Archeologisch onderzoek deel 2 - Gemeente Brummen

Archeologisch onderzoek deel 2 - Gemeente Brummen Archeologisch onderzoek deel 2 - Gemeente Brummen

22.08.2013 Views

verschillende tijdstippen bepaald (bijvoorbeeld 350 AD 20 , 500 AD 21 of 600 AD 22 ). Het water baande zich een weg naar het veengebied ten noorden van Deven¬ ter, waar de nieuwe geul van de IJssel een crevasse-complex begon uit te bouwen. Tijdens enkele daarop volgende overstromingen, met een steeds geringere kritieke opstuwhoogte, omdat geulvorming de waterscheiding snel en effectief verlaagde, konden geulen in het crevasse-complex zich doorontwikkelen tot permanent watervoerende geulen en daarmee was de Gelderse IJssel een feit. 23 Het deel van het crevasse-complex tussen Zutphen en Deventer, ten noorden van het Berkeldal, markeert de doorbraaklocatie van Rijnwater door de waterscheiding tussen het zuiden en noorden van het IJsseldal, en daarmee de doorbraaklocatie van de Gelderse IJssel. 24 In de beginperiode van de IJssel ontwikkelde de hoofdgeul van het crevassecomplex zich door tot een beddinggordel met meanders. Over het crevassecomplex hebben zich daarbij oeverwallen ontwikkeld, plaatselijk tot 1,5 meter dik. In de loop der eeuwen na het ontstaan van de IJssel heeft de rivier zich diep in de onderliggende sedimenten ingesneden. Hierbij heeft de rivier zich ook lateraal verplaatst waarbij de oudere onderliggende sedimenten zijn opgeruimd. Ook de crevasse-afzettingen, afgezet tijdens het ontstaan van de IJssel, zijn grotendeels opgeruimd door latere erosie door de IJssel. Bij een hoge waterstand van de IJssel stroomde het water over, waarbij klei werd afgezet. De dekzandvlaktes en dalvormige laagtes werden hierdoor afgedekt met komklei. Dekzandkoppen steken boven de komvlakte. Mogelijk zijn in het IJsseldal ook in de middeleeuwen nog duinen opgewaaid. Over de vraag welke duinen dit zijn, verschillen de bronnen echter. 25 Vanaf de middeleeuwen is door de mens op de ligging van meanders en nevengeulen van de IJssel ingegrepen. De meandergordel van de IJssel is rond 1308 na Chr. bedijkt. 26 De IJsseldijken liggen deels over de oeverwallen en deels over aangesneden dekzandkoppen langs de rivier. Delen van het flankerende crevasse-complex zijn buiten de uiterwaarden bewaard gebleven. Met de bedijking begon ook de strijd tegen zich al te veel verleggende meanderbochten. Zo werd in 1357 na Chr. de meander tegenover Zutphen doorgestoken. 27 De bodem in het plangebied bestaat volgens de bodemkaart in het westen uit kalkloze poldervaaggronden in zavel en lichte klei met grondwatertrap V, waar¬ bij het pleistocene zand begint tussen 40 en 120 cm -mv (code Rn67p). 28 In het noordoosten bestaat de bodem uit kalkhoudende ooivaaggronden in zware zavel en lichte klei met grondwatertrap VII (code Rd90A) en in het zuidoosten uit kalkhoudende ooivaaggronden in lichte zavel met grondwatertrap VII (code Rd10A). 29 Op grond van eerder onderzoek is het de verwachting dat de ondergrond in het plangebied is opgebouwd uit een pleistocene terrasvlakte. Deze is vervolgens door de IJssel afgedekt door rivierduinzanden en oeverafzettingen. De rivierduinzanden zijn afgezet in het Laat Pleistoceen of het Vroeg Holoceen, de oeverafzettingen zijn afgezet door de IJssel in het Laat Holoceen. 30 Direct ten westen van onderhavig onderzoeksgebied zijn namelijk tijdens een proefsleuvenonderzoek 31 terrasafzettingen aangetroffen, welke zijn verstoord door EEH3 Inventariserend Veldonderzoek 14 20 Volleberg en Stouthamer 2008ab. 21 Cohen et al. 2009 22 Makaske et al. 2008. 23 Cohen et al. 2009 24 Cohen et al. 2009 25 Spek et al .1996, Scholte Lubberink 1996. 26 Spek et al. 1996. 27 Fermin & Groothedde, 2005; 2006; 2008. 28 Stiboka 1979. 29 Stiboka 1979: 30 Willemse 2004.

Afb. 4: Geologische resultaten van het inventariserend veld¬ onderzoek door middel van boringen dat door RAAP is uitgevoerd in het plangebied (Van Oosterhout & Willemse 2007). 31 Van den Berghe 2005. 32 Van Oosterhout & Willemse 2007. 15 kryoturbate processen, waaronder involuties en zandwiggen. Deze afzettingen waren gedateerd in het Laat Pleniglaciaal (32.500-15.400 BP). Bovenop de terrasafzettingen is rivierduinzand afgezet, die maximaal 50 cm dik was. Eveneens was in een deel van toentertijd onderzochte terrein een plaggendek aangetroffen. Dit lijkt overeen te komen met het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen dat heeft plaatsgevonden in het plangebied zelf. 32 De geologische resultaten hiervan zijn weergegeven in Afb. 4. De codes in de tekst verwijzen naar de legenda-eenheden hierin. Op de hoogste delen van het plangebied (langs de Elzenbosweg en rondom de bestaande boerderijen) bestaat de ondergrond uit een dekzandkop- of rug met plaggendek (code 1). Het plaggendek gaat op een diepte variërend van 50 tot 70 cm -mv over in dekzand. Op de flanken verdwijnt het plaggendek en komen vanaf het maaiveld dekzandafzettingen voor die binnen 200 cm -mv overgaan in laat- en middenpleniglaciale terrasafzettingen (code 2). Ook in het zuiden van het plangebied komt deze stratigrafische opbouw voor. In de lagere delen van het plangebied ln-ililia li I I MMHMll HM ÉIMÉI -h lil.-ül'irl .| I nl r ••H-Hr'H'H..|l- mllrilr \tt)f\*rtm p].||. 1411 . i.HoirMi'ruql» wllni* ilir-Ki I 'I r -1 i ii.s K" I | i >• hl m^i.v.f !' JjM|i'W'i', J"H'»i^»ii.rti|HMiiMniiiM' HJ i1 tol I .* 1 ill* |i|»M i »^iij»ii».,'"f ^ptin^nnvt dmimotk "•••Ui .'i l Ml.l.,«l |,|H| lM-llM

verschillende tijdstippen bepaald (bijvoorbeeld 350 AD 20<br />

, 500 AD 21<br />

of 600 AD 22<br />

).<br />

Het water baande zich een weg naar het veengebied ten noorden van Deven¬<br />

ter, waar de nieuwe geul van de IJssel een crevasse-complex begon uit te<br />

bouwen. Tijdens enkele daarop volgende overstromingen, met een steeds<br />

geringere kritieke opstuwhoogte, omdat geulvorming de waterscheiding<br />

snel en effectief verlaagde, konden geulen in het crevasse-complex zich<br />

doorontwikkelen tot permanent watervoerende geulen en daarmee was de<br />

Gelderse IJssel een feit. 23<br />

Het <strong>deel</strong> van het crevasse-complex tussen Zutphen<br />

en Deventer, ten noorden van het Berkeldal, markeert de doorbraaklocatie<br />

van Rijnwater door de waterscheiding tussen het zuiden en noorden van<br />

het IJsseldal, en daarmee de doorbraaklocatie van de Gelderse IJssel. 24<br />

In<br />

de beginperiode van de IJssel ontwikkelde de hoofdgeul van het crevassecomplex<br />

zich door tot een beddinggordel met meanders. Over het crevassecomplex<br />

hebben zich daarbij oeverwallen ontwikkeld, plaatselijk tot 1,5 meter<br />

dik. In de loop der eeuwen na het ontstaan van de IJssel heeft de rivier zich<br />

diep in de onderliggende sedimenten ingesneden. Hierbij heeft de rivier zich<br />

ook lateraal verplaatst waarbij de oudere onderliggende sedimenten zijn<br />

opgeruimd. Ook de crevasse-afzettingen, afgezet tijdens het ontstaan van de<br />

IJssel, zijn groten<strong>deel</strong>s opgeruimd door latere erosie door de IJssel. Bij een hoge<br />

waterstand van de IJssel stroomde het water over, waarbij klei werd afgezet. De<br />

dekzandvlaktes en dalvormige laagtes werden hierdoor afgedekt met komklei.<br />

Dekzandkoppen steken boven de komvlakte. Mogelijk zijn in het IJsseldal ook in<br />

de middeleeuwen nog duinen opgewaaid. Over de vraag welke duinen dit zijn,<br />

verschillen de bronnen echter. 25<br />

Vanaf de middeleeuwen is door de mens op de ligging van meanders en<br />

nevengeulen van de IJssel ingegrepen. De meandergordel van de IJssel is rond<br />

1308 na Chr. bedijkt. 26<br />

De IJsseldijken liggen <strong>deel</strong>s over de oeverwallen en <strong>deel</strong>s<br />

over aangesneden dekzandkoppen langs de rivier. Delen van het flankerende<br />

crevasse-complex zijn buiten de uiterwaarden bewaard gebleven. Met de<br />

bedijking begon ook de strijd tegen zich al te veel verleggende meanderbochten.<br />

Zo werd in 1357 na Chr. de meander tegenover Zutphen doorgestoken.<br />

27<br />

De bodem in het plangebied bestaat volgens de bodemkaart in het westen uit<br />

kalkloze poldervaaggronden in zavel en lichte klei met grondwatertrap V, waar¬<br />

bij het pleistocene zand begint tussen 40 en 120 cm -mv (code Rn67p). 28<br />

In het<br />

noordoosten bestaat de bodem uit kalkhoudende ooivaaggronden in zware<br />

zavel en lichte klei met grondwatertrap VII (code Rd90A) en in het zuidoosten<br />

uit kalkhoudende ooivaaggronden in lichte zavel met grondwatertrap VII (code<br />

Rd10A). 29<br />

Op grond van eerder <strong>onderzoek</strong> is het de verwachting dat de ondergrond<br />

in het plangebied is opgebouwd uit een pleistocene terrasvlakte. Deze is<br />

vervolgens door de IJssel afgedekt door rivierduinzanden en oeverafzettingen.<br />

De rivierduinzanden zijn afgezet in het Laat Pleistoceen of het Vroeg Holoceen,<br />

de oeverafzettingen zijn afgezet door de IJssel in het Laat Holoceen. 30<br />

Direct<br />

ten westen van onderhavig <strong>onderzoek</strong>sgebied zijn namelijk tijdens een proefsleuven<strong>onderzoek</strong><br />

31<br />

terrasafzettingen aangetroffen, welke zijn verstoord door<br />

EEH3 Inventariserend Veld<strong>onderzoek</strong> 14<br />

20 Volleberg en Stouthamer<br />

2008ab.<br />

21 Cohen et al. 2009<br />

22 Makaske et al. 2008.<br />

23 Cohen et al. 2009<br />

24 Cohen et al. 2009<br />

25 Spek et al .1996, Scholte<br />

Lubberink 1996.<br />

26 Spek et al. 1996.<br />

27 Fermin & Groothedde, 2005;<br />

2006; 2008.<br />

28 Stiboka 1979.<br />

29 Stiboka 1979:<br />

30 Willemse 2004.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!