om te controleren of de anionen suppletie<br />

het gewenste effect heeft opgeleverd of<br />

dat ze moet worden aangepast.<br />

• Of de biestproductie <strong>van</strong> het eerste melkmaal<br />

of nog beter de eerste dag gemeten wordt en<br />

gebruikt wordt om de effectiviteit <strong>van</strong> anionische<br />

zouten te evalueren.<br />

1 2 3 4 5<br />

Opname <strong>van</strong><br />

anionische<br />

zouten<br />

Interpretatie<br />

<strong>van</strong> urine pH<br />

Restanten<br />

(leftovers)<br />

<strong>van</strong> lactatierantsoenen<br />

Uitmelk<br />

strategieën<br />

verse koeien<br />

Kalium<br />

gehalte <strong>van</strong><br />

ruwvoer en<br />

drinkwater<br />

6 7 8 9 10<br />

Grond- en<br />

mestanalyses<br />

[Tabel 5] Monitoring <strong>van</strong> voedingstechnische aspecten gerelateerd aan hypocalcemie


Deze en andere managementpraktijken dienen<br />

de aandacht te hebben <strong>van</strong> elke bedrijfsbegeleider<br />

en vooral wanneer hypocalcemie op een<br />

bedrijf een probleem vormt.<br />

2.2. Interpretatie <strong>van</strong> urine pH<br />

De pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> individuele koeien kan<br />

sterk variëren en vooral wanneer anionische<br />

zouten worden gevoerd (Figuur 40). De variatie<br />

kan veroorzaakt worden door verschillende<br />

factoren zoals door het selectief consumeren<br />

<strong>van</strong> ingrediënten uit het rantsoen. Dit kan weer<br />

het gevolg zijn <strong>van</strong> verschillen in leeftijd/pariteit,<br />

naderbij komen <strong>van</strong> de partus, intimida-<br />

[Figuur 40] Variatie in pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong><br />

koeien die rantsoenen werden verstrekt met<br />

een negatieve DCAD (Giesy et al., 1997).<br />

tie <strong>van</strong> jongere koeien door oudere dominante<br />

koeien, tekort aan eetplaatsen wat oorzaak is<br />

dat sommige koeien minder voedsel consumeren<br />

dan ze nodig hebben terwijl andere koeien<br />

veel meer krijgen.<br />

pH <strong>van</strong> de urine Interpretatie<br />

De pH <strong>van</strong> de urine is tevens afhankelijk<br />

<strong>van</strong> het aantal keren per dag dat vers voer<br />

verstrekt wordt. Bij droogstaande koeien<br />

die tweemaal daags gevoerd worden blijkt<br />

er geen variatie te bestaan over de dag en<br />

daarom is het moment <strong>van</strong> het afnemen<br />

<strong>van</strong> urine niet heel cruciaal. In koeien die<br />

slechts eenmaal per dag worden gevoerd en<br />

waarbij het voedsel tussentijds niet wordt<br />

aangeschoven kan de variatie in pH een<br />

volle pH eenheid zijn. In veestapels die<br />

eenmaal per dag gevoerd worden dient de<br />

meting <strong>van</strong> de pH bij voorkeur 6 tot 9 uur<br />

na het aanbieden <strong>van</strong> vers voedsel plaats te<br />

vinden. Na een verandering <strong>van</strong> het rantsoen<br />

moet de pH <strong>van</strong> de urine 48 uur later<br />

gemeten worden.<br />

Tabel 6 geeft een overzicht <strong>van</strong> interpretaties<br />

<strong>van</strong> verschillende pH metingen in urine.<br />

De normale pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> koeien<br />

is meestal ≥ 8.0. pH-waarden <strong>van</strong> de urine<br />

boven 7,0 zijn geassocieerd met hypocalcemie<br />

en waarden boven 8,0 hangen sterk<br />

samen met klinische melkziekte. Wanneer<br />

rantsoenen worden geconsumeerd die rijk<br />

zijn aan kationen is de pH over het algemeen<br />

> 8.2. Het beperken <strong>van</strong> kationen in<br />

het rantsoen zal de pH <strong>van</strong> de urine voor<br />

slechts een klein deel kunnen reduceren<br />

(naar 7.8). Indien er veel kationen moeten<br />

worden gecorrigeerd, betekent dat dat er<br />

veel anionische zouten tegenover moeten<br />

>8.0 Het rantsoen is alkalisch. Hoog risico voor het optreden <strong>van</strong> melkziekte. De<br />

bovengrens <strong>van</strong> de nieren om de pH te reguleren is bereikt.<br />

7.0 –7 .99 Het rantsoen is alkalisch. Hoog prevalentierisico voor hypocalcemie.<br />

Melkziekte is nog steeds een potentiëél probleem.<br />

6.51 – 6.99 Overgangsgebied; subklinische hypocalcemie nog steeds een potentiéél<br />

probleem.<br />

6.00 – 6.50 Optimale pH-waarde voor Holstein koeien, maar nog niet voor Jerseys.<br />

5.50 – 5.99 Optimale pH-waarde voor Jerseys.<br />

< 5.50 Overmatige verzuring; de ondergrens om de pH in de nieren te reguleren<br />

wordt genaderd. Koeien lopen risico dat zich metabole acidose ontwikkeld.<br />

[Tabel 6] De pH-waarden <strong>van</strong> de urine en de interpretatie <strong>van</strong> de DCAD tijdens de droogstand<br />

(Byers, 1994).<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 75


staan. Hierdoor kan de smakelijkheid <strong>van</strong><br />

het totale rantsoen dusdanig negatief beinvloed<br />

worden, dat de droge stof opname<br />

daalt waarmee het paard achter de wagen<br />

wordt gespannen.<br />

Voor een effectieve preventie <strong>van</strong> subklinische<br />

hypocalcemie/melkziekte moet de gemiddelde<br />

pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> Holstein koeien<br />

zich tussen 6.2 en 6.8 bewegen, en <strong>van</strong><br />

Jerseys tussen 5,8 en 6,3. Dit vereist veelal<br />

toevoeging <strong>van</strong> anionen in de voeding (Goff,<br />

2000; Oetzel, 2000; Byers, 1994). Als de gemiddelde<br />

pH <strong>van</strong> de urine tussen 5.0 en 5.5<br />

ligt, hebben excessieve hoeveelheden anionen<br />

een ongecompenseerde metabole acidose<br />

veroorzaakt en zullen de koeien lijden aan<br />

een afname <strong>van</strong> de droge stofopname. Het<br />

rantsoen moet dan zo snel mogelijk worden<br />

bijgesteld. De pH <strong>van</strong> de urine kan daarom<br />

niet ongelimiteerd dalen. De drempelwaarde<br />

voor de pH <strong>van</strong> de urine is ongeveer 4,5<br />

(Houpt, 1993). De urine pHs dienen niet alleen<br />

op individuele waarden beoordeeld te<br />

worden maar ook op de spreidingsbreedte<br />

tussen bemonsterde koeien. Bij zeer uiteenlopende<br />

waarden dient acuut het voedertechnische<br />

management aangepast te worden.<br />

2.3. Restanten (leftovers) <strong>van</strong> lactatierantsoenen<br />

Na het afkalven wordt het percentage K in het<br />

rantsoen verhoogd. Het lactatierantsoen bevat<br />

een vrij hoog (>2.5%) gehalte aan kalium,<br />

<strong>van</strong>wege het feit dat dan relatief veel K wordt<br />

uitgescheiden via de melk. Het lactatierantsoen<br />

of restanten daar<strong>van</strong> dienen daarom niet<br />

verstrekt te worden aan koeien in de closeupperiode<br />

<strong>van</strong>wege het hoge K gehalte (> 2.5<br />

%) in deze restanten wat het optreden <strong>van</strong><br />

hypocalcemie zal bevorderen. Droogstaande<br />

koeien dienen om dezelfde reden ook niet<br />

met lacterende koeien te worden gehuisvest<br />

en gevoerd. Melkveehouders hanteren deze<br />

managementpraktijken vaak om de close-up<br />

koeien te wennen aan het lactatierantsoen.<br />

Het lactatierantsoen bevat naast een hoog K<br />

gehalte ook een verhoogd ruweiwit percentage<br />

> 16 % wat biest/melkdrijvend is en dus<br />

de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie niet ten goede<br />

zal komen.<br />

2.4. Uitmelkstrategieën na afkalven<br />

Melkziekte treedt op wanneer een plotse-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 76<br />

ling calciumverlies optreedt in extracellulaire<br />

lichaamsvloeistoffen en de aanvoer<br />

<strong>van</strong> calcium uit calcium depots in het lichaam<br />

niet adequaat wordt gestimuleerd<br />

om tekorten op te <strong>van</strong>gen. De calcium behoefte<br />

neemt geleidelijk toe naarmate het<br />

tijdstip <strong>van</strong> afkalven nadert. Dit wordt veroorzaakt<br />

door het op gang komen <strong>van</strong> de<br />

biestproductie en de daarmee verbonden<br />

melkproductie. Een acute stijging <strong>van</strong> de<br />

vraag naar calcium vindt plaats op de dag<br />

<strong>van</strong> afkalven waarop de uier gevuld is met<br />

biest. De hoeveelheid geproduceerde biest<br />

op de dag <strong>van</strong> afkalven en de dag erna<br />

draagt mede bij aan de onttrekking <strong>van</strong> calcium<br />

aan het bloed en daarmee aan het de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte. Veel koeien<br />

ondervinden adaptatiemoeilijkheden om<br />

hieraan adequaat tegemoet te komen.<br />

Om het optreden <strong>van</strong> melkziekte rond het<br />

tijdstip <strong>van</strong> afkalven te beperken melken<br />

melkveehouders hun koeien tijdens de eerste<br />

en tweede melkbeurt vaak gedeeltelijk<br />

uit. Dit is gebaseerd op de gedachte dat<br />

het plotselinge verlies <strong>van</strong> grote hoeveelheden<br />

Ca uit het bloed dan gespreid wordt<br />

over een of meer dagen. De spreiding <strong>van</strong><br />

het calcium verlies helpt dan het adaptatieproces<br />

aan de plotselinge toegenomen<br />

calcium behoefte <strong>van</strong> de koe te ondersteunen.<br />

De effectiviteit <strong>van</strong> deze strategie is<br />

echter te betwijfelen omdat op het moment<br />

<strong>van</strong> afkalven het grootste deel <strong>van</strong> het Ca<br />

transport uit bloed naar de uier al heeft<br />

plaatsgevonden. De hoeveelheid calcium<br />

die uitgescheiden wordt in de biest is naar<br />

alle waarschijnlijkheid gelijk voor koeien<br />

die wel of geen melkziekte vertonen of die<br />

geheel of gedeeltelijk worden uitgemolken.<br />

Subklinische hypocalcemie wordt door<br />

deze maatregelen niet voorkomen.<br />

In plaats <strong>van</strong> gedeeltelijk uitmelken wordt<br />

echter aangeraden om koeien direct na<br />

afkalven compleet uit te melken met het<br />

doel om daarmee het transport <strong>van</strong> nonesterified<br />

fatty acids (NEFA) <strong>van</strong> het bloed<br />

naar de uier te stimuleren en de ophoping<br />

<strong>van</strong> lipiden op een tijdstip waarop de concentraties<br />

<strong>van</strong> NEFA’s in bloed en lever<br />

hoog zijn te verminderen. Een hoge NEFA<br />

concentratie wordt verondersteld de droge<br />

stofopname te verminderen en daarmee de<br />

Ca opname.


Kuil<br />

Nr<br />

Mineralen g/Kg droge stof<br />

K Na Mg Cl S P Ca Ruw<br />

Eiwit<br />

g/kg<br />

Een derde strategie is om het melken een<br />

dag uit te stellen. De gedachte hierachter<br />

is dat in een gespannen uier calcium waarschijnlijk<br />

wordt teruggeresorbeerd in het<br />

bloed en dat een deel <strong>van</strong> het calciumverlies<br />

naar het uitgestelde eerste melkmaal<br />

wordt verplaatst (Hibs, et al. 1951). Ook<br />

deze strategie gunt de adaptatieprocessen<br />

<strong>van</strong> de koe meer tijd om zich aan te passen<br />

aan de grote vraag naar calcium. Het<br />

half leegmelken of de eerste melking na<br />

afkalven een dag uitstellen zijn bewust of<br />

onbewust in gebruik gekomen om de gevolgen<br />

<strong>van</strong> een slecht management voor<br />

het afkalven alsnog te cureren. Zij moeten<br />

zeer zeker niet als preventieve maatregelen<br />

worden beschouwd. Het benadrukt nog een<br />

keer het belang <strong>van</strong> een zorgvuldig uitgevoerd<br />

management programma gericht op<br />

preventie <strong>van</strong> hypocalcemie dat aan<strong>van</strong>gt<br />

op het perceel waar ruwvoer voor droogstaande<br />

koeien wordt gewonnen.<br />

2.5. Kalium gehalte <strong>van</strong> ruwvoer en<br />

drinkwater<br />

Uit het oogpunt <strong>van</strong> voedingsmanagement<br />

is het <strong>van</strong> groot belang het beschikbare<br />

ruwvoer, bestemd voor lacterende en<br />

droogstaande koeien, te analyseren op mineralen<br />

en in het bijzonder op K, Na, en Cl<br />

gehalte. De analysegegevens zijn <strong>van</strong> groot<br />

belang voor het vaststellen <strong>van</strong> verdachte<br />

hoge concentraties of juist deficiënties <strong>van</strong><br />

K in de te voeren ruwvoeders, het evalu-<br />

DCAD<br />

mEq/kg<br />

droge stof<br />

Maaidatum<br />

1 8 7.4 3.4 11.5 3,1 3.3 6.9 163 15 1/06/10<br />

2 36 1.2 1,7 13.5 2.9 4.1 4,5 134 412 1/06/10<br />

3 37 4.0 3.4 10.1 3.1 4.8 5.4 184 641 1/10/10<br />

4 32 1.9 2.2 9.4 2.1 4.5 3.9 196 504 15/05/10<br />

5 40 1.9 2.8 15.9 3.6 4.9 5.8 227 433 24/06/10<br />

6 30 3.7 3.1 13.3 3.0 4.5 6.5 181 365 10/06/10<br />

7 32 3.6 3.7 13.4 2.9 4.2 6.2 209 418 5/08/10<br />

[Tabel 7] Voorbeelden <strong>van</strong> enkele kuiluitslagen uit de praktijk<br />

eren <strong>van</strong> resultaten <strong>van</strong> een toegepast bemestingsplan<br />

en voor het formuleren <strong>van</strong><br />

rantsoenen in het algemeen.<br />

Tabel 7 geeft een overzicht <strong>van</strong> uitslagen<br />

<strong>van</strong> enkele kuilen afkomstig <strong>van</strong> melkveebedrijven<br />

verspreid over een tweetal provincies<br />

in Nederland. Interpretatie <strong>van</strong> de<br />

kuiluitslagen geeft aan dat het mineralengehalte<br />

in de verschillende kuilen aanzienlijk<br />

verschilt afhankelijk <strong>van</strong> geografische locatie,<br />

grondsoort, bemestingsmanagement,<br />

inkuildatum en andere factoren. Opvallend<br />

zijn ook de grote verschillende in DCAD<br />

die daar weer een gevolg <strong>van</strong> zijn. Het is<br />

daarom <strong>van</strong> het grootste belang dat tijdens<br />

een bedrijfsbezoek aandacht wordt besteed<br />

aan de mineralensamenstelling <strong>van</strong> kuilen<br />

die voor droogstaande koeien worden gebruikt<br />

en of deze een risicofactor vormen<br />

voor het ontwikkelen <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Wanneer een droogstandsrantsoen geheel<br />

met ruwvoer uit kuil 3 samengesteld moet<br />

worden is het risico op het optreden <strong>van</strong><br />

hypocalcemie hoog. Om de DCAD in een<br />

dergelijk rantsoen ver genoeg te verlagen<br />

met anionische zouten, zou er zoveel moeten<br />

worden toegevoegd dat de smakelijkheid<br />

sterk zal dalen en daarmee ook de<br />

droge stofopname.<br />

Het telen <strong>van</strong> ruwvoer met een laag K gehalte<br />

en het daarmee formuleren <strong>van</strong> rantsoenen<br />

voor droogstaande koeien met een<br />

laag kation-anion verschil vormen sleutel<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 77


Voer Luzerne<br />

Silage<br />

Kalium % 2.7<br />

(1.4-4.0)<br />

Natrium % 0.8<br />

(0.01-.19)<br />

Chloride % 0.53<br />

(0.01-1.15)<br />

Sulfur % 0.27<br />

(0.16-0.38)<br />

activiteiten in de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Vanwege de grote variatie <strong>van</strong> K en<br />

andere mineralen is het <strong>van</strong> groot belang<br />

dat ruwvoer bestemd voor droogstaande<br />

(close-up) koeien maar ook voor lacterende<br />

koeien geanalyseerd wordt op mineralen<br />

gehalte. Daarnaast dient aandacht<br />

besteed te worden aan mineralengehalten<br />

<strong>van</strong> voeradditieven zoals bicarbonaat en<br />

magnesiummengsels die ook K kunnen bevatten<br />

(Pherson et al,1999; Soder en Stout,<br />

2003).<br />

De meeste ruwvoersoorten, met uitzondering<br />

<strong>van</strong> enkele zoals mais, staan bekend<br />

om hun relatieve hoge en variabele K gehalten.<br />

Het verdient daarom aanbeveling om<br />

tijdens bedrijfsbezoeken regelmatig na te<br />

gaan of ruwvoersoorten op hun mineralen<br />

(K) gehalten geanalyseerd zijn in verband<br />

met hun risico voor het initiëren <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />

Geregistreerde boekwaarden<br />

<strong>van</strong> K gehalten in enkele ruwvoersoorten<br />

zijn vermeld in Tabel 7. Actuele testresultaten<br />

kunnen hiermee worden vergeleken.<br />

Met uitzondering <strong>van</strong> maissilage vertonen<br />

grassen en luzerne relatief hoge K gehalten.<br />

Grassen blijken beter toegerust om K<br />

uit de grond op te nemen dan vlinderbloemigen<br />

(Kelling, 2002).<br />

Wanneer de analyse uitslagen aangeven dat<br />

de bemonsterde partijen ruwvoer te hoge<br />

kalium en DCAD waarden bevatten, dan is<br />

dat enerzijds een reden om nogmaals kritisch<br />

de bemesting, soort en groeistadium<br />

<strong>van</strong> het gewas en maaihoogte te evalueren.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 78<br />

NRC Weidegras NRC Mais<br />

Silage<br />

2.56 3.0<br />

(1.8-4.2)<br />

0.15 0.07<br />

(0.03-0.10)<br />

0.34 0.66<br />

(0.01-1.33)<br />

0.31 0.33<br />

(0.19-0.47)<br />

2.3 1.0<br />

(0.4-1.6)<br />

0.02 0.05<br />

(0.01-0.12)<br />

- 0.25<br />

(0.05-.45)<br />

0.20 0.13<br />

(0.09-0.17)<br />

NRC<br />

[Tabel 8] Gemiddelde mineralengehaltes op droge stof basis met hun spreiding vergeleken met<br />

aanbevolen NRC boekwaarden (NRC, 2001)<br />

0.96<br />

0.01<br />

Anderzijds moeten deze partijen ruwvoer<br />

dan worden bestempeld als risicofactoren<br />

voor het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie en<br />

moet er dienovereenkomstig naar gehandeld<br />

worden.<br />

Een belangrijke stap om hypocalcemie te<br />

voorkomen is om rantsoenen voor droogstaande<br />

koeien te formuleren met een K<br />

gehalte <strong>van</strong> 1% en maximaal 2% op droge<br />

stof basis (Goff, 2000). Echter, met uitzondering<br />

<strong>van</strong> maissilages bevatten de gangbare<br />

ruwvoersoorten hogere percentages.<br />

Indien ruwvoersoorten met lage K gehalten<br />

niet voorradig zijn, verdient het aanbeveling<br />

het beschikbare ruwvoer te combineren<br />

met maissilage (1.0 tot 1.5 % kalium),<br />

verse bieten pulp, gedroogde bierbostel of<br />

stro teneinde het K in het totale rantsoen te<br />

verdunnen.<br />

Wat opgemerkt is voor het K gehalte in<br />

rantsoenen geldt ook voor drinkwater.<br />

Indien geen testresultaten aanwezig zijn en<br />

een hoge prevalentie <strong>van</strong> klinische en subklinische<br />

hypocalcemie niet verklaard kan<br />

worden <strong>van</strong>uit het rantsoen dient het water<br />

alsnog geanalyseerd te worden. Het K en<br />

Na gehalte in drinkwater dient respectievelijk<br />

niet hoger te zijn dan 20 ppm en 50<br />

ppm (Socha et al, 2003).<br />

2.6. Grond- en mestanalyses<br />

De beste leidraad voor het bepalen <strong>van</strong> de<br />

bemestingseisen voor ruwvoer bestemd<br />

voor droogstaande koeien is analyse <strong>van</strong><br />

het mineralengehalte <strong>van</strong> de grond <strong>van</strong><br />

het perceel waarop het geteeld wordt. De<br />

-<br />

0.15


Kaliumgehalte <strong>van</strong> de grond ppm Relatief niveau<br />

0-40 Erg laag<br />

41-80 Laag<br />

81-120 Gemiddeld<br />

121-160 Hoog<br />

161+ Erg hoog<br />

[Tabel 9] Relatieve niveaus <strong>van</strong> kaliumgehalte in grondmonsters uit Minnesota (Grehm and<br />

Schmitt, 1997)<br />

beschikbare testresultaten met betrekking<br />

tot de K gehalten <strong>van</strong> deze gronden dienen<br />

regelmatig geëvalueerd/geanalyseerd te<br />

worden. Wanneer geen testuitslagen beschikbaar<br />

zijn, dient geadviseerd te worden<br />

het gewenste onderzoek alsnog te laten<br />

verrichten. Het meten en het analyseren<br />

<strong>van</strong> het K gehalte in grondmonsters dient<br />

tenminste elke 2 a 3 jaar plaats te vinden<br />

zelfs wanneer de incidentie/prevalentie <strong>van</strong><br />

hypocalcemie laag is. Indien deze hoog is<br />

verdient het aanbeveling de frequentie op<br />

te voeren.<br />

Hoge testresultaten kunnen verwacht worden<br />

op bedrijven waarop het aantal koeien<br />

recentelijk is toegenomen bij een gelijkblijvend<br />

oppervlakte land. Meestal resulteert<br />

dit in de depositie <strong>van</strong> grotere dan gewenste<br />

hoeveelheden drijfmest en dus <strong>van</strong> K/Ha/<br />

land (Goff, 1999). Bedrijven die uitbreiden<br />

zullen in het algemeen ook meer melk per<br />

hectare willen produceren om de investeringskosten<br />

er weer uit te halen. Deze<br />

bedrijven zullen daarom maximale hoeveelheden<br />

ruwvoer <strong>van</strong> eigen grond willen<br />

oogsten en de bemesting daarop aanpassen.<br />

Dat kan dan resulteren in gewassen die<br />

met betrekking tot het K gehalte minder<br />

geschikt zijn voor droogstaande koeien.<br />

Percelen, die dicht bij de bedrijfsgebouwen<br />

gelegen zijn, testen gewoonlijk ook hoger<br />

in K gehalte dan verderop gelegen percelen<br />

<strong>van</strong>wege het feit dat deze door diverse omstandigheden<br />

beter bereikbaar kunnen zijn<br />

voor depositie <strong>van</strong> mest. Richtlijnen voor<br />

de interpretatie <strong>van</strong> testresultaten met betrekking<br />

tot K zijn weergegeven in Tabel 9.<br />

Indien het kalium gehalte <strong>van</strong> de grond<br />

hoog is (>120 ppm), dient het daarop geteelde<br />

gewas niet aan droogstaande koeien<br />

te worden gevoerd. Indien geen andere gewassen<br />

beschikbaar zijn dient het gebruik<br />

<strong>van</strong> anionische zouten overwogen te worden.<br />

Een andere maatregel die genomen<br />

kan worden is de percelen met extra N te<br />

bemesten om daardoor hogere opbrengsten<br />

te creëren waardoor meer K aan de grond<br />

wordt onttrokken. De geoogste gewassen<br />

dienen idealiter bestemd te worden voor<br />

lacterende koeien. Voor de lange termijn<br />

dienen percelen gecreëerd te worden met<br />

een laag K gehalte. Men dient dan echter<br />

te bedenken dat het creëren <strong>van</strong> percelen<br />

met een laag K-gehalte meer tijd kan vergen<br />

dan het creëren <strong>van</strong> hoge K-gehalten<br />

Diersoort N P K<br />

Melkvee 32 15 40<br />

Vleesvee 42 20 38<br />

Varkens 45 26 34<br />

Pluimvee 75 68 27<br />

[Tabel 10] Gemiddelde mineraalwaarden in (g/Kg) mest <strong>van</strong> verschillende productie-dieren<br />

(Torpy, 1998)<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 79


(Thomas, 1999). Tabel 9 geeft een indicatie<br />

<strong>van</strong> de gehalten aan mineralen <strong>van</strong> mest<br />

afkomstig <strong>van</strong> verschillende diersoorten.<br />

Met uitzondering <strong>van</strong> pluimveemest, is er<br />

weinig verschil in kalium-gehaltes (tabel<br />

10).<br />

Indien het kalium gehalte <strong>van</strong> de grond laag<br />

is (


Epiloog<br />

<strong>Hypocalcemie</strong> is een management gerelateerde<br />

metabole ziekte die primair veroorzaakt<br />

wordt door ongecontroleerde K deposities<br />

op percelen waar<strong>van</strong> het gewas (gras)<br />

verstrekt wordt aan droogstaande koeien.<br />

Aangezien het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer het K<br />

gehalte <strong>van</strong> de grond waarop het is geteeld<br />

volgt zal het telen <strong>van</strong> ruwvoer op percelen<br />

met een hoog kationen gehalte, en vooral een<br />

hoog K gehalte, resulteren in ruwvoer met<br />

een hoog K gehalte. Verwerking <strong>van</strong> dergelijk<br />

ruwvoer in rantsoenen <strong>van</strong> droogstaande<br />

koeien zal leiden tot een verhoogd risico <strong>van</strong><br />

melkziekte/subklinische hypocalcemie <strong>van</strong>wege<br />

het positieve kation-anion verschillen<br />

in deze rantsoenen.<br />

Er zijn twee hypotheses ontwikkeld die een<br />

hoge K consumptie relateren aan een hoge<br />

incidentie/prevalentie <strong>van</strong> respectievelijk<br />

melkziekte en subklinische hypocalcemie.<br />

Een hoog K gehalte in het rantsoen alkaliniseert<br />

de extracellulaire vloeistof met als<br />

gevolg dat: 1) de synthese <strong>van</strong> het hormoon<br />

1,25(OH) 2 D3 door de nieren wordt gereduceerd,<br />

en 2) de resorptie <strong>van</strong> Mg uit de<br />

voormagen neemt af. De eerste leidt tot een<br />

vermindering <strong>van</strong> de resorptie <strong>van</strong> calcium<br />

uit het rantsoen en het tweede leidt tot een<br />

hypomagnesie. Hypomagnesie veroorzaakt<br />

een vermindering <strong>van</strong> de gevoeligheid <strong>van</strong> de<br />

nieren en botten voor PTH dat op haar beurt<br />

weer leidt tot een verminderde synthese <strong>van</strong><br />

1,25 (OH) 2 D3 en dus <strong>van</strong> de calcium absorptie<br />

uit de darm en de botten. Tezamen zal het<br />

tot hypocalcemie kunnen leiden.<br />

Wanneer rantsoenen met een positief kationanion<br />

verschil worden gevoerd aan droogstaande<br />

koeien stijgt de pH in extracellulaire<br />

vloeistof. Hoewel de pH <strong>van</strong> extracellulair<br />

vloeistof waarschijnlijk het best gereguleerde<br />

homeostatisch proces is (Houpt, 1993), kunnen<br />

lichte variaties in de pH grote invloed<br />

hebben op de calcium homeostase.<br />

Een alkalische extracellulaire vloeistofstatus<br />

maakt weefselreceptoren in de nieren, botten<br />

en ingewanden refractair voor PTH en<br />

1α,25(OH) 2 D. Dit verlaagt daarop de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> de koe om calcium in het maagdarmkanaal<br />

te resorberen en om uit andere<br />

bronnen calcium te mobiliseren om aan de<br />

plotseling toenemende calcium behoefte te<br />

voorzien voor biest en melkproductie.<br />

Naast K speelt ook Mg een belangrijke rol<br />

in de regulatie <strong>van</strong> calcium homeostastische<br />

processen omdat het PTH activeert in de<br />

conversie <strong>van</strong> 25(OH)D naar het biologisch<br />

actieve 1α,25(OH) 2 D. Dit alles bevestigt dat<br />

de wortels <strong>van</strong> hypocalcemie niet in de koe<br />

zelf maar in inadequate managementpraktijken<br />

buiten de droogstaande koe gezocht moet<br />

worden.<br />

Preventie <strong>van</strong> hypocalcemie dient altijd aan<br />

te <strong>van</strong>gen buiten de koe en wel bij het telen<br />

<strong>van</strong> ruwvoer met een laag (< 2%) K gehalte<br />

in de droge stof. Melkveehouders dienen zich<br />

te realiseren dat aan het ontstaan <strong>van</strong> melkziekte<br />

geen tekort aan calcium maar een verhoogd<br />

K gehalte in het rantsoen ten grondslag<br />

ligt en dat het telen <strong>van</strong> ruwvoer met en<br />

laag K gehalte daarom <strong>van</strong> essentieel belang<br />

is. Indien geen ruwvoer met een laag K gehalte<br />

beschikbaar is kan overwogen worden<br />

om anionische zouten te verstrekken. Echter,<br />

men kan stellen dat het verstrekken <strong>van</strong> anionische<br />

zouten in principe meer gericht is op<br />

het “cureren” <strong>van</strong> onjuist geproduceerd ruwvoer<br />

dan als een maatregel om hypocalcemie<br />

aan de wortels te bestrijden. Melkveehouders<br />

dienen zich ook te realiseren dat het niet nemen<br />

<strong>van</strong> adequate preventieve maatregelen<br />

voor het afkalven, inhoudt dat meer curatieve<br />

en kostbare maatregelen genomen moeten<br />

worden na het afkalven en dan meestal niet<br />

alleen met betrekking tot melkziekte. Zij dienen<br />

tenslotte te beseffen dat hypocalcemie<br />

niet als een losstaande ziekte gezien moet<br />

worden maar een negatieve invloed uitoefent<br />

op andere lichaamsfuncties. <strong>Hypocalcemie</strong><br />

gaat op haar beurt weer gepaard met een toename<br />

<strong>van</strong> infectieuze stoornissen als gevolg<br />

<strong>van</strong> een immuunsuppressie en met metabole<br />

stoornissen zoals lebmaag verplaatsingen.<br />

Dit maakt dat de behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

nooit een eindpunt maar altijd ook de preventie<br />

of behandeling <strong>van</strong> met melkziekte gelieerde<br />

aandoeningen moet inhouden.<br />

Een <strong>van</strong> de conclusies <strong>van</strong> Stosz in 1927 was<br />

dat hypocalcemie bij melkvee een zich voort-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 81


zettend probleem was dat nog veel onderzoek<br />

vereiste. Dit geldt 80 jaar later nog steeds.<br />

Hoewel met betrekking tot de pathogenese<br />

goede vorderingen zijn gemaakt resteren er<br />

nog veel onopgeloste vragen en vooral hoe<br />

de complexe interacties tussen mineralen<br />

en hormonen tot de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />

leiden. Een alkalisch milieu in bloed<br />

en extracellulaire vloeistoffen blijkt receptoren<br />

in nieren en botten refractair te maken<br />

voor PTH en darmweefsel voor 1α,25(OH) 2 D<br />

waardoor het vermogen <strong>van</strong> de koe om calcium<br />

te mobiliseren om tegemoet te komen<br />

aan een verhoogde vraag <strong>van</strong>uit de uier afneemt.<br />

Wat is het precieze mechanisme dat<br />

verantwoordelijk is voor een inadequate res-<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 82<br />

pons? De algemene opinie is dat een hoog K<br />

gehalte of een positief kation-anion verschil<br />

in het rantsoen melkziekte induceert maar<br />

waarom treedt geen of nagenoeg geen melkziekte<br />

meer op later in de lactatie waarin het<br />

kation-anion verschil <strong>van</strong> het rantsoen ook<br />

positief is. Algemeen wordt aangenomen dat<br />

de mechanismen die betrokken zijn bij calcium<br />

homeostase nu beter geadapteerd zijn<br />

aan de plotselinge veranderde omstandigheden<br />

rond het afkalven. Maar ook hier geldt,<br />

dat nog niet exact bekend is, hoe dit precies<br />

in zijn werk gaat. Wanneer deze en andere<br />

vragen opgelost kunnen worden opent het de<br />

mogelijkheid om adaptatiemechanismen al<br />

voor het afkalven te stimuleren.


Aanbevolen literatuur<br />

- Goff, J.P., R.L. Horst, and T.A. Reinhardt. 1987. The pathophysiology and prevention of<br />

milk fever. Vet.Med. 82:943-950.<br />

- Goff, J.P., R.L. Horst, D.C. Beitz, E.T. Littledike (1988). Use of 24-f-1,25 dihydroxyvitamin<br />

D3 to prevent parturient paresis in dairy cows. J. Dairy Sci. 71: 1211-1219.<br />

- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, R.L. Horst (1989). Recurring hypocalcemia of bovine<br />

parturient paresis is associated with failure to produce 1, 25-hydroxyvitamin D.<br />

Endocrinology 125(1). 49-53.<br />

- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, M.J. Beckman, and R.L. Horst. (1990). Contrasting effects<br />

of exogenous [1,25-(OH)2 D] versus endogenous 1,25-(OH)2D induced by dietary<br />

calcium restriction, on vitamin D receptors. Endocrinology 126:1031.<br />

- Goff, J.P., R.L. Horst, F.J. Mueller, J.K. Miller, G.A. Kiess, H.H. Dowlen (1991).<br />

Addition of chloride to a prepartal diet high in cations increases 1, 25-hydroxyvitamin<br />

D response to hypocalcemia, preventing milk fever. J. Dairy Sci. 74:3863-3871.<br />

- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, R.L. Horst. (1995). Milk fever and dietary cation –anion<br />

balance effects on concentration of vitamin D receptor in tissue of periparturient dairy<br />

cows. J.Dairy Sci. 78:2388-2394.<br />

- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, D.C. Beitz, R.L. Horst (1995). Breed affects tissue vitamin D<br />

receptor concentration in the peripartum dairy cows. A milk fever risk factor?<br />

J. Dairy Sci. 71(1) 184.<br />

- Goff, J.P., R.L. Horst, P.W. Jardon, C. Borelli, J. Wedan (1996). Field trials of an oral<br />

calcium propionate paste as an aid to prevent milk fever in periparturient dairy cows.<br />

J. Dairy. Sci. 79: 378-383.<br />

- Goff, J.P.,and R.L. Horst (1997). Effects of the addition of potassium or sodium, but not<br />

calcium, to prepartum rations on milk fever in dairy cows. J. Dairy. Sci. 80:176-186.<br />

- Goff, J.P., R Ruiz, R.L. Horst (1997). Relative acidogenic activity of commonly used<br />

anionic salts-rethinking the dietary cation-anion difference equations.<br />

J. Dairy. Sci. 80: 114.<br />

- Goff, J.P. 1998. Factors to concentrate on to prevent periparturient disease in the dairy<br />

cow. Proc. Texas Anim. Nutr. Conference. Pp 63-8.<br />

- Goff, J.P., (1999). Treatment of calcium, phosphorous, and magnesium balance<br />

disorders. Vet. Clin. North. Am. Food. Anim. Pract. 15: 619-639.<br />

- Goff, J.P., (1999). Dry cow nutrition and metabolic disease in parturient cows.<br />

Adv. Dairy Techn. Proc. Western Can. Dairy Seminar. Ed. E. Kennelly.11:63-79<br />

- Goff, J.P., (2000). Pathophysiology of calcium and phosphorus disorders.<br />

Clin. North. Am. Food. Anim. Pract. 16(2): 319-337.<br />

- Goff, J.P., (2000). Macromineral disorders of the transition cow.<br />

Vet. Clin. Food. Anim. 20:471-494.<br />

- Goff, J.P. and K.Kimura. 2002. Effect of mastectomy on milk fever, energy, and<br />

vitamins A, E, and ß-carotene status at parturition. J. Dairy Sci.<br />

D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 83


D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 84


XDR2 - De familie is compleet!<br />

XDR2-K: 45 cm x 50 cm x 26 cm (B x H x D) • 18 kg totaalgewicht • 19” capatief touchscreen<br />

(1.280 x 1.024) • volwaardig toetsenbord met touch- of balpad • trolley handvat en draagband •<br />

geïntegreerd PACS en Image Processing Software • leverbaar in alle kleuren met individueel praktijklogo<br />

Detector: 25 cm x 30 cm actief bereik • 2.040 x 2.520 pixel (5.14 megapixel) • 0,127 mm pixelgrootte<br />

3,9 lijnparen per mm • Casium-Jodide (CsI:TI) scintillator • minder geruis • hogere kwantum effectiviteit •<br />

hogere gevoeligheid • revolutionaire Image Processing<br />

VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl Gestaltung: RpunktDESIGN Werbeagentur GmbH


SPOnSOREn:<br />

Uniek in generiek

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!