De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum

De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum

22.08.2013 Views

IN DIT NUMMER ”DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD” EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: PERIODIEK TIJDSCHRIFT TWEEENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 3, DECEMBER 2005

IN DIT NUMMER ”DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD”<br />

EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />

PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />

TWEEENVIJFTIGSTE<br />

JAARGANG NO. 3,<br />

DECEMBER 2005


Omslagbeeld:<br />

<strong>De</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> supraorbitaal vet bij een <strong>paard</strong><br />

kan een aanwijzing zijn voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

(foto drs. M. Boswinkel).<br />

EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />

Periodiek tijdschrift<br />

tweeenvijftigste jaargang<br />

no. 3 - 2005 ISSN 0417 - 4631<br />

<strong>De</strong> Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong>,<br />

opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen<br />

in binnen- en buitenland voorlichting te geven<br />

<strong>van</strong> wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair<br />

gebied.<br />

Ter uitvoering <strong>van</strong> haar doelstelling is zij uitgeefster<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdschrift “<strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong>”.<br />

<strong>De</strong> exploitatie <strong>van</strong> dit tijdschrift wordt financieel<br />

mogelijk gemaakt in Nederland door:<br />

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden.<br />

Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en<br />

Intervet Nederland B.V. te Boxmeer<br />

Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld<br />

aan de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />

Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen<br />

<strong>het</strong> tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij<br />

<strong>het</strong> Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid<br />

zich te abonneren; de kosten <strong>van</strong> een abonnement<br />

bedragen:<br />

Voor Nederland € 18,00 per jaargang.<br />

Voor <strong>het</strong> buitenland € 25,50 per jaargang.<br />

Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden<br />

besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar<br />

voor Nederland of € 9,00 voor <strong>het</strong> buitenland<br />

op een <strong>van</strong> onze rekeningen.<br />

Redactiecommissie<br />

J. Goudswaard, voorzitter<br />

J. Schrooyen, secretaris<br />

F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.)<br />

R. Schippers (Boehringer Ingelheim)<br />

J. Vernooij (Intervet Nederland)<br />

Redactie- en Administratieadres:<br />

Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel<br />

tel.: 0411-676822<br />

fax: 0411-671595<br />

e-m: de.em@12move.nl<br />

website: de-em.nl<br />

Postbankrekening 64 70 06<br />

BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06<br />

Rabobank Boxtel 1688.49.674<br />

BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />

Verklaring:<br />

<strong>De</strong> Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid<br />

voor schade, welke- direct of indirect- <strong>het</strong><br />

gevolg mocht zijn <strong>van</strong> gebleken onjuistheden in de<br />

inhoud <strong>van</strong> de in dit tijdschrift opgenomen artikelen.<br />

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd<br />

en/of openbaar worden gemaakt door middel <strong>van</strong><br />

druk, microfilm of op welke andere wijze ook,<br />

zonder schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de Redactie.<br />

Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel


Van de Redactie<br />

<strong>De</strong> redactie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

<strong>Memorandum</strong> tracht in de uitgaven een<br />

evenwichtige verdeling na te streven <strong>van</strong><br />

enerzijds de beschrijving <strong>van</strong> diersoortspecifieke<br />

problematiek en anderzijds de<br />

behandeling <strong>van</strong> vakgebieden, waarin<br />

recente ontwikkelingen een DM uitgave<br />

rechtvaardigen. Daarnaast wordt er op<br />

toegezien, dat bepaalde diersoorten niet<br />

“oververtegenwoordigd” raken, omdat<br />

dit immers tevens inhoudt, dat andere<br />

diersoorten te weinig behandeld worden.<br />

Zo zijn in de afgelopen jaren uitgaven<br />

verschenen over de geit- professionele<br />

geitenhouderij-, aquariumvissen, reptielen<br />

, klinische immunologie, farmacovigilantie,<br />

de egel, de hond en de kat<br />

(haematopoietische tumoren), etc. <strong>De</strong><br />

lezer zal zich nog ongetwijfeld de fraaie<br />

nummers 1 en 2 ( respectievelijk “ <strong>De</strong><br />

varkensfokkerij <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag” en “Huidaandoeningen<br />

bij hond en kat”) <strong>van</strong> dit<br />

jaar herinneren.<br />

Het is al weer enige jaren geleden dat<br />

een nummer aan <strong>het</strong> <strong>paard</strong> werd gewijd<br />

( ziekten <strong>van</strong> de respiratietractus) . <strong>De</strong><br />

redactie was dan ook zeer verheugd , dat<br />

zij de collegae Van der Kolk, Brama en<br />

Stout bereid hebben gevonden om een<br />

belangrijk onderwerp met betrekking tot<br />

deze diersoort te willen behandelen, namelijk<br />

de <strong>endocrinologie</strong>.<br />

Genoemde collegae hebben een omvattend<br />

overzicht gemaakt <strong>van</strong> de endocriene<br />

afwijkingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> en zij<br />

behandelen dit zeer overzichtelijk per<br />

hormoonklier.<br />

Zij bepalen zich overigens niet alleen tot<br />

de pathologie maar beschrijven telkens<br />

eerst de fysiologie alvorens tot pathofysiologie,<br />

symptomen, therapie en prognosestellingen<br />

over te gaan.<br />

Speciale aandacht wordt besteed aan de<br />

Ziekte <strong>van</strong> Cushing en diabetes. Ook<br />

wordt een apart hoofdstuk gewijd aan<br />

de behandeling met corticosteroiden<br />

(o.a. wanneer wel en wanneer niet geïndiceerd).<br />

Zoals de lezer zal verwachten<br />

komt ook Equine Arteritis Virus aan de<br />

orde , mede in verband met mogelijke<br />

abortus.<br />

<strong>De</strong> auteurs gaan uitgebreid in op de regulatie<br />

<strong>van</strong> de voortplanting(sorganen) <strong>van</strong><br />

hengsten en merries, manipulatie <strong>van</strong> de<br />

oestrische cyclus, etc. Het is uiteraard<br />

niet de bedoeling dat de redactie alle behandelde<br />

onderwerpen hier aan de orde<br />

stelt ; wel hoopt zij door deze samenvatting<br />

de interesse <strong>van</strong> U, als lezer, gewekt<br />

te hebben. Na lezing bent U weer op de<br />

hoogte <strong>van</strong> alle laatste ontwikkelingen<br />

op dit vakgebied en dat is immers juist<br />

de bedoeling <strong>van</strong> de DM uitgaven !<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 1


Inhoudsopgave<br />

DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD.<br />

J.H. <strong>van</strong> der Kolk, P.A.J. Brama en T.A.E. Stout.<br />

Van de Redactie 1<br />

Inhoudsopgave 2<br />

Auteurs 4<br />

Inleiding 5<br />

1. DE HYPOFYSE 7<br />

1.1. hypofyse abces en basilair empyeem 9<br />

1.2. pars distalis 9<br />

1.3. pars intermedia 9<br />

DE ZIEKTE VAN CUSHING<br />

1.4. pars nervosa 14<br />

1.5. groeihormoon 14<br />

2. DE BIJSCHILDKLIEREN 17<br />

2.1. hypercalciëmie 17<br />

2.1.1. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong> chronisch nierfalen 17<br />

2.1.2. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong> een neoplasie oftewel 18<br />

pseudohyperparathyroïdie<br />

2.2. hypocalciëmie of tetanie 18<br />

2.3. primaire hyperparathyroïdie 18<br />

2.4. secundaire hyperparathyroïdie 18<br />

2.4.1. nutritionele secundaire hyperparathyroïdie (NSH) 18<br />

2.4.2. renale secundaire hyperparathyroïdie 19<br />

2.5. primaire hypoparathyroïdie 19<br />

2.6. vitamine D-intoxicatie 19<br />

2.7. ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of hypertrofische osteopathie 19<br />

3. DE SCHILDKLIEREN 22<br />

3.1. non-thyroidal illness 23<br />

3.2. thyroïdectomie 23<br />

3.3. hypothyroïdie 25<br />

3.4. hyperthyroïdie 26<br />

3.5. schildklierneoplasie 27<br />

3.5.1. benigne 27<br />

3.5.2. maligne 27<br />

4. DE PANCREAS 28<br />

4.1. insuline-afhankelijke diabetes mellitus oftewel type 1 28<br />

4.2. insuline-onafhankelijke diabetes mellitus 28<br />

4.3. insulinoom 28<br />

4.4. pancreatitis 29<br />

4.5. pancreas adenocarcinoom 29<br />

4.6. metabool syndroom 29<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 2


5. DE BIJNIEREN 31<br />

5.1. Renale Tubulaire Acidose 31<br />

5.2. bijnierschorsinsufficiëntie 32<br />

5.3. iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing 32<br />

5.4. bijnierneoplasie 32<br />

5.4.1. bijnierschorsneoplasie 32<br />

5.4.2. bijniermergneoplasie 32<br />

5.5. corticosteroïdtherapie (exclusief de behandeling <strong>van</strong> 33<br />

gewrichtsaandoeningen)<br />

5.6. gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden bij de behandeling <strong>van</strong> 35<br />

gewrichtsaandoeningen<br />

5.6.1. fysiologie 35<br />

5.6.2. pathologie 38<br />

5.6.3. intra-articulaire therapie 39<br />

6. MANNELIJK GESLACHTSAPPARAAT 43<br />

6.1. inleiding 43<br />

6.2. onderdrukken <strong>van</strong> de voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> de hengst 44<br />

6.3. endocrinologische testen gerelateerd aan de voortplanting bij de 45<br />

hengst<br />

6.4. stimulatie <strong>van</strong> de voortplanting bij de hengst 45<br />

7. VROUWELIJK GESLACHTSAPPARAAT 48<br />

7.1. inleiding 48<br />

7.2. seizoensgebonden voortplanting bij de merrie 49<br />

7.3. stimulatie <strong>van</strong> de cycliciteit vroeg in <strong>het</strong> seizoen 50<br />

7.4. de oestrische cylcus 51<br />

7.5. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de dracht 55<br />

7.6. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de partus 62<br />

8. OVERIG 64<br />

8.1. erythropoëtine 64<br />

8.2. hyperlipemie 64<br />

9. BIJLAGEN 65<br />

Bijlage 1. Omrekeningsfactoren. 65<br />

Bijlage 2. Corticosteroïden die frequent gebruikt worden voor 65<br />

intra-articulair gebruik bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

Bijlage 3. Samenvatting belangrijkste endocriene interventies bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. 66<br />

Bijlage 4. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik zijnde endocriene testen. 67<br />

Bijlage 5. Afwijkende calcium- en fosforconcentraties in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> 68<br />

een <strong>paard</strong>.<br />

Bijlage 6. Aanbevolen literatuur. 69<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 3


<strong>De</strong> auteurs<br />

Pieter Brama begon in 1986 met de studie diergeneeskunde aan<br />

de Universiteit Utrecht. In 1991 werd <strong>het</strong> doctoraalexamen cum<br />

laude afgelegd, in 1994 gevolgd door een cum laude dierenartsexamen.<br />

Sinds februari 1994 werkt hij bij de vakgroep Algemene<br />

Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, later de Hoofdafdeling<br />

Gezondheidszorg Paard <strong>van</strong> de Faculteit der Diergeneeskunde,<br />

Universiteit Utrecht. In 1998 werd hij geregistreerd als<br />

Nederlands Specialist Chirurgie Paard. In 1999 promoveerde hij<br />

cum laude op <strong>het</strong> proefschrift: “Dynamics of equine articular<br />

cartilage”. In 2000 behaalde hij <strong>het</strong> examen <strong>van</strong> de European<br />

College of Veterinary Surgeons (ECVS) en werd daarmee Diplomate of the ECVS. Op<br />

dit moment is Pieter Brama werkzaam als Universitair Docent bij de Hoofdafdeling<br />

Paard, waar hij de taken onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg combineert.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 4<br />

Han <strong>van</strong> der Kolk werd geboren op 22 augustus 1962, is gehuwd<br />

en heeft 2 dochters. Hij studeerde af op 28 augustus 1987 in de<br />

diergeneeskunde met als afstudeerrichting Landbouwhuisdieren.<br />

Hij promoveerde op 14 november 1991 op <strong>het</strong> proefschrift:<br />

“Some aspects of the bovine pituitary-adrenocortical axis with<br />

special reference to persistent udder oedema”. Het Nederlandse<br />

specialisme Inwendige Ziekten <strong>van</strong> <strong>het</strong> Paard werd behaald op<br />

28 maart 1995 en <strong>het</strong> betreffende Europese specialisme op 16<br />

september 2003. Hij is werkzaam binnen de discipline Inwendige<br />

Ziekten <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>De</strong>partement Gezondheidszorg Paard <strong>van</strong> de Faculteit<br />

Diergeneeskunde in Utrecht.<br />

T.A.E. Stout werd geboren in Oxford, Engeland in 1969 en groeide<br />

op in Wales. Hij studeerde zoölogie (BA in 1990) en diergeneeskunde<br />

aan de Universiteit <strong>van</strong> Cambridge. Aansluitend aan<br />

zijn afstuderen in de diergeneeskunde in 1993 volgde een promotie/specialisatie-traject<br />

in Newmarket resulterend in een promotie<br />

in 1998 op <strong>het</strong> onderwerp: “Maternal Recognition of Pregnancy<br />

in the Mare”. Van 1997-1999 was hij University Lecturer in Animal<br />

Reproduction aan de Universiteit <strong>van</strong> Cambridge, <strong>De</strong>partment<br />

of Veterinary Medicine. In 1999 kwam hij naar Utrecht als<br />

Universitair Docent Voortplanting <strong>van</strong> <strong>het</strong> Paard en werd in 2001<br />

Chef de Clinique Voortplanting Paard. In 2001 ook Diplomaat of the European College<br />

of Animal Reproduction geworden en in 2002 erkend als Specialist Reproductie Paard<br />

door de KNMvD. In 2002 is hij tevens lid geworden <strong>van</strong> <strong>het</strong> International Comité voor<br />

de ‘International Symposia in Equine Reproduction’.


Inleiding<br />

DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET<br />

PAARD.<br />

J.H. <strong>van</strong> der Kolk, P.A.J. Brama en<br />

T.A.E. Stout.<br />

In dit nummer <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

<strong>Memorandum</strong> wordt er naar gestreefd<br />

een overzicht te geven <strong>van</strong> de endocriene<br />

afwijkingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> gerangschikt<br />

naar hormoonklier.<br />

Het endocrinologisch onderzoek in de<br />

praktijk staat of valt in de eerste plaats<br />

met de kwaliteit <strong>van</strong> de uitgevoerde laboratoriumbepalingen.<br />

Met betrekking<br />

tot deze bepalingen is <strong>het</strong> noodzakelijk<br />

dat deze zijn gevalideerd voor <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

In de validatieprocedure dient te worden<br />

gekeken naar: 1) de specificiteit, 2) de<br />

accuratesse, 3) de precisie en 4) de sensitiviteit.<br />

Onder de specificiteit vallen verdunningen<br />

<strong>van</strong> endogene concentraties,<br />

waarmee ondermeer de zogenaamde parallelliteit<br />

dient te worden aangetoond,<br />

de kruisreactiviteit ten opzichte <strong>van</strong> an-<br />

dere hormonen en ten derde <strong>het</strong> zichtbaar<br />

maken <strong>van</strong> endogene concentratieveranderingen,<br />

zoals na <strong>het</strong> uitvoeren <strong>van</strong><br />

suppressie- en stimulatietesten. Onder<br />

de accuratesse wordt <strong>het</strong> recoverypercentage<br />

verstaan na de toediening <strong>van</strong><br />

exogeen hormoon. <strong>De</strong> precisie bestaat<br />

uit de intra- en interassay coëfficiënten<br />

<strong>van</strong> variatie. <strong>De</strong>ze coëfficiënten kunnen<br />

berekend worden door de standaarddeviatie<br />

te delen door <strong>het</strong> gemiddelde en<br />

deze breuk te vermenigvuldigen met<br />

100%. <strong>De</strong> sensitiviteit valt samen met de<br />

detectiegrens <strong>van</strong> de bepaling.<br />

In de tweede plaats is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang op<br />

de hoogte te zijn <strong>van</strong> de eigenschappen<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> hormoon in kwestie en de omstandigheden,<br />

die <strong>van</strong> invloed zijn op de<br />

(patho)fysiologische concentraties.<br />

In dit nummer <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />

<strong>Memorandum</strong> zal met name ingegaan<br />

worden op de voor de praktijk rele<strong>van</strong>te<br />

endocriene ziekten.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 5


Metacam® – werkt eenvoudig!<br />

Metacam® 15 mg/ml suspensie voor oraal gebruik voor <strong>paard</strong>en, werkzaam bestanddeel: meloxicam 15 mg/ml, Indicatie: Verlichting <strong>van</strong> ontsteking en pijn bij acute<br />

en chronische aandoeningen <strong>van</strong> <strong>het</strong> bewegingsapparaat. Dosering: 0,6 mg/kg lichaamsgewicht (overeenkomend met 1 ml/ 25 kg) Contra-indicaties: niet toepassen<br />

bij drachtige of lacterende merries. Niet voor gebruik bij dieren die lijden aan gastro-intestinale afwijkingen zoals irritatie en bloedingen, verminderde lever- hart- of<br />

nierfunctie en stollingsstoornissen of bij dieren waarbij een individuele overgevoeligheid voor <strong>het</strong> product is gebleken. Niet gebruiken bij <strong>paard</strong>en jonger dan 6 weken.<br />

Bijwerkingen: Sporadisch (lichte urticaria, diarree; beiden reversibel). Wachttijd: Vlees: 3 dagen. Reg nl 10180 UDA, op recept verkrijgbaar diergeneesmiddel. Verdere<br />

informatie is in de bijsluiter of op aanvraag beschikbaar.<br />

Boehringer Ingelheim bv, Postbus 8037, 1802 KA Alkmaar<br />

Metacam®<br />

Telefoon 072-5662411 / Fax 072-5643213 / vetmedica@boehringer-ingelheim.nl / www.boehringer-ingelheim.nl<br />

Net zo goed als <strong>het</strong> smaakt<br />

<strong>De</strong> smakelijkste suspensie:<br />

de moderne pijnstiller<br />

– nu ook voor <strong>paard</strong>en<br />

ABCD


1. <strong>De</strong> hypofyse<br />

<strong>De</strong> adenohypofyse bestaat uit drie onderdelen,<br />

namelijk <strong>het</strong> pars distalis, <strong>het</strong><br />

pars tuberalis, en <strong>het</strong> pars intermedia.<br />

<strong>De</strong> middenkwab der hypofyse (pars intermedia)<br />

is met name bij <strong>paard</strong> en rund<br />

erg goed ontwikkeld. Het pars intermedia<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> wordt omgeven door<br />

een relatief dunne cellaag <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars<br />

distalis. Het zogenaamde diafragma<br />

sella is bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> erg teer, waardoor<br />

de hypofyse de mogelijkheid heeft zich<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vrij eenvoudig naar dorsaal<br />

uit te breiden en daarmee compressie te<br />

veroorzaken <strong>van</strong> ondermeer <strong>het</strong> chiasma<br />

opticum resulterend in blindheid. Het<br />

pars distalis is <strong>het</strong> grootste onderdeel <strong>van</strong><br />

de adenohypofyse. Het pars tuberalis is<br />

<strong>het</strong> dorsale deel <strong>van</strong> de adenohypofyse<br />

en is verbonden met de hypofysesteel.<br />

<strong>De</strong> hypofysesteel (of infundibulum) verloopt<br />

dorsaal in de hypofyse en verbindt<br />

deze met de hypothalamus. <strong>De</strong> neurohypofyse<br />

bestaat uit twee delen, de hypofysesteel<br />

en <strong>het</strong> pars nervosa (ook wel<br />

lobus posterior of neurale lob genoemd).<br />

<strong>De</strong> adenohypofyse en lobus anterior<br />

zijn synoniem. Paarden beschikken niet<br />

over een rete mirabilis <strong>van</strong> de A. carotis<br />

waarmee de hersenstam gekoeld zou<br />

kunnen worden, maar in plaats daar<strong>van</strong><br />

functioneren de luchtzakken als zodanig.<br />

Het blijkt mogelijk bij <strong>het</strong> ongesedeerde<br />

<strong>paard</strong> een cat<strong>het</strong>er te plaatsen daar waar<br />

<strong>het</strong> veneuze bloed de hypofyse verlaat<br />

via in eerste instantie de V. facialis superficialis.<br />

Het gemiddelde gewicht <strong>van</strong> de hypofyse<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlands warmbloed <strong>paard</strong><br />

(KWPN) bedraagt ongeveer 3 gram<br />

overeenkomend met een relatief gewicht<br />

<strong>van</strong> 6 x 10 -4 %. Er blijkt een significante<br />

correlatie (r=0,248; n=100; P=0,013) te<br />

bestaan tussen de leeftijd en <strong>het</strong> gewicht<br />

der hypofyse <strong>van</strong> KWPN-ers. <strong>De</strong> hypofyse<br />

<strong>van</strong> merries blijkt beduidend meer<br />

te wegen dan die <strong>van</strong> hengsten en ruinen.<br />

<strong>De</strong> hormoonproducerende cellen <strong>van</strong> de<br />

adenohypofyse worden onderverdeeld in<br />

acidofiele, basofiele en chromofobe cellen.<br />

Groeihormoon en prolactine worden<br />

geproduceerd in de acidofiele cellen. <strong>De</strong><br />

basofiele cellen produceren gonadotrofe<br />

hormonen, zoals luteïniserend hormoon<br />

(LH) en follikel stimulerend hormoon<br />

(FSH) en daarnaast thyroïd stimulerend<br />

hormoon (TSH), terwijl de chromofobe<br />

cellen adrenocorticotroop hormoon<br />

(ACTH) en melanocyten stimulerend<br />

hormoon (MSH) maken. Ongeveer 10%<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> pars distalis <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat<br />

uit ACTH-producerende cellen en<br />

dit deel <strong>van</strong> de hypofyse is daarnaast erg<br />

rijk aan prolactine-producerende cellen.<br />

In <strong>het</strong> pars distalis <strong>van</strong> <strong>het</strong> normale <strong>paard</strong><br />

zijn ACTH en endorphines belangrijke<br />

eindproducten <strong>van</strong> de degradatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

precursoreiwit proopiomelanocortine<br />

(POMC). In vergelijking met de hoeveelheden<br />

in <strong>het</strong> pars intermedia bevat<br />

<strong>het</strong> pars distalis 26% -MSH en 19%<br />

-MSH. In <strong>het</strong> pars intermedia wordt<br />

<strong>het</strong> ACTH vrijwel direct gedegradeerd<br />

tot ondermeer -MSH, waardoor <strong>het</strong><br />

pars intermedia minder dan 2% <strong>van</strong> de<br />

hoeveelheid ACTH in <strong>het</strong> pars distalis<br />

bevat.<br />

<strong>De</strong> negatieve terugkoppeling in de voorkwab<br />

<strong>van</strong> de hypofyse <strong>van</strong> de ACTH<br />

afgifte door cortisol treedt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

binnen 30 minuten op. Opgemerkt dient<br />

te worden dat deze terugkoppeling niet<br />

<strong>van</strong> toepassing is op de middenkwab<br />

door <strong>het</strong> ontbreken <strong>van</strong> glucocorticoïdreceptoren<br />

aldaar. <strong>De</strong> afgifte <strong>van</strong> de,<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 7


in vergelijking tot de voorkwab, veel<br />

geringere hoeveelheid ACTH door de<br />

middenkwab wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> geremd<br />

door dopamine-agonisten of serotonineantagonisten.<br />

<strong>De</strong> afgifte <strong>van</strong> ACTH door<br />

de voorkwab <strong>van</strong> de hypofyse wordt bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> gestimuleerd door zowel corticotrophin<br />

releasing hormoon (CRH) als<br />

arginine vasopressine (AVP ook wel antidiuretisch<br />

hormoon (ADH) genoemd),<br />

terwijl cortisol remmend werkt op deze<br />

afgifte. Daarnaast is de onderlinge interactie<br />

<strong>van</strong> deze hormonen <strong>van</strong> belang.<br />

Cortisol blijkt met name <strong>van</strong> invloed op<br />

de amplitude <strong>van</strong> de ACTH pulsatiliteit<br />

en minder op de frequentie er<strong>van</strong>. Tevens<br />

blijkt de negatieve terugkoppeling<br />

<strong>van</strong> cortisol op de ACTH afgifte sterker<br />

te zijn bij inductie <strong>van</strong> deze afgifte door<br />

CRH dan in geval <strong>van</strong> AVP.<br />

Corticotrophin releasing hormoon <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat uit 41 aminozuren en is<br />

in structuur identiek aan dat <strong>van</strong> de mens<br />

en de rat. Het bestaan <strong>van</strong> een CRH-bindend<br />

eiwit in analogie met de mens kon<br />

in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet worden<br />

aangetoond.<br />

ACTH <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> telt 39 aminozuren.<br />

<strong>De</strong> volgorde <strong>van</strong> de eerste 24 aminozuren<br />

<strong>van</strong> ACTH is voor alle zoogdieren<br />

<strong>het</strong>zelfde, waarbij de biologische werkzaamheid<br />

schuilt in de volgorde <strong>van</strong> de<br />

eerste 18 aminozuren. Door middel <strong>van</strong><br />

hypofyse-cat<strong>het</strong>erisatie werd vastgesteld<br />

dat <strong>het</strong> aantal pieken per uur ongeveer<br />

2,8, 10,1 en 10,2 bedroeg voor respectievelijk<br />

CRH, AVP en ACTH. Het verschil<br />

tussen de concentratie ACTH in<br />

plasma uit een jugulair vene en plasma<br />

verkregen door middel <strong>van</strong> hypofyse-cat<strong>het</strong>erisatie<br />

kan een factor 50 bedragen.<br />

<strong>De</strong> bijnierschors blijkt <strong>van</strong>af een intrauteriene<br />

leeftijd <strong>van</strong> meer dan 300 dagen<br />

te kunnen reageren op ACTH-toediening<br />

middels cortisolafgifte. Er blijkt geen<br />

leeftijdsafhankelijke invloed op de basale<br />

plasma ACTH-concentratie, terwijl de<br />

basale ACTH concentratie bij ponies ongeveer<br />

de helft lager is dan bij <strong>paard</strong>en.<br />

<strong>De</strong> gemiddelde centrale ACTH-concentratie<br />

direct na afgifte uit de hypofyse<br />

<strong>van</strong> ponies was <strong>het</strong> drievoudige <strong>van</strong> die<br />

in perifeer bloed en <strong>het</strong> twaalfvoudige<br />

<strong>van</strong> die in liquor cerebrospinalis verkregen<br />

middels lumbaalpunctie.<br />

1.1. hypofyse abces en basilair<br />

empyeem<br />

Een ziektegeschiedenis <strong>van</strong> koorts en<br />

neusuitvloeiïng voorafgaand aan acute<br />

neurologische verschijnselen past bij<br />

basilair empyeem in combinatie met<br />

abcedering der hypofyse. Laboratoriumonderzoek<br />

levert daarbij aspecifieke bevindingen<br />

op als leucocytose, hyperproteïnemie,<br />

hyperfibrinogenemie naast een<br />

toename <strong>van</strong> eiwit en witte bloedcellen<br />

in de liquor cerebrospinalis. <strong>De</strong> aandoening<br />

is uitsluitend beschreven bij merries,<br />

waaronder drie volbloeden en een<br />

draver met een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong><br />

2,8 jaar (spreiding 1-5).<br />

1.2. pars distalis <strong>van</strong> de hypofyse<br />

Pars distalis hyperplasie is beschreven<br />

bij een 25-jarige ruin met anorexie, gering<br />

hirsutisme, een overmatige vetdepositie<br />

in de nek, een vertraagde pupilreflex<br />

en polyurie/polydipsie.<br />

1.3. pars intermedia <strong>van</strong> de hypofyse<br />

DE ZIEKTE VAN CUSHING<br />

Hyperadrenocorticisme of <strong>het</strong> syndroom<br />

<strong>van</strong> Cushing kan ontstaan <strong>van</strong>uit een<br />

hypofyse-adenoom, een neoplasie in de<br />

bijnierschors of ectopische ACTH-productie.<br />

Hoewel hypofyse-onafhankelijk<br />

hyperadrenocorticisme als gevolg <strong>van</strong><br />

een functionele neoplasie in de bijnierschors<br />

éénmaal bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is beschreven<br />

wordt de aandoening in de regel veroorzaakt<br />

door een hypofyse-adenoom<br />

in <strong>het</strong> pars intermedia. Aldus kan bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> beter worden gesproken <strong>van</strong><br />

de ziekte <strong>van</strong> Cushing dan <strong>van</strong> <strong>het</strong> syn-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 9


droom <strong>van</strong> Cushing daar immers de oorzaak<br />

vrijwel zonder uitzondering in de<br />

middenkwab der hypofyse is gelegen.<br />

Eveneens zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is iatrogene<br />

Cushing. <strong>De</strong>ze complicatie is éénmaal<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> beschreven en wel na<br />

drievoudige toediening <strong>van</strong> triamcinolon<br />

aan een 10-jaar oude Quarter Horse<br />

ruin.<br />

Het voorkomen <strong>van</strong> een hypofyse-adenoom<br />

werd bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> al in 1932 voor<br />

<strong>het</strong> eerst beschreven.<br />

Klinische verschijnselen<br />

<strong>De</strong> gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en met<br />

de ziekte <strong>van</strong> Cushing bedraagt ongeveer<br />

20 jaar met een minimumleeftijd <strong>van</strong> zeven<br />

jaar. <strong>De</strong> aandoening wordt iets vaker<br />

bij merries (63%) en ponies gezien.<br />

Het aan<strong>van</strong>kelijk meest opvallende klinische<br />

symptoom is hirsutisme (overmatige<br />

haargroei) naast polyfagie. Het<br />

haar kan daarbij sterk gaan krullen en<br />

zelfs een afwijkende kleur krijgen, zoals<br />

goudkleurig. In geval <strong>van</strong> hirsutisme<br />

in optima forma in combinatie met<br />

een positieve diagnostische test kan de<br />

waarschijnlijkheid <strong>van</strong> een hypofyseadenoom<br />

in de regel minimaal drie jaar<br />

worden geantedateerd. Bij 12-60% <strong>van</strong><br />

de dieren met een hypofyse-adenoom<br />

wordt de ruimte tussen de vrije achterwand<br />

<strong>van</strong> de periorbita en de M. temporalis<br />

opgevuld door een vetkussen in<br />

plaats <strong>van</strong> een kuiltje achter de oogboog.<br />

Opgemerkt dient te worden dat bij ongeveer<br />

3% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en met een hypofyse-adenoom<br />

geen veranderingen aan<br />

<strong>het</strong> haarkleed worden waargenomen.<br />

<strong>De</strong> twee belangrijkste complicaties <strong>van</strong><br />

een hypofyse-adenoom bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn<br />

secundaire diabetes mellitus (oftewel<br />

type 3 D overeenkomstig classificatie<br />

door de American Diabetes Association<br />

2000) in 38-45% en hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />

in 24% <strong>van</strong> de gevallen. <strong>De</strong> hyperglyce-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 10<br />

mie in geval <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />

mellitus gaat nagenoeg steeds samen<br />

met hyperinsulinemie. Het is <strong>van</strong> belang<br />

zich te realiseren dat de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in principe niet leidt<br />

tot polyurie/polydipsie. In <strong>het</strong> verlengde<br />

daar<strong>van</strong> kan opgemerkt worden dat toediening<br />

<strong>van</strong> glucocorticoïden aan een<br />

<strong>paard</strong> ook niet resulteert in polyurie/polydipsie<br />

met als uitzondering triamcinolon.<br />

Omgekeerd blijkt dat in geval <strong>van</strong><br />

polyurie/polydipsie bij een <strong>paard</strong> met<br />

een hypofyse-adenoom óf diabetes mellitus<br />

óf diabetes insipidus als complicaties<br />

zijn opgetreden. Een <strong>paard</strong> met een<br />

ongecompliceerd hypofyse-adenoom<br />

vertoont in de regel ook een goede tot<br />

overmatige conditie. Vermagering wordt<br />

pas waargenomen bij <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong><br />

een complicatie als diabetes mellitus.<br />

Andere complicaties zijn sloomheid, hyperhidrosis<br />

(overmatig zweten), infertiliteit,<br />

galactorrhoea, bilaterale blindheid,<br />

diabetes insipidus, syncope en secundaire<br />

infecties als alveolitis, sinusitis, zoolzweer<br />

en (schimmel)pneumonie. Osteoporose<br />

wordt eigenlijk niet gezien bij de<br />

ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />

Laboratoriumonderzoek<br />

Het routine bloedonderzoek bij <strong>paard</strong>en<br />

met de ziekte <strong>van</strong> Cushing levert in de<br />

regel geen afwijkingen op anders dan<br />

een verhoogde activiteit <strong>van</strong> thermolabiel<br />

alkalische fosfatase en een hyperglycemie<br />

in 38-45% <strong>van</strong> de gevallen.<br />

Als afwijkingen in de differentiatie <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> witte bloedbeeld worden genoemd<br />

neutropenie, lymfopenie en eosinopenie,<br />

waarbij opgemerkt moet worden dat <strong>van</strong><br />

een eosinopenie bij normale <strong>paard</strong>en eigenlijk<br />

al sprake is.<br />

Het soortelijk gewicht der urine is in de<br />

regel niet afwijkend.<br />

Pathogenese<br />

Er blijkt geen relatie te bestaan tussen


<strong>het</strong> relatieve gewicht <strong>van</strong> de hypofyse<br />

bij <strong>paard</strong>en met de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

en klinische verschijnselen of parameters<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> bloedonderzoek. Bij ponies<br />

met de ziekte <strong>van</strong> Cushing was er wel<br />

een positieve correlatie tussen <strong>het</strong> relatieve<br />

gewicht der hypofyse en de plasma<br />

glucoseconcentratie (r=0,560; n=14; P <<br />

0,05).<br />

Het ontstaan <strong>van</strong> een hypofyse-adenoom<br />

wordt gerelateerd aan een verlies aan dopaminerge<br />

invloed <strong>van</strong>uit de hypothalamus.<br />

Daarnaast wordt een verband verondersteld<br />

met blootstelling aan ovariële<br />

steroïden.<br />

Het exacte mechanisme <strong>van</strong> de hirsutisme<br />

is onduidelijk evenals dat <strong>van</strong> syncope.<br />

Ook bij een <strong>paard</strong> met hypofyse-onafhankelijk<br />

hyperadrenocorticisme werd<br />

hirsutisme waargenomen, <strong>het</strong>geen een<br />

relatie vooronderstelt met de glucocorticoïdenovermaat.<br />

Als andere mogelijke<br />

verklaringen voor hirsutisme worden<br />

genoemd de overmatige MSH-productie<br />

en een afwijkende thermoregulatie veroorzaakt<br />

door compressie der hypothalamus<br />

als gevolg <strong>van</strong> hypofyse-vergroting.<br />

Een afwijkende thermoregulatie is ook<br />

genoemd als oorzaak <strong>van</strong> de hyperhidrosis<br />

naast de afwijkende haarstructuur.<br />

Via de inductie <strong>van</strong> Wallerse degeneratie<br />

in <strong>het</strong> chiasma opticum, dat juist craniaal<br />

<strong>van</strong> de hypofyse ligt, blijkt een hypofyse-vergroting<br />

bij de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

te kunnen leiden tot bilaterale blindheid.<br />

Naast compressie <strong>van</strong> de hypothalamus<br />

en <strong>het</strong> chiasma opticum door hypofysaire<br />

volumetoename treedt er zeer incidenteel<br />

compressie op <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars nervosa<br />

resulterend in diabetes insipidus. Overigens<br />

blijkt bij 18 tot 32% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en<br />

met een adenoom in <strong>het</strong> pars intermedia<br />

de hypofyse als zodanig niet vergroot te<br />

zijn. <strong>De</strong> syncope lijkt meer een vago-vasale<br />

oorsprong te hebben gezien <strong>het</strong> feit<br />

dat <strong>het</strong> snel reversibel is.<br />

Met betrekking tot de pathogenese <strong>van</strong><br />

hoefbe<strong>van</strong>genheid in relatie tot de ziekte<br />

<strong>van</strong> Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn er twee<br />

opties. In vitro onderzoek wees aan dat<br />

corticosteroïden de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

een aantal biogene amines tot vasoconstrictie<br />

in de ondervoet kunnen vergroten<br />

en wel met name ten aanzien <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

veneuze systeem. <strong>De</strong> diverse corticosteroïden<br />

blijken verschillend te zijn in de<br />

mate <strong>van</strong> deze potentiëring. Zo is <strong>het</strong><br />

effect <strong>van</strong> betamethason groter dan dat<br />

<strong>van</strong> cortisol. <strong>De</strong> andere hypothese gaat<br />

uit <strong>van</strong> een verminderde beschikbaarheid<br />

<strong>van</strong> glucose voor de lamellen in de<br />

hoefwand ten gevolge <strong>van</strong> een toegenomen<br />

perifere insulineresistentie.<br />

Gedragsveranderingen en verminderde<br />

pijngevoeligheid bij <strong>paard</strong>en met de<br />

ziekte <strong>van</strong> Cushing worden toegeschreven<br />

aan toegenomen concentraties endogene<br />

morfines geproduceerd door <strong>het</strong><br />

hypofyse-adenoom, hoewel compressie<br />

<strong>van</strong> omliggende structuren door een<br />

vergrote hypofyse als (mede-)oorzaak<br />

<strong>van</strong> gedragsveranderingen niet kan<br />

worden uitgesloten. In vergelijking met<br />

<strong>het</strong> normale pars intermedia vindt er in<br />

een hypofyse-adenoom een identieke<br />

reductie plaats <strong>van</strong> <strong>het</strong> precursoreiwit<br />

proopiomelanocortine, waarbij ondermeer<br />

-MSH en -endorfine belangrijke<br />

eindproducten zijn. Het hypofyse-adenoom<br />

echter bevat ten gevolge <strong>van</strong> de<br />

volumetoename <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars intermedia<br />

in absolute zin een zesmaal grotere hoeveelheid<br />

ACTH in vergelijking tot <strong>het</strong><br />

normale pars distalis.<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> zogenoemde steroïdhepatopathie<br />

wordt gesteld dat de lever <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> daar vrij ongevoelig voor is.<br />

Diagnose<br />

Een groot aantal testen is in gebruik om<br />

de klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />

“ziekte <strong>van</strong> Cushing” te ondersteunen.<br />

In de tabel is de sensitiviteit en eventueel<br />

ook de specificiteit weergegeven <strong>van</strong> testen,<br />

die zijn gevalideerd met gebruik <strong>van</strong><br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 11


patholoog-anatomisch onderzoek der<br />

hypofyse als gouden standaard. Opgemerkt<br />

dient te worden dat een enkelvoudige<br />

bepaling <strong>van</strong> cortisol in <strong>het</strong> plasma<br />

ongeschikt is voor de diagnostiek. Ten<br />

aanzien <strong>van</strong> de cortisolbepaling moet<br />

daarnaast worden opgemerkt dat cortisol<br />

aan de erythrocytenmembraan hecht,<br />

waardoor met betrekking tot de cortisolbepaling<br />

bloed eerst dient te worden gecentrifugeerd<br />

en vervolgens <strong>het</strong> plasma<br />

moet worden opgestuurd.<br />

<strong>De</strong> meest aantrekkelijke bepaling momenteel<br />

is die <strong>van</strong> de basale plasma<br />

ACTH-concentratie in rust, waarbij <strong>het</strong><br />

<strong>van</strong> belang is zich te realiseren dat ACTH<br />

aan glas hecht en <strong>het</strong> betreffende plasma<br />

direct op ijs moet worden bewaard.<br />

Als functietesten kunnen dienen de<br />

dexamethasonsuppressie- en de ACTHstimulatietest,<br />

waarbij de eerstgenoemde<br />

een minimaal risico heeft ten aanzien<br />

<strong>van</strong> inductie <strong>van</strong> hoefbe<strong>van</strong>genheid. In<br />

Utrecht wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> de<br />

basale plasma ACTH-concentratie gecombineerd<br />

met de ACTH-stimulatietest.<br />

Als aantrekkelijke screeningstesten gelden<br />

de plasma glucoseconcentratie en de<br />

corticoïden:creatinine ratio in een monster<br />

ochtendurine.<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik zijnde endo-<br />

criene testen:<br />

<strong>De</strong> overnacht dexamethasonsuppressietest<br />

wordt uitgevoerd door intramusculaire<br />

toediening <strong>van</strong> 40 µg dexamethason/kg<br />

LG om 17.00 uur direct nadat<br />

een uitgangsbloedmonster is afgenomen.<br />

Een tweede bloedmonster wordt<br />

vervolgens 15-19 uur later afgenomen.<br />

In <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> beide monsters wordt<br />

vervolgens cortisol bepaald. <strong>De</strong> ochtend<br />

dexamethasonsuppressietest wordt<br />

uitgevoerd door toediening <strong>van</strong> 10-20<br />

mg dexamethason intramusculair om<br />

9.00 uur met bloedafname direct voor<br />

toediening en 24 uur later. Beide monsters<br />

dienen ter bepaling <strong>van</strong> de cortisol-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 12<br />

concentratie in <strong>het</strong> plasma. Indien de<br />

cortisolconcentratie in <strong>het</strong> tweede monster<br />

boven de grenswaarde (zie tabel)<br />

<strong>van</strong> 27,6 nmol/L blijft, wordt dit als een<br />

positief testresultaat beschouwd en aldus<br />

indicatief voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />

<strong>De</strong> ACTH-stimulatietest bestaat uit <strong>het</strong><br />

intraveneus toedienen <strong>van</strong> 0,25 mg synt<strong>het</strong>isch<br />

ACTH 1-24 (=25 IU) om 9.00 uur<br />

met bloedafname direct ervoor en om<br />

11.00 uur. Beide monsters dienen ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de cortisolconcentratie in <strong>het</strong><br />

plasma. <strong>De</strong> ACTH-stimulatietest wordt<br />

gebruikt op basis <strong>van</strong> de aanname dat<br />

ACTH de eigen receptor upreguleert.<br />

<strong>De</strong> TRH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />

door intraveneuze toediening <strong>van</strong><br />

1,0 mg TRH, waarbij juist voor en 30<br />

minuten na toediening een bloedmonster<br />

wordt afgenomen. Beide monsters dienen<br />

ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />

in <strong>het</strong> plasma. Bij normale <strong>paard</strong>en<br />

dient de T 4 -concentratie binnen vier uur<br />

en de T 3 -concentratie binnen twee uur na<br />

toediening anderhalf tot driemaal de uitgangswaarde<br />

te bedragen.<br />

<strong>De</strong> TSH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />

middels de intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> 5 IU (runder)TSH’s ochtends.<br />

Vlak voor toediening en 4 uur daarna<br />

wordt een bloedmonster afgenomen ten<br />

behoeve <strong>van</strong> een T 4 bepaling. Bij normale<br />

<strong>paard</strong>en dient de basale T 4 -concentratie<br />

2-3 uur later te zijn verdubbeld<br />

met een piekwaarde <strong>van</strong> 2,4 maal de uitgangswaarde<br />

vier uur na toediening. <strong>De</strong><br />

T 3 -concentratie verdubbelt in de regel al<br />

binnen een half uur met een piekwaarde<br />

<strong>van</strong> vijfmaal de uitgangswaarde 2 uur na<br />

toediening.<br />

<strong>De</strong> orale glucose-opname test wordt<br />

uitgevoerd door toediening via een neussonde<br />

<strong>van</strong> 1 g/kg LG glucose nadat <strong>het</strong><br />

<strong>paard</strong> gedurende 12 uur heeft gevast.<br />

Bloedmonsters worden genomen ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />

op de tijdstippen t=0, 30, 60, 90, 120,<br />

180, 240, 300 en 360 minuten na gluco-


setoediening. Bij normale Nederlandse<br />

warmbloed<strong>paard</strong>en stijgt de plasma glucoseconcentratie<br />

gemiddeld ongeveer<br />

80% in vergelijking tot de basaalwaarde<br />

twee uur na toediening met een spreiding<br />

<strong>van</strong> 44-174%.<br />

<strong>De</strong> intraveneuze glucose-tolerantietest<br />

bestaat uit de intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> een 50%-glucoseoplossing in een<br />

dosering <strong>van</strong> 0,5 g/kg LG, waarna bloedmonsters<br />

worden genomen ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie op<br />

de tijdstippen t=0, 15 minuten, 30 minuten,<br />

1, 2, 3, 4, 5 en 6 uur na glucosetoediening.<br />

<strong>De</strong> gemiddelde halfwaardetijd<br />

Differentiaal diagnose<br />

Met betrekking tot de vachtveranderingen<br />

is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang op te merken dat<br />

strongylose ook kan leiden tot langer<br />

haar en vertraagde verharing in <strong>het</strong> voorjaar<br />

zonder evenwel krulvorming.<br />

Behandeling<br />

Zoals vermeld wordt de ziekte <strong>van</strong><br />

Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in de regel veroorzaakt<br />

door een hypofyse-adenoom.<br />

Hoewel <strong>het</strong> chirurgisch verwijderen<br />

<strong>van</strong> beide bijnieren en aansluitend supplementeren<br />

bij volwassen <strong>paard</strong>en suc-<br />

<strong>van</strong> plasma glucose bij Nederlandse<br />

warmbloed<strong>paard</strong>en bedraagt ongeveer<br />

25 minuten en de plasma glucosepiek<br />

op 15 minuten na toediening dient minimaal<br />

12,8 mmol/L te bedragen. <strong>De</strong><br />

gemiddelde stijging <strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />

bedraagt 385% vijftien<br />

minuten na toediening in vergelijking tot<br />

de uitgangswaarde <strong>van</strong> plasma glucoseconcentratie.<br />

<strong>De</strong> sensitiviteit en de specificiteit <strong>van</strong><br />

testen, die zijn gevalideerd met gebruik<br />

<strong>van</strong> patholoog-anatomisch onderzoek<br />

<strong>van</strong> de hypofyse als gouden standaard:<br />

Test Grenswaarde sensitiviteit Referentie<br />

Overnacht dexamethasonsuppressie<br />

> 27,6 nM 95% (n=43)** Dybdal cs 1994<br />

gestimuleerd cortisol (25 IU<br />

i.v.)*<br />

> 413 nM 79% (n=14) Van der Kolk cs 1995<br />

gestimuleerd cortisol (1 IU<br />

gel/kg LG i.v.)*<br />

> 146% 67% (n=6) Hillyer cs 1992<br />

basaal ACTH > 12,1 pmol/L 100% (n=16) Van der Kolk cs 1995<br />

basaal insuline > 409 pmol/L 92% (n=12) Van der Kolk cs 1995<br />

basaal glucose > 5,6 mM 58% (n=24) Van der Kolk cs 1995<br />

basaal cortisol > 254 nmol/L 15% (n=20) Van der Kolk cs 1995<br />

Corticoïden urine > 322 nM 86% (n=7) Van der Kolk cs 1995<br />

Urine c:c ratio > 20 x 10-6 100% (n=7) Van der Kolk cs 1995<br />

CT-scan > 16 mm hoog 100% (n=7)<br />

Van der Kolk cs 1995/<br />

Feige cs 2000<br />

% speeksel cortisol > 1,94% Nb Van der Kolk cs 2001<br />

Nb = niet bepaald, * betreft tweede cortisolbepaling als onderdeel <strong>van</strong> de ACTH-stimulatietest<br />

en ** tevens de specificiteit bepaald welke 100% (n=18) bedroeg.<br />

cesvol is toegepast, is dit mede gezien<br />

de etiologie <strong>van</strong> de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> geen aantrekkelijke optie.<br />

Het chirurgisch verwijderen <strong>van</strong> de hypofyse<br />

zelf blijkt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> technisch<br />

niet uitvoerbaar. Tevens moet gemeld<br />

worden dat o,p-bis[4-chlorophenyl]-<br />

1,1,-dichloroethane (DDD) bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

onvoldoende werkzaam blijkt.<br />

<strong>De</strong> toevlucht kan dan ook uitsluitend worden<br />

gezocht tot een medicamenteuze behandeling.<br />

<strong>De</strong> meeste ervaring is opgedaan<br />

met dopamine-agonisten (bromocriptine<br />

en pergolide) en serotonine-antagonisten<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 13


(cyproheptadine). Wat werkzaamheid betreft<br />

zijn de dopamine-agonisten te verkiezen<br />

boven de serotonine-antagonisten.<br />

Minder ervaring is er met trilostane dat de<br />

productie <strong>van</strong> steroïden in de bijnierschors<br />

vermindert middels remming <strong>van</strong> <strong>het</strong> enzym<br />

3-hydroxysteroiddehydrogenase.<br />

Daarnaast bestaat de meest eenvoudige<br />

behandeling <strong>van</strong> hirsutisme natuurlijk uit<br />

regelmatig scheren.<br />

Pergolide mesylaat kan worden toegediend<br />

in een aan<strong>van</strong>gsdosis <strong>van</strong> 0,002<br />

mg/kg LG p.o. 1 dd. Indien na 4-8 weken<br />

geen verbetering wordt gezien, kan<br />

de dosis maandelijks worden verhoogd<br />

met 0,002 mg/kg LG tot een maximum<br />

dosis is bereikt <strong>van</strong> 0,01 mg/kg LG.<br />

Bromocriptine kan worden verstrekt<br />

in een dosis <strong>van</strong> 0,04 mg/kg LG ‘s ochtends<br />

en 0,02 mg/kg LG ‘s avonds p.o.<br />

Eventueel kan worden begonnen met<br />

een aan<strong>van</strong>gsdosis de eerste weken <strong>van</strong><br />

0,02 mg/kg LG ‘s ochtends en 0,01 mg/<br />

kg LG ‘s avonds p.o. Beide dopamineagonisten<br />

kunnen al binnen enkele weken<br />

positieve effecten geven als verharing<br />

en normalisering <strong>van</strong> een eventuele<br />

hyperglycemie.<br />

Als middel <strong>van</strong> tweede keuze geldt cyproheptadine<br />

in een aan<strong>van</strong>gsdosering<br />

<strong>van</strong> 0,25 mg/kg LG 1 dd p.o. gedurende<br />

een maand. Eventueel kan de toediening<br />

worden verhoogd naar 0,25 mg/kg LG 2<br />

dd p.o. <strong>De</strong> maximumdosis bedraagt 0,3-<br />

0,5 mg/kg LG 2 dd p.o.<br />

<strong>De</strong> dosering <strong>van</strong> trilostane bedraagt 0,5<br />

mg/kg LG 1 dd p.o. met een spreiding<br />

<strong>van</strong> 0,4 tot 1,0 mg/kg LG 1 dd p.o.<br />

Behandeling <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />

mellitus, die bij 38-45% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en<br />

met een hypofyse-adenoom als complicatie<br />

optreedt, met insuline is gecontraindiceerd<br />

gezien de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

inductie <strong>van</strong> antilichamen tegen aan<strong>van</strong>kelijk<br />

exogeen insuline en vervolgens<br />

<strong>het</strong> endogeen insuline. Indien de medi-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 14<br />

camenteuze behandeling met een dopamine-agonist<br />

effect sorteert verdwijnt in<br />

de regel deze secundaire diabetes mellitus<br />

binnen enkele weken.<br />

1.4. pars nervosa <strong>van</strong> de hypofyse<br />

<strong>De</strong> belangrijkste oorzaak <strong>van</strong> polyurie/polydipsie<br />

(PU/PD) bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is<br />

psychogeen. Centrale diabetes insipidus<br />

wordt veroorzaakt door onvoldoende afgifte<br />

<strong>van</strong> antidiuretisch hormoon oftewel<br />

arginine vasopressine door <strong>het</strong> pars nervosa<br />

<strong>van</strong> de hypofyse. Perifere diabetes<br />

insipidus komt ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor.<br />

Het belangrijkste klinische symptoom is<br />

natuurlijk PU/PD gecombineerd met een<br />

soortelijk gewicht der urine <strong>van</strong> 1.007 of<br />

lager. Het uitvoeren <strong>van</strong> een dorstproef<br />

bij dergelijke dieren ter ondersteuning<br />

<strong>van</strong> de klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />

is niet ongevaarlijk. Een suppletie-therapie<br />

<strong>van</strong> vasopressine q.s. is geindiceerd,<br />

maar de beschikbaarheid <strong>van</strong><br />

een analoog preparaat staat deze therapie<br />

momenteel in de weg.<br />

Overigens dient te worden opgemerkt dat<br />

een soortelijk gewicht der urine <strong>van</strong> 1.008<br />

of hoger bij pasgeboren veulens een aanwijzing<br />

kan zijn voor dehydratie.<br />

1.5. groeihormoon<br />

Een belangrijke functie <strong>van</strong> groeihormoon<br />

is <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong> de productie<br />

<strong>van</strong> zogenoemde insulin-like growth<br />

factors (IGF) door de lever, welke met<br />

name <strong>van</strong> nut zijn voor de proliferatie<br />

<strong>van</strong> cellen. <strong>De</strong> pulsatiele afgifte <strong>van</strong><br />

groeihormoon door de hypofyse wordt<br />

gereguleerd door groeihormoon releasing<br />

hormoon (GHRH) en somatostatine,<br />

respectievelijk in positieve en negatieve<br />

zin. Somatostatine lijkt meer invloed te<br />

hebben op <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> de groeihormoonpieken<br />

en de amplitude er<strong>van</strong> dan<br />

op de productie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hormoon. Het<br />

groeihormoon <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat uit<br />

190 aminozuren en is als recombinant<br />

hormoon commerciëel beschikbaar. Voor<br />

wat betreft IGF-1 is er respectievelijk 93


en 96% homologie met dat <strong>van</strong> rund en<br />

mens. Van <strong>het</strong> bindend eiwit <strong>van</strong> IGF<br />

zijn bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> 7 verschillende vor-<br />

men beschreven. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn (nog)<br />

geen aan groeihormoon gerelateerde endocriene<br />

afwijkingen beschreven.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 15


Huidschimmel eenvoudig wegenten met Insol ® Kale plekjes door ringworm?<br />

<strong>De</strong>rmatophyton<br />

• Niet meer veelvuldig wassen<br />

• Snel weer onder <strong>het</strong> zadel<br />

• Vermindert besmettingskans<br />

ABCD<br />

Boehringer Ingelheim bv - Postbus 8037, 1802 KA Alkmaar<br />

Tel. 072-5662411 / Fax 072-5643213<br />

vetmedica@boehringer-ingelheim.nl - www.boehringer-ingelheim.nl<br />

Twee vaccinaties met<br />

Insol ® <strong>De</strong>rmatophyton<br />

genezen uw <strong>paard</strong> <strong>van</strong><br />

huidschimmel én<br />

voorkomen nieuwe<br />

schimmelaandoeningen<br />

gedurende minimaal<br />

9 maanden.<br />

Al 5 jaar zéér<br />

succesvol in<br />

Duitsland!<br />

Insol <strong>De</strong>rmatophyton. REG NL 9987 UDD.<br />

Suspensie voor injectie. Geïnactiveerd vaccin<br />

<strong>van</strong> Trichophyton en Microsporum stammen.<br />

Doeldier: <strong>paard</strong>en, honden en katten. Indicatie:<br />

Actieve immunisatie tegen en behandeling <strong>van</strong><br />

dermatofytosen. Bijwerkingen: Lokale, soms pijnlijke<br />

reactie kan voor-komen, evenals systemische<br />

reacties. Contra-indicaties: drachtige en lacterende<br />

dieren, dieren met koorts en/of symtomen <strong>van</strong> een<br />

infectie anders dan dermatofytosen, gestresste<br />

dieren, subcutane toediening.<br />

Dosering: Paard tot 400 kg 0.3 ml, meer dan 400 kg<br />

0,5 ml. Wachttijd: 0 dagen. UDD, uitsluitend door de<br />

dierenarts toe te dienen. Verdere informatie is op<br />

aanvraag beschikbaar.


2. <strong>De</strong> bijschildklieren<br />

Calcium speelt een belangrijke rol bij<br />

diverse processen in <strong>het</strong> lichaam zoals<br />

zenuwgeleiding, spiercontractie, stabiliteit<br />

<strong>van</strong> celmembranen, botvorming en<br />

enzymactiviteiten. Het merendeel <strong>van</strong> de<br />

hoeveelheid calcium in <strong>het</strong> lichaam bevindt<br />

zich extracellulair. Het extracellulaire<br />

calcium komt in twee vormen voor,<br />

namelijk als niet-diffundeerbaar, gebonden<br />

aan eiwitten en diffundeerbaar. Het<br />

diffundeerbare calcium kan vervolgens<br />

verder worden onderverdeeld als complex<br />

met ondermeer fosfaat en bicarbonaat<br />

en geïoniseerd calcium (ICa). Het<br />

geïoniseerde of vrije calcium wordt beschouwd<br />

als biologisch actief. <strong>De</strong> hoeveelheid<br />

geïoniseerd calcium is ook bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> omgekeerd evenredig aan de<br />

pH in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong> calciumhomeostase<br />

wordt verzorgd door parathormoon uit<br />

de bijschildklieren, calcitonine uit de<br />

schildklieren en vitamine D. Vitamine<br />

D wordt tegenwoordig ook als een hormoon<br />

gezien. Na orale opname of endogene<br />

productie wordt vitamine D in de<br />

lever omgezet in 25-hydroxycholecalciferol<br />

en vervolgens in de nier verder<br />

gehydroxyleerd tot 1,25-dihydroxycholecalciferol.<br />

Parathormoon (PTH) gaat<br />

hypocalciëmie tegen, terwijl calcitonine<br />

<strong>het</strong> tegenovergestelde bewerkstelligt.<br />

Het <strong>paard</strong> heeft twee paar bijschildklieren,<br />

die wat uitzonderlijk gelokaliseerd<br />

zijn. Eén paar bevindt zich aan<br />

de craniale pool <strong>van</strong> de schildklieren en<br />

<strong>het</strong> andere paar betreft iets grotere bijschildklieren<br />

gelegen ter hoogte <strong>van</strong> de<br />

borstingang. Het intacte parathormoon<br />

bestaat uit 84 aminozuren. Alhoewel<br />

er ook sets bestaan, die de hoeveelheid<br />

parathormoon meten uitgaande <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

C-terminale uiteinde, dient de voorkeur<br />

gegeven te worden aan metingen<br />

<strong>van</strong> parathormoon met behulp <strong>van</strong> een<br />

sandwichmethode. Via de sandwichmethode<br />

wordt <strong>het</strong> intacte ofwel biologisch<br />

actieve parathormoon gemeten, terwijl<br />

de hoeveelheid circulerend C-terminaal<br />

parathormoon ondermeer kan afhangen<br />

<strong>van</strong> de nierfunctie.<br />

Met betrekking tot de calciumhomeostase<br />

spelen de nieren <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />

vergelijking met andere zoogdieren een<br />

uitzonderlijke rol door de grote hoeveelheid<br />

calcium, die zij via de urine kunnen<br />

uitscheiden. Bij een overmatige<br />

orale calciumopname neemt opmerkelijk<br />

genoeg de intestinale absorptie bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet af, maar neemt de renale<br />

excretie toe.<br />

Het percentage geïoniseerd calcium bedraagt<br />

ongeveer 60. In Utrecht geldt een<br />

normaalbereik voor geïoniseerd calcium<br />

in gehepariniseerd volbloed <strong>van</strong> 1,43-<br />

1,69 mmol/L.<br />

2.1. hypercalciëmie<br />

2.1.1. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong><br />

chronisch nierfalen<br />

Zowel na bilaterale nefrectomie als bij<br />

chronisch nierfalen wordt hypercalciëmie<br />

beschreven bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Ook bij<br />

acuut nierfalen kan hypercalciëmie worden<br />

waargenomen, maar deze is in de<br />

regel milder en is reversibel tenzij <strong>het</strong><br />

acuut nierfalen overgaat in chronisch<br />

nierfalen. In beide gevallen kan daarnaast<br />

een hypofosfatiëmie optreden. <strong>De</strong><br />

sensitiviteit <strong>van</strong> hypercalciëmie als indicatie<br />

voor chronisch nierfalen bedraagt<br />

67%.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 17


2.1.2. hypercalciëmie ten gevolge<br />

<strong>van</strong> een neoplasie oftewel<br />

pseudohyperparathyroïdie<br />

Ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> komt pseudohyperparathyroïdie<br />

voor als gevolg <strong>van</strong> afgifte<br />

<strong>van</strong> parathormone-like substance door<br />

een neoplasie. Bij de diagnose pseudohyperparathyroïdie<br />

is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang hypercalciëmie<br />

ten gevolge <strong>van</strong> metastasen<br />

in <strong>het</strong> skelet uit te sluiten. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

is pseudohyperparathyroïdie beschreven<br />

ten gevolge <strong>van</strong> een ameloblastoom bij<br />

een 16 jarige Saddlebred ruin, een lymfosarcoom<br />

bij een 6 jaar oude Arabische<br />

hengst en een 11 jaar oude pony merrie,<br />

een plaveiselcelcarcinoom der vulva bij<br />

een 18 jaar oude Appaloosa merrie en<br />

een mesenchymoom <strong>van</strong> een ovarium.<br />

<strong>De</strong> totale plasma calciumconcentratie<br />

variëerde daarbij <strong>van</strong> 3,72 tot 5,35<br />

mmol/L. <strong>De</strong> plasma fosfaatconcentratie<br />

bij deze aandoening is variabel.<br />

2.2. hypocalciëmie of tetanie<br />

Bij hypocalciëmie of tetanie treedt een<br />

stijve gang in de regel <strong>het</strong> meest op de<br />

voorgrond. Daarnaast kan singultus<br />

ofwel de hik voorkomen, waarbij de<br />

diafragmacontractie samengaat met depolarisatie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> atrium. <strong>De</strong> singultus<br />

is vaak beter op de thorax te palperen<br />

dan aldaar te zien. Oorzaken <strong>van</strong> tetanie<br />

kunnen ondermeer zijn lactatie, stress,<br />

diarree, metabole alkalose ten gevolge<br />

<strong>van</strong> hypochloriëmie bijvoorbeeld na een<br />

endurance-rit en overmatige opname<br />

<strong>van</strong> zuring. Als suppletie-therapie wordt<br />

de intraveneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />

aanbevolen (zoals in<br />

gebruik voor <strong>het</strong> rund equivalent aan<br />

ongeveer 8,4 gram calcium per 500 ml)<br />

in een dosering <strong>van</strong> 55 ml/100 kg LG onder<br />

gelijktijdige auscultatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hart.<br />

<strong>De</strong> hypocalciëmie en de ermee ge<strong>paard</strong><br />

gaande hypomagnesiëmie, die ontstaan<br />

na intraveneuze EDTA-toediening, leiden<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> overigens tot een neurogeen<br />

beeld op basis <strong>van</strong> electromyografisch<br />

onderzoek.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 18<br />

2.3. primaire hyperparathyroïdie<br />

Primaire hyperparathyroïdie ten gevolge<br />

<strong>van</strong> autonome productie <strong>van</strong> parathormoon<br />

door (één <strong>van</strong>) de bijschildklieren<br />

is uitermate zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Er<br />

zijn twee casus beschreven in de literatuur.<br />

Bij een 14 jaar oude Arabische ruin<br />

werd <strong>het</strong> gezien in combinatie met vermagering<br />

en anorexie. Ook bij een 17<br />

jaar oude pony merrie werd vermagering<br />

gezien in combinatie met osteodystrofia<br />

fibrosa <strong>van</strong> de schedel. In <strong>het</strong> bloed bedroeg<br />

de hoeveelheid geïoniseerd calcium<br />

maar liefst 2,46 mmol/L ge<strong>paard</strong><br />

gaande met een concentratie intact PTH<br />

<strong>van</strong> 185,1 pmol/L. <strong>De</strong> concentratie fosfaat<br />

in <strong>het</strong> bloed was laag ten gevolge<br />

<strong>van</strong> een toegenomen excretie in de urine<br />

(fractionele fosfaat excretie <strong>van</strong> 2,7%).<br />

2.4. secundaire hyperparathyroïdie<br />

2.4.1. nutritionele secundaire<br />

hyperparathyroïdie (NSH)<br />

Een niet onbelangrijke ziekte bij <strong>het</strong><br />

<strong>paard</strong> is nutritionele secundaire hyperparathyroïdie,<br />

met name ten gevolge<br />

<strong>van</strong> een absoluut calciumtekort of een<br />

relatief calciumtekort op basis <strong>van</strong> een<br />

overmaat fosfor in de voeding. Een belangrijke<br />

oorzaak er<strong>van</strong> is overmatige<br />

verstrekking <strong>van</strong> haver. Als eerste klachten<br />

worden vaak wisselende kreupelheid<br />

of een stijve gang gezien. Andere<br />

klinische verschijnselen zijn afwijkend<br />

kauwen, gewichtsverlies, een toegenomen<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> aangezicht en een<br />

stridor. Bloedonderzoek levert een toegenomen<br />

concentratie intact PTH, een<br />

verhoogde alkalische fosfatase activiteit<br />

en een toename <strong>van</strong> de fractionele excretie<br />

<strong>van</strong> anorganisch fosfaat op tot een<br />

waarde boven de 0,5%. <strong>De</strong> berekening<br />

<strong>van</strong> de fractionele excretie <strong>van</strong> calcium<br />

is in de regel niet <strong>van</strong> betekenis bij <strong>het</strong><br />

ondersteunen <strong>van</strong> de diagnose nutritionele<br />

secundaire hyperparathyroïdie.<br />

Aan de klinische verschijnselen gaat een<br />

radiologisch waarneembare botdemineralisatie<br />

gedurende maximaal 14 weken


vooraf. Aan patiënten dient natuurlijk zo<br />

spoedig mogelijk een rantsoen te wor-<br />

den verstrekt met een normale calciumfosforverhouding.<br />

<strong>De</strong> fractionele excretie (FE) <strong>van</strong> een mineraal wordt berekend volgens de formule:<br />

Creatinineconcentratie in <strong>het</strong> bloed x mineraalconcentratie in de urine x 100<br />

Urine-creatinineconcentratie mineraalconcentratie in <strong>het</strong> bloed<br />

2.4.2. renale secundaire<br />

hyperparathyroïdie<br />

Een bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet bestaande entiteit,<br />

daar nierfalen bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet ge<strong>paard</strong><br />

gaat met hyperfosfatiëmie en hypocalci-<br />

ëmie.<br />

2.5. primaire hypoparathyroïdie<br />

Bij de combinatie <strong>van</strong> een lage concentratie<br />

geïoniseerd calcium in <strong>het</strong> bloed en<br />

hyperfosfatiëmie moet worden gedacht<br />

aan primaire hypoparathyroïdie, waarbij<br />

een lage intacte PTH-concentratie in <strong>het</strong><br />

bloed voorkomt, mede gerelateerd aan<br />

de lage concentratie geïoniseerd calcium<br />

in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong> aandoening werd reeds<br />

bij volbloedveulens gezien op een leeftijd<br />

<strong>van</strong> 4 dagen tot vijf weken. Bij een<br />

vier jaar oude draver ruin variëerde de<br />

concentratie geïoniseerd calcium in <strong>het</strong><br />

bloed <strong>van</strong> 0,4 tot 0,69 mmol/L. Het zal<br />

geen verbazing wekken dat een stijve<br />

gang en <strong>het</strong> aanwezig zijn <strong>van</strong> singultus<br />

de belangrijkste symptomen zullen zijn.<br />

Een suppletie-therapie bestaat uit de<br />

intraveneuze en orale verstrekking <strong>van</strong><br />

calcium, waarbij de prognose dubieus<br />

blijft.<br />

2.6. vitamine D-intoxicatie<br />

In dit verband moet ook de vitamine<br />

D-intoxicatie worden genoemd, die al<br />

bij een veulen <strong>van</strong> zes maanden oud is<br />

beschreven. <strong>De</strong>ze intoxicatie is al te verwachten<br />

wanneer gedurende 21 dagen<br />

een hoeveelheid ergocalciferol (vitamine<br />

D 2 ) <strong>van</strong> 47.200 IU/kg LG/dag wordt verstrekt.<br />

Daarnaast leidde ook toediening<br />

<strong>van</strong> 33.000 IU/kg LG/dag ergocalciferol<br />

(vitamine D 2 ) of cholecalciferol (vitamine<br />

D 3 ) gedurende 30 dagen tot vitamine<br />

D-intoxicatie. <strong>De</strong> optredende klinische<br />

symptomen zijn vooral gebaseerd op<br />

mineralisatie <strong>van</strong> weke delen, zoals <strong>het</strong><br />

endocard en grote vaten als de aorta.<br />

Afwijkende calcium- en fosforconcentraties<br />

in <strong>het</strong> bloed:<br />

- normo/hypocalciëmie en hyperfosfatëmie<br />

nutritionele secundaire hyperparathyroïdie?<br />

- hypercalciëmie en hypofosfatiëmie <br />

chronisch nierfalen of primaire hyperparathyroïdie?<br />

- hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie <br />

hypoparathyroïdie?<br />

- hypercalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />

vitamine D intoxicatie?<br />

2.7. ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of<br />

hypertrofische osteopathie<br />

<strong>De</strong> ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of hypertrofische<br />

osteopathie wordt gekenmerkt<br />

door symmetrische proliferatie<br />

<strong>van</strong> vaatrijk bindweefsel en subperiostaal<br />

bot langs de distale pijpbeenderen.<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong> bezwaarlijk te spreken<br />

<strong>van</strong> hypertrofische osteoarthropathie<br />

daar gewrichtsoppervlakten eigenlijk<br />

nooit in de aandoening betrokken zijn.<br />

<strong>De</strong> oorzaak <strong>van</strong> de ziekte is onbekend<br />

alhoewel diverse mogelijkheden worden<br />

genoemd als hypoxie, hormonale disfunctie,<br />

shunts in <strong>het</strong> vaatbed der longen<br />

en neurogeen via afferente parasympathicus<br />

takken. Feit is dat bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />

71% <strong>van</strong> de gevallen de oorzaak in de<br />

thorax is gelegen, terwijl geen afwijking<br />

kon worden vastgesteld in de hoeveelheid<br />

circulerend intact PTH.<br />

<strong>De</strong> ziekte blijkt meer voor te komen bij<br />

ruinen en hengsten (64%) dan bij mer-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 19


ies. <strong>De</strong> leeftijd variëerde <strong>van</strong> één tot 21<br />

jaar met een gemiddelde <strong>van</strong> ongeveer<br />

7 jaar. Grote rassen lijken meer te worden<br />

aangedaan en meestal betreft <strong>het</strong> alle<br />

vier de onderbenen. Incidenteel raken<br />

ook de beenderen <strong>van</strong> <strong>het</strong> aangezicht in<br />

de aandoening betrokken bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

<strong>De</strong> periostale veranderingen kunnen al<br />

binnen tien dagen optreden. <strong>De</strong> klinische<br />

verschijnselen gaan vooral ge<strong>paard</strong><br />

met pijnlijk en/of stijf lopen. Overige<br />

klinische verschijnselen hangen vooral<br />

samen met de aard <strong>van</strong> een mogelijk primair<br />

proces.<br />

Bloedonderzoek wijst vooral een toegenomen<br />

activiteit <strong>van</strong> alkalische fosfatase<br />

aan samenhangend met de verhoogde<br />

periostale reactie, terwijl andere afwijkingen<br />

vooral verband houden met de<br />

aard <strong>van</strong> een mogelijk primair proces.<br />

<strong>De</strong> ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger wordt<br />

radiologisch gediagnostiseerd. <strong>De</strong> therapie<br />

en de prognose hangen vooral af<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> eventuele primaire proces. Zo<br />

leidde transthoracale aspiratie <strong>van</strong> een<br />

thoracaal abces bij een 14 maanden oude<br />

Arabische merrie tot <strong>het</strong> radiologisch<br />

verdwijnen <strong>van</strong> de hypertrofische osteopathie<br />

binnen 3 maanden.<br />

Het interval tussen diagnose en euthanasie<br />

variëerde <strong>van</strong> één maand tot vier jaar,<br />

terwijl 26% herstelde <strong>van</strong> de ziekte.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 21


3. <strong>De</strong> schildklieren<br />

<strong>De</strong> schildklieren zijn bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> dorsolateraal<br />

<strong>van</strong> de trachea gelegen. Bij <strong>het</strong><br />

Nederlandse warmbloed<strong>paard</strong> bedraagt<br />

<strong>het</strong> gemiddelde relatieve gewicht <strong>van</strong><br />

een schildklier ongeveer 3 x 10 -3 % oftewel<br />

ongeveer 15 gram. Er bestaan ook<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> drie verschillende schildklierhormonen,<br />

te weten 3,5,3’,5’-tetraiodothyronine<br />

(T 4 ), 3,5,3’-triiodothyronine<br />

(T 3 ), and 5,3’,5’-triiodothyronine<br />

(reverse T 3 ). <strong>De</strong> twee biologisch actieve<br />

iodothyronines, die door de schildklier<br />

worden afgegeven zijn thyroxine (T 4 ) en<br />

triiodothyronine (T 3 ). Het zogenoemde<br />

reverse T 3 (rT 3 ), dat ontstaat in perifere<br />

weefsels na onttrekking <strong>van</strong> een atoom<br />

jodium uit T 4 door een 5 deiodinase (in<br />

plaats <strong>van</strong> een 5’ deiodinase), is biologisch<br />

inactief en vormt aldus een beschermingsmechanisme<br />

voor perifere<br />

weefsels tegen overmatige blootstelling<br />

aan schildklierhormonen. Thyroxinebindend<br />

globuline (TBG) en thyroxinebindend<br />

prealbumine (TBPA) blijken<br />

ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor te komen. Thyrotropine<br />

of thyroid-stimulerend hormoon<br />

(TSH) vergroot de productie en afgifte<br />

<strong>van</strong> schildklierhormonen door de schildklier.<br />

<strong>De</strong> zogenoemde C-cellen zijn oorspronkelijk<br />

afkomstig <strong>van</strong> de neurale<br />

lijst en bevinden zich in beide schildklieren<br />

waar zij calcitonine produceren<br />

en afgeven. T 3 is ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> waarschijnlijk<br />

actiever dan T 4 .<br />

<strong>De</strong> schildklierhormonen vervullen diverse<br />

functies in <strong>het</strong> lichaam. Zo spelen zij<br />

een belangrijke rol bij processen als regulatie<br />

<strong>van</strong> groei en de stofwisseling <strong>van</strong><br />

vetten, koolhydraten en eiwitten. Evenals<br />

reverse T 3 zijn de gebonden fracties<br />

<strong>van</strong> T 3 en T 4 biologisch niet actief. In <strong>het</strong><br />

bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is ongeveer 0,2 %<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 22<br />

<strong>van</strong> T 3 en 0,06 % <strong>van</strong> T 4 ongebonden<br />

ofwel biologisch actief. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

blijkt <strong>het</strong> meten <strong>van</strong> de fractie vrij T 4<br />

geen extra informatie over de schildklierfunctie<br />

op te leveren in vergelijking<br />

tot <strong>het</strong> meten <strong>van</strong> de totale hoeveelheid<br />

circulerend T 4 . In tegenstelling tot volwassen<br />

<strong>paard</strong>en laten de hoeveelheden<br />

T 3 en T 4 in <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> veulens zich<br />

moeilijker meten wegens <strong>het</strong> voorkomen<br />

<strong>van</strong> grote concentraties bindende eiwitten<br />

met een grote affiniteit voor T 3 en T 4 .<br />

<strong>De</strong> schildklierhormonen blijken gekoeld<br />

tenminste vier dagen stabiel in plasma<br />

en vier weken na bewaring bij een temperatuur<br />

<strong>van</strong> –20 °C. In Utrecht wordt<br />

20-42 nmol/L als normaal voor de totale<br />

plasma T 4 -concentratie beschouwd.<br />

<strong>De</strong> concentratie schildklierhormonen is<br />

sterk gerelateerd aan de voedselopname.<br />

Zo leidt vasten al na twee dagen tot een<br />

daling <strong>van</strong> de plasma T 3 concentratie<br />

<strong>van</strong> 42% en na vier dagen tot een daling<br />

<strong>van</strong> de plasma T 4 concentratie <strong>van</strong> 38%.<br />

Reeds na één dag vasten stijgt de concentratie<br />

reverse T 3 met 31%. Wanneer<br />

selectief de eiwit- of de energie-opname<br />

worden gehalveerd blijkt er geen invloed<br />

waarneembaar op de concentraties<br />

T 3 en T 4 in <strong>het</strong> plasma. <strong>De</strong> concentratie<br />

T 4 blijkt niet te worden beïnvloed door<br />

factoren als ras, geslacht, cyclusstadium,<br />

dracht, lichaamsgewicht en leeftijd.<br />

Opgemerkt dient te worden dat hierbij<br />

wordt uitgegaan <strong>van</strong> een leeftijd groter<br />

dan een jaar. Lactatie blijkt te leiden tot<br />

een verlaagde plasma T 4 -concentratie.<br />

Er kan <strong>van</strong>uit worden gegaan dat bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> sprake is <strong>van</strong> een dag-nachtritme<br />

<strong>van</strong> de plasma T 4 -concentratie en<br />

in minder duidelijke mate <strong>van</strong> de plasma<br />

T 3 -concentratie, alhoewel in enkele on-


derzoeken een dergelijk ritme niet kon<br />

worden vastgesteld.<br />

Toediening <strong>van</strong> fenylbutazon blijkt te<br />

leiden tot een daling <strong>van</strong> de plasma T 4 -<br />

concentratie in doseringen <strong>van</strong> 4,4 mg/<br />

kg LG 1 dd i.v. gedurende vijf dagen tot<br />

8-10 mg/kg LG 2 dd i.v. gedurende vijf<br />

dagen. Bij bloedafname ten behoeve <strong>van</strong><br />

een T 4 -bepaling dient een <strong>paard</strong> dan ook<br />

tenminste 10 dagen niet met fenylbutazon<br />

te zijn behandeld. Indien onduidelijkheid<br />

bestaat met betrekking tot een<br />

dergelijke toediening kan ook hier een<br />

TSH-stimulatietest helderheid verschaffen<br />

en aldus gedifferentiëerd worden<br />

tussen primaire hypothyroïdie en fenylbutazontoediening.<br />

Toediening <strong>van</strong> 5<br />

IU TSH i.m. leidt zes uur later tot een<br />

gemiddelde (normale) stijging <strong>van</strong> 2,9<br />

maal bij <strong>paard</strong>en, die met fenylbutazon<br />

werden behandeld.<br />

Toediening <strong>van</strong> dexamethason gedurende<br />

vijf dagen (0,04 mg/kg LG i.m. 1<br />

dd) blijkt niet <strong>van</strong> invloed op de activiteit<br />

<strong>van</strong> 5’-deiodinase. Hetzelfde geldt<br />

voor toediening <strong>van</strong> bromocriptine gedurende<br />

28 dagen (0,08 mg/kg 0,75 i.m. 2<br />

dd).<br />

Opgemerkt dient te worden dat veulens<br />

met zeer hoge concentraties schildklierhormonen<br />

worden geboren en daarmee<br />

een uitzonderingspositie onder zoogdieren<br />

innemen. Er moet <strong>van</strong> uit worden<br />

gegaan dat veulens tenminste de eerste<br />

levensmaand veel hogere concentraties<br />

schildklierhormonen in <strong>het</strong> plasma hebben<br />

dan <strong>paard</strong>en <strong>van</strong> een andere leeftijd.<br />

In vergelijking tot volwassen dieren hebben<br />

veulens gemiddeld respectievelijk<br />

14, 5, 7 en driemaal grotere concentraties<br />

totaal T 4 , vrij T 4 , totaal T 3 en vrij T 3<br />

in de Vena umbilicalis. <strong>De</strong> laagste plasmaconcentraties<br />

worden gevonden bij<br />

oudere <strong>paard</strong>en.<br />

3.1. non-thyroidal illness<br />

Aandoeningen <strong>van</strong> de schildklieren, die<br />

klinische betekenis hebben, zijn uitermate<br />

zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Het meest<br />

voorkomend is waarschijnlijk de zogenoemde<br />

“non-thyroidal illness” oftewel<br />

<strong>het</strong> “euthyroid sick syndrome”. Uit deze<br />

naamgeving kan al worden opgemaakt<br />

dat de oorzaak <strong>van</strong> dit fenomeen niet in<br />

de schildklieren zelf maar elders is gelegen.<br />

Het syndroom wordt gekenmerkt<br />

door verlaagde plasma T 3 - en/of T 4 -concentraties<br />

in combinatie met een normale<br />

reactie in de TSH-stimulatietest en is in<br />

de regel een secundaire reactie op een infectieziekte,<br />

een neoplasie, medicamenten,<br />

etc. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kan meer specifiek<br />

nog worden gedacht aan dit syndroom in<br />

combinatie met een hypofyse-adenoom,<br />

met de schimmel Acremonium coenophialum<br />

geïnfecteerd gras, hoefbe<strong>van</strong>genheid,<br />

equine metabolic syndrome of<br />

peripheral Cushing’s syndrome en zelfs<br />

met een schildkliercarcinoom. Bij verdenking<br />

op dit syndroom dient dus gepoogd<br />

te worden de primaire oorzaak te<br />

achterhalen.<br />

3.2. thyroïdectomie<br />

Bilaterale thyroïdectomie bij volwassen<br />

<strong>paard</strong>en werd reeds in 1975 beschreven.<br />

Uitvoering daar<strong>van</strong> leidt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

ondermeer tot verminderde voedselopname,<br />

een vertraagde groei, een daling<br />

<strong>van</strong> zowel de basale hartfrequentie gecombineerd<br />

met een verlenging <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

QT-interval als verlaagde rectale temperatuur,<br />

sloomheid en een 4-6 weken vertraagde<br />

verharing in <strong>het</strong> voorjaar. Na 20<br />

weken ontstond oedeem aan de benen en<br />

myxoedeem in <strong>het</strong> aangezicht. Binnen<br />

een week na bilaterale thyroïdectomie<br />

waren zowel T 3 als T 4 niet meer traceerbaar<br />

in <strong>het</strong> perifere bloed.<br />

<strong>De</strong>ze effecten bleken reversibel door<br />

middel <strong>van</strong> toediening <strong>van</strong> caseïne (5-20<br />

gram dagelijks) of een combinatie <strong>van</strong><br />

T 4 (2,5 µg/kg LG p.o. 2 dd) en T 3 (0,6<br />

µg/kg LG p.o. 2 dd).<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 23


Intrauteriene bilaterale thyroïdectomie<br />

op ongeveer 215 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />

leidde tot de geboorte <strong>van</strong> veulens met<br />

een beeld <strong>van</strong> hypothyroïdie, zoals dat<br />

met name in <strong>het</strong> westen <strong>van</strong> Canada<br />

wordt gezien en waarvoor geen oorzaak<br />

bekend is.<br />

Het is onduidelijk in hoeverre verminderde<br />

schildklierfunctie gerelateerd is<br />

aan infertiliteit <strong>van</strong> de merrie. Na bilaterale<br />

thyroïdectomie bleek een tweetal<br />

merries drachtig te worden en veulens<br />

te kunnen voortbrengen. Wel duidelijk<br />

is dat op bedrijven met lage plasma T 4 -<br />

concentraties bij de merries <strong>het</strong> structureel<br />

voeren <strong>van</strong> een supplement met T 4<br />

niet zinvol is <strong>van</strong>uit <strong>het</strong> oogpunt de fertiliteit<br />

te bevorderen.<br />

Toediening <strong>van</strong> propylthiouracil gedurende<br />

4-6 weken resulterend in remming<br />

<strong>van</strong> 5’-deiodinase met als gevolg <strong>het</strong><br />

blokkeren <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> T 4 in T 3<br />

leidt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet tot een duidelijk<br />

klinisch beeld <strong>van</strong> hypothyroïdie.<br />

3.3. hypothyroïdie<br />

Onder hypothyroïdie wordt <strong>het</strong> ziektebeeld<br />

verstaan, waarbij de normale<br />

celfunctie wordt verstoord door te lage<br />

concentraties schildklierhormonen in<br />

<strong>het</strong> bloed. Ook dit ziektebeeld is bij <strong>het</strong><br />

<strong>paard</strong> uitermate zeldzaam, waarbij de<br />

diagnostiek nog wordt bemoeilijkt door<br />

verwarring met “non-thyroidal illness”<br />

oftewel <strong>het</strong> “euthyroid sick syndrome”<br />

en <strong>het</strong> feit dat factoren als verminderde<br />

voedselopname en fenylbutazontoediening<br />

ook kunnen leiden tot een daling<br />

<strong>van</strong> de plasma T 4 -concentratie.<br />

Van primaire hypothyroïdie is sprake<br />

wanneer de productie <strong>van</strong> schildklierhormonen<br />

in de schildklieren zelf tekortschiet.<br />

In geval <strong>van</strong> secundaire hypothyroïdie<br />

wordt te weinig TSH aangemaakt<br />

en bij tertiaire hypothyroïdie stokt de<br />

thyrotropin releasing hormoon (TRH)productie.<br />

<strong>De</strong> diagnose hypothyroïdie wordt ondersteund<br />

door <strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> te lage T 3 -<br />

en T 4 -concentraties in <strong>het</strong> bloed in combinatie<br />

met een te geringe respons in de<br />

TSH- of TRH-stimulatietests. Op basis<br />

<strong>van</strong> uitsluitend een lage basale T 4 -concentratie<br />

in <strong>het</strong> bloed kan de diagnose<br />

hypothyroïdie dus niet worden gesteld.<br />

Alhoewel een klinisch verschijnsel als<br />

progressieve alopecia zou kunnen passen<br />

bij de diagnose hypothyroïdie dienen<br />

andere oorzaken eerst te worden<br />

uitgesloten alvorens een TSH/TRH-stimulatietest<br />

wordt overwogen.<br />

Hypothyroïdie is zowel bij veulens als<br />

bij volwassen <strong>paard</strong>en beschreven. Bij<br />

veulens wordt <strong>het</strong> ziektebeeld met name<br />

aangetroffen in <strong>het</strong> westen <strong>van</strong> Canada.<br />

Naast hyperplasie <strong>van</strong> de schildklieren<br />

worden daarbij vooral pees-, spier- en<br />

skeletafwijkingen gezien. Genoemd<br />

worden ondermeer peescontracturen,<br />

peesrupturen, vertraagde ossificatie <strong>van</strong><br />

de groeischijven in tarsaal- en carpaalbeenderen<br />

en prognathie. Daarnaast<br />

worden prematuriteit, abortus, “stillbirth”,<br />

hypothermie, incoördinatie en<br />

zwakte vermeld. Er blijkt zowel voor<br />

<strong>het</strong> geslacht als <strong>het</strong> ras geen predilectie<br />

te bestaan met betrekking tot deze aandoening.<br />

Een met gemiddeld 19 dagen<br />

verlengde drachtigheidsduur wordt daarentegen<br />

ook vermeld bij veulens met<br />

congenitale hypothyroïdie.<br />

Bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong> is er maar één<br />

duidelijke beschrijving in de literatuur<br />

beschikbaar <strong>van</strong> hypothyroïdie. Bij een<br />

twee jaar oude volbloed ruin was de<br />

klacht progressieve, gegeneraliseerde<br />

alopecia <strong>van</strong>af een leeftijd <strong>van</strong> 5 maanden<br />

zonder <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> jeuk. Histologisch<br />

onderzoek <strong>van</strong> de huid gaf een<br />

toename <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal haarfollikels en<br />

een vermindering <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal talgklieren<br />

te zien. In <strong>het</strong> bloed was zowel<br />

de concentratie T 3 (0,7 nmol/L) als T 4<br />

(15,0 nmol/L) te laag en beiden rea-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 25


geerden onvoldoende (respectievelijk<br />

nihil en 1,7 maal) op TSH. Vermeldenswaard<br />

is daarnaast de beschrijving <strong>van</strong><br />

een twee jaar oude Paint horse hengst.<br />

<strong>De</strong>ze werd met een normale vacht geboren<br />

maar ontwikkelde ook progressieve,<br />

gegeneraliseerde kaalheid <strong>van</strong>af een<br />

leeftijd <strong>van</strong> ongeveer vijf maanden met<br />

<strong>het</strong> achterwege blijven <strong>van</strong> jeuk. Histologisch<br />

onderzoek <strong>van</strong> de huid wees een<br />

toegenomen hoeveelheid collageen in de<br />

epidermis aan met kleine haarfollikels.<br />

<strong>De</strong> huid ter plaatse <strong>van</strong> de romp vertoonde<br />

oedeem. Helaas werd er geen TSH/<br />

TRH-stimulatietest uitgevoerd en was er<br />

een normale plasma T 4 -concentratie.<br />

Met betrekking tot de symptomatische<br />

behandeling <strong>van</strong> hypothyroïdie bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> is de sterke binding <strong>van</strong> T 4<br />

aan plasma eiwitten een belangrijk gegeven,<br />

daar dit leidt tot een langzame<br />

afname <strong>van</strong> de totale T 4 -concentratie in<br />

<strong>het</strong> bloed, waardoor volstaan kan worden<br />

met een suppletie éénmaal daags.<br />

Voor een veulen kan de vervalsnelheid<br />

<strong>van</strong> T 4 worden uitgerekend met de volgende<br />

formule: 0,22 x (kg LG x 0,08)<br />

x (plasma T 4 -concentratie in nmol/L x<br />

1,287). Indien gekozen wordt voor orale<br />

suppletie dient uitgegaan te worden <strong>van</strong><br />

een hoeveelheid T 4 <strong>van</strong> tienmaal de berekende<br />

vervalsnelheid. Bij subcutane of<br />

intramusculaire suppletie geldt een hoeveelheid<br />

T 4 <strong>van</strong> driemaal de berekende<br />

vervalsnelheid. Voor suppletie <strong>van</strong> T 3<br />

geldt een dosis <strong>van</strong> éénderde <strong>van</strong> de hoeveelheid<br />

T 4 .<br />

<strong>De</strong> meest eenvoudige suppletie bestaat<br />

uit de orale toediening <strong>van</strong> caseïne alhoewel<br />

dit product tegenwoordig moeilijk<br />

verkrijgbaar is. Naar schatting bevat<br />

caseïne ongeveer 1% T 4 . In geval <strong>van</strong><br />

hypothyroïdie bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong><br />

kan men volstaan met de dagelijkse toediening<br />

<strong>van</strong> 5 gram caseïne per os. Een<br />

andere mogelijkheid is orale substitutie<br />

door middel <strong>van</strong> 4 mg/kg LG L-triiodothyronine<br />

1 dd of 20µg/kg LG syn-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 26<br />

t<strong>het</strong>isch thyroxine oraal 1 dd. Klinisch<br />

waarneembare effecten als haargroei<br />

kunnen na een tiental dagen worden verwacht.<br />

3.4. hyperthyroïdie<br />

Ondanks de stelling dat veulens normaal<br />

eigenlijk al met hyperthyroïdie worden<br />

geboren is <strong>het</strong> voorkomen <strong>van</strong> hyperthyroïdie<br />

op latere leeftijd een zeldzaamheid.<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is deze aandoening<br />

recent voor <strong>het</strong> eerst aangetoond middels<br />

een tweetal beschrijvingen in de<br />

literatuur. Het ene dier betrof een 21<br />

jaar oude Arabische ruin met vermagering<br />

gedurende 8 maanden als klacht in<br />

combinatie met een weke delen massa<br />

(12x9 cm) in <strong>het</strong> rechter craniale deel<br />

<strong>van</strong> de hals. Een aspiratie-biopt <strong>van</strong> de<br />

massa wees een adenocarcinoom aan en<br />

bloedonderzoek leverde een vrij plasma<br />

T 4 -concentratie op <strong>van</strong> maar liefst 126,1<br />

pmol/L (normaal maximaal 30,4 pmol/<br />

L) in combinatie met een wat lage totale<br />

T 4 -concentratie <strong>van</strong> 12,4 nmol/L.<br />

Zes maanden na thyroïdectomie rechts<br />

circuleerde er 15 nmol/L totaal T 4 en 18<br />

pmol/L vrij T 4 .<br />

<strong>De</strong> andere casus betrof een 23 jaar oude<br />

Quarter Horse ruin. Het dier werd doorverwezen<br />

wegens de klachten gewichtsverlies<br />

ondanks toegenomen eetlust,<br />

hyperactief gedrag sinds een jaar, tachycardie,<br />

PU/PD en enopthalmie. Tevens<br />

was er kaalheid op diverse plaatsen. Er<br />

werd een schildklieradenoom (8x6 cm)<br />

rechts vastgesteld. <strong>De</strong> totale hoeveelheid<br />

T 4 in <strong>het</strong> plasma schommelde tussen de<br />

43 en 62 nmol/L. Vijf weken na thyroïdectomie<br />

rechts was de concentratie totaal<br />

T 4 in <strong>het</strong> plasma weer normaal en 81<br />

dagen na thyroïdectomie waren de klinische<br />

verschijnselen verdwenen.<br />

Geconcludeerd moet worden dat bij de<br />

diagnose hyperthyroïdie bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

meting <strong>van</strong> de vrije schildklierhormoonconcentraties<br />

in <strong>het</strong> plasma eveneens<br />

<strong>van</strong> belang is.


3.5. schildklierneoplasie<br />

3.5.1. benigne schildklierneoplasie<br />

<strong>De</strong> meest voorkomende aandoening <strong>van</strong><br />

de schildklieren bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> betreft de<br />

éénzijdige ouderdomshypertrofie die<br />

hormonaal niet actief is. Het handelt dan<br />

in de regel om een adenoom, dat klinisch<br />

niet <strong>van</strong> betekenis is mede omdat<br />

ook geen metastasering optreedt, maar<br />

wel <strong>van</strong>uit cosmetisch oogpunt soms<br />

bezwaarlijk wordt geacht. Unilaterale<br />

thyroïdectomie is bij hoge uitzondering<br />

noodzakelijk, wanneer de vergrote<br />

schildklier de functie <strong>van</strong> nabijliggende<br />

structuren belemmert, zoals de oesofagus,<br />

leidend tot dysfagie of de trachea,<br />

leidend tot een stridor. Zo werd in een<br />

studie bij 69% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en ouder dan<br />

20 jaar een adenoom in een schildklier<br />

vastgesteld. Zoals eerder gemeld is de<br />

combinatie met hyperthyroïdie ongewoon.<br />

Daarnaast dient schildklierhyperplasie te<br />

worden vermeld na overmatige opname<br />

<strong>van</strong> zeewier of jodium door <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

3.5.2. maligne schildklierneoplasie<br />

Zeer zeldzaam zijn adenocarcinomen<br />

<strong>van</strong> de schildklier of C-celcarcinomen.<br />

Een adenocarcinoom der schildklier<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is meestal ook hormonaal<br />

inactief, maar kan wel klinische symptomen<br />

geven alhoewel de neiging <strong>van</strong><br />

deze neoplasie tot metastasering niet<br />

erg groot is. Er zijn echter wel beschrijvingen<br />

<strong>van</strong> metastases in ondermeer de<br />

longen, de skeletspieren en de retrofaryngeale<br />

lymfeknopen. <strong>De</strong> klinische verschijnselen<br />

die worden waargenomen bij<br />

<strong>paard</strong>en met een adenocarcinoom <strong>van</strong> de<br />

schildklier zijn in de regel toe te schrijven<br />

aan de lokalisatie <strong>van</strong> de metastases.<br />

Er blijkt geen geslachtspredispositie en<br />

de gemiddelde leeftijd was 17,6 jaar met<br />

een spreiding <strong>van</strong> 12 tot 24 jaar. Zoals<br />

hiervoor beschreven is de combinatie<br />

<strong>van</strong> een adenocarcinoom met hyperthyroïdie<br />

slechts éénmaal vastgesteld.<br />

Zeldzamer dan <strong>het</strong> adenocarcinoom is<br />

<strong>het</strong> C-celcarcinoom, dat bij een 12 jaar<br />

oude Nederlands warmbloed merrie en<br />

een 13 jaar oude Andalusische hengst is<br />

beschreven. Op de voorgrond stond de<br />

vergroting <strong>van</strong> de betreffende schildklier,<br />

zonder dat er aanwijzingen voor<br />

metastasering waren. Unilaterale thyroïdectomie<br />

is de voorkeursbehandeling bij<br />

een C-celcarcinoom.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 27


4. <strong>De</strong> pancreas<br />

<strong>De</strong> functie <strong>van</strong> de eilandjes <strong>van</strong> Langerhans<br />

<strong>van</strong> de pancreas kan getest worden<br />

met behulp <strong>van</strong> zogenaamde tolerantietesten,<br />

waar<strong>van</strong> er bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vier in<br />

gebruik zijn. Bij de gangbare glucosetolerantietesten,<br />

te weten de orale en de<br />

intraveneuze, ligt de toegediende hoeveelheid<br />

glucose vast en weerspiegelt<br />

de concentratie <strong>van</strong> glucose in <strong>het</strong> bloed<br />

de mate <strong>van</strong> tolerantie. In geval <strong>van</strong> de<br />

zogenaamde glucose-clamps, te weten<br />

de hyperglycemische en de euglycemische,<br />

hyperinsulinemische, wordt de<br />

glucoseconcentratie in <strong>het</strong> bloed als <strong>het</strong><br />

ware binnen een bepaald interval vastgeklemd<br />

en weerspiegelt de toegediende<br />

hoeveelheid glucose de mate <strong>van</strong> tolerantie.<br />

Zowel de hyperglycemische als<br />

de euglycemische, hyperinsulinemische<br />

glucose-clamp kunnen worden gebruikt<br />

ter vaststelling <strong>van</strong> <strong>het</strong> glucoseverbruik.<br />

Van belang is voorafgaand aan de test <strong>het</strong><br />

dier te laten vasten opdat er geen glucose<br />

<strong>van</strong>uit <strong>het</strong> digestie-kanaal kan worden<br />

opgenomen. <strong>De</strong> endogene glucoseproductie<br />

door de lever kan worden geremd<br />

ofwel door hyperinsulinemie ofwel door<br />

hyperglycemie, waaraan beide genoemde<br />

glucose clamps hun naam ontlenen.<br />

<strong>De</strong> hyperglycemische glucose-clamp is<br />

daarnaast nog <strong>van</strong> waarde ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de insuline-respons <strong>van</strong> de pancreas<br />

op glucose, terwijl de euglycemische,<br />

hyperinsulinemische glucose-clamp tevens<br />

kan worden gebruikt ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> perifere insuline-resistentie.<br />

Als insuline-preparaten voor gebruik bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn die afkomstig <strong>van</strong> rund,<br />

varken en mens beschikbaar, die respectievelijk<br />

3, 2 en 2 aminozuren verschillen<br />

ten opzichte <strong>van</strong> insuline <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 28<br />

Behandeling <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />

mellitus bij <strong>paard</strong>en met een hypofyseadenoom<br />

met insuline is gecontraïndiceerd<br />

gezien de mogelijkheid <strong>van</strong> inductie<br />

<strong>van</strong> antilichamen tegen aan<strong>van</strong>kelijk<br />

exogeen insuline en vervolgens <strong>het</strong> endogeen<br />

insuline. Indien de medicamenteuze<br />

behandeling met een dopamineagonist<br />

effect sorteert, verdwijnt in de<br />

regel deze secundaire diabetes mellitus<br />

binnen enkele weken.<br />

4.1. insuline-afhankelijke diabetes<br />

mellitus oftewel type 1<br />

Insuline-afhankelijke diabetes mellitus<br />

wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vooral in verband gebracht<br />

met (chronische) pancreatitis. <strong>De</strong><br />

casus <strong>van</strong> een acht jaar oude warmbloed<br />

moet hier worden genoemd als mogelijk<br />

de enige tot nu toe <strong>van</strong> insuline-afhankelijke<br />

diabetes mellitus. <strong>De</strong> glucoseconcentratie<br />

in <strong>het</strong> serum bereikte een<br />

beschreven piekwaarde <strong>van</strong> 23,6 mmol/<br />

L, maar helaas ontbrak een uitgevoerd<br />

patholoog-anatomisch onderzoek.<br />

4.2. insuline-onafhankelijke diabetes<br />

mellitus<br />

Insuline-onafhankelijke diabetes mellitus<br />

wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vrijwel uitsluitend<br />

gezien als complicatie <strong>van</strong> de ziekte<br />

<strong>van</strong> Cushing. <strong>De</strong> twee uitzonderingen<br />

betreffen een beiderzijdse granulosacelneoplasie<br />

bij een 10 jaar oude American<br />

Saddle Horse merrie, ge<strong>paard</strong> gaande<br />

met een plasma glucoseconcentratie <strong>van</strong><br />

13,4 mmol/L en een 15 jaar oude Quarter<br />

Horse merrie met een plasma glucoseconcentratie<br />

tot 24,5 mmol/L.<br />

4.3. insulinoom<br />

Een insulinoom is éénmaal beschreven<br />

en wel bij een 12 jaar oude S<strong>het</strong>landpony


merrie ge<strong>paard</strong> gaand met flauwtes ten<br />

gevolge <strong>van</strong> ernstige intermitterende hypoglycemie<br />

tot 0,9 mmol/L en een plasma<br />

insulineconcentratie tot 701 pmol/L.<br />

4.4. pancreatitis<br />

Hoewel pancreatitis bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in verband<br />

wordt gebracht met strongylose is<br />

daar<strong>van</strong> maar één duidelijke beschrijving.<br />

<strong>De</strong> aandoening komt bij diverse<br />

rassen voor en vertoont geen geslachtsgebondenheid.<br />

<strong>De</strong> gemiddelde leeftijd<br />

<strong>van</strong> <strong>paard</strong>en met deze aandoening<br />

bedraagt 12 jaar met een spreiding <strong>van</strong><br />

2 tot 20 jaar. Als klinische symptomen<br />

worden genoemd vermagering, PU/PD,<br />

koliek en koorts. Bloedonderzoek wijst<br />

gewoonlijk een hyperglycemie aan varierend<br />

<strong>van</strong> 7,4 tot 30,6 mmol/L gecombineerd<br />

met hyperlipemie. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

zijn de enzymen <strong>van</strong> de exocriene pancreas<br />

bij deze aandoening diagnostisch<br />

minder waardevol.<br />

4.5. pancreas adenocarcinoom<br />

Een drietal <strong>paard</strong>en met een pancreas<br />

adenocarcinoom is beschreven, te weten<br />

een 4 jaar oude volbloed ruin, een 8 jaar<br />

oude pony en een 12 jaar oude kruising<br />

ruin ge<strong>paard</strong> gaand met ondermeer vermagering,<br />

indigestie/diarree en koliek.<br />

4.6. metabool syndroom<br />

Hier moet ook <strong>het</strong> zogenoemde “Peripheral<br />

Cushingoid Syndrome” ofwel<br />

<strong>het</strong> “equine metabolic syndrome” worden<br />

genoemd. Dit syndroom wordt met<br />

name verondersteld bij <strong>paard</strong>en met<br />

overmatige vetaccumulatie in de nek, ter<br />

plaatse <strong>van</strong> de gluteusspieren en in <strong>het</strong><br />

preputium. <strong>De</strong> klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />

zou alleen ondersteund<br />

kunnen worden door een hyperinsulinemie<br />

aan te tonen. Bij de mens is <strong>het</strong><br />

metabool syndroom als concept al meer<br />

dan 80 jaar oud en de belangrijkste diagnostische<br />

criteria zijn perifere insuline<br />

resistentie en hypertriglyceridaemie. Zowel<br />

perifere insuline resistentie middels<br />

de euglycemische, hyperinsulinemische<br />

glucose-clamp als gouden standaard en<br />

hypertriglyceridaemie zijn (nog) niet<br />

aangetoond in <strong>het</strong> kader <strong>van</strong> “equine<br />

metabolic syndrome”.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 29


Regumate ® Equine<br />

Voorspelbaar hengstig<br />

en veulens volgens plan!<br />

Met Regumate ® Equine is <strong>het</strong> mogelijk de<br />

hengstigheid <strong>van</strong> merries te reguleren. Zo<br />

kan hengstigheid onderdrukt en voorkomen<br />

worden. Ook is <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> hengstigheid te<br />

plannen, zodat ovulatie vroeg in <strong>het</strong><br />

dekseizoen mogelijk is en de merrie volgens<br />

planning veulent. Regumate ® Equine bevat<br />

altrenogest, een derivaat <strong>van</strong> <strong>het</strong> natuurlijke<br />

drachtigheidshormoon progesteron en is<br />

gemakkelijk toe te dienen.<br />

Regumate® Equine bevat per dosis <strong>van</strong> 1 ml 2,2 mg altrenogest. Indicatie: ter onderdrukking / preventie <strong>van</strong> hengstigheid<br />

bij merries en <strong>het</strong> controleren <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> initiatie <strong>van</strong> hengstigheid en synchronisatie <strong>van</strong> ovulatie. Contra-indicatie:<br />

niet gebruiken bij hengsten of bij merries met een baarmoederontsteking. Toediening: oraal, draag handschoenen. Bijwerkingen: uiterst<br />

zeldzaam baarmoederinfectie. Wachttijd: slacht 21 dagen. Gebruik bij lacterende dieren die melk voor humane consumptie produceren is niet<br />

toegestaan. Reg NL 10264 UDA. Overige informatie: zie volledige bijsluiter. Aflevering uitsluitend door uw dierenarts. Vraag uw dierenarts om advies.<br />

Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />

Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl


5. <strong>De</strong> bijnieren<br />

Ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat de bijnierschors<br />

uit drie gedeelten, namelijk de zona glomerulosa,<br />

de zona fasciculata en de zona<br />

reticularis. Aldosteron wordt met name<br />

in de zona glomerulosa geproduceerd,<br />

terwijl glucocorticoïden in beide andere<br />

zones worden gemaakt.<br />

Cortisol wordt geproduceerd uit cholesterol<br />

en aan de circulatie afgegeven<br />

onder invloed <strong>van</strong> ACTH. Er kan <strong>van</strong><br />

uitgegaan worden dat de basale cortisolproductie<br />

<strong>van</strong> zoogdieren ongeveer<br />

1 mg/kg LG per dag bedraagt. Cortisol<br />

en corticosteron zijn de belangrijkste<br />

glucocorticoïden in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>paard</strong> en worden daar aangetroffen in<br />

een onderlinge verhouding <strong>van</strong> 8:1. <strong>De</strong><br />

halfwaardetijd in <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> cortisol<br />

bedraagt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> ongeveer 2<br />

uur. <strong>De</strong> hoogste concentratie cortisol in<br />

<strong>het</strong> plasma wordt juist na de geboorte<br />

bereikt met een gemiddelde concentratie<br />

<strong>van</strong> ongeveer 350 nmol/L, terwijl al<br />

binnen twee dagen een forse daling <strong>van</strong><br />

deze concentratie optreedt. Het <strong>paard</strong><br />

heeft relatief weinig cortisol bindend<br />

globuline (CBG), waardoor een geringe<br />

toename <strong>van</strong> de hoeveelheid cortisol in<br />

<strong>het</strong> bloed leidt tot een forse stijging <strong>van</strong><br />

de concentratie vrij oftewel biologisch<br />

actief cortisol. Van belang is <strong>het</strong> gegeven<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> dat er sprake is <strong>van</strong><br />

een dagnachtritme <strong>van</strong> plasma cortisol,<br />

waarbij de piekwaarde in de ochtend optreedt<br />

(circa 170 nmol/L tussen 6-10 uur<br />

versus 130 nmol/L tussen 15-19 uur).<br />

Evenals andere zoogdieren heeft <strong>het</strong><br />

<strong>paard</strong> aldosteron nodig voor de renale<br />

retentie <strong>van</strong> natrium en chloor gecombineerd<br />

met water. Opmerkelijk genoeg is<br />

aldosteron ook in staat de natriumchlo-<br />

ride-absorptie in <strong>het</strong> colon ascendens te<br />

verdubbelen.<br />

5.1. Renale Tubulaire Acidose<br />

Renale Tubulaire Acidose (RTA) werd<br />

in 1984 voor <strong>het</strong> eerst bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> beschreven.<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> komen zowel<br />

type 1 als type 2 voor. (<strong>De</strong> derde vorm<br />

betreft renale acidose gecombineerd met<br />

hyperkaliëmie ten gevolge <strong>van</strong> een aldosterondeficiëntie<br />

of een verminderde<br />

werkzaamheid <strong>van</strong> aldosteron). Bij type<br />

1 is er sprake <strong>van</strong> een vermindering <strong>van</strong><br />

de netto uitscheiding <strong>van</strong> H 3 O + -ionen<br />

in de distale niertubulus, waardoor de<br />

pH <strong>van</strong> de urine alkalisch is. In geval<br />

<strong>van</strong> type 2 Renale Tubulaire Acidose<br />

is de reabsorptie <strong>van</strong> bicarbonaat in de<br />

proximale niertubulus afgenomen, terwijl<br />

<strong>het</strong> vermogen tot uitscheiding <strong>van</strong><br />

H 3 O + -ionen in de distale niertubulus niet<br />

is aangedaan, waardoor type 2 meestal<br />

ge<strong>paard</strong> gaat met zure urine.<br />

<strong>De</strong> aandoening is beschreven bij Quarter<br />

Horses, een Appaloosa, een Trakehner,<br />

een Fries, een warmbloed, een pony,<br />

een Arabier en een Tennessee Walking<br />

Horse. Het betrof zes merries, een ruin<br />

en een hengst met een leeftijd variërend<br />

<strong>van</strong> 2 tot 14 jaar.<br />

Als klinische verschijnselen worden in<br />

de regel anorexie en sloomheid gemeld,<br />

soms ge<strong>paard</strong> gaande met vermagering.<br />

Opmerkelijk is de vermelding <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

paren <strong>van</strong> twee Quarter Horses, beide<br />

lijdende aan type 1 RTA, resulterend in<br />

een gezond veulen.<br />

<strong>De</strong> diagnose kan worden gesteld door<br />

<strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> een ernstige metabole<br />

acidose (pH 6,99-7,154) in combinatie<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 31


met een hypokaliëmie en een normale<br />

plasma chloorconcentratie, terwijl er<br />

geen andere aanwijzingen voor nierfalen<br />

zijn (zoals normale plasmaconcentraties<br />

<strong>van</strong> ureum en creatinine) noch voor <strong>het</strong><br />

aanwezig zijn <strong>van</strong> diarree. Zure urine<br />

kan een aanwijzing zijn voor type 2 RTA.<br />

In geval <strong>van</strong> alkalische urine wordt wel<br />

aangegeven dat dan ammoniumchloride<br />

via een neussonde dient te worden verstrekt<br />

(0,1 g/kg LG), waarna in geval<br />

<strong>van</strong> type 1 (distale) RTA <strong>het</strong> niet lukt een<br />

zuurgraad <strong>van</strong> de urine te bereiken <strong>van</strong><br />

pH 6,0 tot 6,5.<br />

<strong>De</strong> behandeling bestaat uit de suppletie<br />

<strong>van</strong> kalium en bicarbonaat zowel oraal<br />

als intraveneus. <strong>De</strong> prognose <strong>van</strong> de<br />

aandoening kan redelijk gunstig worden<br />

genoemd.<br />

5.2. bijnierschorsinsufficiëntie<br />

Primaire bijnierschorsinsufficiëntie is<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk nog nooit aangetoond,<br />

hoewel <strong>het</strong> voorkomen er<strong>van</strong><br />

wel is gesuggereerd bij een 3 dagen oud<br />

Pinto merrieveulen, maar <strong>het</strong> beschreven<br />

bloedonderzoek was deels strijdig met<br />

die diagnose. Bij een 9 jaar oude Quarter<br />

Horse ruin werd anorexie, vermagering,<br />

sloomheid en hirsutisme in verband gebracht<br />

met secundaire bijnierschorsinsufficiëntie<br />

ten gevolge <strong>van</strong> langdurige<br />

toediening <strong>van</strong> een anabole steroïd.<br />

5.3. iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

Alhoewel glucocorticoïden veelvuldig<br />

therapeutisch bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> worden toegepast<br />

induceren zij vrijwel nooit PU/PD,<br />

laat staan de iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />

Benadrukt wordt hier dat ook de ziekte <strong>van</strong><br />

Cushing sec bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk nooit<br />

ge<strong>paard</strong> gaat met PU/PD. Bijwerkingen<br />

<strong>van</strong> therapeutisch gebruik <strong>van</strong> glucocorticoïden<br />

worden bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk alleen<br />

gezien indien triamcinolon wordt toegepast,<br />

uitgaande <strong>van</strong> <strong>het</strong> respecteren <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> dagnachtritme der glucocorticoïden<br />

(oftewel toediening 1 dd des ochtends).<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 32<br />

Herhaalde toediening <strong>van</strong> triamcinolon<br />

(10-200 mg i.m. per keer) aan een 10 jaar<br />

oude Quarter Horse ruin werd in verband<br />

gebracht met <strong>het</strong> ontstaan <strong>van</strong> iatrogene<br />

ziekte <strong>van</strong> Cushing. Als klinische verschijnselen<br />

werden sloomheid en PU/PD<br />

waargenomen. Bloedonderzoek toonde<br />

verhoogde activiteit aan <strong>van</strong> zowel AST<br />

als gamma-GT, evenals een hyperglycemie<br />

(tot 14,1 mmol/L glucose).<br />

5.4. bijnierneoplasie<br />

5.4.1. bijnierschorsneoplasie<br />

Een neoplasie <strong>van</strong> de bijnierschors komt<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zeer weinig voor en is dan<br />

meestal hormonaal inactief en unilateraal.<br />

Als klinische verschijnselen worden<br />

genoemd: vermagering, oedeem<br />

aan de achterbenen en in <strong>het</strong> scrotum,<br />

milde koliek, sloomheid en stijfheid. In<br />

twee <strong>van</strong> deze gevallen was sprake <strong>van</strong><br />

metastasering. In één casus kon de neoplasie<br />

middels rectale exploratie worden<br />

vastgesteld.<br />

Er is in de literatuur één casus bekend<br />

<strong>van</strong> een functionele neoplasie in de bijnierschors.<br />

Het betreft dan ook <strong>het</strong> enige<br />

geval <strong>van</strong> hypofyse-onafhankelijke<br />

Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> tot op heden. <strong>De</strong><br />

12 jaar oude warmbloed ruin vertoonde<br />

een toegenomen eetlust, de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> supraorbitaal vet, vertraagde<br />

verharing in <strong>het</strong> voorjaar en hyperhidrosis.<br />

Bloedonderzoek wees hyperglycemie<br />

aan (plasma glucoseconcentratie<br />

9,4 mmol/L). Ongeveer een jaar later<br />

vertoonde <strong>het</strong> dier hirsutisme, PU/PD en<br />

hoefbe<strong>van</strong>genheid.<br />

5.4.2. bijniermergneoplasie<br />

Een neoplasie <strong>van</strong> <strong>het</strong> bijniermerg ofwel<br />

een phaeochromocytoom komt sporadisch<br />

bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor. <strong>De</strong> aandoening is<br />

zowel éénzijdig als beiderzijds beschreven.<br />

Er is slechts één geval beschreven<br />

<strong>van</strong> metastasering <strong>van</strong> de neoplasie en<br />

wel bij een 6 maanden oud draver veu-


len. Er blijkt geen ras of geslachtspredispositie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> phaeochromocytoom. <strong>De</strong><br />

ziekte wordt aangetroffen bij dieren met<br />

een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 17 jaar met<br />

een spreiding <strong>van</strong> 6 maanden tot 31 jaar.<br />

<strong>De</strong> klinische verschijnselen houden verband<br />

met de intermitterende afgifte <strong>van</strong><br />

catecholamines door de neoplasie, zoals<br />

tachycardie, zweten, beiderzijdse mydriasis<br />

oftewel koliekachtige symptomen.<br />

Sterfte treedt in de regel op door een fatale<br />

bloeding <strong>van</strong>uit een vaatruptuur in de<br />

neoplasie, waardoor soms hemorragisch<br />

buikpunctaat wordt verkregen ante-mortem.<br />

<strong>De</strong> diagnose wordt ante-mortem<br />

meestal niet gesteld ondermeer <strong>van</strong>wege<br />

de moeilijkheid de verhoogde concentratie<br />

catecholamines in <strong>het</strong> bloed tijdens<br />

<strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> klinische verschijnselen<br />

te meten. Theoretisch is chirurgische<br />

verwijdering <strong>van</strong> de betreffende bijnier<br />

bij een eenzijdig phaeochromocytoom<br />

een mogelijkheid, maar opgemerkt dient<br />

te worden dat zowel de anaesthesie als<br />

de chirurgische ingreep hachelijk zijn.<br />

5.5. corticosteroïdtherapie<br />

(exclusief de behandeling <strong>van</strong><br />

gewrichtsaandoeningen)<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> therapeutisch gebruik<br />

<strong>van</strong> corticosteroïden bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong><br />

<strong>van</strong> belang:<br />

dat exogene corticosteroïden met<br />

name in de ochtend moeten worden<br />

toegediend om aldus <strong>het</strong> endogene<br />

dag-nachtritme <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

te respecteren en daarmee de kans op<br />

een complicatie als hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />

te minimaliseren.<br />

dat uiteindelijk de allerlaagste dosis<br />

toegepast moet worden, door de<br />

aan<strong>van</strong>gsdosis zoveel mogelijk af te<br />

bouwen, ondermeer ook door toediening<br />

om de dag.<br />

dat corticosteroïden niet gecombineerd<br />

moeten worden met NSAID’s.<br />

dat met name triamcinolon wordt<br />

geassocieerd met bijwerkingen als<br />

hoefbe<strong>van</strong>genheid en PU/PD.<br />

dat prednison bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> een zeer<br />

lage effectiviteit heeft ook na orale<br />

toediening.<br />

dat prednisolonacetaat, in een dosering<br />

<strong>van</strong> 0,6 mg/kg LG intramusculair,<br />

de bijnierschorsreactiviteit<br />

gedurende maar liefst 3 weken vermindert.<br />

dat dexamethason uit oogdruppels,<br />

in een 0,1%-oplossing, nog 24 uur<br />

na de laatste toediening in de urine<br />

aantoonbaar was.<br />

dat bij combinatie met clenbuterol de<br />

dosering <strong>van</strong> clenbuterol gehalveerd<br />

dient te worden.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 33


Gebaseerd op evidence-based biologische<br />

effecten zijn de volgende combinaties <strong>van</strong><br />

Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

in de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />

ondermeer als indicatie worden genoemd:<br />

• anti-inflammatoir<br />

- respiratie-tractus recurrent airway<br />

obstruction (eventueel gecombineerd<br />

met 0,4 µg/kg LG<br />

clenbuterol 2 dd), summer pastureassociated<br />

obstructive pulmonary<br />

disease, idiopathic eosinophilic<br />

lung disease en epiglottitis<br />

- circulatie-tractus myocarditis<br />

- digestie-tractus<br />

chronisch actieve hepatitis<br />

(sub)chronische typhlitis/colitis<br />

chronische idiopathische in-<br />

flammatory bowel disease<br />

- reproductie-tractus ter voorkoming<br />

<strong>van</strong> vergroeiingen in de vagina<br />

bij met name S<strong>het</strong>land merries<br />

• immunosuppressie<br />

Culicoïdesovergevoeligheid (staart-<br />

en maneneczeem), urticaria, autoimmune<br />

hemolytische anemie<br />

(AIHA), equine recurrent uveitis,<br />

autoimmune huidaandoeningen,<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 34<br />

corticosteroïden en doseringen* in de geneeskunde<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> mogelijk:<br />

Corticosteroid Dosis (mg/kg LG) Frequentie Route<br />

Prednisolon 21-natriumsuccinaat 0,6 éénmalig IV of IM<br />

Prednisolonacetaat 0,6 éénmalig IM<br />

6--methylprednisolonacetaat 100 mg totaal<br />

3 keer met 2 weken<br />

IA<br />

als interval<br />

9-fluoroprednisolon 0,2 mg totaal elke tweede dag Wond<br />

<strong>De</strong>xamethason 0,1 1 dd IV<br />

<strong>De</strong>xamethason-21-isonicotinaat 0,04 elke 3 dagen IM<br />

<strong>De</strong>xamethason alcohol 0,05-0,088 éénmalig IV of IM<br />

<strong>De</strong>xamethason 21-isonicotinaat<br />

opl.<br />

0,05 éénmalig IV of IM<br />

Triamcinolonacetonide 0,05-0,2 éénmalig IM<br />

Triamcinolonacetonide 0,2 éénmalig IV<br />

Triamcinolonacetonide 12 mg totaal<br />

tweemaal met twee<br />

IA<br />

weken interval<br />

* <strong>De</strong> Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht hanteert als richtdosering voor Prednisolon per os 1<br />

mg/kg LG des ochtends<br />

sarcoidosis, idiopathische vasculitis/Purpura<br />

hemorrhagica en idiopathische<br />

thrombocytopenie<br />

• membraanstabilisatie/reductie <strong>van</strong> cerebrospinaal<br />

oedeem<br />

trauma <strong>van</strong> <strong>het</strong> CZS, rookinhalatie<br />

en leukoencephalomalacie<br />

NB Bij de mens is hersentrauma momenteel<br />

eerder een contraindicatie.<br />

• suppletie in geval <strong>van</strong> bijnierschorshypofunctie<br />

Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in<br />

de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />

ondermeer als onduidelijke indicatie<br />

worden genoemd:<br />

• inductie <strong>van</strong> longsurfactant<br />

• lymfosarcoom<br />

• equine herpes virus (EHV)1 myeloencephalopathie<br />

• shock daar vloeistoftherapie in de regel<br />

<strong>van</strong> vitaler belang is<br />

Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in


de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />

ondermeer als ongegronde indicatie<br />

worden genoemd:<br />

• acute diarree<br />

Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in<br />

de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />

ondermeer als contraindicatie worden<br />

genoemd:<br />

• hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />

• cornea ulcus<br />

• hyperlipemie<br />

• virale infectie<br />

• de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />

• Hyperkaliëmische Periodieke Paralyse<br />

(HYPP) der Quarter Horse<br />

• chronisch nierfalen<br />

• gecombineerd met een NSAID<br />

• gecombineerd met clenbuterol in een<br />

dosering <strong>van</strong> 0,8 µg/kg LG 2 dd<br />

5.6. gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

bij de behandeling <strong>van</strong><br />

gewrichtsaandoeningen<br />

Secundaire osteoarthrose wordt gezien<br />

als <strong>het</strong> gemeenschappelijke “eindstadium”<br />

<strong>van</strong> een groot aantal gewrichtsaandoeningen<br />

zoals osteochondrose,<br />

synovitis, traumatische arthritis, rheumatoïde<br />

arthritis, intra-articulaire “chip<br />

fractures”, etc. Meestal is er overigens<br />

sprake <strong>van</strong> primaire osteoarthrose, waarbij<br />

geen directe primaire oorzaak aanwezig<br />

is. Osteoarthrose kan gedefinieerd<br />

worden als een chronisch degeneratieve<br />

aantasting <strong>van</strong> <strong>het</strong> articulaire kraakbeen,<br />

waarbij meestal ook de andere onderdelen<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> gewricht (subchondraal<br />

bot, gewrichtskapsel) betrokken zijn.<br />

In de Angelsaksische literatuur wordt<br />

de aandoening doorgaans aangeduid als<br />

osteoarthritis (OA), <strong>het</strong>geen mogelijk<br />

een wat betere term is aangezien hierin<br />

ook de onstekingscomponent, die zeker<br />

op moleculair niveau een belangrijke rol<br />

speelt, tot uitdrukking komt. Een andere,<br />

tegenwoordig iets minder gebruikte term<br />

is “degenerative joint disease” (DJD).<br />

5.6.1. gewrichtsfysiologie<br />

Het gewricht is in principe opgebouwd<br />

uit twee met kraakbeen beklede botuiteinden<br />

die met elkaar articuleren en<br />

gescheiden worden door een laagje synoviale<br />

vloeistof. <strong>De</strong> structurele integriteit<br />

wordt gewaarborgd door <strong>het</strong> gewrichtskapsel<br />

en de gewrichtsbanden.<br />

Gewrichtskraakbeen is een erg celarm<br />

weefsel. Het bestaat voor 90-95% uit een<br />

extracellulaire matrix (ECM) en maar<br />

voor 5-10% uit cellen: de chondrocyten.<br />

<strong>De</strong> ECM <strong>van</strong> kraakbeen bestaat in grote<br />

lijnen uit collageen, proteoglycanen en<br />

water. Het aldus opgebouwde kraakbeen<br />

kan in mechanische zin gezien worden<br />

als een “netje” (bestaande uit collageenfibrillen)<br />

met daarin “elastische<br />

bolletjes” (de door water omgeven proteoglycanen).<br />

Door de sterk hydrofiele<br />

eigenschappen <strong>van</strong> de proteoglycanen<br />

wordt veel water aangetrokken waardoor<br />

<strong>het</strong> “netje” intrinsiek onder spanning<br />

staat. Zo ontstaat een structuur die<br />

op een elastische wijze hoge compressiebelastingen<br />

op kan <strong>van</strong>gen, maar ook<br />

door de specifieke rangschikking <strong>van</strong> de<br />

collageenfibrillen tangentiële afschuifkrachten<br />

goed kan weerstaan.<br />

Hoewel acellulair, dient de extracellulaire<br />

matrix <strong>van</strong> articulair kraakbeen niet<br />

als een inert geheel gezien te worden.<br />

Evenals in elk weefsel vinden er voortdurend<br />

anabole en katabole processen<br />

plaats. Wel is de turn-over <strong>van</strong> volwassen<br />

kraakbeen niet snel. <strong>De</strong> turn-over time<br />

<strong>van</strong> de totale hoeveelheid proteoglycanen<br />

wordt bij de mens op circa 1000 dagen<br />

geschat (vergelijk met een turn-over<br />

time <strong>van</strong> darmepitheel <strong>van</strong> 4 dagen), die<br />

<strong>van</strong> collageen zelfs op 350 jaar! Overigens<br />

is de metabole activiteit <strong>van</strong> juveniel<br />

kraakbeen beduidend hoger.<br />

<strong>De</strong> afbraak <strong>van</strong> de eiwitcomponenten<br />

geschiedt vooral door de matrix metalloproteïnases<br />

(MMP’s) waar de collagenases,<br />

stromelysine en de gelatinases<br />

de belangrijkste vertegenwoordigers <strong>van</strong><br />

zijn. <strong>De</strong>ze MMP’s zijn voornamelijk in<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 35


Equilis ® StrepE<br />

Houd droes buiten de deur<br />

Hoe goed <strong>paard</strong>en in de manege of stal ook<br />

worden verzorgd, droes ligt altijd op de loer.<br />

En als droes eenmaal binnen is, dan zal deze<br />

zeer besmettelijke ziekte zich vaak snel<br />

verspreiden. Tenzij er gevaccineerd is tegen<br />

droes. Dat kan nu met Equilis ® StrepE, <strong>het</strong><br />

eerste vaccin tegen droes dat door de EU is<br />

toegelaten en droes buiten de stal houdt.<br />

Equilis® StrepE bevat per dosis <strong>van</strong> 0,2 ml: levend deletie mutant Streptococcus equi stam TW928 10 9,0 tot 10 9,4 cfu.<br />

Indicatie: immunisatie <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en, <strong>van</strong>af de leeftijd <strong>van</strong> 4 maanden, tegen Streptococcus equi ter vermindering <strong>van</strong> klinische<br />

symptomen en ter vermindering <strong>van</strong> <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> lymfknoopabcessen. Contra-indicaties: drachtige of zogende merries. Bijwerkingen:<br />

voorbijgaande zwelling <strong>van</strong> lip en mond. Reg NL 10271 UDD. Toediening uitsluitend door de dierenarts. Overige informatie: zie volledige bijsluiter.<br />

Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />

Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl


Equilis ® Resequin<br />

Beschermt tegen influenza<br />

en rhinopneumonie<br />

Equilis ® Resequin biedt een dubbele bescher-<br />

ming tegen luchtweginfecties. Het beschermt<br />

tegen de modernste influenzavirussen (geheel<br />

volgens advies OIE/WHO) èn tegen de veroor-<br />

zakers <strong>van</strong> rhinopneumonie: de equine herpes<br />

virussen (EHV1 en EHV4). Equilis ® Resequin kan<br />

veilig gebruikt worden tijdens dracht en lactatie.<br />

Vraag uw dierenarts om Equilis ® Resequin.<br />

Equilis® Resequin bevat per dosis <strong>van</strong> 2 ml: Geïnactiveerde EHV1 (stam RAC-H), EHV4 (stam 2252) en geïnactiveerde equi influenza A<br />

virusstammen Praag/1/56 (H7N7), Newmarket/1/93 (H3N8 American lineage) en Newmarket/2/93 (H3N8, European lineage). Indicatie:<br />

actieve immunisatie <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en en pony’s ter vermindering <strong>van</strong> respiratoire ziekten veroorzaakt door EHV1, EHV4 en EIV <strong>van</strong> A/equi1 en de huidige<br />

Amerikaanse en Europese stammen <strong>van</strong> A/equi2. Reg NL 09853 UDD. Toediening uitsluitend door uw dierenarts. Overige informatie: zie volledige bijsluiter.<br />

Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />

Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl


inactieve vorm aanwezig of in de vorm<br />

<strong>van</strong> een complex met een inhibitor (Tissue<br />

Inhibitor of Metallo Proteinase (TIMP)).<br />

Het is <strong>het</strong> evenwicht tussen de actieve en<br />

de inactieve vorm <strong>het</strong>geen bepaalt wat er<br />

gebeurt. Dit evenwicht wordt sterk beinvloed<br />

door cytokines en groeifactoren<br />

waar<strong>van</strong> er een aantal een sterk katabool<br />

effect hebben (m.n. interleukine-1 en Tumor<br />

Necrosis Factor-) en andere meer<br />

anabool actief zijn (zoals Insulin-like<br />

Growth Factor I & II en Transforming<br />

Growth Factor-). In de verstoringen<br />

<strong>van</strong> dit soort evenwichten ligt de sleutel<br />

<strong>van</strong> vele kraakbeenaandoeningen.<br />

5.6.2. gewrichtspathologie<br />

Over de exacte pathogenese <strong>van</strong> OA is<br />

<strong>het</strong> laatste woord nog lang niet gezegd,<br />

de principes zijn echter wel duidelijk.<br />

Eerder is al beschreven dat er in de extracellulaire<br />

matrix een evenwicht heerst<br />

tussen anabole en katabole processen.<br />

Verstoring <strong>van</strong> dit evenwicht, door bijvoorbeeld<br />

trauma, kan er voor zorgen<br />

Figuur 1a: Kraakbeen <strong>van</strong> <strong>het</strong> normale gewricht nader bekeken<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 38<br />

dat katabole processen gaan overheersen<br />

met als gevolg dat kraakbeenafbraak optreedt.<br />

Tevens werd aangegeven dat de<br />

turn-over time <strong>van</strong> de proteoglycanen,<br />

maar met name <strong>van</strong> <strong>het</strong> collageen, (extreem)<br />

lang is bij <strong>het</strong> volwassen dier. Dit<br />

laatste geeft aan dat de intrinsieke capaciteit<br />

voor de reparatie <strong>van</strong> defecten in<br />

volwassen gewrichtskraakbeen uiterst<br />

beperkt is. Vooral schade aan <strong>het</strong> collageenskelet<br />

kan zeer ernstige gevolgen<br />

hebben. <strong>De</strong> productie <strong>van</strong> proteoglycanen<br />

is in <strong>het</strong> beginstadium <strong>van</strong> OA nog<br />

duidelijk verhoogd. Hiermee kan in<br />

principe de optredende verhoogde afbraak<br />

gecompenseerd worden, maar als<br />

de structurele integriteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> collageenskelet<br />

aangetast is, zullen de nieuw<br />

aangemaakte proteoglycanen weer gemakkelijk<br />

verloren gaan. Met andere<br />

woorden: als <strong>het</strong> “netje” kapot is, zullen<br />

de nieuw aangemaakte ‘elastische bolletjes’<br />

er weer net zo snel uit ontsnappen<br />

(zie figuur 1).


Figuur 1b: Het normale en osteoarthrotische gewricht.<br />

Bij OA gaat <strong>het</strong> meestal om een sluipend<br />

proces dat steeds in ernst toeneemt. Dit<br />

laatste wordt veroorzaakt door <strong>het</strong> feit<br />

dat elke enigszins substantiële schade<br />

aan de extracellulaire matrix de biomechanische<br />

tolerantie doet afnemen. Er<br />

is steeds minder (over)belasting nodig<br />

om de schade te doen verergeren en er<br />

ontstaat een vicieuze cirkel. Trauma (absolute<br />

biomechanische overbelasting)<br />

resulteert dus in een verstoring <strong>van</strong> de<br />

homeostase (ontstekingscascade), met<br />

als gevolg een afname <strong>van</strong> de kraakbeenkwaliteit<br />

door kraakbeenafbraak<br />

waardoor weer een verhoogde gevoeligheid<br />

voor trauma ontstaat (relatieve biomechanische<br />

overbelasting).<br />

5.6.3. intra-articulaire therapie<br />

Uit <strong>het</strong> boven gestelde zal duidelijk zijn<br />

dat OA een chronisch degeneratieve en<br />

sluipend optredende aandoening is, die<br />

meestal pas gediagnostiseerd wordt wanneer<br />

de schade al zeer aanzienlijk is en er<br />

sprake is <strong>van</strong> een acute opflikkering <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> chronische ziekteproces. Een causale<br />

curatieve therapie voor dat stadium bestaat<br />

niet en <strong>het</strong> is, gezien de achtergronden<br />

<strong>van</strong> de aandoening, ook niet waarschijnlijk<br />

dat die er op korte termijn, of<br />

zelfs ooit, zal komen. <strong>De</strong> therapie zal<br />

dus grotendeels een palliatief karakter<br />

hebben. Centraal in de therapie staat <strong>het</strong><br />

afremmen <strong>van</strong> de ontstekingscascade en<br />

<strong>het</strong> doorbreken <strong>van</strong> de vicieuze cirkel,<br />

waardoor verdere schade moet worden<br />

voorkomen.<br />

<strong>De</strong> therapie bestaat uit een aantal onderdelen<br />

waaronder aanpassing <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

bewegingsrégime, orthopedisch hoefbeslag,<br />

diverse vormen <strong>van</strong> fysiotherapie,<br />

chirurgie en medicamenteuze therapie.<br />

Hier zal alleen de intra-articulaire medicamenteuze<br />

therapie met behulp <strong>van</strong><br />

corticosteroïden de aandacht krijgen.<br />

Dat wil overigens niet zeggen dat de<br />

niet-medicamenteuze therapievormen<br />

en andere medicamenteuze therapievormen<br />

minder belangrijk zijn. <strong>De</strong> therapie<br />

<strong>van</strong> OA moet gezien worden als een<br />

combinatie <strong>van</strong> therapievormen, waarbij<br />

<strong>het</strong> afremmen <strong>van</strong> de ontstekingscascade<br />

en <strong>het</strong> doorbreken <strong>van</strong> de vicieuze cirkel<br />

centraal staan. Vervolgens moet getracht<br />

worden om te voorkomen dat <strong>het</strong><br />

in principe niet “genezen” maar tot rust<br />

gekomen osteoarthrotische gewricht niet<br />

weer overbelast raakt met alle gevolgen<br />

<strong>van</strong> dien. Op zich geen eenvoudige taak<br />

voor de dierenarts omdat <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 39


principe juist gehouden wordt voor zijn<br />

sportprestaties. Het mag dan ook duidelijk<br />

zijn dat met <strong>het</strong> tot rust komen <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> osteoarthrotische gewricht de therapie<br />

in principe niet afgerond is. Juist de<br />

begeleiding daarna moet er voor zorgen<br />

dat de patiënt zijn uiteindelijke taak nog<br />

kan volbrengen en moet voorkomen dat<br />

<strong>het</strong> tot rust gekomen, maar nog steeds osteoarthrotisch<br />

veranderde gewricht weer<br />

voor klinische klachten gaat zorgen. Het<br />

duidelijk communiceren en uitleggen<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> ziekteproces aan de eigenaar is<br />

daarom ook een belangrijk onderdeel<br />

<strong>van</strong> de therapie. Wanneer duidelijk begrip<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> ziekteproces bij de eigenaar<br />

aanwezig is en de begeleiding optimaal<br />

is, laat de ervaring zien dat veel <strong>van</strong> dit<br />

soort patiënten nog jarenlang naar tevredenheid<br />

kunnen functioneren.<br />

Intra-articulaire toepassing <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

vindt al meer dan 50 jaar plaats<br />

bij de behandeling <strong>van</strong> gewrichtsaandoeningen.<br />

Corticosteroïden hebben een<br />

zeer sterke antiflogistische en analgetische<br />

werking. Corticosteroïden onderdrukken<br />

processen die plaats vinden in<br />

de beginfase <strong>van</strong> de ontstekingcascade,<br />

zoals dilatatie <strong>van</strong> capillairen, migratie<br />

en accumulatie <strong>van</strong> ontstekingscellen,<br />

<strong>het</strong> vrijkomen <strong>van</strong> ontstekingsmediatoren<br />

en de productie <strong>van</strong> cytokinen.<br />

Verder remmen corticosteroïden ook de<br />

productie <strong>van</strong> prostaglandinen door remming<br />

<strong>van</strong> phospholipase A2 en mogelijk<br />

ook cyclo-oxygenase 2. Het kort voor de<br />

wedstrijd intra-articulair toedienen <strong>van</strong><br />

kortwerkende corticosteroïden is dan<br />

ook een bekende, effectieve en slecht te<br />

detecteren vorm <strong>van</strong> doping. Uiteraard<br />

zijn dit soort praktijken funest voor <strong>het</strong><br />

gewricht omdat alleen de symptomen<br />

gemaskeerd worden en een aangetast<br />

gewricht vervolgens (zwaar) overbelast<br />

wordt. Dit soort toepassingen, maar ook<br />

<strong>het</strong> feit dat herhaalde toepassing <strong>van</strong><br />

corticosteroïden, ook zonder overbelasting,<br />

mogelijk nadelige effecten (o.a.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 40<br />

proteoglycaandepletie) op kraakbeen<br />

kunnen hebben, heeft, na aan<strong>van</strong>kelijk<br />

enthousiasme, de toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

geleidelijk in een kwaad<br />

daglicht gezet. Pas recent komt men hier<br />

<strong>van</strong> terug nu blijkt dat op juiste indicatie<br />

en in de juiste dosering (veel lager dan<br />

aan<strong>van</strong>kelijk <strong>het</strong> gebruik was) toegepaste<br />

corticosteroïden wel degelijk een<br />

gunstig effect kunnen hebben. In recente<br />

publicaties hebben corticosteroïden duidelijk<br />

kraakbeensparende effecten laten<br />

zien. Corticosteroïden in lage doses<br />

hebben een duidelijk positief effect op<br />

<strong>het</strong> kraakbeen door <strong>het</strong> remmen <strong>van</strong> de<br />

synthese <strong>van</strong> matrixmetalloproteinases<br />

en cytokinen, zonder een duidelijk negatief<br />

effect te hebben op <strong>het</strong> proteoglycaanmetabolisme<br />

<strong>van</strong> de chondrocyten.<br />

<strong>De</strong> doseringen en de preparaten, die een<br />

gunstige balans tussen de negatieve effecten<br />

en positieve effecten op <strong>het</strong> gewrichtskraakbeen<br />

laten zien, zijn echter<br />

nog maar deels onderzocht. Een belangrijk<br />

gegeven is dat de farmacokinetische<br />

gegevens <strong>van</strong> de diverse preparaten niet<br />

overeenkomen met de klinische effectiviteitsduur,<br />

zodat ook hier waarschijnlijk<br />

nog maar een deel <strong>van</strong> <strong>het</strong> werkingsmechanisme<br />

is opgehelderd. Gezien deze<br />

recent vastgestelde positieve werkingen<br />

zal <strong>het</strong> duidelijk zijn dat, ondanks de negatieve<br />

effecten die corticosteroïden zowel<br />

systemisch als ook op <strong>het</strong> kraakbeen<br />

kunnen hebben, deze middelen op basis<br />

<strong>van</strong> hun sterke antiflogistische werking<br />

weer een plaats in de behandeling <strong>van</strong><br />

zowel acute als chronische OA gevallen<br />

krijgen. <strong>De</strong>ze trend zal met name ondersteund<br />

moeten worden door onderzoek<br />

naar de verschillen tussen de diverse<br />

preparaten en <strong>het</strong> vaststellen <strong>van</strong> de minimale<br />

effectieve dosis waardoor schadelijke<br />

neveneffecten beperkt worden.<br />

Het gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden voor<br />

gewrichtsmedicatie roept meestal 3 vragen<br />

op: welk preparaat gebruikt moet<br />

worden, welke dosering en de rustperi-


ode die voorgeschreven moet worden.<br />

Op dit moment zijn er 3 corticosteroïdenpreparaten<br />

die frequent gebruikt<br />

worden door <strong>paard</strong>enpraktici voor intra-articulair<br />

gebruik: methylprednisolon-acetaat,<br />

triamcinolon-acetonamide<br />

en betamethason-NaP/acetaat. Verscheidene<br />

studies hebben een aantal <strong>van</strong> deze<br />

preparaten onderzocht, waaruit blijkt<br />

dat er verschillen zijn. Helaas verschillen<br />

deze studies vaak in opzet, uitvoering<br />

en dosering, waardoor eenduidige<br />

conclusies moeilijk te trekken zijn. Een<br />

duidelijke preparaatvoorkeur is op dit<br />

moment zonder nader onderzoek dan<br />

ook (nog) niet aan te geven. Wat in ieder<br />

geval wel duidelijk is, is dat de dosering<br />

een belangrijke rol speelt bij <strong>het</strong> optreden<br />

<strong>van</strong> schadelijke effecten. Recent onderzoek<br />

heeft zich daarom geconcentreerd<br />

op lage doseringen corticosteroïden in de<br />

behandeling <strong>van</strong> gewrichtsaandoeningen.<br />

Het blijkt dat in vitro pas veranderingen<br />

in effectiviteit optreden wanneer de concentratie<br />

meer dan 10-voudig verandert.<br />

Met andere woorden concentraties tussen<br />

1-10 mg triamcinolon of 20-200 mg methylprednisolon<br />

reageren in vitro in principe<br />

op een vergelijkbare manier. Lagere<br />

concentraties laten bij in vitro studies<br />

geen remming zien <strong>van</strong> katabole processen,<br />

zoals deze optreden bij gewrichtsaandoeningen.<br />

Een in vivo bot-kraakbeen<br />

fragment model studie, waarbij diverse<br />

preparaten vergeleken werden (o.a. triamcinolone<br />

12 mg en methylprednisolon<br />

100 mg), liet positieve effecten <strong>van</strong><br />

triamcinolon zien en positieve zowel als<br />

negatieve effecten <strong>van</strong> methylprednisolon.<br />

Belangrijk is dat de gebruikte dosering<br />

voor methylprednisolon in deze studie<br />

gebaseerd was op de in <strong>het</strong> verleden<br />

geadviseerde dosering <strong>van</strong> 120-200 mg.<br />

Ander onderzoek laat zien dat een dosering<br />

<strong>van</strong> 10 tot 40 mg methylprednisolon<br />

ook klinisch effectief is zònder negatieve<br />

effecten bij éénmalige toediening. <strong>De</strong><br />

verschillende corticosteroïdpreparaten<br />

zullen zeker verschillen in hun klinische<br />

effectiviteit en negatieve effecten, zowel<br />

systemisch als ook op <strong>het</strong> kraakbeenmetabolisme.<br />

Verder onderzoek moet uitwijzen<br />

welke preparaten in welke doseringen<br />

<strong>het</strong> beste gebruikt kunnen worden. <strong>De</strong> op<br />

dit moment geadviseerde doseringen <strong>van</strong><br />

de verschillende corticosteroïdenpreparaten<br />

vallen alle in een acceptabele range,<br />

indien zij gerelateerd worden aan de in<br />

de literatuur beschikbare informatie (zie<br />

tabel bijlage 2).<br />

<strong>De</strong> kostbare combinatie <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

met hyaluronzuur wordt tegenwoordig<br />

zeer frequent gebruikt voor<br />

intra-articulaire toediening bij gewrichtsaandoeningen.<br />

In een enquête onder<br />

Amerikaanse <strong>paard</strong>enpractici bleek 50%<br />

<strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en behandeld te worden met<br />

een combinatie <strong>van</strong> hyaluronzuur en triamcinolon<br />

of methylprednisolon en dat<br />

werd als effectief beschouwd. Empirisch<br />

is bij deze combinatie dus een goede<br />

klinische respons vastgesteld, maar er is<br />

echter nauwelijks wetenschappelijke onderbouwing.<br />

Alleen een humane studie<br />

maakt melding <strong>van</strong> een mogelijke therapeutische<br />

synergie bij de behandeling<br />

<strong>van</strong> knie arthrose. In deze studie werd<br />

een combinatie <strong>van</strong> dexamethason met<br />

hyaluronzuur gebruikt. Meer onderzoek<br />

zal nodig zijn om te onderbouwen of een<br />

combinatie meerwaarde heeft en zo ja,<br />

welke preparaten <strong>het</strong> best gecombineerd<br />

kunnen worden.<br />

<strong>De</strong> rustperiode na een behandeling met<br />

intra-articulaire corticosteroïden staat<br />

hevig ter discussie. In principe kunnen<br />

corticosteroïden namelijk <strong>het</strong> normale<br />

anabole metabolisme <strong>van</strong> de chondrocyt<br />

afremmen. Schade kan dan ontstaan bij<br />

arbeid indien <strong>het</strong> normale reactievermogen<br />

<strong>van</strong> de chondrocyt op belasting<br />

veranderd is. Alhoewel de reactie <strong>van</strong><br />

de chondrocyt op belasting essentieel<br />

is, wordt de werkelijk nadelige invloed<br />

waarschijnlijk echter overschat, omdat<br />

een afname <strong>van</strong> <strong>het</strong> metabolisme niet<br />

per definitie schadelijk hoeft te zijn.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 41


Studies, waarin beweging en intra-articulaire<br />

toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

gecombineerd werden, lieten meestal<br />

geen macroscopische of histologische<br />

schade zien. <strong>De</strong>salniettemin worden biomechanische<br />

en biochemische veranderingen<br />

gevonden in dit soort studies en<br />

blijft voorzichtigheid dus geboden. Eén<br />

specifieke studie met methylprednisolon<br />

heeft laten zien dat tot 21 dagen na<br />

toediening effect gevonden kan worden.<br />

Los <strong>van</strong> de discussie omtrent de interactie<br />

tussen arbeid en corticosteroïden kan<br />

worden gesteld dat <strong>het</strong> uiteindelijke doel<br />

<strong>van</strong> de therapie veel meer de rustperiode<br />

bepaalt. Het doel is namelijk <strong>het</strong> doorbreken<br />

<strong>van</strong> de vicieuze cirkel en <strong>het</strong> tot<br />

rust brengen <strong>van</strong> de ontstekingsreactie;<br />

rust is hierin een essentieel onderdeel.<br />

Klinische indrukken, op empirie gebaseerd,<br />

geven aan dat boxrust gedurende<br />

7-10 dagen, met een langzame gecontroleerde<br />

opbouw <strong>van</strong> arbeid gedurende<br />

de volgende week/weken waarschijnlijk<br />

voldoende is na de toediening <strong>van</strong> intraarticulaire<br />

corticosteroïden. <strong>De</strong> uiteindelijke<br />

specifieke hoeveelheid rust die<br />

geadviseerd dient te worden is natuurlijk<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de aandoening waarvoor<br />

behandeld wordt.<br />

Tenslotte is <strong>het</strong> belangrijk om enige aandacht<br />

te besteden aan de risico’s bij <strong>het</strong><br />

gebruik <strong>van</strong> intra-articulaire corticosteroïden.<br />

<strong>De</strong> tweede auteur heeft na intraarticulaire<br />

behandeling met corticosteroiden<br />

nog nooit een daarmee gerelateerde<br />

hoefbe<strong>van</strong>genheid gezien. Toch wordt<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 42<br />

aangegeven om de volgende doseringen<br />

niet te overschrijden; methylprednisolon<br />

200 mg, triamcinolon 18 mg en bethamethason<br />

30 mg. Ook heeft de tweede<br />

auteur nog nooit een abortus gezien bij<br />

de voorgeschreven doseringen, maar<br />

dat wil niet zeggen dat dit niet mogelijk<br />

is (zie <strong>het</strong> gedeelte voortplanting). Een<br />

zeldzaam voorkomende, maar meestal<br />

vrij onschuldige reactie is de “post injection<br />

flare”. Hierbij is sprake <strong>van</strong> een<br />

overdreven reactie op waarschijnlijk <strong>het</strong><br />

oplosmiddel <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebruikte preparaat,<br />

met als gevolg een voorbijgaande meer<br />

of minder heftig verlopende synovitis<br />

4-25 uur na injectie. Nabehandeling met<br />

NSAIDs kan dan eventueel gewenst zijn.<br />

Een veel ernstiger complicatie is de septische<br />

arthritis na intra-articulaire injectie.<br />

Ondanks alle voorzorgsmaatregelen<br />

blijft dit risico altijd aanwezig, maar is<br />

gelukkig uiterst klein. Als gevolg <strong>van</strong> de<br />

sterke antiflogistische en analgetische eigenschappen<br />

<strong>van</strong> corticosteroïden moet<br />

rekening worden gehouden met <strong>het</strong> feit<br />

dat de symptomen <strong>van</strong> een septische arthritis<br />

aan<strong>van</strong>kelijk ook nog gemaskeerd<br />

kunnen worden.<br />

Tot slot is <strong>het</strong> belangrijk er nogmaals op<br />

te wijzen dat géén enkele gewrichtsmedicatie<br />

eenmaal beschadigd kraakbeen<br />

bij <strong>het</strong> volwassen dier kan herstellen.<br />

Alle genoemde medicamenten kunnen<br />

dus slechts, in <strong>het</strong> gunstigste geval, <strong>het</strong><br />

ziekteproces tot rust brengen en verdere<br />

schade voorkomen.


6. Mannelijk geslachtsapparaat<br />

6.1. inleiding<br />

<strong>De</strong> voortplantingsorganen <strong>van</strong> de hengst<br />

worden, net als bij de merrie, door gonadotroop<br />

releasing hormoon (GnRH)<br />

aangestuurd en hun functie is afhankelijk<br />

<strong>van</strong> een functionele hypothalamushypofyse-gonade-as.<br />

GnRH afgegeven<br />

door de hypothalamus stimuleert de hypofyse<br />

tot <strong>het</strong> afgeven <strong>van</strong> LH en FSH,<br />

die op hun beurt verschillende celtypen<br />

in de testikel stimuleren. LH stimuleert<br />

de cellen <strong>van</strong> Leydig, die vervolgens<br />

androgenen (waaronder testosteron) en<br />

oestrogenen gaan afgeven, terwijl FSH<br />

samen met testosteron de Sertoli-cellen<br />

stimuleert tot <strong>het</strong> afgeven <strong>van</strong> een aantal<br />

hormonen (zie figuur 2), die voor de<br />

spermatogenese essentiëel zijn, bijvoorbeeld<br />

inhibine en activine.<br />

Fig. 2 Hormonale regulatie <strong>van</strong> de voortplanting<br />

bij de hengst<br />

Daarnaast is er ook sprake <strong>van</strong> een aantal<br />

vormen <strong>van</strong> negatieve feedback, die <strong>het</strong><br />

systeem in evenwicht houden. Genoemd<br />

kunnen worden de inhibitie <strong>van</strong> GnRHafgifte<br />

door testosteron, <strong>het</strong> onderdrukken<br />

<strong>van</strong> de FSH-productie door inhibine<br />

en de suppressie <strong>van</strong> zowel LH- als FSHproductie<br />

door oestrogenen. Bij de hengst<br />

is opmerkelijk dat de testikels veel oestrogenen<br />

afgeven, wat waarschijnlijk <strong>van</strong><br />

belang is bij <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong> de spermatogenese<br />

en de hormonale regulatie.<br />

Alhoewel hengsten gedurende <strong>het</strong> hele<br />

jaar vruchtbaar zijn wordt de GnRH-afgifte<br />

bij de hengst ook door <strong>het</strong> seizoen<br />

(d.w.z. daglengte) beïnvloed. Evenals<br />

bij de merrie zijn de GnRH-pulsen in<br />

de winter wat kleiner en wat minder<br />

frequent dan tijdens <strong>het</strong> dekseizoen. <strong>De</strong><br />

verminderde GnRH-stimulatie gedurende<br />

de winter leidt tot een geringe daling<br />

in sperma-productie en bij vele hengsten<br />

ook tot een verminderde libido. <strong>De</strong><br />

sperma-kwaliteit gaat echter in de winter<br />

niet achteruit. Sterker nog, aangezien de<br />

verminderde libido vaak tot een geringer<br />

volume oftewel een geconcentreerder<br />

ejaculaat leidt (minder accessoire geslachtskliervloeistof),<br />

lijkt <strong>het</strong> sperma<br />

geschikter om in te vriezen.<br />

Hengsten worden geslachtsrijp op een<br />

leeftijd tussen de 9 en de 18 maanden,<br />

<strong>het</strong>geen mede afhankelijk is <strong>van</strong> <strong>het</strong> feit<br />

of ze in <strong>het</strong> voorjaar of najaar geboren<br />

zijn. In de regel nemen de testikelgrootte<br />

en de productie-capaciteit <strong>van</strong> sperma<br />

toe met de leeftijd, totdat een piek bereikt<br />

wordt rond een leeftijd <strong>van</strong> 6-8 jaar.<br />

Alhoewel de totale sperma-productie<br />

met de leeftijd stijgt is er nauwelijks verandering<br />

<strong>van</strong> de spermakwaliteit na <strong>het</strong><br />

doormaken <strong>van</strong> de puberteit. Vanaf een<br />

gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 14 jaar begint de<br />

spermaproductie (en vaak ook de kwaliteit)<br />

af te nemen wegens leeftijdsafhankelijke<br />

testikeldegeneratie.<br />

In de praktijk is <strong>het</strong> zelden noodzakelijk<br />

de werking <strong>van</strong> de voortplantingsorganen<br />

<strong>van</strong> de hengst te beïnvloeden. In<br />

sommige gevallen is <strong>het</strong> echter gewenst<br />

om <strong>het</strong> seksuele gedrag te onderdruk-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 43


ken of te stimuleren. Tevens is <strong>het</strong> soms<br />

<strong>van</strong> belang de status <strong>van</strong> een verdachte<br />

klophengst of subfertiele hengst verder te<br />

onderzoeken.<br />

6.2. onderdrukken <strong>van</strong> de<br />

voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> de<br />

hengst<br />

<strong>De</strong> meest voorkomende reden om de<br />

voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> een hengst<br />

te willen onderdrukken is <strong>het</strong> verminderen<br />

<strong>van</strong> bijpassend seksueel of agressief<br />

gedrag bij intacte hengsten, die tijdelijk<br />

voor andere doeleinden dan de fokkerij<br />

ingezet worden (b.v. sport, recreatie),<br />

maar waarvoor een toekomstige dekcarrière<br />

beoogd wordt. In dit scenario<br />

is chirurgische castratie natuurlijk geen<br />

optie. Tot op heden is de meest gebruikte<br />

behandeling hiervoor (anders<br />

dan training) <strong>het</strong> langdurig behandelen<br />

met progestagenen. Progestageenbehandeling<br />

heeft waarschijnlijk twee effecten,<br />

namelijk een remmend effect op<br />

de LH-afgifte, wat tot een daling <strong>van</strong> de<br />

testosteronproductie en dus een vermindering<br />

<strong>van</strong> bijpassend seksueel gedrag<br />

leidt. Daarnaast lijken progestagenen<br />

een direct centraal kalmerend effect te<br />

hebben (wat ook ongewenst gedrag bij<br />

ruinen kan verminderen). Er is echter<br />

weinig over <strong>het</strong> onderdrukkend effect<br />

<strong>van</strong> progestagenen op seksueel gedrag<br />

bij hengsten gepubliceerd. Eén <strong>van</strong> de<br />

weinige uitgevoerde gecontroleerde<br />

studies liet zien dat een hoge dosis altrenogest<br />

(0,088 mg/kg LG 1 dd, in een<br />

dubbele dosis in vergelijking tot die voor<br />

oestruspreventie bij de merrie) <strong>het</strong> seksueel<br />

en agressief gedrag bij 2-4 jarige<br />

hengsten vermindert. Tegenovergesteld<br />

heeft een lagere dosering (0,044 mg/kg<br />

LG) bij hengsten boven de 5 jaar weinig<br />

effect. Het lijkt er dus op dat een lange<br />

behandelduur, gecombineerd met een<br />

hoge dosering progestageen, nodig is om<br />

<strong>het</strong> gedrag bij een hengst te veranderen.<br />

Toch zijn de effecten minder betrouwbaar<br />

bij oudere hengsten, waarschijn-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 44<br />

lijk omdat <strong>het</strong> herhaaldelijk uitoefenen<br />

<strong>van</strong> seksueel en agressief gedrag tot een<br />

verschuiving <strong>van</strong> een op testosteron gebaseerd<br />

gedragspatroon naar een aangeleerd<br />

automatisme leidt. Een mogelijkheid<br />

in de toekomst zou vaccinatie tegen<br />

GnRH kunnen zijn. Hierdoor wordt antilichaamproductie<br />

gericht tegen GnRH<br />

gestimuleerd, waardoor GnRH reeds in<br />

de hypofysaire portaalvaten wordt uitgeschakeld<br />

en aldus de voortplantingsorganen<br />

hormonaal (inclusief testosteron<br />

productie) inactief worden. Evenals bij<br />

progestageenbehandeling en chirurgische<br />

castratie leidt vaccinatie tot een<br />

betrouwbare vermindering <strong>van</strong> seksueel<br />

gedrag bij 2-4 jarige hengsten, maar<br />

niet bij ervaren dekhengsten. Alhoewel<br />

er nog geen GnRH-vaccin voor <strong>paard</strong>en<br />

in Europa geregistreerd is, is recentelijk<br />

een product op de Australische markt<br />

uitgebracht ten behoeve <strong>van</strong> de onderdrukking<br />

<strong>van</strong> hengstigheidsgedrag bij<br />

merries en dit product wordt schijnbaar<br />

ook bij jonge hengsten gebruikt.<br />

Een andere reden om de testosteronproductie<br />

bij een hengst te willen verlagen,<br />

is ter bestrijding <strong>van</strong> Equine Arteritis<br />

Virus (EAV)-uitscheiding. Naar schatting<br />

30-60% <strong>van</strong> de hengsten, besmet<br />

met EAV, raakt persistent geïnfecteerd,<br />

waarbij <strong>het</strong> virus in de accessoire geslachtsklieren<br />

verblijft en continu met<br />

<strong>het</strong> sperma wordt uitgescheiden. Als een<br />

EAV-negatieve merrie met virushoudend<br />

sperma geïnsemineerd wordt kan<br />

ze een acute infectie doormaken en besmettelijk<br />

voor andere <strong>paard</strong>en worden.<br />

Aangezien EAV af en toe tot abortus bij<br />

een hoogdrachtige merrie leidt, of ernstige<br />

ziekte bij een veulen kan geven,<br />

mag <strong>het</strong> sperma <strong>van</strong> een hengst, die EAV<br />

met <strong>het</strong> sperma uitscheidt, niet geëxporteerd<br />

worden. Het uitscheiden <strong>van</strong> EAV<br />

in sperma blijkt testosteronafhankelijk.<br />

Een behandeling die leidt tot een langdurige<br />

daling <strong>van</strong> de testosteronconcentratie<br />

in <strong>het</strong> bloed zou ge<strong>paard</strong> kunnen<br />

gaan met een dito virusuitscheiding. Tot


op heden zijn slechts een beperkt aantal<br />

EAV-uitscheidende hengsten behandeld<br />

met óf een GnRH-vaccin óf een GnRHantagonist<br />

(10 mg/kg LG anaterelix of<br />

cetorelix dagelijks gedurende tenminste<br />

1 maand). Alhoewel een aantal <strong>van</strong> de<br />

behandelde hengsten tijdelijk of zelfs<br />

volledig met <strong>het</strong> uitscheiden <strong>van</strong> virus<br />

stopte kon onvoldoende aannemelijk<br />

worden gemaakt dat spontaan herstel uit<br />

te sluiten was.<br />

6.3. endocrinologische testen<br />

gerelateerd aan de voortplanting<br />

bij de hengst<br />

<strong>De</strong> endocrinologische testen, gerelateerd<br />

aan de voortplanting, worden met name<br />

uitgevoerd bij ruinen die hengstengedrag<br />

vertonen en die verdacht worden <strong>van</strong> de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> testisweefsel. In de<br />

praktijk is de meest gebruikelijke test<br />

hiervoor een éénmalige bepaling <strong>van</strong> de<br />

testosteronconcentratie in <strong>het</strong> bloed. Als<br />

hiervoor gekozen wordt is <strong>het</strong> wenselijk<br />

om <strong>het</strong> betreffende bloedmonster ’s<br />

middags vroeg te nemen, want de testosteronconcentratie<br />

varieert in de loop <strong>van</strong><br />

de dag, met een piek vroeg in de middag.<br />

Een testosteronconcentratie boven ~ 100<br />

pg/ml is voldoende om de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> testisweefsel aan te tonen. Als<br />

de testosteronconcentratie beneden ~ 40<br />

pg/ml ligt wordt er <strong>van</strong> uit gegaan dat <strong>het</strong><br />

betreffende dier geen testisweefsel heeft.<br />

Tussen deze grenswaarden bestaat echter<br />

een grijs gebied waarbinnen verder<br />

testen noodzakelijk is. Bij hengsten (uitgezonderd<br />

ezels) boven de 3 jaar oud is<br />

<strong>het</strong> eigenlijk beter om een enkel bloedmonster<br />

op de aanwezigheid <strong>van</strong> oestronsulfaat<br />

te laten controleren. Bij een<br />

ruin is de concentratie daar<strong>van</strong> meestal<br />

onder de 40 pg/ml en bij een klophengst<br />

boven de 400 pg/ml (exacte grenswaarden<br />

per laboratorium verschillend). Bij<br />

hengsten onder de 2 jaar (of ezels <strong>van</strong><br />

alle leeftijden) gaat de voorkeur uit naar<br />

een hCG-stimulatietest. Hiertoe worden<br />

twee bloedmonsters afgenomen voor een<br />

testosteronbepaling: één vlak voor en de<br />

tweede 30-120 min na <strong>het</strong> i.v. toedienen<br />

<strong>van</strong> 6000 IE hCG. Gegeven de middagpiek<br />

<strong>van</strong> testosteron verdient uitvoering<br />

<strong>van</strong> deze test in de ochtend de voorkeur.<br />

Klophengsten met een testikel in <strong>het</strong><br />

lieskanaal laten tenminste een verdubbeling<br />

<strong>van</strong> de testosteronconcentratie zien.<br />

In geval <strong>van</strong> een abdominale testikel is<br />

er een wat beperktere, maar toch duidelijke<br />

stijging te zien.<br />

Endocrinologische testen gerelateerd aan<br />

de voortplanting worden soms ook uitgevoerd<br />

om de oorzaak <strong>van</strong> afnemende<br />

spermakwaliteit of libido bij dekhengsten<br />

op te sporen. Door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong><br />

een GnRH (plus of minus een hCG)-stimulatietest<br />

en <strong>het</strong> laten onderzoeken <strong>van</strong><br />

een reeks bloedmonsters op LH en testosteron<br />

kan bekeken worden of de hypofyse<br />

en testikel nog hormonaal actief<br />

zijn. In de praktijk wordt dit niet vaak<br />

gedaan omdat, ook als de oorzaak <strong>van</strong> de<br />

deficiëntie opgespoord wordt, de behandelmogelijkheden<br />

zeer beperkt zijn.<br />

6.4. stimulatie <strong>van</strong> de voortplanting<br />

bij de hengst<br />

Zoals hierboven aangegeven zijn de behandelopties<br />

bij een hengst met een hormonale<br />

deficiëntie, gerelateerd aan de<br />

voortplanting, beperkt. <strong>De</strong> meest gebruikelijke<br />

reden voor hormonale stimulatie<br />

gerelateerd aan de voortplanting is een<br />

verminderde libido. In de eerste plaats is<br />

<strong>het</strong> belangrijk te beseffen dat libido en<br />

dekvermogen bij een hengst ingewikkelde<br />

fenomenen zijn die door allerlei factoren<br />

beïnvloed worden die niet direct<br />

gerelateerd zijn aan de voortplanting. Alvorens<br />

er aan een hormoonbehandeling<br />

gedacht wordt, moet eerst een gedetailleerde<br />

anamnese afgenomen worden en<br />

een volledig klinisch onderzoek verricht<br />

worden (b.v. pijn in de rug of achterbenen<br />

is ook een belangrijke reden voor <strong>het</strong> niet<br />

meer willen dekken). Daarbij hoort <strong>het</strong><br />

hele dekproces een aantal keren kritisch<br />

beoordeeld te worden. Het probleem is<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 45


vaker gelegen in een ander veterinair- of<br />

managementprobleem (b.v. een ongeduldige<br />

handelaar of een onjuist voorbereide<br />

kunstmatige vagina) dan in een<br />

werkelijke afwijking aan de voortplantingsorganen.<br />

In een zeer beperkt aantal<br />

gevallen heeft een hengst inderdaad<br />

een marginale testosteronconcentratie,<br />

bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong> een verminderde<br />

GnRH-productie in de winter. Het<br />

toedienen <strong>van</strong> testosteron is in de meeste<br />

gevallen echter geen goede oplossing<br />

hiervoor, daar exogeen testosteron de<br />

spermatogenese niet stimuleert maar onderdrukt<br />

via een negatieve terugkoppeling.<br />

Voortgaande testosterontoediening<br />

leidt dus tot een sterke afname <strong>van</strong> spermaproductie<br />

en -kwaliteit. Bij een jonge<br />

hengst met een twijfelachtige libido, die<br />

nooit eerder gedekt heeft, terwijl angst,<br />

pijn of ziekte geen rol lijken te spelen,<br />

helpt <strong>het</strong> soms wel om de libido te stimuleren.<br />

Een protocol hiervoor is <strong>het</strong> subcutaan<br />

toedienen <strong>van</strong> 40-50 mg GnRH<br />

2 en 1 uur voor <strong>het</strong> dekken. Dit zou de<br />

endogene testosteronconcentratie doen<br />

stijgen en daardoor de libido stimuleren.<br />

<strong>De</strong>ze behandeling hoeft bij de meeste<br />

Fig 3. Bij een klophengst, waarbij de niet ingedaalde testikel(s) in <strong>het</strong> lieskanaal liggen, is de<br />

testikel dmv transcutane echografie te vinden. Als één testikel wel ingedaald is (links) kan deze<br />

als referentie voor <strong>het</strong> normale aspect <strong>van</strong> homogeen testikelweefsel dienen. <strong>De</strong> niet ingedaalde<br />

testikel heeft een vergelijkbaar homogeen aspect, alhoewel deze bijna altijd veel kleiner is en wat<br />

minder echogeen (rechts). Als er twijfels bestaan over de aanwezigheid <strong>van</strong> testikelweefsel kan<br />

deze verder onderzocht worden door middel <strong>van</strong> oestronsulfaat- of testosteronanalyse (de laatste<br />

<strong>het</strong> liefst als onderdeel <strong>van</strong> een hCG stimulatie test).<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 46<br />

hengsten niet herhaald te worden, omdat<br />

ejaculatie zelf een positief effect heeft<br />

op de toekomstige libido. Langdurige<br />

GnRH-suppletie wordt in de praktijk bij<br />

hengsten nauwelijks toegepast, omdat<br />

er weinig hengsten zijn die aan een bewezen<br />

primair te kort aan GnRH lijden.<br />

Alhoewel GnRH toediening libido en<br />

spermaproductie in de winter lijken te<br />

verbeteren zijn de effecten marginaal en<br />

zijn de risico’s <strong>van</strong> een te hoge dosering<br />

(en een daarmee ge<strong>paard</strong> gaande tegengesteld<br />

effect) te groot.<br />

Bij een jonge hengst, die twee niet-ingedaalde<br />

testikels heeft, wordt hormonale<br />

interventie soms ook gewenst. Als een<br />

testikel nog in <strong>het</strong> lieskanaal zit (zie figuur<br />

3) wordt wel eens geprobeerd om<br />

de testikelafdaling te stimuleren door<br />

middel <strong>van</strong> herhaalde GnRH of hCG<br />

behandeling (b.v. 2500 IE hCG 2 keer<br />

per week gedurende 6 weken). Er zijn<br />

anekdotische rapporten over <strong>het</strong> succes<br />

<strong>van</strong> deze behandeling, maar in de meeste<br />

gevallen is <strong>het</strong> waarschijnlijk dat de testikel<br />

ook zonder behandeling ingedaald<br />

was. Het is onduidelijk of een testikel,<br />

die te lang in een te warme omgeving,


zoals <strong>het</strong> lieskanaal, gezeten heeft, ooit<br />

een normale grootte en spermaproductie<br />

zal bereiken. Eventuele behandeling met<br />

gonadotrophinen hiervoor dient dus bij<br />

voorkeur op jonge leeftijd (< 2 jaar) te<br />

worden uitgevoerd. Aangezien cryptorchidie<br />

mogelijk een erfelijke component<br />

heeft is <strong>het</strong> chirurgisch verplaatsen <strong>van</strong><br />

de testikel naar <strong>het</strong> scrotum frauduleus<br />

en ethisch niet wenselijk.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 47


7. Vrouwelijk geslachtsapparaat<br />

7.1. inleiding<br />

Het <strong>paard</strong> is een ‘long-day seasonally<br />

polyoestrous breeder’ <strong>het</strong>geen wil zeggen<br />

dat een normaal niet-drachtige<br />

merrie <strong>van</strong>af ongeveer medio april tot<br />

oktober regelmatig cyclisch is. In de<br />

wintermaanden verkeert <strong>het</strong> merendeel<br />

(~85%) <strong>van</strong> de niet-drachtige merries in<br />

een diepe anoestrus, waarin de ovariële<br />

follikelontwikkeling stilstaat. Tussen de<br />

perioden <strong>van</strong> regelmatige cycliciteit en<br />

winteranoestrus is er in voor- en najaar<br />

een zogenoemde transitiefase, waarin<br />

follikels wel groeien maar niet tot ovulatie<br />

komen (zie figuur 4). Tijdens <strong>het</strong><br />

dekseizoen duurt de gemiddelde oestrische<br />

cyclus bij de merrie 21 dagen,<br />

waar<strong>van</strong> een vrij constant deel <strong>van</strong> 14-<br />

16 dagen uit de dioestrus (luteale fase)<br />

bestaat en een meer variabel deel <strong>van</strong><br />

5-7 dagen de oestrus (folliculaire fase)<br />

betreft. <strong>De</strong> duur <strong>van</strong> de oestrus (hengstigheid)<br />

varieert echter aanzienlijk tussen<br />

merries en <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> <strong>het</strong> jaar. In<br />

<strong>het</strong> algemeen duurt de oestrus midden in<br />

de zomer korter dankzij versnelde folli-<br />

Fig 4. Echografische beelden <strong>van</strong> ovaria tijdens de winteranoestrus (links) en voorjaarstransitie.<br />

Als beide ovaria weinig follikelontwikkeling vertonen is de kans om de cycliciteit te stimuleren<br />

door middel <strong>van</strong> hormonale behandeling (b.v. exogeen GnRH, dopamine antagonisten of progestagenen)<br />

zeer gering. Zodra dat de grootste follikel groter dan 2 cm in diameter is, wordt de kans<br />

<strong>van</strong> slagen aanzienlijk groter.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 48<br />

kelontwikkeling. <strong>De</strong> dracht bij de merrie<br />

duurt gemiddeld 335-345 dagen, maar<br />

de exacte lengte variëert enorm afhankelijk<br />

<strong>van</strong> individuele en erfelijke factoren<br />

en ook <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip in <strong>het</strong> jaar waarop<br />

de partus verwacht wordt (kortere dracht<br />

bij een later in <strong>het</strong> seizoen uitgerekende<br />

datum). Zo’n 9-12 dagen na de geboorte<br />

treedt er bij de meeste merries een zogenaamde<br />

veulenoestrus op. Als deze<br />

veulenoestrus voorbij is kan een merrie<br />

doorgaan met een normale cycliciteit of<br />

terugkeren in anoestrus (dit wordt dan<br />

vaak een “lactatie-anoestrus” genoemd).<br />

Natuurlijk verlopen de cyclus en de<br />

dracht niet altijd zoals ze zouden moeten<br />

en wordt U geraadpleegd om de<br />

oorzaak op te sporen en/of in te grijpen.<br />

Daarbij wil men vaak vroeg in <strong>het</strong> jaar<br />

voorafgaande aan <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen<br />

al met fokken beginnen, zodat<br />

<strong>het</strong> resulterend veulen een voorsprong<br />

op de concurrentie heeft als <strong>het</strong> op jonge<br />

leeftijd aan een keuring, veiling of in de<br />

sport meedoet. Tegenwoordig wordt ook<br />

steeds meer gebruik gemaakt <strong>van</strong> mo-


derne voortplantingstechnieken, zoals<br />

embryotransplantatie en kunstmatige inseminatie<br />

met diepvriessperma. In deze<br />

situaties is een goed begrip <strong>van</strong> de normale<br />

hormonale huishouding <strong>van</strong> de cyclus<br />

en de dracht noodzakelijk om tot een<br />

verstandig plan <strong>van</strong> aanpak te komen.<br />

<strong>De</strong> komende alinea’s leggen de rol uit<br />

<strong>van</strong> de hormonen die de normale oestrische<br />

cyclus, de dracht en de overgang<br />

<strong>van</strong> winteranoestrus naar zomercycliciteit<br />

beheersen, waarbij tevens wordt aangegeven<br />

hoe deze processen farmacologisch<br />

gemanipuleerd kunnen worden.<br />

7.2. seizoensgebonden voortplanting<br />

bij de merrie<br />

Zoals bij alle zoogdieren wordt de voortplanting<br />

bij de merrie met name door gonadotroop<br />

releasing hormoon (GnRH)<br />

verzorgd (zie figuur 5).<br />

Dit hormoon wordt door de hypothalamus<br />

aangemaakt en pulsatiel afgegeven. Het<br />

stimuleert de hypofyse tot de afgifte <strong>van</strong><br />

de twee gonadotrope hormonen, namelijk<br />

luteïniserend hormoon (LH) en follikel<br />

stimulerend hormoon (FSH). Op hun<br />

beurt stimuleren FSH en LH de gonaden.<br />

Bij de merrie is FSH voornamelijk verantwoordelijk<br />

voor de stimulatie <strong>van</strong> follikelgroei,<br />

terwijl LH belangrijk is voor de<br />

finale rijping en ovulatie <strong>van</strong> de follikel.<br />

Tijdens de korte dagen <strong>van</strong> de winter<br />

wordt er veel minder GnRH afgegeven;<br />

zowel de amplitude als de frequentie <strong>van</strong><br />

de pulsen neemt dan af. Dit is voornamelijk<br />

te danken aan de remmende invloed<br />

<strong>van</strong> melatonine, dat door de pijnappelklier<br />

afgegeven wordt als <strong>het</strong> donker is. In de<br />

winter wordt dus per dag meer melatonine<br />

afgegeven en de GnRH productie daalt<br />

dan aanzienlijk. Het is waarschijnlijk dat<br />

dopamine en prolactine ook een rol spelen<br />

bij de afgifte <strong>van</strong> GnRH. Men denkt met<br />

name dat prolactine een stimulerende rol<br />

speelt tijdens de overgang <strong>van</strong> winteranoestrus<br />

naar cycliciteit, terwijl dopamine<br />

de productie <strong>van</strong> prolactine onderdrukt.<br />

Fig 5. Eén schematische tekening <strong>van</strong> de hormonen<br />

en exogene factoren, die de voortplantingscyclus<br />

<strong>van</strong> de merrie reguleren.<br />

Algehele sturing wordt door GnRH <strong>van</strong> de hypothalamus<br />

aangebracht. <strong>De</strong>ze zorgt er namelijk<br />

voor dat de hypofyse de gonadotropinen<br />

(FSH - wat follikelgroei stimuleert en LH - wat<br />

ovulatie en corpus luteumformatie induceert)<br />

afgeeft. Afgifte <strong>van</strong> GnRH zelf wordt beïnvloed<br />

door externe factoren (vnl daglengte) die<br />

hun effecten op hersenniveau uitoefenen ofwel<br />

door de pijnappelklier die melatonine afgeeft<br />

ofwel via <strong>het</strong> dopamine-prolactine pad.<br />

Tijdens <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen wordt de<br />

gonadotropinenafgifte beheerst door negatieve<br />

feedback door ovariële hormonen: progesteron<br />

remt de afgifte <strong>van</strong> LH, terwijl oestrogenen en<br />

inhibine de afgifte <strong>van</strong> FSH onderdrukken.<br />

Natuurlijk kunnen ook andere factoren,<br />

zoals lichaamsconditie, voeding, temperatuur,<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> een hengst, ras en<br />

leeftijd <strong>het</strong> tijdstip, waarop cycliciteit op<br />

gang komt, beïnvloeden. Het is echter niet<br />

duidelijk hoe deze factoren afzonderlijk<br />

effect sorteren.<br />

In de lente tijdens de transitionele fase<br />

worden follikels ontwikkeld, maar ze komen<br />

niet volledig tot rijping en ze ovuleren<br />

dan ook niet. Er lijken twee hoofdoorzaken<br />

voor <strong>het</strong> niet ovuleren <strong>van</strong> follikels<br />

in de transitionele fase te zijn. <strong>De</strong> eerste is<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 49


dat de merrie nog niet in staat is om een<br />

LH piek te maken, alhoewel ze reeds LH<br />

pulsen afgeeft. Het tweede onderdeel <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> probleem is dat de groeiende follikel<br />

minder (of niet) gevoelig is voor LH. Humaan<br />

chorionic gonadotrophine (hCG) is<br />

dus meestal ook onvoldoende om de ovulatie<br />

<strong>van</strong> een follikel in de transitionele<br />

fase te induceren.<br />

7.3. stimulatie <strong>van</strong> de cycliciteit<br />

vroeg in <strong>het</strong> seizoen<br />

In de <strong>paard</strong>enfokkerij wil men vaak een<br />

merrie vroeg in <strong>het</strong> jaar, voorafgaande<br />

aan <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen, laten<br />

dekken. Soms is dit geen probleem, want<br />

15% <strong>van</strong> de niet- drachtige merries blijft<br />

de hele winter cyclisch en een ander<br />

deel wordt al vroeg in <strong>het</strong> jaar spontaan<br />

cyclisch. Niettemin moet bij de meeste<br />

merries vroegtijdige cycliciteit kunstmatig<br />

gestimuleerd worden. <strong>De</strong> meest praktische<br />

en natuurlijke manier om dit te<br />

bereiken is om de licht- en voerschema’s<br />

ruim <strong>van</strong> te voren aan te passen. Met betrekking<br />

tot <strong>het</strong> lichtschema wordt aanbevolen<br />

<strong>het</strong> aantal uren licht te verlengen<br />

met behulp <strong>van</strong> kunstlicht <strong>van</strong>af 6-8<br />

weken voorafgaande aan de gewenste<br />

dekdatum. Recentelijk is aangetoond dat<br />

een redelijk zwakke verlichting (25 W)<br />

toch voldoende is om voortplanting te<br />

stimuleren en dat een uur extra verlichting<br />

‘s avonds een vergelijkbaar effect<br />

heeft als de vroeger aanbevolen 16 uur<br />

licht per dag. Een goede lichaamsconditie<br />

is ook bevorderlijk voor <strong>het</strong> vroeg<br />

cyclisch worden en dus is <strong>het</strong> ook zinvol<br />

om tegelijk met <strong>het</strong> aanpassen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

lichtschema <strong>het</strong> rantsoen te verhogen.<br />

Eigenlijk is vers gras <strong>het</strong> beste voedsel<br />

om de cycliciteit te stimuleren, hoewel<br />

<strong>het</strong> niet duidelijk is welke stoffen in <strong>het</strong><br />

gras stimulerend werken. <strong>De</strong> grootste<br />

verstorende factor voor zo’n stimulatieschema<br />

is wanneer een merrie tot laat in<br />

de winter cyclisch blijft en pas vlak voor<br />

<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> <strong>het</strong> stimulatieprotocol<br />

anoestrisch wordt. Er volgt dan een pe-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 50<br />

riode ‘verplichte’ anoestrus, waarin de<br />

merrie ongevoelig is voor alle pogingen<br />

om de cycliciteit weer op te starten. Bij<br />

guste merries wordt dus aanbevolen ze<br />

tijdig in <strong>het</strong> najaar naar de anoestrus te<br />

‘drijven’ (minder voeren, buiten in de<br />

koude laten lopen). Ook bij drachtige<br />

merries lijkt <strong>het</strong> seizoen een belangrijk<br />

effect te hebben op ovariële activiteit.<br />

<strong>De</strong> zogenaamde lactatie-anoestrus wordt<br />

veel vaker waargenomen bij merries, die<br />

vroeg in <strong>het</strong> jaar veulenen. Verder kan<br />

lactatie-anoestrus grotendeels voorkomen<br />

worden door <strong>het</strong> verlengen <strong>van</strong> de<br />

‘daglengte’ gedurende de twee maanden<br />

voorafgaande aan de verwachte partus.<br />

Lactatie-anoestrus is dus eigenlijk een<br />

soort winteranoestrus bij de merrie, die<br />

recent geveulend heeft en niet een werkelijk<br />

effect <strong>van</strong> de lactatie zelf.<br />

Natuurlijk zijn er ook hormonen die<br />

de cycliciteit kunnen stimuleren, zoals<br />

GnRH, dopamine- antagonisten en progesteron.<br />

<strong>De</strong>ze hormonen werken allemaal<br />

beter als de merrie al in de transitionele<br />

fase verkeert en een ovariële<br />

follikel <strong>van</strong> minstens 20 mm ontwikkeld<br />

heeft. Het stimuleren <strong>van</strong> cycliciteit bij<br />

merries die nog diep in de anoestrus verkeren<br />

is nauwelijks succesvol. <strong>De</strong> technieken<br />

beschreven voor <strong>het</strong> stimuleren<br />

<strong>van</strong> cycliciteit bij een merrie in de transitionele<br />

fase zijn:<br />

Langdurige behandeling met een GnRHanaloog:<br />

<strong>De</strong> kern <strong>van</strong> anoestrus is een<br />

verminderde GnRH-afgifte en <strong>het</strong> is dus<br />

logisch dat de cyclus op gang gebracht<br />

kan worden door <strong>het</strong> toedienen <strong>van</strong> een<br />

GnRH-analoog. Anderzijds is <strong>het</strong> fysiologisch<br />

patroon <strong>van</strong> GnRH stimulatie<br />

moeilijk te imiteren daar de GnRH-afgifte<br />

pulsatiel is en <strong>het</strong> hormoon direct in<br />

hoge concentraties <strong>van</strong> de hypothalamus<br />

naar de hypofyse gevoerd wordt. Alhoewel<br />

<strong>het</strong> mogelijk is om GnRH-analogen<br />

pulsatiel toe te dienen is <strong>het</strong> gemakkelijker<br />

om GnRH continu toe te dienen<br />

via een implantaat. Helaas zijn er op dit


moment in Nederland geen commerciëel<br />

verkrijgbare implantaten geregistreerd<br />

voor <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. In sommige landen wordt<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> voor de mens ontwikkelde<br />

implantaten, waar<strong>van</strong> de helft<br />

reeds voldoende is om een <strong>paard</strong> gedurende<br />

ongeveer 10 dagen continu te stimuleren.<br />

Alhoewel <strong>het</strong> voor de hand ligt<br />

om implantaten, die deslorelin afgeven<br />

gedurende 2-3 dagen en ontwikkeld zijn<br />

voor <strong>het</strong> induceren <strong>van</strong> ovulatie, voor<br />

dit doel te gebruiken, zijn de ervaringen<br />

hiermee wisselend. Ovulatie wordt bespoedigd<br />

als de merrie al bijna aan <strong>het</strong><br />

ovuleren is, terwijl <strong>het</strong> lijkt alsof soms<br />

<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> cycliciteit nog verder<br />

vertraagd wordt. Een alternatief is <strong>het</strong><br />

herhaaldelijk inspuiten <strong>van</strong> een kortwerkend<br />

GnRH-analoog (bijvoorbeeld<br />

2 dagen achtereen 3 doseringen per dag<br />

<strong>van</strong> 20 µg buserelin i.m.). Het grootste<br />

nadeel <strong>van</strong> alle GnRH-stimulatieprotocollen<br />

is de hoge prijs er<strong>van</strong>. Als na 10<br />

dagen GnRH-stimulatie geen duidelijke<br />

vooruitgang te bespeuren is is voortzetting<br />

<strong>van</strong> de behandeling zinloos.<br />

“Progestagen withdrawal”: <strong>De</strong> gedachte<br />

achter progesteronbehandeling tijdens de<br />

transitionele fase is dat de merrie in dit<br />

stadium voldoende FSH afgeeft om follikels<br />

te ontwikkelen, maar te weinig LH<br />

produceert om een ovulatie-inducerende<br />

LH piek te vormen. Het toedienen <strong>van</strong><br />

progesteron zou de afgifte, maar niet de<br />

productie, <strong>van</strong> hypofysair LH remmen.<br />

Een 10-daagse progesteronkuur (bijvoorbeeld<br />

0,044 mg/kg LG altrenogest dagelijks<br />

per os) zou aldus een ophoping <strong>van</strong><br />

LH in de hypofyse veroorzaken wat na<br />

<strong>het</strong> ineens stoppen <strong>van</strong> de progesterontoediening<br />

hopelijk voldoende is om een<br />

LH piek te laten plaatsvinden. Recentelijk<br />

wordt echter betwist of deze gang <strong>van</strong><br />

zaken feitelijk juist is. Het zou kunnen<br />

dat de progesteronbehandeling de transi-<br />

tionele fase niet bespoedigt, maar slechts<br />

ervoor zorgt dat <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> de eerste<br />

ovulatie voorspelbaarder wordt.<br />

Dopamine-antagonisten: <strong>De</strong> laatste tijd<br />

is <strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> cycliciteit door<br />

dopamine- antagonisten in <strong>het</strong> nieuws<br />

(bijvoorbeeld 1,1-2,2 mg/kg LG domperidone<br />

per os dagelijks of 0,5 mg/kg LG<br />

sulpiride i.m. dagelijks). <strong>De</strong> antagonisten<br />

zouden <strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> dopamine<br />

wegnemen en dus de cycliciteit<br />

op gang laten komen. In werkelijkheid<br />

geldt net zoals bij de andere behandelingen<br />

dat de resultaten alleen veelbelovend<br />

zijn als een merrie al met de transitionele<br />

fase begonnen is en een follikel <strong>van</strong> minstens<br />

20 mm heeft.<br />

7.4. de oestrisch cylcus<br />

Als een merrie de eerste ovulatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

jaar achter de rug heeft, wordt de oestrische<br />

cyclus in theorie om de 21-22 dagen<br />

herhaald, totdat de merrie drachtig<br />

wordt of de winter weer intreedt. Wat<br />

betreft de fokkerij zijn de belangrijkste<br />

delen <strong>van</strong> de cyclus de oestrus (hengstigheid)<br />

en de ovulatie (dag 0 <strong>van</strong> de cyclus).<br />

Een fertiele ovulatie vindt plaats<br />

bij de hengstige merrie op <strong>het</strong> moment<br />

dat de follikel volledig gerijpt is (in de<br />

meeste gevallen bereikt de follikel een<br />

diameter <strong>van</strong> 35-50 mm voordat deze<br />

ovuleert). <strong>De</strong> ovulatie wordt op gang<br />

gebracht door een snelle stijging <strong>van</strong> de<br />

LH-concentratie, die <strong>het</strong> gevolg is <strong>van</strong><br />

een positieve feedback tussen hypofysair<br />

LH en oestrogeenafgifte door de follikel.<br />

Eigenlijk vindt de LH-piek bij de<br />

merrie 1-3 dagen na de ovulatie plaats.<br />

Klaarblijkelijk is er voorafgaand aan de<br />

piek voldoende LH om de ovulatie te<br />

induceren. Eén <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> de<br />

langdurige LH-piek bij de merrie is een<br />

mogelijke tweede ‘asynchrone’ ovulatie<br />

enkele dagen na de eerste, wat tot een<br />

asynchrone tweeling kan leiden.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 51


Tijdens de ovulatie barst de follikel open<br />

(zie figuur 6), waarna de vrijgekomen<br />

eicel door de eileider naar de plek <strong>van</strong><br />

fertilisatie gevoerd wordt. <strong>De</strong> geleegde<br />

follikel vult zich met bloed en wordt<br />

echografisch zichtbaar als een ‘corpus<br />

haemorrhagicum’. Onder invloed <strong>van</strong><br />

LH wordt dit corpus haemorrhagicum<br />

getransformeerd tot een progesteronproducerend<br />

corpus luteum (CL; <strong>het</strong> gele li-<br />

a b<br />

c d<br />

Fig 6. Echografische beelden <strong>van</strong> typisch ovariële structuren.<br />

a) Eén follikel vlak voor de ovulatie. <strong>De</strong> follikel heeft een diameter <strong>van</strong> 35-50 mm bereikt.<br />

<strong>De</strong> verdikte wand en onregelmatige vorm wijzen op een aankomende ovulatie.<br />

b) Tijdens de ovulatie loopt de follikel leeg. <strong>De</strong> wand is nu heel erg dik en de follikel begint<br />

zich met gespikkeld bloed te vullen.<br />

c) Na <strong>het</strong> vullen met bloed wordt een zogenaamd ‘corpus haemorrhagicum’(CH) gevormd.<br />

d) Het CH wordt onder invloed <strong>van</strong> LH naar een progesteronproducerend corpus luteum<br />

(CL) getransformeerd. <strong>De</strong>ze blijft zitten tot de luteolyse optreedt of, in <strong>het</strong> geval <strong>van</strong><br />

dracht, tot op 60-90 dagen <strong>van</strong> de dracht.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 52<br />

chaam). <strong>De</strong> bloedprogesteronconcentratie<br />

begint vervolgens zo’n 1-2 dagen na<br />

de ovulatie te stijgen. Het progesterongehalte<br />

bereikt zijn piek ongeveer 6-8<br />

dagen na de ovulatie en blijft hoog tot<br />

ongeveer dag 14, wanneer de luteolyse<br />

optreedt. Luteolyse wordt veroorzaakt<br />

door een hormoon uit <strong>het</strong> endometrium,<br />

namelijk prostaglandine F 2 (PGF 2 ),<br />

dat tussen de 14 en de 16 dagen na de


ovulatie in grote pulsen afgegeven wordt.<br />

Hoewel <strong>het</strong> niet helemaal duidelijk is wat<br />

de luteolyse aan<strong>van</strong>kelijk in gang zet, is<br />

<strong>het</strong> nu wel duidelijk dat oxytocine daarbij<br />

een belangrijke rol speelt. Onder de<br />

‘voorbereidende’ invloed <strong>van</strong> progesteron<br />

komen in <strong>het</strong> endometrium receptoren<br />

voor oxytocine tot expressie. Als<br />

de oxytocine-receptoren aanwezig zijn<br />

(<strong>van</strong>af ongeveer dag 10 na de ovulatie),<br />

kan oxytocine afkomstig uit de hypofyse<br />

en <strong>het</strong> endometrium zelf nu de afgifte <strong>van</strong><br />

PGF 2 stimuleren. Op zijn beurt stimuleert<br />

PGF 2 verdere oxytocine afgifte en ontstaat<br />

aldus een positieve feedback, wat<br />

leidt tot de grote pulsen <strong>van</strong> PGF 2 nodig<br />

om <strong>het</strong> CL volledig in regressie te brengen.<br />

Dankzij luteolyse duikt de bloedprogesteronconcentratie<br />

spoedig onder<br />

<strong>het</strong> basale niveau (<strong>van</strong> 1 ng/ml), waarop<br />

<strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> progesteron op<br />

oestrusgedrag en LH-afgifte wegvalt. <strong>De</strong><br />

merrie kan nu dus weer hengstig worden<br />

en een nieuwe ovulatoire follikel ontwikkelen.<br />

Follikelgroei zelf wordt door FSH bevorderd<br />

waar<strong>van</strong> de afgifte niet onderdrukt<br />

wordt door progesteron. Inhibitie <strong>van</strong><br />

FSH-afgifte wordt veroorzaakt door inhibine<br />

en oestrogenen geproduceerd door<br />

de dominante follikel. In werkelijkheid<br />

zijn er per cyclus 2 pieken <strong>van</strong> FSH-productie.<br />

<strong>De</strong> eerste vindt plaats kort na de<br />

ovulatie, wanneer <strong>het</strong> remmende effect<br />

<strong>van</strong> inhibine en oestrogenen verdwijnt.<br />

<strong>De</strong> tweede FSH-piek wordt ongeveer 10<br />

dagen voorafgaand aan de volgende ovulatie<br />

waargenomen. Gerelateerd aan deze<br />

2 pieken <strong>van</strong> FSH-afgifte zijn er ook per<br />

oestrische cyclus twee follikelgroeigolven<br />

waarneembaar. <strong>De</strong> eerste follikelgroeigolf<br />

leidt meestal tot een mid-dioestrische<br />

follikel die niet ovuleert, omdat er<br />

geen LH-piek kan plaatsvinden daar er<br />

nog voldoende progesteron aanwezig is.<br />

<strong>De</strong> tweede follikelgroeigolf leidt echter<br />

tot de ontwikkeling <strong>van</strong> een follikel, die<br />

kort na de luteolyse dominant wordt en<br />

dus meestal wel in een ovulatie eindigt.<br />

Manipulatie <strong>van</strong> de oestrische cyclus<br />

Tijdens <strong>het</strong> dekseizoen is <strong>het</strong> merendeel<br />

<strong>van</strong> de merries regelmatig hengstig. Toch<br />

komen afwijkingen zoals een geprolongeerde<br />

dioestrus of een anovulatoire<br />

follikel vrij vaak voor. <strong>De</strong> fertiliteitsbegeleiding<br />

wordt enorm vergemakkelijkt<br />

door <strong>het</strong> tactisch gebruik <strong>van</strong> hormonen<br />

met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> reguleren <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip<br />

<strong>van</strong> de hengstigheid of de ovulatie.<br />

Regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL ( <strong>het</strong> “hengstig<br />

spuiten”): In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />

met een actief CL <strong>van</strong> minstens 5 dagen<br />

oud kan de dioestrus (of geprolongeerde<br />

dioestrus) ingekort worden met een<br />

PGF 2 analoog (b.v. 11,25 mg of 2 x 7,5<br />

mg luprostiol i.m.). Gedurende de eerste<br />

5 dagen na de ovulatie is <strong>het</strong> CL minder<br />

gevoelig voor PGF 2 en moet er dus<br />

vaker met hogere doseringen gespoten<br />

worden als <strong>het</strong> CL volledig in regressie<br />

moet gaan. Na <strong>het</strong> regulier toedienen <strong>van</strong><br />

een PGF 2 -analoog daalt de progesteronconcentratie<br />

in de loop <strong>van</strong> de volgende<br />

2-3 dagen. <strong>De</strong> merrie wordt dus meestal<br />

3-5 dagen na de PGF 2 -toediening hengstig.<br />

Het exacte moment <strong>van</strong> <strong>het</strong> weer<br />

hengstig worden en <strong>het</strong> ovuleren na<br />

PGF 2 -analoogbehandeling zijn echter<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> de grootste<br />

follikel op <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> toediening.<br />

Bij een merrie met slechts kleine follikels<br />

op <strong>het</strong> moment <strong>van</strong> hengstigspuiten<br />

duurt <strong>het</strong> vrij lang voordat ze kan worden<br />

geïnsemineerd. Als de merrie daarentegen<br />

al een follikel > 35 mm heeft<br />

kan ze heel snel weer ovuleren (binnen<br />

2 dagen) en wel vaak zonder duidelijk<br />

hengstig te worden. Anderzijds, als de<br />

grote follikel al met de regressie begonnen<br />

was, krimpt deze in de loop <strong>van</strong> de<br />

volgende dagen verder in en is de merrie<br />

pas beschikbaar voor inseminatie als de<br />

volgende dominante follikel doorgroeit.<br />

Ovulatie inductie: Bij een hengstige<br />

merrie met een preovulatoire follikel<br />

kan de ovulatie geïnduceerd worden met<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 53


humaan chorionic gonadotrophine (3000 IE<br />

i.v. voor een <strong>paard</strong> <strong>van</strong> 600 kg) daar dit<br />

een LH-achtige werking heeft. Als de<br />

merrie hengstig is met een follikel <strong>van</strong><br />

minstens 35 mm (45 mm bij een Friese<br />

merrie), gecombineerd met duidelijk<br />

oedeem in <strong>het</strong> endometrium, vindt bij<br />

ongeveer 90% <strong>van</strong> de merries de ovulatie<br />

binnen 48 uur na de hCG-toediening<br />

plaats. Daar 75% <strong>van</strong> de merries tussen<br />

24 en 48 uur na hCG-toediening ovuleert<br />

wordt dit hormoon gebruikt om de tijdstippen<br />

<strong>van</strong> ovuleren en insemineren te<br />

synchroniseren. Eén beschreven nadeel<br />

<strong>van</strong> hCG ter inductie <strong>van</strong> de ovulatie is<br />

<strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> antilichamen ertegen<br />

na herhaald gebruik binnen één dekseizoen,<br />

waarna de ovulatie niet meer met<br />

hCG kan worden bewerkstelligd.<br />

Het andere hormoon dat voor <strong>het</strong> opwekken<br />

<strong>van</strong> de ovulatie gebruikt kan worden<br />

is GnRH. Eigenlijk zijn de meeste vloeibare<br />

GnRH-analogen (b.v. buserelin) te<br />

kortwerkend om een ovulatie bij de merrie<br />

te induceren na éénmalige toediening.<br />

Herhaalde toepassing is in de regel<br />

echter voldoende om 75% <strong>van</strong> de merries<br />

binnen 48 uur te laten ovuleren (b.v.<br />

4 doseringen 20 µg buserelin elke 12<br />

uur). Natuurlijk is <strong>het</strong> herhaald toedienen<br />

niet echt praktisch en dus zijn ook<br />

GnRH-analoog bevattende implantaten<br />

ontwikkeld, zoals (niet in Nederland<br />

geregistreerd) een deslorelin-implantaat<br />

dat zijn werkzame stof in de loop <strong>van</strong><br />

48-72 uur uitscheidt. <strong>De</strong>ze implantaten<br />

worden gebruikt in Australië en de<br />

VS voor de inductie <strong>van</strong> de ovulatie bij<br />

hengstige merries met een follikel > 30<br />

mm. Na <strong>het</strong> inbrengen <strong>van</strong> dit implantaat<br />

ovuleert > 80% <strong>van</strong> de merries tussen de<br />

36 en 42 uur later. Er zijn ook geen problemen<br />

met <strong>het</strong> aanmaken <strong>van</strong> antilichamen<br />

ertegen. Anderzijds wordt bij sommige<br />

merries die niet drachtig worden,<br />

na een dergelijke geïnduceerde ovulatie,<br />

de volgende oestrus vertraagd of langdurig<br />

uitgesteld, dankzij een functionele<br />

GnRH ‘overdosis’ wat de FSH en<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 54<br />

LH afgifte tijdelijk kan onderdrukken.<br />

Dit probleem kan voorkomen worden<br />

door <strong>het</strong> inbrengen <strong>van</strong> <strong>het</strong> implantaat<br />

onder <strong>het</strong> vaginaslijmvlies en <strong>het</strong> weer<br />

verwijderen er<strong>van</strong> meteen na de ovulatie.<br />

Onlangs is op de Amerikaanse markt<br />

een nieuw langwerkend vloeibaar deslorelinproduct<br />

verschenen. Tot op heden<br />

lijkt dat product de ovulatie betrouwbaar<br />

op te wekken zonder problemen betreffende<br />

<strong>het</strong> uitstellen <strong>van</strong> de volgende<br />

hengstigheid.<br />

Synchroniseren <strong>van</strong> de oestrus: Het tijdstip<br />

<strong>van</strong> hengstigheid kan ook gemanipuleerd<br />

(uitgesteld of gesynchroniseerd)<br />

worden door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> progestagenen,<br />

bijvoorbeeld <strong>het</strong> dagelijks toedienen<br />

<strong>van</strong> altrenogest (0,044 mg/kg LG<br />

dagelijks per os) gedurende 7-12 dagen,<br />

gevolgd door een éénmalige injectie<br />

met een PGF 2 -analoog (om een eventueel<br />

CL in regressie te doen gaan) zorgt<br />

dat een cyclische merrie gemiddeld 3-<br />

5 dagen later hengstig wordt ongeacht<br />

<strong>het</strong> cyclusstadium. Door <strong>het</strong> toevoegen<br />

<strong>van</strong> oestrogenen aan de behandeling<br />

met progestagenen wordt de follikelontwikkeling<br />

ook onderdrukt en kan<br />

nauwkeuriger bepaald worden wanneer<br />

de volgende ovulatie plaats zal vinden.<br />

<strong>De</strong>rgelijke combinatie-preparaten zijn<br />

echter niet commerciëel verkrijgbaar en<br />

deze combinatie wordt nauwelijks in de<br />

praktijk gebruikt.<br />

Superovulatie: In <strong>het</strong> verleden dacht<br />

men dat superovulatie bij de merrie onmogelijk<br />

was om een aantal redenen,<br />

namelijk 1) merries zijn minder gevoelig<br />

voor commerciële gonadotrophinen<br />

dan andere diersoorten, 2) de preovulatoire<br />

follikel bij de merrie is zeer groot<br />

(35-50 mm) en 3) <strong>het</strong> ovarium <strong>van</strong> een<br />

merrie is “binnenstebuiten” gebouwd<br />

met als gevolg een strak kapsel (de tunica<br />

albuginea) eromheen en erbinnen<br />

beperkte ruimte voor de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> meerdere follikels. Recentelijk is


gebleken dat superovulatie bij de merrie<br />

wel degelijk mogelijk is. Toch zijn commerciëel<br />

bruikbare aantallen ovulaties<br />

alleen mogelijk na <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> gonadotrophinen<br />

geëxtraheerd uit hypofyses<br />

afkomstig <strong>van</strong> andere <strong>paard</strong>en. Een<br />

gemiddeld aantal <strong>van</strong> 3-4 ovulaties en 2<br />

embryo’s per oestrus kan bereikt worden<br />

bij dagelijkse toediening <strong>van</strong> gonadotrophinen<br />

<strong>van</strong>af dag 6 na de ovulatie. <strong>De</strong><br />

eerste dosering wordt tegelijk gegeven<br />

met een PGF 2 -analoog om <strong>het</strong> CL in regressie<br />

te doen gaan. Gonadotrophinen<br />

geëxtraheerd uit hypofyses <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en<br />

(verrijkt ten aanzien <strong>van</strong> de FSH-fractie)<br />

zijn inmiddels in sommige landen (b.v.<br />

Canada, VS) te koop maar zijn duur (ongeveer<br />

500 US $ per cyclus).<br />

a b<br />

Fig 7. Typisch echografische beelden <strong>van</strong> de uterus onder invloed <strong>van</strong> verschillende ovariële<br />

steroïdhormonen:<br />

a) Gedurende de hengstigheid zorgen oestrogenen afkomstig <strong>van</strong> de dominante follikel voor<br />

oedeem <strong>van</strong> de uteruswand, wat leidt tot <strong>het</strong> karakteristieke beeld <strong>van</strong> <strong>het</strong> “karrenwiel”. In<br />

de meeste gevallen, neemt dit oedeem af <strong>van</strong>af 1-2 dagen voorafgaand aan de ovulatie en<br />

wordt <strong>het</strong> dus vaak gebruikt als een teken <strong>van</strong> een naderende ovulatie.<br />

b) Onder de invloed <strong>van</strong> progesteron (b.v. tijdens de vroege dracht of dioestrus) is de uterus<br />

steviger en dus kleiner <strong>van</strong> om<strong>van</strong>g en is de echografische doorsnee homogeen.<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> begint de placentavorming<br />

verrassend laat en wel <strong>van</strong>af de 40 ste dag<br />

<strong>van</strong> de dracht (zie figuur 8). Er zijn een<br />

aantal belangrijke tijdstippen waarop de<br />

zich ontwikkelende vrucht zijn aanwezigheid<br />

aan zijn moeder kenbaar moet<br />

maken om te zorgen dat de dracht normaal<br />

verloopt.<br />

7.5. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de dracht<br />

Evenals bij andere zoogdieren is <strong>het</strong> in<br />

stand houden <strong>van</strong> de dracht bij de merrie<br />

afhankelijk <strong>van</strong> progesteron. Progesteron<br />

is onder andere nodig om te zorgen<br />

voor <strong>het</strong> gesloten houden <strong>van</strong> de cervix<br />

en om de secretie <strong>van</strong> ‘uteriene melk’ te<br />

stimuleren (zie figuur 7). Uteriene melk<br />

bestaat uit eiwitrijk secretum afgegeven<br />

door de endometriale klierbuizen en is<br />

een essentieel voedingsmiddel voor de<br />

conceptus voorafgaande aan <strong>het</strong> vormen<br />

<strong>van</strong> de “echte” placenta (allantochorionendometriuminterdigitatie).<br />

Passage door de eileider: Alleen levensvatbare<br />

embryo’s worden door de eileider<br />

naar de uterus vervoerd. Onbevruchte<br />

eicellen blijven in <strong>het</strong> oviduct zitten<br />

waar ze in de loop <strong>van</strong> tijd afgebroken<br />

worden. Het selectieve transport is een<br />

gevolg <strong>van</strong> prostaglandine E 2 productie<br />

door <strong>het</strong> embryo. Vanaf ongeveer dag<br />

4 na de bevruchting begint <strong>het</strong> embryo<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 55


a b<br />

c d<br />

Fig 8.<br />

a) Een 36 dagen oude conceptus. Rechts beneden in beeld is <strong>het</strong> allantochorion (AC) zichtbaar<br />

– deze is sterk doorbloed en <strong>van</strong>af dag 40 <strong>van</strong> de dracht vormt deze de definitieve placenta,<br />

welke gedurende de laatste 7-8 maanden <strong>van</strong> de dracht een belangrijke bron is <strong>van</strong> progesteron,<br />

relaxine en oestrogenen (de laatsten in combinatie met de foetus). Rechts in beeld is <strong>het</strong> dubbellaags<br />

chorion <strong>van</strong> de dooierzak (yolk sac: YS) en daarbinnen <strong>het</strong> embryo zelf zichtbaar. Op de<br />

grens tussen allantochorion en chorion is een witte band zichtbaar – de ‘chorionic girdle’. Rond<br />

dag 36 maakt de girdle zich los <strong>van</strong> de vruchtvliezen en plakt <strong>het</strong> vast aan <strong>het</strong> endometrium om<br />

de tijdelijke endocriene organen, de ‘endometrial cups’ te vormen.<br />

b) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> de binnenkant <strong>van</strong> de uterus bij een merrie die rond dag 40 <strong>van</strong> de<br />

dracht haar vrucht verloor. <strong>De</strong> gelige structuren zijn de endometriumcups die tussen ongeveer<br />

36 en 120 dagen <strong>van</strong> de dracht equine chorionic gonadotrophine (eCG) maken. Dit stimuleert<br />

de luteinisatie <strong>van</strong> follikels aanwezig in de ovaria en zorgt dat de corpora lutea in stand gehouden<br />

worden.<br />

c) Secundaire (of accessoire) corpora lutea in <strong>het</strong> ovarium <strong>van</strong> een 45 dagen drachtige merrie.<br />

<strong>De</strong>ze zijn door eCG gestimuleerd en in stand gehouden en ze zorgen dat er voldoende progesteron<br />

aanwezig is om de dracht te behouden, totdat de placenta de rol in de progestageenproductie<br />

overneemt.<br />

d) Echografisch beeld <strong>van</strong> dag 40 <strong>van</strong> de dracht. Slechts een zeer klein restant <strong>van</strong> de dooierzak<br />

blijft over (in de basis <strong>van</strong> de navelstreng). <strong>De</strong> foetus heeft duidelijk een hoofd en benen en zit<br />

binnen een kleine amnionblaas. <strong>De</strong> grotere omringende blaas is de allantois.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 56


prostaglandines te maken, waaronder<br />

PGE 2 . Dit PGE 2 zorgt ervoor dat de ampullary-isthmic<br />

kringspier relaxeert. Als<br />

gevolg daar<strong>van</strong> wordt <strong>het</strong> embryo <strong>van</strong> de<br />

plek <strong>van</strong> fertilisatie (ampullary-isthmic<br />

overgang) door de oviductisthmus vervoerd.<br />

Het komt op dag 5-6 in de uterus<br />

aan.<br />

a b<br />

Fig 9.<br />

a) Maternale herkenning <strong>van</strong> de dracht. Gedurende de mobiele fase (dag 10-16) moet <strong>het</strong> <strong>paard</strong>enembryo<br />

door de hele uterus migreren om de afgifte <strong>van</strong> <strong>het</strong> endometriale prostaglandine F2<br />

te remmen. Alhoewel nog niet bekend is welke door <strong>het</strong> embryo geproduceerde factoren voor<br />

de maternale herkenning zorgen, is wel duidelijk dat <strong>het</strong> belangrijkste effect is <strong>het</strong> onderdrukken<br />

<strong>van</strong> de expressie <strong>van</strong> receptoren voor oxytocine. Verder wordt de migratie <strong>van</strong> <strong>het</strong> sferisch<br />

embryo door myometriumcontracties bevorderd, die door prostaglandines en/of oestrogenen<br />

afkomstig <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo gestimuleerd worden.<br />

b) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> een sferisch dag 14 <strong>paard</strong>enembryo binnen de uterus.<br />

sie gaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL tussen de 14 e en 16 e<br />

dag na de ovulatie moet voorkomen. Alhoewel<br />

de identiteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> biochemisch<br />

signaal <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo ter remming <strong>van</strong><br />

de afgifte <strong>van</strong> PGF 2 door <strong>het</strong> endometrium<br />

nog niet bekend is, geldt dit niet voor<br />

<strong>het</strong> mechanisme ter preventie <strong>van</strong> de luteolyse.<br />

Tussen dag 10 en 16 migreert<br />

<strong>het</strong> embryo door <strong>het</strong> hele uteruslumen.<br />

<strong>De</strong>ze migratie wordt gedreven door myometriumcontracties,<br />

die gestimuleerd<br />

worden door prostaglandinen afgegeven<br />

door <strong>het</strong> embryo zelf. <strong>De</strong> embryomigratie<br />

is essentieel om PGF 2 -productie<br />

door <strong>het</strong> endometrium te remmen. Als<br />

de migratie belemmerd wordt (b.v. door<br />

Maternale dracht herkenning (zie figuur<br />

9): Gedurende de eerste 35 dagen<br />

<strong>van</strong> de dracht wordt progesteron uitsluitend<br />

door <strong>het</strong> primaire corpus luteum<br />

geproduceerd. Aangezien progesteron<br />

essentieel is voor <strong>het</strong> instandhouden <strong>van</strong><br />

de dracht is <strong>het</strong> <strong>van</strong>zelfsprekend dat de<br />

groeiende vrucht <strong>het</strong> cyclisch in regres-<br />

de aanwezigheid <strong>van</strong> een grote endometriumcyste<br />

(zie figuur 10) in de basis<br />

<strong>van</strong> een uterus-hoorn) dan wordt de<br />

PGF 2 -afgifte onvoldoende geremd, met<br />

als gevolg <strong>het</strong> alsnog in regressie gaan<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> CL. Het zal duidelijk zijn dat de<br />

merrie dan weer hengstig wordt en haar<br />

dracht verliest. Het embryogeïnitieerde<br />

remmen <strong>van</strong> de PGF 2 -productie wordt<br />

met name veroorzaakt door de inhibitie<br />

<strong>van</strong> de cyclisch optredende toename<br />

in de gevoeligheid voor oxytocine. Het<br />

endometrium is daardoor niet meer in<br />

staat om PGF 2 af te geven als reactie<br />

op stimulatie door oxytocine. Als de levensduur<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> primaire CL éénmaal<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 57


a b<br />

Fig 10.<br />

a) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> grote endometriumcysten in de uterus <strong>van</strong> een merrie. Grote cysten<br />

kunnen de migratie <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo belemmeren en daardoor tot <strong>het</strong> uitblijven <strong>van</strong> de maternale<br />

herkenning leiden.<br />

b) Een dracht die zich gefixeerd heeft tussen een aantal dikwandige cysten. Omdat de cysten geen<br />

actieve endometriumklierbuizen bevatten, zijn ze geen geschikte omgeving voor <strong>het</strong> vormen<br />

<strong>van</strong> een placenta.<br />

geprolongeerd is dan blijft dat nog minimaal<br />

60-90 dagen progesteron afgeven.<br />

Ontwikkeling <strong>van</strong> de endometrial cups:<br />

Vanaf ongeveer 25 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />

begint een gespecialiseerde band trophectoderm<br />

cellen zich te vormen op de<br />

overgang tussen de dooierzak en de snel<br />

groeiende allantois. <strong>De</strong>ze band wordt de<br />

“chorionic girdle” genoemd. <strong>De</strong> cellen<br />

<strong>van</strong> de chorionic girdle vermeerderen<br />

zich zeer snel, waardoor ze een dikke<br />

laag vormen. Rond de 36 ste dag <strong>van</strong> de<br />

dracht laat de hele chorionic girdle los<br />

<strong>van</strong> de vruchtvliezen en plakt vast aan<br />

<strong>het</strong> endometrium. Gedurende de volgende<br />

paar dagen breken deze cellen door<br />

<strong>het</strong> epitheel <strong>van</strong> <strong>het</strong> endometrium heen,<br />

waarna ze in <strong>het</strong> endometrium zich als<br />

zelfstandig tijdelijk endocrien orgaan,<br />

de endometrial cups, gaan ontwikkelen.<br />

<strong>De</strong>ze endometrial cups scheiden equine<br />

chorionic gonadotrophine (eCG) af. eCG<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 58<br />

is een LH-achtig hormoon dat <strong>het</strong> ovuleren<br />

of luteïniseren <strong>van</strong> follikels, aanwezig<br />

in de ovaria, induceert (FSH afgifte<br />

en follikelgroei gaan gewoon door gedurende<br />

de eerste maanden <strong>van</strong> de dracht).<br />

Op deze manier wordt voor een tweede<br />

progesteronbron gezorgd. Daar de endometrial<br />

cups lichaamsvreemd zijn vindt<br />

een forse celgemediëerde “transplantatiereactie”<br />

plaats, waardoor de endometrial<br />

cups afgestoten zullen worden.<br />

Rond 120 dagen <strong>van</strong> de dracht zijn de<br />

endometrial cups volledig verdwenen<br />

en is de circulerende concentratie eCG<br />

weer nihil met als gevolg <strong>het</strong> ontbreken<br />

<strong>van</strong> verdere ondersteuning <strong>van</strong> ovariële<br />

CL functie en dito progesteronproductie.<br />

Vervolgens daalt de ovariële progesteronafgifte<br />

tot basaal in de loop <strong>van</strong> de<br />

volgende 30-60 dagen. Aangezien eCG<br />

alleen gemaakt wordt als een vrucht<br />

de eerste 35-40 dagen overleeft, wordt


de concentratie eCG in <strong>het</strong> bloed soms<br />

gebruikt als een drachtigheidstest. Anderzijds<br />

zijn eCG en de accessoire corpora<br />

lutea niet essentieel om de dracht in<br />

stand te houden. Sommige merries maken<br />

zeer weinig eCG en geen accessoire<br />

corpora lutea, terwijl de dracht in stand<br />

blijft. Aangezien de endometrial cups<br />

blijven bestaan, zelfs als de vrucht iets<br />

later afsterft, geeft een positieve eCGtest<br />

alleen aan dat een merrie tenminste<br />

36 dagen drachtig is geweest, zonder garantie<br />

op een levende vrucht.<br />

Placentale progestagenenproductie: Ergens<br />

tussen de 30 en 60 dagen <strong>van</strong> de<br />

dracht begint <strong>het</strong> allantochorion (later<br />

de placenta) ook verschillende progestagenen<br />

aan te maken (met name 5pregnanes).<br />

Alhoewel progesteron zelf<br />

niet in grote hoeveelheden door de placenta<br />

gemaakt wordt, lijken de andere<br />

progestagenen vergelijkbare effecten te<br />

hebben. Dit verklaart waarom een merrie<br />

drachtig blijft alhoewel er <strong>van</strong>af 150<br />

dagen <strong>van</strong> de dracht weinig progesteron<br />

aanwezig is (wel veel 5-pregnanes).<br />

Vanaf 80-100 dagen <strong>van</strong> de dracht is de<br />

placenta in staat om voldoende progestagenen<br />

te maken om zelfstandig de dracht<br />

in stand te houden. Gedurende de laatste<br />

maand <strong>van</strong> de dracht stijgt zowel de<br />

progesteron- als de 5-pregnaneconcentratie<br />

in <strong>het</strong> bloed. Vlak voor de partus<br />

dalen de concentraties <strong>van</strong> alle progestagenen<br />

vrij snel.<br />

Bloedoestrogeenconcentraties tijdens de<br />

dracht: eCG stimuleert de primaire en<br />

secundaire corpora lutea niet alleen tot<br />

afgifte <strong>van</strong> progesteron, maar ook <strong>van</strong><br />

oestrogenen. Als gevolg daar<strong>van</strong> stijgen<br />

de concentraties oestrogeenconjugaten<br />

in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong>af ongeveer 35-40 dagen<br />

<strong>van</strong> de dracht. Vanaf 70-80 dagen <strong>van</strong> de<br />

dracht gaan de concentraties oestrogeenconjugaten<br />

nog verder omhoog en zijn<br />

nu <strong>van</strong> foeto-placentale oorsprong, inclusief<br />

de specifieke oestrogenen equilin<br />

en equilinin <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Alhoewel de<br />

oestrogenen door de placenta afgegeven<br />

worden, zijn ze een combinatie-product<br />

<strong>van</strong> foetus en placenta. Vanaf 80 dagen<br />

<strong>van</strong> de dracht groeien de foetale gonaden<br />

enorm en blijven ze vergroot tot<br />

vlak voor de partus. <strong>De</strong> vergrote foetale<br />

gonaden maken steroïde precursors, die<br />

door de placenta omgezet worden in oestrogenen<br />

(d.m.v. aromatisatie). <strong>De</strong> biologische<br />

functie <strong>van</strong> deze oestrogenen<br />

is eigenlijk niet bekend, maar ze spelen<br />

mogelijk een rol bij <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong><br />

de bloedstroom door de placenta. <strong>De</strong><br />

hoge oestronsulfaatconcentratie is zowel<br />

in de urine als in <strong>het</strong> bloed te meten en is<br />

<strong>van</strong>af dag 60-80 <strong>van</strong> de dracht een bruikbare<br />

test om niet alleen aan te geven dat<br />

een merrie drachtig is, maar ook dat de<br />

vrucht leeft.<br />

Placentale relaxine-productie: Relaxine<br />

wordt ook door de placenta gemaakt,<br />

<strong>van</strong>af ongeveer 80 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />

en de bloedrelaxine-concentratie blijft<br />

verhoogd tot kort na de partus. <strong>De</strong> klinische<br />

rele<strong>van</strong>tie is dat de relaxine-concentratie<br />

daalt als er iets met de placenta<br />

aan de hand is. Gedurende de laatste 7<br />

weken <strong>van</strong> een normale dracht variëren<br />

de circulerende relaxine-concentraties<br />

tussen de 45-85 ng/ml. In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong><br />

een placentitis of een andere placentale<br />

afwijking zijn ze veel lager. Alhoewel<br />

relaxine nog niet op grote schaal gebruikt<br />

wordt als indicator <strong>van</strong> placentale<br />

disfunctie zou dit dus wel een mogelijkheid<br />

voor de toekomst kunnen zijn.<br />

Hormonale ondersteuning <strong>van</strong> de<br />

dracht<br />

Vroeg embryonale sterfte (VES) is een<br />

vaak voorkomend probleem. Ongeveer<br />

10% <strong>van</strong> alle drachten, vastgesteld op<br />

dag 14-18, zijn reeds voor dag 35 afgebroken.<br />

Bij merries boven de 14 jaar is<br />

de kans op vroeg embryonale sterfte nog<br />

hoger (> 30%). In veel gevallen is de<br />

oorzaak <strong>van</strong> de VES waarschijnlijk een<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 59


afwijkende vrucht, maar in andere gevallen<br />

zou de oorsprong kunnen liggen<br />

in een ongewenste luteolyse. In theorie<br />

kan luteolyse een gevolg zijn <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

falen <strong>van</strong> maternale drachtherkenning,<br />

toxinaemie, endometritis of stress. Toxinaemie<br />

resulteert vaak in <strong>het</strong> vrijkomen<br />

<strong>van</strong> PGF 2 uit weefsels anders dan de reproductie-tractus<br />

(b.v. digestie-kanaal),<br />

wat leidt tot regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL. <strong>De</strong><br />

diagnose luteolyse wordt bevestigd door<br />

een bloedprogesteronconcentratie lager<br />

dan 2 ng/ml. Een drachtige merrie met<br />

een slappe, oedemateuze uterus en cervix<br />

en geen echografisch zichtbaar CL moet<br />

als zeer risicovol ten aanzien <strong>van</strong> VES<br />

beschouwd worden (zie figuur 11). Aangezien<br />

een jong embryo niet meer dan 3<br />

dagen zonder progesteron kan overleven<br />

moet progesteronsuppletie onmiddellijk<br />

beginnen als er twijfels over <strong>het</strong> progesterongehalte<br />

zijn. Als <strong>van</strong> een merrie<br />

bekend is dat zij herhaald VES vertoont<br />

als gevolg <strong>van</strong> luteolyse is <strong>het</strong> verstandig<br />

om met progesteronsuppletie <strong>van</strong>af ongeveer<br />

dag 6 <strong>van</strong> de dracht te beginnen.<br />

Als progesteronsuppletie eenmaal begonnen<br />

is behoort <strong>het</strong> volgehouden te<br />

worden totdat de endogene progesteronproductie<br />

toereikend is om de dracht<br />

in stand te houden. In <strong>het</strong> algemeen is<br />

er dus na dag 100 <strong>van</strong> de dracht geen<br />

noodzaak meer tot progesteronsuppletie.<br />

Eerder stoppen met progesteronbehandeling<br />

kan alleen als er met zekerheid<br />

aangetoond is dat de progesteronproductie<br />

door de accessoire corpora lutea voldoende<br />

is. Overigens leidt behandeling<br />

met altrenogest niet tot positieve testresultaten<br />

in de meeste progesteronassays<br />

(oftewel er is nauwelijks kruisreactiviteit<br />

met endogeen progesteron) en laat<br />

deze behandeling een eventuele meting<br />

<strong>van</strong> de endogene progesteronconcentratie<br />

onverlet. Aan <strong>het</strong> eind <strong>van</strong> de progesteronsuppletie<br />

wordt geadviseerd om<br />

de dosering in de loop <strong>van</strong> 10-14 dagen<br />

af te bouwen, zodat een mogelijke onderdrukking<br />

<strong>van</strong> endogene progesteron-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 60<br />

afgifte kan herstellen. Belangrijk is op<br />

te merken dat slechts een zeer beperkt<br />

aantal commerciëel verkrijgbare progesteronpreparaten<br />

in staat is om de dracht<br />

in stand te houden. Tot op heden gold<br />

dit alleen voor progesteron-in-olie (><br />

200 ng/ml dagelijks i.m.) en altrenogest<br />

(0,044 mg/kg per os dagelijks). Recentelijk<br />

is er een nieuw depot-progesteronpreparaat<br />

aan toegevoegd, verkrijgbaar<br />

op de Amerikaanse markt, dat slechts<br />

één keer in de 7 dagen i.m. kan worden<br />

toegediend. In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />

met kans op toxinaemie (b.v. door koliek)<br />

later in de dracht (> dag 100) is <strong>het</strong><br />

advies om toch met progesteron te behandelen.<br />

Alhoewel de placenta zelf al<br />

voldoende progesteron zou moeten maken<br />

wordt aangenomen dat <strong>het</strong> exogeen<br />

toegediende progesteron <strong>het</strong> risico op<br />

PGF 2 -gestimuleerde uteruscontracties<br />

vermindert.<br />

In enkele studies wordt aangegeven<br />

dat een éénmalige toediening <strong>van</strong> een<br />

GnRH-analoog (buserelin 40µg i.m.) de<br />

kans op dracht verhoogt en de incidentie<br />

<strong>van</strong> VES vermindert. Het exacte effect<br />

<strong>van</strong> de betreffende GnRH-behandeling<br />

is echter onbekend. Wel is bekend dat<br />

<strong>het</strong> een LH-afgifte stimuleert, maar er<br />

is geen bewijs dat deze LH-afgifte de<br />

progesteronproductie verhoogt of de<br />

PGF 2 -afgifte vermindert. Aangezien<br />

behandeling met LH-achtig hCG tijdens<br />

de vroege dracht tot <strong>het</strong> in regressie<br />

gaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL en <strong>het</strong> opbreken <strong>van</strong> de<br />

dracht leidt, is <strong>het</strong> moeilijk om GnRHbehandeling<br />

voor deze indicatie in de<br />

praktijk aan te bevelen.<br />

Hormonaal afbreken <strong>van</strong> de dracht<br />

Gedurende de eerste 30 dagen <strong>van</strong><br />

de dracht is in de meeste gevallen een<br />

éénmalige behandeling met een PGF 2 -<br />

analoog (b.v. 11,25 mg luprostiol) voldoende<br />

om de hengstigheid te induceren<br />

en dus de dracht tot een einde te brengen.<br />

Als de merrie binnen 3 dagen na de<br />

behandeling weer ovuleert is <strong>het</strong> theore-


a b<br />

c d<br />

Fig 11. Echografische beelden <strong>van</strong> vroege dracht.<br />

a) Een normale vruchtblaas op dag 16, die nog sferisch is. In dit stadium is alleen de dooierzak te<br />

zien.<br />

b) Dag 28 <strong>van</strong> de dracht. Nu is de vrucht zelf duidelijk te zien. Onder de vrucht is de allantois, die<br />

later de definitieve placenta gaat vormen, aan <strong>het</strong> uitbreiden. Boven de vrucht is de dooierzak<br />

nog aanwezig, deze krimpt in de loop <strong>van</strong> de komende dagen totdat slechts een klein resterend<br />

deel binnen de navelstreng overblijft.<br />

c) Een vruchtblaas op dag 16 <strong>van</strong> de dracht in een oedemateuze uterus. Dit is een duidelijk teken<br />

dat <strong>het</strong> corpus luteum niet in stand is gehouden. In zo’n geval moet exogene progesteronsuppletie<br />

direct gestart worden, opdat de overlevingskans <strong>van</strong> de vrucht vergroot wordt.<br />

d) Tweelingdracht op dag 16. Omdat tweelingdracht bij de merrie bijna nooit voldragen wordt,<br />

maar meestal leidt tot abortus ergens tussen de 7e en de 9e maand, wordt geadviseerd om<br />

de merrie vroeg op dracht te controleren (dag 14-16) en één <strong>van</strong> de vruchtblazen manueel te<br />

destrueren. Aangezien de vruchtblazen op dit tijdstip nog mobiel zijn, ook als ze tegen elkaar<br />

aanliggen, zijn ze meestal uit elkaar te masseren, zodat bij destructie <strong>van</strong> de één de ander ges<strong>paard</strong><br />

blijft.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 61


tisch natuurlijk mogelijk dat de vrucht<br />

<strong>het</strong> toch overleeft. Na <strong>het</strong> vormen <strong>van</strong><br />

de endometrial cups is <strong>het</strong> afbreken <strong>van</strong><br />

de corpora lutea moeilijker omdat deze<br />

door eCG ondersteund worden. Om de<br />

progesteronconcentratie tot basaal te laten<br />

dalen tussen 30 en 150 dagen <strong>van</strong> de<br />

dracht is <strong>het</strong> noodzakelijk om een merrie<br />

herhaaldelijk met een PGF 2 -analoog te<br />

behandelen, b.v. dagelijks gedurende 3-5<br />

dagen. Alhoewel <strong>het</strong> na 150 dagen nog<br />

mogelijk is om de dracht met herhaalde<br />

PGF 2 -analooginjecties af te breken<br />

wordt dit niet geadviseerd. Het veulen<br />

is dan vrij groot en <strong>het</strong> risico op onvoldoende<br />

cervix-ontsluiting met als gevolg<br />

problemen met <strong>het</strong> verwijderen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

veulen is dan aanzienlijk. Rond de 150<br />

dagen wordt sowieso geadviseerd om<br />

de cervixontsluiting te bevorderen door<br />

middel <strong>van</strong> geduldige manuele dilatatie<br />

en <strong>het</strong> insmeren met een PGE 2 bevattende<br />

gel of tablet.<br />

7.6. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de partus<br />

Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong> onduidelijk hoe precies<br />

de verschillende hormonale veranderingen<br />

de partus op gang brengen.<br />

Wel is bekend dat de veranderingen die<br />

dit proces bij andere zoogdieren in gang<br />

zetten, verrassend laat in de dracht bij<br />

de merrie plaatsvinden. <strong>De</strong> toenemende<br />

foetale ACTH- en corticosteroïdenconcentraties,<br />

die vermoedelijk de foetale<br />

maturatie en de partus initiëren, stijgen<br />

bijvoorbeeld slechts 2-3 dagen voorafgaande<br />

aan de partus. Het is ook niet bekend<br />

of, evenals bij andere diersoorten,<br />

foetale corticosteroïden zorgen voor de<br />

omzetting <strong>van</strong> progesteron in oestrogenen<br />

bij de merrie. Niettemin dalen de<br />

maternale bloedprogestageenconcentraties<br />

(progesteron en 5-pregnane) 24-48<br />

voor de partus en hoewel de oestrogeenconcentratie<br />

ook daalt is <strong>het</strong> duidelijk<br />

dat foetale-placentale oestrogenen noodzakelijk<br />

zijn voor <strong>het</strong> doorzetten <strong>van</strong> de<br />

partus. Vermoed wordt dat de dalende<br />

progestageen- en relaxine-concentraties<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 62<br />

samenwerken met de nog aanwezige<br />

oestrogenen om de myometriumreactiviteit<br />

te verhogen. Op basaal niveau<br />

is de toenemende myometriumreactiviteit<br />

waarschijnlijk een gevolg <strong>van</strong> de<br />

oestrogeengestimuleerde vorming <strong>van</strong><br />

oxytocine-receptoren en intercellulaire<br />

communicatie der gladde spiercellen in<br />

<strong>het</strong> endometrium. Oestrogenen zorgen<br />

waarschijnlijk ook voor een stijgende<br />

lokale productie <strong>van</strong> zowel oxytocine als<br />

PGF 2 in de uterus, welke beide laatstgenoemde<br />

hormonen verantwoordelijk<br />

zijn voor de myometriumcontracties<br />

voorafgaande en tijdens de partus. Vlak<br />

voor de partus beginnen de uterus en de<br />

placenta samen PGE 2 en PGF 2 af te gegeven.<br />

PGE 2 speelt een belangrijke rol in<br />

de ontsluiting <strong>van</strong> de cervix en PGF 2 is<br />

voornamelijk betrokken bij <strong>het</strong> stimuleren<br />

<strong>van</strong> myometriumcontracties. Tijdens<br />

de uitdrijvingsfase <strong>van</strong> de partus (en de<br />

nageboorte) wordt er waarschijnlijk een<br />

positieve feedback gevormd, waarbij<br />

PGF 2 de afgifte <strong>van</strong> oxytocine door de<br />

hypothalamus (en endometrium) stimuleert<br />

en oxytocine de PGF 2 -afgifte door<br />

de uterus bevordert. <strong>De</strong> resulterende<br />

forse pulsen <strong>van</strong> PGF 2 en oxytocine<br />

zijn nodig om zowel <strong>het</strong> veulen als de<br />

nageboorte uit te drijven.<br />

Inductie <strong>van</strong> de partus<br />

Het ‘te vroeg’ opwekken <strong>van</strong> de partus<br />

leidt bijna altijd tot een prematuur en<br />

verminderd levensvatbaar veulen. Als<br />

een partus opgewekt moet worden verdient<br />

<strong>het</strong> de voorkeur de inductie uit te<br />

stellen totdat er duidelijke tekenen zijn<br />

dat <strong>het</strong> veulen voldragen is (drachtduur<br />

>320 dagen: maternale veranderingen<br />

zoals verslapping <strong>van</strong> de bekkenbanden,<br />

vulva en cervix en een uier gevuld met<br />

biest). <strong>De</strong> beste indicator <strong>van</strong> voldragenheid<br />

is echter een verandering in de<br />

elektrolytenconcentraties in <strong>het</strong> uiersecretum.<br />

Voorafgaand aan de foetale maturatie<br />

zijn de kalium- (< 20 mmol/l) en<br />

calciumconcentraties (< 4 mmol/l) laag


en de natriumconcentratie (> 100 mmol/<br />

l) hoog. Een aantal dagen voorafgaande<br />

aan de partus begint de kaliumconcentratie<br />

te stijgen en de natriumconcentratie te<br />

dalen. Als de kaliumconcentratie gelijk<br />

of hoger is dan die <strong>van</strong> natrium wordt<br />

de partus binnen enkele dagen verwacht<br />

en kan er <strong>van</strong> uit gegaan worden dat <strong>het</strong><br />

veulen al begonnen is met de maturatie<br />

en dus een redelijke overlevingskans<br />

heeft. Als de calciumconcentratie in de<br />

biest vervolgens ook gestegen is (> 10<br />

mmol/l) wordt <strong>het</strong> veulen binnen 48 uur<br />

verwacht en is <strong>het</strong> veulen in theorie klaar<br />

om geboren te worden. Er kunnen echter<br />

vergelijkbare veranderingen plaatsvinden<br />

in <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> placenta-problemen<br />

(b.v. placentitis, afstervende tweeling)<br />

en een daardoor dreigende abortus.<br />

Partusinductie bij de merrie geschiedt<br />

bij voorkeur met oxytocine. Als de merrie<br />

er aan toe is om te veulenen (calcium<br />

concentratie der melk > 10 mmol/l), is<br />

vrij weinig oxytocine nodig (5-10 IE<br />

i.v. bij een merrie <strong>van</strong> 600 kg). Als de<br />

partus geïnduceerd moet worden, terwijl<br />

de merrie daar nog niet aan toe is, is<br />

meer oxytocine nodig. <strong>De</strong> voorkeur gaat<br />

toch uit naar een beperkte dosering om<br />

er voor te zorgen dat de uteruscontracties<br />

niet te heftig worden (b.v. 20 IE i.v.<br />

met een herhaling na 30 minuten als er<br />

weinig gebeurt; of 40 IE langzaam per<br />

druppelinfuus). Verwacht wordt dan dat<br />

in alle gevallen de merrie binnen 60 minuten<br />

veulent. Bij vervolgens uitblijven<br />

<strong>van</strong> de vrucht dient nader obstetrisch onderzoek<br />

te worden ingesteld. Als blijkt<br />

dat de cervix onvoldoende ontsluit kan<br />

dit verholpen worden door deze langzaam<br />

manueel te dilateren in combinatie<br />

met <strong>het</strong> eventueel lokaal inbrengen <strong>van</strong><br />

een PGE 2 gel of tablet om cervixrelaxatie<br />

te bespoedigen.<br />

Bepaalde PGF 2 -analogen zijn ook beschreven<br />

als geschikte middelen voor<br />

partusinductie bij de merrie, b.v. fluprostenol<br />

en fenprostelene. Eén <strong>van</strong> de<br />

beschreven voordelen was dat de partus<br />

niet op gang zou komen, tenzij <strong>het</strong><br />

veulen voldragen was. In de praktijk is<br />

dit eigenlijk geen voordeel want als de<br />

beslissing tot partusinductie genomen<br />

is, moet er doorgegaan worden totdat de<br />

partus voltooid is. Verder is de aan<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> de partus na PGF 2 -analoog- toediening<br />

gemiddeld 3-4 uur later en minder<br />

voorspelbaar dan met oxytoxine. <strong>De</strong><br />

kans op complicaties is ook groter dan<br />

bij een lage dosis oxytocine, omdat de<br />

opgewekte uteruscontracties heftiger<br />

zijn.<br />

Bij de merrie is toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />

geen betrouwbare manier om<br />

de partus te induceren. Er is bewijs dat<br />

herhaalde corticosteroïdentoediening<br />

uiteindelijk de partus op gang brengt,<br />

maar <strong>het</strong> tijdstip waarop is te onvoorspelbaar<br />

om praktisch bruikbaar te zijn.<br />

Niettemin is er ook bewijs dat <strong>het</strong> behandelen<br />

<strong>van</strong> de merrie met depot-ACTH<br />

of dexamethason de maturatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

veulen kan bevorderen. Als er sprake is<br />

<strong>van</strong> een partusinductie, terwijl bekend is<br />

dat <strong>het</strong> veulen nog niet voldragen is, zou<br />

maternale corticosteroïdenbehandeling<br />

wel een bijdrage aan foetale maturatie<br />

kunnen leveren.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 63


8. Overig<br />

8.1. erythropoëtine<br />

Fraaie casuïstiek wordt gevormd door<br />

een tweetal dravers en een volbloed<br />

waaraan intramusculair humaan recombinant<br />

erythropoëtine (EPO) werd toegediend<br />

met <strong>het</strong> oog op prestatiebevordering<br />

middels toename <strong>van</strong> <strong>het</strong> volume<br />

erythrocyten. Ironisch genoeg werden<br />

aanwijzingen gevonden bij deze dieren<br />

voor antilichaamvorming tegen endogeen<br />

erythropoëtine vervolgens resulterend<br />

in anemie.<br />

8.2. hyperlipemie<br />

Hyperlipemie werd bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor<br />

<strong>het</strong> eerst beschreven in 1969 te Utrecht.<br />

<strong>De</strong> aandoening kan zowel primair als<br />

secundair optreden. Hyperlipemie wordt<br />

vooral gezien bij S<strong>het</strong>land ponies aan <strong>het</strong><br />

eind <strong>van</strong> de dracht, maar kan ook worden<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 64<br />

gediagnostiseerd bij ondermeer Friese<br />

<strong>paard</strong>en en ezels. <strong>De</strong> diagnose wordt gesteld<br />

door <strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> hypoglycemie<br />

in combinatie met een toegenomen<br />

hoeveelheid VLDL’s in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong><br />

therapie bestaat, naast dwangvoedering,<br />

ondermeer uit intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> glucose gecombineerd met insuline<br />

(cristallyne zinkinsuline tot 0,4 IU/kg<br />

LG s.c. 1 dd en ultralente insuline tot 0,4<br />

IU/kg LG i.v. 1 dd) en heparine (tot 200<br />

IU/kg LG s.c. of i.v. 1 dd). Het is daarnaast<br />

wenselijk te bezien of laxeren bij<br />

verdenking op zandaccumulatie in <strong>het</strong><br />

digestie-kanaal en ontwormen noodzakelijk<br />

zijn. Indien bij <strong>het</strong> eerste consult<br />

een metabole acidose met een pH <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> bloed lager dan 7,150 wordt vastgesteld<br />

is de prognose in de regel infaust.


9. Bijlagen<br />

Bijlage 1. Omrekeningsfactoren.<br />

• ACTH <strong>van</strong><br />

pg/ml x 0,2202 naar pmol/L<br />

• cortisol <strong>van</strong> µg/dl x 27,59 naar nmol/L<br />

• 100 IU ACTH is gelijk aan 1,0 mg<br />

• thyroxine (T 4 ) <strong>van</strong><br />

µg/dl x 12,87 naar nmol/L<br />

• triiodothyronine (T 3 ) <strong>van</strong><br />

ng/dl x 0,01536 naar nmol/L<br />

• thyrotropine of thyroid-stimulerend<br />

hormoon (TSH) <strong>van</strong><br />

µU/ml x 1 naar mU/L<br />

• calcitonine <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />

• 1,25-dihydroxycholecalciferol <strong>van</strong><br />

pg/ml x 2,400 naar pmol/L<br />

• 25-hydroxycholecalciferol <strong>van</strong><br />

ng/ml x 2,496 naar pmol/L<br />

• geïoniseerd calcium <strong>van</strong><br />

mg/dl x 0,2495 naar mmol/L<br />

• totaal calcium <strong>van</strong><br />

mg/dl x 0,2595 naar mmol/L<br />

• anorganisch fosfaat <strong>van</strong><br />

mg/dl x 0,3229 naar mmol/L<br />

• totaal magnesium <strong>van</strong><br />

mg/dl x 0,4114 naar mmol/L<br />

• intact parathormoon <strong>van</strong><br />

pg/ml x 1 naar ng/L<br />

• cortisol <strong>van</strong> µg/dl x 27,59 naar nmol/L<br />

• 11-deoxycortisol <strong>van</strong><br />

µg/dl x 28,86 naar nmol/L<br />

• aldosteron <strong>van</strong> ng/dl x 27,74 naar nmol/L<br />

• angiotensine II <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />

• epinephrine <strong>van</strong><br />

µg/L x 5,458 naar nmol/L<br />

• renine activiteit <strong>van</strong><br />

ng/ml/h x 1 naar µg/L/uur<br />

• insuline <strong>van</strong> µU/ml x 7,175 naar pmol/L<br />

• glucose <strong>van</strong><br />

mg/dl x 0,05551 naar mmol/L<br />

• glucagon <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />

• AVP <strong>van</strong> pg/ml x 9,1 naar pmol/L<br />

• 1 nmol synt<strong>het</strong>isch AVP komt overeen<br />

met 0,5 IU<br />

Bijlage 2.<br />

Corticosteroïden die frequent gebruikt worden voor intra-articulair gebruik bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

Corticosteroïd Merknaam<br />

Concentratie<br />

(mg/ml)<br />

Dosering (mg)*<br />

Triamcinolon-acetonide<br />

Kenacort ®<br />

Vetalog ®<br />

10<br />

6<br />

6-18<br />

Methylprednisolon-acetaat <strong>De</strong>poMedrol®<br />

Moderin LA ®<br />

40<br />

20 en 40<br />

20-80<br />

Bethamethason-sulfaat Celestone-soluspan ® 6** 3-18<br />

* dosering is mede afhankelijk <strong>van</strong> de aandoening, de ernst, aard <strong>van</strong> <strong>het</strong> gewricht, etc.<br />

** elke ml bevat 3 mg bethamethason acetaat en 3 mg bethamethason NaP<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 65


Bijlage 3.<br />

Samenvatting belangrijkste endocriene<br />

interventies bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />

In geval <strong>van</strong> de Ziekte <strong>van</strong> Cushing kan<br />

Pergolide mesylaat worden toegediend<br />

in een aan<strong>van</strong>gsdosis <strong>van</strong> 0,002 mg/kg<br />

LG p.o. 1 dd. Indien na 4-8 weken geen<br />

verbetering wordt gezien, kan de dosis<br />

maandelijks worden verhoogd met 0,002<br />

mg/kg LG tot een maximum dosis is bereikt<br />

<strong>van</strong> 0,01 mg/kg LG. Bromocrip-<br />

tine kan worden verstrekt in een dosis<br />

<strong>van</strong> 0,04 mg/kg LG ‘s ochtends en 0,02<br />

mg/kg LG ‘s avonds p.o. Eventueel kan<br />

worden begonnen met een aan<strong>van</strong>gsdosis<br />

de eerste weken <strong>van</strong> 0,02 mg/kg LG<br />

‘s ochtends en 0,01 mg/kg LG ‘s avonds<br />

p.o. Beide dopamine-agonisten kunnen<br />

al binnen enkele weken positieve effecten<br />

geven als verharing en normalisering<br />

<strong>van</strong> een eventuele hyperglycemie.<br />

Als middel <strong>van</strong> tweede keuze geldt cyproheptadine<br />

in een aan<strong>van</strong>gsdosering<br />

<strong>van</strong> 0,25 mg/kg LG 1 dd p.o. gedurende<br />

een maand. Eventueel kan de toediening<br />

worden verhoogd naar 0,25 mg/kg LG 2<br />

dd p.o. <strong>De</strong> maximumdosis bedraagt 0,3-<br />

0,5 mg/kg LG 2 dd p.o.<br />

<strong>De</strong> dosering <strong>van</strong> trilostane bedraagt 0,5<br />

mg/kg LG 1 dd p.o. met een spreiding<br />

<strong>van</strong> 0,4 tot 1,0 mg/kg LG 1 dd p.o.<br />

Als suppletietherapie in geval <strong>van</strong> hypocalciëmie<br />

of tetanie wordt de intra-<br />

veneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />

aanbevolen (zoals in gebruik<br />

voor <strong>het</strong> rund equivalent aan ongeveer<br />

8,4 gram calcium per 500 ml) in een dosering<br />

<strong>van</strong> 55 ml/100 kg LG onder gelijktijdige<br />

auscultatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hart.<br />

Met betrekking tot de symptomatische<br />

behandeling <strong>van</strong> hypothyroïdie bij<br />

<strong>het</strong> <strong>paard</strong> is de sterke binding <strong>van</strong> T 4<br />

aan plasma eiwitten een belangrijk gegeven,<br />

daar dit leidt tot een langzame<br />

afname <strong>van</strong> de totale T 4 -concentratie in<br />

<strong>het</strong> bloed, waardoor volstaan kan wor-<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 66<br />

den met een suppletie éénmaal daags.<br />

Voor een veulen kan de vervalsnelheid<br />

<strong>van</strong> T 4 worden uitgerekend met de volgende<br />

formule: 0,22 x (kg LG x 0,08)<br />

x (plasma T 4 -concentratie in nmol/L x<br />

1,287). Indien gekozen wordt voor orale<br />

suppletie dient uitgegaan te worden <strong>van</strong><br />

een hoeveelheid T 4 <strong>van</strong> tienmaal de berekende<br />

vervalsnelheid. Bij subcutane of<br />

intramusculaire suppletie geldt een hoeveelheid<br />

T 4 <strong>van</strong> driemaal de berekende<br />

vervalsnelheid. Voor suppletie <strong>van</strong> T3<br />

geldt een dosis <strong>van</strong> éénderde <strong>van</strong> de hoeveelheid<br />

T 4 .<br />

<strong>De</strong> meest eenvoudige suppletie bestaat<br />

uit de orale toediening <strong>van</strong> caseïne alhoewel<br />

dit product tegenwoordig moeilijk<br />

verkrijgbaar is. Naar schatting bevat<br />

caseïne ongeveer 1% T 4 . In geval <strong>van</strong><br />

hypothyroïdie bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong><br />

kan men volstaan met de dagelijkse toediening<br />

<strong>van</strong> 5 gram caseïne per os. Een<br />

andere mogelijkheid is orale substitutie<br />

door middel <strong>van</strong> 4 mg/kg LG L-triiodothyronine<br />

1 dd of 20µg/kg LG synt<strong>het</strong>isch<br />

thyroxine oraal 1 dd.<br />

<strong>De</strong> technieken beschreven voor <strong>het</strong> stimuleren<br />

<strong>van</strong> cycliciteit bij een merrie<br />

in de transitionele fase zijn:<br />

Langdurige behandeling met een GnRHanaloog:<br />

In sommige landen wordt gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> voor de mens ontwikkelde<br />

implantaten, waar<strong>van</strong> de helft<br />

reeds voldoende is om een <strong>paard</strong> gedurende<br />

ongeveer 10 dagen continu te stimuleren.<br />

Alhoewel <strong>het</strong> voor de hand ligt<br />

om implantaten, die deslorelin afgeven<br />

gedurende 2-3 dagen en ontwikkeld zijn<br />

voor <strong>het</strong> induceren <strong>van</strong> ovulatie, voor<br />

dit doel te gebruiken zijn de ervaringen<br />

hiermee wisselend. Ovulatie wordt bespoedigd<br />

als de merrie al bijna aan <strong>het</strong><br />

ovuleren is, terwijl <strong>het</strong> lijkt alsof soms<br />

<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> cycliciteit nog verder<br />

vertraagd wordt. Een alternatief is <strong>het</strong><br />

herhaaldelijk inspuiten <strong>van</strong> een kortwerkend<br />

GnRH-analoog (bijvoorbeeld 2 da-


gen achtereen 3 doseringen per dag <strong>van</strong><br />

20 µg buserelin i.m.).<br />

“Progestagen withdrawal”: Een 10daagse<br />

progesteronkuur (bijvoorbeeld<br />

0,044 mg/kg LG altrenogest dagelijks<br />

per os) zou een ophoping <strong>van</strong> LH in de<br />

hypofyse veroorzaken wat na <strong>het</strong> ineens<br />

stoppen <strong>van</strong> de progesterontoediening<br />

hopelijk voldoende is om een LH piek te<br />

laten plaatsvinden.<br />

Dopamine-antagonisten: <strong>De</strong> laatste tijd<br />

is <strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> cycliciteit door<br />

dopamine- antagonisten in <strong>het</strong> nieuws<br />

(bijvoorbeeld 1,1-2,2 mg/kg LG domperidone<br />

per os dagelijks of 0,5 mg/kg LG<br />

sulpiride i.m. dagelijks). <strong>De</strong> antagonisten<br />

zouden <strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> dopamine<br />

wegnemen en dus de cycliciteit<br />

op gang laten komen. In werkelijkheid<br />

geldt net zoals bij de andere behandelingen<br />

dat de resultaten alleen veelbelovend<br />

zijn als een merrie al met de transitionele<br />

fase begonnen is en een follikel <strong>van</strong> minstens<br />

20 mm heeft.<br />

Regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL (<strong>het</strong> “hengstig<br />

spuiten”): In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />

met een actief CL <strong>van</strong> minstens 5 dagen<br />

oud kan de dioestrus (of geprolongeerde<br />

dioestrus) ingekort worden met een<br />

PGF 2 analoog (b.v. 11,25 mg of 2 x 7,5<br />

mg luprostiol i.m.).<br />

Synchroniseren <strong>van</strong> de oestrus: Het<br />

tijdstip <strong>van</strong> hengstigheid kan ook gemanipuleerd<br />

(uitgesteld of gesynchroniseerd)<br />

worden door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> progestagenen,<br />

bijvoorbeeld <strong>het</strong> dagelijks<br />

toedienen <strong>van</strong> altrenogest (0,044mg/kg<br />

LG dagelijks per os) gedurende 7-12 dagen,<br />

gevolgd door een éénmalige injectie<br />

met een PGF 2 -analoog (om een eventueel<br />

CL in regressie te doen gaan) zorgt<br />

dat een cyclische merrie gemiddeld 3-5<br />

dagen later hengstig wordt ongeacht <strong>het</strong><br />

cyclusstadium.<br />

Als progesteronpreparaten ter ondersteuning<br />

<strong>van</strong> de dracht kunnen dienen<br />

progesteron-in-olie (> 200 ng/ml dagelijks<br />

i.m.) en altrenogest (0,044 mg/kg<br />

per os dagelijks).<br />

Gedurende de eerste 30 dagen <strong>van</strong> de<br />

dracht is in de meeste gevallen een éénmalige<br />

behandeling met een PGF 2 -analoog<br />

(b.v. 11,25 mg luprostiol) voldoende<br />

om de hengstigheid te induceren en dus<br />

de dracht tot een einde te brengen.<br />

Partusinductie bij de merrie geschiedt<br />

bij voorkeur met oxytocine. Als de merrie<br />

er aan toe is om te veulenen (calcium<br />

concentratie der melk > 10 mmol/l), is<br />

vrij weinig oxytocine nodig (5-10 IE i.v.<br />

bij een merrie <strong>van</strong> 600 kg).<br />

<strong>De</strong> therapie <strong>van</strong> hyperlipemie bestaat,<br />

naast dwangvoedering, ondermeer uit<br />

intraveneuze toediening <strong>van</strong> glucose<br />

gecombineerd met insuline (cristallyne<br />

zinkinsuline tot 0,4 IU/kg LG s.c. 1 dd<br />

en ultralente insuline tot 0,4 IU/kg LG<br />

i.v. 1 dd) en heparine (tot 200 IU/kg LG<br />

s.c. of i.v. 1 dd).<br />

Bijlage 4. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik<br />

zijnde endocriene testen.<br />

<strong>De</strong> overnacht dexamethasonsuppressietest<br />

wordt uitgevoerd door intramusculaire<br />

toediening <strong>van</strong> 40 µg dexamethason/kg<br />

LG om 17.00 uur direct nadat<br />

een uitgangsbloedmonster is afgenomen.<br />

Een tweede bloedmonster wordt<br />

vervolgens 15-19 uur later afgenomen.<br />

In <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> beide monsters wordt<br />

vervolgens cortisol bepaald. <strong>De</strong> ochtend<br />

dexamethasonsuppressietest wordt<br />

uitgevoerd door toediening <strong>van</strong> 10-20<br />

mg dexamethason intramusculair om<br />

9.00 uur met bloedafname direct voor<br />

toediening en 24 uur later. Beide monsters<br />

dienen ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />

in <strong>het</strong> plasma. Indien de<br />

cortisolconcentratie in <strong>het</strong> tweede monster<br />

boven de grenswaarde (zie tabel)<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 67


<strong>van</strong> 27,6 nmol/L blijft, wordt dit als een<br />

positief testresultaat beschouwd en aldus<br />

indicatief voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />

<strong>De</strong> ACTH-stimulatietest bestaat uit <strong>het</strong><br />

intraveneus toedienen <strong>van</strong> 0,25 mg synt<strong>het</strong>isch<br />

ACTH1-24 (=25 IU) om 9.00<br />

uur met bloedafname direct ervoor en<br />

om 11.00 uur. Beide monsters dienen<br />

ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />

in <strong>het</strong> plasma. <strong>De</strong> ACTH-stimulatietest<br />

wordt gebruikt op basis <strong>van</strong> de aanname<br />

dat ACTH de eigen receptor upreguleert.<br />

<strong>De</strong> TRH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />

door intraveneuze toediening <strong>van</strong><br />

1,0 mg TRH, waarbij juist voor en 30<br />

minuten na toediening een bloedmonster<br />

wordt afgenomen. Beide monsters dienen<br />

ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />

in <strong>het</strong> plasma. Bij normale <strong>paard</strong>en<br />

dient de T 4 -concentratie binnen vier uur<br />

en de T 3 -concentratie binnen twee uur na<br />

toediening anderhalf tot driemaal de uitgangswaarde<br />

te bedragen.<br />

<strong>De</strong> TSH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />

middels de intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> 5 IU (runder)TSH ‘s ochtends.<br />

Vlak voor toediening en 4 uur daarna<br />

wordt een bloedmonster afgenomen ten<br />

behoeve <strong>van</strong> een T 4 bepaling. Bij normale<br />

<strong>paard</strong>en dient de basale T 4 -concentratie<br />

2-3 uur later te zijn verdubbeld<br />

met een piekwaarde <strong>van</strong> 2,4 maal de uitgangswaarde<br />

vier uur na toediening. <strong>De</strong><br />

T 3 -concentratie verdubbelt in de regel al<br />

binnen een half uur met een piekwaarde<br />

<strong>van</strong> vijfmaal de uitgangswaarde 2 uur na<br />

toediening.<br />

<strong>De</strong> orale glucose-opname test wordt<br />

uitgevoerd door toediening via een neussonde<br />

<strong>van</strong> 1 g/kg LG glucose nadat <strong>het</strong><br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 68<br />

<strong>paard</strong> gedurende 12 uur heeft gevast.<br />

Bloedmonsters worden genomen ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />

op de tijdstippen t=0, 30, 60, 90, 120,<br />

180, 240, 300 en 360 minuten na glucosetoediening.<br />

Bij normale Nederlandse<br />

warmbloed<strong>paard</strong>en stijgt de plasma glucoseconcentratie<br />

gemiddeld ongeveer<br />

80% in vergelijking tot de basaalwaarde<br />

twee uur na toediening met een spreiding<br />

<strong>van</strong> 44-174%.<br />

<strong>De</strong> intraveneuze glucose-tolerantietest<br />

bestaat uit de intraveneuze toediening<br />

<strong>van</strong> een 50%-glucoseoplossing in een<br />

dosering <strong>van</strong> 0,5 g/kg LG, waarna bloedmonsters<br />

worden genomen ter bepaling<br />

<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie op<br />

de tijdstippen t=0, 15 minuten, 30 minuten,<br />

1, 2, 3, 4, 5 en 6 uur na glucosetoediening.<br />

<strong>De</strong> gemiddelde halfwaardetijd<br />

<strong>van</strong> plasma glucose bij Nederlandse<br />

warmbloed<strong>paard</strong>en bedraagt ongeveer<br />

25 minuten en de plasma glucosepiek<br />

op 15 minuten na toediening dient minimaal<br />

12,8 mmol/L te bedragen. <strong>De</strong><br />

gemiddelde stijging <strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />

bedraagt 385% vijftien<br />

minuten na toediening in vergelijking tot<br />

de uitgangswaarde <strong>van</strong> plasma glucoseconcentratie.<br />

Bijlage 5. Afwijkende calcium- en<br />

fosforconcentraties in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong><br />

een <strong>paard</strong>.<br />

- normo/hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />

nutritionele secundaire hyperparathyroïdie?<br />

- hypercalciëmie en hypofosfatiëmie <br />

chronisch nierfalen of primaire hyperparathyroïdie?<br />

- hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie <br />

hypoparathyroïdie?<br />

- hypercalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />

vitamine D intoxicatie?


Bijlage 6. Aanbevolen literatuur.<br />

1. Benders NA, Dyer J, Wijnberg ID, Shirazi-Beechey SP, Kolk JH <strong>van</strong> der. Evaluation<br />

of glucose tolerance and intestinal luminal membrane glucose transporter function<br />

in horses with equine motor neuron disease. Am J Vet Res 66:93-99, 2005.<br />

2. Brama PA, <strong>van</strong> den Boom R, <strong>De</strong>Groott J, Kiers GH, <strong>van</strong> Weeren PR. Collagenase-1<br />

(MMP-1) activity in equine synovial fluid: influence of age, joint pathology, exercise<br />

and repeated arthrocentesis. Equine Vet J 36:34-40, 2004.<br />

3. Brama PA, TeKoppele JM, Bank RA, Barneveld A, <strong>van</strong> Weeren PR. <strong>De</strong>velopment<br />

of biochemical <strong>het</strong>erogeneity of articular cartilage: influences of age and exercise.<br />

Equine Vet J 34:265-269, 2002.<br />

4. Brama PA, TeKoppele JM, Beekman B, <strong>van</strong> Weeren PR, Barneveld A. Matrix metalloproteinase<br />

activity in equine synovial fluid: influence of age, osteoarthritis, and<br />

osteochondrosis. Ann Rheum Dis 57:697-699, 1998.<br />

5. Dybdal NO, Hargreaves KM, Madigan JE, Gribble DH, Kennedy PC, Stabenfeldt<br />

GH. Diagnostic testing for pituitary pars intermedia dysfunction in horses. J Am Vet<br />

Med Assoc 204:627-632, 1994.<br />

6. Feige K, Wehrli Eser M, Geissbühler U, Balestra E, Metzler K. Klinische Symptomatik<br />

und diagnostische Möglichkeiten des Hypophysenadenoms beim Pferd.<br />

Schweiz Arch Tierheilkd 142:49-54, 2000.<br />

7. Heinrichs M, Baumgärtner W, Capen CC. Immunocytochemical demonstration of<br />

proopiomelanocortin-derived peptides in pituitary adenomas of the pars intermedia<br />

in horses. Vet Pathol 27:419-425, 1990.<br />

8. Hillyer MH, Taylor FGR, Mair TS, Murphy D, Watson TDG, Love S. Diagnosis of<br />

hyperadrenocorticism in the horse. Equine Vet Educ 4:131-134, 1992.<br />

9. Johnson ML, Virostko A, Veldhuis JD, E<strong>van</strong>s WS. <strong>De</strong>convolution analysis as a hormone<br />

pulse-detection algorithm. Methods in Enzymology 384:40-54, 2004.<br />

10. Kolk JH <strong>van</strong> der, Wensing T, Kalsbeek HC, Breukink HJ. Laboratory diagnosis<br />

of equine pituitary pars intermedia adenoma. Domest Anim Endocrinol 12:35-39,<br />

1995.<br />

11. Kolk JH <strong>van</strong> der. Equine Cushing’s disease. Equine Vet Educ 9:209-214, 1997.<br />

12. Kolk JH <strong>van</strong> der, IJzer J, Overgaauw PAM, Linde-Sipman JS <strong>van</strong> der. Pituitary-independent<br />

Cushing’s syndrome in a horse. Equine Vet J 33:110-112, 2001.<br />

13. Kolk JH <strong>van</strong> der, Nachreiner RF, Schott HC, Zanella AJ. Salivary and plasma concentration<br />

of cortisol in normal horses and horses with Cushing’s disease. Equine<br />

Vet J 33:211-213, 2001.<br />

14. Kolk JH <strong>van</strong> der, Heinrichs M, Amerongen JD <strong>van</strong>, Stooker RCJ, Jansen in de Wal<br />

L, Ingh TSGAM <strong>van</strong> den. Evaluation of pituitary gland anatomy and histopathologic<br />

findings in clinically normal horses and horses and ponies with pituitary pars intermedia<br />

adenoma. Am J Vet Res 65:1701-1707, 2004.<br />

15. Kolk JH <strong>van</strong> der, Rijnen KEPM, Rey F, Graaf-Roelfsema E de, Grinwis GCM, Wijnberg<br />

ID. Evaluation of glucose metabolism in three horses with lower motor neuron<br />

degeneration. Am J Vet Res 66:271-276, 2005.<br />

16. Lin YL, Brama PA, Kiers GH, <strong>De</strong>Groot J, <strong>van</strong> Weeren PR. Functional adaptation<br />

through changes in regional biochemical characteristics during maturation of equine<br />

superficial digital flexor tendons. Am J Vet Res 66:1623-1629, 2005.<br />

17. Lindner A, Will Y, Wilkniss E, Chrispeels J. <strong>De</strong>termination of cortisol, T4, T3, and<br />

T-uptake in equine plasma and serum with Fluorescence-Polarization-Immunoassays<br />

(FPIA). J Vet Med A 37:455-462, 1990.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 69


18. Mair TS, Dyson SJ, Fraser JA, Edwards GB, Hillyer MH, Love S. Hypertrophic<br />

osteopathy (Marie’s disease) in Equidae: a review of twenty-four cases. Equine Vet<br />

J 28:256-262, 1996.<br />

19. Rambags BP, Stout TA. Transcervical endoscope-guided emptying of a transmural<br />

uterine cyst in a mare. Vet Rec 156:679-682, 2005.<br />

20. Rambags BP, Krijtenburg PJ, Drie HF, Lazzari G, Galli C, Pearson PL, Colenbrander<br />

B, Stout TA. Numerical chromosomal abnormalities in equine embryos produced in<br />

vivo and in vitro. Mol Reprod <strong>De</strong>v 72:77-87, 2005.<br />

21. Reimers TJ, Lamb SV, Bartlett SA, Matamoros RA, Cowan RG, Engle JS. Effects<br />

of hemolysis and storage on quantification of hormones in blood samples from dogs,<br />

cattle, and horses. Am J Vet Res 52:1075-1080, 1991.<br />

22. Rijnen KEPM, Kolk JH <strong>van</strong> der. <strong>De</strong>termination of reference range values indicative<br />

of glucose metabolism and insulin resistance by use of glucose clamp techniques in<br />

horses and ponies. Am J Vet Res 64:1260-1264, 2003.<br />

23. Schott HC. Pituitary pars intermedia dysfunction: equine Cushing’s disease. Vet Clin<br />

Equine 18:237-270, 2002.<br />

24. Singh AK, Jiang Y, White T, Spassova D. Validation of non-radioactive chemiluminescent<br />

immunoassay method for the analysis of thyroxine and cortisol in blood<br />

samples obtained from dogs, cats and horses. J Vet Diag Invest 9:261-268, 1997.<br />

25. Stout TA, Allen WR. Role of prostaglandins in intrauterine migration of the equine<br />

conceptus. Reprod 121:771-775, 2001.<br />

26. Stout TA, Colenbrander B. Suppressing reproductive activity in horses using GnRH<br />

vaccines, antagonists or agonists. Anim Reprod Sci 82/83:633-643, 2004.<br />

27. Tremoleda JL, Van Haeften T, Stout TA, Colenbrander B, Bevers MM. Cytoskeleton<br />

and chromatin reorganization in horse oocytes following intracytoplasmic sperm<br />

injection: patterns associated with normal and defective fertilization. Biol Reprod<br />

69:186-194, 2003.<br />

28. Veldhuis JD, Johnson ML, Veldhuis OL, Straume M, Pincus SM. Impact of pulsatility<br />

on the ensemble orderliness (approximate entropy) of neurohormone secretion.<br />

Am J Physiol Regulatory Integrative Comp Physiol 281:R1975-R1985, 2001.<br />

29. Watson TDG (ed). Metabolic and endocrine problems of the horse. W.B. Saunders,<br />

London, 1998.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 70


<strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong> Nog te verkrijgen nummers<br />

Halderheiweg 11 Rabobank: 1688.49.674 Postbank: 647006<br />

5282 SN Boxtel IBAN: NL50 RABO 0168 8496 74 NL60PSTB0000647006<br />

BIC: RABONL2U PSTBNL21<br />

Jaar en<br />

nummer Titel<br />

1990-1 Endometritis bij de merrie<br />

1990-2 Leptospirose bij mens en dier<br />

1991-1/2 Huidaandoening <strong>van</strong> <strong>het</strong> rund<br />

1991-3 Praktische aspecten rond de voeding <strong>van</strong> rundvee<br />

1991-4 Pijnbestrijding bij kleine huisdieren<br />

1992-2 Teken en door teken overgebrachte ziekten<br />

1992-3 Cae, paratuberculose en cl bij de geit<br />

1993-1/2 Interne markt : uitdaging of challenge?<br />

1994-1 Herpesvirussen bij gezelschapsdieren<br />

1994-2 Hertenhouderij<br />

1995-1 Herpesvirussen bij rund en varken<br />

1995-2 Toegepaste epidemiologie voor de dierenartsenpraktijk<br />

1996-1 Voortplantingsproblematiek <strong>van</strong> de teef en de poes<br />

1996-2 <strong>De</strong>hydratie en rehydratie bij kalveren en gezelschapsdieren<br />

1996-3 Operaties in de rundveepraktijk<br />

1997-1 Overdraagbare encephalopathien bij mens en dier<br />

1997-2 Neonatologie v.h. veulen l<br />

1997-3 Het gebruik <strong>van</strong> echoscopie bij de voortplanting<br />

1998-1 Neonatologie v.h. veulen ll<br />

1998-2 Kangoeroes; zootechnische en diergeneeskundige aspecten<br />

1998-3 Microbiol. En Immunol. Lab. Diagnostiek bij hond, kat en <strong>paard</strong><br />

1999-1 Contr. V. melk en vlees op antimicrobiele geneesmiddelen<br />

1999-3 Acupunctuur: een complementaire geneeswijze<br />

2000-1 Aandoeningen <strong>van</strong> <strong>het</strong> respiratie-apparaat bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />

2000-2 Dierenarts-diergeneesmiddelen en GVP<br />

2000-3 Diergeneesk. En zootechn. Aspecten <strong>van</strong> de geitenhouderij<br />

2001-1 Teken en door teken overgedragen ziekten<br />

2001-2 Klinische aspecten <strong>van</strong> diarree bij de hond<br />

2001-3 In <strong>het</strong> gezelschap <strong>van</strong> dieren<br />

2002-1 Klinische immunologie<br />

2002-2 Ziekten bij siervissen<br />

2002-3 Locomotiestoornissen bij de kip<br />

2003-1 Cardiologie bij de Hond<br />

2003-2 Zeldzame Huisdieren<br />

2003-3 Farmacovigilantie<br />

2004-1 Hematopoietische tumoren<br />

2004-2 Egel<br />

2004-3 Veterinaire Volksgezondheid<br />

2005-1 Varkensfokkerij<br />

2005-2 Huidaandoeningen l Hond en Kat<br />

2005-3 Endocrinologie Paard<br />

<strong>De</strong> kosten voor nazending bedragen voor Nederland € 7,50 en <strong>het</strong> buitenland € 9,00<br />

D.M. nummers kunnen besteld worden door <strong>het</strong> totaal verschuldigde bedrag op een <strong>van</strong><br />

onze rekeningen over te maken, onder vermelding <strong>van</strong> <strong>het</strong> jaar en <strong>het</strong> nummer.<br />

Voor bestellingen <strong>van</strong>uit <strong>het</strong> buitenland en bij internet betalingen dienen naam adres en<br />

woonplaats apart aan <strong>het</strong> secretariaat te worden doorgegeven via e-mail of fax.<br />

D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 71


D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 72


D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 72


EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!