Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...
Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...
Managementaspecten van Hypocalcemie - Diergeneeskundig ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />
ZEvEn En vIJFTIGSTE JAARGAnG<br />
DECEMBER 2010-03<br />
<strong>Managementaspecten</strong> <strong>van</strong> <strong>Hypocalcemie</strong><br />
SPOnSOREn:<br />
Uniek in generiek
Foto’s: Omslagbeeld: Auteur en Jan Hulsen/Vetvice<br />
De foto op de omslag laat een oude manier <strong>van</strong> desinfecteren<br />
zien. Het betreft een spiritusbrander,<br />
gebruikt met formaline, om in Nederland de TBC<br />
te bestrijden (jaren ‘50 en ‘60). Veel steden hadden<br />
hun “eigen” desinfectieunit, deze is afkomstig uit<br />
Apeldoorn.<br />
De inzet is een foto <strong>van</strong> een krachtige warmtevernevelaar,<br />
zoals anno 2008 nog steeds wordt<br />
gebruikt.<br />
Beide foto's zijn beschikbaar gesteld door Rob <strong>van</strong><br />
Veldhuijzen, de auteur <strong>van</strong> Hoofdstuk 8.<br />
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />
Uniek in generiek<br />
Periodiek Periodiek tijdschrift<br />
zevenvijftigste vijfenvijftigste jaargang<br />
no. 3 2 - 2010 2008 ISSN 0417 - 4631<br />
De Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum,<br />
opgericht in in 1953, is stelt een zich onafhankelijke ten doel aan stichting dieren-<br />
zonder artsen in winstoogmerk binnen- en buitenland en stelt zich voorlichting ten doel aan te geven<br />
dierenartsen <strong>van</strong> wetenschappelijke in binnen- en en buitenland commerciële voorlichting aard op<br />
te veterinair geven <strong>van</strong> gebied. wetenschappelijke en commerciële<br />
aard Ter uitvoering op veterinair <strong>van</strong> gebied. haar doelstelling is zij uitgeefster<br />
Ter <strong>van</strong> uitvoering het tijdschrift <strong>van</strong> “<strong>Diergeneeskundig</strong> haar doelstelling is Memorandum”.<br />
zij uitgeefster<br />
<strong>van</strong> het tijdschrift ,, <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum”<br />
De exploitatie <strong>van</strong> dit tijdschrift wordt financieel<br />
De mogelijk exploitatie gemaakt <strong>van</strong> dit in tijdschrift Nederland wordt, door: naast de abonnementen,<br />
Alfasan Diergeneesmiddelen financieel mogelijk B.V. gemaakt te Woerden. door :<br />
Alfasan en Intervet Diergeneesmiddelen Nederland B.V. te B.V. Boxmeer te Woerden<br />
Janssen Animal Health Benelux te Beerse<br />
VetZ Het Tijdschrift B.V. te Sliedrecht wordt gratis beschikbaar gesteld aan<br />
de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />
De Postdoctorale abonnementsbijdrage veterinaire voor studenten Benelux in Utrecht wordt kun-<br />
jaarlijks nen het geïnd tegen via een een kleine automatische vergoeding incasso. verkrijgen bij<br />
Voor het Reductiebureau. het buitenland wordt Voor een anderen factuur bestaat verzonden. de moge-<br />
De lijkheid abonnementstarieven zich te abonneren; zijn de : kosten <strong>van</strong> een abon-<br />
Benelux nement bedragen: : ex BTW 6%BTW incl. BTW<br />
Automatische Voor Nederland incasso € 28,00 € per 28,30 jaargang. € 1,70 € 30,-<br />
Factuur Voor het buitenland € 39,50 € 33,02 per jaargang. € 1,98 € 35,-<br />
Buitenland Extra exemplaren : of oudere € 37,26 uitgaven € 2,24 kunnen € 39,50<br />
Extra worden exemplaren besteld d.m.v. of oudere een overschrijving uitgaven kunnen à € worden 11,50<br />
besteld per exemplaar d.m.v. een voor betaling Nederland à € 15,- of € op 14,00 onze voor rekening het<br />
onder buitenland vermelding op een <strong>van</strong> <strong>van</strong> het onze gewenste rekeningen. nummer.<br />
Redactiecommissie :<br />
J. J. Goudswaard, voorzitter<br />
J. J. Schrooyen, secretaris<br />
Mw. A. Tolkamp (Alfasan Dierengeneesmiddelen Diergeneesmiddelen) B.V.)<br />
Mw. J. Vernooij C. de Mûelenaere (Intervet Nederland) (Janssen Animal Health Benelux)<br />
J.R. Redactie- <strong>van</strong> Dongen en Administratieadres:<br />
(VetZ)<br />
J. Halderheiweg Hulsen (Vetvice) 11, 5282 SN Boxtel<br />
tel.: 0411-676822<br />
Redactie- fax: 0411-671595 en Administratieadres:<br />
Halderheiweg e-m: de.em@12move.nl 11, 5282 SN Boxtel<br />
tel.: website: 0411-676822 de-em.nl<br />
fax: Rabobank 0411-671595 Boxtel 1688.49.674<br />
e-m: BIC de.em@12move.nl<br />
RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />
website: de-em.nl<br />
Rabobank Verklaring: Boxtel 1688.49.674<br />
BIC De Redactie RABO NL2U en uitgeefster IBAN NL50 aanvaarden RABO geen 0168 aanspra- 8496 74<br />
kelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het<br />
Verklaring: gevolg mocht zijn <strong>van</strong> gebleken onjuistheden in de<br />
De inhoud Redactie <strong>van</strong> de en in uitgeefster dit tijdschrift aanvaarden opgenomen geen artikelen. aansprakelijkheid<br />
Niets uit dit voor tijdschrift schade, mag welke- worden direct verveelvoudigd<br />
of indirect- het<br />
gevolg en/of openbaar mocht zijn worden <strong>van</strong> gebleken gemaakt onjuistheden door middel in <strong>van</strong>de<br />
inhoud druk, microfilm <strong>van</strong> de in of dit op tijdschrift welke andere opgenomen wijze ook, artikelen.<br />
Niets zonder uit schriftelijke dit tijdschrift toestemming mag worden <strong>van</strong> verveelvoudigd<br />
de Redactie.<br />
en/of openbaar worden gemaakt door middel <strong>van</strong><br />
druk, Opmaak microfilm en druk: of Bloembergen op welke andere Santee wijze bv ook, Nijmegen zonder<br />
schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de Redactie.<br />
Opmaak en druk: Leonard Nijmegen bv
MANAGEMENTASPECTEN<br />
VAN HYPOCALCEMIE<br />
EEN OVERZICHT<br />
Arie Brand 1 ) en Rik A.M. Hendriks 2 )<br />
1 ) Emeritus professor Faculteit Diergeneeskunde<br />
Universiteit Utrecht<br />
Castellumlaan 56, 3454 VC De Meern. Nederland<br />
2 ) Landbouwhuisdieren Prakticus.<br />
DAP Ell, Hoogstraat 7, 6011 RX Ell, Nederland<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 1
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 2
Van de Redactie<br />
De koe is - bijna - nationaal symbool <strong>van</strong><br />
ons land. Het sympathieke dier is weliswaar<br />
niet in onze vlag opgenomen, maar iedereen<br />
zal beamen, dat geen enkele andere diersoort<br />
zo bij ons vlakke landje past. De oude<br />
meesters in de schilderkunst realiseerden<br />
zich dat, maar ook schilders <strong>van</strong> de Haagse<br />
School wisten, dat schilderijen met fraaie<br />
landschappen en runderen in het algemeen<br />
vlot verkocht konden worden. Er zijn inmiddels<br />
zelfs gespecialiseerde winkeltjes,<br />
die alleen snuisterijen (helaas meestal in<br />
landen gemaakt, waar koeien een minder<br />
aantrekkelijk leven leiden dan in ons land),<br />
handdoeken, stropdassen, meubels, etc.<br />
verkopen met daarop geprinte koeien. Hier<br />
is kennelijk een aanzienlijke markt voor.<br />
Laten we voorts niet de vele fraaie postzegels<br />
vergeten met ons nationale symbool<br />
daar op.<br />
Voor ons, als dierenartsen, is het rund altijd<br />
een <strong>van</strong> onze belangrijkste patiënten geweest;<br />
daar zal, in ons land, in de toekomst<br />
waarschijnlijk ook geen verandering in<br />
komen. Ook gezelschapsdierenartsen zullen<br />
zich mogelijk nog vaak- met enige weemoed-<br />
herinneren, dat ze zich tijdens hun<br />
studie moesten bezighouden met de soms<br />
complexe diagnostiek bij deze diersoort.<br />
Het <strong>Diergeneeskundig</strong> Memorandum heeft<br />
in de loop der jaren dan ook veel aandacht<br />
besteed aan profylaxe, diagnostiek en therapie<br />
<strong>van</strong> ziekten bij kalveren en volwassen<br />
dieren. Er zijn , zo blijkt uit de website, nog<br />
nummers verkrijgbaar over huidaandoeningen<br />
bij het rund, voeding <strong>van</strong> rundvee, gebruik<br />
<strong>van</strong> echoscopie bij de voortplanting,<br />
etc. De laatste jaren zijn uitgaven met betrekking<br />
tot het rund echter achter gebleven,<br />
mede door de veelheid aan andere onderwerpen<br />
c.q. diersoorten, die de Redactie<br />
graag wilde belichten.<br />
De Redactie prees zich dan ook gelukkig<br />
dat de collegae Brand en Hendriks bereid<br />
waren om een DM nummer te wijden aan<br />
melkziekte bij het rund. Melkziekte?, zul-<br />
len mogelijk sommige lezers denken. Daar<br />
weten we toch alles <strong>van</strong> en ook de therapie<br />
is al sinds tientallen jaren bekend? Juist die<br />
collegae moeten dit DM dan maar eens goed<br />
lezen! Therapie is slechts een ondergeschikt<br />
onderdeel in dit nummer. Overeenkomstig<br />
de hedendaagse opvatting omtrent ons werk<br />
als dierenarts wordt bedrijfsmanagement als<br />
vertrekpunt genomen. De auteurs proberen<br />
op deze wijze de problematiek <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
op een andere (dan de gebruikelijke)<br />
manier te presenteren en zijn hierin volgens<br />
de Redactie uitstekend geslaagd : we hadden<br />
ook niet anders verwacht met een eerste<br />
auteur als Professor Brand, die zoveel jaren<br />
colleges en praktijk heeft gegeven aan de<br />
Faculteit Diergeneeskunde. De auteurs hebben<br />
op fraaie wijze de krenten uit de pap<br />
<strong>van</strong> het artikel weergegeven in “Take home<br />
messages”. Omdat melkziekte- inclusief<br />
subklinische effecten <strong>van</strong> hypocalcemie- in<br />
principe een gevolg is <strong>van</strong> een inadequaat<br />
bemestingsmanagement c.q. onjuiste rantsoenering,<br />
stellen de auteurs, dat de ziekte<br />
primair een “farmer made” managementziekte<br />
is: <strong>van</strong>daar de vernieuwende kijk op<br />
en benadering <strong>van</strong> deze welbekende ziekte<br />
in de dierenartsenpraktijk.<br />
De redactie is de auteurs bijzonder dankbaar<br />
voor hun inzet en de wijze , waarop zij<br />
de soms complexe problematiek met betrekking<br />
tot o.a. de profylaxe <strong>van</strong> de ziekte hebben<br />
toegelicht met duidelijke grafieken, tabellen<br />
en samenvattingen. Deze uitgave zal<br />
daarom ongetwijfeld nog vele jaren lang als<br />
naslagwerk in de praktijkbibliotheek <strong>van</strong> de<br />
landbouwhuisdier praktijken geraadpleegd<br />
worden.<br />
Dan nog “last but not least”: de redactie<br />
wenst alle lezers een goed Kerstfeest en een<br />
gezond 2011 toe. In het nieuwe jaar kunt u<br />
weer lezenswaardige en informatieve DM<br />
uitgaven tegemoet zien. Dit geldt met name<br />
voor de gezelschapsdierenpractici en de collegae,<br />
die regelmatig paarden in hun praktijk<br />
behandelen.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 3
© Janssen Animal Health. Okt. 2010/IMAV/LS/ADV/2010/NL/001<br />
Imaverol®<br />
de beste zet<br />
tegen<br />
huidschimmelinfecties<br />
®<br />
Imaverol<br />
Naam <strong>van</strong> het diergeneesmiddel: IMAVEROL ® ■ Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: Werkzaam bestanddeel: Enilconazol,<br />
100 mg per ml Farmaceutische vorm: Concentraat voor emulsie voor cutaan gebruik. ■ Doeldieren: Hond, paard en rund. ■ Indicaties: voor<br />
gebruik met specifi catie <strong>van</strong> de doeldieren. Dermatomycosen veroorzaakt door: Trichophyton verrucosum, Trichophyton Mentagrophytes, Trichophyton<br />
equinum, Microsporum equinum, Microsporum canis, Microsporum gypseum, Pityrosporum pachydermatis. ■ Dosering en toedieningsweg: Vier<br />
maal met drie tot vier dagen tussentijd de letsels behandelen met een emulsie <strong>van</strong> 0,2% werkzame stof (1 deel oplossing verdunnen met 49<br />
delen water). Eerst eventuele korsten verwijderen. Aangeraden wordt de eerste keer het dier volledig te behandelen. ■ Bijwerkingen: In zeldzame<br />
gevallen werden spijsverterings- (anorexie, speekselen, braken) en zenuwstoornissen (ataxie, lethargie) gezien. ■ Speciale voorzorgsmaatregelen<br />
voor gebruik bij dieren: Accidentele inname <strong>van</strong> het product door dieren kan bijwerkingen veroorzaken. Er is geen antidotum<br />
beschikbaar. De dieren na behandeling niet afspoelen. Het is aanbevolen om de dieren met een haardroger (koude stand) te drogen om afl ikken<br />
te vermijden.Wees extra voorzichtig wanneer het product aan verzwakte dieren wordt toegediend. Bij deze dieren dient het product enkel gebruikt<br />
te worden na een risico-baten analyse door de behandelende dierenarts.Schudden voor gebruik. ■ Speciale voorzorgsmaatregelen,<br />
te nemen door degene die het geneesmiddel aan de dieren toedient: Draag beschermende handschoenen wanneer u het product<br />
gebruikt. Wanneer het concentraat in contact komt met de ogen of de huid, onmiddellijk spoelen met overvloedig water. ■ Wachttijd(en):<br />
rund: wachttermijn voor melk en vlees: 0 dagen; paard: wachttermijn 0 dagen. ■ Registratie: Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30,<br />
B-2340 Beerse; België: Uitsluitend op voorschrift; Nederland: REG NL 8608, URA; België: 2IS114F11, 2IS218F11.<br />
een divisie <strong>van</strong><br />
Janssen-Cilag BV<br />
www.janssenanimalhealth.com
Inhoudsopgave<br />
De auteurs 7<br />
Proloog 8<br />
Introductie 9<br />
Deel I. Algemene aspecten 12<br />
1. Manifestaties <strong>van</strong> hypocalcemie 12<br />
1-1. Verdeling <strong>van</strong> calcium over het lichaam 12<br />
1-2. Calcium concentraties in bloed 12<br />
1-3. Management <strong>van</strong> bloedmonsters 13<br />
2. Incidentie en prevalentie <strong>van</strong> hypocalcemie 13<br />
2-1. Klinische hypocalcemie 13<br />
2-2. Subklinische hypocalcemie 14<br />
3. Diagnose <strong>van</strong> hypocalcemie 15<br />
3-1. Klinisch hypocalcemie 15<br />
3-2. Subklinische hypocalcemie 17<br />
3-3. Biochemische parameters 17<br />
4. Dynamiek <strong>van</strong> calcium-, fosfor- en magnesium concentraties rond afkalven 19<br />
5. Behandeling 19<br />
6. Aan hypocalcemie gerelateerde afwijkingen 21<br />
6-1. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op contractiele cellen 22<br />
6-1-1. Relaxatie <strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de tepel 22<br />
6-1-2. Voortplantingsfuncties/stoornissen 22<br />
6-1-3. Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag 24<br />
6-2. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op niet contractiele cellen 25<br />
6-2-1. Immuunsuppressie 25<br />
6-2-2. <strong>Hypocalcemie</strong> en melkproductie 28<br />
6-2-3. Uieroedeem rond afkalven 28<br />
7. Differentiaaldiagnose <strong>van</strong> melkziekte 29<br />
7-1. Downer Cow Syndroom 29<br />
7-1-1. Hypofosfatische vorm 29<br />
7-1-2. Hypokalemische vorm 31<br />
7-2. Verwondingen 32<br />
7-3 Toxische infecties 32<br />
Deel II. Risicofactoren en preventieve maatregelen 34<br />
Risicofactoren 38<br />
1. Externe risicofactoren 38<br />
1-1. Grondsoorten 38<br />
1-2. Hoeveelheid, methode en seizoen <strong>van</strong> bemesten 39<br />
1-3. Seizoen en klimatologische omstandigheden 40<br />
1-4. Kation-anion gehalte <strong>van</strong> het close-up rantsoen 40<br />
1-5. Kation-anion gehalte <strong>van</strong> het drinkwater 41<br />
1-6. Weidegang 41<br />
1-7. Huisvestingscondities 42<br />
1-8. Stress 42<br />
2 . Interne risicofactoren 46<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 5
2-1. Daling in droge stof opname 46<br />
2-2. Lichaamsconditie 46<br />
2-3. Biestproductie 47<br />
2-4. Incidenties <strong>van</strong> ziekten rond het afkalven 47<br />
2-4-1. Leververvetting 47<br />
2-4-2. Acidose 48<br />
2-5. Leeftijd en pariteit 49<br />
2-6. Ras 50<br />
Preventieve maatregelen 50<br />
3. Preventieve maatregelen ter correctie <strong>van</strong> externe risicofactoren 50<br />
3-1. Bemestingsintensiteit 50<br />
3-2. Oogstmethode 51<br />
3-3. Samenstelling <strong>van</strong> het close up rantsoen 52<br />
3-3-1. Calcium, fosfor, magnesium en kaliumgehalte <strong>van</strong> het close-up rantsoen 52<br />
3-3-2. Verstrekking <strong>van</strong> magnesium 52<br />
3-3-3. Verstrekking <strong>van</strong> anionische zouten 54<br />
3-3-4. Verstrekking <strong>van</strong> rantsoenen met laag calcium gehalte 58<br />
3-4. Vitamine D suppletie 59<br />
3.5. Orale verstrekking <strong>van</strong> calciumpreparaten 61<br />
3-6. Beweging 62<br />
4. Preventieve maatregelen ter correctie <strong>van</strong> interne risicofactoren 63<br />
4-1. Biestproductie 64<br />
4-2. Lichaamsconditie 65<br />
4-3. Ras 65<br />
4-4. Leeftijd en pariteit 66<br />
4-5. melkklier 66<br />
Deel III. Monitoringsaspecten 69<br />
1. A. Klinische aspecten 71<br />
1-1. Registratie incidentie <strong>van</strong> melkziekte 71<br />
1-2. Meting <strong>van</strong> prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie 71<br />
1-3. <strong>Hypocalcemie</strong> gerelateerde aandoeningen 71<br />
1-4. Scoren lichaamsconditie 71<br />
1-5. Daling droge stofopname 72<br />
1-6. Hongergroeve en pensvulling 73<br />
2. B. Voedingstechnische en overige aspecten 74<br />
2-1. Anionische zouten 74<br />
2-2. Interpretatie <strong>van</strong> urine pH 75<br />
2-3. Restanten (leftovers) <strong>van</strong> lactatierantsoenen 76<br />
2-4. Uitmelkstrategieën na afkalven 76<br />
2-5. Kaliumgehalte <strong>van</strong> ruwvoer en drinkwater 77<br />
2-6. Grond- en mestanalyses 79<br />
Epiloog 81<br />
Aanbevolen literatuur 83<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 6
De Auteurs<br />
Arie Brand<br />
Emeritus professor Faculteit Diergeneeskunde<br />
Universiteit Utrecht<br />
Castellumlaan 56, 3454 VC De Meern. Nederland<br />
Rik A.M. Hendriks<br />
Landbouwhuisdieren Prakticus.<br />
DAP Ell, Hoogstraat 7, 6011 RX Ell, Nederland<br />
Prof. Dr. Arie Brand<br />
Studeerde diergeneeskunde <strong>van</strong> 1950 tot 1956 in Utrecht. Na zijn afstuderen<br />
was hij 2 jaar als assistent dierenarts werkzaam in een landbouwhuisdieren-<br />
praktijk in Hasselt (Ov). Daarna vestigde hij zich als practicus in een<br />
gemengde praktijk in Oud Alblas (ZH). Na ruim vier jaar verplaatste hij<br />
zijn werkzaamheden naar Oss (Organon) <strong>van</strong> waaruit hij werkzaamheden<br />
verrichtte voor de Veterinaire Afdeling Nobilis. Vervolgens was hij twee<br />
jaar werkzaam op de varkensslachterij <strong>van</strong> Zwanenberg eveneens in Oss.<br />
In 1966 kwam hij te werken op de Kliniek voor Veterinaire Verloskunde<br />
en Gynaecologie <strong>van</strong> de Faculteit voor Diergeneeskunde te Utrecht. In 1970<br />
promoveerde hij en in 1971 werd hij in staat gesteld een sabbatical leave door<br />
te brengen aan de University of Cambridge in Engeland. Hij participeerde<br />
daar in onderzoek op het gebied <strong>van</strong> embryotransplantatie bij herkauwers.<br />
In 1979 werd hij benoemd tot Hoogleraar in de veterinaire bedrijfsdiergeneeskunde<br />
te Utrecht. Deze positie bekleedde hij tot 1995. In de periode<br />
daarna werkte hij drie jaar op de veterinaire Faculteit <strong>van</strong> de Universiteit <strong>van</strong><br />
Zimbabwe. Daarna is hij betrokken geweest in Post Academisch Onderwijs.<br />
Sindsdien is hij actief gebleven op veterinair gebied.<br />
Drs. Rik Hendriks<br />
Dierenarts, werkzaam bij Dierenartsenpraktijk Ell<br />
Rik Hendriks, geboren in 1965, studeerde af in 1983 aan het Atheneum in<br />
Horn. Na 1 jaar Biologie te hebben gestudeerd aan de RU Utrecht, begon<br />
hij zijn studie Diergeneeskunde in 1984 aan de Faculteit Diergeneeskunde<br />
<strong>van</strong> de Universiteit Utrecht. In 1992 studeerde hij af met differentiatie<br />
Landbouwhuisdieren. In 1993 begon hij zijn werkzaamheden als algemeen<br />
practicus in het Midden-Limburgse Ell. Na associatie in 1995<br />
begonnen zijn werkzaamheden meer en meer te verschuiven naar rundveediergeneeskunde.<br />
Momenteel beslaan zijn werkzaamheden voor<br />
90% uit rundvee-gezondheidszorg met veel nadruk op bedrijfsbegeleiding.<br />
Veel aandacht gaat uit naar de voeding en het management op het<br />
rundveebedrijf met als doel het bedrijfsresultaat te optimaliseren. Naast<br />
zijn werkzaamheden in de praktijk verzorgt hij cursussen voor melkveehouders.<br />
Daaruit is ook de behoefte ontstaan om meer wetenschappelijke<br />
informatie te verzamelen en te vertalen naar de praktijk.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 7
Proloog<br />
Een “oud” verhaal over melkziekte<br />
Een <strong>van</strong> de eerste “state-of-the-art” artikelen<br />
over melkziekte is <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong><br />
Dr. Stosz (1927). Voor 1927 was men <strong>van</strong><br />
mening dat melkziekte werd veroorzaakt<br />
door een met koorts gepaard gaande infectie<br />
rond het afkalven in combinatie met absorptie<br />
<strong>van</strong> bacteriële toxinen. De Engelse<br />
term “milk fever” herinnert ons hier nog<br />
steeds aan. Andere onderzoekers uit die tijd<br />
weten melkziekte aan een auto-intoxicatie<br />
of aan een stoornis in de samenstelling <strong>van</strong><br />
vaak ongedefinieerde bestanddelen <strong>van</strong><br />
bloed. Dit zou dan leiden tot functionele<br />
stoornissen <strong>van</strong> het centrale zenuwstelsel<br />
en het vasomotorische systeem. Deze<br />
denkbeelden werden echter steeds meer<br />
verlaten door de toenemende kennis over<br />
melkziekte.<br />
Een voorbeeld daar<strong>van</strong> is bovengenoemde<br />
publicatie <strong>van</strong> Stosz in 1927 waarin hij vermeldt<br />
dat bepaalde management- en koefactoren<br />
het ontstaan <strong>van</strong> melkziekte kunnen<br />
bevorderen. Volgens hem zijn koeien<br />
gepredisponeerd om melkziekte te krijgen<br />
wanneer ze: 1) in latere pariteiten (> 3) veel<br />
melk produceren, 2) energie- en eiwitrijke<br />
voeding in de late dracht ont<strong>van</strong>gen en 3)<br />
een constitutie bezitten die het (herhaald)<br />
ontwikkelen <strong>van</strong> melkziekte tijdens opeenvolgende<br />
partussen bevordert.<br />
[Figuur 1] Infuusapparatuur <strong>van</strong> Schmidt-<br />
Kolding (1913) en apparatuur met luchtfilter<br />
<strong>van</strong> Evers (Hauptner Katalogue 1913).<br />
In lijn met voortschrijdende denkbeelden<br />
over de oorzaken <strong>van</strong> het optreden<br />
<strong>van</strong> melkziekte ontstonden er ook steeds<br />
betere therapeutische maatregelen. In de<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 8<br />
publicatie <strong>van</strong> Stosz uit 1927 wordt melding<br />
gemaakt dat de Deense dierenarts Schmidt-<br />
Kolding in 1913 melkziekte behandelde<br />
met een intramammair infuus bestaande<br />
uit een 1% jodium oplossing. De achterliggende<br />
gedachte was dat daarmee de<br />
productie <strong>van</strong> toxinen in de uier zou worden<br />
geblokkeerd. De apparatuur die Schmidt-<br />
Kolding gebruikte bestond uit een glazen<br />
trechter, een rubber slang en een stompe<br />
melknaald die in het tepelkanaal werd ingebracht<br />
(Figuur 1, links). Andere auteurs<br />
hebben daarna fysiologische zoutoplossingen,<br />
gedestilleerd water, lysol en andere<br />
vloeistoffen, ingebracht. Deze methoden<br />
boekten succes, maar de behandeling werd<br />
verbeterd toen Schmidt-Kolding in plaats<br />
<strong>van</strong> een jodiumoplossing “steriele” atmosferische<br />
lucht in de uier pompte met behulp<br />
<strong>van</strong> de apparatuur zoals afgebeeld in<br />
Figuur 1, rechts. De therapie met lucht-<br />
injecties in de uier groeide daarna uit tot de<br />
meest succesvolle methode. Dit leidde tot<br />
de conclusie dat het succes <strong>van</strong> de methode<br />
gebaseerd moest zijn op mechanische druk<br />
en niet op de chemische effecten <strong>van</strong> de<br />
stoffen die gebruikt werden (Stosz, 1927).<br />
Met recht kan gesteld worden dat de destijds<br />
door Schmidt-Kolding in Denemarken<br />
ontwikkelde methoden een doorbraak in de<br />
behandeling <strong>van</strong> melkziekte vormde.<br />
Bijna een eeuw later hebben wij, evenals<br />
Dr. Stosz in zijn tijd, nog allerlei vragen<br />
over melkziekte die om een oplossing<br />
vragen. In dit overzichtsartikel wordt daarop<br />
ingegaan en wordt hypocalcemie niet<br />
alleen <strong>van</strong>uit de koe maar ook <strong>van</strong>uit het<br />
management <strong>van</strong> de veehouder benaderd.
Introductie<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> rond afkalven is een stoornis<br />
in de mineraalhuishouding waarbij de<br />
homeostatische mechanismen er niet in slagen<br />
om de fysiologische concentratie <strong>van</strong><br />
calcium in plasma binnen de variatiebreedte<br />
<strong>van</strong> 8-11 mg/100 ml of 2,0-2,75 mmol/L<br />
te handhaven.<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> treedt op zodra de geleidelijk<br />
toenemende vraag naar calcium door<br />
de foet naar het einde <strong>van</strong> de dracht en de<br />
substantiële (> 2 gram) acute afgifte <strong>van</strong><br />
calcium naar de melkklier op de dag <strong>van</strong><br />
afkalven, de aanvulling <strong>van</strong> calcium uit het<br />
rantsoen en botten naar het bloed overtreft<br />
(Penner et al. 2008).<br />
De verlaagde capaciteit <strong>van</strong> de koe om de<br />
homeostase <strong>van</strong> calcium rond het afkalven<br />
te handhaven wordt vergezeld door een relatief<br />
hoge zuur-base status <strong>van</strong> de extracellulaire<br />
vloeistoffen, die weer veroorzaakt<br />
wordt door een overmatige opname <strong>van</strong><br />
kationen zoals K + en Na + uit het rantsoen.<br />
Het laatste is weer gerelateerd aan een bemesting<br />
<strong>van</strong> land met hoge hoeveelheden<br />
drijfmest/gier. Landbouwkundig management<br />
speelt daarom een belangrijke rol<br />
in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie en<br />
ziekten die hieraan gerelateerd zijn. Als zodanig<br />
kan hypocalcemie gekarakteriseerd<br />
worden als een door het management <strong>van</strong><br />
de melkveehouder meer of minder bewust<br />
geïnduceerde stoornis.<br />
Koeien laten rond het afkalven variabele<br />
dalingen in het calciumgehalte <strong>van</strong> het<br />
bloed zien, (Figuur 2). Koeien die in staat<br />
zijn om zich snel aan te passen aan de calciumverliezen<br />
via een verhoogde absorptie<br />
<strong>van</strong> calcium uit de darmen en botten ervaren<br />
slechts een kleine afname in extracellulaire<br />
calciumconcentraties rond het afkalven.<br />
Bij koeien die hier echter vertraagd of<br />
nagenoeg niet op reageren, volgt subklinische<br />
of zelfs klinische hypocalcemie (Goff,<br />
1999; Stevenson et al. 1999; Kimura et al.<br />
2006).<br />
De ernst <strong>van</strong> hypocalcemie is ook gerelateerd<br />
aan de hoeveelheid biest die de koe<br />
rond het afkalven produceert. Hoe meer er<br />
[Figuur 2] Concentraties <strong>van</strong> totaal calcium<br />
in plasma rond het afkalven in 8 Jersey koeien<br />
met (• ) en in 19 zonder (• ) melkziekte (Kimura<br />
et al. 2006).<br />
geproduceerd wordt, des te groter de hoeveelheid<br />
calcium die uit het bloed naar de<br />
biest wordt verplaatst.<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> wordt verergerd door de er<br />
mee gepaard gaande afname <strong>van</strong> de pensmotiliteit.<br />
Dit resulteert in een lagere droge<br />
stofopname en in een daarmee samenhangende<br />
verminderde opname <strong>van</strong> calcium uit<br />
het rantsoen. Daarnaast zal een terugval in<br />
droge stofopname de negatieve energiestatus<br />
verslechteren en leververvetting rond<br />
het afkalven verergeren. Leververvetting<br />
kan weer een bijdrage leveren aan het ontstaan<br />
<strong>van</strong> ketose, dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag,<br />
immuunsuppressie (mastitis) en andere infectieziekten.<br />
Leververvetting blijkt ook<br />
gepaard te gaan met een hoge incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte (Geelen en Wensing, 2006).<br />
Een andere factor die bijdraagt is de leeftijd<br />
<strong>van</strong> de koe. Volwassen koeien lopen<br />
een hoger risico op voor het ontwikkelen<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie. Als boeren erin slagen<br />
de productieve levensduur <strong>van</strong> hun koeien<br />
te verlengen, zal de incidentie <strong>van</strong> klinische<br />
en prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />
waarschijnlijk ook toenemen.<br />
Al met al representeert hypocalcemie een<br />
zeer belangrijk en in economisch opzicht<br />
een kostbaar probleem dat niet alleen nu<br />
maar zeer waarschijnlijk nog meer in de<br />
toekomst, een hoge preventieve prioriteit<br />
vereist.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 9
Wat te verwachten<br />
Deel I <strong>van</strong> dit artikel beschrijft in de vorm <strong>van</strong> een minireview algemene aspecten <strong>van</strong> hypocalcemie,<br />
beginnend met manifestaties, incidentie, prevalentie, klinische en subklinische<br />
karakteristieken, diagnosestelling en zijn verstorende invloeden naar onder andere afweer (uiergezondheid),<br />
voortplanting en enkele andere lichaamsfuncties. Vervolgens zullen ziekten die<br />
met hypocalcemie overeenkomen, zoals het Downer Cow Syndroom, worden besproken. Een<br />
hierop voor de handliggende bespreking <strong>van</strong> pathogenetische en homeostatische aspecten zal<br />
in een ander verband worden gepubliceerd. In Deel II wordt aandacht besteedt aan risicofactoren<br />
en preventieve maatregelen. In deel III wordt opgedane kennis uit de voorafgaande delen<br />
in een monitoringssysteem geïntegreerd en vertaald naar de praktijk met het doel de aan- of<br />
afwezigheid <strong>van</strong> risicofactoren en preventieve maatregelen gerelateerd aan hypocalcemie tijdens<br />
een bedrijfsbezoek op te sporen. Met het geheel wordt getracht een bijdrage te leveren aan<br />
de verbetering <strong>van</strong> gezondheid, reproductie en de melkproductie <strong>van</strong> melkvee in de vroege en<br />
latere perioden <strong>van</strong> de lactatie.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 10
Eenvoudig, betrouwbaar en stabiel –<br />
Software voor effi ciënt praktijkbeheer<br />
easyVET is de software voor eenvoudig en effi ciënte informatiebewerking in de diergeneeskunde.<br />
Praktijkmanagement, zoals u het altijd al had willen hebben. Alle functies op de juiste plekken,<br />
intuïtief en eenvoudig te bedienen. Arbeidsstappen, processen en taken sluiten perfect op elkaar<br />
aan. All-inclusive-systeemkaarten maken de gehele behandelingsregistratie op een centrale plek<br />
mogelijk. Optimale workfl ow en de grootst mogelijke fl exibiliteit staan voor een zeer effi ciënte<br />
behandeling in alle bereiken: bij kleine dieren, grote dieren en paarden, in kleine praktijken en<br />
grote praktijken, stationair en onderweg.<br />
VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 D.M. • 57e info@myvetz.nl jaargang - No. • www.myvetz.nl<br />
3 blz. 11
Deel I. Algemene aspecten<br />
1. Manifestaties <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> manifesteert zich in een klinische<br />
(melkziekte) of subklinische vorm.<br />
Subklinische hypocalcemie (< 2mmol/L)<br />
treedt niet alleen op rond het afkalven maar<br />
ook meerdere dagen daarvoor en er na. Men<br />
spreekt derhalve <strong>van</strong> prepartum, peripartum<br />
en postpartum hypocalcemie. De ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie in een klinische<br />
of subklinische vorm hangt af <strong>van</strong> de<br />
snelheid <strong>van</strong> het adaptatiemechanisme <strong>van</strong><br />
de koe om het verlies <strong>van</strong> calcium rondom<br />
het afkalven weer aan te vullen. Een atypische<br />
vorm <strong>van</strong> melkziekte manifesteert zich<br />
als de Downer Koe (DK).<br />
1.1 Verdeling <strong>van</strong> calcium over het lichaam<br />
Er zijn drie grote reservoirs <strong>van</strong> calcium<br />
in het lichaam: de botten, de extracellulaire<br />
vloeistof en intracellulair calcium.<br />
Ongeveer 99% <strong>van</strong> het totale calciumgehalte<br />
<strong>van</strong> de koe (7000 g) is opgeslagen<br />
in de botten. Het resterende deel (70 g) is<br />
aanwezig in weke delen en lichaamsvloeistoffen<br />
(Tauriainen, 2001). Het skelet dient<br />
als een bijna onuitputbaar reservoir <strong>van</strong><br />
calcium voor tijden waarin de opname <strong>van</strong><br />
calcium in de darmen en de terugresorptie<br />
in de nieren niet voldoende is om constante<br />
extra- en intracellulaire Ca 2+ concentraties<br />
te handhaven. Botten bevatten 2 mobiliseerbare<br />
calcium bronnen: 1) gemakkelijk<br />
te mobiliseren calcium uit calciumzouten in<br />
de canaliculi <strong>van</strong> het bot en 2) hydroxyapatiet<br />
[Ca 10 (PO 4 ) 6 (OH) 2 ] kristallen die eerst afgebroken<br />
moeten worden door osteoclasten<br />
voordat Ca 2+ kan worden vrijgemaakt.<br />
Van het calcium dat voorkomt in de weke<br />
delen bevindt zich 7 g (0,1%) in extracellulaire<br />
vloeistoffen (inclusief bloed) en 63<br />
g (0,9%) intracellulair. Het intracellulaire<br />
calcium is opgenomen in celmembranen,<br />
cytoplasma en celorganellen zoals het endoplasmatisch<br />
reticulum en mitochondria<br />
<strong>van</strong> diverse weefselcellen (Figuur 3). Het<br />
intracellulaire vrije Ca 2+ gehalte bedraagt<br />
slechts 0,00002 % (Rosol et al., 1995).<br />
Het extracellulaire calcium verzekert intracellulaire<br />
functies <strong>van</strong> een stabiele voor-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 12<br />
[Figuur 3] Verdeling <strong>van</strong> calcium over het<br />
lichaam (Rosol et al. 1995).<br />
ziening <strong>van</strong> Ca 2+ (Brown, 1991). De 7g<br />
calcium, die in de extracellulaire vloeistof<br />
aanwezig is, kan worden onderverdeeld in<br />
50% geïoniseerd calcium, 5% diffuseerbaar<br />
niet-eiwitgebonden opgeloste verbindingen<br />
zoals calciumcitraat, calcium-lactaat, calciumbicarbonaat<br />
en calciumfosfaat en 45%<br />
niet-diffusieerbaar eiwitgebonden calcium<br />
(vooral aan albumine en een weinig aan globuline).<br />
De eiwitgebonden calciumfractie is<br />
afhankelijk <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> de extracellulaire<br />
vloeistof (Rosol et al. 1995). Zie volgende<br />
paragraaf.<br />
1.2. Calcium concentraties in bloed<br />
Het calciumgehalte in bloed wordt weergegeven<br />
als totaal calcium (Catot) of geïoniseerd<br />
calcium (Ca 2+ ). Met uitzondering <strong>van</strong><br />
enkele dagen vóór, tijdens en na het afkalven,<br />
varieert het totale calcium (Catot) gehalte<br />
in serum in klinisch gezonde koeien<br />
tussen 2,0 en 2,75 mmol/L (8 tot 11 mg/100/<br />
ml). De scheidslijn <strong>van</strong> Catot tussen “gezonde”<br />
koeien en koeien met subklinische<br />
hypocalcemie is op 2,0 mmol/l (8 mg/100<br />
ml) gesteld. In de literatuur worden voor<br />
Catot variërende (arbitraire) overgangswaarden<br />
(2.0 tot1.7mmol/L) naar subklinische<br />
hypocalcemie gehanteerd (Kvart et<br />
al. 1982; Daniel et al. 1990; Bigras-Poulin<br />
and Tremblay, 1998). Deze varatie in drempelwaarden<br />
is reden dat bij gebruik <strong>van</strong> de<br />
hogere drempelwaarden ook hogere prevalenties<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie worden gevonden.
De Catot concentraties <strong>van</strong> subklinisch<br />
hypocalcemische koeien bewegen zich<br />
<strong>van</strong>af 2.0 naar 1.4 - 1.0 mmol/L (Kvart et<br />
al. 1982; Jonsson et al. 1999). Milde melkziekte<br />
symptomen kunnen waargenomen<br />
worden <strong>van</strong>af 1.4 mmol/L. In paretische<br />
koeien daalt Catot in het serum tot ver onder<br />
de 1,0 mmol/L of 4 mg/100 ml (Barton<br />
et al. 1981; Goff, 1999; Roche et al., 2003).<br />
Koeien kunnen het zich dus veroorloven om<br />
en nabij 50% <strong>van</strong> het circulerende Catot te<br />
verliezen voordat zich een hypocalcemische<br />
crisis voordoet in de vorm <strong>van</strong> melkziekte.<br />
De calciumvoorraad in het bloed vormt om<br />
die reden geen grote buffer om verliezen op<br />
te <strong>van</strong>gen (Goff, 2008).<br />
Serum concentraties <strong>van</strong> geïoniseerd calcium<br />
(Ca 2+ ) variëren <strong>van</strong> 1,26 tot 1,06 mmol/L<br />
in klinisch gezonde koeien. Subklinische<br />
hypocalcemische koeien vertonen Ca 2+ concentraties<br />
[Figuur 4] Frequentieverdeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
in 549 koeien (Stolla et al. 2000).<br />
USDA, 2002). Voor Europa wordt een percentage<br />
<strong>van</strong> 6,17% (0-10) vermeld. Op het<br />
niveau <strong>van</strong> individuele veestapels kan de<br />
incidentie variëren <strong>van</strong> 0 tot meer dan 30%<br />
(Houe et al. 2001).<br />
Ongeveer 90% <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong> melkziekte<br />
treedt op tussen 24 uur voor en 48<br />
uur na het afkalven met een piek op dag 1 na<br />
het afkalven (Stolla et al., 2000; McNeill et<br />
al., 2002). Melkziekte kan echter ook voorkomen<br />
tijdens een aantal dagen vόόr of na<br />
het afkalven (Figuur 4).<br />
Voor koeien die het gehele jaar door worden<br />
geweid zoals in Australie en Nieuw Zeeland,<br />
wordt door Lean et al (2000) een incidentie<br />
vermeld variërend <strong>van</strong> 1.6 tot 5.4%, oplopend<br />
tot 20 % in enkele veestapels. Het<br />
verschil in incidenties tussen landen en<br />
bedrijven kan aan een veelvoud <strong>van</strong> factoren<br />
te wijten zijn zoals: managementpraktijken,<br />
omgevingsomstandigheden (zon-<br />
licht, lichaamsbeweging), melkproductieniveaus,<br />
enz.<br />
2.2. Subklinische hypocalcemie<br />
Prevalentie rond afkalven<br />
De behandeling <strong>van</strong> melkziekte met calciumoplossingen<br />
herstelt het calciumtekort<br />
in vele gevallen niet definitief maar slechts<br />
voor een korte periode (Massey et al. 1993).<br />
In die gevallen zijn de behandelde koeien<br />
nog steeds hypocalcemisch en moeten zij<br />
nog steeds extra calcium mobiliseren <strong>van</strong>uit<br />
de dunne darm en botten om de calcium dynamiek<br />
in evenwicht te brengen.<br />
Vanuit een aantal studies wordt gerapporteerd<br />
dat koeien met een calcium gehalte in<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 14<br />
[Figuur 5] Frequentieverdeling <strong>van</strong> de totale<br />
calcium concentratie in serum (mmol/L)<br />
in 1021 niet-paretische Holstein koeien op<br />
de eerste en de zevende dag na afkalven (Bigras-Poulin<br />
en Tremblay, 1998).<br />
serum < 2mmol/L op de dag <strong>van</strong> afkalven<br />
varieerde <strong>van</strong> 34% (Bezaquen et al. 2008)<br />
naar 34.6 % (Melendez et al. 2002) en 50 %<br />
(Goff et al. 1996) en zelfs naar een maximum<br />
<strong>van</strong> 66% bij koeien in derde en hogere<br />
lactaties (Beede, 1992). Op bedrijven waar<br />
koeien geweid werden met hoge K gehalten<br />
in het gewas (>3.5%) vertoonde 30 tot<br />
40 % een plasma calcium concentratie (<<br />
2mmol/L) op de dag <strong>van</strong> afkalven (Roche<br />
et al. 2000).<br />
Een zelfde beeld wordt verkregen uit een<br />
studie <strong>van</strong> Bigras-Poulin en Tremblay<br />
(1998) (Figuur 5). De concentratie <strong>van</strong> Catot<br />
in het serum <strong>van</strong> niet paretische Holstein<br />
koeien bleek op de eerste dag na het afkalven<br />
lager te zijn (2,03 ± 0,26 mmol/L)<br />
dan een week later (2,26 ± 0,18 mmol/L).<br />
Bij oudere koeien had 50% rond het afkalven<br />
serum calciumconcentraties tussen 2<br />
en 1,4 mmol/L. Slechts 25% <strong>van</strong> de vaarzen<br />
viel in deze categorie. Dit wordt toegeschreven<br />
aan een lagere melkproductie en<br />
aan een grotere activiteit <strong>van</strong> botcellen (zie<br />
Monitoringsaspecten B).<br />
Bovenstaande bevindingen werden zeer<br />
recentelijk bevestigd door Timothy et al.<br />
(2010). Zij analyseerden serummonsters<br />
<strong>van</strong> 1462 niet paretische Holstein koeien<br />
op Amerikaanse bedrijven. Deze bedrijven
maakten deel uit <strong>van</strong> het National Animal<br />
Health Monitoring System (NAHMS,<br />
2002). Bloed werd afgenomen binnen 48<br />
uur na afkalven. De bloedmonsters werden<br />
gerangschikt op pariteit <strong>van</strong> de betrokken<br />
koeien: 1e (n = 454), 2e (n = 447), 3e (n =<br />
291), 4e (n = 166), 5e (n = 72), en 6e (n = 32).<br />
De prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />
( 2mmol/L hadden significant<br />
lagere NEFA (non-esterified fatty acids)<br />
concentraties dan hypocalcemische koeien.<br />
Dit geeft aan dat deze koeien een betere<br />
energiestatus vertoonden.<br />
Prevalentie na afkalven<br />
Subklinische hypocalcemie na afkalven<br />
wordt gedefinieerd als het optreden <strong>van</strong> één<br />
of meerdere episoden met een Catot plasmaconcentratie<br />
lager dan 2,00 mmol/l gerekend<br />
<strong>van</strong>af 3 dagen na het afkalven. De gerapporteerde<br />
prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie na afkalven varieert tussen<br />
de verschillende auteurs aanzienlijk: 50%<br />
(Hove, 1986), 36% (Kerr, 1992), 50% (Goff<br />
et al. 1996), 30,4 % (Kamgarpour, 1996),<br />
en 25-40% (Jonsson et al. 1999). Dit betekent<br />
dat minstens een derde <strong>van</strong> de koeien<br />
één of meerdere keren serum concentraties<br />
<strong>van</strong> calcium doormaken die onder de referentiewaarde<br />
(2.0 mmol/L) uitkomen <strong>van</strong><br />
“gezonde” koeien. Het grootste risico om<br />
in een subklinische hypocalcemische status<br />
te verkeren is in de eerste 10 dagen na<br />
afkalven. Sommige koeien zijn subklinisch<br />
hypocalcemisch gedurende deze hele periode<br />
en in enkele gevallen zelfs nog langer.<br />
Koeien met (behandelde) klinische hypocalcemie<br />
rond afkalven en verlengde subklinische<br />
hypocalcemie na afkalven blijken ont<strong>van</strong>kelijker<br />
te zijn voor metabole-, infectieuze-<br />
en voortplantingsziekten (Curtis et al.<br />
1983; Shapell et al. 1987; Massey et al. 1993;<br />
Wang et al. 1994; Roche, 2003; Timothy et<br />
al. 2010).<br />
Er zijn tot nu toe in onvoldoende mate gegevens<br />
beschikbaar die aangeven wat exact<br />
de prevalentie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />
voor, tijdens en na het afkalven is.<br />
Bovenvermelde gegevens komen voort uit<br />
onderzoek met betrekkelijk kleine aantallen<br />
koeien. Dit vereist een dagelijkse of meer<br />
dan eens per week afname <strong>van</strong> bloed <strong>van</strong>af<br />
enkele dagen voor tot en met 3 tot 4 weken<br />
na het afkalven in een groot aantal koeien<br />
gehouden onder verschillende bedrijfsomstandigheden.<br />
Goff (2008) suggereerde dat koeien op bedrijven<br />
met een lang aanhoudende subklinische<br />
hypocalcemie in meer of mindere mate<br />
een lactatieosteoporose kunnen ontwikkelen<br />
als gevolg <strong>van</strong> de mobilisatie <strong>van</strong> calcium<br />
<strong>van</strong>uit de botten. Volgens Ellenberger<br />
et al. (1932) verliezen de botten 9 tot 13%<br />
calcium in de eerste maand <strong>van</strong> de lactatie<br />
dat dan later in de lactatie weer dient te worden<br />
aangevuld.<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat subklinische<br />
hypocalcemie (rond en na afkalven),<br />
op grond <strong>van</strong> de relatief hoge prevalenties<br />
en de mogelijk negatieve effecten<br />
daar<strong>van</strong> op andere lichaamsfuncties, in<br />
economisch opzicht belangrijker geacht<br />
moet worden dan klinische hypocalcemie.<br />
Volgens Ostergaard en Larsen (2000) komt<br />
subklinische hypocalcemie ongeveer 4 tot 5<br />
keer vaker voor dan melkziekte.<br />
3. Diagnose <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
De diagnose <strong>van</strong> melkziekte is vaak gebaseerd<br />
op klinische observaties en/of op het<br />
effect <strong>van</strong> de behandeling terwijl het diagnosticeren<br />
<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />
altijd laboratorium ondersteuning vereist.<br />
3.1. Klinische hypocalcemie<br />
Klinische symptomen <strong>van</strong> melkziekte worden<br />
zichtbaar rond het afkalven, maar ontwikkelen<br />
zich onopgemerkt al eerder in de<br />
periode voor het afkalven. De klinische<br />
symptomen <strong>van</strong> melkziekte kunnen onderverdeeld<br />
worden in drie stadia (Rings et al.,<br />
1997; Houe et al., 2001). Stadium I. Tijdens<br />
de eerste fase <strong>van</strong> melkziekte toont de koe<br />
een verminderde eetlust, pensmotiliteit, defecatie<br />
en een enigszins droge neusspiegel<br />
tezamen met een algemene zwakte <strong>van</strong> de<br />
skeletspieren. De afname <strong>van</strong> de frequentie<br />
en amplitude <strong>van</strong> penscontracties treden op<br />
ver voor het tijdstip waarop duidelijke klinische<br />
symptomen worden waargenomen.<br />
Vaak lekt er ook melk weg uit de tepels. De<br />
klinische symptomen ontstaan zodra geïo-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 15
niseerd calcium in het bloed een waarde <strong>van</strong><br />
≤ 1,0 mmol/L (< 4mg/100ml) heeft bereikt.<br />
Bijna alle koeien laten rond het afkalven<br />
een afname in de drogestof opname zien<br />
(Figuur 6) maar hypocalcemische koeien<br />
vertonen een extra afname die het grootst<br />
is in koeien met melkziekte (Marquart et<br />
al. 1977). De extra afname in droge stofopname<br />
vermindert tegelijkertijd de opname<br />
<strong>van</strong> calcium en magnesium uit het maagdarmkanaal.<br />
Dit verergert de hypocalcemie<br />
die uiteindelijk kan leiden tot de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> klinische hypocalcemie (Jorgensen<br />
et al., 1998).<br />
Een afname in motiliteit <strong>van</strong> pens en lebmaag<br />
verhoogt tevens het risico <strong>van</strong> dislocatie<br />
<strong>van</strong> de lebmaag. Daarnaast stimuleert<br />
een verlaagde voedselopname de mobilisatie<br />
<strong>van</strong> lichaamsvetten, hetgeen leververvetting<br />
bevordert en daarmee weer een risicofactor<br />
vormt voor het optreden <strong>van</strong> melkziekte<br />
in een hogere frequentie (Oikawa en<br />
Katoh, 2002; Geelen en Wensing, 2006).<br />
In gevorderde fasen <strong>van</strong> stadium 1 vertoont<br />
de hypocalcemische koe een sloom gedrag.<br />
De oogpupillen kunnen verwijd zijn en de<br />
hartslag verhoogd. Het slagvolume is echter<br />
verlaagd, wat resulteert in een lagere arteriële<br />
bloeddruk. De lichaamstemperatuur<br />
Klinische hypocalcaemie (J.H.)<br />
zakt met ongeveer 0,5 o C of meer.<br />
Stadium II. De koe staat met gestrekte<br />
spronggewrichten en incidenteel wordt<br />
gewichtverplaatsing over de achterbenen<br />
geobserveerd. Er kunnen spierrillingen<br />
optreden, tandenknarsen, hyperesthesie en<br />
prikkelbaarheid. De inhoud <strong>van</strong> het rectum<br />
is veelal relatief droog tenzij de koe is ge-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 16<br />
[Figuur 6] Opname <strong>van</strong> droge stof (DMI) rond<br />
de tijd <strong>van</strong> afkalven in niet-paretische (plasma<br />
Ca > 2 mmol/l) koeien (□) en paretische (•)<br />
koeien (Marquart et al. 1977).<br />
drenched met calciumchloride of magnesiumsulfaat.<br />
Later in het proces ontwikkelt<br />
zich incoördinatie en ataxie die zichtbaar<br />
worden als zij gedwongen wordt te lopen.<br />
Soms kan worden opgemerkt dat ze valt en<br />
met grote moeite weer opstaat.<br />
In stadium III is de koe niet meer in staat te<br />
staan. In eerste instantie ligt zij nog in een<br />
sternale positie met de hals opzij gewend<br />
en duidelijk versuft. Uiteindelijk volgt een<br />
laterale positie. De verslechterde spierfunctie<br />
in koeien met melkziekte kan verklaard<br />
worden door de verlaagde afgifte <strong>van</strong> acetylcholine<br />
op het neuromusculaire niveau,<br />
waardoor de overdracht <strong>van</strong> elektrische<br />
impulsen <strong>van</strong> zenuw naar spier wordt verminderd.<br />
Het calciumion is onmisbaar voor<br />
de afgifte <strong>van</strong> acetylcholine (Leek, 1983).<br />
Tremoren en hyperesthesieën worden waargenomen<br />
wanneer een magnesium-deficiëntie<br />
het ziekteproces vergezelt. In de verdere<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte daalt de rectale<br />
temperatuur tot ongeveer 25,6 tot 27,8 o C<br />
en daalt de hartslag. De koe urineert en defeceert<br />
niet meer en de tonus <strong>van</strong> de kringspieren<br />
<strong>van</strong> de anus en de vulva vermindert.<br />
Door de verminderde gastro-intestinale<br />
contracties kan tympanie optreden Andere<br />
complicaties zijn respiratoire insufficiëntie<br />
ten gevolge <strong>van</strong> tympanie of aspiratie <strong>van</strong><br />
de pensinhoud. Wanneer de koe in dit stadium<br />
niet behandeld wordt, zal zij sterven.<br />
Larsen et al. (2001) evalueerde het verband<br />
tussen enerzijds direct beschikbare informatie,<br />
achtergrondkennis <strong>van</strong> en klinische<br />
observaties door dierenartsen en anderzijds
[Figuur 7] Frequentieverdeling <strong>van</strong> de Ca tot<br />
concentraties in het bloed (mmol/l) <strong>van</strong><br />
koeien op de dag <strong>van</strong> afkalven (Larsen et al.<br />
2001).<br />
chemische bloed parameters die karakteristiek<br />
zijn voor hypocalcemie en melkziekte.<br />
Bloedmonsters werden binnen 12 uur na het<br />
afkalven afgenomen. De concentratie <strong>van</strong><br />
Ca tot werd bepaald in serum <strong>van</strong> 201 koeien<br />
die mogelijk aan melkziekte leden, en afkomstig<br />
waren <strong>van</strong> 41 Deense melkveehouderijbedrijven.<br />
Totaal calcium varieerde<br />
<strong>van</strong> 0,69 tot 2,73 mmol/L met een gemiddelde<br />
<strong>van</strong> 1,75 ± 0,49 mmol/L (Figuur 7).<br />
Op basis <strong>van</strong> enkel het klinische onderzoek<br />
door de dierenarts werden 53 koeien (26%)<br />
gediagnosticeerd met melkziekte. De concentraties<br />
<strong>van</strong> calcium in het bloed <strong>van</strong> deze<br />
koeien waren significant lager (1,17 ± 0,82<br />
mmol/L) vergeleken met niet paretische<br />
“gezonde” koeien (1,95 ± 0,62 mmol/L). Dit<br />
geeft aan dat klinische hypocalcemie onder<br />
praktijkomstandigheden door dierenartsen<br />
goed wordt onderkend.<br />
3.2. Subklinische hypocalcemie<br />
De diagnose <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie<br />
vereist een chemische analyse <strong>van</strong><br />
bloed voor totaal of geïoniseerd calcium<br />
door tussenkomst <strong>van</strong> een laboratorium.<br />
Momenteel zijn cow-side tests in ontwikkeling<br />
waarmee zowel klinische als subklinische<br />
hypocalcemie gemonitoord kunnen<br />
worden. De gebruikswaarde er<strong>van</strong> hangt<br />
echter af <strong>van</strong> de sensitiviteit, specificiteit en<br />
voorspellende waarde die nog onvoldoende<br />
bekend is.<br />
Kimuro et al. (2006) rapporteerde dat de<br />
intracellulaire calciumopslag in mononucleaire<br />
cellen in bloed, in het Engels gedefinieerd<br />
als peripheral blood mononuclear<br />
cells (PBMC), reeds een aantal dagen (11)<br />
vόόr het afkalven en vόόr de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> klinische hypocalcemie afneemt. Dit<br />
zou suggereren dat een systemische calciumstress<br />
voorafgaat aan meetbare hypocalcemie,<br />
vooral in koeien die melkziekte<br />
zullen ontwikkelen. Zij concludeerden dat<br />
de intracellulaire calciumopslag in perifere<br />
bloed mononucleaire cellen (PBMCs)<br />
een meer sensitieve methode is om calciumstress<br />
vast te stellen dan extracellulair<br />
calcium. Bepaling <strong>van</strong> intracellulaire Catot<br />
en Ca 2+ concentraties voor toepassing onder<br />
praktijkomstandigheden blijft voorlopig<br />
echter nog een utopie.<br />
Sommige melkveehouders beschouwen de<br />
tijd die een koe nodig heeft om te kalven<br />
en om vervolgens op te staan als een belangrijke<br />
aanwijzing <strong>van</strong> de aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie. Koeien die<br />
zonder problemen afkalven, staan normaalgesproken<br />
weer na 15 minuten en vaarzen<br />
meestal weer na 30 minuten. Dit tijdsinterval<br />
kan langer zijn in gevallen <strong>van</strong> dystocia<br />
en subklinische hypocalcemie. Als de koe<br />
niet snel na het afkalven opstaat dient de<br />
calciumconcentratie in het serum te worden<br />
gecontroleerd of zouden preventief therapeutische<br />
maatregelen moeten worden genomen.<br />
3.3. Biochemische parameters<br />
Biochemische veranderingen die samengaan<br />
met klinische/subklinische hypocalcemie<br />
zijn weergegeven in Tabel 1.<br />
Melkkoeien die lijden aan melkziekte hebben<br />
verhoogde serumconcentraties <strong>van</strong><br />
niet veresterde vetzuren, beter bekend<br />
als non-esterified fatty acids’ (NEFA’s).<br />
Tevens zijn de concentraties <strong>van</strong> totaal<br />
cholesterol en phospholipiden verlaagd.<br />
Deze veranderingen worden als indicatief<br />
voor leververvetting beschouwd.<br />
In koeien met leververvetting en gerelateerde<br />
ziekten zoals ketose zijn serum-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 17
[Figuur 8] ApoA-1 en ApoB-100 concentraties<br />
in gezonde koeien, koeien met melkziekte<br />
(MF), melkziekte en ketose (MF+K), downer<br />
koeien (DC) en downer koeien met retorsies<br />
(DC+K) (Oikawa en Katoh, 2002).<br />
concentraties <strong>van</strong> apolipoproteïne B-100<br />
(ApoB-100) en ApoA-1 verlaagd (Katoi<br />
en Kawagata, 2001). Beide proteïnen zijn<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 18<br />
ook verlaagd in koeien met melkziekte<br />
en het downer-cow-syndroom (Figuur 8).<br />
De afnamen in ApoB-100- en ApoA-1concentraties<br />
waren gerelateerd aan verhoogde<br />
NEFA en verlaagde cholesterol- en<br />
fosfolipidenconcentraties in koeien met<br />
melkziekte (Tabel 1). De veranderingen<br />
in serumconcentraties <strong>van</strong> lipiden waren<br />
minder duidelijk in downer koeien dan in<br />
koeien met melkziekte (Oikawa en Katoh,<br />
2002). Op basis <strong>van</strong> deze resultaten suggereerden<br />
de laatst genoemde auteurs dat leververvetting<br />
betrokken is bij de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> melkziekte en in mindere mate<br />
bij het downer-cow-syndroom.<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> is negatief geassocieerd<br />
met hyperglycemie (95 tot 130 mg/100ml).<br />
Referentiewaarden voor bloedglucose zijn<br />
53 mg/100ml met een variatie <strong>van</strong> 40 tot<br />
80. De hyperglycemie wordt veroorzaakt<br />
door een verminderde insulineafgifte door<br />
de pancreas, resulterend in een lagere opname<br />
<strong>van</strong> glucose door het weefsel waardoor<br />
hyperglycemie ontstaat (Littledike<br />
et al. 1970; Wollbein en Sharp, 1981). Een<br />
infuus <strong>van</strong> calcium in hypocalcemische<br />
koeien resulteerde in verhoogde plasmaconcentraties<br />
<strong>van</strong> insuline (Blum et al.<br />
1973), wat suggereert dat de fysiologische<br />
concentratie <strong>van</strong> calcium een vereiste is<br />
voor insulineafgifte door de pancreas om<br />
het glucosemetabolisme te stimuleren<br />
(Capen en Rosol, 1989; Dippel et al. 1995).<br />
[Tabel 1] Serum metabolietenconcentraties in gezonde controle koeien (C), koeien met melkziekte<br />
(MF), melkziekte met ketose (MF+K), downer koeien (DC) en downer koeien met<br />
ketose (DC+K) (Oikawa en Katoh, 2002).
De afname <strong>van</strong> de insulineconcentratie en<br />
de samengaande lagere opname <strong>van</strong> glucose<br />
door het weefsel kan de mobilisatie<br />
<strong>van</strong> vetten rond het afkalven verergeren,<br />
waarbij het risico op leververvetting gevolgd<br />
door ketose en een dislocatie <strong>van</strong> de<br />
lebmaag verhoogd wordt (Littledike et al.<br />
1970; Goff, 1999).<br />
Koeien met melkziekte hebben hogere<br />
concentraties PTH en 1α,25(OH) 2 D in het<br />
bloed dan niet paretische koeien. In koeien<br />
met melkziekte steeg de concentratie<br />
<strong>van</strong> 1α,25(OH) 2 D scherp tijdens Dag -1<br />
en bereikte een maximum <strong>van</strong> 200pg/ml<br />
op de dag <strong>van</strong> afkalven. Dit niveau bleef<br />
gedurende 2,5 dagen gehandhaafd, In niet<br />
paretische koeien bedroeg de maximale<br />
1α,25(OH) 2 D concentratie 100pg/ml op de<br />
dag <strong>van</strong> afkalven (Horst et al. 1977). Barton<br />
et al. (1981) en Goff and Kimura, (2002)<br />
vermeldden eveneens dat de concentratie<br />
<strong>van</strong> 1α,25(OH) 2 D in plasma <strong>van</strong> koeien<br />
met melkziekte significant verhoogd was<br />
in vergelijking met niet paretische koeien<br />
en jonge koeien op de dag <strong>van</strong> afkalven<br />
tot 3 dagen na afkalven. Deze data tonen<br />
aan dat melkziekte niet het resultaat is<br />
<strong>van</strong> onvoldoende synthese of secretie <strong>van</strong><br />
1α,25(OH) 2 D.<br />
4. Dynamiek <strong>van</strong> calcium-, fosfor-, en magnesiumconcentraties<br />
rond afkalven<br />
Vergeleken met lacterende koeien (Tabel 2)<br />
treedt bij de meeste koeien rondom het afkalven<br />
een tijdelijke daling <strong>van</strong> het calcium- en<br />
fosforgehalte en een toename <strong>van</strong> het magnesiumgehalte<br />
in het bloed op. Bij koeien die<br />
melkziekte ontwikkelen is de afname <strong>van</strong><br />
de calcium- en fosforconcentraties groter,<br />
terwijl de magnesiumconcentratie hoger is<br />
dan <strong>van</strong> niet paretische koeien rond afkalven<br />
(Adams et al. 2009).<br />
Riond et al. (1995) rapporteerden dat de afname<br />
<strong>van</strong> Ca 2+ en Ca tot en de toename <strong>van</strong> Mg 2+<br />
en Mgtot parallel verlopen en dat de duur <strong>van</strong><br />
de toename <strong>van</strong> Mg 2+ en Mgtot gerelateerd<br />
was aan de duur <strong>van</strong> de afname <strong>van</strong> Ca 2+ en<br />
Ca tot . Het parallellisme <strong>van</strong> de profielen <strong>van</strong><br />
Ca 2+ en Catot werd ook aangetoond in paretische<br />
koeien. Zij stelden ook een significante<br />
negatieve correlatie vast tussen de concentraties<br />
<strong>van</strong> serum Mg 2+ en Ca 2+ en Mg tot en Ca tot<br />
(Figuur 9).<br />
5. Behandeling<br />
Melkziekte kan eenvoudig behandeld worden<br />
met een calciuminfuus of orale calcium<br />
toedieningen. Behandelingen zijn bedoeld<br />
om het acuut ontstane calciumtekort in extracellulaire<br />
vloeistoffen, inclusief bloed,<br />
weer even acuut op te heffen en daarmee<br />
aan de vertraagde adaptatiemechanismen<br />
<strong>van</strong> calciummobilisatie <strong>van</strong>uit de darmen<br />
en de botten tegemoet te komen. Het achterwege<br />
laten <strong>van</strong> een behandeling leidt<br />
tot een sterfte percentage <strong>van</strong> 60 tot 70%<br />
(Stosz, 1927; Hibbs, 1950). Behandeling<br />
omvat een intraveneus infuus met 500 ml<br />
23% calciumoplossing (10,8 g calcium) al<br />
of niet met enkele andere toevoegingen.<br />
Verschillende soorten calcium verbindingen<br />
kunnen worden gebruikt, waaronder<br />
calciumgluconaat, calciumborogluconaat,<br />
calciumchloride, calciumpropionaat, calciumlactaat<br />
en calciumlevulinaat (Kvart et<br />
al. 1982). Er is geen significant verschil in<br />
Stadium Calcium Fosfor Magnesium<br />
“Gezond” lacterende koe 8.4-10.2 4.6-7.4 1.9-2.6<br />
“Gezond“ tijdens afkalven 6.8-8.6 3.2-5.5 2.5-3.5<br />
Melkziekte<br />
Stadium I 4.9-7.5 1.0-3.8 2,5-3.9<br />
Stadium II 4.2-6.8 0.6-3.0 2,3-3.9<br />
Stadium III 3.5-5.7 0.6-2.6 2.5-4.1<br />
[Tabel 2] Concentraties <strong>van</strong> mineralen mg/100ml) in serum <strong>van</strong> melkkoeien tijdens verschillende<br />
metabole fasen (Adams et al. 2009)<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 19
Een adequate behandeling is zowel op de<br />
effecten als op de onderliggende oorzaken<br />
gericht<br />
klinisch herstel tussen deze verbindingen.<br />
Voorafgaand aan de behandeling moeten<br />
andere aanwezige ziekten uitgesloten<br />
worden en de koe moet liggend in sternale<br />
positie geplaatst worden om regurgitatie<br />
en aspiratie <strong>van</strong> pensinhoud en daarmee<br />
pneumonie te voorkomen.<br />
In sommige gevallen wordt extra calcium<br />
subcutaan toegediend. Dit moet echter<br />
met zorg plaats vinden omdat onzorgvuldige<br />
toediening er<strong>van</strong> necrose kan veroorzaken<br />
op de plaats <strong>van</strong> injectie. Het<br />
verdient in dit verband aanbeveling niet<br />
Takehome messages<br />
• <strong>Hypocalcemie</strong> manifesteert zich in een<br />
klinische (melkziekte) en een subklinische<br />
vorm<br />
• <strong>Hypocalcemie</strong> heeft zijn wortels voornamelijk<br />
in een inadequaat bemestingsmanagement<br />
<strong>van</strong> percelen en onjuiste<br />
rantsoensamenstellingen en kan daarom<br />
gedefinieerd worden als een door het management<br />
<strong>van</strong> de veehouder geinduceerde<br />
metabole stoornis.<br />
• De incidentie <strong>van</strong> klinische hypocalcemie<br />
is ongeveer 5-6 %.<br />
• De invloed <strong>van</strong> hypocalcemie wordt onterecht<br />
beperkt tot de zichtbare manifestatie<br />
er<strong>van</strong>; melkziekte.<br />
• Eén geval <strong>van</strong> melkziekte correspondeert<br />
met 4 tot 5 gevallen <strong>van</strong> subklinische hypocalcaemie.<br />
• De prevalentie en incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
zal in de nabije toekomst naar verwachting<br />
toenemen als de melkproductie<br />
per koe blijft stijgen.<br />
• Totale serum calcium (Ca tot ) in klinisch<br />
gezond melkvee varieert tussen 2,0 en<br />
2,75 mmol/L (8 tot 11 mg/100 ml).<br />
• Subklinische hypocalcemie wordt gekenmerkt<br />
door een Ca tot concentratie <strong>van</strong> 1,0-<br />
2,0 mmol/L.<br />
• In paretische koeien daalt de totale serum<br />
calciumconcentratie tot onder 1,0 mmol/l<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 20<br />
[Figuur 9] Serum concentraties rond afkalven<br />
<strong>van</strong> Catot (•), Ca 2+ (•), Mgtot (■) en<br />
Mg 2+ (■) in een 8 jaar oude Brown Swiss koe<br />
(Riond et al. 1995).<br />
meer dan 1 tot 1,5 g calciumoplossing per<br />
injectieplaats toe te dienen (Goff, 1999).<br />
Wanneer calciumchloride intraveneus<br />
wordt toegediend moet ervoor worden gewaakt<br />
dat er geen perivasculaire necrose<br />
optreedt tengevolge <strong>van</strong> extravasaal geraakt<br />
calcium. De intraveneuze behandeling<br />
kan ook risicovol zijn <strong>van</strong>wege het<br />
gevaar <strong>van</strong> hartstilstand. Daarom moet<br />
het infuus langzaam toegediend worden<br />
met 1 g calcium per minuut, terwijl ondertussen<br />
de hartfunctie met een stethoscoop<br />
continu wordt gecontroleerd op het optreden<br />
<strong>van</strong> aritmieën (Littledike et al. 1976).<br />
Plasma calciumconcentraties stijgen zeer<br />
snel binnen de eerste 30 minuten na een<br />
intraveneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />
en dalen dan weer geleidelijk<br />
binnen de volgende 6 tot 8 uur (Goff en<br />
Horst, 1998).<br />
Koeien reageren op de behandeling met<br />
een terugkerend bewustzijn, verlaging<br />
<strong>van</strong> de hartslag en verhoogde amplitude<br />
of 4 mg/100 ml. Behandeling <strong>van</strong> melkziekte in vroeger tijden
<strong>van</strong> spiercontracties. Andere tekenen zijn<br />
een herstart <strong>van</strong> de penscontracties, eructatie,<br />
urinatie en defecatie en spiercontracties.<br />
De behandeling is succesvol indien<br />
de koe binnen 30 minuten weer staat.<br />
In het verre verleden werden koeien met<br />
hypocalcemie behandeld met een infuus<br />
<strong>van</strong> gefilterde lucht in de uier. De luchtinjecties<br />
waren misschien succesvol omdat<br />
ze de vraag naar calcium verlaagden door<br />
de melkproductie te remmen, of omdat ze<br />
uitzetting <strong>van</strong> de melkklier veroorzaakten<br />
waardoor verder transport <strong>van</strong> calcium<br />
<strong>van</strong> het bloed naar de uier verhinderd<br />
werd, of omdat ze de diffusie <strong>van</strong> calcium<br />
<strong>van</strong>uit de melkklier terug naar het bloed<br />
bevorderden. Ongeacht het precieze mechanisme<br />
hielp deze behandeling om de<br />
calciumconcentratie <strong>van</strong> het plasma te<br />
herstellen (Aslam en Tucker, 1998).<br />
Melkziekte koeien dienen na behandeling<br />
intensief geobserveerd te worden op<br />
verschijnselen die op subklinische hypocalcemie<br />
duiden, zoals trage voeropname,<br />
onvoldoende pensvulling, algemene<br />
traagheid, licht verhoogde lichaams-temperatuur<br />
en een toegenomen neiging om<br />
langdurig te blijven liggen. Bij rectaal<br />
onderzoek wordt dan vaak een slecht ge-<br />
[Figuur 10] Klinische en subklinische effecten <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
contraheerde uterus gevonden en vaginale<br />
uitvloeiing. Behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
dient daarom altijd gevolgd te worden door<br />
een “ gecontinueerde observatie en zorg ”<br />
door de veehouder.<br />
6. Aan hypocalcemie gerelateerde afwijkingen<br />
Calcium beïnvloedt zowel contractiele als<br />
niet contractiele cellen. In contractiele cellen<br />
is calcium betrokken in spierfuncties<br />
(contracties) en in niet contractiele cellen<br />
speelt het een belangrijke rol in excretie<br />
<strong>van</strong> cellulaire cytokines en hormonen en<br />
in immuunfuncties. Klinische en subklinische<br />
hypocalcemie verstoren deze functies<br />
bij beiden en kunnen dan rondom het<br />
afkalven een cascade <strong>van</strong> gerelateerde<br />
ziekten in gang zetten, zoals weergegeven<br />
in Figuur 10. In contractiele cellen veroorzaakt<br />
hypocalcemie onder andere een<br />
verminderde contractiliteit <strong>van</strong> de gladde<br />
spieren <strong>van</strong> het maag-darmkanaal (pens en<br />
lebmaag), de uterus en cervix en de melkklier<br />
(alveoli en de kringspier <strong>van</strong> de tepelopening)<br />
(Daniel, 1983, Jorgensen et al.<br />
1998).<br />
De vermindering <strong>van</strong> de contractiliteit <strong>van</strong><br />
glad spierweefsel heeft tot gevolg dat de<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 21
droge stofopname uit het maag-darmkanaal<br />
vermindert en dus ook de opname <strong>van</strong> mineralen<br />
(calcium en magnesium ) en vitaminen<br />
(vitamine D) uit de darm, alsmede de energieproductie<br />
door de verlaagde voeropname.<br />
De verminderde energieproductie verergert<br />
daarmee een reeds bestaande negatieve energiestatus<br />
(NES) rond afkalven. Dit leidt weer<br />
tot een verhoogd risico <strong>van</strong> leververvetting en<br />
daarmee verbonden metabole (ketose) en infectieuze<br />
ziekten (mastitis en andere stoornissen)<br />
(Bendixen et al., 1987; Houe et al. 2001;<br />
Mulligan et al. 2006; Grinberg et al. 2008;<br />
Waldron en Revelo, 2008).<br />
Effecten op niet contractiele cellen manifesteren<br />
zich als onderdeel <strong>van</strong> immuunsuppressie<br />
waar niet alleen hypocalcemie bij betrokken<br />
is maar ook een complex <strong>van</strong> andere factoren<br />
zoals een negatieve energie status en stress<br />
situaties (Corbett, 2009). Het betreft onder andere<br />
verstoring <strong>van</strong> het evenwicht tussen extracellulair<br />
en intracellulair calcium in bloed<br />
cellen betrokken bij cellulaire afweer mechanismen<br />
(Newton et al, 2003; Arredouni, 2004;<br />
Kimura et al. 2006; Waldron and Revelo,<br />
2008).<br />
Bovenstaande betekent ook dat wanneer zich<br />
ziekten in de transitieperiode bij koeien manifesteren<br />
men in omgekeerde richting alert<br />
dient te zijn op het aanwezig zijn <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Bij constatering <strong>van</strong> het laatste dient<br />
men zich weer bewust te zijn <strong>van</strong> daarmee<br />
verbonden inadequate managementstrategieen<br />
in de droogstand en ver daarvoor tijdens de<br />
ruwvoerwinning.<br />
6.1. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op contractiele<br />
cellen<br />
6.1.1. Relaxatie <strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de<br />
tepel<br />
Een eerste voorbeeld <strong>van</strong> een direct effect<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie rond afkalven is relaxatie<br />
<strong>van</strong> de kringspier <strong>van</strong> de tepelopening<br />
wat zichtbaar wordt in het lekken <strong>van</strong> melk<br />
(Figuur 11). Dingwell et al. (2003) vermeldden<br />
dat koeien, <strong>van</strong>af het droogzetten, tot<br />
ver in de droogstand in afnemende percentages<br />
open tepels vertonen (Figuur 11). De<br />
vraag kan worden gesteld of dit verschijnsel<br />
ook met hypocalcemie in verband gebracht<br />
kan worden. Het antwoord daarop kan niet<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 22<br />
gegeven worden zonder nader onderzoek.<br />
Open tepels vergroten de penetratiekans<br />
<strong>van</strong> bacteriën <strong>van</strong>uit de omgeving in de uier.<br />
Het verlies <strong>van</strong> contractiliteit <strong>van</strong> de sluitspier<br />
kan daardoor, in combinatie met een<br />
immuunsuppressie rond het afkalven, de<br />
oorzaak zijn <strong>van</strong> een verhoogde incidentie<br />
<strong>van</strong> mastitis.<br />
[Figuur 11] Melklekken tengevolge <strong>van</strong><br />
relaxatie <strong>van</strong> de sphincter <strong>van</strong> de tepel<br />
(boven) en (onder) percentage open tepels in<br />
de droogstand (Dingwall et al. 2003)<br />
Calcium is in combinatie met oxytocine ook<br />
betrokken bij de contractie <strong>van</strong> de melksecernerende<br />
alveoli in de melkklier. Dit verklaart<br />
waarom koeien met subklinische hypocalcemie<br />
vaak de melk niet laten schieten<br />
en niet volledig kunnen worden uitgemolken.<br />
Bovendien brengen subklinisch hypocalcemische<br />
koeien meer tijd liggend door<br />
waardoor de contactlengte met uierpathogenen<br />
uit de omgeving wordt vergroot.<br />
6.1.2. Voortplantingsfuncties/stoornissen<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> beïnvloedt via verschillende<br />
wegen de functie <strong>van</strong> de voortplantingsorganen.<br />
Voorbeelden zijn verminderde<br />
contractiliteit <strong>van</strong> gladde spiervezels <strong>van</strong><br />
uterus en cervix, verminderde bloedstroom
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 23
naar geslachtorganen en andere orgaansystemen<br />
(Jonsson en Daniel, 1997), verzwakte<br />
signaaloverdracht op het endocriene celniveau<br />
(Veldhuis et al., 1987) en indirect via<br />
een verlaagde energiestatus (Daniel, 1983).<br />
De verminderde contractiliteit <strong>van</strong> gladde<br />
spieren <strong>van</strong> het myometrium wordt verantwoordelijk<br />
geacht voor dystocia en prolapsus<br />
uteri (Odegaard, 1977; Risco, 1984).<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> na het afkalven, kan ook het<br />
involutieproces <strong>van</strong> de uterus vertragen.<br />
Dit klopt met de bevinding dat koeien met<br />
melkziekte verdikte en weinig contractiele<br />
wanden <strong>van</strong> de uterus vertonen tijdens de<br />
eerste 32 dagen na het afkalven vergeleken<br />
met klinisch gezonde koeien. De gecombineerde<br />
effecten <strong>van</strong> hypocalcemie en een<br />
negatieve energiestatus kunnen daarnaast<br />
bijdragen aan een hogere incidentie <strong>van</strong><br />
retentio secundinarum (Risco et al., 1993).<br />
Vermeld wordt ook dat subklinische hypocalcemie<br />
na het afkalven, resulteert in een<br />
uitgestelde eerstvolgende ovulatie en in cysteuze<br />
follikels (Curtis et al. 1983; Massey<br />
et al. 1993). Risco et al. (1994) vermeldden<br />
een gemiddeld interval <strong>van</strong> 30,8 dagen tot<br />
de eerste ovulatie in koeien met hypocalcemie<br />
vergeleken met 20 dagen voor controlekoeien.<br />
Dippel et al. (1995) toonden aan dat<br />
calcium betrokken is bij de afgifte <strong>van</strong> luteiniserend<br />
hormoon (LH) in de vorm <strong>van</strong> LH<br />
releasing hormoon (LHRH) <strong>van</strong> uit de hypofyse.<br />
De afgifte <strong>van</strong> LHRH is doorslaggevend<br />
voor de start en regelmaat <strong>van</strong> de ovariële<br />
cyclus en de uiteindelijke bevruchting.<br />
Hier moet echter bij worden opgemerkt dat<br />
bevruchting een proces is dat weken na het<br />
afkalven, plaatsvindt. Bevruchting leidt<br />
ook niet altijd tot een bestendige dracht<br />
<strong>van</strong>wege vroegembryonale sterfte of later<br />
optredende abortussen. Deze stoornissen<br />
zijn meestal het gevolg <strong>van</strong> een groot aantal<br />
factoren waar<strong>van</strong> een bespreking zich buiten<br />
de opzet <strong>van</strong> dit overzicht bevindt.<br />
6.1.3. Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />
Dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag (DA) is een stoornis<br />
die tot stand komt binnen een complex<br />
netwerk <strong>van</strong> andere stoornissen rond afkalven.<br />
Hiertoe behoren onder andere hypocalcemie,<br />
pensverzuring, pensfermentatie, negatieve<br />
energiestatus en daar<strong>van</strong> afgeleide<br />
stoornissen zoals leververvetting en ketose.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 24<br />
Hoe deze verwevenheid tot lebmaagverplaatsing<br />
leidt is nog zeer onduidelijk.<br />
[Figuur 12] A en B: Karakteristieke drukregistraties<br />
<strong>van</strong> pens en lebmaag voor de inductie<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie in een koe. C en D:<br />
Registratie aan het einde <strong>van</strong> een Na2EDTA<br />
infusie (hypocalcemische status) in dezelfde<br />
koe (Daniel, 1983).<br />
De betrokkenheid <strong>van</strong> hypocalcemie vloeit<br />
voort uit de vermindering <strong>van</strong> de contractiliteit<br />
<strong>van</strong> de gladde spieren <strong>van</strong> pens en<br />
lebmaag en overige delen <strong>van</strong> de gastrointestinale<br />
tractus (Figuur 12). Er blijkt een lineair<br />
verband te bestaan tussen de calciumconcentratie<br />
in plasma en de frequentie en<br />
amplitude <strong>van</strong> de penscontracties in koeien<br />
bij wie experimenteel melkziekte was opgewekt<br />
met een EDTA-infuus (Daniel, 1983;<br />
Jorgensen et al. 1998). Dysfunctie <strong>van</strong> de<br />
pens wordt normaalgesproken waargenomen<br />
voordat andere klinische symptomen<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie zich aandienen. Plasma<br />
calciumconcentraties <strong>van</strong> < 1.25 mmol<br />
Ca tot /L (5 mg/100ml ) verminderden de motiliteit<br />
<strong>van</strong> de lebmaag met 70% en de sterkte<br />
<strong>van</strong> de contractie met 50% (Daniel, 1983).<br />
Delgado-Lecaroz et al. (2000) vermeldden<br />
dat koeien met DA significant lagere calcium-,<br />
fosfor-, magnesium-, kalium- en
chloor-concentraties hadden, vergeleken<br />
met controle koeien <strong>van</strong> dezelfde veestapel<br />
op het moment <strong>van</strong> het stellen <strong>van</strong> de<br />
diagnose. Hypomotiliteit <strong>van</strong> de lebmaag<br />
wordt daarom gezien als een belangrijke risicofactor<br />
die een dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />
bevordert. Dit werd ondersteund door de<br />
bevinding dat veel gevallen <strong>van</strong> DA tijdelijk<br />
kunnen worden gecorrigeerd door toediening<br />
<strong>van</strong> calciumpreparaten en dat sommige<br />
koeien met DA ook een historie <strong>van</strong><br />
melkziekte hebben (Poulsen, 1974; Erb en<br />
Martin, 1978; Curtis et al. 1985; Madison en<br />
Trout, 1993; Massey et al. 1993; Cameron,<br />
1996). Onderzoekers slaagden er echter niet<br />
in een direct verband te vinden tussen hypocalcemie<br />
en lebmaagverplaatsing (Bajcsy et<br />
al., 1997; Geishauser en Oekentorp, 1997).<br />
Dit zou onder andere verklaard kunnen<br />
worden door het feit dat de drempelwaarde<br />
<strong>van</strong> de calciumconcentratie onder 0,6 mmol<br />
Ca tot /L bloed zou moeten vallen. Als deze<br />
drempelwaarde eenmaal is bereikt, stopt<br />
de motiliteit <strong>van</strong> de lebmaag (Madison en<br />
Trout, 1988).<br />
Deze bevindingen geven aan dat, wanneer<br />
een koe na het afkalven geconfronteerd<br />
wordt met lebmaagverplaatsing, men zich<br />
dient te realiseren dat deze stoornis zijn<br />
wortels kan hebben in hypocalcemie en<br />
andere bovengenoemde stoornissen, die<br />
veelal op hun beurt te wijten zijn aan onjuist<br />
management tijdens de transitieperiode.<br />
Omgekeerd dient men te bedenken dat<br />
hypocalcemie, pensverzuring, leververvetting,<br />
enz. potentiële stoornissen zijn die in<br />
onderlinge samenwerking tot de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> lebmaagverplaatsing kunnen<br />
leiden. De diagnose lebmaagdislocatie kan<br />
dus nooit een eindpunt maar dient een vertrekpunt<br />
te zijn naar de eventuele aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> potentiële bijdragende stoornissen<br />
die bij het ontstaan <strong>van</strong> lebmaag dislocatie<br />
een rol kunnen spelen (Hendriks, in voorbereiding).<br />
6.2. Effecten <strong>van</strong> hypocalcemie op nietcontractiele<br />
cellen<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> oefent niet alleen invloed uit<br />
op spiercellen maar ook op niet-contractiele<br />
cellen <strong>van</strong> het immuunsysteem (PNM’s en<br />
lymfocyten) en endocriensysteem (pan-<br />
creas en hypofyse) (Dippel, 1995; Newton<br />
et al. 2003; Arredouni, 2004; Kimura et al.<br />
2006). Dit kan zich onder andere uiten in<br />
immuusuppressie of stoornissen in endocriene<br />
functies.<br />
6.2.1. Immuunsuppressie<br />
Immuunsuppressie in de koe wordt gekenmerkt<br />
door een duidelijk belemmering <strong>van</strong><br />
het vermogen een effectieve immuunrespons<br />
tot stand te brengen tegen binnendringende<br />
pathogenen wat dan resulteert in een toename<br />
in incidenties en prevalenties <strong>van</strong> ernstige<br />
infectieuze ziekten. Een duidelijk voorbeeld<br />
<strong>van</strong> immuunsuppressie door hypocalcemie<br />
is de verminderde fagocytosecapaciteit <strong>van</strong><br />
mastitis pathogenen door onder anderen polymorfonucleaire<br />
leukocyten (PMNs) in de<br />
uier. Ducasin et al. (2001; 2003) toonden aan<br />
dat het vermogen <strong>van</strong> leukocyten, afkomstig<br />
<strong>van</strong> met EDTA hypocalcemische gemaakte<br />
koeien, om in vitro mastitis verwekkers te<br />
fagocyteren, sterk verminderd is. Dit wordt<br />
mogelijk veroorzaakt door de afwezigheid<br />
<strong>van</strong> een stijging <strong>van</strong> de intracellulaire Ca 2+ -<br />
concentratie, die een vereiste is voor de samensmelting<br />
<strong>van</strong> secundaire granulae met<br />
het fagosomaal membraan na fagocytose<br />
(Jaconi et al., 1990).<br />
Immunosuppressie dient niet geisoleerd beoordeeld<br />
te worden maar als een multifactoriële<br />
stoornis die beïnvloed wordt door een<br />
complex <strong>van</strong> gelijktijdig acterende (stress)<br />
factoren zoals: het afkalfproces, de overgang<br />
<strong>van</strong> droogstaand naar lacterend, de<br />
hoogte <strong>van</strong> de biest/melkproductie, een negatieve<br />
energiestatus, leververvetting, pensverzuring<br />
en andere gelijktijdig optredende<br />
ziekten (Goff and Kimura, 2002). Dit stemt<br />
overeen met de bevinding <strong>van</strong> Kehrli et al.<br />
(1989a,b) die rapporteerden dat de functie<br />
<strong>van</strong> PBMCs en neutrofielen cellen afnam<br />
wanneer bij schijnbaar gezonde koeien de<br />
partus naderde en dat deze niet herstelde gedurende<br />
de eerste 2 á 3 weken na het afkalven.<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> kan daarom beschouwd<br />
worden als één <strong>van</strong> de factoren die een al<br />
bestaande immuunsuppressie verergert.<br />
Immuunsuppressie wordt als een zeer belangrijk<br />
economisch probleem binnen de industriële<br />
melkveehouderij beschouwd als gevolg<br />
<strong>van</strong> een toegenomen vatbaarheid <strong>van</strong> melkvee<br />
voor infecties en een daaropvolgende<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 25
verminderde melkproductie met name in de<br />
vroege lactatieperiode (Kimura et al. (2006).<br />
Calcium en activering <strong>van</strong> immuuncellen<br />
Goed functionerende immuuncellen zijn in<br />
staat om geactiveerd te worden wanneer dat<br />
nodig is. In deze paragraaf zal ingegaan worden<br />
op de rol die hypocalcemie speelt in het<br />
functioneren <strong>van</strong> perifere bloedmononucleaire<br />
cellen (PBMCs).<br />
De sleutel tot succes <strong>van</strong> activering <strong>van</strong> immuuncellen<br />
is een stijging <strong>van</strong> de concentratie<br />
<strong>van</strong> geïoniseerd calcium in het cytoplasma<br />
(Grafton en Twaite, 2001). De mate<br />
<strong>van</strong> deze initiële stijging <strong>van</strong> Ca 2+ in het cytoplasma,<br />
volgend op een activeringssignaal,<br />
is een indicator <strong>van</strong> het reactievermogen en<br />
functie <strong>van</strong> de immuuncel (Partiseti et al.<br />
1994; Lewis, 2001). Onder hypocalcemische<br />
omstandigheden is de concentratie <strong>van</strong> extracellulair<br />
Ca 2+ verlaagd, wat op zijn beurt<br />
de intracellulaire Ca 2+ concentratie weer<br />
negatief beïnvloedt. De verlaagde Ca 2+ concentratie<br />
in het celplasma moet dan aangevuld<br />
worden <strong>van</strong>uit opgeslagen voorraden<br />
in celorganellen zoals het endoplasmatisch<br />
reticulum (ER) en mitochondria. Wanneer<br />
hypocalcemie zich in gematigde vorm manifesteert<br />
is het ER in staat de cellulaire tekorten<br />
te compenseren. In gevallen <strong>van</strong> een<br />
ernstig optredende hypocalcemie treden er<br />
echter ook tekorten op in het ER waardoor<br />
de intracellulaire Ca 2+ homeostase uit balans<br />
raakt. Dit zal dan tot verstoorde celfuncties<br />
leiden.<br />
Onderzoek bij ratten heeft uitgewezen dat<br />
hypocalcemie de intracellulaire calciumopslag<br />
in hepatocyten <strong>van</strong> de rat reduceert, en<br />
daarmee de toevoer <strong>van</strong> Ca 2+ <strong>van</strong>uit de reservoirs<br />
(endoplasmatic reticulum (ER) en<br />
mitochondria) afzwakt (Barre et al. 1994;<br />
1995).<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> en functies <strong>van</strong> perifere<br />
bloed mononucleaire cellen (PBMC)<br />
Kimura et al (2006) veronderstelden, naar<br />
analogie <strong>van</strong> deze bevindingen in ratten,<br />
dat hypocalcemie in koeien rond afkalven<br />
de hoeveelheid af te geven Ca 2+ opgeslagen<br />
in het ER <strong>van</strong> immuuncellen eveneens verlaagt<br />
en dat de uitstroom er <strong>van</strong> na stimulering<br />
wordt afzwakt.<br />
Om deze hypothese te onderbouwen onder-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 26<br />
zochten zij in vitro of er veranderingen waren<br />
in mobilisatie <strong>van</strong> intracellulaire Ca 2+<br />
<strong>van</strong> PBMCs <strong>van</strong> koeien rond afkalven, na<br />
stimulering met een “trigger”, het anti-CD3<br />
mAB-secondaryAb complex. De af te geven<br />
Ca 2+ voorraad in het endoplasmatisch reticulum<br />
werd gemeten en de correlatie met de<br />
intracellulaire calcium mobilisatie respons<br />
werd bepaald.<br />
Kimura et al. (2006) constateerden dat rond<br />
het afkalven de stroom <strong>van</strong> gemobiliseerd<br />
intracellulair Ca 2+ in PBMCs <strong>van</strong>uit de calciumreservoirs<br />
(ER en mitochondria) naar<br />
het cytoplasma significant (P=0.005) verminderd<br />
was na stimulering door eerder<br />
genoemde trigger. De daling in respons<br />
begon op dag -11 voor zowel koeien zonder<br />
melkziekte en koeien met melkziektesymptomen,<br />
tot de dag <strong>van</strong> afkalven. Na het afkalven<br />
verbeterde de respons (P= 0,03). De<br />
PBMCs <strong>van</strong> koeien die, naar later bleek,<br />
melkziekte zouden ontwikkelen lieten al<br />
voor de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie een<br />
significant verlaagde intracellulaire Ca 2+<br />
respons zien (Figuur 13).<br />
[Figuur 13] Veranderingen in intracellulaire<br />
Ca 2+ concentratie in PBMCs als reactie op<br />
stimulering door anti-CD3 mAb-secondary<br />
antibody complex in koeien met (o) melkziekte<br />
(n=8) en (•) zonder melkziekte (n=19) rond<br />
afkalven (Kimura, et al. 2006). Ca 2+ is vastgesteld<br />
als de ratio <strong>van</strong> de (Fluo-4)/ (FuraRed)<br />
emissie.<br />
De zwakkere intracellulaire Ca 2+ respons<br />
<strong>van</strong> de PBMCs <strong>van</strong> koeien met en zonder<br />
melkziektesymptomen rond het afkalven<br />
na stimulering, bleek op het zelfde moment
plaats te vinden als afzwakking <strong>van</strong> immuunfuncties<br />
in neutrofiele cellen in koeien<br />
rond het afkalven zoals eerder gerapporteerd<br />
door (Kehrli et al.1989a; Nonnecke et<br />
al. 2003).<br />
Na behandeling <strong>van</strong> Jersey koeien met<br />
melkziekte, met een intraveneus infuus met<br />
calcium, werd er een significante (P= 0.01)<br />
verhoging <strong>van</strong> de intracellulaire PBMC<br />
Ca 2+ -flux na stimulering waargenomen. De<br />
initiële stijging in intracellulair Ca 2+ , kort na<br />
de behandeling, wordt veroorzaakt door een<br />
uitstroom <strong>van</strong> nog opgeslagen calcium <strong>van</strong>uit<br />
het ER naar het cytoplasma en gevolgd<br />
door een instroom <strong>van</strong> extracellulair Ca 2+ .<br />
Deze uitstroom <strong>van</strong> Ca 2+ gaat door totdat de<br />
Ca 2+ afhankelijke Ca 2+ kanalen open gaan<br />
om extracellulair Ca 2+ binnen te laten. De<br />
auteurs veronderstellen dat de daling <strong>van</strong> de<br />
PBMC Ca 2+ responsiviteit het gevolg is <strong>van</strong><br />
een afname <strong>van</strong> het opgeslagen Ca 2+ in het<br />
ER. De resultaten geven tevens aan dat er<br />
een duidelijke correlatie is tussen intracellulaire<br />
Ca 2+ responsiviteit en de hoeveelheid<br />
af te geven Ca 2+ die opgeslagen is in het ER<br />
en daar kan uitstromen.<br />
Naast een afname in Ca 2+ uitstroom als respons<br />
op het stimulerende anti-CD3 mAb-<br />
[Figuur 14] Grootte <strong>van</strong> de calciumopslag<br />
in het ER rond de tijd <strong>van</strong> afkalven in koeien<br />
(o) met melkziekte (n=8) en (•) zonder melkziekte<br />
(n=19) (Kimura et al. 2006). De grootte<br />
<strong>van</strong> de calciumopslag in het ER wordt uitgedrukt<br />
als het verschil in oppervlakte onder<br />
de grafiek (‘area under the curve’, AUC) <strong>van</strong><br />
de ratio <strong>van</strong> (Fluo-4)/(FuraRed) emissie <strong>van</strong><br />
de uitgangswaarde tijdens de per<strong>van</strong>adate/<br />
ionomycin behandeling.<br />
secondary Ab complex in PBMCs rond het<br />
afkalven, laat de totale hoeveelheid af te geven<br />
Ca 2+ opgeslagen in het ER <strong>van</strong> PBMCs<br />
<strong>van</strong> deze koeien rond het afkalven hetzelfde<br />
patroon <strong>van</strong> daling (P= 0,003) <strong>van</strong> dag -11<br />
tot de dag <strong>van</strong> afkalven zien. Melkziekte<br />
bleek deze afname in de PBMC Ca 2+ opslag<br />
wel te verergeren. Na het afkalven<br />
was er oplopend tot dag 11, een significante<br />
(P=0008) stijging <strong>van</strong> het opgeslagen mobiliseerbare<br />
Ca 2+ in ER <strong>van</strong> de PBMCs voor<br />
zowel koeien met als zonder melkziekte<br />
(Figuur 14).<br />
De afname in af te geven Ca 2+ opslagen in<br />
ER rond het afkalven was significant voor<br />
hypocalcemische niet-melkziekte koeien,<br />
maar niet voor koeien met melkziekte.<br />
Echter de mobiliseerbare Ca 2+ reserves in<br />
ER <strong>van</strong> PBMCs in koeien met melkziekte<br />
waren veel lager. Daarnaast was de uitstroom<br />
<strong>van</strong> Ca 2+ uit het ER na stimulatie op<br />
dag 11 en 7 voor afkalven kleiner in melkziekte<br />
koeien dan in niet-melkziekte koeien.<br />
Dit valt te verklaren uit het feit dat koeien<br />
met melkziekte aan een grotere mate <strong>van</strong><br />
hypocalcemie lijden. De Ca 2+ opslag in het<br />
ER bleek ook al vele dagen voor de manifestatie<br />
<strong>van</strong> melkziekte uitgeput te zijn.<br />
Bovendien bleek dat de Ca 2+ opgeslagen in<br />
het ER <strong>van</strong> de PBMCs al lange tijd voor de<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie afnam. De<br />
daling <strong>van</strong> af te geven Ca 2+ in het opgeslagen<br />
ER <strong>van</strong> de PBMCs vond plaats ondanks<br />
een redelijk gehandhaafde calciumconcentratie<br />
in plasma tot aan het tijdstip <strong>van</strong> afkalven<br />
(Kimura et al. 2006).<br />
Mailhot et al. (2000) toonden aan dat bij<br />
ratten de Ca 2+ status in de extracellulaire<br />
vloeistof een primaire determinant is <strong>van</strong><br />
de intracellulaire calciumstatus, ondanks<br />
de grote Ca 2+ gradiënt tussen extra- en intracellulaire<br />
Ca 2+ concentraties. Ze namen<br />
tevens waar dat de uitputting <strong>van</strong> intracellulair<br />
Ca 2+ in hepatocyten, veroorzaakt<br />
door hypocalcemie, de intracellulaire Ca 2+<br />
respons op hormonen, die op hepatocyten<br />
inwerken, afzwakt. De vraag kan dan worden<br />
gesteld of dezelfde processen in koeien<br />
rondom het afkalven ook plaatsvinden.<br />
Larsen et al. (2001) evalueerde het verband<br />
tussen enerzijds direct beschikbare informatie,<br />
achtergrondkennis <strong>van</strong> en klinische<br />
observaties door dierenartsen en anderzijds<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 27
Een door hypocalcemie geïnitieerde immuunsuppressie<br />
bevordert het ontstaan<br />
<strong>van</strong> infectieuze aandoeningen inclusief<br />
mastitiden<br />
chemische bloed parameters die karakteristiek<br />
zijn voor hypocalcemie en melkziekte.<br />
Kimura et al. (2006) suggereerden, op<br />
grond <strong>van</strong> hun onderzoek, dat de vermindering<br />
in PBMC functies in koeien een gevolg<br />
kan zijn <strong>van</strong> de gereduceerde intracellulaire<br />
Ca 2+ opslag. De hoeveelheid af te geven Ca 2+<br />
aan het celplasma neemt vooral af rond het<br />
tijdstip <strong>van</strong> de partus, wat correspondeert<br />
met de tijd waarin biest wordt gesynthetiseerd<br />
en hypocalcemie het meest frequent<br />
wordt waargenomen.<br />
Geconcludeerd werd dat calcium deficiëntie<br />
veroorzaakt door stress rond het afkalven en<br />
door hypocalcemie geassocieerd is met een<br />
reductie in opgeslagen intracellulair calcium<br />
in de PBMCs. Dit wijst er op dat de intracellulaire<br />
calciumopslag tijdens de periode<br />
rond het afkalven onder druk staat doordat<br />
deze wordt ingezet om de fysiologische<br />
extracellulaire Ca 2+ concentratie te helpen<br />
op peil te houden, wanneer de koe worstelt<br />
om haar calciumhomeostase rond de partus<br />
te handhaven. De afname <strong>van</strong> af te geven<br />
Ca 2+ dat opgeslagen is in het ER verandert<br />
significant de respons <strong>van</strong> immuuncellen op<br />
een activeringssignaal in vivo en verzwakt<br />
hiermee calciumsignalen in immuuncellen<br />
<strong>van</strong> koeien rond het afkalven, zoals eerder<br />
werd vastgesteld door Mailhot et al. (2000)<br />
in ratten. Deze bevindingen tonen aan dat<br />
de immuunsuppressie in melkkoeien rond<br />
het afkalven gedeeltelijk veroorzaakt wordt<br />
door een verminderd vermogen <strong>van</strong> de<br />
PBMC om een sterke intracellulaire Ca 2+<br />
stroom te genereren als reactie op een signaal<br />
dat deze cellen normaal gesproken volledig<br />
zou activeren. Het betekent ook dat<br />
hypocalcemie bijdraagt aan een extra reductie<br />
in intracellulair opgeslagen calcium<br />
in immuuncellen en daardoor een immuunsuppressie<br />
verergert (Kimura et al., 2006).<br />
De immuunsuppressie kan volgens Waldron<br />
en Revelo (2008) verantwoordelijk gesteld<br />
worden voor een toename in incidentie en<br />
ernst <strong>van</strong> infecties rond de tijd <strong>van</strong> afkal-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 28<br />
ven. Dit zal ongetwijfeld ook opgeld doen<br />
voor mastitiden.<br />
6.2.2. <strong>Hypocalcemie</strong> en melkproductie<br />
Een veel gestelde vraag is of melkziekte<br />
de lactatieproductie in negatieve zin beinvloedt.<br />
Rajala-Schultz et al. (1999) vergeleken<br />
de melkproductie <strong>van</strong> koeien met<br />
en zonder melkziekte vόόr en na 8 weken<br />
in lactatie. De lactatieproductie voor dit<br />
tijdstip geeft een indicatie <strong>van</strong> de potentiele<br />
lactatieproductie over 305 dagen <strong>van</strong><br />
koeien zonder melkziekte. De onderzoekers<br />
stelden vast dat melkziekte de melkproductie<br />
negatief beïnvloedt gedurende een periode<br />
<strong>van</strong> 4 tot 6 weken na het afkalven. Het<br />
melkverlies varieerde <strong>van</strong> 1,1 tot 2,9 kg/<br />
dag, afhankelijk <strong>van</strong> de pariteit en de tijd<br />
die was verstreken sinds de diagnose was<br />
gesteld. Ondanks het verlies in de vroege<br />
lactatie produceerden koeien met melkziekte<br />
echter 1,1 tot 1,7 kg melk per dag meer<br />
dan koeien zonder melkziekte berekend<br />
over een lactatieperiode <strong>van</strong> 305 dagen.<br />
Opgemerkt dient te worden dat bij bovenstaande<br />
analyses geen rekening is gehouden<br />
met gelijktijdig met melkziekte optredende<br />
stoornissen.<br />
Andere onderzoekers (Dohoo and<br />
Martin,1984; DeLuyker et al. 1991) konden<br />
geen significante associatie vaststellen<br />
tussen de lactatieproductie en melkziekte.<br />
Volgens Rayala-Schultz et al. (1999) is de<br />
discrepantie in onderzoekresultaten waarschijnlijk<br />
te wijten aan het gebruik <strong>van</strong> verschillende<br />
statistische methoden en metingen<br />
<strong>van</strong> de lactatie productie.<br />
6.2.3. Uieroedeem rond afkalven<br />
Uieroedeem rond het afkalven is een onderdeel<br />
<strong>van</strong> lichaamsoedeem. Het is een<br />
conditie waarin lymfevloeistof zich sneller<br />
ophoopt in het interstitium dan het wordt<br />
afgevoerd. Uieroedeem rond het afkalven,<br />
kan zich dagen tot weken vόόr of direct na<br />
het afkalven ontwikkelen.<br />
Het begint met een opeenhoping <strong>van</strong> vloeistof<br />
in de basis <strong>van</strong> de uier. In milde gevallen<br />
kan het zich beperken tot 1 of 2 kwartieren.<br />
Als de ernst <strong>van</strong> de conditie toeneemt,<br />
wordt de gehele uier beïnvloed en kan de<br />
vloeistof zich ook verspreiden naar de buik,
[Figuur 15] Is uieroedeem gerelateerd aan hypocalcemie<br />
?<br />
de dijen en zelfs de vulva.<br />
Gezwollen tepels bemoeilijken het melken<br />
en verhogen het risico op mastitis. Een door<br />
oedeem gezwollen uier verliest bovendien<br />
zijn flexibiliteit, heeft minder ruimte voor<br />
melkopslag en loopt sneller fysieke schade<br />
op (Tucker et al. 1992).<br />
Waller et al. (2007) diagnosticeerden uieroedeem<br />
rond het afkalven echografisch.<br />
De incidentie bedroeg 18%. In alle gevallen<br />
was het oedeem bilateraal symmetrisch<br />
verdeeld tussen het linker- en het rechterkwartier<br />
en het voor- en achterkwartier. Het<br />
oedeem bleef gemiddeld 14,7 dagen in de<br />
voorkwartieren en 14,8 dagen in de achterkwartieren<br />
aanwezig. Er werd geen oedeem<br />
meer gevonden <strong>van</strong>af 22 dagen na het afkalven.<br />
Er is gesuggereerd dat uieroedeem dezelfde<br />
etiologie kent als hypocalcemie omdat het<br />
vaak gezien wordt in veestapels met een<br />
hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte. Over het<br />
algemeen komt oedeem echter vaker voor<br />
bij vaarzen dan bij volwassen koeien terwijl<br />
de incidentie <strong>van</strong> melkziekte in vaarzen<br />
zeer laag is. Ook is gesuggereerd dat (uier)<br />
oedeem bij vaarzen een indicatie zou kunnen<br />
zijn dat oudere koeien at risk zijn voor<br />
hypocalcemie. De verbanden zijn echter tot<br />
nu toe niet wetenschappelijk aangetoond.<br />
Vele factoren die kunnen bijdragen aan<br />
uieroedeem zijn vermeld in de literatuur<br />
(Sanders and Sanders, 1981; Amstutz,<br />
1982; Jones et al. 1984; Nestor et al. 1988;<br />
Tucker et al. 1992; Tauriainen, 2001). Het<br />
betreft het consumeren <strong>van</strong> relatief grote<br />
hoeveelheden kalium, natrium, eiwitten en<br />
een positief kation-anion verschil (DCAD)<br />
in het rantsoen (+102 tot +60 mEq/kg droge<br />
stof) <strong>van</strong> droogstaande koeien. Andere<br />
genoemde factoren zijn hoge opname <strong>van</strong><br />
chloride (>195 g/dag) en verstoringen <strong>van</strong><br />
de circulatie zoals beperking <strong>van</strong> bloed- en<br />
lymfeafvoer <strong>van</strong> de uier in de late dracht,<br />
genetische factoren, enz. De precieze oorzaak<br />
<strong>van</strong> uieroedeem rond het afkalven is<br />
echter nog steeds onduidelijk.<br />
7. Differentiaaldiagnose <strong>van</strong> melkziekte<br />
7.1. Downer-cow-syndroom<br />
De term Downer heeft betrekking op een<br />
koe die rond het afkalven voor langere<br />
tijd niet in staat is op te staan, alert is, in<br />
sternale positie ligt, meestal een normale<br />
eetlust vertoont, en niet reageert op (herhaalde)<br />
behandeling(en) voor melkziekte.<br />
De conditie werd vroeger gezien als een<br />
aparte vorm <strong>van</strong> melkziekte en later als een<br />
complicatie hier<strong>van</strong>. Downer koeien (DK)<br />
manifesteren zich met een hypopfosfatemische<br />
of een hypokalemische achtergrond.<br />
Volgens Smith et al. (1997) en Ménard en<br />
Thomson (2007) kunnen 3,8 tot 28,2 % <strong>van</strong><br />
alle gevallen <strong>van</strong> melkziekte alerte Downer<br />
koeien (ADK) worden, waar<strong>van</strong> 20 tot 67%<br />
met een dodelijke afloop.<br />
7.1.1. Hypofosfatemische vorm<br />
Downer koeien worden normaliter allereerst<br />
gediagnosticeerd als koeien met melkziekte.<br />
In tegenstelling tot typische gevallen<br />
<strong>van</strong> melkziekte blijven de DK alert en vertonen<br />
ze een normale eetlust maar reageren<br />
ze niet op (herhaalde) melkziekte behandelingen.<br />
De conditie wordt vaak gevolgd<br />
door weefselcompressie wat leidt tot permanent<br />
liggen. In fatale gevallen wijst autopsie<br />
op een variëteit <strong>van</strong> bijdragend letsel zoals<br />
ischemische necrose <strong>van</strong> de dijspieren, zenuwbeschadigingen,<br />
hepatische en myocardiale<br />
degeneratie en soms dislocatie <strong>van</strong> de<br />
heup.<br />
Bij bloedonderzoek wordt een langdurig<br />
aanwezige hypofosfatemie geconstateerd<br />
die zich niet <strong>van</strong>zelf opheft na een intraveneuze<br />
toediening <strong>van</strong> calcium zoals dat in<br />
de meeste gevallen <strong>van</strong> melkziekte wel het<br />
geval is. Downer koeien vertonen anorganische<br />
fosfor (Pi) concentraties in plasma <<br />
0,3 mmol/L (1mg/100ml). De aandoening<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 29
is verder gekenmerkt door hypocalcemie,<br />
hypomagnesemie en hypoglycemie (Goff,<br />
2000).<br />
De stijging in plasma Pi bij koeien met<br />
melkziekte na calciumtoediening wordt<br />
zeer waarschijnlijk veroorzaak door een lagere<br />
PTH-secretie, waardoor er minder Pi<br />
via de urine en het speeksel verloren gaat,<br />
en <strong>van</strong> de hervatting <strong>van</strong> de gastrointestinale<br />
motiliteit, waardoor de absorptie <strong>van</strong><br />
Pi uit het rantsoen en het speeksel mogelijk<br />
wordt gemaakt (Goff, 1998).<br />
Hoewel hypofosfatemie een belangrijke bijdrage<br />
blijkt te leveren aan het DK-syndroom<br />
blijft het onduidelijk waarom de plasma Pi<br />
concentratie langdurig laag blijft. In de recente<br />
literatuur wordt een mogelijke link gelegd<br />
tussen hypofosfatemie enerzijds en een<br />
verstoorde leverfunctie anderzijds. De link<br />
wordt gebaseerd op negatieve verbanden<br />
tussen serum Pi en indices voor verstoorde<br />
leverfunctie of leverschade (Staufenbiel<br />
and Gelfert, 2002; Grünberg et al. 2005).<br />
Verlaagd serum Pi gaat ook vaak samen<br />
met deficiënte leverfuncties bij de mens<br />
(Knochel, 1977). Toch blijft het onduidelijk<br />
of patiënten met leverfalen sneller hypofosfatemie<br />
ontwikkelen en of dit op zijn beurt<br />
een factor is die het leverfalen bevordert<br />
(Dawson et al. 1987). Tevens is niet bekend<br />
of de lever <strong>van</strong> herkauwers direct betrokken<br />
is bij de regulatie <strong>van</strong> de Pi-homeostase<br />
of dat de plasma Pi-concentratie alleen<br />
afneemt als gevolg <strong>van</strong> een verminderde<br />
voedselopname door koeien met een gestoorde<br />
leverfunctie (Grünberg, 2008).<br />
Wanneer experimenteel de concentratie <strong>van</strong><br />
Pi in plasma wordt verlaagd naar 0,9 tot<br />
1 mg/100 ml via beperking <strong>van</strong> de fosforopname<br />
uit het rantsoen resulteert dit niet<br />
in een typische DK (Rodehutscord et al.,<br />
1994). Men dient hierbij te bedenken dat experimentele<br />
beperking <strong>van</strong> de fosforopname<br />
<strong>van</strong>uit het rantsoen in het algemeen niet geschikt<br />
is om de daling <strong>van</strong> het plasma Pi aan<br />
het begin <strong>van</strong> de lactatie te imiteren. In het<br />
begin <strong>van</strong> de lactatie gaat de melkklier immers<br />
plotseling substantiële hoeveelheden<br />
Pi aan de extracellulaire vloeistof onttrekken,<br />
wat het regulatiemechanisme veel meer<br />
op de proef stelt en dus eerder zal resulteren<br />
in klinische symptomen (Grünberg, 2008).<br />
Ménard en Thomson (2007) vonden sig-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 30<br />
nificante verschillen in Pi concentraties in<br />
het bloed <strong>van</strong> liggende peripartum koeien<br />
waar<strong>van</strong> het bloed vóór een ingestelde behandeling<br />
was afgenomen. Koeien waar<strong>van</strong><br />
op een later tijdstip bleek, dat zij DK bleken<br />
te zijn, vertoonden Pi serum concentraties<br />
< 0,9 mmol/L en melkziekte koeien ≥ 0.9<br />
mmol/L. Een koe met melkziekte met een<br />
Pi concentratie <strong>van</strong> ≥ 0.9 mmol/L had een<br />
12 keer grotere kans om geen DK te worden<br />
dan een met een Pi concentratie <strong>van</strong> <<br />
0.9 mmol/L. Tevens werd vastgesteld dat<br />
een koe met een serum calcium gehalte ≥<br />
1,7mmol/L een veertien keer grotere kans<br />
had om een DK te worden dan een koe<br />
met een serum concentratie < 1,7 mmol/l.<br />
Volgens Ménard en Thomson (2007) biedt,<br />
een concentratie <strong>van</strong> fosfor in serum ≥ 0.9<br />
mmol/L en een calcium concentratie < 1,7<br />
mmol/L, de dierenarts de beste voorspellende<br />
waarde om aan te nemen dat 95% <strong>van</strong><br />
onbehandelde koeien met melkziekte niet<br />
alerte downer koeien zullen worden.<br />
Fosfor is geïncorporeerd in veel calciumoplossingen<br />
voor intraveneus gebruik omdat<br />
bekend is dat koeien met melkziekte naast<br />
een lage calciumconcentratie ook vaak een<br />
lage Pi concentratie in het plasma hebben.<br />
De fosforzouten in deze oplossingen is echter<br />
vaak fosfiet of hypofosfietzouten die ongeschikt<br />
zijn gebleken voor de correctie <strong>van</strong><br />
hypofosfatemie bij koeien omdat het organisme<br />
niet in staat is om het biologisch inactieve<br />
fosfiet om te zetten in fosfaat (Cheng<br />
et al. 1998). In plaats daar<strong>van</strong> kan de monobasische<br />
monofosfaat (NaH2PO4) of de<br />
dibasische monofosfaat (Na2HPO4) vorm<br />
<strong>van</strong> natriumfosfaat gebruikt worden (Cheng<br />
et al., 1998; Staufenbiel, 1999; Constable,<br />
2003). Intraveneuze behandeling met natriumfosfaat<br />
resulteert in een onmiddellijke<br />
maar zeer kortstondige stijging in plasma<br />
Pi en moet daarom vergezeld worden door<br />
orale Pi supplementen (Cheng et al. 1998).<br />
Natriumfosfaatzouten die oraal toegediend<br />
worden zorgen binnen een uur voor een stijging<br />
in plasma Pi als er voldoende pensmotiliteit<br />
is. Het heeft ook langdurige effecten<br />
over minstens 12 uur (Cheng et al., 1998).<br />
Daarom moet, wanneer de onderliggende<br />
oorzaak <strong>van</strong> de hypofosfatemie niet snel<br />
kan worden hersteld met een intraveneuze<br />
therapie, deze samengaan met orale fosfaat-
Downer cow syndroom (J.H.)<br />
toediening om zowel een onmiddellijke als<br />
een langdurige stijging in plasma Pi te verkrijgen.<br />
Fosfaatzouten moeten niet gemengd<br />
worden of tegelijkertijd toegediend worden<br />
met een intraveneuze calcium-, kalium-, of<br />
magnesium-oplossing omdat dan de mogelijkheid<br />
bestaat dat calcium, kalium- of<br />
magnesiumfosfaat precipiteert in het darmkanaal<br />
(Constable, 2003; Grünberg, 2008).<br />
De dosis die nodig is om de plasmaconcentraties<br />
<strong>van</strong> de patiënt weer volledig aan te<br />
vullen is lastig in te schatten. Aanbevelingen<br />
voor de behandeling <strong>van</strong> een volwassen lacterende<br />
koe met ernstige hypofosfatemie<br />
variëren <strong>van</strong> 10 tot 20 mg Pi/kg intraveneus<br />
toegediend, wat equivalent is aan 6 tot 12<br />
g Pi voor een koe <strong>van</strong> 600 kg. De intraveneuze<br />
therapie met 30 g NaH2PO4 opgelost<br />
in 300 ml gedestilleerd water (equivalent<br />
aan 7 g Pi), bleek effectief te zijn in een<br />
snel herstel <strong>van</strong> hypofosfatemie (Cheng et<br />
al. 1988), evenals een behandeling met 90 g<br />
Na2HPO4 (ongeveer 9 g Pi) opgelost in 500<br />
ml gedestilleerd water (Staufenbiel, 1999).<br />
Hypofosfatemie kan oraal effectief behandeld<br />
worden met een dosis <strong>van</strong> 200 tot 300<br />
g Na2HPO4 of NaH2PO4 die ongeveer 50<br />
tot 60 g Pi bevat (Grünberg, 2008) of met<br />
koolzaad waarmee een hoge fosforconcentratie<br />
in plasma wordt verkregen (Bravo et<br />
al. 2003). Fosfor moet toegediend worden in<br />
de PO4 vorm omdat er in het lichaam geen<br />
mogelijkheid is om PO2 en PO3 tot PO4 om<br />
te zetten (Cheng et al. 1998).<br />
In een interessant onderzoek door Barlet<br />
en Davicco (1992) werd vermeld dat<br />
voor het herstel <strong>van</strong> alerte downer koeien<br />
een stabiele stijging in calcium, Pi en<br />
1α-hydroxycholecalciferol (1α(OH)D3) ver-<br />
eist is. De behandeling <strong>van</strong> downer koeien<br />
met 1α(OH)D3 in een dosis <strong>van</strong> 1 µg/kg<br />
lichaamsgewicht liet de plasma Pi concentratie<br />
significant stijgen en bevorderde het<br />
herstel <strong>van</strong> de aandoening. Hoe eerder de<br />
behandeling wordt toegepast, des te beter,<br />
omdat er dan minder kans is dat de spieren<br />
beschadigd raken.<br />
7.1.2. Hypokalemische vorm<br />
Het downer-cow-syndroom veroorzaakt door<br />
hypokalemie openbaart zich met vergelijkbare<br />
symptomen als melkziekte. De frequentie<br />
<strong>van</strong> optreden is lager dan <strong>van</strong> het downer cow<br />
Takehome messages<br />
• De negatieve effecten <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie en gerelateerde ziekten<br />
dienen in economisch opzicht vele malen<br />
hoger ingeschat te worden dan <strong>van</strong> melkziekte.<br />
• De indirecte invloeden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
hebben hun wortels in minder krachtige<br />
spiercontracties, immuunsuppressie en<br />
negatieve beinvloeding <strong>van</strong> de excretie<br />
<strong>van</strong> hormonen.<br />
• Verminderde contractiliteit <strong>van</strong> spiervezels<br />
<strong>van</strong> het maag-darmkanaal en de<br />
reproductietractus resulteert in een verminderde<br />
droge stofopname, hogere NES<br />
en als gevolg daar<strong>van</strong> in daaraan gerelateerde<br />
(metabole) ziekten en voortplantingsstoornissen.<br />
• Immuunsuppressie tengevolge <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
maakt koeien ont<strong>van</strong>kelijker<br />
voor ziekteverwekkers wat resulteert in<br />
een verhoogde incidentie/prevalentie <strong>van</strong><br />
infectieuze ziekten waaronder mastitiden.<br />
• <strong>Hypocalcemie</strong> heeft negatieve gevolgen<br />
voor het immuunsysteem, ruim voor afkalven,<br />
via verlaagde intracellulaire calcium<br />
concentraties in PBMCs.<br />
• De diagnose en behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
mag daarom nooit een eindpunt,<br />
maar moet een vertrekpunt zijn voor een<br />
zoektocht naar onderliggende oorzaken.<br />
• Differentieel diagnostisch dient hypocalcemie<br />
(melkziekte) onderscheiden te<br />
worden <strong>van</strong> het downer-cow-syndroom,<br />
veroorzaakt door hypofosfatemie of hypokalemie,<br />
verwondingen en toxische<br />
infecties.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 31
syndroom veroorzaakt door hypofosfatemie<br />
wat waarschijnlijk zijn oorzaak vindt in de<br />
relatief hoge K concentraties in ruwvoer.<br />
Hypokalemie veroorzaakt spierzwakte waardoor<br />
de koe niet meer in staat is te staan. Zij<br />
ligt meestal in sternale positie met haar hals<br />
gekanteld tegen de flank. Hypokalemische<br />
koeien hebben een sterk verminderde eetlust,<br />
een verlaagde pensactiviteit, normale pupilreflexen<br />
en zijn depressief. De concentratie<br />
<strong>van</strong> K in plasma is < 2,5 mmol/L in milde<br />
en lager dan 1,8 mmol/L in ernstige gevallen<br />
(Sielman et al. 1997; Sattler et al. 1998).<br />
Vasten en gebrek aan eetlust tengevolge <strong>van</strong><br />
gelijktijdig optredende ziekten worden als<br />
belangrijke aanleidende factoren beschouwd<br />
in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypokalemie. Naast<br />
vasten spelen ook andere factoren een rol,<br />
zoals het verstrekken <strong>van</strong> voeding die arm is<br />
aan kalium en langdurige verstrekking <strong>van</strong><br />
rantsoenen met een negatieve DCAD in de<br />
transitieperiode, excessieve renale excretie<br />
<strong>van</strong> K, enz. (Sattler et al. 1998; Peek et al.<br />
2003; Goff, 2004; Coffer et al. 2006). Een<br />
versnelde excretie door de nieren kan veroorzaakt<br />
worden door herhaalde toedieningen<br />
<strong>van</strong> corticosteroïden met mineralocorticoidactiviteiten<br />
ter behandeling <strong>van</strong> ketose of<br />
diuretica ter behandeling <strong>van</strong> uieroedeem<br />
(Sielman et al. 1997; Peek et al. 2003).<br />
Gedurende de transitieperiode daalt de droge<br />
stofopname en verkeren veel koeien in een<br />
negatieve energiestatus. Naast mobilisatie<br />
<strong>van</strong> opgeslagen vetten in vetdepots worden<br />
ook spiereiwitten gemobiliseerd om de negatieve<br />
energiestatus te compenseren en om<br />
de melkproductie in de vroege lactatieperiode<br />
te ondersteunen. Vrijgekomen K uit gemobiliseerd<br />
spiereiwit zal in eerste instantie<br />
gebruikt worden om de hypokalemie te normaliseren.<br />
Hoewel korte beperkingen in de<br />
opname <strong>van</strong> voedsel niet leiden tot een duidelijke<br />
hypokalemie (Smith en Prior, 1984)<br />
kunnen langdurige perioden <strong>van</strong> verlaagde<br />
voedselopname resulteren in een ernstige<br />
hypokalemie en vooral wanneer K versneld<br />
wordt uitgescheiden door de nieren.<br />
Zodra de stoornis gediagnosticeerd is kan zij<br />
oraal behandeld worden met 150 g KCl in 20<br />
l water tweemaal daags gedurende een aantal<br />
dagen. Gelijktijdige behandeling met een intraveneuze<br />
toediening <strong>van</strong> dextrose, met het<br />
doel een insulinepiek op te wekken die de op-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 32<br />
name <strong>van</strong> K+ in de lichaamscellen bevordert<br />
en de onderliggende ketosis, die in de meeste<br />
gevallen ook aanwezig is, bestrijdt (Sweeney,<br />
1999; Goff, 2004).<br />
7.2. Verwondingen<br />
Melkziekte kan onjuist gediagnosticeerd<br />
worden bij verwondingen aan het musculoskeletale<br />
systeem, zoals dislocatie <strong>van</strong> de<br />
heup, bekkenfracturen, verlamming <strong>van</strong> de<br />
nervus obturatorius en spierscheuringen.<br />
Deze afwijkingen kunnen secundair het gevolg<br />
zijn <strong>van</strong> melkziekte of zelfstandig optreden<br />
als gevolg <strong>van</strong> uitglijden op een gladde<br />
vloer, het bespringen door andere koeien tijdens<br />
tochtigheid of andere ongelukken, etc.<br />
Voordat de behandeling <strong>van</strong> melkziekte <strong>van</strong><br />
start gaat dienen deze mogelijkheden te worden<br />
uitgesloten.<br />
7.3. Toxische infecties<br />
Melkziekte moet onderscheiden worden <strong>van</strong><br />
peracute toxische infecties zoals coliforme<br />
mastitis, mastitis gangraenosa, acute metritis,<br />
ernstige peritonitis, aspiratie pneumonie,<br />
etc. Deze infecties/aandoeningen kunnen<br />
samengaan met de afgifte <strong>van</strong> lipopolysacchariden<br />
(LPS) <strong>van</strong> de veroorzakende<br />
bacterie. De ontstekingsreactie opgeroepen<br />
door LPS beïnvloedt de macromineralenconcentraties<br />
in plasma, wat belangrijke implicaties<br />
heeft voor de calciumhomeostase<br />
en metabole gezondheid <strong>van</strong> melkkoeien<br />
rond het afkalven. Waldron et al. (2003)<br />
rapporteerden dat de activering <strong>van</strong> het immuunsysteem<br />
via intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> LPS aan koeien halverwege de lactatie<br />
tot een verlaagde concentratie <strong>van</strong> calcium<br />
en Pi maar niet <strong>van</strong> magnesium in het serum<br />
leidde. Ook de plasma 1α,25(OH)2D concentratie<br />
werd verlaagd na toediening <strong>van</strong><br />
LPS. De wijze waarop LPS hypocalcemie<br />
en hypofosfatemie veroorzaakt is vooralsnog<br />
onduidelijk.
NIEUW<br />
FLUKIVER COMBI<br />
BESTRIJDT LEVERBOT ÉN WORMEN<br />
FLUKIVER ® COMBI bevat closantel, een middel dat volwassen en immature leverbotparasieten doodt. Closantel is<br />
bovendien uiterst effectief tegen de volwassen, immature en geïnhibeerde stadia <strong>van</strong> de rode lebmaagworm Haemonchus<br />
contortus, inclusief de benzimidazol resistente stammen.<br />
FLUKIVER ® COMBI bevat ook mebendazole, actief tegen gastro-intestinale ronde wormen, lintwormen en longwormen.<br />
Benaming: FLUKIVER ® COMBI orale suspensie voor schapen en lammeren Werkzame bestanddelen: Per ml: Closantel<br />
(als closantel natriumdihydraat) 50 mg en Mebendazole 75 mg Indicaties: Voor de behandeling <strong>van</strong> gecombineerde<br />
parasitaire besmettingen, waarvoor de activiteit <strong>van</strong> beide substanties vereist is. Trematoden Leverbot Fasciola hepatica (volwassen<br />
stadia en onvolwassen stadia <strong>van</strong> 5-8 weken) Nematoden Ronde wormen Haemonchus contortus (volwassen stadia,<br />
onvolwassen stadia, geïnhibeerde stadia en benzimidazolresistente stammen) Bunostomum sp. (volwassen stadia) Chabertia<br />
ovina (volwassen stadia en onvolwassen stadia) Oesophagostomum spp. (volwassen stadia) Capillaria spp. (volwassen stadia)<br />
Cooperia spp. (volwassen stadia) Nematodirus spp. (volwassen stadia en onvolwassen stadia) Teladorsagia circumcincta (volwassen<br />
stadia en onvolwassen stadia) Trichostrongylus axei (volwassen stadia) Trichostrongylus colubriformis (volwassen stadia en<br />
onvolwassen stadia) Trichostrongylus vitrinus (volwassen stadia) Longwormen Dictyocaulus fi laria (volwassen stadia en onvolwassen<br />
stadia) Cestoden Avitellina spp. Moniezia spp. Artropoden Oestrus ovis (schapenhorzel) 1ste, 2de en 3de larvale stadia<br />
Contra-indicaties: Niet toedienen aan dieren met een bekende overgevoeligheid voor de actieve bestanddelen. Bijwerkingen:<br />
Geen. Dosering: Voor orale toediening. Goed schudden vóór gebruik. Ten minste 10 maal omkeren vóór gebruik.<br />
De aanbevolen dosis bedraagt 10 mg/kg lichaamsgewicht closantel + 15 mg/kg lichaamsgewicht mebendazole. Dit stemt<br />
overeen met 1 ml per 5 kg lichaamsgewicht. FLUKIVER ® COMBI moet worden toegediend met behulp <strong>van</strong> een drenchpistool.<br />
Om de toediening <strong>van</strong> een juiste dosis te verzekeren, moet het lichaamsgewicht zo nauwkeurig mogelijk worden<br />
bepaald. De juistheid <strong>van</strong> het meettoestel moet worden gecontroleerd. Als dieren gezamenlijk moeten worden behandeld<br />
in plaats <strong>van</strong> individueel, moeten ze gegroepeerd worden volgens hun lichaamsgewicht en de juiste dosis daarop worden<br />
afgesteld om over- of onderdosering te vermijden. De dierenarts moet advies geven over de juiste toedieningsprogramma’s<br />
en het beheren <strong>van</strong> de kudde met het oog op een adequate controle <strong>van</strong> besmettingen met zowel leverbot als rondwormen.<br />
Wachttermijn: (Orgaan)vlees:65 dagen. Het product mag niet worden toegediend aan dieren die melk produceren<br />
bedoeld voor menselijke consumptie. Reg Nr.: BE-V344531; REG NL 102911, URA Verantwoordelijke onderneming:<br />
Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse. Janssen-Cilag BV, Postbus 90240, NL-5000LT Tilburg<br />
Verdere informatie is beschikbaar op aanvraag.<br />
®<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 33<br />
EEN COMPLETE ONTWORMING
Deel II. Risicofactoren en preventieve maatregelen<br />
Veterinaire dienstverlening richt zich <strong>van</strong><br />
oudsher op het herstellen en voorkomen<br />
<strong>van</strong> ziekten. Het voorkomen <strong>van</strong> ziekte<br />
kan ook vertaald worden in het handhaven<br />
<strong>van</strong> gezondheid. Het begrip gezondheid is<br />
niet eenvoudig te definiëren. In 1948 definieerde<br />
de World Health Organization<br />
gezondheid als een toestand <strong>van</strong> compleet<br />
lichamelijk, mentaal en sociaal welbevinden.<br />
Wanneer deze definitie wordt geaccepteerd<br />
mag gezondheid niet gezien worden<br />
als een statische maar als een dynamische<br />
situatie <strong>van</strong> welbevinden waarin levende<br />
organismen continu in staat zijn zich aan<br />
te passen aan dagelijks veranderende stress<br />
situaties op fysiek, mentaal en sociaal gebied.<br />
Gezondheid dient te worden gezien<br />
als de basis voor het optimaal presteren en<br />
produceren <strong>van</strong> mens en dier. Het gaat aan<br />
productiviteit vooraf.<br />
Op een veehouderijbedrijf zijn gezondheid<br />
en productiviteit afhankelijk <strong>van</strong> de kwaliteit<br />
<strong>van</strong> het gevoerde management op het<br />
bedrijf. Management is op het veehouderijbedrijf<br />
onder te verdelen in extern management<br />
dat zich richt op het besturen <strong>van</strong> het<br />
bedrijf als geheel, de veestapel en overige<br />
bedrijfsomstandigheden en intern management<br />
dat zich richt op het functioneren <strong>van</strong><br />
biologische functies binnen het dier. Extern<br />
management staat nagenoeg volledig onder<br />
controle <strong>van</strong> de veehouder. Dit is niet het<br />
geval met het interne management <strong>van</strong> de<br />
koe dat geheel wordt bestuurd en gecontroleerd<br />
door het autonome zenuwstelsel. Het<br />
autonome interne besturingssysteem reguleert<br />
interne biologische processen via een<br />
complex <strong>van</strong> positieve en negatieve feedbacks.<br />
Het wordt in sterke mate beïnvloed<br />
door externe managementactiviteiten <strong>van</strong><br />
de veehouder (Figuur 16).<br />
Een tussenpositie wordt ingenomen door<br />
het maag-darmkanaal. De inhoud <strong>van</strong> het<br />
maag-darmkanaal behoort tot de externe<br />
omgeving <strong>van</strong> de koe maar zodra de nutrienten<br />
opgenomen zijn in de wanden niet<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 34<br />
[Figuur 16] Beïnvloeding <strong>van</strong> het interne<br />
management <strong>van</strong> de koe door het externe<br />
management <strong>van</strong> de melkveehouder en bedrijfsomstandigheden<br />
meer. Met betrekking tot het consumeren<br />
<strong>van</strong> voedsel beïnvloeden externe managementfactoren<br />
(rantsoen-samenstelling) in<br />
de eerste plaats processen die zich afspelen<br />
in het maag-darmkanaal <strong>van</strong> de koe. De<br />
geconsumeerde voedselbestanddelen zullen<br />
daaropvolgend na hun fermentatie en<br />
absorptie, het interne management <strong>van</strong> de<br />
koe gaan beïnvloeden. Een groot verschil<br />
tussen de “klassieke” omgevingsfactoren<br />
en de omgevingsfactoren binnen het maagdarmkanaal<br />
is dat er in het laatste geval<br />
een zeer intensieve wederzijdse beïnvloeding<br />
bestaat tussen externe risicofactoren<br />
en het interne management <strong>van</strong> de koe,<br />
Voorbeelden zijn speekselproductie, motiliteit<br />
<strong>van</strong> het maag-darmkanaal (regurgitatie)<br />
en herkauwen.<br />
Wanneer externe managementactiviteiten<br />
niet goed worden uitgevoerd vormen<br />
ze risicofactoren voor het functioneren<br />
<strong>van</strong> het interne management <strong>van</strong> de koe.<br />
Risicofactoren, <strong>van</strong> welke aard ook, zijn<br />
actoren die uiteindelijk de homeostatische<br />
lichaamsfuncties in negatieve zin beïnvloe-
den. In analogie met management, kunnen<br />
risicofactoren onderverdeeld worden in externe<br />
en interne actoren. Externe risicofactoren<br />
zijn vrijwel altijd, zij het in rustende<br />
vorm, op het bedrijf aanwezig. Zij kunnen<br />
echter worden geactiveerd door inadequate<br />
managementpraktijken of nalatigheden <strong>van</strong><br />
de veehouder of door oncontroleerbare (klimatologische)<br />
bedrijfsomstandigheden. Zij<br />
zullen het interne management <strong>van</strong> de koe<br />
verstoren wanneer zij niet aansluiten op het<br />
functioneren <strong>van</strong> biologische lichaamsfuncties.<br />
Het interne autonome management <strong>van</strong><br />
de koe beïnvloedt haar eigen besturingssysteem<br />
alleen negatief wanneer inwendige<br />
ziekten het functioneren <strong>van</strong> biologische<br />
functies belemmeren. Ziekten vormen dus<br />
risicofactoren voor het autonoom functionerend<br />
management systeem <strong>van</strong> de koe.<br />
Echter, deze zijn meestal weer het resultaat<br />
<strong>van</strong> inadequate externe managementpraktijken.<br />
Met betrekking tot landbouwhuisdieren<br />
geldt dat de veehouder <strong>van</strong> zijn dieren continu<br />
verwacht dat zij optimaal zo niet maximaal<br />
presteren binnen de mogelijkheden,<br />
die de dieren worden geboden <strong>van</strong>uit hun<br />
genetische make-up, het actuele management<br />
<strong>van</strong> de veehouder en externe omgevingsomstandigheden.<br />
De drang om continu<br />
op hoog niveau te moeten produceren<br />
plaatst de interne biologische functies<br />
<strong>van</strong> de koe onder een voortdurende stress.<br />
Stress creëert weer het speelveld voor een<br />
veelvoud <strong>van</strong> additionele risicofactoren.<br />
Samenvattend kan opgemerkt worden dat<br />
externe managementactiviteiten <strong>van</strong> de<br />
veehouder inclusief omgevingsfactoren een<br />
stimulerende of belemmerende rol spelen<br />
in het functioneren <strong>van</strong> het productiedier.<br />
Wanneer de externe en/of interne managementactiviteiten<br />
de biologische lichaamsfuncties<br />
in negatieve zin beïnvloeden noemen<br />
we het risicofactoren.<br />
In Deel II zullen belangrijke externe (management-<br />
en omgevingsgebonden) en interne<br />
(koegebonden) risicofactoren, die een<br />
rol spelen in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie,<br />
nader worden toegelicht. Zij zullen<br />
worden gevolgd door een bespreking <strong>van</strong><br />
preventieve maatregelen die genomen zouden<br />
kunnen/moeten worden om de effecten<br />
<strong>van</strong> de belangrijkste risicofactoren te eli-<br />
mineren of nog beter te voorkomen. Enkele<br />
<strong>van</strong> de genoemde risicofactoren en preventieve<br />
maatregelen zullen in een ander verband<br />
ook weer ter sprake worden gebracht<br />
in Deel III: monitoringsaspecten<br />
Als inleiding op de bespreking <strong>van</strong> risicofactoren<br />
en preventieve maatregelen zal nu<br />
allereerst in het kort aandacht worden besteedt<br />
aan factoren die een rol spelen in de<br />
regulering <strong>van</strong> de homeostase <strong>van</strong> calcium.<br />
Calcium Homeostase<br />
Calcium homeostase richt zich op het handhaven<br />
<strong>van</strong> een calciumconcentratie in bloed<br />
tussen 8-11 mg/100ml die nodig is voor het<br />
optimaal functioneren <strong>van</strong> diverse fysiologische<br />
processen op cellulair- en weefselniveau.<br />
Veranderingen in Ca 2+ concentraties<br />
in het bloed worden continu geregistreerd<br />
door specifieke cellen in de bijschildklier.<br />
Wanneer zich veranderingen voordoen worden<br />
homeostatische activiteiten gestimuleerd.<br />
Voor de regulering <strong>van</strong> Ca 2+ homeostase zijn<br />
verschillende organen en calciotrope (calciumlievend)<br />
hormonen betrokken. Daartoe<br />
behoren de nieren, het skelet, de darmen<br />
en de bijschildklieren en de hormonen, parathyroïdhormoon<br />
(PTH), het semi-steroid<br />
hormoon vitamine D (1α,25(OH)2D), en<br />
calcitonine (Ramasamy, 2006).<br />
De calciumhomeostase omvat een continue<br />
regulering <strong>van</strong> opname <strong>van</strong> calcium uit het<br />
maag-darmkanaal en de botten en terugresorptie<br />
uit de nieren door calciotrope hormonen<br />
(Figuur 17). Wanneer dit goed en<br />
gecoördineerd plaatsvindt, wordt subklinische<br />
en klinische hypocalcemie voorkomen.<br />
Wanneer echter externe factoren het regulerend<br />
functioneren <strong>van</strong> calciotrope hormonen<br />
verstoren zal ook het evenwicht tussen<br />
calciumopname en verlies verstoord worden.<br />
Als gevolg daar<strong>van</strong> zal de concentratie <strong>van</strong><br />
calcium niet binnen fysiologische grenzen<br />
gehandhaafd blijven wat vervolgens tot de<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie zal leiden.<br />
Verstoringen in het functioneren <strong>van</strong> calciotrope<br />
hormonen treden op wanneer disproportionele<br />
hoeveelheden kationen (met name<br />
K) <strong>van</strong>uit het rantsoen in het bloed worden<br />
opgenomen.<br />
In de late dracht neemt de calciumbehoefte<br />
toe als gevolg <strong>van</strong> de stijgende vraag naar<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 35
calcium door de snel groeiende foetus en de<br />
biestproductie. Bij het afkalven zakt de calciumvraag<br />
<strong>van</strong> de foetus naar nul maar bereikt<br />
de calciumafgifte aan de biest een maximum.<br />
De adaptatie aan de acuut optredende vraag<br />
naar calcium die afgevoerd wordt naar de<br />
biest en later naar de melk blijkt dan in vele<br />
gevallen niet voor honderd procent effectief<br />
plaats te vinden. Dit verklaart waarom veel<br />
niet-paretische koeien toch een bepaalde<br />
mate <strong>van</strong> hypocalcemie ervaren rond het<br />
afkalven (Figuur 2). Een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />
dier waarin de adaptatie veelal wel optimaal<br />
verloopt, is de eierleggende hen.<br />
De optimaal verlopende calciumhomeostase<br />
<strong>van</strong> de eier-leggende hen<br />
Een eier-leggende hen deponeert dagelijks<br />
een hoeveelheid calcium in het ei wat<br />
overeenkomt met 10% <strong>van</strong> het calcium dat<br />
in het gehele skelet aanwezig is. Het calcium<br />
moet elke dag uit het maag-darmkanaal<br />
en uit het skelet verkregen worden.<br />
Vervolgens moet het calcium dat opgenomen<br />
is uit de botten weer binnen een tijdsspan<br />
<strong>van</strong> 24 uur aangevuld worden om<br />
progressieve calciumtekorten in het skelet,<br />
gedurende de opeenvolgende dagelijks cycli<br />
<strong>van</strong> eieren leggen, te voorkomen. Deze<br />
in- en uitvoer <strong>van</strong> Ca, met behoud <strong>van</strong> een<br />
stabiele concentratie <strong>van</strong> geïoniseerd Ca 2+<br />
in het plasma, vindt continu plaats (Brown<br />
en MacLeod, 2001). Helaas is de melkoe<br />
daartoe niet instaat.<br />
De rol <strong>van</strong> magnesium in calcium homeostase<br />
Calciotrope hormonen spelen een belangrijke<br />
rol in het handhaven <strong>van</strong> de homeostase<br />
<strong>van</strong> calcium rond afkalven. Dit geldt<br />
met name PTH en vitamine D.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 36<br />
[Figuur 17] Schematisch diagram <strong>van</strong> de<br />
rol <strong>van</strong> parathyroïdhormoon en vitamine D<br />
(1,25(OH2D) in de calcium- en fosfaathomeostase<br />
(Brown, 1991).<br />
Als reactie op kleine dalingen in de Ca 2+<br />
concentratie in het bloed reageren de bijschildklieren<br />
binnen enkele seconden met<br />
PTH afgifte. Vervolgens bindt PTH aan<br />
specifieke receptoren op gespecialiseerde<br />
cellen in de nieren en botten en andere<br />
weefsels, waar het de volgende processen<br />
stimuleert (Figuur 17): 1) de activering <strong>van</strong><br />
het enzym1α-hydroxylase in de nieren dat<br />
nodig is voor de omzetting <strong>van</strong> het in de lever<br />
gevormde 25(OH)D naar 1α,25(OH)2D<br />
dat nodig is voor de absorptie <strong>van</strong> calcium<br />
uit de darmen, 2) de mobilisatie <strong>van</strong> Ca 2+<br />
uit de botten samen met 1α,25(OH)2D en<br />
3) de reabsorptie <strong>van</strong> Ca 2+ uit de urine,<br />
(Brown, 1991; Murray et al., 2008).<br />
Als reactie op kleine dalingen in de Ca 2+<br />
concentratie in het bloed reageren de bijschildklieren<br />
binnen enkele seconden met<br />
PTH afgifte. De afgifte <strong>van</strong> PTH door de<br />
bijschildklieren en de binding <strong>van</strong> PTH<br />
aan zijn receptoren in doelcellen (targetcellen)<br />
zijn Mg 2+ afhankelijk (Fox et al., 2001;<br />
Schimatschek et al., 1997). De binding <strong>van</strong><br />
PTH aan de receptoren <strong>van</strong> targetcellen is<br />
ook pH afhankelijk. Een geringe toename<br />
<strong>van</strong> de pH in extracellulaire vloeistoffen<br />
zoals bloed maakt de receptoren <strong>van</strong> targetcellen<br />
in nieren en botten minder gevoelig<br />
voor de werking <strong>van</strong> PTH. Toename <strong>van</strong><br />
de pH in extracellulaire vloeistoffen wordt<br />
veroorzaakt door hoge kation (K) gehalte<br />
in rantsoenen <strong>van</strong> droogstaande koeien.<br />
Hoe deze interacties tot stand komen is nog<br />
niet geheel opgehelderd. Goff (2000) heeft
[Figuur 18] Hypothetische interactie tussen<br />
PTH en zijn receptor (“Key and lock” theorie)<br />
op het oppervlak <strong>van</strong> bot- en niercellen onder<br />
verschillende pH waarden in bloed (Goff,<br />
2006).<br />
hier een hypothese voor opgesteld die de<br />
“Key en Lock theorie” wordt genoemd.<br />
Key en Lock theorie<br />
Goff (2000) suggereert dat PTH, afgegeven<br />
als reactie op hypocalcemie, zich via<br />
het sleutel-slot principe bindt aan receptoren<br />
die zich op het oppervlak <strong>van</strong> cellen<br />
in de botten en de nieren bevinden. Deze<br />
binding stimuleert het Mg afhankelijke enzym<br />
adenylaatcyclase, dat dan resulteert<br />
in de productie <strong>van</strong> cyclisch AMP dat als<br />
second messenger werkt in het cytoplasma<br />
<strong>van</strong> de doelcellen (Figuur 18). Wanneer de<br />
sleutel (PTH) zich in het slot bevindt (target<br />
cel) krijgt PTH, bij een pH waarde <strong>van</strong><br />
7.35 in bloed en extracellulaire vloeistoffen,<br />
de mogelijkheid de targetcel optimaal<br />
te stimuleren. Dit leidt dan onder andere tot<br />
de bovenbeschreven renale productie <strong>van</strong><br />
1α,25(OH)2D. Een slechte communicatie<br />
over en weer tussen PTH en zijn receptor<br />
vermindert echter het vermogen <strong>van</strong> de<br />
koe om calcium te resorberen uit de botten<br />
en 1α,25(OH)2D te synthetiseren dat<br />
nodig is voor de actieve absorptie <strong>van</strong> calcium<br />
door de darmwand uit de darmen. Dit<br />
is het geval bij hogere pH waarden in het<br />
bloed waarbij minder PTH wordt gebonden<br />
en dientengevolge minder cyclisch AMP<br />
wordt gevormd en de target cel ook minder<br />
geactiveerd wordt (Goff, 2008). Dit laatste<br />
zou te wijten zijn aan verandering <strong>van</strong> de<br />
structuur <strong>van</strong> de PTH-receptor zodat PTH<br />
Takehome messages<br />
• Melkziekte kan worden gekenmerkt als<br />
een tijdelijk uit balans zijn <strong>van</strong> de mechanismen<br />
die zorgen voor de calciumhomeostase<br />
in de extracellulaire vloeistoffen<br />
<strong>van</strong> koeien wanneer de vraag naar calcium<br />
door de foetus en de biest de aanvoer<br />
<strong>van</strong> calcium uit het rantsoen te boven gaat.<br />
• De calciumhomeostase is een multifactorieel<br />
proces waarbij verschillende mineralen<br />
en organen betrokken zijn.<br />
• Afwijkingen in calcium homeostasis<br />
worden veroorzaakt door een overmatige<br />
opname <strong>van</strong> kationen (K) uit het rantsoen<br />
wat dan resulteert in hypocalcemie.<br />
• De ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie heeft<br />
zijn wortels in een verlaagd vermogen<br />
<strong>van</strong> de receptoren in de nieren, botten<br />
en darmen om adequaat te reageren op<br />
1,25(OH)2, vitamine D en PTH wanneer<br />
er een plotselinge en substantiële calciumbehoefte<br />
is.<br />
• De calcium en fosforhomeostase wordt<br />
gecontroleerd door PTH, 1α,25(OH)2D.<br />
• De Ca 2+ concentratie in het bloed wordt<br />
continu geregistreerd door sensoren die<br />
gelokaliseerd zijn in de wand <strong>van</strong> de carotis<br />
arterie.<br />
• Geregistreerde informatie wordt doorgegeven<br />
aan de bijschildklieren die daarop<br />
al of niet PTH afgeven.<br />
• PTH activeert het enzym 1αhydroxylase<br />
in de nieren dat vervolgens 25(OH)D in<br />
1α,25(OH)2D omzet.<br />
• De nieren zijn zeer belangrijk voor de calciumhomeostase<br />
<strong>van</strong>wege hun uitscheidings-<br />
en reabsorptiecapaciteiten <strong>van</strong> calcium.<br />
• De botten spelen een belangrijke rol in<br />
het bufferen voor de calcium- en fosforhomeostase<br />
in de lichaamsvloeistoffen.<br />
er niet meer efficiënt op kan inwerken.<br />
Deze theorie verklaart waarom koeien, die<br />
een rantsoen ont<strong>van</strong>gen dat rijk is aan kationen<br />
(K), waardoor het bloed meer alkalisch<br />
wordt, risico lopen hypocalcemisch<br />
te worden. Het vermogen <strong>van</strong> de koe om<br />
adequaat te reageren op een calciumtekort<br />
wordt hierdoor belemmerd (Krapf et al.<br />
1992; Bushinsky, 1996; Bushinsky, 2001).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 37
Tegen de bovengeschetste achtergrond zullen<br />
nu de meest belangrijke risicofactoren en<br />
preventieve maatregelen worden beproken.<br />
Risicofactoren<br />
1. Externe risicofactoren<br />
Onder de externe risicofactoren worden<br />
invloeden gerekend die <strong>van</strong> buitenaf op de<br />
koe inwerken en de kans op het ontstaan<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie verhogen. Van deze risicofactoren<br />
vormen enkele een vast gegeven<br />
zoals grondsoort of huisvesting. Andere externe<br />
factoren zijn management gerelateerd<br />
en kunnen op elk moment in de productiecyclus<br />
een rol spelen. Management gerelateerde<br />
risicofactoren hebben het voordeel<br />
dat ze op korte termijn, middels gerichte<br />
preventieve maatregelen, kunnen worden<br />
geëlimineerd.<br />
1.1. Grondsoorten<br />
De grondsoort vormt een belangrijke risicofactor<br />
voor de ontwikkeling <strong>van</strong> subklinische<br />
en klinische hypocalcemie. Grond<br />
bevat onder andere macromineralen die essentieel<br />
zijn voor de groei <strong>van</strong> planten zoals<br />
stikstof, fosfaat, calcium, magnesium en<br />
kalium. Van de genoemde mineralen spelen<br />
K en Mg een belangrijke rol in het ontstaan<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie. De gehaltes en beschikbaarheid<br />
<strong>van</strong> de genoemde mineralen voor<br />
opname door planten verschillen per grondsoort<br />
(Figuur 19).<br />
Klei bevat relatief veel K, in het bijzonder<br />
fijn korrelige klei in tegenstelling tot de<br />
lichtere zand en kalkhoudende en sommige<br />
veengronden. De aanwezigheid <strong>van</strong> K in<br />
klei is mede afhankelijk <strong>van</strong> het humusgehalte<br />
waaraan K zich bindt. Kalium in kleigrond<br />
wordt niet gemakkelijk uitgespoeld<br />
wat wel het geval is in lichte grondsoorten.<br />
Minder uitspoeling resulteert weer in hogere<br />
K gehalten in de grond. De teelt <strong>van</strong><br />
ruwvoer loopt dan het risico dat ook meer<br />
K wordt opgenomen en vooral op percelen<br />
die bemest worden met drijfmest (Russsell,<br />
1961; Rehm and Schmitt, 1997).<br />
De lichtere grondsoorten vertonen eerder K<br />
tekorten door een hogere mate <strong>van</strong> uitspoeling.<br />
Dit kan versterkt worden wanneer een<br />
hoge N bemesting wordt toegepast waardoor<br />
het gewas sneller groeit en meer pro-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 38<br />
[Figuur 19] Zou deze grond een risicofactor<br />
kunnen vormen voor hypocalcemie bij<br />
de koe ?<br />
duct wordt geproduceerd en daardoor meer<br />
K uit de grond wordt opgenomen. Lichtere<br />
gronden vereisen daarom jaarlijks een aanvullende<br />
K bemesting (Russsell, 1961).<br />
De beschikbaarheid <strong>van</strong> K uit de bodem<br />
voor planten varieert <strong>van</strong> gering via matig<br />
tot goed. Bij een matige beschikbaarheid<br />
<strong>van</strong> kalium is de groei <strong>van</strong> gewassen<br />
beperkt en deze wordt na een kaliumtekort<br />
in de regel in het zelfde seizoen niet<br />
meer ingehaald (Rehm and Schmitt, 1997).<br />
Kaliumdeficiënties in planten worden zichtbaar<br />
als vergeling, bruin kleuring <strong>van</strong> afstervende<br />
bladeren en lagere gewasopbrengsten.<br />
Deficiënties treden pas op zodra het K gehalte<br />
in planten lager is dan 0.8 %. De symptomen<br />
zijn vergelijkbaar met veranderingen<br />
die optreden tijdens droogte en veroudering<br />
<strong>van</strong> planten (Rehm en Schmitt, 1997).<br />
Een grondsoort kan relatief ook een overmaat<br />
aan K bevatten na toediening (injectie)<br />
<strong>van</strong> drijfmest. Dergelijke gronden vormen<br />
een risico voor een hoog K gehalte in<br />
de daarop geteelde gewassen en als gevolg<br />
daar<strong>van</strong> voor het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Naast K speelt Mg een belangrijke rol in<br />
talrijke biologische processen <strong>van</strong> dier en<br />
plant. Magnesium geeft de bladeren <strong>van</strong><br />
planten hun groene kleur. Een Mg deficiën-
tie uit zich in geel verkleuring <strong>van</strong> de bladeren<br />
aan<strong>van</strong>gend in de meer oudere bladeren<br />
tussen de bladnerven en aan de bladranden.<br />
Dit wordt gevolgd door andere kleurveranderingen<br />
zoals paars, bruin en rood (Berry,<br />
2010).<br />
Hypomagnesemie in ruwvoer (gras) is betrokken<br />
bij het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
maar ook bij andere ziekten <strong>van</strong> herkauwers.<br />
De bekendste vorm <strong>van</strong> deficiëntie<br />
manifesteert zich als kopziekte (Grunes et<br />
al.1970; Tamminga, 1996).<br />
Te hoge gehaltes aan kalium blokkeren de<br />
opname <strong>van</strong> magnesium door de plant. Een<br />
laag Mg gehalte in ruwvoer hoeft niet alleen<br />
veroorzaakt te worden door een remming<br />
<strong>van</strong> de opname door K en andere positief<br />
geladen kationen zoals K+, Na+, Ca 2+ ,<br />
en NH4+ en Mn 2+ maar ook door een tekort<br />
aan Mg in de grond (Kurvits en Kirkby,<br />
1980). Het laatste wordt het vaakst gezien<br />
op de lichtere, zanderige en zuurdere grondsoorten.<br />
Zware regenval zal een tekort verergeren.<br />
Vanwege hun belangrijke biologische functies<br />
in dier en plant is het uitermate belangrijk<br />
dat de gehalten aan mineralen en in het<br />
bijzonder <strong>van</strong> K en Mg in teeltgrond, regelmatig<br />
wordt bepaald.<br />
1.2. Hoeveelheid, methoden en seizoen <strong>van</strong><br />
bemesting<br />
Het K gehalte <strong>van</strong> de grond bepaalt het K<br />
gehalte <strong>van</strong> het daarop geteelde ruwvoer.<br />
Kalium is een essentieel mineraal voor de<br />
groei <strong>van</strong> planten en dus voor de ruwvoerproductie.<br />
Het maakt geen deel uit <strong>van</strong> permanente<br />
plantstructuren maar is indirect<br />
<strong>van</strong> essentieel belang doordat het functioneert<br />
als een katalysator in talrijke enzymatische<br />
processen in de plant. Behalve als<br />
groeifactor is kalium <strong>van</strong> belang om planten<br />
te ondersteunen in het overleven <strong>van</strong> extreme<br />
koude, hitte, droogte en ziekten. Het<br />
is tevens betrokken bij de regulering <strong>van</strong><br />
de opening en sluiting <strong>van</strong> stomata (kleine<br />
openingen in bladeren) welke laatste verantwoordelijk<br />
zijn voor koeling, en opname<br />
<strong>van</strong> CO2 uit de lucht voor fotosynthese<br />
(Hinnant and Kohtman, 1982; Ball, 2004).<br />
In al deze functies <strong>van</strong> groeiende planten is<br />
K in relatieve grote hoeveelheden vereist.<br />
De hoeveelheid mest, methode <strong>van</strong> bemes-<br />
ting, en tijd in het groeiseizoen waarop bemesting<br />
plaatsvindt zijn belangrijke factoren<br />
die het K gehalte in ruwvoer bepalen.<br />
De meeste boeren trachten hun ruwvoerproductie<br />
te maximaliseren. Om dit te bereiken<br />
dient redelijk veel K in de grond aanwezig<br />
te zijn. Om melkziekte te voorkomen<br />
dient echter een rantsoen gevoerd te worden<br />
met een negatieve DCAD. Dit kan bereikt<br />
worden met ruwvoer met een relatief laag K<br />
gehalte dat geteeld is op gronden met lage K<br />
gehalten. Dit betekent dat het streven naar<br />
hoge gewasopbrengsten enerzijds en een<br />
lage incidentie <strong>van</strong> melkziekte anderzijds<br />
tegenstrijdige doelstellingen zijn.<br />
Bemesting met grote hoeveelheden drijfmest<br />
gedurende meerdere jaren zonder<br />
grondbemonstering tussendoor zal tot hoge<br />
K concentraties in het ruwvoer (> 3%) leiden<br />
omdat het K gehalte in ruwvoer het<br />
K gehalte in de grond waarop het geteeld<br />
is volgt. Planten hebben ook het vermogen<br />
om meer K op te nemen dan nodig is voor<br />
hun behoefte. Wanneer het K gehalte in de<br />
wortelzone meer dan voldoende is om aan<br />
de behoeften <strong>van</strong> de plant te voldoen kan<br />
extra K door planten worden geabsorbeerd.<br />
Dit is bekend als “luxury consumption”.<br />
Deze “luxury consumption” <strong>van</strong> K levert<br />
geen extra opbrengst of groeivertraging <strong>van</strong><br />
gewassen op maar vormt wel een risicofactor<br />
voor hypocalcemie na opname door de<br />
droogstaande koe. Het belemmert tevens de<br />
opname <strong>van</strong> Mg door de plant (Soder and<br />
Stout, 2003). Dit laatste kan daardoor weer<br />
leiden tot het ontstaan <strong>van</strong> hypomagnesemie<br />
(Tamminga,1996).<br />
Op veel bedrijven wordt bij de teelt <strong>van</strong><br />
ruwvoer voor droogstaande koeien geen<br />
rekening gehouden met het K gehalte <strong>van</strong><br />
de grond en de intensiteit <strong>van</strong> de bemesting<br />
<strong>van</strong> deze gronden. Regelmatige bepaling<br />
<strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong> percelen bestemd<br />
voor ruwvoerproductie voor droogstaande<br />
koeien vindt vaak te weinig plaats. De bemesting<br />
met drijfmest of andere K houdende<br />
meststoffen vindt daardoor vaak ongecontroleerd<br />
plaats. Dit vormt dan weer een<br />
groot risico voor het optreden <strong>van</strong> klinische<br />
en subklinische hypocalcemie.<br />
Behalve de hoeveelheid mest speelt ook de<br />
wijze <strong>van</strong> bemesting een rol in het K ge-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 39
[Figuur 20] Zodebemester<br />
halte <strong>van</strong> het geteelde gewas. Bemesting<br />
met drijfmest is in een aantal landen alleen<br />
toegestaan via bodeminjectie (Figuur<br />
20) en niet via oppervlakte bemesting om<br />
verdamping <strong>van</strong> N en contaminatie <strong>van</strong> oppervlakte<br />
water met N en Pi en andere mineralen<br />
zoveel als mogelijk te voorkomen.<br />
Sutton (1982) bemestte percelen, bestemd<br />
voor de teelt <strong>van</strong> snijmaïs, gedurende drie<br />
achtereenvolgende jaren met drijfmest afkomstig<br />
<strong>van</strong> varkens. De drijfmest bevatte<br />
N, P, en K hoeveelheden die boven de gewasbehoeften<br />
uitgingen. Bemesting vond<br />
via bodeminjectie of via oppervlakte toediening<br />
plaats. Het gehalte aan N, P, en K<br />
in de bladeren <strong>van</strong> de maïsplanten bleek na<br />
bodeminjectie hoger dan na oppervlakte<br />
bemesting.<br />
Soder en Stout (2003) onderzochten het effect<br />
<strong>van</strong> oplopende drijfmestgiften <strong>van</strong> 0 tot<br />
672 Kg N/Ha/jaar (oppervlakte bemesting)<br />
op het gehalte aan mineralen op drie grondsoorten.<br />
Zij vonden dat de P concentratie in<br />
gras gelijk bleef, het Ca- en Mg gehalte afnam<br />
bij toenemende drijfmestgiften, en het<br />
K gehalte significant toenam <strong>van</strong> 2.55% tot<br />
3.45% (P< 0.05). Het effect <strong>van</strong> de grondsoort<br />
op het K gehalte <strong>van</strong> het gewas varieerde<br />
afhankelijk <strong>van</strong> onder anderen de<br />
water binding- en drainagecapaciteit <strong>van</strong> de<br />
grond, pH, en geografische locatie.<br />
In een aantal landen is het uitrijden <strong>van</strong><br />
drijfmest seizoensgebonden. Wanneer alleen<br />
in het voorjaar organische mest mag<br />
worden uitgereden kan K gemakkelijk worden<br />
opgenomen door de dan snel groeiende<br />
planten. Dit kan tot hoge K gehalten leiden<br />
in de gewassen (Allen en Davies, 1981).<br />
Uit bovenstaande volgt dat drijfmest toe-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 40<br />
diening, volume, en tijd <strong>van</strong> toediening risicofactoren<br />
kunnen zijn voor het oogsten<br />
<strong>van</strong> ruwvoer met hoge K gehalten dat bij<br />
voorkeur niet aan droogstaande koeien verstrekt<br />
dient te worden.<br />
1.3. Seizoen en Klimatologische omstandigheden<br />
Kalium beschikbaarheid voor wortels <strong>van</strong><br />
planten is het hoogst in beluchte losse gronden<br />
met neutrale tot licht zure pH, onder<br />
relatief warme (15-26ºC) temperaturen en<br />
vochtige condities. Dit verklaart waarom K<br />
concentraties in grassen in het voorjaar onder<br />
deze omstandigheden relatief hoog kunnen<br />
zijn gevolgd door enigszins lagere gehalten<br />
in de tweede snede (Thomas, 1999).<br />
Dit laatste geldt uiteraard alleen wanneer<br />
tussentijds geen bemesting heeft plaats<br />
gevonden. Kalium wordt makkelijk uitgespoeld<br />
<strong>van</strong>uit de plant onder vochtige (regen,<br />
douw) omstandigheden. De reden is dat<br />
K zich in celvloeistof bevindt en geen deel<br />
uitmaakt <strong>van</strong> enig structureel plantmateriaal<br />
(Undersander and Kelling, 2002). Echter<br />
bij hoge waterstanden is het zuurstofgehalte<br />
in de grond verlaagd waardoor de respiratie<br />
<strong>van</strong> de planten en de K opname afneemt<br />
(Rehm and Schmitt, 1997). Het verdient<br />
daarom aanbeveling om de klimatologische<br />
omstandigheden, waaronder ruwvoer werd<br />
geoogst, retrospectief te evalueren.<br />
1.4. Kationen (K) gehalte <strong>van</strong> het closeup<br />
rantsoen<br />
De meeste rantsoenen, die aan droogstaande<br />
koeien worden gevoerd, vertonen een overmaat<br />
aan kationen zoals K en Na in vergelijking<br />
met anionen zoals Cl en S. Dit resulteert<br />
meestal in een rantsoen met een positief<br />
kation-anion verschil en dientengevolge<br />
in een licht alkalische zuur-base balans in<br />
extracellulaire vloeistoffen, inclusief bloed.<br />
Droogstaande koeien die een dergelijk alkalisch<br />
rantsoen consumeren lopen een hoger<br />
risico om hypocalcemie te ontwikkelen dan<br />
koeien met een negatief kation-anion verschil<br />
zoals al in 1947 werd gesuggereerd<br />
door Craige and Stoll en later bevestigd is<br />
door veel andere onderzoekers. De alkalisering<br />
vermindert de binding <strong>van</strong> calciotrope<br />
hormonen aan hun receptoren in weefsels<br />
die nodig is voor het mobiliseren <strong>van</strong> cal-
cium uit de botten en de absorptie <strong>van</strong> calcium<br />
uit de ingewanden in bloed (Fisher et al.<br />
1994; Sanchez and Beede, 1994; Goff and<br />
Horst, 1997). De opname <strong>van</strong> calcium uit<br />
het rantsoen en de mobilisering <strong>van</strong> calcium<br />
uit de botten is dus in sterke mate gerelateerd<br />
aan de kalium status <strong>van</strong> de koe.<br />
Wanneer geen rantsoenen kunnen worden<br />
geformuleerd uit ruwvoersoorten met een<br />
laag K gehalte is het risico <strong>van</strong> het optreden<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie levensgroot aanwezig.<br />
In de praktijk blijkt het belang <strong>van</strong> de teelt<br />
<strong>van</strong> ruwvoer met een laag kation gehalte en<br />
vooral <strong>van</strong> K nog te weinig aandacht te krijgen.<br />
Dat heeft tot gevolg dat zowel de melkveehouder,<br />
landbouwkundige voorlichter en<br />
dierenarts later in de productieketen met de<br />
gevolgen er<strong>van</strong> worden geconfronteerd in<br />
de vorm <strong>van</strong> klinische (melkziekte) en subklinische<br />
hypocalcemie. In deze confrontatie<br />
moet dan alsnog naarstig gezocht worden<br />
naar allerlei hulpmiddelen om de schade<br />
veroorzaakt door hypocalcemie zoveel als<br />
mogelijk te beperken. In veterinaire termen<br />
kan deze benadering gedefinieerd worden<br />
als het paard achter de wagen spannen.<br />
In tegenstelling tot bij droogstaande koeien<br />
vormen relatief hoge K gehalten in rantsoenen<br />
voor lacterende koeien geen risico<br />
omdat deze een bepaalde overmaat aan K<br />
verlangen tengevolge <strong>van</strong> het feit dat zij K<br />
uitscheiden in de melk (Daniels et al, 1985).<br />
1.5. Kationen gehalte <strong>van</strong> drinkwater<br />
In de literatuur wordt veel aandacht besteed<br />
aan kationen en anionen gehalten <strong>van</strong> ruwvoer<br />
en bijproducten maar niet <strong>van</strong> water.<br />
Drinkwater kan echter wel degelijk een<br />
risicofactor vormen voor het ontstaan <strong>van</strong><br />
hypocalcemie wanneer het vervuild is met<br />
hoge concentraties kationen en speciaal<br />
met K uit de omgeving.<br />
Naast K kunnen ook ander mineralen zoals<br />
Mg en Na in verhoogde concentraties<br />
in water voorkomen welke de gezondheid<br />
eveneens in negatieve zin kunnen beïnvloeden.<br />
Hoge concentraties <strong>van</strong> Mg en sulfiet<br />
kunnen diarree veroorzaken en de behoeften<br />
aan selenium en koper doen verhogen.<br />
Tabel 3 laat zien dat er een grote variatie<br />
kan bestaan in gehalten aan kationen en anionen<br />
in drinkwater tussen melkveebedrijven.<br />
De grote variatie wordt dikwijls niet<br />
onderkend of rekening mee gehouden bij<br />
het formuleren <strong>van</strong> rantsoenen voor droogstaande<br />
koeien. Het is echter <strong>van</strong> groot<br />
belang hier tijdens een bedrijfsbezoek aandacht<br />
aan te besteden en er bij melkveehouders<br />
op aan te dringen het drinkwater voor<br />
hun vee regelmatig te laten analyseren.<br />
1.6. Weidegang<br />
Wanneer droogstaande koeien worden geweid<br />
kunnen ze onderhevig zijn aan hoge<br />
variabele K, Mg en Ca concentraties in het<br />
Soort/eigenschappen Eenheid Minimum Gem. Maximum Aanbevolen<br />
pH 7.38 7,66 8.32 6,5-8,5 5<br />
Calcium mg/L 0,35 66,55 217,00
gras op individuele bedrijven. Het kationanion<br />
verschil <strong>van</strong> ruwvoer kan variëren<br />
tussen 0 en +760 mEq/Kg DS (Roche et al,<br />
2003). In een onderzoek <strong>van</strong> Roche (2002)<br />
bleek 30 tot 40% <strong>van</strong> de koeien die percelen<br />
beweidden met een hoog (>3.5%) K gehalte<br />
in de grond, plasma calcium concentraties <<br />
2 mmol/l op de dag <strong>van</strong> afkalven lieten zien.<br />
De incidentie <strong>van</strong> melkziekte (plasma < 1.4<br />
mmol/l) varieerde tussen 0 en 14 %. Om<br />
melkziekte in grazende koeien te limiteren<br />
wordt geadviseerd close up koeien de laatste<br />
3 weken voor de verwachte afkalfdatum te<br />
huisvesten en een (voeder)strategie te volgen<br />
die de kans op hypocalcemie minimaliseert.<br />
[Figuur 21] Droogstaande koeien met weidegang.<br />
Heeft grondbemonstering plaats<br />
gevonden?<br />
1.7. Huisvestingscondities<br />
Droogstaande koeien kunnen binnen of buiten<br />
worden gehouden hetzij in de wei of in<br />
een uitloop (paddock). Het opstallen <strong>van</strong><br />
koeien kan echter stresssituaties veroorzaken<br />
bv door een hoge stalbezetting, slechte<br />
ligboxen of vloeroppervlakten en hittestress.<br />
Dergelijke omstandigheden zijn bij koeien<br />
in de close-up periode geassocieerd met een<br />
verhoogde melkziekte incidentie wat wordt<br />
toegeschreven aan een verminderde droge<br />
stof opname (Houe et al, 2001).<br />
Op bedrijven waar de huisvesting het niet<br />
toelaat close up koeien op te stallen zonder<br />
overbezetting of adequate ventilatie, kan het<br />
een oplossing bieden de koeien meer ruimte<br />
te geven in de vorm <strong>van</strong> een uitloop. Deze<br />
kan bestaan uit een weide of een paddock<br />
met zand of een andere kale bodem.<br />
Indien gebruik gemaakt wordt <strong>van</strong> een<br />
weide dient dit te geschieden op percelen<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 42<br />
met een laag kalium gehalte in de grond of<br />
waar<strong>van</strong> het gras topdressing met ammoniumchloride<br />
heeft ondergaan en indien nodig<br />
met magnesiumsulfaat. Beter is een paddock<br />
te creëren met een kale (zand) bodem en<br />
met een permanente toegang tot een overdekte<br />
plaats die bescherming biedt tegen<br />
overmatige zonnestraling en regen en waar<br />
verstrekking <strong>van</strong> een totaal gemengd (TMR)<br />
droogstandsrantsoen mogelijk is. Alleen dan<br />
is er de mogelijkheid om de voedingsstrategie,<br />
gericht op de preventie <strong>van</strong> melkziekte<br />
en subklinische hypocalcemie, adequaat te<br />
organiseren en onder controle te houden. Dit<br />
in tegenstelling tot droogstaande koeien die<br />
dag en nacht worden geweid.<br />
1.8. Stress<br />
Stress heeft zijn wortels in het actuele management<br />
<strong>van</strong> de veehouder en in omgevingscondities<br />
zoals klimatologische omstandigheden.<br />
Het manifesteert zich vooral tijdens het<br />
afkalfproces maar wordt vaak additioneel verergerd<br />
door verplaatsingen <strong>van</strong> koeien vόór,<br />
tijdens of na het afkalven, gelijktijdig optredende<br />
ziekten, overbezetting en plotseling<br />
optredende hitteperioden. Stress beïnvloedt<br />
de gezondheid, productie, reproductie en het<br />
welzijn <strong>van</strong> koeien negatief en dient daarom<br />
zo veel als mogelijk is vermeden te worden.<br />
Als gevolg <strong>van</strong> stress zal de droge stofopname<br />
onder druk komen te staan.<br />
Afkalfproces<br />
Het afkalfproces is een onvermijdelijke<br />
stress volle gebeurtenis voor een koe. Figuur<br />
22 toont de toename <strong>van</strong> de concentratie<br />
<strong>van</strong> cortisol in paretische en niet-paretische<br />
koeien. Zodra hypocalcemie optreedt, is de<br />
stress, gerelateerd aan de cortisol gehaltes<br />
in het bloed, omgekeerd evenredig met de<br />
bloed calcium concentratie (Horst, 1982).<br />
Het verloop <strong>van</strong> het geboorte proces (dystocia)<br />
beïnvloedt ook in sterke mate de droge<br />
stofopname en de tijd die koeien aan het<br />
voerhek doorbrengen (Figuur 22). Koeien<br />
die achteraf bezien, een zwaar afkalfproces<br />
doormaakten, lieten vóór afkalven een extra<br />
daling in droge stofopname zien (Proudfoot<br />
et al. 2009).<br />
Het is in deze wel de vraag wat de kip en<br />
wat het ei is; meer dan de helft <strong>van</strong> de koei-
Uw nieuwe aanspreekpartner voor diergeneeskundige<br />
informatietechnologie in Nederland<br />
Geïntegreerd praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen:<br />
advies, installatie en service – alles onder een noemer.<br />
Vanaf nu hebben Nederlandse dierenartspraktijken en dierenklinieken een nieuwe aanspreekpartner wat betreft oplossingen aangaande<br />
IT-problemen: VetZ BV. De nieuw opgerichte dochteronderneming <strong>van</strong> de Duitse VetZ GmbH in Sliedrecht begeleidt dierenartsen en managers<br />
betrouwbaar en competent wat betreft praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen. Van concept tot toepassing.<br />
Al meer dan 15 jaar behoort VetZ tot de leidende aanbieders <strong>van</strong> informatietechnologieën<br />
in de diergeneeskunde. Wat in 1990 als idee begon,<br />
is <strong>van</strong>daag de dag een <strong>van</strong> de succesvolste en meest toonaangevende<br />
concepten in de diergeneeskunde: effi ciënt praktijkmanagement, digitale<br />
beeldverwerking, digitale röntgen, innovatieve webtoepassingen<br />
en vakkundig advies. Alles in een. Perfect met elkaar verbonden.<br />
VetZ begeleidt dierenartspraktijken, dierenklinieken en hoge scholen<br />
in heel Europa. Met Johan Richard <strong>van</strong> Dongen, directeur <strong>van</strong> de<br />
nieuwe VetZ BV, nu ook in Nederland. Als zoon <strong>van</strong> een dierenarts<br />
en praktijkmanager kent hij de behoeften <strong>van</strong> de Nederlandse dierenartsen<br />
uit eigen ervaring en hij weet precies waar het om draait:<br />
„Wat mij het meeste aanspreekt in VetZ is het professionele niveau<br />
en de uiterste precisie waarmee gewerkt wordt. De hoge mate <strong>van</strong> toewijding<br />
<strong>van</strong> het team achter VetZ aan het bedrijf en haar producten,<br />
vormt elke dag weer een inspiratiebron.<br />
De naadloze integratie <strong>van</strong> al de diagnostische apparatuur in de<br />
dierenkliniek, <strong>van</strong> digitale röntgensystemen tot bloedcomputers en<br />
<strong>van</strong> echo tot endoscoop, is zeer indrukwekkend en geeft een unieke<br />
ervaring. Niet tevreden zijn met ‘goed<br />
genoeg’, maar verder ontwikkelen tot<br />
een perfect product en de bijbehorende<br />
perfecte service naar de klant, is het hoofduitgangspunt<br />
waarmee gewerkt wordt<br />
binnen VetZ.”<br />
Kom meer te weten over VetZ BV! Bel<br />
ons op wanneer u vragen heeft over<br />
onze producten of diensten of meer over<br />
geïntegreerd praktijkmanagement en geoptimaliseerde<br />
processen wilt weten! Wij<br />
verheugen ons op uw telefoontje!<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 43<br />
VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl
[Figuur 22] Plasma cortisol waardes <strong>van</strong> koeien<br />
rondom afkalven, bij verschillende bloed<br />
calcium niveaus (Horst, 1982).<br />
en met dystocia, werden uit dit experiment<br />
verwijderd omdat er aansluitend aandoeningen<br />
werden gediagnosticeerd die o.a.<br />
de droge stofopname negatief zouden beïnvloeden<br />
(Proudfoot et al. 2009). Geen <strong>van</strong><br />
de koeien was standaard bemonsterd op bijvoorbeeld<br />
calciumstatus.<br />
Ziekten<br />
In een vergelijkbaar onderzoek <strong>van</strong> Huzzey<br />
et al. (2007) werd de associatie tussen metritis<br />
en de droge stofopname en de duur<br />
(minuten/dag) <strong>van</strong> de voeropname retrospectief<br />
bestudeerd. Koeien die vόόr het af-<br />
[Figuur 23] Droge stof opname en voedselopnametijd<br />
rond afkalven bij gezonde dieren en<br />
dieren met 2 gradaties <strong>van</strong> metritis (Huzzey et<br />
al. 2007)<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 44<br />
kalven een lagere droge stofopname lieten<br />
zien, bleken geassocieerd met een hogere<br />
incidentie <strong>van</strong> metritis (Figuur 23). Ook<br />
in dit experiment zijn geen bloedcalcium<br />
waardes bepaald.<br />
Hittestress<br />
Een andere factor die de droge stofopname<br />
<strong>van</strong> transitiekoeien doet dalen is hittestress.<br />
Het effect <strong>van</strong> hittestress wordt bepaald<br />
door de hoogte <strong>van</strong> de buitentemperatuur,<br />
de luchtvochtigheid en de huisvestingscondities.<br />
Hittestress is gekenmerkt door een<br />
daling <strong>van</strong> droge stofopname en het verlies<br />
<strong>van</strong> bicarbonaat via de nieren als reactie op<br />
de, door panting ontstane respiratoire alkalose.<br />
Het verlies aan bicarbonaat maakt de<br />
koe gevoeliger voor een metabole acidose,<br />
vooral in de dagen direct na de hitteperiode,<br />
wanneer de droge stof opname weer toe<br />
neemt (West, 2003). De negatieve effecten<br />
<strong>van</strong> hittestress zijn alleen te minimaliseren<br />
door adequate huisvestings- en managementmaatregelen<br />
met betrekking tot schaduw<br />
en koeling (ventilatie en eventueel<br />
sprinklers).<br />
Verplaatsingen <strong>van</strong> koeien tijdens de<br />
transitieperiode<br />
Het verplaatsen <strong>van</strong> koeien naar een closeup<br />
groep, 2 a 3 weken voor de verwachte<br />
afkalfdatum, is bedoeld om de droogstaande<br />
koeien beter voor te bereiden op het aanstaande<br />
lactatierantsoen. De vorming <strong>van</strong><br />
een close-up groep met een aparte verzorging<br />
is met betrekking tot het aantal koeien<br />
in de groep, kwaliteit <strong>van</strong> de verblijfsruimte<br />
en hygiënische omstandigheden op grote<br />
bedrijven beter uitvoerbaar dan op kleinere.<br />
Stress veroorzaakt door rangorde gevechten<br />
bij het invoegen <strong>van</strong> far-off droogstaande<br />
koeien in een close-up groep kan bijdragen<br />
aan een verminderde droge stofopname<br />
(Von Keyserlingh et al. 2008). Verplaatsen<br />
naar de close up dient daarom bij voorkeur<br />
met enkele dieren tegelijkertijd te geschieden<br />
(Figuur 24).<br />
Daarnaast vormt het verplaatsen <strong>van</strong> closeup<br />
koeien een of meer dagen voor het afkalven<br />
naar een afkalfruimte een risico,<br />
omdat de al ingezette daling in droge stof<br />
opname door de additionele stress verergerd<br />
kan worden. Dit geldt te meer wanneer
[Figuur 24] Droge stof opname (DMI) en<br />
voeropnametijd rondom afkalven bij dieren<br />
met een normaal geboorteproces (eutocia) en<br />
een zwaar geboorteproces (dystocia) (Proudfoot<br />
et al. 2009)<br />
close-up koeien, gescheiden <strong>van</strong> de koppel,<br />
in een afkalfruimte worden gehuisvest.<br />
Wanneer droogstaande koeien in de dagen<br />
voorafgaand aan het afkalven in oncomfortabele<br />
afkalfstallen hebben verbleven, afgezonderd<br />
<strong>van</strong> de rest <strong>van</strong> de koppel en soms<br />
ook nog met onderbreking <strong>van</strong> het gevoerde<br />
droogstandsrantsoen en optimale individuele<br />
zorg, dan kunnen alle inspanningen<br />
daarvoor om hypocalcemie te voorkomen,<br />
acuut te niet worden gedaan.<br />
Een goed alternatief is daarom close-up<br />
koeien te huisvesten in een schone en droge<br />
paddock met goede water- en rantsoenvoorzieningen,<br />
afkalfmogelijkheden en voorzieningen<br />
om verse koeien te melken.<br />
Het gemeenschappelijke <strong>van</strong> bovenstaande<br />
bevindingen is de daling <strong>van</strong> de droge stofopname,<br />
alhoewel uit bovenstaande gegevens<br />
niet valt op te maken of de daling causaal<br />
of associatief is. De daling <strong>van</strong> de droge<br />
stofopname door stressfactoren komt bij een<br />
aantal koeien bovenop de bekende (fysiologische?)<br />
daling <strong>van</strong> de droge stofopname<br />
rond het afkalven. Elke factor die een extra<br />
daling in droge stof opname kan veroorzaken,<br />
dient te worden vermeden. Het verer-<br />
gert daardoor de negatieve energiestatus die<br />
bij alle afkalvende koeien in meer of minder<br />
mate optreedt. Een negatieve energiestatus<br />
zal op haar beurt in meer of mindere mate<br />
resulteren in een vervette lever. Deze laatste<br />
gaat gepaard met een verhoogd risico<br />
op het optreden <strong>van</strong> melkziekte (Geelen en<br />
Wensing, 2006). De boodschap die hieruit<br />
volgt is dat stress zoveel als mogelijk vermeden<br />
dient te worden.<br />
Takehome messages<br />
• Grondsoort vormt een belangrijke risicofactor<br />
voor de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
in melkvee.<br />
• Op veel bedrijven wordt bij de teelt <strong>van</strong><br />
ruwvoer voor droogstaande koeien geen<br />
rekening gehouden met het K gehalte <strong>van</strong><br />
de grond en de intensiteit <strong>van</strong> de bemesting<br />
<strong>van</strong> de gronden.<br />
• Bemesting met grote hoeveelheden drijfmest<br />
gedurende meerdere jaren zonder<br />
grondbemonstering tussendoor zal tot<br />
hoge concentraties <strong>van</strong> K in ruwvoer leiden<br />
(> 3%) omdat het K gehalte in ruwvoer<br />
het K gehalte in de grond volgt.<br />
• Percelen die voor ruwvoerproductie wordt<br />
gebruikt dat bestemd is voor close-up<br />
koeien dienen een grond K gehalte <strong>van</strong><br />
2. Interne risicofactoren<br />
Interne risicofactoren zijn de factoren <strong>van</strong><br />
het interne management <strong>van</strong> de koe die het<br />
risico op het ontwikkelen <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
verhogen. Het zijn risicofactoren waarop de<br />
veehouder/manager maar beperkt invloed<br />
kan uitoefenen.<br />
2.1. Daling in droge stof opname<br />
De opname <strong>van</strong> droge stof staat rondom het<br />
afkalven onder druk (Figuur 25). Er is veel<br />
variatie in de mate waarin koeien rondom<br />
het afkalven deze daling in droge stofopname<br />
laten zien. In het algemeen kan gesteld<br />
worden dat één <strong>van</strong> de belangrijkste (zo niet<br />
dé belangrijkste) doelstelling <strong>van</strong> het transitiemanagement<br />
is de daling <strong>van</strong> de droge<br />
stofopname zo veel als mogelijk te voorkomen/minimaliseren.<br />
De meeste droogstaande melkkoeien ervaren<br />
een matige tot ernstige afname <strong>van</strong><br />
de droge stofopname rond het afkalven<br />
[Figuur 25] Daling <strong>van</strong> de droge stofopname<br />
rond het afkalven (L) (Bertics et al. 1992) en in<br />
koeien zonder en met hypocalcemie (R) (Goff<br />
en Horst, 1997).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 46<br />
(Bertics et al. 1992). Afname <strong>van</strong> droge<br />
stofopname rond het afkalven, verhoogt<br />
het risico voor hypocalcemie omdat het: 1)<br />
een reeds bestaande negatieve energiestatus<br />
versterkt en 2) gelijktijdig de beschikbaarheid<br />
<strong>van</strong> calcium en andere mineralen<br />
en <strong>van</strong> vitaminen, die een rol spelen bij de<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie, reduceert<br />
op het moment <strong>van</strong> een hoge en acute calciumbehoefte.<br />
De afname <strong>van</strong> de droge stof<br />
opname en de vorming <strong>van</strong> biest in de uier<br />
is reden dat bijna alle koeien in meer of<br />
mindere mate hypocalcemisch worden. Dit<br />
kan verergerd worden door een vertraagde<br />
aanpassing <strong>van</strong> de darmen, botten en nieren<br />
om aan de verhoogde calciumbehoefte in de<br />
periode rond het afkalven te voldoen. Bij dit<br />
laatste speelt een hoog K gehalte in het rantsoen<br />
weer een kritieke rol.<br />
De afname <strong>van</strong> droge stof opname begint al<br />
een week voor het afkalven en bereikt zijn<br />
dieptepunt de dag voor, <strong>van</strong>, of na het afkalven.<br />
De afname kan verergerd worden door<br />
verschillende suboptimale managementpraktijken,<br />
omgevingsfactoren en gezondheids-problemen<br />
rond het afkalven. Een<br />
verminderde droge stof opname die voortduurt<br />
na het afkalven kan tot verlenging <strong>van</strong><br />
de hypocalcemische periode en gerelateerde<br />
ziekten leiden (Goff en Horst, 1997).<br />
2.2. Lichaamsconditie<br />
Droogstaande vette koeien (lichaamsconditie<br />
≥ 4 op een schaal <strong>van</strong> 1 tot 5) hebben een<br />
verhoogd risico op het ontstaan <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie en melkziekte (Morrow,<br />
1976: Harris, 1981; Herdt, 1988; Heuer et al.<br />
1999). Dergelijke koeien vertonen ook een<br />
verminderde droge stofopname rond het afkalven<br />
in vergelijking met “gezonde” koeien.<br />
Dit kan de opname <strong>van</strong> calcium en vitamine<br />
D <strong>van</strong>uit de darm beperken op het moment<br />
dat de calciumbehoefte het grootst is.<br />
Vette koeien lopen ook een groter risico om<br />
vervetting <strong>van</strong> de lever te ontwikkelen. Zoals<br />
gesteld in de vorige paragraaf doet dit de incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte toenemen evenals<br />
de aan leververvetting gerelateerde ziekten.<br />
Vervetting <strong>van</strong> droogstaande koeien dient<br />
daarom met klem te worden voorkomen.<br />
Roche et al. (2005) vermeldden een toename<br />
<strong>van</strong> de productie <strong>van</strong> melkeiwit in koeien<br />
met een hoge lichaamsconditie op het mo-
ment <strong>van</strong> kalven. Dit heeft een toename <strong>van</strong><br />
calcium excretie uit het bloed naar de melk<br />
tot gevolg omdat het overgrote deel <strong>van</strong> calcium<br />
in melk is opgenomen in melkcaseïne<br />
(Davies et al., 1983). Een hogere lichaamsconditie<br />
bij afkalven zal daardoor de excretie<br />
<strong>van</strong> calcium bevorderen en de potentiele<br />
opname <strong>van</strong> calcium uit de darm doen<br />
verminderen. Dit maakt de koe gevoeliger<br />
voor melkziekte/subklinische hypocalcemie<br />
(Roche and Berry, 2006).<br />
Verschillende studies bij mensen wezen uit<br />
dat obesitas samengaat met lagere concentraties<br />
<strong>van</strong> serum 25(OH)D als gevolg <strong>van</strong> de<br />
ophoping er<strong>van</strong> in lichaamsvet. Worstman et<br />
al. (2000) rapporteerden dat bij mensen met<br />
obesitas, na blootstelling aan UV, een kleinere<br />
(57%) stijging <strong>van</strong> vitamine D in serum<br />
werd waargenomen dan bij mensen zonder<br />
obesitas. Het is niet bekend of vette koeien<br />
ook lage vitamine D concentraties in serum<br />
vertonen. Het is eveneens niet bekend of lagere<br />
concentraties veroorzaakt worden door<br />
het hoge vetgehalte in het lichaam of door<br />
het verminderde vermogen <strong>van</strong> de vette lever<br />
om cholecalciferol in 25(OH)D om te zetten.<br />
Een andere vraag die beantwoord moet worden<br />
is of 25(OH)D en/of 1α,25(OH)2D, dat<br />
in vet is opgeslagen, gemetaboliseerd wordt<br />
en of het nog functioneel is wanneer het<br />
weer vrij zou komen na mobilisatie uit het<br />
depotvet rond het afkalven (Looker, 2007).<br />
2.3. Biestproductie<br />
Rond het afkalven stijgt de calciumbehoefte<br />
die veroorzaakt wordt door de plotseling<br />
toenemende biest- en melkproductie<br />
zeer acuut. Het calciumgehalte <strong>van</strong> biest<br />
varieert <strong>van</strong> 1.9 tot 2.3 gr/kg afhankelijk<br />
<strong>van</strong> de hoeveelheid biest die wordt geproduceerd.<br />
Melk bevat 1,1 tot 1,2 g calcium<br />
per kg (Goff, 2004). Een melkkoe die 10 kg<br />
biest produceert zal 23 g calcium verliezen,<br />
of 34,5 g als ze 15 kg biest produceert tijdens<br />
het eerste complete melkmaal na het<br />
afkalven. Het opgangkomen <strong>van</strong> de lactatie<br />
en het hogere calciumgehalte <strong>van</strong> biest spelen<br />
dus een belangrijke rol in de daling <strong>van</strong><br />
het calciumgehalte in het bloed die rond het<br />
afkalven plaatsvindt. Vaarzen produceren<br />
minder biest dan oudere koeien en verliezen<br />
dus minder calcium, wat ze minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />
maakt voor melkziekte.<br />
Het bloedvolume <strong>van</strong> melkkoeien wordt geschat<br />
op 4-4,5% <strong>van</strong> het lichaamsgewicht<br />
(Odwongo et al. 1984). Dit houdt in dat een<br />
melkkoe die 600 kg weegt, over 25 kg bloed<br />
beschikt. Bij een calcium concentratie <strong>van</strong><br />
10 mg/100ml betekent dit dat 25 liter bloed<br />
in totaal 2.50 g calcium herbergt. Wanneer<br />
een koe 10 kg biest produceert met 23 g calcium<br />
wordt dan bijna 10 keer meer calcium<br />
uitgescheiden dan aanwezig is in bloed en 2<br />
tot 3 keer meer dan de hoeveelheid calcium<br />
die aanwezig is in het mobiliseerbare totale<br />
extracellulaire reservoir. Zelfs de opslag in<br />
de botten is niet in staat om het tekort aan<br />
calcium rond afkalven aan te vullen, omdat<br />
slechts 10 tot 20 g <strong>van</strong> het mobiliseerbare<br />
calcium snel gemobiliseerd kan worden<br />
<strong>van</strong>uit de botopslag. Dit is weer aanzienlijk<br />
minder dan de behoefte die nodig is om<br />
de calciumhomeostase rond het afkalven<br />
te handhaven. De totale hoeveelheid biest,<br />
die op dag 1 geproduceerd wordt, draagt<br />
daarom bij aan de afname <strong>van</strong> calcium in<br />
het bloed in de periode rond het afkalven<br />
(Tucker et al. 1992; Goff en Horst, 1997;<br />
Riond, 2001; Tauriainen, 2001).<br />
2.4. Incidentie <strong>van</strong> ziekten rond het afkalven<br />
De afname <strong>van</strong> de droge stofopname rond<br />
het afkalven kan vergroot worden door<br />
gelijktijdig met hypocalcemie optredende<br />
ziekten (Figuur 26). Voorbeelden daar<strong>van</strong><br />
zijn metabole stoornissen zoals, leververvetting,<br />
ketose, lebmaag dislocaties en<br />
systemische en locale infectieziekten zoals,<br />
virusziekten (BVD), mastitis, metritis,<br />
kreupelheid, etc.<br />
[Figuur 26] Droge stofopname <strong>van</strong> koeien<br />
die wel (■) en geen (●) ziekten rond het afkalven<br />
ontwikkelden (Zamet et al., 1979)<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 47
Het gelijktijdig met hypocalcemie optreden<br />
<strong>van</strong> ziekten benadrukt dat hypocalcemie<br />
vaak onderdeel is <strong>van</strong> een complexe samenhang<br />
<strong>van</strong> verstoringen, die of veroorzaakt<br />
worden door of een gevolg zijn <strong>van</strong> deze<br />
ziekten. De aanwezigheid <strong>van</strong> andere ziekten<br />
rond het afkalven kan daarom een indicatie<br />
zijn dat subklinische hypocalcemie<br />
ook aanwezig is. Zij dienen daarom specifieke<br />
aandacht in het kader <strong>van</strong> monitoring<br />
2.4.1. Leververvetting<br />
Koeien die lijden aan leververvetting en gerelateerde<br />
ziekten zoals ketose en lebmaag<br />
dislocatie, hebben verhoogde serumconcentraties<br />
<strong>van</strong> NEFA’s (‘non-esterified fatty<br />
acids’) en verlaagde serumconcentraties<br />
<strong>van</strong> apolipoproteïnen (apoB-100 en apoA-I).<br />
De daling in apolipoproteïnen concentraties<br />
zijn geassocieerd met verlaagde cholesterol<br />
en fosfolipide concentraties (Oikawa en<br />
Katoh, 2002).<br />
Geelen et al. (2006) vermeldden een hoge<br />
incidentie (30%) <strong>van</strong> melkziekte in koeien<br />
die aan ernstige leververvetting leden. De<br />
grootste ophoping <strong>van</strong> triglyceriden vindt<br />
plaats rond de dag <strong>van</strong> afkalven (Vazquez-<br />
Anon, 1004), De stiging kan zich daarna<br />
nog enkele dagen doorzettn of na enkele<br />
dagen afnemen (Figuur 27). Oikawa en<br />
Katoh, (2002) suggereerden dat melkziekte<br />
zijn wortels heeft in de ontwikkeling <strong>van</strong><br />
leververvetting tijdens de transitieperiode<br />
(Figuur 25). Indien dit zo is kan leverver-<br />
[Figuur 27] Accumulatie <strong>van</strong> TG in de lever<br />
tijdens de transitieperiode (Vazquez-Anon et<br />
al., 1994).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 48<br />
vetting als een belangrijke stimulator <strong>van</strong><br />
klinische en subklinische hypocalcemie beschouwd<br />
worden.<br />
De lever speelt een belangrijke rol in de eerste<br />
stap <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> vitamine D<br />
precursors naar 25(OH)vitamine D. Indien<br />
deze stap door leververvetting wordt verstoord<br />
kan dit tot een vitamine D tekort<br />
leiden en daaropvolgend tot een toename<br />
<strong>van</strong> <strong>Hypocalcemie</strong>. Onderzoek, dat deze<br />
veronderstelling ondersteunt, ontbreekt tot<br />
nu toe. Echter, de hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte,<br />
vermeld door Geelen et al. (2006),<br />
wijst er op dat het aanbeveling verdient om<br />
het ontstaan <strong>van</strong> een negatieve energiestatus<br />
rond afkalven zo veel als mogelijk te minimaliseren<br />
met het doel om daarmee ook<br />
de incidentie/prevalentie <strong>van</strong> melkziekte/<br />
subklinische hypocalcemie te verminderen.<br />
Het diagnosticeren <strong>van</strong> leververvetting<br />
is daarom een essentieel onderdeel <strong>van</strong> het<br />
opsporen <strong>van</strong> risicofactoren voor hypocalcemie.<br />
2.4.2. Acidose<br />
Pensacidose in de close up periode ontstaat<br />
onder andere door het voeren <strong>van</strong> relatief<br />
grote hoeveelheden granen/krachtvoer. De<br />
bedoeling <strong>van</strong> het voeren <strong>van</strong> granen tijdens<br />
de close-up periode is de groei <strong>van</strong> penspapillen<br />
te stimuleren met als welkom gevolg<br />
een toename <strong>van</strong> de absorptie <strong>van</strong> vluchtige<br />
vetzuren. Daarnaast moet de pensflora zich<br />
gaan aanpassen aan het lactatierantsoen<br />
onder andere door de melkzuur fermenterende<br />
bacteriën in aantal te laten groeien.<br />
Echter de inzet <strong>van</strong> granen/krachtvoer aan<br />
het einde <strong>van</strong> de close up periode kan, afhankelijk<br />
<strong>van</strong>: de hoeveelheid en de manier<br />
<strong>van</strong> verstrekken <strong>van</strong> krachtvoer (TMR<br />
krachtvoerautomaat of topdressing), de<br />
samenstelling er<strong>van</strong> (hoeveelheid en type<br />
zetmeel), onregelmatigheid in voeropname<br />
(overbezetting/slugfeeding) en selectie aan<br />
het voerhek, bij enkele of meerdere koeien<br />
tot subklinische pensacidose en zelfs tot<br />
metabole of ongecompenseerde acidose leiden.<br />
De kans op het ontstaan <strong>van</strong> ongecom-<br />
De incidentie <strong>van</strong> melkziekte neemt toe<br />
wanneer koeien gelijktijdig lijden aan leververvetting.
penseerde metabole acidose wordt vergroot<br />
zodra andere oorzaken <strong>van</strong> een metabole<br />
acidose zoals het voeren <strong>van</strong> anionische<br />
zouten, hittestress met de klassieke oorzaak<br />
<strong>van</strong> pensacidose samenvallen.<br />
Een ongecompenseerde acidose leidt tot<br />
verminderde droge stofopname (Goff, 2004)<br />
die dan de fysiologische daling <strong>van</strong> de droge<br />
stofopname rond afkalven verergert.<br />
Zoals eerder opgemerkt draagt vermindering<br />
<strong>van</strong> de droge stofopname bij aan leververvetting<br />
en deze weer aan het ontstaan<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie. Pensacidose gaat onder<br />
andere gepaard met de vorming <strong>van</strong> acute<br />
fase eiwitten en endotoxinen (Gohzo et al.<br />
2006; Khafipour et al. 2009) welke laatsten<br />
in de lever gedetoxifeerd moeten worden<br />
(Mumford et al. 2005; Gioanni et al. 2007;<br />
Saho et al. 2007). De gevolgen <strong>van</strong> pensacidose<br />
leiden tot een extra belasting <strong>van</strong> de<br />
leverfunctie in de vorm <strong>van</strong> vervetting wat,<br />
zoals eerder opgemerkt, de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie bevordert.<br />
2.5. Leeftijd/pariteit<br />
De leeftijd/pariteit <strong>van</strong> de koe is waarschijnlijk<br />
de belangrijkste koefactor die bijdraagt<br />
aan de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
(Reinhardt et al. 1990). De incidentie <strong>van</strong><br />
melkziekte neemt toe als koeien ouder worden<br />
(Reinhardt et al. 1988; Horst et al. 1990;<br />
Goff, 2000; Houe et al. 2001). Melkziekte<br />
wordt zelden gezien bij vaarzen omdat<br />
deze meer osteoclasten hebben die sneller<br />
reageren op de calcium- en fosforbehoefte<br />
(Reinhardt et al. 1988).<br />
[Figuur 28] Concentratie <strong>van</strong> calcium in<br />
plasma <strong>van</strong> multipare (---) en primipare<br />
(—) koeien rond het afkalven (Tucker et al.,<br />
1992)<br />
Het effect <strong>van</strong> de leeftijd wordt ook gereflecteerd<br />
door een hoger calciumgehalte in<br />
het bloedplasma <strong>van</strong> vaarzen in vergelijking<br />
met oudere koeien (Figuur 28). De incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte moet daarom berekend<br />
worden op basis <strong>van</strong> het aantal koeien met<br />
pariteit ≥ 3 en niet als een percentage <strong>van</strong><br />
alle koeien in de veestapel. Toch maakt een<br />
substantieel aandeel vaarzen hypocalcemie<br />
door. Goff (2000) toonde aan dat 25% <strong>van</strong><br />
de vaarzen op moment <strong>van</strong> afkalven aan<br />
subklinische hypocalcemie leed (Figuur 29).<br />
Bedrijven met een groot aandeel vaarzen,<br />
hetzij door een hoog ver<strong>van</strong>gingspercentage,<br />
hetzij door het volgen <strong>van</strong> een uitbreidingscenario,<br />
zullen minder problemen<br />
ondervinden die gerelateerd kunnen worden<br />
aan hypocalcemie.<br />
[Figuur 29] Calciumgehaltes op moment <strong>van</strong><br />
afkalven in diverse lactatie stadia (Goff, 2000)<br />
Een hogere leeftijd wordt ook verantwoordelijk<br />
gehouden voor de afgenomen absorptie<br />
<strong>van</strong> calcium <strong>van</strong>uit het maag-darmkanaal<br />
(Horst et al. 1990), verminderde botmineralisatie<br />
(Parfitt, 1987) een verminderde<br />
25(OH)D productie (Neer et al. 1993) en een<br />
gereduceerd vermogen om calcium te mobiliseren<br />
uit de botten wat veroorzaakt wordt<br />
door een gereduceerde gevoeligheid voor<br />
PTH (Goff et al. 1991; Horst et al. 1997).<br />
Deze processen leggen nog meer gewicht in<br />
de schaal in combinatie met een alkalisch<br />
rantsoen. Bij een toenemende leeftijd blijkt<br />
ook het aantal receptoren voor 1α,25(OH)2D<br />
in het maag-darmkanaal gereduceerd te<br />
zijn, wat het vermogen om te reageren op<br />
1α,25(OH)2D beperkt (Horst et al. 1990;<br />
1997; Bigras-Poulin en Tremblay, 1998).<br />
In verband hiermee werd ook vastgesteld<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 49
Takehome messages<br />
• De daling <strong>van</strong> de droge stofopname levert<br />
indirect een belangrijke bijdrage aan<br />
het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie doordat<br />
het een bestaande negatieve energie status<br />
met de daaraan gerelateerde ziekten,<br />
zoals leververvetting, rond het afkalven<br />
verergert.<br />
• Koeien met leververvetting vertonen een<br />
hoge incidentie <strong>van</strong> melkziekte.<br />
• Leververvetting wordt daarom beschouwd<br />
als een belangrijke risicofactor voor de<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte.<br />
• Hoge biestproducties zijn een risicofactor<br />
voor het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie omdat<br />
zij acuut veel calcium aan het lichaam<br />
ontrekken.<br />
• Op bedrijven waar de productieve koeien<br />
ouder worden, wordt de incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
groter indien de preventie <strong>van</strong><br />
hypocalcemie niet strikt ter hand wordt<br />
genomen.<br />
• Voor bedrijven met Jersey koeien is hypocalcemie<br />
een groter probleem dan op bedrijven<br />
met andere rassen omdat Jerseys<br />
veel gevoeliger zijn voor hypocalcemie.<br />
dat de concentratie <strong>van</strong> C-24-hydroxylase,<br />
een enzym dat 1α,25(OH)2D inactiveert, in<br />
oudere koeien dramatisch stijgt (Johnson et<br />
al.1995).<br />
Samenvattend kan worden vastgesteld dat<br />
oudere koeien meer problemen ondervinden<br />
om de calciumhomeostase rondom het afkalven<br />
op peil te houden dan vaarzen. Wil<br />
men daarom koeien op een bedrijf gemiddeld<br />
ouder laten worden, dan dient de preventie<br />
<strong>van</strong> hypocalcemieën zeer hoge prioriteit<br />
te hebben.<br />
2.6. Ras<br />
Holstein koeien zijn minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />
voor melkziekte dan andere rassen zoals<br />
Jersey koeien. Goff et al. (1995) suggereerde<br />
dat dit een gevolg kan zijn <strong>van</strong> het grotere<br />
aantal intestinale 1α,25(OH)2D-receptoren<br />
in Holstein koeien vergeleken met Jerseys<br />
(Goff et al. 1995). Omdat hypocalcemie zich<br />
ontwikkelt rond het afkalven, zal het gereduceerde<br />
aantal receptoren leiden tot een<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 50<br />
minder efficiënte activering <strong>van</strong> genomische<br />
activiteiten door 1α,25(OH)2D. Hetzelfde<br />
geldt voor de osteoclasten wat leidt tot een<br />
kleiner aantal dat reageert op PTH en calcium<br />
uit de botten mobiliseert (Goff, 2000).<br />
Dit zal het risico op de ontwikkeling <strong>van</strong><br />
melkziekte nog meer verhogen.<br />
Preventieve maatregelen<br />
Voor de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie is geen<br />
vaccin beschikbaar zoals voor infectieuze<br />
ziekten. Preventieve maatregelen voor een<br />
metabole stoornis als hypocalcemie vereisen<br />
dat risicofactoren buiten en binnen de<br />
koe onderkend en ten goede gemanipuleerd<br />
worden. Het probleem met het manipuleren<br />
<strong>van</strong> risicofactoren voor het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
is echter dat de meeste factoren<br />
geassocieerd en niet causaal zijn. Deze constatering<br />
maakt het tamelijk moeilijk om effectieve<br />
preventieve maatregelen te nemen<br />
die hardnekkig gevestigde en vaak minder<br />
effectieve praktijken op dit terrein doorbreken.<br />
Zo lang “evidenced based” preventieve<br />
managementmaatregelen ontbreken, dient<br />
daarom genoegen genomen te worden met<br />
empirische maatregelen (best practices) die<br />
in de praktijk hun waarde hebben bewezen.<br />
Preventie <strong>van</strong> hypocalcemie kan op diverse<br />
wijze plaatsvinden. Zij bestaan onder andere<br />
uit: het telen <strong>van</strong> ruwvoer met een<br />
laag K gehalte, verstrekking <strong>van</strong> anionische<br />
zouten, parenterale toediening <strong>van</strong> vitamine<br />
D preparaten, orale toediening <strong>van</strong> calciumverbindingen<br />
net voor, tijdens en na afkalven<br />
en enkele andere. De meest toegepaste<br />
methoden zullen nu worden besproken.<br />
3. Preventieve maatregelen ter correctie<br />
<strong>van</strong> externe risicofactoren<br />
3.1. Bemestingsintensiteit<br />
Wanneer percelen lage testresultaten voor<br />
K laten zien (
nen de groei belemmeren en tot lage opbrengsten<br />
leiden. Economisch gezien is het<br />
daarom <strong>van</strong> belang om de K gift af te laten<br />
hangen <strong>van</strong> de uitkomsten <strong>van</strong> recent grondonderzoek<br />
en eventueel aan te passen aan<br />
de behoeften <strong>van</strong> het gewas in een bepaald<br />
groeiseizoen.<br />
Figuur 30 geeft een voorbeeld <strong>van</strong> de toename<br />
<strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer na topdressing<br />
met eenzelfde hoeveelheid K2O op<br />
percelen met verschillend gehalten aan K in<br />
de grond.<br />
[Figuur 30] Effect <strong>van</strong> topdressing met 96 kg<br />
K2O op percelen met oplopende K gehaltes op<br />
het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer (Kelling et al. 2002)<br />
De behoefte aan K kan ook afgelezen worden<br />
aan deficientiesymptomen in grassen<br />
en andere plantensoorten zoals eerder<br />
gememoreerd in paragraaf 1.1. Het treedt<br />
op zodra het K gehalte in de grond < 0.8<br />
% en wanneer het gewas te lijden heeft<br />
<strong>van</strong> droogte en/ of veroudering (Rehm and<br />
Schmitt, 1997). Tenslotte dient te worden<br />
opgemerkt dat de hoeveelheid K houdende<br />
meststof die dient te worden toegediend<br />
niet alleen afhangt <strong>van</strong> het K gehalte <strong>van</strong><br />
de grond, maar ook <strong>van</strong> de grondsoort, type<br />
ruwvoer, competitie met andere mineralen,<br />
klimatologische condities. etc. (Kelling et<br />
al. 2002; Ball, 2010).<br />
3.2. Oogstmethode<br />
De manier waarop en tijd <strong>van</strong> oogsten <strong>van</strong><br />
ruwvoer beïnvloedt het K gehalte <strong>van</strong> het<br />
ruwvoer. Factoren die hierbij een rol spelen<br />
zijn onder andere maaihoogte, groeistadium,<br />
seizoen en leeftijd plantenbestand. De<br />
genoemde factoren kunnen als risicofactoren<br />
gezien worden maar ook als handvatten<br />
om het K gehalte in ruwvoer te manipuleren.<br />
In het onderstaande worden maaihoogte<br />
en andere genoemde factoren in het kader<br />
<strong>van</strong> potentiële preventieve maatregelen beschreven.<br />
[Figuur 31] Effect <strong>van</strong> de maaihoogte <strong>van</strong><br />
alfalfa op het K gehalte (Wiersma and Peters,<br />
1999)<br />
Maaihoogte. De maaihoogte bepaalt in belangrijke<br />
mate het K gehalte <strong>van</strong> het gewas.<br />
Figuur 31 laat zien dat het maaien <strong>van</strong> alfalfa<br />
laag bij de grond in een relatief lager<br />
K gehalte resulteert dan bij hogere stoppellengten.<br />
Kalium in alfalfa blijkt namelijk<br />
meer geconcentreerd te zijn in de bovenste<br />
stengeldelen dan in de onderste en<br />
tevens meer in de stengels dan in het blad<br />
(Romiger et al. 1975). Wanneer het laag bij<br />
de grond wordt gemaaid om zoveel mogelijk<br />
gewas te oogsten, zal het K gehalte in het<br />
totale product daarom lager uitkomen dan<br />
bij een hogere maaihoogte (Wiersma and<br />
Peters, 1999),<br />
Groeistadium. Gewassen vertonen in het algemeen<br />
het hoogste K gehalte in het vroege<br />
vegetatieve (bud) stadium en daalt in latere<br />
stadia. Wanneer gras in de bloeitijd wordt<br />
geoogst kan het K gehalte gehalveerd zijn<br />
in vergelijking tot onvolwassen groeistadia.<br />
(Kelling, 2002). Uitgegroeide gewassen<br />
zoals hooi en tweede snede gewassen zijn<br />
daarom meer geschikt als ruwvoer voor<br />
droogstaande koeien (Goff, 1998; Thomas,<br />
1999). Dit is waarschijnlijk te wijten aan het<br />
ruwvezelgehalte <strong>van</strong> het product op het tijdstip<br />
<strong>van</strong> de oogst en het ontbreken <strong>van</strong> K<br />
verlies tijdens het fermentatieproces in de<br />
kuil.<br />
Leeftijd plantenbestand. Overjarige, 3 tot 4<br />
jaar oude planten die geteeld zijn op grond<br />
met een laag K gehalte, hebben een lager K<br />
gehalte dan op jongere leeftijd. Ze zijn zeer<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 51
geschikt als ruwvoer (hooi) leveranciers<br />
voor droogstaande koeien.<br />
3.3. Samenstelling <strong>van</strong> het close-up rantsoen<br />
3.3.1. Calcium, fosfor, magnesium en kalium<br />
gehalten in het close up rantsoen<br />
De hoeveelheid calcium die uit de voeding<br />
opgenomen moet worden om de calciumbehoefte<br />
te beantwoorden is afhankelijk <strong>van</strong><br />
verschillende factoren, zoals de concentratie<br />
in en de beschikbaarheid <strong>van</strong> calcium uit<br />
het rantsoen, de absorptie-efficiëntie en de<br />
efficiëntie <strong>van</strong> de homeostatische calciummechanismen<br />
(zuur-base status, leeftijd,<br />
ras).<br />
Het geadviseerde calciumgehalte <strong>van</strong> het<br />
normale close-up dieet is 0,45 tot 0,55 %<br />
op droge stof basis (National Research<br />
Council, 2001). De totale dagelijkse calciumbehoefte<br />
<strong>van</strong> een gezonde Holstein<br />
melkkoe gedurende de droogstand wordt<br />
door de NRC (2001) in de VS geschat op<br />
41 g/dag tot 70 g/dag (Tauriainen, 2001).<br />
Wanneer anionische zouten in de close-up<br />
periode worden gevoerd wordt geadviseerd<br />
om het calcium in het rantsoen te verhogen<br />
tot 100-120 g/dag of 0.8 tot 1% /kg droge<br />
stof (Oetzel, 2000).<br />
Het door de NRC (2001) geadviseerde fosforgehalte<br />
bedraagt 0,35 tot 0,37 % op droge<br />
stof basis gedurende de hele lactatieperiode<br />
en 0,4 % voor de laatste fase <strong>van</strong> de graviditeit.<br />
De huidige NRC richtlijnen nemen de<br />
vraag naar fosfor door de botten <strong>van</strong> koeien<br />
niet mee. Hoge concentraties <strong>van</strong> fosfor in<br />
de voeding (> 80 g/dag) voor close-up koeien<br />
resulteert in een remming <strong>van</strong> de productie<br />
<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D door de nieren, waardoor<br />
deze gevoeliger worden voor melkziekte<br />
(Jorgensen, 1974; Gaynor et al. 1989;<br />
Goff, 2000). Lage plasma Pi concentraties<br />
kunnen samengaan met spierverzwakking.<br />
De aanbevolen Ca/Pi verhouding die de<br />
kans op parese rond het afkalven vermindert<br />
is 2.1: 3 (Jorgensen, 1974). De effecten<br />
<strong>van</strong> de Ca/Pi verhouding in de voeding <strong>van</strong><br />
koeien in de close-up periode op de absorptie<br />
<strong>van</strong> Ca en P werden ooit belangrijk geacht.<br />
De algemene opinie is nu dat de Ca/Pi<br />
verhouding niet <strong>van</strong> belang is zolang deze<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 52<br />
niet groter is dan 7:1 en niet kleiner dan 1:1<br />
(Goff, 2000).<br />
Met betrekking tot magnesium wordt aanbevolen<br />
om in de transitieperiode een rantsoen<br />
te verstrekken dat 0.4 % of meer Mg<br />
bevat (Ramos-Nieves et al, 2009). Hogere<br />
percentages dan 0,4% maken een passieve<br />
opname door het darmepitheel mogelijk<br />
(Leonard-Marek en Martens, 1996; Ram<br />
et al., 1998). De gemiddelde behoefte <strong>van</strong><br />
magnesium in de voeding voor grazende<br />
koeien is 1,3 g Mg/kg droge stof voor weilanden<br />
rijk aan kalium (4 g K/kg droge stof)<br />
en 0,6 g Mg/kg droge stof voor weilanden<br />
arm aan kalium (2 g /Kg droge stof). Hoge<br />
magnesiumconcentraties in de voeding<br />
worden toegepast wanneer anionische zouten<br />
worden gevoerd.<br />
Zoals herhaaldelijk gesteld is het gehalte<br />
<strong>van</strong> K in het rantsoen <strong>van</strong> cruciaal belang<br />
ter voorkoming <strong>van</strong> hypocalcemie. Volgens<br />
Goff (2000) dient een close-up rantsoen<br />
ter preventie <strong>van</strong> hypocalcemie > 1% en <<br />
2,0% K op basis <strong>van</strong> droge stof te bevatten.<br />
Verder dient het de DCAD negatief te<br />
zijn en het ruw eiwit gehalte <strong>van</strong> het closeup<br />
rantsoen < 14% en pensverteerbaar eiwit<br />
niet >10% (Byers, 1992). Als de opname <strong>van</strong><br />
de hoeveelheid pensverteerbaar eiwit hoog<br />
wordt, moet toevoeging <strong>van</strong> ureum of andere<br />
NPN-bronnen, gras met hoog ammoniak<br />
gehalte, vlinderbloemigen zoals klaver en<br />
luzerne of ammoniumzouten beperkt worden<br />
of zelfs vermeden (Byers, 1992).<br />
3.3.2. Verstrekking <strong>van</strong> magnesium<br />
Contreras et al. (1982) stelden vast dat koeien<br />
met een lage plasma Mg concentratie (0.54<br />
mmol/L minder goed in staat waren om calcium<br />
te mobiliseren (0.26 vs0.41 mmol/L na<br />
een Calcium challenge. De oorzaak hier<strong>van</strong><br />
moet gezocht worden in de waarneming dat<br />
hypomagnesemia de secretie <strong>van</strong> PTH vertraagt<br />
als ook de inwerking er<strong>van</strong> op targetcellen<br />
en de secretie en werking <strong>van</strong> 1α, 25<br />
(OH)2D (Reinhardt et al. 1988: Goff, 2000).<br />
In mensen wordt de PTH activiteit snel hersteld<br />
na orale toediening <strong>van</strong> Mg (Rude,<br />
1998).<br />
Bij het toedienen <strong>van</strong> Mg aan koeien dient<br />
rekening gehouden te worden met de absorptiecoefficient<br />
<strong>van</strong> het product.De NRC (2001)<br />
hanteerd een absorptiecoëfficiënt <strong>van</strong> 0,16
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 53
voor Mg <strong>van</strong> alle voedermiddelen behalve<br />
voor Mg uit supplementen. Zo bedraagt de<br />
absorptiecoëfficiënt voor Mg <strong>van</strong> MgO en<br />
MgSO4 is 0,70 (Weiss, 2004). De opname<br />
<strong>van</strong> Mg blijkt verzadigd te zijn bij opnamen<br />
<strong>van</strong> ≥ 84 g/dag (Schonewille et al. 2004). De<br />
oplosbaarheid en beschikbaarheid, en daardoor<br />
de absorptie, <strong>van</strong> Mg stijgen als de pens<br />
pH onder de 6.5 zakt. Dergelijke pH waarden<br />
worden bereikt als er meer pensverteeraar<br />
zetmeel in het rantsoen zit (Goff 2004).<br />
Wanneer transitierantsoenen gesupplementeerd<br />
moeten worden met Mg wordt<br />
het aangeraden om de helft <strong>van</strong> het Mg als<br />
makkelijk oplosbaar MgSO4 of MgCl2 toe<br />
te dienen en de rest in de vorm <strong>van</strong> MgO.<br />
Hogere plasma Mg concentraties rond het<br />
afkalven worden eerder verkregen met<br />
MgSO4 dan met MgO (Roche et al. 2002).<br />
Magnesiumoxide is het meest gebruikte<br />
anorganische Mg in het rantsoen <strong>van</strong> herkauwers<br />
met een absorptiecoëfficiënt tussen<br />
28 en 49 %. Een belangrijke factor,<br />
die de absorptie <strong>van</strong> MgO beïnvloedt, is de<br />
grootte <strong>van</strong> de magnesiumoxide deeltjes<br />
(Schonewille et al. 1992). De absorptiecoefficiënt<br />
<strong>van</strong> MgO met een deeltjesgrootte<br />
<strong>van</strong> < 250 mm in diameter is 50 % en wordt<br />
lager bij grotere deeltjes (NRC, 2001).<br />
3.3.3. Verstrekking <strong>van</strong> anionische zouten<br />
Om hypocalcemie rond het afkalven te<br />
voorkomen hebben koeien in de close-up periode<br />
een rantsoen nodig met meer anionen<br />
dan kationen, Een dergelijk rantsoen wordt<br />
dan gedefinieerd als een rantsoen met een<br />
negatief kation-anion verschil of met de engelse<br />
term dietary cation-anion difference<br />
(DCAD). Een negatieve DCAD kan bereikt<br />
worden met natuurlijke ruwvoerproducten<br />
of door toevoeging <strong>van</strong> anionische zouten.<br />
De eerste optie is moeilijker uitvoerbaar<br />
dan de tweede.<br />
De primaire doelstelling <strong>van</strong> het supplementeren<br />
<strong>van</strong> rantsoenen met anionische<br />
zouten is om de DCAD <strong>van</strong> het rantsoen te<br />
verlagen om daarmee een meer negatieve<br />
zuur-base status te creëren. De verzuring<br />
<strong>van</strong> de lichaamsvloeistoffen door middel<br />
<strong>van</strong> manipulatie <strong>van</strong> de kationen en anionen<br />
in het rantsoen tijdens de close-up periode<br />
leidt tot een hogere plasma calciumconcentratie<br />
(Figuur 32) (Tucker et al. 1992) en<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 54<br />
een daarmee gepaardgaande daling <strong>van</strong> de<br />
incidentie en prevalentie <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
(Goff et al. 1991; 1997; Horst et al. 1997;<br />
Houe et al. 2001).<br />
Suppletie <strong>van</strong> rantsoenen met anionische<br />
zouten voor koeien in de close-up periode is<br />
eenvoudiger dan het samenstellen <strong>van</strong> een<br />
rantsoen met een negatieve DCAD met eigen<br />
ruwvoer (Houe et al. 2001).<br />
Potentiële anionische zouten die gebruikt<br />
worden om een negatieve DCAD te verkrijgen<br />
zijn: calciumchloride (CaCl2·2H2O),<br />
calciumsulfaat (CaSO4·2H2O), magnesium-<br />
[Figuur 32] Plasma calcium <strong>van</strong> koeien die<br />
voor het afkalven een rantsoen ontvingen met<br />
een lage (- - -) of een hoge (—) DCAD (Tucker<br />
et al. 1992).<br />
DCAD (dietary cation-anion difference)<br />
Macromineralen (electrolyten) die een belangrijke<br />
rol spelen in de DCAD zijn Na+,<br />
K+, Cl-, S (SO42-) en P (PO43-). Na+en K+<br />
zijn bekend als positief electrisch geladen<br />
kationen en Cl-, S (SO42-) en P (PO43-)<br />
als negatief geladen anionen. Een meerderheid<br />
<strong>van</strong> de eerste maakt de DCAD positief<br />
en <strong>van</strong> de laatste negatief. Een negatieve<br />
DCAD bewerkt een zure en een positieve<br />
een basische omgeving in lichaamsvloeistoffen.<br />
Een negatieve of positieve DCAD<br />
reflecteert indirect de zuurtegraad of zuurbase<br />
status <strong>van</strong> de extracellulaire vloeistof<br />
inclusief het bloed. Dit is alleen mogelijk<br />
door de H+ concentratie in deze vloeistoffen<br />
te verhogen of te verlagen (Stewart,<br />
1983; Block, 1994; Goff en Horst, 2003).
chloride (MgCl2·6H2O), magnesiumsulfaat<br />
(MgSO4·7H2O), ammoniumchloride<br />
(NH4Cl en ammoniumsulfaat [(NH)2SO4].<br />
Daarnaast kan zoutzuur worden gebruikt.<br />
De DCAD vergelijking suggereert een<br />
equipotentieel effect voor de genoemde<br />
zouten maar hun onderlinge efficientie<br />
blijkt te verschillen (Oetzel et al. 1991).<br />
Sulfaatzouten werken bijvoorbeeld veel<br />
minder verzurend voor extracellulaire<br />
vloeistoffen. Het licht verzurende effect<br />
<strong>van</strong> MgSO4 kan toegeschreven worden aan<br />
het laxerend effect dat een consistente uitscheiding<br />
<strong>van</strong> bicarbonaat via de feces veroorzaakt.<br />
De ammoniumzouten kunnen de<br />
pH <strong>van</strong> de pens verhogen en daarmee een<br />
negatief effect hebben op de absorptie <strong>van</strong><br />
Mg waardoor secundair een Mg deficientie<br />
kan optreden. Bovendien kan een overmaat<br />
aan ammonium een reeds vervette lever extra<br />
belasten bij de omzetting <strong>van</strong> ammonia<br />
in ureum wat tot een hogere NH4+ concentratie<br />
in het bloed leidt (Thilsing-Hansen et<br />
al. 2002).<br />
Het sterkste verzurende effect op de lichaamsvloeistoffen<br />
kan bereikt worden met<br />
zoutzuur (HCl) en calciumchloride. Zij vormen<br />
daarom ideale anionische zouten voor<br />
manipulatie <strong>van</strong> de DCAD en de preventie<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie. HCl-supplementen zijn<br />
ook minder onsmakelijk dan de traditionele<br />
anionische zouten omdat ze eerder een<br />
zure dan een zoute smaak geven aan het<br />
rantsoen (Goff, 2003). HCl is tevens niet<br />
vergezeld door een kation, dat, afhankelijk<br />
<strong>van</strong> de opnamesnelheid, bepaalde effecten<br />
<strong>van</strong> de anionen teniet kan doen. (Horst en<br />
Goff, 1997). Een nadeel <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong><br />
commercieel HCl (30%) is dat het verdund<br />
moet worden tot een 5% oplossing en dat het<br />
een zeer corrosief effect op metalen heeft<br />
(voer-mengwagen). Om deze problemen te<br />
voorkomen moet de 5% HCl oplossing (150<br />
ml/koe) als topdressing aan het voer worden<br />
toegediend om het vervolgens grondig te<br />
mengen. HCl is internationaal ook beschikbaar,<br />
verwerkt in sojameel, of koolzaadmeel<br />
en andere producten, wat het makkelijker<br />
maakt om het zuur toe te dienen.<br />
In plaats <strong>van</strong> HCl kan calciumchloride<br />
gebruikt worden om de extracellulaire<br />
vloeistof en het bloed te verzuren.<br />
Calciumchloride is echter veel minder sma-<br />
kelijk en bovendien hygroscopische wat de<br />
toepasbaarheid bemoeilijkt. Bovendien kan<br />
het de slijmvliezen irriteren en kan het bijdragen<br />
aan de ontwikkeling <strong>van</strong> acidose.<br />
Verstrekking anionische zouten (J.H.)<br />
Tot slot kan kalk (calciumcarbonaat) gebruikt<br />
worden als een anionisch zout. Kalk<br />
biedt echter geen direct opneembare calciumionen,<br />
maar vereist blootstelling aan de<br />
zure maagsappen om gedissocieerd te worden.<br />
In een ongedissocieerde vorm is het<br />
niet beschikbaar voor opname in de dunne<br />
darm (Thilsing-Hansen et al. 2002).<br />
De aanbevolen DCAD in de droogstandsperiode<br />
ter voorkoming <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
is -100 tot -150 mEq/Kg drogestof (Horst<br />
et al. 1997; Goff, 2003). De variatie <strong>van</strong><br />
DCAD biedt een marge voor veiligheid om<br />
variabele K concentraties in het rantsoen of<br />
in de weide op te <strong>van</strong>gen (Sanchez, 2002).<br />
Volgens Kurosaki et al. (2007) en Penner et<br />
al. (2008) kunnen ook rantsoenen met een<br />
licht positieve DCAD de Ca homeostase<br />
rond het afkalven verbeteren.<br />
In tegenstelling tot de DCAD voor droogstaande<br />
koeien moet de DCAD voor lacterende<br />
koeien positief zijn. Hu en Murphy<br />
(2004) vermeldden dat de 4% vetgecorrigeerde<br />
melkopbrengst (FCM) en de droge<br />
stofopname gemaximaliseerd worden als de<br />
DCAD varieert <strong>van</strong> +340 tot +490 mEq/Kg<br />
droge stof. Rantsoenen die aan koeien met<br />
een hoge melkproductie worden verstrekt<br />
moeten daarom altijd gecontroleerd worden<br />
om de DCAD binnen de genoemde spreidingsbreedte<br />
te houden (Hu en Murphy,<br />
2004).<br />
Wanneer koeien 24 uur/dag worden geweid<br />
in percelen met vaak zeer varierende kationengehalten<br />
in het gras is het moeilijk een<br />
rantsoen met een DCAD onder de 0 mEq/<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 55
Kg droge stof te formuleren. Als anionische<br />
zouten worden aangeboden dienen deze in<br />
smakelijke krachtvoermengsels te worden<br />
verstrekt of moeten koeien tweemaal daags<br />
gedrenched worden om vergelijkbare effecten<br />
te verkrijgen met een totaal gemengd<br />
rantsoen (TMR) voor gehuisveste koeien<br />
(Roche et al. 2005).<br />
Een belangrijke vraag is hoe lang anionische<br />
zouten gevoerd moeten worden voorafgaande<br />
aan de verwachte dag <strong>van</strong> afkalven.<br />
Zowel Oetzel (1996) als Mellau et al.<br />
(2002) geven aan dat een toedieningsperiode<br />
<strong>van</strong> minstens 10 dagen vereist is om de<br />
calcium-homeostatische effecten in gang<br />
te zetten. Bouman et al. (2003) stellen echter<br />
dat het voeren <strong>van</strong> anionische zouten<br />
gedurende 4 dagen en zelfs 2 dagen even<br />
effectief was in het verbeteren <strong>van</strong> de mechanismen<br />
<strong>van</strong> de calciumhomeostase als<br />
met een langere periode. Het was echter<br />
niet duidelijk of de koeien in staat zouden<br />
zijn om de verbeterde effectiviteit <strong>van</strong> de<br />
calciumhomeostase te behouden na afbreken<br />
<strong>van</strong> de anionen toediening na 2 dagen<br />
(Goff en Horst, 1998; Mellau et al. 2002).<br />
Het succes <strong>van</strong> het verstrekken <strong>van</strong> anionische<br />
zouten hangt voor een groot gedeelte<br />
af <strong>van</strong> het kationengehalte <strong>van</strong> de ingrediënten<br />
die in het droogstandsrantsoen<br />
gebruikt worden vόόr de toevoeging <strong>van</strong><br />
anionische zouten. Als de DCAD <strong>van</strong> het<br />
rantsoen voor het afkalven groter is dan<br />
+200 mEq/kg droge stof zal het moeilijk<br />
zijn om de DCAD succesvol te verlagen.<br />
Daarom moet het ruwvoer met het laagst<br />
mogelijke K gehalte geselecteerd worden,<br />
zelfs wanneer anionische zouten in het close-up<br />
rantsoen worden toegepast (Goff en<br />
Horst, 1997). Het reduceren <strong>van</strong> de DCAD<br />
<strong>van</strong> +535 tot +435 mEq/kg droge stof vereist<br />
bijvoorbeeld al 120 g MgSO4 of 80 g<br />
MgCl2 en het reduceren tot +200 mEq/kg<br />
droge stof vereist ongeveer 250 g MgSO4<br />
of 160 MgCl2. De hoeveelheid zouten die<br />
nodig zijn, hangt dus af <strong>van</strong> de DCAD <strong>van</strong><br />
het geformuleerde rantsoen, en <strong>van</strong> de zouten<br />
die gebruikt worden. Horst et al. (1997)<br />
stelden voor dat de maximale hoeveelheid<br />
anionen die toegevoegd kunnen worden<br />
voordat de opname afneemt ongeveer 300<br />
mEq/Kg droge stof is. Dit betekent dat,<br />
als de DCAD ongeveer +200 is, deze dan<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 56<br />
verlaagd kan worden tot -100 met 300 mEq<br />
anionen per Kg droge stof. Als de DCAD<br />
groter is dan +300 mEqKg droge stof is de<br />
eerste prioriteit om zoveel mogelijk kaliumrijke<br />
voedermiddelen uit het rantsoen<br />
te verwijderen en ze te ver<strong>van</strong>gen door<br />
kaliumarm ruwvoer zoals maissilage. Het<br />
overdoseren <strong>van</strong> anionische zouten (urine<br />
pH < 5.5) leidt tot ongecompenseerde metabolische<br />
acidose en dit effect kan desastreus<br />
zijn als het plaatsvindt tijdens de laatste<br />
kritieke dagen voor het afkalven.<br />
Het is belangrijk om te realiseren dat de<br />
snelheid waarmee de verzuring plaatsvindt<br />
per product verschilt (HCl en biochloor<br />
versus mengsels <strong>van</strong> veelvoorkomende<br />
anionische zouten). Koeien reageren bijvoorbeeld<br />
snel op supplementering <strong>van</strong> het<br />
rantsoen met en 150 ml <strong>van</strong> een 5 % HCl<br />
oplossing. Binnen 24 uur na aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />
de behandeling kan de pH <strong>van</strong> de urine<br />
verzuurd zijn tussen 6,8 en 6,0 (Goff en<br />
Horst, 1998). Aan natuurlijke close-up<br />
rantsoenen met een hoge alkaliniteit moeten<br />
relatief grote hoeveelheden anionische<br />
zouten worden toegediend om de gewenste<br />
DCAD te bereiken. Dit zal echter de totale<br />
droge stofopname verminderen inclusief de<br />
opname <strong>van</strong> anionische zouten en daarmee<br />
het effect er<strong>van</strong> (Hu en Murphy, 2004).<br />
Wanneer een rantsoen met een DCAD<br />
<strong>van</strong> 0 tot -150 mEq/Kg droge stof gevoerd<br />
wordt laten koeien een daling in droge stofopname<br />
zien <strong>van</strong> respectievelijk 1 en 2 kg<br />
(Van de Haar, 2000). Elke afname <strong>van</strong> de<br />
droge stofopname vόόr het afkalven, zal<br />
de leverfunctie compromitteren, de mate<br />
<strong>van</strong> leververvetting verhogen en als consequentie<br />
de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
bevorderen (Geelen en Wensing, 2006).<br />
Maatregelen die geadviseerd worden om<br />
smakelijkheidproblemen te minimaliseren<br />
zijn het toevoegen <strong>van</strong> de zouten aan een<br />
grondig gemixt rantsoen (Block, 1984),<br />
het mengen <strong>van</strong> de zouten in een granenmix,<br />
het gebruiken <strong>van</strong> een combinatie <strong>van</strong><br />
verschillende zouten (Wang et al, 1994)<br />
en het coaten <strong>van</strong> zouten in vet of eiwitten.<br />
Gecoat calciumchloride bleek de droge<br />
stofopname niet te beïnvloeden (Cherciari,<br />
2000). Ongeacht de gebruikte methode <strong>van</strong><br />
anionsche zouttoediening dient de droge<br />
stofopname heel nauwkeurig gecontroleerd
te worden na introductie <strong>van</strong> het anionisch<br />
rantsoen. Vanwege het feit dat anionische<br />
zouten de droge stofopname negatief kunnen<br />
beïnvloeden blijft men in de praktijk<br />
aangewezen op indirecte methoden bestaande<br />
uit actuele pH metingen in de urine<br />
of achteraf op meting <strong>van</strong> de biestproductie.<br />
Als suboptimale managementpraktijken<br />
bestaan zoals een hoge veebezetting, het<br />
voeren <strong>van</strong> slecht verteerbaar ruwvoer in<br />
de close-up periode en het ontbreken <strong>van</strong><br />
wekelijkse controle <strong>van</strong> droge stofopname,<br />
etc., moeten geen anionische zouten gevoerd<br />
worden. Foutieve managementprak-<br />
Takehome messages<br />
• De rantsoenen <strong>van</strong> close-up koeien moeten<br />
samengesteld worden met een K gehalte<br />
<strong>van</strong> 1 tot maximaal 2% op droge stof<br />
basis.<br />
• Wanneer dat niet mogelijk is kan men anionische<br />
zouten aan het rantsoen toevoegen.<br />
• De primaire doelstelling <strong>van</strong> het verstrekken<br />
<strong>van</strong> anionische zouten aan koeien in<br />
de close-up periode is om het kationenanionen<br />
verschil in het rantsoen (DCAD)<br />
<strong>van</strong> positief naar negatief om te buigen om<br />
daardoor een meer negatieve zuur-base<br />
status in het bloed en overige extracellulaire<br />
vloeistoffen te creëren.<br />
• Rantsoenen met een positieve DCAD bevorderen<br />
hypocalcemie rond het afkalven<br />
in tegenstelling tot rantsoenen met een negatieve<br />
DCAD.<br />
• De aanbevolen (DCAD) voor een close-up<br />
rantsoen is -100 tot -150 mEq/Kg droge<br />
stof.<br />
• Anionische zouten zijn over het algemeen<br />
zeer onsmakelijk en kunnen daardoor de<br />
droge stofopname verlagen.<br />
• Het verstrekken <strong>van</strong> anionische zouten<br />
moet altijd gecombineerd worden met<br />
controle <strong>van</strong> de droge stofopname.<br />
• Het inkapselen <strong>van</strong> anionische zouten<br />
helpt de smakelijkheid er<strong>van</strong> te verbeteren<br />
en de afname in DMI te reduceren.<br />
• De toediening <strong>van</strong> anionische zouten aan<br />
vaarzen is over het algemeen niet geïndiceerd<br />
daar vaarzen slechts zelden melkziekte<br />
vertonen.<br />
tijken moeten dan eerst gecorrigeerd worden<br />
(Oetzel, 2000).<br />
Meting urine pH<br />
De pH <strong>van</strong> de urine weerspiegelt de DCADstatus<br />
<strong>van</strong> het rantsoen en indirect de zuurbase<br />
balans <strong>van</strong> lichaamsvloeistoffen.<br />
Meting <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> urine moet onderdeel<br />
uitmaken <strong>van</strong> de verstrekking <strong>van</strong> anionische<br />
zouten om te controleren of de koe te<br />
weinig, voldoende of teveel anionische zouten<br />
ont<strong>van</strong>gt. Bij te weinig zal de koe toch<br />
risico lopen om toch hypocalcemie te ontwikkelen.<br />
Het kan ook zijn dat de urine pH<br />
> 8 is en anionische zouten de pH niet in<br />
voldoende mate kunnen drukken om hypocalcemie<br />
te voorkomen. Wanneer hoge giften<br />
<strong>van</strong> anionische zouten verstrekt moeten<br />
worden neemt het risico op een metabole<br />
acidose toe met de bekende negatieve gevolgen.<br />
Om deze redenen moet het controleren<br />
<strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> de urine altijd onderdeel zijn<br />
<strong>van</strong> het bedrijfsbezoek in het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding.<br />
De meting heeft ook nut<br />
om na te gaan of een rantsoen zonder anionische<br />
zouten een erg hoge pH heeft en<br />
koeien dus risico lopen melkziekte te ontwikkelen.<br />
De pH <strong>van</strong> de urine kan gemeten worden<br />
met standaard pH-papier of met een mobiele<br />
pH meter. Urinemonsters moeten halverwege<br />
het urineren genomen worden om<br />
de invloed <strong>van</strong> de alkalische vaginale afscheiding<br />
te beperken (Goff, 2000) en moet<br />
vrij zijn <strong>van</strong> contaminatie met feces. De pH<br />
meting <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> koeien biedt een<br />
goedkope en redelijk betrouwbare meting<br />
<strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> het bloed en <strong>van</strong> een juist<br />
niveau <strong>van</strong> supplementatie <strong>van</strong> het rantsoen<br />
met anionen (Jardon, 1995).<br />
[Figuur 33] Regressie tussen pH <strong>van</strong> het<br />
bloed en de urine (Spanghero, 2004).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 57
Over het algemeen moeten koeien eenmaal<br />
per week bemonsterd worden tijdens de laatste<br />
twee weken voor het afkalven en vooral<br />
op de dag vόόr, op en na het afkalven. Het<br />
meten <strong>van</strong> de koeien na het afkalven, kan<br />
informatie verschaffen over de prevalentie<br />
<strong>van</strong> subklinische hypocalcemie in de vroege<br />
lactatie. In plaats <strong>van</strong> urine monsters<br />
kunnen dan echter beter bloedmonsters genomen<br />
worden voor de bepaling <strong>van</strong> de calciumconcentraties<br />
in serum. Concentraties<br />
<strong>van</strong> calcium in serum moeten hoger dan 8<br />
mg/100ml of meer dan 2 mmol/100ml zijn.<br />
Van de verzamelde gegevens dient zowel<br />
een gemiddelde pH <strong>van</strong> de urinemonsters<br />
berekend te worden als de spreidingsbreedte<br />
tussen bemonsterde koeien. Omdat preventie<br />
minder geld kost dan behandeling kan<br />
het economisch zinvol zijn om het management<br />
aan te passen, zelfs als slechts een<br />
klein percentage koeien een hoge pH <strong>van</strong> de<br />
urine vertonen.<br />
Nadelen <strong>van</strong> het meten <strong>van</strong> de pH <strong>van</strong> urine<br />
is dat dieren vastgezet moeten worden en<br />
het voor de veehouder relatief veel tijd kost<br />
om urine op te <strong>van</strong>gen en op de juiste wijze<br />
te interpreteren waardoor het vaak niet<br />
plaats vindt. Vaak kan alleen een voldoende<br />
hoeveelheid urine worden verzameld met<br />
behulp <strong>van</strong> een blaaskatheter wat de tussenkomst<br />
<strong>van</strong> een dierenarts vereist en weer<br />
extra kosten met zich meebrengt.<br />
Het manipuleren <strong>van</strong> de DCAD <strong>van</strong> het<br />
rantsoen door het zuurder of basischer te<br />
maken leidt tot meetbare veranderingen in<br />
de pH <strong>van</strong> de urine maar slechts tot kleine<br />
veranderingen in de pH <strong>van</strong> het bloed omdat<br />
zowel de nieren als de botten de veranderingen<br />
compenseren om de normale pH <strong>van</strong><br />
het bloed te behouden (Spanghero, 2004).<br />
De pH <strong>van</strong> het bloed ligt normaal gesproken<br />
tussen 7,36 en 7,44 (Figuur 33). De spreidingsbreedte,<br />
waar binnen een koe overleeft,<br />
is 6,85-7,88 (Robinson, 1992).<br />
3.3.4. Verstrekking <strong>van</strong> rantsoenen met<br />
een laag calciumgehalte<br />
Een manier om melkziekte te voorkomen<br />
is door koeien vóór het afkalven te laten<br />
adapteren aan de sterk verhoogde vraag<br />
naar calcium net voor, tijdens en direct na<br />
het afkalven. De adaptatie kan worden bewerkstelligd<br />
door het calciumgehalte <strong>van</strong><br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 58<br />
het rantsoen te reduceren tot
cium zijn (Gerloff, 1988). Het houdt onder<br />
andere in dat een droogstandsrantsoen moet<br />
worden gevoerd met relatief veel calciumarme<br />
producten (maissilage, stro) en weinig<br />
Verstrekken <strong>van</strong> rantsoen met laag Ca gehalte<br />
(J.H.)<br />
calciumrijke producten (grassilages).Verder<br />
is het moeilijk om het calciumgehalte te<br />
verlagen zonder de opname <strong>van</strong> andere essentiële<br />
mineralen tegelijkertijd te beperken<br />
(Martin-Tereso Lopez, 2010).<br />
Dit kan echter leiden tot tekorten <strong>van</strong> bepaalde<br />
micro- en macromineralen en andere<br />
nutriënten die essentieel zijn voor de gezondheid<br />
en melkproductiepotentie <strong>van</strong> de<br />
koe. Het kan dus de mogelijkheid uitsluiten<br />
om de koe in de transitieperiode correct te<br />
voeden.<br />
Een negatieve kant <strong>van</strong> het verstrekken <strong>van</strong><br />
calciumarme rantsoenen is ook dat ze excessief<br />
calcium onttrekken aan de botten,<br />
wat osteoporose en zelfs melkziekte kan<br />
veroorzaken als het langer dan zeven dagen<br />
gevoerd wordt. Daarom lijkt het calciumarme<br />
voedingsconcept, tenzij er andere<br />
manieren worden ontwikkeld om het calciumgehalte<br />
<strong>van</strong> het rantsoen te verlagen, niet<br />
geschikt voor toepassing in de praktijk. Als<br />
toch een calciumarme voedingsstrategie<br />
wordt toegepast, wordt geadviseerd dergelijke<br />
rantsoenen alleen te gebruiken voor<br />
oudere of vette koeien (Houe et al. 2001).<br />
Een hoog kaliumgehalte <strong>van</strong> de voeding<br />
voor koeien rond het afkalven, vormt een<br />
grotere risicofactor voor het ontstaan <strong>van</strong><br />
hypocalcemie dan het calciumgehalte.<br />
Kaliumarme rantsoenen helpen hypocalcemie<br />
te voorkomen door de metabole status<br />
<strong>van</strong> de melkkoe te veranderen, waardoor<br />
de activiteit <strong>van</strong> de calciotrope hormonen<br />
bevorderd wordt. Goff en Horst (1997) sug-<br />
gereerden dat het succes <strong>van</strong> de preventie<br />
<strong>van</strong> melkziekte in het verleden door middel<br />
<strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> calciumarme voeding<br />
vooral het gevolg was <strong>van</strong> een gelijktijdige<br />
reductie in de opname <strong>van</strong> sterke kationen<br />
zoals kalium in het rantsoen en niet <strong>van</strong> de<br />
reductie in calcium als zodanig.<br />
3.4. Vitamine D suppletie<br />
De preventie <strong>van</strong> melkziekte door previtamine<br />
D2 of D3 moet uitgevoerd worden<br />
als verwacht wordt dat er sprake is <strong>van</strong><br />
een deficiënte 1α,25(OH)2D status. De<br />
1α,25(OH)2D status kan het best bepaald<br />
worden door de 25(OH)D concentratie in<br />
plasma te meten. Een concentratie <strong>van</strong><br />
25(OH)D <strong>van</strong> onder 5 ng/ml is een indicatie<br />
<strong>van</strong> vitamine D deficiëntie en concentraties<br />
<strong>van</strong> 200 tot 300 ng/ml zijn indicatief voor<br />
vitamine D toxiciteit. Gezonde koeien hebben<br />
25(OH)D concentraties in plasma tussen<br />
20 en 50 ng/ml (Horst et al., 1994). De<br />
I.U. <strong>van</strong> vitamine D wordt gedefinieerd als<br />
de vitamine D activiteit <strong>van</strong> 0,025 µg gekristalliseerd<br />
vitamine D.<br />
De preventie <strong>van</strong> hypocalcemie/melkziekte<br />
met vitamine D kan uitgevoerd worden door<br />
dagelijks previtamine D2 (calciferol) via het<br />
rantsoen aan te bieden of parenteraal een<br />
hoge dosis vitamine D3 (cholecalciferol) toe<br />
te dienen.<br />
De hoeveelheid previtamine D die dagelijks<br />
nodig is in het rantsoen is moeilijk te definieren<br />
omdat de hoeveelheid afhangt <strong>van</strong> hoeveelheid<br />
vitamine D3 die onder invloed <strong>van</strong><br />
blootstelling aan zonlicht in de huid wordt<br />
geproduceerd, of de hoeveelheid D2 (calciferol)<br />
die beschikbaar komt uit ruwvoer<br />
en bijproducten, etc. In de praktijk worden<br />
droogstaande koeien vrijwel dagelijks oraal<br />
gesupplementeerd met 20-30.000 IU vitamine<br />
D2 (Horst et al., 1994) of 30 IU/kg lichaamsgewicht<br />
(NRC, 2001).<br />
Een deel <strong>van</strong> de vitamine D uit de voeding<br />
wordt in de pens door bacteriën afgebroken<br />
in inactieve metabolieten (Sommerfeldt et<br />
al. 1983). Het transport <strong>van</strong> vitamine D <strong>van</strong>uit<br />
het verteringsstelsel gebeurt via chylomicrons,<br />
waar<strong>van</strong> lipoproteinen een belangrijk<br />
onderdeel zijn. Men dient zich te realiseren<br />
dat de synthese <strong>van</strong> lipoproteinen in<br />
de lever belemmerd kan zijn tijdens de transitieperiode<br />
als gevolg <strong>van</strong> leververvetting.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 59
De preventie <strong>van</strong> melkziekte via de parenterale<br />
route bestaat uit toediening <strong>van</strong> 10<br />
miljoen IU of meer <strong>van</strong> vitamine D2 of D3analogen.<br />
De maximale tolereerbare dosis<br />
<strong>van</strong> parenteraal toegediend vitamine D is<br />
minstens 100-maal lager dan de maximale<br />
tolereerbare orale dosis en herhaalde injecties<br />
kunnen vooral toxisch zijn (Littledike<br />
en Horst, 1980). De injectie <strong>van</strong> een hoge<br />
dosis vitamine D metabolieten binnen 24<br />
uur voor het afkalven is niet effectief gebleken,<br />
maar een injectie tussen 24 en 96<br />
uur (maar niet meer dan 8 dagen) voor het<br />
afkalven wel.<br />
Hoewel parenterale toediening <strong>van</strong> hoge<br />
concentraties vitamine D of analogen de<br />
calciumabsorptie in de darmen verhoogt<br />
om de plasmaconcentratie en homeostase<br />
te handhaven, onderdrukken behandelingen<br />
ook de PTH-afgifte en daarmee botresorptie<br />
en renale reabsorptie <strong>van</strong> Ca 2+ . Het remt<br />
ook de renale synthese <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D<br />
waarmee de vorming <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D<br />
volledig afhankelijk wordt <strong>van</strong> exogene vitamine<br />
D-metabolieten.<br />
Littledike en Horst (1980) vermeldden dat<br />
veel koeien die vόόr het afkalven behandeld<br />
waren met grote hoeveelheden previtamine<br />
D2 of D3 derivaten, hypocalcemisch werden<br />
en symptomen <strong>van</strong> melkziekte lieten<br />
zien zodra de exogene bron <strong>van</strong> vitamine D<br />
afnam en uitgescheiden was op 10 tot 14 dagen<br />
na de behandeling. In de controlegroep<br />
waren plasma 1α,25(OH)2D concentraties<br />
omgekeerd gerelateerd aan de plasma calciumconcentraties.<br />
Dit, in tegenstelling tot de<br />
behandelde groep waarin plasmaconcentraties<br />
<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D niet stegen als reactie<br />
op hypocalcemie. Littledike en Horst (1980)<br />
suggereerden dat het effect <strong>van</strong> de behandeling<br />
veroorzaakt werd door een onderdrukte<br />
PTH-afgifte en renale synthese <strong>van</strong> endogeen<br />
1α,25(OH)2D. Koeien in de behandelde<br />
groep werden afhankelijk <strong>van</strong> exogeen<br />
1α,25(OH)2D of analogen om hypocalcemie<br />
tegen te gaan (Wang et al., 1994). Dit wordt<br />
toegeschreven aan het feit dat PTH de endogene<br />
productie <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D moet opstarten<br />
na de onderdrukking door exogeen<br />
vitamine D. Bovendien kunnen hoge doses<br />
previtamine D2 of D3 heel dicht tegen de<br />
toxische grens komen te liggen en zouden<br />
ze anorexie, tachycardie, dyspneu en meta-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 60<br />
statische onomkeerbare calcificatie <strong>van</strong> de<br />
weke delen kunnen veroorzaken. Daarom<br />
moet parenterale toediening <strong>van</strong> deze preparaten<br />
niet vaker dan een keer plaatsvinden.<br />
Naast boven gemaakte aspecten blijkt er<br />
een terugkoppelingsmechanisme te functioneren<br />
waarin hoge doses <strong>van</strong> cholecalciferol<br />
de hydroxylatie op C25 remmen. Dit is er<br />
de oorzaak <strong>van</strong> dat de omzetting <strong>van</strong> cholecalciferol<br />
in 1α,25(OH)2D geremd wordt tot<br />
8 dagen na de injectie (Holis et al., 1977).<br />
Een overmaat <strong>van</strong> 1α,25(OH)2D wordt omgezet<br />
in 24,25(OH)2D. In paretische koeien<br />
werden significant hogere 24,25(OH)2Dconcentraties<br />
(3,48 +/-0,27 ng/ml) gevonden<br />
dan in niet-paretische koeien (2,03 +/- 0,34<br />
ng/ml). Er bleek ook een negatieve correlatie<br />
te bestaan tussen serum 24,25(OH)2D en<br />
de concentratie <strong>van</strong> het Catot in spontaan<br />
optredende hypocalcemie bij melkkoeien<br />
(DeLuca et al., 1996; Smith et al., 2006).<br />
Als bevestiging hier<strong>van</strong> rapporteerden<br />
Barton et al. (1984) dat de intramusculaire<br />
toediening <strong>van</strong> 24,25(OH)2D de incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte verhoogt.<br />
De vitamine D-metabolieten 25(OH)D of<br />
1α,25(OH)2D die gebruikt werden voor de<br />
preventie <strong>van</strong> melkziekte waren in het verleden<br />
niet gehydroxyleerd op C24. In vivo<br />
kunnen deze metabolieten direct of indirect<br />
dienen als substraten voor enzymatische<br />
24-hydroxylatie, waarbij de ongewenste<br />
24,25(OH)2D metabolieten met een zijketenstructuur<br />
ontstaan. De afwezigheid<br />
<strong>van</strong> de C24-hydroxylatie is daarom een belangrijke<br />
eigenschap <strong>van</strong> een effectief antimelkziekte<br />
vitamine D.<br />
Fluorisatie op de C24-positie <strong>van</strong> de zijketen<br />
<strong>van</strong> 1α,25(OH)2D blokkeert de 24-hydroxylatie<br />
wat dan weer de vorming <strong>van</strong><br />
24,25(OH)2 metabolieten <strong>van</strong> vitamine<br />
D remt, welke vormen tijdens het verloop<br />
<strong>van</strong> het normale metabolisme in vivo wel<br />
ontstaan. De C24-geblokkeerde metabolieten<br />
zijn in staat om de opstapeling <strong>van</strong><br />
24,25(OH)2D-metabolieten in ivo te voorkomen<br />
met behoud <strong>van</strong> de gewenste, met<br />
vitamine D overeenkomende, melkziekteherstellende<br />
eigenschappen (Deluca et al.,<br />
1996). De 24-F-1α,25(OH)2D metaboliet<br />
is ongeveer 1,5 maal zo potent, heeft een<br />
langere werkingsduur dan 1α,25(OH)2D
en kan met intervallen <strong>van</strong> 7 dagen worden<br />
toegediend tot aan het afkalven (Goff et al.,<br />
1988).<br />
3.5. Orale toediening <strong>van</strong> calciumsupplementen<br />
Het oraal verstrekken <strong>van</strong> calciumpreparaten<br />
heeft tot doel hypocalcemie/melkziekte,<br />
maar ook het repeterend optreden<br />
<strong>van</strong> melkziekte na intraveneuze behandelingen<br />
te voorkomen (Thilsing-Hansen et<br />
al. 2002).<br />
Calciumpreparaten die voor deze toepassing<br />
gebruikt worden zijn calciumchloride,<br />
calciumformaat en propionaat. Orale calciumpreparaten<br />
zijn beschikbaar als waterige<br />
oplossingen, op soja gebaseerde olie-emulsies,<br />
gels (hydroxymethyl-cellulose) en bolussen<br />
(ingepakt in plantaardig vet). Op soja<br />
gebaseerde olie of gels worden toegepast<br />
om daarmee de bittere smaak en caustische<br />
effecten <strong>van</strong> calciumchloridezouten te verminderen.<br />
Vanuit olie gebaseerde emulsies<br />
wordt calcium echter moeilijk opgenomen<br />
(Thilsing-Hansen en Jorgensen, 2001). Het<br />
beperkt gebruik <strong>van</strong> orale waterige calciumpreparaten<br />
(CaCl2 en Ca-formaat) vindt<br />
zijn oorzaak in hun irriterende werking op<br />
het verteringsstelsel (Jorgensen et al., 1990;<br />
Wentink en <strong>van</strong> den Ing, 1992; Scott en Van<br />
Wijk, 2000). De auteurs <strong>van</strong> deze laatste<br />
twee publicaties namen uitgebreide necrose<br />
<strong>van</strong> het slijmvlies <strong>van</strong> de lebmaag waar. Het<br />
transport naar de lebmaag is waarschijnlijk<br />
het gevolg <strong>van</strong> het opwekken <strong>van</strong> de slokdarmsleuf-reflex<br />
door de zouten. Het leidt<br />
tot significant hogere plasma calciumconcentraties<br />
dan wanneer het calcium gedeponeerd<br />
wordt in de pens (Rings et al. 1997).<br />
Pehrson et al. (1998) toonden aan dat een<br />
waterige oplossing <strong>van</strong> calciumpropionaat<br />
minstens zo effectief was in het verhogen<br />
<strong>van</strong> de plasma- calciumconcentratie als een<br />
calciumchloride gel (gesuspendeerd in lycineolie)<br />
maar niet zo effectief als een waterige<br />
oplossing <strong>van</strong> calciumchloride (Goff en<br />
Horst, 1993). Het propionaation is een bron<br />
<strong>van</strong> energie na zijn omzetting naar glucose<br />
in de lever. De effecten op de calciumconcentratie<br />
in het bloed treden echter niet zo<br />
snel op als die <strong>van</strong> calciumchloride, maar de<br />
activiteit <strong>van</strong> calciumpropionaat kan mogelijk<br />
langer aanhouden. Calciumpropionaat<br />
heeft geen verzurend effect op de pH <strong>van</strong><br />
het bloed, heeft geen erosief effect op de<br />
mucosa <strong>van</strong> de voormagen en het heeft een<br />
neutrale smaak. Het heeft echter het nadeel<br />
dat het slechts 21,5% calcium bevat, wat<br />
grotere hoeveelheden <strong>van</strong> het preparaat<br />
vereist die oraal toegediend moeten worden<br />
(Goff et al. 1996). Een bijkomende zorg<br />
<strong>van</strong> calciumpropionaat is dat het propionaat<br />
een dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag zou kunnen<br />
veroorzaken door het beperken <strong>van</strong> de contracties<br />
<strong>van</strong> de lebmaag. Daarom zou een<br />
combinatie <strong>van</strong> calciumpropionaat en calciumchloride<br />
een beter effect hebben boven<br />
één <strong>van</strong> beide bestanddelen alleen (Goff et<br />
al. 1996).<br />
Voor preventieve doeleinden moeten 4<br />
doses <strong>van</strong> 50 g calcium oraal toegediend<br />
worden, aan<strong>van</strong>gend op ongeveer 24 uur<br />
vόόr, en herhaald tijdens en 12 en 24 uur<br />
na het afkalven (Jonsson en Pehrson, 1970;<br />
Oetzel, 1993; Pehrson et al. 1997). De incidentie<br />
en het relatieve risico <strong>van</strong> parese<br />
rond het afkalven en dislocatie <strong>van</strong> de lebmaag<br />
in koeien ≥3 pariteit was significant<br />
lager in behandelde koeien vergeleken met<br />
controlekoeien (Oetzel, 1993). De drenches<br />
moeten bij voorkeur geïoniseerd calcium<br />
bevatten. Oraal calcium wordt snel opgenomen,<br />
zelfs via passieve absorptie en leidt<br />
tot verhoogde calciumconcentraties in het<br />
bloed (Goff et al. 1996).<br />
Een preventief programma <strong>van</strong> 4 doses <strong>van</strong><br />
50 g calcium kan echter te veel calcium zijn<br />
in te veel doses. Het doseren <strong>van</strong> 50 g calcium<br />
op 12 en 24 uur na het afkalven bleek<br />
het vermogen <strong>van</strong> de behandelde koe om<br />
calcium te mobiliseren uit de botreservoirs<br />
en calcium uit de darmen op te nemen te<br />
verlagen. Agger en Renney (2004) introdu-<br />
Drenchen (J.H.)<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 61
ceerden daarom een preventie-programma<br />
dat gebruik maakt <strong>van</strong> een pasta dat twee<br />
calciumzouten bevat, calciumchloride voor<br />
snelle absorptie (10 g calcium) en calciumpropionaat<br />
voor langzame absorptie (30 g<br />
calcium). Dit product wordt toegepast in<br />
twee doses. De eerste dosis wordt toegediend<br />
2 tot 6 uur vόόr het afkalven, wanneer<br />
de eerste tekenen <strong>van</strong> het afkalven zich<br />
aandienen en de tweede dosis 6 tot 10 uur<br />
na het afkalven. Het 2-doses programma<br />
voorkwam meer dan 95% <strong>van</strong> de gevallen<br />
<strong>van</strong> klinische melkziekte en het past heel<br />
goed in het normale management <strong>van</strong> de afkalvende<br />
koe. Verder onderdrukte het programma<br />
niet het eigen vermogen <strong>van</strong> de koe<br />
om calcium te mobiliseren uit de darmen en<br />
de botten.<br />
Calciumchlorideproducten bieden het voordeel<br />
dat ze de alkaliteit <strong>van</strong> de extracellulaire<br />
vloeistof (bloed) beperken via hun<br />
verzurende effect. Het verzurende effect<br />
<strong>van</strong> chloride op de extracellulaire vloeistof<br />
verhoogt de gevoeligheid <strong>van</strong> de weefsels<br />
voor PTH en verbetert de effectiviteit <strong>van</strong><br />
de werking <strong>van</strong> de calciotrope hormonen.<br />
Over het algemeen werken deze effecten<br />
ondersteunend in de preventie <strong>van</strong> melkziekte.<br />
Een nadeel <strong>van</strong> orale oplossingen <strong>van</strong> calciumchloride<br />
(100 g in een periode <strong>van</strong><br />
24 uur) is dat het kan leiden tot metabole<br />
acidose, wat een gevolg is <strong>van</strong> het feit dat<br />
chloridenionen snel opgenomen worden in<br />
het verteringsstelsel in tegenstelling tot calcium<br />
(Rings et al. 1997).<br />
Aaes (1990) vermeldt dat peroraal toegediende<br />
calciumsupplementen de droge stofopname<br />
met 10 tot 15% verlagen in een periode<br />
waarin voedselopname al onder druk<br />
staat (Goff et al. 1996). Een ander groot nadeel<br />
<strong>van</strong> het toedienen <strong>van</strong> drenches is dat<br />
het extra arbeid vereist op het moment <strong>van</strong><br />
afkalven en dat het risico bestaat op een<br />
mogelijke aspiratiepneumonie als gevolg<br />
<strong>van</strong> suboptimaal slikken tengevolge <strong>van</strong><br />
hypocalcemie. Daarom moet zeer veel zorg<br />
besteedt worden aan de vorm <strong>van</strong> calcium<br />
die wordt toegediend en de manier waarop.<br />
Indien koeien niet in staat zijn om goed te<br />
slikken moet calcium niet oraal toegediend<br />
worden.<br />
Men kan uit bovenstaande concluderen dat<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 62<br />
supplementatie <strong>van</strong> oraal toegediend calcium<br />
aan koeien hypocalcemie rond het afkalven<br />
helpt te voorkomen en de effecten er<strong>van</strong><br />
minimaliseert door onder andere niet alleen<br />
de contracties <strong>van</strong> de maag-darmtractus te<br />
stimuleren maar ook die <strong>van</strong> het myometrium.<br />
Dit positieve effect op de contractiliteit<br />
<strong>van</strong> de gladde spiervezels bevordert weer de<br />
droge stofopname, de involutie <strong>van</strong> de uterus<br />
en daarmee een reductie <strong>van</strong> het risico<br />
op het ontstaan <strong>van</strong> klinische en subklinische<br />
endometritis en dientengevolge bevordering<br />
<strong>van</strong> drachtigheid (Stevenson et al.<br />
1999). Dit geeft aan dat het verhogen <strong>van</strong> de<br />
calciumconcentratie in het bloed <strong>van</strong> koeien<br />
rond het afkalven door extra calcium met<br />
het rantsoen aan te bieden of door de droge<br />
stof opname te stimuleren nuttig kan zijn.<br />
Orale calcium toediening kan ook gunstig<br />
uitwerken voor veestapels die geen problemen<br />
met melkziekte lijken te hebben. Het is<br />
echter niet bekend of de toegenomen concentratie<br />
<strong>van</strong> calcium in het bloed na orale<br />
toediening gehandhaafd blijft en zo ja hoe<br />
lang.<br />
Aslam en Tucker (1998) injecteerden 1,6 g<br />
calcium in de vorm <strong>van</strong> 40 ml calciumborogluconaatoplossing<br />
in een kwartier <strong>van</strong> de<br />
melkklier na de 3 eerste opvolgende melkingen<br />
na het afkalven. Ook deze methode<br />
resulteerde in een positieve uitkomst om de<br />
plasma calciumconcentratie te laten toenemen<br />
na het afkalven.<br />
3.6. Beweging<br />
Een uitloop voor droogstaande koeien heeft<br />
voordelen op het gebied <strong>van</strong> calcium en<br />
energie metabolisme. Hiney et al. (2004)<br />
rapporteerden dat intensieve beweging<br />
<strong>van</strong> stierkalveren, bestaande uit het dagelijks<br />
rennen over een afstand <strong>van</strong> 50 meter,<br />
de mineralisatie en botopbouw verhoogde<br />
(Figuur 34). Dagelijkse beweging <strong>van</strong><br />
close-up koeien leidt ook tot lagere NEFA<br />
concentraties in het bloed. Het is echter<br />
de vraag of lichaamsbeweging tijdens de<br />
droogstand en in het bijzonder tijdens de<br />
close-up periode ook een positief effect op<br />
de calcium- en fosforhomeostase kan hebben.<br />
De mogelijkheid bestaat dat vitamine<br />
D erbij betrokken is via de opgewekte acidose<br />
tijdens beweging.<br />
Beweging en mobilisatie hebben op ver-
schillende manieren een invloed op de botvorming<br />
en -resorptie.<br />
Bij mensen blijkt lichaamsbeweging gekoppeld<br />
te zijn aan de vorming <strong>van</strong> hogere<br />
concentraties 25(OH)D. Het is momenteel<br />
echter niet bekend of dit een direct verband<br />
tussen lichaamsbeweging en het vitamine<br />
D metabolisme reflecteert of dat het een<br />
gevolg is <strong>van</strong> blootstelling aan zonlicht<br />
(Looker, 2007). In een recent onderzoek<br />
<strong>van</strong> Hymøller en Jensen (2010) wordt geconcludeerd<br />
dat de vorming <strong>van</strong> vitamine<br />
D3 (cholecalciferol) bij koeien plaats vindt<br />
in de huid onafhankelijk de mate <strong>van</strong> haarbedekking.<br />
Of deze vorming verminderd is<br />
in koeien die altijd binnen verblijven is ons<br />
niet bekend. Close up koeien met veel beweging/uitloop<br />
zullen waarschijnlijk/mogelijk<br />
ook profiteren <strong>van</strong> dit gegeven<br />
[Figuur 34] Het effect <strong>van</strong> kortdurende intensieve<br />
lichaamsactiviteit op de dichtheid <strong>van</strong> de<br />
botten in stierenkalveren (Hiney et al, 2004).<br />
Bekend is dat zonlicht, en specifiek UVB,<br />
de omzetting bevordert <strong>van</strong> 7-dehydrocholesterol<br />
in pre-vitamine D3. Het is gebleken<br />
dat koeien, die worden bloot gesteld aan direkt<br />
zonlicht, een hoeveelheid 25(OH)D in<br />
het bloed hebben, die omgekeerd evenredig<br />
is aan de hoeveelheid huidoppervlakte dat<br />
is blootgesteld aan het zonlicht. Onbedekte<br />
koeien hadden na 28 dagen blootstelling<br />
aan 5 uur zonlicht per dag een gemiddeld<br />
gehalte aan 25(OH)D3 in het bloed <strong>van</strong><br />
28.6 ng/ml. Bovendien is in dezelfde studie<br />
aangetoond dat beharing de productie <strong>van</strong><br />
25(OH)D3 door zonlicht niet verhindert<br />
(Hymøller en Jensen, 2010).<br />
Op bedrijven met een uitloop zullen naar alle<br />
waarschijnlijkheid koeien geen risico lopen<br />
op een vitamine D deficientie. Hoe dit in de<br />
winterperiode verloopt vereist nader onderzoek.<br />
Suppletie <strong>van</strong> vitamine D via het rantsoen<br />
lijkt onder die omstandigheden gewenst.<br />
4. Preventieve maatregelen ter correctie<br />
<strong>van</strong> interne risiciofactoren<br />
Van de hieronder genoemde interne preventieve<br />
maatregelen biedt alleen de biestproductie<br />
de mogelijkheid om interne risicofactoren<br />
op korte termijn te corrigeren.<br />
Bij hoge lichaamscondities kunnen alleen<br />
correctieve maatregelen getroffen worden<br />
die pas op lange termijn resultaat zullen<br />
opleveren. De overige factoren bieden weinig<br />
mogelijkheden.<br />
4.1. Biestproductie<br />
De totale hoeveelheid biest die op dag 1<br />
wordt geproduceerd draagt in belangrijke<br />
mate bij aan de daling <strong>van</strong> het calciumgehalte<br />
in het bloed en het optreden <strong>van</strong><br />
hypocalcemie. Het is daarom <strong>van</strong> belang<br />
de hoogte <strong>van</strong> de biestproductie zo veel<br />
als mogelijk te sturen. Dit is mogelijk via<br />
het eiwitgehalte in het rantsoen en via verstrekking<br />
<strong>van</strong> anionische zouten.<br />
Hashemi et al. (2008) voerden hoogdrachtige<br />
schapen op 110% <strong>van</strong> de ruw eiwit-<br />
Botresorptie<br />
Beweging: Serum Ca PTH 1,25 (OH)2 vit D Ca absorptie in de<br />
darmen <br />
Botvorming<br />
Ca in de urine <br />
Botresorptie<br />
Immobilisatie: Serum Ca PTH 1,25(OH)2 vit D Ca resorptie in<br />
de darmen <br />
Botvorming<br />
Ca in de urine <br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 63
Takehome messages<br />
• Een alternatieve strategie om hypocalcemie<br />
te voorkomen/behandelen is om het<br />
calciumgehalte in het rantsoen te verlagen.<br />
• In de praktijk blijkt het moeilijk met beschikbaar<br />
ruwvoer een rantsoen te formuleren<br />
met een laag calcium gehalte.<br />
• Een rantsoen met een laag calciumgehalte<br />
gaat veelal gepaard met een laag K<br />
gehalte.<br />
• Het succes <strong>van</strong> calciumarme voeding in<br />
het verleden wordt daarom wel toegeschreven<br />
aan de samenvallende reductie<br />
<strong>van</strong> de K opname via het dieet.<br />
• Preventie <strong>van</strong> subklinische hypocalcemie/melkziekte<br />
begint met de teelt <strong>van</strong><br />
ruwvoer op percelen met een laag (80<br />
ppm) K gehalte.<br />
• Een symptomatische maatregel om hypocalcemie<br />
te voorkomen is het toedienen<br />
<strong>van</strong> orale calciumpreparaten of <strong>van</strong><br />
calciuminfusen rond afkalven.<br />
• Men dient te bedenken dat niet een hoog<br />
calciumgehalte maar een hoog kaliumgehalte<br />
in het rantsoen aan het ontstaan<br />
<strong>van</strong> hypocalcemie ten grondslag ligt.<br />
• Voor deze en andere symptomatische<br />
toedieningen geldt daarom dat zij het<br />
paard achter de wagen spannen omdat<br />
zij het hypocalcemie probleem niet in de<br />
wortel aanpakken.<br />
• Een zeer goede preventieve maatregel<br />
is om koeien in de close-up periode de<br />
beschikking te geven over een permanente<br />
uitloop (paddock) om daarmee de<br />
lichaamsbeweging en interne vitamine<br />
D productie te optimaliseren.<br />
behoefte zoals wordt aangegeven door de<br />
National Research Council (NRC). Dit<br />
resulteerde in een significant hogere biestproductie<br />
in vergelijking met een eiwitgehalte<br />
overeenkomend met 100 % NRC in<br />
het rantsoen. Een toename <strong>van</strong> de biestproductie<br />
bij een hoog ruweiwitgehalte (190 g<br />
per/Kg drogestof) werd ook gerapporteerd<br />
door O’Doherty en Crosby (1997) maar<br />
niet door Ocak et al. (2005) na voeding<br />
met 165 g ruw eiwit wat 1.4 keer hoger was<br />
dan de behoefte. De biestproductie bleek in<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 64<br />
ooien met eenlinggeboorten juist verminderd<br />
te zijn maar het geboortegewicht <strong>van</strong><br />
de lammeren bleek verhoogd en de geboorteproblemen<br />
toegenomen te zijn. De verschillen<br />
in uitkomsten werden door Ocak<br />
et al. (2005) toegeschreven aan ondervoeding<br />
waaraan de schapen <strong>van</strong> O’Doherty<br />
en Crosby (1997) zouden hebben blootgestaan.<br />
Mogelijk spelen dus meerdere factoren<br />
een rol in de hoogte <strong>van</strong> de biestproductie<br />
bij schapen die nader onderzoek<br />
vereisen.<br />
Bendixen et al. (1987) en Bigras-Poulin,<br />
et al. (1990) beschouwen een hoge biest/<br />
melkproductie na afkalven als een risicofactor<br />
voor het ontwikkelen <strong>van</strong> melkziekte/hypocalcemie.<br />
Law et al. (2009)<br />
rapporteerden dat verhoging <strong>van</strong> het ruw<br />
eiwit gehalte tot 173g/kg drogestof in<br />
rantsoenen <strong>van</strong> koeien in de vroege lactatieperiode<br />
de voeropname en de melkproductie<br />
verhogen. Gebaseerd op deze onderzoeksresultaten<br />
mag verwacht worden<br />
dat koeien, die einde droogstand meer ruw<br />
eiwit opnemen uit een rantsoen met een<br />
hoog eiwitpercentage of <strong>van</strong>uit een combinatie<br />
<strong>van</strong> een “regulier ruw eiwit percentage<br />
met een hoge droge stof opname,<br />
ook een hogere biestproductie hebben.<br />
Deze hogere biest productie resulteert dan<br />
weer in een hogere vraag naar calcium.<br />
In de praktijk wordt aan de samenstelling<br />
<strong>van</strong> droogstandsrantsoenen onterecht weinig<br />
aandacht besteed. Het streven dient er<br />
op gericht te zijn de biestproductie < 10kg<br />
na volledig uitmelken te doen zijn. Dit vereist<br />
een nauwkeurige controle <strong>van</strong> het ruweiwit<br />
gehalte <strong>van</strong> het transitierantsoen.<br />
Om melkziekte te voorkomen dient het<br />
ruw-eiwit percentage <strong>van</strong> het close-up<br />
rantsoen gereduceerd te worden tot circa<br />
14 om daarmee het biest en het melkdrijvend<br />
effect af te zwakken. Rantsoenen<br />
met een negatieve DCAD ondersteunen<br />
dit effect. Een lage biestproductie tijdens<br />
de eerste melkbeurt na afkalven (bij volledig<br />
leegmelken) kan, afgezien <strong>van</strong> ziekten<br />
(mastitis), als een signaal worden gezien<br />
dat het verschaffen <strong>van</strong> een rantsoen met<br />
een laag ruw eiwit gehalte en/of een negatieve<br />
DCAD effectief was. De hoogte <strong>van</strong><br />
de biestproductie <strong>van</strong> de eerste melkbeurt<br />
na afkalven kan daarom als een indicator te
worden gebruikt om het voedingsmanagement<br />
rondom hypocalcemie te evalueren.<br />
Extreem lage biestproducties komen ook<br />
voor, meestal als gevolg <strong>van</strong> te lage opnames<br />
<strong>van</strong> onbstendig eiwit en/of te hoge opnames<br />
<strong>van</strong> anionische zouten. Hoewel de<br />
kans op het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie dan<br />
zeer laag zal zijn verdient het toch aanbeveling<br />
het droogstands ransoen grondig te<br />
evalueren. Bij dergelijk lage biestproducties<br />
kan men namelijk vraagtekens stellen<br />
bij het feit of de voorbereiding <strong>van</strong> de pensflora<br />
voldoende is geweest voor een optimale<br />
adaptatie aan het lactatierantsoen.<br />
Naast de mogelijkheid de hoeveelheid<br />
biest via het eiwitgehalte <strong>van</strong> het transitierantsoen<br />
te manipuleren bestaat er op bedrijven<br />
een historisch gegroeide usance<br />
om afgekalfde koeien tijdens de eerste<br />
melkbeurt(en) niet volledig uit te melken.<br />
In dit geval kan klinische hypocalcemie<br />
mogelijk worden voorkomen, maar is het<br />
de vraag of dit ook het geval is met subklinisch<br />
hypocalcemie. Een betere strategie<br />
om melkziekte te voorkomen is en<br />
blijft naar de mening <strong>van</strong> de auteurs het<br />
verstrekken <strong>van</strong> een rantsoen dat smakelijk<br />
is en goed gegeten wordt (10-12 Kg droge<br />
stof) met een laag K, voldoende Mg en met<br />
een laag ruweiwit gehalte (13-14 % ) in de<br />
close-up periode. Indien geïndiceerd kan<br />
het rantsoen worden aangevuld met anionische<br />
zouten.<br />
4.2. Lichaamsconditie<br />
Koeien die afkalven met een lichaamsconditie<br />
> 4 (op een schaal <strong>van</strong> 1 tot 5) hebben<br />
een hogere kans op subklinische hypocalcemie<br />
en melkziekte (Morrow, 1976,<br />
Harris, 1981, Herdt, 1988, Heuer et al.<br />
1999). Een lichaamsconditie tussen 3 en<br />
3.5 gedurende de gehele droogstandperiode<br />
wordt als ideaal beschouwd. Koeien met<br />
hogere lichaamscondities worden gekenmerkt<br />
door een daling in droge stofopname<br />
die eerder optreedt dan bij koeien met de<br />
gewenste lichaamsconditie. Zij lopen hierdoor<br />
een groter risico op het ontwikkelen<br />
<strong>van</strong> leververvetting. Koeien in te ruime<br />
lichaamsconditie dienen veel beweging te<br />
krijgen, waardoor gemobiliseerde vrije vetzuren<br />
(NEFA), kunnen worden verbrand in<br />
de spieren in plaats <strong>van</strong> getransporteerd te<br />
worden naar de lever. Ook is te overwegen<br />
deze dieren voor de verwachte datum <strong>van</strong><br />
afkalven te gaan melken met als doel afvoer<br />
<strong>van</strong> NEFA’s via de melk.<br />
De oorzaak <strong>van</strong> hoge conditiescores <strong>van</strong><br />
koeien in de droogstand is vrijwel altijd<br />
terug te voeren op een verlaagde melkproductie<br />
in de tweede helft <strong>van</strong> de lactatie<br />
waarbij het energieniveau <strong>van</strong> het rantsoen<br />
niet werd aangepast. De verminderde<br />
melkproductie kan veroorzaakt zijn door<br />
ziekten zoals mastitis, inadequate voeding<br />
of vruchtbaarheidsproblemen. Deze<br />
problemen kunnen retrospectief niet meer<br />
worden opgelost. Ze benadrukken alleen<br />
dat dergelijke problemen proactief via een<br />
intensieve gezondheidsbegeleiding voorkomen<br />
dienen te worden. Hiertoe behoort<br />
onder andere een intensieve vruchtbaarheidsbegeleiding<br />
die reeds voor de laatste<br />
afkalfdatum dient aan te <strong>van</strong>gen met een<br />
gerichte voorbereiding <strong>van</strong> de pensfunctie.<br />
4.3. Ras<br />
Holstein koeien zijn minder ont<strong>van</strong>kelijk<br />
voor melkziekte dan andere rassen zoals<br />
Jersey koeien. Goff et al. (1995) suggereerde<br />
dat dit een gevolg kan zijn <strong>van</strong> het<br />
grotere aantal intestinale 1α,25(OH)2D<br />
receptoren in Holstein koeien vergeleken<br />
met Jerseys (Goff et al. 1995). Manipuleren<br />
<strong>van</strong> het ras is alleen mogelijk door over<br />
te stappen <strong>van</strong> bijvoorbeeld Jersey koeien<br />
naar Holsteins of rassen die minder melk<br />
produceren.<br />
Sommige onderzoekers veronderstellen dat<br />
de verhoogde incidentie <strong>van</strong> melkziekte in<br />
Jersey koeien te wijten is aan het feit dat<br />
ze gewoonlijk ouder worden dan andere<br />
rassen (Kusumanti et al. 1993). Andere<br />
factoren die genoemd worden in de literatuur<br />
zijn dat Jersey koeien meer biest<br />
produceren dan Holsteins per kg lichaamsgewicht<br />
en hogere concentraties calcium<br />
in hun biest en melk hebben (Goff, 2000).<br />
Erfelijkheid kan mogelijk ook een rol spelen.<br />
Schattingen <strong>van</strong> de erfelijkheid <strong>van</strong><br />
hypocalcemie in koeien variëren <strong>van</strong> 0,18<br />
tot 0,42 (Grohn et al. 1986; Lin et al. 1989).<br />
4.4. Leeftijd/pariteit<br />
De leeftijd/pariteit <strong>van</strong> de koe is waarschijnlijk<br />
de belangrijkste koefactor die<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 65
ijdraagt aan de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
(Reinhardt et al., 1990) maar helaas<br />
in economisch opzicht nagenoeg niet op<br />
korte termijn is te manipuleren. De incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte neemt toe als koeien<br />
ouder worden (Reinhardt et al., 1988; Horst<br />
et al., 1990; Goff, 2000; Houe et al., 2001).<br />
Melkziekte wordt zelden gezien bij vaarzen<br />
omdat deze meer osteoclasten hebben<br />
die sneller reageren op de calcium- en fosforbehoefte<br />
(Reinhardt et al., 1988).<br />
Het effect <strong>van</strong> de leeftijd wordt ook gereflecteerd<br />
door een hoger calciumgehalte in<br />
het bloedplasma <strong>van</strong> vaarzen in vergelijking<br />
met oudere koeien (Figuur 35). De incidentie<br />
<strong>van</strong> melkziekte moet daarom berekend<br />
worden op basis <strong>van</strong> het aantal koeien<br />
met pariteit ≥ 3 en niet als een percentage<br />
<strong>van</strong> alle koeien in de veestapel.<br />
Een hogere leeftijd wordt ook verantwoordelijk<br />
gehouden voor de afgenomen calciumabsorptie<br />
<strong>van</strong>uit het maag-darmkanaal<br />
(Horst et al., 1990), verminderde botmineralisatie<br />
(Parfitt, 1987), een verminderde<br />
25(OH)D productie (Neer et al., 1993), en<br />
een gereduceerd vermogen om calcium te<br />
mobiliseren uit de botten wat veroorzaakt<br />
wordt door een gereduceerde gevoeligheid<br />
voor PTH (Goff et al., 1991; Horst et al.,<br />
1997). Deze processen leggen nog meer gewicht<br />
in de schaal in combinatie met een<br />
alkalisch rantsoen.<br />
Bij een toenemende leeftijd is het aantal<br />
receptoren voor 1α,25(OH)2D in het<br />
maag-darmkanaal gereduceerd, wat het<br />
vermogen om te reageren op 1α,25(OH)2D<br />
[Figuur 35] Plasma calciumconcentratie <strong>van</strong><br />
multipare (---) en primipare (—) koeien rond<br />
het afkalven (Tucker et al., 1992).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 66<br />
beperkt (Horst et al., 1990; 1997; Bigras-<br />
Poulin en Tremblay, 1998). In verband hiermee<br />
werd ook vastgesteld dat de concentratie<br />
<strong>van</strong> C-24-hydroxylase, een enzym dat<br />
1α,25(OH)2D inactiveert, in oudere koeien<br />
dramatisch stijgt (Johnson et al.,1995).<br />
4.5. Melkklier<br />
De melkklier blijkt een sleutelrol te spelen<br />
in de ontwikkeling <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
rond afkalven zoals recent bevestigd is<br />
door Goff en Kimura (2002). In een rigoureus<br />
experiment <strong>van</strong> Goff en Kimura<br />
(2002), met drachtige Jersey koeien waarbij<br />
de uier lang voor de verwachte kalfdatum<br />
was verwijderd, bleek dat de daling<br />
in bloed calcium concentratie rond het<br />
afkalven volledig te voorkomen. Dit ondanks<br />
het feit dat zij tijdens de close-up<br />
periode een rantsoen ontvingen rijk aan<br />
calcium en met een positieve DCAD. De<br />
gemastectomeerde koeien ontwikkelden<br />
tevens in mindere mate immuunsuppressie<br />
dan intacte melkkoeien rond het afkalven.<br />
De onderzoekers concludeerden dat hypocalcemie<br />
in de melkkoe begint met het<br />
onttrekken <strong>van</strong> calcium uit het bloed door<br />
de melkklier en niet door het proces <strong>van</strong><br />
afkalven. De acute daling <strong>van</strong> het calcium<br />
gehalte in bloed wordt dus volledig veroorzaakt<br />
door het opgangkomen <strong>van</strong> de melkproductie<br />
in de melkklier. Of dit met melkziekte<br />
gepaard gaat is echter afhankelijk<br />
<strong>van</strong> de sterkte <strong>van</strong> het adaptatievermogen<br />
en <strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> de biest/melkproductie<br />
<strong>van</strong> de koe om de calcium homeostase<br />
gelijktijdig te ondersteunen (Figuur 36).<br />
[Figuur 36] Bloed calcium waardes bij intacte<br />
(■) koeien en gemastectomeerde (■)<br />
koeien (Goff 2002)
Takehome messages<br />
• Interne risicofactoren zijn beperkt te beïnvloeden.<br />
• Manipulatie <strong>van</strong> de hoeveelheid geproduceerde biest is een bruikbaar instrument om hypocalcemie<br />
te voorkomen.<br />
• Indien een bedrijf succesvol is om de productieve levensduur <strong>van</strong> zijn koeien te verhogen,<br />
zal de invloed <strong>van</strong> de grootste risicofactor voor hypocalcemie groeien.<br />
• Volledig leegmelken <strong>van</strong> een pas gekalfde koe is een must.<br />
• Onvolledig uitmelken is een poging om foutief management voor het afkalven na het<br />
afkalven te cureren<br />
• Management maatregelen, die de incidentie <strong>van</strong> andere ziektes en stoornissen terug dringen,<br />
kunnen ook de incidentie <strong>van</strong> hypocalcemie verlagen.<br />
• Mastectomie <strong>van</strong> de uier toont aan dat niet het afkalfproces verantwoordelijk gesteld<br />
moet worden voor het acuut optreden <strong>van</strong> klinische en subklinische hypocalcemie maar<br />
de biest/melkproductie.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 67
© Janssen Animal Health / JAN 2010 / VECO/LS/ADV/2010/N/003<br />
Voorkomt coccidiose bij<br />
lammeren en alle<br />
kalveren<br />
Het enige drinkbaar anti-coccidiose middel geregistreerd<br />
voor melkkalveren, vleeskalveren en lammeren<br />
• Voor alle kalveren en lammeren - op stal en in de wei<br />
• Doodt alle stadia in één behandeling<br />
• Wachttermijn <strong>van</strong> 0 dagen<br />
• Laat opbouw <strong>van</strong> natuurlijke weerstand toe<br />
Benaming: Vecoxan 2,5 mg/ml suspensie voor oraal gebruik voor lammeren en kalveren. Werkzaam bestanddeel: Diclazuril 2,5 mg per ml.<br />
Doeldiersoorten: Schaap (lammeren) en rund (kalveren). Indicaties: Bij lammeren: - Preventie <strong>van</strong> coccidiose veroorzaakt door Eimeria<br />
crandallis en Eimeria ovinoidalis. Bij kalveren: - Preventie <strong>van</strong> coccidiose veroorzaakt door Eimeria bovis et Eimeria zuernii. Indien er geen recente en<br />
vastgestelde voorgeschiedenis is <strong>van</strong> klinische coccidiose, moet de aanwezigheid <strong>van</strong> coccidia in het koppel bevestigd worden door mestonderzoek<br />
alvorens de behandeling te starten. Bijwerkingen: Geen bekend. Contra-indicaties: Geen bekend. Dosering: 1 mg diclazuril per kg<br />
lichaamsgewicht (dit is 1 ml <strong>van</strong> de suspensie voor oraal gebruik per 2,5 kg lichaamsgewicht), in een éénmalige orale toediening. Wachttijden:<br />
(orgaan) Vlees: Lammeren: nul dagen. Kalveren: nul dagen. Kanalisatiestatus: URA. Registratie Nr: REG NL 9660. Verdere informatie is<br />
beschikbaar op aanvraag.<br />
een divisie <strong>van</strong><br />
Janssen-Cilag BV<br />
Postbus 90240<br />
5000 LT Tilburg<br />
www.janssenanimalhealth.com
Deel III. Monitoringsaspecten<br />
In Deel II zijn de belangrijkste risicofactoren<br />
en preventieve maatregelen gerelateerd<br />
aan het optreden <strong>van</strong> hypocalcemie<br />
besproken. Gewapend met deze kennis<br />
wordt <strong>van</strong> de practicus verwacht dat hij/<br />
zij tijdens het eerstvolgende bedrijfsbezoek<br />
in het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding<br />
inventariseert/inspecteert wat de actuele<br />
stand <strong>van</strong> zaken is met betrekking tot: 1)<br />
de incidentie en prevalentie <strong>van</strong> klinische<br />
en subklinische hypocalcemie, 2) welke<br />
risicofactoren een rol spelen en 3) welke<br />
preventieve maatregelen wel of niet worden<br />
toegepast. De uitkomst <strong>van</strong> deze protocollair<br />
uitgevoerde evaluatie <strong>van</strong> de “state<br />
of the art” <strong>van</strong> het bedrijf met betrekking<br />
tot een bedrijfsaspect, (in dit artikel hypocalcemie)<br />
wordt in het bedrijfsleven<br />
een nulstands- of nulmeting genoemd. De<br />
actuele nulmeting kan vervolgens als een<br />
uitgangssituatie dienen voor vergelijking<br />
<strong>van</strong> uitkomsten <strong>van</strong> inspecties <strong>van</strong> daaropvolgende<br />
bedrijfsbezoeken. Tijdens die bedrijfsinspecties<br />
dient dan gecontroleerd te<br />
worden of zich ten opzichte <strong>van</strong> de eerste/<br />
laatste nulmeting veranderingen in positieve<br />
of negatieve zin hebben voorgedaan.<br />
Dit levert dan hopelijk een meer positieve<br />
nieuwe nulmeting op die weer als vertrekpunt<br />
dient voor het volgende bedrijfsbezoek.<br />
Een dergelijke nulmeting geldt niet<br />
alleen voor een hypocalcemie probleem<br />
maar idealiter ook voor andere bedrijfsmatig<br />
optredende stoornissen.<br />
Tegen deze achtergrond is als leidraad een<br />
12-maanden checklijst opgesteld met daarin<br />
de in deel II besproken onderdelen 1)<br />
externe en interne risicofactoren en 2) externe<br />
en interne preventieve maatregelen.<br />
Checklijst hypocalcemie.<br />
In de checklijst dient aangevinkt te worden<br />
welke risicofactoren tijdens het bedrijfsbezoek<br />
aan of afwezig zijn en welke preventieve<br />
maatregelen wel of niet genomen zijn.<br />
De onderhavige checklijst is opgesteld om<br />
het probleem hypocalcemie in zijn ontwikkeling<br />
<strong>van</strong>uit oorzakelijke wortels tot aan<br />
uiteindelijke manifestaties te monitoren en<br />
daar waar geïndiceerd preventieve maatregelen<br />
in aan te geven.<br />
Tevens dient tijdens een bedrijfsbezoek<br />
aandacht besteed te worden aan aanvullende<br />
aspecten <strong>van</strong> in de checklijst genoemde<br />
factoren/maatregelen. Dit betreft<br />
het: 1) nader evalueren, 2) bestaande of<br />
nieuw binnengekomen veterinaire en landbouwkundige<br />
gegevens interpreteren en zo<br />
nodig verder analyseren, 3) en deze aanbevelen<br />
voor verbetering <strong>van</strong> de “state of<br />
the art” met betrekking tot hypocalcemie<br />
op het bedrijf. Dit zal in het hiernavolgende<br />
gepresenteerd worden in de vorm <strong>van</strong><br />
enkele aanvullende monitoringstabellen<br />
waarin de betekenis of het belang <strong>van</strong> een<br />
aantal eerder besproken of nog niet besproken<br />
onderwerpen nog een keer worden toegelicht<br />
of benadrukt. De term monitoring<br />
wordt in dit artikel gebruikt in de betekenis<br />
<strong>van</strong> inspecteren/controleren.<br />
Uit de informatie, verkregen uit de<br />
12-maanden checklijst en monitoringstabellen,<br />
moet de practicus een oordeel kunnen<br />
vormen over de zwaarte <strong>van</strong> de verschillende<br />
onderdelen uit de lijst en tabellen<br />
die een rol spelen in het ontstaan <strong>van</strong><br />
klinische en subklinische hypocalcemie op<br />
het bezochte bedrijf en welke preventieve<br />
maatregelen het meest geëigend zijn om in<br />
een bestaande bedrijfssituatie toegepast te<br />
worden. De genoemde instrumenten zullen<br />
ook behulpzaam kunnen zijn in het beter<br />
onderkennen door de practicus <strong>van</strong> externe<br />
en interne (autonome) management praktijken<br />
die oorzakelijk bijdragen aan het<br />
ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Monitoringstabellen<br />
De in de tabellen opgenomen aandachtspunten<br />
zijn onder te verdelen in onderwerpen<br />
waar<strong>van</strong> het zinvol is om ze met korte<br />
tussenpozen (wekelijks dan wel maandelijks)<br />
te monitoren bijvoorbeeld droge stofopname<br />
en andere met langere (≥ 1jaar)<br />
tussenpozen, bijvoorbeeld perceelbemonstering.<br />
Een aantal belangrijk geachte aspecten<br />
zullen aan de hand <strong>van</strong> een tweetal<br />
tabellen nader worden besproken.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 69
Jaar:<br />
Checklijst risicofactoren en preventieve maatregelen hypocalcemie<br />
Maand<br />
1 2 3 4 5 6 7 8 9 1<br />
0<br />
Incidentie klinische hypocalcemie<br />
Prevalentie subklinische hypocalcemie<br />
Externe risicofactoren<br />
K-gehalte grond is > 80 ppm<br />
K-houdende meststof is aan gewend<br />
K gehalte ruwvoer is > 2 %<br />
Water bevat meer dan 6 mg K/liter<br />
DCAD close-up rantsoen is > 200mEq<br />
Re gehalte close-up rantsoen is > 14%<br />
Close-up koeien worden geweid<br />
Close-up groep is overbezet<br />
-Interne risicofactoren<br />
DS opname close-up koeien is 4<br />
Biest productie 1 st melkmaal is > 10 Kg<br />
% of # koeien met andere aandoeningen<br />
in de eerste week na afkalven is:<br />
% koeien > 3 e pariteit in close-up groep<br />
is:<br />
% Jersey koeien binnen het bedrijf is:<br />
Close up koeien ondervinden hittestress<br />
Koeien worden vlak voor afkalven<br />
verplaatst: J/N<br />
Preventieve maatregelen lange termijn<br />
Grond wordt bemest met K-loze<br />
meststof: J/N<br />
Er wordt geen 1 e snede geoogst voor de<br />
close-up groep: J/N<br />
RE close-up rantsoen is < 14 %<br />
Close-up koeien hebben (kale) uitloop<br />
Preventieve maatregelen korte termijn<br />
Close-up rantsoen wordt geformuleerd<br />
met ruwvoer met lage DCAD: J/N<br />
Close-up rantsoen bevat < 2%<br />
kalium:J/N<br />
Er worden anionische zouten verstrekt<br />
Close-up rantsoen bevat > 0.4% Mg: J/N<br />
Aan close-up rantsoen is vitamine D toe<br />
gevoegd: J/N<br />
Close-up koeien ont<strong>van</strong>gen preventief<br />
Vitamine D injectie: J/N<br />
Koeien worden gedrenched met calcium<br />
rond afkalven:J/N<br />
Koeien worden geheel uitgemolken na<br />
afkalven: J/N<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 70<br />
1<br />
1<br />
1<br />
2
1. A. Klinische aspecten<br />
1.1. Registratie incidentie <strong>van</strong> melkziekte<br />
De incidentie <strong>van</strong> melkziekte representeert,<br />
samen met de prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie, de actuele resultaten <strong>van</strong> de<br />
invloed <strong>van</strong> aanwezige risicofactoren en genomen<br />
preventieve maatregelen op een bedrijf.<br />
Alle gevallen <strong>van</strong> melkziekte dienen geregistreerd<br />
te worden onder vermelding <strong>van</strong> het<br />
identificatienummer <strong>van</strong> de koe, kalf datum<br />
en pariteit <strong>van</strong> de koe en datum waarop melkziekte<br />
optrad. De gegevens dienen aangevuld<br />
te worden met informatie over gelijktijdig met<br />
hypocalcemie optredende ziekten/stoornissen.<br />
Op deze manier worden patronen <strong>van</strong> voorkomen<br />
in de tijd zichtbaar en kunnen resultaten<br />
<strong>van</strong> veranderingen in management rondom hypocalcemie<br />
gevalideerd worden. De patronen<br />
<strong>van</strong> voorkomen dienen ook geëvalueerd en geinterpreteerd<br />
te worden in relatie met kuiluitslagen<br />
<strong>van</strong> ruwvoer, rantsoensamenstellingen<br />
en managementpraktijken om tot rele<strong>van</strong>te adviezen<br />
te komen.<br />
1.2. Meting prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie<br />
Bepaling <strong>van</strong> het calciumgehalte in serum,<br />
voor, tijdens of na het afkalven, geeft inzage<br />
in het risico <strong>van</strong> de incidentie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie. Serum Catot gehaltes<br />
dienen idealiter > 2mmol/L of > 8 mg/100<br />
ml of > 2 mmol/L zijn. Het bemonsteren <strong>van</strong><br />
koeien na afkalven verstrekt praktische informatie<br />
over de prevalentie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie in die perioden. Het belang<br />
hier<strong>van</strong> wordt in de praktijk zeer onderschat.<br />
A<br />
Check<br />
klinische<br />
aspecten<br />
Bepaling <strong>van</strong> het calciumgehalte in serum<br />
biedt de mogelijkheid op tijd corrigerende<br />
maatregelen te nemen.<br />
1.3. <strong>Hypocalcemie</strong> gerelateerde aandoeningen<br />
In het kader <strong>van</strong> eventueel te nemen preventieve<br />
maatregelen is het ook <strong>van</strong> belang de incidenties<br />
<strong>van</strong> aan hypocalcemie-gerelateerde<br />
ziektes zoals leververvetting, ketose, het aan<br />
de nageboorte blijven staan, metritis, lebmaagdislocaties<br />
en mastitiden te monitoren.<br />
Zij zijn mogelijk indirecte signalen die er op<br />
kunnen duiden dat de calciumhomeostase<br />
rondom afkalven onder druk staat. Indien<br />
de incidentie <strong>van</strong> deze aandoeningen hoog is<br />
verdient het aanbeveling hier extra aandacht<br />
aan te besteden inclusief een eventuele relatie<br />
met hypocalcemie. Na het diagnosticeren <strong>van</strong><br />
genoemde ziekten dient daarom nagegaan te<br />
worden of op subklinisch niveau ook hypocalcemie<br />
een rol speelt. Los hier<strong>van</strong> dienen de<br />
ziekten evenals hypocalcemie beoordeeld te<br />
worden in relatie met kuiluitslagen <strong>van</strong> ruwvoer,<br />
rantsoensamenstellingen en het gevoerde<br />
management.<br />
1.4. Scoren lichaamsconditie<br />
Het interpreteren <strong>van</strong> scores <strong>van</strong> lichaamscondities<br />
<strong>van</strong> droogstaande koeien en pas afgekalfde<br />
koeien of het actueel scoren er <strong>van</strong> dient onderdeel<br />
uit te maken <strong>van</strong> een bedrijfsbezoek in<br />
het kader <strong>van</strong> bedrijfsbegeleiding. Belangrijke<br />
conditiescores zijn scores die zijn vastgesteld<br />
bij het droogzetten, halverwege de droogstand<br />
(bijvoorbeeld bij omzetten naar de close up<br />
groep) en bij afkalven. Zij geven een duidelijk<br />
1 2 3 4 5<br />
Registratie<br />
incidentie<br />
<strong>van</strong><br />
melkziekte<br />
Meting prevalentie<br />
<strong>van</strong><br />
subklinische<br />
hypocalcemie<br />
<strong>Hypocalcemie</strong><br />
gerelateerde<br />
aandoeningen<br />
Scoren<br />
lichaamscondities<br />
Daling droge<br />
stofopname<br />
6 7 8 9 10<br />
Hongergroeve<br />
en<br />
pensvulling<br />
[Tabel 4] Monitoring <strong>van</strong> klinische aspecten gerelateerd aan hypocalcemie<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 71
eeld in het verloop <strong>van</strong> de lichaamsconditie,<br />
en de spreiding binnen de groep. Belangrijk is<br />
dat dezelfde persoon de koeien in de tijd volgt<br />
en de scoring uitvoert.<br />
Zoals opgemerkt in paragraaf 4.2 <strong>van</strong> dit artikel<br />
dient tijdens de lactatieperiode reeds gestreefd<br />
te worden naar een lichaamsconditie<br />
bij droogzetten en gedurende de gehele droogstand<br />
tussen 3 en 3.5. Worden koeien met een<br />
hoge (> 4) lichaamsconditie doorgezet, dan zal<br />
dat negatieve gevolgen hebben voor de droge<br />
stofopname rondom afkalven en dientengevolge<br />
de negatieve energiestatus versterken. Het<br />
laatste zal dan resulteren in ernstiger vormen<br />
<strong>van</strong> leververvetting en gerelateerde ziekten<br />
waaronder hypocalcemie.<br />
In deze paragraaf wordt nogmaals benadrukt<br />
om koeien die in een te ruime conditie worden<br />
droog gezet, tijdens de droogstand niet al te<br />
veel in conditie te laten verliezen door een verlaagde<br />
droge stofopname. Extra verlaging <strong>van</strong><br />
de droge stofopname induceert dan mogelijk<br />
al vroeg in de droogstand een negatieve energiebalans<br />
die de nagenoeg altijd optredende<br />
negatieve energie status rondom het afkalven<br />
zal verergeren. In plaats daar<strong>van</strong> wordt geadviseerd<br />
vervette koeien een ruime uitloop te<br />
verschaffen met het doel de verbranding <strong>van</strong><br />
overtollig vet door extra lichaamsbewegingen<br />
op een natuurlijke manier te stimuleren.<br />
1.5. Daling droge stofopname<br />
Droge stofopname mag gezien worden als de<br />
belangrijkste risicofactor voor stoornissen,<br />
inclusief hypocalcemie, die optreden in de<br />
transitieperiode. Preventie <strong>van</strong> deze gezondheidsstoornissen<br />
begint bij het monitoren <strong>van</strong><br />
de droge stofopname begint bij de formulering<br />
<strong>van</strong> het droogstands/close up rantsoen. In de<br />
rantsoenberekening moet worden uitgegaan<br />
<strong>van</strong> een gemiddelde droge stofopname <strong>van</strong> 12<br />
kg. Het dagelijks management moet er op gericht<br />
zijn om dit niveau gedurende de gehele<br />
transitieperiode zoveel als mogelijk te handhaven.<br />
Zoals eerder in figuur 25 in Deel II <strong>van</strong><br />
het artikel vermeld vindt rondom het afkalven<br />
bij veel koeien een sterke daling <strong>van</strong> de droge<br />
stofopname plaats (Bertics et al.1992) die bij<br />
koeien met hypocalcemie nog duidelijker tot<br />
expressie komt (Goff en Horst, 1997).<br />
Het verdient aanbeveling om wekelijks de<br />
droge stofopname <strong>van</strong> de koeien in de close-up<br />
groep te meten, door de gevoerde kilo’s droge<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 72<br />
stof minus de kilo’s droge stof restvoer te delen<br />
door het aantal betrokken koeien. Bij droge<br />
stofopnames die onder de 10 kg droge stof liggen,<br />
moet de samenstelling <strong>van</strong> het rantsoen<br />
worden gecontroleerd en voor zover mogelijk<br />
ook alle potentiële factoren die de droge stofopname<br />
drukken. Factoren die de opname ne-<br />
[Figuur 36a] Individuele verzorging rond<br />
afkalven<br />
gatief beïnvloeden zijn o.a. minder smakelijk<br />
ruwvoer, hoge hoeveelheden anionische zouten<br />
en rangorde problemen aan het voerhek.<br />
Een aantal melkveehouders weet de droge<br />
stofopname rondom afkalven redelijk op peil<br />
te houden door het aanbieden <strong>van</strong> vers en zeer<br />
smakelijk voer verdeeld in meerdere porties<br />
over de dag (Figuur 36a). De tijd besteedt aan<br />
de individuele verzorging betaalt zich dubbel<br />
en dwars terug in de vorm <strong>van</strong> minder proble-<br />
[Figuur 37] Droge stof opname op 21 dagen<br />
na afkalven, gerelateerd aan de droge stof opname<br />
de dag voor afkalven (Grummer, 1993)
men na afkalven. Helaas zijn weinig melkveehouders<br />
hiertoe bereid of zien zij het belang er<br />
niet <strong>van</strong> in.<br />
Subklinische hypocalcemie kan de daling in<br />
droge stofopname na afkalven verergeren en/<br />
of verlengen. Daarom verdient het aanbeveling<br />
om de droge stofopname ook na het na afkalven<br />
te monitoren en te stimuleren. Zoals uit<br />
figuur 37 blijkt is de droge stofopname op dag<br />
1 na afkalven gerelateerd aan de droge stofopname<br />
drie weken na afkalven. Dit betekent dat<br />
een lage droge stofopname rond het afkalven<br />
zich voortzet tot ver in de vroege lactatieperiode<br />
met alle daaraan gekoppelde negatieve<br />
gevolgen.<br />
1.6. Hongergroeve/pensvulling<br />
Monitoring <strong>van</strong> de hongergroeve is een visuele<br />
beoordeling met het doel indirect een<br />
indruk <strong>van</strong> de pensvulling en als afgeleide<br />
daar<strong>van</strong> <strong>van</strong> de droge stofopname te verkrijgen.<br />
De beoordeling is belangrijk voor alle<br />
close-up koeien maar vooral voor de koeien<br />
rond de verwachte dagen <strong>van</strong> afkalven (dag<br />
-3 tot dag +3) waarbinnen het dieptepunt in<br />
de droge stofopname wordt bereikt. De beoordeling<br />
is een subjectieve schatting <strong>van</strong><br />
de diepte <strong>van</strong> de groeve ten opzichte <strong>van</strong> een<br />
horizontaal vlak over de linker flank <strong>van</strong> de<br />
koe (Figuur 38). Het verdient aanbeveling de<br />
uitkomsten te vergelijken met de diepte <strong>van</strong><br />
de hongergroeve <strong>van</strong> koeien die > 35 kg melk<br />
produceren.<br />
De beoordeling <strong>van</strong> de hongergroeve dient<br />
altijd aangevuld te worden met een fysieke<br />
beoordeling <strong>van</strong> de pensvulling. Daartoe<br />
wordt de vuist in de hongergroeve geplaatst<br />
en de locale buikwand wordt ingedrukt tot het<br />
moment waarop weerstand <strong>van</strong> de penswand<br />
wordt ondervonden. De palpatie kan gecontinueerd<br />
worden om een indruk <strong>van</strong> de pensinhoud<br />
te verkrijgen. Bij hoogdrachtige koeien<br />
kan de visuele inspectie <strong>van</strong> de diepte <strong>van</strong> de<br />
hongergroeve en indirect <strong>van</strong> de pensvulling<br />
een verkeerd beeld opleveren. De hongergroeve<br />
kan ogenschijnlijk goed gevuld zijn<br />
terwijl de pensvulling onvoldoende blijkt.<br />
Dit kan veroorzaakt worden door het opdrukken<br />
<strong>van</strong> de pens in de hongergroeve door de<br />
in om<strong>van</strong>g toenemende uterus. Beoordeling<br />
en interpretatie <strong>van</strong> de diepte <strong>van</strong> de hongergroeve<br />
in relatie met pensvulling dient dus<br />
kritisch plaats te vinden. Dit neemt niet weg<br />
[Figuur 38] Beoordeling <strong>van</strong> de pensvulling<br />
bij een droogstaande koe. Linker foto: alleen<br />
visueel. Rechter foto: palpatie tot op de pensinhoud<br />
(Foto: R. Hendriks).<br />
dat onvoldoende vulling <strong>van</strong> de hongergroeve<br />
bij koeien in de close-up periode meestal een<br />
duidelijk signaal is <strong>van</strong> onvoldoende droge<br />
stofopname.<br />
De beoordeelde koeien moeten gecategoriseerd<br />
worden naar drachtstadium en pariteit.<br />
Hoe verder de koeien met onvoldoende vulling<br />
<strong>van</strong> de hongergroeve en pens af zijn <strong>van</strong> de<br />
verwachte kalfdatum hoe langer de daling in<br />
droge stofopname heeft bestaan en hoe groter<br />
de kans op leververvetting en daaraan gerelateerde<br />
stoornissen is.<br />
Na het afkalven vindt bij de beoordeling <strong>van</strong><br />
de hongergroeve geen beïnvloeding <strong>van</strong> de<br />
uterus meer plaats. De koeien zullen zich dan<br />
meestal ook in de lactatiegroep bevinden wat<br />
weer extra tijd kost om ze op te sporen, vast te<br />
zetten en te palperen. Bij de verse koeien is de<br />
hongergroeve vaak niet optimaal gevuld. Dit is<br />
meestal te wijten aan de zich nog herstellende<br />
droge stofopname en aan suboptimale contracties<br />
<strong>van</strong> de buikwandspieren. Bij door palperen<br />
kan ook nog een slappe penswand en bij<br />
rectale palpatie een slappe uteruswand worden<br />
vastgesteld. Deze bevindingen kunnen vooral<br />
worden geconstateerd wanneer hypocalcemie<br />
een rol speelt. Om een meer objectieve indruk<br />
te krijgen <strong>van</strong> de pensvulling en indirect <strong>van</strong><br />
de droge stofopname bij koeien na afkalven,<br />
dient op enige afstand en in het verlengde <strong>van</strong><br />
de koe beoordeeld te worden hoe ver de buik<br />
zichtbaar is buiten de verticale zijden <strong>van</strong> de<br />
achterbenen/dijen (Figuur 39).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 73
[Figuur 39] Droge stof opname na afkalven;<br />
de buik is niet zichtbaar aan weerszijden <strong>van</strong><br />
de achterpoten. (Foto: R Hendriks)<br />
Tien dagen na afkalven dient de buik aan<br />
weerszijden <strong>van</strong> de achterbenen weer zichtbaar<br />
te zijn. Indien dit niet het geval is, dan is de<br />
voeropname na afkalven onvoldoende. Er dient<br />
dan nagegaan te worden wat hier<strong>van</strong> de onderliggende<br />
oorzaken <strong>van</strong> zijn. <strong>Hypocalcemie</strong> is<br />
een <strong>van</strong> de oorzaken die daarin een rol kan<br />
spelen.<br />
2. B. Voedingstechnische en overige aspecten<br />
2.1. Anionische zouten<br />
Zoals besproken in deel II biedt de toediening<br />
B<br />
Check<br />
Voeding<br />
technische<br />
aspecten<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 74<br />
<strong>van</strong> anionische zouten de mogelijkheid om het<br />
rantsoen en de calciumhomeostase te verfijnen<br />
om daarmee klinische en subklinische melkziekte<br />
te voorkomen. Koeien moeten echter<br />
de volle hoeveelheid zouten opnemen om de<br />
verwachte resultaten te verkrijgen. Hoewel<br />
een rantsoen met een negatieve DCAD vrij<br />
gemakkelijk is samen te stellen met behulp<br />
<strong>van</strong> anionische zouten, blijkt een consistente<br />
verstrekking er<strong>van</strong> moeilijker (Beyers, 1994).<br />
Daarom moeten factoren die een succesvolle<br />
manipulatie <strong>van</strong> de DCAD bevorderen of beletten<br />
goed gemonitoord worden. Dat geldt in<br />
het bijzonder wanneer anionische zouten niet<br />
het gewenste succes opleveren. Vragen die dan<br />
gesteld moeten worden zijn:<br />
• Of de berekende DCAD <strong>van</strong> het actueel gevoerde<br />
rantsoen of <strong>van</strong> een eventueel in samenstelling<br />
gewijzigd rantsoen bekend is,<br />
• Of de droge stof opname <strong>van</strong> individuele<br />
koeien gecontroleerd wordt,<br />
• Of anionische zouten samen met vitaminen,<br />
macromineralen en/of toegevoegde stoffen in<br />
een standaardsupplement worden verstrekt<br />
aan close-up koeien of in een apart mengsel<br />
om het mogelijk te maken dat de samenstelling<br />
en of de hoeveelheid <strong>van</strong> de zouten gevarieerd<br />
kan worden,<br />
• Of de anionische zouten in een TMR vorm of<br />
via topdressing worden verstrekt.<br />
• Of pH metingen <strong>van</strong> de urine worden uitgevoerd<br />
om te controleren of de anionen suppletie<br />
het gewenste effect heeft opgeleverd of<br />
dat ze moet worden aangepast.<br />
• Of de biestproductie <strong>van</strong> het eerste melkmaal<br />
of nog beter de eerste dag gemeten wordt en<br />
gebruikt wordt om de effectiviteit <strong>van</strong> anionische<br />
zouten te evalueren.<br />
1 2 3 4 5<br />
Opname <strong>van</strong><br />
anionische<br />
zouten<br />
Interpretatie<br />
<strong>van</strong> urine pH<br />
Restanten<br />
(leftovers)<br />
<strong>van</strong> lactatierantsoenen<br />
Uitmelk<br />
strategieën<br />
verse koeien<br />
Kalium<br />
gehalte <strong>van</strong><br />
ruwvoer en<br />
drinkwater<br />
6 7 8 9 10<br />
Grond- en<br />
mestanalyses<br />
[Tabel 5] Monitoring <strong>van</strong> voedingstechnische aspecten gerelateerd aan hypocalcemie
Deze en andere managementpraktijken dienen<br />
de aandacht te hebben <strong>van</strong> elke bedrijfsbegeleider<br />
en vooral wanneer hypocalcemie op een<br />
bedrijf een probleem vormt.<br />
2.2. Interpretatie <strong>van</strong> urine pH<br />
De pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> individuele koeien kan<br />
sterk variëren en vooral wanneer anionische<br />
zouten worden gevoerd (Figuur 40). De variatie<br />
kan veroorzaakt worden door verschillende<br />
factoren zoals door het selectief consumeren<br />
<strong>van</strong> ingrediënten uit het rantsoen. Dit kan weer<br />
het gevolg zijn <strong>van</strong> verschillen in leeftijd/pariteit,<br />
naderbij komen <strong>van</strong> de partus, intimida-<br />
[Figuur 40] Variatie in pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong><br />
koeien die rantsoenen werden verstrekt met<br />
een negatieve DCAD (Giesy et al., 1997).<br />
tie <strong>van</strong> jongere koeien door oudere dominante<br />
koeien, tekort aan eetplaatsen wat oorzaak is<br />
dat sommige koeien minder voedsel consumeren<br />
dan ze nodig hebben terwijl andere koeien<br />
veel meer krijgen.<br />
pH <strong>van</strong> de urine Interpretatie<br />
De pH <strong>van</strong> de urine is tevens afhankelijk<br />
<strong>van</strong> het aantal keren per dag dat vers voer<br />
verstrekt wordt. Bij droogstaande koeien<br />
die tweemaal daags gevoerd worden blijkt<br />
er geen variatie te bestaan over de dag en<br />
daarom is het moment <strong>van</strong> het afnemen<br />
<strong>van</strong> urine niet heel cruciaal. In koeien die<br />
slechts eenmaal per dag worden gevoerd en<br />
waarbij het voedsel tussentijds niet wordt<br />
aangeschoven kan de variatie in pH een<br />
volle pH eenheid zijn. In veestapels die<br />
eenmaal per dag gevoerd worden dient de<br />
meting <strong>van</strong> de pH bij voorkeur 6 tot 9 uur<br />
na het aanbieden <strong>van</strong> vers voedsel plaats te<br />
vinden. Na een verandering <strong>van</strong> het rantsoen<br />
moet de pH <strong>van</strong> de urine 48 uur later<br />
gemeten worden.<br />
Tabel 6 geeft een overzicht <strong>van</strong> interpretaties<br />
<strong>van</strong> verschillende pH metingen in urine.<br />
De normale pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> koeien<br />
is meestal ≥ 8.0. pH-waarden <strong>van</strong> de urine<br />
boven 7,0 zijn geassocieerd met hypocalcemie<br />
en waarden boven 8,0 hangen sterk<br />
samen met klinische melkziekte. Wanneer<br />
rantsoenen worden geconsumeerd die rijk<br />
zijn aan kationen is de pH over het algemeen<br />
> 8.2. Het beperken <strong>van</strong> kationen in<br />
het rantsoen zal de pH <strong>van</strong> de urine voor<br />
slechts een klein deel kunnen reduceren<br />
(naar 7.8). Indien er veel kationen moeten<br />
worden gecorrigeerd, betekent dat dat er<br />
veel anionische zouten tegenover moeten<br />
>8.0 Het rantsoen is alkalisch. Hoog risico voor het optreden <strong>van</strong> melkziekte. De<br />
bovengrens <strong>van</strong> de nieren om de pH te reguleren is bereikt.<br />
7.0 –7 .99 Het rantsoen is alkalisch. Hoog prevalentierisico voor hypocalcemie.<br />
Melkziekte is nog steeds een potentiëél probleem.<br />
6.51 – 6.99 Overgangsgebied; subklinische hypocalcemie nog steeds een potentiéél<br />
probleem.<br />
6.00 – 6.50 Optimale pH-waarde voor Holstein koeien, maar nog niet voor Jerseys.<br />
5.50 – 5.99 Optimale pH-waarde voor Jerseys.<br />
< 5.50 Overmatige verzuring; de ondergrens om de pH in de nieren te reguleren<br />
wordt genaderd. Koeien lopen risico dat zich metabole acidose ontwikkeld.<br />
[Tabel 6] De pH-waarden <strong>van</strong> de urine en de interpretatie <strong>van</strong> de DCAD tijdens de droogstand<br />
(Byers, 1994).<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 75
staan. Hierdoor kan de smakelijkheid <strong>van</strong><br />
het totale rantsoen dusdanig negatief beinvloed<br />
worden, dat de droge stof opname<br />
daalt waarmee het paard achter de wagen<br />
wordt gespannen.<br />
Voor een effectieve preventie <strong>van</strong> subklinische<br />
hypocalcemie/melkziekte moet de gemiddelde<br />
pH <strong>van</strong> de urine <strong>van</strong> Holstein koeien<br />
zich tussen 6.2 en 6.8 bewegen, en <strong>van</strong><br />
Jerseys tussen 5,8 en 6,3. Dit vereist veelal<br />
toevoeging <strong>van</strong> anionen in de voeding (Goff,<br />
2000; Oetzel, 2000; Byers, 1994). Als de gemiddelde<br />
pH <strong>van</strong> de urine tussen 5.0 en 5.5<br />
ligt, hebben excessieve hoeveelheden anionen<br />
een ongecompenseerde metabole acidose<br />
veroorzaakt en zullen de koeien lijden aan<br />
een afname <strong>van</strong> de droge stofopname. Het<br />
rantsoen moet dan zo snel mogelijk worden<br />
bijgesteld. De pH <strong>van</strong> de urine kan daarom<br />
niet ongelimiteerd dalen. De drempelwaarde<br />
voor de pH <strong>van</strong> de urine is ongeveer 4,5<br />
(Houpt, 1993). De urine pHs dienen niet alleen<br />
op individuele waarden beoordeeld te<br />
worden maar ook op de spreidingsbreedte<br />
tussen bemonsterde koeien. Bij zeer uiteenlopende<br />
waarden dient acuut het voedertechnische<br />
management aangepast te worden.<br />
2.3. Restanten (leftovers) <strong>van</strong> lactatierantsoenen<br />
Na het afkalven wordt het percentage K in het<br />
rantsoen verhoogd. Het lactatierantsoen bevat<br />
een vrij hoog (>2.5%) gehalte aan kalium,<br />
<strong>van</strong>wege het feit dat dan relatief veel K wordt<br />
uitgescheiden via de melk. Het lactatierantsoen<br />
of restanten daar<strong>van</strong> dienen daarom niet<br />
verstrekt te worden aan koeien in de closeupperiode<br />
<strong>van</strong>wege het hoge K gehalte (> 2.5<br />
%) in deze restanten wat het optreden <strong>van</strong><br />
hypocalcemie zal bevorderen. Droogstaande<br />
koeien dienen om dezelfde reden ook niet<br />
met lacterende koeien te worden gehuisvest<br />
en gevoerd. Melkveehouders hanteren deze<br />
managementpraktijken vaak om de close-up<br />
koeien te wennen aan het lactatierantsoen.<br />
Het lactatierantsoen bevat naast een hoog K<br />
gehalte ook een verhoogd ruweiwit percentage<br />
> 16 % wat biest/melkdrijvend is en dus<br />
de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie niet ten goede<br />
zal komen.<br />
2.4. Uitmelkstrategieën na afkalven<br />
Melkziekte treedt op wanneer een plotse-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 76<br />
ling calciumverlies optreedt in extracellulaire<br />
lichaamsvloeistoffen en de aanvoer<br />
<strong>van</strong> calcium uit calcium depots in het lichaam<br />
niet adequaat wordt gestimuleerd<br />
om tekorten op te <strong>van</strong>gen. De calcium behoefte<br />
neemt geleidelijk toe naarmate het<br />
tijdstip <strong>van</strong> afkalven nadert. Dit wordt veroorzaakt<br />
door het op gang komen <strong>van</strong> de<br />
biestproductie en de daarmee verbonden<br />
melkproductie. Een acute stijging <strong>van</strong> de<br />
vraag naar calcium vindt plaats op de dag<br />
<strong>van</strong> afkalven waarop de uier gevuld is met<br />
biest. De hoeveelheid geproduceerde biest<br />
op de dag <strong>van</strong> afkalven en de dag erna<br />
draagt mede bij aan de onttrekking <strong>van</strong> calcium<br />
aan het bloed en daarmee aan het de<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte. Veel koeien<br />
ondervinden adaptatiemoeilijkheden om<br />
hieraan adequaat tegemoet te komen.<br />
Om het optreden <strong>van</strong> melkziekte rond het<br />
tijdstip <strong>van</strong> afkalven te beperken melken<br />
melkveehouders hun koeien tijdens de eerste<br />
en tweede melkbeurt vaak gedeeltelijk<br />
uit. Dit is gebaseerd op de gedachte dat<br />
het plotselinge verlies <strong>van</strong> grote hoeveelheden<br />
Ca uit het bloed dan gespreid wordt<br />
over een of meer dagen. De spreiding <strong>van</strong><br />
het calcium verlies helpt dan het adaptatieproces<br />
aan de plotselinge toegenomen<br />
calcium behoefte <strong>van</strong> de koe te ondersteunen.<br />
De effectiviteit <strong>van</strong> deze strategie is<br />
echter te betwijfelen omdat op het moment<br />
<strong>van</strong> afkalven het grootste deel <strong>van</strong> het Ca<br />
transport uit bloed naar de uier al heeft<br />
plaatsgevonden. De hoeveelheid calcium<br />
die uitgescheiden wordt in de biest is naar<br />
alle waarschijnlijkheid gelijk voor koeien<br />
die wel of geen melkziekte vertonen of die<br />
geheel of gedeeltelijk worden uitgemolken.<br />
Subklinische hypocalcemie wordt door<br />
deze maatregelen niet voorkomen.<br />
In plaats <strong>van</strong> gedeeltelijk uitmelken wordt<br />
echter aangeraden om koeien direct na<br />
afkalven compleet uit te melken met het<br />
doel om daarmee het transport <strong>van</strong> nonesterified<br />
fatty acids (NEFA) <strong>van</strong> het bloed<br />
naar de uier te stimuleren en de ophoping<br />
<strong>van</strong> lipiden op een tijdstip waarop de concentraties<br />
<strong>van</strong> NEFA’s in bloed en lever<br />
hoog zijn te verminderen. Een hoge NEFA<br />
concentratie wordt verondersteld de droge<br />
stofopname te verminderen en daarmee de<br />
Ca opname.
Kuil<br />
Nr<br />
Mineralen g/Kg droge stof<br />
K Na Mg Cl S P Ca Ruw<br />
Eiwit<br />
g/kg<br />
Een derde strategie is om het melken een<br />
dag uit te stellen. De gedachte hierachter<br />
is dat in een gespannen uier calcium waarschijnlijk<br />
wordt teruggeresorbeerd in het<br />
bloed en dat een deel <strong>van</strong> het calciumverlies<br />
naar het uitgestelde eerste melkmaal<br />
wordt verplaatst (Hibs, et al. 1951). Ook<br />
deze strategie gunt de adaptatieprocessen<br />
<strong>van</strong> de koe meer tijd om zich aan te passen<br />
aan de grote vraag naar calcium. Het<br />
half leegmelken of de eerste melking na<br />
afkalven een dag uitstellen zijn bewust of<br />
onbewust in gebruik gekomen om de gevolgen<br />
<strong>van</strong> een slecht management voor<br />
het afkalven alsnog te cureren. Zij moeten<br />
zeer zeker niet als preventieve maatregelen<br />
worden beschouwd. Het benadrukt nog een<br />
keer het belang <strong>van</strong> een zorgvuldig uitgevoerd<br />
management programma gericht op<br />
preventie <strong>van</strong> hypocalcemie dat aan<strong>van</strong>gt<br />
op het perceel waar ruwvoer voor droogstaande<br />
koeien wordt gewonnen.<br />
2.5. Kalium gehalte <strong>van</strong> ruwvoer en<br />
drinkwater<br />
Uit het oogpunt <strong>van</strong> voedingsmanagement<br />
is het <strong>van</strong> groot belang het beschikbare<br />
ruwvoer, bestemd voor lacterende en<br />
droogstaande koeien, te analyseren op mineralen<br />
en in het bijzonder op K, Na, en Cl<br />
gehalte. De analysegegevens zijn <strong>van</strong> groot<br />
belang voor het vaststellen <strong>van</strong> verdachte<br />
hoge concentraties of juist deficiënties <strong>van</strong><br />
K in de te voeren ruwvoeders, het evalu-<br />
DCAD<br />
mEq/kg<br />
droge stof<br />
Maaidatum<br />
1 8 7.4 3.4 11.5 3,1 3.3 6.9 163 15 1/06/10<br />
2 36 1.2 1,7 13.5 2.9 4.1 4,5 134 412 1/06/10<br />
3 37 4.0 3.4 10.1 3.1 4.8 5.4 184 641 1/10/10<br />
4 32 1.9 2.2 9.4 2.1 4.5 3.9 196 504 15/05/10<br />
5 40 1.9 2.8 15.9 3.6 4.9 5.8 227 433 24/06/10<br />
6 30 3.7 3.1 13.3 3.0 4.5 6.5 181 365 10/06/10<br />
7 32 3.6 3.7 13.4 2.9 4.2 6.2 209 418 5/08/10<br />
[Tabel 7] Voorbeelden <strong>van</strong> enkele kuiluitslagen uit de praktijk<br />
eren <strong>van</strong> resultaten <strong>van</strong> een toegepast bemestingsplan<br />
en voor het formuleren <strong>van</strong><br />
rantsoenen in het algemeen.<br />
Tabel 7 geeft een overzicht <strong>van</strong> uitslagen<br />
<strong>van</strong> enkele kuilen afkomstig <strong>van</strong> melkveebedrijven<br />
verspreid over een tweetal provincies<br />
in Nederland. Interpretatie <strong>van</strong> de<br />
kuiluitslagen geeft aan dat het mineralengehalte<br />
in de verschillende kuilen aanzienlijk<br />
verschilt afhankelijk <strong>van</strong> geografische locatie,<br />
grondsoort, bemestingsmanagement,<br />
inkuildatum en andere factoren. Opvallend<br />
zijn ook de grote verschillende in DCAD<br />
die daar weer een gevolg <strong>van</strong> zijn. Het is<br />
daarom <strong>van</strong> het grootste belang dat tijdens<br />
een bedrijfsbezoek aandacht wordt besteed<br />
aan de mineralensamenstelling <strong>van</strong> kuilen<br />
die voor droogstaande koeien worden gebruikt<br />
en of deze een risicofactor vormen<br />
voor het ontwikkelen <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Wanneer een droogstandsrantsoen geheel<br />
met ruwvoer uit kuil 3 samengesteld moet<br />
worden is het risico op het optreden <strong>van</strong><br />
hypocalcemie hoog. Om de DCAD in een<br />
dergelijk rantsoen ver genoeg te verlagen<br />
met anionische zouten, zou er zoveel moeten<br />
worden toegevoegd dat de smakelijkheid<br />
sterk zal dalen en daarmee ook de<br />
droge stofopname.<br />
Het telen <strong>van</strong> ruwvoer met een laag K gehalte<br />
en het daarmee formuleren <strong>van</strong> rantsoenen<br />
voor droogstaande koeien met een<br />
laag kation-anion verschil vormen sleutel<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 77
Voer Luzerne<br />
Silage<br />
Kalium % 2.7<br />
(1.4-4.0)<br />
Natrium % 0.8<br />
(0.01-.19)<br />
Chloride % 0.53<br />
(0.01-1.15)<br />
Sulfur % 0.27<br />
(0.16-0.38)<br />
activiteiten in de preventie <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Vanwege de grote variatie <strong>van</strong> K en<br />
andere mineralen is het <strong>van</strong> groot belang<br />
dat ruwvoer bestemd voor droogstaande<br />
(close-up) koeien maar ook voor lacterende<br />
koeien geanalyseerd wordt op mineralen<br />
gehalte. Daarnaast dient aandacht<br />
besteed te worden aan mineralengehalten<br />
<strong>van</strong> voeradditieven zoals bicarbonaat en<br />
magnesiummengsels die ook K kunnen bevatten<br />
(Pherson et al,1999; Soder en Stout,<br />
2003).<br />
De meeste ruwvoersoorten, met uitzondering<br />
<strong>van</strong> enkele zoals mais, staan bekend<br />
om hun relatieve hoge en variabele K gehalten.<br />
Het verdient daarom aanbeveling om<br />
tijdens bedrijfsbezoeken regelmatig na te<br />
gaan of ruwvoersoorten op hun mineralen<br />
(K) gehalten geanalyseerd zijn in verband<br />
met hun risico voor het initiëren <strong>van</strong> hypocalcemie.<br />
Geregistreerde boekwaarden<br />
<strong>van</strong> K gehalten in enkele ruwvoersoorten<br />
zijn vermeld in Tabel 7. Actuele testresultaten<br />
kunnen hiermee worden vergeleken.<br />
Met uitzondering <strong>van</strong> maissilage vertonen<br />
grassen en luzerne relatief hoge K gehalten.<br />
Grassen blijken beter toegerust om K<br />
uit de grond op te nemen dan vlinderbloemigen<br />
(Kelling, 2002).<br />
Wanneer de analyse uitslagen aangeven dat<br />
de bemonsterde partijen ruwvoer te hoge<br />
kalium en DCAD waarden bevatten, dan is<br />
dat enerzijds een reden om nogmaals kritisch<br />
de bemesting, soort en groeistadium<br />
<strong>van</strong> het gewas en maaihoogte te evalueren.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 78<br />
NRC Weidegras NRC Mais<br />
Silage<br />
2.56 3.0<br />
(1.8-4.2)<br />
0.15 0.07<br />
(0.03-0.10)<br />
0.34 0.66<br />
(0.01-1.33)<br />
0.31 0.33<br />
(0.19-0.47)<br />
2.3 1.0<br />
(0.4-1.6)<br />
0.02 0.05<br />
(0.01-0.12)<br />
- 0.25<br />
(0.05-.45)<br />
0.20 0.13<br />
(0.09-0.17)<br />
NRC<br />
[Tabel 8] Gemiddelde mineralengehaltes op droge stof basis met hun spreiding vergeleken met<br />
aanbevolen NRC boekwaarden (NRC, 2001)<br />
0.96<br />
0.01<br />
Anderzijds moeten deze partijen ruwvoer<br />
dan worden bestempeld als risicofactoren<br />
voor het ontstaan <strong>van</strong> hypocalcemie en<br />
moet er dienovereenkomstig naar gehandeld<br />
worden.<br />
Een belangrijke stap om hypocalcemie te<br />
voorkomen is om rantsoenen voor droogstaande<br />
koeien te formuleren met een K<br />
gehalte <strong>van</strong> 1% en maximaal 2% op droge<br />
stof basis (Goff, 2000). Echter, met uitzondering<br />
<strong>van</strong> maissilages bevatten de gangbare<br />
ruwvoersoorten hogere percentages.<br />
Indien ruwvoersoorten met lage K gehalten<br />
niet voorradig zijn, verdient het aanbeveling<br />
het beschikbare ruwvoer te combineren<br />
met maissilage (1.0 tot 1.5 % kalium),<br />
verse bieten pulp, gedroogde bierbostel of<br />
stro teneinde het K in het totale rantsoen te<br />
verdunnen.<br />
Wat opgemerkt is voor het K gehalte in<br />
rantsoenen geldt ook voor drinkwater.<br />
Indien geen testresultaten aanwezig zijn en<br />
een hoge prevalentie <strong>van</strong> klinische en subklinische<br />
hypocalcemie niet verklaard kan<br />
worden <strong>van</strong>uit het rantsoen dient het water<br />
alsnog geanalyseerd te worden. Het K en<br />
Na gehalte in drinkwater dient respectievelijk<br />
niet hoger te zijn dan 20 ppm en 50<br />
ppm (Socha et al, 2003).<br />
2.6. Grond- en mestanalyses<br />
De beste leidraad voor het bepalen <strong>van</strong> de<br />
bemestingseisen voor ruwvoer bestemd<br />
voor droogstaande koeien is analyse <strong>van</strong><br />
het mineralengehalte <strong>van</strong> de grond <strong>van</strong><br />
het perceel waarop het geteeld wordt. De<br />
-<br />
0.15
Kaliumgehalte <strong>van</strong> de grond ppm Relatief niveau<br />
0-40 Erg laag<br />
41-80 Laag<br />
81-120 Gemiddeld<br />
121-160 Hoog<br />
161+ Erg hoog<br />
[Tabel 9] Relatieve niveaus <strong>van</strong> kaliumgehalte in grondmonsters uit Minnesota (Grehm and<br />
Schmitt, 1997)<br />
beschikbare testresultaten met betrekking<br />
tot de K gehalten <strong>van</strong> deze gronden dienen<br />
regelmatig geëvalueerd/geanalyseerd te<br />
worden. Wanneer geen testuitslagen beschikbaar<br />
zijn, dient geadviseerd te worden<br />
het gewenste onderzoek alsnog te laten<br />
verrichten. Het meten en het analyseren<br />
<strong>van</strong> het K gehalte in grondmonsters dient<br />
tenminste elke 2 a 3 jaar plaats te vinden<br />
zelfs wanneer de incidentie/prevalentie <strong>van</strong><br />
hypocalcemie laag is. Indien deze hoog is<br />
verdient het aanbeveling de frequentie op<br />
te voeren.<br />
Hoge testresultaten kunnen verwacht worden<br />
op bedrijven waarop het aantal koeien<br />
recentelijk is toegenomen bij een gelijkblijvend<br />
oppervlakte land. Meestal resulteert<br />
dit in de depositie <strong>van</strong> grotere dan gewenste<br />
hoeveelheden drijfmest en dus <strong>van</strong> K/Ha/<br />
land (Goff, 1999). Bedrijven die uitbreiden<br />
zullen in het algemeen ook meer melk per<br />
hectare willen produceren om de investeringskosten<br />
er weer uit te halen. Deze<br />
bedrijven zullen daarom maximale hoeveelheden<br />
ruwvoer <strong>van</strong> eigen grond willen<br />
oogsten en de bemesting daarop aanpassen.<br />
Dat kan dan resulteren in gewassen die<br />
met betrekking tot het K gehalte minder<br />
geschikt zijn voor droogstaande koeien.<br />
Percelen, die dicht bij de bedrijfsgebouwen<br />
gelegen zijn, testen gewoonlijk ook hoger<br />
in K gehalte dan verderop gelegen percelen<br />
<strong>van</strong>wege het feit dat deze door diverse omstandigheden<br />
beter bereikbaar kunnen zijn<br />
voor depositie <strong>van</strong> mest. Richtlijnen voor<br />
de interpretatie <strong>van</strong> testresultaten met betrekking<br />
tot K zijn weergegeven in Tabel 9.<br />
Indien het kalium gehalte <strong>van</strong> de grond<br />
hoog is (>120 ppm), dient het daarop geteelde<br />
gewas niet aan droogstaande koeien<br />
te worden gevoerd. Indien geen andere gewassen<br />
beschikbaar zijn dient het gebruik<br />
<strong>van</strong> anionische zouten overwogen te worden.<br />
Een andere maatregel die genomen<br />
kan worden is de percelen met extra N te<br />
bemesten om daardoor hogere opbrengsten<br />
te creëren waardoor meer K aan de grond<br />
wordt onttrokken. De geoogste gewassen<br />
dienen idealiter bestemd te worden voor<br />
lacterende koeien. Voor de lange termijn<br />
dienen percelen gecreëerd te worden met<br />
een laag K gehalte. Men dient dan echter<br />
te bedenken dat het creëren <strong>van</strong> percelen<br />
met een laag K-gehalte meer tijd kan vergen<br />
dan het creëren <strong>van</strong> hoge K-gehalten<br />
Diersoort N P K<br />
Melkvee 32 15 40<br />
Vleesvee 42 20 38<br />
Varkens 45 26 34<br />
Pluimvee 75 68 27<br />
[Tabel 10] Gemiddelde mineraalwaarden in (g/Kg) mest <strong>van</strong> verschillende productie-dieren<br />
(Torpy, 1998)<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 79
(Thomas, 1999). Tabel 9 geeft een indicatie<br />
<strong>van</strong> de gehalten aan mineralen <strong>van</strong> mest<br />
afkomstig <strong>van</strong> verschillende diersoorten.<br />
Met uitzondering <strong>van</strong> pluimveemest, is er<br />
weinig verschil in kalium-gehaltes (tabel<br />
10).<br />
Indien het kalium gehalte <strong>van</strong> de grond laag<br />
is (
Epiloog<br />
<strong>Hypocalcemie</strong> is een management gerelateerde<br />
metabole ziekte die primair veroorzaakt<br />
wordt door ongecontroleerde K deposities<br />
op percelen waar<strong>van</strong> het gewas (gras)<br />
verstrekt wordt aan droogstaande koeien.<br />
Aangezien het K gehalte <strong>van</strong> ruwvoer het K<br />
gehalte <strong>van</strong> de grond waarop het is geteeld<br />
volgt zal het telen <strong>van</strong> ruwvoer op percelen<br />
met een hoog kationen gehalte, en vooral een<br />
hoog K gehalte, resulteren in ruwvoer met<br />
een hoog K gehalte. Verwerking <strong>van</strong> dergelijk<br />
ruwvoer in rantsoenen <strong>van</strong> droogstaande<br />
koeien zal leiden tot een verhoogd risico <strong>van</strong><br />
melkziekte/subklinische hypocalcemie <strong>van</strong>wege<br />
het positieve kation-anion verschillen<br />
in deze rantsoenen.<br />
Er zijn twee hypotheses ontwikkeld die een<br />
hoge K consumptie relateren aan een hoge<br />
incidentie/prevalentie <strong>van</strong> respectievelijk<br />
melkziekte en subklinische hypocalcemie.<br />
Een hoog K gehalte in het rantsoen alkaliniseert<br />
de extracellulaire vloeistof met als<br />
gevolg dat: 1) de synthese <strong>van</strong> het hormoon<br />
1,25(OH) 2 D3 door de nieren wordt gereduceerd,<br />
en 2) de resorptie <strong>van</strong> Mg uit de<br />
voormagen neemt af. De eerste leidt tot een<br />
vermindering <strong>van</strong> de resorptie <strong>van</strong> calcium<br />
uit het rantsoen en het tweede leidt tot een<br />
hypomagnesie. Hypomagnesie veroorzaakt<br />
een vermindering <strong>van</strong> de gevoeligheid <strong>van</strong> de<br />
nieren en botten voor PTH dat op haar beurt<br />
weer leidt tot een verminderde synthese <strong>van</strong><br />
1,25 (OH) 2 D3 en dus <strong>van</strong> de calcium absorptie<br />
uit de darm en de botten. Tezamen zal het<br />
tot hypocalcemie kunnen leiden.<br />
Wanneer rantsoenen met een positief kationanion<br />
verschil worden gevoerd aan droogstaande<br />
koeien stijgt de pH in extracellulaire<br />
vloeistof. Hoewel de pH <strong>van</strong> extracellulair<br />
vloeistof waarschijnlijk het best gereguleerde<br />
homeostatisch proces is (Houpt, 1993), kunnen<br />
lichte variaties in de pH grote invloed<br />
hebben op de calcium homeostase.<br />
Een alkalische extracellulaire vloeistofstatus<br />
maakt weefselreceptoren in de nieren, botten<br />
en ingewanden refractair voor PTH en<br />
1α,25(OH) 2 D. Dit verlaagt daarop de mogelijkheid<br />
<strong>van</strong> de koe om calcium in het maagdarmkanaal<br />
te resorberen en om uit andere<br />
bronnen calcium te mobiliseren om aan de<br />
plotseling toenemende calcium behoefte te<br />
voorzien voor biest en melkproductie.<br />
Naast K speelt ook Mg een belangrijke rol<br />
in de regulatie <strong>van</strong> calcium homeostastische<br />
processen omdat het PTH activeert in de<br />
conversie <strong>van</strong> 25(OH)D naar het biologisch<br />
actieve 1α,25(OH) 2 D. Dit alles bevestigt dat<br />
de wortels <strong>van</strong> hypocalcemie niet in de koe<br />
zelf maar in inadequate managementpraktijken<br />
buiten de droogstaande koe gezocht moet<br />
worden.<br />
Preventie <strong>van</strong> hypocalcemie dient altijd aan<br />
te <strong>van</strong>gen buiten de koe en wel bij het telen<br />
<strong>van</strong> ruwvoer met een laag (< 2%) K gehalte<br />
in de droge stof. Melkveehouders dienen zich<br />
te realiseren dat aan het ontstaan <strong>van</strong> melkziekte<br />
geen tekort aan calcium maar een verhoogd<br />
K gehalte in het rantsoen ten grondslag<br />
ligt en dat het telen <strong>van</strong> ruwvoer met en<br />
laag K gehalte daarom <strong>van</strong> essentieel belang<br />
is. Indien geen ruwvoer met een laag K gehalte<br />
beschikbaar is kan overwogen worden<br />
om anionische zouten te verstrekken. Echter,<br />
men kan stellen dat het verstrekken <strong>van</strong> anionische<br />
zouten in principe meer gericht is op<br />
het “cureren” <strong>van</strong> onjuist geproduceerd ruwvoer<br />
dan als een maatregel om hypocalcemie<br />
aan de wortels te bestrijden. Melkveehouders<br />
dienen zich ook te realiseren dat het niet nemen<br />
<strong>van</strong> adequate preventieve maatregelen<br />
voor het afkalven, inhoudt dat meer curatieve<br />
en kostbare maatregelen genomen moeten<br />
worden na het afkalven en dan meestal niet<br />
alleen met betrekking tot melkziekte. Zij dienen<br />
tenslotte te beseffen dat hypocalcemie<br />
niet als een losstaande ziekte gezien moet<br />
worden maar een negatieve invloed uitoefent<br />
op andere lichaamsfuncties. <strong>Hypocalcemie</strong><br />
gaat op haar beurt weer gepaard met een toename<br />
<strong>van</strong> infectieuze stoornissen als gevolg<br />
<strong>van</strong> een immuunsuppressie en met metabole<br />
stoornissen zoals lebmaag verplaatsingen.<br />
Dit maakt dat de behandeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
nooit een eindpunt maar altijd ook de preventie<br />
of behandeling <strong>van</strong> met melkziekte gelieerde<br />
aandoeningen moet inhouden.<br />
Een <strong>van</strong> de conclusies <strong>van</strong> Stosz in 1927 was<br />
dat hypocalcemie bij melkvee een zich voort-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 81
zettend probleem was dat nog veel onderzoek<br />
vereiste. Dit geldt 80 jaar later nog steeds.<br />
Hoewel met betrekking tot de pathogenese<br />
goede vorderingen zijn gemaakt resteren er<br />
nog veel onopgeloste vragen en vooral hoe<br />
de complexe interacties tussen mineralen<br />
en hormonen tot de ontwikkeling <strong>van</strong> melkziekte<br />
leiden. Een alkalisch milieu in bloed<br />
en extracellulaire vloeistoffen blijkt receptoren<br />
in nieren en botten refractair te maken<br />
voor PTH en darmweefsel voor 1α,25(OH) 2 D<br />
waardoor het vermogen <strong>van</strong> de koe om calcium<br />
te mobiliseren om tegemoet te komen<br />
aan een verhoogde vraag <strong>van</strong>uit de uier afneemt.<br />
Wat is het precieze mechanisme dat<br />
verantwoordelijk is voor een inadequate res-<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 82<br />
pons? De algemene opinie is dat een hoog K<br />
gehalte of een positief kation-anion verschil<br />
in het rantsoen melkziekte induceert maar<br />
waarom treedt geen of nagenoeg geen melkziekte<br />
meer op later in de lactatie waarin het<br />
kation-anion verschil <strong>van</strong> het rantsoen ook<br />
positief is. Algemeen wordt aangenomen dat<br />
de mechanismen die betrokken zijn bij calcium<br />
homeostase nu beter geadapteerd zijn<br />
aan de plotselinge veranderde omstandigheden<br />
rond het afkalven. Maar ook hier geldt,<br />
dat nog niet exact bekend is, hoe dit precies<br />
in zijn werk gaat. Wanneer deze en andere<br />
vragen opgelost kunnen worden opent het de<br />
mogelijkheid om adaptatiemechanismen al<br />
voor het afkalven te stimuleren.
Aanbevolen literatuur<br />
- Goff, J.P., R.L. Horst, and T.A. Reinhardt. 1987. The pathophysiology and prevention of<br />
milk fever. Vet.Med. 82:943-950.<br />
- Goff, J.P., R.L. Horst, D.C. Beitz, E.T. Littledike (1988). Use of 24-f-1,25 dihydroxyvitamin<br />
D3 to prevent parturient paresis in dairy cows. J. Dairy Sci. 71: 1211-1219.<br />
- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, R.L. Horst (1989). Recurring hypocalcemia of bovine<br />
parturient paresis is associated with failure to produce 1, 25-hydroxyvitamin D.<br />
Endocrinology 125(1). 49-53.<br />
- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, M.J. Beckman, and R.L. Horst. (1990). Contrasting effects<br />
of exogenous [1,25-(OH)2 D] versus endogenous 1,25-(OH)2D induced by dietary<br />
calcium restriction, on vitamin D receptors. Endocrinology 126:1031.<br />
- Goff, J.P., R.L. Horst, F.J. Mueller, J.K. Miller, G.A. Kiess, H.H. Dowlen (1991).<br />
Addition of chloride to a prepartal diet high in cations increases 1, 25-hydroxyvitamin<br />
D response to hypocalcemia, preventing milk fever. J. Dairy Sci. 74:3863-3871.<br />
- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, R.L. Horst. (1995). Milk fever and dietary cation –anion<br />
balance effects on concentration of vitamin D receptor in tissue of periparturient dairy<br />
cows. J.Dairy Sci. 78:2388-2394.<br />
- Goff, J.P., T.A. Reinhardt, D.C. Beitz, R.L. Horst (1995). Breed affects tissue vitamin D<br />
receptor concentration in the peripartum dairy cows. A milk fever risk factor?<br />
J. Dairy Sci. 71(1) 184.<br />
- Goff, J.P., R.L. Horst, P.W. Jardon, C. Borelli, J. Wedan (1996). Field trials of an oral<br />
calcium propionate paste as an aid to prevent milk fever in periparturient dairy cows.<br />
J. Dairy. Sci. 79: 378-383.<br />
- Goff, J.P.,and R.L. Horst (1997). Effects of the addition of potassium or sodium, but not<br />
calcium, to prepartum rations on milk fever in dairy cows. J. Dairy. Sci. 80:176-186.<br />
- Goff, J.P., R Ruiz, R.L. Horst (1997). Relative acidogenic activity of commonly used<br />
anionic salts-rethinking the dietary cation-anion difference equations.<br />
J. Dairy. Sci. 80: 114.<br />
- Goff, J.P. 1998. Factors to concentrate on to prevent periparturient disease in the dairy<br />
cow. Proc. Texas Anim. Nutr. Conference. Pp 63-8.<br />
- Goff, J.P., (1999). Treatment of calcium, phosphorous, and magnesium balance<br />
disorders. Vet. Clin. North. Am. Food. Anim. Pract. 15: 619-639.<br />
- Goff, J.P., (1999). Dry cow nutrition and metabolic disease in parturient cows.<br />
Adv. Dairy Techn. Proc. Western Can. Dairy Seminar. Ed. E. Kennelly.11:63-79<br />
- Goff, J.P., (2000). Pathophysiology of calcium and phosphorus disorders.<br />
Clin. North. Am. Food. Anim. Pract. 16(2): 319-337.<br />
- Goff, J.P., (2000). Macromineral disorders of the transition cow.<br />
Vet. Clin. Food. Anim. 20:471-494.<br />
- Goff, J.P. and K.Kimura. 2002. Effect of mastectomy on milk fever, energy, and<br />
vitamins A, E, and ß-carotene status at parturition. J. Dairy Sci.<br />
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 83
D.M. 57e jaargang - No. 3 blz. 84
XDR2 - De familie is compleet!<br />
XDR2-K: 45 cm x 50 cm x 26 cm (B x H x D) • 18 kg totaalgewicht • 19” capatief touchscreen<br />
(1.280 x 1.024) • volwaardig toetsenbord met touch- of balpad • trolley handvat en draagband •<br />
geïntegreerd PACS en Image Processing Software • leverbaar in alle kleuren met individueel praktijklogo<br />
Detector: 25 cm x 30 cm actief bereik • 2.040 x 2.520 pixel (5.14 megapixel) • 0,127 mm pixelgrootte<br />
3,9 lijnparen per mm • Casium-Jodide (CsI:TI) scintillator • minder geruis • hogere kwantum effectiviteit •<br />
hogere gevoeligheid • revolutionaire Image Processing<br />
VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl Gestaltung: RpunktDESIGN Werbeagentur GmbH
SPOnSOREn:<br />
Uniek in generiek