22.08.2013 Views

De Wow-factor van goede kunsteducatie - Cultuurnetwerk.nl

De Wow-factor van goede kunsteducatie - Cultuurnetwerk.nl

De Wow-factor van goede kunsteducatie - Cultuurnetwerk.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

eoordelen, maar ook de stroming waartoe het werk behoort en de waarden die daarbij<br />

horen. Slechts een minderheid die veel ervaring opdoet met het beoordelen <strong>van</strong> kunst,<br />

zal volgens Parsons tot deze laatste fases komen in zijn kunstwaardering (Cox 2005;<br />

Parsons 1987).<br />

Naast het model <strong>van</strong> Parsons zijn er nog verscheidene andere fasemodellen ontworpen.<br />

Twee bekende theorieën, die eveneens vijf stadia onderscheiden, zijn die <strong>van</strong> Gardner<br />

en Housen. In het stadiamodel <strong>van</strong> Gardner (1981) ontstaat de esthetische gevoeligheid<br />

in de derde fase, die rond het negende jaar begint (volgens Haanstra 1995). Bij Housen<br />

(2001) gebeurt dit eveneens in de derde fase, maar zij geeft geen leeftijden aan bij haar<br />

fases. Het stadium waarin iemand verkeert, is volgens haar vooral afhankelijk <strong>van</strong> de<br />

hoeveelheid tijd die is besteed aan het bekijken <strong>van</strong> en reflecteren over kunst. Een onervaren<br />

volwassene en een jong kind kunnen volgens haar dan ook beiden in de eerste<br />

fase worden ingedeeld. Vanwege hun geringe ervaring zullen jonge kinderen echter<br />

zelden in een <strong>van</strong> de laatste fases verkeren.<br />

Ondanks de brede aanhang is er ook kritiek op deze fasemodellen. Breeuwsma (2005)<br />

wijst erop dat Parsons (1987) vijf stadia onderscheidt, maar er ook <strong>van</strong>uit gaat dat de<br />

meeste volwassenen blijven steken in het derde stadium. ‘<strong>De</strong> ontwikkelingsmodellen<br />

lijken dus slechts op te gaan voor een selecte groep mensen en beschrijven niet een min<br />

of meer algemeen ontwikkelingstraject’ (Breeuwsma 2005, p. 48).<br />

Daarnaast zijn de diverse stadiamodellen niet eenduidig. Zo onderscheiden Parsons<br />

(1987) en Housen (2001) beiden vijf stadia, maar zijn de fases 3 en 4 bij hen omgedraaid.<br />

Daarnaast laat Gardner zijn eerste fase in de babytijd beginnen, Parsons in de kleutertijd<br />

en geeft Housen geen leeftijden (Van Meel-Jansen 1998).<br />

Kritiek is er ten slotte ook op de strakke opeenvolging <strong>van</strong> ontwikkelingsstadia, maar<br />

hier denken de genoemde auteurs nu ook genuanceerder over. Gardner en Parsons hebben<br />

claims <strong>van</strong> eenduidige en strikt leeftijdsgebonden stadia in de esthetische ontwikkeling<br />

inmiddels zelf gerelativeerd (Haanstra 2005). Ook Cox waarschuwt dat we fases<br />

niet moeten zien op de manier zoals Piaget die uitwerkte voor de cognitieve ontwikkeling,<br />

namelijk als een rigide opeenvolging waarin iedere fase kwalitatief anders is dan<br />

die ervoor. Zij concludeert echter dat er wel steun is voor de notie <strong>van</strong> een opeenvolging<br />

<strong>van</strong> fases in ons denken over kunst en dat die fases ruwweg leeftijdsgerelateerd zijn<br />

(Cox 2005).<br />

Naast de fasemodellen is er ook een andere benadering: de componentenvisie. In die<br />

visie wordt kunstwaardering bepaald door diverse componenten die min of meer gelijktijdig<br />

tot ontwikkeling komen (Haanstra 1998).<br />

Cultuur+Educatie 22 2008 15

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!