- Page 2: ENGEL8CHEN TE ROME.
- Page 5 and 6: ENGEL8CHEN TE ROME.
- Page 7 and 8: 4 haar "uitterend sterfbed lag. Wie
- Page 9 and 10: 6 zonder aanzien des persoons, die
- Page 11 and 12: 8 wachten nacht noch dag van daar g
- Page 13 and 14: 10 •dat schrille groen, dat men s
- Page 15 and 16: 12 hij de juiste middelen en de ges
- Page 17 and 18: 14 haar sloeg; de vrouw vergat het
- Page 19 and 20: 16 daaraan slechts door een list ku
- Page 21 and 22: 18 geleiden; ik kom zelf als ik iet
- Page 23 and 24: 20 hospes, op Margaret wijzende,
- Page 25 and 26: 22 lijden voor het Katholieke geloo
- Page 27 and 28: 24 ledekant des ridders, die, zoo h
- Page 29 and 30: 26 geslagen hield, werd teruggescho
- Page 31 and 32: 28 en zeide langzaam, doch met eene
- Page 33 and 34: 30 den strakken ernst harer trekken
- Page 35 and 36: 32 en diepe ontroering genoegzaam u
- Page 37 and 38: 34 van Engeland, is gevallen onder
- Page 39: 36 uwe bescherming, Karre! op de tr
- Page 43 and 44: HOOFDSTUK III. Iemand met een dubbe
- Page 45 and 46: 42 zekere zwaarlijvigheid gaf aan h
- Page 47 and 48: 44 „Ik heb veel gedaan en toch ni
- Page 49 and 50: 46 Een oogenblik woog hij het flesc
- Page 51 and 52: 48 die man haar aan zijne berekenin
- Page 53 and 54: 50 tooneel in Karre's woning heeft
- Page 55 and 56: HOOFDSTUK IV. Het laatste spel. Nab
- Page 57 and 58: 54 heid van dat voorhoofd, zoo onbe
- Page 59 and 60: 56 u liever bij mij zie, dan de and
- Page 61 and 62: 58 mjjn krans is af, laat mij zien
- Page 63 and 64: 60 kleed geleek. Toch deden de groo
- Page 65 and 66: HOOFDSTUK V. Vervolg van het laatst
- Page 67 and 68: lach. 64 „Dat heb ik gedacht," sp
- Page 69 and 70: 66 „Het was niet van uwen wil, da
- Page 71 and 72: HOOFDSTUK VI. Anna Oston. In een de
- Page 73 and 74: 70 Oston vergeten, wier onvoldaanhe
- Page 75 and 76: 72 sterk geweest; maar nu de hinder
- Page 77 and 78: persoon moest zijn, en aan hare Toe
- Page 79 and 80: 76 der wereld naderde, die hem neef
- Page 81 and 82: 78 Camilla schielijk naderde. „Ma
- Page 83 and 84: 80 hij Camilla hem ooit de geringst
- Page 85 and 86: 82 groote vriendschap voor u! En nu
- Page 87 and 88: 84 hebben geoordeeld, dat het tijd
- Page 89 and 90: 86 dien blik niet verdragen konde,
- Page 91 and 92:
88 goedheid, die hij anders met zij
- Page 93 and 94:
90 De eerste deed daarop ook het ho
- Page 95 and 96:
HOOFDSTUK VIII. Na de siësta. In h
- Page 97 and 98:
94 oogen, juist zoo als die van Don
- Page 99 and 100:
96 „Angelo! ik hoor den tred van
- Page 101 and 102:
98 Daar borst het onweder der adell
- Page 103 and 104:
100 leend, evenveel moed als sluwhe
- Page 105 and 106:
HOOFDSTUK IX. Gelaat en masker. „
- Page 107 and 108:
104 nentie zoo ridderlijk is als ee
- Page 109 and 110:
106 hij vreesde te verliezen. Leyce
- Page 111 and 112:
108 had, waarmede het nu, tot eigen
- Page 113 and 114:
110 ging van die vriendschapsbetuig
- Page 115 and 116:
112 zich moedwillig bloot te geven
- Page 117 and 118:
114 ze te verzenden; toch deelde zi
- Page 119 and 120:
HOOFDSTUK X. Ophelderingen. Hoe kor
- Page 121 and 122:
118 digd had, wenschte zij nu toch
- Page 123 and 124:
120 Montalto, met den titel van St.
- Page 125 and 126:
122 om eene vrouw iets te weigeren;
- Page 127 and 128:
124 blankheid had nooit een Italiaa
- Page 129 and 130:
126 willekeur, of met minachting we
- Page 131 and 132:
128 zijt mijn vriend, mijn ware, mi
- Page 133 and 134:
HOOFDSTUK XI. Wat Don Marco is. De
- Page 135 and 136:
132 jonge Prinses, die ook eenzaam
- Page 137 and 138:
134 „En dan zoude ik dit Don Marc
- Page 139:
136 forsch lichaam, eene ziel woond
- Page 142 and 143:
138 denkenden man, zijn mannelijk v
- Page 144 and 145:
140 zijn overgegaan, eene juist nie
- Page 146 and 147:
142 een niet bewezen vermoeden van
- Page 148 and 149:
144 Het was stil in het Yatikaan, t
- Page 150 and 151:
146 weten, hoe weinige er ons nog t
- Page 152 and 153:
148 bleef rusten, dan zeker ware vo
- Page 154 and 155:
150 „Ten laatste," begon de ridde
- Page 156 and 157:
152 zeggen moest? Of hebben wij het
- Page 158 and 159:
154 ook, dat die vrouw onschuldig w
- Page 160 and 161:
156 witten zegeboog werd een der bo
- Page 162 and 163:
158 verbintenissen. Dan, zoover was
- Page 164 and 165:
160 het heestergewas en verliest zi
- Page 166 and 167:
162 zacht zijnen arm wegtrok van on
- Page 168 and 169:
164 ander, om eene zielskwelling to
- Page 170 and 171:
HOOFDSTUK XIV. Eene verzoening en e
- Page 172 and 173:
168 „Met alzoo, Monsignore! dit i
- Page 174 and 175:
170 in staat haar nu de mededeeling
- Page 176 and 177:
172 trouw? Zoo zij dit niet deed, z
- Page 178 and 179:
174 die gaf, zooals de groote Meest
- Page 180 and 181:
176 „Dan moet er eene vergissing
- Page 182 and 183:
178 „Het zal niet noodig zijn, on
- Page 184 and 185:
lr*3CW2£*2£S3ff*2£»3C#3J*3C*3C1
- Page 186 and 187:
182 van de tegenovergestelde zijde
- Page 188 and 189:
184 opmerkelijk, dat ze hier en daa
- Page 190 and 191:
186 En gij, haat gij hem ook?'' vro
- Page 192 and 193:
188 stroomden ons de volksgroepen t
- Page 194 and 195:
190 dat ik het niet ben, maar er zi
- Page 196 and 197:
HOOFDSTUK XVI. Een steek van de wes
- Page 198 and 199:
194 laars en lichtkronen. Ook daar
- Page 200 and 201:
196 was zij bleek als het marmeren
- Page 202 and 203:
198 „Dat is het juist, wat mij nu
- Page 204 and 205:
200 voor de maatschappij, gebukt on
- Page 206 and 207:
202 Anna! Ik zat dan aan uwe voeten
- Page 208 and 209:
204 Ik weet, dat er onder mijne lez
- Page 210 and 211:
206 scheen dus zeker te zijn van zi
- Page 212 and 213:
208 voordeelen gaf. Zijne natuurlij
- Page 214 and 215:
210 u, dat wij het zijn; wie beschu
- Page 216 and 217:
212 hernam de Stadvoogd, die maar a
- Page 218 and 219:
214 goede ridder! gij, mijn volmaak
- Page 220 and 221:
216 gelschman sterk aanziende. Bijn
- Page 222 and 223:
218 Dat was zeker een bitter woord,
- Page 224 and 225:
220 zij hield het sierlijke boek in
- Page 226 and 227:
222 de Heeren Colonna altijd gewees
- Page 228 and 229:
224 ben zonder Scipione, die achter
- Page 230 and 231:
226 verstaan. Zij moest hem niet ke
- Page 232 and 233:
228 „Tot hiertoe heeft ridder Kar
- Page 234 and 235:
230 uwe vertrekken; ik had de stem
- Page 236 and 237:
232 zoo tot u te spreken, wat ik vo
- Page 238 and 239:
HOOFDSTUK XIX. Het schimpschrift. I
- Page 240 and 241:
236 voor den jongen Kerkvorst zoo o
- Page 242 and 243:
238 zuchtigste zoon der Kerk, die z
- Page 244 and 245:
240 een spinrag te verbreken; men g
- Page 246 and 247:
242 wilde bedwelmen voor kwellingen
- Page 248 and 249:
244 nen twijfelen. Toen zij ontwaak
- Page 250 and 251:
246 „Mij ontvluchten? ik u verlat
- Page 252 and 253:
248 laatste bezoek zijn; laat onze
- Page 254 and 255:
250 den ongelukkige, die ook zich z
- Page 256 and 257:
252 „Voorzeker niet," antwoordde
- Page 258 and 259:
254 „O! ik weet het, een groot ma
- Page 260 and 261:
256 biechtvader zien; maar, bij St.
- Page 262 and 263:
258 Men moet toeschouwer geweest zi
- Page 264 and 265:
260 hem ontzegd. Hij mag niet klage
- Page 266 and 267:
262 Sixtijnsche kapel zag Lady Anna
- Page 268 and 269:
264 dolce far niente lokt tot een z
- Page 270 and 271:
266 „Wij zijn onzen camerist veel
- Page 272 and 273:
268 De donkere blos, die Peretti's
- Page 274 and 275:
„Sterf!" riep de eene man. „Ste
- Page 276 and 277:
272 „Voor dit woord zullen de Hei
- Page 278 and 279:
274 „Als gij gewacht hebt, zult g
- Page 280 and 281:
276 „Wat zal ik u antwoorden, mij
- Page 282 and 283:
278 wraak is niet die van den mensc
- Page 284 and 285:
„Ik?" 280 „Gij zelf, de kleine
- Page 286 and 287:
282 Azzo is gewonnen, hij laat u on
- Page 288 and 289:
284 „Hebben wij u niet belast met
- Page 290 and 291:
286 met uitpuilende oogen en sameng
- Page 292 and 293:
288 En toch was hij niet geheel de
- Page 294 and 295:
290 Wij hebben Sixtus alleen gelate
- Page 296 and 297:
292 langer tegen hen, zij zullen u
- Page 298 and 299:
294 de allersmartelijkste te schikk
- Page 300 and 301:
296 moet hem spreken. Hoort gij het
- Page 302 and 303:
298 wij kunnen • niets hebben voo
- Page 304 and 305:
300 „Neen, Heer!" maar mijne kenn
- Page 306 and 307:
302 schoof; doch hare zachte bevend
- Page 308 and 309:
304 houden. Mijn zoon heeft bescher
- Page 310 and 311:
306 onverwacht terug, op een oogenb
- Page 312:
308 daarvoor eene vergiffenis af te
- Page 315 and 316:
310 bruid is zoo weinig voorbereid.
- Page 317 and 318:
HOOFDSTUK XXIV. Een huwelijk en een
- Page 319 and 320:
314 het noodig hadden, en niemand h
- Page 321 and 322:
316 toegegroeid litteeken. En Willi
- Page 323 and 324:
318 Toen Sixtus hun huwelijk inzege
- Page 325 and 326:
Waer is paer van vernuft en van kra
- Page 327 and 328:
323 het verbasterd nageslacht, dat
- Page 329 and 330:
325 hij de boeien heeft geslaakt va
- Page 331 and 332:
327 men ook niet het recht op de It
- Page 333 and 334:
329 glinsterend marmer, door 't zon
- Page 335 and 336:
331 den hem in ketenen geslagen en
- Page 337 and 338:
333 heeft te spreken, in een eenzam
- Page 339 and 340:
harer Kerk, eene daad van onafhanke
- Page 341 and 342:
337 troon te beklimmen, zonderdat d
- Page 343 and 344:
339 van de Eepubliek, met den patri
- Page 345 and 346:
341 van zeldzame stoutheid, met nog
- Page 347 and 348:
343 Baad van Venetië dergelijke ve
- Page 349 and 350:
345 winteren, iets wat hij zeer onr
- Page 351 and 352:
347 voor het ondoenlijke had doen t
- Page 353 and 354:
349 te lenigen; de man, wien men in
- Page 355 and 356:
351 een verlies had geleden, waarva
- Page 357 and 358:
353 Brondolo; zijne bondgenooten br
- Page 359 and 360:
355 En wij weten, dat hunne poging
- Page 361 and 362:
357 •wringen, ware het slechts om
- Page 363 and 364:
359 had gezags en beleids genoeg te
- Page 365 and 366:
361 als deze, deze, dat de gevangen
- Page 367 and 368:
363 „zien vallen, zonder tranen,
- Page 369 and 370:
365 van den Eaad van Tienen het nie
- Page 371 and 372:
367 komst, die zij voorspelden, wer
- Page 373 and 374:
369 woelig en onrustig was geweest
- Page 375 and 376:
371 zoo hij bij het vernemen zijner
- Page 377 and 378:
373 voor het eerst en zonder zelf t
- Page 379 and 380:
375 aan de blijdschap over zijne be
- Page 381 and 382:
377 lijke vrijheid met eene wezenli
- Page 383 and 384:
379 de vermoeienis niet had geacht
- Page 385 and 386:
381 tot hem op, dat hij ze zegenen
- Page 387 and 388:
383 over het in morren zou zijn uit
- Page 389 and 390:
385 het gedenken van de grieven, di
- Page 392 and 393:
387 Hooghartig weerstaat Hij, En nu
- Page 394 and 395:
389 wateren. In dien tusschentijd h
- Page 396 and 397:
391 niet weer naar Venetië zou ter
- Page 398 and 399:
393 strikken van het ongeloof ontko
- Page 400:
396 INHOUD. HOOFDSTUK XII. Bladz. D