15.08.2013 Views

Untitled - Koninklijke Bibliotheek

Untitled - Koninklijke Bibliotheek

Untitled - Koninklijke Bibliotheek

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

79<br />

REDE UITGESPROKEN DOOR DEN ffS> /<br />

RECTOR MAGNIFICUS Dr FRED. MULLER//~ / i<br />

BIJ DE OVERDRACHT VAN HET RECTORAfttfl l<br />

AAN Dr A. W. BYVANCK \ \ $ \<br />

OP 16 SEPTEMBER 1940 *)<br />

Mijne Heren Curatoren, Mevrouw en Mijne Heren Professores<br />

Lectoren, Doctoren en Studenten, voorts Gij allen, die op dezen<br />

dag van Uw belangstelling doet blijken!<br />

Het Academiejaar, dat achter ons ligt, verlatende met dankbaarheid<br />

voor hetgeen het ons bracht of niet ontnam, doch<br />

bovenal voor dit ene, dat het voorbij is, treden wij heden,<br />

niet zonder schroom, een nieuwen cursus binnen. Een sober,<br />

niet een somber verslag van de lotgevallen onzer Universiteit<br />

en pia vota voor haar welstand mogen dezen schroom pogen<br />

tendele te verklaren, tendele op te heffen.<br />

Het jonge jaar was nog geen vier en twintig uren oud,<br />

toen reeds door onze Universiteit een gevoelig verlies geleden<br />

werd: op 19 September 1939 overleed WENSINCK. Een lange ziekte<br />

had het tengere lichaam gesloopt; de krachtige geest, die daarin<br />

woonde, had, na een strijd van maanden, zich gewonnen moeten<br />

geven. Reeds lang wisten wij allen, dat met WENSINCK<br />

een voor onze gemeenschap kostbaar bezit verloren dreigde te<br />

gaan. Een rijk en welgeleed leven ligt thans voor ons, voor de<br />

door hem gediende wetenschap uiterst vruchtbaar, ook voor<br />

het leven onzer Universiteit, vooral door WENSINCK'S toegewijde<br />

zorg voor het Universiteitsfonds, van een omvangrijke betekenis.<br />

Met dankbaarheid denken wij terug aan den man, die in de<br />

zuiverheid van zijn wandel en de stille overgave aan zijn wetenschap<br />

de beste tradities van onze Universiteit belichaamd heeft.<br />

Den 15den Mei 1940 overleed een lid van het Curatorium<br />

onzer Universiteit, mr J. LIMBURG. Sinds 1924 in dit College<br />

zitting hebbende heeft hij aldaar een door hem gezochte gelegenheid<br />

gevonden ook onze Universiteit de vruchten te verzekeren<br />

van zijn vlug en helder verstand, van zijn grote ervaring<br />

op onderwijsgebied, van de vele qualiteiten, waarover deze geest<br />

beschikte; ook hierin werd hij naar Leiden geleid door een trouwe<br />

liefde voor de eigen Alma Mater, die hem tot het laatste toe<br />

3<br />

) Op verzoek van den Rector Magnificus werd dit stuk in de nieuwe spelling<br />

gegeven.


80<br />

dierbaar was gebleven. Weliswaar zal in den kring van het<br />

Curatorium zelf het inzicht helderder zijn in hetgeen LIMBURG<br />

voor Leidens Palladium tot stand bracht of hielp brengen,<br />

doch mij persoonlijk geeft de herinnering aan de diepe en ideële<br />

gehechtheid aan ons onderwijs, zich uitend in de sfeer van het<br />

Nederlandsch Lyceum, dat hij mede hielp stichten en welks President-Curator<br />

hij tot het einde, gedurende meer dan dertig<br />

jaren, gebleven is, de overtuiging, dat hij ook de belangen onzer<br />

Universiteit met toewijding heeft gediend.<br />

Een dag later eiste de dood opnieuw een slachtoffer: op<br />

16 Mei ontviel ons onze oud-collega KAN, die sinds 1907 als<br />

buitengewoon, van 1920 af als gewoon hoogleraar in de keel-,<br />

neus- en oorheelkunde aan onze Universiteit verbonden is geweest.<br />

Sedert jaren had hij zich uit zijn drukke praktijk teruggetrokken,<br />

niet intussen uit den drukken, hem nooit drukkenden<br />

omgang met vrienden en kennissen in Leiden, voor wie zijn<br />

zonnige hartelijkheid een bezit was geworden, waarvan zij geen<br />

afstand konden doen. Onze medische faculteit wist, wat zij aan<br />

haar vroeger medelid verschuldigd was: KAN had hier voor<br />

het hem toevertrouwde klinische onderwijs velerlei baanbrekend<br />

werk moeten verrichten; met de tropen bekend had hij als eigen<br />

werkterrein ter ontginning het Instituut voor Tropische Geneeskunde<br />

gekozen, waarvoor hij in geregelde samenwerking met<br />

zijn vriend en collega FLU den inzet van zijn grote energie<br />

gegeven heeft. Juist dit jaar bestond de gelegenheid hem en<br />

dit zijn werk in dankbaarheid te gedenken. Ook hij Iaat een<br />

goede herinnering na.<br />

Nog andere slachtoffers eiste de dood: bij het onderwijs<br />

betrokken waren dr E. MARX, privaat-docent bij de oogheelkunde<br />

en T. A. KANDOU arts, hoofd-assistent voor de neurologie,<br />

die op 19 Juli overleed. Ook de kring der studenten bleef niet<br />

gespaard: overleden zijn mej. M. VAN GELDEREN, mej. C. A.<br />

JANSSE, J. H. L'ORTYE, DURK ROLLEMA. Is het ieder jaar weer<br />

opnieuw een ontroerend ogenblik, wanneer onze gedachten een<br />

wijle stil staan bij hen, die op jeugdigen leeftijd ons, den ouderen,<br />

zijn voorgegaan naar dat Rijk, waarvan men weet dat niemand<br />

terug kan keren, dit jaar bracht ons het schokkend bericht,<br />

dat de dienst voor het Vaderland ook van zes onzer Studenten<br />

het hoogste offer vroeg, dat een mens kan brengen, het offer<br />

van zijn leven. Met eerbied noem ik U hun namen: het zijn<br />

de namen van J. JULSING, J. A. METZ, P. RINK, J. J. LE ROY,<br />

R. E. VELLEMAN, C. baron DE VOS VAN STEENWIJK. „Het Vader-


,X1<br />

landt ghetrouwe blijf ick tot in den doet": wij peilen plotseling<br />

de diepte, waaruit het Wilhelmus is omhoog gerezen; het is ons<br />

als hadden wij het nooit gehoord, noch zelf gezongen. Moge dan<br />

hun zelf evenals hun naastbestaanden het vast vertrouwen niet<br />

gewankeld hebben, dat ook dit, totale, offer niet vergeefs gebracht<br />

zal blijken!<br />

Een droevig ongeval, een verkeersongeluk overkwam op 31 Mei<br />

den conservator van het Rijksherbarium, dr J. TH. HENRARD,<br />

tengevolge waarvan hij het rechteroog heeft moeten missen.<br />

Minder droevig, slechts weemoedig stemt het, dat twee onzer<br />

collega's bij het bereiken van den 70-jarigen leeftijd door de<br />

„harde wet" gedwongen zouden worden hun ambt neer te leggen,<br />

PH. S. VAN RONKEL en P. C. T. VAN DER HOEVEN. Weliswaar<br />

ontvingen beiden naast de officiële gelukwensen hun door den<br />

Rector uit naam van den Senaat aangeboden zeer vele bewijzen<br />

van persoonlijke genegenheid uit den kring hunner vakgenoten.<br />

Doch dit alles bleef strikt persoonlijk, doordien in de ambtelijke<br />

sfeer de Regering althans op VAN RONKELS vernieuwde krachtsinspanning<br />

een beroep zal moeten doen: de tijdsomstandigheden<br />

een beletsel vormend voor het regelmatig vervullen van de<br />

door zijn heengaan ontstaande vacature, heeft hij zich bereid<br />

verklaard, voorlopig met de uitoefening van zijn ambt voort<br />

te gaan. Onze dank voor deze door hem betoonde bereidwilligheid<br />

is even vanzelfsprekend als onze vreugde, dat zij<br />

beiden, VAN DER HOEVEN na een ambtsvervulling van 37 jaren,<br />

VAN RONKEL na een carrière van 45 jaar, waarvan 20 in de<br />

tropen werden doorgebracht, nog gezond en opgewekt in ons<br />

midden verkeren. Wie VAN DER HOEVEN met de beheersende<br />

rust hem eigen, vroeg of laat, door de woelige Stationsweg<br />

ziet fietsen, houdt de rechtopgaande gestalte, toonbeeld, ook<br />

voor het jongere geslacht, van rechtschapenheid in eigenlijken zin,<br />

in dankbare herinnering vast, beseffend, hoe gezond men zelf<br />

kan blijven, wakend over anderer ziekbed. Mijn opvolger<br />

zal de gelegenheid gaarne aangrijpen op beider Leidse periode<br />

nog terug te komen.<br />

Ook dr W. P. JORISSEN, sinds 1908 lector in de anorganische<br />

en physische scheikunde, bereikte den zeventigjarigen'leeftijd,<br />

die hem tot het neerleggen van zijn ambt noopte. Hem eveneens<br />

heeft het Senaatsbestuur op den bewusten dag met het<br />

bereiken van dezen tegenwoordig niet meer hogen leeftijd<br />

gelukgewenst. Gelijk de beide zo juist genoemde docenten<br />

6


82<br />

verheugt ook JORISSEN zich in het volledig bezit van zijn werkkracht<br />

en gezondheid, zózeer dat voor hem de rust, hem thans<br />

wenkend na een welbesteed leven, wellicht minder aantrekkelijkheid<br />

bezit, dan tijdgenoten zich wel kunnen voorstellen, voor<br />

wie de vervulling van hun taak tot het einde toe het woord tot<br />

werkelijkheid heeft gemaakt, dat de laatste loodjes het zwaarst<br />

wegen.. Onze beste wensen vergezellen hem in deze nieuwe<br />

periode zijns levens.<br />

Wat de dood of de even onverbiddelijke bepaling der wet<br />

ons ontnam, werd ook in den afgelopen cursus met nieuwe<br />

krachten aangevuld.<br />

Niet minder dan zeven hoogleraren gaven door het uitspreken<br />

ener inaugurele oratie op het gewijde uur van den Vrijdagnamiddag<br />

aan het begin van den nieuwen cursus het karakter van<br />

University-extension in den vorm van een monumentaal week-end:<br />

Den reizang opende dr Z. W. SNELLER, vanaf 1922 gewoon<br />

hoogleraar aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool<br />

te Rotterdam, sinds 1932 te Leiden belast met het geven van<br />

voordrachten, thans benoemd tot bijzonder hoogleraar in de<br />

economische geschiedenis van wege het Leidsch Universiteitsfonds,<br />

met een oratie op 6 October over „De economische geschiedenis<br />

in hare betrekking tot economie en geschiedenis".<br />

Als leerling en opvolger van DE BLÉCOURT trad den 13den<br />

October op mr W. VAN ITERSON, sprekend over „Willig decreet<br />

in Holland en Zeeland".<br />

Dr A. DE BUCK, die reeds op 9 Mei zijn ambt van eersten<br />

buitengewonen hoogleraar in de Egyptologie aanvaardde, en<br />

den dag daarop dat in de geschiedenis van de antieke godsdiensten,<br />

het laatste als opvolger ten dele van KRISTENSEN,<br />

liet daarop 20 October een inaugurele oratie volgen over: „De<br />

godsdienstige opvatting van den slaap inzonderheid in het<br />

oude Egypte".<br />

Hem volgde in de rij der nieuwe dignitarissen mr C. WEST-<br />

STRATE, den 27en October een rede uitsprekend over „Welvaart<br />

en economie."<br />

Als opvolger van VOGEL trad in onzen kring binnen dr F. B. J.<br />

KUIPER, die 24 November een redevoering hield over „De<br />

Goddelijke Moeder in de Voor-Indische religie".<br />

Na de Kerstvacantie voegde zich bij hen als voortzetter van<br />

HOLLEMAN'S werk dr V. E. KORN; zijn op 19Januari 1940<br />

voorgedragen oratie droeg tot titel: „De wetgeving der Indonesische<br />

volksgemeenschappen".


83<br />

Als laatste der Pleiaden verscheen in den wetenschappelijken<br />

kosmos dr J. H. KRAMERS, sinds 1922 als lector in het Perzisch<br />

en Turksch aan onze Universiteit verbonden, wien wij het na<br />

het aanhoren zijner rede gaarne vergaven, dat hij in strijd met<br />

Leidse mores reeds den dag onmiddellijk volgende op den Diés<br />

oreerde, en wel over: „De Taal van den Koran".<br />

Ook andere academische docenten maakten een aanvang<br />

met hun werkzaamheden: op 19 Januari gaf dr J. POPKEN,<br />

privaat-docent bij de Faculteit der Wis- en Natuurkunde, een<br />

openbare les over „De ontwikkeling van het getalbegrip";<br />

24 Januari verblijdde dr N. TINBERGEN, lector in de experimentele<br />

en propaedeutische dierkunde bij dezelfde Faculteit<br />

ons met het thema „Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is";<br />

hen volgde dr E. VAN HINTE, 14 Februari, die als privaatdocent<br />

in de sociale en economische aardrijkskunde bij de<br />

Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte een openbare les<br />

wijdde aan de betekenissen dezer vakken. Wij verheugen<br />

ons, wat dezen laatste aangaat, erover, dat nu althans iets<br />

voor de Aardrijkskunde zij het ook slechts in den vorm van<br />

een privaat-docentschap bereikt is; voor een vak als de<br />

Geographie is dit in het tegenwoordig tijdsbestek echter nog<br />

veel te weinig; de toekomst zal ook hierin zeker verandering<br />

moéten brengen!<br />

Tegenover dezen allen stond de heer A. J. LIEVEGOED, die enige<br />

jaren colleges over het dagbladwezen heeft gegeven, aan welke<br />

voordrachten op zijn verzoek thans een einde is gekomen.<br />

Een bijzonder professoraat in de Vondelstudie kwam tot stand,<br />

waarvoor werd aangewezen dr W. J. M. A. ASSELBERGS.<br />

Als opvolger van JORISSEN werd in het lectoraat boven reeds<br />

vermeld inmiddels benoemd dr J. A. A. KETELAAR.<br />

Een nieuw privaat-docentschap werd in het leven geroepen<br />

door de toelating van dr A. A. PRINS, die als zodanig onderwijs<br />

zal geven in de Engelse taalkunde. De elkander thans aanvullende<br />

werkzaamheid van dr D. G. VAN DER VAT en dr PRINS<br />

geeft nu tenminste voor het Engels een grondslag, waarop<br />

spoedig erkenning van dit vak als docendum van Rijkswege<br />

aan de Rijksuniversiteit moge geschonken worden. Van de<br />

drie aangrenzende moderne talen ontbreekt dan nog het Duits:<br />

monendos moneo.<br />

Dr P. A. DIETZ, tot nog toe privaat-docent in de parapsychologie,<br />

verzocht intrekking van zijn venia docendi welke, door<br />

dr K. H. E. DE JONG is aangevraagd en verkregen.


84<br />

Ten aanzien van jubilea in dezen cursus mogen wij hier<br />

volstaan met de korte vermelding, dat onze beide collega's<br />

BLANKSMA en HUIZINGA den dag herdachten, waarop zij 25 jaar<br />

geleden in ons midden hun ambt aanvaardden. Senaat en Faculteit<br />

lieten niet na hun op dien dag een welgemeenden gelukwens<br />

te doen toekomen.<br />

Diezelfde gelegenheid grepen beide instanties gaarne aan,<br />

toen zij JELGERSMA complimenteerden naar aanleiding van<br />

diens tachtigsten verjaardag.<br />

De Rector pleegt bij gouden en diamanten doctoraten aan hen,<br />

die zo hogen leeftijd bereiken, namens den Senaat een gecalligrafeerden<br />

gelukwens te zenden; dit jaar mocht hij dit, wat de<br />

laatste categorie betreft, doen aan mr D. FOCK, mr C. B.<br />

NEDERBURGH, Dr A. PEKELHARING; tot de eerste groep van<br />

doctoren, wien een Viridis Senectus beschoren was behoorden<br />

niet minder dan vijftien oud alumni: het zijn de bezitters<br />

derSummi Honores H. L. BLOEMEN WAANDERS, G. S. BRANTSMA,<br />

J. M. DUTILH, J. VAN DER FEEN, G. L. MENS FIERS SMEDING,<br />

J. VAN DER HOEVEN, I. H. HÖFELT, E. A. KLOBBIE, J. KRUSE-<br />

MAN, H. W. VAN DER MEY, C. M. H. MINDEROP, H. G. F.<br />

MOCK, P. POLVLIET, L. VAN PRAAG, P. YSSEL DE SCHEPPER.<br />

Tot de geschiedenis der Universiteit behoren enkele mutaties,<br />

die kort vermeld mogen zijn:<br />

KROM werd benoemd tot Voorzitter der nieuwe Rijkscommissie<br />

voor het Oudheidkundig bodemonderzoek in Nederland.<br />

Het Oostersch Instituut zag jhr mr A. C. D. DE GRAEFF als<br />

Voorzitter optreden; tevens werd hij Voorzitter van het Leidsch<br />

Universiteitsfonds, het laatste in de plaats van mr P. A. V.<br />

baron VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, die vele jaren zich in<br />

dezelfde functie voor dit Fonds uiterst verdienstelijk heeft<br />

gemaakt: een woord van welgemeenden dank is uit dien hoofde<br />

hier zeer zeker op zijn plaats. In den loop van den cursus trad<br />

KROM als Secretaris van den Universiteitsraad op.<br />

Mr F. D. E. VAN OSSENBRUGGEN trad af als Bestuurslid van<br />

het Oostersch Instituut en werd als zodanig vervangen door<br />

dr A. D. A. DE KAT ANGELINO.<br />

Ook in het Bestuur der Adatrechtstichting, waarvan HOLLE­<br />

MAN voorzitter en secretaris was, werd deze als Voorzitter opgevolgd<br />

door collega J. J. SCHRIEKE, als Secretaris door collega<br />

V. E. KORN; HOLLEMAN had zich met de hem eigen toewijding<br />

ook aan dit werk gegeven, waarvoor hem op deze plaats de<br />

dank gebracht moge worden, dien hij heeft verdiend.


85<br />

J. W. MULLER, curator der Bibliotheca Thysiana, nam als<br />

zodanig ontslag; als zijn opvolger werd aangewezen collega<br />

J. DE VRIES. In de daartoe vereiste vergadering van Rector<br />

en Seniores werd den aftredenden Curator door den Rector<br />

onze dank gebracht voor zijn beheer.<br />

In de drie vacatures, die WENSINCK'S overlijden deed ontstaan,<br />

werd voorzien, doordat in de Commissie van Uitvoering van<br />

het Leidsch Universiteitsfonds dr KROM, in de orgelcommissie<br />

dr VAN GRONINGEN, in de de Goeje-stichting dr J. H. KRAMERS<br />

werd benoemd.<br />

!n de reeks personalia moge vermelding vinden, dat de Secretaris<br />

van Curatoren, mr P. J. IDENBURG in de maand December<br />

van een tweede, welgeslaagde buitenlandse reis naar Afrika,<br />

vooral naar Zuid-Afrika terugkeerde, alwaar hij voor het aanknopen<br />

van betrekkingen en steviger bevestigen van reeds<br />

bestaande relaties tussen de stamverwante volken ginds en<br />

in Nederland met voldoening werkzaam was geweest.<br />

Ook voor onze Universiteit belangrijk was de expeditie,<br />

waartoe het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap het<br />

initiatief nam en waarvoor de steun der Nederlands-Indische<br />

Regering verkregen werd. Voorbereid en geleid is deze reis<br />

naar het bergland van Nieuw-Guinea door den heer C. C. F. M.<br />

LE Roux, Conservator van het Rijksmuseum voor Volkenkunde<br />

alhier; onze collega BOSCHMA trad als zoöloog op, als geoloog<br />

behoorde dr R. IJZERMAN tot den staf. Tussen Juni en<br />

November werden zeer belangrijke resultaten verkregen voor<br />

anthropologie, fauna en flora van dit gebied: het rijke verzamelde<br />

materiaal, door dit Genootschap afgestaan, is voor het<br />

ethnographische gedeelte reeds in het Rijksmuseum voor<br />

Volkenkunde geplaatst, de voor onderzoekingen van zoögeographischen<br />

aard zeldzame verzamelingen op zoölogisch gebied<br />

zullen later volgen. In de zomermaanden gaf een tentoonstelling<br />

in het Rijksmuseum voor Volkenkunde reeds een goeden<br />

indruk van de cultuur dezer nog in het stenen tijdperk levende<br />

Bergpapoea's.<br />

De Vereniging Instituut voor Tropische Geneeskunde zou in<br />

normale omstandigheden op luisterrijke wijze haar 25-jarig bestaan<br />

gevierd hebben; thans konden vergadering en receptie helaas<br />

niet worden gehouden, zodat onzerzijds met een schriftelijken<br />

gelukwens moest worden volstaan. Een monumentaal boekwerk<br />

aan de herdenking van den succesvollen arbeid gewijd kon evenwel<br />

worden uitgegeven; het bewaart en verlevendigt voor beter


86<br />

tijden het werk hier verricht ten bate van de overzeese gewesten<br />

en patria.<br />

Op verschillende wijzen hebben wederom in den afgelopen cursus<br />

Leidse docenten, gevend en ontvangend, ook buiten Leiden,<br />

van het werk en den naam onzer Universiteit doen gewagen.<br />

Op verzoek van prof. GRÉGOIRE te Brussel hield collega<br />

ANTONIADES aldaar in Januari een voordracht over de Griekse<br />

liturgie; BÖHL hield lezingen in Antwerpen en Leuven; de<br />

privaat-docent dr J. B. D. DERKSEN, die terugkeerde van een<br />

zevenmaandse studiereis door de Verenigde Staten, nam aldaar<br />

aan congressen deel en gaf in Colorado Springs en Philadelphia<br />

enkele voordrachten over resultaten van eigen onderzoek;<br />

eveneens in Amerika gaf de privaat-docent H. E. ENTHOVEN<br />

in April een reeks colleges in Minnesota en Minneapolis; ESCHER<br />

hield in Februari een drietal voordrachten te Luik; ook LAM<br />

keerde aan het eind van den vorigen cursus uit Amerika terug,<br />

waar hij instituten bezocht en connecties aanknoopte; VAN WIJK<br />

ontving een uitnodiging de tweede helft van den cursus 1939—40<br />

Slavisch te doceren aan de Columbia University, welke uitnodiging<br />

hij echter niet heeft aangenomen.<br />

Gaan wij thans over tot het tweede punt, tot hen, die van<br />

elders erkenning hunner verdiensten oogstten, dan moge ervan<br />

gewaagd worden, dat CROMMELIN benoemd werd tot lid der Hollandsche<br />

Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem; dat<br />

GORTER benoemd werd tot Honorary Fellow of the American<br />

Academy of Pediatrics — GORTER is de eerste als zodanig<br />

benoemd —, tot Buitenlandsch Correspondeerend Lid van de<br />

<strong>Koninklijke</strong> Vlaamsche Academie voor Geneeskunde en tot<br />

Lid van de Nederlandsche Akademie van Wetenschappen; dat<br />

HUIZINGA benoemd werd tot lid van het <strong>Koninklijke</strong> Deensche<br />

Gezelschap der Wetenschappen, gelijkstaande met de Akademie,<br />

en tot lid van de <strong>Koninklijke</strong> Vlaamsche Academie van Wetenschappen<br />

te Brussel; dat J. VAN DER HOEVE benoemd werd tot<br />

Buitenlandsch Lid der <strong>Koninklijke</strong> Vlaamsche Academie; dat<br />

JORISSEN benoemd werd tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen<br />

Leeuw; dat KEESOM werd benoemd tot lid der <strong>Koninklijke</strong><br />

Vlaamsche Academie van Wetenschappen, Letteren en<br />

Schoone Kunsten; dat J. DE VRIES benoemd werd tot Corresponderend<br />

Lid van de „Suomalais-Ugrilainen Seura" te Helsinki.<br />

Collega S. E. DE JONGH ontving van de Rockefeller Foundation<br />

een belangrijk stipendium. De hoofdassistent aan het Rijks-


87<br />

herbarium, dr S. J. VAN OOSTSTROOM, werd in het genot gesteld<br />

van een toelage uit het Buitenzorg-fonds.<br />

Aan buitenlandse representatie was dit jaar uit den aard der<br />

zaak armer dan zijn voorgangers. De viering van het 200-jarig<br />

bestaan der Zweedse Academie, da't met groten luister herdacht<br />

zou worden in September 1939, was door den inmiddels ingetreden<br />

oorlogstoestand onmogelijk geworden; in de plaats van een<br />

persoonlijke vertegenwoordiging door den Rector trad thans<br />

een in het Latijn gestelde uitvoerige gelukwens. Hetzelfde gold<br />

van het Congres du monde portugais, op 1 Juli en vlg. te houden,<br />

waarop HUIZINGA zich bereid verklaard had de Leidse<br />

Universiteit te vertegenwoordigen. Het naderende Tweedeeeuwfeest<br />

der University of Pennsylvania in September 1940<br />

geeft al evenmin gelegenheid tot vertegenwoordiging, zodat<br />

men ook hier met een schriftelijken Latijnsen gelukwens heeft<br />

moeten volstaan.<br />

Blijven wij in kleiner kring, met trots mogen wij zeggen, in<br />

eigen kring, dan verdient vermelding, dat wij de herdenking<br />

der geboorte van JOSEPHUS JUSTUS SCALIGER, dien princeps<br />

philologiae et historiae, op 5 Augustus 1540, die wij in September<br />

hadden willen vieren, ook niet konden laten doorgaan, terecht<br />

menende, dat in het kader van dezen tijd zulk een herdenking<br />

kwalijk zou passen.<br />

Daarmede zijn wij in den kring der voordrachten aan deze<br />

Universiteit getreden. Enkele, die rechtstreeks met de studentenmaatschappij<br />

samenhingen, mogen weldra ter sprake komen;<br />

hier bepalen wij ons tot de andere lezingen.<br />

Vanwege het Centraal Bureau voor • de Statistiek werden<br />

wetenschappelijke voordrachten te Leiden georganiseerd.<br />

Bijzondere vermelding verdienen de pogingen van het Leidsch<br />

Universiteitsfonds de voordrachten, door VAN VOLLENHOVEN<br />

in het leven geroepen onder den titel Studium Generale en als<br />

onderdeel van de veelomvattende taak van het Leidsch Universiteitsfonds<br />

georganiseerd, ook in dit jaar te laten houden: in<br />

een drietal lezingen heeft gedurende de maand Februari HUIZINGA<br />

met de qualiteiten die wij van hem kennen „Patriotisme en<br />

Nationalisme in de Europeesche Geschiedenis tot het einde<br />

der 19e Eeuw" behandeld.<br />

Daarmede naderen wij reeds de jongere generatie, die onze<br />

Universiteit bevolkt, die der Studenten. Want hetgeen ik thans te<br />

vermelden heb, de voordrachten door prof. dr H.J. Pos, hoogleraar<br />

aan de Universiteit van Amsterdam, in het Groot Auditorium


SX<br />

gehouden, zijn voor een belangrijk gedeelte aan het initiatief<br />

der studiosi te danken. Reeds bij de Rectoraatsoverdracht in<br />

1938 heeft de toenmalige Rector BARGE trachten weer te geven,<br />

wat in dezen als wensen bij de jongere generatie leefde (Jaarboek<br />

1938 blz. 100 vlg.), daarbij de destijds geuite vraag der studenten<br />

herhalend: „Moet zij, de vakstudie niet aangevuld worden met<br />

inzicht in het onderling verband der verschillende wetenschappen?"<br />

en haar beantwoordend met een uitvoerige verwijzing,<br />

liggend in de richting der philosophie. Na een door de<br />

studenten in den toen volgenden cursus verkeerd aangepakte<br />

poging is thans een betere opzet, in vele opzichten zelfs uitnemend,<br />

geslaagd. Toen na de laatste der vijf boeiende voordrachten<br />

door Pos gehouden in November en December 1939<br />

over „De Filosophie der Wetenschappen" — sindsdien in druk verschenen<br />

— de Rector hem den dank van het steeds talrijker, aandachtig<br />

gehoor bracht, had hij den indruk de tolk te zijn ener<br />

wel zeer zeldzame eensgezindheid ten aanzien van de vraag,<br />

of déze poging geslaagd was en een herhaling, indien mogelijk,<br />

OVERZICHT DER INSCHRIJVINGEN 1939—1940.<br />

totaal der ° r<br />

l<br />

"Je vrouwelijke voor enkele<br />

FACULTEIT ingeschrea<br />

ingeschre- lessen ingevenen<br />

° e n e n venen I schrevenen<br />

Godgeleerdheid 133 34 22 I 1<br />

Rechtsgeleerdheid 346 147 132 9<br />

Geneeskunde 918 174 204 1<br />

Wis- en natuurkunde 351 81 108 4<br />

Letteren en wijsbegeerte...:. 232 82 128 45<br />

Rechten en letteren 244 86 36 1<br />

Tezamen 2224 604 630 61<br />

In den cursus 1938—1939 waren<br />

de totalen j 2417 609 628 59<br />

PROMOTIËN<br />

FACULTEIT | Totaal j M. V.<br />

Godgeleerdheid 4 waaronder 3 1<br />

Rechtsgeleerdheid i 6 „ j 6 (1 c. I.)<br />

Geneeskunde I 12 _ j 10 2<br />

Wis- en natuurkunde.... 17 „ 1 4 3<br />

Letteren en wijsbegeerte.. 1<br />

12 »<br />

1 0<br />

( 4 c<br />

5! 43 8<br />

-<br />

2


89<br />

dan zeer gewenst moest heten. Een woord van hulde worde hier<br />

uitgesproken voor dit heugelijk initiatief, van de studentenfaculteiten<br />

uitgegaan.<br />

Zo vormen tevens deze voordrachten reeds een ongezochten<br />

overgang tot het laatste gedeelte der personalia, de studenten.<br />

De verhouding immers van den Senaat tot het College van<br />

Curatoren geeft den Rector dit jaar geen aanleiding tot bijzondere<br />

opmerkingen.<br />

Vooraf mag met een enkel woord worden vastgesteld, dat de<br />

lessen in de didaktiek zowel in de natuurphilosophische als in de<br />

letterkundige Faculteit nu ook van Rijkswege haar vasten vorm<br />

gekregen hebben. Na jaren langen strijd en veel voorbereiding<br />

is nu eindelijk deze onbegrijpelijke achterstand verdwenen.<br />

Het aantal ingeschrevenen, dit jaar 2222 (tegenover 2417 in<br />

den vorigen, 2460 in den daaraan voorafgaanden cursus) is<br />

evenmin het werkelijke aantal studenten als in vroeger jaren.<br />

Het aantal vrouwelijke is nauwkeurig gelijk gebleven n.1. 628,<br />

het aantal voor de eerste maal ingeschrevenen, 604, is slechts<br />

5 lager dan dat van den vorigen cursus. Het verschil van bijna<br />

200 studenten vindt dus en begrijpelijk zijn oorzaak in de mobilisatie,<br />

die juist reeds aan de Universiteit verbonden studenten<br />

aan hun werk en opleiding heeft onttrokken.<br />

Promoties hadden ook dit jaar, in aanmerking genomen de<br />

bijzonder moeilijke omstandigheden, in bevredigend aantal plaats.<br />

Kon BARGE, ongeëvenaard, als top-scorer der promotie-competitie<br />

met begrijpelijken trots, al bleef dan een century hem ontzegd,<br />

wijzen op 89, met collegiaal medelijden gewagend van zijn voorganger,<br />

die het, alzo sprak hij, „ongunstig aantal" vaii 51 promovendi<br />

onder den hamer bracht, sinds BARGE trad een daling<br />

in, waarvan wij geneigd zijn de oorzaak elders te zoeken dan<br />

in angst der promovendi voor den — al of niet majestueuzen —<br />

Bargiaansen ritus der „Commissie uit den Senaat": rijzend,<br />

zich het hoofd dekkend, ontdekkend en weer omlaag dalend.<br />

Indien ik zelf het, eilacie, dit jaar niet verder bracht dan 51<br />

promotie-runs, ducht ik geen herhaald „ongunstig", oordeel veeleer<br />

dit getal heugelijk in de benarde tijden, die wij beleefden.<br />

Het begin van den cursus kwam ditmaal in tweeërlei opzicht<br />

op gelukkige wijze tot stand. Verschillende Faculteiten hebben<br />

het studiejaar in een gemeenschappelijke bijeenkomst van<br />

studenten met hun hoogleraren geopend, waarin dan een der<br />

Academische docenten ter inleiding een algemene beschouwing<br />

ten beste gaf, waarvoor de studie der studenten in ruimsten zin,


90<br />

ook hun vorming in de Academiejaren, de stof leverde. Mijn<br />

herinnering aan de wijze, waarop in de Faculteit der Letteren<br />

dit geschiedde bij monde van VAN WIJK, èn de berichten, die<br />

mij uit andere Faculteiten bereikten, wettigen mijns inziens<br />

de hoop, dat dit goede gebruik bestendigd zal worden.<br />

Door de studenten werd voorts dé wens uitgesproken, dat<br />

nog tijdens de verschillende novitiaatsperioden een gemeenschappelijke<br />

plechtige Incorporatie — de woordvondst is van<br />

collega KROM — aan hen, die voor de eerste maal werden<br />

ingeschreven, zou worden voltrokken door den Rector Magnificus<br />

in het Groot Auditorium. Een zeker vruchtbare gedachte<br />

werd hiermede voorgedragen, waaraan de Rector gaarne uitvoering<br />

heeft gegeven; de toespraak door hem op 21 September<br />

1939 tot de Eerstejaars-studenten gehouden en met gemeenschappelijken<br />

zang besloten, werd op verzoek vermenigvuldigd<br />

en aan de aanwezigen voor het einde van hun novitiaat namens<br />

den Academischen Senaat ter hand gesteld. Ook deze eerste<br />

poging, waarvoor opnieuw den Studenten de eer en voldoening<br />

toekomt en hier worde toegebracht, zal, indien personen en<br />

omstandigheden dit mogelijk doen schijnen, worden herhaald.<br />

In dit verband moge ook vermelding vinden, dat op initiatief<br />

van het L. S. C. een smakelijk werkje, door Corpsleden<br />

geschreven, werd samengesteld, bestemd allen nieuw-ingeschrevenen<br />

zo spoedig mogelijk die (in)wijding te doen ontvangen<br />

waardoor zij open mogen staan voor de geheime bekoring van<br />

Leiden als studerende en „studente" stad. Met veel probate<br />

middelen in juiste dosering, bijv. de systematische betreding<br />

van Leidens Via Sacra, de Breestraat, wordt hier overtuigend<br />

en vlot gecolporteerd. Het smeue, goed geschreven boekske<br />

zal, weer anders dan dictaat en studiehandboek, ook door de<br />

faculteitsbijdragen der hoogleraren, een „handleiding voor de<br />

eubiotiek" van den Leidsen Student worden.<br />

In het achter ons liggende moeilijke en duistere jaar leefde er<br />

meer nog aan wensen en meer aan initiatief bij de Leidse Studenten.<br />

Versterking van het gevoel van saamhorigheid, verdieping van<br />

individu en groep ten aanzien van nijpende vragen omtrent levenshouding<br />

en wereldbeschouwing, door den oorlog rondom ons<br />

heen gesteld, deden zich als behoeften gelden, die gedurende<br />

twee dagen in December leidden tot de zgn. „Academiedagen".<br />

Na een inleidend woord van den Praeses Collegii BEELAERTS<br />

VAN BLOKLAND heeft de Rector deze bijeenkomst met een<br />

korte rede geopend, waarop prof. mr A. C. JOSEPHUS JITTA


91<br />

sprak over „Het Nederlandsche Volk", mr dr J. VAN WALRÉ<br />

DE BORDES over „De roeping van Nederland in de Volkerengemeenschap",<br />

mr J. LINTHORST HOMAN over „Gemeenschapszin".<br />

Nabesprekingen verhoogden het nuttig effect dezer voordrachten,<br />

die in druk verschenen onder den titel „Nederland in<br />

Oorlogstijd".<br />

Dit jaar bracht voorts niet minder dan drie lustra. De V.V.S.L.,<br />

Nederlands grootste studentenvereniging, sloot haar achtste<br />

Lustrum op eenvoudige wijze af door een herdenking, die beter en<br />

oprechter hulde vormde aan de beste qualiteiten der jonge vrouw,<br />

dan luisterrijker viering in dezen tijd geweest zou zijn. Op de<br />

hoofdplechtigheid dezer herdenking in de kerk volgde een receptie<br />

in het patriciërshuis aan het Rapenburg, die door het wilsheroïsme<br />

der met levensgevaar binnendringenden en met engelengeduld<br />

wachtenden een ontroerend getuigenis aflegde, welk een plaats<br />

de V.V.S.L. in de harten van Leidens burgerij inneemt.<br />

Aan de overzijde van het Rapenburg vierde ook de Unitas<br />

Studiosorum Lugduno-batava haar Lustrum met een programma,<br />

waarin het wetenschappelijk gedeelte en het amusement in<br />

evenwicht waren aangebracht. Hier evenals bij de V.V.S.L.<br />

vonden Rector en Secretaris gelegenheid de goede wensen van<br />

den Academischen Senaat uit te spreken.<br />

Het laatste Lustrum reeds in den zomer, dat waarmede het<br />

L.S.C. pleegt de stichting der Universiteit zelve te herdenken,<br />

moest, na een voorbereiding, die om de figuur van MARNIX VAN<br />

SINT ALDEOONDE gegroepeerd een geslaagde en imposante viering<br />

van den 365sten Diés Natalis onzer Universiteit scheen te beloven,<br />

door de omstandigheden vervallen. Op den bepaalden<br />

wens der studenten werd echter besloten een uitzondering te<br />

maken voor de plechtigheid in de Pieterskerk, die, ook vroeger<br />

reeds tweemaal doch dan des avonds, uit- of inluiding van de feestweek<br />

had gebracht. De bijeenkomst had op 26 Juni, ditmaal des<br />

middags, plaats; na een inleidend woord van den Praeses Collegii,<br />

den heer FABIUS, sprak de Rector Magnificus de herdenkingsrede<br />

uit, waarna de President-Curator de bijeenkomst met een korte<br />

rede sloot. Ook ditmaal verleende het Collegium Musicum<br />

samen met het Studentenzangkoor zijn medewerking. De tijdsomstandigheden<br />

gaven aan deze plechtigheid een reliëf en een<br />

klankbodem, die in meer normale tijden niet in die mate aanwezig<br />

kan zijn. Met juist inzicht had men de organisatie van<br />

deze indrukwekkende Lustrumherdenking voor het eerst in<br />

handen der zes voor ditmaal verenigde Leidse studentencorpo-


92<br />

raties gelegd: een heugelijk feit, dat ook hier vermelding verdient.<br />

De eigenlijke Diés der Universiteit lag reeds onder de opdoemende<br />

schaduw der dingen, die komen zouden. Toch werd<br />

deze dies candidus bij uitstek, zij het ook met enige versobering<br />

en met vermijding van alles, wat bij de huidige omstandigheden<br />

minder paste, op de gebruikelijke wijze gevierd. De Rector<br />

sprak dien dag een rede uit over het „Réveil van Augustus".<br />

Een enkel woord tenslotte over de gebouwen der Universiteit.<br />

De Senaatskamer, in goed Latijn thans Senaculum geheten, werd<br />

verrijkt met de portretten der oud-hoogleraren J. M. JANSE en W.<br />

NOLEN, voor welke schenking den schenkers dank werd betuigd.<br />

In de <strong>Bibliotheek</strong> kwam het grotere bouwplan, waaraan dr<br />

SEVENSMA zijn bekende stuwkracht verleende, nog niet tot<br />

stand. Wel werd een ingrijpende verandering aangebracht in<br />

het Instituut der Leeskamers, ditmaal voor de Faculteit der<br />

Letteren, nadat in dit opzicht de Theologische Faculteit was<br />

voorgegaan. Concentratie is ook hier het doel en beter samenwerking<br />

der Leeskamers met directie en administratie der<br />

Universiteitsbibliotheek. Verhuizing en eventueel nodige verbouwing<br />

hoopt de Bibliothecaris met den aanvang van den<br />

nieuwen cursus voltooid te hebben, opdat men terstond de regeling<br />

der studiecollecties, zoals wij ons deze thans voorstellen, in de<br />

praktijk zal kunnen toepassen.<br />

Voor de geschiedenis der Universiteit is van belang geweest, dat<br />

de Pedellus Maior, de heer L. TH. DEE, de examenregisters eertijds<br />

door zijn vader bewerkt, aan de Universiteit ten geschenke<br />

heeft gegeven, waarvoor het Senaatsbestuur hem dank bracht.<br />

In de Academie zelve evenals elders, in de Musea en Laboratoria,<br />

voornamelijk, werd veel arbeid verricht ten einde kostbaarheden<br />

en zaken van waarde bijtijds in veiligheid te brengen: de<br />

Senaatskamer, ontluisterd, verloor haar beroemde portretten,<br />

slechts het portret van haar stichter, den Prins, bleef nog lang zijn<br />

eenzame wacht betrekken, totdat ook dit Palladium der Universiteit<br />

naar veiliger oorden de wijk nam. Speciale zorg vereiste ook<br />

het Prentenkabinet: niet slechts werd de kostbare inhoud ook<br />

hier naar een veilige bergruimte overgebracht, doch gedurende<br />

de dagen van 10—15 Mei werd dag en nacht wacht gehouden.<br />

Met grote dankbaarheid vermeldt de Directeur, collega MARTIN,<br />

den groten steun bij een en ander van vrijwilligers ondervonden.<br />

Daarmede zijn wij bij de sombere trias aangekomen: mobilisatie,<br />

oorlog, capitulatie. Mij voornemend dadelijk nog met<br />

enkele woorden hiervan te gewagen, wil ik mij voorlopig be-


93<br />

perken tot de mobilisatie en de gevolgen, die deze had voor de<br />

Universiteit.<br />

Dadelijk na zijn ambtsaanvaarding heeft de Rector zich m<br />

verbinding gesteld met Leidens garnizoenscommandant, van<br />

mening, dat onze Universiteit den ongeschreven plicht had voor<br />

de gemobiliseerden, zowel studenten als niet-studenten, te<br />

doen, al wat slechts in haar vermogen lag. Een commissie kwam<br />

tot stand onder voorzitterschap van den Rector, bestaande<br />

uit den Secretaris van den Senaat, drie officieren en drie Academische<br />

docenten. Drieërlei werd beoogd: A. door korte oriënterende<br />

of samenvattende avondcolleges den gemobiliseerden<br />

studenten het contact met hun studie zo goed mogelijk te verzekeren;<br />

B. door avondvoordrachten te houden door Academische<br />

docenten officieren, kader en meer ontwikkelde manschappen<br />

in bevattelijken vorm met enkele gegevens der wetenschap<br />

in aanraking te brengen; C. voor de militairen in het<br />

verband van den troep voordrachten te geven in het Groot<br />

Auditorium, die er op berekend waren de aandacht van deze<br />

ongewone auditores wakker te roepen en te houden. Een oproep<br />

door den Rector tot de Academische docenten gericht had het<br />

heugelijk gevolg, dat niet minder dan 42 dezer zich bereid verklaarden<br />

een of meer voordrachten te houden. Aldus kwam een serie<br />

lezingen tot stand zowel tot de Kerst- als later voortgezet tot de<br />

Paasvacantie, die voor het merendeel aan het beoogde doel voortreffelijk<br />

beantwoordden. Den dank, dien de militaire autoriteiten<br />

mij bij herhaling mondeling en schriftelijk hebben overgebracht,<br />

wil ik gaarne, bij deze weldoende herinnering een ogenblik<br />

stilstaande, ook van deze plaats nog herhalen: bij al wat wij<br />

te dragen ontvingen stemt het erkentelijk op het hier bereikte<br />

als op een lichtpunt in het afgelopen jaar te kunnen wijzen.<br />

Et haec meminisse iuvabit!<br />

Na het hier geschilderde behoeft het nauwelijks betoogd te<br />

worden, dat onzerzijds ook na 15 Mei al spoedig pogingen werden<br />

gedaan in het lot der gcdemobiliseerden verbetering aan te<br />

brengen of hun bij hun pogingen het contact met hun studie<br />

te herstellen, zo ver dat in onze macht lag, de hand te reiken.<br />

Deze vrijwillige taak werd ook in de zomervacantie vervuld;<br />

de Juridische Faculteit heeft zelfs wekelijkse colleges gegeven,<br />

ook voor niet-gedemobiliseerden toegankelijk!<br />

Ook het deftige Rectorencollege, dat niet zo licht tot grote<br />

activiteit pleegt te komen, heeft voor deze en dergelijke studieen<br />

studentenbelangen in het afgelopen jaar meer daii eens zijn


94<br />

invloed aangewend. Een grote vergadering met een belangrijke<br />

agenda, uitgeschreven tegen 14 Mei, had, evenals zoveel in die<br />

dagen, geen voortgang. In den zomer zocht de Rector met de<br />

Rectores der beide andere Rijksuniversiteiten opnieuw contact<br />

ter bespreking van dezen drie Universiteiten gemeenschappelijke<br />

belangen. Dit Leidse initiatief leidde tot een voorlopige regeling,<br />

die wellicht in de toekomst nog practisch bruikbaar zal blijken.<br />

Op één punt moge ik tenslotte wijzen.<br />

Na 15 Mei bleken zich voor vele studenten grote moeilijkheden,<br />

niet uitsluitend van economischen aard, voor te doen.<br />

Een regeling werd ontworpen om deze bezwaren te onderkennen<br />

en zo mogelijk op te heffen. In het bijzonder heeft naast enkele<br />

collega's de Secretaris van Curatoren, mr IDENBURO, zich hiervoor<br />

grote moeite getroost. Ook voor de voeding der studenten,<br />

die in het aanstaande jaar nog veel meer en zwaarder problemen<br />

aan de orde zal stellen, werd een wellicht vruchtbaar initiatief<br />

door den Rector genomen: een drietal pogingen werd gedaan<br />

om tot een zgn. mensa academica te komen. Verschillende kanten<br />

van deze zaak zullen nog nader onder het oog gezien moeten<br />

worden, velerlei zal in den voorlopigen opzet moeten worden<br />

aangevuld of gewijzigd; toch was het aanvankelijke resultaat<br />

van dien aard, dat men, met de thans reeds verworven ervaring<br />

zijn voordeel doende, op den ingeslagen weg zal kunnen voortgaan.<br />

Behoef ik U tenslotte te zeggen, dat de alom aangeheven<br />

kreet van dezen tijd, de kreet om concentratie, ook in de studentenmaatschappij<br />

weerklonk en tot de ook van elders bekende<br />

verschijnselen geleid heeft, die tenslotte weer één vraag duidelijk<br />

hoorbaar maakten: hoe veel zal nog moeten gebeuren, meer blijkbaar<br />

dan reeds geschiedde, vóórdat een waarachtige overwinning<br />

op den zelfstandigheidscultus en de daaruit geboren versplintering<br />

en verdeling van hetgeen door gemeenschappelijke<br />

belangen eigenlijk bij elkander behoorde, zal zijn behaald? Zal<br />

inderdaad de N(ederlandsche) S(tudenten) F(ederatie) over<br />

voldoende kracht, moed, enthousiasme, en ook tact beschikken<br />

om het hoge, ongenaakbare doel te naderen? Wij hopen het<br />

van ganser harte.<br />

Na deze vragen, die niet op antwoord wachten, moge een<br />

slotbeschouwing het beeld, dat ik U naar beste weten gaf,<br />

afsluiten.


95<br />

De „Fata" der Universiteit doorliep ik met U. Zijn wij daarmede<br />

aan het van verre zichtbare einde van onzen tocht gekomen?<br />

Wie zou het durven bevestigen? De „Fata"! Merkwaardig<br />

kernbegrip van een oud verleden: het „gesprokene". Door wie<br />

gesproken? De Romeinen, die het woord bezigden, wisten het<br />

niet meer; hoger macht sprak het uit, wat in vervulling<br />

moest gaan, aanstonds: een onafwijsbare macht. Zo geviel het,<br />

dat fata gelijkluidend werd met „gebeurtenissen". Het Latijn<br />

helpt ons verder. Wat nog gebeuren moet èn geschieden zal, het zijn<br />

de „fanda", al wat nog door die Macht „te spreken is, opdat het<br />

zich voltrekke". Is niet, zo luidt de vraag die bij ons opkomt,<br />

is niet het „toekomst-spreken", opdat daardoor die toekomst<br />

héden worde, uitsluitend recht en taak dier Hogere Macht, zijn<br />

niet Haar fanda voor ons „infanda", „onuitspreekbare" zaken,<br />

toekomstbeelden, die men als nog vage schimmen uit de gedachte<br />

weert, ja die velen niet als infanda, doch als nefanda,<br />

als huiveringwekkend, als angstaanjagend, kortom als slechtweg<br />

„b o o s zien en schuwen?<br />

1940 Annus Fatalis! De Bloeimaand van dit jaar met haarschrijnend<br />

gouden Meidagen, met haar ogen wijd open voor het leed,<br />

de ellende, de vertwijfeling, met haar volle licht op dat spectrum<br />

doorlopend van teleurstelling tot beschaming en wat nog verder<br />

ligt! Onze Universiteit, geboren uit den strijd voor de vrijheid,<br />

stichting van den stichter onzer Dynastie, vaak aangeduid als<br />

„propugnaculum libertatis", als Bolwerk der Vrijheid, ook Zij<br />

geplaatst te midden van dit alles, wat ons te dragen, en —<br />

zwaarder taak! — wat ons te verwerken werd gegeven: wie<br />

haar Fata in dézen jaarkring vast moet leggen, hij mag aan dit alles<br />

noch voorbijgaan, noch kan hij er rustig stil bij staan; daarover<br />

spreken is bijkans even ondoenlijk als er het zwijgen toe te doen.<br />

Eén ding staat bij U en bij mij onwrikbaar vast, het enige wellicht<br />

bij allen en onvoorwaardelijk: zoals het was bij de hervatting onzer<br />

colleges in Mei, zo zij het, dat ook hier in dit groots verband ons<br />

eerste woord hun geldt, onze eerste gedachte bij hen verwijlt, die<br />

enkelen, die voor ons volk en vaderland hun laatste en hoogste<br />

offer brachten! Op groten afstand volgen hen die talrijken,<br />

studenten en oud-alumni, die gespaard weliswaar, eerst aan<br />

het einde met levensgevaar, doch daarvóór maandenlang hun<br />

burgerschap met een zwaar persoonlijk offer betaald hebben,<br />

dat het vaderland hun oplegde. Eerbied voor hetgeen de eersten<br />

leden is ons aller ereplicht; erkenning van en erkentelijkheid voor<br />

wat de laatsten deden zij en blijve hun geschonken, ook door ons.


9(5<br />

Is daarmede alles gezegd, wat door den Rector Magnificus<br />

dezer Universiteit op dezen dag, van deze plaats gezegd en getuigd<br />

mag èn moet worden? ja, als men hem gebonden acht<br />

te zeggen, wat in ons allen leeft; neen, indien zijn opdracht<br />

voor dit uur verder gaat of elders ligt! Zelfs wat ons allen binnen<br />

en buiten deze muren verenigt, de liefde tot ons volk en Vaderland,<br />

de aanhankelijkheid aan beider verleden, de zorg en,<br />

haar stiefdochter, de bezorgdheid voor hun toekomst, zelfs dat<br />

bedekt, in hetzelfde woord „Vaderlandsliefde" samengevat, ook<br />

in ons midden een verscheidenheid van inhoud bijkans zo groot<br />

als het aantal vaderlanders is: quot capita, tot sententiae! Zelfs<br />

indien we in dit uur, zoals past, onze aandacht beperken tot<br />

de vraag, wat de huidige tijd betekent voor het Hoger Onderwijs<br />

aan onze Universiteit, zelfs dan zal men in onzen Senaat<br />

een grote verscheidenheid van meningen aantreffen. Indien<br />

ik derhalve het thans volgende uitspreek, acht ik dit den<br />

plicht van den man, die een jaar lang, een lang jaar vol van<br />

bewogenheid en ongedachte vragen, aan het hoofd van den<br />

Academischen Senaat heeft gestaan, acht ik dit tot op zekere<br />

hoogte het recht van den man, die uit hoofde van dit zijn ambt<br />

tal van malen op ongezochte wijze de gelegenheid kreeg kennis<br />

te nemen van hetgeen in studenten en docenten onzer dagen<br />

leeft aan angsten en wensen, aan traditieverknochtheid, aan experimenteerlust<br />

en vernieuwingsmoed.<br />

Welnu, de aangrijpendheid van het afgelopen jaar en van<br />

zeer, zeer veel, dat aan dit jaar voorafging, is dusdanig, het<br />

aantal daardoor uit den sluimer gewekte vragen is zo verbijsterend<br />

groot, dat men moét vereenvoudigen; en het merkwaardige<br />

is tevens, dat men kan vereenvoudigen zo sterk en nijpend,<br />

dat dit alles zich tot één, alles beheersende vraag laat terugbrengen.<br />

Deze vraag luidt: Vita Nuova? Is er hier in dit alles<br />

sprake van werkelijk nieuw leven, ja of neen? Staan wij, ook<br />

wij, ook hier in Nederland, ook in het Universitaire<br />

leven, zelfs in Leiden, gehecht aan oude tradities,<br />

voor de geboorte van iets nieuws?<br />

Wie ook elders in dit leven van iets nieuws waagt te gewagen,<br />

weet terdege, dat hij in het jonge voorjaar niet slechts de lentegeuren<br />

opsnuift, doch ook de lentestormen duchten moet; wie van<br />

de geboorte van een jong wezen rept, beseft diep, dat smart<br />

en barensweeën van deze geboorte onafscheidelijk zijn geweest,<br />

zolang de mensheid leeft. De gelukkigsten en de ervarensten<br />

ook in dezen thans binnen de vier muren van Leidens Groot


97<br />

Auditorium geborgen kring zijn zij, die in eigen gezin zowel<br />

het lijden als ook de zaligheid van zulk een nieuwe geboorte<br />

hebben geproefd en die daardoor den wiegedruk van dit gebeuren<br />

ener „Vita Nuova" als voor het leven onuitwisbaren indruk<br />

in hun ziel mede dragen. „Toen ik een kind was. . . sprak ik<br />

als een kind" . ..; wij, kinderen, spraken indertijd, en speelden<br />

— ten onrechte! — het spel van „ja, neen en betrekkelijk": het<br />

was, en later zagen we het duidelijker in, een echt oude-mensen<br />

spel met zijn geresigneerd „betrekkelijk"! Tijden als die wij<br />

thans beleven, hebben in al hun hardheid, ja wreedheid iets van<br />

juist de wreedheid en de absoluutheid van den kinderleeftijd:<br />

zij kennen uit eigen aandrift slechts het „ja" en het „neen":<br />

zij zien niet in nuances en tinten, zij zetten hele kleuren op,<br />

zij erkennen uitsluitend het „pro" en het „contra": wie niet voor<br />

mij is, is tegen mij!<br />

Het lijkt dwaas, ja erger dan dwaas, het gruwelijk spel van<br />

den oorlog, de ontzindheid van schijnbaar doelloze verwoesting<br />

en dood, èn de — althans voor ons oog — als in de achterhoede<br />

medetrekkende bezetenheid van wederopbouw en vernieuwing<br />

volgend op de verbrijzelingen verguizing van het oude, dat verdween,<br />

met... het kind te vergelijken! Doch terstond reeds!<br />

Was het eigenlijk wel in de achterhoede en als gevolg, dat<br />

deze vernieuwingsdrift mee optrok; stormde hij niet, aan de<br />

spits marcherend, vooruit, in de voorhoede veeleer; was hij<br />

niet — kort gezegd — oorzaak meer nog dan gevolg, was het<br />

jonge leven van een nieuwen tijd ook hier niet primum movens?<br />

Gaan we daarom nog een stap verder terug, naar het allereerste,<br />

onbesproken begin, naar het onbeperkte geluk van den boreling:<br />

een en al toekomst, hoop, vertrouwen, alles mogelijkheid in een<br />

nieuw, teer wezentje; veel, het meeste, welhaast alles, — de<br />

ouders, ook de moeder, zullen het ervaren — van wat hier sluimert<br />

in „Vita Nuova", zal niet of slechts tendele tot rijpe vervulling<br />

ontwaken; en toch, hiér is geen plaats voor „betrekkelijk", voor<br />

„tendele"; hier heerst nog het absolute, „alles of niets", „ja"<br />

of „neen", en dus, hier: „ja, alles"!<br />

Deze doorbraak van het nieuwe, het losscheuren van wat jong<br />

is uit de beschuttende doch ook beknellende omhulling van het<br />

oude, van het verleden, het gaat bij gemeenschap en individu<br />

met lijden gepaard, met vernietiging van een deel van het oude,<br />

waaraan wij vastgehecht blijken met nu folterende hechting.<br />

Is het wonder, dat wij, lettend op de pijn, op de smart, die het<br />

open-breken van nieuw leven als eerste voorwaarde stelt, aan-<br />

7


98<br />

stonds, in geheel onze ziel van deze pijn vervuld, daarheen<br />

getrokken worden, waar het oude lag, dat eens ook wij zelf<br />

geweest zijn; is het niet veeleer begrijpelijk, dat wij, oog noch<br />

oor hebbend voor het jonge, dat zich door die pijnen heen<br />

baan breekt, voor den aanblik terugdeinzen, ons hullend in wat<br />

wij gaarne zien als trouw, trouw aan dat oude, dat vergaat?<br />

En toch, neen juist, in de pijn en de verbrijzeling jong leven<br />

Vita Nuova? Inderdaad! Ook hier, zelfs hier. De mensen die'<br />

thans leven, zullen, zo geloven wij, noch vóór dezen noch na<br />

dezen zo eindeloos hoog en peilloos diep, in hoop en angst,<br />

zich meegevoerd weten op de kolkende deining van het leven'<br />

als thans het geval is.<br />

Laten we alvorens moedeloos te worden door de overweging<br />

hoevele vragen onze Academische rust kwamen bestormen, ons<br />

er opnieuw rekenschap van geven, dat het hoofdcriterium der<br />

intelligentie door de huidige psychologie daar wordt aangelegd,<br />

waar de vraag beantwoord wordt, of een mens zich al dan niet snel<br />

in een nieuwe situatie kan oriënteren en zich daaraan vervolgens<br />

weet aan te passen. Tot deze oriëntering en aanpassing moeten zeer<br />

zeker dan oudere en jongere cives academici in staat worden geacht,<br />

indien althans de Universiteiten nog zelfs maar tendele zijn<br />

wat zij behoren te wezen. Reeds voor den wetenschapsman,<br />

staande tegenover zijn eigen-aardige taak, geldt dit. „De tegenwoordige<br />

beoefening der wetenschap", aldus Pos in de eerste<br />

zijner voordrachten, die ik zoeven mocht vermelden, „heeft<br />

minder dan die van vroeger eeuwen het karakter van vaste<br />

inhouden van kennis te willen overleveren" (blz. 13). De taak<br />

van den academischen docent richt zich intussen op een dubbel<br />

object, niet slechts op dien inhoud der kennis, waarover Pos<br />

sprak, doch ook op den nieuwen houder van kennis. Ook hier<br />

drukt het Latijn dit tweezijdige karakter van het docere bondig<br />

uit door dit Latijnse werkwoord met een dubbel object te verbinden:<br />

docere aliquem, „iemand-" evengoed als docere aliquid „iets<br />

doen opnemen". Juist de korte Latijnse formulering geeft ons gelegenheid<br />

een van de pia vota voor ons Hoger Onderwijs in koristen<br />

vorm weer te geven, aldus: het docere aliquem is, en zij dus ook, gewichtiger<br />

dan het docere aliquid; het levend object van het onderwijs<br />

is voor de levende gemeenschap, waaruit alleen waarachtig<br />

levend onderwijs kan voortkomen, belangrijker dan het zakelijk<br />

object. Men mag nog verder gaan en vastleggen: belangrijker dan<br />

beide, persoonlijk en zakelijk object van hoger onderwijs, is het<br />

subject. Wij betreden hier onmiddellijk van uit de problemen van


onzen eigen tijd klassieken bodem. In de verhouding van Socrates<br />

tot Plato zien wij voor het ook onzen tijd centraal beheersende<br />

vraagstuk van opvoeding en opleiding, als eenheid<br />

beleefd, bovenal de alles overheersende waarde van het<br />

subject, van de levenwekkende persoonlijkheid voor de<br />

beschaving van Europa, onweerlegbaar èn proefondervindelijk<br />

gedemonstreerd. Men veroorlove mij een citaat uit het voorname<br />

boek van JULIUS STENZEL „Platon der Erzieher", bij wien<br />

het hier betoogde wel zeer overtuigend op den voorgrond treedt:<br />

„Deze eigen aard van Socrates kan niet korter worden aangeduid<br />

dan aldus: door zijn werk en invloed staan alle philosophische<br />

vraagstukken op het leren betrekking hebbende plastisch en<br />

in zijn persoon (be)grijpbaar als uitgebeeld; hij ook heeft bewust<br />

deze problemen tot 's mensen hoogste aangelegenheid geadeld . . .<br />

Daar Plato verder den eis van het gevormd worden en de kunst van<br />

het vormen leerde kennen uit de scheppende macht van een grote<br />

persoonlijkheid (Socrates) en daardoor met zich mede nam, daardoor<br />

heeft hij het leren nooit ook maar één ogenblik als een zaak<br />

van het verstand alleen opgevat, doch als volledigen en alzijdigen<br />

in vloed van mens op mens, als ontwikkeling in allerhoogsten<br />

zin, als het ontplooid en gevormd worden door de meest innige verbinding<br />

en gemeenschap met een medemens. „Und mit Socrates"<br />

zegt STENZEL „tritt die Persönlichkeit in so grosser Scharfe und<br />

Reinheit in die Geschichte des Geistes ein, dass sofort ihre<br />

Kehrseite, die leere blosse Individualitat an ihr in unvergleichlicher<br />

Deutlichkeit begriffen werden muss. Sokrates zeigt<br />

uns in jeder seiner Ausserungen, dass blosse Individualitat<br />

des M e n s c h e n n i c h t s, g a r nicht<br />

das geringste w e r t is t". — Men kan het niet beter<br />

zeggen, wat ook voor dezen tijd het centrale probleem is: de<br />

p e r s o o n 1 ij k h e i d in praegnanten zin, de mens met auctoritas<br />

in deze haar zuiverste betekenis, n.1. van wekkende, verwekkende,<br />

levenwekkende kracht. Dit wekkende, ontstekende<br />

van de leidende persoonlijkheid, van den leraar in hoogsten zin,<br />

overspringend op en voortlevend in zijn object, den leerling, het<br />

is de, hier in Socrates-Plato voldragen verwezenlijkte, kiemcel<br />

der gemeenschap. Terecht spreekt STENZEL hier van dezen opbouw<br />

der Socrates-figuur door Plato als van een dramatisch meesterstuk,<br />

dat aan het wonder grenst. Want deze primair belangrijke<br />

centrale figuur van den leraar en vormer, kortom deze persoonlijkheid,<br />

zich voortzettende en doorlevende in den<br />

leerling, eerst daardoor samen met dezen bouwende die gemeen-


100<br />

schap, die in een levende volksgemeenschap haar hoogste manifestatie<br />

beleeft en voortbrengt, verdwijnt niet in die gemeenschap,<br />

gaat niet in haar op en onder, maar blijft voortdurend<br />

in haar voortleven, blijft herkenbaar, ja blijkt het eigenlijke<br />

voedingsorgaan, waaruit de gemeenschap zich zonder ophouden<br />

weder vernieuwt en verjongt. In deze synthese ligt inderdaad het<br />

hoogste waartoe het staatkundige, het collectieve denken en<br />

voelen der Oudheid is opgeklommen: de onschatbare waarde der<br />

leidende persoonlijkheid als draagster der auctoritas,<br />

der „vermeerderend e", uitbreidende, levenwekkende<br />

kracht, haar uitzonderlijke en onmisbare creatieve betekenis<br />

voor het tot stand komen ener ware gemeenschap.<br />

Gemeenschap! De gemeenschap der Univers'iteït een deiorganen<br />

van een levende volksgemeenschap? Wie zich in dit<br />

gegeven, postulaat of utopie, verdiept, bespeurt terstond, hoeveel<br />

ook aan deze Universiteit nog tot ontwikkeling zal moeten<br />

komen, voordat werkelijk onderwijs totopvoeding zal zijn<br />

uitgegroeid, het eenzijdig intellectuele zal hebben plaats gemaakt<br />

voor een veelzijdigheid, waaraan naast kennis ook wilsvorming,<br />

karakter, gemeenschapszin te onderscheiden vallen,<br />

kortom het Universitair onderwijs, als orgaan der volksgemeenschap,<br />

in duidelijk waarneembaar organisch verband met deze<br />

zal zijn verankerd. Helder staat het mij voor den geest, hoezeer<br />

sinds mijn studententijd dit vraagstuk betreffende de verhouding<br />

van ook een theoretische studie als die der philologie<br />

tot de gemeenschap, die haar droeg en voortbracht, mij niet<br />

met rust heeft gelaten. Thans heeft het probleem deze scherpere<br />

omlijning ontvangen: de morphologie van persoonlijkheid<br />

en gezag tegenover de amorphie van het individu, en<br />

de atrophie van het individualisme.<br />

Ook in dit opzicht is in het leven der Civitas Academica nog<br />

veel temporis praeteriti. . . semperque futuri, „van een tijd<br />

die voorbij ging doch die altijd weer terug zal komen". Eén<br />

voorbeeld, waarbij ik mij bepaal tot de eigen functie van het<br />

Rectoraat, tot het gezag daarvan. Gesteld: de Rector wenst met<br />

een student, met een groep studenten, met een vertegenwoordiger<br />

van een studentenvereniging iets te bespreken, dat met studeren,<br />

in het algemeen met belangen van deze Universiteit verband<br />

houdt. Ge meent, dat de Rector Magnificus, omtrent wiens<br />

waardigheid SCHOTEL in zijn geschiedenis der Leidse Universiteit<br />

uit vroeger eeuwen de vox populi aanhaalt: Rector est rex<br />

universitatis, habet officium regium, sceptrum gerit!, ge meent,


lül<br />

dat deze koninklijke dignitaris het recht heeft dezen een- of<br />

meervoudigen student op te roepen om voor hem te verschijnen?<br />

Indien gij zulks meent, dan vergist ge U. Hij mag... een<br />

daartoe strekkende uitnodiging den student doen toekomen;<br />

deze zal, men twijfele daaraan niet, de uitnodiging aannemen;<br />

dezelve kan haar echter ook niet-aannemen; eveneens kan hij<br />

de uitnodiging onbeantwoord laten: weliswaar zouden de beide<br />

laatstgenoemde handelwijzen niet beleefd zijn, en aangezien<br />

Leidse studenten steeds beleefd zijn, is dit een casus non dabilis.<br />

Aldus de officiële interpretatie van bevoegde zijde van hetgeen<br />

niet uit enige bepaling blijkt, doch in mos of traditie werd<br />

vastgelegd. Daar zijn ze opeens weer, die rustverstorende vragen:<br />

gezag? organische eenheid? gemeenschap? leiding geven en...<br />

gehoorzamen?<br />

Vindt U ook niet, we zullen ze maar wegjagen, die lastige<br />

vragers! Het zijn net Leidse straatjongens, die zich in mijn<br />

jeugd onledig hielden met belletje trekken; joeg men ze weg,<br />

dan kwamen ze zeker weer terug! „Het is toch wat, hierin Leiden!"<br />

zei men dan. De electrische huisbel heeft er voor gezorgd, dat<br />

wij wel de straatjongens kwijt zijn geraakt, maar niet onze<br />

aanbellende vragen. Misschien is het toch ook wel goed, dat we<br />

niet zo gemakkelijk van die ene vraag afkomen, die met gezag<br />

en gehoorzamen is aangeduid. Indien het n.1. waar is,<br />

wat KIERKEGAARD zegt, dat de waarachtige gehoorzaamheid<br />

slechts door het lijden geleerd kan worden, waarop hij dan voortgaat<br />

aldus samenvattend: „de gehoorzaamheid bestaat niet buiten<br />

het lijden, het geloof niet buiten de gehoorzaamheid, de Eeuwigheid<br />

niet buiten het geloof", dan, ja dan beseffen wij vagelijk,<br />

waarom deze vraag evenmin aflaat na de laatste honderd jaren<br />

van deze onze eigen, Vaderlandse Geschiedenis, evenmin als de<br />

bloedzuiger uit Horatius' Ars Poëtica, die eerst aflaat, nadat<br />

hij zich volgezogen heeft aan ons hartebloed.<br />

Een trits van vragen is het n.1., die deze tijd ons stelt.<br />

De eerste: persoonl ij kheids gezag en gemeenschap,<br />

diende zich reeds aan; zij had ook haar klassieke<br />

resonantie in de stemmen uit den kring van Socrates—Plato gelijk<br />

wij zagen. Dit geldt ook van de tweede vraag, naar de<br />

betekenis, die systematische lichaamsoefening<br />

heeft in en voor het organisch verband van die zelfde gemeenschap,<br />

hier voor de Universiteit. Dit geldt — merkwaardig<br />

genoeg —, niet voor de derde, die inderdaad een vraag<br />

eerst van den modernen tijd is, de vraag naar de waarde van


in­<br />

den arbeid, g e e s t e I ij k e n è n lichamelijker! arbeid<br />

beide, ook hier weer voor deze zelfde gemeenschap,<br />

ook hier voor de Universitaire bevolking. De kwade ervaring<br />

met die eerste importune vraag opgedaan wekt reeds het boze<br />

vermoeden, dat de Civitas Academica Lugduno-batava ook<br />

deze rustverstoorders, helaas!, niet zonder meer de deur zal<br />

kunnen wijzen. Zullen we ook hier het probate middel toepassen,<br />

dat steeds in dergelijke omstandigheden onze vrijheid van<br />

handelen redde? Proberen we het nog een keer: we laten ze<br />

noch binnen, noch buiten staan: ze blijven „op de mat", al<br />

komen ze dan ook aan het hoofdcriterium der toelaatbaarheid,<br />

het voetenvegen niet toe?<br />

Lichaamsbeweging, juister: lichaams-o e f e n i n g, nog beter:<br />

daardoor lichamelijke opvoeding, d. i. opvoeding ook door het<br />

dienst-vaardig maken en houden van ons lichaam! Inderdaad,<br />

men zou elkander in den huidigen tijd plaatsen en gelegenheden geschikt<br />

dit hoge belang te verwerkelijken, kunnen noemen, waar<br />

men zich verplaatst waant in de Oudheid: de palaestra, de<br />

Thermen, slechts groter, eenvoudiger, doelmatiger, aangepast aan<br />

het Noordelijk klimaat, dat de zon zoekt, waar het Zuiden de overmaat<br />

van straling schuwt. Wie hiermede in aanraking komt<br />

en zich voor hetgeen hier geschiedt open stelt, hem wordt het<br />

steeds duidelijker, dat de eindelijk hiermede gegeven juiste<br />

verklaring van JUVENALIS' tot vervelens toe herhaalde doch<br />

nooit begrepen woord: mens sana in corpore sano een klassieke<br />

èn een moderne kernspreuk mag heten, die van alle tijden is<br />

en zal moeten zijn.<br />

Ziellier, wat de Romeinse satiricus van de 2e eeuw ook tot<br />

de 20ste eeuw te zeggen heeft. Zijn gehele tiende Satire is<br />

vervuld van de verkeerdheid van menselijke wensen. „Mogen",<br />

zo voegt men hem toe, „de mensen dan niets meer aan de<br />

Godheid vragen?" — „Wilt ge mijn advies", antwoordt<br />

JUVENALIS, „dan laat ge de bedéling van wat goed voor U is<br />

aan de Godheid over. Zij zal U in plaats van wat U genieten<br />

doet, geven wat U deugd doet: waarlijk, de Godheid heeft den<br />

mens meer lief, dan de mens zich zelf. Doch wilt ge toch<br />

in Uw gebed een wens uitspreken, bid dan aldus: dat een<br />

gezonde geest moge wonen in een gezond<br />

lichaam (v. 356); bid dringend om een zielskracht, in<br />

staat den doodsangst te bannen!... Gij, Vrouw Fortuna<br />

(godin van het Nood-Lot), bezit geen godsmacht, indien<br />

slechts de mensen voorzienig waren; wij, wij zélf maken U


103<br />

tot Godheid en plaatsen U in den hemel". De interpretatiefout,<br />

die JUVENALIS' hoorders vervolgde, vervolgt velen ook<br />

in het heden: „lichaamscultuur?? neen, lichaamscultus!"<br />

wordt geroepen, „wel foei: overheersing van brute<br />

lichaamskracht, verruwing en vergroving der zeden!" En wat<br />

daar verder komt, vers 3 en vlg„ da capo ad infinitum.Eiüeve, ook<br />

bij JUVENALIS, wij hoorden het, overweegt het geestelijke; om<br />

v i r t u s, d. i. deugd en deugdelijkheid, leert hij bidden, om<br />

Godsvertrouwen en om het complement daarvan: angsteloosheid;<br />

om soberheid en zelfbedwang, om tucht, om discipline.,<br />

d.w.z. om systematisch verworven, door opoffering moeizaam<br />

gewonnen zelfbeheersing. Het is niet zó, dat toentertijd dit beroemde<br />

woord voor een reeds gezonden geest alléén een<br />

gezond lichaam als woning aanwees en mitsdien tot het<br />

aankweken van zulk een corpus sanum ried; het is veeleer zo,<br />

dat ook hier slechts de beroemde wisselwerking als reëel werd<br />

erkend en derhalve gezegd wordt: „maak Uw geest gezond, opdat<br />

ook Uw lichaam gezond zij; geef gezondheid ook aan Uw lichaam,<br />

opdat het willig een gezonden geest drage en gehoorzame".<br />

Van de onschatbare en onberekenbare waarde, die van een<br />

dergelijke lichaamsoefening kan uitgaan, doch dan systematisch<br />

beoefend én in groter verband,<br />

heeft men zich ten onzent veel te weinig rekenschap gegeven;<br />

uit de praktijk ook van het Voorbereidend Hoger Onderwijs<br />

zou ik daarvan leerzame gegevens kunnen mededelen, doch<br />

bij het Hoger Onderwijs ontbreekt ten dezen in één woord nog<br />

alles. En toch, toch is er vermoedelijk niets in heilzaamheid te<br />

vergelijken met dit hier aangeduide in groepsverband toegepaste<br />

middel, indien men zich als doel voor ogen stelt, dat, zoals in den<br />

engen kring der Universiteit, zo ook zonder beperking ons Nederlandse<br />

volk eindelijk aan tucht gewend wordt, dat het<br />

leert gehoorzamen, kortom, dat het het geheel weer<br />

leert zien, en daardoor gaat, beseffen, diep en onuitroeibaar, dat er<br />

verband is, een hoger verband, waarin de enkeling heeft<br />

op te gaan, ook om zijnentwille, niet passief en morrend, maar<br />

actief en met vertrouwen. Ook hier gaat het om het heilbrengend<br />

inzicht, dat het geheel meer is dan de som der delen, der individucomponenten,<br />

dat de eenheid dientengevolge hoger staat en<br />

groter waarde heeft dan een meervoud verbandschuwe eenlingen.<br />

Men ontmoet, ook den laatsten tijd nog, vaak in ons land,<br />

wanneer dergelijke zaken ter sprake komen, een misvatting,<br />

alsof libertas en licentia met elkander verward en verwisseld


104<br />

zouden kunnen worden, alsof persoonlijke vrijheid zou gelijk<br />

staan met gelegenheid, macht of zelfs recht te doen,<br />

te zeggen of te denken, wat een mens pleegt in den zin<br />

te komen. En wie zich dan in staat en bereid verklaart,<br />

dikwijls als benefice ener verregaande concessie, in tucht<br />

en gehoorzaamheid voor bepaalde gevallen ook wel iets goeds<br />

te zien, hij neemt vaak schielijk met de andere hand terug,<br />

hetgeen hij reeds grootmoedig gaf, door er aan toe te<br />

voegen, dat, somtijds en desnoods, tucht en gehoorzaamheid<br />

als — helaas! — onmisbaar te erkennen zijn, doch toelaatbaar<br />

slechts als iets voorlopigs, dat heeft te verdwijnen, zodra de<br />

mens gekomen is tot zijn einddoel en eigenlijke bestemming,<br />

de veelgeprezen zelfstandigheid. IJdele waan, tevens overschatting<br />

van het eigen individu, dat buitendien zijn „zelfgenoegzaamheid"<br />

koopt en betaalt met de opheffing van het geheel,<br />

dat immers uitsluitend bij een actief en stuwend verbandsgevoel<br />

waarachtig levend blijven kan.<br />

Werkelijk, het gaat ook voor het Hoger Onderwijs niet in<br />

de eerste plaats om topprestaties, evenmin als het voor het<br />

Nederlandse volk gaat om de enkele, uitzonderlijke records<br />

bijv. van onze zwemsters; op beide gebieden is het juist te<br />

doen om het gemiddelde ener algemene, dus in<br />

groter en steeds voelbaar verband verrichte lichaamsoefening<br />

en wilsstaling. Er is hier ontzaglijk veel te bereiken en in te<br />

halen, ook binnen het Universitaire leven onzer manlijke en<br />

vrouwelijke studenten. Slaagt men hierin, dan bereikt men<br />

automatisch na verloop van tijd ook de Academische docenten,<br />

die voorlopig, op zijn best na een echt Nederlandse sympathiebetuiging,<br />

verstek zullen laten gaan, als weleer de rustende<br />

schutterij! „Iuniores ad I a b o r e s" Zal men zeggen.<br />

Daarmede zijn wij bij het derde punt aangeland: 1 a b o r,<br />

arbeid, geestelijk en lichamelijk, ook handenarbeid dus.<br />

Wij zagen het reeds: hier ligt een punt ter bespreking, dat<br />

zowel in de Oudheid als daarna anders gewaardeerd werd dan<br />

in onzen tijd het geval is. De gegevens zijn welbekend, waaruit<br />

blijkt, dat in de Oudheid de arbeid als een kwaad, hoogstens<br />

als een onvermijdbaar kwaad beschouwd werd, doch als een<br />

zegen op zich zelf, — afgezien natuurlijk van het daarmede<br />

verdiende loon —, bovenal met het overal doorstralend en<br />

sterkend gevoel te arbeiden ook hier in het groter verband,<br />

ten bate van het geheel, in dienst van het volk, dat nimmer!<br />

Is het thans veel beter hiermede gesteld? Velen in onze


105<br />

omgeving kunnen de ogen hiervoor slechts moeizaam openen. Wat<br />

zich, naar mij gebleken is, in andere kringen der maatschappij<br />

voor het onderhavige aspect reeds de laatste decenniën langzaam<br />

aan baan brak, zal in het universitaire leven, sterk aan<br />

de traditie als het is gebonden, eerst schoorvoetend toegang<br />

vinden.<br />

Doch ook hier: wie werkkampen en volkshogeschool noemt,<br />

geeft wederom blijk van de behoefte en van het vermogen, reeds<br />

in de aan 1940 voorafgaande jaren lichtpunten aan te duiden,<br />

die wijzen op continuïteit van ons verleden en dit heden, dat<br />

slechts overgang is naar een toekomst, waarvan de trekken in<br />

nog onvast getrokken lijnen zich beginnen af te tekenen. Zeker,<br />

de tekenen waren aanwezig, dat met een onhoorbaar voortschuifelen<br />

als van een gletscher naderde, wat thans als met<br />

een stroomversnelling velen onzer kwam overrompelen.<br />

Zie ik juist, dan is de hoofdzaak, waar het hier om gaat, de<br />

volgende. Niet, of studenten ook aan de Universiteiten — diegenen<br />

werkzaam aan de Technische Hogeschool zijn in dezen<br />

in beter omstandigheden en staan dichter bij hetgeen hier<br />

betoogd wordt — terstond èn allen èn in belangrijke mate ook<br />

met praktischen arbeid, met handenarbeid in aanraking zullen<br />

worden gebracht, is de kernvraag. Deze luidt veeleer aldus:<br />

zal ook in de zgn. intellectuele kringen een zowel<br />

breder als dieper waardering van den arbeid in ruimsten zin ingang<br />

vinden? — en dan: wat is de kortste en meest effectieve weg om<br />

tot dit hoge doel te naderen? Ik hield en houd mij overtuigd, — en<br />

duidelijke ervaringen en belevenissen uit eigen militairen dienst in<br />

vroeger jaren wijzen onmiskenbaar in deze richting, — dat op den<br />

langen duur niets zo veel baat zal kunnen afwerpen voor allen, als<br />

dit,dat in lichaamsoefening—het tweede boven aangeduide punt—<br />

en in, ook lichamelijken, arbeid — het thans aan de orde zijnde —<br />

het gezegende middel worde gezocht en gevonden om het tweeledige<br />

doel te bereiken, dat hier voor ogen zweeft: ten eerste,<br />

het studentenleven geestelijk en lichamelijk gezonder te<br />

maken, doordien het niet langer zijn eenzijdige beperktintellectuele<br />

instelling kan handhaven; ten tweede, Universiteit,<br />

studie en studenten te bevrijden uit hun isolement en daardoor<br />

aan dezen hun plaats aan te wijzen in de opvoeding<br />

veeleer dan in de opleiding van ons volk. Door beide<br />

zal de sociale factor in allerbesten zin meer dan tot<br />

nog toe tot zijn recht komen, zal de cohaesie in ons volk bevorderd<br />

worden, zal er op den langen duur inderdaad één „Volk van Neder-


106<br />

land" zijn. De Universiteit zal in dit proces een bijdrage van betekenis<br />

kunnen en moeten geven, ja zij zal, evenals een deiorganen<br />

in het lichaam, blijken onmisbaar te zijn in dat geheel,<br />

waartoe zij zelve, mits van juist begrip doordrongen en<br />

met eerlijk vertrouwen aan het werk gaande, zal blijven behoren,<br />

tot welks voortbestaan ook zij dan zal mogen medewerken.<br />

Nu reeds kan men met volkomen zekerheid uitspreken,<br />

— is het niet kostbaar en kostelijk, te midden van de ons<br />

alom als in den nacht omringende schijnbare onzekerheden, van<br />

een zekerheid te mogen gewagen? — dat bij deze pogingen<br />

in de allereerste plaats geduld en wederzijds vertrouwen van<br />

leiders en geleiden bij opleiding en opvoeding zal<br />

nodig wezen, en dit ondanks het feit, dat, zoals steeds, ook<br />

hier fouten, zelfs grote en nadelige fouten gemaakt zullen<br />

moeten worden. Men zou kinderlijk naief moeten zijn, ja, men<br />

zou de waarde van het aangegeven doel en zijn daarmede<br />

oorzakelijk en onafscheidelijk verbonden problematischen aard<br />

en aanvechtbaarheid ten enenmale ontkennen, indien men zich<br />

aan den waan zou overgeven, dat van beide kanten te verwachten<br />

misverstanden en tekorten hiér zouden uitblijven. Ook in<br />

dat geval kan men zich slechts dit voornemen: zich zelf te<br />

pantseren in het harnas van geduld, lijdzaamheid en goeden wil.<br />

Zo zij het, met den nadruk op het eerste woord: „orandum est,<br />

ut sit mens sana in corpore sano". Et. . . laborandum!<br />

Met een beeld willen wij besluiten, verbeelding van ons aller<br />

geestelijk Vaderland, hoger en eendrachtiger dan de concordia<br />

discors, de verscheuring, waarvan wij thans maar al te vaak<br />

getuige waren in den strijd der meningen.<br />

Bij het samenlezen der Fata onzer Universiteit werden mijn<br />

gedachten, juist door de herinnering aan dien spot der zonnedagen<br />

van Mei j.1., met hun firmament gelijk een oog wijd opengespreid<br />

als het ruimste diaphragma van een wereldlens, zachtjes<br />

aan weggevoerd, antithetisch wegdrijvend naareen ander herinneringsbeeld,<br />

vijftien jaren oud of daaromtrent. De hei van Drente<br />

lag weer voor mij en om mij heen: het was geweest aan het slot<br />

ener internationale conferentie van den V.C.S.B., waar Duitsers en<br />

Engelsen, — thans voor het eerst mogen de namen van Europese<br />

volken hier uitgesproken zijn — samen met Nederlanders verkeerd<br />

hadden in ware werkgemeenschap onder de waarachtige en zuive-


107<br />

rende leiding van wijlen ROESSINOH: middernacht kwam aan, de<br />

gloed van het kampvuur, dat even het wit van de berkenstammen<br />

had aangetrokken, begon te luwen; het was reeds na middernacht,<br />

als er stilte zonk: de roereloze majesteit uit een even<br />

stralend, nu duizendogig hemelgewelf daalde op ons neer. Uit deze<br />

„Feldeinsamkeit", uit deze peilloze stilte, die als vereeuwigd<br />

leek — wij stonden om het stervend vuur, jongeren en ouderen,<br />

in één kring, door de aaneengesloten handen tot een eindelozen<br />

machtcirkel verenigd — klom toen tot „boven de sterren" het<br />

lied omhoog, door Pastor DONNDORFF ingeleid, door een der<br />

Duitse studenten ons voorgezongen, door allen herhaald, een<br />

reeds eeuwenoud lied, zoals het door den torenwachter over het<br />

slapende Hamburg uitgestrooid werd, wegdwarrelend, uiteenstuivend<br />

en toch de eeuwigheid en de Eenheid naderend, die<br />

onontvluchtbaar, onverwoestbaar allen bindt. De simpele<br />

antiphoon, waarin de jonge stem den uurwijzer volgde, en wij,<br />

het koor, antwoordden, raakte in ons niet uitgeklonken: tien<br />

uur — de tien geboden brachten de gehoorzaamheid,<br />

elf uur — de elf apostelen gaven de menselijke trouw;<br />

„urn Mitternacht" klonk het ook toen:<br />

Herren, hört und lasst euch sagen,<br />

Uns're Glock' hat zwölf geschlagen,<br />

Zwölf das ist das Ziel der Zeit,<br />

Mensch, bedenk die Ewigkeit.<br />

Eindelijk... van Eeuwigheid tot Eenheid, en daarin het einde<br />

van den nacht en het komen van den dag, die roept tot den<br />

arbeid, welke alle mensen verenigen moet en slechts in den<br />

arbeid dien vrede brengen kan, waarvan de nacht beter getuige<br />

was dan de stralende Meidag:<br />

Uns're Glock hat eins geschlagen,<br />

Eins ist allein der einz'ge Gott,<br />

Der uns führt durch Not und Tod.<br />

En het koor, en wij, voor wie van tien tot twaalf uur had<br />

vastgestaan:<br />

Menschenwache kann nicht nützen,<br />

Gott muss wachen, Gott muss schützen,


108<br />

wij sluiten nu af, het laatste woord sprekend, evenals in het klassieke<br />

en Middeleeuwse drama:<br />

Alle Stirnlein mussen schwinden,<br />

Und der Tag muss sich einfinden:<br />

Danket Gott, der uns die Nacht<br />

Hat so vaterlich bewacht.<br />

* *<br />

De gevaren van den nacht, ook wij kennen ze thans; de gevaren<br />

van den dag, we kennen ze beter dan vroeger, juist te midden<br />

van deze manende stemmen is ook in ons, ook voor onze Universiteit,<br />

de stuwing waarneembaar, die dringt en dwingt<br />

tot arbeiden, onvertraagd en onversaagd. In dien arbeid kan de<br />

eenheid herboren worden, ook voor ons Volk en Vaderland<br />

— „Vita Nuova" vol pijn en angst —, ook voor onze Universiteit,<br />

haar jongeren en ouderen, als onmisbaar deel van dit<br />

Volk van Nederland. Zal deze eenheid komen? Ja, doch slechts<br />

in het gevolg van een gehoorzaamheid en tucht, van<br />

een trouw aan het gemeenschapswerk, dus van een<br />

zich bukken en ondergeschikt maken, kortom van een dienen,<br />

onvoorwaardelijk en volledig, dat, voor een deel verloren gegaan<br />

en dus nieuw, zal doen beseffen, dat Vrijheid niet een vanzelfsprekend<br />

uitgangspunt is, doch louter een tot steeds hoger<br />

en offervaardiger dienen wekkend, slechts benaderd, nimmer<br />

bereikt eindpunt.<br />

De geest van Leidens Universiteit, haar studenten, docenten<br />

en verzorgers, niet langer propugnaculum Libertatis, doch dux<br />

et auctor Libertatis, niet d i e n e r van reeds verworven vrijheid,<br />

doch als „gids den beteren weg wijzend" en daardoor verdiener<br />

en veroveraar van een Vrijheid, die de moeden tot moed, vaak<br />

tot het harde moeten mobiliseert: eerst deze geest is het waarlijk,<br />

waartoe de huidige tijd „durch Not und Tod" roept. De oude<br />

APPIUS CLAUDIUS wist het reeds, wat later, gelijk we zagen,<br />

JuvEXAbs uitsprak over het daemonisch „Lot": faber suae<br />

quisque]ortunae „iedereen is de smid van zijn eigen lot". Smeden<br />

echter is een moeizaam werk, bovendien slechts mogelijk voor<br />

wie smeedt,... als het ijzer heet is.<br />

„Ja" óf „neen" zullen wij moeten zeggen, als ook ons oor<br />

dit geluid bereikt: tertium non datur, „betrekkelijk" is geen<br />

antwoord meer. Heb ik U duidelijk genoeg gezegd te weten,<br />

dat velen, zeer velen andere geluiden zullen gehoord hebben


109<br />

en diensvolgens anders zullen antwoorden? Hoe gaarne zou ik,<br />

indien ik waarlijk in dit opzicht duidelijk genoeg geweest ben,<br />

dat oude simpele „Wachterlied" als slotwoord willen nemen, het<br />

persoonlijke gevend, doch het opheffend tot het Onpersoonlijke,<br />

dat allen verenigt!<br />

Dit mag echter niet zo zijn.<br />

Mijn allerlaatste woord gaat van persoon tot persoon, waarde<br />

BYVANCK, beste Vriend, nu ik op Uw schouders den honor<br />

mustus leggen mag, dien het Rectoraat onzer Universiteit brengt<br />

aan wie dit ereambt draagt en er door gedragen wordt. „Geen<br />

betrekking", zegt SCHOTEL „was weleer zoo luisterrijk en eervol<br />

als die van Rector eener Universiteit"; en wij zeiden het hem<br />

reeds na: een koninklijke waardigheid! Weleer wellicht! Heden<br />

ten dage verbergt de titel een slecht omschreven functie, bijkans<br />

zonder continuïteit, met veel „autoriteit", met weinig echt<br />

gezag of auctoritas, wij zagen het: in dezen tijd, die vecht voor<br />

een waarachtig levend en levenwekkend gezagsbegrip, een<br />

hachelijke zaak, zodanig ambt te bekleden! Voor de continuïteit<br />

is, zij het ook zeer laat, iets gedaan: ook Gij immers zult de<br />

steeds geduldige, altijd bereidvaardige, volop deskundige, rustigovertuigde<br />

hulp en steun naast U vinden van onzen onvolprezen<br />

Prosecretaris, KROM, tot wien ook ik hier nog een woord<br />

van hartelijken dank wil richten. Doch voor het overige zijt<br />

Gij op eigen krachten aangewezen.<br />

Weer andere dan in het nu afgelopen Academie-jaar kunnen<br />

de moeilijkheden zijn, die een oplossing zullen eisen of zullen vragen.<br />

Vele eigenschappen bezit Ge, die U bij het verwezenlijken van Uw<br />

zeker goede bedoelingen zullen te stade komen; ook hier is de<br />

meeste van deze de Liefde, die Gij gevoelt en thans tonen<br />

moogt voor de Universiteit, waar Ge zelf in het rustiger begin<br />

van deze eeuw gestudeerd hebt, om er, na een kort verblijf<br />

in het Oosterland, reeds spoedig terug te keren en te blijven.<br />

Ook geestelijke gezondheid zult ge behoeven. Zo weet ik dan te<br />

spreken namens alle leden van den Senaat, wanneer ik U mijn<br />

door geen overdrachtelijk teken onderscheiden waardigheid<br />

onzichtbaar overdraag en opleg, dit doende met de eerwaarde,<br />

oude, ditmaal herhaalde, acclamatio: „Wees gezegend als<br />

leider van onzen Senaat":<br />

Salve, Rector, iterumque salve! s^^nn**'

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!