Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl
Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl
Spijkenisse Buitengebied - Ruimtelijkeplannen.nl
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
a
Inhoud van de toelichting<br />
1. I<strong>nl</strong>eiding blz. 5<br />
1.1. Aa<strong>nl</strong>eiding 5<br />
1.2. Plangebied 5<br />
1.3. Vigerende plannen 7<br />
1.4. Nota van Uitgangspunten 7<br />
1.5. Leeswijzer 7<br />
2. Samenvatting beleidskader 9<br />
2.1. I<strong>nl</strong>eiding 9<br />
2.2. Rijksbeleid 9<br />
2.3. Provinciaal beleid 9<br />
2.4. Gemeentelijk beleid 11<br />
2.5. Sectoraal beleid 11<br />
3. Bodem en waterhuishouding 13<br />
3.1. I<strong>nl</strong>eiding 13<br />
3.2. Ontstaansgeschiedenis 13<br />
3.3. Huidige situatie 13<br />
3.3.1. Bodem 13<br />
3.3.2. Waterhuishouding 13<br />
3.4. Toekomstige ontwikkelingen 15<br />
3.4.1. Autonome ontwikkelingen 15<br />
3.4.2. Duurzaam waterbeheer en watertoets 17<br />
3.4.3. Ruimtelijk relevante maatregelen ten aanzien van water 17<br />
3.5. Sectoraal wensbeeld 20<br />
4. Landschap, cultuurhistorie en archeologie 21<br />
4.1. I<strong>nl</strong>eiding 21<br />
4.2. Ontginningsgeschiedenis 21<br />
4.3. Huidige situatie 22<br />
4.3.1. Landschapsstructuur 22<br />
4.3.2. Landschapstypen en landschapsbeeld 22<br />
4.3.3. Cultuurhistorie en archeologie 25<br />
4.3.4. Waardering 27<br />
4.4. Toekomstige ontwikkelingen 29<br />
4.4.1. Autonome ontwikkelingen 29<br />
4.4.2. Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg 30<br />
4.4.3. Herstel getij Haringvliet 30<br />
4.5. Sectoraal wensbeeld 31<br />
5. Natuur 33<br />
5.1. I<strong>nl</strong>eiding 33<br />
5.2. Huidige situatie 33<br />
5.2.1. Regionale ecologische structuur 33<br />
5.2.2. Flora en fauna 37<br />
5.2.3. Flora- en faunawet 38<br />
5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998 39<br />
5.2.5. Waardering 39<br />
5.3. Toekomstige ontwikkelingen 40<br />
5.4. Toetsing 41<br />
5.5. Sectoraal wensbeeld 42<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
I<strong>nl</strong>eiding 2<br />
6. Landbouw blz. 43<br />
6.1. I<strong>nl</strong>eiding 43<br />
6.2. Huidige situatie 43<br />
6.2.1. Grondgebruik 43<br />
6.2.2. Bedrijfssituatie 43<br />
6.2.3. Bedrijfsgroottestructuur 44<br />
6.2.4. Opvolgingssituatie 45<br />
6.2.5. Verbrede landbouw 46<br />
6.2.6. Productieomstandigheden 48<br />
6.3. Toekomstige ontwikkelingen 48<br />
6.4. Sectoraal wensbeeld 50<br />
7. Recreatie 53<br />
7.1. I<strong>nl</strong>eiding 53<br />
7.2. Huidige situatie 53<br />
7.3. Toekomstige situatie 54<br />
7.4. Bouwstenen voor het beleid 55<br />
8. Verkeer en infrastructuur 57<br />
8.1. I<strong>nl</strong>eiding 57<br />
8.2. Huidige situatie 57<br />
8.2.1. Autoverkeer 57<br />
8.2.2. Openbaar vervoer 58<br />
8.2.3. Langzaam verkeer 58<br />
8.2.4. Wegverkeerslawaai 58<br />
8.3. Toekomstige ontwikkelingen 59<br />
8.4. Sectoraal wensbeeld 59<br />
9. Milieu 61<br />
9.1. I<strong>nl</strong>eiding 61<br />
9.2. Huidige situatie 61<br />
9.2.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht 61<br />
9.2.2. Milieubeschermingsgebieden 62<br />
9.2.3. Milieuhinder bij niet-agrarische bedrijven 62<br />
9.2.4. Industrielawaai 63<br />
9.2.5. Externe veiligheid 63<br />
9.2.6. Milieuhinder bij agrarische bedrijven 67<br />
9.2.7. Glastuinbouw 68<br />
9.3. Toekomstige ontwikkelingen 68<br />
9.3.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht 68<br />
9.3.2. Milieubeschermingsgebied 69<br />
9.3.3. Industrielawaai 69<br />
9.3.4. Externe veiligheid 70<br />
9.4. Sectoraal wensbeeld 70<br />
10. Overige functies 71<br />
10.1. I<strong>nl</strong>eiding 71<br />
10.2. Huidige situatie 71<br />
10.3. Toekomstige ontwikkelingen 73<br />
10.4. Sectoraal wensbeeld 75<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
I<strong>nl</strong>eiding 3<br />
11. Afweging sectorale wensbeelden blz. 77<br />
11.1. I<strong>nl</strong>eiding 77<br />
11.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan 77<br />
11.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties 77<br />
11.4. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie versus<br />
ontwikkeling van de landbouw 80<br />
11.5. Nieuwe bebouwing versus landschap en cultuurhistorie 82<br />
11.6. Vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing en omgevingskwaliteit 83<br />
11.7. Recreatie versus natuur, landschap en landbouw 84<br />
12. Zonering 87<br />
12.1. I<strong>nl</strong>eiding 87<br />
12.2. Motivering zonering 87<br />
12.2.1. Zone AO: Agrarisch gebied met waardevolle openheid 87<br />
12.2.2. Zone ALN: Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden 88<br />
12.2.3. Zone N: Gebied met natuurwaarden 89<br />
13. Nadere uitwerking 91<br />
13.1. I<strong>nl</strong>eiding 91<br />
13.2. Landbouw 91<br />
13.3. Natuur 97<br />
13.4. Cultuurhistorie 98<br />
13.5. Recreatie 99<br />
13.6. Niet-agrarische bedrijven 99<br />
13.7. Wonen 101<br />
13.8. Waterbeheer 101<br />
13.9. Overige onderwerpen 105<br />
14. Juridische planbeschrijving 107<br />
14.1. I<strong>nl</strong>eiding 107<br />
14.2. Aanpak in twee lagen 107<br />
14.3. Artikelsgewijze toelichting planvoorschriften 108<br />
15. Handhaving 115<br />
16. Uitvoerbaarheid 117<br />
16.1. Economische uitvoerbaarheid 117<br />
16.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 117<br />
16.2.1. Inspraak 117<br />
16.3. Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 122<br />
Bijlagen:<br />
1. Beleidskader.<br />
2. Akoestisch onderzoek Westdijk 11.<br />
3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten.<br />
4. Bedrijve<strong>nl</strong>ijst.<br />
5. Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied 109-Haringvliet.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
I<strong>nl</strong>eiding 4<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
1.1. Aa<strong>nl</strong>eiding<br />
Het landelijk gebied van de gemeente is in beweging. <strong>Spijkenisse</strong> is een grotendeels verstedelijkte<br />
gemeente. Het buitengebied vormt een tamelijk smalle zone ten westen en ten zuiden van<br />
de bebouwing. De gemeente heeft te maken met de dynamiek van de landbouw. Zo zal de<br />
landbouw ook in de toekomst zich blijven ontwikkelen door middel van schaalvergroting, maar<br />
ook is in het kader van plattelandsvernieuwing behoefte aan nieuwe vormen van (agrarische)<br />
bedrijvigheid (nevenfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing, eventueel vervolgfuncties bij<br />
beëindiging van het agrarisch bedrijf).<br />
Het bestemmingsplan dient ook de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie niet uit<br />
het oog te verliezen. Er dient een evenwicht te zijn tussen een efficiënte agrarische bedrijfsvoering<br />
en bescherming van natuur, landschap en cultuurhistorie.<br />
Ook water vormt een belangrijk aandachtspunt. De sturende werking van water is zo langzamerhand<br />
een begrip geworden in planvormend Nederland. Begrippen als duurzaam waterbeheer,<br />
waterbergend vermogen, extra bergingscapaciteit en dergelijke zullen in het bestemmingplan<br />
een plaats moeten krijgen. Verder mogen ook de belangen van de recreatie niet worden<br />
vergeten. De invloed van het haven- en industriegebied aan de noordzijde van de gemeenten<br />
en van het nabijgelegen stedelijk gebied is goed merkbaar.<br />
Het bovenstaande vraagt om een actueel bestemmingsplan, waarin duidelijk is bepaald welke<br />
activiteiten waar kunnen plaatsvinden. Daarnaast is flexibiliteit noodzakelijk om voldoende in te<br />
kunnen spelen op veranderingsprocessen in de komende jaren.<br />
Om zowel de economische potenties de ruimte te geven als de "groene" kwaliteiten van het<br />
buitengebied te behouden, is sturing nodig. De vigerende bestemmingsplannen zijn niet meer<br />
toegesneden om die sturing te bieden en in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Daarom wordt<br />
een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Er is voor gekozen om voor (delen van) het buitengebied<br />
van de gemeenten <strong>Spijkenisse</strong> en Bernisse gezame<strong>nl</strong>ijk één nieuw bestemmingsplan op te<br />
stellen. In de voorbereidingsfase is sprake geweest van bilateraal overleg om de regelingen zo<br />
goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Eigendommen van agrariërs bevinden zich in beide gemeenten.<br />
Daarom is eenheid van regelgeving van belang. Anderzijds moet niet uit het oog worden<br />
verloren dat Bernisse een agrarische gemeente is en <strong>Spijkenisse</strong> een stedelijke gemeente.<br />
Tevens is van belang dat het plandeel, dat op het grondgebied van <strong>Spijkenisse</strong> is gelegen, veel<br />
kleiner is. Er zijn maar enkele agrarische bedrijven en circa 11 burgerwoningen. De regeling<br />
kan daarom eenvoudiger worden opgezet dan die voor de gemeente Bernisse. Na de afsluiting<br />
van de overleg- en de inspraakfase is er daarom voor gekozen het plan op een aantal onderdelen<br />
te vereenvoudigen en de juridische vormgeving meer af te stemmen op de in de gemeente<br />
<strong>Spijkenisse</strong> gebruikelijke vorm van de bestemmingsplannen.<br />
1.2. Plangebied<br />
Het gebied waarvoor een nieuw bestemmingsplan is voorbereid omvat het westelijk deel van<br />
het buitengebied van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong>. Het plangebied − inclusief Bernisse − is in figuur<br />
1.1 weergeven. Het bedrijventerrein van <strong>Spijkenisse</strong> valt buiten dit plan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
5<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
I<strong>nl</strong>eiding 7<br />
1.3. Vigerende plannen<br />
Voor het gebied waarop de planvoorbereiding betrekking heeft zijn de volgende plannen vigerend:<br />
- bestemmingsplan Landelijk Gebied Geervliet, vastgesteld maart 1975, gedeeltelijk goedgekeurd<br />
juni 1981;<br />
- bestemmingsplan Hartel-West, vastgesteld juni 1984, goedgekeurd februari 1985;<br />
- uitbreidingsplan regelende de bestemming in hoofdlijnen voor de gemeente Geervliet, vastgesteld<br />
februari 1943, goedgekeurd november 1943.<br />
In 1980 heeft een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden. Een deel van de voormalige gemeente<br />
Geervliet is opgenomen binnen de grenzen van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
1.4. Nota van Uitgangspunten<br />
Voorafgaand aan de op te stellen bestemmingsplannen is een analyse gemaakt van (sectorale)<br />
ontwikkelingen in het gebied. Deze analyse heeft als basis gediend voor de gebiedsvisie in de<br />
Nota van Uitgangspunten, die betrekking heeft op zowel het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> als<br />
van Bernisse. De gebiedsvisie is het resultaat van een belangenafweging. Waar nodig is de<br />
beleidsvisie per deelgebied uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke kwaliteiten<br />
en waarden van de voorkomende functies in het plangebied. Dit leidt tot een bestemmingsregeling<br />
die de kwaliteiten van het plangebied zoveel mogelijk beschermt en voldoende<br />
rechtszekerheid biedt. Tegelijkertijd is de regeling voldoende flexibel om te kunnen inspelen op<br />
nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan biedt aldus een juridisch-planologisch toetsingskader<br />
voor het beoordelen van initiatieven en plannen.<br />
Na het opstellen van de Nota van Uitgangspunten en de besluitvorming hieromtrent, is de bestemmingsregeling<br />
verder uitgewerkt. Deze is vervolgens opgesplitst in een deel dat betrekking<br />
heeft op het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> en een deel voor het buitengebied van Bernisse.<br />
1.5. Leeswijzer<br />
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een analysegedeelte, een gebiedsvisie en een vertaling<br />
van de visie naar de voorschriften. Dit deel van de toelichting heeft betrekking op het gehele<br />
plangebied, dus zowel op het deel van Bernisse als van <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
Omdat voor beide gemeenten afzonderlijke bestemmingsplannen moeten worden opgesteld,<br />
heeft ieder bestemmingsplan een afzonderlijke plankaart en zijn de voorschriften afgestemd op<br />
de in het betreffende gebied voorkomende en wenselijke bestemmingen. De juridische planbeschrijvingen<br />
van beide plannen verschillen daarom op onderdelen van elkaar. In samenhang<br />
daarmee zijn ook de resultaten van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke<br />
ordening en de reacties in het kader van de inspraakprocedure niet identiek.<br />
De kern van het bestemmingsplan bestaat uit de gebiedsvisie. De lezer wordt dan ook aangeraden<br />
in ieder geval van dit deel kennis te nemen. De gebiedsvisie wordt gevormd door hoofdstuk<br />
11 en 12. De afstemming en belangenafweging vinden plaats in hoofdstuk 11. In hoofdstuk<br />
12 is de afweging tussen de sectorale wensbeelden vertaald in een visie op het plangebied, met<br />
een daarbijbehorende zonering.<br />
De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, staat weergegeven in het analysedeel.<br />
Dit bestaat uit hoofdstuk 2 tot en met 10. Dit deel is met name interessant voor de lezer<br />
die op detailniveau meer over de achtergronden van de voorkomende functies in het gebied wil<br />
lezen.<br />
In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste conclusies van het relevante overheidsbeleid samengevat.<br />
Hoofdstukken 3 tot en met 10 gaan in op de functies die in het gebied voorkomen. Van elke<br />
functie worden de huidige situatie, het toekomstperspectief en het sectorale wensbeeld met betrekking<br />
tot de betreffende functie weergegeven. De sectorale wensbeelden geven uitsluitend<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
I<strong>nl</strong>eiding 8<br />
het sectorale belang weer, waarbij niet is gekeken of de wensbeelden wel overeenstemmen<br />
met het beleid voor het landelijk gebied. Ook kunnen de sectorale wensbeelden onderling strijdig<br />
zijn (of elkaar juist versterken). De afweging tussen de sectorale wensbeelden vindt in<br />
hoofdstuk 11 plaats. In hoofdstuk 12 is op basis van deze afweging een zonering opgenomen.<br />
De nadere uitwerking van de visie als aanzet voor de voorschriften staat in hoofdstuk 13. Vervolgens<br />
is in hoofdstuk 14 beschreven op welke wijze de beleidsvoornemens zijn vertaald in de<br />
voorschriften van het bestemmingsplan. In verband met verschillen in voorkomende bestemmingen,<br />
is deze juridische planbeschrijving voor beide plannen niet identiek. Waar dezelfde bestemmingen<br />
voorkomen, is overigens een gelijksoortige bestemmingsregeling het uitgangspunt.<br />
De handhaving van het bestemmingsplan komt in hoofdstuk 15 aan de orde.<br />
In hoofdstuk 16 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. De<br />
resultaten van het overleg ex artikel 10 Bro komen aan de orde in hoofdstuk 17.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
2. Samenvatting beleidskader<br />
2.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van al het relevante rijks-, provinciale en (inter)gemeentelijk<br />
ruimtelijk beleid. Eveneens is een overzicht van het relevante sectorale beleid opgenomen.<br />
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidslijnen samengevat.<br />
2.2. Rijksbeleid<br />
Op nationaal niveau is het beleid gericht op het vergroten van de diversiteit en aantrekkelijkheid<br />
van het landelijk gebied. Natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en recreatieve waarden worden<br />
beschermd en ontwikkeld. De vraag naar water wordt gecombineerd met andere functies.<br />
Binnen de landbouw is het beleid gericht op handhaving en versterking van een duurzame,<br />
grondgebonden landbouw. Onder een duurzame landbouw wordt landbouw met aandacht voor<br />
milieu, dierenwelzijn, landschap, natuur en water verstaan. Het karakter van de landbouw zal<br />
niet alleen op de agrarische productie liggen, maar ook op het leveren van "groene diensten"<br />
(de agrariër als beheerder van het landelijk gebied). Vrijkomende, voormalig agrarische bebouwing<br />
kan worden benut voor hergebruik door kleinschalige functies. De vrijkomende bebouwing,<br />
die niet de gewenste kwaliteit bezit, dient te worden gesloopt. Bij de overheid wordt de mogelijkheid<br />
in overweging genomen om in ruil voor de sloop, het bouwen van één (of meerdere)<br />
woningen mogelijk te maken.<br />
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. Dit betekent dat<br />
men streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen<br />
van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van<br />
de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit.<br />
De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.<br />
Een ander belangrijk beleidsuitgangspunt op nationaal niveau is het voltooien en beschermen<br />
van de ecologische hoofdstructuur.<br />
2.3. Provinciaal beleid<br />
Op provinciaal niveau is het streekplan richtinggevend. Voor de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> is dit het<br />
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). In het RR2020 wordt onder andere het provinciale<br />
ruimtelijke beleid voor Voorne-Putten aangegeven, waarvan <strong>Spijkenisse</strong> een onderdeel<br />
uitmaakt. De centrale opgave voor het groenblauwe raamwerk van Voorne-Putten is om de<br />
landschappelijke kwaliteit te verbeteren, gebruikmakend van de ligging in een verstedelijkte regio.<br />
Dankzij het stedelijke karakter van de regio Rotterdam ontstaat een aanzie<strong>nl</strong>ijk recreatief<br />
potentieel en is er een markt voor landelijke woonmilieus. Vooral de randen van het eiland en<br />
het krekenstelsel bieden kansen om de ecologische en recreatieve kwaliteit te verbeteren. De<br />
ontwikkeling van de kreken kan tegelijk de waterbergingscapaciteit vergroten. In de meer besloten<br />
en verrommelde delen van het landschap, waar de infrastructuur al aanwezig is, geeft<br />
het landelijk wonen zicht op investeringen in het landschap.<br />
Voorts hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 8 maart 2005 de Nota Regels-voor-<br />
Ruimte vastgesteld. Deze nota vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke<br />
ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van<br />
ruimtelijke plannen. De Nota Regels-voor-Ruimte vervangt de Nota Planbeoordeling 2002.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
9<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Samenvatting beleidskader 11<br />
Eerder, in 2003, heeft de provincie de Nota Ruimte-voor-Ruimte opgesteld. Het doel van de<br />
Ruimte-voor-Ruimteregeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied<br />
door sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen, die niet in het landschap passen en daardoor de<br />
gewenste landschappelijke waarde tenietdoen. Om dit te bereiken, mag onder bepaalde voorwaarden<br />
in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen of glasopstallen één of meer compensatiewoningen<br />
worden gebouwd. Ontstening staat in de regeling centraal.<br />
2.4. Gemeentelijk beleid<br />
In 2002 is, ter voorbereiding op het nieuwe bestemmingsplan, een beleidsnotitie opgesteld.<br />
Belangrijke uitgangspunten zijn:<br />
- het landschapsbeeld moet open blijven;<br />
- de ontwikkeling van de agrarische functies is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling;<br />
- de voormalige boerderij moet kunnen worden gebruikt voor woondoeleinden, mits er sanering<br />
van niet meer noodzakelijke bedrijfsbebouwing plaatsvindt;<br />
- niet-agrarische bedrijvigheid is onder voorwaarden toelaatbaar in vrijkomende agrarische<br />
bebouwing;<br />
- landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden dien te worden beschermd en<br />
versterkt;<br />
- bestaande recreatieve voorzieningen moeten gehandhaafd blijven.<br />
2.5. Sectoraal beleid<br />
Naast de ruimtelijk plannen, die in paragraaf 2.2 tot en met 2.4 zijn genoemd, zijn voor het<br />
plangebied tal van andere, sectorale plannen opgesteld. De belangrijkste worden achtereenvolgens<br />
kort beschreven.<br />
De Spuimonding is als prioritair gebied genoemd in het plan Deltanatuur. Het doel van het project<br />
Deltanatuur is om binnen tien jaar natte natuur van internationale allure te ontwikkelen in de<br />
Zuid-Hollandse Delta. Er is gestart met het op vrijwillige basis verwerven van gronden in de polders<br />
Zuidoord en Beningerwaard.<br />
Het Landschapsbeleidsplan en Groenstructuurplan van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> geven aan dat<br />
veel waarde wordt gehecht aan het groen in de stad en het groen van het omliggende landschap.<br />
Aangegeven is dat men streeft naar het realiseren van een groengebied langs het Spui,<br />
het realiseren van een groene intermediair ten westen van <strong>Spijkenisse</strong> en de aa<strong>nl</strong>eg van boselementen<br />
ter plaatse van de Groene Kruisweg.<br />
In het Agrarisch Gebiedsperspectief Voorne-Putten geeft de WLTO (thans LTO Noord) aan dat<br />
op Voorne-Putten er sprake is van een sterke agrocluster. Om deze agrocluster ook sterk te<br />
houden, verwachten ondernemers dat de overheid het agrarisch ondernemerschap stimuleert<br />
door meer planologische duidelijkheid te bieden. Verder vraagt de agrarische sector aan overheden<br />
onder andere het volgende:<br />
- meewerken aan het bieden van ruimte voor duurzame agrarische investeringen;<br />
- het verplaatsen van verspreid liggend glas naar glasconcentratiegebieden;<br />
- het voeren van een terughoudend beleid met betrekking tot het aantal burgerwoningen in<br />
het buitengebied;<br />
- het zo beperkt mogelijk houden van het ruimtebeslag voor niet-agrarische functies, zodat<br />
de agrarische sector in het gebied gezond kan blijven;<br />
- het bieden van mogelijkheden voor een verbrede landbouw.<br />
De WLTO, afdeling Voorne-Putten, heeft de mogelijkheden en het draagvlak voor plattelandsontwikkeling<br />
op Voorne-Putten onderzocht. Een conclusie die uit dit onderzoek naar voren is<br />
gekomen is dat er animo bestaat voor agrarisch natuurbeheer en plattelandstoerisme. Overhe-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Samenvatting beleidskader 12<br />
den dienen agrarische bedrijven te ondersteunen bij verbreding van de agrarische activiteiten.<br />
Gemeenten kunnen hieraan bijdragen door heldere en eenduidige regels en randvoorwaarden<br />
op te stellen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
3. Bodem en waterhuishouding<br />
3.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de opbouw en kwaliteit van bodem en water.<br />
Deze abiotische omstandigheden zijn in belangrijke mate bepalend voor de gebruiksmogelijkheden<br />
en de aanwezigheid van natuur- en landschapswaarden. Allereerst wordt de ontstaansgeschiedenis<br />
beschreven, waarna de huidige situatie aan bod komt. Dit hoofdstuk wordt afgesloten<br />
met de toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld.<br />
3.2. Ontstaansgeschiedenis<br />
Tot 4000 v. Chr. bestaat het oostelijk deel van Voorne-Putten voornamelijk uit kwelders en kleidekken.<br />
Daarna komt op de kleidekken veen tot ontwikkeling. Dit proces zet zich voort tot circa<br />
1000 na Chr. Vanaf dat moment wordt door de zee en de rivieren klei op het veen afgezet.<br />
Daarnaast wordt veen afgeslagen als gevolg van overstromingen. Dit proces gaat voort tot de<br />
inpoldering van de verschillende gebieden in de 14 e , 15 e en 16 e eeuw (zie ook hoofdstuk 4, paragraaf<br />
4.2 Ontginningsgeschiedenis).<br />
3.3. Huidige situatie<br />
3.3.1. Bodem<br />
Bodemopbouw<br />
De ontstaansgeschiedenis is goed terug te vinden in de huidige bodemopbouw (zie figuur 3.1).<br />
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit jonge zeekleigronden op veen en of zavel.<br />
Daarnaast is op een aantal plaatsen nog veen aanwezig. Oude kreeklopen zijn herkenbaar in<br />
de bodemsoort (kreekgronden).<br />
Maaiveldhoogte<br />
De maaiveldhoogte ten oosten van de Bernisse loopt gemiddeld af van noord naar zuid (van<br />
0,5 m -NAP naar 2 m -NAP). Ten westen van de Bernisse neemt de gemiddelde maaiveldhoogte<br />
toe van noord naar zuid (van 2 m -NAP tot 0,5 m +NAP). De bodemopbouw (veen en<br />
klei-op-veen), gecombineerd met de drooglegging in het gebied, heeft bodemdaling tot gevolg<br />
gehad. Aangenomen wordt dat de bodemdaling circa 10 cm per eeuw bedraagt.<br />
3.3.2. Waterhuishouding<br />
Onderstaande watersysteembeschrijving is gebaseerd op het waterstructuurplan Voorne-Putten<br />
(2002) en de door de waterbeheerders aangeleverde gegevens.<br />
Oppervlaktewater<br />
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer en het beheer van de keringen is in handen van<br />
het waterschap Hollandse Delta. Op 1 januari 2005 zijn de voormalige waterschappen gefuseerd.<br />
Het gebied waarop beide bestemmingsplannen betrekking heeft, ligt in twee afwateringsgebieden<br />
die van elkaar worden gescheiden door de Bernisse: Voorne-Oost en Putten. De Bernisse<br />
(in de jaren '70 vergraven voor verbetering van de zoetwatervoorziening) maakt deel uit van het<br />
boezemstelsel, maar valt buiten het plangebied. Delen van het Brielse Meer en het Voedingskanaal<br />
vallen wel binnen het plangebied. Deze wateren behoren eveneens tot het boezemstelsel<br />
en vormen een belangrijke schakel in de zoetwatervoorziening voor het gehele eiland<br />
Voorne-Putten, Delfland en de industrie in het Europoort-Botlekgebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
13<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bodem en waterhuishouding 15<br />
Afwateringsgebied Voorne-Oost<br />
Afwateringsgebied Voorne-Oost ligt ingeklemd tussen het Kanaal door Voorne, het Voedingskanaal,<br />
Brielse Meer, de Bernisse, het Spui en het Haringvliet (zie figuur 3.1). Overtollig water<br />
wordt met het gemaal Noordermeer uitgeslagen op het Kanaal door Voorne. Gemaal Oudenhoorn<br />
(nabij het Haringvliet) wordt alleen tijdens extreme neerslag en in de natte perioden (oktober<br />
tot februari) gebruikt voor waterafvoer. In de droge perioden is gemaal Oudenhoorn het<br />
belangrijkste wateri<strong>nl</strong>aatpunt. Daarnaast wordt op verschillende plaatsen vanuit de Bernisse<br />
water ingelaten. Wateri<strong>nl</strong>aat is noodzakelijk voor peilhandhaving en doorspoeling.<br />
Afwateringsgebied Putten<br />
Afwateringsgebied Putten ligt ten oosten van de Bernisse. Overtollig water wordt via vier gemalen<br />
afgevoerd: de Biersum, de Volharding, de Vooruitgang en de Leeuw van Putten. Voor de<br />
zoetwatervoorziening (voor peilhandhaving en doorspoeling) wordt water aangevoerd via het<br />
Voedingskanaal van het Brielse Meer (vier i<strong>nl</strong>aten), de Bernisse (vijf i<strong>nl</strong>aten) en het Spui (i<strong>nl</strong>aat<br />
de Wolvenpolder). Volledigheidshalve moet hier vermeld worden dat het waterschap Hollandse<br />
Delta een plan voor een beter waterbeheer heeft opgesteld. De hierboven weergegeven situatie<br />
is over enige jaren niet meer actueel.<br />
Waterkeringen<br />
De waterkeringen langs het Haringvliet, het Spui, de Oude Maas en het Voedingskanaal Brielse<br />
Meer zijn primaire waterkeringen die het plangebied beschermen tegen overstroming door het<br />
rivierwater. De keringen langs de Bernisse (secundaire waterkeringen) zorgen voor bescherming<br />
tegen overstroming vanuit de Bernisse.<br />
Grondwater<br />
In vrijwel het hele plangebied komt in beperkte mate kwel voor. In het afwateringsgebied Voorne-Oost<br />
ligt de kwelintensiteit gemiddeld tussen 0 en 0,25 mm/dag, in het afwateringsgebied<br />
Putten is dit tussen 0,25 en 0,50 mm/dag (Bron: Waterstructuurplan Voorne-Putten).<br />
Het grondwater in het plangebied is chloriderijk. Chloriderijke kwel wordt door haar verziltende<br />
effecten door de landbouw als een knelpunt ervaren, maar voor de natuur hoeft dit niet altijd het<br />
geval te zijn. In het noordwestelijk deel van het afwateringsgebied Voorne-Oost is het grondwater<br />
relatief zoet. Chloridenconcentraties variëren van 250 mg/l in het noordwesten tot<br />
4.000 mg/l in het zuidoosten. Het grondwater in het afwateringsgebied Putten is meer brak van<br />
karakter. Chloridenconcentraties variëren van 2.000 tot 8.000 mg/l (Bron: waterstructuurplan<br />
Voorne-Putten).<br />
Waterkwaliteit<br />
De waterkwaliteit wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het i<strong>nl</strong>aatwater uit de<br />
(van oorsprong) Maas en Rijn. Dit water wordt ingelaten voor peilhandhaving, maar tevens voor<br />
doorspoeling. Doorspoeling is noodzakelijk om de verzilting tegen te gaan. Daarnaast wordt<br />
doorgespoeld om eutrofiëringseffecten (zuurstoftekort en algenbloei) te beperken en/of te voorkomen.<br />
De verontreiniging van water wordt veroorzaakt door voedselrijke en brakke kwel en<br />
verontreinigingen uit landelijk en stedelijke gebied. De waterkwaliteit in de polders varieert sterk<br />
(van goed tot slecht, klasse III t/m V).<br />
3.4. Toekomstige ontwikkelingen<br />
3.4.1. Autonome ontwikkelingen<br />
Een aantal autonome ontwikkelingen heeft in de toekomst zijn effect op het waterbeheer in het<br />
plangebied. Zo is de verwachting dat:<br />
- de zeespiegel de komende eeuw stijgt en de bodem verder daalt, waardoor de afwatering<br />
wordt bemoeilijkt en de belasting met zoute kwel toeneemt;<br />
- als gevolg van de klimaatveranderingen (natte winters, drogere zomers, heviger buien) de<br />
behoefte aan waterberging in natte perioden toeneemt, maar de vraag naar schoon en<br />
zoet water in droge perioden zal toenemen;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bodem en waterhuishouding 17<br />
- een ander gevolg van de klimaatverandering een ander afvoerregiem van de rivieren is: in<br />
algemene zin een toename in de winter (heeft consequenties voor de dijken) en een afname<br />
in de zomer (heeft consequenties voor de zoetwatervoorziening);<br />
- een ander sluisbeheer van de Haringvlietsluizen tot aanpassingen van de zoetwateraanvoer<br />
noodzaakt; het zogenaamde Kierbesluit vindt doorgang per 1 januari 2008; daardoor<br />
komt de i<strong>nl</strong>aat bij gemaal Oudenhoorn te vervallen en wordt een zoetwatertracé gerealiseerd<br />
vanaf de Bernisse (zie volgende paragraaf).<br />
Naast deze mogelijke ontwikkelingen zullen ook de huidige knelpunten in de waterhuishouding<br />
moeten worden opgelost (zie paragraaf 3.3.2).<br />
3.4.2. Duurzaam waterbeheer en watertoets<br />
De waterbeheerders en de gemeenten streven naar een duurzaam waterbeheer, dat wil zeggen<br />
droge voeten en voldoende schoon en zoetwater. De visie- en beleidsontwikkeling en het onderzoek<br />
naar concrete maatregelen is in volle gang. Zo is door de waterbeheerders onder meer<br />
het Waterstructuurplan Voorne-Putten (2002) opgesteld en is op regie van de provincie in samenwerking<br />
met waterbeheerders en gemeenten de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid<br />
tot stand gekomen. Er zijn en worden door het waterschap diverse studies uitgevoerd om wateropgaven<br />
te kwantificeren en maatregelen te concretiseren. De gemeente <strong>Spijkenisse</strong>, het<br />
voormalige Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en het voormalige waterschap De<br />
Brielse Dijkring (inmiddels het nieuwe waterschap Hollandse Delta) hebben gezame<strong>nl</strong>ijk een<br />
gemeentelijk Waterstructuurplan <strong>Spijkenisse</strong> opgesteld. Voor een aantal peilvakken binnen het<br />
plangebied wordt op deze wijze tevens voorzien in de waterbergingsbehoefte.<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft in 2006 het plan “Waterbeheer Putten” opgesteld. Inmiddels<br />
is een aanvang gemaakt met de uitvoering. Hierop wordt elders in deze toelichting ingegaan.<br />
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water door Rijk, provincies, gemeenten<br />
en waterschappen in juli 2003, zijn afspraken gemaakt over het oplossen van huidige en<br />
toekomstige problemen in het waterbeheer. De ambitie van de betrokken partijen is om de zogenaamde<br />
"wateropgave" in 2015 gerealiseerd te hebben. De veelheid aan ruimtelijke plannen<br />
waaraan momenteel gewerkt wordt, biedt kansen voor een concrete uitwerking van de afspraken<br />
uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en het realiseren van deze wateropgave.<br />
Om een duurzaam watersysteem te realiseren en een goede afstemming tussen waterbeheer<br />
en ruimtelijk planvorming te waarborgen, is het instrument watertoets in het leven geroepen.<br />
Overleg met de waterbeheerders en het opstellen van een waterparagraaf maken hier onderdeel<br />
van uit.<br />
Om hieraan invulling te geven, maakte het waterschap deel uit van de klankbordgroep die de<br />
voorbereiding van het bestemmingsplan heeft begeleid. Daarnaast is separaat overleg met de<br />
waterbeheerders gevoerd. Eveneens is het bestemmingsplan ter toetsing voorgelegd aan<br />
Rijkswaterstaat.<br />
3.4.3. Ruimtelijk relevante maatregelen ten aanzien van water<br />
I<strong>nl</strong>eiding<br />
Het Waterstructuurplan Voorne-Putten geeft het streefbeeld voor de waterhuishouding weer. Dit<br />
streefbeeld is tevens doorvertaald in de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid. Onderstaand<br />
is een aantal waterhuishoudkundige maatregelen beschreven, die hun basis hebben in het waterstructuurplan.<br />
Veel van deze maatregelen hebben consequenties voor het ruimtegebruik. De<br />
gemeenten hebben dan ook als uitgangspunt dat dergelijke maatregelen bij voorkeur worden<br />
uitgevoerd in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen. De realisering van waterdoelstellingen<br />
is sterk afhankelijk van integrale, gebiedsgerichte aanpakken, waarin meerdere doelstellingen<br />
worden gecombineerd. Meervoudig ruimtegebruik en cofinanciering zijn hierbij belangrijke principes.<br />
Binnen het plangebied zijn er kansen voor functiecombinaties van water met natuur, recreatie,<br />
cultuurhistorie, landbouw en verstedelijking.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bodem en waterhuishouding 17<br />
- een ander gevolg van de klimaatverandering een ander afvoerregiem van de rivieren is: in<br />
algemene zin een toename in de winter (heeft consequenties voor de dijken) en een afname<br />
in de zomer (heeft consequenties voor de zoetwatervoorziening);<br />
- een ander sluisbeheer van de Haringvlietsluizen tot aanpassingen van de zoetwateraanvoer<br />
noodzaakt; het zogenaamde Kierbesluit vindt doorgang per 1 januari 2008; daardoor<br />
komt de i<strong>nl</strong>aat bij gemaal Oudenhoorn te vervallen en wordt een zoetwatertracé gerealiseerd<br />
vanaf de Bernisse (zie volgende paragraaf).<br />
Naast deze mogelijke ontwikkelingen zullen ook de huidige knelpunten in de waterhuishouding<br />
moeten worden opgelost (zie paragraaf 3.3.2).<br />
3.4.2. Duurzaam waterbeheer en watertoets<br />
De waterbeheerders en de gemeenten streven naar een duurzaam waterbeheer, dat wil zeggen<br />
droge voeten en voldoende schoon en zoetwater. De visie- en beleidsontwikkeling en het onderzoek<br />
naar concrete maatregelen is in volle gang. Zo is door de waterbeheerders onder meer<br />
het Waterstructuurplan Voorne-Putten (2002) opgesteld en is op regie van de provincie in samenwerking<br />
met waterbeheerders en gemeenten de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid<br />
tot stand gekomen. Er zijn en worden door het waterschap diverse studies uitgevoerd om wateropgaven<br />
te kwantificeren en maatregelen te concretiseren. De gemeente <strong>Spijkenisse</strong>, het<br />
voormalige Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden en het voormalige waterschap De<br />
Brielse Dijkring (inmiddels het nieuwe waterschap Hollandse Delta) hebben gezame<strong>nl</strong>ijk een<br />
gemeentelijk Waterstructuurplan <strong>Spijkenisse</strong> opgesteld. Voor een aantal peilvakken binnen het<br />
plangebied wordt op deze wijze tevens voorzien in de waterbergingsbehoefte.<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft in 2006 het plan “Waterbeheer Putten” opgesteld. Inmiddels<br />
is een aanvang gemaakt met de uitvoering. Hierop wordt elders in deze toelichting ingegaan.<br />
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water door Rijk, provincies, gemeenten<br />
en waterschappen in juli 2003, zijn afspraken gemaakt over het oplossen van huidige en<br />
toekomstige problemen in het waterbeheer. De ambitie van de betrokken partijen is om de zogenaamde<br />
"wateropgave" in 2015 gerealiseerd te hebben. De veelheid aan ruimtelijke plannen<br />
waaraan momenteel gewerkt wordt, biedt kansen voor een concrete uitwerking van de afspraken<br />
uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en het realiseren van deze wateropgave.<br />
Om een duurzaam watersysteem te realiseren en een goede afstemming tussen waterbeheer<br />
en ruimtelijk planvorming te waarborgen, is het instrument watertoets in het leven geroepen.<br />
Overleg met de waterbeheerders en het opstellen van een waterparagraaf maken hier onderdeel<br />
van uit.<br />
Om hieraan invulling te geven, maakte het waterschap deel uit van de klankbordgroep die de<br />
voorbereiding van het bestemmingsplan heeft begeleid. Daarnaast is separaat overleg met de<br />
waterbeheerders gevoerd. Eveneens is het bestemmingsplan ter toetsing voorgelegd aan<br />
Rijkswaterstaat.<br />
3.4.3. Ruimtelijk relevante maatregelen ten aanzien van water<br />
I<strong>nl</strong>eiding<br />
Het Waterstructuurplan Voorne-Putten geeft het streefbeeld voor de waterhuishouding weer. Dit<br />
streefbeeld is tevens doorvertaald in de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid. Onderstaand<br />
is een aantal waterhuishoudkundige maatregelen beschreven, die hun basis hebben in het waterstructuurplan.<br />
Veel van deze maatregelen hebben consequenties voor het ruimtegebruik. De<br />
gemeenten hebben dan ook als uitgangspunt dat dergelijke maatregelen bij voorkeur worden<br />
uitgevoerd in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen. De realisering van waterdoelstellingen<br />
is sterk afhankelijk van integrale, gebiedsgerichte aanpakken, waarin meerdere doelstellingen<br />
worden gecombineerd. Meervoudig ruimtegebruik en cofinanciering zijn hierbij belangrijke principes.<br />
Binnen het plangebied zijn er kansen voor functiecombinaties van water met natuur, recreatie,<br />
cultuurhistorie, landbouw en verstedelijking.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bodem en waterhuishouding 19<br />
Dijkverzwaring<br />
Aan de zuidrand van het plangebied is op een aantal plaatsen dijkverzwaring noodzakelijk. Op<br />
deze locaties wordt de dijksloot verlegd en het dijklichaam verzwaard. Wanneer hiervoor concrete<br />
plannen beschikbaar zijn, wordt in het bestemmingsplan hiermee rekening gehouden. De<br />
zone met de primaire medebestemming “waterkeringsdoeleinden” is reeds afgestemd op de<br />
toekomstige uitvoering van de werkzaamheden.<br />
Zoekgebieden waterberging<br />
De aangegeven poldergebieden hebben vanwege hun lage ligging een relatief grote kans op<br />
wateroverlast. Om de kans op wateroverlast te reduceren, is in deze gebieden extra open water(berging)<br />
gewenst. Om de schade door wateroverlast zo beperkt mogelijk te houden, zijn<br />
nieuwe kapitaalintensieve functies (zoals glastuinbouw) in deze gebieden ongewenst.<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft een modelstudie verricht waarbij per peilgebied de beschikbare<br />
en benodigde bergingscapaciteit is berekend. In figuur 3.2 is, voor de in het plangebied<br />
gelegen peilvakken, de waterbergingsbehoefte in hectares open water weergegeven.<br />
Daarnaast wordt nog onderzocht met welke maatregelen de bergingstekorten kunnen worden<br />
opgelost. In deze studie is tevens gekeken in hoeverre het nieuwe peilbesluit voor Putten, renovatie<br />
van gemalen en aanpassingen in het watersysteem (bijvoorbeeld gedeeltelijk omdraaien<br />
van stromingsrichting) kunnen bijdrage aan het vergroten van de waterbergingscapaciteit.<br />
Beperken bodemdaling<br />
Voortgaande bodemdaling in de veengebieden is een bedreiging voor de gebruiksmogelijkheden<br />
van deze gebieden en een knelpunt in het waterbeheer (steeds meer inspanning om de<br />
gebieden droog te houden). Opzetten van het waterpeil kan de bodemdaling vertragen. Het<br />
beleid van het waterschap staat een vergroting van de drooglegging (dat is het verschil tussen<br />
het maaiveld en het te handhaven peil van het oppervlaktewater) niet toe.<br />
Aanvoertracé zoetwater<br />
Het Kierbesluit is per 1 januari 2008in werking getreden. Het in beperkte mate openstellen van<br />
de Haringvlietsluiten heeft een ecologische achtergrond (zie paragraaf 4.3.3). Doordat het Haringvliet<br />
zouter zal worden, kan bij de huidige i<strong>nl</strong>aatpunten Hellevoetsluis en Oudenhoorn geen<br />
zoetwater meer worden ingelaten. Ter compensatie hiervan wordt door het waterschap in samenwerking<br />
met Rijkswaterstaat een nieuw tracé voor de aanvoer van zoet water vanuit de<br />
Bernisse gerealiseerd. Dit aanvoertracé kan tevens worden benut als ecologische verbindingszone.<br />
Tevens is een functie als recreatieve verbinding denkbaar. De plannen zijn echter nog<br />
onvoldoende uitgewerkt om op dit moment in het voorliggende bestemmingsplan op te nemen.<br />
Wanneer voor de vaststelling van het bestemmingsplan deze uitwerking nader vorm heeft gekregen,<br />
de uitvoerbaarheid voldoende is verzekerd en de ruimtelijke consequenties bekend zijn,<br />
zal het bestemmingsplan alsnog worden aangepast.<br />
Brakwatersysteem Biert/Simonshaven<br />
Een zone tussen de Bernisse en het stedelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong>, alsmede het westelijk<br />
deel van het stedelijk gebied staan sterk onder invloed van brakke kwel (zie figuur 3.2).<br />
Op de lange termijn zou dit ertoe kunnen leiden dat het voor sommige grondgebruikfuncties<br />
noodzakelijke zoete oppervlaktewater niet kan worden gegarandeerd. Aan de andere kant bieden<br />
deze gebieden goede kansen voor het realiseren van een brakwatersysteem. Het brakwatersysteem<br />
Biert/Simonshaven is een gebiedsgericht plan van het waterschap De Brielse<br />
Dijkring en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. Het doel van het plan is de<br />
scheiding van zoet en brak (zout) water in de gebieden Biert, Welvliet, Vogelenzang en Vriesland.<br />
Momenteel mengen zoet en zout water met elkaar. Door de twee stromen met technische<br />
maatregelen te isoleren, stroomt het brakke water uit polder Biert naar Welvliet en vervolgens<br />
naar de brakke wijken Vogelenzang en Vriesland. Het agrarische gedeelte van de polder wordt<br />
voorzien van zoet water. Daarmee wordt het brakke water uit Biert benut voor het versterken<br />
van de zoutminnende natuur in het natuurgebied Welvliet en het doorspoelen van brakke<br />
woonwijken Vogelenzang en Vriesland. Het zoete water komt ten goede aan de landbouw.<br />
Daarnaast wordt een deel van de oevers natuurvriendelijk ingericht. Dit komt de bergingscapaciteit<br />
en de waterkwaliteit ten goede. Inmiddels zijn er gesprekken met de betrokken grondeige-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bodem en waterhuishouding 20<br />
naren, uitvoering van het plan is voorzien voor 2006. De nieuwe inrichting van het watersysteem<br />
wordt in dit bestemmingsplan meegenomen.<br />
Waterbeheer Putten<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft een plan tot verbetering van de waterhuishouding voor<br />
Putten opgesteld. Inmiddels is een aanvang gemaakt met de uitvoering.<br />
Het plan heeft tot doel de waterbeheersing op het eiland Putten op orde te krijgen. Twee nu nog<br />
bestaande gemalen zullen vervallen. Het zijn De Biersum en De Volharding aan het Spui, die<br />
afgebroken worden. De twee overblijvende gemalen, te weten De Leeuw van Putten en De<br />
Vooruitgang blijven inzetbaar ingeval van calamiteiten alsmede voor het doorspoelen van het<br />
stedelijk gebied. Wijziging in de beheerssituatie is noodzakelijk omdat het gemaal De Leeuw<br />
van Putten geen water kan uitslaan als de deur van de haven van <strong>Spijkenisse</strong> bij hoge waterstanden<br />
moet worden gesloten. Dit gemaal zal in de toekomst een functie blijven vervullen om<br />
de Vierambachtenboezem door te spoelen en om ingeval van grote regenval het nieuwe gemaal<br />
bij te staan. Op 7 maart 2007 hebben Dijkgraaf en Heemraden hiertoe besloten.<br />
Voor het onderhavige bestemmingsplan is het van belang dat aan het Spui een nieuw gemaal<br />
gebouwd gaat worden. Er zal een nieuwe watergang gegraven worden van het gemaal naar<br />
een bestaande wetering. Een aantal andere weteringen zal verbreed moeten worden om de<br />
doorstroming van het water naar het gemaal te verbeteren. Het uitvoeren van deze werken betekent<br />
in ruimtelijk opzicht een relatief belangrijke ingreep in het buitengebied. Daarom is een<br />
goede motivering op haar plaats (zie hoofdstuk 13).<br />
Verbreden van waterlopen en kreekherstel<br />
Het substantieel verbreden van een aantal hoofdwatergangen en het herstellen van een aantal<br />
kreekrestanten heeft een aantal positieve effecten voor de waterhuishouding:<br />
- meer waterberging;<br />
- optimalisatie aan- en afvoercapaciteit hoofdsysteem;<br />
- realisatie ecologische verbindingszones.<br />
3.5. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de bodemopbouw en de hydrologische situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt<br />
het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit bodem<br />
en water wenselijke uitgangspunten zijn. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening<br />
gehouden met het overige ruimtelijke beleid en heeft nog geen afweging met andere functies<br />
plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Het sectorale wensbeeld voor bodem en water is het volgende:<br />
- in het algemeen bij nieuwe ontwikkelingen aandacht besteden aan het aspect water;<br />
- streven naar een meer duurzaam watersysteem en initiatieven hiertoe ondersteunen;<br />
- ruimte bieden voor waterberging; in waterbergingsgebieden moeten geen nieuwe, kapitaalintensieve<br />
functies worden toegestaan;<br />
- het zoetwatertracé vanaf de Bernisse richting gemaal Oudenhoorn, voor zover het concreet<br />
is uitgewerkt, mogelijk maken;<br />
- initiatieven voor het verbeteren van de aanvoer en doorvoer van zoet water ondersteunen;<br />
- streven naar een verbetering van de waterkwaliteit;<br />
- het inrichtingsplan voor het scheiden van zoete en zoute waterstromen mogelijk maken;<br />
- het zoveel mogelijk tegengaan van een toename van de drooglegging;<br />
- het grondgebruik tussen de Bernisse en het stedelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong> afstemmen<br />
op de brakke omstandigheden;<br />
- bestemming van waterkeringen, mede met het oog op eventuele dijkverzwaringen, in overleg<br />
met de waterbeheerder.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
4. Landschap, cultuurhistorie en archeologie<br />
4.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
De beschrijving van landschap, cultuurhistorie en archeologie vindt op verschillende manieren<br />
plaats. Allereerst wordt ingegaan op de wijze van ontginnen: de ontginningsgeschiedenis. Deze<br />
verschaft inzicht in de samenhang tussen het abiotische basissysteem (bodemgesteldheid,<br />
waterkwaliteit en dergelijke) en de menselijke bewoning. De mate waarin de geschiedenis<br />
afleesbaar is in het huidige landschap, is medebepalend voor de waardering van het landschap.<br />
Daarna wordt ingegaan op de huidige situatie. Gekeken is naar landschapsstructuur, landschapstype(n)<br />
en landschapsbeeld. Ook wordt de huidige situatie voor cultuurhistorie en archeologie<br />
beschreven. Daarna is beschreven welke toekomstige ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op<br />
landschap, cultuurhistorie en archeologie. Afgesloten wordt met het sectorale wensbeeld.<br />
4.2. Ontginningsgeschiedenis<br />
Het plangebied maakt deel uit van de delta van Maas en Rijn, die tot aan de Middeleeuwen bestond<br />
uit een netwerk van eilanden, kreken en zeearmen. De menselijke ontginning van het<br />
plangebied is begonnen ter plaatse van de hooggelegen veenkernen (de veengronden die niet<br />
zijn weggeslagen bij de Sint Elizabethvloed in 1421).<br />
Door zeespiegelrijzing en veeninklinking werd bescherming van het veen noodzakelijk. Ook<br />
vergraving van het veen ten behoeve van brandstof- en zoutwinning maakte de veenkernen<br />
kwetsbaar voor overstroming.<br />
Met wisselend succes werd getracht het water door bedijking tegen te houden. Naast dijken om<br />
het water te keren of de stroomgeul te begeleiden, werden ook dammen in de rivierloop gelegd,<br />
om de aanslibbing te bevorderen.<br />
De eilanden Voorne en Putten werden door een reeks van bedijkingen op de zee veroverd. De<br />
eerste bewoners (van Friese, Frankische of Vlaamse herkomst) mochten het ingedijkte land behouden,<br />
mits zij één tiende van de jaarlijkse opbrengsten aan de feodale leiders afstonden en<br />
ook bijdroegen aan gemeenschappelijke inspanningen als dijkverzwaring of oorlog.<br />
De stijgende zeespiegel bleef echter een groot probleem en leidde tot verschillende overstromingen,<br />
waarvan de St. Elizabethvloed (1421) de grootste was. De monding van Maas en Rijn<br />
kwam bij het Hollands Diep en Haringvliet te liggen. De Maasmond verlandde, waardoor onder<br />
andere de plaat van Rozenburg gevormd werd. De geulen de Goote en de Bernisse slibden<br />
dicht.<br />
Op kleinere schaal vonden er meerdere dijkdoorbraken plaats, die leiden tot de vorming van<br />
wielen, kolken of walen. De door het binnenstromende water gevormde kolken waren veelal zo<br />
diep, dat bij de dijkreparatie de nieuwe dijk om de kolk werd gelegd. Hierdoor kregen veel dijken<br />
een slingerend verloop. De laatste keer dat het gebied dreigde onder te stromen was op<br />
1 februari 1953 toen tijdens de bekende Stormramp een exceptioneel hoge waterstand werd<br />
gemeten. De sluisdeur in de haven van <strong>Spijkenisse</strong> was echter juist het jaar daarvoor vernieuwd<br />
zodat het gebied vrij bleef van inundatie.<br />
Het land, dat op de zee werd veroverd door bedijkingen, werd ontgonnen door de aa<strong>nl</strong>eg van<br />
een slotenstelsel. Indien de sloten vanaf de ringdijk werden aangelegd, ontstond er veelal een<br />
licht gerend patroon. Doorgaans is het slotenpatroon echter afgeleid van het rationele wegenpatroon<br />
en daardoor zeer rechtlijnig.<br />
Het grondgebruik was voornamelijk gericht op graan en handelsgewassen als vlas en meekrap.<br />
Buitendijks werden schapen en runderen geweid. Ook de visvangst voorzag voor een belangrijke<br />
mate in de eigen behoefte van de bevolking.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
21<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 22<br />
Het stijgende waterpeil werd intussen een steeds groter probleem door zeespiegelrijzing en<br />
inklinking van de venige gronden. Met behulp van molens moest het water worden geloosd op<br />
de boezemwateren. De waterschappen en polderbesturen konden echter niet voorkomen dat<br />
nog regelmatig land voor vele jaren verloren ging door overspoeling met zeewater. Er werd<br />
echter ook nieuw land gewonnen, onder andere door bedijking van verschillende aanwassen. In<br />
1831 werd het Kanaal door Voorne gegraven als verbinding tussen het snel groeiende<br />
Rotterdam en de Noordzee. Het kanaal was ook van belang voor de waterhuishouding. Zoet<br />
water kon zo worden aangevoerd en overtollig water afgevoerd. De molens werden geleidelijk<br />
vervangen door stoomgemalen.<br />
Na de tweede wereldoorlog veranderde het landschap sterk door verstedelijking en uitbreiding<br />
van de infrastructuur (wegen, hoogspanningsleidingen). Langs de noordrand werd de horizon in<br />
toenemende mate bepaald door de sterk uitgebreide havens van Rotterdam. <strong>Spijkenisse</strong><br />
groeide eveneens sterk en de Bernisse (noodzakelijk voor de zoetwatervoorziening) werd ontwikkeld<br />
tot een gevarieerd recreatiegebied. Het agrarisch gebied veranderde onder invloed van<br />
de ruilverkaveling, hetgeen in het hele plangebied leidde tot nieuwe boerderijen, verruiming van<br />
de kavelstructuur en de aa<strong>nl</strong>eg van groenelementen bij de nieuwe woongebieden van Hellevoetsluis<br />
en <strong>Spijkenisse</strong>. De oude ringdijken zijn in het kader van de ruilverkaveling beplant met<br />
wilgen, iepen en essen.<br />
4.3. Huidige situatie<br />
4.3.1. Landschapsstructuur<br />
Het abiotische basissysteem en de daarop geënte eerste vormen van gebruik, zoals hierboven<br />
beschreven, werken door in de huidige landschapsstructuur. Bepalend is nog altijd het dijkenpatroon,<br />
waaraan het wegen- en bebouwingspatroon is gekoppeld. In tegenstelling tot het gebogen<br />
dijkpatroon van de ringdijken, worden de polders binnen de dijken doorsneden door een rationeel<br />
rechtlijnig wegenpatroon.<br />
Het Kanaal door Voorne vormt in het westen een sterke ruimtelijke barrière.<br />
Aan de oostzijde vormt het stedelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong> een ruimtelijke grens. Door de geringe<br />
bebouwingshoogte, het onopvallend kleurgebruik en het aanwezige groen is de verstedelijking<br />
van de omgeving in visueel opzicht beperkt. De hoogspanningsleidingen zijn in dat opzicht opvallender.<br />
Langs de noordrand is de Rotterdamse haven structuur- en beeldbepalend.<br />
Langs de zuidrand vormt het Haringvliet een scherpe ruimtelijke grens, gemarkeerd door de Zeedijk.<br />
De Bernisse vormt van oudsher de scheiding tussen Voorne en Putten en is door zijn huidige<br />
functie en inrichting als dicht beplant recreatiegebied ook duidelijk als ruimtelijke scheiding herkenbaar.<br />
De oorspronkelijke smalle kreek is inmiddels over de gehele lengte vergraven en voorzien<br />
van grote waterpartijen. Verder zijn omvangrijke beplantingen gerealiseerd langs het water.<br />
4.3.2. Landschapstypen en landschapsbeeld<br />
De ontstaansgeschiedenis van het gebied heeft, in combinatie met menselijke invloeden, geleid<br />
tot een relatief groot aantal verschillende landschapstypen (zie ook figuur 4.1) 1) . Het betreft het:<br />
- kleipolderlandschap;<br />
- veenkerne<strong>nl</strong>andschap;<br />
- inversielandschap;<br />
- riviere<strong>nl</strong>andschap;<br />
- en de buitendijkse gronden.<br />
Het landschapsbeeld van deze deelgebieden wordt achtereenvolgens kort beschreven.<br />
1) Bron: Een beeld van het Zuid-Hollandse landschap, deel 7 Voorne-Putten, bureau Maas.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 23<br />
Kleipolderlandschap<br />
Het grootste deel van het gebied maakt deel uit van het kleipolderlandschap. De hier gelegen<br />
polders zijn uit aandijkingen ontstaan. In verband met de waterkerende functie is aan de zeezijde<br />
de dijkhelling veelal aanmerkelijk flauwer en langgerekter uitgevoerd dan aan de polderzijde. De<br />
flauwe helling aan de zeezijde werd, na het bedijken van de nieuwe aanwas op veel plaatsen<br />
bebouwd. Aan de polderzijde van de dijken werd de bebouwing meestal onder aan de dijk in de<br />
polder geplaatst. Op deze wijze ontstond onder andere het kenmerkende langgerekte bebouwingslint<br />
langs de Molendijk bij Oudenhoorn.<br />
Het kleipolderlandschap is relatief open en grootschalig en kent een gevarieerd grondgebruik. In<br />
dit open landschap is de hoofdstructuur van de al dan niet beplante of bebouwde dijken redelijk<br />
herkenbaar. De verspreide (agrarische) bebouwing in de open polders is voor een deel omringd<br />
door een forse erfbeplanting. De in sommige gevallen storende bebouwing (zoals romneyloodsen)<br />
wordt daardoor afgeschermd. Vanuit de omgeving bieden deze erven het beeld van<br />
kleine, groene eilanden in de open ruimte. Het grondgebruik wordt overwegend bepaald door<br />
akkerbouw, plaatselijk afgewisseld door grasland. Plaatselijk zijn enkele fruitteeltbedrijven aanwezig,<br />
die met name door de omringende windsingels opvallen in het open landschap.<br />
Veenkerne<strong>nl</strong>andschap<br />
Dit oudste landschapstype bestaat uit veenkernen die na overstromingen van de zee bedekt<br />
werden met een sliblaag. Deze kernen werden in de 12 e en 13 e eeuw bedijkt en vormen de basis<br />
van waaruit het grootste deel van Voorne en Putten later is bedijkt. De noordelijke polders zijn<br />
aangetast door de industriële ontwikkelingen rond het havengebied, doch de zuidelijke polders<br />
zijn nog relatief gaaf door het grotendeels ontbreken van bebouwing. De polders zijn ontgonnen<br />
vanaf de ringdijken. Opvallend zijn ook de kronkelige dijken, die zijn ontstaan door het aa<strong>nl</strong>eggen<br />
van dijken om kolken. Het grondgebruik bestaat overwegend uit grasland. Bebouwing binnen de<br />
polders is relatief schaars, met uitzondering van de polder Abbenbroek. Hier bevinden zich enkele<br />
recente ruilverkavelingboerderijen in een open ruimte.<br />
Inversielandschap<br />
Polder Simonshaven bestaat uit een apart landschapstype, dat is ontstaan rond het jaar 1300. Dit<br />
landschap is ontstaan als gevolg van het aa<strong>nl</strong>eggen van een aantal verbindingsdijken tussen<br />
reeds bestaande polders. Het doel hiervan was een einde te maken aan dijkdoorbraken, de lengte<br />
van de waterkeringen te verkorten en de gronden tussen deze polders te beschermen.<br />
Waar de Welvliet is afgedamd werd een spui (afwateringsgemaal) en een haventje aangelegd.<br />
Hier is later het dorp Simonshaven gesticht.<br />
Het oorspronkelijke krekenpatroon is in polder Simonshaven nog herkenbaar, onder meer door de<br />
aanwezigheid van kreekruggen die een halve meter boven de omliggende, ingeklonken veengronden<br />
liggen. Het wegen- en kavelpatroon is gerelateerd aan het oorspronkelijke verloop van deze<br />
kreken. De kavels zijn grotendeels als grasland in gebruik en bebouwing is schaars.<br />
Riviere<strong>nl</strong>andschap<br />
De zone langs het Spui behoort tot het rivierlandschap. Het Spui is een getijdenrivier, die slib<br />
afzet. Wanneer de oevers (gorzen) voldoende waren opgeslibd, werden ze omkaad en ontgonnen<br />
tot gras- of bouwland. Wegen en bebouwing zijn in dit landschapstype afwezig, met uitzondering<br />
van de jachthaven langs de Kromme Dijk.<br />
Buitendijkse gronden<br />
Vóór de afdamming van het Haringvliet in 1970 vormden de Beninger Slikken een dynamisch<br />
landschap van onbegroeide slikken en begroeide gorzen.<br />
Met het wegvallen van het getij zijn alle slikken begroeid geraakt. Er is nu alleen nog sprake van<br />
gorzen die sterk zijn verruigd door het ontbreken van voldoende milieudynamiek. Door begrazing<br />
wordt nu getracht de verruiging tegen te gaan. Het landschap kan nu worden gekenschetst als<br />
een halfopen landschap met rietland, ruigte en struwelen. Wegen en bebouwing ontbreken<br />
geheel. De waterlopen vertonen nog kenmerken van het vroegere vertakte patroon van geulen en<br />
kreken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 25<br />
Het wegvallen van het getij heeft er ook toe geleid dat de gorzen sterk erodeerden, doordat de<br />
golfslag telkens op dezelfde oeverhoogte aankwam. Om dit proces tegen te gaan zijn in het water<br />
vooroeververdedigingen van stortsteen aangebracht.<br />
4.3.3. Cultuurhistorie en archeologie<br />
Cultuurhistorie<br />
Historisch-geografische patronen<br />
Het gebied maakt deel uit van het Belvedèregebied Voorne-Bernisse en wordt grotendeels gekarakteriseerd<br />
als kleipolderlandschap. De oude opwassen (opwassen zijn platen of schorren<br />
die midden in het water onder invloed van de getijdewerking ontstaan zijn) kennen een onregelmatige<br />
blokverkaveling (onder andere de polder Biert, een van de oudste en meest gave<br />
ringpolders). Het patroon van de aanwaspolders is minder goed te herkennen.<br />
Aan het verkavelingspatroon en het patroon van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten<br />
kan de ontginningsgeschiedenis van het plangebied worden afgelezen. De huidige patronen<br />
dateren deels nog uit de ontginningsfase, met name het dijkenpatroon. Daardoor vertegenwoordigen<br />
deze patronen een grote historisch-geografische waarde.<br />
Bebouwing<br />
Verspreid over het gebied is een aantal gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische<br />
waarde. Een aantal gebouwen in Bernisse is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk<br />
monument (zie bijlage 2). Op het grondgebied van <strong>Spijkenisse</strong> komen geen gebouwen of andere<br />
objecten voor die zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Een klein aantal<br />
boerderijen en burgerwoonhuizen is echter wel als streekeigen te beschouwen en vertegenwoordigt<br />
niettemin cultuurhistorische waarde.<br />
In Abbenbroek, Geervliet en Zuidland zijn historische windmolens aanwezig, waarbij behalve<br />
het gebouw, ook het omliggende molenbiotoop behouden moet worden op grond van rijks- en<br />
provinciaal beleid. De molenbiotoop van de molen in Nieuw-Beijerland, aan de zuidzijde van het<br />
Spui, valt nog voor een klein deel binnen het grondgebied van <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
Archeologie<br />
De oudste restanten van bewoning dateren uit de periode tussen circa 2900 en 2000 v. Chr. en<br />
zijn aangetroffen op de oeverwallen van een geul tussen Simonshaven en Hekelingen. Door<br />
vernatting en veengroei werd dit gebied later weer verlaten.<br />
Pas in de IJzertijd werd het gebied vanaf de 7 e en 6 e eeuw v. Chr. opnieuw bewoond. Resten uit<br />
die tijd zijn aangetroffen rond de Bernisse, waar ze dateren vanaf de 4 e eeuw v. Chr. Uit deze<br />
periode dateren ook de eerste ontwateringen en ontginningen van het uitgestrekte veengebied.<br />
In de Romeinse tijd werd het gebied opnieuw ontgonnen en de bewoningsdichtheid nam toe. In<br />
de 3 e eeuw kwam aan de bewoning een einde, samenhangend met de instabiliteit van het<br />
toenmalige Romeinse Rijk en de vernatting van het landschap met veengroei tot gevolg . Pas<br />
rond de 10 e eeuw was er opnieuw sprake van bewoning.<br />
Aan deze middeleeuwse bewoning en ontginningen kwam een einde door omvangrijke overstromingen<br />
in en vanaf de 12 e eeuw. Met dijken werden daarna stap voor stap gebieden veilig<br />
gesteld en teruggewonnen. De ringdijk van polder Biert, rond 1200 al aanwezig, is een vroege<br />
bedijking. De middeleeuwse bewoning is nu op en langs de dijken georiënteerd: nederzettingen<br />
met havens, agrarische kernen en kleinen steden. Het wereldlijke gezag toonde hun macht met<br />
onder meer de bouw van kastelen in de 13 e eeuw.<br />
De verschillende bewoningsfasen van het gebied hebben geleid tot een grote rijkdom aan archeologische<br />
(verwachtings)waarden. De bijzondere locaties (zie figuur 4.2) zijn in tabel 4.1 opgenomen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 27<br />
Tabel 4.1 Archeologisch waardevolle gebieden<br />
terreinen van zeer hoge archeologische waarde terreinen van hoge archeologische waarde<br />
nr. verklaring periode nr. verklaring periode<br />
37D-1<br />
resten van de begraven<br />
hofstad "Leeuwensteijn"<br />
late middeleeuwen 37D-14 sporen van bewoning midden-ijzertijd/Romeinse<br />
tijd<br />
37D-12 sporen van bewoning midden-ijzertijd 37D-16<br />
sporen van bewoning<br />
en landbouw<br />
ijzertijd/Romeinse<br />
tijd/late middeleeuwen<br />
37D-15 sporen van bewoning<br />
midden-ijzertijd/-<br />
Romeinse tijd/late<br />
middeleeuwen<br />
37D-17 sporen van bewoning midden-ijzertijd/Romeinse<br />
tijd<br />
37D-19 sporen van bewoning<br />
late ijzertijd/Romeinse<br />
tijd<br />
37D-18 sporen van bewoning midden-ijzertijd/Romeinse<br />
tijd<br />
37D-20 resten van een kerk late middeleeuwen<br />
37D-21 huisterp late middeleeuwen<br />
37D-31 sporen van bewoning Romeinse tijd<br />
37D-33 sporen van bewoning late ijzertijd<br />
37D-34 sporen van bewoning late ijzertijd<br />
37D-35 sporen van bewoning late middeleeuwen<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
37D-36 sporen van bewoning ijzertijd/Romeinse<br />
tijd/late middeleeuwen<br />
37D-38 sporen van bewoning laat-neolithicum<br />
37D-39 sporen van bewoning late middeleeuwen<br />
37D-40 sporen van bewoning late middeleeuwen<br />
37D-41 sporen van bewoning ijzertijd/Romeinse tijd<br />
37D-42 sporen van bewoning<br />
vroege en late middeleeuwen<br />
37D-43 sporen van bewoning late middeleeuwen<br />
37D-44 sporen van bewoning<br />
vroege en late middeleeuwen<br />
37D-45 sporen van bewoning<br />
vroege en late middeleeuwen<br />
37D-46 sporen van bewoning late ijzertijd<br />
37G-8 sporen van bewoning laat-neolithicum<br />
37G-9 sporen van bewoning midden-ijzertijd/Romeinse<br />
tijd<br />
37G-18 sporen van bewoning laat-neolithicum<br />
37G-55 sporen van bewoning<br />
vroege en midden-ijzertijd<br />
37G-56 sporen van bewoning late ijzertijd<br />
37G-57 sporen van bewoning late middeleeuwen<br />
37G-58 sporen van bewoning midden-ijzertijd<br />
In juli 2003 is door de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> een Archeologische Waardenkaart uitgebracht, die<br />
is vastgesteld op 24 november 2004. Deze kaart vormt een concretisering van de verwachtingswaarde<br />
die op de kaart van de provincie is aangegeven. Verwezen wordt naar figuur 4.2a.<br />
In 1998 is door het Rijk het Verdrag van Malta ondertekend, waarin de bescherming en het behoud<br />
van archeologische waarden wordt nagestreefd. Het Verdrag van Malta wordt op dezelfde<br />
wijze geïmplementeerd als de Natuurbeschermingswet en de Monumentenwet. Aantasting en<br />
vernietiging van archeologische waarden kunnen reden zijn tot het onthouden van goedkeuring<br />
voor een plan. Het criterium voor weigering van goedkeuring houdt mede een beoordeling en<br />
afweging in van alle bij een goede ruimtelijke ordening spelende belangen, waarbij het belang<br />
van het archeologisch erfgoed duidelijk meetelt.<br />
4.3.4. Waardering<br />
De waardering van de onderscheiden landschapstypen kan worden beschreven in termen van<br />
samenhang, herkenbaarheid en identiteit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om samenhang tussen:<br />
- abiotisch systeem en grondgebruik (grasland in de veenpolders, akkerbouw in de kleipolders,<br />
dijken en watergangen die samenhangen met de waterhuishouding);<br />
- grondgebruik en landschapsbeeld (koppeling van dijken-, wegen- en bebouwingspatronen).<br />
Waar deze samenhang visueel ook herkenbaar is draagt deze bij aan de identiteit van het gebied.<br />
De herkenbaarheid en identiteit worden verder bepaald door:<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 29<br />
- de herkenbaarheid van oude landschapspatronen als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis<br />
(herkenbaarheid en gaafheid van met name openheid en een samenhangend<br />
dijken-, wegen- en bebouwingspatroon).<br />
Ten slotte is de mate van zeldzaamheid van deze landschapstypen op internationaal niveau en<br />
de grote afwisseling van landschapstypen in een klein gebied van belang voor de waardering.<br />
Op grond van alle genoemde aspecten wordt een hoge waardering toegekend aan bovengenoemde<br />
kenmerken.<br />
4.4. Toekomstige ontwikkelingen<br />
4.4.1. Autonome ontwikkelingen<br />
Landschap<br />
Samenhang, herkenbaarheid en identiteit zijn vooral kwetsbaar voor veranderingen in het grondgebruik,<br />
de centrale factor in een cultuurlandschap. Behoud of versterking van de landschappelijke<br />
kwaliteit zal dan ook gestuurd moeten worden via het grondgebruik.<br />
Daarnaast is het landschap kwetsbaar voor aantasting van elementen en patronen, bijvoorbeeld<br />
door demping of vergraving van waterlopen of het verwaarlozen van karakteristieke beplanting en<br />
bebouwing.<br />
Het landschapsbeeld wijzigt zich onder meer als gevolg van veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering.<br />
Afname van het akkerbouwareaal kan leiden tot een verdere aantasting van de<br />
openheid. De verstedelijking heeft de afgelopen decennia een groot deel van het buitengebied<br />
van <strong>Spijkenisse</strong> opgeslokt. Nu de groeitaak van de gemeente is afgerond, kan het overblijvende<br />
agrarische gebied als stedelijk uitloopgebied en als agrarisch productiegebied een eigen<br />
ontwikkeling volgen zonder onmiddellijke bedreiging. Agrarische bedrijven die hun functie blijven<br />
vervullen, zullen in een aantal gevallen behoefte hebben de agrarische bebouwing uit te breiden<br />
of te moderniseren.<br />
Verder heeft de provincie beleid ontwikkeld waarbij (agrarische) bedrijven in het buitengebied bij<br />
bedrijfsbeëindiging en het slopen van verspreide bebouwing, één of meerdere nieuwe woningen<br />
mogen terugbouwen. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden, onder andere wat de<br />
minimale omvang van de te slopen bebouwing betreft. Afhankelijk van de beeldkwaliteitseisen die<br />
hieraan worden gesteld (bijvoorbeeld een beplantingsplan), kan dit leiden tot zowel een toename<br />
als een afname van de visuele verstening van het open polderlandschap.<br />
Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende) agrarische bedrijfsbebouwing<br />
(ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid of wonen), kan behoefte bestaan aan<br />
nieuwe elementen ontstaan zoals paardenrijbanen, volkstuinen, kampeermiddelen of windturbines.<br />
Deze nieuwe elementen kunnen de identiteit van het agrarisch landschap aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />
aantasten ("verrommeling"), met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en<br />
de grote verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde<br />
voorzieningen.<br />
Ten slotte is er een toenemende belangstelling bij individuele agrariërs en projectontwikkelaars<br />
voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen of buitenplaatsen. Dergelijke initiatieven kunnen<br />
een landschappelijke meerwaarde genereren indien strikte eisen worden gesteld aan de locatie,<br />
omvang, inrichting en bebouwing. Indien dergelijke randvoorwaarden niet strikt worden gehanteerd,<br />
ontstaat het risico van een verdere verrommeling en verstedelijking van het open landschap.<br />
Voor alle duidelijkheid: de bouw van landgoederen en buitenplaatsen is in dit bestemmingsplan<br />
geen onderdeel van de regelgeving.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 30<br />
Cultuurhistorie<br />
De cultuurhistorische elementen en patronen zijn waardevol omdat ze in beginsel onvervangbaar<br />
zijn. De kwetsbaarheden worden vooral bepaald door de ligging en het gebruik van de betreffende<br />
elementen en patronen. Zo ligt aantasting van de historisch-geografische patronen niet voor de<br />
hand, aangezien deze patronen (wegen, waterlopen, dijken) nog altijd als zodanig functioneren.<br />
Aantasting van de herkenbaarheid van de patronen vormt echter een bedreiging. In dit verband<br />
kan gedacht worden aan nieuwe wegen, nieuwe bebouwing en omvangrijke beplantingen die niet<br />
passen binnen de bestaande patronen.<br />
De waardevolle gebouwde elementen kunnen worden aangetast door onzorgvuldige uitbreiding<br />
en restauratie, verwijdering of aantasting van omliggende beplantingen. Een andere mogelijke<br />
bedreiging vormt het oprichten van sterk contrasterende elementen (bijvoorbeeld windturbines) in<br />
de nabijheid van historische bebouwing.<br />
Archeologie<br />
De archeologische waarden kunnen worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan<br />
met de aa<strong>nl</strong>eg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook peilverlaging kan<br />
schadelijk zijn, aangezien dit leidt tot het oxideren van organisch materiaal in de bodem.<br />
4.4.2. Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg<br />
In het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999) zijn de volgende<br />
beleidsdoelen en projecten vastgelegd:<br />
- behoud samenhangend agrarisch gebied;<br />
- verbeteren langzaamverkeerrelaties <strong>Spijkenisse</strong>-Bernisse;<br />
- opwaardering en intensivering recreatief gebruik Bernissegebied;<br />
- recreatief fietspad langs Haringvliet;<br />
- realiseren ecologische samenhang Spuioevers;<br />
- realiseren ecologische samenhang oevers Haringvliet;<br />
- versterken natuurgebied Vierambachtenboezem;<br />
- realisering Provinciale Ecologische HoofdStructuur (PEHS) door natuurvriendelijke oevers<br />
langs hoofdwatergangen.<br />
De genoemde projecten zullen in meer of mindere mate leiden tot een verdichting van het open<br />
landschap. Veel hangt daarbij af van de uiteindelijke inrichting en het beheer van bijvoorbeeld<br />
de nieuwe natuurelementen en de zone tussen Geervliet en <strong>Spijkenisse</strong>. Een belangrijk deel<br />
van het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> kenmerkt zich door waardevolle landschappelijke openheid.<br />
De aa<strong>nl</strong>eg van beplantingen staat op gespannen voet met een dergelijke karakteristiek.<br />
4.4.3. Herstel getij Haringvliet<br />
In het kader van het beheer van het Haringvliet is besloten om de Haringvlietsluizen op een kier<br />
te zetten. Hieraan ligt de intentie ten grondslag om het estuarieve karakter van het Haringvliet/Hollands<br />
Diep/Biesbosch terug te brengen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.<br />
Het op een kier zetten van de sluizen heeft tot doel om hiermee ervaring op te doen ten<br />
behoeve van een − wellicht − mogelijk verdere openstelling.<br />
Het gedeeltelijk herstel van het getij op het Haringvliet zal leiden tot landschappelijke veranderingen<br />
in het buitendijkse gebied. Op de lange termijn kunnen nieuwe slikken ontstaan en zal de<br />
verruiging van de gorzen afnemen door overspoeling met zout(er) water. Het landschapsbeeld<br />
krijgt daardoor een meer natuurlijker, dynamischer karakter (meer open water, minder opgaande<br />
beplanting, seizoensvariaties, afwisseling tussen land en water).<br />
Ook de aanpassing van het zoetwatersysteem, dat noodzakelijk is in verband met nieuwe i<strong>nl</strong>aatpunten<br />
voor zoetwater kan leiden tot veranderingen in het landschapsbeeld.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 31<br />
4.5. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van landschap, cultuurhistorie en archeologie wordt het volgende sectorale wensbeeld<br />
aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit deze sectoren wenselijke uitgangspunten<br />
zijn. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening gehouden met het overige ruimtelijke<br />
beleid en heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud van het contrast tussen openheid (open polders) en beslotenheid (besloten dijklinten)<br />
door behoud en versterking van dijkbeplantingen en het tegengaan van verdere verdichting<br />
van de polders;<br />
- behoud en herstel van het kreken- en dijkenpatroon;<br />
- behoud van kleine landschapselementen (erfbeplantingen, solitaire bomen, boomgroepen);<br />
- behoud en/of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;<br />
- behoud van archeologische waarden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 32<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
5. Natuur<br />
5.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In deze paragraaf wordt beschreven wat de betekenis van het gebied is voor de natuur. Enerzijds<br />
wordt een beeld gegeven van de regionale betekenis van het plangebied voor natuur en<br />
de rol die de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur daarin speelt, anderzijds worden de actuele<br />
waarden van flora en fauna in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt een beschrijving<br />
van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen gegeven, alsmede het sectorale wensbeeld.<br />
Het plangebied bestaat uit een grote diversiteit aan terreinen, waaronder oude graslandpolders,<br />
kreekrestanten, wielen, bosschages, dijken en buitendijkse gebieden, zoals slikken, gorzen en<br />
platen.<br />
5.2. Huidige situatie<br />
5.2.1. Regionale ecologische structuur<br />
In het landelijk gebied van Bernisse en <strong>Spijkenisse</strong> is een aantal natuur- en groengebieden gesitueerd<br />
met een beschermde status (zie figuur 5.1). Het gaat om speciale beschermingszones<br />
van zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn, maar ook om reservaatgebieden, natuurmonumenten<br />
en ecologische verbindingszones.<br />
Natura 2000<br />
Haringvliet<br />
Het Haringvliet in z’n huidige vorm is een afgesloten zeearm in open verbinding met het Hollands<br />
Diep. Het ontstond in 1970 door voltooiing van de Haringvlietsluizen. Het water, dat voorheen<br />
tot aan Willemstad zout was, werd zoet tot aan de sluizen en het getij werd beperkt tot<br />
een amplitude van 20-30 cm. De afsluiting veranderde stromings- en sedimentatiepatronen die<br />
leidden tot extra sedimentatie in het gebied, die in de jaren zeventig gepaard ging met accumulatie<br />
van verontreinigingen met (volgens onderzoek in 2000 nog actuele) risico’s voor het<br />
ecosysteem. Ook de hoeveelheid nutriënten in het water is na de afsluiting toegenomen, maar<br />
was altijd aanzie<strong>nl</strong>ijk lager dan in de rivieren Het Haringvliet kende tot 1970 brakke en zoute<br />
oeverzones. In het gebied zijn sindsdien door erosie van de oevers aanzie<strong>nl</strong>ijke oppervlakten<br />
riet en biezen verloren gegaan. Stenen vooroevers voorkomen inmiddels verdere erosie. Een<br />
deel van de rietlanden en zilte gorzen is door begrazing omgevormd in grasland van brakke bodem<br />
(zilverschoonverbond), terwijl onbegraasde delen zich ontwikkeld hebben tot riet, brakke<br />
ruigte en struweel; de ruigten vormen de grootste groeiplaats van heemst in ons land.<br />
Het haringvliet vormt een zeer belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels als kluut, bontbekplevier,<br />
strandplevier, visdief en dwergstern en broedvogels van rietruigtes (bruine kiekendief,<br />
blauwborst, rietzanger). Tevens samen met Krammer-Volkerak vormt het Haringvliet het belangrijkste<br />
broedgebied in Nederland voor de zwartkopmeeuw.<br />
De betekenis voor watervogels ligt vooral bij de slikken en grasgorzen en blijkt onder meer uit<br />
de aantallen grauwe ganzen, brandganzen en grutto’s, terwijl het gebied in het bijzonder van<br />
belang is voor lepelaars, met gemiddeld bijna een kwart van de Nederlandse populatie van nietbroedvogels.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
33<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 34<br />
Het gebied is aangemeld vanwege het voorkomen van de volgende habitats en soorten.<br />
Habitattypen<br />
Beken en rivieren met waterplanten Grijze duinen<br />
Ruigten en zomen Vochtige alluviale bossen<br />
Schorren en zilte graslanden<br />
Soorten<br />
Zeeprik Fint Rivierdonderpad<br />
Rivierprik Zalm Noordse woelmuis<br />
Elft Bittervoorn<br />
Fuut Wilde eend Kievit<br />
Aalscholver Pijlstaart Grutto<br />
Kleine zilverreiger Slobeend Wulp<br />
Lepelaar Kuifeend Zwartkopmeeuw<br />
Kleine zwaan Topper Dwergmeeuw<br />
Kolgans Bruine kiekendief Visdief<br />
Grauwe gans Visarend Dwergstern<br />
Brandgans Slechtvalk Blauwborst<br />
Bergeend Meerkoet Bontbekplevier<br />
Smient Kluut Rietzanger<br />
Krakeend Strandplevier<br />
Wintertaling Goudplevier<br />
Voor dit Natura 2000-gebied zijn door het ministerie van LNV instandhoudingsdoelen geformuleerd<br />
(zie bijlage 5). Deze instandhoudingsdoelen dienen als toetsingskader bij het bepalen van<br />
de toelaatbaarheid van ruimtelijke ingrepen binnen maar ook buiten het natuurgebieden (dit<br />
laatste vanwege de externe werking van de Natuurbeschermingswet)<br />
Overige natuurgebieden<br />
Naast de eerdergenoemde natuurgebieden, komen in het gebied verschillende binnen- en buitendijkse<br />
natuurgebieden voor.<br />
Binnendijks gaat het zowel om kleine percelen ten westen van de Bernisse, die gelegen zijn in<br />
de oude inpolderingen (zoals bijzondere sloten en wielen), als om relatief grote gebieden ten<br />
oosten van de Bernisse. Deze natuurgebieden zijn de eerste inpolderingen en gronden langs<br />
kreken en kreekrestanten.<br />
Buitendijks is het natuurgebied Gorzen Spuimond (Spuigors) gelegen.<br />
Gorzen Spuimond<br />
Het reservaatgebied Gorzen Spuimond bestaat uit een grasgors met rietlanden, dat met name<br />
van betekenis is voor ganzen en weidevogels. Op het Spuigors wordt het waterpeil hoog gehouden.<br />
De weilanden worden extensief begraasd en deels als hooiland gebruikt.<br />
Waalhoek<br />
In de vork van de Katerwaalse dijk en de Groeneweg is het reservaatgebied Waalhoek gesitueerd.<br />
Het gebied is van belang vanwege de vochtige graslanden, die geliefd zijn bij ganzen en<br />
weidevogelsoorten, maar ook vanwege het wiel langs de Katerwaalse dijk met rietvegetatie.<br />
Polder Biert en Welvliet<br />
Een groot deel van polder Biert is in eigendom en beheer bij Staatsbosbeheer. Biert is één van<br />
de eerste inpolderingen van Voorne-Putten en bestaat uit relatief kleine percelen, omgeven<br />
door een ringdijk met plaatselijk enkele knotwilgen. Het gebied is licht brak, wat zich uit in de<br />
slootvegetatie. Polder Biert is van belang voor ganzen in de winter, maar ook voor weidevogels.<br />
Ten oosten van deze oude inpoldering ligt Welvliet, een drassig grasland met een kreekrestant.<br />
In sommige greppels is het water brak, zodat er zilte flora voorkomt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 35<br />
Vierambachtenboezem en Mallebos<br />
De Vierambachtenboezem is een voormalige kreek tussen de polders Biert en Geertvliet en<br />
mondt via de haven van <strong>Spijkenisse</strong> uit in de Oude Maas. Langs de oevers liggen brede rietlanden,<br />
die selectief worden gemaaid om broedmogelijkheden voor riet- en ruigtevogels te bevorderen.<br />
Bosvorming wordt voorkomen in dit deel van het natuurgebied. Het omringende grasland<br />
is rijk aan soorten, wat aantrekkelijk is voor weidevogels. Ten oosten van dit kreekrestant, nabij<br />
<strong>Spijkenisse</strong>, ligt het Mallebos. Dit jonge aangeplante bos grenst in het noorden aan grasland<br />
met fruitbomen en een linde<strong>nl</strong>aan.<br />
Ecologische verbindingszones<br />
De (provinciale) ecologische hoofdstructuur is een uitwerking van het Europese ecologische<br />
netwerk en bestaat behalve uit natuurgebieden, waaronder de bovengenoemde speciale beschermingszones,<br />
ook uit verbindingen tussen natuurgebieden. In het landelijk gebied van Bernisse<br />
en in een deel van het landelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong> is een vijftal verbindingszones<br />
aangewezen, waarvan twee buitendijks.<br />
De verbindingszone Vliegerwetering (Nieuwenhoorn-Bernisse) is gepland langs de Vliegerwetering<br />
in het westen van het plangebied en stelt de Bernisse in verbinding met het gebied ten<br />
westen van het Kanaal door Voorne. De zone zal bestaan uit een aaneengesloten moerasverbinding<br />
van 30 m breed met ruigte en opslag van wilg. Plaatselijk is enige bosvorming mogelijk.<br />
Het zal vooral om moerassige en ruige vegetaties gaan met soorten als harig wilgenroosje en<br />
koninginnekruid. Hier zouden soorten als dwergmuis en dwergspitsmuis gebruik van kunnen<br />
maken en de rietsprinkhaan zal meeprofiteren.<br />
De ecologische verbindingszone Bernisse-Beninger Slikken zal de twee gebieden waarnaar de<br />
zone is genoemd, in verbinding brengen. De zone zal bestaan uit een moerasverbinding voor<br />
de minder kritische soorten als dwergmuis, dwergspitsmuis en de libelle grote roodoogjuffer.<br />
De rietsprinkhaan en de variabele waterjuffer zullen tevens kunnen profiteren van deze verbinding.<br />
De verbindingszone zal bestaan uit een 30 m brede moerasruigte langs watergangen met<br />
niet al te voedselrijk en schoon water, waar bij voorkeur een waterplantenvegetatie in aanwezig<br />
is. Bij de ruigten zal het om plantensoorten als harig wilgenroosje en koninginnekruid gaan.<br />
De verbindingszone Oudenhoorn zal gesitueerd worden rond de polder Oudenhoorn en zal de<br />
twee hiervoor genoemde verbindingszones met elkaar in verbinding stellen. Wederom zal de<br />
verbinding bestaan uit een moerasstrook van 30 m breed, bestaande uit moerasruigte langs<br />
watergangen met niet te voedselrijk, schoon water, waar bij voorkeur watervegetatie aanwezig<br />
is. In de ruigte zal met name moerasvegetatie met soorten als harig wilgenroosje en koninginnekruid<br />
gaan voorkomen. Van een dergelijke verbinding kunnen soorten als dwergmuis, dwergspitsmuis,<br />
hermelijn en grote roodoogjuffer gebruik gaan maken. Rietsprinkhaan zou ook gebruik<br />
kunnen maken van deze verbindingszone.<br />
De volgende twee verbindingszones zullen buitendijks worden gerealiseerd en zullen in elkaars<br />
verlengde langs het Spui worden gesitueerd. De eerste ligt het meest westelijk en loopt tot de<br />
Bernisse, terwijl de tweede zone vanaf de Bernisse langs het Spui is gesitueerd. Beide zones<br />
maken onderdeel uit van Deltanatuur.<br />
De verbindingszone Spuigorzen Zuid zal uit een aaneengesloten moerasverbinding bestaan,<br />
die geschikt is voor zeer kritische diersoorten als noordse woelmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis<br />
en de libellensoorten grote roodoogjuffer en watersnuffel. Soorten die van een dergelijke<br />
verbinding mee zouden kunnen profiteren zijn bosspitsmuis, vogels als blauwborst, rietzanger<br />
en rietgors, maar ook insecten als rietsprinkhaan. De moeraszone moet derhalve zoveel mogelijk<br />
worden afgestemd worden op de plaatselijke situatie, maar dient ten minste 50-100 m te bedragen.<br />
De zone zal uit een goed ontwikkelde moerasvegetatie met rietland en biezen bestaan,<br />
plaatselijk met open water en wilgenstruweel.<br />
De verbindingszone Spuigorzen Noord is vergelijkbaar met de voorgaande zone en zal eveneens<br />
uit een moerasverbinding van ten minste 50 à 100 m breed bestaan. Deze verbinding is<br />
echter 10 km lang en derhalve is het wenselijk op meerdere plaatsen moerasgebiedjes of natte<br />
graslanden met een oppervlakte van minimaal 7,5 ha te gaan ontwikkelen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 37<br />
Deze zouden als permanente leefgebieden kunnen fungeren voor zeer kritische soorten, zoals<br />
noordse woelmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, maar ook de grote roodoogjuffer en watersnuffel.<br />
Vogelsoorten als blauwborst, rietzanger en rietgors, maar ook bosspitsmuis en rietsprinkhaan<br />
kunnen gebruik gaan maken van deze verbindingszone. De moeraszone zal gaan<br />
bestaan uit een goed ontwikkelde moerasvegetatie met rietland en plaatselijk open water en<br />
wilgenbosjes.<br />
5.2.2. Flora en fauna<br />
Flora<br />
Bijzondere flora is met name geconcentreerd langs wielen en watergangen, op dijken en in de<br />
natuurgebieden in het gebied.<br />
Polders<br />
In de open polders in het zuiden van het plangebied is bijzondere flora slechts sporadisch aanwezig,<br />
wat samenhangt met de voedselrijke kleibodem in combinatie met het intensieve agrarische<br />
grondgebruik. In het algemeen geldt dat de natuurwaarden afnemen, naarmate de voedselrijkdom<br />
toeneemt. Specifieke gegevens ontbreken echter.<br />
De graslanden langs de kreekrestant van de Vierambachtenboezem zijn rijk aan plantensoorten.<br />
Dijken en wielen<br />
Verspreid door het plangebied zijn dijken te vinden, die zowel landschappelijk als natuurlijk<br />
waardevolle elementen vormen. Het gaat hierbij om binnendijken: dijken van de eerste inpolderingen<br />
van Voorne-Putten. Dijken herbergen waardevolle vegetatie vanwege het relatief extensieve<br />
beheer van de taluds en de drogere omstandigheden. Langs deze dijken zijn soorten als<br />
wilde marjolein, grasklokje en aardaker te vinden. Deze dijken kunnen gebruikt worden als faunamigratieroute<br />
voor muizen, marterachtigen en vlinders. Op de dijken rondom polder Biert komen<br />
onder andere wilde marjolein en aardaker voor.<br />
Bij en in het wiel langs de Katerwaalse dijk (onderdeel van het natuurgebied Waalhoek) komen<br />
soorten als zomp-vergeet-mij-nietje, slanke waterbies en echte koekoeksbloem voor.<br />
Sloten<br />
In de sloten is plaatselijk smalle waterweegbree waargenomen, maar ook waternavel, lidsteng,<br />
gewoon kranswier en de zwanenbloem komen in de sloten van het gebied voor. Deze sloten<br />
bevinden zich met name rondom Welvliet en polder Biert, maar ook in het noordelijk deel van<br />
het plangebied, zoals de polders Geervliet, Abbenbroek, Simonshaven en Heenvliet.<br />
De polders Biert en Welvliet zijn licht brak met een karakteristieke slootvegetatie, bestaande uit<br />
onder andere kranswieren, dotterbloem en watergentiaan.<br />
Ter plaatse van Welviet (een drassig grasland met een kreekrestant) is in sommige greppels<br />
het water brak, zodat er zilte flora voorkomt, waaronder rode ogentroost.<br />
Buitendijkse gebieden<br />
De Beninger Slikken bestaan voornamelijk uit rietmoeras, rietruigte en graslanden met opslag<br />
van els, wilg, braam en vlier. Ook is grote engelwortel, koninginnekruid, harig wilgeroosje en<br />
heemst te vinden.<br />
Gegevens over de aanwezige vegetatie op Slijkplaat ontbreken. Naar verwachting komt hier<br />
beperkt vegetatie voor, aangezien Slijkplaat een zandplaat is (zilte pioniersvegetaties).<br />
Het Spuigors is voornamelijk een grasgors, dat extensief wordt begraasd. Het Spuigors wordt<br />
gebruikt als hooiland.<br />
Fauna<br />
Met betrekking tot soortgroepen als amfibieën en zoogdieren zijn slechts fragmentarische gegevens<br />
beschikbaar. Over insecten zijn geen gegevens beschikbaar. Naar verwachting komen<br />
in het gehele gebied in Nederland algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën voor, zoals<br />
mol, egel, bosspitsmuis, huismuis, bruine rat, haas en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren,<br />
1992) gewone pad en bruine kikker (Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen,<br />
1986).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 38<br />
Haringvliet en omgeving<br />
Bruine kiekendief, blauwborst en rietzanger nestelen verspreid langs de oever van het Haringvliet.<br />
Kievit en goudplevier gebruiken grazige oeverlanden als voedselgebied en rustplaats.<br />
Kleine zilverreiger, zwemeendensoorten en meerkoet houden zich vooral op in de oeverzones.<br />
Slechtvalk en visarend worden in het winterseizoen vooral in de buurt van vogelconcentraties<br />
langs de oever aangetroffen.<br />
Voor amfibieën heeft het Haringvliet een zeer beperkte betekenis als leefgebied, door het relatief<br />
hoge zoutgehalte.<br />
Beninger Slikken<br />
In dit gebied broeden blauwborst, kleine karekiet, bosrietzanger, rietgors, nachtegaal, kemphaan,<br />
bruine kiekendief, baardmannetje, grutto, veldleeuwerik en graspieper. In de winter wordt<br />
het gebied gebruikt door verschillende ganzen- en eendensoorten en ook als rustplaats voor de<br />
blauwe kiekendief. Vanwege het belang van het gebied voor ganzen- en eendensoorten in de<br />
winter, is het beheer in het natuurgebied op deze soorten gericht.<br />
In het gebied komen naar verwachting geen reptielen voor. Mogelijk heeft de bruine kikker een<br />
leefgebied op de Beninger Slikken (Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen, 1986).<br />
Slijkplaat<br />
Op de kale zandplaat temidden van het Haringvliet hebben met name kokmeeuw en visdief<br />
broedkolonies. Daarnaast heeft ook de dwergstern hier een broedkolonie en komen in het gebied<br />
strandplevier en kluut voor.<br />
Slijkplaat heeft door haar geïsoleerde ligging temidden van het Haringvliet naar verwachting<br />
geen betekenis voor amfibieën, reptielen, insecten of zoogdieren.<br />
Overige gebieden<br />
In de agrarische gebieden komen met name algemene soorten voor. Soorten als patrijs, kievit,<br />
graspieper en kneu zijn in lage dichtheden aanwezig. Het open agrarische gebied in het zuiden<br />
van het plangebied wordt veelvuldig gebruikt door voedselzoekende ganzen. Het gaat om de<br />
polders Oudenhoorn, Zuidland, Velgersdijk en Oud-Schuddebeurs. In het zuidelijk deel van het<br />
plangebied zijn 's winters tien- tot twintigduizend ganzen voedselzoekende ganzen aanwezig.<br />
Dit zijn met name kolgans en brandgans en, in kleinere aantallen, rotgans, toendrarietgans,<br />
kleine rietgans en grauwe gans. Tevens worden hier 's winters knobbelzwaan en kleine zwaan<br />
aangetroffen. De genoemde soorten eten overdag oogstresten, gras en wintergewassen en<br />
slapen op de Beninger Slikken of langs het Haringvliet en het Spui.<br />
In het brakke deel van de Spuigorzen broedt de kluut.<br />
Polder Heenvliet, een deel van Polder Abbenbroek en (de omgeving van) Polder Biert en Welvliet<br />
zijn oude polderlandschappen. De graslanden zijn, indien vochtig, van belang als broedgebied<br />
voor weidevogels en als gebied voor voedselzoekende ganzen. Nederland neemt voor<br />
beide vogelgroepen een belangrijke plaats in.<br />
In polder Biert en Welvliet komen weidevogelsoorten als grutto en tureluur voor, maar ook de<br />
graspieper, veldleeuwerik en slobeend. Mogelijk komt de rosse woelmuis in polder Biert voor.<br />
Rond de Vierambachtenboezem komen kleine karekiet, blauwborst, roerdomp en bruine kiekendief<br />
voor. Ook is de ijsvogel waargenomen. Door het soortenrijke grasland is het gebied<br />
aantrekkelijk voor weidevogels, zoals kluut en tureluur. Ten westen van deze kreekrestant, ten<br />
noorden van het Mallebos, broedt een steenuil en is een kolonie blauwe reigers gevestigd. Bijzonder<br />
is verder de roekenkolonie bij Geervliet langs de Groene Kruisweg.<br />
5.2.3. Flora- en faunawet<br />
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten,<br />
verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere<br />
voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid<br />
tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud<br />
of gebruik danwel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met<br />
name genoemde soorten de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan<br />
sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is,<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 39<br />
bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie<br />
van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten<br />
wordt deze ontheffing slechts verleend, indien er sprake is van:<br />
- een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik<br />
en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);<br />
- er geen alternatief is;<br />
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.<br />
De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij<br />
de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan<br />
niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan<br />
tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen<br />
ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is het bestemmingsplan<br />
vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.<br />
5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998<br />
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober<br />
2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:<br />
- door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;<br />
- door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;<br />
- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.<br />
Voor de onder a genoemde gebieden geldt dat voor nieuwe bestemmingsplannen die significante<br />
gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, een "passende beoordeling" van de<br />
gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben, gemaakt dient te worden.<br />
Voor de gebieden zoals bedoeld onder b is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde<br />
Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het<br />
landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in het gebied. Daarbij<br />
is bepaald dat, indien handelingen significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen<br />
hebben, een vergunning slechts wordt verleend, indien met zekerheid vaststaat dat hierdoor de<br />
natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Dit tenzij zwaarwegende belangen<br />
tot het verlenen van vergunning noodzakelijk.<br />
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of de Natuurbeschermingswet<br />
1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer<br />
de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat<br />
daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.<br />
In dat geval zou het bestemmingsplan niet uitvoerbaar zijn en zou daaraan goedkeuring<br />
moeten worden onthouden.<br />
Voor de onder c genoemde gebieden geldt dat indien Gedeputeerde Staten van de provincie<br />
(een gedeelte van) het plangebied hebben aangewezen tot beschermd landschapsgezicht, het<br />
bestemmingsplan er mede op gericht moet zijn dit landschapsgezicht − met inachtneming van<br />
het aanwijzingsbesluit van Gedeputeerde Staten − te beschermen. Het onderhavige bestemmingsplan<br />
is conserverend van aard. Er wordt echter medewerking gegeven aan de bouw van<br />
een nieuw gemaal aan de dijk langs het Spui. Tevens wordt een watergang gegraven en worden<br />
een paar bestaande waterlopen verbreed. De bouw van een gemaalgebouw en een opslagloods<br />
kan niet gezien worden als een beduidende ingreep in de natuur. De aa<strong>nl</strong>eg van water<br />
− in samenhang overigens met het tot stand brengen van een moerasgebiedje − is evenmin<br />
een ingreep die strijdig is met de Natuurbeschermingswet 1998.<br />
5.2.5. Waardering<br />
Om te beoordelen welke gebiedsdelen op grond van hun ecologische betekenis in aanmerking<br />
komen voor bescherming, worden de volgende criteria gehanteerd:<br />
- kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek<br />
is voor het delta- en zeekleigebied;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 40<br />
- zeldzaamheid: het betreft hier zowel de zeldzaamheid op regionale en nationale schaal als<br />
op internationale schaal;<br />
- diversiteit: de soortenrijkdom per oppervlakte-eenheid;<br />
- vervangbaarheid: de mate waarin bepaalde ecosystemen kunnen worden hersteld of elders<br />
worden vervangen;<br />
- de ligging in bove<strong>nl</strong>okale ecologische structuren: de mate waarin gebiedsdelen van belang<br />
zijn voor het ecologisch functioneren van omliggende gebieden (verbreidingsfunctie).<br />
Op grond van deze criteria kunnen de volgende gebiedsdelen worden geselecteerd die uit ecologisch<br />
oogpunt als waardevol kunnen worden aangemerkt:<br />
- de buitendijkse gebieden: deze gebieden zijn van grote betekenis voor broedende, doortrekkende<br />
en overwinterende vogels; om die reden zijn de buitendijkse gebieden ook Europees<br />
beschermd;<br />
- de dijken: de op de oude dijken voorkomende soorten zijn kenmerkend en karakteristiek<br />
voor het zeekleigebied;<br />
- de kreekrestanten; grotendeels bestaand uit water, riet- en grasland en van grote betekenis<br />
voor met name vogels;<br />
- gebieden voor voedselzoekende ganzen: de binnendijkse gebiedsdelen die belangrijk zijn<br />
voor overwinterende vogels, die hier in zeer grote aantallen voorkomen; de gebieden zijn<br />
internationaal belangrijk voor de soorten; binnen de regio vervullen met name de gronden<br />
in het zuiden van Bernisse een grote rol, aangezien deze een grote landschappelijke<br />
openheid kennen, wat een belangrijk aspect is voor goede voedselgebieden voor ganzen;<br />
- graslandpolders: vanwege de aanwezigheid van weidevogels, ganzen en brakke slootvegetaties.<br />
5.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Het toekomstperspectief wordt bepaald door de autonome ontwikkelingen in de landbouw en<br />
inspanningen in het kader van natuurbeleid.<br />
Autonome ontwikkelingen in de landbouw<br />
Door het aangescherpte milieubeleid wordt de agrarische sector aangespoord om de milieubelasting<br />
terug te dringen, met name door het verminderen van de mineralenverliezen per bedrijf.<br />
Hierdoor kan de waterkwaliteit verbeteren, hetgeen op de natuur een positieve uitwerking zal<br />
hebben.<br />
Daarnaast kan agrarisch natuurbeheer bij agrarische bedrijven een positieve bijdrage leveren<br />
aan de (ontwikkeling van) natuurwaarden in het plangebied. Op het gebied van natuurvriendelijk<br />
perceelrand- en beheer kan bijvoorbeeld nog veel natuurwinst geboekt worden.<br />
Daar staat tegenover dat een omschakeling naar andere teelten dan gras of de gebruikelijke<br />
akkerbouwgewassen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden, zoals ganzen en weidevogels<br />
kan hebben.<br />
Verdere intensivering in de vorm van bijvoorbeeld sierteelt of tuinbouw kan leiden tot het opruimen<br />
van de laatste overhoekjes. Een (te) groot gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gaat<br />
ten koste van de waterkwaliteit. Dit zal waarschij<strong>nl</strong>ijk gepaard gaan met een vermindering van<br />
de natuurwaarden.<br />
Realisatie Provinciale Ecologische Hoofdstructuur<br />
Realisatie van de vijf ecologische verbindingszones, zoals beschreven in paragraaf 5.2 van dit<br />
hoofdstuk, en instandhouding dan wel versterking van de bestaande natuurgebieden, vormen<br />
binnen het plangebied de belangrijkste peilers uit de (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur.<br />
In het plangebied is een aantal ecologische verbindingszones geprojecteerd, waaronder een<br />
tweetal buitendijks. De zones hebben als doel natte gebieden met elkaar in verbinding te stellen.<br />
Slechts een klein deel van deze ecologische verbindingszones is gerealiseerd.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 41<br />
Realisering van de beoogde ecologische verbindingszones in het gebied kan het netwerk van<br />
kreekrestanten onderling verbinden, hetgeen voor de verspreiding van verschillende organismen<br />
van belang is.<br />
Deltanatuur<br />
De invoering van "De Kier" (vanaf 2008) leidt tot een eerste herstel van de getijdeninvloeden.<br />
Het water ter hoogte van de Spuimonding blijft echter zoet en aan de waterstanden verandert<br />
vrijwel niets. De maatregel zorgt wel voor een belangrijke toename van trekvissen en estuariene<br />
vissoorten.<br />
Het programma Deltanatuur is onder meer opgezet om de ecologische hoofdstructuur in de<br />
noordelijke delta te versterken. Het programma is tevens gericht op de realisatie van grote getijdengebieden<br />
met geleidelijke overgangen van water naar land, gekenmerkt door bij eb droogvallende<br />
slikken en platen. Tezamen met de ondiepe watergebieden vormen dit belangrijke foerageergebieden<br />
voor steltlopers bij eb en vissen en kreeftachtigen bij vloed.<br />
Het gehele inter-getijdengebied zal worden gekenmerkt door grote pollen en gordels biezen,<br />
overgaand in rietland, het domein van blauwborst en noordse woelmuis. Kleine aantallen grazers<br />
zorgen voor een halfopen landschap, waarin ruimte is voor verschillende weidevogels en<br />
ganzen. Het brakke getijdenwater komt tot uitdrukking in de aanwezigheid van soorten als ruwe<br />
bies, echt lepelblad, selderij en heemst, veel kreeftachtigen en zeeduizendpoot in de bodem.<br />
Op de slikken en gorzen komen pioniersoorten voor als zeekraal en schorrenkruid. Op de minder<br />
langdurig overspoelde delen komen gewoon kweldergras, zeeaster en zeeweegbree voor.<br />
In het plan "de Blauwe Long", een uitwerking van het plan Deltanatuur, is de Spuimonding als<br />
één van de vijf prioritaire gebieden genoemd. Omdat het gebied buiten de primaire waterkering<br />
ligt, biedt het goede mogelijkheden voor natte natuur met een intergetijdenkarakter. De Spuimonding<br />
vormt een belangrijke schakel in zowel de natuurlijke as Biesbosch-Voordelta, als de<br />
recreatieve as Zuidvleugel-Spuimond. Door het creëren van grote eenheden robuuste natte<br />
natuur, dient de natte natuur bij te dragen aan het ecologisch herstel van de Rijn–Maasmonding,<br />
De eerder beschreven ecologische verbindingszones (zie paragraaf 5.2), zijn hierbij ook<br />
van belang.<br />
De polders Beningerwaard en Zuidoord maken geen onderdeel uit van de landelijke Ecologische<br />
Hoofdstructuur, maar zijn wel een gepland onderdeel van de Provinciale Ecologische<br />
Hoofdstructuur (PEHS). In de Inrichtingsvisie Spuimonding (2002), een nadere uitwerking van<br />
het Plan Deltanatuur, is één van de belangrijkste inrichtingsmaatregelen het verlagen van de<br />
polders Zuidoord en Beningerwaard, zodat een ondiepe geul − met een drempel aan de noordkant<br />
− ontstaat. Dit kan gecombineerd worden met diverse recreatiemogelijkheden. Zoals bij de<br />
Beninger Slikken, zouden deze polders extensief begraasd kunnen worden door runderen.<br />
5.4. Toetsing<br />
Aangezien het een consoliderend plan betreft worden er geen ingrepen mogelijk gemaakt die<br />
een significant negatief effect hebben op het aangrenzende Haringvliet (beschermd op grond<br />
van de Natuurbeschermingswet). Het plan laat geen windturbines toe, grootschalige nieuwe infrastructuur,<br />
recreatie of bebouwing of ingrijpende wijzigingen in de waterhuishouding. Een uitzondering<br />
hierop vormt de bouw van een nieuw gemaal langs het Spui en de aa<strong>nl</strong>eg van een<br />
toeleidende wetering alsmede de verbreding van een aantal bestaande waterlopen. Zoals eerder<br />
is aangegeven, betekent dit geen aantasting van betekenis van natuur- en landschapswaarden.<br />
Aan de gunstige condities voor instandhouding van de betreffende beschermingszone<br />
wordt derhalve geen afbreuk gedaan.<br />
Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat het bestemmingsplan verschillende activiteiten<br />
mogelijk maakt die zonder ontheffing strijdig met de deze wet zijn (bijvoorbeeld het bouwen van<br />
aan- en bijgebouwen in gebouwen met vleermuisverblijfplaatsen). Aangezien het in eventuele<br />
gevallen om relatief algemene soorten zal gaan is de gunstige staat van instandhouding van<br />
deze soorten niet in gevaar. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan derhalve<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Natuur 42<br />
niet in de weg. Hetzelfde geldt voor de bouw van een nieuw gemaal en een opslagloods op een<br />
weilandperceel. Dit perceel herbergt geen bijzondere flora en fauna. Het gebruik voor het voor<br />
ogen staande doel is als “rustig” te kwalificeren.<br />
5.5. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige ecologische kwaliteiten van het plangebied en de ontwikkelingen<br />
hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat<br />
vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen<br />
van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een<br />
afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud en bescherming van de bestaande natuurgebieden en gebieden met natuurwaarden;<br />
in het bijzonder de speciale beschermingszones, te weten het Haringvliet met daarin<br />
de Beninger Slikken en de Slijkplaat;<br />
- behoud van waardevolle weidevogelgebieden en voedselgebieden voor ganzen;<br />
- behoud en bescherming van kleine landschapselementen en dijken;<br />
- ontwikkeling en realisatie ecologische verbindingszones;<br />
- voorkomen van verminderen van natuurwaarden (onder andere als gevolg van intensivering<br />
van de landbouw, verstedelijking, intensivering recreatie);<br />
- ondersteunen van initiatieven voor de realisatie van Deltanatuur;<br />
- versterken van de relatie tussen het stedelijk groen/natuur met natuur en landschap in het<br />
landelijk gebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
6. Landbouw<br />
6.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In dit hoofdstuk worden de huidige agrarische situatie en het toekomstperspectief van de agrarische<br />
sector in het buitengebied van Bernisse en in het westelijk deel van het buitengebied van<br />
<strong>Spijkenisse</strong> beschreven. Dit gebeurt aan de hand van CBS-cijfers uit 2003 (meitelling 2002),<br />
telefonische interviews met vertegenwoordigers van de plaatselijke landbouw en de volgende<br />
twee rapporten van de WLTO Voorne-Putten:<br />
- mogelijkheden en draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten;<br />
- agrarische gebiedsvisie Voorne-Putten.<br />
Aangezien het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> voor een deel in dit plangebied valt is, en maar enkele<br />
bedrijfscentra in het plangebied liggen en de gronden qua grondgebruik en andere kenmerken<br />
niet afwijken van het daaraan grenzende deel van de gemeente Bernisse, is ervoor gekozen<br />
alleen de CBS-cijfers van de gemeente Bernisse te laten zien. Deze cijfers zijn illustratief<br />
voor het hele plangebied en zijn dus ook − voor zover relevant − op <strong>Spijkenisse</strong> van toepassing.<br />
6.2. Huidige situatie<br />
6.2.1. Grondgebruik<br />
Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en nevenberoepbedrijven) in de gemeente<br />
Bernisse bedroeg in 2003 4.013 ha. Daarvan is het grootste deel (2.456 ha) in gebruik als<br />
bouwland, 1.463 ha als grasland en 85 ha voor tuinbouwdoeleinden (82 ha open grond, 3 ha<br />
glas).<br />
De akkerbouw is voor wat betreft het grondgebruik de belangrijkste sector in het plangebied. De<br />
graslanden liggen voornamelijk rond de kernen Abbenbroek, Heenvliet, Geervliet en Simonshaven<br />
en in polder Biert (niet meer in agrarisch eigendom en gebruik). Kenmerkend voor het plangebied<br />
is de wisselteelt. In de polders Abbenbroek, Heenvliet en Geervliet wisselt het gebruik<br />
van een aantal percelen jaarlijks. Het ene jaar worden er maïs of aardappelen geteeld, het andere<br />
jaar gras. De akkerbouwproducten betreffen granen, consumptieaardappelen, suikerbieten,<br />
groenvoeder en uien. De vollegrondstuinbouwproducten zijn met name sluit- en spruitkool<br />
en de fruitteeltproducten appels en peren. Er is een bedrijf dat druiven teelt ten behoeve van de<br />
wijnbouw. Voorts vindt in beperkte mate sierteelt plaats en zijn er enkele glastuinbouwbedrijven.<br />
De grondgebonden landbouw bepaalt van oudsher het grootschalige open karakter van dit<br />
plangebied.<br />
6.2.2. Bedrijfssituatie<br />
In 2002 bevonden zich in Bernisse volgens het CBS 125 agrarische bedrijven, waarvan er 111<br />
bij wijze van hoofdberoep werden gevoerd. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven<br />
steeds meer afgenomen. Net als elders is ook hier sprake van een voortdurend proces<br />
van schaalvergroting.<br />
In de tabel 6.1 is de verdeling van de hoofdberoepbedrijven over de hoofdbedrijftypen weergegeven<br />
(volgens de indeling van het CBS).<br />
Tabel 6.1 Hoofdberoepbedrijven naar bedrijfstype<br />
hoofdbedrijfstype aantal bedrijven percentage<br />
Akkerbouw 37 33<br />
Tuinbouw 10 9<br />
Graasdier 52 47<br />
gecombineerd 12 11<br />
Totaal 111 100<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
43<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 44<br />
Bron: CBS 2003.<br />
Opmerkelijk in deze tabel is dat de grondgebonden veehouderij (graasdier) in aantal de akkerbouwbedrijven<br />
overtreft, terwijl de akkerbouwbedrijven qua oppervlakte de grootste sector zijn.<br />
Ook valt op dat er volgens het CBS geen intensieve veehouderijbedrijven in het gebied voorkomen.<br />
Uit informatie uit het gebied zelf blijkt echter dat er wel een groot gespecialiseerd intensief<br />
veehouderijbedrijf in het plangebied voorkomt, namelijk bij Heenvliet.<br />
De gecombineerde bedrijven (akkerbouw met tuinbouw en veehouderij met akkerbouw) komen<br />
van oudsher in dit gebied veel voor. Na de ruilverkaveling zijn ze weliswaar sterk in aantal gedaald<br />
− er heeft op grote schaal ontmenging plaatsgevonden − maar ze komen nog steeds voor.<br />
Onder de noemer tuinbouwbedrijf valt in Bernisse zowel fruitteelt en glastuinbouw als opengrondstuinbouw.<br />
Fruitteelt komt al sinds jaar en dag in de omgeving van Abbenbroek en Zuidland<br />
voor. Er bevinden zich enkele kleinere glastuinbouwbedrijven in Bernisse, die voornamelijk<br />
groenten onder glas telen. Opengrondstuinbouw betreft veelal een intensivering van het akkerbouwbedrijf.<br />
De verdeling over de bedrijfstypen is in de omringende regio (Voorne-Putten en Hoeksche<br />
Waard) anders: daar domineert weliswaar ook de akkerbouw (37%) maar er komt relatief meer<br />
tuinbouw (30%) en minder graasdierhouderij (21%) voor. In de provincie Zuid-Holland liggen de<br />
verhoudingen weer anders, namelijk 7% akkerbouwbedrijven, 57% tuinbouw- en 30% graasdierhouderij.<br />
Zowel in de regio als in de provincie komt op kleine schaal intensieve veehouderij<br />
voor: 0,2% en 0,8%.<br />
Bij het beoordelen van de hierna volgende cijfers, betreffende de verdeling van de agrarische<br />
bedrijven naar productieomvang en bedrijfsoppervlakte, is het goed de verschillen in verdeling<br />
over de bedrijfstypen in gedachten te houden.<br />
6.2.3. Bedrijfsgroottestructuur<br />
Bedrijfsomvang<br />
De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in respectievelijk kleine, middelgrote<br />
en grote bedrijven wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte Eenheid 1) . Het CBS geeft<br />
de laatste jaren deze cijfers niet meer apart voor hoofdberoepbedrijven. De nevenberoepbedrijven,<br />
die over het algemeen kleiner van omvang en oppervlakte zijn dan de hoofdberoepbedrijven,<br />
hebben naar alle waarschij<strong>nl</strong>ijkheid een "negatieve" invloed op de volgende gegevens.<br />
Tabel 6.2 Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven in nge, percentage<br />
bedrijven per groottecategorie<br />
< 32 nge 32-50 nge 50-70 nge 70-150 nge > 150 nge<br />
Bernisse 37 13 13 30 7<br />
Regio 30 14 11 26 16<br />
Provincie 26 10 10 27 27<br />
Bron: CBS 2003.<br />
In Bernisse is precies de helft van alle bedrijven groter dan 50 nge en 37% zelfs groter dan<br />
70 nge. Van de hoofdberoepbedrijven is dat uiteraard een nog groter deel. Over het algemeen<br />
worden bedrijven met een omvang van rond de 70 nge zeker als levensvatbaar gezien. Uiteraard<br />
is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf.<br />
Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid,<br />
leeftijd en ondernemerscapaciteiten van de ondernemer en de marktsituatie bepalen mede de<br />
kans op een duurzaam voortbestaan.<br />
1) Tegenwoordig wordt hiermee de bruto toegevoegde waarde van het agrarisch bedrijf weergegeven in plaats van<br />
met sbe, standaardbedrijfseenheden (1 nge = 2,8 sbe).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 45<br />
De bedrijven met een omvang van minder dan 32 nge hebben weinig toekomstperspectief in de<br />
huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als nevenberoepbedrijf (hoofdberoep<br />
elders) worden voortgezet. Maar ook de bedrijven met een omvang tussen de 32 en<br />
70 nge zullen in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te worden of te<br />
blijven. De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een serieus toekomstperspectief.<br />
In Bernisse is 7% van de bedrijven zelfs groter dan 150 nge. In de regio en de provincie<br />
ligt dat laatste percentage duidelijk hoger, namelijk 16 en 27%. Dit valt wellicht te verklaren<br />
uit een groter aandeel van de tuinbouw hierin. In deze bedrijfstak zijn relatief veel moderne, kapitaalintensieve<br />
bedrijven te vinden. In Bernisse is het aantal kleine bedrijven tot 32 nge en tussen<br />
de 50 en 150 nge relatief hoog.<br />
Bedrijfsoppervlak<br />
In tabel 6.3 wordt de verdeling van alle bedrijven gegeven voor wat betreft hun bedrijfsoppervlakte.<br />
Ook hier geldt dat de nevenberoepbedrijven en de verschillen in bedrijfstypen de uitkomsten<br />
beïnvloeden, waardoor voorzichtigheid is geboden bij het vergelijken tussen Bernisse<br />
en de omgeving.<br />
Tabel 6.3 Bedrijfsoppervlakte van hoofd- en nevenberoepbedrijven in hectare, per<br />
centage per groottecategorie<br />
< 15 ha 15-30 ha 30-50 ha 50-100 ha > 100 ha<br />
Bernisse 40 17 18 22 3<br />
Regio 51 14 15 16 4<br />
Provincie 71 12 11 5 1<br />
Bron: CBS 2003.<br />
Uit deze tabel blijkt dat in Bernisse meer dan de helft van de bedrijven kleiner is dan 30 ha. Tegelijkertijd<br />
is bijna een kwart van de bedrijven groter dan 50 ha. Voor een volwaardig rundveehouderijbedrijf<br />
wordt tegenwoordig uitgegaan van een minimale oppervlakte van 20 à 30 ha.<br />
Voor een volwaardig akkerbouwbedrijf is de norm 50 ha. Een groot deel van de (hoofd- en nevenberoep)bedrijven<br />
in Bernisse is vanuit dat oogpunt dus te klein.<br />
Met het oog op de toekomst zijn schaalvergrotingsmogelijkheden wenselijk om een duurzaam<br />
voortbestaan, bijvoorbeeld door verdere extensivering, mogelijk te maken.<br />
Veebezetting<br />
In Bernisse heeft het merendeel van de bedrijven met melkvee een veebezettingsgraad tussen<br />
de 1 en 2 GVE. Dit is ongeveer gelijk aan de veebezettingsgraad op de melkveebedrijven in de<br />
regio en in de provincie. Vergeleken met de provincie als geheel zijn er in Bernisse en in de regio<br />
weinig bedrijven met een veebezetting hoger dan 2 GVE, namelijk 3% (provincie 17%).<br />
6.2.4. Opvolgingssituatie<br />
Volgens gegevens van het CBS over het jaar 2000 (er zijn geen recentere gegevens bekend)<br />
heeft 76% geen opvolger, op 21% van de bedrijven was één opvolger bekend, en op de overige<br />
3% van de bedrijven waren twee of drie bedrijfshoofden bekend.<br />
In het jaar 2002 was 8 % van de bedrijfshoofden jonger dan 40 jaar, 37% tussen de 40 en 55<br />
jaar oud en 55% ouder dan 55 jaar.<br />
Een verklaring voor het betrekkelijk kleine aantal officieel geregistreerde opvolgers in dit gebied<br />
met veel oudere bedrijfshoofden kan zijn dat de definitieve beslissing om wel of niet op te volgen<br />
later genomen wordt dan vroeger. Tegenwoordig volgen agrarische jongeren eerst een gedegen<br />
opleiding waarmee ook andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt ontstaan, en pas<br />
daarna wordt de keuze gemaakt het ouderlijk bedrijf wel of niet over te nemen. Over het algemeen<br />
wordt er dan een aantal jaren in maatschap geboerd, waarbij geen sprake meer is van<br />
een opvolgingssituatie, maar van gelijkwaardig ondernemerschap. Bij de meitelling blijkt bovendien<br />
alleen naar de leeftijd van de oudste ondernemer te worden gevraagd. Dit verklaart wellicht<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 46<br />
het grote aantal oudere bedrijfshoofden waar, volgens de gegevens van het CBS, ook in andere<br />
agrarische gebieden sprake van is.<br />
Overigens zijn er zeker ook in dit gebied bedrijven die qua opzet en omvang een duidelijk toekomstperspectief<br />
hebben, maar waar geen "eigen" opvolger aanwezig is. Of deze bedrijven<br />
voortgezet zullen worden hangt dan af van de belangstelling en mogelijkheden van derden.<br />
Meestal zullen bij beëindiging van het bedrijf de gronden worden aangekocht door "de buren".<br />
Het bedrijfscentrum verliest dan zijn agrarische functie, ook al blijft de oorspronkelijke eigenaar<br />
er wonen.<br />
6.2.5. Verbrede landbouw<br />
Omvang verbrede landbouw<br />
Tot nu toe zijn de meeste agrarische bedrijven in het plangebied in hoofdzaak bezig met puur<br />
agrarische activiteiten. Wel vindt al jare<strong>nl</strong>ang op kleine schaal agrarisch natuurbeheer plaats,<br />
aanvankelijk in het kader van de Relatienota, nu volgens het Programma Beheer.<br />
In 1998 heeft het CBS voor het laatst geïnventariseerd hoeveel bedrijven hun agrarische bedrijfsvoering<br />
hadden verbreed met strikt genomen niet-agrarische neventakken. Dit waren in<br />
Bernisse 21 agrarische bedrijven, waarvan 6 in de vorm van beheerslandbouw of natuurbeheer.<br />
De overige nevenactiviteiten betroffen het verwerken van eigen producten (2 bedrijven), huisverkoop<br />
van eigen en andermans producten (7 bedrijven), verblijfsaccommodatie (2 bedrijven),<br />
ontvangsten (1 bedrijf) en stalling of verhuur (3 bedrijven).<br />
Uit plaatselijke informatie blijkt dat eind 2000 op 92 ha beheersovereenkomsten waren gesloten.<br />
Daarnaast wordt al geruime tijd op vrijwillige basis (dus onbetaald) aan weidevogelbescherming<br />
gedaan. Verbreding is een van de mogelijkheden om extra inkomen te verwerven,<br />
aanvullend aan de agrarische activiteiten. De mogelijkheden hiervoor zijn mede afhankelijk van<br />
de interesse van de ondernemer en de aard van het bedrijf.<br />
Draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten<br />
In het jaar 2002 is de eindrapportage gepresenteerd van het project "Mogelijkheden en draagvlak<br />
voor plattelandsontwikkeling op Voorne Putten", uitgevoerd door de WLTO in samenwerking<br />
met de Stichting In Natura West (nu Natuurlijk Platteland West). Dit project vloeide voort uit<br />
het Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg uit 1999. Het doel van het project was<br />
het inzicht krijgen in de mogelijkheden voor plattelandsvernieuwingsactiviteiten op het eiland en<br />
de animo daarvoor onder de agrariërs. Ook dienden er voorstellen te worden gedaan om de<br />
aanwezige animo te verzilveren en concrete activiteiten van de grond te tillen.<br />
Binnen het begrip plattelandsvernieuwing werden vier thema's onderscheiden: agrarisch natuurbeheer,<br />
recreatief medegebruik, streekeigen producten en biologische landbouw.<br />
Agrarisch natuurbeheer<br />
Voor wat betreft agrarisch natuurbeheer wees een eerste peiling uit dat er relatief veel belangstelling<br />
bestond voor weidevogelbescherming, natuurvriendelijk beheer van oevers en sloten,<br />
bloemrijke akkers en akkerranden, betaalde opvang van ganzen en andere grazende vogels en<br />
onderhoud van landschapselementen.<br />
Door langdurige onzekerheid inzake de mogelijkheden van financiering via de Subsidieregeling<br />
Agrarisch Natuurbeheer (SAN-Programma Beheer), door onvrede over de hoogte van de vergoedingen<br />
(met name voor de akkerbouwpakketten), door teruglopend vertrouwen in de beschikbaarheid<br />
van voldoende financiën, door het niet opengesteld zijn van een akkerrandenpakket<br />
en door het ontbreken van de haalbaarheid van collectieve weidevogelpakketten (te weinig<br />
intekenaars), liep de animo steeds verder terug. Uiteindelijk waren er destijds slechts zes<br />
grondgebruikers die een beheersovereenkomst zijn aangegaan voor weidevogelbeheer, bont<br />
hooiland en bloemrijke graslanden en zomen.<br />
Naar aa<strong>nl</strong>eiding van bedenkingen bij Gedeputeerde Staten zijn uiteindelijk wel weidevogelpakketten<br />
op het hele eiland mogelijk gemaakt, meer akkerbouwpakketten opengesteld (geen volveldspakket)<br />
en is het hectarequotum verhoogd, alleen was toen het enthousiasme onder de<br />
agrariërs al danig afgenomen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 47<br />
Natuurbeheer door agrariërs (in al begrensd reservaatgebied) via de Subsidieregeling Natuurbeheer<br />
(SN) uit het Programma Beheer of in het kader van het plan Deltanatuur biedt weinig<br />
kansen. Gestreefd wordt naar "robuuste" natuur, dat wil zeggen grootschalige natte natuur,<br />
waarbij de landbouw hooguit een marginale rol kan spelen.<br />
Gezien deze onzekerheden en het geringe enthousiasme, was de oprichting van een agrarische<br />
natuurvereniging aanvankelijk niet erg waarschij<strong>nl</strong>ijk. Naderhand zijn echter nieuwe initiatieven<br />
ontplooid, die hebben geleid tot de oprichting van de vereniging "Natuurlijk Voorne-Putten<br />
!!", Het stimuleren van agrarisch natuurbeheer vormt een van de doelstellingen van de vereniging.<br />
De vergoedingsregelingen voor agrarisch natuurbeheer zijn inmiddels (1-1-2007) van het rijk<br />
overgeheveld naar de provincie. De mogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de budgetten die<br />
de provincie telkens voor een periode van 6 jaar beschikbaar stelt.<br />
Recreatief medegebruik<br />
Wat betreft recreatief medegebruik is in 2001 het Masterplan Recreatie en Toerisme voor<br />
Voorne-Putten verschenen, een bundeling van alle partijen en belangen ter bevordering van het<br />
toerisme en de recreatie. Daarbij is aansluiting gezocht door de WLTO (nu LTO Noord). Eén<br />
van de onderdelen uit het plan zijn agro-fietsroutes, die onder andere langs agrarische bedrijven<br />
voeren die bereid zijn hun bedrijf open te stellen voor toeristen. Er is redelijke belangstelling<br />
vanuit agrarische bedrijven om hieraan mee te doen. Uit plaatselijke informatie blijkt dat ook in<br />
het plangebied enkele bedrijven meedoen, zoals een kaasmakerij, een druiventeler annex<br />
wijnmakerij, een molen en een imker.<br />
Streekproducten<br />
Streekproducten blijken op Voorne-Putten niet specifiek aanwezig te zijn. Wel is er een aantal<br />
agrarische bedrijven dat eigen geteelde producten aan huis verkoopt. In het plangebied komt dit<br />
echter nauwelijks voor. De animo bij de meeste bedrijven om ermee te beginnen is niet erg<br />
groot. Het bedrijf dat wijndruiven teelt, verzorgt tevens cursussen, workshops, excursies en<br />
dergelijke.<br />
Biologische landbouw<br />
Biologische landbouw komt in het plangebied nauwelijks voor. Een verdere ontwikkeling is uiterst<br />
onzeker. Er is een oriëntatieproject gestart, waaraan twaalf agrariërs hebben deelgenomen.<br />
Uit dit project is gebleken dat teelttechnisch de zware grondslag bezwaarlijk is, omdat dit<br />
mechanische onkruidbestrijding moeilijk maakt. Ook werd het financiële risico groot gevonden,<br />
omdat eerst geïnvesteerd moest worden, terwijl de meerwaarde nog moet blijken. Bovendien<br />
bestaan er nog geen goede ketenafspraken.<br />
Ganzen<br />
Tenslotte zijn in dit verband de gebieden waar ganzen voedsel zoeken vermeldenswaard. Van<br />
de graslandgebieden zijn dit vooral de polders Simonshaven en Biert. In deze polders ontvingen<br />
de agrariërs in het verleden een gedoogvergoeding in ruil voor het toelaten (niet verjagen) van<br />
ganzen op hun percelen.<br />
De ganzen overwinteren in de natuurgebieden langs het Haringvliet en het Spui. Zij overnachten<br />
aan de waterkant of in de ondiepe gedeelten van het water, maar foerageren graag op<br />
landbouwgrond. Uiteraard beperken de ganzen zich niet tot de daarvoor beoogde gebieden.<br />
Andere agrarische bedrijven krijgen er in toenemende mate mee te maken, omdat er steeds<br />
meer ganzen overwinteren en overzomeren. De ganzen trekken steeds verder landinwaarts.<br />
Deze agrariërs kunnen achteraf schade melden en krijgen daar per schadegeval een (onverplichte)<br />
vergoeding voor uit het Faunafonds (met als drempel een eigen risico van € 250,- per<br />
bedrijf per jaar). Met name op akkerbouwpercelen kan de schade aanzie<strong>nl</strong>ijk zijn.<br />
Eind 2003/begin 2004 heeft het ministerie van LNV een stappenplan opgesteld voor de aanwijzing<br />
van foerageergebieden voor ganzen en smienten.<br />
Per 1 oktober 2004 zouden de provincies gebieden moeten hebben aangewezen waar ganzen<br />
en smienten ongestoord kunnen foerageren. Binnen de gebieden kunnen SAN-pakketten worden<br />
afgesloten. Vanwege het her en der ontbreken van draagvlak voor de voorgestelde regeling,<br />
is het begrenzen van de foerageergebieden uitgesteld.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 48<br />
In enkele gebieden in Zuid-Holland bestaat de mogelijkheid om voor de winterperiode<br />
2006/2007 eenjarige overeenkomsten ten behoeve van het ganzenbeheer af te sluiten met de<br />
Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Vanwege het ontbreken van draagvlak op<br />
Voorne-Putten is deze mogelijkheid binnen het plangebied niet aanwezig.<br />
6.2.6. Productieomstandigheden<br />
In het kader van de ruilverkaveling Voorne Putten die in de jaren negentig is afgerond, zijn de<br />
waterhuishouding, de verkaveling en de ontsluiting sterk verbeterd. Mede daardoor is de akkerbouw<br />
in dit gebied nog steeds een bedrijfstak met perspectief, terwijl ook de veehouderij nog<br />
dagelijks de vruchten plukt van de herinrichting.<br />
De verkaveling en de ontsluiting zijn in het hele plangebied goed te noemen.<br />
De ontwatering vormt in sommige gebieden nog wel een aandachtspunt, met name in het laag<br />
gelegen gebied rond Heenvliet. Het waterschap zoekt naar oplossingen.<br />
Voor de biologische landbouw is een goede drooglegging overigens nog belangrijker dan voor<br />
de reguliere veehouderij, aangezien deze geheel afhankelijk is van het opbrengend vermogen<br />
van het land.<br />
Er zijn twee zaken voor wat betreft het water die de sector zorgen baren. Dat is het voorkomen<br />
van kwel (met name in de polders Geervliet en Oud-Hoenderhoek) en de vrees voor een tekort<br />
aan zoetwater bij een gewijzigd beheer van de Haringvlietsluizen (zie ook het waterstructuurplan).<br />
6.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Uit het voorgaande blijkt dat de bedrijfsstructuur in het plangebied, zeker nu de ruilverkaveling<br />
zijn beslag heeft gekregen, relatief sterk is. Ook al zijn de bedrijven niet bijzonder groot, de productieomstandigheden<br />
zijn over het algemeen goed, zodat een duurzame landbouw mogelijk is.<br />
De nabijheid van stedelijke gebieden en de belangstelling van burgers voor het platteland vormen<br />
aan de ene kant een bedreiging, maar aan de andere kant bieden deze ook nieuwe kansen.<br />
Daar hebben enkele agrariërs al op ingespeeld, zoals in het voorgaande is beschreven.<br />
Er kunnen meerdere ontwikkelingsrichtingen worden onderscheiden: schaalvergroting, intensivering,<br />
verbreding, deeltijdlandbouw en specialisatie. Daarnaast zullen er ook bedrijven zijn die<br />
in de planperiode worden beëindigd.<br />
Schaalvergroting<br />
Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen<br />
bieden en aan de steeds strengere milieu- (mestnormen) en dierenwelzijneisen te kunnen voldoen,<br />
is schaalvergroting noodzakelijk. Schaalvergroting qua bedrijfsoppervlakte leidt overigens<br />
ook vaak tot schaalvergroting qua bedrijfsbebouwing.<br />
De prijzen voor quota en productierechten en de hoge grondprijzen in deze regio, die onder andere<br />
wordt veroorzaakt door de hoge prijzen die voor de uitbreiding van het stedelijk gebied<br />
worden betaald, maken schaalvergroting moeilijk.<br />
Uit de Agrarische gebiedsvisie Voorne-Putten blijkt ook dat de omvang van het agrarische bedrijfscomplex,<br />
de zogenaamde "agrarische cluster" (agrarische bedrijven plus toeleverende en<br />
afnemende bedrijven, waaronder loonwerkbedrijven, groothandelsbedrijven en veiling) behouden<br />
dient te blijven om ook in de toekomst krachtig te kunnen blijven. Dat betekent dat uiterst<br />
terughoudend en alleen na overleg met de agrarische sector niet-agrarische claims op de<br />
schaarse agrarische grond kunnen worden gelegd. Die zijn overigens in het onderhavige plan<br />
voor <strong>Spijkenisse</strong>, behoudens de bouw van een gemaal, niet aan de orde.<br />
Intensivering<br />
Intensivering van de veehouderij ligt in dit gebied niet zo voor de hand. Voor een enkeling zou<br />
een neventak intensieve veehouderij een aantrekkelijke optie kunnen zijn, maar de kans dat<br />
een agrariër die richting in wil slaan wordt niet groot geacht gezien de bedrijfscultuur, de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 49<br />
geschiedenis van dit gebied en de beperkende wetgeving. Intensivering van de akkerbouw is<br />
mogelijk (richting tuinbouw), maar dat is een markt die vlug verzadigd blijkt te zijn.<br />
Intensivering van de akkerbouw is mogelijk in de richting van de tuinbouw. Op Voorne-Putten<br />
komt al sinds jaar en dag vollegrondsgroenteteelt voor. De bedrijfsoppervlakte varieert sterk.<br />
Eige<strong>nl</strong>ijk zijn er talrijke overgangstypes te onderscheiden: akkerbouwbedrijven aan de ene kant<br />
(intensief gevoerde akkerbouwbedrijven) en intensieve tuinbouwbedrijven (die op een kleine<br />
oppervlakte arbeidsintensieve en vaak specifieke groenten telen) aan de andere kant.<br />
Verbreding<br />
Gezien de beperkte mogelijkheden voor schaalvergroting en intensivering kan het verbreden<br />
van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken als natuur en landschap, toerisme, educatie<br />
en zorg in dit plangebied kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. De hoofdtak dient<br />
echter op alle bedrijven ook zelfstandig perspectiefrijk te zijn. Uitgangspunt is dat alleen op<br />
economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor verbrede landbouw.<br />
Elk(e) ondernemer(spaar) kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij het<br />
bedrijf passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien<br />
kan er ook teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is<br />
derhalve noodzakelijk.<br />
Uit het project van de WLTO is gebleken dat de ondernemers redelijk enthousiast waren om<br />
landschap en natuur in hun bedrijfsvoering in te passen wanneer dit goed geregeld zou worden.<br />
Het ministerie en de provincie is geadviseerd de toepassing van de SAN-regeling aantrekkelijker<br />
te maken voor startende gebieden waar nog geen natuurvereniging aanwezig is.<br />
Recreatie op de boerderij lijkt een kansrijker optie. Het gebied wordt veelvuldig bezocht door<br />
fietsers. Er is een aantal aantrekkelijke fietsroutes aanwezig (zie hoofdstuk 7, Recreatie). Concepten<br />
als educatieve agrarische fietsroutes of bed en breakfast op de boerderij zouden mogelijk<br />
verder kunnen worden ontwikkeld. Het Masterplan biedt voldoende aanknopingspunten.<br />
Belangrijk bij deze vernieuwing is dat ervoor wordt gewaakt dat kansen voor de een omslaan in<br />
bedreigingen voor anderen, bijvoorbeeld verkeersoverlast, aantasting van de privacy of geluidsoverlast<br />
of beperking in de bedrijfsvoering van andere bedrijven.<br />
Deeltijdlandbouw<br />
Ondernemers kunnen, behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf, ook besluiten<br />
om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen wordt dan niet alleen uit het agrarisch<br />
bedrijf gehaald. Deze vorm van inkomensverbreding biedt ook weer meer mogelijkheden<br />
voor een extensievere bedrijfsvoering en voor agrarisch natuurbeheer. De ligging van het plangebied<br />
nabij de Randstad met veel werkgelegenheid maakt deze optie zeer reëel. Vaak blijkt dit<br />
zelfs financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering.<br />
Specialisatie<br />
Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en/of biologische<br />
producten kan voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen.<br />
Ook aan deze onderwerpen is in de genoemde projecten de nodige aandacht besteed. De mogelijkheden<br />
en knelpunten zijn in kaart gebracht, de juiste partijen zijn met elkaar in contact getreden<br />
en verschillende initiatieven worden ondersteund en verder ontwikkeld.<br />
Een zeer specialistisch bedrijf is de wijngaard aan de Vierambachentboezem. In de wijngaard<br />
wordt zo veel mogelijk biologische geteeld. De wijn vormt een bijzonder streekproduct voor<br />
Voorne-Putten.<br />
Bedrijfsbeëindiging<br />
Zoals elders in Nederland zal ook hier het aantal agrarische bedrijven afnemen. Nu de toekomst<br />
in de agrarische sector zo onzeker is en het opleidingsniveau van agrarische jongeren zodanig<br />
is dat zij kunnen kiezen, is de ambitie van agrarische jongeren om het ouderlijk bedrijf over te<br />
nemen niet meer zo groot. Dit biedt voor de resterende bedrijven perspectief op schaalvergroting.<br />
Anderzijds dient goed te worden nagedacht over het hergebruik van de vrijkomende agrarische<br />
bedrijfsgebouwen. Daarin dienen alleen functies te worden toegelaten die geen overlast<br />
veroorzaken voor de omringende agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Bij overlast kan<br />
enerzijds gedacht worden aan extra verkeer en lawaai, anderzijds kan de overlast ook bestaan<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 50<br />
uit strengere milieueisen waar de agrarische bedrijven aan moeten voldoen als voormalige<br />
agrarische bedrijfswoningen door burgers worden bewoond. Dit kan tot een belemmering van<br />
de bedrijfsontwikkeling leiden. Dit neveneffect dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.<br />
Vanuit de landbouw bestaat een voorkeur voor hergebruik door aan de landbouw verwante bedrijven<br />
of andere kleinschalige bedrijfjes boven hergebruik als burgerwoning. De ervaring heeft<br />
namelijk geleerd dat andere ondernemers meer begrip hebben voor (tijdelijke) overlast die de<br />
agrarische bedrijfsvoering met zich mee kan brengen dan burgers die in het buitengebied zijn<br />
gaan wonen omdat zij graag rustig en landelijk willen wonen.<br />
Als agrarische grond "vrij" komt, zou eveneens kunnen worden gedacht aan een extensiever<br />
agrarisch gebruik, waarbij een combinatie met zogenaamde "blauwe" diensten mogelijk is: bijvoorbeeld<br />
waterberging in natte perioden. Indirect blijven de gronden op deze wijze mede ten<br />
goede komen aan de agrarische sector in de vorm van het voorkomen van inundatieschade. Of<br />
dit een haalbare optie is, hangt mede af van de financiële vergoeding voor de waterberging, die<br />
nodig zal zijn om de geringere opbrengsten van de extensieve bedrijfsvoering te compenseren.<br />
Overigens geldt dat opvolgend (semi-)agrarisch gebruik in veel gevallen geen haalbare kaart is.<br />
De “burger uit de stad” die landelijk wil wonen zal in het algemeen bereid zijn een flinke som te<br />
betalen voor de vrijkomende opstallen, zodat in de meeste gevallen de keus snel gemaakt is.<br />
6.4. Sectoraal wensbeeld<br />
In het voorgaande is beschreven dat schaalvergroting en flexibiliteit in de bedrijfsvoering voorwaarden<br />
zijn voor de continuïteit van de agrarische bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende<br />
ruimte moeten krijgen om in te kunnen spelen op allerlei ontwikkelingen (marktontwikkelingen,<br />
nevenactiviteiten) en op de eisen die de milieu-, dierenwelzijn- en gezondheidswetgeving<br />
(voedselveiligheid c.q. certificering) stellen. Dit betekent ook dat er geen planologische beperkingen<br />
dienen te worden opgelegd wanneer als gevolg van vrijwillig agrarisch natuurbeheer<br />
de waarden van het gebied toenemen. Daarnaast dienen er uiteraard voldoende bouwmogelijkheden<br />
geboden te worden. Vooral de eisen die voortvloeien uit de regelgeving met betrekking<br />
tot voedselveiligheid, kunnen aa<strong>nl</strong>eiding geven tot een uitbreiding van de gebouwen. Ook<br />
dienen er aan het ontwikkelen van strikt genomen niet-agrarische neventakken geen onnodige<br />
beperkingen te worden gesteld. Wel staat voorop dat deze ontwikkelingen nooit ten koste<br />
mogen gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid.<br />
Dit geldt ook voor het bieden van hergebruikmogelijkheden voor voormalige agrarische bebouwing.<br />
Met inachtneming van deze voorwaarden is het belangrijk dat er constructief wordt meegedacht.<br />
Wanneer namelijk alleen agrarisch hergebruik of gebruik als burgerwoning toelaatbaar<br />
wordt geacht, wordt het proces van schaalvergroting onnodig belemmerd.<br />
Van belang is bovendien dat in de toekomst niet-agrarische claims op agrarische grond zo gering<br />
mogelijk zullen zijn, omdat de omvang van het huidige agrarische bedrijfscomplex (het<br />
agrarische cluster uit de Agrarische gebiedsvisie Voorne Putten) een bepaalde omvang moet<br />
houden, wil deze ook in de toekomst sterk blijven.<br />
Het sectorale wensbeeld voor landbouw is het volgende:<br />
- voldoende ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor:<br />
⋅ schaalvergroting;<br />
⋅ het voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen;<br />
⋅ erfverharding (vaste mestopslag, kuilplaten);<br />
⋅ een doelmatige inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte);<br />
⋅ het ontwikkelen van neventakken;<br />
- een zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;<br />
- geen strengere regels als antwoord op vrijwillig totstandgekomen natuur- en landschapswaarden;<br />
- geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen;<br />
- ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Landbouw 51<br />
- het verlies aan agrarisch areaal zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de<br />
agrarische bedrijven niet te belemmeren en om de duurzaamheid niet te ontnemen;<br />
- zekerheid op langere termijn omtrent de bovenstaande zaken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
7. Recreatie<br />
7.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In dit hoofdstuk worden de recreatieve functies in het plangebied beschreven en wordt aangegeven<br />
in hoeverre de ontwikkeling van een samenhangend toeristisch-recreatief product mogelijk en<br />
wenselijk is. Waar dat relevant is, wordt ook gekeken naar de recreatieve voorzieningen in de<br />
omgeving van het gebied.<br />
7.2. Huidige situatie<br />
Algemeen<br />
Het gebied vormt, als onderdeel van de regio Rijnmond, een recreatief uitloopgebied voor de<br />
Rotterdams agglomeratie. Het recreatieve aanbod is divers en betreft dagrecreatieve voorzieningen<br />
in het Bernisse-gebied, water- en oeverrecreatie op het Haringvliet en het Spui en recreatief<br />
medegebruik van het agrarisch gebied (wandelen, fietsen).<br />
Belangrijke recreatieve kwaliteiten zijn naast de specifieke recreatieve voorzieningen ook de<br />
belevingswaarde van het open landschap, de natuurwaarden en de cultuurhistorisch waardevolle<br />
elementen (oude kernen).<br />
De bereikbaarheid van het gebied voor recreanten is redelijk, met uitzondering van het buitendijkse<br />
gebied. Het openbaar vervoer is echter matig tot slecht. Wel zijn er in <strong>Spijkenisse</strong> verschillende<br />
metrohaltes, waardoor vanuit het stedelijk gebied van Rotterdam met het openbaar<br />
vervoer de rand van het plangebied goed bereikbaar is. Het vervoer van de fiets in de metro is<br />
op bepaalde tijden toegestaan. Vanaf metrostations zijn er reeds fietsrouteborden aanwezig die<br />
leiden naar bestaande ANWB-beborde fietsroutes.<br />
De economische betekenis van de recreatieve functies in het plangebied is momenteel gering.<br />
Het gebied heeft echter toeristisch-recreatieve potenties gezien de specifieke kwaliteiten van<br />
het agrarisch gebied (rust, ruimte), de nabijheid van omvangrijke watergebieden en de nabijheid<br />
van de Voornse duinen en stranden.<br />
In figuur 7.1 is de huidige recreatieve situatie weergegeven.<br />
Verblijfsrecreatie<br />
In het plangebied Bernisse zijn enige mogelijkheden aanwezig. In het buitengebied van<br />
<strong>Spijkenisse</strong> vindt geen verblijfsrecreatie plaats.<br />
Dagrecreatie<br />
In het plandeel <strong>Spijkenisse</strong> is slechts sprake van een bescheiden dagrecreatieve nevenfunctie.<br />
Er zijn geen afzonderlijke fietspaden. Deze vorm van recreatie neemt de afgelopen jaren toe.<br />
De bestaande polderweggetjes en de dijken fungeren overigens als aantrekkelijke fiets- en<br />
wandelroute.<br />
Oeverrecreatie en kleine watersport<br />
Het Haringvliet, het Spui en het Voedingskanaal maken onderdeel uit van het landelijke<br />
basistoervaartnet. Het Spui en Brielse Meer zijn aangeduid als ontsluitingswater. Het Haringvliet is<br />
aangeduid als verbindingswater en is toegankelijk voor boten met een grotere diepgang. De<br />
watergangen in het plangebied worden verder veelvuldig gebruikt door sportvissers.<br />
Een verbinding tussen het Brielse Meer en het Haringvliet is slechts mogelijk via de Oude Maas,<br />
hetgeen voor het recreatieve verkeer vanwege de intensieve beroepsvaart weinig aantrekkelijk is.<br />
De Bernisse zou een geschikte, veilige recreatieve vaarverbinding kunnen zijn. De doorvaarthoogte<br />
ter plaatse van kruisingen met wegen levert echter problemen op.<br />
Recreatief medegebruik<br />
Het plangebied wordt gebruikt door fietsers, skaters en wandelaars, waarvoor verschillende<br />
fietsroutes zijn gemarkeerd. Deze routes zijn zodanig gelegen dat tijdens een wandel- of fietstocht<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
53<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Recreatie 54<br />
het afwisselende landschap, de natuurgebieden en de cultuurhistorische elementen in het gebied<br />
kunnen worden ervaren. Het fietspad op de voormalige trambaan tussen Hellevoetsluis en <strong>Spijkenisse</strong><br />
maakt onderdeel uit van één van deze routes. Een betrekkelijk nieuwe route is de route<br />
langs het Haringvliet, die onderdeel uitmaakt van het "Rondje Voorne". Het Masterplan Recreatie<br />
en Toerisme Voorne-Putten/Rozenburg heeft in 2003 het wandelrouteplan 2004-2007 vastgesteld.<br />
Dit plan heeft betrekking op de hele regio. De hele wandelroute bestaat uit 8 hoofdroutes.<br />
De routes lopen voor een deel door het plangebied. De wandelroute Bernisserpad is in 2005 geopend.<br />
Overige voorzieningen<br />
In en aangrenzend aan het gebied zijn enkele maneges aanwezig. Verder is er in het plangebied<br />
een aantal paardenpensions aanwezig. Aan weerszijden van de Bernisse liggen vrijliggende<br />
ruiterpaden, elders ontbreken deze vrijwel. Het maken van buitenritten is in het plangebied<br />
hierdoor beperkt mogelijk. Om bij de spaarzame ruiterroutes te komen wordt gebruik gemaakt van<br />
wegbermen, fietspaden en polderwegen. Dit is ongewenst vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid<br />
en vertrapping van de bermen. Voorzieningen voor natuurgerichte recreatie zijn nauwelijks<br />
aanwezig. De binnendijkse natuurgebieden zijn vanaf de openbare weg redelijk te overzien. De<br />
buitendijkse natuurgebieden zijn daarentegen moeilijk toegankelijk en slechts gedeeltelijk te<br />
overzien. In de zogenaamde rijksdriehoek, aansluitend bij de Put van Heenvliet, ligt een gebied<br />
dat intensiever voor recreatie wordt gebruikt. Behalve de eerdergenoemde camping is er een<br />
jachthaven. In de nabijheid, aan de westzijde van Heenvliet, ligt een ope<strong>nl</strong>uchtzwembad. Dit<br />
zwembad heeft voornamelijk een lokale functie.<br />
7.3. Toekomstige situatie<br />
Autonome ontwikkelingen<br />
De verwachting is dat recreatie en toerisme de komende jaren een groeimarkt vormen met een<br />
toenemende behoefte aan kwaliteit. Met name het cultuurhistorische erfgoed is in trek. Tevens<br />
vertoont de waterrecreatie een bovengemiddelde groei en is er een toename van het aantal korte<br />
vakanties, veelal in eigen land. Ook sportieve recreatie en extensieve, natuurgerichte recreatie<br />
(kanoën, fietsen, wandelen, kleinschalig kamperen) kennen een meer dan gemiddelde groei.<br />
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat in het plangebied, vanwege de natuur- en landschapswaarden<br />
en de situering nabij omvangrijke stedelijke gebieden, de recreatieve druk zal toenemen.<br />
Deze toenemende druk kan conflicteren met de bijzondere waarden van landschap, ecologie en<br />
cultuurhistorie, bijvoorbeeld in de vorm van licht- en geluidshinder, betreding van kwetsbare<br />
vegetaties, zwerfvuil).<br />
In de agrarische sector ontstaat mogelijk belangstelling voor het verwerven van (recreatieve) neveninkomsten,<br />
bijvoorbeeld in de vorm van kleinschalig kamperen, paardrijactiviteiten en verhuur<br />
van volkstuinen (zie ook hoofdstuk 6, Landbouw). Dergelijke ontwikkelingen kunnen aanzie<strong>nl</strong>ijke<br />
ruimtelijke gevolgen hebben (door bijvoorbeeld het oprichten van bebouwing, het plaatsen van<br />
hekwerken, de opslag van materialen en het veroorzaken van verkeershinder) en zijn daarom<br />
relevant voor het bestemmingsplan.<br />
In 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland besloten om in het kader van het<br />
provinciale Wandelpadenplan, ruim 400 km aan bestaande wandelverbindingen in de provincie te<br />
beschermen. Binnen Bernisse betreft het de Oudekadesedijk Heenvliet en de grasdijk in de polder<br />
Nieuw Velgersdijk langs de Bernisse. In het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> bevinden zich geen<br />
wandelroutes die bescherming verdienen.<br />
Zowel bij agrarische bedrijven als bij burgerwoningen bestaat steeds meer belangstelling voor het<br />
hobbymatig houden van paarden. Vaak ontstaat dan behoefte aan voorzieningen als stalruimte<br />
en/of een paardenrijbaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Recreatie 55<br />
Toeristisch-recreatief beleid<br />
In het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999) zijn de volgende<br />
beleidsdoelen vastgelegd:<br />
- verbeteren langzaamverkeerrelaties <strong>Spijkenisse</strong>-Bernisse (fietsen, wandelen, skaten, paardrijden);<br />
- ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers in combinatie met recreatieve routes.<br />
Daarnaast zijn er verschillende projecten gericht op het versterken van de ecologische structuur,<br />
waarmee indirect ook de recreatieve belevingswaarde van het gebied wordt vergroot. De verschillende<br />
beleidsdoelen zullen de komende jaren in de vorm van afzonderlijke projecten worden<br />
gerealiseerd.<br />
7.4. Bouwstenen voor het beleid<br />
Op basis van de huidige recreatieve situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende<br />
sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke<br />
uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog<br />
geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere functies<br />
plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijk beleid.<br />
Het plangebied heeft een belangrijke toeristisch-recreatieve betekenis, vooral vormen van extensieve<br />
recreatie zoals wandelen en fietsen. Dit hangt onder andere samen met de landschappelijke,<br />
ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten, de nabijheid van de Bernisse, de waterrijke<br />
omgeving en de aanwezigheid van stedelijke gebieden. Het is wenselijk deze kwaliteiten te<br />
behouden en indien mogelijk te versterken, zonder de overige functies van het gebied aan te<br />
tasten.<br />
De toeristisch-recreatieve structuur van het plangebied kan onder meer worden versterkt door:<br />
- verdere ontwikkeling van water- en oeverrecreatie (toervaart, kanoën, roeien, vissen,<br />
schaatsen), bijvoorbeeld door vergroting van het aantal aa<strong>nl</strong>egplaatsen;<br />
- uitbreiding van kleinschalig kamperen en paalkamperen;<br />
- ontwikkeling van bewegwijzerde (wandel)routes;<br />
- vergroting van het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, gekoppeld aan<br />
routenetwerken (waaronder verhuur, horeca, verblijfsrecreatieve voorzieningen).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Recreatie 56<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
8. Verkeer en infrastructuur<br />
8.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
Dit hoofdstuk gaat in op de infrastructurele voorzieningen in het plangebied. Wat betreft de verkeersinfrastructuur<br />
gaat het om de huidige situatie met betrekking tot de ontsluiting voor het<br />
autoverkeer, het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. Vervolgens worden toekomstige<br />
ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven. Bij het opstellen van dit hoofdsstuk is<br />
gebruik gemaakt van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan en de Gebiedsgerichte aanpak<br />
Voorne Putten-Rozenburg.<br />
8.2. Huidige situatie<br />
8.2.1. Autoverkeer<br />
Het plangebied wordt in het noorden ontsloten door de N218, plaatselijk bekend als de Groene<br />
Kruisweg. Dit is de belangrijkste weg in het plangebied. Deze weg vormt de verbinding tussen<br />
Rotterdam/<strong>Spijkenisse</strong> en Brielle/Oostvoorne. Via de Hartelburg sluit de N218 aan op rijksweg<br />
A15 (Ridderkerk-Maasvlakte). De weg bestaat deels uit twee keer twee rijstroken (tussen <strong>Spijkenisse</strong><br />
en Geervliet) en heeft een relatief hoge verkeersintensiteit van circa 30.000 mvt/etmaal<br />
(jaargemiddelde). Langs de weg is een vrijliggende busbaan aanwezig.<br />
Ten westen van het plangebied vormt de weg aan de westzijde van het Kanaal door Voorne<br />
(N494) de ontsluitingsweg van het buitengebied van Bernisse. Deze weg vormt de verbindingsroute<br />
tussen de N218 en Hellevoetsluis. Ter hoogte van Hellevoetsluis sluit de N494 aan op<br />
rijksweg N57 (A15-Middelburg). Zowel de N218 als de N494 hebben over het algemeen een<br />
recht en overzichtelijk karakter.<br />
Daarnaast bevinden zich in het buitengebied Bernisse/<strong>Spijkenisse</strong> twee verbindingen met een<br />
bove<strong>nl</strong>okaal karakter. Deze wegen kunnen in het kader van de wegencategorisering van het<br />
project Duurzaam Veilig worden aangemerkt als erftoegangsweg met een verzamelfunctie. De<br />
eerste verbindt Heenvliet met <strong>Spijkenisse</strong> via de kernen Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven.<br />
De tweede verbindt Hellevoetsluis met Heenvliet en <strong>Spijkenisse</strong> via de kern Oudenhoorn.<br />
Tussen Abbenbroek en Zuidland sluit deze verbinding aan op de hiervoor genoemde verbinding<br />
tussen Heenvliet en <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
De overige wegen hebben met name een ontsluitingsfunctie voor de aa<strong>nl</strong>iggende percelen.<br />
Deze wegen hebben geen functie voor het doorgaande verkeer. De wegen hebben over het algemeen<br />
lange rechtstanden en een beperkte breedte. De Katerwaalsedijk, Oudelandsedijk,<br />
Krommedijk, Drieëndijk, Konijnendijk en Biertsedijk zijn wegen binnen het plangebied met een<br />
bochtig karakter. De aanwezige inritten worden gebruikt om motorvoertuigen te laten passeren.<br />
In het kader van de wegencategorisering zijn vrijwel alle wegen in het plangebied gecategoriseerd<br />
als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h.<br />
Een uitzondering hierop wordt gevormd door de provinciale weg N218. Hier geldt in principe<br />
een maximumsnelheid van 80 km/h.<br />
Op vrijwel alle wegen die in beheer zijn bij het waterschap is de invoering van de 60 km/h-limiet,<br />
inclusief de maatregelen in het kader van "Duurzaam Veilig", inmiddels gerealiseerd. Deze<br />
maatregelen bestaan onder andere uit het realiseren van snelheidsremmende en attentieverhogende<br />
maatregelen op en rond kruisingen in het gebied en de aa<strong>nl</strong>eg van rotondes. Alleen de<br />
route Gemee<strong>nl</strong>andsedijk-Stationsweg heeft nog een maximumsnelheid van 80 km/h.<br />
Op enkele plaatsen zijn of worden rotondes aangelegd voor een veiliger afwikkeling van het<br />
verkeer.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
57<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Verkeer en infrastructuur 58<br />
Het plangebied wordt doorsneden door het recreatiegebied Bernisse, dat met name in de zomermaanden<br />
een sterk verkeersaantrekkende werking heeft. Binnen het huidige profiel kunnen<br />
deze intensiteiten echter zonder grote problemen worden afgewikkeld. Ook de parkeervoorzieningen<br />
rond het recreatiegebied kennen in deze periode veelvuldig een volledige bezetting.<br />
De jachthaven en de camping aan de noordoostzijde van het Kanaal door Voorne worden ontsloten<br />
vanaf een doodlopende weg die aansluit op de N218. De voorzieningen zijn hierdoor<br />
vrijwel direct bereikbaar vanaf het hoofdwegennet.<br />
8.2.2. Openbaar vervoer<br />
Het zuidelijk deel van het plangebied is per openbaar vervoer redelijk ontsloten. Over de route<br />
Dorpsweg-Ruigendijk-Haasdijk-Kerkweg-Garsdijk halteert op meerdere plaatsen de busdienst<br />
tussen Rozenburg en <strong>Spijkenisse</strong>. Deze lijndienst verbindt het plangebied met onder andere<br />
Brielle, Hellevoetsluis, Oudenhoorn, Zuidland, Simonshaven en <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
Aan de noordzijde van het plangebied rijdt een groot aantal busdiensten tussen de stadsregio<br />
Rotterdam en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Hiervoor is een vrije busbaan langs de<br />
Groene Kruisweg beschikbaar. Deze lijndiensten halteren alleen ter hoogte van de kernen<br />
Geervliet en Heenvliet. Een aantal sneldiensten halteert niet bij deze kernen.<br />
Alle genoemde verbindingen worden uitgevoerd door openbaar vervoersmaatschappij Connexxion.<br />
In <strong>Spijkenisse</strong> kan worden overgestapt op het metronetwerk van de stadsregio.<br />
8.2.3. Langzaam verkeer<br />
Het fiets- en wandelverkeer wordt binnen het plangebied voor een groot deel samen met het<br />
autoverkeer afgehandeld. Vrijliggende fietspaden bevinden zich langs de Garsdijk, de beide<br />
provinciale wegen (N218 en N494), de Stationsweg, de Rondweg (Abbenbroek), de Gemee<strong>nl</strong>andsedijk<br />
Zuid en de Ravenseweg. Op de overige wegen in het plangebied, die kunnen worden<br />
aangemerkt als erftoegangswegen met een verblijfsfunctie, zijn vrijliggende fietspaden niet<br />
noodzakelijk in verband met de functie van deze wegen. De maximumsnelheid bedraagt op<br />
deze wegen maximaal 60 km/h.<br />
Daarnaast bevindt zich tussen <strong>Spijkenisse</strong> Molenwatering (via de buurtschap Biert en Zuidland<br />
en Hellevoetsluis) een regionale fietsroute, die grotendeels over zelfstandig gelegen fietspaden<br />
gaat (de oude trambaan). De kruisingen van dit fietspad met de overige wegen vormen uit het<br />
oogpunt van verkeersveiligheid een belangrijk aandachtspunt.<br />
De wegen in het plangebied met een ondergeschikte verkeersontsluitende functie, zijn door de<br />
relatief lage verkeersintensiteit geschikt als recreatieve fietsroute. Samen met de eerdergenoemde<br />
vrijliggende fietspaden worden deze routes vooral in de zomerperiode intensief gebruikt<br />
door fietsers.<br />
Rond het eiland Voorne-Putten loopt een recreatief fietspad dat intensief wordt gebruikt. Een<br />
deel van de route tussen het Bernissegebied en de haven van Zuidland is in het najaar van<br />
2003 in gebruikgenomen. Het deel tussen de haven van Zuidland en Hellevoetsluis is in 2005<br />
gereedgekomen.<br />
8.2.4. Wegverkeerslawaai<br />
Op grond van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering<br />
van:<br />
- woonerven;<br />
- 30 km/h-gebieden;<br />
- wegen waarvan op grond van de door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart<br />
vaststaat dat de geluidsbelasting op de gevels van aa<strong>nl</strong>iggende woningen op 10 m uit de<br />
as van de meest nabijgelegen rijstrook, 50 dB(A) of minder bedraagt.<br />
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige<br />
bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74<br />
van de Wet geluidhinder is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken<br />
en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Verkeer en infrastructuur 59<br />
Wanneer de mogelijkheid wordt geboden voor het oprichten van nieuwe woningen of andere<br />
geluidsgevoelige functies, zal door middel van akoestisch onderzoek moeten worden achterhaald<br />
of op de gevels sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)).<br />
Indien uit deze berekening blijkt dat de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt en<br />
geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren<br />
ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard,<br />
kan aan Gedeputeerde Staten een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere<br />
waarde.<br />
In dit bestemmingsplan wordt de bouw van 1 woning mogelijk gemaakt aan de Westdijk, ten<br />
zuidwesten van Westdijk 11. Het betreft de vervanging van een bestaande, door brand verwoeste,<br />
woning die wordt verplaatst naar een meer geschikte locatie. In verband daarmee is<br />
akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit het onderzoek, dat als bijlage 2<br />
bij deze toelichting is gevoegd, blijkt dat de geluidsbelasting in 2015 39 dB(A) bedraagt. Deze<br />
blijft hiermee ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege de Wet geluidhinder.<br />
8.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
De capaciteit van de N57 is vaak onvoldoende. Het Rijk is voornemens de vergroting van de<br />
capaciteit van deze weg te bevorderen, zodat dit knelpunt op korte termijn kan worden opgelost.<br />
Hierdoor wordt de Groene Kruisweg minder belast en kan in de toekomst worden voorkomen<br />
dat sluipverkeer, om congestie op de N57 te ontwijken, door het plangebied zal rijden.<br />
8.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige verkeerskundige situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende<br />
sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke<br />
uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld<br />
is nog geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere<br />
functies plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijk beleid.<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud en verbetering van de huidige infrastructuur;<br />
- het bestemmingsplan dient zich niet te verzetten tegen initiatieven die voortvloeien uit<br />
"Duurzaam Veilig", zoals de aa<strong>nl</strong>eg van rotondes;<br />
- de bereikbaarheid van het plangebied op regionale schaal dient de komende jaren voor<br />
alle vervoersmodaliteiten gewaarborgd te blijven;<br />
- problemen bij het parkeren bij en de ontsluiting van het recreatiegebied Bernisse dienen<br />
(ook bij een toename van het recreatieverkeer) te worden voorkomen;<br />
- het bestemmingsplan dient bij het toelaten van nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals<br />
woningen) rekening te houden met wegverkeerslawaai; eventueel dient een Verzoek hogere<br />
waarde bij de provincie te worden ingediend.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
9. Milieu<br />
9.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In deze paragraaf wordt de huidige milieusituatie beschreven, waaronder de kwaliteit van bodem<br />
en lucht, externe veiligheid, industrielawaai, milieubeschermingsgebieden en milieuhinder<br />
door niet-agrarische en agrarische bedrijven. Vervolgens wordt kort ingegaan op mogelijke toekomstige<br />
ontwikkelingen en wordt het sectorale wensbeeld beschreven.<br />
Bij de analyse in dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van verschillende documenten, zoals het Geïntegreerd<br />
Werkprogramma Bodemsanering 2000-2003 (ontwerp) en het Sectordocument externe<br />
veiligheid 1998 van de provincie Zuid-Holland.<br />
9.2. Huidige situatie<br />
9.2.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht<br />
Bodemkwaliteit<br />
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat<br />
voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het<br />
verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen<br />
waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd<br />
dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging,<br />
dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe<br />
bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.<br />
In het Geïntegreerd Werkprogramma Bodemsanering 2000-2003 van de provincie Zuid-Holland<br />
(ontwerp, februari 2000) is aangegeven dat verschillende locaties binnen de gemeenten Bernisse<br />
en <strong>Spijkenisse</strong> in aanmerking komen voor bodemsanering.<br />
De volgende locaties komen in aanmerking voor bodemsanering (gebaseerd op het Geïntegreerd<br />
Werkprogramma Bodemsanering 2000-2003 van de provincie Zuid-Holland.<br />
Tabel 9.1 Overzicht locaties waar mogelijk bodemsanering gaat plaatsvinden<br />
locatie gemeente status bodemonderzoek<br />
Groene Kruisweg, verdere locatie onbekend <strong>Spijkenisse</strong> plan van aanpak voor sanering is opgesteld<br />
Groen Kruisweg rtm <strong>Spijkenisse</strong> verzoek om nader onderzoek met saneringsplan<br />
Waterkwaliteit<br />
De waterkwaliteit is beschreven in hoofdstuk 3, Bodem en water.<br />
Luchtkwaliteit<br />
In de nabijheid van wegen en parkeergarages kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging<br />
die negatieve effecten voor de gezondheid kan hebben. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit<br />
wordt gevormd door het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk). Het Blk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide,<br />
stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen.<br />
De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 9.2 weergegeven. De<br />
grenswaarden gelden voor de buite<strong>nl</strong>ucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de<br />
Arbeidsomstandighedenwet.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
61<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 62<br />
Tabel 9.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Blk<br />
stof toetsing van grenswaarde geldig vanaf<br />
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie<br />
40 μg/m³ 2010<br />
uurgemiddelde concentratie<br />
2)<br />
max. 18 keer p.j. meer dan 200 μg/m³ 2010<br />
fijn stof (PM10 ) 1) jaargemiddelde concentratie<br />
40 μg/m³ 2005<br />
24 uurgemiddelde<br />
concentratie<br />
max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³ 2005<br />
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (artikel 5 Blk en<br />
bijbehorende Meetregeling).<br />
2) Geldt alleen voor wegen met een verkeersintensiteit van ten minste 40.000 mvt/etmaal.<br />
Op grond van artikel 7 lid 1 van het Blk moeten bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden<br />
die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een<br />
bestemmingsplan) deze grenswaarden in acht nemen. Volgens artikel 7 lid 3 mogen bestuursorganen<br />
deze bevoegdheden tevens uitoefenen, indien:<br />
- de concentratie in de buite<strong>nl</strong>ucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening<br />
van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 3a);<br />
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de<br />
uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die<br />
uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 3b).<br />
Met betrekking tot de huidige luchtkwaliteit in het plangebied kan het volgende vermeld worden.<br />
Uit de rapportage luchtkwaliteit 2005 voor de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> blijkt dat in 2005 de grenswaarde<br />
van stikstofdioxide wordt overschreden langs delen van de Groene Kruisweg en de Hekelingseweg<br />
1). De concentratie bedraagt respectievelijk maximaal 41 en 40 μg/m³ (afgerond) als<br />
jaargemiddelde. Deze grenswaarde is op dat moment echter nog niet in werking getreden.<br />
Langs de andere onderzochte wegen in het buitengebied is geen sprake van een overschrijding.<br />
Aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof wordt in 2005 reeds voldaan.<br />
Wel wordt meer dan de toegestane 35 maal de grenswaarde voor de 24 uurgemiddelde<br />
concentratie fijn stof overschreden langs delen van de Groene Kruisweg en de Hekelingseweg<br />
(met 36 en 42 overschrijdingsdagen).<br />
9.2.2. Milieubeschermingsgebieden<br />
Een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van het plangebied van de gemeente Bernisse is aangewezen als milieubeschermingsgebied<br />
voor stilte ("stiltegebied"). In figuur 9.1 is de precieze ligging van het stiltegebied<br />
aangegeven. Stiltegebieden zijn gebieden van minimaal enkele kilometers grootte waar<br />
de natuurlijke geluidsbelasting door de afwezigheid van stationaire geluidsbronnen relatief laag<br />
is (minder dan 40 dB(A)). Voor dergelijke milieubeschermingsgebieden geldt het "stand-still"beginsel.<br />
Dit houdt voor deze gebieden een aantal beperkingen in, met name voor de in de stiltegebieden<br />
gelegen woo<strong>nl</strong>inten. Nieuwe vormen van recreatie en bedrijvigheid kunnen slechts<br />
onder strikte voorwaarden worden toegelaten.<br />
9.2.3. Milieuhinder bij niet-agrarische bedrijven<br />
Inventarisatie van bedrijven in het plangebied<br />
Om te kunnen bepalen of de mogelijke milieubelasting van een bedrijf hoog of laag is, wordt<br />
gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een<br />
lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende<br />
milieubelasting. Deze Staat is gebaseerd op de VNG-brochure "Bedrijven en milieu-<br />
1) Het rapport "Lucht in cijfers 2005, luchtkwaliteit in het Rijnmondgebied" opgesteld (24 mei 2006) bevestigt dit beeld.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 63<br />
zonering". Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de mogelijke<br />
milieubelasting van een bedrijf is.<br />
De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft een vrij grove indeling van de milieuhinderlijkheid van bedrijven.<br />
De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Voor een toelichting op de<br />
Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 3.<br />
In het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> is één bedrijf gevestigd dat niet tot de agrarische sector gerekend<br />
kan worden. Het betreft en autobedrijf aan de Westdijk. Het veroorzaakt geen onevenredige<br />
hinder of overlast. Het valt onder categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.<br />
9.2.4. Industrielawaai<br />
Algemeen<br />
Het plangebied van de gemeente Bernisse en <strong>Spijkenisse</strong> ligt gedeeltelijk binnen de invloedssfeer<br />
van het industrieterrein Botlek/Pernis (maar geheel buiten de invloedssfeer van het industrieterrein<br />
Europoort-Maasvlakte). Op het industrieterrein Botlek/Pernis zijn inrichtingen gevestigd<br />
die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in artikel 41 van<br />
de Wet geluidhinder. Volgens artikel 53 van deze wet dienen dergelijke terreinen te worden gezoneerd.<br />
De zones rondom de terreinen zijn in 1993 door de Kroon vastgesteld.<br />
Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein<br />
niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor de vigerende geluidszones geldt dat de zonegrens industrielawaai<br />
tevens de 50 dB(A)-contour is. In het kader van de vaststelling van de geluidszone<br />
is uitvoerig akoestisch onderzoek verricht door Peutz & Associés b.v..<br />
Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (waaronder<br />
scholen) slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel en binnenshuis beneden<br />
bepaalde grenswaarden ligt. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies geldt een wettelijke<br />
grenswaarde van 50 dB(A). In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde tot<br />
55 dB(A) mogelijk. Hiervoor dient een Verzoek hogere grenswaarde bij de provincie te worden<br />
ingediend. In het uiterste geval kan voor zeehaven gebonden industrieterreinen, zoals industrieterrein<br />
Botlek-Pernis, worden uitgeweken naar een maximale grenswaarde van 60 dB(A).<br />
De vigerende zonegrens industrielawaai Botlek/Pernis is op figuur 9.1 aangegeven en is ook op<br />
de plankaart opgenomen.<br />
Sanering<br />
In 1992 is het Geluidsconvenant Rijnmond West afgesloten om de sanering van het industrielawaai<br />
in westelijk Rijnmond te versnellen. In het kader van dit convenant is een saneringsprogramma<br />
voor het industrieterrein Botlek-Pernis (GRW-oost) vastgesteld. De gemaakte afspraken<br />
zijn tevens vastgelegd in een saneringsprogramma, waarin per bedrijf is aangegeven welke<br />
maatregelen wanneer genomen moeten zijn. Het goedgekeurde en vastgestelde saneringsprogramma<br />
geeft de geluidscontouren 55 dB(A) tot 65 dB(A) in 2003 weer. Tot 2003 neemt de geluidsbelasting<br />
nog enigszins toe door groeiende bedrijvigheid en omdat compensatie door de<br />
vervanging van oude installaties nog onvoldoende is. Daarna zal de geluidsbelasting naar verwachting<br />
door de technische vooruitgang van apparatuur afnemen.<br />
De contouren na sanering vormen het toetsingskader voor ruimtelijke plannen en het aanvragen<br />
van hogere grenswaarden tot 60 dB(A) kan onder voorwaarden een Verzoek hogere grenswaarden<br />
worden ingediend. De 60 dB(A) na sanering is in figuur 9.1 weergegeven.<br />
9.2.5. Externe veiligheid<br />
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport<br />
van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.<br />
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden<br />
risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een<br />
bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 64<br />
hij onafgebroken 1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven<br />
met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.<br />
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang<br />
overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.<br />
Externe veiligheid inrichtingen<br />
Normstelling en beleid<br />
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden.<br />
Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid<br />
rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers<br />
in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar<br />
minimum te beperken.<br />
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde<br />
voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 2) . Beide liggen op<br />
een niveau van 10 -6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen<br />
worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.<br />
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht<br />
ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid<br />
gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke<br />
oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.<br />
In de Regeling Externe veiligheid Inrichtingen (REVI) zijn voor zogenoemde categoriale inrichtingen<br />
relevante PR-contouren en invloedsgebieden voor het GR aangegeven.<br />
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met<br />
zich meebrengen (gasdrukregel- en meetstations, opslag van propaan in ondergrondse tanks).<br />
Hierbij geldt de leidraad risico-inventarisatie en de bijbehorende gevarenkaart (nr. 1 "brandbare<br />
en oxiderende gassen") als beleidskader, evenals het Besluit voorzieningen en installaties.<br />
Huidige situatie plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van Bernisse (Rapport externe veiligheid bestemmingsplan buitengebied <strong>Spijkenisse</strong>,<br />
februari 2006). Onderstaand worden de resultaten uit het rapport samengevat met betrekking<br />
tot bedrijvigheid.<br />
Bedrijvigheid buiten de gemeente<br />
In het Rijnmondgebied zijn verschillende inrichtingen gelegen met relatief grote risicoafstanden.<br />
Er zijn verschillende inrichtingen aanwezig waarvan relevante risicocontouren in het plangebied<br />
liggen.<br />
- Datema Hellman (Botlek): de PR 10 -6 -contour loopt niet over het plangebied (met de bestemming<br />
"groenvoorzieningen"). Ook de PR 10 -8 -contour (indicator voor het invloedsgebied<br />
van het GR) reikt niet. De oriënterende waarde voor het GR wordt in de huidige situatie<br />
niet overschreden. Uit het veiligheidsrapport van Datema Hellman blijkt dat de afstand<br />
waarop dodelijke effecten voorspelbaar zijn, reiken tot 3 km voor NO 2 en 5 km voor HCI.<br />
De dichtst bijzijnde bebouwing in het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> ligt op een afstand van<br />
circa 3,4 km (een agrarisch bouwvlak en 2 burgerwoningen). Overige bebouwing ligt op<br />
een afstand van ca 5 km of meer.<br />
- Llyondell Chemie Nederland (Botlek): de PR 10 -6 -contour ligt niet in het plangebied. De<br />
10 -8 -contour reikt eveneens niet over het plangebied. In de huidige situatie wordt de<br />
oriënterende waarde voor het GR niet overschreden. De grootste effectafstand voor 1%<br />
letaliteit bedraagt 4 km. De dichtst bijzijnde bebouwing in het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong><br />
1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.<br />
2) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden<br />
afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar<br />
kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een<br />
groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen,<br />
kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen<br />
die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 65<br />
ligt op een afstand van circa 3,8 km (een agrarisch bouwvlak en 2 burgerwoningen). Alle<br />
overige bebouwing is op een afstand groter dan 4 km gelegen.<br />
Bedrijvigheid binnen de gemeente<br />
In de gemeente liggen tevens enkele bedrijven die van invloed zijn op de situatie met betrekking<br />
tot externe veiligheid. Indien deze bedrijven binnen het plangebied aanwezig zijn, wordt dit specifiek<br />
vermeld.<br />
- Baris Investment (Malledijk 3): de PR 10 -6 -contour van dit bedrijf ligt niet in het plangebied.<br />
Het noordelijk deel van het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 10 -8 -contour. In de huidige<br />
situatie wordt de oriënterende waarde voor het GR niet overschreden.<br />
- De Rijke Veembedrijven (Malledijk 1): de PR 10 -6 -contour van dit bedrijf ligt buiten het industrieterrein<br />
Halfweg, maar gedeeltelijk binnen het plangebied. Binnen deze contour zijn<br />
in de huidige situatie geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen. Ook ligt het<br />
plangebied gedeeltelijk binnen de PR 10 -8 -contour van dit bedrijf. In de huidige situatie<br />
wordt de oriënterende waarde voor het GR niet overschreden.<br />
- SGS Nederland (Malledijk 18): het bedrijf ligt op te grote afstand van het plangebied (ca<br />
350 m) om van invloed te zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
plangebied: de PR 10 -6 -contour ligt op 20 m vanaf de opslaglocatie en het GR is volgens<br />
de REVI voor de betreffende inrichting niet relevant.<br />
- Nijman/Zeetank BV (Watteweg 2): de PR 10 -6 -contour ligt net buiten de inrichtingsgrens<br />
van het bedrijf, de PR 10 -8 -contour ligt op een afstand van circa 250 m vanaf het hart van<br />
de inrichting. Aangezien het plangebied op circa 400 m vanaf het betreffende bedrijf is gelegen,<br />
is het PR en GR niet relevant voor het plangebied.<br />
- Hoekloos BV (Hofweg 1): hetzelfde geldt voor Nijman/Zeetank BV: hier ligt de PR 10 -8 -contour<br />
op een afstand van ca 250 tot 300 m vanaf het hart van de inrichting. Het PR en GR is<br />
niet relevant voor het plangebied, aangezien de afstand tot het plangebied circa 500 m<br />
bedraagt.<br />
- LPG-tankstations binnen de gemeente: er zijn verschillende LPG-tankstations in de gemeente<br />
<strong>Spijkenisse</strong> gelegen. Voor deze bedrijven geldt een invloedsgebied voor het GR<br />
van 150 m vanaf het vulpunt. Gelet op de grote afstanden tussen LPG-tankstations en<br />
plangebied, hebben deze bedrijven geen invloed op de situatie met betrekking tot externe<br />
veiligheid in het plangebied.<br />
- Opslag van propaan in bovengrondse stationaire tanks (in het plangebied, Westdijk 18 en<br />
Schuddebeursedijk 23): Voor deze tanks geldt een PR 10 -6 -contour van 40 m. In het kader<br />
van de Wet Milieubeheer moet reeds aan deze afstanden worden voldaan. Het invloedsgebied<br />
varieert van 77 tot 80 m.<br />
Gelet op bovenstaande informatie wijst toetsing aan het Bevi het volgende uit:<br />
- Alleen van De Rijke Veembedrijven ligt de PR 10 -6 -contour gedeeltelijk in het plangebied.<br />
De grenswaarde voor het PR wordt echter niet overschreden: er zijn geen kwetsbare/beperkte<br />
kwetsbare objecten aanwezig;<br />
- In de huidige situatie wordt de oriënterende waarde van het GR niet overschreden.<br />
Externe veiligheid transport<br />
Normstelling en beleid<br />
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant<br />
gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke<br />
stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen.<br />
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse<br />
van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10 -5 per jaar en de streefwaarde 10 -6 per jaar. In<br />
nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10 -6 per<br />
jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10 -6 per<br />
jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR<br />
of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. 1) . Deze verantwoordingsplicht geldt zo-<br />
1) De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten<br />
per kilometer en per jaar:<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 66<br />
wel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m<br />
vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.<br />
Huidige situatie plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> (Rapport externe veiligheid bestemmingsplan buitengebied <strong>Spijkenisse</strong>,<br />
februari 2006). Onderstaand worden de resultaten uit het rapport met betrekking tot het<br />
vervoer van gevaarlijke stoffen samengevat.<br />
- A15 (ten noorden van het plangebied): de PR 10 -6 -contour ligt niet in het plangebied. Het<br />
plangebied valt echter deels binnen het invloedsgebied van de A15. Het plangebied ligt<br />
echter op een afstand groter dan 200 m vanaf de A15, waardoor het volgens de DCMR<br />
niet noodzakelijk is om het GR voor het plangebied te bepalen. Volgens de Risicoatlas<br />
wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR, alhoewel het GR minder dan<br />
0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. In het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> is overigens<br />
tot ca 1,5 km vanaf de noordelijke plangrens geen bebouwing aanwezig.<br />
- N218 (in het plangebied): de PR 10 -6 -contour ligt op een afstand van 50 m vanaf de<br />
wegas. Binnen deze afstand zijn geen kwetsbare/beperkt kwetsbare objecten aanwezig.<br />
De eerste bebouwing in het buitengebied ligt op meer dan 900 m vanaf deze weg. Het GR<br />
ligt in de huidige situatie onder de oriënterende waarde.<br />
- Spoortraject Europoort-Botlek: het betreffende baanvak heeft een PR 10 -6 -contour kleiner<br />
dan 10 m en een PR 10 -8 -contour van 180 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa<br />
275 m, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering<br />
oplevert voor het plangebied.<br />
- Hartelkanaal: de PR 10 -6 -contour ligt binnen het Hartelkanaal zelf, de PR 10 -8 -contour ligt<br />
op een afstand van 7 m vanaf de oever. Binnen deze 7 m zijn geen kwetsbare objecten<br />
aanwezig. Het GR ter plaatse is derhalve verwaarloosbaar klein. De provincie heeft overigens<br />
beleid opgesteld op het gebied van externe veiligheid rondom de Nieuwe Waterweg<br />
en de Nieuwe Maas. Uit dit beleid blijkt dat op 40 m vanaf de oever geen bebouwing is<br />
toegestaan en binnen 65 m vanaf de oever alleen bebouwing is toegestaan mits een motivering<br />
voor de noodzaak van bebouwing is gegeven en verschillende aspecten voor de<br />
hulpverlening in beeld zijn gebracht. In het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> is tot in de verre<br />
omgeving van dit kanaal geen bebouwing aanwezig.<br />
Gelet op bovenstaande informatie wijst toetsing aan de Circulaire het volgende uit:<br />
- De PR 10 -6 -contour ligt bij enkele transportwegen binnen het plangebied. Binnen deze<br />
contour liggen echter geen bestaande kwetsbare functies.<br />
- In de huidige situatie wordt de oriënterende waarde van het GR niet overschreden langs<br />
de betreffende transportwegen.<br />
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen wordt verwezen naar hoofdstuk 10.<br />
Plaatsgebonden risico en groepsrisico in het Besluit<br />
De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele<br />
uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10 -6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten<br />
is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen<br />
kan worden afgeweken.<br />
Voor bestaande kwetsbare objecten moet het PR (op een enkele uitzondering na) binnen 3 jaar<br />
na de inwerkingtreding van het besluit op een niveau van maximaal 10 -5 per jaar zijn gelegen en<br />
zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in 2010 op een niveau van maximaal 10 -6 per jaar. Voor een<br />
reeds in het vigerende bestemmingsplan geprojecteerd, maar nog niet gerealiseerd, kwetsbaar<br />
object gelden deze verplichtingen vanaf het tijdstip dat de bouwvergunning voor dat object onherroepelijk<br />
is geworden.<br />
- 10 -4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;<br />
- 10 -6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;<br />
- 10 -8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;<br />
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 67<br />
Het groepsrisico wordt vertaald in een dichtheid van personen per hectare. De normen voor het<br />
GR hebben een oriënterende waarde. Het GR moet op basis van het ontwerpbesluit expliciet<br />
worden afgewogen en verantwoord.<br />
Industrieterrein Botlek/Pernis<br />
Het plangebied valt geheel buiten de 10 -6 plaatsgebonden risicocontour, maar gedeeltelijk binnen<br />
de 10 -8 plaatsgebonden risicocontour van het industrieterrein Botlek/Pernis (zie figuur 9.1).<br />
Dit heeft geen gevolgen voor de huidige situaties. Eén bedrijf op dit industrieterrein overschrijdt<br />
de grenswaarde voor het groepsrisico (ICI Holland BV).<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
In de nabijheid van het plangebied (ten zuiden van de N218) liggen de bedrijven Baris Investment,<br />
de Rijke Holding BV en Storeship BV Halfweg Rijke <strong>Spijkenisse</strong>. Deze bedrijven zijn<br />
EVR-plichtig. Dit wil zeggen dat de bedrijven verplicht zijn een Extern Veiligheidsrapport op te<br />
stellen en dat er risicocontouren rondom het bedrijf aanwezig zijn.<br />
Hierbij liggen volgens het Sectordocument Externe Veiligheid 1998 de 10 -8 PR-contour op respectievelijk<br />
400, 800 en 375 m. De 10 -6 PR-contouren liggen op respectievelijk 175, 300 en<br />
175 m. Deze contour is gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen.<br />
Ten aanzien van het groepsrisico wordt voldaan aan de oriënterende waarde.<br />
Voor het buitengebied van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> vindt momenteel onderzoek plaats naar<br />
het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zullen de vervolgfase van het bestemmingsplan<br />
verwerkt worden.<br />
Bernisse<br />
Aan de Groene Kruisweg, tussen Geervliet en Heenvliet, ligt een tankstation met verkoop van<br />
LPG. Op dit bedrijf is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing.<br />
Tussen Oudenhoorn en Hellevoetsluis, net buiten het plangebied, ligt het bedrijf Farm Frites.<br />
Ook dit bedrijf valt onder het Bevi en heeft een plaatsgebonden risicocontour (10 -6 ) van 95 m.<br />
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is momenteel nog niet bekend. De DCMR onderzoekt<br />
momenteel voor het buitengebied van Bernisse de situatie met betrekking tot externe veiligheid.<br />
De resultaten voor dit onderzoek worden in de vervolgfase van het bestemmingsplan verwerkt.<br />
Vervoer gevaarlijke stoffen<br />
Door het plangebied lopen geen wegen met gevolgen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.<br />
Ten noorden van het plangebied liggen de A15 en de spoorlijn richting Rotterdam. Voor de A15<br />
ligt de 10 -6 risicocontour niet buiten de weg zelf. Voor de spoorlijn ligt deze contour op 20 m<br />
vanaf de spooras (deze contour ligt dus buiten het plangebied). De oriënterende waarde voor<br />
het groepsrisico wordt ter plaatse voor beide transportassen niet overschreden.<br />
Leidingen<br />
Externe veiligheidsaspecten ten aanzien van leidingen komen in het volgende hoofdstuk<br />
(overige functies) aan bod.<br />
9.2.6. Milieuhinder bij agrarische bedrijven<br />
Veehouderijen<br />
Verstoring door stank<br />
In het gebied zijn enkele melkveehouderijen en verschillende maneges gevestigd. Bij uitbreiding<br />
en nieuwvestiging van veehouderijbedrijven dient vanwege geurhinder een toetsing plaats te<br />
vinden aan de Wet geurhinder en veehouderij. In deze Wet worden gebouwen voor menselijk<br />
verblijf (die permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt) en woongebouwen<br />
binnen en buiten de bebouwde kom beschermd tegen stankhinder van veehouderijen.<br />
Zonering geschiedt aan de hand van geurcontouren (odeur unit per m³). Tevens is het Besluit<br />
landbouw van kracht, dat uitgaat van een zonering tussen stankgevoelig objecten en veehouderijen<br />
of vaste afstanden. De afstanden zijn afhankelijk van de aard van de omgeving (zoals<br />
bebouwde kom, lintbebouwing, agrarisch gebied).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 68<br />
Verzuring<br />
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. De wet is er in<br />
hoofdzaak op gericht om oprichting/uitbreiding/wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien<br />
de stal van het bedrijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in<br />
een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij<br />
geeft aan dat uitbreiding/wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan,<br />
mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden.<br />
De kwetsbare gebieden die in de wet worden genoemd, zijn gebieden die voldoen aan de volgende<br />
voorwaarden:<br />
- de gebieden behoren tot de ecologische hoofdstructuur, zoals deze begrensd is door de<br />
provincie;<br />
- de gebieden zijn volgens de Interim-wet ammoniak en veehouderij als "voor verzuring gevoelige<br />
gebied" aangewezen;<br />
- de gebieden waarvoor een convenant in het kader van de Uitvoeringsregeling ammoniak<br />
en veehouderij van toepassing is.<br />
Binnen het plangebied komt geen "voor verzuring gevoelig gebied" voor.<br />
9.2.7. Glastuinbouw<br />
Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen<br />
In het plangebied bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven. Met name als gevolg van het<br />
gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven<br />
milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties<br />
een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden.<br />
In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig<br />
zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de<br />
soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven en de datum van oprichting van<br />
het glastuinbouwbedrijf. Tabel 9.2 geeft hier een overzicht van. De in de tabel genoemde afstanden<br />
moeten worden gemeten vanaf het bedrijfsonderdeel dat het dichtst bij het object is<br />
gelegen. Waterbassin, watersilo, warmteopslagtank en open erf worden niet als zodanig onderdeel<br />
beschouwd.<br />
9.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
9.3.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht<br />
Bodem<br />
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Mocht er<br />
bij functiewijzing een vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig zijn, dan dient door middel<br />
van een onderzoek nader te worden bekeken in hoeverre de bodem op deze locaties verontreinigd<br />
is en moet er, afhankelijk van de risico's voor de gebruikers en/of het milieu, mogelijk<br />
worden gesaneerd.<br />
De geconstateerde verontreinigingen hebben vooralsnog geen gevolgen voor de ruimtelijke<br />
ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.<br />
Waterkwaliteit<br />
Toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot waterkwaliteit zijn beschreven in hoofdstuk 3.<br />
Luchtkwaliteit<br />
Uit de rapportage luchtkwaliteit 2005 van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> blijkt dat in 2010 langs alle<br />
onderzochte wegen in de gemeente wordt voldaan aan alle grenswaarden uit het Blk, ook langs<br />
de Groene Kruisweg en de Hekelingsweg. Voor de Groene Kruisweg bedraagt de jaargemiddelde<br />
concentratie stikstofdioxide 35 µg/m³ en voor de Hekelingsweg 37 µg/m³. Het aantal maal<br />
dat de grenswaarde voor de 24-uurgemiddelde concentratie fijn stof overschreden wordt, bedraagt<br />
respectievelijk 26 en 27 overschrijdingsdagen langs delen van Groene Kruisweg en de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 69<br />
Hekelingseweg. Er wordt derhalve in de toekomst in het algemeen ruimschoots voldaan aan de<br />
op dat moment vigerende grenswaarden.<br />
In het bestemmingsplan voor het gedeelte <strong>Spijkenisse</strong> wordt de bouw van één nieuwe woning<br />
rechtstreeks mogelijk gemaakt. Het betreft een verplaatsing in verband met de sloop van een<br />
woning. Hieronder wordt nader op deze woning ingegaan. De ontwikkelingen die plaatsvinden<br />
hebben betrekking op nevenfuncties bij agrarische bedrijven, het verdwijnen van agrarische bedrijven<br />
en de ontwikkeling van vervolgfuncties ter plaatse 1) . Het is van deze ontwikkelingen momenteel<br />
nog niet bekend of, wanneer, in welke mate en op welke locatie deze zich voordoen.<br />
De verkeersaantrekkende werking zal in het algemeen verwaarloosbaar tot zeer beperkt zijn en<br />
er zullen als gevolg van deze ontwikkelingen geen relevante wijzigingen in de concentraties<br />
luchtverontreinigende stoffen plaatsvinden.<br />
De realisatie van vervolgfuncties, wanneer agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering staken,<br />
hebben in het algemeen een (overigens beperkt) positief effect op de luchtkwaliteit. De agrarische<br />
activiteiten trekken in het algemeen namelijk meer verkeer aan en met name meer zwaar<br />
verkeer aan (trekkers, vrachtverkeer ten behoeve van veehandel, toelevering etc.) dan bij de<br />
vervolgfuncties het geval zal zijn. De huidige agrarische activiteiten hebben derhalve in het algemeen<br />
een negatiever effect op de luchtkwaliteit dan de vervolgfuncties.<br />
In het plangebied wordt − zoals reeds is aangegeven − een woning verplaatst naar de Westdijk<br />
Noord. Dit betreft een doodlopende weg (die overgaat in een fietspad) waar 3 panden op ontsloten<br />
worden. De maximale verkeersintensiteit bedraagt 20 mvt/etmaal. Gelet op:<br />
- de beperkte overschrijdingen van overschrijdingen langs de Groene Kruisweg en de Hekelingseweg<br />
in 2005;<br />
- de lage concentraties luchtverontreinigende stoffen langs deze wegen in 2010, en;<br />
- de zeer lage verkeersintensiteit op de Westdijk Noord;<br />
- kan zonder nadere berekeningen worden geconcludeerd dat ter plaatse van deze woning<br />
voldaan wordt aan de grenswaarden uit het Blk.<br />
De concentratie fijn stof en stikstofdioxide zal naar verwachting niet op een dusdanige wijze<br />
toenemen als gevolg van beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan dat het bestemmingsplan<br />
strijdig is met het Besluit luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is in overeenstemming<br />
met het Besluit luchtkwaliteit.<br />
9.3.2. Milieubeschermingsgebied<br />
De provincie Zuid-Holland heeft een Notitie Stiltegebieden en bedrijvigheid (1995) opgesteld,<br />
waarin staat aangegeven hoe met bedrijvigheid binnen een stiltegebied moet worden omgegaan.<br />
In de Notitie is een negatieve lijst en een diversiteitlijst opgenomen.<br />
In de negatieve lijst worden bedrijfstypen genoemd die niet acceptabel zijn in een stiltegebied.<br />
Voorbeelden hiervan zijn allerlei soorten industrie en fabrieken (textiel, metaal, chemische industrie),<br />
verschillende groothandelsbedrijven, maar ook allerlei vormen van recreatie en sport<br />
(zwembaden, hondendressuurterrein, sporthallen).<br />
Op de diversiteitlijst staan bedrijfstypen waarvoor een specifiek op de situatie gericht onderzoek<br />
uit moet wijzen of het betreffende bedrijf toelaatbaar is. Voorbeeld hiervan zijn verschillende<br />
vormen van intensieve veehouderij, agrarische dienstverlenende bedrijven met opslag van bestrijdingsmiddelen,<br />
taxibedrijven en machineverhuurbedrijven.<br />
9.3.3. Industrielawaai<br />
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) die in dit bestemmingsplan mogelijk<br />
worden gemaakt binnen de vigerende zonegrens van industrieterrein Botlek/Pernis, geldt een<br />
onderzoeksplicht. Er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.<br />
1) De betreffende ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan overigens slechts mogelijk gemaakt via een binnenplanse<br />
vrijstelling of een wijzigingsbevoegdheid. Het Besluit luchtkwaliteit eist dat de grenswaarden bij het vrijstellings-<br />
of wijzingsbesluit in acht worden genomen. Toetsing aan de grenswaarden vindt dus plaats in het kader van<br />
het vrijstellingsbesluit- of wijzigingsplan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Milieu 70<br />
9.3.4. Externe veiligheid<br />
De PR 10 -6 -contour van het bedrijf De Rijke Veembedrijven (Malledijk 1) ligt gedeeltelijk binnen<br />
het plangebied. Binnen deze contour worden geen nieuwe kwetsbare/beperkt kwetsbare objecten<br />
toegestaan. In het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare functies toegestaan binnen<br />
het invloedsgebied van de voor externe veiligheid relevante bedrijven (onder andere geen<br />
nieuwe agrarische woonbebouwing of splitsing van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen).<br />
Enkel op de reeds aanwezige bouwvlakken van agrarische bedrijven is uitbreiding van stallen/opslagruimte<br />
mogelijk. Tevens zijn er (kleinschalige) nevenactiviteiten mogelijk. Dit leidt<br />
echter in het algemeen niet tot een relevante toename van het aantal werknemers ter plaatse.<br />
De hoogte van het GR als gevolg van relevante bedrijfsmatige activiteiten of als gevolg van het<br />
vervoer van gevaarlijke stoffen wordt derhalve niet door dit bestemmingsplan beïnvloed: het GR<br />
neemt niet relevant toe. Een verdere verantwoording van het GR is derhalve niet noodzakelijk.<br />
Overigens blijkt het rapport van DCMR dat ook na realisatie/voltooiing van het bedrijventerrein<br />
Schiekamp in de gemeente <strong>Spijkenisse</strong>, de oriënterende waarde van het GR in het plangebied<br />
van de gemeente nog steeds niet overschreden wordt als gevolg van de aanwezigheid van de<br />
bedrijven Baris Investment en de Rijke Veembedrijven.<br />
9.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige milieukwaliteiten van het plangebied en de ontwikkelingen hierin, wordt<br />
het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie<br />
wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld<br />
heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit<br />
wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in<br />
hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke<br />
beleid.<br />
Voor milieu geldt het volgende sectorale wensbeeld:<br />
- er dient bij het toestaan van nieuwe bedrijvigheid of andere functies die lawaai produceren<br />
rekening te worden gehouden met het stiltegebied in het plangebied;<br />
- bij het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten moet rekening worden gehouden<br />
met de plaatsgebonden risicocontouren van het industrieterrein Botlek/Pernis en een bedrijf<br />
in <strong>Spijkenisse</strong>, alsmede het groepsrisico en gevolgen die dit heeft voor mogelijke<br />
ruimtelijke ontwikkelingen;<br />
- er dient rekening te worden gehouden met de grenswaarde voor stikstofdioxide bij het toestaan<br />
van nieuwe luchtverontreiniging gevoelige functies in het plangebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
10. Overige functies<br />
10.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: wonen, niet-agrarische<br />
bedrijven, leidingen en windenergie. Voor al deze onderwerpen wordt de huidige situatie, mogelijke<br />
toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven. Hiervoor is onder andere<br />
gebruikgemaakt van de gebiedsinventarisatie uit januari 2003.<br />
10.2. Huidige situatie<br />
Wonen<br />
In het gebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijfswoningen verspreid voor.<br />
De woonbebouwing bevindt zich in het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> vooral langs een aantal<br />
dijken, zoals de Westdijk. Een aantal burgerwoningen was oorspronkelijk voormalige agrarische<br />
bedrijfswoning. Woonschepen en woonwagenstandplaatsen komen niet in het plangebied voor.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
In het plangebied van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> bevindt zich slechts één niet agrarisch bedrijf.<br />
Het betreft een autobedrijf aan de Westdijk.<br />
Leidingen<br />
Normstelling en beleid<br />
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd<br />
zijn de volgende circulaires van belang:<br />
- de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984);<br />
- de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen<br />
voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).<br />
Momenteel wordt de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen herzien. Hierbij worden<br />
ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. De vaststelling van nieuwe<br />
afstanden is echter nog niet afgerond. Om te anticiperen op dit nieuwe beleid kan tot die tijd bij<br />
het RIVM om de maximale afstand voor de PR 10 -6 -contour worden gevraagd. Formeel vigeert<br />
echter nog de circulaire uit 1984.<br />
De provincie Zuid-Holland vermeldt in haar "oude" Nota Planbeoordeling (2002) welk leidingen<br />
zij planologisch relevant acht. De Nota Planbeoordeling is inmiddels vervangen door de (veel<br />
globalere) Nota Regels voor ruimte. In deze nieuwe Nota is niet gedefinieerd wat onder planologisch<br />
relevante leidingen wordt verstaan. Derhalve wordt voor het bepalen van planologisch<br />
relevante leidingen teruggegrepen naar de Nota Planbeoordeling.<br />
In een brief van 4 oktober 2005 heeft het ministerie van VROM (staatssecretaris Van Geel) haar<br />
advies vastgelegd met betrekking tot de aan te houden afstanden van gevoelige functies tot bovengrondse<br />
hoogspanningslijnen. De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige functies<br />
te realiseren binnen de indicatieve zone. Gevoelige functies zijn functies waarin kinderen van<br />
0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.<br />
De aan te houden afstanden gelden voor nieuwe situaties. Per bovengrondse hoogspanningslijn<br />
is door het ministerie de breedte van de "indicatieve zone" aangegeven.<br />
Plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> (Rapport externe veiligheid bestemmingsplan buitengebied <strong>Spijkenisse</strong>,<br />
februari 2006). In deze paragraaf zijn de betreffende resultaten verwerkt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
71<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Overige functies 72<br />
Door het plangebied lopen verschillende planologisch relevante leidingen. Er loopt een leidingenstrook<br />
door het gebied heen, waarin onder andere drie ruwe olieleidingen zijn gelegen<br />
(RAPL, RRP en TOTAL) en in de gemeente Bernisse een deel van een drinkwaterleiding. Deze<br />
drinkwaterleiding haakt in de gemeente Bernisse van de leidingenbundel af, parallel aan de<br />
150 kV hoogspanningsleiding. Tevens loopt er een Nafta-leiding van DSM door het gebied<br />
heen. Ook liggen er twee bovengrondse hoogspanningsleidingen en twee aardgasleidingen in<br />
het plangebied. De aardgasleidingen zijn voor een gedeelte binnen de leidingenstrook gelegen.<br />
Het tracé van de leidingenstrook is in het RR2020 gedeeltelijk anders gelegen dan in de huidige<br />
situatie het geval is. In de voorloper van de RR2020, het streekplan Rijnmond, gold dit alternatieve<br />
tracé nog als alleen reservering.<br />
In tabel 10.1 zijn de aanwezige leidingen en de aan te houden afstanden volgens de vigerende<br />
circulaires aangegeven. In deze tabel zijn verschillende soorten afstanden genoemd. Niet voor<br />
alle leidingen zijn alle genoemde afstanden relevant. Zo is voor waterleidingen alleen de zakelijk<br />
rechtstrook van belang. Indien de afstand voor de betreffende leiding niet relevant is, is dit in<br />
de tabel door middel van een streepje aangegeven.<br />
De in de tabel genoemde afstanden worden aan weerszijden van de leiding gemeten, vanaf het<br />
hart van de leiding. Bij de leidingenstrook wordt echter zowel de toetsingsafstand als de veiligheidsafstand<br />
aan weerszijden vanaf de rand van de strook gemeten.<br />
Tabel 10.1 Leidingen en aan te houden afstandsmaten<br />
soort leiding diameter druk voltage toetsings-<br />
(in bar) (in kV) afstand<br />
(in m) 1)<br />
bebouwingsafstand/<br />
veiligheidsafstand (in m) 2)<br />
zakelijk<br />
rechtstrook<br />
(in m) 3)<br />
rioolwaterpersleiding 18" - - - - 5<br />
waterleiding 1.250 mm - - - - 5<br />
bovengrondse<br />
hoogspanningsleiding<br />
- - 380 - - 38<br />
bovengrondse<br />
hoogspanningsleiding<br />
- - 150 - - 25<br />
Naftaleiding (K1) van<br />
DSM<br />
8" 40 - 27 5 5<br />
Leidingenstrook<br />
onder andere:<br />
met<br />
4)<br />
- - - 175<br />
55<br />
-<br />
- ruwe olie (K1) RAPL 34" 38 - 64 16 5<br />
- olie (K1) RRP 36" 40 - 65 16 5<br />
- ruwe olie (K1) TOTAL 24" 70 - 55 5 5<br />
tot woonwijk, tot incidentele<br />
flatgebouw en woonbebouwing<br />
bijzondere ob- en bijzondere objecten<br />
categorie I jecten categorie II<br />
aardgasleiding II 36" 71/79,9 - 115 35 5 5<br />
aardgasleiding III 18" 66,2 - 60 20 5 5<br />
1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen<br />
indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare<br />
objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen<br />
en industrieterreinen.<br />
2) Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te<br />
worden genomen. Bij K1-, K2- of K3-leidingen (zoals leidingen voor ruwe olie en naphta) is de bebouwingsafstand<br />
van toepassing op woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Bij aardgasleidingen<br />
heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij een onderscheid is<br />
aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten. Voor de leidingenstrook wordt niet gesproken<br />
over bebouwingsafstanden, maar over veiligheidsafstanden. Binnen de veiligheidsafstand zijn geen woonwijken,<br />
flatgebouwen en bijzonder objecten categorie I toegestaan. Incidentele woonbebouwing is in principe wel<br />
toegestaan binnen de veiligheidsafstand. Bijzondere objecten categorie II, recreatieterreinen en industrieterreinen<br />
zijn binnen de veiligheidsafstand onder voorwaarden toegestaan.<br />
Bijzondere objecten zijn onder andere:<br />
categorie I: hotels en kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen, objecten met een hoge infrastructurele<br />
waarde en objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen;<br />
categorie II: zwembaden, weidewinkels en hotels/kantoorgebouwen die niet onder categorie I vallen.<br />
3) Binnen de zakelijk rechtstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk rechtstrook vormt het uitgangspunt<br />
voor de bestemmingslegging.<br />
4) Volgens het Structuurschema Buisleidingen is een leidingenstrook bestemd voor meerdere (toekomstige) leidingen.<br />
Er geldt een toetsingsgebied van 175 m aan weerszijden van de strook, en een veiligheidsafstand van 55 m aan<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Overige functies 73<br />
weerszijden van de strook. De gehele leidingenstrook is bestemd voor leidingen. Individuele leidingen binnen deze<br />
strook zijn in dit bestemmingsplan niet apart bestemd. De betreffende relevante afstanden van de drie genoemde<br />
leidingen zijn echter ter informatie ook nog in de tabel opgenomen.<br />
Tevens ligt buiten het plangebied (in Botlek) een chloorleiding. Voor deze leiding is in 1992 door<br />
adviesbureau SAVE een veiligheidsstudie uitgevoerd. Uit deze studie blijkt dat de PR 10 -6 -contour<br />
buiten het plangebied ligt. Het plangebied ligt wel gedeeltelijk binnen de PR 10 -8 -contour.<br />
Het GR van deze leiding ligt onder de oriënterende waarde.<br />
Herziening Circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984)<br />
In het rapport van DCMR met betrekking tot externe veiligheid is eveneens aandacht besteed<br />
aan het nog in ontwikkeling zijnde beleid omtrent aardgastransportleidingen.<br />
De RHRR (regionale brandweer) heeft in het kader van externe veiligheid de invloedsgebieden<br />
voor de verschillende leidingen aangegeven, waarbinnen zij aandacht besteed aan bestrijdbaarheid<br />
en bereikbaarheid. Deze invloedsgebieden bedragen voor de twee 36" aardgasleidingen<br />
1.060 m. Voor de 18" aardgasleiding ligt het invloedsgebied op 440 m.<br />
Bij het RIVM zijn tevens de maximale afstanden voor de PR 10-6 contour opgevraagd. Deze<br />
maximale afstanden bedragen voor de 36" aardgasleidingen (afhankelijk van de druk en wanddikte)<br />
22, 35 en 45 m. Voor de 18" aardgasleiding ligt deze maximale risicoafstand op 100/130<br />
m (vanwege de kleinere wanddikte en een beperktere gronddekking). Deze afstanden zijn<br />
structureel groter dan de afstanden zoals opgenomen in de vigerende circulaire.<br />
Het bestemmingsplan legt in het algemeen de bestaande situatie vast. De aanwezige aardgasleidingen<br />
vormen derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.<br />
Indicatieve zones hoogspanningslijnen<br />
De indicatieve zone van de hoogspanningslijn van 380 kV bedraagt 200 m aan weerszijden van<br />
de lijn. Voor de 150 kV-hoogspanningslijn bedraagt de indicatieve zone 80 m aan weerszijden.<br />
Windenergie<br />
Op 11 december 2000 heeft de gemeenteraad van Bernisse besloten het Convenant Realisatie<br />
Windenergie Rotterdamse Haven mede te ondertekenen. In het convenant wordt gestreefd naar<br />
een optimale benutting van de mogelijkheden om met behulp van windturbines duurzame<br />
energie op te wekken.<br />
De gemeente <strong>Spijkenisse</strong> heeft het convenant niet getekend en is derhalve geen partner in dit<br />
project. De gemeente streeft echter wel duurzame energie na.<br />
10.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Wonen<br />
De woonfunctie in het gebied zal ook in de toekomst blijven voortbestaan. Er is veel belangstelling<br />
voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor wonen geldt dat het in het kader<br />
van het bestemmingsplan wenselijk is voldoende mogelijkheden te bieden om de woning en<br />
het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.<br />
Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden veelal verkocht als burgerwoning. Als een<br />
voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, zijn er veelal ook<br />
nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). Omdat deze bebouwing zijn<br />
agrarische functie heeft verloren, is het de vraag wat er met deze bebouwing gebeurt. De stallen<br />
en schuren zijn veelal te omvangrijk om als bijgebouw voor een burgerwoning in gebruik te<br />
worden genomen. Deze gebouwen komen daarom vaak leeg te staan of worden verhuurd ten<br />
behoeve van opslag of bedrijfsmatige activiteiten.<br />
Ook kan het na het beëindigen van het agrarisch bedrijf voorkomen dat de voormalige ondernemer<br />
op de boerderij blijft wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden<br />
van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Overige functies 74<br />
"buiten wonen" met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die<br />
reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
Voor niet-agrarische bedrijven geldt dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de<br />
markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de<br />
toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en/of<br />
intensivering van productieprocessen.<br />
In het buitengebied is de trend waar te nemen dat steeds meer niet-agrarische bedrijven zich<br />
vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de bereikbaarheid<br />
(langs snelwegen of nabij stedelijk gebied), de (relatief) lage kosten van het vrijkomende<br />
pand of een representatieve situering in het landschap.<br />
Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de<br />
nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting)<br />
en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder<br />
ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn.<br />
Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch<br />
waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische bedrijvigheid het economisch<br />
draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau,<br />
toename van werkgelegenheid).<br />
Leidingen<br />
Reeds in het verouderde streekplan Rijnmond (1985) is een tracé gereserveerd voor een omleiding<br />
van de huidige leidingenstrook, dit in verband met de landschappelijke waarden van de<br />
locatie van de huidige leidingenstrook (natuurgebied Biert en Welvliet). Tot op heden zijn er in<br />
de gereserveerde leidingenstrook geen leidingen aangelegd. Belangrijk is dat de ruimtelijke<br />
ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, de mogelijke aa<strong>nl</strong>eg van<br />
leidingen in deze strook in de toekomst niet zal belemmeren. Het nieuwe leidingentracé is<br />
eveneens opgenomen in het streekplan 2020. In het bestemmingsplan zal met dit nieuwe tracé<br />
rekening worden gehouden.<br />
In het bestemmingsplan is waar mogelijk reeds rekening gehouden met het in ontwikkeling<br />
zijnde beleid omtrent aardgastransportleidingen. Er wordt een woning verplaatst naar de locatie<br />
Westdijk 11 in verband met de huidige aanwezigheid in de directe omgeving van relevante leidingen.<br />
De gemeente <strong>Spijkenisse</strong> wil de Naftaleiding aan de oostkant van de Westdijk verleggen in verband<br />
met eventuele woningbouwplannen na 2010. De leiding zou dan in de leidingenstrook in<br />
het plangebied komen te liggen. Er bestaan echter nog geen concrete plannen.<br />
De indicatieve zones voor hoogspanningslijnen hebben, gelet op het consoliderende karakter<br />
van het bestemmingsplan, geen gevolgen.<br />
Windenergie<br />
In het Convenant Realisatie Windenergie Rotterdamse Haven, dat de gemeente Bernisse heeft<br />
getekend, is onderscheid gemaakt tussen:<br />
- te realiseren locaties op korte termijn (1 e tranche, tot 2005);<br />
- nader te onderzoeken en bestuurlijk af te wegen locaties voor de middellange termijn, met<br />
circa 35 MW aan opgesteld vermogen (2005-2010).<br />
De gemeente Bernisse hoeft vóór 2005 geen locaties ter beschikking te stellen voor de realisatie<br />
van windturbines.<br />
In de Nota WERVEL wordt het beleid omtrent plaatsing van windturbines aangegeven. Uit de<br />
nota WERVEL blijkt dat in grote delen van het plangebied de plaatsing van windturbines niet<br />
gewenst is (WERVEL staat voor WindEnergie: Ruimtelijke Visie En Locatie).<br />
De gemeente <strong>Spijkenisse</strong> streeft ernaar om windturbines binnen de gemeente te realiseren.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Overige functies 75<br />
10.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige situatie in het plangebied voor wat betreft wonen, niet-agrarische bedrijven,<br />
leidingen en windenergie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale<br />
wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functies wenselijke uitgangspunten<br />
zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen<br />
afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande<br />
beleid en de wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging<br />
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid.<br />
Het sectorale wensbeeld is het volgende.<br />
Wonen<br />
- Het bieden van voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de woning en het erf ten behoeve<br />
van een groter woongenot.<br />
- Behoud en versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groen- en<br />
waterstructuren.<br />
- Het bieden van gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
- Bestaande, niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en een redelijke<br />
uitbreidingsruimte krijgen om het voortbestaan van deze bedrijven in de toekomst te garanderen.<br />
- Een functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in niet-agrarische bedrijvigheid<br />
of wonen moet mogelijk zijn.<br />
Leidingen<br />
- Er dient bij de realisatie van nieuwe functies rekening te worden gehouden met de aan te<br />
houden afstanden die gelden voor de verschillende planologisch relevante leidingen in het<br />
gebied.<br />
- Tevens dient rekening te worden gehouden met de reservering van een leidingenstrook als<br />
aftakking van de bestaande leidingenstrook.<br />
- Verleggen van de Naftaleiding naar de leidingenstraat in het plangebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Overige functies 76<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
11. Afweging sectorale wensbeelden<br />
11.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In de voorgaande hoofdstukken zijn voor de belangrijkste functies in het landelijk gebied, de<br />
huidige situatie, de verwachte ontwikkelingen en sectorale wensbeelden beschreven. Deze<br />
sectorale wensbeelden kunnen elkaar versterken, maar ook strijdig zijn met elkaar. Ze worden<br />
daarom in dit hoofdstuk met elkaar geconfronteerd en in het geval van strijdigheid worden beleidskeuzen<br />
gemaakt. Bij dergelijke keuzen wordt ook het beleid van Rijk en provincie betrokken.<br />
De afweging van de verschillende sectorale wensbeelden leidt tot een samenhangende<br />
beleidsvisie voor het plangebied. Dit beleid moet sturing geven aan de ontwikkelingen in het<br />
plangebied, zowel in de zin van het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen (verbieden of<br />
stellen van randvoorwaarden) als in de zin van het stimuleren van gewenste ontwikkelingen (het<br />
scheppen van randvoorwaarden).<br />
In dit hoofdstuk wordt voor de belangrijkste onderwerpen aangegeven welke beleidskeuzes zijn<br />
gemaakt. Voorafgaand hieraan worden de doelstellingen voor dit bestemmingsplan kort beschreven.<br />
Bij de beleidskeuzes wordt eerst aangegeven welke eisen de verschillende functies hebben.<br />
Daarna is gekeken of deze eisen met elkaar overeenstemmen, of dat deze eisen juist verschillend<br />
zijn. Vervolgens vindt een afweging plaats en worden conclusies getrokken over het te<br />
voeren beleid.<br />
11.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan<br />
Op basis van het beleidskader van Rijk en provincie, het vigerende gemeentelijke beleid en de<br />
instrumentele mogelijkheden van het bestemmingsplan voor het buitengebied, kan de volgende<br />
hoofddoelstelling worden geformuleerd voor de bestemmingsplannen <strong>Buitengebied</strong> <strong>Spijkenisse</strong><br />
en <strong>Buitengebied</strong> Bernisse.<br />
Behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, waarbij wordt<br />
gestreefd naar behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw in<br />
samenhang het behoud en versterking van landschap en cultuurhistorie, alsmede behoud<br />
van de waardevolle natuur.<br />
Op basis van de hoofddoelstelling kunnen de volgende beleidsuitgangspunten worden geformuleerd:<br />
1. behoud en duurzame ontwikkeling van de landbouw;<br />
2. behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten in samenhang met een duurzame<br />
landbouw;<br />
3. behoud van cultuurhistorische waarden;<br />
4. behoud van de aanwezige natuurwaarden;<br />
5. het bieden van kansen voor verbrede plattelandsontwikkeling;<br />
6. versterking van het recreatieve medegebruik;<br />
7. streven naar duurzaam waterbeheer.<br />
11.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties<br />
Eisen vanuit duurzaam waterbeheer<br />
Het Rijk, de provincie en de waterbeheerder streven naar een duurzaam waterbeheer. Bij een<br />
duurzaam waterbeheer is de samenhang tussen het watersysteem en de functies in het plangebied<br />
belangrijk. Er moet worden voorkomen dat problemen met betrekking tot de waterhuishouding<br />
(zowel kwalitatief als kwantitatief) worden afgewenteld op andere gebieden of naar de<br />
toekomst. Voor het plangebied betekent dit dat het watersysteem en het bijbehorende waterbe-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
77<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 78<br />
heer zoveel mogelijk dienen aan te sluiten op de natuurlijke omstandigheden. Hiermee ontstaat<br />
een veerkrachtig en robuust watersysteem met voldoende berging en voldoende water van de<br />
juiste kwaliteit en worden de ecologische potenties benut. Ruimtelijke plannen waarbij de inrichting<br />
van het watersysteem verandert, zoals de aa<strong>nl</strong>eg van het zoetwatertracé en de scheiding<br />
tussen zoete en zoute waterstromen, worden daar waar mogelijk meegenomen in dit bestemmingsplan.<br />
Ten tijde van het watertoetsoverleg waren deze plannen niet voldoende concreet.<br />
Daarom vindt de afstemming met de laatste stand van zaken plaats in het kader van het overleg<br />
ex artikel 10 Bro. Ook de bestemmingslegging van de waterkeringen wordt op deze wijze nader<br />
overlegd.<br />
Daarnaast wordt rekening gehouden met de bestaande functies in het plangebied. Het bestemmingsplan<br />
kan het streven naar duurzaam waterbeheer ondersteunen door bepaalde (ruimtelijk<br />
relevante) ingrepen (bijvoorbeeld onderbemaling) niet toe te laten.<br />
Een ander belangrijk uitgangspunt van een meer natuurlijk watersysteem, is het zoveel mogelijk<br />
aansluiten bij de peilfluctuaties van de seizoenen. Hierdoor is men in droge perioden minder afhankelijk<br />
van wateraanvoer en hoeft er in natte perioden minder water uit het gebied te worden<br />
gemalen. Daarbij is voldoende waterbergend vermogen van belang. Het bestemmingsplan kan<br />
hierop inspelen door bijvoorbeeld ruimte te reserveren voor waterberging of het dempen van<br />
waterlopen te verbieden.<br />
Er zijn verschillende ideeën over het verweze<strong>nl</strong>ijken van een meer duurzaam watersysteem in<br />
het plangebied. Paragraaf 3.4.2 gaat hier uitgebreid op in. Het gaat onder andere om zoekgebieden<br />
voor waterberging, het tegengaan van peilverlaging, het realiseren van brakwatersystemen<br />
en kreekherstel.<br />
Overigens is de rol van het bestemmingsplan binnen het waterbeheer beperkt. In de beleidsmatige<br />
afweging tussen functies en het waterbeheer speelt het bestemmingsplan wel een rol. In<br />
de zin van concrete beheersmaatregelen zijn de Keur en de peilbesluiten de aangewezen instrumenten.<br />
Afstemming met het bestemmingsplan is een vereiste. Een belangrijk onderscheid<br />
tussen beide instrumenten is de breedte van de belangenafweging: het bestemmingsplan betrekt<br />
alle ruimtelijk relevante belangen in haar afweging terwijl bijvoorbeeld de Keur primair de<br />
belangen van het waterbeheer dient.<br />
Eisen vanuit de verschillende hoofdfuncties<br />
De waterhuishouding is van grote invloed op zowel landbouw als natuur en landschap. Ook<br />
speelt de waterhuishouding een rol bij het voorkomen van wateroverlast.<br />
Het grootste deel van het plangebied is in agrarisch gebruik. Goede externe productieomstandigheden<br />
zijn van groot belang voor de grondgebonden landbouw. Door de hoge grondwaterstanden<br />
is de draagkracht van de veengronden gering. Door drooglegging van deze gronden<br />
kan deze draagkracht verbeteren.<br />
Daarnaast kan er behoefte zijn aan het dempen van sloten (om een efficiënte kavelgrootte te<br />
verkrijgen), of het verruimen of aa<strong>nl</strong>eggen van sloten (om de waterberging en afwatering te verbeteren).<br />
Tevens is de landbouw gebaat bij een gereguleerd peil: voldoende aanvoer bij watertekorten,<br />
voldoende afwatering bij een wateroverschot en voldoende waterberging om wateroverlast<br />
te voorkomen.<br />
Op langere termijn is de landbouw gebaat bij een niet te grote drooglegging van de veengronden,<br />
omdat dit tot bodemdaling (inklinking) leidt, waardoor de externe productiefactoren verslechteren.<br />
Ook aan de waterkwaliteit stelt de landbouw eisen, met name aan de chloridenconcentraties.<br />
De chloridenconcentraties in het oppervlakte- en grondwater zijn bepalend voor de te verbouwen<br />
gewassen en de mogelijkheden voor beregening uit het oppervlaktewater. Het scheiden<br />
van zoete en zoute waterstromen en de beschikbaarheid van voldoende zoetwater zijn voor de<br />
landbouw dan ook van groot belang.<br />
Voor de actuele en potentiële natuurwaarden in het plangebied (de bestaande en te realiseren<br />
natuurgebieden) is een hoge grondwaterstand en een goede waterkwaliteit een eerste vereiste.<br />
In het algemeen kan worden gesteld dat door ingrepen in de grondwaterstand (verlagen peilen)<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 79<br />
en waterkwaliteit (eutrofiëring) de natuurwaarde van vegetaties zal afnemen. Zeldzame plantensoorten<br />
zullen in aantal verminderen en de algemenere soorten nemen toe.<br />
Water kan op verschillende manieren een rol spelen bij het verhogen van de natuurwaarden.<br />
Voor de natte natuur zijn "plas-dras"-, moerasachtige of brakke situaties wenselijk. Door een<br />
natuurlijke inrichting van kreken en andere waterlopen kan zowel een waardevolle vegetatie<br />
zich ontwikkelen, de fauna meer verspreidingsmogelijkheden worden geboden als de kwaliteit<br />
van het oppervlaktewater toenemen.<br />
Een hoge grondwaterstand is ook gunstig voor de minder algemene weidevogels (zoals grutto<br />
en tureluur) en andere vogelsoorten, onder meer omdat vochtige omstandigheden betere foerageermogelijkheden<br />
bieden en door de hoge grondwaterstand het agrarisch gebruik minder intensief<br />
zal worden.<br />
Seizoensfluctuaties van het peil dragen eveneens bij aan meer natuurlijke omstandigheden.<br />
Door het vasthouden van gebiedseigen water kan de i<strong>nl</strong>aat van gebiedsvreemd water worden<br />
beperkt.<br />
Het in landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht waardevolle verkavelingspatroon is gebaat<br />
bij de instandhouding van het huidige slotenpatroon. De landschappelijke en cultuurhistorische<br />
waarden hangen in belangrijke mate samen met het patroon van de waterlopen (sloten, kreken).<br />
Versterking van functies onderling<br />
Waterberging kan zeer goed samengaan met natuurontwikkeling. Peilverhoging en een groter<br />
percentage aan open water (bijvoorbeeld door kreekontwikkeling) dragen bij aan een vergroting<br />
van de waterberging en een toename aan veerkracht.<br />
Door brakke hydrologische situaties in het plangebied toe te laten, kan zich hier bijzondere flora<br />
en fauna ontwikkelen. Kreekherstel kan bijdragen aan het vergroten van het waterbergend vermogen<br />
en de omstandigheden creëren voor een meer natuurlijke inrichting, waarbinnen ruimte<br />
wordt geboden aan diverse planten- en diersoorten.<br />
Scheiden van zoete en van zoute waterstromen (in plaats van mengen), is voor zowel de landbouw<br />
als voor de natuur van belang. De landbouw is gebaat bij het zoet water, terwijl de zoutminnende<br />
vegetatie tot ontwikkeling kan komen in de zoute delen.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Een te grote drooglegging van de veengronden is voor geen enkele functie van belang. Wat<br />
voor de ene functie een te grote drooglegging zal zijn, is voor de andere functie echter niet<br />
groot genoeg. Een te grote drooglegging is echter op de langere termijn ook voor de landbouw<br />
in de veengebieden ongunstig. Een te grote drooglegging veroorzaakt op termijn inklinking van<br />
de veenbodem, zodat het waterpeil relatief gezien blijft stijgen.<br />
Het dempen van sloten is vanuit een duurzaam waterbeheer niet gewenst. Het waterbergend<br />
vermogen neemt hierdoor af en waardevolle water- en oevervegetaties verdwijnen. Ook wordt<br />
zo het karakteristieke verkavelingspatroon aangetast. Het dempen van sloten kan echter wenselijk<br />
zijn vanuit een zo optimaal mogelijk agrarisch grondgebruik.<br />
Het fluctueren van het waterpeil met de seizoenen is wenselijk voor natuurbeheer, onder meer<br />
omdat in de praktijk minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten. Voor de landbouw<br />
kan dit echter een verslechtering van de productieomstandigheden betekenen. Een ander gevolg<br />
van het realiseren van meer waterberging betekent dat de gronden voor waterberging gevrijwaard<br />
dienen te blijven van bebouwing.<br />
Afweging en conclusie<br />
Het bestemmingsplan heeft een beperkte invloed op het waterbeheer. Het peil wordt vastgesteld<br />
door de waterbeheerder. Het bestemmingsplan speelt hierin geen rol. Op activiteiten die<br />
het waterbeheer kunnen beïnvloeden, zijn de Keur en het peilbesluit van toepassing.<br />
Met betrekking tot de waterhuishouding kunnen in het bestemmingsplan regels worden gesteld.<br />
Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen wordt dit tot een minimum beperkt. Alleen<br />
in het geval dat een bredere afweging aan de orde is dan in het kader van het waterbeleid<br />
mogelijk is, zal een afwegingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 80<br />
Het dempen van sloten is niet alleen nadelig voor het waterbergend vermogen, maar kan ook<br />
het landschappelijk waardevolle verkavelingspatroon aantasten. Een dergelijke ingreep is dus<br />
ruimtelijk relevant en kan in het bestemmingsplan nader worden geregeld. In de volgende paragraaf<br />
wordt hier op ingegaan.<br />
Het bestemmingsplan heeft de mogelijkheid om gronden (mede) te bestemmen voor waterberging.<br />
In dit bestemmingsplan zal dit echter niet plaatsvinden, omdat concrete, onderbouwde<br />
plannen, die binnen de planperiode worden uitgevoerd, ontbreken. Als de plannen en het bijbehorende<br />
instrumentarium concreet zijn geworden, kan dit via een partiële herziening van het<br />
bestemmingsplan worden geregeld.<br />
11.4. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie<br />
versus ontwikkeling van de landbouw<br />
Eisen vanuit natuur, landschap en cultuurhistorie<br />
Natuur, landschap en cultuurhistorie zijn laagdynamische functies met een grote gevoeligheid<br />
voor veranderingen in het gebruik.<br />
Natuur<br />
Delen van het plangebied (reservaatgebieden, sloten, dijken en wielen) herbergen waardevolle<br />
vegetaties. Daarnaast is het plangebied van betekenis voor weidevogels en ganzen. Voor flora<br />
en fauna is het van belang dat aan de volgende eisen wordt voldaan:<br />
- voortzetting van de bescherming van de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden; dit is<br />
vooral van belang voor het deel van het plangebied van de gemeente Bernisse;<br />
- uitvoering geven aan het programma Deltanatuur teneinde de Ecologische Hoofdstructuur<br />
in de noordelijke delta te versterken;<br />
- het handhaven van de openheid en de rust en het tegengaan van verstoring in de weidevogelgebieden<br />
en voedselgebieden voor ganzen;<br />
- behoud van sloten, dijken, wielen en kreekrestanten vanwege de betekenis als groeiplaats<br />
van bijzondere plantensoorten en leefgebied voor amfibieën en water- en moerasvogels;<br />
- behoud van de graslanden (met een hoog, fluctuerend waterpeil voor de weidevogels en<br />
ganzen).<br />
Landschap<br />
De landschappelijke waarden houden met name verband met het grondgebruik (akkerbouw op<br />
de kleigronden, grondgebonden veehouderij op de veengronden), de openheid en het patroon<br />
van wegen, dijken en bebouwing. Instandhouding van deze elementen is dan ook vanuit landschap<br />
en cultuurhistorie het streven. Dit betekent dat aan behoud van het landschap de volgende<br />
eisen worden gesteld:<br />
- behoud van de openheid door instandhouding van de akker- en weidegronden en het tegengaan<br />
van een verdere verdichting; een uitzondering vormt de noordrand, waar door<br />
middel van hoogopgaande beplanting afscherming van het havengebied wenselijk is;<br />
- behoud van het contrast tussen de open polders en de dijkbeplanting en -bebouwing;<br />
- behoud en herstel van het kreken- en dijkenpatroon;<br />
- behoud en bescherming van kleine landschapselementen (wielen, bosjes, erfbeplanting).<br />
Cultuurhistorie<br />
Voor wat cultuurhistorie betreft is de herkenbaarheid van de ontginningsgeschiedenis van belang.<br />
Dit betekent dat het ontginnings- en verkavelingspatroon herkenbaar moet blijven. Cultuurhistorisch<br />
waardevolle bebouwing (zoals karakteristieke boerderijen) dient behouden te blijven.<br />
Tevens dienen de archeologisch waardevolle gebieden niet verloren te gaan.<br />
Eisen vanuit de landbouw<br />
Het grondgebruik in het plangebied bestaat in het veenweidegebied met name uit grondgebonden<br />
veehouderij en af en toe akkerbouw. Op de kleigronden is het grondgebruik gevarieerder<br />
(grondgebonden veehouderij, akkerbouw, tuinbouw en in beperkte mate fruitteelt).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 81<br />
Voor de agrarische kwaliteit in het plangebied zijn de bodemkundige en hydrologische omstandigheden<br />
van belang (zie paragraaf 11.3). Verbetering van de externe productiefactoren, zoals<br />
het ophogen van de bodem of het dempen of graven van sloten, kan een verbetering van de<br />
agrarische bedrijfsvoering betekenen.<br />
In het plangebied kan bij grondgebonden veehouderijbedrijven de behoefte bestaan om ten behoeve<br />
van de eigen bedrijfsvoering ruwvoeder (maïs of een mengsel van andere gewassen) te<br />
telen. Alhoewel hiervan nu beperkt sprake is, is het onbekend hoe dit zich in de toekomst gaat<br />
ontwikkelen. Enerzijds wordt op grond van de abiotische omstandigheden in de graslandgebieden<br />
geen grootschalige teelt van bijvoorbeeld maïs verwacht, anderzijds kunnen de condities<br />
hiervoor in de toekomst veranderen. De behoefte aan en mogelijkheden voor ruwvoederteelt<br />
zijn mede afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen in de mestwetgeving. Ook de aard van de<br />
bedrijfsvoering is hierbij van belang. Zeker ook voor biologische bedrijven kan de behoefte om<br />
op het eigen bedrijf voedergewassen te telen groot zijn. Het veevoer en strooisel bij deze bedrijven<br />
moet namelijk in de toekomst geheel biologisch zijn.<br />
Voor de akkerbouw en − afhankelijk van de geschiktheid van de bodem ook voor de veehouderij<br />
− is het met name van belang dat in het bestemmingsplan soepel wordt omgegaan met een<br />
veranderend grondgebruik (wisselteelt, eventueel vollegrondsgroenteteelt, sierteelt, energiegewassen,<br />
braakliggende gronden).<br />
Versterking van functies onderling<br />
De grondgebonden landbouw en de openheid van het landschap versterken elkaar. Behoud en<br />
ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij is zelfs gewenst om de openheid van het landschap<br />
zoveel mogelijk te waarborgen. Ook is behoud van het huidige graslandareaal van belang<br />
voor de weidevogels.<br />
Een aantal agrariërs in het gebied levert een belangrijke bijdrage aan het behoud, de ontwikkeling<br />
en het beheer van natuurwaarden door het vrijwillig uitvoeren van agrarisch natuurbeheer.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Ruwvoederteelt<br />
Voor de agrarische bedrijfsvoering heeft ruwvoederteelt bijvoorbeeld in de vorm van maïs een<br />
aantal voordelen. Een dergelijke teelt kan als aanvulling dienen op de ruwvoederwinning op het<br />
eigen agrarisch bedrijf. Als bestanddeel van veevoeder kan maïs het mineralenoverschot op<br />
bedrijfsniveau en het ureumgetal in het melkvee terugdringen. Ook kan maïs voor graslandverbetering<br />
zorgen 1) . Voor de functies natuur en landschap is aan de teelt van maïs en andere gewassen<br />
in het veengebied een aantal bezwaren verbonden. Ten opzichte van het grondgebruik<br />
als grasland heeft deze teelt een groter bestrijdingsmiddelenverbruik. Dit beïnvloedt de kwaliteit<br />
van bodem en water, wat indirect zijn doorwerking heeft op de ecologische waarden. Maïs heeft<br />
(gedurende een deel van de zomerperiode) consequenties voor de openheid van het landschap.<br />
Ook broeden de kritische, meer zeldzame weidevogelsoorten (zoals grutto, tureluur) niet<br />
op bouwland.<br />
Externe productieomstandigheden<br />
Verbetering van de externe productiefactoren betekent een verbetering voor de landbouw, maar<br />
kan ook een verslechtering voor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden betekenen.<br />
Door bijvoorbeeld het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem, het dempen van<br />
sloten of het aa<strong>nl</strong>eggen van dammen, vindt er een verstoring plaats van de plaatselijke situatie,<br />
waardoor natuurwaarden kunnen afnemen of de landschapsstructuur kan verdwijnen. Slootdemping<br />
kan ten koste gaan van de herkenbaarheid van het ontginningspatroon (verkaveling).<br />
Bovendien vormt slootdemping een bedreiging voor het waterbergend vermogen in het plangebied<br />
(zie paragraaf 11.3). Opgemerkt wordt dat voor het waarborgen van voldoende waterberging<br />
voor slootdemping altijd ook een Keurvergunning van het waterschap noodzakelijk is.<br />
1) Hiervoor wordt jaarlijks een deel van het grondoppervlak gescheurd en met maïs ingezaaid. Elk jaar is een ander<br />
perceel grasland aan de beurt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 82<br />
Afweging en conclusie<br />
Grondgebruik<br />
Omdat de grondgebonden landbouw (melkveehouderij, akkerbouw, tuinbouw) de openheid versterkt,<br />
zal het bestemmingsplan erop zijn gericht de grondgebonden landbouw in het plangebied,<br />
met inachtneming van de landschapskenmerken en bestaande milieuwet- en regelgeving,<br />
ontwikkelingsruimte te bieden. Deze ruimte is ook gewenst om de concurrentiepositie van de<br />
landbouw te behouden (schaalvergroting).<br />
Voor het veengebied geldt dat de kenmerkende natuur- en landschapswaarden samenhangen<br />
met de weidegronden. Behoud en ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij is hier dan<br />
ook het uitgangspunt. Akkerbouw en tuinbouw kunnen hier blijven voortbestaan, maar de<br />
grondgebonden veehouderij krijgt waar nodig voorrang.<br />
Nieuwe, niet-grondgebonden agrarische bedrijven, zoals glastuinbouwbedrijven, intensieve<br />
kwekerijen en intensieve veehouderijen, hebben geen relatie met de gronden in het buitengebied.<br />
Deze bedrijven zouden bijvoorbeeld ook op een regionaal bedrijventerrein kunnen worden<br />
gevestigd. Nieuwe bouwvlakken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische productietakken<br />
zijn daarom niet wenselijk. Intensieve kwekerijen (bijv. champignonkwekerijen) zijn niet bezwaarlijk,<br />
mits gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Om verdichting van het gebied<br />
tegen te gaan, dient de omvang relatief beperkt te blijven. Intensieve veehouderij kan alleen<br />
worden toegestaan als ondergeschikt onderdeel van grondgebonden bedrijven. Dit kan<br />
een van de mogelijkheden vormen om het economisch draagvlak van deze bedrijven te versterken.<br />
Ruwvoederteelt<br />
Ruwvoederteelt kan de economische structuur van de grondgebonden veehouderij in het plangebied<br />
versterken. Het bestemmingsplan dient ruwvoederteelt dan ook niet volledig uit te sluiten.<br />
Alhoewel in de praktijk niet wordt verwacht dat ruwvoederteelt een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van het<br />
grondgebruik zal gaan vormen, is het vanwege de mogelijke nadelen voor natuur en landschap<br />
(openheid, weidevogels) in het veengebied gewenst om hiervoor regels op te stellen. Hiermee<br />
wordt aangesloten bij het steeds restrictievere beleid van rijk en provincie.<br />
Externe productieomstandigheden<br />
Het dempen van sloten en kreken is uit het oogpunt van behoud van het ontginningspatroon<br />
niet wenselijk. Ook gaat slootdemping ten koste van het waterbergend vermogen. Slootdemping<br />
kan echter vanuit agrarisch perspectief wel wenselijk zijn. Vanwege de mogelijke nadelige gevolgen<br />
voor landschap, cultuurhistorie en duurzaam waterbeheer wordt slootdemping in een<br />
deel van het plangebied alleen onder voorwaarden toegelaten. Hiervoor dient eerst een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
te zijn verleend (zie hoofdstuk 13).<br />
11.5. Nieuwe bebouwing versus landschap en cultuurhistorie<br />
Versterking van functies onderling<br />
In het kader van "kwaliteitsverbetering" of "ruimte voor ruimte" kunnen landschap, cultuurhistorie<br />
en bebouwing elkaar versterken. Met kwaliteitsverbetering wordt het toekennen van extra<br />
bouwmogelijkheden (zoals een woning) bedoeld, mits dit gepaard gaat met de volledige sanering<br />
van ongewenste bebouwing. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom bebouwing ongewenst<br />
is, bijvoorbeeld vanwege de ongeschiktheid voor een bepaalde functie of vanwege de<br />
visueel-ruimtelijke uitstraling. Een voorwaarde voor kwaliteitsverbetering is dat de omgevingskwaliteit<br />
aanzie<strong>nl</strong>ijk moet verbeteren (niet alleen sanering van de bebouwing, maar een integrale<br />
aanpak van het hele terrein).<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Een uitbreiding van het aantal bedrijfsgebouwen, het oprichten van woningen (waaronder een<br />
tweede agrarische bedrijfswoning en nieuwe burgerwoningen), het verplaatsen van bedrijven of<br />
het op een ongewenste locatie oprichten van bebouwing, kan ten koste gaan van de openheid<br />
en het landschappelijk patroon. Onzorgvuldig geplaatste bebouwing kan in het algemeen een<br />
verrommeling van het landschap veroorzaken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 83<br />
Uitbreiding of aanpassing van cultuurhistorisch waardevolle panden kan ten koste gaan van de<br />
cultuurhistorische waarde.<br />
Afweging en conclusie<br />
Nieuwvestiging agrarische bedrijven<br />
Voor de nabije toekomst (binnen de komende tien jaar) wordt ingeschat dat nieuwvestiging van<br />
agrarische bedrijven niet aan de orde zal zijn.<br />
Nieuwvestiging niet-agrarische bedrijven<br />
Gezien het restrictief beleid is de verspreide nieuwvestiging (nieuwbouw) van niet-agrarische<br />
bedrijven in het landelijk gebied niet aanvaardbaar. Vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid<br />
dient in principe op een bedrijventerrein plaats te vinden.<br />
Uitbreiding bedrijfsgebouwen<br />
Uitbreiding van agrarische en niet-agrarische bebouwing is veelal noodzakelijk voor de continuering<br />
van het bedrijf (bijvoorbeeld in het kader van milieuwetgeving).<br />
In het plangebied zijn er landschappelijke bezwaren tegen een toename van de bebouwing.<br />
Daarom wordt dit alleen toegestaan binnen een bouwvlak. In hoofdstuk 13 wordt hier nader op<br />
ingegaan. Het is wenselijk bebouwing in principe zoveel mogelijk in aansluiting op bestaande<br />
bebouwing en in de richting van de bestaande verkaveling te plaatsen, zodat de structuur van<br />
het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.<br />
Nieuwe woningen of andere woongelegenheid<br />
Vanwege het ontbreken van binding met het buitengebied en het rijks-, provinciale en gemeentelijke<br />
beleid, wordt de oprichting van nieuwe burgerwoningen in het plangebied niet toegestaan.<br />
Dit geldt ook voor het realiseren van woonwagenstandplaatsen of ligplaatsen voor woonschepen.<br />
Als het om een agrarische bedrijfswoning gaat, geldt het volgende. Vrijwel alle agrarische bedrijven<br />
beschikken reeds over een eerste bedrijfswoning. Om verstening tegen te gaan worden<br />
geen nieuwe eerste agrarische bedrijfswoningen toegelaten. Hoofdstuk 13 gaat hier nader op<br />
in.<br />
Voor een tweede agrarische bedrijfswoning geldt dat in de praktijk de agrarische noodzaak<br />
hiertoe ontbreekt. Bovendien kan dit, bij verkoop, leiden tot een ongewenste toename van burgerwoningen<br />
in het buitengebied. Tweede agrarische bedrijfswoningen worden daarom uitgesloten.<br />
Wel wordt de mogelijkheid geboden om binnen de agrarische bedrijfswoning een tijdelijke<br />
woongelegenheid te creëren voor een tweede arbeidskracht de "rustende" boer. In verband<br />
met de tijdelijkheid dient deze niet het karakter te krijgen van een zelfstandige woning.<br />
11.6. Vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing en<br />
omgevingskwaliteit<br />
Eisen vanuit vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing<br />
Gegeven de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw beëindigt 2 tot 3% van de agrarische<br />
ondernemers jaarlijks het bedrijf. De agrarische bedrijfsgebouwen worden veelal overgenomen<br />
door niet-agrarische gebruikers. De bedrijfswoning wordt vaak in gebruik genomen als burgerwoning<br />
of als bedrijfswoning bij het niet-agrarische bedrijf<br />
Voor wonen als vervolgfunctie is het met name van belang dat de kwaliteiten van het landelijk<br />
gebied behouden blijven (rust, ruimte) en dat geen overlast wordt veroorzaakt voor bijvoorbeeld<br />
agrarische bedrijven (stankhinder, afname producten).<br />
Eisen vanuit de omgevingskwaliteit<br />
Om de leefbaarheid van het landelijk gebied te behouden is het van belang dat de kwaliteit van<br />
de omgeving niet afneemt. De kwaliteit van de omgeving heeft zowel betrekking op de milieueisen<br />
(stank, geluid, veiligheid) als op eisen met betrekking tot de beeldkwaliteit. Voor wat de mi-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 84<br />
lieueisen betreft wordt dit grotendeels ondervangen door de milieuwet- en regelgeving. Voor de<br />
beeldkwaliteit wordt enerzijds verwezen naar het welstandsbeleid, anderzijds kunnen in het bestemmingsplan<br />
eisen worden gesteld met betrekking tot beeldkwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm<br />
van een saneringsplicht van (een deel van) de bedrijfsbebouwing.<br />
Versterking van functies onderling<br />
Nieuwe functies kunnen enerzijds een belangrijke bijdrage leveren aan de economie van het<br />
plangebied en daarmee aan de leefbaarheid daarvan. Daarnaast kan een nieuwe economische<br />
functie het behoud van cultuurhistorisch waardevolle panden veiligstellen.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Nieuwe functies kunnen hinderlijk zijn voor reeds bestaande functies. Hinder kan op de volgende<br />
manieren plaatsvinden:<br />
- de nieuwe functie is milieubelastend voor de omgeving (bijvoorbeeld door geluidshinder,<br />
stankoverlast, veiligheidsrisico's);<br />
- de nieuwe functie is milieugevoelig (bijvoorbeeld burgerwoningen) en levert beperkingen<br />
op voor de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;<br />
- de nieuwe functie heeft een ruimtelijke uitstraling, die de kwaliteit van de omgeving negatief<br />
beïnvloed;<br />
- de nieuwe functie is zelf niet milieuhinderlijk, maar het verkeer dat door de nieuwe functie<br />
wordt aangetrokken is dat wel.<br />
Afweging en conclusie<br />
Uit het oogpunt van leefbaarheid en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen,<br />
dient flexibel te worden omgegaan met het toestaan van nieuwe functies in vrijkomende agrarische<br />
bebouwingscomplexen.<br />
In het kader van het bestemmingsplan dient te worden bepaald welke nieuwe functies kunnen<br />
worden toegelaten binnen voormalige agrarische bedrijfscomplexen.<br />
Indien de vervolgfunctie milieugevoelig is, kan dit gevolgen hebben voor toekomstige uitbreidingsmogelijkheden<br />
van milieubelastende bedrijven (zoals agrarische bedrijven). In het kader<br />
van de milieuregelgeving wordt getoetst aan de milieugevoeligheid. Om dubbele regelgeving te<br />
voorkomen, gaat het bestemmingsplan hier niet nader op in.<br />
Bij functies met een sterk verkeersaantrekkende werking zal een afweging moeten worden gemaakt<br />
tussen het toelaten van de nieuwe functie en de aard van de ontsluitingswegen.<br />
11.7. Recreatie versus natuur, landschap en landbouw<br />
Eisen vanuit recreatie<br />
Door de toename van vrije tijd neemt de behoefte aan recreatiemogelijkheden "dicht bij huis"<br />
toe. Dit betekent dat de recreatieve kwaliteiten van het gebied in ieder geval behouden moeten<br />
blijven en waar mogelijk ontwikkeld kunnen worden. De huidige recreatieve kwaliteiten zijn momenteel<br />
met name gekoppeld aan de wateren, het recreatiegebied de Bernisse, het recreatief<br />
medegebruik van het agrarisch landschap (rust, openheid) of houden verband met de cultuurhistorie<br />
van het gebied (cultuurhistorisch waardevolle gebouwen).<br />
De huidige recreatieve routestructuren en voorzieningen dienen in ieder geval in stand te worden<br />
gehouden en waar mogelijk verder te worden ontwikkeld. Omdat het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong><br />
aan de rand van de stad is gelegen, heeft het een toegevoegde waarde als uitloopgebied<br />
voor de stedeling.<br />
Eisen vanuit natuur, landschap en landbouw<br />
Met name vanuit natuur en landschap is behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en<br />
landschapswaarden van belang. Voor de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden<br />
geldt dat voorkomen moet worden dat deze worden aangetast of verstoord. Een aandachtspunt<br />
hierbij is de externe werking van de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden (het Haringvliet, de Beninger<br />
Slikken en de Slijkplaat). Ingrepen die in de nabijheid van deze gebieden plaatsvinden<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 85<br />
en een mogelijke verstoring van de natuurwaarden teweeg brengen, moet worden getoetst op<br />
het effect van de ingreep.<br />
Ook de landbouw wil geen hinder ondervinden van recreanten, bijvoorbeeld als recreatieve<br />
routes langs het erf lopen.<br />
Versterking van functies onderling<br />
Voor recreatie geldt dat deze functie voor een belangrijk deel afhankelijk is van de kwaliteiten<br />
van natuur, landschap en cultuurhistorie. Een mooie omgeving zal meer recreanten aantrekken.<br />
In samenhang met de realisering van voorzieningen voor extensieve recreatie kunnen ook de<br />
natuur- en landschapswaarden worden versterkt.<br />
Recreatief medegebruik kan goed worden gecombineerd met verbrede landbouw. Recreatie<br />
kan een aanvulling op het inkomen van de agrariër betekenen (bijvoorbeeld "kamperen bij de<br />
boer", verhuur van fietsen, bed & breakfast, bedrijfsexcursies). Vrijkomende agrarische bebouwing<br />
biedt mogelijkheden voor kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Natuur en landschap kunnen door een te intensief recreatief gebruik onder druk komen te<br />
staan. Natuur en landschap kunnen ongewenste gevolgen ondervinden van bijvoorbeeld geluidsoverlast,<br />
verstoring, zwerfvuil of vertrapping van vegetaties.<br />
Recreatie kan ook hinderlijk zijn voor burgers en bedrijven in het landelijk gebied (bijvoorbeeld<br />
door de aanwezigheid van paden of voorzieningen langs erven of door aantasting van de privacy).<br />
Afweging en conclusie<br />
Dag- en verblijfsrecreatie<br />
Dag- en verblijfrecreatie kan in het hele plangebied aantrekkelijk zijn. De aanwezigheid van<br />
dag- en verblijfsrecreatie hangt samen met de recreatieve waarden van het plangebied. In<br />
hoofdstuk 7, Recreatie, is al aangegeven dat de recreatieve waarden met name samenhangen<br />
met de rust, ruimte, landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden.<br />
Agrarische bedrijven kunnen een rol spelen bij het aanbieden van recreatieve voorzieningen.<br />
Dit heeft als gevolg dat de recreatieve waarde van het gebied toeneemt en agrarische bedrijven<br />
extra inkomsten kunnen verwerven. De recreatieve ontwikkelingen mogen echter geen bedreiging<br />
vormen voor natuur, landschap, cultuurhistorie en landbouw.<br />
Het toekennen van nieuwe bouwvlakken is niet gewenst, ook niet ten behoeve van een recreatieve<br />
functie. Voor recreatie bij een (voormalig) agrarisch bedrijf geldt dat onder voorwaarden<br />
vrijkomende voormalige agrarische bebouwing voor recreatiedoeleinden kan worden gebruikt.<br />
In de gevallen dat nieuwe bebouwing noodzakelijk is, zal dit alleen na sanering van de voormalige<br />
bedrijfsbebouwing worden toegestaan (kwaliteitsverbetering).<br />
Recreatief medegebruik<br />
Recreatief medegebruik bestaat voornamelijk uit routegebonden recreatie, waarvoor de noodzaak<br />
voor voorzieningen beperkt is. Voorzieningen voor recreatief medegebruik zijn kleinschalig<br />
(bijvoorbeeld picknickbankjes, routeborden) en kunnen na afweging tussen de recreatieve en<br />
landschappelijke belangen worden toegelaten. Aan recreatief medegebruik in het kader van<br />
verbrede landbouw dient het bestemmingsplan mogelijkheden te bieden. Behoud van de openheid<br />
in het plangebied vormt te allen tijde het uitgangspunt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Afweging sectorale wensbeelden 86<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
12. Zonering<br />
12.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
De afweging tussen de sectorale wensbeelden, zoals in hoofdstuk 11 heeft plaatsgevonden, is<br />
niet voor het hele plangebied hetzelfde. Afhankelijk van bodemtype, waterhuishouding, de aanwezigheid<br />
van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en agrarisch<br />
grondgebruik, is nuancering van het beleid op zijn plaats. Het streekplan geeft hier ook een indicatie<br />
voor. De verschillen leiden tot een gebiedsdifferentiatie, oftewel zonering van het plangebied.<br />
In dit hoofdstuk wordt de zonering voor het plangebied beschreven. Het gaat daarbij om<br />
een globale zonering, gebaseerd op de hiervoor genoemde waarden en het agrarisch grondgebruik.<br />
Specifieke gebruiksfuncties, zoals recreatieve voorzieningen of niet-agrarische bedrijfsfuncties,<br />
komen in deze zonering niet tot uiting.<br />
12.2. Motivering zonering<br />
In hoofdstuk 11 is aangegeven dat het voorgestane ruimtelijk beleid in het landelijk gebied van<br />
<strong>Spijkenisse</strong> en Bernisse verband houdt met de mate waarin bepaalde waarden aanwezig zijn<br />
en de intensiteit van het grondgebruik. Op de locaties waar waardevolle en kwetsbare functies<br />
(zoals landschap, natuur en/of cultuurhistorie) voorkomen, heeft bescherming en behoud van<br />
deze waarden de voorkeur. In het plangebied hangen de landschappelijke en cultuurhistorische<br />
waarden o<strong>nl</strong>osmakelijk samen met de landbouw. De zonering is weergegeven in figuur 12.1.<br />
Het plangebied kan worden omschreven als een dynamisch agrarisch gebied, met door het gebied<br />
verspreid karakteristieke natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden.<br />
Een gebiedsbestemming "AO, Agrarische doeleinden, gebied met waardevolle openheid", is<br />
voor het grootste deel van het plangebied gerechtvaardigd.<br />
In een aantal polders is echter sprake van een andere landschappelijke structuur. In deze gebieden<br />
is sprake van kenmerkende landschappelijke waarden (verkavelingspatroon, kronkelige<br />
dijken, bebouwing aan de rand van de polders) en plaatselijk voorkomende bijzondere natuurwaarden<br />
(water- en oevervegetaties, vochtige graslanden). Aan dit deelgebied wordt de gebiedsbestemming<br />
"ALN, Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden"<br />
gegeven.<br />
Daarnaast zijn er reeds bestaande natuurgebieden en nog te realiseren natuurgebieden in het<br />
gebied aanwezig. Het beleid in deze zone is dan ook gericht op behoud en ontwikkeling van de<br />
natuurwaarden. Aan deze gebieden is de gebiedsbestemming "N, Natuurgebied", toegekend.<br />
In het agrarische gebied is het daarnaast mogelijk dat op basis van vrijwilligheid beheersovereenkomsten<br />
worden afgesloten. Deze gebieden blijven in agrarisch gebruik. Door deze vrijwilligheid<br />
bestaat over de toename van de natuurwaarden geen zekerheid. Een blijvende agrarische<br />
bestemming (ALN) is hiermee in overeenstemming.<br />
12.2.1. Zone AO: Agrarisch gebied met waardevolle openheid<br />
Ligging<br />
De zone AO omvat een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van het plangebied, met uitzonering van de<br />
natuurgebieden en een deel van de polder Heenvliet, de polders Biert, Abbenbroek (Oudeland)<br />
en Simonshaven (noord). In deze zone liggen de polders Geervliet, Oud-Hoenderhoek,<br />
Oudenhoorn, Zuidland, Oude Kade, Velgersdijk, Nieuw Velgersdijk, Oud-Schuddebeurs,<br />
Abbenbroek (zuid) en Simonshaven (zuid).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
87<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Zonering 88<br />
Omschrijving<br />
Deze zone vormt door het vrijwel ontbreken van bebouwing in de polders een grootschalig,<br />
weids agrarisch gebied. Dit gebied wordt vooral gekenmerkt door een divers agrarisch grondgebruik<br />
(waaronder met name akkerbouw) en openheid. Het gebied wordt op rationele wijze<br />
doorsneden door wegen. Delen van de polders Oudenhoorn, Zuidland en Simonshaven hebben<br />
ook een functie als ganzenfoerageergebied. Op landelijk en provinciaal niveau is voor de ganzenfoerageergebieden<br />
beleid in ontwikkeling.<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief is gericht op ontwikkeling van de grondgebonden landbouw en het behoud<br />
van de openheid. Aan de grondgebonden landbouw wordt zoveel mogelijk ruimte geboden<br />
voor een verdere optimalisering van de bedrijfsvoering. Het handhaven en verder versterken<br />
van een gezonde agrarische structuur is niet alleen vanuit sociaal-economisch oogpunt van<br />
belang, maar vormt bovendien een randvoorwaarde voor behoud van de openheid. Nieuwvestiging<br />
van grondgebonden agrarische bedrijven is in deze zone mogelijk, mits gebruik wordt gemaakt<br />
van bouwvlakken van bestaande agrarische bedrijven.<br />
Om een gezonde en levensvatbare agrarische bedrijfsvoering in stand te houden kan het wenselijk<br />
zijn de externe productieomstandigheden te verbeteren (verkaveling, ontsluiting). In het<br />
bestemmingsplan wordt hier in zone AO ruimte voor geboden.<br />
Recreatie kan een belangrijke economische functie in het plangebied worden. Behoud en ontwikkeling<br />
van de recreatieve functie binnen de agrarische bestemming is gewenst (denk bijvoorbeeld<br />
aan kamperen bij de boer). Verblijfsrecreatie als neventak bij een agrarisch bedrijf<br />
kan een extra bron van inkomsten voor deze sector betekenen, en is dan ook onder voorwaarden<br />
toelaatbaar.<br />
Nieuwe bebouwing ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatie is in deze zone niet wenselijk,<br />
omdat dit een inbreuk op de openheid kan betekenen. Een uitzondering hierop vormt kleinschalige<br />
recreatieve bebouwing ten behoeve van verbrede landbouw.<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone AO de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw;<br />
- behoud van landschappelijke openheid;<br />
- behoud van monumentale bebouwing, voor zover deze aanwezig is<br />
- behoud van levensvatbare, niet-agrarische, niet-hinderlijke bedrijven en het bieden van beperkte<br />
ontwikkelingsmogelijkheden;<br />
- het onder voorwaarden bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies in vrijkomende<br />
agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); nieuwe functies mogen geen beperkingen<br />
opleveren voor bestaande agrarische bedrijven;<br />
- bieden van mogelijkheden voor kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (onder andere in<br />
vrijkomende agrarische bebouwing).<br />
12.2.2. Zone ALN: Agrarisch gebied met landschaps- en<br />
natuurwaarden<br />
Ligging<br />
De zone ALN omvat delen van de polders Heenvliet, Abbenbroek, Biert en Simonshaven.<br />
Omschrijving<br />
De zone ALN bestaat uit polders die deel uitmaken van het veenkernen- en inversielandschap.<br />
Deze zone kenmerkt zich door een mix van agrarische, landschappelijke en natuurwaarden. De<br />
landschapswaarden bestaan uit openheid en het patroon van dijken, wegen, sloten en kreken,<br />
de natuurwaarden bestaan uit de aanwezigheid van weidevogels, ganzen en oever- en slootvegetaties.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Zonering 89<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief voor deze zone is gericht op behoud en ontwikkeling van de duurzame,<br />
grondgebonden veehouderij, in combinatie met behoud en ontwikkeling van de natuur-<br />
en landschapswaarden. Bestaande agrarische bedrijven met andersoortige productietakken<br />
kunnen daarnaast blijven voortbestaan.<br />
Ondanks dat de landbouw en de natuur- en landschapswaarden elkaar in deze zone kunnen<br />
versterken, kan de landbouw ook een bedreiging vormen voor het behoud van natuur en landschap<br />
ter plaatse. In deze zone moet dan ook worden gezocht naar een evenwicht. Diverse activiteiten<br />
worden daarom afweegbaar gesteld. Hierop wordt in hoofdstuk 13 nader ingegaan.<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone ALN de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud van de grondgebonden veehouderij en het graslandareaal en het bieden van voldoende<br />
ontwikkelingsperspectieven aan de grondgebonden veehouderij;<br />
- behoud en ontwikkeling van natuurwaarden (weidevogels en ganzen, waardevolle vegetaties);<br />
- scheiden van zoete en zoute waterstromen waarmee het toekomstperspectief voor de<br />
landbouw, de natuur en het gebiedseigen karakter worden versterkt;<br />
- het tegengaan van verstoring door bijvoorbeeld intensief recreatief gebruik; ook nieuwe recreatieve<br />
vervolg- en nevenfuncties mogen geen verstoring veroorzaken;<br />
- behoud van de openheid;<br />
- behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden (sloten-, verkavelings- en<br />
dijkenpatroon, monumentale bebouwing);<br />
- hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing onder voorwaarden mogelijk maken,<br />
afhankelijk van de draagkracht van het gebied; nieuwe functies mogen geen beperkingen<br />
opleveren voor de bestaande agrarische bedrijven;<br />
- ruimte bieden voor recreatief medegebruik en bijbehorende voorzieningen, waarbij de verstoringsgevoeligheid<br />
voor de overige functies in acht wordt genomen.<br />
12.2.3. Zone N: Gebied met natuurwaarden<br />
Ligging<br />
De zone N beslaat de Habitatricht- en Vogelrichtlijngebieden (het Haringvliet en omgeving) in<br />
het zuiden van het plangebied en de verspreid door het gebied liggende natuur- en reservaatgebieden.<br />
Incidenteel komt hier bebouwing voor.<br />
Omschrijving<br />
Deze zone bestaat uit delen van het veenkerne<strong>nl</strong>andschap, het inversielandschap, het kleipolderlandschap,<br />
de buitendijkse gronden en het rivierlandschap. Voor de reservaatgebieden geldt<br />
dat de provincie deze heeft aangewezen om hier een natuurdoelstelling te realiseren.<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief voor deze functie is uitsluitend gericht op één functie, namelijk natuur.<br />
Het streefbeeld voor het reservaatgebied hangt samen met het gewenste natuurdoeltype dat<br />
gerealiseerd dient te worden.<br />
Voor de zone N geldt dat activiteiten of ingrepen die de (toekomstige) functie nadelig kunnen<br />
beïnvloeden, niet zijn toegestaan.<br />
Totdat de gewenste natuur is gerealiseerd (door middel van het aankopen van gronden of het<br />
maken van afspraken over het gewenste beheer), blijft agrarisch gebruik van de gronden mogelijk.<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone N de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden;<br />
- behoud van de aanwezige landbouw tot aan de verkoop van gronden aan een natuurbeherende<br />
instantie of tot aan de realisatie van de gewenste natuur, daarna dient de functie<br />
natuur voorrang te krijgen;<br />
- het tegengaan van verstoring door bijvoorbeeld recreatief gebruik;<br />
- behoud van de landschappelijke waarden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
13. Nadere uitwerking<br />
13.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan<br />
worden opgenomen voor de in het gebied aanwezige functies. Uitgangspunt hierbij is de zonering<br />
zoals die in het vorige hoofdstuk is weergegeven. Daarbij is aangesloten bij de systematiek<br />
van het voorbeeldbestemmingsplan Landelijk Gebied Groene Hart (1997/2000).<br />
De uitwerking heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur, cultuurhistorie, recreatie, nietagrarische<br />
bedrijven en wonen. Landschap komt aan de orde bij de uitwerking van het beleid<br />
voor de hiervoor genoemde onderwerpen.<br />
De beleidsuitwerking per zone komt met name tot uiting in de ontwikkelingsmogelijkheden voor<br />
de verschillende agrarische productietakken. Dit is beschreven in paragraaf 12.3. Ook de ontwikkelingsmogelijkheden<br />
voor neven- en vervolgfuncties zijn uitgewerkt per zone. Voor neven-<br />
en vervolgfuncties is echter niet alleen de zonering bepalend. Ook milieuhinder en de verkeerscapaciteit<br />
van wegen zijn medebepalend in deze afweging.<br />
13.2. Landbouw<br />
Productietakken<br />
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn primair gericht op de grondgebonden<br />
landbouw. Gelet op de gevolgen voor de natuur- en landschapswaarden, worden aan<br />
de ontwikkelingsmogelijkheden voor sierteelt, bosbouw, glastuinbouw, intensieve veehouderij<br />
en intensieve kwekerij beperkingen gesteld.<br />
Per agrarische productietak zal een beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschetst,<br />
waarbij wordt ingegaan op de zonering zoals die is aangegeven in hoofdstuk 12.<br />
Akker- en opengrondstuinbouw<br />
Onder akker- en opengrondstuinbouw wordt de teelt van gewassen op open grond verstaan,<br />
met uitzondering van sierteelt, fruitteelt, boomteelt en bosbouw. De teelt van ruwvoedergewassen<br />
wordt beschouwd als een onderdeel van de grondgebonden veehouderij en wordt ook onder<br />
dat punt behandeld.<br />
Akker- en opengrondstuinbouw zijn productietakken die van oudsher plaatsvinden in het open<br />
agrarisch gebied (zone AO). Aan deze productietakken worden dan ook ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />
geboden. Nieuw grondgebruik in de vorm akker- en opengrondstuinbouw is uitsluitend<br />
in deze zone toelaatbaar.<br />
Grondgebonden veehouderij<br />
Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt<br />
zich dus niet tot melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van<br />
uit. In het plangebied wordt grondgebonden veehouderij in het gehele plangebied toelaatbaar<br />
gesteld.<br />
Een onderdeel van grondgebonden veehouderij is de teelt van ruwvoedergewassen (anders<br />
dan gras). In de zones ALN en N wordt, gezien de aanwezige natuur- en landschapswaarden<br />
en overeenkomstig het provinciale beleid, het scheuren van grasland voor de teelt van ruwvoeder<br />
op meer dan 20% van de bij het bedrijf behorende gronden niet toelaatbaar geacht. In de<br />
zone AO worden geen beperkingen gesteld aan de teelt van ruwvoeder. Scheuren ten behoeve<br />
van graslandverbetering wordt zonder meer toegestaan.<br />
Ondersteunend glas en boog- en gaaskassen<br />
Ondersteunend glas is, ingevolge Regels voor Ruimte, bij akkerbouw-, opengrondse tuinbouwbedrijven<br />
uitsluitend toelaatbaar binnen het bouwvlak tot maximaal 300 m². Voor bestaande<br />
gemengde tuinbouwbedrijven binnen het agrarisch gebied (zonder landschaps- of natuurwaar-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
91<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 92<br />
den) geldt volgens de provinciale richtlijnen eveneens een maximum van 300 m² binnen het<br />
bouwvlak. Deze bedrijven komen in het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> niet voor.<br />
Boog- en gaaskassen kunnen op de volgende locaties worden opgericht:<br />
- op alle agrarische bouwvlakken;<br />
- buiten de bouwvlakken op gronden met de subbestemming sierteelt, tenzij bijzondere<br />
waarden in het geding zijn (bijvoorbeeld niet op dijkhellingen, niet in waardevolle doorzichten);<br />
- op overige gronden uitsluitend in de zone AO, voor zover dit plaatsvindt aansluitend aan<br />
agrarische bouwvlakken tot een maximale oppervlakte van 300 m², tenzij bijzondere waarden<br />
in het geding zijn (bijvoorbeeld niet op dijkhellingen, niet ter plaatse van waardevolle<br />
vogelgebieden, niet ter plaatse van waardevolle doorzichten).<br />
Intensieve veehouderij en intensieve kwekerij<br />
Intensieve veehouderij als hoofd- of neventak wordt niet toegestaan. Gelet op het grondgebonden<br />
karakter van de landbouw en de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied wordt dat<br />
niet gewenst geacht.<br />
Intensieve kwekerij wordt toegestaan ter plaatse van agrarische bouwvlakken en binnen de bestaande<br />
bebouwing.<br />
Bouwmogelijkheden<br />
Bouwvlak<br />
Binnen het bouwvlak dienen gebouwen, sleufsilo's, kuilvoerplaten alsmede verhardingen die horen<br />
bij het bedrijfscentrum gerealiseerd te worden. Voor de aa<strong>nl</strong>eg van verhardingen buiten het<br />
bouwvlak wordt verwezen naar "Verbetering van de productieomstandigheden". De oppervlakte<br />
van de agrarische bouwvlakken is individueel bepaald. In het plan zal een vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheid<br />
worden opgenomen ten behoeve van de overschrijding en de vergroting van<br />
agrarische bouwvlakken.<br />
Goothoogte<br />
Bij de afzet van producten speelt de kwaliteit van het product een steeds belangrijkere rol. Een<br />
doelmatige opslag en koeling zijn hierbij belangrijke factoren. Opslag in kisten heeft een aantal<br />
voordelen boven een los gestort product. Het product kan hoger worden opgeslagen zonder dat<br />
dit tot beschadiging leidt. Hierdoor kan worden volstaan met een geringere oppervlakte. Bovendien<br />
is de koeling bij opslag in kisten beter te sturen.<br />
In de veehouderij speelt de hoogte van de gebouwen een veel geringere rol. De gebouwen op<br />
deze bedrijven worden gebruikt voor de stalling van vee, voor een klein deel voor voederopslag,<br />
en voor de stalling van machines.<br />
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt een differentiatie in de regeling aangebracht.<br />
Voor de bouwvlakken ten behoeve van de grondgebonden veehouderij is een maximale goothoogte<br />
van 5 m opgenomen. Voor de bouwvlakken waar ook akkerbouw, opengrondse tuinbouw<br />
en/of fruitteelt is toegestaan bedraagt de maximale goothoogte 6,5 m.<br />
Eerste agrarische bedrijfswoning<br />
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij een enkel agrarisch<br />
bouwvlak is geen bedrijfswoning aanwezig. Hierbij gaat het om een verspreid liggend bedrijfsgebouw<br />
of een bouwvlak dat hoort bij een bedrijf dat over twee bouwvlakken beschikt. Dit<br />
doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de bedrijfsgebouwen aan beide kanten van een weg zijn<br />
gelegen. Omdat vrijwel alle agrarische bedrijven over een bedrijfswoning beschikken, wordt<br />
geen mogelijkheid meer opgenomen voor de bouw van nieuwe eerste bedrijfswoningen. Uiteraard<br />
is vervanging van de eerste bedrijfswoning binnen een bouwvlak mogelijk wanneer de<br />
bestaande woning wordt afgebroken of op andere wijze de woonfunctie daaraan wordt onttrokken.<br />
Tweede agrarische bedrijfswoning<br />
Op agrarische bedrijven kan de wens ontstaan voor het oprichten van een tweede agrarische<br />
bedrijfswoning. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende een overgangsperiode gebruikt,<br />
waarin bijvoorbeeld het bedrijfshoofd en diens opvolger gezame<strong>nl</strong>ijk het bedrijf uitoefenen,<br />
tot de opvolger het bedrijf alleen voortzet. In veel gevallen wordt de voormalige tweede<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 93<br />
bedrijfswoning daarna aan derden verkocht als burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling levert<br />
beperkingen op (milieuwetgeving) voor omliggende agrarische bedrijven en is daarom ongewenst.<br />
Bovendien is wonen een functie die niet noodzakelijk gekoppeld is aan het buitengebied.<br />
Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer grote bedrijven waar minimaal<br />
twee arbeidskrachten als bedrijfshoofd werkzaam zijn en waar toezicht vereist is. Een<br />
dergelijke situatie wordt in het plangebied niet verwacht. In het bestemmingsplan zijn daarom<br />
geen mogelijkheden geboden voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Indien een<br />
tweede agrarische bedrijfswoning werkelijk duurzaam noodzakelijk is, zal dat via een planherziening<br />
moeten worden gerealiseerd.<br />
Om toch huisvesting te kunnen bieden aan twee huishoudens, kan een extra uitbreidingsmogelijkheid<br />
voor de eerste agrarische bedrijfswoning worden geboden, zodat een extra woongelegenheid<br />
gecreëerd kan worden. Daartoe is een regeling opgenomen die uitgaat van het creëren<br />
van extra woonruimte binnen of aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning waarbij slechts<br />
een beperkte uitbreiding van de inhoud met 250 m³ is toegestaan. Het inpandig uitbreiden van<br />
de woonfunctie wordt daarbij als eerste optie gezien.<br />
Verbetering van de productieomstandigheden<br />
Aa<strong>nl</strong>eg van verhardingen<br />
Agrarische bedrijven kunnen om diverse redenen behoefte hebben verhardingen aan te leggen<br />
buiten het bouwvlak. Vaak gaat het om kavelpaden. Ook kunnen verhardingen noodzakelijk zijn<br />
voor bijvoorbeeld (tijdelijke) opslag van akkerbouwproducten. In zone AO is het beleid gericht<br />
op agrarisch gebruik en behoud van het open landschap. In deze zone zijn verhardingen ten<br />
behoeve van het agrarisch gebruik rechtstreeks toelaatbaar. In de zone ALN zijn naast agrarische<br />
belangen ook landschappelijke en natuurwaarden in het geding. Op voorhand is niet te<br />
zeggen of verhardingen schade aan landschappelijke en natuurwaarden aanbrengen. De aa<strong>nl</strong>eg<br />
van verhardingen wordt daarom in de zone ALN aan een aa<strong>nl</strong>egvergunningplicht gekoppeld.<br />
In de zone N is het beleid primair gericht op het behoud van natuurwaarden. Om de aa<strong>nl</strong>eg van<br />
verhardingen in incidentele situaties niet bij voorbaat uit te sluiten, geldt ook hier de aa<strong>nl</strong>egvergunningenplicht.<br />
Onderbemaling<br />
Het aa<strong>nl</strong>eggen van onderbemaling is met het oog op duurzaam waterbeheer niet gewenst. Het<br />
beleid van de waterbeheerder is erop gericht onderbemalingen te saneren en bestaande onderbemalingen<br />
in eigen beheer te nemen. Er is een ontheffing van de waterbeheerder nodig om<br />
onderbemalingen aan te leggen. Om dubbele regelgeving te voorkomen, worden onderbemalingen<br />
in het bestemmingsplan niet nader geregeld.<br />
Graven en dempen van sloten<br />
In de zones ALN en N kan niet op voorhand worden bepaald of het graven en/of dempen van<br />
sloten leidt tot aantasting van de aanwezige natuur-, landschappelijke-, cultuurhistorische of archeologische<br />
waarden. Om dit van geval tot geval te kunnen beoordelen, wordt dit gekoppeld<br />
aan een aa<strong>nl</strong>egvergunningplicht. In zone AO wordt dit rechtstreeks toelaatbaar gesteld, voor<br />
zover geen archeologische waarden in het geding zijn. Overigens is voor dergelijke ingrepen tevens<br />
een vergunning van het waterschap vereist. Daarnaast zal het waterschap ingeval van<br />
demping van sloten compensatie van het waterbergend vermogen eisen.<br />
Niet-agrarische nevenfuncties op agrarische bedrijven<br />
De agrarische bedrijven zijn van groot belang voor het behoud van de kwaliteiten van het buitengebied,<br />
maar de continuïteit zal in sommige gevallen op termijn niet kunnen worden zeker<br />
gesteld. Bedrijfsbeëindiging heeft veelal tot gevolg dat niet-agrarische functies worden gevestigd.<br />
Deze functies zijn meestal niet aan het buitengebied gebonden en kunnen leiden tot verrommeling<br />
van het landschap. Het bieden van mogelijkheden voor nevenactiviteiten op agrarische<br />
bedrijven kan leiden tot extra inkomensverwerving waardoor de afname van het aantal<br />
bedrijfsbeëindigingen kan verminderen.<br />
Met het oog op het behoud van het agrarische karakter van het plangebied is een aantal nevenfuncties<br />
bij agrarische bedrijven toelaatbaar gesteld. Tabel 13.1 geeft weer welke nevenfuncties<br />
in de verschillende zones toelaatbaar zijn.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 94<br />
De activiteiten die in tabel 13.1 worden genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden,<br />
óók ten behoeve van paardenstalling en kleinschalig kamperen. Bovendien dienen de bovengenoemde<br />
functies te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie.<br />
Gezien het ruimtebeslag van deze functies (bijvoorbeeld paardenstalling), is het denkbaar dat<br />
de omvang van het bouwvlak niet toereikend is. Er kan in dat geval gebruik worden gemaakt<br />
van de vrijstellings- en/of wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te overschrijden of te vergroten.<br />
Verwezen wordt naar de tekst met betrekking tot bouwvlakken.<br />
In het bestemmingsplan wordt verder een onderscheid gemaakt tussen maneges en paardenhouderij.<br />
Een manege is een bedrijf dat gericht is op het geven van instructie over het paardrijden<br />
(en andere takken van hippische sportbeoefening) aan derden, waarbij veelal ondersteunende<br />
voorzieningen aanwezig zijn zoals kantine/foyer en/of verenigingsaccommodatie. Bij veel<br />
maneges vinden wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen daarom ingrijpend<br />
zijn. In het bestemmingsplan worden om die reden geen mogelijkheden voor nieuwe<br />
maneges opgenomen.<br />
Onder paardenhouderij wordt verstaan het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden<br />
en pony's in pension te stallen en te weiden, alsmede het africhten van en de handel in<br />
paarden. Omdat de gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan<br />
hiervoor wel mogelijkheden in de vorm van nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf<br />
Kleinschalig kamperen is toegestaan voor ten hoogste 15 kampeermiddelen bij een als zodanig<br />
functionerend agrarisch bedrijf. Er moet worden gezorgd voor een verantwoorde landschappelijke<br />
inpassing van deze kleine kampeerterreintjes.<br />
Kleinschalige horecagelegenheden zijn horecagelegenheden in de vorm van bijvoorbeeld theeschenkerijen<br />
of consumptie van streekeigen producten dan wel producten van het eigen bedrijf.<br />
Kleinschalige horecagelegenheden mogen een maximale bruto vloeroppervlakte hebben van<br />
ten hoogste 100 m².<br />
Het beleid van de gemeente is erop gericht bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk te concentreren<br />
op bedrijventerreinen. Om die reden worden uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 van de<br />
Staat van Bedrijfsactiviteiten als neven- en vervolgfunctie toelaatbaar geacht. Met vrijstelling<br />
kan een bedrijf uit één categorie hoger dan vermeld toegelaten worden.<br />
Het bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden ten behoeve van een aantal niet-agrarische<br />
nevenfuncties. Uitgangspunt is dat niet-agrarische nevenfuncties in de agrarische bedrijfsvoering<br />
ondergeschikt blijven.<br />
Tabel 13.1 heeft alleen betrekking op de zones AO en ALN. In het plangebied dat is gelegen<br />
binnen de gemeente Bernisse komen nauwelijks bouwvlakken voor in zone N, in <strong>Spijkenisse</strong> ligt<br />
geen enkel bouwvlak binnen zone N. In verband daarmee worden voor zone N dezelfde uitgangspunten<br />
gehanteerd als voor zone ALN. Dit heeft tot gevolg dat voor vrijwel alle nevenfuncties<br />
een vrijstelling nodig is van burgemeester en wethouders. Bij het verlenen van vrijstelling<br />
moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Natuur- en landschapswaarden mogen<br />
bijvoorbeeld niet onevenredig worden aangetast, waarbij ook toetsing aan de Vogelrichtlijn<br />
noodzakelijk is. De gestelde voorwaarden staan borg voor een zorgvuldige besluitvorming over<br />
het al dan niet verlenen van vrijstelling.<br />
Tabel 13.1 Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven<br />
aard van de nevenfunctie zone AO zone ALN<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de<br />
Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
V V<br />
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed, opslag<br />
agrarische producten voor derden<br />
o V<br />
veehandelsbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden o V<br />
veearts; hoefsmederij o o<br />
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten 1) V V<br />
verkoop streekeigen producten o o<br />
opslag/stalling van niet agrarische producten in bestaande<br />
bebouwing in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
V V<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 95<br />
aard van de nevenfunctie zone AO zone ALN<br />
overige bedrijven in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
V •<br />
kinderboerderij V V<br />
maneges • •<br />
paardrijactiviteiten o o<br />
verhuur fietsen/kano's/<br />
roeiboten<br />
verblijfsrecreatie:<br />
o o<br />
- kleinschalig kamperen<br />
o<br />
V<br />
- bed & breakfast<br />
o<br />
o<br />
- kampeerboerderij<br />
V<br />
V<br />
kleinschalige horecagelegenheid o V<br />
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg,<br />
kinderopvang)<br />
o V<br />
museum/tentoonstellingsruimte/workshops o V<br />
dierenpension/hondenfokkerij en -training V •<br />
educatieve rondleidingen (natuur, milieu, agrarisch) o o<br />
1) bijvoorbeeld zuivelboerderij, verwerking plantaardige producten, imkerij.<br />
o: rechtstreeks toegestaan<br />
V: na vrijstelling<br />
•: niet toelaatbaar<br />
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de bovengenoemde functies wordt het<br />
volgende opgemerkt. Veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel,<br />
en opslag van agrarische producten van derden genereren relatief veel zwaar verkeer. Deze<br />
functies zijn in zone ALN alleen na vrijstelling toegestaan, zodat van geval tot geval kan worden<br />
beoordeeld of vestiging op de gewenste locatie, gelet op de aard en omvang van het gebruik,<br />
de gesteldheid van de weg en de verkeerssituatie, mogelijk is.<br />
Opslag en stalling van niet-agrarische goederen is alleen toelaatbaar voor zover de verkeersaantrekkende<br />
werking beperkt is doordat bijvoorbeeld de goederen relatief lang op dezelfde<br />
plaats blijven opgeslagen. Via een vrijstelling kan dit worden afgewogen.<br />
Kampeerboerderijen kunnen veel gemotoriseerd verkeer aantrekken. De verkeerssituatie is onderdeel<br />
van de afweging, na toetsing kan worden beoordeeld of vrijstelling wordt verleend.<br />
Niet-agrarische vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken<br />
In de loop van de planperiode is het mogelijk dat een aantal van de agrarische bedrijven wordt<br />
beëindigd. De vrijkomende panden zijn in het plangebied met name in trek voor bewoning, nietagrarische<br />
bedrijfsactiviteiten, detailhandel (in volumineuze goederen) en horeca. Deze aantrekkingskracht<br />
heeft verschillende oorzaken:<br />
- voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn geschikt voor bedrijfsactiviteiten of horeca;<br />
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);<br />
- ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;<br />
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid<br />
van landelijk wonen;<br />
- veel meer ruimte ("vrijheid") en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.<br />
Het gevolg is dat veel activiteiten die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen.<br />
Rijk en provincie voeren een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren<br />
in de gebieden buiten de bebouwingscontouren. Teneinde ongewenste ontwikkelingen te voorkomen,<br />
kunnen in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen worden met betrekking tot<br />
niet-agrarische vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken. Hiervan geeft tabel 13.2 een beeld.<br />
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties<br />
Niet-agrarische vervolgfuncties dienen gevestigd te worden in de bestaande bedrijfsgebouwen.<br />
Ten aanzien van bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt dat de bestaande gebouwen<br />
niet mogen worden uitgebreid.<br />
Indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren, of indien<br />
hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, kan worden besloten tot sanering<br />
van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. In dat geval mag de oppervlakte van de nieuw<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 96<br />
op te richten bedrijfsbebouwing maximaal 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing<br />
die wordt afgebroken met een maximum van 150 m². Sanering mag geen extra woning tot gevolg<br />
hebben.<br />
In het kader van het streven naar kwaliteitsverbetering kunnen voorwaarden worden gesteld<br />
aan functiewijziging bij vrijkomende agrarische bebouwing. Op veel agrarische bedrijven komen<br />
karakteristieke gebouwen voor. In de loop der jaren is deze bebouwing vaak aangevuld met<br />
goedkoop te bouwen romneyloodsen. Deze loodsen passen niet bij de oorspronkelijke erfbebouwing<br />
en zijn landschappelijke gezien vaak een dissonant. Om tot kwaliteitsverbetering te<br />
komen, wordt als voorwaarde voor functiewijziging gesteld dat bestaande romneyloodsen afgebroken<br />
dienen te worden.<br />
Tabel 13.2 Vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken na beëindiging van het agra-<br />
risch bedrijf<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
zone ALN zone AO<br />
wonen W W<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
W W<br />
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden W W<br />
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten W W<br />
hoefsmederij; veearts W W<br />
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten W W<br />
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten X X<br />
opslag/stalling van goederen in bestaande gebouwen in categorie 1 van de Staat<br />
van Bedrijfsactiviteiten<br />
W W<br />
overige bedrijven in categorie 1 van de staat van Bedrijfsactiviteiten (o.a. aannemersbedrijf,<br />
schildersbedrijf, meubelstoffeerderij, pottenbakkerij)<br />
W W<br />
opslag/stalling van goederen in categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in<br />
de bestaande bebouwing (niet zijnde kassen en loodskassen)<br />
X X<br />
overige bedrijven in categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten X X<br />
kinderboerderij W W<br />
manege X X<br />
paardenstalling W W<br />
kleinschalig kamperen X X<br />
bed & breakfast W W<br />
kampeerboerderij W W<br />
kleinschalige horecagelegenheid X W<br />
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang) W W<br />
museum/tentoonstellingsruimte W W<br />
dierenpension X W<br />
W: na wijziging<br />
X: niet toelaatbaar<br />
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de bovengenoemde functies wordt net<br />
als bij nevenfuncties, onder meer getoetst aan de belangen van natuur en landschap, het milieu<br />
en de verkeersaspecten.<br />
Hobbyboeren<br />
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij<br />
wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten worden uitgevoerd. Bovendien<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 97<br />
combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het "buiten wonen" met het houden van paarden<br />
of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende<br />
agrarische bedrijfscomplexen. Deze ontwikkeling leidt tot kansen voor het noodzakelijke beheer<br />
van het agrarisch gebied doordat "hobbyboeren" hun gronden veelal extensief beheren.<br />
Bij vrijkomende agrarische bebouwing zijn hobbymatige agrarische activiteiten te prefereren boven<br />
veel andere vormen van gebruik. Om die reden mag de hobbymatige landbouw niet worden<br />
uitgesloten. Hobbyboeren mogen echter niet gelijk worden gesteld met agrarische bedrijven. Zij<br />
behoren een woonbestemming te krijgen en zullen gebruik moeten maken van de daarbijbehorende<br />
bouwmogelijkheden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 13.2. Het creëren van<br />
nieuwe bouwlocaties voor hobbyactiviteiten is niet aan de orde.<br />
Wanneer paarden worden gehouden kan er behoefte zijn aan de realisatie van paardenrijbanen.<br />
Dit is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.<br />
13.3. Natuur<br />
Beoogde natuurgebieden<br />
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden<br />
worden daartoe als zodanig bestemd. Gebieden die zijn aangewezen als toekomstig<br />
natuurgebied, maar waarvan de natuurfunctie nog niet is gerealiseerd, zijn in beginsel agrarische<br />
gebieden en krijgen dus ook een agrarische bestemming. Daarbij wordt rekening gehouden<br />
met de aanwezige waarden. Na verwerving van natuurgebieden, of realisering van de natuurdoelstelling<br />
via particulier natuurbeheer, zal via een wijzigingsbevoegdheid de agrarische<br />
bestemming worden omgezet in een natuurbestemming. De waardevolle sloot- en oevervegetaties<br />
alsmede waardevolle weidevogel- en (toekomstige) begrensde ganzenfoerageergebieden,<br />
al dan niet in reservaatgebieden, zullen beschermd worden door ingrepen, die deze kwaliteiten<br />
kunnen schaden, te koppelen aan het vereiste van een aa<strong>nl</strong>egvergunning.<br />
Tevens zal in het bestemmingsplan de mogelijkheid worden opgenomen voor de realisatie van<br />
ecologische verbindingszones.<br />
Natura 2000 en Flora- en faunawet<br />
Natura 2000<br />
Het Haringvliet is aangemerkt als speciale beschermingszone van zowel de Habitat- als Vogelrichtlijn.<br />
Deze gebieden zijn in ecologisch opzicht van (inter)nationale betekenis en dienen derhalve<br />
strikt beschermd te worden. Het huidige gebruik (bijvoorbeeld recreatie) kan in beginsel<br />
worden voortgezet maar intensivering of geheel nieuwe functies dienen getoetst te worden met<br />
betrekking tot de gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Bij significante aantasting<br />
zonder zwaarwegende redenen zijn dergelijke ingrepen niet toegestaan. Van belang is verder<br />
de externe werking van beide richtlijnen. Ingrepen buiten deze gebieden moeten getoetst<br />
worden op effecten voor ecologische waarden die zich binnen de beschermde gebieden bevinden.<br />
Naleving van deze richtlijnen vergt maatwerk. In het kader van het toepassen van vrijstellings-<br />
en wijzigingsbevoegdheden door burgemeester en wethouders, alsmede bij voorschriften met<br />
betrekking tot aa<strong>nl</strong>egvergunningen zal zowel de zone N als in de zone AO, telkens worden getoetst<br />
op de effecten die direct of via de externe werking betrekking hebben op de speciale beschermingszone<br />
Haringvliet.<br />
Flora- en faunawet<br />
In het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de aanwezige beschermde soorten in het<br />
kader van Flora- en faunawet. Op grond van deze wet is het verboden activiteiten te verrichten<br />
die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste<br />
rustplaats of vaste verblijfsplaats. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet duidelijk<br />
zijn dat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die de gunstige staat van instandhouding<br />
van beschermde soorten bedreigd.<br />
Het voorliggende bestemmingsplan is echter grotendeels consoliderend van aard. Er wordt bijvoorbeeld<br />
geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of er vinden geen ingrijpende<br />
wijzigingen plaats van het agrarische grondgebruik. Er kan dan ook worden geconcludeerd, dat<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 98<br />
het bestemmingsplan geen rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk maakt, die de gunstige staat<br />
van instandhouding van beschermde soorten in gevaar brengt.<br />
Formeel dient echter, voorafgaand aan nieuwe (bouw)werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping,<br />
nieuwe agrarische bebouwing) duidelijkheid te worden verschaft of de Flora- en faunawet<br />
de uitvoer van een dergelijk plan niet in de weg zal staan. Dit is afhankelijk van de situatie ter<br />
plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld. Voor het bestemmingsplan<br />
geldt dat in de voorschriften het natuurbelang nadrukkelijk wordt meegewogen bij<br />
ontwikkelingen die alleen via vrijstelling, wijziging of een aa<strong>nl</strong>egvergunning mogelijk zijn (zie<br />
betreffende bepalingen).<br />
13.4. Cultuurhistorie<br />
Archeologie<br />
In hoofdstuk 4 is aangegeven dat in het plangebied gebieden voorkomen van hoge en zeer<br />
hoge archeologische waarde. Ook komen in het plangebied gebieden voor met een zeer grote<br />
of redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Bij deze gebieden is er een risico dat archeologische<br />
waarden door het uitvoeren van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische<br />
belangen mee te kunnen wegen zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch<br />
waardevol gebied. In deze "medebestemming" is geregeld dat voor het uitvoeren van een aantal<br />
werkzaamheden een aa<strong>nl</strong>egvergunning nodig is en voor het bouwen van bouwwerken met<br />
een oppervlakte groter dan 50 m² vrijstelling moet worden verleend. Uitzonderingen hierop zijn<br />
het vervangen van bestaande bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden<br />
nodig zijn. Zowel de aa<strong>nl</strong>egvergunning als de regeling voor het bouwen zijn erop<br />
gericht eventuele archeologische waarden veilig te stellen door onderzoek op de betreffende locatie.<br />
Op basis van de onderzoeksresultaten kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden<br />
kunnen worden uitgevoerd dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen<br />
voorwaarden aan de aa<strong>nl</strong>eg- of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden<br />
kunnen doorgaan, maar ook de archeologische waarden niet onevenredig worden<br />
geschaad.<br />
Na afweging van de agrarische en de archeologische belangen is er voor gekozen om werkzaamheden<br />
voor zover dieper dan 30 cm in de gebieden die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur<br />
van Zuid-Holland zijn aangegeven met een hoge of zeer hoge kans op archeologische<br />
sporen of voor terreinen met hoge of zeer hoge archeologische grondbewerking aan een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
te koppelen. Dit geldt eveneens voor werken of werkzaamheden waarbij terreinen<br />
met meer dan 30 cm worden opgehoogd. Voor terreinen met een redelijke tot grote kans op<br />
archeologische sporen is deze maat in beide gevallen 60 cm.<br />
Cultuurhistorie<br />
In het plangebied dat betrekking heeft op het grondgebied van <strong>Spijkenisse</strong> komen geen rijks-,<br />
provinciale of gemeentelijke monumenten voor. In Bernisse is dat wel het geval. Het voorliggende<br />
plan bevat geen specifieke regeling voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.<br />
In het plangebied zijn geen molens aanwezig. Dit is echter wel het geval aan de randen van enkele<br />
dorpen in de gemeente Bernisse. Om vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen,<br />
moeten rond de molen molenbeschermingszones worden opgenomen. In deze zones gelden<br />
beperkingen voor de hoogte van de op te richten bebouwing.<br />
De molenbeschermingszones van de molens in Bernisse liggen niet binnen het voorliggende<br />
plangebied. Voor een klein deel is dat nog wel het geval met de molenbeschermingszone van<br />
de molen op de dijk langs het Spui in Nieuw-Beijerland.<br />
De in het plangebied voorkomende historisch-geografische waarden, bestaande uit het patroon<br />
van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten, zijn in het algemeen via de bestemmingsregeling<br />
beschermd. Voor de in het plangebied aanwezige sloten, die niet bestemd zijn als water,<br />
zal in de zones ALN en N voor het dempen het vereiste van een aa<strong>nl</strong>egvergunning worden<br />
opgenomen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 99<br />
13.5. Recreatie<br />
Gelet op de ligging in de directe omgeving van een grote stedelijke agglomeratie en grenzend<br />
aan het stedelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong>, is het recreatieve gebruik van het plangebied een belangrijk<br />
aandachtspunt voor de uitwerking van het beleid.<br />
Recreatieve voorzieningen dienen het agrarische gebruik van het plangebied zo min mogelijk te<br />
hinderen en waar mogelijk juist bij te dragen aan de positie van de agrarische bedrijven. Mogelijkheden<br />
op dit vlak voor de agrarische bedrijven zijn bijvoorbeeld paardenstalling, verkoop eigen<br />
producten, verhuur van fietsen en vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie. Dergelijke<br />
niet-agrarische neventakken kunnen veelal rechtstreeks toelaatbaar worden gesteld.<br />
Voorts kan er in het plangebied − gezien de betekenis voor extensieve, routegebonden recreatie<br />
− behoefte zijn aan kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Onder kleinschalige dagrecreatieve<br />
voorzieningen worden voorzieningen verstaan ten behoeve van wandelen, fietsen,<br />
vissen, paardrijden en natuurobservatie in de vorm van picknickplaatsen, vissteigers, ruiterpaden,<br />
informatieborden, banken, observatiepunten en steigers. Omdat het voorzieningen van<br />
kleine schaal betreft, zijn deze in de zones AO en ALN rechtstreeks toelaatbaar. De aa<strong>nl</strong>eg van<br />
wandel-, fiets- en ruiterpaden is in de zone ALN mogelijk na het verlenen van een aa<strong>nl</strong>egvergunning.<br />
Paardenrijbanen<br />
Gezien het karakter van het plangebied en de grote behoefte aan voorzieningen voor de paardensport<br />
kan verwacht worden dat er behoefte zal zijn aan de aa<strong>nl</strong>eg van "paardenrijbanen".<br />
Hieronder worden niet-overdekte rijbanen verstaan met een bodem van zand, hout of boomschors<br />
of een ander materiaal om de ondergrond te verstevigen. Paardenrijbanen kunnen de<br />
ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, niet alleen door het aanbrengen van bovengenoemd<br />
materiaal, maar vooral door de plaatsing omheiningen en van lichtmasten. Om die reden<br />
worden paardenrijbanen alleen toelaatbaar gesteld binnen de bouwvlakken.<br />
13.6. Niet-agrarische bedrijven<br />
Voortzetting huidige bedrijven<br />
In tegenstelling tot het grondgebied van Bernisse, komt buiten het plangebied van <strong>Spijkenisse</strong><br />
slechts één niet-agrarisch bedrijf voor, namelijk een garagebedrijf aan de Westdijk. Ter plaatse<br />
worden bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het<br />
betreffende bedrijf valt onder categorie 2 van deze Staat.<br />
Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing<br />
het volgende: op basis van vaste jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het<br />
vastleggen van de bestaande bebouwing; met het oog op het toekomstperspectief dient te worden<br />
getoetst in hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Voor de<br />
bebouwing wordt daarbij uitgegaan van ongeveer 15% uitbreidingsruimte. Op de plankaart is de<br />
maximale oppervlakte van de bebouwing − na eventuele uitbreiding − aangegeven (600 m²). Een<br />
ruimere uitbreidingsmogelijkheid is niet wenselijk vanwege de ligging van het bedrijf in het<br />
landelijk gebied.<br />
De zone tussen Geervliet en <strong>Spijkenisse</strong>, ten noorden van de Groene Kruisweg, is in het<br />
streekplan (RR2020) aangeduid als "Ope<strong>nl</strong>uchtrecreatiegebied of stedelijk groen, te ontwikkelen".<br />
Tevens is de aanduiding gegeven "Bedrijventerrein, potentieel zoekgebied, nader te begrenzen".<br />
Het gebied vormt een mogelijke locatie voor de opvang van een deel van de behoefte<br />
aan bedrijventerrein op Voorne-Putten. Vooralsnog zijn de gronden voorzien van een agrarische<br />
bestemming.<br />
De mogelijkheden van uitbreiding van het bedrijf Baris worden door de gemeente onderzocht.<br />
Een deel van de gronden die nodig is voor deze uitbreiding maakt onderdeel uit van het voorliggende<br />
plan. Uitbreiding van het bedrijf zal in de toekomst noodzakelijk zijn. In een volgende<br />
fase zal worden bezien of de uitbreidingsplannen kunnen worden ingepast. Dit zal mede afhan-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 100<br />
kelijk zijn van de aard en omvang van de ingreep. Vooralsnog wordt de agrarische bestemming<br />
gehandhaafd.<br />
Vervolgfuncties ter plaatse van bedrijven met een algemene toelaatbaarheid van categorie<br />
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten B(2)<br />
Het is mogelijk dat de bedrijfsactiviteiten binnen de planperiode zullen worden beëindigd. Ook<br />
hier is het wenselijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor alternatieve functies ter<br />
plaatse. De vervolgfuncties moeten worden gevestigd in de bestaande bedrijfsgebouwen. Ten<br />
aanzien van de bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt, dat de bestaande gebouwen<br />
niet mogen worden uitgebreid. De in tabel 13.3 aangegeven functies kunnen in het bestemmingsplan<br />
toelaatbaar worden gesteld, hetzij rechtstreeks, hetzij na planwijziging.<br />
Tabel 13.3 Vervolgfuncties<br />
wonen/hobbyboer W<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten W<br />
veehandelbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden X<br />
foeragehandel: handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten R<br />
veearts: hoefsmederij R<br />
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten W<br />
opslag/stalling van goederen in bestaande gebouwen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten<br />
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten R<br />
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten R<br />
kinderboerderij X<br />
manege X<br />
paardenstalling X<br />
kleinschalig kamperen X<br />
bed & breakfast W<br />
kampeerboerderij X<br />
kleinschalige horecagelegenheid W 1)<br />
sociale vervolgfunctie (resocialisatie, therapie gehandicaptenzorg, kinderopvang) W<br />
museum/tentoonstellingsruimte W<br />
dierenpension/hondenfokkerij, -africhting W 1)<br />
1) niet in zone ALN<br />
R: rechtstreeks toelaatbaar<br />
W: na wijziging<br />
X: niet toelaatbaar<br />
Nieuwe ontwikkelingen<br />
In de zone tussen Geervliet en <strong>Spijkenisse</strong>, ten noorden van de Groene Kruisweg, is in verschillende<br />
plannen van onder andere de provincie al jaren lang sprake van een mogelijke bedrijfsontwikkeling.<br />
Het gemeentebestuur van Bernisse is hiervan in het verleden geen voorstander<br />
geweest. Over de mogelijkheden van het gebied vindt nader overleg plaats tussen de gemeentebesturen<br />
van Bernisse en <strong>Spijkenisse</strong>. Vooralsnog gaat het voorliggende plan uit van<br />
continuering van de agrarische functie.<br />
Voorts is er mogelijk sprake van uitbreiding van het bedrijf Baris, aan de noordwestzijde van<br />
<strong>Spijkenisse</strong>, ten zuiden van de Groene Kruisweg. Hoewel de eventuele bedrijfsuitbreiding<br />
plaatsvindt binnen het grondgebied van <strong>Spijkenisse</strong>, zal in de landschappelijke inpassing en<br />
waterberging mogelijk moeten voorzien binnen de gemeentegrenzen van Bernisse. Dit vormt<br />
nog een punt van nader onderzoek en overleg.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
R<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 101<br />
13.7. Wonen<br />
Bestaande woningen<br />
De bestemming Woondoeleinden zal niet alleen de woning beslaan, maar ook het erf.<br />
Met de regeling van de thans aanwezige woningen wordt aangesloten bij de nota Regels voor<br />
Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Als standaardmaat voor alle woningen in het buitengebied<br />
wordt uitgegaan van 650 m³ inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.<br />
Bestaande woningen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, die groter<br />
zijn dan 650 m³, mogen niet verder worden uitgebreid.<br />
De aa<strong>nl</strong>eg van sier- en groentetuinen alsmede paardenrijbanen is alleen mogelijk binnen de<br />
grenzen van de bestemming Woondoeleinden.<br />
Nieuwe woningen<br />
Het beleid van de provincie is erop gericht om nieuwe woningen alleen mogelijk te maken binnen<br />
de in het streekplan aangegeven stads- en dorpsgebieden. Derhalve worden in het bestemmingsplan<br />
geen mogelijkheden opgenomen voor nieuwe woningen, ook niet voor tweede bedrijfswoningen<br />
bij agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven of detailhandelsbedrijven. Op<br />
een tweetal locaties wordt in het voorliggende plan echter in principe de mogelijkheid geboden<br />
om een woning te bouwen, terwijl nu nog geen woning aanwezig is. Het betreft de bouw van<br />
een agrarische bedrijfswoning binnen een agrarisch bouwvlak aan de Molendijk in Oudenhoorn<br />
en de bouw van een bedrijfswoning bij het uienbedrijf op de hoek van de Molendijk en Ravenseweg.<br />
De realisering van de eerstgenoemde woning is nodig in verband met een wenselijk geachte<br />
bedrijfsverplaatsing.<br />
De woning bij het uienbedrijf betreft de tweede bedrijfswoning. Het bedrijf beschikt thans ook<br />
over een agrarisch bouwvlak met bedrijfswoning aan de Molendijk, even ten zuidoosten van de<br />
bedrijfslocatie op de hoek Molenweg/Ravenseweg. De zuidelijker gelegen locatie ligt echter<br />
binnen een gebied dat zich leent voor dorpsuitbreiding. In verband daarmee is handhaving van<br />
de huidige mogelijkheden niet langer wenselijk. Hiervoor wordt compensatie geboden in de<br />
vorm van een nieuwe bedrijfswoning bij het uienbedrijf. Om de bouw van deze woning mogelijk<br />
te maken wordt een vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19 WRO gevolgd.<br />
Voor beide locaties wordt, vooruitlopend op het van kracht worden van het voorliggende bestemmingsplan,<br />
een vrijstellingsprocedure gevolgd op basis van artikel 19 van de Wet op de<br />
Ruimtelijke Ordening. Het benodigde onderzoek (bodem, lucht, geluid, water) en de belangenafweging<br />
wordt in dat kader uitgevoerd. Mochten hieruit duidelijke knelpunten naar voren komen,<br />
dan kan het voorliggende plan alsnog worden aangepast.<br />
Wel kan − uitsluitend voor agrarische bedrijven − een uitbreidingsmogelijkheid van de eerste bedrijfswoning<br />
worden opgenomen, zodat een beperkte extra woongelegenheid gecreëerd kan<br />
worden. Verwezen wordt naar paragraaf 13.2.<br />
Van de kant van de provincie wordt het zuidelijk plangedeelte aangemerkt als potentieel geschikt<br />
voor landelijk wonen. Op grote tot zeer grote kavels kan ruimte worden geboden voor het<br />
tot stand brengen van landgoederen en grote huizen in een landelijke setting. In het onderhavige<br />
plan is voor een dergelijk denkbeeld nog geen planologische ruimte gegeven. Als een en<br />
ander actueel wordt, kan een partiële planherziening worden geëntameerd.<br />
13.8. Waterbeheer<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft een plan tot verbetering van de waterhuishouding voor<br />
Putten opgesteld. Inmiddels is een aanvang gemaakt met de uitvoering.<br />
Het plan heeft tot doel de waterbeheersing op het eiland Putten op orde te krijgen. Twee nu nog<br />
bestaande gemalen zullen vervallen. Het zijn De Biersum en De Volharding aan het Spui, die<br />
worden afgebroken. De twee overblijvende gemalen, te weten De Leeuw van Putten en De<br />
Vooruitgang blijven inzetbaar ingeval van calamiteiten, alsmede voor het doorspoelen van het<br />
stedelijk gebied. Wijziging in de beheerssituatie is noodzakelijk omdat het gemaal De Leeuw<br />
van Putten geen water kan uitslaan als de deur van de haven van <strong>Spijkenisse</strong> bij hoge water-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 102<br />
standen gesloten moet worden. Dit gemaal zal in de toekomst een functie blijven vervullen om<br />
de Vierambachtenboezem door te spoelen en om ingeval van grote regenval het nieuwe gemaal<br />
bij te staan. Op 7 maart 2007 hebben Dijkgraaf en Heemraden hiertoe besloten.<br />
Voor het onderhavige bestemmingsplan is het van belang dat aan het Spui een nieuw gemaal<br />
gebouwd gaat worden. Er zal een nieuwe watergang worden gegraven van het gemaal naar<br />
een bestaande wetering. Een aantal andere weteringen zal verbreed moeten worden om de<br />
doorstroming van het water naar het gemaal te verbeteren. Het uitvoeren van deze werken betekent<br />
in ruimtelijk opzicht een relatief belangrijke ingreep in het buitengebied. Daarom is een<br />
goede motivering op haar plaats.<br />
Bebouwing<br />
De voor het gemaal noodzakelijke bebouwing is op de plankaart in een bouwvlak opgenomen<br />
aan de Schuddebeursedijk. Het gemaal zelf (ten behoeve van de pompvoorziening) zal een afmeting<br />
krijgen van circa 25 bij 15 m en is gesitueerd aan de teen van de dijk, dit in verband met<br />
de eisen die gesteld worden vanuit de primaire waterkering.<br />
De bedoeling is om binnen het bouwvlak ook een loods te bouwen van circa 25 bij 60 m. Deze<br />
loods is met name bedoeld voor de opslag van benodigde materialen en voor de calamiteitenorganisatie.<br />
Er wordt eveneens gekeken naar de "visvriendelijkheid" van het gemaal. Aangezien er water<br />
over een grote hoogte verpompt moet worden is dit, vanwege de druk, een lastig ontwerpvraagstuk.<br />
Dit kan mede bepalend zijn voor de uiteindelijk afmetingen van het gemaal.<br />
Gevolgen voor landschap, archeologie, flora en fauna<br />
Door de herziene bemaling op Putten zal een aantal watergangen verbreed moeten worden. Er<br />
wordt hierbij zoveel mogelijk gebruikgemaakt van de bestaande hoofdwatergangenstructuur.<br />
Alleen op het laatste gedeelte naar het nieuw geplande gemaal ligt nu nog geen hoofdwatergang.<br />
Voor de ligging van deze nieuwe watergang is zoveel mogelijk gebruikgemaakt van de huidige<br />
verkaveling van de percelen. De watergang wordt dan ook evenwijdig gelegd aan de perceelsgrens<br />
waarbij bouwland en weiland percelen zoveel als mogelijk aaneengesloten blijven. De<br />
ligging van de nieuw te graven watergang is bepaald in overleg met de huidige grondeigenaar.<br />
Vanwege de primaire waterkering langs Het Spui is de locatie gesitueerd aan de teen van de<br />
dijk. Vanwege het veiligheidbelang is afgezien van het bouwen in of op de dijk. Met het bouwen<br />
op polderhoogte wordt voorkomen dat het gemaal prominent boven de dijk uittorent.<br />
Archeologie<br />
Omdat met name de grondverwerving tussen de Rietbroekweg en de Garsdijk volgens planning<br />
verlopen is, is door Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) een inventariserend<br />
onderzoek naar archeologie verricht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een tweetal<br />
locaties zijn waar archeologische begeleiding noodzakelijk is. Voor het gedeelte dat medio<br />
2008 in uitvoering komt, het gedeelte tussen de Garsdijk en Hogeweg, is door het waterschap<br />
al opdracht verstrekt de graafwerkzaamheden op deze locatie te begeleiden.<br />
Ook voor het gedeelte dat in 2009 in uitvoering komt, het gedeelte tussen de Hogeweg en Rietbroekweg,<br />
zal archeologische begeleiding door BOOR plaatsvinden.<br />
Het rapport van BOOR (nummer I0804642) is op aanvraag bij het waterschap beschikbaar.<br />
Voor het tracé tussen de Garsdijk en de geplande locatie tegenaan Het Spui is nog geen onderzoek<br />
verricht. Zodra er echter meer zicht is op de grondverwerving, zal dit, conform de eerdergenoemde<br />
gedeelten, als eerste in gang worden gezet. In de voorschriften bij het onderhavige<br />
plan zijn bepalingen opgenomen die in acht genomen worden alvorens de werkzaamheden<br />
een aanvang kunnen nemen.<br />
Flora en fauna<br />
Al de te vergraven watergangen en de nieuw te graven watergang worden voorzien van natuurvriendelijk<br />
oevers. Deze oevers variëren van zogenaamde 1:3 tot 1:10 hellingen afgewisseld<br />
met waar mogelijk moerszones. Natuurvriendelijke oevers hebben een positief effect op de<br />
waterkwaliteit. Daarnaast hebben zij een positief effect op de ontwikkeling van de flora en de<br />
fauna. Met name de flauwe oevers en moeraszones bieden voldoende ontwikkelkansen voor de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 103<br />
aanwezige vegetatie. Vanwege het gevaar voor het introduceren van uitheemse soorten zal het<br />
waterschap niet overgaan tot het aanplanten van de oevers. Voor vogels, vissen en kleine<br />
muissoorten zijn de natuurlijke oevers een prima leefgebied waarin voortplanten en foerageren<br />
tot de mogelijkheden behoort.<br />
In de te verbreden watergang naar het nieuwe gemaal dienen een tweetal stuwen te worden<br />
vernieuwd. Uit het Visstandbeheerplan Putten, dat is opgesteld door het waterschap in nauwe<br />
samenwerking met de visvereniging Ons Genoegen, is het verbeteren van de vismigratie genoemd.<br />
Beide stuwen worden dan ook door het waterschap voorzien van zogenaamde vispassages.<br />
Eveneens is in het visstandbeheerplan Putten het "visvriendelijk" maken van het nieuwe<br />
gemaal genoemd. Deze maatregel wordt eveneens genoemd in de Kaderrichtlijn Water.<br />
De gevolgen van het nieuwe gemaal, de nieuwe en te verbreden watergangen voor de flora en<br />
fauna worden tot een minimum beperkt. Gezien zowel de huidige als toekomstige ontwikkelingen<br />
in het gebied, waaronder landbouw, het Krekenplan en landelijk wonen, wordt zoveel als<br />
mogelijk afgestemd op deze plannen, met dien verstande dat voor landelijk wonen geen planologische<br />
ruimte in dit plan wordt geboden.<br />
Milieutechnische randvoorwaarden<br />
De polders Welvliet, Simonshaven en Oud-Schuddebeurs hebben als grootste kenmerk de<br />
slechte bodemgesteldheid. Met name de grondsoort veen is veelal aanwezig in de ondergrond<br />
met als teeltlaag afwisselend kleiig/zanderig materiaal. Dit vereist het nemen van aanzie<strong>nl</strong>ijke<br />
extra maatregelen bij de aa<strong>nl</strong>eg van de natuurvriendelijke oevers. Daarom wordt gekozen voor<br />
het toepassen van extra bescherming in de vorm van oeververdedigingsmatten. Deze zijn<br />
doorgroeibaar en door het waterschap al meermalen met succes toegepast in verschillende<br />
projecten. Ook voor de bodem worden diverse bodemvoorzieningen getroffen ter plaatse van<br />
transportleidingen, stuwen, duikers en het nieuwe gemaal, dit om te voorkomen dat er bodemerosie<br />
kan plaatsvinden.<br />
Aan de waterkwaliteit is in de planvorming aandacht geschonken. Na aa<strong>nl</strong>eg zal de afvoerwatergang<br />
vanaf de Rietbroekweg tot aan het nieuwe gemaal − binnen de Kaderrichtlijn Water −<br />
hoogstwaarschij<strong>nl</strong>ijk worden bestempeld als "waterlichaam". Aan een waterlichaam worden<br />
hoge eisen gesteld ten aanzien van waterkwaliteit. Daarom heeft het waterschap gekozen voor<br />
een inrichting met natuurvriendelijke oevers en moerszones en een waterdiepte van minimaal<br />
1 m.<br />
Keuze bemaling<br />
Het voormalige Waterschap De Brielse Dijkring heeft in 2004 een variantenstudie uitgevoerd<br />
naar de bemalingssituatie van Putten. In de studie zijn een 10-tal varianten uitgewerkt op basis<br />
van een multicriteria-analyse. Op basis van deze studie is gekozen voor de nadere uitwerking<br />
van een drietal varianten.<br />
In 2006 is door het bestuur van het huidige waterschap Hollandse Delta − waarin het Waterschap<br />
De Brielse Dijkring in opgegaan is − besloten dat aanpassing van de huidige gemalen niet<br />
tot de meest duurzame en efficiënte oplossing zou leiden. Met name de vervanging van de<br />
persleidingen van de gemalen, de wateropgave in het gebied, die leidt tot capaciteitsvergroting<br />
en extra waterberging, de fysieke beperkingen om de gemalen ter plaatse aan te passen, de diverse<br />
knelpunten in de te verbreden tracés en het feit dat de primaire waterkering langs Het<br />
Spui is afgekeurd, zouden de uiteindelijke keuze moeten worden bepaald.<br />
In 2007 zijn de mogelijke keuzes aan het bestuur van het waterschap Hollandse Delta voorgelegd<br />
waarbij met name optie 1, om op de huidige locatie van gemaal De Biersum te bouwen, als<br />
niet realistisch werd beschouwd. De ruimte is hier beperkt terwijl er aan de Spuizijde een natuurgebied<br />
is gerealiseerd. Bleef over optie 2, bouwen op de huidige locatie van gemaal De<br />
Volharding, en optie 3, bouwen op een nieuwe locatie tussen de beide bestaande gemalen in.<br />
Ondersteunend aan deze beslissing was een opsomming van de voor- en nadelen van beide<br />
opties.<br />
Vanuit waterbeheer gezien is optie 3, nieuwbouw tussen de bestaande gemalen in, het meest<br />
ideaal. De weg naar het buitenwater, Het Spui, is het kortst waardoor overtollig polderwater<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 104<br />
sneller afgevoerd kan worden. Verder kent deze optie minder bochten, waardoor opstuwing in<br />
de watergangen, en dus mogelijke wateroverlast in de bove<strong>nl</strong>iggende peilgebieden, wordt voorkomen.<br />
Doordat het traject van deze optie korter is, dient er minder landbouwgrond verworven te worden.<br />
In de andere opties gaat er aanzie<strong>nl</strong>ijk meer landbouwareaal verloren.<br />
De beperkingen op de mogelijke bouwlocaties en de knelpunten in het traject zijn redengevend<br />
geweest om te kiezen voor optie 3, te weten de bouw van een nieuw gemaal tussen beide bestaande<br />
gemalen in.<br />
Overleg<br />
De herziening van de bemaling, de wateropgave en de diverse waterprojecten op Putten hebben<br />
ertoe geleid een gebiedsplan op te stellen. Dit heeft met name voordelen op het gebied van<br />
afstemming en communicatie. Het streven van het waterschap is om ieder kwartaal een<br />
nieuwsbrief uit te brengen waarin de laatste stand van zaken aan de orde wordt gesteld.<br />
In de eerste planvorming van het project Waterbeheer Putten is er door het waterschap toelichting<br />
gegeven aan de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), aan Staatsbosbeheer, de gemeenten<br />
en aan de Stichting Natuur en Landschap Voorne Putten.<br />
Aansluitend hierop is er begin 2007 een informatieavond gehouden waarvoor alle organisaties<br />
en polderbewoners waren uitgenodigd. Hierbij was ruimschoots tijd ingepland voor het stellen<br />
en beantwoorden van vragen.<br />
Planning<br />
Het waterschap is na de locatiekeuze gestart met het doorrekenen van de gevolgen van de locatiekeuze<br />
op het huidige watersysteem. Vervolgens zijn op basis van de berekeningen de onderhandelingen<br />
gestart met de aa<strong>nl</strong>iggende agrariërs langs de te verbreden tracés. Het eerste<br />
deel van de noodzakelijke verbreding, het gedeelte tussen de Garsdijk en Hogeweg, komt medio<br />
2008 in uitvoering, hetgeen mogelijk is binnen het nog vigerende bestemmingsplan.<br />
In 2009 volgt het aansluitende gedeelte tussen de Hogeweg en de Rietbroekweg, aansluitend<br />
op de Vierambachtenboezem. Het laatste deel, vanaf de Garsdijk tot aan het nieuwe gemaal<br />
aan Het Spui, is gekoppeld aan de verwerving van de gronden voor het nieuwe gemaal.<br />
Op het moment van de bestuurskeuze is eveneens een aanvang gemaakt met een programma<br />
van eisen voor een nieuw gemaal. Deze eisen zijn verwerkt in een schetsontwerp dat wordt uitgewerkt<br />
in een technisch voorontwerp dat in het voorjaar van 2009 gereed moet zijn.<br />
Aangezien het waterschap de financiën voor het volledige project al beschikbaar heeft gesteld,<br />
is het voor het Waterschap mogelijk eventuele werken binnen enkele maanden aan te vangen.<br />
Wateradvies<br />
Met diverse berekeningen is een onderbouwing gegeven waar de knelpunten in de waterhuishouding<br />
aanwezig waren. Vooraf was al bekend dat er een wateropgave van 12 ha aanwezig<br />
was op Putten. Daarnaast is op basis van de locatie en de capaciteit van het nieuwe gemaal het<br />
watersysteem nogmaals doorgerekend waarbij alle knelpunten in beeld zijn gebracht. In deelplannen<br />
worden deze knelpunten nu uitgewerkt en in uitvoering gebracht.<br />
Met name de i<strong>nl</strong>aten op Putten zijn verouderd. Deze worden vervangen en geautomatiseerd<br />
waardoor deze in tijden van wateroverlast kunnen worden afgesloten en bij een watertekort<br />
meer water kunnen aanvoeren.<br />
Voor wat betreft de gemalen op Putten worden de Leeuw van Putten en De Vooruitgang gehandhaafd<br />
naast het nieuw te bouwen gemaal. De Leeuw van Putten zorgt hierbij voor de doorspoeling<br />
van de Vierambachtenboezem waardoor de waterkwaliteit gewaarborgd blijft.<br />
De Vooruitgang wordt volledig gerenoveerd en zodanig aangepast dat ook de wijk Schenkel<br />
kan worden bemalen. In de huidige situatie kan alleen Maaswijk worden bemalen.<br />
De Biersum en De Volharding, beiden gesitueerd aan Het Spui, worden dan op termijn afgebroken.<br />
De capaciteit van het nieuwe gemaal is groot genoeg om heel Putten te bemalen. Samen met<br />
De Leeuw van Putten en De Vooruitgang krijgt Putten, en met name het stedelijk gebied van<br />
<strong>Spijkenisse</strong>, dus een overcapaciteit aan bemaling.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 105<br />
Ook een groot aantal stuwen op Putten worden herzien. Circa 17 stuks worden er vernieuwd en<br />
geautomatiseerd waardoor een gebiedsregeling tot de mogelijkheden behoort. Hierbij is ook<br />
gekeken naar de mogelijkheid het water via diverse watergangen af te voeren zodat het systeem<br />
ingeval van calamiteit bedrijfszekerder wordt. Naast de stuwen worden ook de duikers<br />
waar nodig verruimd.<br />
Als laatste worden de watergangen waar nodig verruimd. Hierbij worden zoveel mogelijk natuurvriendelijke<br />
oevers aangelegd teneinde het systeem robuuster en dus duurzamer te maken.<br />
Met het uitvoeren van bovenstaande maatregelen, de capaciteitsvergroting van de bemaling,<br />
het automatiseren van stuwen en i<strong>nl</strong>aten en het verruimen van watergangen zet het waterschap<br />
alle beschikbare middelen in om te voorzien in de wateropgave waarbij wordt ingespeeld op de<br />
naderende klimaatverandering.<br />
13.9. Overige onderwerpen<br />
Kleinschalige windenergie<br />
De vraag naar kleinschalige windmolens wordt de laatste tijd groter. Het betreft windturbines<br />
van betrekkelijk geringe afmetingen (± 2,5 m) die op bestaande gebouwen of kleine masten (tot<br />
± 10 m) worden geplaatst. Dergelijke windmolens kunnen in zone AO en ALN via vrijstelling<br />
mogelijk worden gemaakt.<br />
Seksinrichtingen<br />
Het beleid van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong> is erop gericht het aantal seksinrichtingen binnen de<br />
gemeente te beperken tot 1. Vestiging van dit bedrijf in het landelijk gebied is in <strong>Spijkenisse</strong> niet<br />
toegestaan.<br />
Leidingen<br />
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of andere kwetsbare objecten rechtstreeks<br />
dan wel via vrijstelling of wijziging mogelijk gemaakt. Daarom hoeft er geen rekening<br />
gehouden te worden met de toetsingsafstand en bebouwingsafstand/veiligheidsafstand die gelden<br />
voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zie tabel 10.1 in paragraaf<br />
10.2).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Nadere uitwerking 106<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
14. Juridische planbeschrijving<br />
14.1. I<strong>nl</strong>eiding<br />
De aanpak die tot een gebiedsvisie heeft geleid, vraagt om een planopzet waarbij de ontwikkelingsdimensie<br />
van het beleid goed tot uitdrukking komt en van toepasselijke regelgeving wordt<br />
voorzien. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de reikwijdte van het bestemmingsplaninstrumentarium<br />
("wat kan en moet geregeld worden"). Verder dienen relaties te worden<br />
gelegd met uitvoering, toepassing en handhaving van beleid en met afstemming op ander<br />
relevant instrumentarium om de gebiedsdoelstellingen te realiseren. Denk hierbij onder andere<br />
aan voorkoming of beperking van peilverlaging, verbetering van waterkwaliteit en toepassing<br />
van milieuwetgeving.<br />
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze aan deze aanpak gevolg is gegeven.<br />
14.2. Aanpak in twee lagen<br />
Laag 1. Bestemmingen op perceelsniveau (perceelsbestemmingen)<br />
Op de afzonderlijke kaartbladen (schaal 1:5.000) zijn bestemmingen toegekend aan de diverse<br />
aanwezige functies, overeenkomstig het huidige gebruik, zoals grondgebonden agrarische bedrijven,<br />
niet-agrarische bedrijven, woningen, natuurgebieden, water en wegen. De bestemmingen<br />
op perceelsniveau zijn voorzien van een "basispakket" aan bouwvoorschriften, waarbij op<br />
de plankaart bouwvlakken zijn aangegeven.<br />
Laag 2. Bestemmingen op gebiedsniveau (gebiedsbestemmingen)<br />
Op de gebiedsbestemmingenkaart (schaal 1:10.000) zijn bestemmingen toegekend aan gebieden.<br />
Dit op basis van de zonering ingevolge paragraaf 12.2 en figuur 12.1 Het betreft hier de<br />
bestemmingen:<br />
- agrarisch gebied met waardevolle openheid (zone AO);<br />
- agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (zone ALN);<br />
- gebied met natuurwaarden (zone N).<br />
In hoofdstuk III van de voorschriften wordt van deze bestemmingen op gebiedsniveau de gewenste<br />
ontwikkelingsrichting tot uitdrukking gebracht inzake agrarische productierichtingen,<br />
natuurontwikkeling, recreatie en neven- en vervolgfuncties op bouwvlakken.<br />
In de doeleindenomschrijving van de bestemming en op gebiedsniveau wordt aangegeven<br />
welke functies bij wijze van medebestemming zijn toegestaan. Binnen het op de plankaart aangegeven<br />
bouwvlak mag zowel ten behoeve van de bestemming op perceelsniveau als ten behoeve<br />
van de medebestemming worden gebouwd. Voor het bouwen gelden zowel de bouwvoorschriften<br />
behorende bij de bestemming op perceelsniveau als de bouwvoorschriften behorende<br />
bij de bestemming welke als medebestemming toelaatbaar is. De aanduidingen op de<br />
plankaart blijven gelden als randvoorwaarden voor het bouwen (bijvoorbeeld omvang bouwvlak<br />
en goot- en bouwhoogten).<br />
Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische<br />
functies, hetzij in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties), hetzij om<br />
gebruiksmogelijkheden van niet-agrarische functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen<br />
(vervolgfuncties). Per zone wordt aangegeven welke functies onder welke voorwaarden toelaatbaar<br />
zijn.<br />
Uit het per zone opgestelde overzicht van passende functies mag niet worden afgeleid dat voor<br />
iedere nieuwe functie in de niet-agrarische sfeer ook nieuwe bebouwing mag worden opgericht.<br />
Uitgangspunt is dat daarbij gebruik wordt gemaakt van aanwezige bebouwing. Zo zullen ingeval<br />
van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de bouwmogelijkheden "bevroren" worden op<br />
het moment dat de "oude" functie een einde neemt. Voor de nieuwe functies kunnen dan geen<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
107<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 108<br />
extra gebouwen worden opgericht. Van dit algemene principe kan wel worden afgeweken indien<br />
(een deel van) de bestaande bebouwing (overbodige agrarische en niet-bedrijfsgebouwen)<br />
wordt gesaneerd.<br />
14.3. Artikelsgewijze toelichting planvoorschriften<br />
Hoofdstuk I Begripsbepalingen<br />
Artikel 1 Definities<br />
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd voor<br />
zover deze begrippen van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis<br />
hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de<br />
in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.<br />
Hoofdstuk II Bestemmingen op perceelsniveau<br />
Artikelen 2 tot en met 14 diverse bestemmingen op basis van het huidige gebruik<br />
In deze artikelen zijn de gronden bestemd overeenkomstig het huidige gebruik (daaronder begrepen<br />
voorgenomen gebruik waarvoor concrete, te honoreren plannen bestaan). De functies<br />
zijn waar nodig nader gespecificeerd door middel van subbestemmingen. Ter toelichting op diverse<br />
bestemmingsartikelen op perceelsniveau wordt voorts het volgende opgemerkt.<br />
Artikel 2 Agrarische doeleinden (A)<br />
In de zone AO is het beleid gericht op de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. De<br />
agrarische gronden zijn in deze zone bestemd als Ava: grondgebonden veehouderij, akkerbouw<br />
en opengrondstuinbouw. De agrarische gronden in de zone ALN daarentegen zijn bestemd als<br />
Av: grondgebonden veehouderij. Het beleid in deze zone is gericht op de ontwikkeling van de<br />
grondgebonden veehouderij.<br />
De bebouwing van de agrarische bedrijven is opgenomen in bouwvlakken. De gebouwen<br />
− waaronder kassen − en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals sleufsilo's, mestsilo's,<br />
kuilvoerplaten, alsmede de erfverharding dienen in principe binnen de bouwvlakken te worden<br />
gerealiseerd. Mestbassins en mestzakken zijn buiten het bouwvlak, maar binnen een zone van<br />
75 m vanaf de grens van het bouwvlak toegestaan. Aangezien het bouwvlak in zijn geheel mag<br />
worden bebouwd zijn er op de plankaart geen maximale oppervlaktematen voor bedrijfsgebouwen<br />
binnen de bouwvlakken opgenomen.<br />
Vrijwel bij alle agrarische bedrijven is een bedrijfswoning aanwezig. Bouwvlakken waarop een<br />
bedrijfswoning niet toelaatbaar wordt geacht, zijn voorzien van de nadere aanwijzing (zw).<br />
Overschrijden bouwvlakken en vergroten bouwvlakken<br />
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van bouwvlakken. Het<br />
bouwvlak mag tot maximaal 1,5 ha worden vergroot, dan wel met de oppervlakte die minimaal<br />
benodigd is in verband met milieuwetgeving dan wel uit een oogpunt van dierenwelzijn of<br />
voedselveiligheid. De begrenzingen van bouwvlakken kunnen, met toepassing van een<br />
vrijstellingsbevoegdheid, eenmalig met een oppervlak van maximaal 500 m² worden<br />
overschreden. De vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheid mogen alleen worden toegepast als<br />
vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering (bijvoorbeeld om aan de<br />
milieuvoorschriften te kunnen voldoen of om kleinschalig kamperen als neventak mogelijk te<br />
maken). Voorwaarde is dat aanwezige landschaps- of natuurwaarden niet onevenredig worden<br />
geschaad.<br />
Artikel 3 Woondoeleinden (W)<br />
Alle burgerwoningen zijn in het plan conform de bestaande toestand voor Woondoeleinden bestemd.<br />
Het zijn in totaal 10 woningen die als details met een schaal van 1:1.000 zijn weergegeven.<br />
Verbouwingen en herbouw is mogelijk binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak.<br />
De inhoudsmaat van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)<br />
mag worden uitgebreid tot een maximum van 650 m³ voor zover het woningen betreft<br />
die in kwetsbaar gebied zijn gelegen. De inhoudsregeling is niet van toepassing op ondergronds<br />
te realiseren ruimten.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 109<br />
Binnen de bestemmingen Woondoeleinden is het uitoefenen van een beroep aan huis binnen<br />
bepaalde randvoorwaarden direct toegestaan. Datzelfde geldt voor kleinschalige bedrijfsmatige<br />
activiteiten.<br />
Artikel 4 Bedrijfsdoeleinden (B)<br />
Het in het plangebied voorkomende niet-agrarische bedrijf is bestemd voor Bedrijfsdoeleinden<br />
(B). In algemene zin zijn, vanwege de nabijheid van burgerwoningen, bedrijven in categorie 1<br />
en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar. Er is gebruikgemaakt van een<br />
zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). Op de kaart is een maat van<br />
maximaal 600 m² aangegeven. Tot deze oppervlakte mag de bestaande bebouwing worden uitgebreid.<br />
Artikel 5 Natuurgebied (N)<br />
De bestemming Natuurdoeleinden is op perceelsniveau gegeven aan natuurgebieden die in het<br />
bezit zijn bij een natuurbeherende organisatie en enkele bosgebieden die ook specifieke natuurwaarden<br />
herbergen.<br />
Artikel 6 Verkeersdoeleinden (V)<br />
In het plan opgenomen is voor de openbare wegen de bestemming Verkeersdoeleinden (V) opgenomen.<br />
Binnen de bestemming Verkeersdoeleinden (V) zijn wegen en bijbehorende voorzieningen<br />
toegestaan.<br />
Artikel 7 Water (WA)<br />
Deze bestemming is gegeven aan de vaarwegen en hoofdwatergangen. Andere in het plangebied<br />
aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd. De bestemming "water" is ook toegekend<br />
aan de te graven watergang ten behoeve van het te bouwen gemaal. De verbreding van enkele<br />
waterlopen is eveneens op de plankaart terug te vinden. Gronden die nodig zijn voor de nieuw<br />
te graven watergang en voor het verbreden van bestaande waterlopen, zullen door het waterschap<br />
Hollandse Delta worden verworven. Deze gronden moeten worden aangekocht van de<br />
desbetreffende particuliere eigenaren omdat deze niet in staat zijn waterstaatkundige belangen<br />
te behartigen. Het onderhoud van deze waterlopen ligt ook bij het waterschap.<br />
Artikel 8 Gemaal (G)<br />
In verband met het project van het waterschap Hollandse Delta om uitvoering te geven aan het<br />
plan tot verbetering van het waterbeheer op het eiland Putten is op de plankaart de plek voor<br />
het nieuw te bouwen gemaal aangegeven. Aangezien het ontwerp aan het gebouw nog niet bekend<br />
is, moest worden volstaan met het aangeven van een bebouwingspercentage (20%) ten<br />
opzichte van het perceel dat het waterschap gaat verwerven (0,5 ha). De hoogte van de gebouwen<br />
is bepaald op maximaal 12 m. Er zal een gemaalgebouw worden opgericht alsmede<br />
een opslagloods. Verder zijn er de nodige installaties en wordt een zogenaamde vistrap aangelegd.<br />
Artikel 9 Dijken met landschappelijke en natuurwaarden.<br />
In het plangebied zijn dijken aanwezig waarover de polderwegen zijn aangelegd. Deze dijken<br />
zijn vaak fraai begroeid. Het zijn verder de overblijfselen van in voorgaande eeuwen verrichte<br />
landaanwinning en indijkingen. Als zodanig zijn deze dijken zowel in landschappelijk als in cultuurhistorisch<br />
opzicht van veel belang.<br />
Artikelen 10 en 11 Primair waterkeringsdoeleinden/Primair waterstaatsdoeleinden<br />
De waterkeringen langs het Haringvliet, het Spui, de Oude Maas en het Voedingskanaal Brielse<br />
Meer zijn primaire waterkeringen die het achterliggende gebied beschermen tegen overstroming<br />
door het rivierwater. Deze keringen zijn bestemd tot Primair waterkeringsdoeleinden. Belangrijke<br />
hoofdwatergangen in het plangebied hebben de bestemming Primair waterstaatsdoeleinden<br />
toegekend gekregen.<br />
Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend<br />
toegestaan als hiervoor vrijstelling is verleend door burgemeester en wethouders. Burgemeester<br />
en wethouders zijn verplicht advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering respectievelijk<br />
vaarweg of watergang, voordat ze beslissen over het verzoek om vrijstelling. Er<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 110<br />
dient tevens ontheffing van de Keur te worden gevraagd. In verband met de voorgenomen dijkverzwaring<br />
van de dijken langs Het Spui is de zone van deze primaire bestemming aangepast<br />
aan de uit te voeren werkzaamheden. Daarvoor worden afzonderlijke plannen opgesteld door<br />
het waterschap. Deze plannen hebben een eigen procedure voor totstandkoming.<br />
Artikel 12 Leidingen<br />
De planologisch relevante leidingen en de leidingenstrook zijn als zodanig bestemd. Bouwen<br />
ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na vrijstelling toegestaan. Alvorens<br />
burgemeester en wethouders over een verzoek om vrijstelling beslissen, winnen zij schriftelijk<br />
advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder(s). Ter bescherming van aanwezige leidingen<br />
zijn aa<strong>nl</strong>egvoorschriften opgenomen.<br />
Artikel 13 Archeologisch waardevol gebied<br />
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, is in dit artikel bepaald dat op<br />
deze locaties een vrijstelling voor bouwen voor daarmee samenvallende bestemmingen slechts<br />
mag worden verleend voor zover uit onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden<br />
geschaad. Daarnaast geldt er een aa<strong>nl</strong>egvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken<br />
of werkzaamheden. Voor de terreinen met een middelmatige archeologische waarde geldt<br />
een minder zware regeling, met name voor wat betreft de diepte van grondwerkzaamheden.<br />
Artikel 14 Molenbiotoop<br />
Teneinde vrije windvang voor de aanwezige molens te kunnen garanderen, gelden beperkingen<br />
voor de hoogte van de bebouwing in een cirkel van 400 m rondom de molen. Voor het voorliggende<br />
plangebied is de molenbiotoop van de molen in Nieuw-Beijerland opgenomen.<br />
Hoofdstuk III Bestemmingen op gebiedsniveau<br />
Artikelen 15, 16 en 17<br />
Dit betreft de bestemmingen:<br />
- agrarisch gebied met waardevolle openheid (zone AO);<br />
- agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (zone ALN);<br />
- gebied met natuurwaarden (zone N).<br />
De invulling van de gebiedsbestemmingen wordt hieronder nader geconcretiseerd.<br />
Tabellen<br />
De bestemmingen op gebiedsniveau leiden – binnen het kader van de hoofddoelstelling die in<br />
de bestemmingsomschrijving tot uitdrukking is gebracht – tot diverse ontwikkelingsmogelijkheden.<br />
In deze artikelen worden de toegestane functies evenals de voorwaarden waaronder zij<br />
toelaatbaar en passend zijn, bepaald. Een en ander is in de bij deze artikelen behorende tabellen<br />
1 t/m 3 tot uitdrukking gebracht.<br />
Aanwezige functies (huidig gebruik) die niet-passend/toelaatbaar worden geacht, zijn uitsluitend<br />
toegestaan waar ingevolge de plankaart en hoofdstuk II van de voorschriften een dienovereenkomstige<br />
bestemming is aangegeven. Voor deze aanwezige functies leidt dit tot consolidatie.<br />
Dit wil zeggen dat de desbetreffende functie alleen toelaatbaar is op de plaats waar deze zich<br />
thans bevindt, met slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden.<br />
In veel gevallen zal het echter om nieuwe functies gaan. Met "nieuwe functies" worden functies<br />
bedoeld die afwijken van de desbetreffende (sub)bestemming ingevolge hoofdstuk II. Nieuwe<br />
functies zijn alleen toelaatbaar als ze in de tabellen 1 tot en met 3 als zodanig worden aangeduid<br />
(), of als een verwijzing naar de tabellen 4.1 en 4.2 daarop duidt.<br />
Ontwikkeling natuurwaarden<br />
Kleinschalige natuurontwikkeling is mogelijk voor zover het natuurontwikkeling in de vorm van<br />
riet- en schraallanden, moerasjes, poelen, plas-draszones en de realisatie van natuurvriendelijke<br />
oevers betreft. Kleinschalige natuurontwikkeling is gedefinieerd in de begripsbepalingen.<br />
Voor de realisatie van ecologische verbindingszones zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen,<br />
omdat het hier zal gaan om een geheel andere inrichting van een (deel van een) perceel over<br />
een grotere oppervlakte dan ingeval van kleinschalige natuurontwikkeling.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 111<br />
Grootschalige natuurontwikkeling wordt tevens door een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.<br />
Voorwaarde voor planwijziging is dat de betrokken gronden als reservaat- of natuurontwikkelingsgebied<br />
in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel,<br />
indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, de afspraken met<br />
betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot een bepaald natuurdoeltype<br />
te komen, in een notariële akte zijn vastgelegd.<br />
Recreatie<br />
De aa<strong>nl</strong>eg van verharde fiets- en wandelpaden en ruiterpaden is aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig in de<br />
zone ALN en N en is in de zone AO rechtstreeks toelaatbaar (uitgezonderd in natuurgebieden).<br />
Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld picknickplaatsen en<br />
informatieborden buiten bouwvlakken zijn in de zones AO, ALN en N bij wijze van medebestemming<br />
toelaatbaar.<br />
Artikelen 18 en 19 Neven- en vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken<br />
In deze artikelen is in de tabellen 4.1 en 4.2 in samenhang met de tabellen 1 tot en met 3 aangegeven<br />
welke nieuwe niet-agrarische functies op bouwvlakken toelaatbaar zijn en welke voorschriften<br />
daarbij gelden. Onderscheid wordt gemaakt in nevenfuncties en vervolgfuncties (respectievelijk<br />
tabel 4.1 en 4.2).<br />
Indien ter plaatse van agrarische bouwvlakken de agrarische functie een einde heeft genomen,<br />
zijn alternatieve functies (onder andere agrarische loonbedrijven, opslag en stalling van agrarische<br />
en niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, paardenstalling, wonen) toelaatbaar<br />
na toepassing van planwijziging met inachtneming van de daarbij geldende voorschriften.<br />
Ingeval van vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken dient gebruik te worden gemaakt van<br />
de aanwezige bebouwing. Op dit uitgangspunt kan alleen een uitzondering worden gemaakt indien<br />
sprake is van sanering van overbodige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.<br />
In dat geval mag de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% bedragen van de oppervlakte<br />
van de bebouwing die wordt afgebroken tot een maximum van 150 m². Er mogen geen<br />
nieuwe woningen bij komen.<br />
Het plan voorziet niet alleen in niet-agrarische functies in combinatie met agrarische bedrijfsvoering<br />
of in de plaats hiervan. Artikel 19 voorziet ook in de mogelijkheid van vervolgfuncties ter<br />
plaatse van bouwvlakken met een andere dan een agrarische bestemming.<br />
Artikel 20 Aa<strong>nl</strong>egvoorschriften<br />
Om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de daaraan gegeven bestemming<br />
en om een reeds gerealiseerde bestemming te beschermen, kunnen bepaalde werken, geen<br />
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden aan een vergunning worden gebonden (aa<strong>nl</strong>egvergunning).<br />
Aa<strong>nl</strong>egvoorschriften zijn zinvol voor activiteiten, waarbij niet bij voorbaat vaststaat of zij<br />
wel of niet in strijd met de bestemming zijn. De aa<strong>nl</strong>egvoorschriften maken het dan mogelijk om<br />
de voorgenomen ingreep van geval tot geval te beoordelen. Maar aa<strong>nl</strong>egvoorschriften zijn alleen<br />
effectief wanneer zij op draagvlak steunen en − ook daardoor − handhaafbaar zijn. Het opnemen<br />
van aa<strong>nl</strong>egvoorschriften dient derhalve selectief te gebeuren, aangezien in de praktijk is<br />
gebleken dat een veelheid aan aa<strong>nl</strong>egvoorschriften voor alle mogelijke activiteiten de handhaafbaarheid<br />
(en dus ook de geloofwaardigheid van beleid) niet ten goede komt.<br />
Verder dient alleen een aa<strong>nl</strong>egvergunning te worden voorgeschreven voor ingrepen die voorwaardelijk<br />
toelaatbaar zijn te stellen. Indien voor bepaalde werken of werkzaamheden een absoluut<br />
verbod is opgenomen, wordt het overtreden daarvan geacht een ingreep te zijn die onder<br />
de gebruiksverboden van het bestemmingsplan vallen.<br />
In dit verband is ook van belang dat het bestemmingsplan één van de instrumenten is die kunnen<br />
worden ingezet ter bevordering van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische<br />
kwaliteiten. Gezien de beschikbaarheid van verschillend instrumentarium is het gewenst het bestemmingsplan<br />
slechts in te zetten waar andere instrumenten niet beschikbaar zijn of − gelet op<br />
de belangen die aan de orde zijn − tekortschieten.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 112<br />
Er is bij de aa<strong>nl</strong>egvoorschriften uitdrukkelijk rekening gehouden met de diverse kwetsbaarheden<br />
en − in relatie daarmee − met de belangen van de landbouw (zie tabel 5).<br />
Hierdoor ontstaat een concreet afwegingskader bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van<br />
de desbetreffende ingreep.<br />
Hoofdstuk IV Algemene bepalingen<br />
Artikel 21 Algemene procedurevoorschriften<br />
Teneinde rechtsbescherming te waarborgen is in het onderhavige artikel bepaald welke procedure<br />
van toepassing is op de voorbereiding van wijzigingsplannen ex artikel 11 WRO. Deze<br />
openbare voorbereidingsprocedure is opgenomen in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.<br />
Artikel 22 Wijze van meten<br />
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen<br />
dienen te worden, gemeten moeten worden. Voor de in het plan opgenomen burgerwoningen<br />
geldt nog dat bij het meten uitsluitend bovengronds aanwezige gedeelten van gebouwen<br />
worden meegerekend . Met andere woorden: kelders worden niet meegeteld. De mogelijkheid<br />
om een kelder aan te brengen, kan gezien worden als een vergroting van de inhoud van een<br />
huis.<br />
Artikel 26 Bestaande afstanden en andere maten<br />
Voor veel gebouwen worden in de voorschriften maximale oppervlaktematen genoemd. Er zijn<br />
echter situaties denkbaar waarin de legaal totstandgekomen bebouwing méér bedraagt dan dat<br />
op grond van de in de voorschriften genoemde maten mogelijk is. In dergelijke situaties is het<br />
uitgangspunt dat bestaande bebouwing gehandhaafd moet kunnen worden en niet geheel of<br />
gedeeltelijk onder het overgangsrecht valt. Door middel van deze regeling is deze bebouwing<br />
positief bestemd. Deze maten mogen dan ook gehandhaafd worden bij herbouw.<br />
Artikel 27 Algemene vrijstellingsbevoegdheden<br />
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre vrijstelling kan worden verleend voor geringe afwijkingen<br />
van de bouwvoorschriften (maatvoering), voor zover al niet elders in de planvoorschriften<br />
in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden.<br />
Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten.<br />
Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden. Overigens<br />
bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden<br />
en waarvoor een algemene vrijstellingsbevoegdheid (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen<br />
zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel<br />
43 van de Woningwet.<br />
Artikel 28 Algemene wijzigingsbevoegdheden<br />
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.<br />
Artikel 29 Anti-dubbeltelbepalingen<br />
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer<br />
wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken<br />
van eigenaars wisselen. Met betrekking tot agrarische bedrijfswoningen bevat artikel 30<br />
een specifieke regeling.<br />
Artikel 30 Gebruik van gronden en bouwwerken<br />
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.<br />
Lid 2 bevat de zogenaamde "toverformule", door middel waarvan vrijstelling van de algemene<br />
gebruiksverboden kan worden verleend.<br />
Hoofdstuk V Overgangs- en slotbepalingen<br />
Artikel 31 Gebruik in strijd met het plan<br />
Dit artikel betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en<br />
bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 113<br />
rechtskracht verkrijgt. Gebruik dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit<br />
rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing<br />
op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is<br />
slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan<br />
oplevert.<br />
Artikel 32 Bouwen in strijd met het plan<br />
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 26. Door gebouwen onder<br />
het overgangsrecht te brengen, is kenbaar gemaakt dat deze bebouwing op termijn dient te<br />
worden gesaneerd. Bebouwing onder het overgangsrecht mag − in tegenstelling tot bebouwing<br />
die valt onder artikel 29 (Bestaande afstanden en andere maten) − niet worden vernieuwd. Alleen<br />
indien het bouwwerk door een calamiteit teniet is gedaan, mag het onder voorwaarden<br />
worden herbouwd.<br />
Bebouwing die onder het overgangsrecht valt, mag bij recht met 15% worden vergroot.<br />
Artikel 33 Strafbepaling<br />
Het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming, alsmede het verrichten<br />
van vergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder vergunning, is strafbaar en kan<br />
worden bestraft met een geldboete van de derde categorie dan wel met een hechtenis van ten<br />
hoogste 6 maanden.<br />
Artikel 34 Titel<br />
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Juridische planbeschrijving 114<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
15. Handhaving<br />
Bij de opstelling van het bestemmingsplan dient voor de situaties die strijdig zijn met de vigerende<br />
bestemmingsplannen, nagegaan te worden welke situaties gehandhaafd moeten worden,<br />
welke zaken onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke positief bestemd<br />
kunnen worden.<br />
Teneinde inzicht te krijgen in de strijdigheden, vindt een inventarisatie van het plangebied<br />
plaats. Bij deze inventarisatie wordt nagegaan of het bestaande gebruik van de gronden en de<br />
bouwwerken in overeenstemming is met de vigerende bestemmingsplannen, te weten:<br />
- bestemmingsplan Landelijk gebied Geervliet, vastgesteld maart 1975, gedeeltelijk goedgekeurd<br />
juni 1981;<br />
- bestemmingsplan Hartel-West, vastgesteld juni 1984, goedgekeurd februari 1985;<br />
- uitbreidingsplan regelende de bestemming in hoofdlijnen voor de gemeente Geervliet,<br />
vastgesteld februari 1943, goedgekeurd november 1943.<br />
Voorts moet worden onderzocht of er gebouwd is zonder of in afwijking van een bouwvergunning.<br />
Vervolgens is voor iedere afzonderlijke situatie bepaald of handhavend wordt opgetreden of dat<br />
strijdigheden voor legalisatie in aanmerking komen. In beginsel worden strijdigheden die al<br />
meer dan 10 jaar aanwezig zijn, waar in het verleden niet tegen is opgetreden en die ook in<br />
strijd zijn met het voorontwerpbestemmingsplan, gedoogd.<br />
In mei 2006 is een onderzoek naar mogelijke strijdigheden op het gebied van bouwen en gebruik<br />
afgerond. Bij het onderzoek is als volgt te werk gegaan:<br />
- onderzoek aan de hand van luchtfoto's en topografische kaarten;<br />
- onderzoek ter plaatse, waarbij is onderzocht welke bouwwerken aanwezig zijn. De bouwwerken<br />
zijn vervolgens op foto vastgelegd;<br />
- archiefonderzoek naar verleende bouwvergunningen.<br />
Conclusies<br />
Bij de inventarisatie is geen strijdig gebruik van gronden of bouwwerken aangetroffen in relatie<br />
tot de hiervoor genoemde bestemmingsplannen.<br />
Evenmin zijn bijzondere illegale bouwwerken aangetroffen. Behalve reeds in gang gezette<br />
handhavingszaken zijn geen bouwwerken aangetroffen waarop een handhavingstraject moet<br />
worden gestart.<br />
Door de uitvoering van dit onderzoek is een goed en actueel beeld van de situatie in het plangebied<br />
aanwezig.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
115<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Handhaving<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
16. Uitvoerbaarheid<br />
16.1. Economische uitvoerbaarheid<br />
Het voorliggende bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader om sturing te kunnen<br />
geven aan economische, maatschappelijke en andere ontwikkelingen die ruimtelijke gevolgen<br />
met zich mee kunnen brengen. Het plan zelf voorziet niet in de uitvoering van werken of werkzaamheden<br />
van de zijde van de gemeente. De economische uitvoerbaarheid is daarom niet in<br />
het geding.<br />
16.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid<br />
16.2.1. Inspraak<br />
De voorliggende nota bevat het verslag van de inspraakprocedure die is gehouden over het<br />
voorontwerpbestemmingsplan <strong>Buitengebied</strong> van de gemeente <strong>Spijkenisse</strong>. Dit voorontwerpbestemmingsplan<br />
heeft van 18 november 2005 tot en met 30 december 2005 in het gemeentehuis<br />
ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor inwoners van <strong>Spijkenisse</strong> en andere<br />
belanghebbenden mogelijk om mondeling of schriftelijk een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan<br />
te geven. Voorts zijn er op 22 en 29 november 2005 i<strong>nl</strong>oopavonden gehouden in<br />
Bernisse. Op deze bijeenkomsten was het mogelijk individueel een toelichting te krijgen over<br />
het voorontwerpbestemmingsplan. De i<strong>nl</strong>oopavonden zijn door 200 à 250 personen bezocht.<br />
De ontvangen reacties zijn hierna samengevat en van commentaar voorzien.<br />
Individuele beantwoording<br />
L. Saarloos, Westdijk 15, 3209 LA Hekelingen<br />
Samenvatting<br />
Bezwaar tegen archeologisch beschermde grond als eigenaar van het perceel bouwland aan de<br />
Westdijk-Hekelingseweg nummer N 3596, omdat inspreker dan een vergunning aan zou moeten<br />
vragen indien zijn land gedraineerd zou moeten worden. De kosten zouden dan ook nog<br />
voor zijn rekening zijn.<br />
Commentaar<br />
In 1992 is het Verdrag van Valetta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming<br />
en het behoud van archeologische waarden. In 1998 heeft het Nederlandse parlement<br />
een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat dit Verdrag (ook bekend als het Verdrag<br />
van Malta) in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Als uitvloeisel van dit verdrag<br />
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen<br />
zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.<br />
Om inzicht te hebben in mogelijke archeologische waarden die in de afweging van ruimtelijke<br />
plannen moeten worden betrokken, is door de provincie Zuid-Holland de Cultuurhistorische<br />
Hoofdstructuur Zuid-Holland opgesteld. Op de deelkaarten regio Voorne-Putten is een betrekkelijk<br />
groot deel van het plangebied aangegeven als gebied met een redelijke tot grote kans op<br />
archeologische sporen. In enkele kleinere gebieden is er een zeer grote kans op archeologische<br />
sporen, terwijl er ook enkele terreinen in het plan liggen met een zeer hoge of hoge archeologische<br />
waarde.<br />
Bij gebieden met een redelijke tot hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of terreinen<br />
met hoge of zeer hoge archeologische waarde is er een risico dat archeologische waarden<br />
door het uitvoeren van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische belangen mee te<br />
kunnen wegen zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. Voor het<br />
uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een aa<strong>nl</strong>egvergunning nodig en in het voorontwerpbestemmingsplan<br />
zoals dat in het kader van de inspraakprocedure ter visie heeft gelegen,<br />
is aangegeven dat grotere bouwwerken (groter dan 10 m²) alleen kunnen worden gebouwd<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
117<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 118<br />
wanneer hiervoor vrijstelling is verleend. Uitzonderingen hierop zijn het vervangen van bestaande<br />
bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden nodig zijn. Zowel de<br />
aa<strong>nl</strong>egvergunning als de regeling voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische<br />
waarden veilig te stellen door onderzoek op de betreffende locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten<br />
kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd<br />
dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan de aa<strong>nl</strong>eg-<br />
of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan, maar<br />
ook de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. De gedragslijn, dat bij terreinen<br />
met een middelhoge tot hoge trefkans of hoge tot zeer hoge archeologische waarde dit<br />
ook in het ruimtelijke beleid tot uitdrukking moet worden gebracht, is meerdere malen bevestigd<br />
in de jurisprudentie (zie hiervoor bijvoorbeeld Abr nr. 200307067/1 d.d. 21 april 2004).<br />
Het gemeentebestuur kan zich echter voorstellen dat de regeling in het voorontwerpbestemmingsplan,<br />
waarbij grondbewerking die dieper gaat dan 30 cm al aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig is,<br />
problemen zou kunnen oproepen bij agrarische werkzaamheden. Na afweging van het agrarisch<br />
en het archeologisch belang wordt een differentiatie in de regeling aangebracht. Werkzaamheden<br />
in de gebieden die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zijn<br />
aangegeven met een hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of voor terreinen met<br />
hoge of zeer hoge archeologische waarde blijven aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig voor zover grondbewerking<br />
dieper gaat dan 30 cm of terreinen met meer dan 30 cm worden opgehoogd. Voor terreinen<br />
met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen wordt deze maat gewijzigd in<br />
60 cm.<br />
Voorts wordt de regeling zodanig aangepast, dat bouwwerken met een oppervlakte van 50 m²<br />
kunnen worden gebouwd zonder dat hiervoor een vrijstelling moet worden verleend en archeologisch<br />
onderzoek nodig is.<br />
De kosten van het archeologisch onderzoek komen voor rekening van degene die de werkzaamheden<br />
of bouwactiviteiten wil uitvoeren. Zonder activiteiten van betrokkene is er geen enkel<br />
risico op schade voor mogelijke archeologische waarden. De kosten voor het uitvoeren van<br />
het onderzoek moeten dan ook worden toegerekend aan de activiteit die mogelijk schade aan<br />
het bodemarchief kan veroorzaken. Zoals hiervoor is aangegeven is op grond van een nadere<br />
afweging van de verschillende belangen de regeling enigszins aangepast. Hiervoor is voor een<br />
aantal activiteiten in het kader van de agrarische bedrijfsvoering niet langer een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
nodig en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aa<strong>nl</strong>eiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
A. van der Spek, Hogeweg 3, 3212 LG Simonshaven<br />
Samenvatting<br />
Bezwaar tegen archeologische claim op insprekers grond zodat hij voor iedere handeling zoals<br />
ploegen, woelen of andere werkzaamheden eerst een onderzoek moet laten doen. Dit komt dan<br />
weer neer op extra kosten en tijdverspilling.<br />
Commentaar<br />
In 1992 is het Verdrag van Valetta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming<br />
en het behoud van archeologische waarden. In 1998 heeft het Nederlandse parlement<br />
een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat dit Verdrag (ook bekend als het Verdrag<br />
van Malta) in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Als uitvloeisel van dit verdrag<br />
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen<br />
zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.<br />
Om inzicht te hebben in mogelijke archeologische waarden die in de afweging van ruimtelijke<br />
plannen moeten worden betrokken, is door de provincie Zuid-Holland de Cultuurhistorische<br />
Hoofdstructuur Zuid-Holland opgesteld. Op de deelkaarten regio Voorne-Putten is een betrekkelijk<br />
groot deel van het plangebied aangegeven als gebied met een redelijke tot grote kans op<br />
archeologische sporen. In enkele kleinere gebieden is er een zeer grote kans op archeologische<br />
sporen, terwijl er ook enkele terreinen in het plan liggen met een zeer hoge of hoge archeologische<br />
waarde.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 119<br />
Bij gebieden met een redelijke tot hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of terreinen<br />
met hoge of zeer hoge archeologische waarde is er een risico dat archeologische waarden<br />
door het uitvoeren van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische belangen mee te<br />
kunnen wegen zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. Voor het<br />
uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een aa<strong>nl</strong>egvergunning nodig en in het voorontwerpbestemmingsplan<br />
zoals dat in het kader van de inspraakprocedure ter visie heeft gelegen,<br />
is aangegeven dat grotere bouwwerken (groter dan 10 m²) alleen kunnen worden gebouwd<br />
wanneer hiervoor vrijstelling is verleend. Uitzonderingen hierop zijn het vervangen van bestaande<br />
bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden nodig zijn. Zowel de<br />
aa<strong>nl</strong>egvergunning als de regeling voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische<br />
waarden veilig te stellen door onderzoek op de betreffende locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten<br />
kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd<br />
dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan de aa<strong>nl</strong>eg-<br />
of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan, maar<br />
ook de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. De gedragslijn, dat bij terreinen<br />
met een middelhoge tot hoge trefkans of hoge tot zeer hoge archeologische waarde dit<br />
ook in het ruimtelijke beleid tot uitdrukking moet worden gebracht, is meerdere malen bevestigd<br />
in de jurisprudentie (zie hiervoor bijvoorbeeld Abr nr. 200307067/1 d.d. 21 april 2004).<br />
Het gemeentebestuur kan zich echter voorstellen dat de regeling in het voorontwerpbestemmingsplan,<br />
waarbij grondbewerking die dieper gaat dan 30 cm al aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig is,<br />
problemen zou kunnen oproepen bij agrarische werkzaamheden. Na afweging van het agrarisch<br />
en het archeologisch belang wordt een differentiatie in de regeling aangebracht. Werkzaamheden<br />
in de gebieden die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zijn<br />
aangegeven met een hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of voor terreinen met<br />
hoge of zeer hoge archeologische waarde blijven aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig voor zover grondbewerking<br />
dieper gaat dan 30 cm of terreinen met meer dan 30 cm worden opgehoogd. Voor terreinen<br />
met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen wordt deze maat gewijzigd in<br />
60 cm.<br />
Voorts wordt de regeling zodanig aangepast, dat bouwwerken met een oppervlakte van 50 m²<br />
kunnen worden gebouwd zonder dat hiervoor een vrijstelling moet worden verleend en archeologisch<br />
onderzoek nodig is.<br />
De kosten van het archeologisch onderzoek komen voor rekening van degene die de werkzaamheden<br />
of bouwactiviteiten wil uitvoeren. Zonder activiteiten van betrokkene is er geen enkel<br />
risico op schade voor mogelijke archeologische waarden. De kosten voor het uitvoeren van<br />
het onderzoek moeten dan ook worden toegerekend aan de activiteit die mogelijk schade aan<br />
het bodemarchief kan veroorzaken. Zoals hiervoor is aangegeven is op grond van een nadere<br />
afweging van de verschillende belangen de regeling enigszins aangepast. Hiervoor is voor een<br />
aantal activiteiten in het kader van de agrarische bedrijfsvoering niet langer een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
nodig en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aa<strong>nl</strong>eiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
W.J. van Staalduinen, Konijnendijk 7, 3211 LD Geervliet<br />
Samenvatting<br />
1. Alle percelen van het bedrijf gelegen aan de Konijnendijk en Middelblokweg zijn decennia<br />
lang gedraineerd op een meter diepte en vele plaatsen diepgeploegd voor het dempen van<br />
sloten en greppels. Ook worden percelen nu na de oogst van aardappelen met een<br />
diepwoeler tot 40 cm losgetrokken. Het aanwijzen van al deze gronden als archeologische<br />
vindt plaats onder de 30 cm en is door de al jaren lange methode van werken niet echt<br />
reëel en verzocht wordt daarom dat deze aanwijzing verwijderd wordt in het eindplan.<br />
2. Tevens verzoekt inspreker dat zijn bedrijfskavel vergroot kan worden zodat hij beter<br />
aansluit op die van Bernisse. De huidige aanwijzing als bouwblok is moeilijk bruikbaar<br />
gezien de ligging van de andere bedrijfsgebouwen en de nabijheid van 2 burgerwoningen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 120<br />
Commentaar<br />
Ad 1: in 1992 is het Verdrag van Valetta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de<br />
bescherming en het behoud van archeologische waarden. In 1998 heeft het Nederlandse parlement<br />
een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat dit Verdrag (ook bekend als het Verdrag<br />
van Malta) in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Als uitvloeisel van dit verdrag<br />
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen<br />
zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.<br />
Om inzicht te hebben in mogelijke archeologische waarden die in de afweging van ruimtelijke<br />
plannen moeten worden betrokken, is door de provincie Zuid-Holland de Cultuurhistorische<br />
Hoofdstructuur Zuid-Holland opgesteld. Op de deelkaarten regio Voorne-Putten is een betrekkelijk<br />
groot deel van het plangebied aangegeven als gebied met een redelijke tot grote kans op<br />
archeologische sporen. In enkele kleinere gebieden is er een zeer grote kans op archeologische<br />
sporen, terwijl er ook enkele terreinen in het plan liggen met een zeer hoge of hoge archeologische<br />
waarde.<br />
Bij gebieden met een redelijke tot hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of terreinen<br />
met hoge of zeer hoge archeologische waarde is er een risico dat archeologische waarden<br />
door het uitvoeren van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische belangen mee te<br />
kunnen wegen zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. Voor het<br />
uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een aa<strong>nl</strong>egvergunning nodig en in het voorontwerpbestemmingsplan<br />
zoals dat in het kader van de inspraakprocedure ter visie heeft gelegen,<br />
is aangegeven dat grotere bouwwerken (groter dan 10 m²) alleen kunnen worden gebouwd<br />
wanneer hiervoor vrijstelling is verleend. Uitzonderingen hierop zijn het vervangen van bestaande<br />
bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden nodig zijn. Zowel de<br />
aa<strong>nl</strong>egvergunning als de regeling voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische<br />
waarden veilig te stellen door onderzoek op de betreffende locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten<br />
kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd<br />
dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan de aa<strong>nl</strong>eg-<br />
of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan, maar<br />
ook de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. De gedragslijn, dat bij terreinen<br />
met een middelhoge tot hoge trefkans of hoge tot zeer hoge archeologische waarde dit<br />
ook in het ruimtelijke beleid tot uitdrukking moet worden gebracht, is meerdere malen bevestigd<br />
in de jurisprudentie (zie hiervoor bijvoorbeeld Abr nr. 200307067/1 d.d. 21 april 2004).<br />
Het gemeentebestuur kan zich echter voorstellen dat de regeling in het voorontwerpbestemmingsplan,<br />
waarbij grondbewerking die dieper gaat dan 30 cm al aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig is,<br />
problemen zou kunnen oproepen bij agrarische werkzaamheden. Na afweging van het agrarisch<br />
en het archeologisch belang wordt een differentiatie in de regeling aangebracht. Werkzaamheden<br />
in de gebieden die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zijn<br />
aangegeven met een hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of voor terreinen met<br />
hoge of zeer hoge archeologische waarde blijven aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig voor zover grondbewerking<br />
dieper gaat dan 30 cm of terreinen met meer dan 30 cm worden opgehoogd. Voor terreinen<br />
met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen wordt deze maat gewijzigd in<br />
60 cm.<br />
Voorts wordt de regeling zodanig aangepast, dat bouwwerken met een oppervlakte van 50 m²<br />
kunnen worden gebouwd zonder dat hiervoor een vrijstelling moet worden verleend en archeologisch<br />
onderzoek nodig is.<br />
De kosten van het archeologisch onderzoek komen voor rekening van degene die de werkzaamheden<br />
of bouwactiviteiten wil uitvoeren. Zonder activiteiten van betrokkene is er geen enkel<br />
risico op schade voor mogelijke archeologische waarden. De kosten voor het uitvoeren van<br />
het onderzoek moeten dan ook worden toegerekend aan de activiteit die mogelijk schade aan<br />
het bodemarchief kan veroorzaken. Zoals hiervoor is aangegeven is op grond van een nadere<br />
afweging van de verschillende belangen de regeling enigszins aangepast. Hiervoor is voor een<br />
aantal activiteiten in het kader van de agrarische bedrijfsvoering niet langer een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
nodig en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.<br />
Ad 2: het bouwvlak wordt niet overeenkomstig het verzoek aangepast, omdat de oppervlakte<br />
van het bouwvlak is afgestemd op de omvang van het agrarisch bedrijf. Ingevolge het<br />
provinciale ruimtelijke beleid dienen agrarische bouwvlakken beperkt van omvang te zijn. Dit wil<br />
zeggen dat ze niet groter mogen zijn dan noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 121<br />
Aangezien het bedrijf op grondgebied van de gemeente Bernisse reeds beschikt over een individueel<br />
bepaald bouwvlak (dat naar aa<strong>nl</strong>eiding van de inspraak ook al is vergroot) kan er geen<br />
sprake zijn van een verdere vergroting van het bouwvlak op grondgebied van de gemeente<br />
<strong>Spijkenisse</strong>. Wel wordt overwogen om de gevraagde uitbreiding toe te kennen en in plaats<br />
daarvan het in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwvlak te schrappen. Overigens<br />
wordt gewezen op de vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheid in het plan ten behoeve van<br />
de vergroting van agrarische bouwvlakken.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aa<strong>nl</strong>eiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan voor wat betreft<br />
de archeologische aspecten.<br />
MTS Fonkert - Hoftijzer, Konijnendijk 13, 3208 LH Geervliet<br />
Samenvatting<br />
Bezwaar tegen het toewijzen van de bestemming "archeologisch waardevol gebied", betreffende<br />
het gebied omringd door de Groene Kruisweg-Polderweg-Konijnendijk + het gebied tussen<br />
Konijnendijk en Vierambachtenboezem.<br />
Commentaar<br />
In 1992 is het Verdrag van Valetta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming<br />
en het behoud van archeologische waarden. In 1998 heeft het Nederlandse parlement<br />
een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat dit Verdrag (ook bekend als het Verdrag<br />
van Malta) in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Als uitvloeisel van dit verdrag<br />
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen<br />
zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.<br />
Om inzicht te hebben in mogelijke archeologische waarden die in de afweging van ruimtelijke<br />
plannen moeten worden betrokken, is door de provincie Zuid-Holland de Cultuurhistorische<br />
Hoofdstructuur Zuid-Holland opgesteld. Op de deelkaarten regio Voorne-Putten is een betrekkelijk<br />
groot deel van het plangebied aangegeven als gebied met een redelijke tot grote kans op<br />
archeologische sporen. In enkele kleinere gebieden is er een zeer grote kans op archeologische<br />
sporen, terwijl er ook enkele terreinen in het plan liggen met een zeer hoge of hoge archeologische<br />
waarde.<br />
Bij gebieden met een redelijke tot hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of terreinen<br />
met hoge of zeer hoge archeologische waarde is er een risico dat archeologische waarden<br />
door het uitvoeren van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische belangen mee te<br />
kunnen wegen zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. Voor het<br />
uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een aa<strong>nl</strong>egvergunning nodig en in het voorontwerpbestemmingsplan<br />
zoals dat in het kader van de inspraakprocedure ter visie heeft gelegen,<br />
is aangegeven dat grotere bouwwerken (groter dan 10 m²) alleen kunnen worden gebouwd<br />
wanneer hiervoor vrijstelling is verleend. Uitzonderingen hierop zijn het vervangen van bestaande<br />
bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden nodig zijn. Zowel de<br />
aa<strong>nl</strong>egvergunning als de regeling voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische<br />
waarden veilig te stellen door onderzoek op de betreffende locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten<br />
kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd<br />
dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan de aa<strong>nl</strong>eg-<br />
of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan, maar<br />
ook de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. De gedragslijn, dat bij terreinen<br />
met een middelhoge tot hoge trefkans of hoge tot zeer hoge archeologische waarde dit<br />
ook in het ruimtelijke beleid tot uitdrukking moet worden gebracht, is meerdere malen bevestigd<br />
in de jurisprudentie (zie hiervoor bijvoorbeeld Abr nr. 200307067/1 d.d. 21 april 2004).<br />
Het gemeentebestuur kan zich echter voorstellen dat de regeling in het voorontwerpbestemmingsplan,<br />
waarbij grondbewerking die dieper gaat dan 30 cm al aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig is,<br />
problemen zou kunnen oproepen bij agrarische werkzaamheden. Na afweging van het agrarisch<br />
en het archeologisch belang wordt een differentiatie in de regeling aangebracht. Werkzaamheden<br />
in de gebieden die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland zijn<br />
aangegeven met een hoge of zeer hoge kans op archeologische sporen of voor terreinen met<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 122<br />
hoge of zeer hoge archeologische waarde blijven aa<strong>nl</strong>egvergunningplichtig voor zover grondbewerking<br />
dieper gaat dan 30 cm of terreinen met meer dan 30 cm worden opgehoogd. Voor terreinen<br />
met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen wordt deze maat gewijzigd in<br />
60 cm.<br />
Voorts wordt de regeling zodanig aangepast, dat bouwwerken met een oppervlakte van 50 m²<br />
kunnen worden gebouwd zonder dat hiervoor een vrijstelling moet worden verleend en archeologisch<br />
onderzoek nodig is.<br />
De kosten van het archeologisch onderzoek komen voor rekening van degene die de werkzaamheden<br />
of bouwactiviteiten wil uitvoeren. Zonder activiteiten van betrokkene is er geen enkel<br />
risico op schade voor mogelijke archeologische waarden. De kosten voor het uitvoeren van<br />
het onderzoek moeten dan ook worden toegerekend aan de activiteit die mogelijk schade aan<br />
het bodemarchief kan veroorzaken. Zoals hiervoor is aangegeven is op grond van een nadere<br />
afweging van de verschillende belangen de regeling enigszins aangepast. Hiervoor is voor een<br />
aantal activiteiten in het kader van de agrarische bedrijfsvoering niet langer een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
nodig en kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aa<strong>nl</strong>eiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan voor wat<br />
betreft de archeologische aspecten.<br />
16.3. Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening<br />
De beantwoording van de overlegreacties is weergegeven in de volgende tabel.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Uitvoerbaarheid 123<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
a. Natura 2000-gebied Haringvliet<br />
De toelichting wordt aangevuld overeenkomstig<br />
de opmerking.<br />
a. Natura 2000-gebied Haringvliet<br />
Verzocht wordt de toelichting (5.2.1) te actualiseren<br />
voor wat betreft de (herziene) aanwijzingsbesluiten<br />
voor het Natura 2000-gebied<br />
Haringvliet. Paragraaf 5.3 zou aangevuld<br />
moeten worden: het programma Deltanatuur<br />
is onder meer opgezet om de Ecologische<br />
Hoofdstructuur (EHS) in de noordelijke delta<br />
te versterken. Onder 11.4 ontbreekt de ontwikkelopgave<br />
van de Provinciale Ecologische<br />
Hoofdstructuur (PEHS) en de Deltanatuur.<br />
1. Provincie Zuid-Holland, Direc<br />
tie Ruimte en Mobiliteit<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
b. Landelijk wonen<br />
Het gebied in kwestie bezit zeker potenties<br />
voor de ontwikkeling naar “Landelijk Wonen”.<br />
Momenteel is niet te zeggen of later initiatieven<br />
in die richting ondersteund zullen worden.<br />
Een en ander is van veel factoren afhankelijk.<br />
De gemeente wil momenteel nog geen opening<br />
in die richting bieden.<br />
De toelichting zal aangevuld worden in bovenvermelde<br />
zin.<br />
b. Landelijk wonen<br />
Op streekplankaart is aangegeven dat in het<br />
zuiden van het onderhavige bestemmingsplangebied<br />
de ontwikkeling van "Landelijk<br />
Wonen" in combinatie met het versterken van<br />
ecologische, landschappelijke en recreatieve<br />
waarden. Dit wordt gezien als een mogelijk<br />
toekomstperspectief dat nadere beschouwing<br />
verdient.<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
c. Externe veiligheid<br />
De toelichting wordt op dit onderdeel aangepast.<br />
c. Externe veiligheid<br />
In de toelichting wordt het Sectordocument<br />
Externe Veiligheid uit 1998 geciteerd. Verzocht<br />
wordt actuelere bronnen te noemen.<br />
Verder wordt in de toelichting aangegeven dat<br />
de gemeenten Bernisse en <strong>Spijkenisse</strong> een<br />
onderzoek instellen naar de externe veiligheid<br />
voor wat betreft het buitengebied. De resultaten<br />
van dat onderzoek zullen in de toelichting<br />
vermeld moeten worden. Te zijner tijd zal de<br />
provincie zich daarover een oordeel vormen.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 124<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
d. Verwijzing wetgeving geluid aanpassen<br />
De toelichting zal geactualiseerd worden.<br />
d. Verwijzing wetgeving geluid aanpassen<br />
In de toelichting moet verwezen worden naar<br />
de nieuwe regelgeving op het gebied van de<br />
geluidshinder. Per 1 januari 2007 zijn nieuwe<br />
wettelijke maatregelen van kracht geworden.<br />
Voorschriften:<br />
artikel 18 aanhef, tabel 4.2 aanpassen:<br />
33 wordt 2.<br />
e. Bedrijvigheid agrarische bouwpercelen beperken<br />
De desbetreffende bepaling wordt aangepast,<br />
met dien verstande dat toevoeging van een<br />
vrijstelling niet nodig is: in artikel 18 lid 4 is<br />
reeds een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen.<br />
Bij een beperking van het recht tot en<br />
met categorie 2 kan na vrijstelling slechts categorie<br />
3.1 toegelaten worden, conform de<br />
wens van de provincie.<br />
e. Bedrijvigheid agrarische bouwpercelen beperken<br />
In artikel 18 van de planvoorschriften wordt als<br />
opvolgende gebruik ter plaatse van de agrarisch<br />
bouwpercelen de vestiging van agrarische<br />
loonbedrijven binnen de categorie van<br />
de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt.<br />
Op grond van de Nota Regels voor<br />
Ruimte is bij recht de vestiging binnen de categorieën<br />
1 en 2 toelaatbaar; categorie 3<br />
slechts na vrijstelling.<br />
Kaart:<br />
aanpassen.<br />
Van de belijning van de agrarische<br />
bouwvlakken.<br />
f. Agrarische bouwpercelen strakker begrenzen<br />
In het buitengebied van <strong>Spijkenisse</strong> zijn<br />
slechts vijf agrarische bedrijven aanwezig met<br />
bedrijfsbebouwing die van een bouwperceel<br />
voorzien moeten worden.<br />
De richtmaat is 1,25 ha. Het zijn volwaardige<br />
en levensvatbare bedrijven in een grootschalig<br />
landschap. De reden daarvoor is dat er landschappelijk<br />
noch anderszins redenen zijn om<br />
de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden<br />
te beperken. Er wordt van uitgegaan dat<br />
ieder bedrijf binnen de planperiode nog één of<br />
twee bedrijfsgebouwen moet kunnen realiseren.<br />
Daarvoor is ruimtelijk gezien bij ieder bedrijf<br />
voldoende grond beschikbaar. Niemand is<br />
gebaat met extra procedures. Er wordt niet<br />
gebouwd als daaraan binnen de agrarische<br />
bedrijfsvoering geen noodzaak bestaat. De<br />
f. Agrarische bouwpercelen strakker begrenzen<br />
De Nota Regels voor Ruimte schrijft voor dat<br />
de in een bestemmingsplan op te nemen<br />
agrarische bouwpercelen zo compact mogelijk<br />
moeten worden opgenomen. Het agrarisch<br />
belang moet afgewogen zijn tegen het belang<br />
van natuur, landschap en cultuurhistorie. De<br />
nu op de plankaart ingetekende bouwpercelen<br />
zijn vaak ruimer gedimensioneerd dan de<br />
reeds aanwezige bebouwing. Verzocht wordt<br />
dit nader te motiveren.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 125<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
noodzaak wordt door de gemeente op de reguliere<br />
wijze getoetst.<br />
De bouwvlakken voor de agrarische bedrijven<br />
zijn na overleg met deze bedrijven en door<br />
tussenkomst van de WLTO tot stand gekomen.<br />
Geen.<br />
g. Primair waterkeringsdoeleinden opnemen in<br />
de voorschriften<br />
Er is waarschij<strong>nl</strong>ijk sprake van een misverstand:<br />
in artikel 9 van de voorschriften zijn bepalingen<br />
over deze medebestemming opgenomen.<br />
g. Primair waterkeringsdoeleinden opnemen in<br />
de voorschriften<br />
Deze primaire medebestemming is wel op de<br />
plankaart aangegeven, maar moet nog in de<br />
voorschriften opgenomen worden.<br />
Geen.<br />
h. Beperking begroeiingshoogte binnen de molenbiotoop<br />
Aan de overzijde van het Spui, binnen de gemeente<br />
Korendijk bevindt zich een windmolen<br />
die van een zonering in verband met de molenbiotoop<br />
is voorzien. Een deel van die zone<br />
betreft het water van het Spui. Het heeft geen<br />
zin om bepalingen op te nemen voor waterplanten,<br />
aangezien deze niet boven het wateroppervlak<br />
groeien. Een ander deel van de<br />
zone betreft de bestemming "Dijken met landschappelijke<br />
en natuurwaarden". Krachtens de<br />
keur van de dijkbeheerder mogen aldaar geen<br />
bomen worden aangebracht. Er zijn ook geen<br />
bomen in dit gedeelte van het plangebied<br />
aanwezig. Ook om deze reden is het toevoegen<br />
van nadere regels in artikel 13 van de<br />
voorschriften niet noodzakelijk.<br />
h. Beperking begroeiingshoogte binnen de molenbiotooop<br />
In de voorschriften (artikel 13) zijn bepalingen<br />
opgenomen ter bescherming van de zogenaamde.<br />
molenbiotoop. Er dienen niet alleen<br />
beperkingen gesteld te worden aan de bouwhoogte<br />
van de gebouwen binnen de desbetreffende<br />
zone, maar ook aan de hoogte van<br />
de begroeiing.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 126<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Kaart, voorschriften en toelichting:<br />
aanvullen.<br />
a. Naftaleiding opnemen in de voorschriften<br />
Deze leiding zal vermeld worden, zowel op de<br />
plankaart als in de voorschriften en de toelichting.<br />
a. Naftaleiding opnemen in de voorschriften<br />
In de toelichting wordt melding gemaakt van<br />
een in het plangebied aanwezige naftaleiding.<br />
Deze dient genoemd te worden in artikel 11.<br />
2. VROM Inspectie Regio Zuid<br />
west<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
b. Nieuw beleid hogedruk aardgastransportleidingen<br />
In het plan zoals dat in ontwerp ter inzage zal<br />
worden gelegd, zal rekening worden gehouden<br />
met het nieuwe beleid.<br />
b. Nieuw beleid hogedruk aardgastransportleidingen<br />
Formeel is de circulaire voor hogedruk aardgastransportleidingen<br />
uit 1984 nog van toepassing.<br />
Nieuw beleid is echter in voorbereiding.<br />
Verwacht wordt dat dit nog in 2007 van<br />
kracht zal worden. Verzocht wordt hiermee<br />
rekening te houden.<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
c. Rekening houden met de Beleidslijn Grote<br />
Rivieren<br />
In het zuiden heeft het plan mede betrekking<br />
op het Spui. Er worden krachtens dit plan<br />
– noch enig ander gemeentelijk plan – ontwikkelingen<br />
voorzien die onder het beoordelingskader<br />
van de BGR zouden vallen. Niettemin<br />
zal melding gemaakt worden van het feit dat<br />
de BGR in werking is getreden.<br />
c. Rekening houden met de Beleidslijn Grote<br />
Rivieren<br />
In paragraaf 2.2 wordt het Rijksbeleid voor<br />
zover relevant voor het plangebied genoemd.<br />
De Beleidslijn Grote Rivieren is per 14 juli<br />
2006 in werking getreden en in de Nederlandse<br />
Staatscourant gepubliceerd. Met behulp<br />
van de BGR worden projecten in de uiterwaarden<br />
van de rivieren beoordeeld. Dit<br />
met het oog op de veiligheid tegen overstromingen.<br />
De BGR heeft ook op het onderhavige<br />
plangebied betrekking.<br />
Toelichting:<br />
aanvullen.<br />
d. Capaciteitsvergroting N57 op middellange termijn<br />
opgelost<br />
De toelichting zal aangevuld worden conform<br />
hetgeen de VROM-Inspectie aangeeft. Met<br />
inbegrip van de procedures zullen de knelpunten<br />
op middellange termijn tot het verleden<br />
behoren.<br />
d. Capaciteitsvergroting N57 op middellange termijn<br />
opgelost<br />
In de toelichting wordt vermeld dat de capaciteit<br />
van de N57 een probleem is. Er zullen in<br />
het kader van de oplossing drie rotondes<br />
worden aangelegd. Rijkswaterstaat heeft<br />
voorts de OWN/HWN-aansluiting N57-Groene<br />
Kruisweg benoemd als knelpunt. Omstreeks<br />
2010 wordt dit werk ter hand genomen. Het is<br />
enigszins te voorbarig om in de toelichting te<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 127<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
stellen dat de capaciteitsproblemen op de N57<br />
op korte termijn tot het verleden zullen behoren.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 128<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Plankaart:<br />
- intekenen van een bestemmingsvlak<br />
met afmetingen van 100x50 m<br />
waaraan de bestemming "gemaal"<br />
wordt toegekend;<br />
- nieuw te graven watergang intekenen<br />
noordelijk van de bedoelde bestemming;<br />
- bestaande waterlopen breder intekenen.<br />
Voorschriften:<br />
gebruikelijke regeling voor de bouw van<br />
een gemaalgebouw c.a. opnemen.<br />
Toelichting:<br />
aanvullen naar aa<strong>nl</strong>eiding van het bovenstaande<br />
met een projectbeschrijving.<br />
a. Bouw van een nieuw gemaal, aa<strong>nl</strong>eg en verbreding<br />
van watergangen<br />
Uitvoering van het plan zoals voorgesteld<br />
door het waterschap betekent inderdaad een<br />
ruimtelijke ingreep van verstrekkende betekenis.<br />
In landschappelijk opzicht is een goede<br />
inpassing van het nieuwe gemaal noodzakelijk.<br />
Het verbreden van watergangen, alsmede<br />
het graven van een geheel nieuwe aanvoer<br />
naar het te bouwen gemaal betekent dat de<br />
aanblik van het buitengebied zal veranderen.<br />
Verder kan men zich de vraag stellen in hoeverre<br />
het ingrijpend verbreden watergangen<br />
van invloed is op flora en fauna, aangezien<br />
brede waterlopen als barrière kunnen fungeren.<br />
Niettemin wordt de noodzaak van de uit<br />
te voeren werken door de gemeente onderschreven.<br />
Uit een oogpunt van een goede<br />
ruimtelijke ordening heeft <strong>Spijkenisse</strong> geen<br />
bezwaren tegen de voorgestelde locatie voor<br />
het nieuwe gemaal. Hetzelfde geldt voor de<br />
aan te leggen en te verbreden watergangen.<br />
De gemeente beseft dat de mogelijkheden<br />
voor alternatieven beperkt zijn. In de ontvangen<br />
reactie op het voorontwerpbestemmingsplan<br />
geeft het waterschap aan dat een plan<br />
voor het Waterbeheer Putten in voorbereiding<br />
is genomen. Dat plan is uitvoerig met de gemeente<br />
gecommuniceerd. Daarover bestaat<br />
overeenstemming. Het is in dat licht bezien<br />
wenselijk om aan projecten die krachtens dat<br />
plan geïndiceerd worden planologische medewerking<br />
te geven.<br />
Het te bouwen gemaal wordt op de plankaart<br />
aangegeven door middel van een bestemmingsvlak<br />
aan de Schuddebeursedijk. Een<br />
toeleidende watergang wordt ingetekend.<br />
3. Waterschap Hollandsche Delta a. Bouw van een nieuw gemaal, aa<strong>nl</strong>eg en verbreding<br />
van watergangen<br />
In het kader van het plan Waterbeheer Putten<br />
zal de waterbeheersing op het eiland Putten<br />
verbeterd worden. Er vervallen twee bestaande<br />
gemalen. Er wordt één nieuw gemaal gebouwd.<br />
De overige twee bestaande gemalen<br />
blijven inzetbaar bij calamiteiten en voor het<br />
doorspoelen van het stedelijke gebied. De<br />
bouw van een nieuw gemaal aan het Spui zal<br />
binnen het onderhavige plangebied plaatsvinden.<br />
Daarvoor wordt een locatie aangewezen<br />
aan de Schuddebeursedijk tussen de agrarische<br />
bedrijven op nummer 19 en nummer 23.<br />
In verband hiermee moet een nieuwe watergang<br />
naar dit gemaal gegraven worden vanaf<br />
de same<strong>nl</strong>oop van twee bestaande watergangen<br />
ter hoogte van Rachelseweg 4. Tevens<br />
moeten bestaande watergangen worden<br />
verbreed. Voor de nieuw te graven watergang<br />
is een strook grond ter breedte van 35 m nodig.<br />
Het bouwvlak voor het nieuwe gemaal<br />
zou circa 0,5 ha groot moeten zijn. Ten behoeve<br />
van de verruiming van de bestaande<br />
watergangen moeten over een lengte van<br />
ruim 2 km binnen het plangebied verbredingen<br />
uitgevoerd worden. De meeste watergangen<br />
krijgen aldus een breedte van circa<br />
20 m.<br />
Het waterschap realiseert zich dat de bouw<br />
van het gemaal en het graven en verbreden<br />
van watergangen landschappelijk van grote<br />
invloed zijn. Niettemin wordt de bouw c.q. de<br />
aa<strong>nl</strong>eg van groot belang geoordeeld om de<br />
waterhuishouding voor de toekomst veilig te<br />
stellen. Het waterschap is bereid zorg te dragen<br />
voor een goede landschappelijke inpas.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 129<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Hetzelfde geldt voor de verbreding van een<br />
paar bestaande waterlopen.<br />
sing en aansluiting te zoeken bij het krekenplan.<br />
Verzocht wordt aan deze ontwikkeling de<br />
planologische medewerking te geven.<br />
Plankaart:<br />
wijzigen.<br />
b. Dijkverzwaring: gewijzigde primaire waterkering<br />
langs het Spui aangeven<br />
Op een tekening die bij de overlegreactie is<br />
meegezonden is aangegeven welke dijkvakken<br />
langs het Spui in het onderzoek betrokken<br />
zijn en in de brief is vermeld welk resultaat<br />
het onderzoek heeft opgeleverd. Binnen<br />
het plangebied zijn vier dijkvakken aangegeven.<br />
Voor ieder dijkvak gelden nieuwe maatgevende<br />
grenzen. Deze wijken inderdaad af<br />
van het voorontwerpplan. De binnendijkse<br />
maten zijn ruimer dan de in het verleden gehanteerde<br />
maat van 30 m vanuit de binnenkrui<strong>nl</strong>ijn.<br />
Die maat is nu minimaal 42,5 en<br />
maximaal 87,5 m geworden, te meten vanuit<br />
de binnenkrui<strong>nl</strong>ijn.<br />
Er moet een groot belang toegekend worden,<br />
een goede en veilige waterkering.<br />
De kaart moet conform het bovenstaande<br />
gewijzigd worden.<br />
b. Dijkverzwaring: gewijzigde primaire waterkering<br />
langs het Spui aangeven<br />
Zoals gebruikelijk zijn op de plankaart de beschermingszones<br />
van de waterkering aangegeven.<br />
In de voorschriften zijn daarvoor bepalingen<br />
van gegeven. Langs het Spui is een<br />
hoofdwaterkering aanwezig die in het plan<br />
voorzien is van een zone conform hetgeen in<br />
de keur van het Waterschap staat aangegeven<br />
ten aanzien van ligging en breedte. Binnen<br />
de zone met de primaire bestemming<br />
"waterkeringsdoeleinden" mag niet gebouwd<br />
worden zonder positief advies van de beheerder.<br />
Naar de ligging en naar de breedte<br />
van de zones is recent onderzoek ingesteld<br />
door het waterschap. Gebleken is dat de<br />
daadwerkelijke zoneringen variabel zijn. De<br />
invloedzones zullen in de legger van het waterschap<br />
verwerkt worden. Verzocht wordt<br />
hiermee rekening te houden bij het onderhavige<br />
bestemmingsplan.<br />
Plankaart:<br />
aanvullen.<br />
c. Rioolwaterpersleiding alsnog opnemen<br />
Er is geen bezwaar tegen deze leiding op de<br />
plankaart op te nemen en in de voorschriften<br />
van de gebruikelijke beschermende bepalingen<br />
te voorzien, ongeveer overeenkomstig de<br />
bepalingen die door het waterschap wenselijk<br />
worden geoordeeld. In afwijking van het aangereikte<br />
voorbeeld zal bepaald worden dat de<br />
toestemming voor de uitvoering van werken<br />
en werkzaamheden in handen van.burge-<br />
c. Rioolwaterpersleiding alsnog opnemen<br />
Binnen het plangebied is een rioolwaterpersleiding<br />
aanwezig, die vanaf het rioolgemaal in<br />
Simonshaven naar <strong>Spijkenisse</strong> loopt. Op een<br />
bijgesloten tekening is de ligging aangegeven.<br />
Deze leiding is planologisch relevant.<br />
Daarom zal deze op de plankaart aangegeven<br />
moeten worden en zullen in de voorschriften<br />
beschermende bepalingen moeten<br />
worden opgenomen in de vorm van een me<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 130<br />
gevolgen voor het plan<br />
reactie van de gemeente<br />
samenvatting opmerkingen<br />
naam van de instantie<br />
Plankaart:<br />
aanvullen.<br />
debestemming met aa<strong>nl</strong>egvoorschriften meester en wethouders zal zijn, waarbij het<br />
waterschap (de leidingbeheerder) tevoren om<br />
advies gevraagd zal worden.<br />
Plankaart:<br />
aanvullen.<br />
d. Benaming aanpassen<br />
De toelichting zal aangepast worden.<br />
d. Benaming aanpassen<br />
In de tekst van de toelichting wordt nog gesproken<br />
over het Waterschap De Brielse Dijk<br />
ring en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden<br />
en Waarden. Deze organisaties zijn opgegaan<br />
in het Waterschap Hollandse Delta.<br />
Verzocht wordt deze benamingen aan te passen.<br />
Plankaart:<br />
aanvullen.<br />
e. Rioolwaterpersleiding alsnog opnemen<br />
Er is geen bezwaar tegen deze leiding op de<br />
plankaart op te nemen en in de voorschriften<br />
van de gebruikelijke beschermende bepalingen<br />
te voorzien, ongeveer overeenkomstig de<br />
bepalingen die door het waterschap wenselijk<br />
worden geoordeeld. In afwijking van het aangereikte<br />
voorbeeld zal bepaald worden dat de<br />
toestemming voor de uitvoering van werken<br />
en werkzaamheden in handen van burgemeester<br />
en wethouders zal zijn, waarbij het<br />
waterschap (de leidingbeheerder) tevoren om<br />
advies gevraagd zal worden.<br />
e. Rioolwaterpersleiding alsnog opnemen<br />
Binnen het plangebied is een rioolwaterpersleiding<br />
aanwezig, die vanaf het rioolgemaal in<br />
Simonshaven naar <strong>Spijkenisse</strong> loopt. Op een<br />
bijgesloten tekening is de ligging aangegeven.<br />
Deze leiding is planologisch relevant.<br />
Daarom zal deze op de plankaart aangegeven<br />
moeten worden en zullen in de voorschriften<br />
beschermende bepalingen moeten<br />
worden opgenomen in de vorm van een medebestemming<br />
met aa<strong>nl</strong>egvoorschriften.<br />
Plankaart:<br />
aanvullen.<br />
f. Benaming aanpassen<br />
De toelichting zal aangepast worden.<br />
f. Benaming aanpassen<br />
In de tekst van de toelichting wordt nog gesproken<br />
over het Waterschap De Brielse<br />
Dijkring en het Zuiveringsschap Hollandse<br />
Eilanden en Waarden. Deze organisaties zijn<br />
opgegaan in het Waterschap Hollandse Delta.<br />
Verzocht wordt deze benamingen aan te passen.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid 131<br />
Gevolgen voor het plan<br />
Reactie van de gemeente<br />
Samenvatting opmerkingen<br />
Naam van de instantie<br />
Toelichting:<br />
aanpassen.<br />
Benamingen en drukvermelding aardgasleidingen<br />
aanpassen<br />
De gevraagde wijzigingen zullen in de toelichting<br />
worden aangebracht.<br />
4. NV Nederlandse Gasunie Benamingen en drukvermelding aardgasleidingen<br />
aanpassen<br />
In het plangebied liggen twee hoofdaardgastransportleidingen.(18<br />
inch en 36 inch). In de toelichting<br />
(tabel 10.1) worden deze leidingen genoemd.<br />
Verzocht wordt onderscheid te maken. De 18 inch<br />
leiding zou “aardgasleiding III”genoemd moeten<br />
worden. Ten aanzien van de druk in aardgasleiding<br />
II staat aangegeven dat deze kan variëren<br />
tussen 66,2 bar en 79,9 bar. Dat is niet juist: deze<br />
druk bedraagt (constant) 66,2 bar.<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1. Beleidskader<br />
Nationaal ruimtelijk beleid<br />
Nota Ruimte (2006)<br />
Het ruimtelijk beleid voor de lange termijn is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte.<br />
Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende<br />
functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit<br />
op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve<br />
zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:<br />
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;<br />
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;<br />
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;<br />
- borging van de veiligheid.<br />
Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid, die van belang zijn voor het landelijk gebied, zijn: ontwikkeling<br />
van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit.<br />
De vitaliteit van het platteland wil het rijk versterken door ruimte te bieden voor hergebruik<br />
van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting toeristische-recreatieve mogelijkheden<br />
en door een duurzame en vitale landbouw. Vitale landbouw betekent bundeling van nietgrondgebonden<br />
landbouw en meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering.<br />
De nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat<br />
moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren, wordt ondersteund.<br />
Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om<br />
te sturen in de ruimtelijke ordening.<br />
Deltanatuur<br />
Deltanatuur is een samenwerkingsverband tussen het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer<br />
en Voedselkwaliteit directie Zuidwest, Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland, de Dienst Landelijk<br />
Gebied en de provincie Zuid-Holland. Deltanatuur streeft naar de ontwikkeling van waterrijke<br />
natuur in de monding van Rijn en Maas. In dat kader wordt tot 2010 3.000 ha natte natuur in het<br />
Zuid-Hollandse deel van de delta gerealiseerd.<br />
Uitgangspunt is dat de natuur voor iedereen toegankelijk moet zijn en zoveel mogelijk wordt gecombineerd<br />
met recreatie. Deltanatuur wordt gefinancierd uit het landelijke budget voor economische<br />
structuurversterking, de ICES-gelden.<br />
Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020) (2005)<br />
Het RR2020 richt zich op drie hoofddoelstellingen:<br />
- het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;<br />
- het versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief; en<br />
- het inspelen op de sociaal-culturele diversiteit, zodanig dat de sociale samenhang toeneemt.<br />
Deze hoofddoelstellingen zijn vertaald naar hun betekenis voor de ruimtelijke ontwikkeling van<br />
de regio. Dit heeft geleid tot de volgende hoofdopgaven:<br />
1. een compleet en goed functionerend groenblauw raamwerk, waarin het ecologische systeem<br />
zich kan ontwikkelen, waar een duurzame bescherming tegen wateroverlast en watertekorten<br />
van uitgaat en dat bijdraagt aan de leefbaarheid in het stedelijk gebied;<br />
2. een hechte aansluiting op de nationale en internationale economische netwerken, onder<br />
gelijktijdige verbetering van de leefkwaliteit in de regio zelf;<br />
3. een grotere diversiteit aan woon-, werk- en verblijfsgebieden met goede verbindingen voor<br />
de verschillende vervoerssoorten en een goede milieukwaliteit, waardoor keuzemogelijkheden<br />
toenemen en de sociale diversiteit beter tot haar recht komt, zonder tot een ruimtelijke<br />
tweedeling te leiden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 2<br />
Voorne-Putten blijft groen en rustig en maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. De<br />
grondgebonden landbouw heeft hier nog een gunstig perspectief. Mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling<br />
liggen in schaalvergroting, intensivering en verbreding. Een deel van het agrarisch<br />
gebied is aangeduid als "agrarisch gebied met bijzondere waarden (A+). Hier komen natuur-,<br />
landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor die beschermd moeten worden.<br />
Grootschalige ingrepen zijn niet mogelijk, kleinschalige ingrepen worden aan een aa<strong>nl</strong>egvergunning<br />
verbonden. Het scheuren van grasland voor de teelt van ander ruwvoer dan gras, is<br />
toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 20% van de gronden met de aanduiding A+, die<br />
een bedrijf duurzaam in gebruik heeft. Binnen het voorliggende plangebied betreft dit met name<br />
de oudere polders (Biert, Simonshaven, Abbenbroek).<br />
De randen van het eiland en de kreken bieden kansen om de recreatieve en ecologische kwaliteiten<br />
te verbeteren. Glastuinbouw wordt geconcentreerd rond Tinte en Vierpolders. Verbetering<br />
van de A15 moet ervoor zorgen dat het aan de haven gerelateerde verkeer niet vastloopt.<br />
De A15 houdt, na capaciteitsverbetering, ook een functie voor het regionaal gerichte verkeer.<br />
Hierdoor kan de verkeersintensiteit op de Groene Kruisweg worden beperkt. Twee locaties aan<br />
de noordkant van Voorne-Putten, waarvan één tussen Geervliet en <strong>Spijkenisse</strong> is gelegen, zijn<br />
in beeld als werklandschap. Dit zijn bedrijventerreinen met een eigen landschappelijke kwaliteit,<br />
gecombineerd met investeringen in het landschap eromheen.<br />
Landelijk wonen<br />
Nieuw in RR2020 is een duurzaam perspectief voor de ontwikkeling van nieuwe landelijke<br />
woonmilieus in combinatie met landschapsontwikkeling, op specifieke plekken in de regio. De<br />
bouw van woningen is in de zoekgebieden voor "landelijk wonen" alleen mogelijk in combinatie<br />
met investeringen voor landschapsontwikkeling. Ten zuiden van <strong>Spijkenisse</strong> en in het zuidoosten<br />
van Bernisse is een zoekgebied voor landelijk wonen aangegeven. De woningbouw en<br />
landschapsontwikkeling moeten in één gebiedsplan worden ontwikkeld.<br />
Het integraal gebiedsontwikkelingsplan moet een duurzaam perspectief bieden voor het gehele<br />
zoekgebied met een uitvoeringsgerichte ontwikkelingsstrategie. Aan het integraal gebiedsontwikkelingsplan<br />
voor zoekgebieden landelijk wonen worden de volgende eisen gesteld.<br />
- Voor deze gebiedsvisies worden startnotities opgesteld, welke door Provinciale Staten<br />
worden vastgesteld. In aanvulling op de inhoudelijke randvoorwaarden heeft de startnotie<br />
"landelijk wonen" als doel, het proces waarin de stadsregio Rotterdam met de gemeenten,<br />
belangengroepen en marktpartijen het landelijk wonen in de regio willen invullen, uiteen te<br />
zetten.<br />
- De bouw van woningen is alleen mogelijk in combinatie met investeringen in het landschap.<br />
Inzichtelijk moet worden gemaakt welke financieringsconstructies het meest passend<br />
zijn voor het betreffende zoekgebied. Hiervoor moeten specifieke rood-voor-groenconstructies<br />
al dan niet met een gebiedspecifiek groenfonds ontwikkeld worden.<br />
- Aangetoond moet worden dat de landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden in<br />
of nabij de locatie verbeterd worden en dat wordt ingespeeld op eventueel hier aanwezige<br />
cultuurhistorische waarden.<br />
- De te ontwikkelen landelijke woonmilieus moeten inspelen op de bestaande kwaliteiten<br />
van het gebied. Uitgangspunt is dat deze woonmilieus een lage gemiddelde dichtheid<br />
(circa 5 tot 10 woningen/ha) kennen en dat er sprake is van een waardevolle verweving<br />
van groenstructuren en bebouwing. Teneinde het karakter van de groenblauwe structuur<br />
zoveel mogelijk te handhaven, moeten deze ontwikkelingen vooral aan de randen van de<br />
groenblauwe structuur gesitueerd worden en dient versnippering door infrastructuur te<br />
worden tegengegaan.<br />
- De ontwikkelingsstrategie moet in de tijd inzichtelijk worden gemaakt. Daarbij moet aandacht<br />
zijn voor de benodigde voorinvestering in groen en het al dan niet tijdelijke of aangepaste<br />
agrarisch beheer van het gebied.<br />
- In de zoekgebieden kan gemotiveerd worden afgeweken van de maximale woningomvang<br />
van 600 m³ in de Ruimte-voor-Ruimteregeling.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 3<br />
Bij de invulling van de behoefte aan wonen moet voorkomen worden, dat dit leidt tot het sluipend<br />
volbouwen van landelijke tussengebieden. Daarom gelden de volgende uitgangspunten:<br />
- voor het realiseren van landelijk wonen zijn ten eerste de Ruimte-voor-Ruimteregeling en<br />
de Landgoederenregeling geschikte bestaande instrumenten;<br />
- landelijk wonen hoeft niet beperkt te zijn tot huidige landelijke gebieden, maar kan ook ingevuld<br />
worden door het herinrichten van bestaande stedelijke gebieden (bijv. Stadshavens).<br />
De integrale gebiedsontwikkelingsplannen voor zoekgebieden landelijk wonen dienen als basis<br />
voor bestemmingsplannen in het gebied.<br />
Regels-voor-Ruimte (2005)<br />
Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de nota Regels-voor-Ruimte<br />
vastgesteld. Deze nota vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke<br />
ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van ruimtelijke<br />
plannen. De nota vervangt de Nota Planbeoordeling 2002.<br />
In het onderdeel "Landelijk gebied" wordt ingegaan op de regelingen ten behoeve van de ontwikkeling<br />
van de agrarische sector alsmede de in de provincie gelegen waardevolle gebieden.<br />
De regels ten aanzien van de agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied zijn zoveel mogelijk<br />
vereenvoudigd. Ook is de regeling ten aanzien van de burgerwoning in het buitengebied<br />
versoepeld, in die zin dat alleen in de agrarisch waardevolle gebieden (A+ en ANL, in aansluiting<br />
op de systematiek van de streekplannen) nog wordt gewerkt met een maximale inhoudsmaat.<br />
Deze inhoudsmaat is verruimd tot 650 m³. Daarnaast is deze inhoudsmaat niet langer inclusief<br />
ondergrondse bebouwing.<br />
Verder is de regeling ten aanzien van verblijfsrecreatie aangepast aan de nieuwe beleidslijn die<br />
is geformuleerd door het ministerie van VROM.<br />
De afstandsmaat burgerwoningen-glastuinbouwbedrijven van 25 m is komen te vervallen. Gebleken<br />
is dat via milieuwetgeving voldoende maatregelen te nemen zijn om de volksgezondheid<br />
te beschermen tegen schadelijke bestrijdingsmiddelen, zodat het niet langer als een provinciale<br />
verantwoordelijkheid wordt gezien om een verplichte zonering voor te schrijven.<br />
Ruimte-voor-ruimte in Zuid-Holland (2003)<br />
Hoofddoel van "ruimte-voor-ruimte" is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk<br />
gebied door sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen en<br />
daarmee de gewenste landschappelijke waarden teniet doen. Om dit doel te bereiken mogen in<br />
ruil voor het duurzaam slopen van de bedrijfsgebouwen, op passende locaties één of meer<br />
compensatiewoningen worden gebouwd. Ontstening staat in de regeling centraal. Ondergeschikte<br />
doelstelling kan zijn de agrarische structuurverbetering.<br />
De regeling bestaat uit drie onderdelen: een basisregeling voor agrarische gebouwen (geen<br />
kassen), en twee aanvullende regelingen voor glastuinbouwbedrijven en niet-agrarische bedrijven.<br />
Enkele bepalingen uit de basisregeling zijn:<br />
- ter compensatie van de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen mogen onder voorwaarden<br />
één of meer burgerwoningen worden gebouwd; de agrarische deskundige dient te beoordelen<br />
of de agrarische functie niet meer kan worden vervuld;<br />
- compensatie elders dient te worden geconcentreerd in of nabij de kern;<br />
- compensatie ter plekke is mogelijk indien geen bijzondere waarden (landschappelijke, natuur-<br />
of cultuurhistorische waarden) in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;<br />
- nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbetert,<br />
hetgeen moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing;<br />
- voor het aantal terug te bouwen woningen geldt bij sloop van 1.000 tot 2.000 m² bedrijfsgebouwen<br />
één woning, van 2.000 tot 3.000 m² twee woningen en bij sloop van meer dan<br />
3.000 m² drie woningen (maximum);<br />
- als compensatie voor te slopen kassen mag per 5.000 m² glas één woning worden gebouwd,<br />
met een maximum van drie.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 4<br />
Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999)<br />
De gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg is een zogenaamd gebiedsgericht<br />
groenproject, met als doel het versterken van de recreatieve en ecologische infrastructuur. De<br />
gebiedsgerichte aanpak betreft een samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, stadsregio<br />
Rotterdam, de gemeenten Bernisse, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg, <strong>Spijkenisse</strong> en Westvoorne,<br />
waterschap de Brielse Dijkring, recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg en de stichting<br />
Europoort/Botlek Belangen.<br />
Als hoofduitgangspunt voor Voorne-Putten geldt behoud en versterking van de groene functies,<br />
mede ten dienste van het stedelijk gebied.<br />
In het rapport zijn prioriteiten voor de verbetering van de recreatieve en ecologische structuur in<br />
de regio aangegeven. Voor het plangebied zijn de volgende prioriteiten van belang:<br />
1. realisering van een samenhangende fietspadenstructuur ten behoeve van een betere<br />
recreatieve benutting van het eiland;<br />
2. opwaardering en een betere recreatieve benutting van het Bernissegebied;<br />
3. invulling geven een de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur in het poldergebied van<br />
Voorne-Putten;<br />
4. vasthouden van zoetwater;<br />
5. benutting van de busbaan langs de Groene Kruisweg voor alle vormen van groepsvervoer.<br />
(Inter)gemeentelijk ruimtelijk beleid<br />
Beleid voor het buitengebied van de gemeente Bernisse (2002)<br />
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan <strong>Buitengebied</strong> van de gemeente Bernisse in<br />
1992, hebben ontwikkelingen op diverse beleidsterreinen, met name voor de agrarische sector,<br />
ertoe geleid dat bezinning op het toekomstige beleid voor het buitengebied noodzakelijk is. De<br />
gemeente heeft dan ook onder andere de volgende beleidsuitgangspunten geformuleerd.<br />
1. Openheid staat voorop. Het buitengebied van de gemeente Bernisse moet qua landschapsbeeld<br />
vooral open blijven. De openheid mag echter niet strijdig zijn met de ontwikkeling<br />
van de agrarische hoofdfunctie.<br />
2. De ontwikkeling van de agrarische functies is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling.<br />
Agrarische bedrijven dienen voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te krijgen. Intensivering<br />
door vestiging of omschakeling naar glastuinbouw of intensieve veehouderij wordt<br />
ongewenst geacht. Aan de ontwikkeling van nevenfuncties moet ruimte worden geboden.<br />
3. De voormalige boerderij moet in gebruik kunnen worden genomen voor woondoeleinden,<br />
mits er sanering plaatsvindt van bedrijfsgebouwen (erfbebouwing), voor zover deze geen<br />
cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde hebben.<br />
4. Het toelaten van niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bebouwing is onder<br />
voorwaarden mogelijk. De mogelijkheden voor hergebruik in bebouwingslinten en in<br />
linten die een uitloper zijn van de bebouwde kom, zijn groter dan elders. Milieuhygiënische<br />
en verkeersinfrastructurele randvoorwaarden zijn zwaarwegend.<br />
5. Aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden dienen te worden<br />
beschermd en zo mogelijk te worden versterkt.<br />
6. Handhaving van bestaande recreatieve voorzieningen. Uitbreiding met grootschalige voorzieningen<br />
wordt niet toegestaan.<br />
Integraal handhavingsplan 2003-2007 (2003)<br />
De gemeente Bernisse heeft in januari 2003 het handhavingsplan "Handhaven of gedogen, De<br />
keus is aan u" opgesteld. In dit plan wordt de huidige situatie met betrekking tot handhaving in<br />
relatie tot de leefomgeving in de gemeente Bernisse beschreven. Ook worden aanbevelingen<br />
gegeven voor een in te voeren integraal handhavingsbeleid.<br />
Het bestemmingsplan vormt de juridische basis voor het gemeentelijk optreden, indien in strijd<br />
met de voorschriften voor het gebruik van grond en gebouwen wordt gehandeld.<br />
Ten aanzien van de handhaving van bestemmingsplannen is sprake van een achterstand in de<br />
handhaving in verband met het ontbreken van capaciteit. Ten aanzien van effectieve handhaving<br />
is het van belang dat bestemmingsplannen actueel en handhaafbaar zijn.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 5<br />
Als insteek voor het handhaven wordt gebiedsgericht onderscheid gemaakt tussen het buitengebied<br />
en de zes kernen. Doelen zijn een uniformering van de handhavingsaanpak van strijdige<br />
situaties en het vaststellen van een nulsituatie ten behoeve van de planning en programmering<br />
van de structurele handhaving van de bestemmingsplannen.<br />
Het handhavingsplan geeft aan dat bij de start van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied<br />
het van belang is dat de gemeente bij strijdige situaties dit door middel van een aanschrijving<br />
aan betrokkenen laat weten. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het<br />
nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip dat het plan rechtskracht krijgt, mag worden voortgezet<br />
(overgangsrecht). Het overgangsrecht is niet van toepassing indien dit gebruik al in strijd was<br />
met het voorheen geldende plan en daartegen wordt of nog kan worden opgetreden. Het is van<br />
belang dat tijdig, voordat sprake is van een nieuw bestemmingsplan, inzicht is in het huidige<br />
gebruik van gronden en bouwwerken, dat niet kan worden aanvaard.<br />
Gebiedsgerichte verkenning Voorne-Putten en Rozenburg (2003)<br />
De gemeenten op Voorne-Putten en de gemeente Rozenburg hebben in 2001 besloten tot het<br />
opstellen van een gebiedsgerichte verkenning voor hun grondgebied, gebaseerd op gemeenschappelijke<br />
doelstellingen, waarin de eigen positie van Voorne-Putten en Rozenburg voor nu<br />
en de toekomst wordt bepaald. Gemeenschappelijke aspecten zijn:<br />
- de cultuurhistorie;<br />
- het investeren in het buitengebied, de toekomst van de landbouw in dit gebied;<br />
- water als sturend mechanisme;<br />
- het handhaven van het voorzieningenniveau in de kleine kernen;<br />
- de ontsluiting en bereikbaarheid zowel in het gebied als naar de omgeving.<br />
Op basis van een analyse van sterke en zwakke punten in het gebied, kansen en bedreigingen<br />
en een kwantificering van een aantal ruimteclaims zijn vier modellen voor de toekomstige ontwikkeling<br />
geschetst. Op basis van deze modellen is een ruimtelijk concept ontwikkeld. Dit bestaat<br />
uit een groene ruggengraat (duinen, de Brielse Maas en de Bernisse) en de grote en<br />
kleine kernen. Er worden drie zones onderscheiden met een verschillende ruimtelijke dichtheid.<br />
De bovenste zone is dicht en schermt als het ware het industriegebied af. Het omvat wonen en<br />
werken in een parkachtige omgeving, alsmede wonen in het groen en werken in het groen. De<br />
onderste zone is het open, grootschalige landbouwgebied, tevens stiltegebied. Tussen deze<br />
twee zones in ligt een halfopen gebied met (kleinschalige) landbouw, met landelijk wonen en<br />
met toeristisch-recreatieve en groenblauwe netwerken.<br />
Voor het bestemmingsplan <strong>Buitengebied</strong> Bernisse-<strong>Spijkenisse</strong> zijn de volgende basisgedachten,<br />
die aan het ruimtelijk concept ten grondslag liggen, relevant.<br />
Natuur en groen<br />
De grote, natuurlijke eenheden (inclusief ANL-gebieden) worden versterkt. De ecologische verbindingen<br />
worden aanzie<strong>nl</strong>ijk verruimd. Op deze wijze ontstaat een stevige structuur als basis<br />
voor water en natuur. Een eventuele waterberging in één van de lage polders kan deel uitmaken<br />
van deze structuur. De cultuurhistorisch waardevolle gebieden blijven zoveel mogelijk in<br />
stand.<br />
De Bernisse wordt zoveel mogelijk "opgerekt" en de hoge delen aan weerszijden van de Bernisse<br />
in het groen gezet. De ANL-gebieden tussen het Kanaal door Voorne en de Bernisse en<br />
tussen de Bernisse en <strong>Spijkenisse</strong> worden, als de landbouw daar verdwijnt, ingericht als open<br />
moeraszones die aansluiten op de brede ecologische zones en de verzwaarde noordrand. Een<br />
deel daarvan wordt ingericht als waterrijk gebied.<br />
Bedrijven<br />
De bedrijventerreinen worden gelokaliseerd in de dichte rand van het eiland, onder andere<br />
langs de N218 bij <strong>Spijkenisse</strong>. De zone Geervliet-<strong>Spijkenisse</strong> (mogelijkheden bezien voor uitbreiding<br />
wonen en bedrijventerreinen) vormt een locatie waarvoor nader onderzoek noodzakelijk<br />
is.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 6<br />
Recreatie en toerisme<br />
De recreatieve betekenis van de groene ruggengraat wordt versterkt. Het netwerk van recreatieve<br />
routes (wandelen/fietsen en/of kanovaren) wordt geïntensiveerd en verbeterd. Een belangrijke<br />
leidraad daarbij is de cultuurhistorie.<br />
Zo mogelijk worden de Brielse Maas, de Bernisse en het Kanaal door Voorne verbonden met<br />
elkaar, alsmede de toegangen tot deze binnenwateren verbeterd.<br />
Landbouw<br />
Het open landbouwgebied aan de zuidzijde van het eiland blijft behouden. In de tussenzone zal<br />
de landbouw in beperkte mate verdwijnen door het recreatieve netwerk, door de ecologische<br />
verbindingen en door landelijk wonen (functiewijziging van boerderijen met extra wooneenheid<br />
er aan toegevoegd). In de parkachtige, noordelijke rand zal het landbouwareaal aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />
verminderen door wonen, werken, natuur en recreatie.<br />
Welstandsnota (2004)<br />
In juni 2004 is de gemeentelijke Welstandsnota van de gemeente Bernisse vastgesteld. Het<br />
daarin vast te leggen welstandsbeleid biedt het kader voor de toetsing van bouwaanvragen aan<br />
redelijke eisen van welstand. In de nota worden criteria benoemd die eraan bijdragen dat de<br />
toekomstige bebouwing past in de omgeving. Aspecten die aan de orde komen, betreffen zowel<br />
niet-ruimtelijk relevante aspecten als kleur en materiaalgebruik, als ruimtelijk relevante aspecten<br />
zoals hoogte, omvang en situering van de gebouwen. Er worden gebieden onderscheiden met<br />
een strenger of minder streng welstandsregiem, afhankelijk van de kwaliteit van het gebied. Er<br />
is een nauwe relatie met het bestemmingsplan. De ruimtelijk relevante aspecten kunnen – wanneer<br />
wenselijk en noodzakelijk – worden vertaald in het bestemmingsplan. Bestemmingsplan en<br />
welstandsnota dienen op elkaar te worden afgestemd.<br />
Voor het kleipolderlandschap is een BASIS niveau van welstand van toepassing. Wanneer<br />
(agrarische bedrijfs)bebouwing binnen een AL- en ALN-gebied valt zijn hiervoor aanvullende<br />
criteria opgesteld. Voor deze gebieden geldt dan ook een PLUS niveau van welstand.<br />
Ook het gemeentebestuur van <strong>Spijkenisse</strong> heeft een Welstandsnota opgesteld. Het voornamelijk<br />
open karakter van het buitengebied aan de westzijde van <strong>Spijkenisse</strong> is richtinggevend voor<br />
de welstandscriteria. Zo mag een nieuw bouwplan door zijn vormgeving en materiaalkeuze het<br />
open karakter niet aantasten. De visuele invloed van toe te voegen bouwmassa’s moet daartoe<br />
zoveel mogelijk worden beperkt. Deze dienen zich te voegen in de landschappelijke context.<br />
Verspreide bebouwing moet worden tegengegaan. Nieuwe bebouwing moet een duidelijke<br />
ruimtelijke en functionele relatie hebben met de bestaande bebouwing.<br />
Sectoraal beleid<br />
Milieu en water<br />
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)<br />
In het vierde nationale Milieubeleidsplan worden de volgende zeven grote milieuproblemen genoemd:<br />
verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen,<br />
bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid en mogelijk onbeheersbare<br />
risico's.<br />
Met betrekking tot landelijke gebieden wordt specifiek ingegaan op de milieudruk door de landbouw.<br />
De opgave is via een transitie te komen tot een duurzame landbouw in Nederland. De<br />
verduurzaming van de landbouw kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de natuur<br />
van Nederland. Natuur en landbouw zijn immers op complexe wijze met elkaar verweven. Met<br />
name de grondgebonden landbouw is van belang voor de instandhouding van natuur, biodiversiteit<br />
en landschap.<br />
Er wordt een wijziging in het beleid ingezet, dat inhoudt dat beleid voor ruimtelijke ordening,<br />
natuur en milieu in het landelijk gebied in goede balans de gezame<strong>nl</strong>ijke ambities realiseerbaar<br />
moet maken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken,<br />
wordt gestreefd naar het vergroten van de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 7<br />
Vierde Nota Waterhuishouding (1998)<br />
In de vierde Nota Waterhuishouding worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied<br />
van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt.<br />
Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar<br />
blijft, met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk<br />
worden uitgegaan van een watersysteembenadering en dient een zo integraal mogelijk beheer<br />
te worden gevoerd. Op regionale schaal wil men onder andere het volgende bereiken: meer<br />
ruimte voor water in boezemlanden, vergroting van het waterbergend vermogen, vermindering<br />
van de verdroging, afname van de bodemdaling en optimale afstemming van het water-, ruimtelijke<br />
ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid.<br />
Waterbeheer in de 21 ste eeuw (2000)<br />
In de rapportage Waterbeheer in de 21 ste eeuw komt de gelijknamige commissie tot de volgende<br />
conclusie. Het waterbeheer is anno 2000 te vaak niet op orde en dit zal, gezien toekomstige<br />
klimatologische, ruimtelijke en maatschappelijke veranderingen, ook in de toekomst zeker<br />
niet het geval zijn. Daarvoor is een nadere aanpak van het waterbeleid nodig. De commissie<br />
stelt prioriteiten voor het waterbeleid op basis van vier oplossingsrichtingen:<br />
- primaire problemen oplossen door ruimtelijke (her)inrichting en een ander grondgebruik;<br />
- waar mogelijk anticiperen via flexibel peilbeheer;<br />
- voor zover nodig ruimte bestemmen en inrichten voor waterbeheer;<br />
- waar het niet anders kan technische maatregelen nemen voor waterafvoer.<br />
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000)<br />
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), van kracht sinds 2000, stelt doelen voor een goede<br />
chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en grondwater in 2015. In 2015<br />
moeten alle wateren voldoen aan chemische normen. Alle KRW-waterlichamen (zijnde oppervlaktewateren<br />
groter dan 50 ha of afvoerende watergangen van stroomgebieden groter dan<br />
10 km²) moeten daarnaast voldoen aan ecologische doelstellingen. Er geldt een “resultaatsverplichting”,<br />
geen “inspanningsverplichting” voor het bereiken van deze doelstellingen. De EU kan<br />
boetes opleggen per land als de afgesproken normen in 2015 niet worden gehaald. Tijdelijk uitstel<br />
is mogelijk als aangetoond kan worden dat voldoende inspanning wordt gepleegd en dat de<br />
maatregelen wel al zijn ingezet.<br />
Beleidslijn Grote Rivieren (2005)<br />
De Beleidslijn Grote Rivieren is erop gericht om de veiligheid met betrekking tot de rivierafvoer<br />
veilig te stellen, maar toch ruimte te bieden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Zo komen er<br />
op bepaalde locaties in het rivierbed meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren.<br />
Onveranderd is echter de doelstelling om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het<br />
rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming<br />
(door verbreding en/of verlaging) nu of in de toekomst onmogelijk maken. Het afwegingskader<br />
is systematisch opgezet, zodat stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige randvoorwaarden<br />
kunnen worden bepaald. Daarbij wordt enerzijds onderscheid gemaakt tussen<br />
kleine, tijdelijke, voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten en overige activiteiten. Anderzijds<br />
wordt onderscheid gemaakt in activiteiten binnen het bergend regime of activiteiten binnen<br />
het stroomvoerend regime.<br />
Natuur en landschap<br />
Natuur voor mensen, mensen voor natuur, Natuur, bos en landschap in de 21 e eeuw<br />
(2000)<br />
De nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur, vervangt integraal een aantal groene nota's,<br />
zoals het Natuurbeleidsplan en de Nota Landschap. De hoofddoelstelling is behoud, herstel,<br />
ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap, als essentiële bijdrage aan een<br />
leefbare en duurzame same<strong>nl</strong>eving. De inhoud van het natuurbeleid is uitgewerkt in vijf perspectieven.<br />
Tezamen dragen deze perspectieven bij aan versterking van de ecologische hoofdstructuur<br />
(natter, verbinden, vergroten), versterken van de landschappelijke identiteit (krachtiger,<br />
groener), versterking van duurzaam gebruik en behoud van de biodiversiteit.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 8<br />
Inrichtingsvisie Spuimonding, Concept eindrapport stuurgroep Deltanatuur (2002)<br />
In het regeerakkoord van 1998 heeft het kabinet geld beschikbaar gesteld om op aanzie<strong>nl</strong>ijke<br />
schaal natte natuur te ontwikkelen. Om dit voornemen te realiseren hebben de ministeries van<br />
Verkeer en Waterstaat en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, natuurorganisaties, de<br />
Dienst Landelijk Gebied en de provincie Zuid-Holland besloten samen te werken in het project<br />
Deltanatuur. Het doel van het project deltanatuur is om binnen tien jaar 3.000 ha natte natuur te<br />
ontwikkelen van internationale allure in de Zuid-Hollandse Delta.<br />
De Spuimonding is één van de prioritaire gebieden waar het plan Deltanatuur zich als eerste op<br />
zou moeten richten. De Dienst landelijk Gebied is gestart met het (op vrijwillige basis) verwerven<br />
van gronden in de polders Zuidoord en Beningerwaard. Het doel van de inrichtingsvisie is<br />
het verkennen van een aantal planalternatieven voor de inrichting van de Spuimonding en dit te<br />
voorzien van een afwegingskader.<br />
Inhoudelijk informatie over de gewenste inrichting van de Spuimonding is opgenomen in hoofdstuk<br />
5, Natuur.<br />
Landschapsbeleidsplan <strong>Spijkenisse</strong> (1997)<br />
Het Landschapsbeleidsplan <strong>Spijkenisse</strong> geeft de lange termijn visie aan voor het beheer en de<br />
ontwikkeling van het landschap in de gemeente <strong>Spijkenisse</strong>. Het verwoord het gemeentelijke<br />
natuur- en landschapsbeleid.<br />
Het landschapsbeleidsplan heeft als planvorm geen juridische status. Het landschapsbeleidsplan<br />
dient zijn uitwerking te krijgen in het bestemmingsplan <strong>Buitengebied</strong>, om de slagingskans<br />
van de toekomstvisie zo groot mogelijk te maken.<br />
In het landschapsbeleidsplan zijn "nieuwe bouwstenen" voor het landschap verwoord. Het gaat<br />
om de volgende drie gebieden:<br />
- het groengebied langs het Spui;<br />
- de open polders ten westen van <strong>Spijkenisse</strong>;<br />
- de polder Geervliet.<br />
Groengebied langs het Spui<br />
Langs het Spui wil men door middel van natuurontwikkeling een helder begrensd groengebied<br />
realiseren. De ecologische invulling van een dergelijk groengebied is nog onbekend. In het<br />
landschapsbeleidsplan worden suggesties gedaan als half-natuurlijk grasland, bosaanplant,<br />
oermoeras, begraasd parklandschap, moerasbos en kleiwoud.<br />
Open polders ten westen van <strong>Spijkenisse</strong><br />
In het Landschapsbeleidsplan wordt voorgesteld een groene intermediair tussen de stad en de<br />
polder aan te leggen. Deze bestaat uit een water-/moeraslint met een openbaar pad.<br />
Het waterelement zal maximaal 50 m breed worden. Het idee is om, net als in polder Biert,<br />
brakke vegetaties/graslanden en wateren te ontwikkelen.<br />
Polder Geervliet<br />
De polder Geervliet is onderdeel van het project Voornse Zoom. Het Landschapsbeleidsplan<br />
neemt het volgende standpunt is. Ten zuiden en ten noorden van de Groene Kruisweg en ten<br />
westen van <strong>Spijkenisse</strong> is gekozen voor bosaa<strong>nl</strong>eg. De boselementen dienen als begrenzing<br />
van de stad, aan de andere kant als geleding van toekomstige ontwikkelingen.<br />
De boselementen ten noorden van de Groene Kruisweg lopen vooruit op ontwikkelingen om<br />
hier een kantoren- en bedrijventerrein te realiseren. Het bos ten zuiden van de Groene Kruisweg<br />
geeft de weg een groen karakter.<br />
<strong>Spijkenisse</strong> Rijp & Groen, Visie op ontwikkeling en beheer van de groenstructuur<br />
(1996)<br />
Dit groenstructuurplan gaat ervan uit dat groen de kracht is van <strong>Spijkenisse</strong>. Het groen in de<br />
stad en het omliggende landschap is het groene kapitaal van <strong>Spijkenisse</strong>. Duurzaam beheer<br />
van het groene kapitaal is gericht op behoud en ontwikkeling. Het groenstructuurplan geeft een<br />
samenhangend beeld van het groen in de toekomst, zoals dat nagestreefd wordt. Het plan richt<br />
zich met name op het stedelijk gebied van <strong>Spijkenisse</strong>.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 9<br />
Cultuurhistorie<br />
Nota Belvedère (1999)<br />
Deze nota geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop met de cultuurhistorische<br />
kwaliteiten bij de toekomstige inrichting van Nederland moet worden omgegaan. Tevens wordt<br />
aangegeven welke maatregelen daartoe moeten en kunnen worden getroffen. Belvedère geeft<br />
vooralsnog geen eigen (bindend) beleid aan, maar moet doorwerken op de andere beleidsvelden.<br />
Een deel van het plangebied is aangewezen als "Belvedèregebied".<br />
Landbouw<br />
Agrarische Gebiedsvisie Voorne-Putten (2003)<br />
De WLTO heeft namens de agrarische ondernemers in Voorne-Putten haar visie gegeven op<br />
de toekomst van Voorne-Putten. De bedoeling is dat deze agrarische gebiedsvisie de komende<br />
jaren door de overheid wordt gebruikt als basis voor haar plannen.<br />
De agrarische sector is in de omgeving van Voorne-Putten de economische drager van het<br />
landschap met een belangrijk aandeel in de werkgelegenheid. De sector heeft in de loop van<br />
honderden jaren het landschap gevormd en wil dit op een economisch gezonde wijze blijven<br />
doen. De ondernemers verwachten dat de overheid hun ondernemerschap stimuleert door onder<br />
meer planologische duidelijkheid te bieden. Verder vraagt de agrarische sector de overheid<br />
mee te werken aan het bieden van ruimte voor duurzame agrarische investeringen.<br />
Voor een goede ontwikkeling van de bedrijven is niet-agrarische bewoning in het buitengebied<br />
vaak een belemmering. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zou tot een minimum<br />
beperkt moeten blijven. De agrarische sector vraagt de overheid dan ook in deze een terughoudend<br />
beleid te voeren en rekening te houden met schade voor omliggende bedrijven.<br />
De agrarische sector is zich bewust van de huidige maatschappelijke problemen op het gebied<br />
van water (wateroverlast in natte periodes, verdroging in droge periodes, verzilting). De sector<br />
wil dan ook graag constructief meedenken over mogelijke oplossingen. Denk daarbij vooral aan<br />
het bergen van overvloedig regenwater en het snel en adequaat afvoeren daarvan.<br />
De agrarische ondernemers zijn zich ervan bewust dat niet in alle gebieden gekozen kan worden<br />
voor een uitsluitend agrarische bestemming van de grond. Het huidige landbouwareaal is<br />
echter de minimale basis voor een gezonde agrocluster in het gebied. Het noodzakelijke ruimtebeslag<br />
voor andere functies dan landbouw moet dan ook zo beperkt mogelijk blijven om de<br />
agrarische sector in het gebied gezond te houden. Bij eventuele grondonttrekkingen moet dit direct<br />
planologisch vastgelegd worden en worden onderbouwd met een Landbouw Effect Rapportage.<br />
Het combineren van de agrarische functie met de realisatie van natuur- en landschapswaarden,<br />
recreatiefaciliteiten, zorgboerderijen en waterberging als tijdelijke opvang is alleen wenselijk als<br />
aanvulling op het agribusinesscomplex. Agrarische bedrijven moeten hiertoe zelf het initiatief<br />
kunnen nemen.<br />
Tenslotte vraagt de sector aan de overheid betrokken te worden bij discussies over de toekomst<br />
in toekomstige inrichting van het gebied. Voor de agrarische ondernemers is daarbij het drieluik<br />
profit (economische verantwoordelijkheid), planet (ecologische verantwoordelijkheid) en people<br />
(sociale verantwoordelijkheid) het uitgangspunt. Voor alle drie voelt de agrarische sector zich<br />
verantwoordelijk. Dat betekent dat de agrarische sector op al deze aspecten aanspreekbaar is<br />
en zich met de maatschappij en overheid wil inzetten voor een gezonde en duurzame ontwikkeling<br />
van het landelijk gebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 1. Beleidskader 10<br />
Mogelijkheden en draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne Putten (2002)<br />
Dit rapport van de WLTO, afdeling Voorne-Putten, vormt een vervolg op het gebiedsgerichte<br />
Plan van Aanpak Voorne-Putten-Rozenburg, dat de provincie Zuid-Holland eind 1999 heeft uitgebracht.<br />
In dit Plan van Aanpak staat de WLTO als projecttrekker genoemd bij een aantal<br />
deelprojecten op het gebied van agrarisch natuurbeheer, agrotoerisme/recreatief medegebruik<br />
en streekproducten. Het rapport vormt een overkoepeld plan voor deze deelprojecten.<br />
De volgende tien conclusies zijn uit het onderzoek naar voren gekomen.<br />
1. Op Voorne-Putten bestaat vooral animo voor agrarisch natuurbeheer en plattelandstoerisme.<br />
Alhoewel de volksaard enigszins behoudend is, is er zeker vernieuwingszin.<br />
2. Ondernemers die hun landbouwactiviteiten willen verbreden zullen zelf initiatief moeten tonen,<br />
zich goed moeten informeren en bedreigingen omzetten in kansen.<br />
3. Om plattelandsvernieuwing te behouden en verder te ontwikkelen, is het van belang dat<br />
een professionele en duurzame ondersteuning voor plattelandsvernieuwing aanwezig is.<br />
4. De animo voor agrarisch natuurbeheer is redelijk. Er is vooral belangstelling voor weidevogelbescherming,<br />
oever- en slootkantenbeheer, akker- en weiderandenbeheer, opvang van<br />
ganzen en andere wintergasten en onderhoud van landschapselementen.<br />
5. Bij het ontwikkelen van (nieuwe) natuurplannen zouden overheden en natuurorganisaties<br />
combinaties met de agrarische bedrijfsvoering moeten overwegen.<br />
6. Het instellen van een organisatie voor agrarisch natuurbeheer ligt momenteel niet voor de<br />
hand.<br />
7. Er zijn voldoende mogelijkheden, perspectieven en initiatieven voor agrotoeristische activiteiten.<br />
8. De agrarische bedrijven dragen grotendeels zorg voor de kwaliteit van het landschap en<br />
de leefbaarheid van het platteland. Overheden dienen de komende jaren agrarische bedrijven<br />
te blijven ondersteunen bij verbreding van de agrarische activiteiten. De gemeenten<br />
kunnen hieraan bijdragen door de randvoorwaarden en regels helder en eenduidig te maken.<br />
9. De belangstelling voor streekproducten is niet zo groot.<br />
10. De biologische landbouw is momenteel marginaal aanwezig. Een verdere toename van<br />
een biologische land- en tuinbouw is niet erg waarschij<strong>nl</strong>ijk.<br />
Wandelpadenplan Zuid-Holland<br />
Het wandelpadenplan heeft als oogmerk een provinciedekkend en aaneensluitend netwerk van<br />
wandelpaden te realiseren. Gezien de toegenomen vraag naar wandelmogelijkheden en de<br />
toegenomen druk op bestaande paden, is zowel de bescherming van bestaande onverharde<br />
paden als het aa<strong>nl</strong>eggen van nieuwe wandelpaden in het bestaande wandelnetwerk van belang.<br />
Het gaat daarbij om paden van bove<strong>nl</strong>okaal belang. In dat kader hebben Gedeputeerde<br />
Staten van Zuid-Holland in februari 2004 te beschermen wandelpaden aangewezen met een<br />
totale lengte van 431 km. De bescherming van wandelpaden vormt de eerste fase van de uitvoering<br />
van het Wandelpadenplan. Voor het realiseren van nieuwe wandelverbindingen die het<br />
wandelnetwerk compleet dienen te maken, wordt een Uitvoeringsprogramma Wandelpadenplan<br />
Realisatie Nieuwe Wandelpaden gemaakt. De regio kan bij deze tweede fase een inbreng hebben.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 2. Akoestisch onderzoek Westdijk 11<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12764.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering<br />
met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
In dit bestemmingsplan is voor de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten een milieuzonering<br />
toegepast, gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze bijlage geeft in algemene zin<br />
inzicht in doel, achtergronden en algemene beleidslijnen voor de toepassing hiervan. De specifieke<br />
toepassing in het onderhavige plan wordt toegelicht in de hoofdtekst van deze plantoelichting.<br />
Doel van de Staat en gebruikte bronnen<br />
De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten,<br />
al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een<br />
aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten<br />
van belang:<br />
- geluid;<br />
- geur;<br />
- stof;<br />
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar);<br />
- verkeersaantrekkende werking.<br />
De in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten is primair bedoeld voor lokale en regionale<br />
bedrijventerreinen al dan niet in combinatie met verspreid gesitueerde bedrijfsbestemmingen<br />
(en dus in mindere mate voor grootschalige industrieterreinen met zware industrie). Als belangrijkste<br />
bron bij het opstellen van de Staat is gebruikgemaakt van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering"<br />
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2001 (de zogenaamde "Lijst<br />
van bedrijfstypen").<br />
In deze lijst zijn voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte<br />
van een "rustige woonwijk" vermeld (in 10 stappen oplopend van 0 tot 1.500 m). Tevens is met<br />
een index aangegeven in welke mate rekening moet worden gehouden met verkeersaantrekkende<br />
werking. Toepassing van de richtafstanden is gewenst om het mogelijk ontstaan van milieuknelpunten<br />
al in het ruimtelijk spoor te voorkomen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven<br />
ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest<br />
gebruikelijke worden beschouwd.<br />
Om tot een praktisch goed bruikbare Staat van Bedrijfsactiviteiten te komen is de Lijst van bedrijfstypen<br />
van de VNG (hierna: VNG-lijst) op de volgende punten nader verfijnd en aangevuld:<br />
- De basiszoneringslijst van de VNG-lijst benoemt richtafstanden voor alle denkbare activiteiten.<br />
In de staat zijn alleen die activiteiten geselecteerd die op een bestemming "Bedrijfsdoeleinden"<br />
kunnen voorkomen. Andere activiteiten, zoals horeca of recreatie, krijgen een<br />
eigen bestemming; bij het toekennen van deze andere bestemmingen wordt op een andere<br />
wijze rekening gehouden met mogelijke milieuhinder van deze functies.<br />
- In de VNG-lijst zijn de 10 richtafstanden ondergebracht in 6 categorieën. Met name voor<br />
de categorieën 3 en 4 blijkt dit in de praktijk op lokale en regionale bedrijventerreinen vaak<br />
onhandig te zijn. Er moet dan zonder nadere noodzaak altijd worden uitgegaan van de<br />
grootste afstand binnen deze categorie. Om een meer gedifferentieerde milieuzonering<br />
mogelijk te maken zijn de categorieën 3 en 4 − overeenkomstig de richtafstanden van de<br />
basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie − onderverdeeld in 2 subcategorieën (categorieën<br />
3.1 en 3.2 respectievelijk 4.1 en 4.2). Hierdoor wordt meer duidelijkheid gegeven over de<br />
aan te houden richtafstanden.<br />
- De VNG-lijst gaat in het algemeen uit van relatief grote bedrijven en houdt daardoor weinig<br />
rekening met de specifieke situatie van kleinere en daardoor veelal minder hinderlijke bedrijven<br />
die veelvuldig op lokale bedrijventerreinen, in dorpskernen en dergelijke voorkomen.<br />
De praktijk leert dat deze kleinere bedrijven, uitgaande van de Lijst van bedrijfstypen,<br />
zonder milieuredenen zouden worden uitgesloten van de vestiging op dergelijke locaties;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
<strong>Spijkenisse</strong> 231.12764.01<br />
SBI 93/voll.<br />
februari 2006
Bijlage 3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten<br />
of dat ten behoeve van de vestiging onnodige vrijstellingsprocedures zouden moeten worden<br />
doorlopen. Voor de meest voorkomende bedrijfstypen is daarom in deze Staat, op basis<br />
van andere literatuurbronnen en praktijkervaringen, een nadere differentiatie naar bedrijfsgrootte<br />
toegepast 1) . Deze differentiatie is conform de VNG-systematiek: ook in de basiszoneringslijst<br />
komt differentiatie naar bedrijfgrootte voor. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
is deze differentiatie alleen voor meerdere bedrijfsactiviteiten toegepast.<br />
- Incidenteel komt ook het tegenovergestelde voor, namelijk dat de feitelijke hinder/richtafstand<br />
bij specifieke activiteiten groter is dan de Lijst van bedrijfstypen aangeeft. Voor de<br />
betreffende bedrijven is de categorie-indeling op grond van veelvuldige praktijkervaringen 2)<br />
aangepast.<br />
- Ter verduidelijking van de informatie in de VNG-lijst zijn de "geluidshinderlijke inrichtingen",<br />
zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, ondergebracht in afzonderlijke categorieën<br />
(categorieën 4.1A tot en met 6A). Dit om voor iedereen duidelijk te maken welke activiteiten<br />
alleen op terreinen met een vastgestelde geluidszone zijn toegestaan. Daarmee<br />
wordt voorkomen dat bedrijven, burgers en handhavers twee afzonderlijke lijsten moeten<br />
raadplegen. Als bronnen hiervoor zijn de Lijst van bedrijfstypen en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />
milieubeheer gehanteerd.<br />
- In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven welke milieuaspecten (mede) maatgevend<br />
zijn voor de categorie-indeling.<br />
Algemeen beleid voor de toelaatbaarheid van bedrijven in standaardsituaties<br />
De hier gebruikte Staat deelt de bedrijfsactiviteiten conform de VNG-publicatie in 6 gewone categorieën<br />
in. Categorie 1 heeft betrekking op activiteiten die geen hinder van belang veroorzaken<br />
en categorie 6 heeft betrekking op zeer zware industrie. Binnen de categorieën 3 en 4 zijn<br />
elk twee subcategorieën onderscheiden.<br />
De richtafstanden en de indices voor de verkeersaantrekkende werking uit de VNG-publicatie<br />
kunnen ten behoeve van de meest gebruikelijke toepassing in bestemmingsplannen worden<br />
vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid:<br />
categorie 1: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op<br />
de omgeving, toelaatbaar zijn in woonwijken.<br />
categorie 2: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op<br />
de omgeving, toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing,<br />
echter alleen in gebieden met gemengde functies. In niet-gemengde<br />
gebieden geldt een afstandsindicatie van 30 m.<br />
categorie 3: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op<br />
de omgeving, in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van<br />
woonwijken en in verband met de verkeersaantrekkende werking dienen<br />
te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met gebiedsontsluitingswegen:<br />
. subcategorie 3.1: gescheiden door een weg of een groenstrook (afstandsindicatie<br />
50 m);<br />
. subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige<br />
functie (afstandsindicatie 100 m).<br />
1) Het gaat daarbij vooral om kleinere aannemingsbedrijven, timmer- en constructiewerkplaatsen, transportbedrijven<br />
en handelsbedrijven. Voor de aangepaste inschaling zijn de volgende bronnen gebruikt: Publicaties van het Ministerie<br />
van VROM over geluidsproductie en richtafstanden van bedrijven en installaties, AmvB's op basis van de Wet<br />
milieubeheer, planologische kengetallen, Inspectiewijzer Milieuhygiëne en het oordeel van ervaringsdeskundigen.<br />
Zo blijkt bijvoorbeeld dat de situering van kleinere aannemingsbedrijven naast woningen in gemengd gebied geen<br />
problemen opleveren vanuit milieuoogpunt: in zowel kleinere als grotere gemeenten in Nederland komt deze situatie<br />
veelvuldig voor zonder dat er milieuknelpunten zijn. In alle gevallen waarbij de VNG-lijst is verfijnd of bewerkt, is de<br />
ruimtelijk relevante hinder als doorslaggevende factor gehanteerd.<br />
2) Zo heeft de praktijk bijvoorbeeld geleerd dat transportbedrijven waar vrachtauto's met draaiende koelinstallaties<br />
worden gestald (aanzie<strong>nl</strong>ijk) meer hinder kunnen veroorzaken dan de VNG-lijst vermeldt. Hetzelfde geldt voor<br />
grootschalige loonbedrijven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
2<br />
<strong>Spijkenisse</strong> 231.12764.01<br />
SBI 93/voll.<br />
februari 2006
Bijlage 3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten<br />
categorie 4: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op<br />
de omgeving, op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen<br />
te zijn:<br />
. subcategorie 4.1: afstandsindicatie 200 m;<br />
. subcategorie 4.2: afstandsindicatie 300 m.<br />
categorieën 5 en 6: bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed, op<br />
grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden<br />
afstanden dienen per geval te worden bepaald (afstandsindicaties<br />
van bedrijven uit categorie 5: 500 - 1.000 m, categorie 6: 1.500 m).<br />
De bedrijfsactiviteiten uit categorieën 4.1A/4.2A, 5A en 6A hebben betrekking op de "geluidshinderlijke<br />
inrichtingen" zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder jo. artikel 2.4 van<br />
het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Wat de mate van hinder en gewenste afstand<br />
betreft, komen zij overeen met de categorieën 4.1/4.2, 5 en 6, maar zij zijn alleen toelaatbaar<br />
indien rond het betreffende terrein een geluidszone ex artikel 41 of 53 van de Wet geluidhinder<br />
is vastgesteld. Indien geen zone is vastgesteld, wordt vestiging van de geluidshinderlijke<br />
inrichtingen overigens voor alle zekerheid ook in de doeleindenomschrijving van de betreffende<br />
bestemming uitgesloten, tenzij volgens de doeleindenomschrijving geen bedrijfsactiviteiten uit<br />
categorie 3.1 en hoger zijn toegestaan.<br />
Globale beleidslijn voor afwijkende gebiedstypen<br />
De bovenbeschreven criteria voor de toelaatbaarheid gaan (behalve voor categorie 2) uit van<br />
zonering ten opzichte van een "rustige woonwijk". Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven<br />
en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan, indien nodig, voor andere omgevingstypen<br />
worden afgeweken van de richtafstanden. Daarbij is van belang te constateren dat de VNG-lijst<br />
richtafstanden zijn; door hiervan uit te gaan kan het mogelijk ontstaan van milieuknelpunten al<br />
in het ruimtelijk spoor worden voorkomen. De praktijk leert echter dat het ontstaan van daadwerkelijke<br />
knelpunten voor alle milieuaspecten, door toepassing van gerichte maatregelen in<br />
het milieuspoor, ook bij kleinere afstanden kan worden voorkomen.<br />
Bij de toepassing van dit principe met gebruikmaking van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
worden de volgende uitgangspunten bij afwijkende gebiedstypen gehanteerd:<br />
- leidraad is de aanbeveling van de VNG om afwijkingen van richtafstanden naar beneden<br />
(dus toepassing van een kortere afstand dan de richtafstand) in beginsel te beperken tot<br />
één afstandsstap (dus bijvoorbeeld van 100 naar 50 m);<br />
- de richtafstanden worden met het oog op een praktisch hanteerbare werkwijze voor alle<br />
milieuaspecten in gelijke mate verlaagd of verhoogd.<br />
In de onderstaande tabel worden de meest voorkomende gebiedstypen omschreven waar een<br />
afwijking van de richtafstanden veelal gewenst of noodzakelijk is1). De tabel geeft echter alleen<br />
een richtsnoer. Elke situatie is anders en vereist maatwerk. Per plan moeten de noodzaak/wenselijkheid<br />
van afwijking en de aanpak in de plantoelichting nader worden beoordeeld en gemotiveerd.<br />
gebiedstype toegestane afwijking motivering<br />
1a. gebied waar functiemenging<br />
wordt nagestreefd (bijv. nieuw<br />
woongebied met toevoeging<br />
van bedrijvigheid)<br />
1b. verspreid gesitueerde woningen<br />
in een gebied met functiemenging<br />
en/of op locaties met andere<br />
verstoringsbronnen (bijv.<br />
gesitueerd langs drukke wegen)<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
verlaging richtafstanden<br />
met 1 afstandsstap<br />
kortere afstand is aanvaardbaar in<br />
het belang van functiemenging (levendigheid,<br />
handhaving bestaande<br />
woningen)<br />
idem er is al sprake van een verhoogd<br />
hinderniveau<br />
1) Het betreft hier een algemeen overzicht van relevante gebiedstypen. Dit behoeft dus niet te betekenen dat deze<br />
gebiedstypen in het onderhavige bestemmingsplan ook werkelijk voorkomen.<br />
3<br />
<strong>Spijkenisse</strong> 231.12764.01<br />
SBI 93/voll.<br />
februari 2006
Bijlage 3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten<br />
gebiedstype toegestane afwijking motivering<br />
2. verstoringsgevoelig natuurgebied/stiltegebied)<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
verhoging richtafstanden<br />
met 1 afstandsstap<br />
voor stiltegebieden en (zeer) verstoringsgevoelige<br />
natuurgebieden, geldt<br />
in beginsel een strengere norm voor<br />
geluid (40 dB(A)) dan voor een rustig<br />
woongebied (45 dB(A))<br />
) Voor stiltegebieden kunnen daarnaast nog aanvullende specifieke eisen gelden vanuit provinciaal beleid.<br />
Bedrijfswoningen<br />
Een specifiek geval van een afwijkend omgevingstype vormen daarnaast bedrijfswoningen op<br />
bedrijventerreinen. De vestiging van nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen is in beginsel<br />
ongewenst, maar kan desgewenst worden toegestaan op terreinen/terreingedeelten waar<br />
slechts activiteiten uit maximaal categorie 2 zijn toegelaten. In uitzonderingsgevallen kunnen<br />
nieuwe bedrijfswoningen ook worden toegestaan op bestaande terreinen/terreingedeelten waar<br />
activiteiten uit maximaal categorie 3.1 zijn toegestaan en reeds bedrijfswoningen aanwezig zijn.<br />
Bij de milieuzonering van bedrijventerreinen ten opzichte van bestaande en/of nieuw te vestigen<br />
bedrijfswoningen, wordt voor het overige in beginsel uitgegaan van een verlaging van de richtafstanden<br />
met 1 afstandsstap. In bestaande situaties kunnen de richtafstanden ten opzichte van<br />
bedrijfswoningen in uitzonderingsgevallen op basis van een nadere motivering met 2 afstandsstappen<br />
worden verlaagd.<br />
Opzet van de Staat<br />
De hier gebruikte Staat kent twee verschillende soorten categorie-indelingen (zie ook de inhoudsopgave):<br />
- indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I);<br />
- indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen voor A-categorieën<br />
(hoofdstuk II).<br />
In beginsel zijn beide indelingen van toepassing.<br />
De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is, net als in de VNG-publicatie, gebruikgemaakt<br />
van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993. In de praktijk kan het voorkomen<br />
dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de<br />
SBI-indeling vallen. In beginsel geldt dan de hoogste categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.<br />
Indien de bedrijfsonderdelen/-activiteiten duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden<br />
gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.<br />
Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Dit<br />
betreft in de eerste plaats de afbakening van de A-categorieën. Daarnaast worden veel voorkomende<br />
kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld. Dit oppervlak<br />
betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden,<br />
ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet.<br />
De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd gekoppeld<br />
aan de indeling volgens hoofdstuk I en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend<br />
voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die vanwege<br />
een zeer groot vermogen onder de "geluidshinderlijke inrichtingen" (A-categorieën) vallen.<br />
Flexibiliteit<br />
De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder<br />
door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf<br />
als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke<br />
werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planvoorschriften is daarom bepaald<br />
dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling een categorie lager<br />
kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3)1), Bij de<br />
categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot<br />
1) Volgens vaste jurisprudentie is het opnemen van een dergelijke vrijstellingsbevoegdheid zelfs verplicht.<br />
4<br />
<strong>Spijkenisse</strong> 231.12764.01<br />
SBI 93/voll.<br />
februari 2006
Bijlage 3. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten<br />
de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een<br />
vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op<br />
de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.<br />
Voor de bedrijven uit de A-categorieën is alleen maar een vrijstelling mogelijk voor de indeling<br />
in een lagere A-categorie.<br />
Bij sommige bedrijfsactiviteiten is bij de indeling uitgegaan van een continue bedrijfsvoering,<br />
waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Staat aangegeven met<br />
een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu<br />
werkt. Dit gegeven kan eveneens aa<strong>nl</strong>eiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid<br />
een categorie lager in te delen.<br />
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet<br />
zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer is aangetoond dat deze bedrijven<br />
wat milieubelasting betreft gelijk kunnen worden gesteld met de volgens de bestemmingsregeling<br />
toegelaten bedrijven, kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling<br />
worden verleend.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
5<br />
<strong>Spijkenisse</strong> 231.12764.01<br />
SBI 93/voll.<br />
februari 2006
Bijlage 4. Bedrijve<strong>nl</strong>ijst<br />
straat nr. naam en aard van het bedrijf S.B.I. cate- totaal algemene opmerkingen/bijzonderheden/eventuele bestem-<br />
Code gorie opgesteld toelaat- klachten<br />
mings<br />
S.v.B. motorisch baarheidregeling<br />
vermogen<br />
Beeldsweg 6a Van der Wal, opslag ? ? ? 2 B(2)<br />
Eeweg 53 Albers, Paardenhouderij Bph<br />
Gemee<strong>nl</strong>andsedijk 53 Bernisser groothandel groente/fruit 51.25/60. 2 2 B(2)<br />
Zuid<br />
en transport<br />
2<br />
Groene Kruisweg 10 Shell Geervliet NZ & ZZ 50.5 3 2 Verkoop LPG Bbsl<br />
Groene Kruisweg/- kruising Rioolwaterzuiveringsinstallatie 90 4+ 2 Mawz<br />
Kanaaldijk Oostzijde<br />
Haasdijk 16a Quak Hoveniersbedrijf 2 Bho<br />
Hoogwerfseweg- kruising Rioolwaterzuiveringsinstallatie 90 4+ 2 Mawz<br />
Krommedijk<br />
Kerkweg 70 Opslag 2 Bo<br />
Krommedijk 10 Breeman & van Seventer BV, sme- 28.4 3 2 B(2)c<br />
derij, lasinrichting, bankwerkerij en<br />
dergelijke<br />
13a CP Roos zand en grint BV, groot- 51.53 3 2 Bgr<br />
handel zand en grind<br />
Moerseweg 1a Gasregelstation, Nederlandse Gas- - - - - - Mn<br />
unie<br />
2a Gasdistributiebedrijf GEB Rotter- - - - - - Mn<br />
dam<br />
Molendijk 27a Opslag 2 Oppervlakte > 2.000 m² Bo<br />
45.1/45.2 3 2 Oppervlakte > 1.000 m² B(2)an<br />
50.1/50.2 2 2 B(2)<br />
34 G.J.M. van Winden, aannemersbedrijf<br />
burgerlijke en utiliteitsbouw<br />
44 A.J. Wolters, autoreparatiebedrijf en<br />
showroom<br />
231.12874.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong><br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg
2<br />
Bijlage 4. Bedrijve<strong>nl</strong>ijst<br />
straat nr. naam en aard van het bedrijf S.B.I. cate- totaal algemene opmerkingen/bijzonderheden/eventuele bestem-<br />
Code gorie opgesteld toelaat- klachten<br />
mings<br />
S.v.B. motorisch baarheidregeling<br />
vermogen<br />
Molendijk 70 Reparatiebedrijf voor landbouwma- 29 3 2 B(2)ma<br />
chines en -werktuigen<br />
Munnikenweg 2 Van der Wal, bedrijfsverzamelge-<br />
2 2 B(2)<br />
bouw<br />
6 Jachtwerf J. van den Berg, nieuw- 35.1 3 2 B(2)sch<br />
bouw en reparatiewerf van sporten<br />
recreatievaart<br />
Noorddijk 5 Elektriciteitsdistributiebedrijf - - - - - Mn<br />
Oude Veerdam 1a opslag materiaal en materieel on- 51/53 3 2 Oppervlakte > 4.000 m²<br />
Mo<br />
derhoud wegen, watergangen en<br />
waterkeringen en kantoorruimte<br />
Rachelseweg 2 Leendert Saarloos Koeltechniek, 29 2 B(2)<br />
lucht, koel- en droogfabricage en<br />
koeltechniekinstallatiebedrijf<br />
Schuddebeursedijk 13 Gemaal 90 2 2 Mn<br />
Stationsweg 28a Garage Trouw VOF, autoreparatie- 50.1/50.2 2 2 B(2)<br />
bedrijf<br />
29 D.P. van Bodegom, glastuinbouw 2 Caravanstalling in kassen Bcs<br />
36 C. van der Pols en Zn, (agrarisch) 01.4 3 2 Oppervlakte > 500 m² B(2)ma<br />
dienstverlenend bedrijf, landbouwtechniek<br />
Toldijk 6a Groen Hoveniersbedrijf 2 Bho<br />
Westdijk 14 garagebedrijf 50.1/50.2 2 2 B(2)<br />
231.12874.01<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
<strong>Spijkenisse</strong>
Bijlage 5. Instandhoudingsdoelen Natura 2000gebied<br />
109-Haringvliet<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
231.12874.01<br />
<strong>Spijkenisse</strong>