11.08.2013 Views

Vectoren

Vectoren

Vectoren

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk 1<br />

<strong>Vectoren</strong><br />

1 RICHTING EN ZIN<br />

In de vorige jaren zijn in de wiskunde de begrippen richting en zin al aan bod<br />

gekomen. Omdat de betekenis ervan enigszins verschilt van wat in het dagelijks<br />

leven gebruikelijk is, besteden we er nog even aandacht aan.<br />

Het vlak waarin we werken noemen we Π.<br />

Richting<br />

In het vlak Π kiezen we een rechte a. De verzameling<br />

van alle rechten evenwijdig met a noemen we<br />

richting a<br />

a<br />

Van twee rechten die tot die verzameling behoren,<br />

zeggen we dat ze dezelfde richting hebben.<br />

Neem nu een rechte b die niet tot richting a behoort.<br />

Π<br />

b<br />

De verzameling van alle rechten evenwijdig met b is dan richting b. Richting a en<br />

richting b hebben geen enkele rechte gemeenschappelijk. We noemen ze verschillende<br />

richtingen. Van a en b zelf zeggen we dat ze een verschillende richting<br />

hebben.<br />

Zin<br />

De punten van een rechte a kun je in twee bijzondere zinnen doorlopen:<br />

ofwel ofwel<br />

a a<br />

We noemen de ene zin de tegengestelde van de andere.<br />

Ook voor twee rechten van eenzelfde richting gebruiken we de uitdrukking zin:<br />

zelfde zin zelfde zin tegengestelde zin tegengestelde zin<br />

Dagelijks leven<br />

Veronderstel dat de autoweg tussen Oostende en Brussel kaarsrecht is. Op die<br />

weg rijdt Jan van Oostende naar Brussel en Sven van Brussel naar Oostende. In<br />

het dagelijks leven zeggen we dat ze in tegengestelde richtingen rijden. In de wiskunde<br />

zeggen we: ze rijden in dezelfde richting maar in tegengestelde zin.<br />

In de wiskunde bestaat er trouwens niet zoiets als tegengestelde richtingen, wél<br />

verschillende richtingen. De richting van een kaarsrechte baan tussen Gent en<br />

Kortrijk is een andere dan de richting Oostende-Brussel.<br />

7<br />

1


1<br />

8<br />

2 PUNTENKOPPEL<br />

Verzameling van twee punten<br />

B<br />

We nemen twee punten A en B van het vlak Π.<br />

Beschouwen we die samen, dan hebben we de verzame- A<br />

ling van de punten A en B; we noteren:<br />

{A, B}<br />

Je mag ook {B, A} noteren, want bij een verzameling mag je de elementen in om<br />

het even welke volgorde opschrijven.<br />

Puntenkoppel<br />

We kunnen aan de punten A en B echter ook een volgorde<br />

toekennen, bijvoorbeeld eerst A en dan B. We spreken<br />

B<br />

dan niet meer over de verzameling van die punten, maar<br />

gebruiken de naam puntenkoppel en noteren:<br />

(A, B)<br />

A<br />

Het punt A noemen we het beginpunt van het koppel, het punt B het eindpunt. Op<br />

de figuur wordt de volgorde (eerst A, dan B) getoond door een pijl te trekken van<br />

A naar B.<br />

Kiezen we eerst B en dan A, dan hebben we een ander<br />

puntenkoppel en noteren we:<br />

B<br />

(B, A)<br />

In dat geval is B het beginpunt en A het eindpunt.<br />

Je mag ook tweemaal eenzelfde punt C nemen; je krijgt<br />

dan het koppel<br />

A<br />

(C, C)<br />

Zo’n koppel noemen we een identiek koppel.<br />

In plaats van een pijl van C naar C tekenen we dan een lus.<br />

Drager van een niet-identiek puntenkoppel<br />

C<br />

Voor een niet-identiek puntenkoppel (A, B) noemen we de rechte AB de drager<br />

van het puntenkoppel. Het puntenkoppel bepaalt dan op die drager een zin, namelijk<br />

die zin waarvoor het beginpunt van het koppel vóór het eindpunt doorlopen<br />

wordt.<br />

Puntenkoppels met dezelfde richting<br />

Zijn de dragers van twee niet-identieke koppels<br />

evenwijdig, dan zeggen we dat die koppels dezelf-<br />

B<br />

C<br />

de richting hebben.<br />

Op de figuur hebben de koppels (A, B) en (C, D)<br />

A<br />

dezelfde richting; de koppels (A, B) en (E, F) hebben<br />

niet dezelfde richting.<br />

Puntenkoppels met dezelfde zin<br />

D E F<br />

Hebben twee puntenkoppels dezelfde richting, dan zeggen we dat ze dezelfde zin<br />

hebben wanneer de zinnen die ze op die dragers bepalen dezelfde zijn.<br />

Bepalen ze op die evenwijdige dragers tegengestelde zinnen, dan zeggen we dat<br />

de puntenkoppels een tegengestelde zin hebben.


Op de figuur hebben de koppels (A, B) en<br />

(C, D) dezelfde zin; de koppels (A, B) en<br />

(E, F) hebben een tegengestelde zin.<br />

B<br />

D<br />

Voor de koppels (A, B) en (G, H) kunnen<br />

we de uitdrukkingen ‘dezelfde zin’ of<br />

‘tegengestelde zin’ niet gebruiken, want<br />

de dragers zijn niet evenwijdig.<br />

A<br />

C E<br />

H<br />

Lengte van een puntenkoppel<br />

Is een puntenkoppel (A, B) niet identiek,<br />

F<br />

G<br />

dan noemen we de lengte van het lijnstuk [AB] de lengte van het puntenkoppel.<br />

Aan een identiek koppel kennen we de lengte met maatgetal 0 toe.<br />

3 HET BEGRIP VECTOR<br />

Instap<br />

Hierboven zijn enkele puntenkoppels getekend.<br />

Geef drie kenmerken die ze gemeenschappelijk hebben.<br />

Het begrip vector<br />

De drie gezochte kenmerken zijn:<br />

– ze hebben dezelfde richting<br />

– ze hebben dezelfde zin<br />

– ze hebben dezelfde lengte.<br />

Elk punt van het vlak kun je als beginpunt nemen van een puntenkoppel met die<br />

richting, die lengte en die zin. De verzameling puntenkoppels die je zo verkrijgt,<br />

noemen we een vector. De richting, zin en lengte van de puntenkoppels noemen<br />

we ook de richting, de zin en de lengte van de vector.<br />

Afzonderlijke definitie<br />

Ook de verzameling van alle identieke puntenkoppels<br />

noemen we een vector, de zogenaamde nulvector.<br />

9<br />

1


1<br />

10<br />

Vertegenwoordiger<br />

Elk van de puntenkoppels van een vector noemen we een vertegenwoordiger of<br />

representant van die vector. Om een vector weer te geven volstaat die vertegenwoordiger,<br />

dus één puntenkoppel.<br />

Conclusies<br />

Een vector is bepaald door het geven van één puntenkoppel.<br />

Een vector, verschillend van de nulvector, is bepaald door zijn richting, zijn<br />

lengte en zijn zin.<br />

Opmerkingen<br />

1 De nulvector heeft geen richting en geen zin, maar wel een lengte, namelijk de<br />

lengte met maatgetal 0.<br />

2 We zullen de pijl die het beginpunt van een vertegenwoordiger van een vector<br />

met het eindpunt verbindt zo veel mogelijk rechtlijnig tekenen. Wordt de<br />

figuur daardoor onduidelijk of vallen twee pijlen deels samen, dan zullen we<br />

de pijl kromlijnig tekenen. Een lus blijft natuurlijk een lus.<br />

4 NOTATIES EN BENAMINGEN<br />

Notaties<br />

1 De vector bepaald door het puntenkoppel (A, B) noteren we:<br />

AB f<br />

Geven we geen naam aan het beginpunt en het<br />

eindpunt van een puntenkoppel dat de vector<br />

bepaalt, dan noteren we de vector met een<br />

kleine letter met een pijltje erboven:<br />

u<br />

g<br />

of<br />

g<br />

v of w<br />

g<br />

De nulvector noteren we:<br />

AA f of o g<br />

AB<br />

A<br />

A<br />

A is dan een willekeurig punt van het vlak.<br />

2 Voor de lengte van de vector AB f noteren we:<br />

|AB f |<br />

Die notatie gebruiken we ook voor het maatgetal van die lengte. Uit de tekst<br />

blijkt wel of we de lengte van de vector of het maatgetal van die lengte bedoelen.<br />

3 De verzameling van alle vectoren noteren we:<br />

Vect<br />

u<br />

o<br />

B


Benamingen<br />

Evenwijdige vectoren<br />

Twee vectoren u g en v g , verschillend van de nulvector<br />

en met dezelfde richting, noemen we evenwijdige<br />

vectoren.<br />

We noteren:<br />

u<br />

g<br />

//<br />

g<br />

v<br />

Van de nulvector zeggen we dat hij evenwijdig is<br />

met elke vector.<br />

Tegengestelde vectoren<br />

De vector BA f noemen we de tegengestelde vector<br />

van de vector AB f ; we noteren:<br />

– AB f<br />

Zo vinden we onze eerste formule van de vectorrekening:<br />

BA f = – AB f<br />

5 GELIJKE VECTOREN<br />

Gelijke vectoren<br />

Als twee koppels (A, B) en (C, D) tot eenzelfde<br />

vector behoren, dan kunnen we die<br />

vector zo noteren:<br />

AB f of CD f<br />

We noteren dan ook:<br />

AB f = CD f<br />

en gebruiken de uitdrukking gelijke vectoren.<br />

In wezen gaat het om dezelfde vector.<br />

Verband met lengte<br />

– Gelijke vectoren hebben gelijke lengten.<br />

AB f = CD f ê |AB f | = |CD f |<br />

– Omgekeerd zijn vectoren met een gelijke lengte niet noodzakelijk gelijke vectoren.<br />

De vectoren AB f en EF<br />

f hebben een gelijke<br />

lengte maar het zijn geen gelijke vec-<br />

B<br />

toren. Ze hebben immers een verschillende<br />

richting.<br />

A<br />

E<br />

A<br />

A<br />

C<br />

u<br />

AB<br />

BA<br />

v<br />

B<br />

B<br />

11<br />

D<br />

F<br />

1


1<br />

12<br />

Verband met het parallellogram<br />

We nemen twee vectoren AB f en CD f , verschillend van de nulvector.<br />

Geval 1 AB f = CD f en AB en CD zijn verschillende rechten<br />

Omdat de vectoren gelijk zijn, zijn de lijnstukken<br />

[AB] en [CD] evenwijdig en even lang.<br />

In de vierhoek ABDC zijn dan twee overstaande<br />

zijden evenwijdig en even lang; die vierhoek is<br />

dus een parallellogram.<br />

De eigenschap geldt ook omgekeerd: is ABDC<br />

een parallellogram, dan hebben de koppels (A, B)<br />

en (C, D) dezelfde richting, dezelfde zin en dezelfde lengte en dus geldt:<br />

AB f = CD f<br />

A<br />

C<br />

Merk op: uit het feit dat ABDC een parallellogram is, volgt ook<br />

A<br />

BA f = DC f<br />

C<br />

B<br />

D<br />

A<br />

AC f = BD f<br />

C<br />

CA f = DB f<br />

C<br />

Geval 2 AB f = CD f en AB en CD zijn eenzelfde rechte a<br />

We nemen een vector EF f gelijk aan<br />

AB f en CD f , waarbij de rechte EF niet<br />

samenvalt met a.<br />

Zoals in geval 1 vind je dat ABFE en<br />

CDFE parallellogrammen zijn.<br />

Bijgevolg kunnen voor de gelijke vectoren AB f en CD f de puntenkoppels (A, B) en<br />

(C, D) verbonden worden door twee parallellogrammen.<br />

Ook die eigenschap geldt omgekeerd: als twee puntenkoppels (A, B) en (C, D)<br />

verbonden zijn door parallellogrammen ABFE en CDFE, dan zijn de vectoren<br />

AB f en CD f C<br />

B<br />

D a<br />

A<br />

F<br />

E<br />

gelijk.<br />

Conclusie<br />

Voor twee vectoren AB f en CD f , verschillend van de nulvector en met AB ≠ CD<br />

geldt:<br />

AB f = CD f ® ABDC is een parallellogram<br />

Voor twee vectoren AB f en CD f , verschillend van de nulvector en met AB = CD<br />

geldt:<br />

AB f = CD f ® (A, B) en (C, D) kunnen verbonden worden door<br />

twee parallellogrammen ABFE en CDFE<br />

B<br />

D<br />

A<br />

B<br />

B<br />

D<br />

D


6 VERBAND MET VERSCHUIVINGEN<br />

Je kent al sedert geruime tijd het begrip verschuiving.<br />

A<br />

Een verschuiving (ook translatie genoemd) is een verzameling puntenkoppels<br />

waarbij elk punt van het vlak het beginpunt van een puntenkoppel van de verschuiving<br />

is.<br />

Al die puntenkoppels hebben dezelfde richting, dezelfde zin en dezelfde lengte.<br />

Ze vormen dus een vector.<br />

Conclusie<br />

Verschuiving en vector zijn synoniemen.<br />

Het verschil zit in het taalgebruik.<br />

– We zullen bijvoorbeeld nooit spreken over het beeld van een figuur door een<br />

vector, wel over het beeld van een figuur door een verschuiving.<br />

– Iets verderop leren we de som van twee vectoren. De naam som zullen we<br />

nooit gebruiken voor twee verschuivingen.<br />

Neem het getal 1000.<br />

Tel er 40 bij.<br />

Tel er 1000 bij.<br />

Tel er 30 bij.<br />

Nog eens plus 1000.<br />

Plus 20.<br />

Plus 1000 en dan plus 10.<br />

Geef het totaal.<br />

Antwoord op blz. 14<br />

B<br />

A'<br />

C<br />

B'<br />

C'<br />

13<br />

1


1<br />

14<br />

7 VECTOREN IN DE FYSICA<br />

Krachten<br />

In de fysica worden krachten door vectoren voorgesteld. In plaats van beginpunt<br />

zeggen we daar aangrijpingspunt. In plaats van lengte zeggen we grootte.<br />

Snelheden<br />

Een kikker maakt een sprong onder een hoek van 45° en met een beginsnelheid<br />

van 5 m/s. Even later maakt hij op dezelfde plaats en in hetzelfde verticale vlak<br />

een nieuwe sprong, nu onder een hoek van 60° en met een beginsnelheid van<br />

10 m/s.<br />

Die gegevens worden met vectoren voorgesteld. De richting en zin van de vector<br />

geven de startbeweging weer. De lengte van de vectoren geeft de eigenlijke grootte<br />

van de snelheden weer; daarom tekenen we de ene vector dubbel zo lang als de<br />

andere.<br />

Opmerking<br />

Het vectorbegrip dat in de fysica gebruikt wordt, is niet helemaal hetzelfde als in<br />

de wiskunde. In de fysica mag je een andere vertegenwoordiger alleen op de drager<br />

van de vorige nemen.<br />

Antwoord op de opdracht van blz. 13<br />

Velen antwoorden 5000.<br />

De correcte som is echter 4100.<br />

5 N


8 INSTAP<br />

a De steden A, B en C zijn met rechte<br />

wegen verbonden.<br />

Jan fietst van A naar B. We stellen<br />

dat voor door de vector AB f .<br />

Dan fietst hij van B naar C; dat stellen<br />

we voor door de vector BC f .<br />

Als het zijn bedoeling is om vanuit<br />

A in C te geraken, kan hij de vorige<br />

twee verplaatsingen vervangen door<br />

rechtstreeks van A naar C te rijden;<br />

dat stellen we voor door de vector<br />

AC f .<br />

De verplaatsing voorgesteld door de vector AC f vervangt dus de opeenvolging<br />

van de verplaatsingen voorgesteld door vectoren AB f en BC f B<br />

C<br />

A<br />

C<br />

B<br />

A<br />

.<br />

We zeggen dat de vector AC f de som is van de vectoren AB f en BC f en noteren:<br />

AB f + BC f = AC f<br />

(1)<br />

Merk op: de som van de lengten van de lijnstukken [AB] en [BC] is niet gelijk<br />

aan de lengte van het lijnstuk [AC]:<br />

|AB| + |BC| ≠ |AC|<br />

We hebben in (1) dus te maken met een totaal andere soort som dan we<br />

gewoon zijn uit de getallenleer.<br />

b Resultante van twee krachten<br />

F 1<br />

F 2<br />

F<br />

De krachten waarmee de sleepboten het schip trekken, worden voorgesteld<br />

f f<br />

door de vectoren F1 en F2 . We kunnen beide sleepboten vervangen door één<br />

sleepboot die trekt met een kracht F g . Die kracht F g wordt in de fysica de resul-<br />

f f<br />

tante van F1 en F2 genoemd; we vinden ze door uitgaande van het beginpunt<br />

f f<br />

en de eindpunten van F1 en F2 een parallellogram te construeren.<br />

f f<br />

In de wiskunde spreken we in plaats van over de resultante van F1 en F2 over<br />

f f<br />

de som van F1 en F2 ; we noteren dan ook:<br />

F g f f<br />

= F1 + F2<br />

15<br />

1


1<br />

16<br />

9 SOM VAN VECTOREN<br />

Geval 1 de vectoren u g en v g worden voorgesteld door puntenkoppels (A, B)<br />

en (B, C)<br />

Het eindpunt van het eerste puntenkoppel is<br />

dus het beginpunt van het tweede puntenkoppel.<br />

We noemen de vector voorgesteld door het<br />

puntenkoppel (A, C) de som van de vectoren<br />

u g en v g B<br />

v C<br />

.<br />

Voor die som noteren we zoals in de getal-<br />

u<br />

u + v<br />

lenleer:<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v<br />

De definitie is dus:<br />

AB f + BC f = AC f<br />

Geval 2 de vectoren u g en v g worden voorgesteld door puntenkoppels (P, Q)<br />

en (R, S) met Q ≠ R<br />

Het eindpunt van het eerste puntenkoppel<br />

en het beginpunt van het tweede koppel<br />

zijn dus verschillend.<br />

We kiezen een punt A van het vlak en vervangen<br />

het puntenkoppel (P, Q) dat u g<br />

voorstelt door een puntenkoppel met beginpunt<br />

A: het puntenkoppel (A, B).<br />

We vervangen ook het puntenkoppel (R, S)<br />

dat v g voorstelt door een puntenkoppel met<br />

beginpunt B: het puntenkoppel (B, C).<br />

We noemen de vector voorgesteld door het<br />

puntenkoppel (A, C) de som van de vectoren u g en v g en noteren daarvoor: u g + v g v S<br />

R<br />

u<br />

Q<br />

B<br />

v C<br />

P<br />

u<br />

u + v<br />

A<br />

.<br />

Opmerkingen<br />

1 Voor de bewerking gebruiken we zoals in<br />

de getallenleer de naam optelling.<br />

2 In geval 2 mag je het punt A in P kiezen;<br />

de constructie wordt dan iets korter.<br />

3 Een voorbeeld voor evenwijdige vectoren:<br />

u<br />

P Q<br />

S<br />

v<br />

R<br />

A<br />

A<br />

R<br />

u<br />

P = A<br />

u + v<br />

Q<br />

C<br />

v<br />

v<br />

u + v<br />

u<br />

v<br />

S<br />

C<br />

B


De parallellogrammethode<br />

Twee niet-evenwijdige vectoren u g en v g kun je<br />

ook als volgt optellen.<br />

We nemen een willekeurig punt A van het<br />

vlak.<br />

We stellen zowel u g als v g voor door puntenkoppels<br />

met beginpunt A:<br />

(A, B) en (A, C)<br />

We construeren het parallellogram CABD.<br />

Dan stelt ook (C, D) de vector u g voor en (B, D) de vector v g u<br />

B<br />

u<br />

A v<br />

.<br />

Je vindt dus:<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g f f f<br />

v = AB + BD = AD<br />

g<br />

v + u<br />

g f f f<br />

= AC + CD = AD<br />

Die methode noemen we de parallellogrammethode; de methode van de definitie<br />

(gevallen 1 en 2) noemen we de methode van de opeenvolgende koppels.<br />

Cabri-bestand<br />

Het Cabri-bestand Somvectoren demonstreert de optelling van vectoren.<br />

Verband met lengten<br />

Voor niet-evenwijdige vectoren AB f en BC f<br />

met som AC f merkten we in nr. 8, deel a, al<br />

op dat je uit<br />

AC f = AB f + BC f<br />

niet kunt afleiden dat de lengte van AC f de<br />

som is van de lengten van AB f en BC f B<br />

C<br />

A<br />

.<br />

Voor evenwijdige vectoren is er wel een verband, maar het hangt af van de ligging<br />

van het punt C ten opzichte van [AB].<br />

Uit AC f = AB f + BC f volgt:<br />

C<br />

A B C<br />

A C B<br />

A<br />

B<br />

u + v<br />

v<br />

v<br />

v + u<br />

u<br />

C<br />

|AC f | = |AB f | + |BC f |<br />

|AC f | = |AB f | – |BC f |<br />

|AC f | = |BC f | – |AB f |<br />

17<br />

D<br />

1


1<br />

18<br />

10 NOG VOORBEELDEN UIT DE FYSICA<br />

Voorbeeld 1<br />

Op een valschermspringer werken twee krachten:<br />

– een kracht gericht naar het middelpunt van de aarde en voorgesteld door de<br />

f<br />

vector F1 f<br />

– de windkracht voorgesteld door de vector F2 .<br />

De som F g van de vectoren stelt dan de kracht voor die beide krachten kan vervangen.<br />

Voorbeeld 2<br />

Een kraan trekt een voorwerp omhoog en haalt het tegelijk naar zich toe:<br />

F 1<br />

F 1<br />

F<br />

F 2<br />

2<br />

F<br />

Voorbeeld 3<br />

Een bootje, dat een rivier wil oversteken, verplaatst zich onder invloed van de<br />

f f<br />

motorkracht F1 en de kracht F2 uitgeoefend door het stromend water:<br />

F 1<br />

F 2<br />

F<br />

F 2<br />

F<br />

F 2


11 BETREKKING VAN CHASLES-MÖBIUS<br />

Neem je drie punten A, B, C in het vlak Π, dan kun je, waar die punten ook liggen,<br />

altijd de volgende som noteren:<br />

AB f + BC f = AC f<br />

A<br />

Dus:<br />

B<br />

¡ A, B, C Ï Π: AB f + BC f = AC f<br />

Die betrekking wordt de betrekking van Chasles-Möbius genoemd.<br />

Van links naar rechts<br />

De betrekking stelt het optellen van vectoren voor. Je moet dat kunnen toepassen<br />

zonder naar een figuur te kijken. Let daarom op de volgorde van de letters:<br />

in het linkerlid: een eerste letter, een tweede letter tweemaal, een derde letter.<br />

in het rechterlid: die eerste letter gevolgd door die derde letter.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

SZ f + ZM f = SM f<br />

PC f + CE<br />

f = PE f<br />

Van rechts naar links<br />

De betrekking laat toe een vector te splitsen in een som van vectoren met behulp<br />

van een willekeurig punt.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

T<br />

C<br />

X<br />

B<br />

E<br />

XY f = XE<br />

f + EY f<br />

XY f = XT<br />

f + TY f<br />

C<br />

A<br />

N<br />

A B<br />

C<br />

Y<br />

XY f = XN f + NY f<br />

XY f = XG f + GY f<br />

G<br />

19<br />

1


1<br />

20<br />

12 COMMUTATIVITEIT VAN DE OPTELLING VAN VECTOREN<br />

Voor niet-evenwijdige vectoren u g en v g<br />

ontdekten we in nr. 9 met de parallello-<br />

grammethode:<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v =<br />

g<br />

v + u<br />

g<br />

Voor evenwijdige vectoren u g en v g werken we als volgt:<br />

We nemen een puntenkoppel (A, B) dat u g voorstelt, vervolgens een puntenkoppel<br />

(B, C) dat v g voorstelt en dan een puntenkoppel (C, D) dat opnieuw u g voorstelt.<br />

Omdat de vectoren evenwijdig zijn, liggen A, B, C, D op één rechte.<br />

u v u<br />

Dan geldt:<br />

u<br />

(A, C) stelt u g + v g voor (B, D) stelt v g + u g voor<br />

Maar (A, C) en (B, D) liggen op dezelfde rechte en hebben dezelfde zin.<br />

Bovendien:<br />

|AC| = |AB| + |BC|<br />

= |CD| + |BC| (de koppels (A, B) en (C, D) stellen beide u g voor)<br />

= |BC| + |CD|<br />

= |BD|<br />

(het optellen van lengten is commutatief)<br />

De puntenkoppels (A, C) en (B, D) bepalen dus dezelfde vector.<br />

Dat betekent:<br />

Conclusie<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v =<br />

g<br />

v + u<br />

g<br />

Een som van vectoren blijft gelijk als je de termen van plaats verwisselt.<br />

We drukken dat ook als volgt uit:<br />

De optelling in Vect is commutatief.<br />

Met symbolen:<br />

¡ u g , v g Ï Vect: u g + v g = v g + u g<br />

u<br />

v<br />

v<br />

u + v<br />

v<br />

v + u<br />

A B C D<br />

u + v<br />

u v u<br />

A B C D<br />

v + u<br />

u


13 ASSOCIATIVITEIT VAN DE OPTELLING VAN VECTOREN<br />

We gaan uit van drie vectoren u g , v g en w g .<br />

u<br />

We nemen een puntenkoppel (A, B) dat u g voorstelt, vervolgens een puntenkoppel<br />

(B, C) dat v g voorstelt en ten slotte een puntenkoppel (C, D) dat w g voorstelt.<br />

A<br />

B<br />

We berekenen nu afzonderlijk de sommen<br />

u<br />

g<br />

+ (v<br />

g<br />

+ w<br />

g<br />

) (u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v ) + w<br />

g<br />

Welnu:<br />

C<br />

v<br />

B<br />

w<br />

v + w<br />

B<br />

A<br />

u<br />

u<br />

u + (v + w)<br />

v<br />

v<br />

u<br />

g<br />

+ (v<br />

g<br />

+ w<br />

g f f f<br />

)= AB+ (BC + CD) (u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v ) + w<br />

g f f f<br />

= (AB + BC) + CD<br />

= AB f + BD f<br />

= AC f + CD f<br />

= AD f<br />

= AD f<br />

Dus: u g + (v g + w g ) = (u g + v g ) + w g<br />

Merk op dat je de figuren niet nodig hebt; je gebruikt de betrekking van Chasles-<br />

Möbius.<br />

Conclusie<br />

Een som van vectoren waarvan één van de termen zelf een som is, blijft gelijk<br />

als je de haken van plaats verandert.<br />

We drukken dat ook als volgt uit:<br />

De optelling in Vect is associatief.<br />

Met symbolen:<br />

¡ u g , v g , w g Ï Vect: u g + (v g + w g ) = (u g + v g ) + w g<br />

Gevolg<br />

Omdat de plaats van de haken geen belang heeft, noteren we voor die sommen:<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v + w<br />

g<br />

. Je mag dan zelf kiezen welke twee vectoren je het eerst optelt.<br />

C<br />

D u<br />

A<br />

w<br />

D<br />

w<br />

v<br />

u + v<br />

C<br />

(u + v) + w<br />

w<br />

D<br />

21<br />

1


1<br />

22<br />

14 OPTELLING VAN VECTOREN: EIGENSCHAPPEN<br />

In de vorige twee nummers ontdekten we al twee eigenschappen van de optelling.<br />

We hernemen ze en vullen ze aan met enkele andere.<br />

Eigenschap 1<br />

Voor elke twee vectoren bestaat er een vector die er de som van is.<br />

Die eigenschap volgt uit de definitie van de som van vectoren.<br />

Met symbolen: ¡ u g , v g Ï Vect: E w g Ï Vect: u g + v g = w g<br />

We zeggen:<br />

De optelling in Vect is overal gedefinieerd.<br />

Eigenschap 2<br />

De optelling in Vect is associatief.<br />

Met symbolen: ¡ u g , v g , w g Ï Vect: u g + (v g + w g ) = (u g + v g ) + w g<br />

Die eigenschap werd ontdekt in het vorige nummer.<br />

Eigenschap 3<br />

De som van de nulvector en een tweede vector is, ongeacht de volgorde waarin<br />

je optelt, gelijk aan de tweede vector.<br />

Met symbolen: o g Ï Vect en ¡ u g Ï Vect: u g + o g = o g + u g = u g<br />

Je kunt die eigenschap aflezen op een figuur:<br />

u<br />

o<br />

B<br />

A u + o<br />

o<br />

A<br />

Je kunt ze ook aantonen met de betrekking van Chasles-Möbius:<br />

u<br />

g<br />

+ o<br />

g f f f<br />

= AB + BB = AB = u<br />

g<br />

We zeggen kort:<br />

o<br />

g<br />

+ u<br />

g f f f<br />

= AA + AB = AB = u<br />

g<br />

De nulvector is in Vect het neutraal element voor de optelling.<br />

Eigenschap 4<br />

Elke vector van Vect bezit in Vect een tegengestelde vector; de som van die twee<br />

vectoren, ongeacht de volgorde waarin je optelt, is gelijk aan de nulvector.<br />

Met symbolen: ¡ u g Ï Vect: E –u g Ï Vect: u g + (–u g ) = (–u g ) + u g = o g<br />

Je kunt die eigenschap aflezen op een figuur:<br />

u<br />

B<br />

u + (–u) –u<br />

–u<br />

A A<br />

u<br />

u<br />

o + u<br />

B<br />

(–u) + u<br />

B


Je kunt ze ook aantonen met de betrekking van Chasles-Möbius:<br />

u<br />

g<br />

+ (–u<br />

g f f f<br />

) = AB + BA = AA = o<br />

g<br />

(–u g ) + u g = BA f + AB f = BB f = o g<br />

Omdat de nulvector in Vect het neutraal element voor de optelling is, drukken we<br />

de eigenschap ook als volgt uit:<br />

Elke vector van Vect bezit in Vect een symmetrisch element voor de optelling,<br />

namelijk de tegengestelde vector.<br />

Eigenschap 5<br />

De optelling in Vect is commutatief.<br />

Met symbolen: ¡ u g , v g Ï Vect: u g + v g = v g + u g<br />

Die eigenschap werd ontdekt in nr. 12.<br />

Groep<br />

De eerste vier eigenschappen vatten we samen in de uitdrukking:<br />

Vect, + is een groep<br />

Eigenschap 5 kunnen we eraan toevoegen door te zeggen:<br />

Vect, + is een commutatieve groep<br />

15 VERSCHIL VAN TWEE VECTOREN<br />

Definitie<br />

Het verschil van de vector u g en de vector v g is de som van de vector u g en de<br />

tegengestelde vector van v g .<br />

Met symbolen:<br />

Constructie<br />

Gegeven:<br />

u<br />

¡ u g , v g Ï Vect: u g – v g = u g + (–v g )<br />

Methode 1: Methode 2:<br />

opeenvolgende koppels parallellogrammethode<br />

–v<br />

u – v<br />

u – v u<br />

u<br />

–v<br />

Voor evenwijdige vectoren moet je de methode van de opeenvolgende koppels<br />

gebruiken.<br />

v<br />

23<br />

1


1<br />

24<br />

Som en verschil in één figuur<br />

u – v<br />

–v<br />

–v v<br />

opeenvolgende koppels parallellogrammethode<br />

Opmerkingen<br />

1 Voor de bewerking gebruiken we zoals in de getallenleer de naam aftrekking.<br />

2 De definitie van dit nummer is gelijkaardig met die van de getallenleer. Ook<br />

de eigenschappen van nr. 14 zijn vergelijkbaar met eigenschappen van de<br />

getallenleer. Wat het optellen en aftrekken van vectoren betreft, mag je dus<br />

rekenen zoals in de getallenleer. In het bijzonder:<br />

– je mag de regels van de haken gebruiken<br />

– als je bij beide leden van een gelijkheid in Vect eenzelfde vector optelt, krijg<br />

je een gelijkwaardige gelijkheid.<br />

VRAGEN EN OPDRACHTEN<br />

u<br />

v<br />

u + v<br />

u – v<br />

1 Neem de volgende figuren in je schrift over.<br />

Construeer een koppel van u g + v g , van u g – v g , van v g – u g .<br />

u<br />

u<br />

u<br />

v<br />

v<br />

u v<br />

v<br />

v<br />

u<br />

v<br />

u<br />

u<br />

v<br />

u<br />

u<br />

v<br />

u<br />

u + v<br />

u v<br />

u<br />

v<br />

v<br />

v<br />

u


2 Neem de figuur tweemaal in je schrift over.<br />

Construeer op de ene figuur een koppel<br />

van (u g + v g ) + w g .<br />

Construeer op de andere figuur een koppel<br />

van u g + (v g + w g ).<br />

Welke eigenschap vind je terug?<br />

3 Neem de volgende figuren in je schrift over.<br />

Construeer telkens een koppel van<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v<br />

g<br />

v + w<br />

g<br />

– u g – v g<br />

u<br />

g<br />

+ w<br />

g<br />

– u g + v g<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v + w<br />

g<br />

g<br />

v – w<br />

g<br />

+ u<br />

g<br />

w g – u g + v g<br />

– u g + v g – w g<br />

– u g – v g – w g<br />

4 Druk de vectoren AC f , BD f , DC f uit in x g , y g , z g of hun tegengestelden.<br />

A<br />

x<br />

z<br />

u<br />

B<br />

v<br />

v<br />

w<br />

u<br />

w<br />

u w<br />

v<br />

y<br />

D<br />

C<br />

u<br />

w<br />

D<br />

z<br />

v<br />

w<br />

u<br />

A<br />

C<br />

x<br />

u<br />

u<br />

v<br />

y<br />

w<br />

B<br />

v<br />

v<br />

25<br />

w<br />

1


1<br />

26<br />

5 Neem de figuur in je schrift over.<br />

Op een steen worden drie krachten<br />

f f f<br />

, F2 en F3 uitgeoefend.<br />

F 1<br />

Blijft die steen liggen?<br />

6 Bewijs met de betrekking van Chasles-Möbius in Vect de volgende gelijkheden.<br />

a AB f = AC f + CD f + DB f<br />

c AB f + BC f + CA f = o g<br />

b AB f = AC f + CD f + DE<br />

f + EB f<br />

d AB f = OB f – OA f<br />

7 Gebruik de gegeven<br />

punten om de vector<br />

AB f te schrijven als<br />

een som van twee<br />

vectoren.<br />

8 Alle gegeven letters stellen punten van het vlak Π voor.<br />

Bereken zonder een figuur te maken.<br />

a AB f + CD f + DA f d AB f – CB f – MC f<br />

g RM f + EP<br />

f – ES<br />

f – SM f<br />

b MS<br />

f + ZM f + PZ<br />

f e SP f – SM f – RP<br />

f<br />

h CI<br />

f + CR f + IC f + RX f<br />

c RE<br />

f + GR f + EG f<br />

f –AQ f – QP<br />

f – PA f<br />

i (AC f – AB f ) – (AC f – AD f )<br />

9 Vervolledig de volgende gelijkheden in Vect.<br />

AB f + … = AD f<br />

… + MS<br />

f = KS<br />

f<br />

… = PB f + ZP<br />

f<br />

ZR f + … = ZG f<br />

AG f = AP f + … MG f = … + MA<br />

f<br />

10 Bewijs.<br />

a ¡ A, B, C, D Ï Π: AB f + CD f = AD f + CB f<br />

b ¡ A, B, C, D Ï Π: AB f – CD f = AC f – BD f<br />

c ¡ A, B, C, D Ï Π: AB f + CD f + EF<br />

f = AD f + CF<br />

f + EB f<br />

A<br />

C<br />

steen<br />

11 Bewijs:<br />

M is het midden van [AB] ® AM f = MB f ® MA f + MB f = o g<br />

F 1<br />

D<br />

F 2<br />

B<br />

F 3<br />

F<br />

E


12 Bewijs opnieuw de stelling: de diagonalen van een parallellogram snijden<br />

elkaar middendoor.<br />

Tip: neem een parallellogram ABCD; geef het midden van [AC] de naam M;<br />

bewijs dat BM f = MD f .<br />

13 Bewijs opnieuw de stelling: als de diagonalen van een vierhoek elkaar<br />

middendoor snijden, dan is die vierhoek een parallellogram.<br />

Tip: neem een vierhoek ABCD en bewijs dat AB f = DC f .<br />

VOOR WIE MEER WIL!<br />

14 Neem de figuur in je schrift over.<br />

Construeer een koppel van:<br />

a AD f + CB f<br />

h – AC f – DC f<br />

b AD f + BC f<br />

i AB f + BC f + CD f<br />

c AD f + CD f<br />

j BA f + BC f + BD f<br />

d AD f + BA f<br />

k AC f + DC f + CB f<br />

e CD f + AB f<br />

l AC f – BD f – CD f<br />

f BD f – AC f<br />

m BC f – DC f + AD f<br />

g AB f – CD f<br />

n – AB f – AC f – AD f<br />

15 De vierhoek ABCD is een parallellogram.<br />

Druk de volgende vectoren uit in u g , v g of<br />

hun tegengestelden.<br />

BC f AC f DC f BD f DA f CA f<br />

16 Bereken x g .<br />

x<br />

u<br />

v<br />

17 Construeer een DABC. Construeer vervolgens de punten D, E, F, G zó dat:<br />

a AD f = AB f + AC f<br />

c AF<br />

f = AC f + BC f<br />

b AE<br />

f = BA f + BC f<br />

d AG f = AB f + CA f<br />

A<br />

A<br />

v<br />

x<br />

u<br />

v<br />

v<br />

x x<br />

v<br />

B<br />

B<br />

u<br />

u u<br />

D<br />

27<br />

C<br />

D<br />

C<br />

1


1<br />

28<br />

18 Waaraan is in de figuur de vector w g gelijk?<br />

a u g + v g<br />

b u g – v g<br />

c v g – u g<br />

d – u g – v g<br />

u<br />

19 Neem de figuur in je schrift over.<br />

a Construeer Y zó dat XY f = AB f .<br />

b Construeer Z zó dat ZX f = AB f .<br />

20 Welke eigenschappen heeft de aftrekking in Vect?<br />

21° Bewijs: ¡ u g , v g , w g Ï Vect: u g = v g ® u g + w g = v g + w g<br />

22* a Vormen de vectoren van Vect met maatgetallen van de lengten behorend<br />

tot ~ een groep voor de optelling?<br />

b Geef een deelgroep van de groep Vect, +.<br />

Een deelgroep van Vect, + is een groep V, + met V fi Vect.<br />

23 Neem de figuur in je schrift<br />

over.<br />

Construeer w g zó dat:<br />

u<br />

g<br />

+<br />

g<br />

v + w<br />

g<br />

= o<br />

g<br />

24 Voor drie punten A, B, C Ï Π kun je zes betrekkingen van Chasles-Möbius<br />

schrijven. Doe dat en maak telkens een figuur.<br />

25 Het punt S is het snijpunt van de diagonalen van een parallellogram ABCD.<br />

Bereken:<br />

a AB f + SD f<br />

d AB f + CB f<br />

f AB f + CD f<br />

b CB f + CD f<br />

e CB f + DC f<br />

g BS<br />

f + DC f<br />

c SA f + SB f + SC f + SD f<br />

u<br />

v<br />

B<br />

A<br />

w<br />

X<br />

v


26 Zijn voor het parallellogram hiernaast de volgende vormen gelijk?<br />

a AB f en AC f + CB f e AD f + AB f en AC f<br />

b AC f en AD f + CD f f CB f + AB f en AC f<br />

c AC f en AE<br />

f + EC f g CD f en DA f + AB f + BC f<br />

d AE<br />

f en AC f + CE<br />

f h CE<br />

f en CB f + BA f + AE<br />

f<br />

A<br />

B<br />

E<br />

D<br />

27 Kan een vector evenwijdig zijn met elk van twee niet-evenwijdige vectoren?<br />

28 a Bewijs in Vect: – (u g + v g ) = – u g – v g<br />

– (u g – v g ) = – u g + v g<br />

b Bewijs dat in Vect de regels van de haken gelden.<br />

29 a Voor A, B, C, D Ï Π geven we: AB f + DC f = o g<br />

Bereken zonder een figuur te maken: CA f + BD f<br />

b Welk soort vierhoek is ABDC als de punten A, B, C, D niet op één rechte<br />

liggen?<br />

30 Vier punten A, B, C, D liggen op een rechte, zó dat AB f = CD f .<br />

Bewijs dat het midden M van [BC] ook het midden van [AD] is.<br />

31 Een rechte evenwijdig met de diagonaal<br />

BD van een parallellogram ABCD snijdt<br />

AB in E, BC in F, CD in G en DA in H.<br />

Bewijs: EF<br />

f = GH f .<br />

32 Door elk hoekpunt van een ∆ABC trekken we de evenwijdige met de overstaande<br />

zijde.<br />

Die rechten bepalen een ∆DEF. Bewijs dat A, B, C de middens zijn van de<br />

zijden van ∆DEF.<br />

33 Bewijs voor vier niet op eenzelfde rechte gelegen punten A, B, C, D:<br />

ABCD is een parallellogram ® AB f + CD f = o g<br />

34 We nemen een parallellogram ABCD en twee willekeurige punten E en F.<br />

Bereken:<br />

a AE<br />

f + CF<br />

f + EB f + FD f<br />

b FD f + EB f + AF<br />

f + AE<br />

f<br />

35 Op de zijden [AB], [CD], [BC], [DA]<br />

van een parallellogram ABCD nemen<br />

we respectievelijk punten E, G, F, H zó<br />

dat:<br />

EB f = DG f<br />

BF<br />

f = HD f<br />

Bewijs dat EFGH een parallellogram is.<br />

A<br />

E<br />

E<br />

B<br />

F<br />

C<br />

D<br />

G<br />

H<br />

B F C<br />

A H D<br />

G<br />

29<br />

1<br />

C


1<br />

30<br />

36 Voor een ∆ABC nemen we twee punten P en Q zó dat:<br />

AP<br />

f + AQ f = AB f + AC f<br />

Bewijs dat BPCQ een parallellogram is.<br />

37° Construeer voor een gegeven ∆ABC de punten D en E zó dat:<br />

AD f = AB f + AC f<br />

AE<br />

f = AB f – AC f<br />

Wat is B voor het lijnstuk [DE]? Geef een bewijs.<br />

38° Construeer voor een willekeurige vierhoek ABCD de punten E en F zó dat:<br />

AE<br />

f = AB f + AC f<br />

AF<br />

f = AC f + AD f<br />

Wat voor een figuur is BEFD? Geef een bewijs.<br />

39° Construeer voor een vierhoek ABCD<br />

a het punt P zó dat AP<br />

f + BC f = DC f – AB f<br />

b het punt Q zó dat AQ f + BQ f = AC f + DQ f<br />

c het punt R zó dat RA f – BC f = RB f + RC f – AD f<br />

40° Neem de figuur in je<br />

schrift over.<br />

Construeer A Ï a en<br />

B Ï b zó dat:<br />

PA f + PB f = u g<br />

De wondermooie tuin van de meetkunde<br />

41° We nemen een ∆ABC en een willekeurig punt P.<br />

Construeer de punten D, E, F zó dat:<br />

PD f = PA f + BC f<br />

PE<br />

f = PB f + CA f f f f<br />

PF = PC + AB<br />

a<br />

b<br />

Bewijs dat A, B, C de middens van de zijden van ∆DEF zijn.<br />

Bewijs: PA f + PB f + PC f = PD f + PE<br />

f + PF<br />

f<br />

42* We nemen een regelmatige veelhoek met O als<br />

middelpunt van de omcirkel. We beschouwen de<br />

vectoren waarvan een koppel O als beginpunt<br />

heeft en een hoekpunt als eindpunt.<br />

Bewijs dat de som van die vectoren gelijk is aan de<br />

nulvector.<br />

Zo moet je bijvoorbeeld voor nevenstaande regelmatige<br />

vijfhoek ABCDE bewijzen:<br />

OA f + OB f + OC f + OD f + OE<br />

f = o g<br />

a<br />

P<br />

E<br />

b<br />

u<br />

D<br />

O<br />

A B<br />

C


WE ONTHOUDEN<br />

Vector<br />

Een vector is bepaald door het geven<br />

van één puntenkoppel.<br />

Een vector, verschillend van de nulvector,<br />

is bepaald door zijn richting, zijn<br />

lengte en zijn zin.<br />

Nulvector: de verzameling van alle<br />

identieke koppels.<br />

Tegengestelde vector:<br />

BA f = – AB f<br />

Verband met het parallellogram<br />

A<br />

Voor twee vectoren AB f en CD f , verschillend van de nulvector en met<br />

AB ≠ CD, geldt:<br />

AB f = CD f ® ABDC is een parallellogram<br />

Voor twee vectoren AB f en CD f , verschillend van de nulvector en met<br />

AB = CD, geldt:<br />

AB f = CD f ® (A, B) en (C, D) kunnen verbonden worden<br />

door twee parallellogrammen ABFE en CDFE<br />

Som en verschil<br />

u – v<br />

C<br />

–v<br />

u<br />

Betrekking van Chasles-Möbius<br />

¡ A, B, C Ï Π: AB f + BC f = AC f<br />

B<br />

v<br />

u + v<br />

D<br />

A<br />

u – v<br />

–v<br />

A<br />

A<br />

B<br />

AB<br />

E<br />

u<br />

B<br />

C<br />

v<br />

BA<br />

o<br />

u<br />

B<br />

u + v<br />

F<br />

D<br />

a<br />

C<br />

31<br />

1


1<br />

32<br />

Eigenschappen van de optelling<br />

1 De optelling in Vect is overal gedefinieerd.<br />

¡ u g , v g Ï Vect: E w g Ï Vect: u g + v g = w g<br />

2 De optelling in Vect is associatief.<br />

¡ u g , v g , w g Ï Vect: u g + (v g + w g ) = (u g + v g ) + w g<br />

3 De nulvector is in Vect het neutraal element voor de optelling.<br />

o<br />

g<br />

Ï Vect en ¡ u<br />

g<br />

Ï Vect: u<br />

g<br />

+ o<br />

g<br />

= o<br />

g<br />

+ u<br />

g<br />

= u<br />

g<br />

4 Elke vector van Vect bezit in Vect een symmetrisch element voor de<br />

optelling, namelijk de tegengestelde vector.<br />

¡ u g Ï Vect: E –u g Ï Vect: u g + (–u g ) = (–u g ) + u g = o g<br />

5 De optelling in Vect is commutatief.<br />

¡ u g , v g Ï Vect: u g + v g = v g + u g<br />

GESCHIEDENIS<br />

Michel Chasles (1793-1880) was een Frans wiskundige, gespecialiseerd in de<br />

meetkunde. Hij was lange tijd hoogleraar aan de Sorbonne te Parijs.<br />

August Ferdinand Möbius (1790-1868) was een Duits wiskundige. Hij leverde<br />

een aanzienlijke bijdrage tot de algebraïsche behandeling van de meetkunde.


TOETS JEZELF<br />

1 ABCD is een parallellogram; M, N, P, Q zijn de middens van de zijden.<br />

Welke uitspraken zijn waar, welke niet waar?<br />

a – MB f = PD f<br />

b SA f = SC f<br />

c NP<br />

f = – DS<br />

f<br />

d BS<br />

f = NP<br />

f<br />

M<br />

A<br />

B<br />

Q<br />

S<br />

N<br />

D<br />

P<br />

C<br />

2 Construeer een koppel van u g + v g en v g – u g .<br />

3 De gegeven letters stellen punten van het vlak voor. Bereken zonder een figuur<br />

te maken:<br />

a AB f + DM f + MA f<br />

4 Waar of niet waar?<br />

a CE<br />

f = CB f + AB f<br />

b BA f = EA f + BE<br />

f<br />

c CB f = DB f + DC f<br />

d DC f = AC f – AD f<br />

5 We noemen M het midden van de zijde [BC]<br />

van een ∆ABC.<br />

Vervang door één vector:<br />

a AC f + MB f<br />

b AM f + BM f<br />

c MA f + MB f + MC f<br />

6 Op de diagonaal [BD] van een parallellogram<br />

ABCD nemen we E en F zó dat<br />

BE<br />

f = FD f .<br />

Bewijs dat AECF een parallellogram is.<br />

A<br />

u<br />

b BF<br />

f – EF<br />

f – BA f<br />

A<br />

B<br />

A<br />

C<br />

E<br />

v<br />

33<br />

D<br />

B C<br />

M<br />

B C<br />

E<br />

F<br />

D<br />

1

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!