De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum
De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum De endocrinologie van het paard - Diergeneeskundig Memorandum
IN DIT NUMMER ”DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD” EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: PERIODIEK TIJDSCHRIFT TWEEENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 3, DECEMBER 2005
- Page 2 and 3: Omslagbeeld: De aanwezigheid van su
- Page 4 and 5: Inhoudsopgave DE ENDOCRINOLOGIE VAN
- Page 6 and 7: De auteurs Pieter Brama begon in 19
- Page 8 and 9: Metacam® - werkt eenvoudig! Metaca
- Page 11 and 12: in vergelijking tot de voorkwab, ve
- Page 13 and 14: het relatieve gewicht van de hypofy
- Page 15 and 16: setoediening. Bij normale Nederland
- Page 17 and 18: en 96% homologie met dat van rund e
- Page 19 and 20: 2. De bijschildklieren Calcium spee
- Page 21: vooraf. Aan patiënten dient natuur
- Page 24 and 25: 3. De schildklieren De schildkliere
- Page 27 and 28: Intrauteriene bilaterale thyroïdec
- Page 29 and 30: 3.5. schildklierneoplasie 3.5.1. be
- Page 31 and 32: merrie gepaard gaand met flauwtes t
- Page 33 and 34: 5. De bijnieren Ook bij het paard b
- Page 35 and 36: len. Er blijkt geen ras of geslacht
- Page 37 and 38: de geneeskunde van het paard kunnen
- Page 39 and 40: Equilis ® Resequin Beschermt tegen
- Page 41 and 42: Figuur 1b: Het normale en osteoarth
- Page 43 and 44: ode die voorgeschreven moet worden.
- Page 45 and 46: 6. Mannelijk geslachtsapparaat 6.1.
- Page 47 and 48: op heden zijn slechts een beperkt a
- Page 49 and 50: zoals het lieskanaal, gezeten heeft
- Page 51 and 52: derne voortplantingstechnieken, zoa
IN DIT NUMMER ”DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD”<br />
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />
PERIODIEK TIJDSCHRIFT<br />
TWEEENVIJFTIGSTE<br />
JAARGANG NO. 3,<br />
DECEMBER 2005
Omslagbeeld:<br />
<strong>De</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> supraorbitaal vet bij een <strong>paard</strong><br />
kan een aanwijzing zijn voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
(foto drs. M. Boswinkel).<br />
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:<br />
Periodiek tijdschrift<br />
tweeenvijftigste jaargang<br />
no. 3 - 2005 ISSN 0417 - 4631<br />
<strong>De</strong> Stichting <strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong>,<br />
opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen<br />
in binnen- en buitenland voorlichting te geven<br />
<strong>van</strong> wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair<br />
gebied.<br />
Ter uitvoering <strong>van</strong> haar doelstelling is zij uitgeefster<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdschrift “<strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong>”.<br />
<strong>De</strong> exploitatie <strong>van</strong> dit tijdschrift wordt financieel<br />
mogelijk gemaakt in Nederland door:<br />
Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden.<br />
Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en<br />
Intervet Nederland B.V. te Boxmeer<br />
Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld<br />
aan de praktiserende dierenartsen in Nederland,<br />
Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen<br />
<strong>het</strong> tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij<br />
<strong>het</strong> Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid<br />
zich te abonneren; de kosten <strong>van</strong> een abonnement<br />
bedragen:<br />
Voor Nederland € 18,00 per jaargang.<br />
Voor <strong>het</strong> buitenland € 25,50 per jaargang.<br />
Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden<br />
besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar<br />
voor Nederland of € 9,00 voor <strong>het</strong> buitenland<br />
op een <strong>van</strong> onze rekeningen.<br />
Redactiecommissie<br />
J. Goudswaard, voorzitter<br />
J. Schrooyen, secretaris<br />
F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.)<br />
R. Schippers (Boehringer Ingelheim)<br />
J. Vernooij (Intervet Nederland)<br />
Redactie- en Administratieadres:<br />
Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel<br />
tel.: 0411-676822<br />
fax: 0411-671595<br />
e-m: de.em@12move.nl<br />
website: de-em.nl<br />
Postbankrekening 64 70 06<br />
BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06<br />
Rabobank Boxtel 1688.49.674<br />
BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74<br />
Verklaring:<br />
<strong>De</strong> Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid<br />
voor schade, welke- direct of indirect- <strong>het</strong><br />
gevolg mocht zijn <strong>van</strong> gebleken onjuistheden in de<br />
inhoud <strong>van</strong> de in dit tijdschrift opgenomen artikelen.<br />
Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd<br />
en/of openbaar worden gemaakt door middel <strong>van</strong><br />
druk, microfilm of op welke andere wijze ook,<br />
zonder schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de Redactie.<br />
Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel
Van de Redactie<br />
<strong>De</strong> redactie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
<strong>Memorandum</strong> tracht in de uitgaven een<br />
evenwichtige verdeling na te streven <strong>van</strong><br />
enerzijds de beschrijving <strong>van</strong> diersoortspecifieke<br />
problematiek en anderzijds de<br />
behandeling <strong>van</strong> vakgebieden, waarin<br />
recente ontwikkelingen een DM uitgave<br />
rechtvaardigen. Daarnaast wordt er op<br />
toegezien, dat bepaalde diersoorten niet<br />
“oververtegenwoordigd” raken, omdat<br />
dit immers tevens inhoudt, dat andere<br />
diersoorten te weinig behandeld worden.<br />
Zo zijn in de afgelopen jaren uitgaven<br />
verschenen over de geit- professionele<br />
geitenhouderij-, aquariumvissen, reptielen<br />
, klinische immunologie, farmacovigilantie,<br />
de egel, de hond en de kat<br />
(haematopoietische tumoren), etc. <strong>De</strong><br />
lezer zal zich nog ongetwijfeld de fraaie<br />
nummers 1 en 2 ( respectievelijk “ <strong>De</strong><br />
varkensfokkerij <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag” en “Huidaandoeningen<br />
bij hond en kat”) <strong>van</strong> dit<br />
jaar herinneren.<br />
Het is al weer enige jaren geleden dat<br />
een nummer aan <strong>het</strong> <strong>paard</strong> werd gewijd<br />
( ziekten <strong>van</strong> de respiratietractus) . <strong>De</strong><br />
redactie was dan ook zeer verheugd , dat<br />
zij de collegae Van der Kolk, Brama en<br />
Stout bereid hebben gevonden om een<br />
belangrijk onderwerp met betrekking tot<br />
deze diersoort te willen behandelen, namelijk<br />
de <strong>endocrinologie</strong>.<br />
Genoemde collegae hebben een omvattend<br />
overzicht gemaakt <strong>van</strong> de endocriene<br />
afwijkingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> en zij<br />
behandelen dit zeer overzichtelijk per<br />
hormoonklier.<br />
Zij bepalen zich overigens niet alleen tot<br />
de pathologie maar beschrijven telkens<br />
eerst de fysiologie alvorens tot pathofysiologie,<br />
symptomen, therapie en prognosestellingen<br />
over te gaan.<br />
Speciale aandacht wordt besteed aan de<br />
Ziekte <strong>van</strong> Cushing en diabetes. Ook<br />
wordt een apart hoofdstuk gewijd aan<br />
de behandeling met corticosteroiden<br />
(o.a. wanneer wel en wanneer niet geïndiceerd).<br />
Zoals de lezer zal verwachten<br />
komt ook Equine Arteritis Virus aan de<br />
orde , mede in verband met mogelijke<br />
abortus.<br />
<strong>De</strong> auteurs gaan uitgebreid in op de regulatie<br />
<strong>van</strong> de voortplanting(sorganen) <strong>van</strong><br />
hengsten en merries, manipulatie <strong>van</strong> de<br />
oestrische cyclus, etc. Het is uiteraard<br />
niet de bedoeling dat de redactie alle behandelde<br />
onderwerpen hier aan de orde<br />
stelt ; wel hoopt zij door deze samenvatting<br />
de interesse <strong>van</strong> U, als lezer, gewekt<br />
te hebben. Na lezing bent U weer op de<br />
hoogte <strong>van</strong> alle laatste ontwikkelingen<br />
op dit vakgebied en dat is immers juist<br />
de bedoeling <strong>van</strong> de DM uitgaven !<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 1
Inhoudsopgave<br />
DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET PAARD.<br />
J.H. <strong>van</strong> der Kolk, P.A.J. Brama en T.A.E. Stout.<br />
Van de Redactie 1<br />
Inhoudsopgave 2<br />
Auteurs 4<br />
Inleiding 5<br />
1. DE HYPOFYSE 7<br />
1.1. hypofyse abces en basilair empyeem 9<br />
1.2. pars distalis 9<br />
1.3. pars intermedia 9<br />
DE ZIEKTE VAN CUSHING<br />
1.4. pars nervosa 14<br />
1.5. groeihormoon 14<br />
2. DE BIJSCHILDKLIEREN 17<br />
2.1. hypercalciëmie 17<br />
2.1.1. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong> chronisch nierfalen 17<br />
2.1.2. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong> een neoplasie oftewel 18<br />
pseudohyperparathyroïdie<br />
2.2. hypocalciëmie of tetanie 18<br />
2.3. primaire hyperparathyroïdie 18<br />
2.4. secundaire hyperparathyroïdie 18<br />
2.4.1. nutritionele secundaire hyperparathyroïdie (NSH) 18<br />
2.4.2. renale secundaire hyperparathyroïdie 19<br />
2.5. primaire hypoparathyroïdie 19<br />
2.6. vitamine D-intoxicatie 19<br />
2.7. ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of hypertrofische osteopathie 19<br />
3. DE SCHILDKLIEREN 22<br />
3.1. non-thyroidal illness 23<br />
3.2. thyroïdectomie 23<br />
3.3. hypothyroïdie 25<br />
3.4. hyperthyroïdie 26<br />
3.5. schildklierneoplasie 27<br />
3.5.1. benigne 27<br />
3.5.2. maligne 27<br />
4. DE PANCREAS 28<br />
4.1. insuline-afhankelijke diabetes mellitus oftewel type 1 28<br />
4.2. insuline-onafhankelijke diabetes mellitus 28<br />
4.3. insulinoom 28<br />
4.4. pancreatitis 29<br />
4.5. pancreas adenocarcinoom 29<br />
4.6. metabool syndroom 29<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 2
5. DE BIJNIEREN 31<br />
5.1. Renale Tubulaire Acidose 31<br />
5.2. bijnierschorsinsufficiëntie 32<br />
5.3. iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing 32<br />
5.4. bijnierneoplasie 32<br />
5.4.1. bijnierschorsneoplasie 32<br />
5.4.2. bijniermergneoplasie 32<br />
5.5. corticosteroïdtherapie (exclusief de behandeling <strong>van</strong> 33<br />
gewrichtsaandoeningen)<br />
5.6. gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden bij de behandeling <strong>van</strong> 35<br />
gewrichtsaandoeningen<br />
5.6.1. fysiologie 35<br />
5.6.2. pathologie 38<br />
5.6.3. intra-articulaire therapie 39<br />
6. MANNELIJK GESLACHTSAPPARAAT 43<br />
6.1. inleiding 43<br />
6.2. onderdrukken <strong>van</strong> de voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> de hengst 44<br />
6.3. endocrinologische testen gerelateerd aan de voortplanting bij de 45<br />
hengst<br />
6.4. stimulatie <strong>van</strong> de voortplanting bij de hengst 45<br />
7. VROUWELIJK GESLACHTSAPPARAAT 48<br />
7.1. inleiding 48<br />
7.2. seizoensgebonden voortplanting bij de merrie 49<br />
7.3. stimulatie <strong>van</strong> de cycliciteit vroeg in <strong>het</strong> seizoen 50<br />
7.4. de oestrische cylcus 51<br />
7.5. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de dracht 55<br />
7.6. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de partus 62<br />
8. OVERIG 64<br />
8.1. erythropoëtine 64<br />
8.2. hyperlipemie 64<br />
9. BIJLAGEN 65<br />
Bijlage 1. Omrekeningsfactoren. 65<br />
Bijlage 2. Corticosteroïden die frequent gebruikt worden voor 65<br />
intra-articulair gebruik bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
Bijlage 3. Samenvatting belangrijkste endocriene interventies bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. 66<br />
Bijlage 4. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik zijnde endocriene testen. 67<br />
Bijlage 5. Afwijkende calcium- en fosforconcentraties in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> 68<br />
een <strong>paard</strong>.<br />
Bijlage 6. Aanbevolen literatuur. 69<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 3
<strong>De</strong> auteurs<br />
Pieter Brama begon in 1986 met de studie diergeneeskunde aan<br />
de Universiteit Utrecht. In 1991 werd <strong>het</strong> doctoraalexamen cum<br />
laude afgelegd, in 1994 gevolgd door een cum laude dierenartsexamen.<br />
Sinds februari 1994 werkt hij bij de vakgroep Algemene<br />
Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, later de Hoofdafdeling<br />
Gezondheidszorg Paard <strong>van</strong> de Faculteit der Diergeneeskunde,<br />
Universiteit Utrecht. In 1998 werd hij geregistreerd als<br />
Nederlands Specialist Chirurgie Paard. In 1999 promoveerde hij<br />
cum laude op <strong>het</strong> proefschrift: “Dynamics of equine articular<br />
cartilage”. In 2000 behaalde hij <strong>het</strong> examen <strong>van</strong> de European<br />
College of Veterinary Surgeons (ECVS) en werd daarmee Diplomate of the ECVS. Op<br />
dit moment is Pieter Brama werkzaam als Universitair Docent bij de Hoofdafdeling<br />
Paard, waar hij de taken onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg combineert.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 4<br />
Han <strong>van</strong> der Kolk werd geboren op 22 augustus 1962, is gehuwd<br />
en heeft 2 dochters. Hij studeerde af op 28 augustus 1987 in de<br />
diergeneeskunde met als afstudeerrichting Landbouwhuisdieren.<br />
Hij promoveerde op 14 november 1991 op <strong>het</strong> proefschrift:<br />
“Some aspects of the bovine pituitary-adrenocortical axis with<br />
special reference to persistent udder oedema”. Het Nederlandse<br />
specialisme Inwendige Ziekten <strong>van</strong> <strong>het</strong> Paard werd behaald op<br />
28 maart 1995 en <strong>het</strong> betreffende Europese specialisme op 16<br />
september 2003. Hij is werkzaam binnen de discipline Inwendige<br />
Ziekten <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>De</strong>partement Gezondheidszorg Paard <strong>van</strong> de Faculteit<br />
Diergeneeskunde in Utrecht.<br />
T.A.E. Stout werd geboren in Oxford, Engeland in 1969 en groeide<br />
op in Wales. Hij studeerde zoölogie (BA in 1990) en diergeneeskunde<br />
aan de Universiteit <strong>van</strong> Cambridge. Aansluitend aan<br />
zijn afstuderen in de diergeneeskunde in 1993 volgde een promotie/specialisatie-traject<br />
in Newmarket resulterend in een promotie<br />
in 1998 op <strong>het</strong> onderwerp: “Maternal Recognition of Pregnancy<br />
in the Mare”. Van 1997-1999 was hij University Lecturer in Animal<br />
Reproduction aan de Universiteit <strong>van</strong> Cambridge, <strong>De</strong>partment<br />
of Veterinary Medicine. In 1999 kwam hij naar Utrecht als<br />
Universitair Docent Voortplanting <strong>van</strong> <strong>het</strong> Paard en werd in 2001<br />
Chef de Clinique Voortplanting Paard. In 2001 ook Diplomaat of the European College<br />
of Animal Reproduction geworden en in 2002 erkend als Specialist Reproductie Paard<br />
door de KNMvD. In 2002 is hij tevens lid geworden <strong>van</strong> <strong>het</strong> International Comité voor<br />
de ‘International Symposia in Equine Reproduction’.
Inleiding<br />
DE ENDOCRINOLOGIE VAN HET<br />
PAARD.<br />
J.H. <strong>van</strong> der Kolk, P.A.J. Brama en<br />
T.A.E. Stout.<br />
In dit nummer <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
<strong>Memorandum</strong> wordt er naar gestreefd<br />
een overzicht te geven <strong>van</strong> de endocriene<br />
afwijkingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> gerangschikt<br />
naar hormoonklier.<br />
Het endocrinologisch onderzoek in de<br />
praktijk staat of valt in de eerste plaats<br />
met de kwaliteit <strong>van</strong> de uitgevoerde laboratoriumbepalingen.<br />
Met betrekking<br />
tot deze bepalingen is <strong>het</strong> noodzakelijk<br />
dat deze zijn gevalideerd voor <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
In de validatieprocedure dient te worden<br />
gekeken naar: 1) de specificiteit, 2) de<br />
accuratesse, 3) de precisie en 4) de sensitiviteit.<br />
Onder de specificiteit vallen verdunningen<br />
<strong>van</strong> endogene concentraties,<br />
waarmee ondermeer de zogenaamde parallelliteit<br />
dient te worden aangetoond,<br />
de kruisreactiviteit ten opzichte <strong>van</strong> an-<br />
dere hormonen en ten derde <strong>het</strong> zichtbaar<br />
maken <strong>van</strong> endogene concentratieveranderingen,<br />
zoals na <strong>het</strong> uitvoeren <strong>van</strong><br />
suppressie- en stimulatietesten. Onder<br />
de accuratesse wordt <strong>het</strong> recoverypercentage<br />
verstaan na de toediening <strong>van</strong><br />
exogeen hormoon. <strong>De</strong> precisie bestaat<br />
uit de intra- en interassay coëfficiënten<br />
<strong>van</strong> variatie. <strong>De</strong>ze coëfficiënten kunnen<br />
berekend worden door de standaarddeviatie<br />
te delen door <strong>het</strong> gemiddelde en<br />
deze breuk te vermenigvuldigen met<br />
100%. <strong>De</strong> sensitiviteit valt samen met de<br />
detectiegrens <strong>van</strong> de bepaling.<br />
In de tweede plaats is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang op<br />
de hoogte te zijn <strong>van</strong> de eigenschappen<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> hormoon in kwestie en de omstandigheden,<br />
die <strong>van</strong> invloed zijn op de<br />
(patho)fysiologische concentraties.<br />
In dit nummer <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Diergeneeskundig</strong><br />
<strong>Memorandum</strong> zal met name ingegaan<br />
worden op de voor de praktijk rele<strong>van</strong>te<br />
endocriene ziekten.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 5
Metacam® – werkt eenvoudig!<br />
Metacam® 15 mg/ml suspensie voor oraal gebruik voor <strong>paard</strong>en, werkzaam bestanddeel: meloxicam 15 mg/ml, Indicatie: Verlichting <strong>van</strong> ontsteking en pijn bij acute<br />
en chronische aandoeningen <strong>van</strong> <strong>het</strong> bewegingsapparaat. Dosering: 0,6 mg/kg lichaamsgewicht (overeenkomend met 1 ml/ 25 kg) Contra-indicaties: niet toepassen<br />
bij drachtige of lacterende merries. Niet voor gebruik bij dieren die lijden aan gastro-intestinale afwijkingen zoals irritatie en bloedingen, verminderde lever- hart- of<br />
nierfunctie en stollingsstoornissen of bij dieren waarbij een individuele overgevoeligheid voor <strong>het</strong> product is gebleken. Niet gebruiken bij <strong>paard</strong>en jonger dan 6 weken.<br />
Bijwerkingen: Sporadisch (lichte urticaria, diarree; beiden reversibel). Wachttijd: Vlees: 3 dagen. Reg nl 10180 UDA, op recept verkrijgbaar diergeneesmiddel. Verdere<br />
informatie is in de bijsluiter of op aanvraag beschikbaar.<br />
Boehringer Ingelheim bv, Postbus 8037, 1802 KA Alkmaar<br />
Metacam®<br />
Telefoon 072-5662411 / Fax 072-5643213 / vetmedica@boehringer-ingelheim.nl / www.boehringer-ingelheim.nl<br />
Net zo goed als <strong>het</strong> smaakt<br />
<strong>De</strong> smakelijkste suspensie:<br />
de moderne pijnstiller<br />
– nu ook voor <strong>paard</strong>en<br />
ABCD
1. <strong>De</strong> hypofyse<br />
<strong>De</strong> adenohypofyse bestaat uit drie onderdelen,<br />
namelijk <strong>het</strong> pars distalis, <strong>het</strong><br />
pars tuberalis, en <strong>het</strong> pars intermedia.<br />
<strong>De</strong> middenkwab der hypofyse (pars intermedia)<br />
is met name bij <strong>paard</strong> en rund<br />
erg goed ontwikkeld. Het pars intermedia<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> wordt omgeven door<br />
een relatief dunne cellaag <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars<br />
distalis. Het zogenaamde diafragma<br />
sella is bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> erg teer, waardoor<br />
de hypofyse de mogelijkheid heeft zich<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vrij eenvoudig naar dorsaal<br />
uit te breiden en daarmee compressie te<br />
veroorzaken <strong>van</strong> ondermeer <strong>het</strong> chiasma<br />
opticum resulterend in blindheid. Het<br />
pars distalis is <strong>het</strong> grootste onderdeel <strong>van</strong><br />
de adenohypofyse. Het pars tuberalis is<br />
<strong>het</strong> dorsale deel <strong>van</strong> de adenohypofyse<br />
en is verbonden met de hypofysesteel.<br />
<strong>De</strong> hypofysesteel (of infundibulum) verloopt<br />
dorsaal in de hypofyse en verbindt<br />
deze met de hypothalamus. <strong>De</strong> neurohypofyse<br />
bestaat uit twee delen, de hypofysesteel<br />
en <strong>het</strong> pars nervosa (ook wel<br />
lobus posterior of neurale lob genoemd).<br />
<strong>De</strong> adenohypofyse en lobus anterior<br />
zijn synoniem. Paarden beschikken niet<br />
over een rete mirabilis <strong>van</strong> de A. carotis<br />
waarmee de hersenstam gekoeld zou<br />
kunnen worden, maar in plaats daar<strong>van</strong><br />
functioneren de luchtzakken als zodanig.<br />
Het blijkt mogelijk bij <strong>het</strong> ongesedeerde<br />
<strong>paard</strong> een cat<strong>het</strong>er te plaatsen daar waar<br />
<strong>het</strong> veneuze bloed de hypofyse verlaat<br />
via in eerste instantie de V. facialis superficialis.<br />
Het gemiddelde gewicht <strong>van</strong> de hypofyse<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlands warmbloed <strong>paard</strong><br />
(KWPN) bedraagt ongeveer 3 gram<br />
overeenkomend met een relatief gewicht<br />
<strong>van</strong> 6 x 10 -4 %. Er blijkt een significante<br />
correlatie (r=0,248; n=100; P=0,013) te<br />
bestaan tussen de leeftijd en <strong>het</strong> gewicht<br />
der hypofyse <strong>van</strong> KWPN-ers. <strong>De</strong> hypofyse<br />
<strong>van</strong> merries blijkt beduidend meer<br />
te wegen dan die <strong>van</strong> hengsten en ruinen.<br />
<strong>De</strong> hormoonproducerende cellen <strong>van</strong> de<br />
adenohypofyse worden onderverdeeld in<br />
acidofiele, basofiele en chromofobe cellen.<br />
Groeihormoon en prolactine worden<br />
geproduceerd in de acidofiele cellen. <strong>De</strong><br />
basofiele cellen produceren gonadotrofe<br />
hormonen, zoals luteïniserend hormoon<br />
(LH) en follikel stimulerend hormoon<br />
(FSH) en daarnaast thyroïd stimulerend<br />
hormoon (TSH), terwijl de chromofobe<br />
cellen adrenocorticotroop hormoon<br />
(ACTH) en melanocyten stimulerend<br />
hormoon (MSH) maken. Ongeveer 10%<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> pars distalis <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat<br />
uit ACTH-producerende cellen en<br />
dit deel <strong>van</strong> de hypofyse is daarnaast erg<br />
rijk aan prolactine-producerende cellen.<br />
In <strong>het</strong> pars distalis <strong>van</strong> <strong>het</strong> normale <strong>paard</strong><br />
zijn ACTH en endorphines belangrijke<br />
eindproducten <strong>van</strong> de degradatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
precursoreiwit proopiomelanocortine<br />
(POMC). In vergelijking met de hoeveelheden<br />
in <strong>het</strong> pars intermedia bevat<br />
<strong>het</strong> pars distalis 26% -MSH en 19%<br />
-MSH. In <strong>het</strong> pars intermedia wordt<br />
<strong>het</strong> ACTH vrijwel direct gedegradeerd<br />
tot ondermeer -MSH, waardoor <strong>het</strong><br />
pars intermedia minder dan 2% <strong>van</strong> de<br />
hoeveelheid ACTH in <strong>het</strong> pars distalis<br />
bevat.<br />
<strong>De</strong> negatieve terugkoppeling in de voorkwab<br />
<strong>van</strong> de hypofyse <strong>van</strong> de ACTH<br />
afgifte door cortisol treedt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
binnen 30 minuten op. Opgemerkt dient<br />
te worden dat deze terugkoppeling niet<br />
<strong>van</strong> toepassing is op de middenkwab<br />
door <strong>het</strong> ontbreken <strong>van</strong> glucocorticoïdreceptoren<br />
aldaar. <strong>De</strong> afgifte <strong>van</strong> de,<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 7
in vergelijking tot de voorkwab, veel<br />
geringere hoeveelheid ACTH door de<br />
middenkwab wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> geremd<br />
door dopamine-agonisten of serotonineantagonisten.<br />
<strong>De</strong> afgifte <strong>van</strong> ACTH door<br />
de voorkwab <strong>van</strong> de hypofyse wordt bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> gestimuleerd door zowel corticotrophin<br />
releasing hormoon (CRH) als<br />
arginine vasopressine (AVP ook wel antidiuretisch<br />
hormoon (ADH) genoemd),<br />
terwijl cortisol remmend werkt op deze<br />
afgifte. Daarnaast is de onderlinge interactie<br />
<strong>van</strong> deze hormonen <strong>van</strong> belang.<br />
Cortisol blijkt met name <strong>van</strong> invloed op<br />
de amplitude <strong>van</strong> de ACTH pulsatiliteit<br />
en minder op de frequentie er<strong>van</strong>. Tevens<br />
blijkt de negatieve terugkoppeling<br />
<strong>van</strong> cortisol op de ACTH afgifte sterker<br />
te zijn bij inductie <strong>van</strong> deze afgifte door<br />
CRH dan in geval <strong>van</strong> AVP.<br />
Corticotrophin releasing hormoon <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat uit 41 aminozuren en is<br />
in structuur identiek aan dat <strong>van</strong> de mens<br />
en de rat. Het bestaan <strong>van</strong> een CRH-bindend<br />
eiwit in analogie met de mens kon<br />
in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet worden<br />
aangetoond.<br />
ACTH <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> telt 39 aminozuren.<br />
<strong>De</strong> volgorde <strong>van</strong> de eerste 24 aminozuren<br />
<strong>van</strong> ACTH is voor alle zoogdieren<br />
<strong>het</strong>zelfde, waarbij de biologische werkzaamheid<br />
schuilt in de volgorde <strong>van</strong> de<br />
eerste 18 aminozuren. Door middel <strong>van</strong><br />
hypofyse-cat<strong>het</strong>erisatie werd vastgesteld<br />
dat <strong>het</strong> aantal pieken per uur ongeveer<br />
2,8, 10,1 en 10,2 bedroeg voor respectievelijk<br />
CRH, AVP en ACTH. Het verschil<br />
tussen de concentratie ACTH in<br />
plasma uit een jugulair vene en plasma<br />
verkregen door middel <strong>van</strong> hypofyse-cat<strong>het</strong>erisatie<br />
kan een factor 50 bedragen.<br />
<strong>De</strong> bijnierschors blijkt <strong>van</strong>af een intrauteriene<br />
leeftijd <strong>van</strong> meer dan 300 dagen<br />
te kunnen reageren op ACTH-toediening<br />
middels cortisolafgifte. Er blijkt geen<br />
leeftijdsafhankelijke invloed op de basale<br />
plasma ACTH-concentratie, terwijl de<br />
basale ACTH concentratie bij ponies ongeveer<br />
de helft lager is dan bij <strong>paard</strong>en.<br />
<strong>De</strong> gemiddelde centrale ACTH-concentratie<br />
direct na afgifte uit de hypofyse<br />
<strong>van</strong> ponies was <strong>het</strong> drievoudige <strong>van</strong> die<br />
in perifeer bloed en <strong>het</strong> twaalfvoudige<br />
<strong>van</strong> die in liquor cerebrospinalis verkregen<br />
middels lumbaalpunctie.<br />
1.1. hypofyse abces en basilair<br />
empyeem<br />
Een ziektegeschiedenis <strong>van</strong> koorts en<br />
neusuitvloeiïng voorafgaand aan acute<br />
neurologische verschijnselen past bij<br />
basilair empyeem in combinatie met<br />
abcedering der hypofyse. Laboratoriumonderzoek<br />
levert daarbij aspecifieke bevindingen<br />
op als leucocytose, hyperproteïnemie,<br />
hyperfibrinogenemie naast een<br />
toename <strong>van</strong> eiwit en witte bloedcellen<br />
in de liquor cerebrospinalis. <strong>De</strong> aandoening<br />
is uitsluitend beschreven bij merries,<br />
waaronder drie volbloeden en een<br />
draver met een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong><br />
2,8 jaar (spreiding 1-5).<br />
1.2. pars distalis <strong>van</strong> de hypofyse<br />
Pars distalis hyperplasie is beschreven<br />
bij een 25-jarige ruin met anorexie, gering<br />
hirsutisme, een overmatige vetdepositie<br />
in de nek, een vertraagde pupilreflex<br />
en polyurie/polydipsie.<br />
1.3. pars intermedia <strong>van</strong> de hypofyse<br />
DE ZIEKTE VAN CUSHING<br />
Hyperadrenocorticisme of <strong>het</strong> syndroom<br />
<strong>van</strong> Cushing kan ontstaan <strong>van</strong>uit een<br />
hypofyse-adenoom, een neoplasie in de<br />
bijnierschors of ectopische ACTH-productie.<br />
Hoewel hypofyse-onafhankelijk<br />
hyperadrenocorticisme als gevolg <strong>van</strong><br />
een functionele neoplasie in de bijnierschors<br />
éénmaal bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is beschreven<br />
wordt de aandoening in de regel veroorzaakt<br />
door een hypofyse-adenoom<br />
in <strong>het</strong> pars intermedia. Aldus kan bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> beter worden gesproken <strong>van</strong><br />
de ziekte <strong>van</strong> Cushing dan <strong>van</strong> <strong>het</strong> syn-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 9
droom <strong>van</strong> Cushing daar immers de oorzaak<br />
vrijwel zonder uitzondering in de<br />
middenkwab der hypofyse is gelegen.<br />
Eveneens zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is iatrogene<br />
Cushing. <strong>De</strong>ze complicatie is éénmaal<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> beschreven en wel na<br />
drievoudige toediening <strong>van</strong> triamcinolon<br />
aan een 10-jaar oude Quarter Horse<br />
ruin.<br />
Het voorkomen <strong>van</strong> een hypofyse-adenoom<br />
werd bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> al in 1932 voor<br />
<strong>het</strong> eerst beschreven.<br />
Klinische verschijnselen<br />
<strong>De</strong> gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en met<br />
de ziekte <strong>van</strong> Cushing bedraagt ongeveer<br />
20 jaar met een minimumleeftijd <strong>van</strong> zeven<br />
jaar. <strong>De</strong> aandoening wordt iets vaker<br />
bij merries (63%) en ponies gezien.<br />
Het aan<strong>van</strong>kelijk meest opvallende klinische<br />
symptoom is hirsutisme (overmatige<br />
haargroei) naast polyfagie. Het<br />
haar kan daarbij sterk gaan krullen en<br />
zelfs een afwijkende kleur krijgen, zoals<br />
goudkleurig. In geval <strong>van</strong> hirsutisme<br />
in optima forma in combinatie met<br />
een positieve diagnostische test kan de<br />
waarschijnlijkheid <strong>van</strong> een hypofyseadenoom<br />
in de regel minimaal drie jaar<br />
worden geantedateerd. Bij 12-60% <strong>van</strong><br />
de dieren met een hypofyse-adenoom<br />
wordt de ruimte tussen de vrije achterwand<br />
<strong>van</strong> de periorbita en de M. temporalis<br />
opgevuld door een vetkussen in<br />
plaats <strong>van</strong> een kuiltje achter de oogboog.<br />
Opgemerkt dient te worden dat bij ongeveer<br />
3% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en met een hypofyse-adenoom<br />
geen veranderingen aan<br />
<strong>het</strong> haarkleed worden waargenomen.<br />
<strong>De</strong> twee belangrijkste complicaties <strong>van</strong><br />
een hypofyse-adenoom bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn<br />
secundaire diabetes mellitus (oftewel<br />
type 3 D overeenkomstig classificatie<br />
door de American Diabetes Association<br />
2000) in 38-45% en hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />
in 24% <strong>van</strong> de gevallen. <strong>De</strong> hyperglyce-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 10<br />
mie in geval <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />
mellitus gaat nagenoeg steeds samen<br />
met hyperinsulinemie. Het is <strong>van</strong> belang<br />
zich te realiseren dat de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in principe niet leidt<br />
tot polyurie/polydipsie. In <strong>het</strong> verlengde<br />
daar<strong>van</strong> kan opgemerkt worden dat toediening<br />
<strong>van</strong> glucocorticoïden aan een<br />
<strong>paard</strong> ook niet resulteert in polyurie/polydipsie<br />
met als uitzondering triamcinolon.<br />
Omgekeerd blijkt dat in geval <strong>van</strong><br />
polyurie/polydipsie bij een <strong>paard</strong> met<br />
een hypofyse-adenoom óf diabetes mellitus<br />
óf diabetes insipidus als complicaties<br />
zijn opgetreden. Een <strong>paard</strong> met een<br />
ongecompliceerd hypofyse-adenoom<br />
vertoont in de regel ook een goede tot<br />
overmatige conditie. Vermagering wordt<br />
pas waargenomen bij <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong><br />
een complicatie als diabetes mellitus.<br />
Andere complicaties zijn sloomheid, hyperhidrosis<br />
(overmatig zweten), infertiliteit,<br />
galactorrhoea, bilaterale blindheid,<br />
diabetes insipidus, syncope en secundaire<br />
infecties als alveolitis, sinusitis, zoolzweer<br />
en (schimmel)pneumonie. Osteoporose<br />
wordt eigenlijk niet gezien bij de<br />
ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />
Laboratoriumonderzoek<br />
Het routine bloedonderzoek bij <strong>paard</strong>en<br />
met de ziekte <strong>van</strong> Cushing levert in de<br />
regel geen afwijkingen op anders dan<br />
een verhoogde activiteit <strong>van</strong> thermolabiel<br />
alkalische fosfatase en een hyperglycemie<br />
in 38-45% <strong>van</strong> de gevallen.<br />
Als afwijkingen in de differentiatie <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> witte bloedbeeld worden genoemd<br />
neutropenie, lymfopenie en eosinopenie,<br />
waarbij opgemerkt moet worden dat <strong>van</strong><br />
een eosinopenie bij normale <strong>paard</strong>en eigenlijk<br />
al sprake is.<br />
Het soortelijk gewicht der urine is in de<br />
regel niet afwijkend.<br />
Pathogenese<br />
Er blijkt geen relatie te bestaan tussen
<strong>het</strong> relatieve gewicht <strong>van</strong> de hypofyse<br />
bij <strong>paard</strong>en met de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
en klinische verschijnselen of parameters<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> bloedonderzoek. Bij ponies<br />
met de ziekte <strong>van</strong> Cushing was er wel<br />
een positieve correlatie tussen <strong>het</strong> relatieve<br />
gewicht der hypofyse en de plasma<br />
glucoseconcentratie (r=0,560; n=14; P <<br />
0,05).<br />
Het ontstaan <strong>van</strong> een hypofyse-adenoom<br />
wordt gerelateerd aan een verlies aan dopaminerge<br />
invloed <strong>van</strong>uit de hypothalamus.<br />
Daarnaast wordt een verband verondersteld<br />
met blootstelling aan ovariële<br />
steroïden.<br />
Het exacte mechanisme <strong>van</strong> de hirsutisme<br />
is onduidelijk evenals dat <strong>van</strong> syncope.<br />
Ook bij een <strong>paard</strong> met hypofyse-onafhankelijk<br />
hyperadrenocorticisme werd<br />
hirsutisme waargenomen, <strong>het</strong>geen een<br />
relatie vooronderstelt met de glucocorticoïdenovermaat.<br />
Als andere mogelijke<br />
verklaringen voor hirsutisme worden<br />
genoemd de overmatige MSH-productie<br />
en een afwijkende thermoregulatie veroorzaakt<br />
door compressie der hypothalamus<br />
als gevolg <strong>van</strong> hypofyse-vergroting.<br />
Een afwijkende thermoregulatie is ook<br />
genoemd als oorzaak <strong>van</strong> de hyperhidrosis<br />
naast de afwijkende haarstructuur.<br />
Via de inductie <strong>van</strong> Wallerse degeneratie<br />
in <strong>het</strong> chiasma opticum, dat juist craniaal<br />
<strong>van</strong> de hypofyse ligt, blijkt een hypofyse-vergroting<br />
bij de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
te kunnen leiden tot bilaterale blindheid.<br />
Naast compressie <strong>van</strong> de hypothalamus<br />
en <strong>het</strong> chiasma opticum door hypofysaire<br />
volumetoename treedt er zeer incidenteel<br />
compressie op <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars nervosa<br />
resulterend in diabetes insipidus. Overigens<br />
blijkt bij 18 tot 32% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en<br />
met een adenoom in <strong>het</strong> pars intermedia<br />
de hypofyse als zodanig niet vergroot te<br />
zijn. <strong>De</strong> syncope lijkt meer een vago-vasale<br />
oorsprong te hebben gezien <strong>het</strong> feit<br />
dat <strong>het</strong> snel reversibel is.<br />
Met betrekking tot de pathogenese <strong>van</strong><br />
hoefbe<strong>van</strong>genheid in relatie tot de ziekte<br />
<strong>van</strong> Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn er twee<br />
opties. In vitro onderzoek wees aan dat<br />
corticosteroïden de mogelijkheid <strong>van</strong><br />
een aantal biogene amines tot vasoconstrictie<br />
in de ondervoet kunnen vergroten<br />
en wel met name ten aanzien <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
veneuze systeem. <strong>De</strong> diverse corticosteroïden<br />
blijken verschillend te zijn in de<br />
mate <strong>van</strong> deze potentiëring. Zo is <strong>het</strong><br />
effect <strong>van</strong> betamethason groter dan dat<br />
<strong>van</strong> cortisol. <strong>De</strong> andere hypothese gaat<br />
uit <strong>van</strong> een verminderde beschikbaarheid<br />
<strong>van</strong> glucose voor de lamellen in de<br />
hoefwand ten gevolge <strong>van</strong> een toegenomen<br />
perifere insulineresistentie.<br />
Gedragsveranderingen en verminderde<br />
pijngevoeligheid bij <strong>paard</strong>en met de<br />
ziekte <strong>van</strong> Cushing worden toegeschreven<br />
aan toegenomen concentraties endogene<br />
morfines geproduceerd door <strong>het</strong><br />
hypofyse-adenoom, hoewel compressie<br />
<strong>van</strong> omliggende structuren door een<br />
vergrote hypofyse als (mede-)oorzaak<br />
<strong>van</strong> gedragsveranderingen niet kan<br />
worden uitgesloten. In vergelijking met<br />
<strong>het</strong> normale pars intermedia vindt er in<br />
een hypofyse-adenoom een identieke<br />
reductie plaats <strong>van</strong> <strong>het</strong> precursoreiwit<br />
proopiomelanocortine, waarbij ondermeer<br />
-MSH en -endorfine belangrijke<br />
eindproducten zijn. Het hypofyse-adenoom<br />
echter bevat ten gevolge <strong>van</strong> de<br />
volumetoename <strong>van</strong> <strong>het</strong> pars intermedia<br />
in absolute zin een zesmaal grotere hoeveelheid<br />
ACTH in vergelijking tot <strong>het</strong><br />
normale pars distalis.<br />
Ten aanzien <strong>van</strong> zogenoemde steroïdhepatopathie<br />
wordt gesteld dat de lever <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> daar vrij ongevoelig voor is.<br />
Diagnose<br />
Een groot aantal testen is in gebruik om<br />
de klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />
“ziekte <strong>van</strong> Cushing” te ondersteunen.<br />
In de tabel is de sensitiviteit en eventueel<br />
ook de specificiteit weergegeven <strong>van</strong> testen,<br />
die zijn gevalideerd met gebruik <strong>van</strong><br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 11
patholoog-anatomisch onderzoek der<br />
hypofyse als gouden standaard. Opgemerkt<br />
dient te worden dat een enkelvoudige<br />
bepaling <strong>van</strong> cortisol in <strong>het</strong> plasma<br />
ongeschikt is voor de diagnostiek. Ten<br />
aanzien <strong>van</strong> de cortisolbepaling moet<br />
daarnaast worden opgemerkt dat cortisol<br />
aan de erythrocytenmembraan hecht,<br />
waardoor met betrekking tot de cortisolbepaling<br />
bloed eerst dient te worden gecentrifugeerd<br />
en vervolgens <strong>het</strong> plasma<br />
moet worden opgestuurd.<br />
<strong>De</strong> meest aantrekkelijke bepaling momenteel<br />
is die <strong>van</strong> de basale plasma<br />
ACTH-concentratie in rust, waarbij <strong>het</strong><br />
<strong>van</strong> belang is zich te realiseren dat ACTH<br />
aan glas hecht en <strong>het</strong> betreffende plasma<br />
direct op ijs moet worden bewaard.<br />
Als functietesten kunnen dienen de<br />
dexamethasonsuppressie- en de ACTHstimulatietest,<br />
waarbij de eerstgenoemde<br />
een minimaal risico heeft ten aanzien<br />
<strong>van</strong> inductie <strong>van</strong> hoefbe<strong>van</strong>genheid. In<br />
Utrecht wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> de<br />
basale plasma ACTH-concentratie gecombineerd<br />
met de ACTH-stimulatietest.<br />
Als aantrekkelijke screeningstesten gelden<br />
de plasma glucoseconcentratie en de<br />
corticoïden:creatinine ratio in een monster<br />
ochtendurine.<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik zijnde endo-<br />
criene testen:<br />
<strong>De</strong> overnacht dexamethasonsuppressietest<br />
wordt uitgevoerd door intramusculaire<br />
toediening <strong>van</strong> 40 µg dexamethason/kg<br />
LG om 17.00 uur direct nadat<br />
een uitgangsbloedmonster is afgenomen.<br />
Een tweede bloedmonster wordt<br />
vervolgens 15-19 uur later afgenomen.<br />
In <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> beide monsters wordt<br />
vervolgens cortisol bepaald. <strong>De</strong> ochtend<br />
dexamethasonsuppressietest wordt<br />
uitgevoerd door toediening <strong>van</strong> 10-20<br />
mg dexamethason intramusculair om<br />
9.00 uur met bloedafname direct voor<br />
toediening en 24 uur later. Beide monsters<br />
dienen ter bepaling <strong>van</strong> de cortisol-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 12<br />
concentratie in <strong>het</strong> plasma. Indien de<br />
cortisolconcentratie in <strong>het</strong> tweede monster<br />
boven de grenswaarde (zie tabel)<br />
<strong>van</strong> 27,6 nmol/L blijft, wordt dit als een<br />
positief testresultaat beschouwd en aldus<br />
indicatief voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />
<strong>De</strong> ACTH-stimulatietest bestaat uit <strong>het</strong><br />
intraveneus toedienen <strong>van</strong> 0,25 mg synt<strong>het</strong>isch<br />
ACTH 1-24 (=25 IU) om 9.00 uur<br />
met bloedafname direct ervoor en om<br />
11.00 uur. Beide monsters dienen ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de cortisolconcentratie in <strong>het</strong><br />
plasma. <strong>De</strong> ACTH-stimulatietest wordt<br />
gebruikt op basis <strong>van</strong> de aanname dat<br />
ACTH de eigen receptor upreguleert.<br />
<strong>De</strong> TRH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />
door intraveneuze toediening <strong>van</strong><br />
1,0 mg TRH, waarbij juist voor en 30<br />
minuten na toediening een bloedmonster<br />
wordt afgenomen. Beide monsters dienen<br />
ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />
in <strong>het</strong> plasma. Bij normale <strong>paard</strong>en<br />
dient de T 4 -concentratie binnen vier uur<br />
en de T 3 -concentratie binnen twee uur na<br />
toediening anderhalf tot driemaal de uitgangswaarde<br />
te bedragen.<br />
<strong>De</strong> TSH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />
middels de intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> 5 IU (runder)TSH’s ochtends.<br />
Vlak voor toediening en 4 uur daarna<br />
wordt een bloedmonster afgenomen ten<br />
behoeve <strong>van</strong> een T 4 bepaling. Bij normale<br />
<strong>paard</strong>en dient de basale T 4 -concentratie<br />
2-3 uur later te zijn verdubbeld<br />
met een piekwaarde <strong>van</strong> 2,4 maal de uitgangswaarde<br />
vier uur na toediening. <strong>De</strong><br />
T 3 -concentratie verdubbelt in de regel al<br />
binnen een half uur met een piekwaarde<br />
<strong>van</strong> vijfmaal de uitgangswaarde 2 uur na<br />
toediening.<br />
<strong>De</strong> orale glucose-opname test wordt<br />
uitgevoerd door toediening via een neussonde<br />
<strong>van</strong> 1 g/kg LG glucose nadat <strong>het</strong><br />
<strong>paard</strong> gedurende 12 uur heeft gevast.<br />
Bloedmonsters worden genomen ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />
op de tijdstippen t=0, 30, 60, 90, 120,<br />
180, 240, 300 en 360 minuten na gluco-
setoediening. Bij normale Nederlandse<br />
warmbloed<strong>paard</strong>en stijgt de plasma glucoseconcentratie<br />
gemiddeld ongeveer<br />
80% in vergelijking tot de basaalwaarde<br />
twee uur na toediening met een spreiding<br />
<strong>van</strong> 44-174%.<br />
<strong>De</strong> intraveneuze glucose-tolerantietest<br />
bestaat uit de intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> een 50%-glucoseoplossing in een<br />
dosering <strong>van</strong> 0,5 g/kg LG, waarna bloedmonsters<br />
worden genomen ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie op<br />
de tijdstippen t=0, 15 minuten, 30 minuten,<br />
1, 2, 3, 4, 5 en 6 uur na glucosetoediening.<br />
<strong>De</strong> gemiddelde halfwaardetijd<br />
Differentiaal diagnose<br />
Met betrekking tot de vachtveranderingen<br />
is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang op te merken dat<br />
strongylose ook kan leiden tot langer<br />
haar en vertraagde verharing in <strong>het</strong> voorjaar<br />
zonder evenwel krulvorming.<br />
Behandeling<br />
Zoals vermeld wordt de ziekte <strong>van</strong><br />
Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in de regel veroorzaakt<br />
door een hypofyse-adenoom.<br />
Hoewel <strong>het</strong> chirurgisch verwijderen<br />
<strong>van</strong> beide bijnieren en aansluitend supplementeren<br />
bij volwassen <strong>paard</strong>en suc-<br />
<strong>van</strong> plasma glucose bij Nederlandse<br />
warmbloed<strong>paard</strong>en bedraagt ongeveer<br />
25 minuten en de plasma glucosepiek<br />
op 15 minuten na toediening dient minimaal<br />
12,8 mmol/L te bedragen. <strong>De</strong><br />
gemiddelde stijging <strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />
bedraagt 385% vijftien<br />
minuten na toediening in vergelijking tot<br />
de uitgangswaarde <strong>van</strong> plasma glucoseconcentratie.<br />
<strong>De</strong> sensitiviteit en de specificiteit <strong>van</strong><br />
testen, die zijn gevalideerd met gebruik<br />
<strong>van</strong> patholoog-anatomisch onderzoek<br />
<strong>van</strong> de hypofyse als gouden standaard:<br />
Test Grenswaarde sensitiviteit Referentie<br />
Overnacht dexamethasonsuppressie<br />
> 27,6 nM 95% (n=43)** Dybdal cs 1994<br />
gestimuleerd cortisol (25 IU<br />
i.v.)*<br />
> 413 nM 79% (n=14) Van der Kolk cs 1995<br />
gestimuleerd cortisol (1 IU<br />
gel/kg LG i.v.)*<br />
> 146% 67% (n=6) Hillyer cs 1992<br />
basaal ACTH > 12,1 pmol/L 100% (n=16) Van der Kolk cs 1995<br />
basaal insuline > 409 pmol/L 92% (n=12) Van der Kolk cs 1995<br />
basaal glucose > 5,6 mM 58% (n=24) Van der Kolk cs 1995<br />
basaal cortisol > 254 nmol/L 15% (n=20) Van der Kolk cs 1995<br />
Corticoïden urine > 322 nM 86% (n=7) Van der Kolk cs 1995<br />
Urine c:c ratio > 20 x 10-6 100% (n=7) Van der Kolk cs 1995<br />
CT-scan > 16 mm hoog 100% (n=7)<br />
Van der Kolk cs 1995/<br />
Feige cs 2000<br />
% speeksel cortisol > 1,94% Nb Van der Kolk cs 2001<br />
Nb = niet bepaald, * betreft tweede cortisolbepaling als onderdeel <strong>van</strong> de ACTH-stimulatietest<br />
en ** tevens de specificiteit bepaald welke 100% (n=18) bedroeg.<br />
cesvol is toegepast, is dit mede gezien<br />
de etiologie <strong>van</strong> de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> geen aantrekkelijke optie.<br />
Het chirurgisch verwijderen <strong>van</strong> de hypofyse<br />
zelf blijkt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> technisch<br />
niet uitvoerbaar. Tevens moet gemeld<br />
worden dat o,p-bis[4-chlorophenyl]-<br />
1,1,-dichloroethane (DDD) bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
onvoldoende werkzaam blijkt.<br />
<strong>De</strong> toevlucht kan dan ook uitsluitend worden<br />
gezocht tot een medicamenteuze behandeling.<br />
<strong>De</strong> meeste ervaring is opgedaan<br />
met dopamine-agonisten (bromocriptine<br />
en pergolide) en serotonine-antagonisten<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 13
(cyproheptadine). Wat werkzaamheid betreft<br />
zijn de dopamine-agonisten te verkiezen<br />
boven de serotonine-antagonisten.<br />
Minder ervaring is er met trilostane dat de<br />
productie <strong>van</strong> steroïden in de bijnierschors<br />
vermindert middels remming <strong>van</strong> <strong>het</strong> enzym<br />
3-hydroxysteroiddehydrogenase.<br />
Daarnaast bestaat de meest eenvoudige<br />
behandeling <strong>van</strong> hirsutisme natuurlijk uit<br />
regelmatig scheren.<br />
Pergolide mesylaat kan worden toegediend<br />
in een aan<strong>van</strong>gsdosis <strong>van</strong> 0,002<br />
mg/kg LG p.o. 1 dd. Indien na 4-8 weken<br />
geen verbetering wordt gezien, kan<br />
de dosis maandelijks worden verhoogd<br />
met 0,002 mg/kg LG tot een maximum<br />
dosis is bereikt <strong>van</strong> 0,01 mg/kg LG.<br />
Bromocriptine kan worden verstrekt<br />
in een dosis <strong>van</strong> 0,04 mg/kg LG ‘s ochtends<br />
en 0,02 mg/kg LG ‘s avonds p.o.<br />
Eventueel kan worden begonnen met<br />
een aan<strong>van</strong>gsdosis de eerste weken <strong>van</strong><br />
0,02 mg/kg LG ‘s ochtends en 0,01 mg/<br />
kg LG ‘s avonds p.o. Beide dopamineagonisten<br />
kunnen al binnen enkele weken<br />
positieve effecten geven als verharing<br />
en normalisering <strong>van</strong> een eventuele<br />
hyperglycemie.<br />
Als middel <strong>van</strong> tweede keuze geldt cyproheptadine<br />
in een aan<strong>van</strong>gsdosering<br />
<strong>van</strong> 0,25 mg/kg LG 1 dd p.o. gedurende<br />
een maand. Eventueel kan de toediening<br />
worden verhoogd naar 0,25 mg/kg LG 2<br />
dd p.o. <strong>De</strong> maximumdosis bedraagt 0,3-<br />
0,5 mg/kg LG 2 dd p.o.<br />
<strong>De</strong> dosering <strong>van</strong> trilostane bedraagt 0,5<br />
mg/kg LG 1 dd p.o. met een spreiding<br />
<strong>van</strong> 0,4 tot 1,0 mg/kg LG 1 dd p.o.<br />
Behandeling <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />
mellitus, die bij 38-45% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en<br />
met een hypofyse-adenoom als complicatie<br />
optreedt, met insuline is gecontraindiceerd<br />
gezien de mogelijkheid <strong>van</strong><br />
inductie <strong>van</strong> antilichamen tegen aan<strong>van</strong>kelijk<br />
exogeen insuline en vervolgens<br />
<strong>het</strong> endogeen insuline. Indien de medi-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 14<br />
camenteuze behandeling met een dopamine-agonist<br />
effect sorteert verdwijnt in<br />
de regel deze secundaire diabetes mellitus<br />
binnen enkele weken.<br />
1.4. pars nervosa <strong>van</strong> de hypofyse<br />
<strong>De</strong> belangrijkste oorzaak <strong>van</strong> polyurie/polydipsie<br />
(PU/PD) bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is<br />
psychogeen. Centrale diabetes insipidus<br />
wordt veroorzaakt door onvoldoende afgifte<br />
<strong>van</strong> antidiuretisch hormoon oftewel<br />
arginine vasopressine door <strong>het</strong> pars nervosa<br />
<strong>van</strong> de hypofyse. Perifere diabetes<br />
insipidus komt ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor.<br />
Het belangrijkste klinische symptoom is<br />
natuurlijk PU/PD gecombineerd met een<br />
soortelijk gewicht der urine <strong>van</strong> 1.007 of<br />
lager. Het uitvoeren <strong>van</strong> een dorstproef<br />
bij dergelijke dieren ter ondersteuning<br />
<strong>van</strong> de klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />
is niet ongevaarlijk. Een suppletie-therapie<br />
<strong>van</strong> vasopressine q.s. is geindiceerd,<br />
maar de beschikbaarheid <strong>van</strong><br />
een analoog preparaat staat deze therapie<br />
momenteel in de weg.<br />
Overigens dient te worden opgemerkt dat<br />
een soortelijk gewicht der urine <strong>van</strong> 1.008<br />
of hoger bij pasgeboren veulens een aanwijzing<br />
kan zijn voor dehydratie.<br />
1.5. groeihormoon<br />
Een belangrijke functie <strong>van</strong> groeihormoon<br />
is <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong> de productie<br />
<strong>van</strong> zogenoemde insulin-like growth<br />
factors (IGF) door de lever, welke met<br />
name <strong>van</strong> nut zijn voor de proliferatie<br />
<strong>van</strong> cellen. <strong>De</strong> pulsatiele afgifte <strong>van</strong><br />
groeihormoon door de hypofyse wordt<br />
gereguleerd door groeihormoon releasing<br />
hormoon (GHRH) en somatostatine,<br />
respectievelijk in positieve en negatieve<br />
zin. Somatostatine lijkt meer invloed te<br />
hebben op <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> de groeihormoonpieken<br />
en de amplitude er<strong>van</strong> dan<br />
op de productie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hormoon. Het<br />
groeihormoon <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat uit<br />
190 aminozuren en is als recombinant<br />
hormoon commerciëel beschikbaar. Voor<br />
wat betreft IGF-1 is er respectievelijk 93
en 96% homologie met dat <strong>van</strong> rund en<br />
mens. Van <strong>het</strong> bindend eiwit <strong>van</strong> IGF<br />
zijn bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> 7 verschillende vor-<br />
men beschreven. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn (nog)<br />
geen aan groeihormoon gerelateerde endocriene<br />
afwijkingen beschreven.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 15
Huidschimmel eenvoudig wegenten met Insol ® Kale plekjes door ringworm?<br />
<strong>De</strong>rmatophyton<br />
• Niet meer veelvuldig wassen<br />
• Snel weer onder <strong>het</strong> zadel<br />
• Vermindert besmettingskans<br />
ABCD<br />
Boehringer Ingelheim bv - Postbus 8037, 1802 KA Alkmaar<br />
Tel. 072-5662411 / Fax 072-5643213<br />
vetmedica@boehringer-ingelheim.nl - www.boehringer-ingelheim.nl<br />
Twee vaccinaties met<br />
Insol ® <strong>De</strong>rmatophyton<br />
genezen uw <strong>paard</strong> <strong>van</strong><br />
huidschimmel én<br />
voorkomen nieuwe<br />
schimmelaandoeningen<br />
gedurende minimaal<br />
9 maanden.<br />
Al 5 jaar zéér<br />
succesvol in<br />
Duitsland!<br />
Insol <strong>De</strong>rmatophyton. REG NL 9987 UDD.<br />
Suspensie voor injectie. Geïnactiveerd vaccin<br />
<strong>van</strong> Trichophyton en Microsporum stammen.<br />
Doeldier: <strong>paard</strong>en, honden en katten. Indicatie:<br />
Actieve immunisatie tegen en behandeling <strong>van</strong><br />
dermatofytosen. Bijwerkingen: Lokale, soms pijnlijke<br />
reactie kan voor-komen, evenals systemische<br />
reacties. Contra-indicaties: drachtige en lacterende<br />
dieren, dieren met koorts en/of symtomen <strong>van</strong> een<br />
infectie anders dan dermatofytosen, gestresste<br />
dieren, subcutane toediening.<br />
Dosering: Paard tot 400 kg 0.3 ml, meer dan 400 kg<br />
0,5 ml. Wachttijd: 0 dagen. UDD, uitsluitend door de<br />
dierenarts toe te dienen. Verdere informatie is op<br />
aanvraag beschikbaar.
2. <strong>De</strong> bijschildklieren<br />
Calcium speelt een belangrijke rol bij<br />
diverse processen in <strong>het</strong> lichaam zoals<br />
zenuwgeleiding, spiercontractie, stabiliteit<br />
<strong>van</strong> celmembranen, botvorming en<br />
enzymactiviteiten. Het merendeel <strong>van</strong> de<br />
hoeveelheid calcium in <strong>het</strong> lichaam bevindt<br />
zich extracellulair. Het extracellulaire<br />
calcium komt in twee vormen voor,<br />
namelijk als niet-diffundeerbaar, gebonden<br />
aan eiwitten en diffundeerbaar. Het<br />
diffundeerbare calcium kan vervolgens<br />
verder worden onderverdeeld als complex<br />
met ondermeer fosfaat en bicarbonaat<br />
en geïoniseerd calcium (ICa). Het<br />
geïoniseerde of vrije calcium wordt beschouwd<br />
als biologisch actief. <strong>De</strong> hoeveelheid<br />
geïoniseerd calcium is ook bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> omgekeerd evenredig aan de<br />
pH in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong> calciumhomeostase<br />
wordt verzorgd door parathormoon uit<br />
de bijschildklieren, calcitonine uit de<br />
schildklieren en vitamine D. Vitamine<br />
D wordt tegenwoordig ook als een hormoon<br />
gezien. Na orale opname of endogene<br />
productie wordt vitamine D in de<br />
lever omgezet in 25-hydroxycholecalciferol<br />
en vervolgens in de nier verder<br />
gehydroxyleerd tot 1,25-dihydroxycholecalciferol.<br />
Parathormoon (PTH) gaat<br />
hypocalciëmie tegen, terwijl calcitonine<br />
<strong>het</strong> tegenovergestelde bewerkstelligt.<br />
Het <strong>paard</strong> heeft twee paar bijschildklieren,<br />
die wat uitzonderlijk gelokaliseerd<br />
zijn. Eén paar bevindt zich aan<br />
de craniale pool <strong>van</strong> de schildklieren en<br />
<strong>het</strong> andere paar betreft iets grotere bijschildklieren<br />
gelegen ter hoogte <strong>van</strong> de<br />
borstingang. Het intacte parathormoon<br />
bestaat uit 84 aminozuren. Alhoewel<br />
er ook sets bestaan, die de hoeveelheid<br />
parathormoon meten uitgaande <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
C-terminale uiteinde, dient de voorkeur<br />
gegeven te worden aan metingen<br />
<strong>van</strong> parathormoon met behulp <strong>van</strong> een<br />
sandwichmethode. Via de sandwichmethode<br />
wordt <strong>het</strong> intacte ofwel biologisch<br />
actieve parathormoon gemeten, terwijl<br />
de hoeveelheid circulerend C-terminaal<br />
parathormoon ondermeer kan afhangen<br />
<strong>van</strong> de nierfunctie.<br />
Met betrekking tot de calciumhomeostase<br />
spelen de nieren <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />
vergelijking met andere zoogdieren een<br />
uitzonderlijke rol door de grote hoeveelheid<br />
calcium, die zij via de urine kunnen<br />
uitscheiden. Bij een overmatige<br />
orale calciumopname neemt opmerkelijk<br />
genoeg de intestinale absorptie bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet af, maar neemt de renale<br />
excretie toe.<br />
Het percentage geïoniseerd calcium bedraagt<br />
ongeveer 60. In Utrecht geldt een<br />
normaalbereik voor geïoniseerd calcium<br />
in gehepariniseerd volbloed <strong>van</strong> 1,43-<br />
1,69 mmol/L.<br />
2.1. hypercalciëmie<br />
2.1.1. hypercalciëmie ten gevolge <strong>van</strong><br />
chronisch nierfalen<br />
Zowel na bilaterale nefrectomie als bij<br />
chronisch nierfalen wordt hypercalciëmie<br />
beschreven bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Ook bij<br />
acuut nierfalen kan hypercalciëmie worden<br />
waargenomen, maar deze is in de<br />
regel milder en is reversibel tenzij <strong>het</strong><br />
acuut nierfalen overgaat in chronisch<br />
nierfalen. In beide gevallen kan daarnaast<br />
een hypofosfatiëmie optreden. <strong>De</strong><br />
sensitiviteit <strong>van</strong> hypercalciëmie als indicatie<br />
voor chronisch nierfalen bedraagt<br />
67%.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 17
2.1.2. hypercalciëmie ten gevolge<br />
<strong>van</strong> een neoplasie oftewel<br />
pseudohyperparathyroïdie<br />
Ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> komt pseudohyperparathyroïdie<br />
voor als gevolg <strong>van</strong> afgifte<br />
<strong>van</strong> parathormone-like substance door<br />
een neoplasie. Bij de diagnose pseudohyperparathyroïdie<br />
is <strong>het</strong> <strong>van</strong> belang hypercalciëmie<br />
ten gevolge <strong>van</strong> metastasen<br />
in <strong>het</strong> skelet uit te sluiten. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
is pseudohyperparathyroïdie beschreven<br />
ten gevolge <strong>van</strong> een ameloblastoom bij<br />
een 16 jarige Saddlebred ruin, een lymfosarcoom<br />
bij een 6 jaar oude Arabische<br />
hengst en een 11 jaar oude pony merrie,<br />
een plaveiselcelcarcinoom der vulva bij<br />
een 18 jaar oude Appaloosa merrie en<br />
een mesenchymoom <strong>van</strong> een ovarium.<br />
<strong>De</strong> totale plasma calciumconcentratie<br />
variëerde daarbij <strong>van</strong> 3,72 tot 5,35<br />
mmol/L. <strong>De</strong> plasma fosfaatconcentratie<br />
bij deze aandoening is variabel.<br />
2.2. hypocalciëmie of tetanie<br />
Bij hypocalciëmie of tetanie treedt een<br />
stijve gang in de regel <strong>het</strong> meest op de<br />
voorgrond. Daarnaast kan singultus<br />
ofwel de hik voorkomen, waarbij de<br />
diafragmacontractie samengaat met depolarisatie<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> atrium. <strong>De</strong> singultus<br />
is vaak beter op de thorax te palperen<br />
dan aldaar te zien. Oorzaken <strong>van</strong> tetanie<br />
kunnen ondermeer zijn lactatie, stress,<br />
diarree, metabole alkalose ten gevolge<br />
<strong>van</strong> hypochloriëmie bijvoorbeeld na een<br />
endurance-rit en overmatige opname<br />
<strong>van</strong> zuring. Als suppletie-therapie wordt<br />
de intraveneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />
aanbevolen (zoals in<br />
gebruik voor <strong>het</strong> rund equivalent aan<br />
ongeveer 8,4 gram calcium per 500 ml)<br />
in een dosering <strong>van</strong> 55 ml/100 kg LG onder<br />
gelijktijdige auscultatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hart.<br />
<strong>De</strong> hypocalciëmie en de ermee ge<strong>paard</strong><br />
gaande hypomagnesiëmie, die ontstaan<br />
na intraveneuze EDTA-toediening, leiden<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> overigens tot een neurogeen<br />
beeld op basis <strong>van</strong> electromyografisch<br />
onderzoek.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 18<br />
2.3. primaire hyperparathyroïdie<br />
Primaire hyperparathyroïdie ten gevolge<br />
<strong>van</strong> autonome productie <strong>van</strong> parathormoon<br />
door (één <strong>van</strong>) de bijschildklieren<br />
is uitermate zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Er<br />
zijn twee casus beschreven in de literatuur.<br />
Bij een 14 jaar oude Arabische ruin<br />
werd <strong>het</strong> gezien in combinatie met vermagering<br />
en anorexie. Ook bij een 17<br />
jaar oude pony merrie werd vermagering<br />
gezien in combinatie met osteodystrofia<br />
fibrosa <strong>van</strong> de schedel. In <strong>het</strong> bloed bedroeg<br />
de hoeveelheid geïoniseerd calcium<br />
maar liefst 2,46 mmol/L ge<strong>paard</strong><br />
gaande met een concentratie intact PTH<br />
<strong>van</strong> 185,1 pmol/L. <strong>De</strong> concentratie fosfaat<br />
in <strong>het</strong> bloed was laag ten gevolge<br />
<strong>van</strong> een toegenomen excretie in de urine<br />
(fractionele fosfaat excretie <strong>van</strong> 2,7%).<br />
2.4. secundaire hyperparathyroïdie<br />
2.4.1. nutritionele secundaire<br />
hyperparathyroïdie (NSH)<br />
Een niet onbelangrijke ziekte bij <strong>het</strong><br />
<strong>paard</strong> is nutritionele secundaire hyperparathyroïdie,<br />
met name ten gevolge<br />
<strong>van</strong> een absoluut calciumtekort of een<br />
relatief calciumtekort op basis <strong>van</strong> een<br />
overmaat fosfor in de voeding. Een belangrijke<br />
oorzaak er<strong>van</strong> is overmatige<br />
verstrekking <strong>van</strong> haver. Als eerste klachten<br />
worden vaak wisselende kreupelheid<br />
of een stijve gang gezien. Andere<br />
klinische verschijnselen zijn afwijkend<br />
kauwen, gewichtsverlies, een toegenomen<br />
om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> aangezicht en een<br />
stridor. Bloedonderzoek levert een toegenomen<br />
concentratie intact PTH, een<br />
verhoogde alkalische fosfatase activiteit<br />
en een toename <strong>van</strong> de fractionele excretie<br />
<strong>van</strong> anorganisch fosfaat op tot een<br />
waarde boven de 0,5%. <strong>De</strong> berekening<br />
<strong>van</strong> de fractionele excretie <strong>van</strong> calcium<br />
is in de regel niet <strong>van</strong> betekenis bij <strong>het</strong><br />
ondersteunen <strong>van</strong> de diagnose nutritionele<br />
secundaire hyperparathyroïdie.<br />
Aan de klinische verschijnselen gaat een<br />
radiologisch waarneembare botdemineralisatie<br />
gedurende maximaal 14 weken
vooraf. Aan patiënten dient natuurlijk zo<br />
spoedig mogelijk een rantsoen te wor-<br />
den verstrekt met een normale calciumfosforverhouding.<br />
<strong>De</strong> fractionele excretie (FE) <strong>van</strong> een mineraal wordt berekend volgens de formule:<br />
Creatinineconcentratie in <strong>het</strong> bloed x mineraalconcentratie in de urine x 100<br />
Urine-creatinineconcentratie mineraalconcentratie in <strong>het</strong> bloed<br />
2.4.2. renale secundaire<br />
hyperparathyroïdie<br />
Een bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet bestaande entiteit,<br />
daar nierfalen bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet ge<strong>paard</strong><br />
gaat met hyperfosfatiëmie en hypocalci-<br />
ëmie.<br />
2.5. primaire hypoparathyroïdie<br />
Bij de combinatie <strong>van</strong> een lage concentratie<br />
geïoniseerd calcium in <strong>het</strong> bloed en<br />
hyperfosfatiëmie moet worden gedacht<br />
aan primaire hypoparathyroïdie, waarbij<br />
een lage intacte PTH-concentratie in <strong>het</strong><br />
bloed voorkomt, mede gerelateerd aan<br />
de lage concentratie geïoniseerd calcium<br />
in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong> aandoening werd reeds<br />
bij volbloedveulens gezien op een leeftijd<br />
<strong>van</strong> 4 dagen tot vijf weken. Bij een<br />
vier jaar oude draver ruin variëerde de<br />
concentratie geïoniseerd calcium in <strong>het</strong><br />
bloed <strong>van</strong> 0,4 tot 0,69 mmol/L. Het zal<br />
geen verbazing wekken dat een stijve<br />
gang en <strong>het</strong> aanwezig zijn <strong>van</strong> singultus<br />
de belangrijkste symptomen zullen zijn.<br />
Een suppletie-therapie bestaat uit de<br />
intraveneuze en orale verstrekking <strong>van</strong><br />
calcium, waarbij de prognose dubieus<br />
blijft.<br />
2.6. vitamine D-intoxicatie<br />
In dit verband moet ook de vitamine<br />
D-intoxicatie worden genoemd, die al<br />
bij een veulen <strong>van</strong> zes maanden oud is<br />
beschreven. <strong>De</strong>ze intoxicatie is al te verwachten<br />
wanneer gedurende 21 dagen<br />
een hoeveelheid ergocalciferol (vitamine<br />
D 2 ) <strong>van</strong> 47.200 IU/kg LG/dag wordt verstrekt.<br />
Daarnaast leidde ook toediening<br />
<strong>van</strong> 33.000 IU/kg LG/dag ergocalciferol<br />
(vitamine D 2 ) of cholecalciferol (vitamine<br />
D 3 ) gedurende 30 dagen tot vitamine<br />
D-intoxicatie. <strong>De</strong> optredende klinische<br />
symptomen zijn vooral gebaseerd op<br />
mineralisatie <strong>van</strong> weke delen, zoals <strong>het</strong><br />
endocard en grote vaten als de aorta.<br />
Afwijkende calcium- en fosforconcentraties<br />
in <strong>het</strong> bloed:<br />
- normo/hypocalciëmie en hyperfosfatëmie<br />
nutritionele secundaire hyperparathyroïdie?<br />
- hypercalciëmie en hypofosfatiëmie <br />
chronisch nierfalen of primaire hyperparathyroïdie?<br />
- hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie <br />
hypoparathyroïdie?<br />
- hypercalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />
vitamine D intoxicatie?<br />
2.7. ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of<br />
hypertrofische osteopathie<br />
<strong>De</strong> ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger of hypertrofische<br />
osteopathie wordt gekenmerkt<br />
door symmetrische proliferatie<br />
<strong>van</strong> vaatrijk bindweefsel en subperiostaal<br />
bot langs de distale pijpbeenderen.<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong> bezwaarlijk te spreken<br />
<strong>van</strong> hypertrofische osteoarthropathie<br />
daar gewrichtsoppervlakten eigenlijk<br />
nooit in de aandoening betrokken zijn.<br />
<strong>De</strong> oorzaak <strong>van</strong> de ziekte is onbekend<br />
alhoewel diverse mogelijkheden worden<br />
genoemd als hypoxie, hormonale disfunctie,<br />
shunts in <strong>het</strong> vaatbed der longen<br />
en neurogeen via afferente parasympathicus<br />
takken. Feit is dat bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />
71% <strong>van</strong> de gevallen de oorzaak in de<br />
thorax is gelegen, terwijl geen afwijking<br />
kon worden vastgesteld in de hoeveelheid<br />
circulerend intact PTH.<br />
<strong>De</strong> ziekte blijkt meer voor te komen bij<br />
ruinen en hengsten (64%) dan bij mer-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 19
ies. <strong>De</strong> leeftijd variëerde <strong>van</strong> één tot 21<br />
jaar met een gemiddelde <strong>van</strong> ongeveer<br />
7 jaar. Grote rassen lijken meer te worden<br />
aangedaan en meestal betreft <strong>het</strong> alle<br />
vier de onderbenen. Incidenteel raken<br />
ook de beenderen <strong>van</strong> <strong>het</strong> aangezicht in<br />
de aandoening betrokken bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
<strong>De</strong> periostale veranderingen kunnen al<br />
binnen tien dagen optreden. <strong>De</strong> klinische<br />
verschijnselen gaan vooral ge<strong>paard</strong><br />
met pijnlijk en/of stijf lopen. Overige<br />
klinische verschijnselen hangen vooral<br />
samen met de aard <strong>van</strong> een mogelijk primair<br />
proces.<br />
Bloedonderzoek wijst vooral een toegenomen<br />
activiteit <strong>van</strong> alkalische fosfatase<br />
aan samenhangend met de verhoogde<br />
periostale reactie, terwijl andere afwijkingen<br />
vooral verband houden met de<br />
aard <strong>van</strong> een mogelijk primair proces.<br />
<strong>De</strong> ziekte <strong>van</strong> Marie-Bamberger wordt<br />
radiologisch gediagnostiseerd. <strong>De</strong> therapie<br />
en de prognose hangen vooral af<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> eventuele primaire proces. Zo<br />
leidde transthoracale aspiratie <strong>van</strong> een<br />
thoracaal abces bij een 14 maanden oude<br />
Arabische merrie tot <strong>het</strong> radiologisch<br />
verdwijnen <strong>van</strong> de hypertrofische osteopathie<br />
binnen 3 maanden.<br />
Het interval tussen diagnose en euthanasie<br />
variëerde <strong>van</strong> één maand tot vier jaar,<br />
terwijl 26% herstelde <strong>van</strong> de ziekte.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 21
3. <strong>De</strong> schildklieren<br />
<strong>De</strong> schildklieren zijn bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> dorsolateraal<br />
<strong>van</strong> de trachea gelegen. Bij <strong>het</strong><br />
Nederlandse warmbloed<strong>paard</strong> bedraagt<br />
<strong>het</strong> gemiddelde relatieve gewicht <strong>van</strong><br />
een schildklier ongeveer 3 x 10 -3 % oftewel<br />
ongeveer 15 gram. Er bestaan ook<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> drie verschillende schildklierhormonen,<br />
te weten 3,5,3’,5’-tetraiodothyronine<br />
(T 4 ), 3,5,3’-triiodothyronine<br />
(T 3 ), and 5,3’,5’-triiodothyronine<br />
(reverse T 3 ). <strong>De</strong> twee biologisch actieve<br />
iodothyronines, die door de schildklier<br />
worden afgegeven zijn thyroxine (T 4 ) en<br />
triiodothyronine (T 3 ). Het zogenoemde<br />
reverse T 3 (rT 3 ), dat ontstaat in perifere<br />
weefsels na onttrekking <strong>van</strong> een atoom<br />
jodium uit T 4 door een 5 deiodinase (in<br />
plaats <strong>van</strong> een 5’ deiodinase), is biologisch<br />
inactief en vormt aldus een beschermingsmechanisme<br />
voor perifere<br />
weefsels tegen overmatige blootstelling<br />
aan schildklierhormonen. Thyroxinebindend<br />
globuline (TBG) en thyroxinebindend<br />
prealbumine (TBPA) blijken<br />
ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor te komen. Thyrotropine<br />
of thyroid-stimulerend hormoon<br />
(TSH) vergroot de productie en afgifte<br />
<strong>van</strong> schildklierhormonen door de schildklier.<br />
<strong>De</strong> zogenoemde C-cellen zijn oorspronkelijk<br />
afkomstig <strong>van</strong> de neurale<br />
lijst en bevinden zich in beide schildklieren<br />
waar zij calcitonine produceren<br />
en afgeven. T 3 is ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> waarschijnlijk<br />
actiever dan T 4 .<br />
<strong>De</strong> schildklierhormonen vervullen diverse<br />
functies in <strong>het</strong> lichaam. Zo spelen zij<br />
een belangrijke rol bij processen als regulatie<br />
<strong>van</strong> groei en de stofwisseling <strong>van</strong><br />
vetten, koolhydraten en eiwitten. Evenals<br />
reverse T 3 zijn de gebonden fracties<br />
<strong>van</strong> T 3 en T 4 biologisch niet actief. In <strong>het</strong><br />
bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is ongeveer 0,2 %<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 22<br />
<strong>van</strong> T 3 en 0,06 % <strong>van</strong> T 4 ongebonden<br />
ofwel biologisch actief. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
blijkt <strong>het</strong> meten <strong>van</strong> de fractie vrij T 4<br />
geen extra informatie over de schildklierfunctie<br />
op te leveren in vergelijking<br />
tot <strong>het</strong> meten <strong>van</strong> de totale hoeveelheid<br />
circulerend T 4 . In tegenstelling tot volwassen<br />
<strong>paard</strong>en laten de hoeveelheden<br />
T 3 en T 4 in <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> veulens zich<br />
moeilijker meten wegens <strong>het</strong> voorkomen<br />
<strong>van</strong> grote concentraties bindende eiwitten<br />
met een grote affiniteit voor T 3 en T 4 .<br />
<strong>De</strong> schildklierhormonen blijken gekoeld<br />
tenminste vier dagen stabiel in plasma<br />
en vier weken na bewaring bij een temperatuur<br />
<strong>van</strong> –20 °C. In Utrecht wordt<br />
20-42 nmol/L als normaal voor de totale<br />
plasma T 4 -concentratie beschouwd.<br />
<strong>De</strong> concentratie schildklierhormonen is<br />
sterk gerelateerd aan de voedselopname.<br />
Zo leidt vasten al na twee dagen tot een<br />
daling <strong>van</strong> de plasma T 3 concentratie<br />
<strong>van</strong> 42% en na vier dagen tot een daling<br />
<strong>van</strong> de plasma T 4 concentratie <strong>van</strong> 38%.<br />
Reeds na één dag vasten stijgt de concentratie<br />
reverse T 3 met 31%. Wanneer<br />
selectief de eiwit- of de energie-opname<br />
worden gehalveerd blijkt er geen invloed<br />
waarneembaar op de concentraties<br />
T 3 en T 4 in <strong>het</strong> plasma. <strong>De</strong> concentratie<br />
T 4 blijkt niet te worden beïnvloed door<br />
factoren als ras, geslacht, cyclusstadium,<br />
dracht, lichaamsgewicht en leeftijd.<br />
Opgemerkt dient te worden dat hierbij<br />
wordt uitgegaan <strong>van</strong> een leeftijd groter<br />
dan een jaar. Lactatie blijkt te leiden tot<br />
een verlaagde plasma T 4 -concentratie.<br />
Er kan <strong>van</strong>uit worden gegaan dat bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> sprake is <strong>van</strong> een dag-nachtritme<br />
<strong>van</strong> de plasma T 4 -concentratie en<br />
in minder duidelijke mate <strong>van</strong> de plasma<br />
T 3 -concentratie, alhoewel in enkele on-
derzoeken een dergelijk ritme niet kon<br />
worden vastgesteld.<br />
Toediening <strong>van</strong> fenylbutazon blijkt te<br />
leiden tot een daling <strong>van</strong> de plasma T 4 -<br />
concentratie in doseringen <strong>van</strong> 4,4 mg/<br />
kg LG 1 dd i.v. gedurende vijf dagen tot<br />
8-10 mg/kg LG 2 dd i.v. gedurende vijf<br />
dagen. Bij bloedafname ten behoeve <strong>van</strong><br />
een T 4 -bepaling dient een <strong>paard</strong> dan ook<br />
tenminste 10 dagen niet met fenylbutazon<br />
te zijn behandeld. Indien onduidelijkheid<br />
bestaat met betrekking tot een<br />
dergelijke toediening kan ook hier een<br />
TSH-stimulatietest helderheid verschaffen<br />
en aldus gedifferentiëerd worden<br />
tussen primaire hypothyroïdie en fenylbutazontoediening.<br />
Toediening <strong>van</strong> 5<br />
IU TSH i.m. leidt zes uur later tot een<br />
gemiddelde (normale) stijging <strong>van</strong> 2,9<br />
maal bij <strong>paard</strong>en, die met fenylbutazon<br />
werden behandeld.<br />
Toediening <strong>van</strong> dexamethason gedurende<br />
vijf dagen (0,04 mg/kg LG i.m. 1<br />
dd) blijkt niet <strong>van</strong> invloed op de activiteit<br />
<strong>van</strong> 5’-deiodinase. Hetzelfde geldt<br />
voor toediening <strong>van</strong> bromocriptine gedurende<br />
28 dagen (0,08 mg/kg 0,75 i.m. 2<br />
dd).<br />
Opgemerkt dient te worden dat veulens<br />
met zeer hoge concentraties schildklierhormonen<br />
worden geboren en daarmee<br />
een uitzonderingspositie onder zoogdieren<br />
innemen. Er moet <strong>van</strong> uit worden<br />
gegaan dat veulens tenminste de eerste<br />
levensmaand veel hogere concentraties<br />
schildklierhormonen in <strong>het</strong> plasma hebben<br />
dan <strong>paard</strong>en <strong>van</strong> een andere leeftijd.<br />
In vergelijking tot volwassen dieren hebben<br />
veulens gemiddeld respectievelijk<br />
14, 5, 7 en driemaal grotere concentraties<br />
totaal T 4 , vrij T 4 , totaal T 3 en vrij T 3<br />
in de Vena umbilicalis. <strong>De</strong> laagste plasmaconcentraties<br />
worden gevonden bij<br />
oudere <strong>paard</strong>en.<br />
3.1. non-thyroidal illness<br />
Aandoeningen <strong>van</strong> de schildklieren, die<br />
klinische betekenis hebben, zijn uitermate<br />
zeldzaam bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Het meest<br />
voorkomend is waarschijnlijk de zogenoemde<br />
“non-thyroidal illness” oftewel<br />
<strong>het</strong> “euthyroid sick syndrome”. Uit deze<br />
naamgeving kan al worden opgemaakt<br />
dat de oorzaak <strong>van</strong> dit fenomeen niet in<br />
de schildklieren zelf maar elders is gelegen.<br />
Het syndroom wordt gekenmerkt<br />
door verlaagde plasma T 3 - en/of T 4 -concentraties<br />
in combinatie met een normale<br />
reactie in de TSH-stimulatietest en is in<br />
de regel een secundaire reactie op een infectieziekte,<br />
een neoplasie, medicamenten,<br />
etc. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kan meer specifiek<br />
nog worden gedacht aan dit syndroom in<br />
combinatie met een hypofyse-adenoom,<br />
met de schimmel Acremonium coenophialum<br />
geïnfecteerd gras, hoefbe<strong>van</strong>genheid,<br />
equine metabolic syndrome of<br />
peripheral Cushing’s syndrome en zelfs<br />
met een schildkliercarcinoom. Bij verdenking<br />
op dit syndroom dient dus gepoogd<br />
te worden de primaire oorzaak te<br />
achterhalen.<br />
3.2. thyroïdectomie<br />
Bilaterale thyroïdectomie bij volwassen<br />
<strong>paard</strong>en werd reeds in 1975 beschreven.<br />
Uitvoering daar<strong>van</strong> leidt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
ondermeer tot verminderde voedselopname,<br />
een vertraagde groei, een daling<br />
<strong>van</strong> zowel de basale hartfrequentie gecombineerd<br />
met een verlenging <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
QT-interval als verlaagde rectale temperatuur,<br />
sloomheid en een 4-6 weken vertraagde<br />
verharing in <strong>het</strong> voorjaar. Na 20<br />
weken ontstond oedeem aan de benen en<br />
myxoedeem in <strong>het</strong> aangezicht. Binnen<br />
een week na bilaterale thyroïdectomie<br />
waren zowel T 3 als T 4 niet meer traceerbaar<br />
in <strong>het</strong> perifere bloed.<br />
<strong>De</strong>ze effecten bleken reversibel door<br />
middel <strong>van</strong> toediening <strong>van</strong> caseïne (5-20<br />
gram dagelijks) of een combinatie <strong>van</strong><br />
T 4 (2,5 µg/kg LG p.o. 2 dd) en T 3 (0,6<br />
µg/kg LG p.o. 2 dd).<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 23
Intrauteriene bilaterale thyroïdectomie<br />
op ongeveer 215 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />
leidde tot de geboorte <strong>van</strong> veulens met<br />
een beeld <strong>van</strong> hypothyroïdie, zoals dat<br />
met name in <strong>het</strong> westen <strong>van</strong> Canada<br />
wordt gezien en waarvoor geen oorzaak<br />
bekend is.<br />
Het is onduidelijk in hoeverre verminderde<br />
schildklierfunctie gerelateerd is<br />
aan infertiliteit <strong>van</strong> de merrie. Na bilaterale<br />
thyroïdectomie bleek een tweetal<br />
merries drachtig te worden en veulens<br />
te kunnen voortbrengen. Wel duidelijk<br />
is dat op bedrijven met lage plasma T 4 -<br />
concentraties bij de merries <strong>het</strong> structureel<br />
voeren <strong>van</strong> een supplement met T 4<br />
niet zinvol is <strong>van</strong>uit <strong>het</strong> oogpunt de fertiliteit<br />
te bevorderen.<br />
Toediening <strong>van</strong> propylthiouracil gedurende<br />
4-6 weken resulterend in remming<br />
<strong>van</strong> 5’-deiodinase met als gevolg <strong>het</strong><br />
blokkeren <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> T 4 in T 3<br />
leidt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> niet tot een duidelijk<br />
klinisch beeld <strong>van</strong> hypothyroïdie.<br />
3.3. hypothyroïdie<br />
Onder hypothyroïdie wordt <strong>het</strong> ziektebeeld<br />
verstaan, waarbij de normale<br />
celfunctie wordt verstoord door te lage<br />
concentraties schildklierhormonen in<br />
<strong>het</strong> bloed. Ook dit ziektebeeld is bij <strong>het</strong><br />
<strong>paard</strong> uitermate zeldzaam, waarbij de<br />
diagnostiek nog wordt bemoeilijkt door<br />
verwarring met “non-thyroidal illness”<br />
oftewel <strong>het</strong> “euthyroid sick syndrome”<br />
en <strong>het</strong> feit dat factoren als verminderde<br />
voedselopname en fenylbutazontoediening<br />
ook kunnen leiden tot een daling<br />
<strong>van</strong> de plasma T 4 -concentratie.<br />
Van primaire hypothyroïdie is sprake<br />
wanneer de productie <strong>van</strong> schildklierhormonen<br />
in de schildklieren zelf tekortschiet.<br />
In geval <strong>van</strong> secundaire hypothyroïdie<br />
wordt te weinig TSH aangemaakt<br />
en bij tertiaire hypothyroïdie stokt de<br />
thyrotropin releasing hormoon (TRH)productie.<br />
<strong>De</strong> diagnose hypothyroïdie wordt ondersteund<br />
door <strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> te lage T 3 -<br />
en T 4 -concentraties in <strong>het</strong> bloed in combinatie<br />
met een te geringe respons in de<br />
TSH- of TRH-stimulatietests. Op basis<br />
<strong>van</strong> uitsluitend een lage basale T 4 -concentratie<br />
in <strong>het</strong> bloed kan de diagnose<br />
hypothyroïdie dus niet worden gesteld.<br />
Alhoewel een klinisch verschijnsel als<br />
progressieve alopecia zou kunnen passen<br />
bij de diagnose hypothyroïdie dienen<br />
andere oorzaken eerst te worden<br />
uitgesloten alvorens een TSH/TRH-stimulatietest<br />
wordt overwogen.<br />
Hypothyroïdie is zowel bij veulens als<br />
bij volwassen <strong>paard</strong>en beschreven. Bij<br />
veulens wordt <strong>het</strong> ziektebeeld met name<br />
aangetroffen in <strong>het</strong> westen <strong>van</strong> Canada.<br />
Naast hyperplasie <strong>van</strong> de schildklieren<br />
worden daarbij vooral pees-, spier- en<br />
skeletafwijkingen gezien. Genoemd<br />
worden ondermeer peescontracturen,<br />
peesrupturen, vertraagde ossificatie <strong>van</strong><br />
de groeischijven in tarsaal- en carpaalbeenderen<br />
en prognathie. Daarnaast<br />
worden prematuriteit, abortus, “stillbirth”,<br />
hypothermie, incoördinatie en<br />
zwakte vermeld. Er blijkt zowel voor<br />
<strong>het</strong> geslacht als <strong>het</strong> ras geen predilectie<br />
te bestaan met betrekking tot deze aandoening.<br />
Een met gemiddeld 19 dagen<br />
verlengde drachtigheidsduur wordt daarentegen<br />
ook vermeld bij veulens met<br />
congenitale hypothyroïdie.<br />
Bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong> is er maar één<br />
duidelijke beschrijving in de literatuur<br />
beschikbaar <strong>van</strong> hypothyroïdie. Bij een<br />
twee jaar oude volbloed ruin was de<br />
klacht progressieve, gegeneraliseerde<br />
alopecia <strong>van</strong>af een leeftijd <strong>van</strong> 5 maanden<br />
zonder <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> jeuk. Histologisch<br />
onderzoek <strong>van</strong> de huid gaf een<br />
toename <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal haarfollikels en<br />
een vermindering <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal talgklieren<br />
te zien. In <strong>het</strong> bloed was zowel<br />
de concentratie T 3 (0,7 nmol/L) als T 4<br />
(15,0 nmol/L) te laag en beiden rea-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 25
geerden onvoldoende (respectievelijk<br />
nihil en 1,7 maal) op TSH. Vermeldenswaard<br />
is daarnaast de beschrijving <strong>van</strong><br />
een twee jaar oude Paint horse hengst.<br />
<strong>De</strong>ze werd met een normale vacht geboren<br />
maar ontwikkelde ook progressieve,<br />
gegeneraliseerde kaalheid <strong>van</strong>af een<br />
leeftijd <strong>van</strong> ongeveer vijf maanden met<br />
<strong>het</strong> achterwege blijven <strong>van</strong> jeuk. Histologisch<br />
onderzoek <strong>van</strong> de huid wees een<br />
toegenomen hoeveelheid collageen in de<br />
epidermis aan met kleine haarfollikels.<br />
<strong>De</strong> huid ter plaatse <strong>van</strong> de romp vertoonde<br />
oedeem. Helaas werd er geen TSH/<br />
TRH-stimulatietest uitgevoerd en was er<br />
een normale plasma T 4 -concentratie.<br />
Met betrekking tot de symptomatische<br />
behandeling <strong>van</strong> hypothyroïdie bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> is de sterke binding <strong>van</strong> T 4<br />
aan plasma eiwitten een belangrijk gegeven,<br />
daar dit leidt tot een langzame<br />
afname <strong>van</strong> de totale T 4 -concentratie in<br />
<strong>het</strong> bloed, waardoor volstaan kan worden<br />
met een suppletie éénmaal daags.<br />
Voor een veulen kan de vervalsnelheid<br />
<strong>van</strong> T 4 worden uitgerekend met de volgende<br />
formule: 0,22 x (kg LG x 0,08)<br />
x (plasma T 4 -concentratie in nmol/L x<br />
1,287). Indien gekozen wordt voor orale<br />
suppletie dient uitgegaan te worden <strong>van</strong><br />
een hoeveelheid T 4 <strong>van</strong> tienmaal de berekende<br />
vervalsnelheid. Bij subcutane of<br />
intramusculaire suppletie geldt een hoeveelheid<br />
T 4 <strong>van</strong> driemaal de berekende<br />
vervalsnelheid. Voor suppletie <strong>van</strong> T 3<br />
geldt een dosis <strong>van</strong> éénderde <strong>van</strong> de hoeveelheid<br />
T 4 .<br />
<strong>De</strong> meest eenvoudige suppletie bestaat<br />
uit de orale toediening <strong>van</strong> caseïne alhoewel<br />
dit product tegenwoordig moeilijk<br />
verkrijgbaar is. Naar schatting bevat<br />
caseïne ongeveer 1% T 4 . In geval <strong>van</strong><br />
hypothyroïdie bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong><br />
kan men volstaan met de dagelijkse toediening<br />
<strong>van</strong> 5 gram caseïne per os. Een<br />
andere mogelijkheid is orale substitutie<br />
door middel <strong>van</strong> 4 mg/kg LG L-triiodothyronine<br />
1 dd of 20µg/kg LG syn-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 26<br />
t<strong>het</strong>isch thyroxine oraal 1 dd. Klinisch<br />
waarneembare effecten als haargroei<br />
kunnen na een tiental dagen worden verwacht.<br />
3.4. hyperthyroïdie<br />
Ondanks de stelling dat veulens normaal<br />
eigenlijk al met hyperthyroïdie worden<br />
geboren is <strong>het</strong> voorkomen <strong>van</strong> hyperthyroïdie<br />
op latere leeftijd een zeldzaamheid.<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is deze aandoening<br />
recent voor <strong>het</strong> eerst aangetoond middels<br />
een tweetal beschrijvingen in de<br />
literatuur. Het ene dier betrof een 21<br />
jaar oude Arabische ruin met vermagering<br />
gedurende 8 maanden als klacht in<br />
combinatie met een weke delen massa<br />
(12x9 cm) in <strong>het</strong> rechter craniale deel<br />
<strong>van</strong> de hals. Een aspiratie-biopt <strong>van</strong> de<br />
massa wees een adenocarcinoom aan en<br />
bloedonderzoek leverde een vrij plasma<br />
T 4 -concentratie op <strong>van</strong> maar liefst 126,1<br />
pmol/L (normaal maximaal 30,4 pmol/<br />
L) in combinatie met een wat lage totale<br />
T 4 -concentratie <strong>van</strong> 12,4 nmol/L.<br />
Zes maanden na thyroïdectomie rechts<br />
circuleerde er 15 nmol/L totaal T 4 en 18<br />
pmol/L vrij T 4 .<br />
<strong>De</strong> andere casus betrof een 23 jaar oude<br />
Quarter Horse ruin. Het dier werd doorverwezen<br />
wegens de klachten gewichtsverlies<br />
ondanks toegenomen eetlust,<br />
hyperactief gedrag sinds een jaar, tachycardie,<br />
PU/PD en enopthalmie. Tevens<br />
was er kaalheid op diverse plaatsen. Er<br />
werd een schildklieradenoom (8x6 cm)<br />
rechts vastgesteld. <strong>De</strong> totale hoeveelheid<br />
T 4 in <strong>het</strong> plasma schommelde tussen de<br />
43 en 62 nmol/L. Vijf weken na thyroïdectomie<br />
rechts was de concentratie totaal<br />
T 4 in <strong>het</strong> plasma weer normaal en 81<br />
dagen na thyroïdectomie waren de klinische<br />
verschijnselen verdwenen.<br />
Geconcludeerd moet worden dat bij de<br />
diagnose hyperthyroïdie bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
meting <strong>van</strong> de vrije schildklierhormoonconcentraties<br />
in <strong>het</strong> plasma eveneens<br />
<strong>van</strong> belang is.
3.5. schildklierneoplasie<br />
3.5.1. benigne schildklierneoplasie<br />
<strong>De</strong> meest voorkomende aandoening <strong>van</strong><br />
de schildklieren bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> betreft de<br />
éénzijdige ouderdomshypertrofie die<br />
hormonaal niet actief is. Het handelt dan<br />
in de regel om een adenoom, dat klinisch<br />
niet <strong>van</strong> betekenis is mede omdat<br />
ook geen metastasering optreedt, maar<br />
wel <strong>van</strong>uit cosmetisch oogpunt soms<br />
bezwaarlijk wordt geacht. Unilaterale<br />
thyroïdectomie is bij hoge uitzondering<br />
noodzakelijk, wanneer de vergrote<br />
schildklier de functie <strong>van</strong> nabijliggende<br />
structuren belemmert, zoals de oesofagus,<br />
leidend tot dysfagie of de trachea,<br />
leidend tot een stridor. Zo werd in een<br />
studie bij 69% <strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en ouder dan<br />
20 jaar een adenoom in een schildklier<br />
vastgesteld. Zoals eerder gemeld is de<br />
combinatie met hyperthyroïdie ongewoon.<br />
Daarnaast dient schildklierhyperplasie te<br />
worden vermeld na overmatige opname<br />
<strong>van</strong> zeewier of jodium door <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
3.5.2. maligne schildklierneoplasie<br />
Zeer zeldzaam zijn adenocarcinomen<br />
<strong>van</strong> de schildklier of C-celcarcinomen.<br />
Een adenocarcinoom der schildklier<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is meestal ook hormonaal<br />
inactief, maar kan wel klinische symptomen<br />
geven alhoewel de neiging <strong>van</strong><br />
deze neoplasie tot metastasering niet<br />
erg groot is. Er zijn echter wel beschrijvingen<br />
<strong>van</strong> metastases in ondermeer de<br />
longen, de skeletspieren en de retrofaryngeale<br />
lymfeknopen. <strong>De</strong> klinische verschijnselen<br />
die worden waargenomen bij<br />
<strong>paard</strong>en met een adenocarcinoom <strong>van</strong> de<br />
schildklier zijn in de regel toe te schrijven<br />
aan de lokalisatie <strong>van</strong> de metastases.<br />
Er blijkt geen geslachtspredispositie en<br />
de gemiddelde leeftijd was 17,6 jaar met<br />
een spreiding <strong>van</strong> 12 tot 24 jaar. Zoals<br />
hiervoor beschreven is de combinatie<br />
<strong>van</strong> een adenocarcinoom met hyperthyroïdie<br />
slechts éénmaal vastgesteld.<br />
Zeldzamer dan <strong>het</strong> adenocarcinoom is<br />
<strong>het</strong> C-celcarcinoom, dat bij een 12 jaar<br />
oude Nederlands warmbloed merrie en<br />
een 13 jaar oude Andalusische hengst is<br />
beschreven. Op de voorgrond stond de<br />
vergroting <strong>van</strong> de betreffende schildklier,<br />
zonder dat er aanwijzingen voor<br />
metastasering waren. Unilaterale thyroïdectomie<br />
is de voorkeursbehandeling bij<br />
een C-celcarcinoom.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 27
4. <strong>De</strong> pancreas<br />
<strong>De</strong> functie <strong>van</strong> de eilandjes <strong>van</strong> Langerhans<br />
<strong>van</strong> de pancreas kan getest worden<br />
met behulp <strong>van</strong> zogenaamde tolerantietesten,<br />
waar<strong>van</strong> er bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vier in<br />
gebruik zijn. Bij de gangbare glucosetolerantietesten,<br />
te weten de orale en de<br />
intraveneuze, ligt de toegediende hoeveelheid<br />
glucose vast en weerspiegelt<br />
de concentratie <strong>van</strong> glucose in <strong>het</strong> bloed<br />
de mate <strong>van</strong> tolerantie. In geval <strong>van</strong> de<br />
zogenaamde glucose-clamps, te weten<br />
de hyperglycemische en de euglycemische,<br />
hyperinsulinemische, wordt de<br />
glucoseconcentratie in <strong>het</strong> bloed als <strong>het</strong><br />
ware binnen een bepaald interval vastgeklemd<br />
en weerspiegelt de toegediende<br />
hoeveelheid glucose de mate <strong>van</strong> tolerantie.<br />
Zowel de hyperglycemische als<br />
de euglycemische, hyperinsulinemische<br />
glucose-clamp kunnen worden gebruikt<br />
ter vaststelling <strong>van</strong> <strong>het</strong> glucoseverbruik.<br />
Van belang is voorafgaand aan de test <strong>het</strong><br />
dier te laten vasten opdat er geen glucose<br />
<strong>van</strong>uit <strong>het</strong> digestie-kanaal kan worden<br />
opgenomen. <strong>De</strong> endogene glucoseproductie<br />
door de lever kan worden geremd<br />
ofwel door hyperinsulinemie ofwel door<br />
hyperglycemie, waaraan beide genoemde<br />
glucose clamps hun naam ontlenen.<br />
<strong>De</strong> hyperglycemische glucose-clamp is<br />
daarnaast nog <strong>van</strong> waarde ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de insuline-respons <strong>van</strong> de pancreas<br />
op glucose, terwijl de euglycemische,<br />
hyperinsulinemische glucose-clamp tevens<br />
kan worden gebruikt ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> perifere insuline-resistentie.<br />
Als insuline-preparaten voor gebruik bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> zijn die afkomstig <strong>van</strong> rund,<br />
varken en mens beschikbaar, die respectievelijk<br />
3, 2 en 2 aminozuren verschillen<br />
ten opzichte <strong>van</strong> insuline <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 28<br />
Behandeling <strong>van</strong> de secundaire diabetes<br />
mellitus bij <strong>paard</strong>en met een hypofyseadenoom<br />
met insuline is gecontraïndiceerd<br />
gezien de mogelijkheid <strong>van</strong> inductie<br />
<strong>van</strong> antilichamen tegen aan<strong>van</strong>kelijk<br />
exogeen insuline en vervolgens <strong>het</strong> endogeen<br />
insuline. Indien de medicamenteuze<br />
behandeling met een dopamineagonist<br />
effect sorteert, verdwijnt in de<br />
regel deze secundaire diabetes mellitus<br />
binnen enkele weken.<br />
4.1. insuline-afhankelijke diabetes<br />
mellitus oftewel type 1<br />
Insuline-afhankelijke diabetes mellitus<br />
wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vooral in verband gebracht<br />
met (chronische) pancreatitis. <strong>De</strong><br />
casus <strong>van</strong> een acht jaar oude warmbloed<br />
moet hier worden genoemd als mogelijk<br />
de enige tot nu toe <strong>van</strong> insuline-afhankelijke<br />
diabetes mellitus. <strong>De</strong> glucoseconcentratie<br />
in <strong>het</strong> serum bereikte een<br />
beschreven piekwaarde <strong>van</strong> 23,6 mmol/<br />
L, maar helaas ontbrak een uitgevoerd<br />
patholoog-anatomisch onderzoek.<br />
4.2. insuline-onafhankelijke diabetes<br />
mellitus<br />
Insuline-onafhankelijke diabetes mellitus<br />
wordt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> vrijwel uitsluitend<br />
gezien als complicatie <strong>van</strong> de ziekte<br />
<strong>van</strong> Cushing. <strong>De</strong> twee uitzonderingen<br />
betreffen een beiderzijdse granulosacelneoplasie<br />
bij een 10 jaar oude American<br />
Saddle Horse merrie, ge<strong>paard</strong> gaande<br />
met een plasma glucoseconcentratie <strong>van</strong><br />
13,4 mmol/L en een 15 jaar oude Quarter<br />
Horse merrie met een plasma glucoseconcentratie<br />
tot 24,5 mmol/L.<br />
4.3. insulinoom<br />
Een insulinoom is éénmaal beschreven<br />
en wel bij een 12 jaar oude S<strong>het</strong>landpony
merrie ge<strong>paard</strong> gaand met flauwtes ten<br />
gevolge <strong>van</strong> ernstige intermitterende hypoglycemie<br />
tot 0,9 mmol/L en een plasma<br />
insulineconcentratie tot 701 pmol/L.<br />
4.4. pancreatitis<br />
Hoewel pancreatitis bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in verband<br />
wordt gebracht met strongylose is<br />
daar<strong>van</strong> maar één duidelijke beschrijving.<br />
<strong>De</strong> aandoening komt bij diverse<br />
rassen voor en vertoont geen geslachtsgebondenheid.<br />
<strong>De</strong> gemiddelde leeftijd<br />
<strong>van</strong> <strong>paard</strong>en met deze aandoening<br />
bedraagt 12 jaar met een spreiding <strong>van</strong><br />
2 tot 20 jaar. Als klinische symptomen<br />
worden genoemd vermagering, PU/PD,<br />
koliek en koorts. Bloedonderzoek wijst<br />
gewoonlijk een hyperglycemie aan varierend<br />
<strong>van</strong> 7,4 tot 30,6 mmol/L gecombineerd<br />
met hyperlipemie. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
zijn de enzymen <strong>van</strong> de exocriene pancreas<br />
bij deze aandoening diagnostisch<br />
minder waardevol.<br />
4.5. pancreas adenocarcinoom<br />
Een drietal <strong>paard</strong>en met een pancreas<br />
adenocarcinoom is beschreven, te weten<br />
een 4 jaar oude volbloed ruin, een 8 jaar<br />
oude pony en een 12 jaar oude kruising<br />
ruin ge<strong>paard</strong> gaand met ondermeer vermagering,<br />
indigestie/diarree en koliek.<br />
4.6. metabool syndroom<br />
Hier moet ook <strong>het</strong> zogenoemde “Peripheral<br />
Cushingoid Syndrome” ofwel<br />
<strong>het</strong> “equine metabolic syndrome” worden<br />
genoemd. Dit syndroom wordt met<br />
name verondersteld bij <strong>paard</strong>en met<br />
overmatige vetaccumulatie in de nek, ter<br />
plaatse <strong>van</strong> de gluteusspieren en in <strong>het</strong><br />
preputium. <strong>De</strong> klinische waarschijnlijkheidsdiagnose<br />
zou alleen ondersteund<br />
kunnen worden door een hyperinsulinemie<br />
aan te tonen. Bij de mens is <strong>het</strong><br />
metabool syndroom als concept al meer<br />
dan 80 jaar oud en de belangrijkste diagnostische<br />
criteria zijn perifere insuline<br />
resistentie en hypertriglyceridaemie. Zowel<br />
perifere insuline resistentie middels<br />
de euglycemische, hyperinsulinemische<br />
glucose-clamp als gouden standaard en<br />
hypertriglyceridaemie zijn (nog) niet<br />
aangetoond in <strong>het</strong> kader <strong>van</strong> “equine<br />
metabolic syndrome”.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 29
Regumate ® Equine<br />
Voorspelbaar hengstig<br />
en veulens volgens plan!<br />
Met Regumate ® Equine is <strong>het</strong> mogelijk de<br />
hengstigheid <strong>van</strong> merries te reguleren. Zo<br />
kan hengstigheid onderdrukt en voorkomen<br />
worden. Ook is <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> hengstigheid te<br />
plannen, zodat ovulatie vroeg in <strong>het</strong><br />
dekseizoen mogelijk is en de merrie volgens<br />
planning veulent. Regumate ® Equine bevat<br />
altrenogest, een derivaat <strong>van</strong> <strong>het</strong> natuurlijke<br />
drachtigheidshormoon progesteron en is<br />
gemakkelijk toe te dienen.<br />
Regumate® Equine bevat per dosis <strong>van</strong> 1 ml 2,2 mg altrenogest. Indicatie: ter onderdrukking / preventie <strong>van</strong> hengstigheid<br />
bij merries en <strong>het</strong> controleren <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> initiatie <strong>van</strong> hengstigheid en synchronisatie <strong>van</strong> ovulatie. Contra-indicatie:<br />
niet gebruiken bij hengsten of bij merries met een baarmoederontsteking. Toediening: oraal, draag handschoenen. Bijwerkingen: uiterst<br />
zeldzaam baarmoederinfectie. Wachttijd: slacht 21 dagen. Gebruik bij lacterende dieren die melk voor humane consumptie produceren is niet<br />
toegestaan. Reg NL 10264 UDA. Overige informatie: zie volledige bijsluiter. Aflevering uitsluitend door uw dierenarts. Vraag uw dierenarts om advies.<br />
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />
Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl
5. <strong>De</strong> bijnieren<br />
Ook bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> bestaat de bijnierschors<br />
uit drie gedeelten, namelijk de zona glomerulosa,<br />
de zona fasciculata en de zona<br />
reticularis. Aldosteron wordt met name<br />
in de zona glomerulosa geproduceerd,<br />
terwijl glucocorticoïden in beide andere<br />
zones worden gemaakt.<br />
Cortisol wordt geproduceerd uit cholesterol<br />
en aan de circulatie afgegeven<br />
onder invloed <strong>van</strong> ACTH. Er kan <strong>van</strong><br />
uitgegaan worden dat de basale cortisolproductie<br />
<strong>van</strong> zoogdieren ongeveer<br />
1 mg/kg LG per dag bedraagt. Cortisol<br />
en corticosteron zijn de belangrijkste<br />
glucocorticoïden in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>paard</strong> en worden daar aangetroffen in<br />
een onderlinge verhouding <strong>van</strong> 8:1. <strong>De</strong><br />
halfwaardetijd in <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> cortisol<br />
bedraagt bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> ongeveer 2<br />
uur. <strong>De</strong> hoogste concentratie cortisol in<br />
<strong>het</strong> plasma wordt juist na de geboorte<br />
bereikt met een gemiddelde concentratie<br />
<strong>van</strong> ongeveer 350 nmol/L, terwijl al<br />
binnen twee dagen een forse daling <strong>van</strong><br />
deze concentratie optreedt. Het <strong>paard</strong><br />
heeft relatief weinig cortisol bindend<br />
globuline (CBG), waardoor een geringe<br />
toename <strong>van</strong> de hoeveelheid cortisol in<br />
<strong>het</strong> bloed leidt tot een forse stijging <strong>van</strong><br />
de concentratie vrij oftewel biologisch<br />
actief cortisol. Van belang is <strong>het</strong> gegeven<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> dat er sprake is <strong>van</strong><br />
een dagnachtritme <strong>van</strong> plasma cortisol,<br />
waarbij de piekwaarde in de ochtend optreedt<br />
(circa 170 nmol/L tussen 6-10 uur<br />
versus 130 nmol/L tussen 15-19 uur).<br />
Evenals andere zoogdieren heeft <strong>het</strong><br />
<strong>paard</strong> aldosteron nodig voor de renale<br />
retentie <strong>van</strong> natrium en chloor gecombineerd<br />
met water. Opmerkelijk genoeg is<br />
aldosteron ook in staat de natriumchlo-<br />
ride-absorptie in <strong>het</strong> colon ascendens te<br />
verdubbelen.<br />
5.1. Renale Tubulaire Acidose<br />
Renale Tubulaire Acidose (RTA) werd<br />
in 1984 voor <strong>het</strong> eerst bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> beschreven.<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> komen zowel<br />
type 1 als type 2 voor. (<strong>De</strong> derde vorm<br />
betreft renale acidose gecombineerd met<br />
hyperkaliëmie ten gevolge <strong>van</strong> een aldosterondeficiëntie<br />
of een verminderde<br />
werkzaamheid <strong>van</strong> aldosteron). Bij type<br />
1 is er sprake <strong>van</strong> een vermindering <strong>van</strong><br />
de netto uitscheiding <strong>van</strong> H 3 O + -ionen<br />
in de distale niertubulus, waardoor de<br />
pH <strong>van</strong> de urine alkalisch is. In geval<br />
<strong>van</strong> type 2 Renale Tubulaire Acidose<br />
is de reabsorptie <strong>van</strong> bicarbonaat in de<br />
proximale niertubulus afgenomen, terwijl<br />
<strong>het</strong> vermogen tot uitscheiding <strong>van</strong><br />
H 3 O + -ionen in de distale niertubulus niet<br />
is aangedaan, waardoor type 2 meestal<br />
ge<strong>paard</strong> gaat met zure urine.<br />
<strong>De</strong> aandoening is beschreven bij Quarter<br />
Horses, een Appaloosa, een Trakehner,<br />
een Fries, een warmbloed, een pony,<br />
een Arabier en een Tennessee Walking<br />
Horse. Het betrof zes merries, een ruin<br />
en een hengst met een leeftijd variërend<br />
<strong>van</strong> 2 tot 14 jaar.<br />
Als klinische verschijnselen worden in<br />
de regel anorexie en sloomheid gemeld,<br />
soms ge<strong>paard</strong> gaande met vermagering.<br />
Opmerkelijk is de vermelding <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
paren <strong>van</strong> twee Quarter Horses, beide<br />
lijdende aan type 1 RTA, resulterend in<br />
een gezond veulen.<br />
<strong>De</strong> diagnose kan worden gesteld door<br />
<strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> een ernstige metabole<br />
acidose (pH 6,99-7,154) in combinatie<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 31
met een hypokaliëmie en een normale<br />
plasma chloorconcentratie, terwijl er<br />
geen andere aanwijzingen voor nierfalen<br />
zijn (zoals normale plasmaconcentraties<br />
<strong>van</strong> ureum en creatinine) noch voor <strong>het</strong><br />
aanwezig zijn <strong>van</strong> diarree. Zure urine<br />
kan een aanwijzing zijn voor type 2 RTA.<br />
In geval <strong>van</strong> alkalische urine wordt wel<br />
aangegeven dat dan ammoniumchloride<br />
via een neussonde dient te worden verstrekt<br />
(0,1 g/kg LG), waarna in geval<br />
<strong>van</strong> type 1 (distale) RTA <strong>het</strong> niet lukt een<br />
zuurgraad <strong>van</strong> de urine te bereiken <strong>van</strong><br />
pH 6,0 tot 6,5.<br />
<strong>De</strong> behandeling bestaat uit de suppletie<br />
<strong>van</strong> kalium en bicarbonaat zowel oraal<br />
als intraveneus. <strong>De</strong> prognose <strong>van</strong> de<br />
aandoening kan redelijk gunstig worden<br />
genoemd.<br />
5.2. bijnierschorsinsufficiëntie<br />
Primaire bijnierschorsinsufficiëntie is<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk nog nooit aangetoond,<br />
hoewel <strong>het</strong> voorkomen er<strong>van</strong><br />
wel is gesuggereerd bij een 3 dagen oud<br />
Pinto merrieveulen, maar <strong>het</strong> beschreven<br />
bloedonderzoek was deels strijdig met<br />
die diagnose. Bij een 9 jaar oude Quarter<br />
Horse ruin werd anorexie, vermagering,<br />
sloomheid en hirsutisme in verband gebracht<br />
met secundaire bijnierschorsinsufficiëntie<br />
ten gevolge <strong>van</strong> langdurige<br />
toediening <strong>van</strong> een anabole steroïd.<br />
5.3. iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
Alhoewel glucocorticoïden veelvuldig<br />
therapeutisch bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> worden toegepast<br />
induceren zij vrijwel nooit PU/PD,<br />
laat staan de iatrogene ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />
Benadrukt wordt hier dat ook de ziekte <strong>van</strong><br />
Cushing sec bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk nooit<br />
ge<strong>paard</strong> gaat met PU/PD. Bijwerkingen<br />
<strong>van</strong> therapeutisch gebruik <strong>van</strong> glucocorticoïden<br />
worden bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> eigenlijk alleen<br />
gezien indien triamcinolon wordt toegepast,<br />
uitgaande <strong>van</strong> <strong>het</strong> respecteren <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> dagnachtritme der glucocorticoïden<br />
(oftewel toediening 1 dd des ochtends).<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 32<br />
Herhaalde toediening <strong>van</strong> triamcinolon<br />
(10-200 mg i.m. per keer) aan een 10 jaar<br />
oude Quarter Horse ruin werd in verband<br />
gebracht met <strong>het</strong> ontstaan <strong>van</strong> iatrogene<br />
ziekte <strong>van</strong> Cushing. Als klinische verschijnselen<br />
werden sloomheid en PU/PD<br />
waargenomen. Bloedonderzoek toonde<br />
verhoogde activiteit aan <strong>van</strong> zowel AST<br />
als gamma-GT, evenals een hyperglycemie<br />
(tot 14,1 mmol/L glucose).<br />
5.4. bijnierneoplasie<br />
5.4.1. bijnierschorsneoplasie<br />
Een neoplasie <strong>van</strong> de bijnierschors komt<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> zeer weinig voor en is dan<br />
meestal hormonaal inactief en unilateraal.<br />
Als klinische verschijnselen worden<br />
genoemd: vermagering, oedeem<br />
aan de achterbenen en in <strong>het</strong> scrotum,<br />
milde koliek, sloomheid en stijfheid. In<br />
twee <strong>van</strong> deze gevallen was sprake <strong>van</strong><br />
metastasering. In één casus kon de neoplasie<br />
middels rectale exploratie worden<br />
vastgesteld.<br />
Er is in de literatuur één casus bekend<br />
<strong>van</strong> een functionele neoplasie in de bijnierschors.<br />
Het betreft dan ook <strong>het</strong> enige<br />
geval <strong>van</strong> hypofyse-onafhankelijke<br />
Cushing bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> tot op heden. <strong>De</strong><br />
12 jaar oude warmbloed ruin vertoonde<br />
een toegenomen eetlust, de aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> supraorbitaal vet, vertraagde<br />
verharing in <strong>het</strong> voorjaar en hyperhidrosis.<br />
Bloedonderzoek wees hyperglycemie<br />
aan (plasma glucoseconcentratie<br />
9,4 mmol/L). Ongeveer een jaar later<br />
vertoonde <strong>het</strong> dier hirsutisme, PU/PD en<br />
hoefbe<strong>van</strong>genheid.<br />
5.4.2. bijniermergneoplasie<br />
Een neoplasie <strong>van</strong> <strong>het</strong> bijniermerg ofwel<br />
een phaeochromocytoom komt sporadisch<br />
bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor. <strong>De</strong> aandoening is<br />
zowel éénzijdig als beiderzijds beschreven.<br />
Er is slechts één geval beschreven<br />
<strong>van</strong> metastasering <strong>van</strong> de neoplasie en<br />
wel bij een 6 maanden oud draver veu-
len. Er blijkt geen ras of geslachtspredispositie<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> phaeochromocytoom. <strong>De</strong><br />
ziekte wordt aangetroffen bij dieren met<br />
een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 17 jaar met<br />
een spreiding <strong>van</strong> 6 maanden tot 31 jaar.<br />
<strong>De</strong> klinische verschijnselen houden verband<br />
met de intermitterende afgifte <strong>van</strong><br />
catecholamines door de neoplasie, zoals<br />
tachycardie, zweten, beiderzijdse mydriasis<br />
oftewel koliekachtige symptomen.<br />
Sterfte treedt in de regel op door een fatale<br />
bloeding <strong>van</strong>uit een vaatruptuur in de<br />
neoplasie, waardoor soms hemorragisch<br />
buikpunctaat wordt verkregen ante-mortem.<br />
<strong>De</strong> diagnose wordt ante-mortem<br />
meestal niet gesteld ondermeer <strong>van</strong>wege<br />
de moeilijkheid de verhoogde concentratie<br />
catecholamines in <strong>het</strong> bloed tijdens<br />
<strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> klinische verschijnselen<br />
te meten. Theoretisch is chirurgische<br />
verwijdering <strong>van</strong> de betreffende bijnier<br />
bij een eenzijdig phaeochromocytoom<br />
een mogelijkheid, maar opgemerkt dient<br />
te worden dat zowel de anaesthesie als<br />
de chirurgische ingreep hachelijk zijn.<br />
5.5. corticosteroïdtherapie<br />
(exclusief de behandeling <strong>van</strong><br />
gewrichtsaandoeningen)<br />
Ten aanzien <strong>van</strong> therapeutisch gebruik<br />
<strong>van</strong> corticosteroïden bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong><br />
<strong>van</strong> belang:<br />
dat exogene corticosteroïden met<br />
name in de ochtend moeten worden<br />
toegediend om aldus <strong>het</strong> endogene<br />
dag-nachtritme <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
te respecteren en daarmee de kans op<br />
een complicatie als hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />
te minimaliseren.<br />
dat uiteindelijk de allerlaagste dosis<br />
toegepast moet worden, door de<br />
aan<strong>van</strong>gsdosis zoveel mogelijk af te<br />
bouwen, ondermeer ook door toediening<br />
om de dag.<br />
dat corticosteroïden niet gecombineerd<br />
moeten worden met NSAID’s.<br />
dat met name triamcinolon wordt<br />
geassocieerd met bijwerkingen als<br />
hoefbe<strong>van</strong>genheid en PU/PD.<br />
dat prednison bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> een zeer<br />
lage effectiviteit heeft ook na orale<br />
toediening.<br />
dat prednisolonacetaat, in een dosering<br />
<strong>van</strong> 0,6 mg/kg LG intramusculair,<br />
de bijnierschorsreactiviteit<br />
gedurende maar liefst 3 weken vermindert.<br />
dat dexamethason uit oogdruppels,<br />
in een 0,1%-oplossing, nog 24 uur<br />
na de laatste toediening in de urine<br />
aantoonbaar was.<br />
dat bij combinatie met clenbuterol de<br />
dosering <strong>van</strong> clenbuterol gehalveerd<br />
dient te worden.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 33
Gebaseerd op evidence-based biologische<br />
effecten zijn de volgende combinaties <strong>van</strong><br />
Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
in de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />
ondermeer als indicatie worden genoemd:<br />
• anti-inflammatoir<br />
- respiratie-tractus recurrent airway<br />
obstruction (eventueel gecombineerd<br />
met 0,4 µg/kg LG<br />
clenbuterol 2 dd), summer pastureassociated<br />
obstructive pulmonary<br />
disease, idiopathic eosinophilic<br />
lung disease en epiglottitis<br />
- circulatie-tractus myocarditis<br />
- digestie-tractus<br />
chronisch actieve hepatitis<br />
(sub)chronische typhlitis/colitis<br />
chronische idiopathische in-<br />
flammatory bowel disease<br />
- reproductie-tractus ter voorkoming<br />
<strong>van</strong> vergroeiingen in de vagina<br />
bij met name S<strong>het</strong>land merries<br />
• immunosuppressie<br />
Culicoïdesovergevoeligheid (staart-<br />
en maneneczeem), urticaria, autoimmune<br />
hemolytische anemie<br />
(AIHA), equine recurrent uveitis,<br />
autoimmune huidaandoeningen,<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 34<br />
corticosteroïden en doseringen* in de geneeskunde<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> mogelijk:<br />
Corticosteroid Dosis (mg/kg LG) Frequentie Route<br />
Prednisolon 21-natriumsuccinaat 0,6 éénmalig IV of IM<br />
Prednisolonacetaat 0,6 éénmalig IM<br />
6--methylprednisolonacetaat 100 mg totaal<br />
3 keer met 2 weken<br />
IA<br />
als interval<br />
9-fluoroprednisolon 0,2 mg totaal elke tweede dag Wond<br />
<strong>De</strong>xamethason 0,1 1 dd IV<br />
<strong>De</strong>xamethason-21-isonicotinaat 0,04 elke 3 dagen IM<br />
<strong>De</strong>xamethason alcohol 0,05-0,088 éénmalig IV of IM<br />
<strong>De</strong>xamethason 21-isonicotinaat<br />
opl.<br />
0,05 éénmalig IV of IM<br />
Triamcinolonacetonide 0,05-0,2 éénmalig IM<br />
Triamcinolonacetonide 0,2 éénmalig IV<br />
Triamcinolonacetonide 12 mg totaal<br />
tweemaal met twee<br />
IA<br />
weken interval<br />
* <strong>De</strong> Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht hanteert als richtdosering voor Prednisolon per os 1<br />
mg/kg LG des ochtends<br />
sarcoidosis, idiopathische vasculitis/Purpura<br />
hemorrhagica en idiopathische<br />
thrombocytopenie<br />
• membraanstabilisatie/reductie <strong>van</strong> cerebrospinaal<br />
oedeem<br />
trauma <strong>van</strong> <strong>het</strong> CZS, rookinhalatie<br />
en leukoencephalomalacie<br />
NB Bij de mens is hersentrauma momenteel<br />
eerder een contraindicatie.<br />
• suppletie in geval <strong>van</strong> bijnierschorshypofunctie<br />
Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in<br />
de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />
ondermeer als onduidelijke indicatie<br />
worden genoemd:<br />
• inductie <strong>van</strong> longsurfactant<br />
• lymfosarcoom<br />
• equine herpes virus (EHV)1 myeloencephalopathie<br />
• shock daar vloeistoftherapie in de regel<br />
<strong>van</strong> vitaler belang is<br />
Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in
de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />
ondermeer als ongegronde indicatie<br />
worden genoemd:<br />
• acute diarree<br />
Voor <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden in<br />
de geneeskunde <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong> kunnen<br />
ondermeer als contraindicatie worden<br />
genoemd:<br />
• hoefbe<strong>van</strong>genheid<br />
• cornea ulcus<br />
• hyperlipemie<br />
• virale infectie<br />
• de ziekte <strong>van</strong> Cushing<br />
• Hyperkaliëmische Periodieke Paralyse<br />
(HYPP) der Quarter Horse<br />
• chronisch nierfalen<br />
• gecombineerd met een NSAID<br />
• gecombineerd met clenbuterol in een<br />
dosering <strong>van</strong> 0,8 µg/kg LG 2 dd<br />
5.6. gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
bij de behandeling <strong>van</strong><br />
gewrichtsaandoeningen<br />
Secundaire osteoarthrose wordt gezien<br />
als <strong>het</strong> gemeenschappelijke “eindstadium”<br />
<strong>van</strong> een groot aantal gewrichtsaandoeningen<br />
zoals osteochondrose,<br />
synovitis, traumatische arthritis, rheumatoïde<br />
arthritis, intra-articulaire “chip<br />
fractures”, etc. Meestal is er overigens<br />
sprake <strong>van</strong> primaire osteoarthrose, waarbij<br />
geen directe primaire oorzaak aanwezig<br />
is. Osteoarthrose kan gedefinieerd<br />
worden als een chronisch degeneratieve<br />
aantasting <strong>van</strong> <strong>het</strong> articulaire kraakbeen,<br />
waarbij meestal ook de andere onderdelen<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> gewricht (subchondraal<br />
bot, gewrichtskapsel) betrokken zijn.<br />
In de Angelsaksische literatuur wordt<br />
de aandoening doorgaans aangeduid als<br />
osteoarthritis (OA), <strong>het</strong>geen mogelijk<br />
een wat betere term is aangezien hierin<br />
ook de onstekingscomponent, die zeker<br />
op moleculair niveau een belangrijke rol<br />
speelt, tot uitdrukking komt. Een andere,<br />
tegenwoordig iets minder gebruikte term<br />
is “degenerative joint disease” (DJD).<br />
5.6.1. gewrichtsfysiologie<br />
Het gewricht is in principe opgebouwd<br />
uit twee met kraakbeen beklede botuiteinden<br />
die met elkaar articuleren en<br />
gescheiden worden door een laagje synoviale<br />
vloeistof. <strong>De</strong> structurele integriteit<br />
wordt gewaarborgd door <strong>het</strong> gewrichtskapsel<br />
en de gewrichtsbanden.<br />
Gewrichtskraakbeen is een erg celarm<br />
weefsel. Het bestaat voor 90-95% uit een<br />
extracellulaire matrix (ECM) en maar<br />
voor 5-10% uit cellen: de chondrocyten.<br />
<strong>De</strong> ECM <strong>van</strong> kraakbeen bestaat in grote<br />
lijnen uit collageen, proteoglycanen en<br />
water. Het aldus opgebouwde kraakbeen<br />
kan in mechanische zin gezien worden<br />
als een “netje” (bestaande uit collageenfibrillen)<br />
met daarin “elastische<br />
bolletjes” (de door water omgeven proteoglycanen).<br />
Door de sterk hydrofiele<br />
eigenschappen <strong>van</strong> de proteoglycanen<br />
wordt veel water aangetrokken waardoor<br />
<strong>het</strong> “netje” intrinsiek onder spanning<br />
staat. Zo ontstaat een structuur die<br />
op een elastische wijze hoge compressiebelastingen<br />
op kan <strong>van</strong>gen, maar ook<br />
door de specifieke rangschikking <strong>van</strong> de<br />
collageenfibrillen tangentiële afschuifkrachten<br />
goed kan weerstaan.<br />
Hoewel acellulair, dient de extracellulaire<br />
matrix <strong>van</strong> articulair kraakbeen niet<br />
als een inert geheel gezien te worden.<br />
Evenals in elk weefsel vinden er voortdurend<br />
anabole en katabole processen<br />
plaats. Wel is de turn-over <strong>van</strong> volwassen<br />
kraakbeen niet snel. <strong>De</strong> turn-over time<br />
<strong>van</strong> de totale hoeveelheid proteoglycanen<br />
wordt bij de mens op circa 1000 dagen<br />
geschat (vergelijk met een turn-over<br />
time <strong>van</strong> darmepitheel <strong>van</strong> 4 dagen), die<br />
<strong>van</strong> collageen zelfs op 350 jaar! Overigens<br />
is de metabole activiteit <strong>van</strong> juveniel<br />
kraakbeen beduidend hoger.<br />
<strong>De</strong> afbraak <strong>van</strong> de eiwitcomponenten<br />
geschiedt vooral door de matrix metalloproteïnases<br />
(MMP’s) waar de collagenases,<br />
stromelysine en de gelatinases<br />
de belangrijkste vertegenwoordigers <strong>van</strong><br />
zijn. <strong>De</strong>ze MMP’s zijn voornamelijk in<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 35
Equilis ® StrepE<br />
Houd droes buiten de deur<br />
Hoe goed <strong>paard</strong>en in de manege of stal ook<br />
worden verzorgd, droes ligt altijd op de loer.<br />
En als droes eenmaal binnen is, dan zal deze<br />
zeer besmettelijke ziekte zich vaak snel<br />
verspreiden. Tenzij er gevaccineerd is tegen<br />
droes. Dat kan nu met Equilis ® StrepE, <strong>het</strong><br />
eerste vaccin tegen droes dat door de EU is<br />
toegelaten en droes buiten de stal houdt.<br />
Equilis® StrepE bevat per dosis <strong>van</strong> 0,2 ml: levend deletie mutant Streptococcus equi stam TW928 10 9,0 tot 10 9,4 cfu.<br />
Indicatie: immunisatie <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en, <strong>van</strong>af de leeftijd <strong>van</strong> 4 maanden, tegen Streptococcus equi ter vermindering <strong>van</strong> klinische<br />
symptomen en ter vermindering <strong>van</strong> <strong>het</strong> optreden <strong>van</strong> lymfknoopabcessen. Contra-indicaties: drachtige of zogende merries. Bijwerkingen:<br />
voorbijgaande zwelling <strong>van</strong> lip en mond. Reg NL 10271 UDD. Toediening uitsluitend door de dierenarts. Overige informatie: zie volledige bijsluiter.<br />
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />
Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl
Equilis ® Resequin<br />
Beschermt tegen influenza<br />
en rhinopneumonie<br />
Equilis ® Resequin biedt een dubbele bescher-<br />
ming tegen luchtweginfecties. Het beschermt<br />
tegen de modernste influenzavirussen (geheel<br />
volgens advies OIE/WHO) èn tegen de veroor-<br />
zakers <strong>van</strong> rhinopneumonie: de equine herpes<br />
virussen (EHV1 en EHV4). Equilis ® Resequin kan<br />
veilig gebruikt worden tijdens dracht en lactatie.<br />
Vraag uw dierenarts om Equilis ® Resequin.<br />
Equilis® Resequin bevat per dosis <strong>van</strong> 2 ml: Geïnactiveerde EHV1 (stam RAC-H), EHV4 (stam 2252) en geïnactiveerde equi influenza A<br />
virusstammen Praag/1/56 (H7N7), Newmarket/1/93 (H3N8 American lineage) en Newmarket/2/93 (H3N8, European lineage). Indicatie:<br />
actieve immunisatie <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en en pony’s ter vermindering <strong>van</strong> respiratoire ziekten veroorzaakt door EHV1, EHV4 en EIV <strong>van</strong> A/equi1 en de huidige<br />
Amerikaanse en Europese stammen <strong>van</strong> A/equi2. Reg NL 09853 UDD. Toediening uitsluitend door uw dierenarts. Overige informatie: zie volledige bijsluiter.<br />
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer<br />
Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl
inactieve vorm aanwezig of in de vorm<br />
<strong>van</strong> een complex met een inhibitor (Tissue<br />
Inhibitor of Metallo Proteinase (TIMP)).<br />
Het is <strong>het</strong> evenwicht tussen de actieve en<br />
de inactieve vorm <strong>het</strong>geen bepaalt wat er<br />
gebeurt. Dit evenwicht wordt sterk beinvloed<br />
door cytokines en groeifactoren<br />
waar<strong>van</strong> er een aantal een sterk katabool<br />
effect hebben (m.n. interleukine-1 en Tumor<br />
Necrosis Factor-) en andere meer<br />
anabool actief zijn (zoals Insulin-like<br />
Growth Factor I & II en Transforming<br />
Growth Factor-). In de verstoringen<br />
<strong>van</strong> dit soort evenwichten ligt de sleutel<br />
<strong>van</strong> vele kraakbeenaandoeningen.<br />
5.6.2. gewrichtspathologie<br />
Over de exacte pathogenese <strong>van</strong> OA is<br />
<strong>het</strong> laatste woord nog lang niet gezegd,<br />
de principes zijn echter wel duidelijk.<br />
Eerder is al beschreven dat er in de extracellulaire<br />
matrix een evenwicht heerst<br />
tussen anabole en katabole processen.<br />
Verstoring <strong>van</strong> dit evenwicht, door bijvoorbeeld<br />
trauma, kan er voor zorgen<br />
Figuur 1a: Kraakbeen <strong>van</strong> <strong>het</strong> normale gewricht nader bekeken<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 38<br />
dat katabole processen gaan overheersen<br />
met als gevolg dat kraakbeenafbraak optreedt.<br />
Tevens werd aangegeven dat de<br />
turn-over time <strong>van</strong> de proteoglycanen,<br />
maar met name <strong>van</strong> <strong>het</strong> collageen, (extreem)<br />
lang is bij <strong>het</strong> volwassen dier. Dit<br />
laatste geeft aan dat de intrinsieke capaciteit<br />
voor de reparatie <strong>van</strong> defecten in<br />
volwassen gewrichtskraakbeen uiterst<br />
beperkt is. Vooral schade aan <strong>het</strong> collageenskelet<br />
kan zeer ernstige gevolgen<br />
hebben. <strong>De</strong> productie <strong>van</strong> proteoglycanen<br />
is in <strong>het</strong> beginstadium <strong>van</strong> OA nog<br />
duidelijk verhoogd. Hiermee kan in<br />
principe de optredende verhoogde afbraak<br />
gecompenseerd worden, maar als<br />
de structurele integriteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> collageenskelet<br />
aangetast is, zullen de nieuw<br />
aangemaakte proteoglycanen weer gemakkelijk<br />
verloren gaan. Met andere<br />
woorden: als <strong>het</strong> “netje” kapot is, zullen<br />
de nieuw aangemaakte ‘elastische bolletjes’<br />
er weer net zo snel uit ontsnappen<br />
(zie figuur 1).
Figuur 1b: Het normale en osteoarthrotische gewricht.<br />
Bij OA gaat <strong>het</strong> meestal om een sluipend<br />
proces dat steeds in ernst toeneemt. Dit<br />
laatste wordt veroorzaakt door <strong>het</strong> feit<br />
dat elke enigszins substantiële schade<br />
aan de extracellulaire matrix de biomechanische<br />
tolerantie doet afnemen. Er<br />
is steeds minder (over)belasting nodig<br />
om de schade te doen verergeren en er<br />
ontstaat een vicieuze cirkel. Trauma (absolute<br />
biomechanische overbelasting)<br />
resulteert dus in een verstoring <strong>van</strong> de<br />
homeostase (ontstekingscascade), met<br />
als gevolg een afname <strong>van</strong> de kraakbeenkwaliteit<br />
door kraakbeenafbraak<br />
waardoor weer een verhoogde gevoeligheid<br />
voor trauma ontstaat (relatieve biomechanische<br />
overbelasting).<br />
5.6.3. intra-articulaire therapie<br />
Uit <strong>het</strong> boven gestelde zal duidelijk zijn<br />
dat OA een chronisch degeneratieve en<br />
sluipend optredende aandoening is, die<br />
meestal pas gediagnostiseerd wordt wanneer<br />
de schade al zeer aanzienlijk is en er<br />
sprake is <strong>van</strong> een acute opflikkering <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> chronische ziekteproces. Een causale<br />
curatieve therapie voor dat stadium bestaat<br />
niet en <strong>het</strong> is, gezien de achtergronden<br />
<strong>van</strong> de aandoening, ook niet waarschijnlijk<br />
dat die er op korte termijn, of<br />
zelfs ooit, zal komen. <strong>De</strong> therapie zal<br />
dus grotendeels een palliatief karakter<br />
hebben. Centraal in de therapie staat <strong>het</strong><br />
afremmen <strong>van</strong> de ontstekingscascade en<br />
<strong>het</strong> doorbreken <strong>van</strong> de vicieuze cirkel,<br />
waardoor verdere schade moet worden<br />
voorkomen.<br />
<strong>De</strong> therapie bestaat uit een aantal onderdelen<br />
waaronder aanpassing <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
bewegingsrégime, orthopedisch hoefbeslag,<br />
diverse vormen <strong>van</strong> fysiotherapie,<br />
chirurgie en medicamenteuze therapie.<br />
Hier zal alleen de intra-articulaire medicamenteuze<br />
therapie met behulp <strong>van</strong><br />
corticosteroïden de aandacht krijgen.<br />
Dat wil overigens niet zeggen dat de<br />
niet-medicamenteuze therapievormen<br />
en andere medicamenteuze therapievormen<br />
minder belangrijk zijn. <strong>De</strong> therapie<br />
<strong>van</strong> OA moet gezien worden als een<br />
combinatie <strong>van</strong> therapievormen, waarbij<br />
<strong>het</strong> afremmen <strong>van</strong> de ontstekingscascade<br />
en <strong>het</strong> doorbreken <strong>van</strong> de vicieuze cirkel<br />
centraal staan. Vervolgens moet getracht<br />
worden om te voorkomen dat <strong>het</strong><br />
in principe niet “genezen” maar tot rust<br />
gekomen osteoarthrotische gewricht niet<br />
weer overbelast raakt met alle gevolgen<br />
<strong>van</strong> dien. Op zich geen eenvoudige taak<br />
voor de dierenarts omdat <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 39
principe juist gehouden wordt voor zijn<br />
sportprestaties. Het mag dan ook duidelijk<br />
zijn dat met <strong>het</strong> tot rust komen <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> osteoarthrotische gewricht de therapie<br />
in principe niet afgerond is. Juist de<br />
begeleiding daarna moet er voor zorgen<br />
dat de patiënt zijn uiteindelijke taak nog<br />
kan volbrengen en moet voorkomen dat<br />
<strong>het</strong> tot rust gekomen, maar nog steeds osteoarthrotisch<br />
veranderde gewricht weer<br />
voor klinische klachten gaat zorgen. Het<br />
duidelijk communiceren en uitleggen<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> ziekteproces aan de eigenaar is<br />
daarom ook een belangrijk onderdeel<br />
<strong>van</strong> de therapie. Wanneer duidelijk begrip<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> ziekteproces bij de eigenaar<br />
aanwezig is en de begeleiding optimaal<br />
is, laat de ervaring zien dat veel <strong>van</strong> dit<br />
soort patiënten nog jarenlang naar tevredenheid<br />
kunnen functioneren.<br />
Intra-articulaire toepassing <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
vindt al meer dan 50 jaar plaats<br />
bij de behandeling <strong>van</strong> gewrichtsaandoeningen.<br />
Corticosteroïden hebben een<br />
zeer sterke antiflogistische en analgetische<br />
werking. Corticosteroïden onderdrukken<br />
processen die plaats vinden in<br />
de beginfase <strong>van</strong> de ontstekingcascade,<br />
zoals dilatatie <strong>van</strong> capillairen, migratie<br />
en accumulatie <strong>van</strong> ontstekingscellen,<br />
<strong>het</strong> vrijkomen <strong>van</strong> ontstekingsmediatoren<br />
en de productie <strong>van</strong> cytokinen.<br />
Verder remmen corticosteroïden ook de<br />
productie <strong>van</strong> prostaglandinen door remming<br />
<strong>van</strong> phospholipase A2 en mogelijk<br />
ook cyclo-oxygenase 2. Het kort voor de<br />
wedstrijd intra-articulair toedienen <strong>van</strong><br />
kortwerkende corticosteroïden is dan<br />
ook een bekende, effectieve en slecht te<br />
detecteren vorm <strong>van</strong> doping. Uiteraard<br />
zijn dit soort praktijken funest voor <strong>het</strong><br />
gewricht omdat alleen de symptomen<br />
gemaskeerd worden en een aangetast<br />
gewricht vervolgens (zwaar) overbelast<br />
wordt. Dit soort toepassingen, maar ook<br />
<strong>het</strong> feit dat herhaalde toepassing <strong>van</strong><br />
corticosteroïden, ook zonder overbelasting,<br />
mogelijk nadelige effecten (o.a.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 40<br />
proteoglycaandepletie) op kraakbeen<br />
kunnen hebben, heeft, na aan<strong>van</strong>kelijk<br />
enthousiasme, de toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
geleidelijk in een kwaad<br />
daglicht gezet. Pas recent komt men hier<br />
<strong>van</strong> terug nu blijkt dat op juiste indicatie<br />
en in de juiste dosering (veel lager dan<br />
aan<strong>van</strong>kelijk <strong>het</strong> gebruik was) toegepaste<br />
corticosteroïden wel degelijk een<br />
gunstig effect kunnen hebben. In recente<br />
publicaties hebben corticosteroïden duidelijk<br />
kraakbeensparende effecten laten<br />
zien. Corticosteroïden in lage doses<br />
hebben een duidelijk positief effect op<br />
<strong>het</strong> kraakbeen door <strong>het</strong> remmen <strong>van</strong> de<br />
synthese <strong>van</strong> matrixmetalloproteinases<br />
en cytokinen, zonder een duidelijk negatief<br />
effect te hebben op <strong>het</strong> proteoglycaanmetabolisme<br />
<strong>van</strong> de chondrocyten.<br />
<strong>De</strong> doseringen en de preparaten, die een<br />
gunstige balans tussen de negatieve effecten<br />
en positieve effecten op <strong>het</strong> gewrichtskraakbeen<br />
laten zien, zijn echter<br />
nog maar deels onderzocht. Een belangrijk<br />
gegeven is dat de farmacokinetische<br />
gegevens <strong>van</strong> de diverse preparaten niet<br />
overeenkomen met de klinische effectiviteitsduur,<br />
zodat ook hier waarschijnlijk<br />
nog maar een deel <strong>van</strong> <strong>het</strong> werkingsmechanisme<br />
is opgehelderd. Gezien deze<br />
recent vastgestelde positieve werkingen<br />
zal <strong>het</strong> duidelijk zijn dat, ondanks de negatieve<br />
effecten die corticosteroïden zowel<br />
systemisch als ook op <strong>het</strong> kraakbeen<br />
kunnen hebben, deze middelen op basis<br />
<strong>van</strong> hun sterke antiflogistische werking<br />
weer een plaats in de behandeling <strong>van</strong><br />
zowel acute als chronische OA gevallen<br />
krijgen. <strong>De</strong>ze trend zal met name ondersteund<br />
moeten worden door onderzoek<br />
naar de verschillen tussen de diverse<br />
preparaten en <strong>het</strong> vaststellen <strong>van</strong> de minimale<br />
effectieve dosis waardoor schadelijke<br />
neveneffecten beperkt worden.<br />
Het gebruik <strong>van</strong> corticosteroïden voor<br />
gewrichtsmedicatie roept meestal 3 vragen<br />
op: welk preparaat gebruikt moet<br />
worden, welke dosering en de rustperi-
ode die voorgeschreven moet worden.<br />
Op dit moment zijn er 3 corticosteroïdenpreparaten<br />
die frequent gebruikt<br />
worden door <strong>paard</strong>enpraktici voor intra-articulair<br />
gebruik: methylprednisolon-acetaat,<br />
triamcinolon-acetonamide<br />
en betamethason-NaP/acetaat. Verscheidene<br />
studies hebben een aantal <strong>van</strong> deze<br />
preparaten onderzocht, waaruit blijkt<br />
dat er verschillen zijn. Helaas verschillen<br />
deze studies vaak in opzet, uitvoering<br />
en dosering, waardoor eenduidige<br />
conclusies moeilijk te trekken zijn. Een<br />
duidelijke preparaatvoorkeur is op dit<br />
moment zonder nader onderzoek dan<br />
ook (nog) niet aan te geven. Wat in ieder<br />
geval wel duidelijk is, is dat de dosering<br />
een belangrijke rol speelt bij <strong>het</strong> optreden<br />
<strong>van</strong> schadelijke effecten. Recent onderzoek<br />
heeft zich daarom geconcentreerd<br />
op lage doseringen corticosteroïden in de<br />
behandeling <strong>van</strong> gewrichtsaandoeningen.<br />
Het blijkt dat in vitro pas veranderingen<br />
in effectiviteit optreden wanneer de concentratie<br />
meer dan 10-voudig verandert.<br />
Met andere woorden concentraties tussen<br />
1-10 mg triamcinolon of 20-200 mg methylprednisolon<br />
reageren in vitro in principe<br />
op een vergelijkbare manier. Lagere<br />
concentraties laten bij in vitro studies<br />
geen remming zien <strong>van</strong> katabole processen,<br />
zoals deze optreden bij gewrichtsaandoeningen.<br />
Een in vivo bot-kraakbeen<br />
fragment model studie, waarbij diverse<br />
preparaten vergeleken werden (o.a. triamcinolone<br />
12 mg en methylprednisolon<br />
100 mg), liet positieve effecten <strong>van</strong><br />
triamcinolon zien en positieve zowel als<br />
negatieve effecten <strong>van</strong> methylprednisolon.<br />
Belangrijk is dat de gebruikte dosering<br />
voor methylprednisolon in deze studie<br />
gebaseerd was op de in <strong>het</strong> verleden<br />
geadviseerde dosering <strong>van</strong> 120-200 mg.<br />
Ander onderzoek laat zien dat een dosering<br />
<strong>van</strong> 10 tot 40 mg methylprednisolon<br />
ook klinisch effectief is zònder negatieve<br />
effecten bij éénmalige toediening. <strong>De</strong><br />
verschillende corticosteroïdpreparaten<br />
zullen zeker verschillen in hun klinische<br />
effectiviteit en negatieve effecten, zowel<br />
systemisch als ook op <strong>het</strong> kraakbeenmetabolisme.<br />
Verder onderzoek moet uitwijzen<br />
welke preparaten in welke doseringen<br />
<strong>het</strong> beste gebruikt kunnen worden. <strong>De</strong> op<br />
dit moment geadviseerde doseringen <strong>van</strong><br />
de verschillende corticosteroïdenpreparaten<br />
vallen alle in een acceptabele range,<br />
indien zij gerelateerd worden aan de in<br />
de literatuur beschikbare informatie (zie<br />
tabel bijlage 2).<br />
<strong>De</strong> kostbare combinatie <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
met hyaluronzuur wordt tegenwoordig<br />
zeer frequent gebruikt voor<br />
intra-articulaire toediening bij gewrichtsaandoeningen.<br />
In een enquête onder<br />
Amerikaanse <strong>paard</strong>enpractici bleek 50%<br />
<strong>van</strong> de <strong>paard</strong>en behandeld te worden met<br />
een combinatie <strong>van</strong> hyaluronzuur en triamcinolon<br />
of methylprednisolon en dat<br />
werd als effectief beschouwd. Empirisch<br />
is bij deze combinatie dus een goede<br />
klinische respons vastgesteld, maar er is<br />
echter nauwelijks wetenschappelijke onderbouwing.<br />
Alleen een humane studie<br />
maakt melding <strong>van</strong> een mogelijke therapeutische<br />
synergie bij de behandeling<br />
<strong>van</strong> knie arthrose. In deze studie werd<br />
een combinatie <strong>van</strong> dexamethason met<br />
hyaluronzuur gebruikt. Meer onderzoek<br />
zal nodig zijn om te onderbouwen of een<br />
combinatie meerwaarde heeft en zo ja,<br />
welke preparaten <strong>het</strong> best gecombineerd<br />
kunnen worden.<br />
<strong>De</strong> rustperiode na een behandeling met<br />
intra-articulaire corticosteroïden staat<br />
hevig ter discussie. In principe kunnen<br />
corticosteroïden namelijk <strong>het</strong> normale<br />
anabole metabolisme <strong>van</strong> de chondrocyt<br />
afremmen. Schade kan dan ontstaan bij<br />
arbeid indien <strong>het</strong> normale reactievermogen<br />
<strong>van</strong> de chondrocyt op belasting<br />
veranderd is. Alhoewel de reactie <strong>van</strong><br />
de chondrocyt op belasting essentieel<br />
is, wordt de werkelijk nadelige invloed<br />
waarschijnlijk echter overschat, omdat<br />
een afname <strong>van</strong> <strong>het</strong> metabolisme niet<br />
per definitie schadelijk hoeft te zijn.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 41
Studies, waarin beweging en intra-articulaire<br />
toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
gecombineerd werden, lieten meestal<br />
geen macroscopische of histologische<br />
schade zien. <strong>De</strong>salniettemin worden biomechanische<br />
en biochemische veranderingen<br />
gevonden in dit soort studies en<br />
blijft voorzichtigheid dus geboden. Eén<br />
specifieke studie met methylprednisolon<br />
heeft laten zien dat tot 21 dagen na<br />
toediening effect gevonden kan worden.<br />
Los <strong>van</strong> de discussie omtrent de interactie<br />
tussen arbeid en corticosteroïden kan<br />
worden gesteld dat <strong>het</strong> uiteindelijke doel<br />
<strong>van</strong> de therapie veel meer de rustperiode<br />
bepaalt. Het doel is namelijk <strong>het</strong> doorbreken<br />
<strong>van</strong> de vicieuze cirkel en <strong>het</strong> tot<br />
rust brengen <strong>van</strong> de ontstekingsreactie;<br />
rust is hierin een essentieel onderdeel.<br />
Klinische indrukken, op empirie gebaseerd,<br />
geven aan dat boxrust gedurende<br />
7-10 dagen, met een langzame gecontroleerde<br />
opbouw <strong>van</strong> arbeid gedurende<br />
de volgende week/weken waarschijnlijk<br />
voldoende is na de toediening <strong>van</strong> intraarticulaire<br />
corticosteroïden. <strong>De</strong> uiteindelijke<br />
specifieke hoeveelheid rust die<br />
geadviseerd dient te worden is natuurlijk<br />
afhankelijk <strong>van</strong> de aandoening waarvoor<br />
behandeld wordt.<br />
Tenslotte is <strong>het</strong> belangrijk om enige aandacht<br />
te besteden aan de risico’s bij <strong>het</strong><br />
gebruik <strong>van</strong> intra-articulaire corticosteroïden.<br />
<strong>De</strong> tweede auteur heeft na intraarticulaire<br />
behandeling met corticosteroiden<br />
nog nooit een daarmee gerelateerde<br />
hoefbe<strong>van</strong>genheid gezien. Toch wordt<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 42<br />
aangegeven om de volgende doseringen<br />
niet te overschrijden; methylprednisolon<br />
200 mg, triamcinolon 18 mg en bethamethason<br />
30 mg. Ook heeft de tweede<br />
auteur nog nooit een abortus gezien bij<br />
de voorgeschreven doseringen, maar<br />
dat wil niet zeggen dat dit niet mogelijk<br />
is (zie <strong>het</strong> gedeelte voortplanting). Een<br />
zeldzaam voorkomende, maar meestal<br />
vrij onschuldige reactie is de “post injection<br />
flare”. Hierbij is sprake <strong>van</strong> een<br />
overdreven reactie op waarschijnlijk <strong>het</strong><br />
oplosmiddel <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebruikte preparaat,<br />
met als gevolg een voorbijgaande meer<br />
of minder heftig verlopende synovitis<br />
4-25 uur na injectie. Nabehandeling met<br />
NSAIDs kan dan eventueel gewenst zijn.<br />
Een veel ernstiger complicatie is de septische<br />
arthritis na intra-articulaire injectie.<br />
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen<br />
blijft dit risico altijd aanwezig, maar is<br />
gelukkig uiterst klein. Als gevolg <strong>van</strong> de<br />
sterke antiflogistische en analgetische eigenschappen<br />
<strong>van</strong> corticosteroïden moet<br />
rekening worden gehouden met <strong>het</strong> feit<br />
dat de symptomen <strong>van</strong> een septische arthritis<br />
aan<strong>van</strong>kelijk ook nog gemaskeerd<br />
kunnen worden.<br />
Tot slot is <strong>het</strong> belangrijk er nogmaals op<br />
te wijzen dat géén enkele gewrichtsmedicatie<br />
eenmaal beschadigd kraakbeen<br />
bij <strong>het</strong> volwassen dier kan herstellen.<br />
Alle genoemde medicamenten kunnen<br />
dus slechts, in <strong>het</strong> gunstigste geval, <strong>het</strong><br />
ziekteproces tot rust brengen en verdere<br />
schade voorkomen.
6. Mannelijk geslachtsapparaat<br />
6.1. inleiding<br />
<strong>De</strong> voortplantingsorganen <strong>van</strong> de hengst<br />
worden, net als bij de merrie, door gonadotroop<br />
releasing hormoon (GnRH)<br />
aangestuurd en hun functie is afhankelijk<br />
<strong>van</strong> een functionele hypothalamushypofyse-gonade-as.<br />
GnRH afgegeven<br />
door de hypothalamus stimuleert de hypofyse<br />
tot <strong>het</strong> afgeven <strong>van</strong> LH en FSH,<br />
die op hun beurt verschillende celtypen<br />
in de testikel stimuleren. LH stimuleert<br />
de cellen <strong>van</strong> Leydig, die vervolgens<br />
androgenen (waaronder testosteron) en<br />
oestrogenen gaan afgeven, terwijl FSH<br />
samen met testosteron de Sertoli-cellen<br />
stimuleert tot <strong>het</strong> afgeven <strong>van</strong> een aantal<br />
hormonen (zie figuur 2), die voor de<br />
spermatogenese essentiëel zijn, bijvoorbeeld<br />
inhibine en activine.<br />
Fig. 2 Hormonale regulatie <strong>van</strong> de voortplanting<br />
bij de hengst<br />
Daarnaast is er ook sprake <strong>van</strong> een aantal<br />
vormen <strong>van</strong> negatieve feedback, die <strong>het</strong><br />
systeem in evenwicht houden. Genoemd<br />
kunnen worden de inhibitie <strong>van</strong> GnRHafgifte<br />
door testosteron, <strong>het</strong> onderdrukken<br />
<strong>van</strong> de FSH-productie door inhibine<br />
en de suppressie <strong>van</strong> zowel LH- als FSHproductie<br />
door oestrogenen. Bij de hengst<br />
is opmerkelijk dat de testikels veel oestrogenen<br />
afgeven, wat waarschijnlijk <strong>van</strong><br />
belang is bij <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong> de spermatogenese<br />
en de hormonale regulatie.<br />
Alhoewel hengsten gedurende <strong>het</strong> hele<br />
jaar vruchtbaar zijn wordt de GnRH-afgifte<br />
bij de hengst ook door <strong>het</strong> seizoen<br />
(d.w.z. daglengte) beïnvloed. Evenals<br />
bij de merrie zijn de GnRH-pulsen in<br />
de winter wat kleiner en wat minder<br />
frequent dan tijdens <strong>het</strong> dekseizoen. <strong>De</strong><br />
verminderde GnRH-stimulatie gedurende<br />
de winter leidt tot een geringe daling<br />
in sperma-productie en bij vele hengsten<br />
ook tot een verminderde libido. <strong>De</strong><br />
sperma-kwaliteit gaat echter in de winter<br />
niet achteruit. Sterker nog, aangezien de<br />
verminderde libido vaak tot een geringer<br />
volume oftewel een geconcentreerder<br />
ejaculaat leidt (minder accessoire geslachtskliervloeistof),<br />
lijkt <strong>het</strong> sperma<br />
geschikter om in te vriezen.<br />
Hengsten worden geslachtsrijp op een<br />
leeftijd tussen de 9 en de 18 maanden,<br />
<strong>het</strong>geen mede afhankelijk is <strong>van</strong> <strong>het</strong> feit<br />
of ze in <strong>het</strong> voorjaar of najaar geboren<br />
zijn. In de regel nemen de testikelgrootte<br />
en de productie-capaciteit <strong>van</strong> sperma<br />
toe met de leeftijd, totdat een piek bereikt<br />
wordt rond een leeftijd <strong>van</strong> 6-8 jaar.<br />
Alhoewel de totale sperma-productie<br />
met de leeftijd stijgt is er nauwelijks verandering<br />
<strong>van</strong> de spermakwaliteit na <strong>het</strong><br />
doormaken <strong>van</strong> de puberteit. Vanaf een<br />
gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 14 jaar begint de<br />
spermaproductie (en vaak ook de kwaliteit)<br />
af te nemen wegens leeftijdsafhankelijke<br />
testikeldegeneratie.<br />
In de praktijk is <strong>het</strong> zelden noodzakelijk<br />
de werking <strong>van</strong> de voortplantingsorganen<br />
<strong>van</strong> de hengst te beïnvloeden. In<br />
sommige gevallen is <strong>het</strong> echter gewenst<br />
om <strong>het</strong> seksuele gedrag te onderdruk-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 43
ken of te stimuleren. Tevens is <strong>het</strong> soms<br />
<strong>van</strong> belang de status <strong>van</strong> een verdachte<br />
klophengst of subfertiele hengst verder te<br />
onderzoeken.<br />
6.2. onderdrukken <strong>van</strong> de<br />
voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> de<br />
hengst<br />
<strong>De</strong> meest voorkomende reden om de<br />
voortplantingsactiviteit <strong>van</strong> een hengst<br />
te willen onderdrukken is <strong>het</strong> verminderen<br />
<strong>van</strong> bijpassend seksueel of agressief<br />
gedrag bij intacte hengsten, die tijdelijk<br />
voor andere doeleinden dan de fokkerij<br />
ingezet worden (b.v. sport, recreatie),<br />
maar waarvoor een toekomstige dekcarrière<br />
beoogd wordt. In dit scenario<br />
is chirurgische castratie natuurlijk geen<br />
optie. Tot op heden is de meest gebruikte<br />
behandeling hiervoor (anders<br />
dan training) <strong>het</strong> langdurig behandelen<br />
met progestagenen. Progestageenbehandeling<br />
heeft waarschijnlijk twee effecten,<br />
namelijk een remmend effect op<br />
de LH-afgifte, wat tot een daling <strong>van</strong> de<br />
testosteronproductie en dus een vermindering<br />
<strong>van</strong> bijpassend seksueel gedrag<br />
leidt. Daarnaast lijken progestagenen<br />
een direct centraal kalmerend effect te<br />
hebben (wat ook ongewenst gedrag bij<br />
ruinen kan verminderen). Er is echter<br />
weinig over <strong>het</strong> onderdrukkend effect<br />
<strong>van</strong> progestagenen op seksueel gedrag<br />
bij hengsten gepubliceerd. Eén <strong>van</strong> de<br />
weinige uitgevoerde gecontroleerde<br />
studies liet zien dat een hoge dosis altrenogest<br />
(0,088 mg/kg LG 1 dd, in een<br />
dubbele dosis in vergelijking tot die voor<br />
oestruspreventie bij de merrie) <strong>het</strong> seksueel<br />
en agressief gedrag bij 2-4 jarige<br />
hengsten vermindert. Tegenovergesteld<br />
heeft een lagere dosering (0,044 mg/kg<br />
LG) bij hengsten boven de 5 jaar weinig<br />
effect. Het lijkt er dus op dat een lange<br />
behandelduur, gecombineerd met een<br />
hoge dosering progestageen, nodig is om<br />
<strong>het</strong> gedrag bij een hengst te veranderen.<br />
Toch zijn de effecten minder betrouwbaar<br />
bij oudere hengsten, waarschijn-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 44<br />
lijk omdat <strong>het</strong> herhaaldelijk uitoefenen<br />
<strong>van</strong> seksueel en agressief gedrag tot een<br />
verschuiving <strong>van</strong> een op testosteron gebaseerd<br />
gedragspatroon naar een aangeleerd<br />
automatisme leidt. Een mogelijkheid<br />
in de toekomst zou vaccinatie tegen<br />
GnRH kunnen zijn. Hierdoor wordt antilichaamproductie<br />
gericht tegen GnRH<br />
gestimuleerd, waardoor GnRH reeds in<br />
de hypofysaire portaalvaten wordt uitgeschakeld<br />
en aldus de voortplantingsorganen<br />
hormonaal (inclusief testosteron<br />
productie) inactief worden. Evenals bij<br />
progestageenbehandeling en chirurgische<br />
castratie leidt vaccinatie tot een<br />
betrouwbare vermindering <strong>van</strong> seksueel<br />
gedrag bij 2-4 jarige hengsten, maar<br />
niet bij ervaren dekhengsten. Alhoewel<br />
er nog geen GnRH-vaccin voor <strong>paard</strong>en<br />
in Europa geregistreerd is, is recentelijk<br />
een product op de Australische markt<br />
uitgebracht ten behoeve <strong>van</strong> de onderdrukking<br />
<strong>van</strong> hengstigheidsgedrag bij<br />
merries en dit product wordt schijnbaar<br />
ook bij jonge hengsten gebruikt.<br />
Een andere reden om de testosteronproductie<br />
bij een hengst te willen verlagen,<br />
is ter bestrijding <strong>van</strong> Equine Arteritis<br />
Virus (EAV)-uitscheiding. Naar schatting<br />
30-60% <strong>van</strong> de hengsten, besmet<br />
met EAV, raakt persistent geïnfecteerd,<br />
waarbij <strong>het</strong> virus in de accessoire geslachtsklieren<br />
verblijft en continu met<br />
<strong>het</strong> sperma wordt uitgescheiden. Als een<br />
EAV-negatieve merrie met virushoudend<br />
sperma geïnsemineerd wordt kan<br />
ze een acute infectie doormaken en besmettelijk<br />
voor andere <strong>paard</strong>en worden.<br />
Aangezien EAV af en toe tot abortus bij<br />
een hoogdrachtige merrie leidt, of ernstige<br />
ziekte bij een veulen kan geven,<br />
mag <strong>het</strong> sperma <strong>van</strong> een hengst, die EAV<br />
met <strong>het</strong> sperma uitscheidt, niet geëxporteerd<br />
worden. Het uitscheiden <strong>van</strong> EAV<br />
in sperma blijkt testosteronafhankelijk.<br />
Een behandeling die leidt tot een langdurige<br />
daling <strong>van</strong> de testosteronconcentratie<br />
in <strong>het</strong> bloed zou ge<strong>paard</strong> kunnen<br />
gaan met een dito virusuitscheiding. Tot
op heden zijn slechts een beperkt aantal<br />
EAV-uitscheidende hengsten behandeld<br />
met óf een GnRH-vaccin óf een GnRHantagonist<br />
(10 mg/kg LG anaterelix of<br />
cetorelix dagelijks gedurende tenminste<br />
1 maand). Alhoewel een aantal <strong>van</strong> de<br />
behandelde hengsten tijdelijk of zelfs<br />
volledig met <strong>het</strong> uitscheiden <strong>van</strong> virus<br />
stopte kon onvoldoende aannemelijk<br />
worden gemaakt dat spontaan herstel uit<br />
te sluiten was.<br />
6.3. endocrinologische testen<br />
gerelateerd aan de voortplanting<br />
bij de hengst<br />
<strong>De</strong> endocrinologische testen, gerelateerd<br />
aan de voortplanting, worden met name<br />
uitgevoerd bij ruinen die hengstengedrag<br />
vertonen en die verdacht worden <strong>van</strong> de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> testisweefsel. In de<br />
praktijk is de meest gebruikelijke test<br />
hiervoor een éénmalige bepaling <strong>van</strong> de<br />
testosteronconcentratie in <strong>het</strong> bloed. Als<br />
hiervoor gekozen wordt is <strong>het</strong> wenselijk<br />
om <strong>het</strong> betreffende bloedmonster ’s<br />
middags vroeg te nemen, want de testosteronconcentratie<br />
varieert in de loop <strong>van</strong><br />
de dag, met een piek vroeg in de middag.<br />
Een testosteronconcentratie boven ~ 100<br />
pg/ml is voldoende om de aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> testisweefsel aan te tonen. Als<br />
de testosteronconcentratie beneden ~ 40<br />
pg/ml ligt wordt er <strong>van</strong> uit gegaan dat <strong>het</strong><br />
betreffende dier geen testisweefsel heeft.<br />
Tussen deze grenswaarden bestaat echter<br />
een grijs gebied waarbinnen verder<br />
testen noodzakelijk is. Bij hengsten (uitgezonderd<br />
ezels) boven de 3 jaar oud is<br />
<strong>het</strong> eigenlijk beter om een enkel bloedmonster<br />
op de aanwezigheid <strong>van</strong> oestronsulfaat<br />
te laten controleren. Bij een<br />
ruin is de concentratie daar<strong>van</strong> meestal<br />
onder de 40 pg/ml en bij een klophengst<br />
boven de 400 pg/ml (exacte grenswaarden<br />
per laboratorium verschillend). Bij<br />
hengsten onder de 2 jaar (of ezels <strong>van</strong><br />
alle leeftijden) gaat de voorkeur uit naar<br />
een hCG-stimulatietest. Hiertoe worden<br />
twee bloedmonsters afgenomen voor een<br />
testosteronbepaling: één vlak voor en de<br />
tweede 30-120 min na <strong>het</strong> i.v. toedienen<br />
<strong>van</strong> 6000 IE hCG. Gegeven de middagpiek<br />
<strong>van</strong> testosteron verdient uitvoering<br />
<strong>van</strong> deze test in de ochtend de voorkeur.<br />
Klophengsten met een testikel in <strong>het</strong><br />
lieskanaal laten tenminste een verdubbeling<br />
<strong>van</strong> de testosteronconcentratie zien.<br />
In geval <strong>van</strong> een abdominale testikel is<br />
er een wat beperktere, maar toch duidelijke<br />
stijging te zien.<br />
Endocrinologische testen gerelateerd aan<br />
de voortplanting worden soms ook uitgevoerd<br />
om de oorzaak <strong>van</strong> afnemende<br />
spermakwaliteit of libido bij dekhengsten<br />
op te sporen. Door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong><br />
een GnRH (plus of minus een hCG)-stimulatietest<br />
en <strong>het</strong> laten onderzoeken <strong>van</strong><br />
een reeks bloedmonsters op LH en testosteron<br />
kan bekeken worden of de hypofyse<br />
en testikel nog hormonaal actief<br />
zijn. In de praktijk wordt dit niet vaak<br />
gedaan omdat, ook als de oorzaak <strong>van</strong> de<br />
deficiëntie opgespoord wordt, de behandelmogelijkheden<br />
zeer beperkt zijn.<br />
6.4. stimulatie <strong>van</strong> de voortplanting<br />
bij de hengst<br />
Zoals hierboven aangegeven zijn de behandelopties<br />
bij een hengst met een hormonale<br />
deficiëntie, gerelateerd aan de<br />
voortplanting, beperkt. <strong>De</strong> meest gebruikelijke<br />
reden voor hormonale stimulatie<br />
gerelateerd aan de voortplanting is een<br />
verminderde libido. In de eerste plaats is<br />
<strong>het</strong> belangrijk te beseffen dat libido en<br />
dekvermogen bij een hengst ingewikkelde<br />
fenomenen zijn die door allerlei factoren<br />
beïnvloed worden die niet direct<br />
gerelateerd zijn aan de voortplanting. Alvorens<br />
er aan een hormoonbehandeling<br />
gedacht wordt, moet eerst een gedetailleerde<br />
anamnese afgenomen worden en<br />
een volledig klinisch onderzoek verricht<br />
worden (b.v. pijn in de rug of achterbenen<br />
is ook een belangrijke reden voor <strong>het</strong> niet<br />
meer willen dekken). Daarbij hoort <strong>het</strong><br />
hele dekproces een aantal keren kritisch<br />
beoordeeld te worden. Het probleem is<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 45
vaker gelegen in een ander veterinair- of<br />
managementprobleem (b.v. een ongeduldige<br />
handelaar of een onjuist voorbereide<br />
kunstmatige vagina) dan in een<br />
werkelijke afwijking aan de voortplantingsorganen.<br />
In een zeer beperkt aantal<br />
gevallen heeft een hengst inderdaad<br />
een marginale testosteronconcentratie,<br />
bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong> een verminderde<br />
GnRH-productie in de winter. Het<br />
toedienen <strong>van</strong> testosteron is in de meeste<br />
gevallen echter geen goede oplossing<br />
hiervoor, daar exogeen testosteron de<br />
spermatogenese niet stimuleert maar onderdrukt<br />
via een negatieve terugkoppeling.<br />
Voortgaande testosterontoediening<br />
leidt dus tot een sterke afname <strong>van</strong> spermaproductie<br />
en -kwaliteit. Bij een jonge<br />
hengst met een twijfelachtige libido, die<br />
nooit eerder gedekt heeft, terwijl angst,<br />
pijn of ziekte geen rol lijken te spelen,<br />
helpt <strong>het</strong> soms wel om de libido te stimuleren.<br />
Een protocol hiervoor is <strong>het</strong> subcutaan<br />
toedienen <strong>van</strong> 40-50 mg GnRH<br />
2 en 1 uur voor <strong>het</strong> dekken. Dit zou de<br />
endogene testosteronconcentratie doen<br />
stijgen en daardoor de libido stimuleren.<br />
<strong>De</strong>ze behandeling hoeft bij de meeste<br />
Fig 3. Bij een klophengst, waarbij de niet ingedaalde testikel(s) in <strong>het</strong> lieskanaal liggen, is de<br />
testikel dmv transcutane echografie te vinden. Als één testikel wel ingedaald is (links) kan deze<br />
als referentie voor <strong>het</strong> normale aspect <strong>van</strong> homogeen testikelweefsel dienen. <strong>De</strong> niet ingedaalde<br />
testikel heeft een vergelijkbaar homogeen aspect, alhoewel deze bijna altijd veel kleiner is en wat<br />
minder echogeen (rechts). Als er twijfels bestaan over de aanwezigheid <strong>van</strong> testikelweefsel kan<br />
deze verder onderzocht worden door middel <strong>van</strong> oestronsulfaat- of testosteronanalyse (de laatste<br />
<strong>het</strong> liefst als onderdeel <strong>van</strong> een hCG stimulatie test).<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 46<br />
hengsten niet herhaald te worden, omdat<br />
ejaculatie zelf een positief effect heeft<br />
op de toekomstige libido. Langdurige<br />
GnRH-suppletie wordt in de praktijk bij<br />
hengsten nauwelijks toegepast, omdat<br />
er weinig hengsten zijn die aan een bewezen<br />
primair te kort aan GnRH lijden.<br />
Alhoewel GnRH toediening libido en<br />
spermaproductie in de winter lijken te<br />
verbeteren zijn de effecten marginaal en<br />
zijn de risico’s <strong>van</strong> een te hoge dosering<br />
(en een daarmee ge<strong>paard</strong> gaande tegengesteld<br />
effect) te groot.<br />
Bij een jonge hengst, die twee niet-ingedaalde<br />
testikels heeft, wordt hormonale<br />
interventie soms ook gewenst. Als een<br />
testikel nog in <strong>het</strong> lieskanaal zit (zie figuur<br />
3) wordt wel eens geprobeerd om<br />
de testikelafdaling te stimuleren door<br />
middel <strong>van</strong> herhaalde GnRH of hCG<br />
behandeling (b.v. 2500 IE hCG 2 keer<br />
per week gedurende 6 weken). Er zijn<br />
anekdotische rapporten over <strong>het</strong> succes<br />
<strong>van</strong> deze behandeling, maar in de meeste<br />
gevallen is <strong>het</strong> waarschijnlijk dat de testikel<br />
ook zonder behandeling ingedaald<br />
was. Het is onduidelijk of een testikel,<br />
die te lang in een te warme omgeving,
zoals <strong>het</strong> lieskanaal, gezeten heeft, ooit<br />
een normale grootte en spermaproductie<br />
zal bereiken. Eventuele behandeling met<br />
gonadotrophinen hiervoor dient dus bij<br />
voorkeur op jonge leeftijd (< 2 jaar) te<br />
worden uitgevoerd. Aangezien cryptorchidie<br />
mogelijk een erfelijke component<br />
heeft is <strong>het</strong> chirurgisch verplaatsen <strong>van</strong><br />
de testikel naar <strong>het</strong> scrotum frauduleus<br />
en ethisch niet wenselijk.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 47
7. Vrouwelijk geslachtsapparaat<br />
7.1. inleiding<br />
Het <strong>paard</strong> is een ‘long-day seasonally<br />
polyoestrous breeder’ <strong>het</strong>geen wil zeggen<br />
dat een normaal niet-drachtige<br />
merrie <strong>van</strong>af ongeveer medio april tot<br />
oktober regelmatig cyclisch is. In de<br />
wintermaanden verkeert <strong>het</strong> merendeel<br />
(~85%) <strong>van</strong> de niet-drachtige merries in<br />
een diepe anoestrus, waarin de ovariële<br />
follikelontwikkeling stilstaat. Tussen de<br />
perioden <strong>van</strong> regelmatige cycliciteit en<br />
winteranoestrus is er in voor- en najaar<br />
een zogenoemde transitiefase, waarin<br />
follikels wel groeien maar niet tot ovulatie<br />
komen (zie figuur 4). Tijdens <strong>het</strong><br />
dekseizoen duurt de gemiddelde oestrische<br />
cyclus bij de merrie 21 dagen,<br />
waar<strong>van</strong> een vrij constant deel <strong>van</strong> 14-<br />
16 dagen uit de dioestrus (luteale fase)<br />
bestaat en een meer variabel deel <strong>van</strong><br />
5-7 dagen de oestrus (folliculaire fase)<br />
betreft. <strong>De</strong> duur <strong>van</strong> de oestrus (hengstigheid)<br />
varieert echter aanzienlijk tussen<br />
merries en <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> <strong>het</strong> jaar. In<br />
<strong>het</strong> algemeen duurt de oestrus midden in<br />
de zomer korter dankzij versnelde folli-<br />
Fig 4. Echografische beelden <strong>van</strong> ovaria tijdens de winteranoestrus (links) en voorjaarstransitie.<br />
Als beide ovaria weinig follikelontwikkeling vertonen is de kans om de cycliciteit te stimuleren<br />
door middel <strong>van</strong> hormonale behandeling (b.v. exogeen GnRH, dopamine antagonisten of progestagenen)<br />
zeer gering. Zodra dat de grootste follikel groter dan 2 cm in diameter is, wordt de kans<br />
<strong>van</strong> slagen aanzienlijk groter.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 48<br />
kelontwikkeling. <strong>De</strong> dracht bij de merrie<br />
duurt gemiddeld 335-345 dagen, maar<br />
de exacte lengte variëert enorm afhankelijk<br />
<strong>van</strong> individuele en erfelijke factoren<br />
en ook <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip in <strong>het</strong> jaar waarop<br />
de partus verwacht wordt (kortere dracht<br />
bij een later in <strong>het</strong> seizoen uitgerekende<br />
datum). Zo’n 9-12 dagen na de geboorte<br />
treedt er bij de meeste merries een zogenaamde<br />
veulenoestrus op. Als deze<br />
veulenoestrus voorbij is kan een merrie<br />
doorgaan met een normale cycliciteit of<br />
terugkeren in anoestrus (dit wordt dan<br />
vaak een “lactatie-anoestrus” genoemd).<br />
Natuurlijk verlopen de cyclus en de<br />
dracht niet altijd zoals ze zouden moeten<br />
en wordt U geraadpleegd om de<br />
oorzaak op te sporen en/of in te grijpen.<br />
Daarbij wil men vaak vroeg in <strong>het</strong> jaar<br />
voorafgaande aan <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen<br />
al met fokken beginnen, zodat<br />
<strong>het</strong> resulterend veulen een voorsprong<br />
op de concurrentie heeft als <strong>het</strong> op jonge<br />
leeftijd aan een keuring, veiling of in de<br />
sport meedoet. Tegenwoordig wordt ook<br />
steeds meer gebruik gemaakt <strong>van</strong> mo-
derne voortplantingstechnieken, zoals<br />
embryotransplantatie en kunstmatige inseminatie<br />
met diepvriessperma. In deze<br />
situaties is een goed begrip <strong>van</strong> de normale<br />
hormonale huishouding <strong>van</strong> de cyclus<br />
en de dracht noodzakelijk om tot een<br />
verstandig plan <strong>van</strong> aanpak te komen.<br />
<strong>De</strong> komende alinea’s leggen de rol uit<br />
<strong>van</strong> de hormonen die de normale oestrische<br />
cyclus, de dracht en de overgang<br />
<strong>van</strong> winteranoestrus naar zomercycliciteit<br />
beheersen, waarbij tevens wordt aangegeven<br />
hoe deze processen farmacologisch<br />
gemanipuleerd kunnen worden.<br />
7.2. seizoensgebonden voortplanting<br />
bij de merrie<br />
Zoals bij alle zoogdieren wordt de voortplanting<br />
bij de merrie met name door gonadotroop<br />
releasing hormoon (GnRH)<br />
verzorgd (zie figuur 5).<br />
Dit hormoon wordt door de hypothalamus<br />
aangemaakt en pulsatiel afgegeven. Het<br />
stimuleert de hypofyse tot de afgifte <strong>van</strong><br />
de twee gonadotrope hormonen, namelijk<br />
luteïniserend hormoon (LH) en follikel<br />
stimulerend hormoon (FSH). Op hun<br />
beurt stimuleren FSH en LH de gonaden.<br />
Bij de merrie is FSH voornamelijk verantwoordelijk<br />
voor de stimulatie <strong>van</strong> follikelgroei,<br />
terwijl LH belangrijk is voor de<br />
finale rijping en ovulatie <strong>van</strong> de follikel.<br />
Tijdens de korte dagen <strong>van</strong> de winter<br />
wordt er veel minder GnRH afgegeven;<br />
zowel de amplitude als de frequentie <strong>van</strong><br />
de pulsen neemt dan af. Dit is voornamelijk<br />
te danken aan de remmende invloed<br />
<strong>van</strong> melatonine, dat door de pijnappelklier<br />
afgegeven wordt als <strong>het</strong> donker is. In de<br />
winter wordt dus per dag meer melatonine<br />
afgegeven en de GnRH productie daalt<br />
dan aanzienlijk. Het is waarschijnlijk dat<br />
dopamine en prolactine ook een rol spelen<br />
bij de afgifte <strong>van</strong> GnRH. Men denkt met<br />
name dat prolactine een stimulerende rol<br />
speelt tijdens de overgang <strong>van</strong> winteranoestrus<br />
naar cycliciteit, terwijl dopamine<br />
de productie <strong>van</strong> prolactine onderdrukt.<br />
Fig 5. Eén schematische tekening <strong>van</strong> de hormonen<br />
en exogene factoren, die de voortplantingscyclus<br />
<strong>van</strong> de merrie reguleren.<br />
Algehele sturing wordt door GnRH <strong>van</strong> de hypothalamus<br />
aangebracht. <strong>De</strong>ze zorgt er namelijk<br />
voor dat de hypofyse de gonadotropinen<br />
(FSH - wat follikelgroei stimuleert en LH - wat<br />
ovulatie en corpus luteumformatie induceert)<br />
afgeeft. Afgifte <strong>van</strong> GnRH zelf wordt beïnvloed<br />
door externe factoren (vnl daglengte) die<br />
hun effecten op hersenniveau uitoefenen ofwel<br />
door de pijnappelklier die melatonine afgeeft<br />
ofwel via <strong>het</strong> dopamine-prolactine pad.<br />
Tijdens <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen wordt de<br />
gonadotropinenafgifte beheerst door negatieve<br />
feedback door ovariële hormonen: progesteron<br />
remt de afgifte <strong>van</strong> LH, terwijl oestrogenen en<br />
inhibine de afgifte <strong>van</strong> FSH onderdrukken.<br />
Natuurlijk kunnen ook andere factoren,<br />
zoals lichaamsconditie, voeding, temperatuur,<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> een hengst, ras en<br />
leeftijd <strong>het</strong> tijdstip, waarop cycliciteit op<br />
gang komt, beïnvloeden. Het is echter niet<br />
duidelijk hoe deze factoren afzonderlijk<br />
effect sorteren.<br />
In de lente tijdens de transitionele fase<br />
worden follikels ontwikkeld, maar ze komen<br />
niet volledig tot rijping en ze ovuleren<br />
dan ook niet. Er lijken twee hoofdoorzaken<br />
voor <strong>het</strong> niet ovuleren <strong>van</strong> follikels<br />
in de transitionele fase te zijn. <strong>De</strong> eerste is<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 49
dat de merrie nog niet in staat is om een<br />
LH piek te maken, alhoewel ze reeds LH<br />
pulsen afgeeft. Het tweede onderdeel <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> probleem is dat de groeiende follikel<br />
minder (of niet) gevoelig is voor LH. Humaan<br />
chorionic gonadotrophine (hCG) is<br />
dus meestal ook onvoldoende om de ovulatie<br />
<strong>van</strong> een follikel in de transitionele<br />
fase te induceren.<br />
7.3. stimulatie <strong>van</strong> de cycliciteit<br />
vroeg in <strong>het</strong> seizoen<br />
In de <strong>paard</strong>enfokkerij wil men vaak een<br />
merrie vroeg in <strong>het</strong> jaar, voorafgaande<br />
aan <strong>het</strong> fysiologisch dekseizoen, laten<br />
dekken. Soms is dit geen probleem, want<br />
15% <strong>van</strong> de niet- drachtige merries blijft<br />
de hele winter cyclisch en een ander<br />
deel wordt al vroeg in <strong>het</strong> jaar spontaan<br />
cyclisch. Niettemin moet bij de meeste<br />
merries vroegtijdige cycliciteit kunstmatig<br />
gestimuleerd worden. <strong>De</strong> meest praktische<br />
en natuurlijke manier om dit te<br />
bereiken is om de licht- en voerschema’s<br />
ruim <strong>van</strong> te voren aan te passen. Met betrekking<br />
tot <strong>het</strong> lichtschema wordt aanbevolen<br />
<strong>het</strong> aantal uren licht te verlengen<br />
met behulp <strong>van</strong> kunstlicht <strong>van</strong>af 6-8<br />
weken voorafgaande aan de gewenste<br />
dekdatum. Recentelijk is aangetoond dat<br />
een redelijk zwakke verlichting (25 W)<br />
toch voldoende is om voortplanting te<br />
stimuleren en dat een uur extra verlichting<br />
‘s avonds een vergelijkbaar effect<br />
heeft als de vroeger aanbevolen 16 uur<br />
licht per dag. Een goede lichaamsconditie<br />
is ook bevorderlijk voor <strong>het</strong> vroeg<br />
cyclisch worden en dus is <strong>het</strong> ook zinvol<br />
om tegelijk met <strong>het</strong> aanpassen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
lichtschema <strong>het</strong> rantsoen te verhogen.<br />
Eigenlijk is vers gras <strong>het</strong> beste voedsel<br />
om de cycliciteit te stimuleren, hoewel<br />
<strong>het</strong> niet duidelijk is welke stoffen in <strong>het</strong><br />
gras stimulerend werken. <strong>De</strong> grootste<br />
verstorende factor voor zo’n stimulatieschema<br />
is wanneer een merrie tot laat in<br />
de winter cyclisch blijft en pas vlak voor<br />
<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> <strong>het</strong> stimulatieprotocol<br />
anoestrisch wordt. Er volgt dan een pe-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 50<br />
riode ‘verplichte’ anoestrus, waarin de<br />
merrie ongevoelig is voor alle pogingen<br />
om de cycliciteit weer op te starten. Bij<br />
guste merries wordt dus aanbevolen ze<br />
tijdig in <strong>het</strong> najaar naar de anoestrus te<br />
‘drijven’ (minder voeren, buiten in de<br />
koude laten lopen). Ook bij drachtige<br />
merries lijkt <strong>het</strong> seizoen een belangrijk<br />
effect te hebben op ovariële activiteit.<br />
<strong>De</strong> zogenaamde lactatie-anoestrus wordt<br />
veel vaker waargenomen bij merries, die<br />
vroeg in <strong>het</strong> jaar veulenen. Verder kan<br />
lactatie-anoestrus grotendeels voorkomen<br />
worden door <strong>het</strong> verlengen <strong>van</strong> de<br />
‘daglengte’ gedurende de twee maanden<br />
voorafgaande aan de verwachte partus.<br />
Lactatie-anoestrus is dus eigenlijk een<br />
soort winteranoestrus bij de merrie, die<br />
recent geveulend heeft en niet een werkelijk<br />
effect <strong>van</strong> de lactatie zelf.<br />
Natuurlijk zijn er ook hormonen die<br />
de cycliciteit kunnen stimuleren, zoals<br />
GnRH, dopamine- antagonisten en progesteron.<br />
<strong>De</strong>ze hormonen werken allemaal<br />
beter als de merrie al in de transitionele<br />
fase verkeert en een ovariële<br />
follikel <strong>van</strong> minstens 20 mm ontwikkeld<br />
heeft. Het stimuleren <strong>van</strong> cycliciteit bij<br />
merries die nog diep in de anoestrus verkeren<br />
is nauwelijks succesvol. <strong>De</strong> technieken<br />
beschreven voor <strong>het</strong> stimuleren<br />
<strong>van</strong> cycliciteit bij een merrie in de transitionele<br />
fase zijn:<br />
Langdurige behandeling met een GnRHanaloog:<br />
<strong>De</strong> kern <strong>van</strong> anoestrus is een<br />
verminderde GnRH-afgifte en <strong>het</strong> is dus<br />
logisch dat de cyclus op gang gebracht<br />
kan worden door <strong>het</strong> toedienen <strong>van</strong> een<br />
GnRH-analoog. Anderzijds is <strong>het</strong> fysiologisch<br />
patroon <strong>van</strong> GnRH stimulatie<br />
moeilijk te imiteren daar de GnRH-afgifte<br />
pulsatiel is en <strong>het</strong> hormoon direct in<br />
hoge concentraties <strong>van</strong> de hypothalamus<br />
naar de hypofyse gevoerd wordt. Alhoewel<br />
<strong>het</strong> mogelijk is om GnRH-analogen<br />
pulsatiel toe te dienen is <strong>het</strong> gemakkelijker<br />
om GnRH continu toe te dienen<br />
via een implantaat. Helaas zijn er op dit
moment in Nederland geen commerciëel<br />
verkrijgbare implantaten geregistreerd<br />
voor <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. In sommige landen wordt<br />
gebruik gemaakt <strong>van</strong> voor de mens ontwikkelde<br />
implantaten, waar<strong>van</strong> de helft<br />
reeds voldoende is om een <strong>paard</strong> gedurende<br />
ongeveer 10 dagen continu te stimuleren.<br />
Alhoewel <strong>het</strong> voor de hand ligt<br />
om implantaten, die deslorelin afgeven<br />
gedurende 2-3 dagen en ontwikkeld zijn<br />
voor <strong>het</strong> induceren <strong>van</strong> ovulatie, voor<br />
dit doel te gebruiken, zijn de ervaringen<br />
hiermee wisselend. Ovulatie wordt bespoedigd<br />
als de merrie al bijna aan <strong>het</strong><br />
ovuleren is, terwijl <strong>het</strong> lijkt alsof soms<br />
<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> cycliciteit nog verder<br />
vertraagd wordt. Een alternatief is <strong>het</strong><br />
herhaaldelijk inspuiten <strong>van</strong> een kortwerkend<br />
GnRH-analoog (bijvoorbeeld<br />
2 dagen achtereen 3 doseringen per dag<br />
<strong>van</strong> 20 µg buserelin i.m.). Het grootste<br />
nadeel <strong>van</strong> alle GnRH-stimulatieprotocollen<br />
is de hoge prijs er<strong>van</strong>. Als na 10<br />
dagen GnRH-stimulatie geen duidelijke<br />
vooruitgang te bespeuren is is voortzetting<br />
<strong>van</strong> de behandeling zinloos.<br />
“Progestagen withdrawal”: <strong>De</strong> gedachte<br />
achter progesteronbehandeling tijdens de<br />
transitionele fase is dat de merrie in dit<br />
stadium voldoende FSH afgeeft om follikels<br />
te ontwikkelen, maar te weinig LH<br />
produceert om een ovulatie-inducerende<br />
LH piek te vormen. Het toedienen <strong>van</strong><br />
progesteron zou de afgifte, maar niet de<br />
productie, <strong>van</strong> hypofysair LH remmen.<br />
Een 10-daagse progesteronkuur (bijvoorbeeld<br />
0,044 mg/kg LG altrenogest dagelijks<br />
per os) zou aldus een ophoping <strong>van</strong><br />
LH in de hypofyse veroorzaken wat na<br />
<strong>het</strong> ineens stoppen <strong>van</strong> de progesterontoediening<br />
hopelijk voldoende is om een<br />
LH piek te laten plaatsvinden. Recentelijk<br />
wordt echter betwist of deze gang <strong>van</strong><br />
zaken feitelijk juist is. Het zou kunnen<br />
dat de progesteronbehandeling de transi-<br />
tionele fase niet bespoedigt, maar slechts<br />
ervoor zorgt dat <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> de eerste<br />
ovulatie voorspelbaarder wordt.<br />
Dopamine-antagonisten: <strong>De</strong> laatste tijd<br />
is <strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> cycliciteit door<br />
dopamine- antagonisten in <strong>het</strong> nieuws<br />
(bijvoorbeeld 1,1-2,2 mg/kg LG domperidone<br />
per os dagelijks of 0,5 mg/kg LG<br />
sulpiride i.m. dagelijks). <strong>De</strong> antagonisten<br />
zouden <strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> dopamine<br />
wegnemen en dus de cycliciteit<br />
op gang laten komen. In werkelijkheid<br />
geldt net zoals bij de andere behandelingen<br />
dat de resultaten alleen veelbelovend<br />
zijn als een merrie al met de transitionele<br />
fase begonnen is en een follikel <strong>van</strong> minstens<br />
20 mm heeft.<br />
7.4. de oestrisch cylcus<br />
Als een merrie de eerste ovulatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
jaar achter de rug heeft, wordt de oestrische<br />
cyclus in theorie om de 21-22 dagen<br />
herhaald, totdat de merrie drachtig<br />
wordt of de winter weer intreedt. Wat<br />
betreft de fokkerij zijn de belangrijkste<br />
delen <strong>van</strong> de cyclus de oestrus (hengstigheid)<br />
en de ovulatie (dag 0 <strong>van</strong> de cyclus).<br />
Een fertiele ovulatie vindt plaats<br />
bij de hengstige merrie op <strong>het</strong> moment<br />
dat de follikel volledig gerijpt is (in de<br />
meeste gevallen bereikt de follikel een<br />
diameter <strong>van</strong> 35-50 mm voordat deze<br />
ovuleert). <strong>De</strong> ovulatie wordt op gang<br />
gebracht door een snelle stijging <strong>van</strong> de<br />
LH-concentratie, die <strong>het</strong> gevolg is <strong>van</strong><br />
een positieve feedback tussen hypofysair<br />
LH en oestrogeenafgifte door de follikel.<br />
Eigenlijk vindt de LH-piek bij de<br />
merrie 1-3 dagen na de ovulatie plaats.<br />
Klaarblijkelijk is er voorafgaand aan de<br />
piek voldoende LH om de ovulatie te<br />
induceren. Eén <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> de<br />
langdurige LH-piek bij de merrie is een<br />
mogelijke tweede ‘asynchrone’ ovulatie<br />
enkele dagen na de eerste, wat tot een<br />
asynchrone tweeling kan leiden.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 51
Tijdens de ovulatie barst de follikel open<br />
(zie figuur 6), waarna de vrijgekomen<br />
eicel door de eileider naar de plek <strong>van</strong><br />
fertilisatie gevoerd wordt. <strong>De</strong> geleegde<br />
follikel vult zich met bloed en wordt<br />
echografisch zichtbaar als een ‘corpus<br />
haemorrhagicum’. Onder invloed <strong>van</strong><br />
LH wordt dit corpus haemorrhagicum<br />
getransformeerd tot een progesteronproducerend<br />
corpus luteum (CL; <strong>het</strong> gele li-<br />
a b<br />
c d<br />
Fig 6. Echografische beelden <strong>van</strong> typisch ovariële structuren.<br />
a) Eén follikel vlak voor de ovulatie. <strong>De</strong> follikel heeft een diameter <strong>van</strong> 35-50 mm bereikt.<br />
<strong>De</strong> verdikte wand en onregelmatige vorm wijzen op een aankomende ovulatie.<br />
b) Tijdens de ovulatie loopt de follikel leeg. <strong>De</strong> wand is nu heel erg dik en de follikel begint<br />
zich met gespikkeld bloed te vullen.<br />
c) Na <strong>het</strong> vullen met bloed wordt een zogenaamd ‘corpus haemorrhagicum’(CH) gevormd.<br />
d) Het CH wordt onder invloed <strong>van</strong> LH naar een progesteronproducerend corpus luteum<br />
(CL) getransformeerd. <strong>De</strong>ze blijft zitten tot de luteolyse optreedt of, in <strong>het</strong> geval <strong>van</strong><br />
dracht, tot op 60-90 dagen <strong>van</strong> de dracht.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 52<br />
chaam). <strong>De</strong> bloedprogesteronconcentratie<br />
begint vervolgens zo’n 1-2 dagen na<br />
de ovulatie te stijgen. Het progesterongehalte<br />
bereikt zijn piek ongeveer 6-8<br />
dagen na de ovulatie en blijft hoog tot<br />
ongeveer dag 14, wanneer de luteolyse<br />
optreedt. Luteolyse wordt veroorzaakt<br />
door een hormoon uit <strong>het</strong> endometrium,<br />
namelijk prostaglandine F 2 (PGF 2 ),<br />
dat tussen de 14 en de 16 dagen na de
ovulatie in grote pulsen afgegeven wordt.<br />
Hoewel <strong>het</strong> niet helemaal duidelijk is wat<br />
de luteolyse aan<strong>van</strong>kelijk in gang zet, is<br />
<strong>het</strong> nu wel duidelijk dat oxytocine daarbij<br />
een belangrijke rol speelt. Onder de<br />
‘voorbereidende’ invloed <strong>van</strong> progesteron<br />
komen in <strong>het</strong> endometrium receptoren<br />
voor oxytocine tot expressie. Als<br />
de oxytocine-receptoren aanwezig zijn<br />
(<strong>van</strong>af ongeveer dag 10 na de ovulatie),<br />
kan oxytocine afkomstig uit de hypofyse<br />
en <strong>het</strong> endometrium zelf nu de afgifte <strong>van</strong><br />
PGF 2 stimuleren. Op zijn beurt stimuleert<br />
PGF 2 verdere oxytocine afgifte en ontstaat<br />
aldus een positieve feedback, wat<br />
leidt tot de grote pulsen <strong>van</strong> PGF 2 nodig<br />
om <strong>het</strong> CL volledig in regressie te brengen.<br />
Dankzij luteolyse duikt de bloedprogesteronconcentratie<br />
spoedig onder<br />
<strong>het</strong> basale niveau (<strong>van</strong> 1 ng/ml), waarop<br />
<strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> progesteron op<br />
oestrusgedrag en LH-afgifte wegvalt. <strong>De</strong><br />
merrie kan nu dus weer hengstig worden<br />
en een nieuwe ovulatoire follikel ontwikkelen.<br />
Follikelgroei zelf wordt door FSH bevorderd<br />
waar<strong>van</strong> de afgifte niet onderdrukt<br />
wordt door progesteron. Inhibitie <strong>van</strong><br />
FSH-afgifte wordt veroorzaakt door inhibine<br />
en oestrogenen geproduceerd door<br />
de dominante follikel. In werkelijkheid<br />
zijn er per cyclus 2 pieken <strong>van</strong> FSH-productie.<br />
<strong>De</strong> eerste vindt plaats kort na de<br />
ovulatie, wanneer <strong>het</strong> remmende effect<br />
<strong>van</strong> inhibine en oestrogenen verdwijnt.<br />
<strong>De</strong> tweede FSH-piek wordt ongeveer 10<br />
dagen voorafgaand aan de volgende ovulatie<br />
waargenomen. Gerelateerd aan deze<br />
2 pieken <strong>van</strong> FSH-afgifte zijn er ook per<br />
oestrische cyclus twee follikelgroeigolven<br />
waarneembaar. <strong>De</strong> eerste follikelgroeigolf<br />
leidt meestal tot een mid-dioestrische<br />
follikel die niet ovuleert, omdat er<br />
geen LH-piek kan plaatsvinden daar er<br />
nog voldoende progesteron aanwezig is.<br />
<strong>De</strong> tweede follikelgroeigolf leidt echter<br />
tot de ontwikkeling <strong>van</strong> een follikel, die<br />
kort na de luteolyse dominant wordt en<br />
dus meestal wel in een ovulatie eindigt.<br />
Manipulatie <strong>van</strong> de oestrische cyclus<br />
Tijdens <strong>het</strong> dekseizoen is <strong>het</strong> merendeel<br />
<strong>van</strong> de merries regelmatig hengstig. Toch<br />
komen afwijkingen zoals een geprolongeerde<br />
dioestrus of een anovulatoire<br />
follikel vrij vaak voor. <strong>De</strong> fertiliteitsbegeleiding<br />
wordt enorm vergemakkelijkt<br />
door <strong>het</strong> tactisch gebruik <strong>van</strong> hormonen<br />
met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> reguleren <strong>van</strong> <strong>het</strong> tijdstip<br />
<strong>van</strong> de hengstigheid of de ovulatie.<br />
Regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL ( <strong>het</strong> “hengstig<br />
spuiten”): In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />
met een actief CL <strong>van</strong> minstens 5 dagen<br />
oud kan de dioestrus (of geprolongeerde<br />
dioestrus) ingekort worden met een<br />
PGF 2 analoog (b.v. 11,25 mg of 2 x 7,5<br />
mg luprostiol i.m.). Gedurende de eerste<br />
5 dagen na de ovulatie is <strong>het</strong> CL minder<br />
gevoelig voor PGF 2 en moet er dus<br />
vaker met hogere doseringen gespoten<br />
worden als <strong>het</strong> CL volledig in regressie<br />
moet gaan. Na <strong>het</strong> regulier toedienen <strong>van</strong><br />
een PGF 2 -analoog daalt de progesteronconcentratie<br />
in de loop <strong>van</strong> de volgende<br />
2-3 dagen. <strong>De</strong> merrie wordt dus meestal<br />
3-5 dagen na de PGF 2 -toediening hengstig.<br />
Het exacte moment <strong>van</strong> <strong>het</strong> weer<br />
hengstig worden en <strong>het</strong> ovuleren na<br />
PGF 2 -analoogbehandeling zijn echter<br />
afhankelijk <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> de grootste<br />
follikel op <strong>het</strong> tijdstip <strong>van</strong> toediening.<br />
Bij een merrie met slechts kleine follikels<br />
op <strong>het</strong> moment <strong>van</strong> hengstigspuiten<br />
duurt <strong>het</strong> vrij lang voordat ze kan worden<br />
geïnsemineerd. Als de merrie daarentegen<br />
al een follikel > 35 mm heeft<br />
kan ze heel snel weer ovuleren (binnen<br />
2 dagen) en wel vaak zonder duidelijk<br />
hengstig te worden. Anderzijds, als de<br />
grote follikel al met de regressie begonnen<br />
was, krimpt deze in de loop <strong>van</strong> de<br />
volgende dagen verder in en is de merrie<br />
pas beschikbaar voor inseminatie als de<br />
volgende dominante follikel doorgroeit.<br />
Ovulatie inductie: Bij een hengstige<br />
merrie met een preovulatoire follikel<br />
kan de ovulatie geïnduceerd worden met<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 53
humaan chorionic gonadotrophine (3000 IE<br />
i.v. voor een <strong>paard</strong> <strong>van</strong> 600 kg) daar dit<br />
een LH-achtige werking heeft. Als de<br />
merrie hengstig is met een follikel <strong>van</strong><br />
minstens 35 mm (45 mm bij een Friese<br />
merrie), gecombineerd met duidelijk<br />
oedeem in <strong>het</strong> endometrium, vindt bij<br />
ongeveer 90% <strong>van</strong> de merries de ovulatie<br />
binnen 48 uur na de hCG-toediening<br />
plaats. Daar 75% <strong>van</strong> de merries tussen<br />
24 en 48 uur na hCG-toediening ovuleert<br />
wordt dit hormoon gebruikt om de tijdstippen<br />
<strong>van</strong> ovuleren en insemineren te<br />
synchroniseren. Eén beschreven nadeel<br />
<strong>van</strong> hCG ter inductie <strong>van</strong> de ovulatie is<br />
<strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> antilichamen ertegen<br />
na herhaald gebruik binnen één dekseizoen,<br />
waarna de ovulatie niet meer met<br />
hCG kan worden bewerkstelligd.<br />
Het andere hormoon dat voor <strong>het</strong> opwekken<br />
<strong>van</strong> de ovulatie gebruikt kan worden<br />
is GnRH. Eigenlijk zijn de meeste vloeibare<br />
GnRH-analogen (b.v. buserelin) te<br />
kortwerkend om een ovulatie bij de merrie<br />
te induceren na éénmalige toediening.<br />
Herhaalde toepassing is in de regel<br />
echter voldoende om 75% <strong>van</strong> de merries<br />
binnen 48 uur te laten ovuleren (b.v.<br />
4 doseringen 20 µg buserelin elke 12<br />
uur). Natuurlijk is <strong>het</strong> herhaald toedienen<br />
niet echt praktisch en dus zijn ook<br />
GnRH-analoog bevattende implantaten<br />
ontwikkeld, zoals (niet in Nederland<br />
geregistreerd) een deslorelin-implantaat<br />
dat zijn werkzame stof in de loop <strong>van</strong><br />
48-72 uur uitscheidt. <strong>De</strong>ze implantaten<br />
worden gebruikt in Australië en de<br />
VS voor de inductie <strong>van</strong> de ovulatie bij<br />
hengstige merries met een follikel > 30<br />
mm. Na <strong>het</strong> inbrengen <strong>van</strong> dit implantaat<br />
ovuleert > 80% <strong>van</strong> de merries tussen de<br />
36 en 42 uur later. Er zijn ook geen problemen<br />
met <strong>het</strong> aanmaken <strong>van</strong> antilichamen<br />
ertegen. Anderzijds wordt bij sommige<br />
merries die niet drachtig worden,<br />
na een dergelijke geïnduceerde ovulatie,<br />
de volgende oestrus vertraagd of langdurig<br />
uitgesteld, dankzij een functionele<br />
GnRH ‘overdosis’ wat de FSH en<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 54<br />
LH afgifte tijdelijk kan onderdrukken.<br />
Dit probleem kan voorkomen worden<br />
door <strong>het</strong> inbrengen <strong>van</strong> <strong>het</strong> implantaat<br />
onder <strong>het</strong> vaginaslijmvlies en <strong>het</strong> weer<br />
verwijderen er<strong>van</strong> meteen na de ovulatie.<br />
Onlangs is op de Amerikaanse markt<br />
een nieuw langwerkend vloeibaar deslorelinproduct<br />
verschenen. Tot op heden<br />
lijkt dat product de ovulatie betrouwbaar<br />
op te wekken zonder problemen betreffende<br />
<strong>het</strong> uitstellen <strong>van</strong> de volgende<br />
hengstigheid.<br />
Synchroniseren <strong>van</strong> de oestrus: Het tijdstip<br />
<strong>van</strong> hengstigheid kan ook gemanipuleerd<br />
(uitgesteld of gesynchroniseerd)<br />
worden door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> progestagenen,<br />
bijvoorbeeld <strong>het</strong> dagelijks toedienen<br />
<strong>van</strong> altrenogest (0,044 mg/kg LG<br />
dagelijks per os) gedurende 7-12 dagen,<br />
gevolgd door een éénmalige injectie<br />
met een PGF 2 -analoog (om een eventueel<br />
CL in regressie te doen gaan) zorgt<br />
dat een cyclische merrie gemiddeld 3-<br />
5 dagen later hengstig wordt ongeacht<br />
<strong>het</strong> cyclusstadium. Door <strong>het</strong> toevoegen<br />
<strong>van</strong> oestrogenen aan de behandeling<br />
met progestagenen wordt de follikelontwikkeling<br />
ook onderdrukt en kan<br />
nauwkeuriger bepaald worden wanneer<br />
de volgende ovulatie plaats zal vinden.<br />
<strong>De</strong>rgelijke combinatie-preparaten zijn<br />
echter niet commerciëel verkrijgbaar en<br />
deze combinatie wordt nauwelijks in de<br />
praktijk gebruikt.<br />
Superovulatie: In <strong>het</strong> verleden dacht<br />
men dat superovulatie bij de merrie onmogelijk<br />
was om een aantal redenen,<br />
namelijk 1) merries zijn minder gevoelig<br />
voor commerciële gonadotrophinen<br />
dan andere diersoorten, 2) de preovulatoire<br />
follikel bij de merrie is zeer groot<br />
(35-50 mm) en 3) <strong>het</strong> ovarium <strong>van</strong> een<br />
merrie is “binnenstebuiten” gebouwd<br />
met als gevolg een strak kapsel (de tunica<br />
albuginea) eromheen en erbinnen<br />
beperkte ruimte voor de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> meerdere follikels. Recentelijk is
gebleken dat superovulatie bij de merrie<br />
wel degelijk mogelijk is. Toch zijn commerciëel<br />
bruikbare aantallen ovulaties<br />
alleen mogelijk na <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> gonadotrophinen<br />
geëxtraheerd uit hypofyses<br />
afkomstig <strong>van</strong> andere <strong>paard</strong>en. Een<br />
gemiddeld aantal <strong>van</strong> 3-4 ovulaties en 2<br />
embryo’s per oestrus kan bereikt worden<br />
bij dagelijkse toediening <strong>van</strong> gonadotrophinen<br />
<strong>van</strong>af dag 6 na de ovulatie. <strong>De</strong><br />
eerste dosering wordt tegelijk gegeven<br />
met een PGF 2 -analoog om <strong>het</strong> CL in regressie<br />
te doen gaan. Gonadotrophinen<br />
geëxtraheerd uit hypofyses <strong>van</strong> <strong>paard</strong>en<br />
(verrijkt ten aanzien <strong>van</strong> de FSH-fractie)<br />
zijn inmiddels in sommige landen (b.v.<br />
Canada, VS) te koop maar zijn duur (ongeveer<br />
500 US $ per cyclus).<br />
a b<br />
Fig 7. Typisch echografische beelden <strong>van</strong> de uterus onder invloed <strong>van</strong> verschillende ovariële<br />
steroïdhormonen:<br />
a) Gedurende de hengstigheid zorgen oestrogenen afkomstig <strong>van</strong> de dominante follikel voor<br />
oedeem <strong>van</strong> de uteruswand, wat leidt tot <strong>het</strong> karakteristieke beeld <strong>van</strong> <strong>het</strong> “karrenwiel”. In<br />
de meeste gevallen, neemt dit oedeem af <strong>van</strong>af 1-2 dagen voorafgaand aan de ovulatie en<br />
wordt <strong>het</strong> dus vaak gebruikt als een teken <strong>van</strong> een naderende ovulatie.<br />
b) Onder de invloed <strong>van</strong> progesteron (b.v. tijdens de vroege dracht of dioestrus) is de uterus<br />
steviger en dus kleiner <strong>van</strong> om<strong>van</strong>g en is de echografische doorsnee homogeen.<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> begint de placentavorming<br />
verrassend laat en wel <strong>van</strong>af de 40 ste dag<br />
<strong>van</strong> de dracht (zie figuur 8). Er zijn een<br />
aantal belangrijke tijdstippen waarop de<br />
zich ontwikkelende vrucht zijn aanwezigheid<br />
aan zijn moeder kenbaar moet<br />
maken om te zorgen dat de dracht normaal<br />
verloopt.<br />
7.5. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de dracht<br />
Evenals bij andere zoogdieren is <strong>het</strong> in<br />
stand houden <strong>van</strong> de dracht bij de merrie<br />
afhankelijk <strong>van</strong> progesteron. Progesteron<br />
is onder andere nodig om te zorgen<br />
voor <strong>het</strong> gesloten houden <strong>van</strong> de cervix<br />
en om de secretie <strong>van</strong> ‘uteriene melk’ te<br />
stimuleren (zie figuur 7). Uteriene melk<br />
bestaat uit eiwitrijk secretum afgegeven<br />
door de endometriale klierbuizen en is<br />
een essentieel voedingsmiddel voor de<br />
conceptus voorafgaande aan <strong>het</strong> vormen<br />
<strong>van</strong> de “echte” placenta (allantochorionendometriuminterdigitatie).<br />
Passage door de eileider: Alleen levensvatbare<br />
embryo’s worden door de eileider<br />
naar de uterus vervoerd. Onbevruchte<br />
eicellen blijven in <strong>het</strong> oviduct zitten<br />
waar ze in de loop <strong>van</strong> tijd afgebroken<br />
worden. Het selectieve transport is een<br />
gevolg <strong>van</strong> prostaglandine E 2 productie<br />
door <strong>het</strong> embryo. Vanaf ongeveer dag<br />
4 na de bevruchting begint <strong>het</strong> embryo<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 55
a b<br />
c d<br />
Fig 8.<br />
a) Een 36 dagen oude conceptus. Rechts beneden in beeld is <strong>het</strong> allantochorion (AC) zichtbaar<br />
– deze is sterk doorbloed en <strong>van</strong>af dag 40 <strong>van</strong> de dracht vormt deze de definitieve placenta,<br />
welke gedurende de laatste 7-8 maanden <strong>van</strong> de dracht een belangrijke bron is <strong>van</strong> progesteron,<br />
relaxine en oestrogenen (de laatsten in combinatie met de foetus). Rechts in beeld is <strong>het</strong> dubbellaags<br />
chorion <strong>van</strong> de dooierzak (yolk sac: YS) en daarbinnen <strong>het</strong> embryo zelf zichtbaar. Op de<br />
grens tussen allantochorion en chorion is een witte band zichtbaar – de ‘chorionic girdle’. Rond<br />
dag 36 maakt de girdle zich los <strong>van</strong> de vruchtvliezen en plakt <strong>het</strong> vast aan <strong>het</strong> endometrium om<br />
de tijdelijke endocriene organen, de ‘endometrial cups’ te vormen.<br />
b) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> de binnenkant <strong>van</strong> de uterus bij een merrie die rond dag 40 <strong>van</strong> de<br />
dracht haar vrucht verloor. <strong>De</strong> gelige structuren zijn de endometriumcups die tussen ongeveer<br />
36 en 120 dagen <strong>van</strong> de dracht equine chorionic gonadotrophine (eCG) maken. Dit stimuleert<br />
de luteinisatie <strong>van</strong> follikels aanwezig in de ovaria en zorgt dat de corpora lutea in stand gehouden<br />
worden.<br />
c) Secundaire (of accessoire) corpora lutea in <strong>het</strong> ovarium <strong>van</strong> een 45 dagen drachtige merrie.<br />
<strong>De</strong>ze zijn door eCG gestimuleerd en in stand gehouden en ze zorgen dat er voldoende progesteron<br />
aanwezig is om de dracht te behouden, totdat de placenta de rol in de progestageenproductie<br />
overneemt.<br />
d) Echografisch beeld <strong>van</strong> dag 40 <strong>van</strong> de dracht. Slechts een zeer klein restant <strong>van</strong> de dooierzak<br />
blijft over (in de basis <strong>van</strong> de navelstreng). <strong>De</strong> foetus heeft duidelijk een hoofd en benen en zit<br />
binnen een kleine amnionblaas. <strong>De</strong> grotere omringende blaas is de allantois.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 56
prostaglandines te maken, waaronder<br />
PGE 2 . Dit PGE 2 zorgt ervoor dat de ampullary-isthmic<br />
kringspier relaxeert. Als<br />
gevolg daar<strong>van</strong> wordt <strong>het</strong> embryo <strong>van</strong> de<br />
plek <strong>van</strong> fertilisatie (ampullary-isthmic<br />
overgang) door de oviductisthmus vervoerd.<br />
Het komt op dag 5-6 in de uterus<br />
aan.<br />
a b<br />
Fig 9.<br />
a) Maternale herkenning <strong>van</strong> de dracht. Gedurende de mobiele fase (dag 10-16) moet <strong>het</strong> <strong>paard</strong>enembryo<br />
door de hele uterus migreren om de afgifte <strong>van</strong> <strong>het</strong> endometriale prostaglandine F2<br />
te remmen. Alhoewel nog niet bekend is welke door <strong>het</strong> embryo geproduceerde factoren voor<br />
de maternale herkenning zorgen, is wel duidelijk dat <strong>het</strong> belangrijkste effect is <strong>het</strong> onderdrukken<br />
<strong>van</strong> de expressie <strong>van</strong> receptoren voor oxytocine. Verder wordt de migratie <strong>van</strong> <strong>het</strong> sferisch<br />
embryo door myometriumcontracties bevorderd, die door prostaglandines en/of oestrogenen<br />
afkomstig <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo gestimuleerd worden.<br />
b) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> een sferisch dag 14 <strong>paard</strong>enembryo binnen de uterus.<br />
sie gaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL tussen de 14 e en 16 e<br />
dag na de ovulatie moet voorkomen. Alhoewel<br />
de identiteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> biochemisch<br />
signaal <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo ter remming <strong>van</strong><br />
de afgifte <strong>van</strong> PGF 2 door <strong>het</strong> endometrium<br />
nog niet bekend is, geldt dit niet voor<br />
<strong>het</strong> mechanisme ter preventie <strong>van</strong> de luteolyse.<br />
Tussen dag 10 en 16 migreert<br />
<strong>het</strong> embryo door <strong>het</strong> hele uteruslumen.<br />
<strong>De</strong>ze migratie wordt gedreven door myometriumcontracties,<br />
die gestimuleerd<br />
worden door prostaglandinen afgegeven<br />
door <strong>het</strong> embryo zelf. <strong>De</strong> embryomigratie<br />
is essentieel om PGF 2 -productie<br />
door <strong>het</strong> endometrium te remmen. Als<br />
de migratie belemmerd wordt (b.v. door<br />
Maternale dracht herkenning (zie figuur<br />
9): Gedurende de eerste 35 dagen<br />
<strong>van</strong> de dracht wordt progesteron uitsluitend<br />
door <strong>het</strong> primaire corpus luteum<br />
geproduceerd. Aangezien progesteron<br />
essentieel is voor <strong>het</strong> instandhouden <strong>van</strong><br />
de dracht is <strong>het</strong> <strong>van</strong>zelfsprekend dat de<br />
groeiende vrucht <strong>het</strong> cyclisch in regres-<br />
de aanwezigheid <strong>van</strong> een grote endometriumcyste<br />
(zie figuur 10) in de basis<br />
<strong>van</strong> een uterus-hoorn) dan wordt de<br />
PGF 2 -afgifte onvoldoende geremd, met<br />
als gevolg <strong>het</strong> alsnog in regressie gaan<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> CL. Het zal duidelijk zijn dat de<br />
merrie dan weer hengstig wordt en haar<br />
dracht verliest. Het embryogeïnitieerde<br />
remmen <strong>van</strong> de PGF 2 -productie wordt<br />
met name veroorzaakt door de inhibitie<br />
<strong>van</strong> de cyclisch optredende toename<br />
in de gevoeligheid voor oxytocine. Het<br />
endometrium is daardoor niet meer in<br />
staat om PGF 2 af te geven als reactie<br />
op stimulatie door oxytocine. Als de levensduur<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> primaire CL éénmaal<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 57
a b<br />
Fig 10.<br />
a) Endoscopisch beeld <strong>van</strong> grote endometriumcysten in de uterus <strong>van</strong> een merrie. Grote cysten<br />
kunnen de migratie <strong>van</strong> <strong>het</strong> embryo belemmeren en daardoor tot <strong>het</strong> uitblijven <strong>van</strong> de maternale<br />
herkenning leiden.<br />
b) Een dracht die zich gefixeerd heeft tussen een aantal dikwandige cysten. Omdat de cysten geen<br />
actieve endometriumklierbuizen bevatten, zijn ze geen geschikte omgeving voor <strong>het</strong> vormen<br />
<strong>van</strong> een placenta.<br />
geprolongeerd is dan blijft dat nog minimaal<br />
60-90 dagen progesteron afgeven.<br />
Ontwikkeling <strong>van</strong> de endometrial cups:<br />
Vanaf ongeveer 25 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />
begint een gespecialiseerde band trophectoderm<br />
cellen zich te vormen op de<br />
overgang tussen de dooierzak en de snel<br />
groeiende allantois. <strong>De</strong>ze band wordt de<br />
“chorionic girdle” genoemd. <strong>De</strong> cellen<br />
<strong>van</strong> de chorionic girdle vermeerderen<br />
zich zeer snel, waardoor ze een dikke<br />
laag vormen. Rond de 36 ste dag <strong>van</strong> de<br />
dracht laat de hele chorionic girdle los<br />
<strong>van</strong> de vruchtvliezen en plakt vast aan<br />
<strong>het</strong> endometrium. Gedurende de volgende<br />
paar dagen breken deze cellen door<br />
<strong>het</strong> epitheel <strong>van</strong> <strong>het</strong> endometrium heen,<br />
waarna ze in <strong>het</strong> endometrium zich als<br />
zelfstandig tijdelijk endocrien orgaan,<br />
de endometrial cups, gaan ontwikkelen.<br />
<strong>De</strong>ze endometrial cups scheiden equine<br />
chorionic gonadotrophine (eCG) af. eCG<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 58<br />
is een LH-achtig hormoon dat <strong>het</strong> ovuleren<br />
of luteïniseren <strong>van</strong> follikels, aanwezig<br />
in de ovaria, induceert (FSH afgifte<br />
en follikelgroei gaan gewoon door gedurende<br />
de eerste maanden <strong>van</strong> de dracht).<br />
Op deze manier wordt voor een tweede<br />
progesteronbron gezorgd. Daar de endometrial<br />
cups lichaamsvreemd zijn vindt<br />
een forse celgemediëerde “transplantatiereactie”<br />
plaats, waardoor de endometrial<br />
cups afgestoten zullen worden.<br />
Rond 120 dagen <strong>van</strong> de dracht zijn de<br />
endometrial cups volledig verdwenen<br />
en is de circulerende concentratie eCG<br />
weer nihil met als gevolg <strong>het</strong> ontbreken<br />
<strong>van</strong> verdere ondersteuning <strong>van</strong> ovariële<br />
CL functie en dito progesteronproductie.<br />
Vervolgens daalt de ovariële progesteronafgifte<br />
tot basaal in de loop <strong>van</strong> de<br />
volgende 30-60 dagen. Aangezien eCG<br />
alleen gemaakt wordt als een vrucht<br />
de eerste 35-40 dagen overleeft, wordt
de concentratie eCG in <strong>het</strong> bloed soms<br />
gebruikt als een drachtigheidstest. Anderzijds<br />
zijn eCG en de accessoire corpora<br />
lutea niet essentieel om de dracht in<br />
stand te houden. Sommige merries maken<br />
zeer weinig eCG en geen accessoire<br />
corpora lutea, terwijl de dracht in stand<br />
blijft. Aangezien de endometrial cups<br />
blijven bestaan, zelfs als de vrucht iets<br />
later afsterft, geeft een positieve eCGtest<br />
alleen aan dat een merrie tenminste<br />
36 dagen drachtig is geweest, zonder garantie<br />
op een levende vrucht.<br />
Placentale progestagenenproductie: Ergens<br />
tussen de 30 en 60 dagen <strong>van</strong> de<br />
dracht begint <strong>het</strong> allantochorion (later<br />
de placenta) ook verschillende progestagenen<br />
aan te maken (met name 5pregnanes).<br />
Alhoewel progesteron zelf<br />
niet in grote hoeveelheden door de placenta<br />
gemaakt wordt, lijken de andere<br />
progestagenen vergelijkbare effecten te<br />
hebben. Dit verklaart waarom een merrie<br />
drachtig blijft alhoewel er <strong>van</strong>af 150<br />
dagen <strong>van</strong> de dracht weinig progesteron<br />
aanwezig is (wel veel 5-pregnanes).<br />
Vanaf 80-100 dagen <strong>van</strong> de dracht is de<br />
placenta in staat om voldoende progestagenen<br />
te maken om zelfstandig de dracht<br />
in stand te houden. Gedurende de laatste<br />
maand <strong>van</strong> de dracht stijgt zowel de<br />
progesteron- als de 5-pregnaneconcentratie<br />
in <strong>het</strong> bloed. Vlak voor de partus<br />
dalen de concentraties <strong>van</strong> alle progestagenen<br />
vrij snel.<br />
Bloedoestrogeenconcentraties tijdens de<br />
dracht: eCG stimuleert de primaire en<br />
secundaire corpora lutea niet alleen tot<br />
afgifte <strong>van</strong> progesteron, maar ook <strong>van</strong><br />
oestrogenen. Als gevolg daar<strong>van</strong> stijgen<br />
de concentraties oestrogeenconjugaten<br />
in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong>af ongeveer 35-40 dagen<br />
<strong>van</strong> de dracht. Vanaf 70-80 dagen <strong>van</strong> de<br />
dracht gaan de concentraties oestrogeenconjugaten<br />
nog verder omhoog en zijn<br />
nu <strong>van</strong> foeto-placentale oorsprong, inclusief<br />
de specifieke oestrogenen equilin<br />
en equilinin <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>paard</strong>. Alhoewel de<br />
oestrogenen door de placenta afgegeven<br />
worden, zijn ze een combinatie-product<br />
<strong>van</strong> foetus en placenta. Vanaf 80 dagen<br />
<strong>van</strong> de dracht groeien de foetale gonaden<br />
enorm en blijven ze vergroot tot<br />
vlak voor de partus. <strong>De</strong> vergrote foetale<br />
gonaden maken steroïde precursors, die<br />
door de placenta omgezet worden in oestrogenen<br />
(d.m.v. aromatisatie). <strong>De</strong> biologische<br />
functie <strong>van</strong> deze oestrogenen<br />
is eigenlijk niet bekend, maar ze spelen<br />
mogelijk een rol bij <strong>het</strong> stimuleren <strong>van</strong><br />
de bloedstroom door de placenta. <strong>De</strong><br />
hoge oestronsulfaatconcentratie is zowel<br />
in de urine als in <strong>het</strong> bloed te meten en is<br />
<strong>van</strong>af dag 60-80 <strong>van</strong> de dracht een bruikbare<br />
test om niet alleen aan te geven dat<br />
een merrie drachtig is, maar ook dat de<br />
vrucht leeft.<br />
Placentale relaxine-productie: Relaxine<br />
wordt ook door de placenta gemaakt,<br />
<strong>van</strong>af ongeveer 80 dagen <strong>van</strong> de dracht<br />
en de bloedrelaxine-concentratie blijft<br />
verhoogd tot kort na de partus. <strong>De</strong> klinische<br />
rele<strong>van</strong>tie is dat de relaxine-concentratie<br />
daalt als er iets met de placenta<br />
aan de hand is. Gedurende de laatste 7<br />
weken <strong>van</strong> een normale dracht variëren<br />
de circulerende relaxine-concentraties<br />
tussen de 45-85 ng/ml. In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong><br />
een placentitis of een andere placentale<br />
afwijking zijn ze veel lager. Alhoewel<br />
relaxine nog niet op grote schaal gebruikt<br />
wordt als indicator <strong>van</strong> placentale<br />
disfunctie zou dit dus wel een mogelijkheid<br />
voor de toekomst kunnen zijn.<br />
Hormonale ondersteuning <strong>van</strong> de<br />
dracht<br />
Vroeg embryonale sterfte (VES) is een<br />
vaak voorkomend probleem. Ongeveer<br />
10% <strong>van</strong> alle drachten, vastgesteld op<br />
dag 14-18, zijn reeds voor dag 35 afgebroken.<br />
Bij merries boven de 14 jaar is<br />
de kans op vroeg embryonale sterfte nog<br />
hoger (> 30%). In veel gevallen is de<br />
oorzaak <strong>van</strong> de VES waarschijnlijk een<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 59
afwijkende vrucht, maar in andere gevallen<br />
zou de oorsprong kunnen liggen<br />
in een ongewenste luteolyse. In theorie<br />
kan luteolyse een gevolg zijn <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
falen <strong>van</strong> maternale drachtherkenning,<br />
toxinaemie, endometritis of stress. Toxinaemie<br />
resulteert vaak in <strong>het</strong> vrijkomen<br />
<strong>van</strong> PGF 2 uit weefsels anders dan de reproductie-tractus<br />
(b.v. digestie-kanaal),<br />
wat leidt tot regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL. <strong>De</strong><br />
diagnose luteolyse wordt bevestigd door<br />
een bloedprogesteronconcentratie lager<br />
dan 2 ng/ml. Een drachtige merrie met<br />
een slappe, oedemateuze uterus en cervix<br />
en geen echografisch zichtbaar CL moet<br />
als zeer risicovol ten aanzien <strong>van</strong> VES<br />
beschouwd worden (zie figuur 11). Aangezien<br />
een jong embryo niet meer dan 3<br />
dagen zonder progesteron kan overleven<br />
moet progesteronsuppletie onmiddellijk<br />
beginnen als er twijfels over <strong>het</strong> progesterongehalte<br />
zijn. Als <strong>van</strong> een merrie<br />
bekend is dat zij herhaald VES vertoont<br />
als gevolg <strong>van</strong> luteolyse is <strong>het</strong> verstandig<br />
om met progesteronsuppletie <strong>van</strong>af ongeveer<br />
dag 6 <strong>van</strong> de dracht te beginnen.<br />
Als progesteronsuppletie eenmaal begonnen<br />
is behoort <strong>het</strong> volgehouden te<br />
worden totdat de endogene progesteronproductie<br />
toereikend is om de dracht<br />
in stand te houden. In <strong>het</strong> algemeen is<br />
er dus na dag 100 <strong>van</strong> de dracht geen<br />
noodzaak meer tot progesteronsuppletie.<br />
Eerder stoppen met progesteronbehandeling<br />
kan alleen als er met zekerheid<br />
aangetoond is dat de progesteronproductie<br />
door de accessoire corpora lutea voldoende<br />
is. Overigens leidt behandeling<br />
met altrenogest niet tot positieve testresultaten<br />
in de meeste progesteronassays<br />
(oftewel er is nauwelijks kruisreactiviteit<br />
met endogeen progesteron) en laat<br />
deze behandeling een eventuele meting<br />
<strong>van</strong> de endogene progesteronconcentratie<br />
onverlet. Aan <strong>het</strong> eind <strong>van</strong> de progesteronsuppletie<br />
wordt geadviseerd om<br />
de dosering in de loop <strong>van</strong> 10-14 dagen<br />
af te bouwen, zodat een mogelijke onderdrukking<br />
<strong>van</strong> endogene progesteron-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 60<br />
afgifte kan herstellen. Belangrijk is op<br />
te merken dat slechts een zeer beperkt<br />
aantal commerciëel verkrijgbare progesteronpreparaten<br />
in staat is om de dracht<br />
in stand te houden. Tot op heden gold<br />
dit alleen voor progesteron-in-olie (><br />
200 ng/ml dagelijks i.m.) en altrenogest<br />
(0,044 mg/kg per os dagelijks). Recentelijk<br />
is er een nieuw depot-progesteronpreparaat<br />
aan toegevoegd, verkrijgbaar<br />
op de Amerikaanse markt, dat slechts<br />
één keer in de 7 dagen i.m. kan worden<br />
toegediend. In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />
met kans op toxinaemie (b.v. door koliek)<br />
later in de dracht (> dag 100) is <strong>het</strong><br />
advies om toch met progesteron te behandelen.<br />
Alhoewel de placenta zelf al<br />
voldoende progesteron zou moeten maken<br />
wordt aangenomen dat <strong>het</strong> exogeen<br />
toegediende progesteron <strong>het</strong> risico op<br />
PGF 2 -gestimuleerde uteruscontracties<br />
vermindert.<br />
In enkele studies wordt aangegeven<br />
dat een éénmalige toediening <strong>van</strong> een<br />
GnRH-analoog (buserelin 40µg i.m.) de<br />
kans op dracht verhoogt en de incidentie<br />
<strong>van</strong> VES vermindert. Het exacte effect<br />
<strong>van</strong> de betreffende GnRH-behandeling<br />
is echter onbekend. Wel is bekend dat<br />
<strong>het</strong> een LH-afgifte stimuleert, maar er<br />
is geen bewijs dat deze LH-afgifte de<br />
progesteronproductie verhoogt of de<br />
PGF 2 -afgifte vermindert. Aangezien<br />
behandeling met LH-achtig hCG tijdens<br />
de vroege dracht tot <strong>het</strong> in regressie<br />
gaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL en <strong>het</strong> opbreken <strong>van</strong> de<br />
dracht leidt, is <strong>het</strong> moeilijk om GnRHbehandeling<br />
voor deze indicatie in de<br />
praktijk aan te bevelen.<br />
Hormonaal afbreken <strong>van</strong> de dracht<br />
Gedurende de eerste 30 dagen <strong>van</strong><br />
de dracht is in de meeste gevallen een<br />
éénmalige behandeling met een PGF 2 -<br />
analoog (b.v. 11,25 mg luprostiol) voldoende<br />
om de hengstigheid te induceren<br />
en dus de dracht tot een einde te brengen.<br />
Als de merrie binnen 3 dagen na de<br />
behandeling weer ovuleert is <strong>het</strong> theore-
a b<br />
c d<br />
Fig 11. Echografische beelden <strong>van</strong> vroege dracht.<br />
a) Een normale vruchtblaas op dag 16, die nog sferisch is. In dit stadium is alleen de dooierzak te<br />
zien.<br />
b) Dag 28 <strong>van</strong> de dracht. Nu is de vrucht zelf duidelijk te zien. Onder de vrucht is de allantois, die<br />
later de definitieve placenta gaat vormen, aan <strong>het</strong> uitbreiden. Boven de vrucht is de dooierzak<br />
nog aanwezig, deze krimpt in de loop <strong>van</strong> de komende dagen totdat slechts een klein resterend<br />
deel binnen de navelstreng overblijft.<br />
c) Een vruchtblaas op dag 16 <strong>van</strong> de dracht in een oedemateuze uterus. Dit is een duidelijk teken<br />
dat <strong>het</strong> corpus luteum niet in stand is gehouden. In zo’n geval moet exogene progesteronsuppletie<br />
direct gestart worden, opdat de overlevingskans <strong>van</strong> de vrucht vergroot wordt.<br />
d) Tweelingdracht op dag 16. Omdat tweelingdracht bij de merrie bijna nooit voldragen wordt,<br />
maar meestal leidt tot abortus ergens tussen de 7e en de 9e maand, wordt geadviseerd om<br />
de merrie vroeg op dracht te controleren (dag 14-16) en één <strong>van</strong> de vruchtblazen manueel te<br />
destrueren. Aangezien de vruchtblazen op dit tijdstip nog mobiel zijn, ook als ze tegen elkaar<br />
aanliggen, zijn ze meestal uit elkaar te masseren, zodat bij destructie <strong>van</strong> de één de ander ges<strong>paard</strong><br />
blijft.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 61
tisch natuurlijk mogelijk dat de vrucht<br />
<strong>het</strong> toch overleeft. Na <strong>het</strong> vormen <strong>van</strong><br />
de endometrial cups is <strong>het</strong> afbreken <strong>van</strong><br />
de corpora lutea moeilijker omdat deze<br />
door eCG ondersteund worden. Om de<br />
progesteronconcentratie tot basaal te laten<br />
dalen tussen 30 en 150 dagen <strong>van</strong> de<br />
dracht is <strong>het</strong> noodzakelijk om een merrie<br />
herhaaldelijk met een PGF 2 -analoog te<br />
behandelen, b.v. dagelijks gedurende 3-5<br />
dagen. Alhoewel <strong>het</strong> na 150 dagen nog<br />
mogelijk is om de dracht met herhaalde<br />
PGF 2 -analooginjecties af te breken<br />
wordt dit niet geadviseerd. Het veulen<br />
is dan vrij groot en <strong>het</strong> risico op onvoldoende<br />
cervix-ontsluiting met als gevolg<br />
problemen met <strong>het</strong> verwijderen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
veulen is dan aanzienlijk. Rond de 150<br />
dagen wordt sowieso geadviseerd om<br />
de cervixontsluiting te bevorderen door<br />
middel <strong>van</strong> geduldige manuele dilatatie<br />
en <strong>het</strong> insmeren met een PGE 2 bevattende<br />
gel of tablet.<br />
7.6. de <strong>endocrinologie</strong> <strong>van</strong> de partus<br />
Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> is <strong>het</strong> onduidelijk hoe precies<br />
de verschillende hormonale veranderingen<br />
de partus op gang brengen.<br />
Wel is bekend dat de veranderingen die<br />
dit proces bij andere zoogdieren in gang<br />
zetten, verrassend laat in de dracht bij<br />
de merrie plaatsvinden. <strong>De</strong> toenemende<br />
foetale ACTH- en corticosteroïdenconcentraties,<br />
die vermoedelijk de foetale<br />
maturatie en de partus initiëren, stijgen<br />
bijvoorbeeld slechts 2-3 dagen voorafgaande<br />
aan de partus. Het is ook niet bekend<br />
of, evenals bij andere diersoorten,<br />
foetale corticosteroïden zorgen voor de<br />
omzetting <strong>van</strong> progesteron in oestrogenen<br />
bij de merrie. Niettemin dalen de<br />
maternale bloedprogestageenconcentraties<br />
(progesteron en 5-pregnane) 24-48<br />
voor de partus en hoewel de oestrogeenconcentratie<br />
ook daalt is <strong>het</strong> duidelijk<br />
dat foetale-placentale oestrogenen noodzakelijk<br />
zijn voor <strong>het</strong> doorzetten <strong>van</strong> de<br />
partus. Vermoed wordt dat de dalende<br />
progestageen- en relaxine-concentraties<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 62<br />
samenwerken met de nog aanwezige<br />
oestrogenen om de myometriumreactiviteit<br />
te verhogen. Op basaal niveau<br />
is de toenemende myometriumreactiviteit<br />
waarschijnlijk een gevolg <strong>van</strong> de<br />
oestrogeengestimuleerde vorming <strong>van</strong><br />
oxytocine-receptoren en intercellulaire<br />
communicatie der gladde spiercellen in<br />
<strong>het</strong> endometrium. Oestrogenen zorgen<br />
waarschijnlijk ook voor een stijgende<br />
lokale productie <strong>van</strong> zowel oxytocine als<br />
PGF 2 in de uterus, welke beide laatstgenoemde<br />
hormonen verantwoordelijk<br />
zijn voor de myometriumcontracties<br />
voorafgaande en tijdens de partus. Vlak<br />
voor de partus beginnen de uterus en de<br />
placenta samen PGE 2 en PGF 2 af te gegeven.<br />
PGE 2 speelt een belangrijke rol in<br />
de ontsluiting <strong>van</strong> de cervix en PGF 2 is<br />
voornamelijk betrokken bij <strong>het</strong> stimuleren<br />
<strong>van</strong> myometriumcontracties. Tijdens<br />
de uitdrijvingsfase <strong>van</strong> de partus (en de<br />
nageboorte) wordt er waarschijnlijk een<br />
positieve feedback gevormd, waarbij<br />
PGF 2 de afgifte <strong>van</strong> oxytocine door de<br />
hypothalamus (en endometrium) stimuleert<br />
en oxytocine de PGF 2 -afgifte door<br />
de uterus bevordert. <strong>De</strong> resulterende<br />
forse pulsen <strong>van</strong> PGF 2 en oxytocine<br />
zijn nodig om zowel <strong>het</strong> veulen als de<br />
nageboorte uit te drijven.<br />
Inductie <strong>van</strong> de partus<br />
Het ‘te vroeg’ opwekken <strong>van</strong> de partus<br />
leidt bijna altijd tot een prematuur en<br />
verminderd levensvatbaar veulen. Als<br />
een partus opgewekt moet worden verdient<br />
<strong>het</strong> de voorkeur de inductie uit te<br />
stellen totdat er duidelijke tekenen zijn<br />
dat <strong>het</strong> veulen voldragen is (drachtduur<br />
>320 dagen: maternale veranderingen<br />
zoals verslapping <strong>van</strong> de bekkenbanden,<br />
vulva en cervix en een uier gevuld met<br />
biest). <strong>De</strong> beste indicator <strong>van</strong> voldragenheid<br />
is echter een verandering in de<br />
elektrolytenconcentraties in <strong>het</strong> uiersecretum.<br />
Voorafgaand aan de foetale maturatie<br />
zijn de kalium- (< 20 mmol/l) en<br />
calciumconcentraties (< 4 mmol/l) laag
en de natriumconcentratie (> 100 mmol/<br />
l) hoog. Een aantal dagen voorafgaande<br />
aan de partus begint de kaliumconcentratie<br />
te stijgen en de natriumconcentratie te<br />
dalen. Als de kaliumconcentratie gelijk<br />
of hoger is dan die <strong>van</strong> natrium wordt<br />
de partus binnen enkele dagen verwacht<br />
en kan er <strong>van</strong> uit gegaan worden dat <strong>het</strong><br />
veulen al begonnen is met de maturatie<br />
en dus een redelijke overlevingskans<br />
heeft. Als de calciumconcentratie in de<br />
biest vervolgens ook gestegen is (> 10<br />
mmol/l) wordt <strong>het</strong> veulen binnen 48 uur<br />
verwacht en is <strong>het</strong> veulen in theorie klaar<br />
om geboren te worden. Er kunnen echter<br />
vergelijkbare veranderingen plaatsvinden<br />
in <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> placenta-problemen<br />
(b.v. placentitis, afstervende tweeling)<br />
en een daardoor dreigende abortus.<br />
Partusinductie bij de merrie geschiedt<br />
bij voorkeur met oxytocine. Als de merrie<br />
er aan toe is om te veulenen (calcium<br />
concentratie der melk > 10 mmol/l), is<br />
vrij weinig oxytocine nodig (5-10 IE<br />
i.v. bij een merrie <strong>van</strong> 600 kg). Als de<br />
partus geïnduceerd moet worden, terwijl<br />
de merrie daar nog niet aan toe is, is<br />
meer oxytocine nodig. <strong>De</strong> voorkeur gaat<br />
toch uit naar een beperkte dosering om<br />
er voor te zorgen dat de uteruscontracties<br />
niet te heftig worden (b.v. 20 IE i.v.<br />
met een herhaling na 30 minuten als er<br />
weinig gebeurt; of 40 IE langzaam per<br />
druppelinfuus). Verwacht wordt dan dat<br />
in alle gevallen de merrie binnen 60 minuten<br />
veulent. Bij vervolgens uitblijven<br />
<strong>van</strong> de vrucht dient nader obstetrisch onderzoek<br />
te worden ingesteld. Als blijkt<br />
dat de cervix onvoldoende ontsluit kan<br />
dit verholpen worden door deze langzaam<br />
manueel te dilateren in combinatie<br />
met <strong>het</strong> eventueel lokaal inbrengen <strong>van</strong><br />
een PGE 2 gel of tablet om cervixrelaxatie<br />
te bespoedigen.<br />
Bepaalde PGF 2 -analogen zijn ook beschreven<br />
als geschikte middelen voor<br />
partusinductie bij de merrie, b.v. fluprostenol<br />
en fenprostelene. Eén <strong>van</strong> de<br />
beschreven voordelen was dat de partus<br />
niet op gang zou komen, tenzij <strong>het</strong><br />
veulen voldragen was. In de praktijk is<br />
dit eigenlijk geen voordeel want als de<br />
beslissing tot partusinductie genomen<br />
is, moet er doorgegaan worden totdat de<br />
partus voltooid is. Verder is de aan<strong>van</strong>g<br />
<strong>van</strong> de partus na PGF 2 -analoog- toediening<br />
gemiddeld 3-4 uur later en minder<br />
voorspelbaar dan met oxytoxine. <strong>De</strong><br />
kans op complicaties is ook groter dan<br />
bij een lage dosis oxytocine, omdat de<br />
opgewekte uteruscontracties heftiger<br />
zijn.<br />
Bij de merrie is toediening <strong>van</strong> corticosteroïden<br />
geen betrouwbare manier om<br />
de partus te induceren. Er is bewijs dat<br />
herhaalde corticosteroïdentoediening<br />
uiteindelijk de partus op gang brengt,<br />
maar <strong>het</strong> tijdstip waarop is te onvoorspelbaar<br />
om praktisch bruikbaar te zijn.<br />
Niettemin is er ook bewijs dat <strong>het</strong> behandelen<br />
<strong>van</strong> de merrie met depot-ACTH<br />
of dexamethason de maturatie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
veulen kan bevorderen. Als er sprake is<br />
<strong>van</strong> een partusinductie, terwijl bekend is<br />
dat <strong>het</strong> veulen nog niet voldragen is, zou<br />
maternale corticosteroïdenbehandeling<br />
wel een bijdrage aan foetale maturatie<br />
kunnen leveren.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 63
8. Overig<br />
8.1. erythropoëtine<br />
Fraaie casuïstiek wordt gevormd door<br />
een tweetal dravers en een volbloed<br />
waaraan intramusculair humaan recombinant<br />
erythropoëtine (EPO) werd toegediend<br />
met <strong>het</strong> oog op prestatiebevordering<br />
middels toename <strong>van</strong> <strong>het</strong> volume<br />
erythrocyten. Ironisch genoeg werden<br />
aanwijzingen gevonden bij deze dieren<br />
voor antilichaamvorming tegen endogeen<br />
erythropoëtine vervolgens resulterend<br />
in anemie.<br />
8.2. hyperlipemie<br />
Hyperlipemie werd bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> voor<br />
<strong>het</strong> eerst beschreven in 1969 te Utrecht.<br />
<strong>De</strong> aandoening kan zowel primair als<br />
secundair optreden. Hyperlipemie wordt<br />
vooral gezien bij S<strong>het</strong>land ponies aan <strong>het</strong><br />
eind <strong>van</strong> de dracht, maar kan ook worden<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 64<br />
gediagnostiseerd bij ondermeer Friese<br />
<strong>paard</strong>en en ezels. <strong>De</strong> diagnose wordt gesteld<br />
door <strong>het</strong> aantonen <strong>van</strong> hypoglycemie<br />
in combinatie met een toegenomen<br />
hoeveelheid VLDL’s in <strong>het</strong> bloed. <strong>De</strong><br />
therapie bestaat, naast dwangvoedering,<br />
ondermeer uit intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> glucose gecombineerd met insuline<br />
(cristallyne zinkinsuline tot 0,4 IU/kg<br />
LG s.c. 1 dd en ultralente insuline tot 0,4<br />
IU/kg LG i.v. 1 dd) en heparine (tot 200<br />
IU/kg LG s.c. of i.v. 1 dd). Het is daarnaast<br />
wenselijk te bezien of laxeren bij<br />
verdenking op zandaccumulatie in <strong>het</strong><br />
digestie-kanaal en ontwormen noodzakelijk<br />
zijn. Indien bij <strong>het</strong> eerste consult<br />
een metabole acidose met een pH <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> bloed lager dan 7,150 wordt vastgesteld<br />
is de prognose in de regel infaust.
9. Bijlagen<br />
Bijlage 1. Omrekeningsfactoren.<br />
• ACTH <strong>van</strong><br />
pg/ml x 0,2202 naar pmol/L<br />
• cortisol <strong>van</strong> µg/dl x 27,59 naar nmol/L<br />
• 100 IU ACTH is gelijk aan 1,0 mg<br />
• thyroxine (T 4 ) <strong>van</strong><br />
µg/dl x 12,87 naar nmol/L<br />
• triiodothyronine (T 3 ) <strong>van</strong><br />
ng/dl x 0,01536 naar nmol/L<br />
• thyrotropine of thyroid-stimulerend<br />
hormoon (TSH) <strong>van</strong><br />
µU/ml x 1 naar mU/L<br />
• calcitonine <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />
• 1,25-dihydroxycholecalciferol <strong>van</strong><br />
pg/ml x 2,400 naar pmol/L<br />
• 25-hydroxycholecalciferol <strong>van</strong><br />
ng/ml x 2,496 naar pmol/L<br />
• geïoniseerd calcium <strong>van</strong><br />
mg/dl x 0,2495 naar mmol/L<br />
• totaal calcium <strong>van</strong><br />
mg/dl x 0,2595 naar mmol/L<br />
• anorganisch fosfaat <strong>van</strong><br />
mg/dl x 0,3229 naar mmol/L<br />
• totaal magnesium <strong>van</strong><br />
mg/dl x 0,4114 naar mmol/L<br />
• intact parathormoon <strong>van</strong><br />
pg/ml x 1 naar ng/L<br />
• cortisol <strong>van</strong> µg/dl x 27,59 naar nmol/L<br />
• 11-deoxycortisol <strong>van</strong><br />
µg/dl x 28,86 naar nmol/L<br />
• aldosteron <strong>van</strong> ng/dl x 27,74 naar nmol/L<br />
• angiotensine II <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />
• epinephrine <strong>van</strong><br />
µg/L x 5,458 naar nmol/L<br />
• renine activiteit <strong>van</strong><br />
ng/ml/h x 1 naar µg/L/uur<br />
• insuline <strong>van</strong> µU/ml x 7,175 naar pmol/L<br />
• glucose <strong>van</strong><br />
mg/dl x 0,05551 naar mmol/L<br />
• glucagon <strong>van</strong> pg/ml x 1 naar ng/L<br />
• AVP <strong>van</strong> pg/ml x 9,1 naar pmol/L<br />
• 1 nmol synt<strong>het</strong>isch AVP komt overeen<br />
met 0,5 IU<br />
Bijlage 2.<br />
Corticosteroïden die frequent gebruikt worden voor intra-articulair gebruik bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
Corticosteroïd Merknaam<br />
Concentratie<br />
(mg/ml)<br />
Dosering (mg)*<br />
Triamcinolon-acetonide<br />
Kenacort ®<br />
Vetalog ®<br />
10<br />
6<br />
6-18<br />
Methylprednisolon-acetaat <strong>De</strong>poMedrol®<br />
Moderin LA ®<br />
40<br />
20 en 40<br />
20-80<br />
Bethamethason-sulfaat Celestone-soluspan ® 6** 3-18<br />
* dosering is mede afhankelijk <strong>van</strong> de aandoening, de ernst, aard <strong>van</strong> <strong>het</strong> gewricht, etc.<br />
** elke ml bevat 3 mg bethamethason acetaat en 3 mg bethamethason NaP<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 65
Bijlage 3.<br />
Samenvatting belangrijkste endocriene<br />
interventies bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong>.<br />
In geval <strong>van</strong> de Ziekte <strong>van</strong> Cushing kan<br />
Pergolide mesylaat worden toegediend<br />
in een aan<strong>van</strong>gsdosis <strong>van</strong> 0,002 mg/kg<br />
LG p.o. 1 dd. Indien na 4-8 weken geen<br />
verbetering wordt gezien, kan de dosis<br />
maandelijks worden verhoogd met 0,002<br />
mg/kg LG tot een maximum dosis is bereikt<br />
<strong>van</strong> 0,01 mg/kg LG. Bromocrip-<br />
tine kan worden verstrekt in een dosis<br />
<strong>van</strong> 0,04 mg/kg LG ‘s ochtends en 0,02<br />
mg/kg LG ‘s avonds p.o. Eventueel kan<br />
worden begonnen met een aan<strong>van</strong>gsdosis<br />
de eerste weken <strong>van</strong> 0,02 mg/kg LG<br />
‘s ochtends en 0,01 mg/kg LG ‘s avonds<br />
p.o. Beide dopamine-agonisten kunnen<br />
al binnen enkele weken positieve effecten<br />
geven als verharing en normalisering<br />
<strong>van</strong> een eventuele hyperglycemie.<br />
Als middel <strong>van</strong> tweede keuze geldt cyproheptadine<br />
in een aan<strong>van</strong>gsdosering<br />
<strong>van</strong> 0,25 mg/kg LG 1 dd p.o. gedurende<br />
een maand. Eventueel kan de toediening<br />
worden verhoogd naar 0,25 mg/kg LG 2<br />
dd p.o. <strong>De</strong> maximumdosis bedraagt 0,3-<br />
0,5 mg/kg LG 2 dd p.o.<br />
<strong>De</strong> dosering <strong>van</strong> trilostane bedraagt 0,5<br />
mg/kg LG 1 dd p.o. met een spreiding<br />
<strong>van</strong> 0,4 tot 1,0 mg/kg LG 1 dd p.o.<br />
Als suppletietherapie in geval <strong>van</strong> hypocalciëmie<br />
of tetanie wordt de intra-<br />
veneuze toediening <strong>van</strong> calciumborogluconaat<br />
aanbevolen (zoals in gebruik<br />
voor <strong>het</strong> rund equivalent aan ongeveer<br />
8,4 gram calcium per 500 ml) in een dosering<br />
<strong>van</strong> 55 ml/100 kg LG onder gelijktijdige<br />
auscultatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> hart.<br />
Met betrekking tot de symptomatische<br />
behandeling <strong>van</strong> hypothyroïdie bij<br />
<strong>het</strong> <strong>paard</strong> is de sterke binding <strong>van</strong> T 4<br />
aan plasma eiwitten een belangrijk gegeven,<br />
daar dit leidt tot een langzame<br />
afname <strong>van</strong> de totale T 4 -concentratie in<br />
<strong>het</strong> bloed, waardoor volstaan kan wor-<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 66<br />
den met een suppletie éénmaal daags.<br />
Voor een veulen kan de vervalsnelheid<br />
<strong>van</strong> T 4 worden uitgerekend met de volgende<br />
formule: 0,22 x (kg LG x 0,08)<br />
x (plasma T 4 -concentratie in nmol/L x<br />
1,287). Indien gekozen wordt voor orale<br />
suppletie dient uitgegaan te worden <strong>van</strong><br />
een hoeveelheid T 4 <strong>van</strong> tienmaal de berekende<br />
vervalsnelheid. Bij subcutane of<br />
intramusculaire suppletie geldt een hoeveelheid<br />
T 4 <strong>van</strong> driemaal de berekende<br />
vervalsnelheid. Voor suppletie <strong>van</strong> T3<br />
geldt een dosis <strong>van</strong> éénderde <strong>van</strong> de hoeveelheid<br />
T 4 .<br />
<strong>De</strong> meest eenvoudige suppletie bestaat<br />
uit de orale toediening <strong>van</strong> caseïne alhoewel<br />
dit product tegenwoordig moeilijk<br />
verkrijgbaar is. Naar schatting bevat<br />
caseïne ongeveer 1% T 4 . In geval <strong>van</strong><br />
hypothyroïdie bij <strong>het</strong> volwassen <strong>paard</strong><br />
kan men volstaan met de dagelijkse toediening<br />
<strong>van</strong> 5 gram caseïne per os. Een<br />
andere mogelijkheid is orale substitutie<br />
door middel <strong>van</strong> 4 mg/kg LG L-triiodothyronine<br />
1 dd of 20µg/kg LG synt<strong>het</strong>isch<br />
thyroxine oraal 1 dd.<br />
<strong>De</strong> technieken beschreven voor <strong>het</strong> stimuleren<br />
<strong>van</strong> cycliciteit bij een merrie<br />
in de transitionele fase zijn:<br />
Langdurige behandeling met een GnRHanaloog:<br />
In sommige landen wordt gebruik<br />
gemaakt <strong>van</strong> voor de mens ontwikkelde<br />
implantaten, waar<strong>van</strong> de helft<br />
reeds voldoende is om een <strong>paard</strong> gedurende<br />
ongeveer 10 dagen continu te stimuleren.<br />
Alhoewel <strong>het</strong> voor de hand ligt<br />
om implantaten, die deslorelin afgeven<br />
gedurende 2-3 dagen en ontwikkeld zijn<br />
voor <strong>het</strong> induceren <strong>van</strong> ovulatie, voor<br />
dit doel te gebruiken zijn de ervaringen<br />
hiermee wisselend. Ovulatie wordt bespoedigd<br />
als de merrie al bijna aan <strong>het</strong><br />
ovuleren is, terwijl <strong>het</strong> lijkt alsof soms<br />
<strong>het</strong> opstarten <strong>van</strong> cycliciteit nog verder<br />
vertraagd wordt. Een alternatief is <strong>het</strong><br />
herhaaldelijk inspuiten <strong>van</strong> een kortwerkend<br />
GnRH-analoog (bijvoorbeeld 2 da-
gen achtereen 3 doseringen per dag <strong>van</strong><br />
20 µg buserelin i.m.).<br />
“Progestagen withdrawal”: Een 10daagse<br />
progesteronkuur (bijvoorbeeld<br />
0,044 mg/kg LG altrenogest dagelijks<br />
per os) zou een ophoping <strong>van</strong> LH in de<br />
hypofyse veroorzaken wat na <strong>het</strong> ineens<br />
stoppen <strong>van</strong> de progesterontoediening<br />
hopelijk voldoende is om een LH piek te<br />
laten plaatsvinden.<br />
Dopamine-antagonisten: <strong>De</strong> laatste tijd<br />
is <strong>het</strong> opwekken <strong>van</strong> cycliciteit door<br />
dopamine- antagonisten in <strong>het</strong> nieuws<br />
(bijvoorbeeld 1,1-2,2 mg/kg LG domperidone<br />
per os dagelijks of 0,5 mg/kg LG<br />
sulpiride i.m. dagelijks). <strong>De</strong> antagonisten<br />
zouden <strong>het</strong> remmende effect <strong>van</strong> dopamine<br />
wegnemen en dus de cycliciteit<br />
op gang laten komen. In werkelijkheid<br />
geldt net zoals bij de andere behandelingen<br />
dat de resultaten alleen veelbelovend<br />
zijn als een merrie al met de transitionele<br />
fase begonnen is en een follikel <strong>van</strong> minstens<br />
20 mm heeft.<br />
Regressie <strong>van</strong> <strong>het</strong> CL (<strong>het</strong> “hengstig<br />
spuiten”): In <strong>het</strong> geval <strong>van</strong> een merrie<br />
met een actief CL <strong>van</strong> minstens 5 dagen<br />
oud kan de dioestrus (of geprolongeerde<br />
dioestrus) ingekort worden met een<br />
PGF 2 analoog (b.v. 11,25 mg of 2 x 7,5<br />
mg luprostiol i.m.).<br />
Synchroniseren <strong>van</strong> de oestrus: Het<br />
tijdstip <strong>van</strong> hengstigheid kan ook gemanipuleerd<br />
(uitgesteld of gesynchroniseerd)<br />
worden door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> progestagenen,<br />
bijvoorbeeld <strong>het</strong> dagelijks<br />
toedienen <strong>van</strong> altrenogest (0,044mg/kg<br />
LG dagelijks per os) gedurende 7-12 dagen,<br />
gevolgd door een éénmalige injectie<br />
met een PGF 2 -analoog (om een eventueel<br />
CL in regressie te doen gaan) zorgt<br />
dat een cyclische merrie gemiddeld 3-5<br />
dagen later hengstig wordt ongeacht <strong>het</strong><br />
cyclusstadium.<br />
Als progesteronpreparaten ter ondersteuning<br />
<strong>van</strong> de dracht kunnen dienen<br />
progesteron-in-olie (> 200 ng/ml dagelijks<br />
i.m.) en altrenogest (0,044 mg/kg<br />
per os dagelijks).<br />
Gedurende de eerste 30 dagen <strong>van</strong> de<br />
dracht is in de meeste gevallen een éénmalige<br />
behandeling met een PGF 2 -analoog<br />
(b.v. 11,25 mg luprostiol) voldoende<br />
om de hengstigheid te induceren en dus<br />
de dracht tot een einde te brengen.<br />
Partusinductie bij de merrie geschiedt<br />
bij voorkeur met oxytocine. Als de merrie<br />
er aan toe is om te veulenen (calcium<br />
concentratie der melk > 10 mmol/l), is<br />
vrij weinig oxytocine nodig (5-10 IE i.v.<br />
bij een merrie <strong>van</strong> 600 kg).<br />
<strong>De</strong> therapie <strong>van</strong> hyperlipemie bestaat,<br />
naast dwangvoedering, ondermeer uit<br />
intraveneuze toediening <strong>van</strong> glucose<br />
gecombineerd met insuline (cristallyne<br />
zinkinsuline tot 0,4 IU/kg LG s.c. 1 dd<br />
en ultralente insuline tot 0,4 IU/kg LG<br />
i.v. 1 dd) en heparine (tot 200 IU/kg LG<br />
s.c. of i.v. 1 dd).<br />
Bijlage 4. Bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong> in gebruik<br />
zijnde endocriene testen.<br />
<strong>De</strong> overnacht dexamethasonsuppressietest<br />
wordt uitgevoerd door intramusculaire<br />
toediening <strong>van</strong> 40 µg dexamethason/kg<br />
LG om 17.00 uur direct nadat<br />
een uitgangsbloedmonster is afgenomen.<br />
Een tweede bloedmonster wordt<br />
vervolgens 15-19 uur later afgenomen.<br />
In <strong>het</strong> plasma <strong>van</strong> beide monsters wordt<br />
vervolgens cortisol bepaald. <strong>De</strong> ochtend<br />
dexamethasonsuppressietest wordt<br />
uitgevoerd door toediening <strong>van</strong> 10-20<br />
mg dexamethason intramusculair om<br />
9.00 uur met bloedafname direct voor<br />
toediening en 24 uur later. Beide monsters<br />
dienen ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />
in <strong>het</strong> plasma. Indien de<br />
cortisolconcentratie in <strong>het</strong> tweede monster<br />
boven de grenswaarde (zie tabel)<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 67
<strong>van</strong> 27,6 nmol/L blijft, wordt dit als een<br />
positief testresultaat beschouwd en aldus<br />
indicatief voor de ziekte <strong>van</strong> Cushing.<br />
<strong>De</strong> ACTH-stimulatietest bestaat uit <strong>het</strong><br />
intraveneus toedienen <strong>van</strong> 0,25 mg synt<strong>het</strong>isch<br />
ACTH1-24 (=25 IU) om 9.00<br />
uur met bloedafname direct ervoor en<br />
om 11.00 uur. Beide monsters dienen<br />
ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />
in <strong>het</strong> plasma. <strong>De</strong> ACTH-stimulatietest<br />
wordt gebruikt op basis <strong>van</strong> de aanname<br />
dat ACTH de eigen receptor upreguleert.<br />
<strong>De</strong> TRH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />
door intraveneuze toediening <strong>van</strong><br />
1,0 mg TRH, waarbij juist voor en 30<br />
minuten na toediening een bloedmonster<br />
wordt afgenomen. Beide monsters dienen<br />
ter bepaling <strong>van</strong> de cortisolconcentratie<br />
in <strong>het</strong> plasma. Bij normale <strong>paard</strong>en<br />
dient de T 4 -concentratie binnen vier uur<br />
en de T 3 -concentratie binnen twee uur na<br />
toediening anderhalf tot driemaal de uitgangswaarde<br />
te bedragen.<br />
<strong>De</strong> TSH-stimulatietest wordt uitgevoerd<br />
middels de intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> 5 IU (runder)TSH ‘s ochtends.<br />
Vlak voor toediening en 4 uur daarna<br />
wordt een bloedmonster afgenomen ten<br />
behoeve <strong>van</strong> een T 4 bepaling. Bij normale<br />
<strong>paard</strong>en dient de basale T 4 -concentratie<br />
2-3 uur later te zijn verdubbeld<br />
met een piekwaarde <strong>van</strong> 2,4 maal de uitgangswaarde<br />
vier uur na toediening. <strong>De</strong><br />
T 3 -concentratie verdubbelt in de regel al<br />
binnen een half uur met een piekwaarde<br />
<strong>van</strong> vijfmaal de uitgangswaarde 2 uur na<br />
toediening.<br />
<strong>De</strong> orale glucose-opname test wordt<br />
uitgevoerd door toediening via een neussonde<br />
<strong>van</strong> 1 g/kg LG glucose nadat <strong>het</strong><br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 68<br />
<strong>paard</strong> gedurende 12 uur heeft gevast.<br />
Bloedmonsters worden genomen ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />
op de tijdstippen t=0, 30, 60, 90, 120,<br />
180, 240, 300 en 360 minuten na glucosetoediening.<br />
Bij normale Nederlandse<br />
warmbloed<strong>paard</strong>en stijgt de plasma glucoseconcentratie<br />
gemiddeld ongeveer<br />
80% in vergelijking tot de basaalwaarde<br />
twee uur na toediening met een spreiding<br />
<strong>van</strong> 44-174%.<br />
<strong>De</strong> intraveneuze glucose-tolerantietest<br />
bestaat uit de intraveneuze toediening<br />
<strong>van</strong> een 50%-glucoseoplossing in een<br />
dosering <strong>van</strong> 0,5 g/kg LG, waarna bloedmonsters<br />
worden genomen ter bepaling<br />
<strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie op<br />
de tijdstippen t=0, 15 minuten, 30 minuten,<br />
1, 2, 3, 4, 5 en 6 uur na glucosetoediening.<br />
<strong>De</strong> gemiddelde halfwaardetijd<br />
<strong>van</strong> plasma glucose bij Nederlandse<br />
warmbloed<strong>paard</strong>en bedraagt ongeveer<br />
25 minuten en de plasma glucosepiek<br />
op 15 minuten na toediening dient minimaal<br />
12,8 mmol/L te bedragen. <strong>De</strong><br />
gemiddelde stijging <strong>van</strong> de plasma glucoseconcentratie<br />
bedraagt 385% vijftien<br />
minuten na toediening in vergelijking tot<br />
de uitgangswaarde <strong>van</strong> plasma glucoseconcentratie.<br />
Bijlage 5. Afwijkende calcium- en<br />
fosforconcentraties in <strong>het</strong> bloed <strong>van</strong><br />
een <strong>paard</strong>.<br />
- normo/hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />
nutritionele secundaire hyperparathyroïdie?<br />
- hypercalciëmie en hypofosfatiëmie <br />
chronisch nierfalen of primaire hyperparathyroïdie?<br />
- hypocalciëmie en hyperfosfatiëmie <br />
hypoparathyroïdie?<br />
- hypercalciëmie en hyperfosfatiëmie<br />
vitamine D intoxicatie?
Bijlage 6. Aanbevolen literatuur.<br />
1. Benders NA, Dyer J, Wijnberg ID, Shirazi-Beechey SP, Kolk JH <strong>van</strong> der. Evaluation<br />
of glucose tolerance and intestinal luminal membrane glucose transporter function<br />
in horses with equine motor neuron disease. Am J Vet Res 66:93-99, 2005.<br />
2. Brama PA, <strong>van</strong> den Boom R, <strong>De</strong>Groott J, Kiers GH, <strong>van</strong> Weeren PR. Collagenase-1<br />
(MMP-1) activity in equine synovial fluid: influence of age, joint pathology, exercise<br />
and repeated arthrocentesis. Equine Vet J 36:34-40, 2004.<br />
3. Brama PA, TeKoppele JM, Bank RA, Barneveld A, <strong>van</strong> Weeren PR. <strong>De</strong>velopment<br />
of biochemical <strong>het</strong>erogeneity of articular cartilage: influences of age and exercise.<br />
Equine Vet J 34:265-269, 2002.<br />
4. Brama PA, TeKoppele JM, Beekman B, <strong>van</strong> Weeren PR, Barneveld A. Matrix metalloproteinase<br />
activity in equine synovial fluid: influence of age, osteoarthritis, and<br />
osteochondrosis. Ann Rheum Dis 57:697-699, 1998.<br />
5. Dybdal NO, Hargreaves KM, Madigan JE, Gribble DH, Kennedy PC, Stabenfeldt<br />
GH. Diagnostic testing for pituitary pars intermedia dysfunction in horses. J Am Vet<br />
Med Assoc 204:627-632, 1994.<br />
6. Feige K, Wehrli Eser M, Geissbühler U, Balestra E, Metzler K. Klinische Symptomatik<br />
und diagnostische Möglichkeiten des Hypophysenadenoms beim Pferd.<br />
Schweiz Arch Tierheilkd 142:49-54, 2000.<br />
7. Heinrichs M, Baumgärtner W, Capen CC. Immunocytochemical demonstration of<br />
proopiomelanocortin-derived peptides in pituitary adenomas of the pars intermedia<br />
in horses. Vet Pathol 27:419-425, 1990.<br />
8. Hillyer MH, Taylor FGR, Mair TS, Murphy D, Watson TDG, Love S. Diagnosis of<br />
hyperadrenocorticism in the horse. Equine Vet Educ 4:131-134, 1992.<br />
9. Johnson ML, Virostko A, Veldhuis JD, E<strong>van</strong>s WS. <strong>De</strong>convolution analysis as a hormone<br />
pulse-detection algorithm. Methods in Enzymology 384:40-54, 2004.<br />
10. Kolk JH <strong>van</strong> der, Wensing T, Kalsbeek HC, Breukink HJ. Laboratory diagnosis<br />
of equine pituitary pars intermedia adenoma. Domest Anim Endocrinol 12:35-39,<br />
1995.<br />
11. Kolk JH <strong>van</strong> der. Equine Cushing’s disease. Equine Vet Educ 9:209-214, 1997.<br />
12. Kolk JH <strong>van</strong> der, IJzer J, Overgaauw PAM, Linde-Sipman JS <strong>van</strong> der. Pituitary-independent<br />
Cushing’s syndrome in a horse. Equine Vet J 33:110-112, 2001.<br />
13. Kolk JH <strong>van</strong> der, Nachreiner RF, Schott HC, Zanella AJ. Salivary and plasma concentration<br />
of cortisol in normal horses and horses with Cushing’s disease. Equine<br />
Vet J 33:211-213, 2001.<br />
14. Kolk JH <strong>van</strong> der, Heinrichs M, Amerongen JD <strong>van</strong>, Stooker RCJ, Jansen in de Wal<br />
L, Ingh TSGAM <strong>van</strong> den. Evaluation of pituitary gland anatomy and histopathologic<br />
findings in clinically normal horses and horses and ponies with pituitary pars intermedia<br />
adenoma. Am J Vet Res 65:1701-1707, 2004.<br />
15. Kolk JH <strong>van</strong> der, Rijnen KEPM, Rey F, Graaf-Roelfsema E de, Grinwis GCM, Wijnberg<br />
ID. Evaluation of glucose metabolism in three horses with lower motor neuron<br />
degeneration. Am J Vet Res 66:271-276, 2005.<br />
16. Lin YL, Brama PA, Kiers GH, <strong>De</strong>Groot J, <strong>van</strong> Weeren PR. Functional adaptation<br />
through changes in regional biochemical characteristics during maturation of equine<br />
superficial digital flexor tendons. Am J Vet Res 66:1623-1629, 2005.<br />
17. Lindner A, Will Y, Wilkniss E, Chrispeels J. <strong>De</strong>termination of cortisol, T4, T3, and<br />
T-uptake in equine plasma and serum with Fluorescence-Polarization-Immunoassays<br />
(FPIA). J Vet Med A 37:455-462, 1990.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 69
18. Mair TS, Dyson SJ, Fraser JA, Edwards GB, Hillyer MH, Love S. Hypertrophic<br />
osteopathy (Marie’s disease) in Equidae: a review of twenty-four cases. Equine Vet<br />
J 28:256-262, 1996.<br />
19. Rambags BP, Stout TA. Transcervical endoscope-guided emptying of a transmural<br />
uterine cyst in a mare. Vet Rec 156:679-682, 2005.<br />
20. Rambags BP, Krijtenburg PJ, Drie HF, Lazzari G, Galli C, Pearson PL, Colenbrander<br />
B, Stout TA. Numerical chromosomal abnormalities in equine embryos produced in<br />
vivo and in vitro. Mol Reprod <strong>De</strong>v 72:77-87, 2005.<br />
21. Reimers TJ, Lamb SV, Bartlett SA, Matamoros RA, Cowan RG, Engle JS. Effects<br />
of hemolysis and storage on quantification of hormones in blood samples from dogs,<br />
cattle, and horses. Am J Vet Res 52:1075-1080, 1991.<br />
22. Rijnen KEPM, Kolk JH <strong>van</strong> der. <strong>De</strong>termination of reference range values indicative<br />
of glucose metabolism and insulin resistance by use of glucose clamp techniques in<br />
horses and ponies. Am J Vet Res 64:1260-1264, 2003.<br />
23. Schott HC. Pituitary pars intermedia dysfunction: equine Cushing’s disease. Vet Clin<br />
Equine 18:237-270, 2002.<br />
24. Singh AK, Jiang Y, White T, Spassova D. Validation of non-radioactive chemiluminescent<br />
immunoassay method for the analysis of thyroxine and cortisol in blood<br />
samples obtained from dogs, cats and horses. J Vet Diag Invest 9:261-268, 1997.<br />
25. Stout TA, Allen WR. Role of prostaglandins in intrauterine migration of the equine<br />
conceptus. Reprod 121:771-775, 2001.<br />
26. Stout TA, Colenbrander B. Suppressing reproductive activity in horses using GnRH<br />
vaccines, antagonists or agonists. Anim Reprod Sci 82/83:633-643, 2004.<br />
27. Tremoleda JL, Van Haeften T, Stout TA, Colenbrander B, Bevers MM. Cytoskeleton<br />
and chromatin reorganization in horse oocytes following intracytoplasmic sperm<br />
injection: patterns associated with normal and defective fertilization. Biol Reprod<br />
69:186-194, 2003.<br />
28. Veldhuis JD, Johnson ML, Veldhuis OL, Straume M, Pincus SM. Impact of pulsatility<br />
on the ensemble orderliness (approximate entropy) of neurohormone secretion.<br />
Am J Physiol Regulatory Integrative Comp Physiol 281:R1975-R1985, 2001.<br />
29. Watson TDG (ed). Metabolic and endocrine problems of the horse. W.B. Saunders,<br />
London, 1998.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 70
<strong>Diergeneeskundig</strong> <strong>Memorandum</strong> Nog te verkrijgen nummers<br />
Halderheiweg 11 Rabobank: 1688.49.674 Postbank: 647006<br />
5282 SN Boxtel IBAN: NL50 RABO 0168 8496 74 NL60PSTB0000647006<br />
BIC: RABONL2U PSTBNL21<br />
Jaar en<br />
nummer Titel<br />
1990-1 Endometritis bij de merrie<br />
1990-2 Leptospirose bij mens en dier<br />
1991-1/2 Huidaandoening <strong>van</strong> <strong>het</strong> rund<br />
1991-3 Praktische aspecten rond de voeding <strong>van</strong> rundvee<br />
1991-4 Pijnbestrijding bij kleine huisdieren<br />
1992-2 Teken en door teken overgebrachte ziekten<br />
1992-3 Cae, paratuberculose en cl bij de geit<br />
1993-1/2 Interne markt : uitdaging of challenge?<br />
1994-1 Herpesvirussen bij gezelschapsdieren<br />
1994-2 Hertenhouderij<br />
1995-1 Herpesvirussen bij rund en varken<br />
1995-2 Toegepaste epidemiologie voor de dierenartsenpraktijk<br />
1996-1 Voortplantingsproblematiek <strong>van</strong> de teef en de poes<br />
1996-2 <strong>De</strong>hydratie en rehydratie bij kalveren en gezelschapsdieren<br />
1996-3 Operaties in de rundveepraktijk<br />
1997-1 Overdraagbare encephalopathien bij mens en dier<br />
1997-2 Neonatologie v.h. veulen l<br />
1997-3 Het gebruik <strong>van</strong> echoscopie bij de voortplanting<br />
1998-1 Neonatologie v.h. veulen ll<br />
1998-2 Kangoeroes; zootechnische en diergeneeskundige aspecten<br />
1998-3 Microbiol. En Immunol. Lab. Diagnostiek bij hond, kat en <strong>paard</strong><br />
1999-1 Contr. V. melk en vlees op antimicrobiele geneesmiddelen<br />
1999-3 Acupunctuur: een complementaire geneeswijze<br />
2000-1 Aandoeningen <strong>van</strong> <strong>het</strong> respiratie-apparaat bij <strong>het</strong> <strong>paard</strong><br />
2000-2 Dierenarts-diergeneesmiddelen en GVP<br />
2000-3 Diergeneesk. En zootechn. Aspecten <strong>van</strong> de geitenhouderij<br />
2001-1 Teken en door teken overgedragen ziekten<br />
2001-2 Klinische aspecten <strong>van</strong> diarree bij de hond<br />
2001-3 In <strong>het</strong> gezelschap <strong>van</strong> dieren<br />
2002-1 Klinische immunologie<br />
2002-2 Ziekten bij siervissen<br />
2002-3 Locomotiestoornissen bij de kip<br />
2003-1 Cardiologie bij de Hond<br />
2003-2 Zeldzame Huisdieren<br />
2003-3 Farmacovigilantie<br />
2004-1 Hematopoietische tumoren<br />
2004-2 Egel<br />
2004-3 Veterinaire Volksgezondheid<br />
2005-1 Varkensfokkerij<br />
2005-2 Huidaandoeningen l Hond en Kat<br />
2005-3 Endocrinologie Paard<br />
<strong>De</strong> kosten voor nazending bedragen voor Nederland € 7,50 en <strong>het</strong> buitenland € 9,00<br />
D.M. nummers kunnen besteld worden door <strong>het</strong> totaal verschuldigde bedrag op een <strong>van</strong><br />
onze rekeningen over te maken, onder vermelding <strong>van</strong> <strong>het</strong> jaar en <strong>het</strong> nummer.<br />
Voor bestellingen <strong>van</strong>uit <strong>het</strong> buitenland en bij internet betalingen dienen naam adres en<br />
woonplaats apart aan <strong>het</strong> secretariaat te worden doorgegeven via e-mail of fax.<br />
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 71
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 72
D.M. 52e jaargang - No. 3 blz. 72
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: