10.08.2013 Views

herkansing defenitief ilhan compleet.pdf

herkansing defenitief ilhan compleet.pdf

herkansing defenitief ilhan compleet.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Bandnservice<br />

0


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

“Uitbreiding<br />

bedrijfsactiviteiten”<br />

Onderzoek naar de mogelijkheden om een APK-keurmeester<br />

in dienst te nemen.<br />

Naam : Ilhan Kaya<br />

Datum : 13 augustus 2007<br />

School : Saxion Hogeschool Enschede<br />

Opleiding : Management, Economie & Recht<br />

Bedrijf : Bandenservice Timmersveld<br />

Schoolcoach : Dhr. J. Keulstra<br />

1


Samenvatting<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

De ondernemers van dit jonge bedrijf zijn zich ervan bewust, dat voor de continuïteit van de<br />

onderneming, het van levensbelang is om niet stil te blijven staan. Ze zijn daarom<br />

voortdurend op zoek naar kansen/mogelijkheden om hun marktpositie te versterken. Met het<br />

in dienst nemen van een APK-keurmeester, die ook kleine reparaties zal gaan uitvoeren,<br />

denken ze een goede slag te slaan. Maar is dit werkelijk ook zo?<br />

Voor de ondernemers dient dit rapport als hulpbron om in de voorbereidingsfase een duidelijk<br />

beeld voor ogen te krijgen van de te verwachten juridische en bedrijfseconomische facetten<br />

die gepaard gaan met het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten. Hierbij is ook de markt<br />

onderzocht.<br />

Door middel van literatuurstudie en beleidsmedewerkers, die ik telefonisch gesproken heb,<br />

zijn de deelopdrachten uitgevoerd. De literatuurstudie is uitgevoerd als voorbereiding per<br />

deelopdracht. Daarnaast is informatie ingewonnen bij derden, zoals een APK- keurmeester en<br />

de gemeente Hengelo. Met de zo verworven inzichten zijn de bovenstaande vraagstukken<br />

onderzocht.<br />

De belangrijkste resultaten en conclusies zijn als volgt:<br />

Er zijn juridische regels vastgelegd omtrent de erkenning en bevoegd zijn tot het<br />

uitvoeren van de APK in de Wegenverkeerswet. Deze hebben betrekking op milieu-<br />

en veiligheidsvoorschriften. Voor het uitvoeren van APK- diensten dienen nogal wat<br />

apparaaturen aangeschaft te worden die nogal een flinke investering zullen zijn.<br />

Door in het arbeidscontract bijzondere bedingen op te nemen kan de werkgever<br />

enigszins zijn marktpositie beschermen. Welke opgenomen worden hangt af van de<br />

aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten.<br />

Een juist en duidelijk overzicht in de kosten, die gepaard gaan met de<br />

ondernemingsplannen, zorgt er voor dat er op financieel gebied veel narigheid kan<br />

worden verkomen. Op basis van de gegevens van de exploitatiebegroting kan er een<br />

break- evenpunt worden berekent. Het punt waar de totale kosten gelijk zijn aan de<br />

totale opbrengsten ligt voor dit bedrijf bij 863 auto’s.<br />

Gezien het consumentengedrag m.b.t. het laten uitvoeren van de APK, zou dit bedrijf,<br />

als starter, voordeel kunnen behalen uit het feit dat de huidige klantenkring als<br />

potentiële doelgroep kan worden benaderd.<br />

Gezien, bij APK, autobanden het meest voorkomende afkeur-/ reparatiepunt is kan dit<br />

bedrijf ook zijn voordeel behalen uit het feit dat zij gebruikte autobanden aanbieden.<br />

2


Inhoudsopgave<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Voorwoord 5<br />

1. Inleiding 6<br />

1.1 Aanleiding voor het onderzoek 6<br />

1.2 Doel van het onderzoek 7<br />

1.3 Vooruitblik 7<br />

2. Onderzoeksopdracht 8<br />

2.1 De opdracht en doelstelling 8<br />

2.2 De deelopdrachten en probleemstelling 8<br />

2.3 De onderzoeksvragen 9<br />

3. Methode van onderzoek 10<br />

3.1 Literatuurstudie 10<br />

3.2 Telefonische bronnen 10<br />

3.3 Contactpersonen 10<br />

3.4 Klantonderzoek 11<br />

4. Juridische aspecten 12<br />

4.1 Inleiding 12<br />

4.2 Bevoegd- en bekwaamheden 12<br />

4.3 Veiligheids- en milieuvoorschriften 14<br />

4.4 Bestemmingsplan 20<br />

4.5 Contractuele eigenschappen 22<br />

4.5.1 CAO 22<br />

4.5.2 Bijzondere bepalingen 23<br />

5. Het kostenplaatje 25<br />

5.1 Inleiding 25<br />

5.2 De investeringsbegroting 26<br />

5.3 Het financieringsbegroting 27<br />

5.4 De exploitatiebegroting 28<br />

5.5 De break-evenanalyse 30<br />

5.6 Liquiditeitsbegroting 32<br />

6. Marktanalyse APK 33<br />

6.1 Inleiding 33<br />

6.2 De vraag naar APK-diensten 33<br />

6.2.1 Ontwikkeling omtrent autobezit 33<br />

6.2.2 Prospecten 35<br />

6.2.3 Marktonderzoek APK 37<br />

6.3 Het aanbod op APK-diensten 40<br />

6.3.1 Ontwikkelingen in het aanbod van APK-diensten 40<br />

6.3.2 Prospecten 41<br />

3


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7. Potentiële doelgroepbeschrijving 42<br />

7.1 De Syrisch-Orthodoxe gemeenschap 42<br />

7.1.1 Achtergronden en migratie naar Nederland 42<br />

7.1.2 Eenmaal in Nederland 44<br />

7.1.3 Enkele cultuurkenmerken 45<br />

7.1.4 Onderzoek naar klantenkring onder Syrische ondernemers 46<br />

7.2 Cultureel antropologisch onderzoek 49<br />

7.2.1 Verzuilen van Nederland 49<br />

7.2.2 Culturen rond de Middellandse zeegebied 50<br />

7.2.3 Onenigheid binnen subculturen 51<br />

8. Conclusies & Aanbevelingen 52<br />

Literatuurlijst 59<br />

Bijlagen<br />

4


Voorwoord<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Dit verslag ‘uitbreiding bedrijfsactiviteiten’, heb ik gemaakt in het kader van mijn afstuderen<br />

van de opleiding Management, Economie en Recht aan de Saxion Hogeschool te Enschede.<br />

Sinds juli 2006 heb ik samen met mijn vennoot, Dhr. Isa, een bandenservice opgericht. Als<br />

ondernemer ben je voortdurend bezig om je marktpositie te versterken, dit is al helemaal het<br />

geval bij pas opgerichte bedrijfjes. Dit is dan ook de reden dat ik zeer dankbaar ben, dat ik<br />

mijn afstudeeropdracht bij mijn eigen bedrijf heb mogen uitvoeren. Zo heb ik getracht om<br />

mijn studie succesvol te voltooien en tegelijkertijd onderzoek gedaan naar de mogelijkheden<br />

om mijn bedrijfsactiviteiten uit te breiden met APK- keuringsdiensten.<br />

Allereerst wil ik graag mijn goede vriend en tevens vennoot bedanken voor al zijn steun en<br />

inzet. Doordat hij vele uren van mij heeft overgenomen heb ik mij beter kunnen focussen op<br />

mijn afstudeeropdracht. Daarnaast is hij mij, gedurende de gehele periode, blijven motiveren<br />

en steunen.<br />

Verder zou ik graag mijn schoolcoach willen bedanken, dhr. J. Keulstra, voor zijn begeleiding<br />

en adviezen.<br />

Om een goed en duidelijk kostenplaatje in kaart te brengen heb ik meerdere APKkeurmeesters<br />

benaderd. Dhr. Can is zo vriendelijk geweest om mij, naast zijn eigen<br />

werkzaamheden als APK-keurmeester, hierbij op weg te helpen. Zonder zijn deskundigheid<br />

had ik géén gedegen onderzoek kunnen doen naar de kosten en baten van de<br />

bedrijfsactiviteiten van een APK-keurmeester. Hem ben ik daarom zeer dankbaar voor de<br />

genomen tijd en moeite die hij voor mij genomen heeft.<br />

Ook gaat mijn dank uit naar de vijftien Suryoye ondernemers die mij mogelijk hebben<br />

gemaakt om een onderzoek te doen naar de klantenkring van syrische ondernemers.<br />

Mijn dank gaat uit naar Drs. H.T. Sie Dhian Ho die tijd heeft weten te maken om mij de<br />

benodigde informatie te verschaffen betreffende de cultuurverschillen in zowel Nederland als<br />

in de mediterrane landen.<br />

Ten slotte wil ik Angelique Eppingbroek, Ivo Oude Middendorp en Eelco de Wit bedanken.<br />

Zij hebben tijdens de leerkringbijeenkomsten mijn tussentijdse resultaten van feedback<br />

voorzien. Mede dankzij hun actieve participatie in de groep heb ik getracht om mijn rapport<br />

tot een goed einde te brengen.<br />

Hengelo, augustus 2007<br />

Ilhan Kaya<br />

5


1. Inleiding<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

1.1 Aanleiding voor het onderzoek<br />

‘Wie durft er met mij te vechten?, ‘wordt er geschreeuwd. ‘Ik ben het sterkst van jullie<br />

allemaal!’<br />

De mensen om hem heen krimpen in elkaar. Ze zijn doodsbang voor de zeer grote en<br />

kwaadaardige man. Er is niemand die het tegen hem op durft te nemen. Tussen de menigte in<br />

stapt een kleine man naar voren. ‘Ik zal tegen jou wel willen vechten,’zegt de kleine man. De<br />

grote man lacht hem uit, ‘dat kun je helemaal niet. Je hebt nog geen spierballen.’ De kleine<br />

jongen heeft alleen maar zijn stok en zijn slinger bij zich. En vijf platte steentjes. De kleine<br />

man is niet van plan om weg te lopen en blijft bij zijn standpunt.<br />

‘Ha, ha’ lacht de grote man. ‘Wat ben jij voor een jongetje? Denk je dat ik een hond ben, die<br />

je met een stok kunt wegjagen? Kom maar op, als je durft!’<br />

Snel stopt hij een steen in zijn slinger. Hij zwaait het touw een paar keer boven zijn hoofd<br />

rond en de steen schiet eruit. De steen vliegt door de lucht en raakt de reus precies tegen zijn<br />

voorhoofd. De grote sterke reus wankelt. Hij kan niet meer op zijn benen staan. Met een<br />

harde bons valt hij op de grond. De reus is dood!<br />

Bij de meeste mensen zal dit verhaal bekend in de oren klinken, het is inderdaad het<br />

bijbelverhaal over David en Goliath (1 Samuël 17).<br />

In dit context, een kleine kracht vechtend tegenover een veel grotere, kan ook de hedendaagse<br />

ondernemerschap omschreven worden. ‘De concurrentie is moordend’ hoor je mensen ook<br />

wel eens zeggen. Met name startende ondernemers wordt het niet gemakkelijk gemaakt. Als<br />

‘groentje’ ben je vaak niet opgewassen tegen de ‘grootten’. Wordt de concurrentie te sterk,<br />

dan ga je onder. Bedrijven moeten zich scherper naar de markt profileren om te kunnen<br />

overleven.<br />

Voor de continuïteit van bedrijven, met name die in de pioniersfase, is het dus belangrijk om<br />

niet stil te blijven staan, immers stilstaan is achteruitgaan. Zo geldt dit ook voor<br />

Bandenservice Timmersveld. Het primaire proces van dit bedrijf bestaat uit de verkoop van<br />

autobanden. Met de verkoop van gebruikte autobanden onderscheidt dit bedrijf zich van de<br />

rest van de markt, maar met de verkoop van nieuwe autobanden is er een hevige<br />

concurrentiestrijd gaande. Zo zijn bijv. Kwik Fit, ATU en Profile Tyre grote bedrijven die<br />

ook nieuwe autobanden aanbieden. Om opgewassen te zijn tegen de concurrentie moet je het<br />

dus slim aanpakken, d.w.z. marktstrategisch denken!<br />

Er bestaan verschillende marktstrategieën om je marktpositie te versterken. Dit bedrijf zou,<br />

indien de mogelijkheden dit toelaten, de bedrijfsactiviteiten willen uitbreiden met APK-<br />

diensten. Wordt hiermee de marktpositie vergroot of is juist het tegengestelde waar?<br />

6


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

1.2 Doel van het onderzoek<br />

Voordat er veranderingen in de bedrijfsuitvoering en/of -activiteiten kunnen worden<br />

doorgevoerd dient er goed in kaart gebracht te worden wat de gevolgen daarvan (kunnen) zijn.<br />

Met name bij kleine bedrijven kunnen dergelijke veranderingen desastreuze gevolgen hebben.<br />

In dit rapport wordt een weergave gegeven van zaken die komen kijken bij het in dienst<br />

nemen van een APK-keurmeester. Met deze informatie is getracht een juist en overzichtelijk<br />

beeld te creëren van de gevolgen m.b.t. het in dienst nemen van een APK-keurmeester. Dit<br />

rapport dient dus ter ondersteuning voor de te nemen beslissing: “wel of géén APKkeurmeester”.<br />

1.3 Vooruitblik<br />

In dit rapport is er onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een APK-keurmeester in<br />

dienst te nemen.<br />

In het eerst volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksopdracht besproken. De context,<br />

doelstelling, probleemstelling en onderzoeksvragen komen in dit hoofdstuk aan bod.<br />

In hoofdstuk 3 worden de gekozen methoden en werkwijzen besproken.<br />

In hoofdstuk 4 staat het juridische aspect van dit onderzoek centraal. Hierin wordt er een<br />

beschrijving gegeven van de benodigde bevoegd- en bekwaamheden van de ondernemers zelf,<br />

maar ook die van de APK-keurmeester. Verder wordt er aandacht besteed aan de veiligheids-<br />

en milieuvoorschriften, het bestemmingsplan en de benodigde vergunningen. Ten slotte<br />

worden nog de contractuele eigenschappen besproken.<br />

In hoofdstuk 5 wordt het financiële gedeelte besproken. Met behulp van de<br />

investeringsbegroting, het financieringsplan en de exploitatiebegroting is hier nuancering in<br />

gebracht. Naar aanleiding van deze gegevens zal er gekeken worden hoeveel de omzet moet<br />

bedragen om ten minste alle kosten te kunnen dekken, de break- evenanalyse.<br />

Verder wordt er in hoofdstuk 6 de vraag- en aanbodzijde van APK- diensten onderzocht.<br />

In hoofdstuk 7 wordt de potentiële doelgroep nader onderzocht.<br />

Ten slotte zal er in hoofdstuk 8, naar aanleiding van dit onderzoek, conclusies worden<br />

getrokken en aanbevelingen gedaan worden.<br />

7


2. Onderzoeksopdracht<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

2.1 De opdracht en doelstelling<br />

De ondernemers van dit jonge bedrijf zijn zich ervan bewust, dat voor de continuïteit van de<br />

onderneming, het van levensbelang is om niet stil te blijven staan. Ze zijn daarom<br />

voortdurend op zoek naar kansen/mogelijkheden om hun marktpositie te versterken. Met het<br />

in dienst nemen van een APK- keurmeester, die ook kleine reparaties uitvoert, denken ze een<br />

goede slag te slaan.<br />

Zoals eerder in de inleiding genoemd, is het uitermate belangrijk om géén ondoordachte<br />

beslissingen te nemen. Juist omdat dit bedrijf zich in de pioniersfase bevindt is het extra<br />

kwetsbaar voor veranderingen. Worden er verkeerde beslissingen gemaakt, dan kan dat het<br />

einde van de onderneming betekenen. Worden daarentegen weloverwogen beslissingen<br />

genomen dan zou dat normaliter leiden tot verbetering van de positionering van dit bedrijf.<br />

De fase die vooraf gaat aan de beslissing, de voorbereidingsfase, daar draait het in dit rapport<br />

om. Wordt deze fase naar toebehoren uitgevoerd, dan worden de risico’s geminimaliseerd.<br />

De doelstelling luidt daarom als volgt:<br />

Het duidelijk in kaart brengen van de consequenties die gepaard gaan met het in dienst<br />

nemen van een APK- keurmeester, teneinde een gewogen beslissing te kunnen nemen.<br />

2.2 De deelopdrachten en probleemstelling<br />

Hieronder volgt een opsomming van de te onderzoeken onderwerpen. Het in kaart brengen<br />

van :<br />

- de juridische facetten die een rol (kunnen) spelen bij het in dienst nemen van een<br />

APK- keurmeester<br />

- het benodigde startkapitaal voor de APK- keurmeester<br />

- de kosten die gepaard gaan met de bedrijfsactiviteiten van de APK- keurmeester<br />

- de benodigde minimale afzet, zodat alle kosten gedekt zijn<br />

- de markt van APK- keurmeesters<br />

De volgende probleemstelling is hieruit af te leiden:<br />

In hoeverre is het juridisch en bedrijfseconomisch verantwoord om een APK- keurmeester in<br />

dienst te nemen, teneinde een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan het bedrijfsresultaat<br />

van dit bedrijf.<br />

8


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

2.3 De onderzoeksvragen<br />

Om uiteindelijk van een gedegen advies te kunnen voorzien zijn er diverse onderzoeksvragen<br />

geformuleerd, deze zijn uitgewerkt in de hoofdstukken 4 t/m 6 met in hoofdstuk 7 de<br />

eindconclusies en aanbevelingen.<br />

1. Met welke juridische aspecten dient er rekening te worden gehouden bij het in dienst<br />

nemen van een APK- keurmeester?<br />

1.1. Over welke bevoegd- en bekwaamheden moeten de ondernemers zelf beschikken?<br />

1.2. Over welke bevoegd- en bekwaamheden dient een APK- keurmeester te beschikken?<br />

1.3. Met welke veiligheids- en milieuvoorschriften dient er rekening te worden gehouden?<br />

1.4. Welke vergunningen dienen te worden aangevraagd?<br />

1.5. Met welke contractuele eigenschappen dient er rekening te worden gehouden?<br />

(evt.CAO)<br />

2. Hoe komt het kostenplaatje eruit te zien?<br />

2.1. Wat zullen de loonkosten bedragen?<br />

2.2. Wat zullen de kosten bedragen omtrent aanschaf kapitaalgoederen?<br />

2.3. Met welke overige kosten dient er rekening te worden gehouden? (bijv.<br />

verzekeringen)<br />

2.4. Hoe worden de kosten gefinancierd?<br />

2.5. Hoe hoog zal de opbrengst moeten bedragen om de kosten te kunnen dekken? (Deze<br />

vraag heeft alleen betrekking op het gedeelte wat de APK- keurmeester inbrengt.)<br />

3. Welke aspecten spelen een rol bij het uitkiezen van een APK- keurmeester?<br />

3.1. Hoe ziet het aanbod op APK- keurmeesters er momenteel uit?<br />

3.2. Hoe ziet de vraagzijde op APK- keurmeesters er momenteel uit?<br />

3.3. Welke marktontwikkelingen, die momenteel gaande zijn, beïnvloeden de vraag naar<br />

een APK- keurmeester?<br />

3.4. Welke overige aspecten spelen een rol?<br />

9


3. Methode van onderzoek<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

3.1 Literatuurstudie<br />

In het begin is er informatie verzameld om te bepalen of het wel realiseerbaar is om de<br />

onderzoeksvragen te beantwoorden. Al snel werd duidelijk dat er voldoende informatie te<br />

vinden is om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.<br />

Als eerste is op het internet gezocht naar alle relevante sites en informatie. Toen eenmaal deze<br />

informatiebronnen werden geanalyseerd werd het duidelijk dat de informatie heel uitgebreid<br />

was en dat het voor deze onderzoek nog meer specifiek moest worden gesorteerd. Dit is dan<br />

ook hetgeen wat er gedaan werd door per onderzoeksvraag de relevante informatie te splitsen.<br />

Daardoor ontstond er een goed inzicht in de beschikbare informatie per onderzoeksvraag.<br />

Ook zijn er veel studieboeken gebruikt als literatuur voor voornamelijk de juridische en<br />

economische onderzoeksvragen. Veel van deze type vragen zijn te vergelijken met de<br />

studieboeken die voor diverse vakken werden gebruikt. De wettenbundels zijn natuurlijk ook<br />

een belangrijke informatiebron wat de juridische onderzoeksvragen betreft.<br />

Desondanks is er verder gezocht om ook andere soorten informatiebronnen te gebruiken<br />

indien deze een toegevoegde waarde hebben wat hieronder is beschreven.<br />

3.2 Telefonische bronnen<br />

Na het internet is er gezocht naar specifieke informatie die nog niet was verzameld omdat het<br />

simpelweg niet te vinden is op het internet. De belangrijkste bron is de RDW (Rijksdienst<br />

Wegverkeer) die meerdere keren is gebeld voor informatie. Met name de juridische<br />

onderzoeksvragen is op een hoger niveau en breder vlak kunnen worden uitwerken. Denk<br />

bijvoorbeeld aan specifieke informatie omtrent de APK-keurmeester die alleen bij de RDW<br />

op te vragen zijn. Daarnaast is er ook telefonisch contact geweest met Innovam wat een<br />

kennis- en opleidingscentrum is. Dit was vooral nuttig voor de bevoegd- en bekwaamheden<br />

waarover de APK-keurmeester moet beschikken. Het traject en de opleiding is daardoor op<br />

een uitgebreide wijze kunnen uitgewerkt.<br />

3.3 Contactpersonen<br />

Als eerste is er contact opgenomen met de Kamer Van Koophandel om een lijst met alle<br />

keurstations uit Hengelo op te vragen. Vervolgens is met deze lijst gezocht naar keurstations<br />

die een soortgelijke keurstation zijn zoals Bandenservice Timmersveld dat ook in de toekomst<br />

van plan is. De belangrijkste keurstation bij het verschaffen van informatie is die van de heer<br />

A. Can. De keuze viel op deze garage omdat hij net als Bandenservice Timmersveld net<br />

begonnen is. Door middel van een aantal gesprekken is er veel bruikbare informatie via hem<br />

ontvangen. Ook is er gesproken met contactpersonen voor een aantal deelvragen. Gemeente<br />

Hengelo, Rema Tip Top, Aram Adviesbureau en Coba Accountancy zijn de instanties waar<br />

deze contactpersonen voor werken. Voor de economische onderzoeksvragen is met name het<br />

adviesbureau en de accountantskantoor gesproken. Zo is het kostenplaatje en of het wel<br />

realiseerbaar is voor Bandenservice Timmersveld om een keurmeester aan te nemen<br />

besproken. Met Rema Tip Top heb is een afspraak gemaakt om te bepalen welk materiaal en<br />

hulpmiddelen de Bandenservice nodig heeft als keurstation. Deze informatie is voornamelijk<br />

gebruikt voor de economische onderzoeksvragen. Voor cultureel antropologisch onderzoek is<br />

Drs. H.T. Sie Dhian Ho benaderd. Hij is cultuur antropoloog en agoloog. Hij heeft<br />

verschillende onderzoeken gedaan naar de culturen en heeft veel informatie geleverd over de<br />

cultuurverschillen tussen en binnen etnische groeperingen. De gemeente Hengelo heeft<br />

informatie verstrekt over de bestemmingsplan en de vergunningen.<br />

10


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

3.4 Klantonderzoek<br />

In eerste instantie was de planning om een enquête te gaan houden onder de huidige klanten<br />

die de Bandenservice bezoeken. Daarnaast was er van plan om ook andere mensen een<br />

vragenlijst in te vullen om tot een conclusie te komen waarop duidelijk zou worden of er<br />

vraag is naar een keurstation. Dit leek echter minder praktisch en goed, omdat het te veel<br />

gefocust zou zijn op klanten die op een enkele uitzondering na het wel interessant leek. Dit<br />

gaf echter geen realistisch beeld, aangezien veel mensen dit meer vanuit gemakzucht zeiden<br />

en niet vanuit echte interesse. Daarom is er voor een andere type onderzoek gekozen. Er is<br />

voor gekozen om zelf een onderzoek te houden onder de huidige klanten van Bandenservice<br />

Timmersveld. Gedurende acht weken is bij elke klant naar de bouwjaar van de auto gevraagd<br />

en dat werd vervolgens bijgehouden en uitgewerkt in dit onderzoek. De reden naar het vragen<br />

van de bouwjaar van de auto is om na te gaan en een vergelijking te kunnen maken met het<br />

APK onderzoek onder de automobilisten in Nederland wat in hoofdstuk 6 is uitgewerkt. Door<br />

de bouwjaar van de auto te registreren van de huidige klanten kan er worden vergeleken met<br />

het onderzoek en kan er een conclusie worden gevormd of de huidige klanten een doelgroep is<br />

waar veel vraag naar de APK is. Dit is dan ook wat er in dit onderzoek is uitgevoerd en<br />

vermeld. Vervolgens is er een enquête gehouden onder vijftien Syrische ondernemingen om<br />

te onderzoeken of zij profijt hebben gehad van Syrische klanten. In hoofdstuk 7 wordt dit<br />

verder uitgewerkt.<br />

11


4. Juridische aspecten<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

4.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt als eerste het juridische aspect van dit onderzoek behandeld. Bij het in<br />

dienst nemen van een APK-keurmeester spelen de juridische aspecten om diverse redenen een<br />

rol. Dit aspect is dan ook verdeeld over vier deelvragen die samen het juridische aspect in<br />

kaart brengt.<br />

De eerste deelvraag (4.2) is gericht op de bevoegd- en bekwaamheden van de ondernemers<br />

zelf en die van de APK-keurmeester.<br />

Daarna komen de veiligheids- en milieuvoorschriften in 4.3 aan bod waar rekening mee moet<br />

worden gehouden.<br />

In 4.4 wordt het bestemmingsplan besproken en wordt er geanalyseerd welke vergunningen<br />

aangevraagd moeten worden.<br />

Als laatste komen de contractuele eigenschappen aan bod waar rekening mee moet worden<br />

gehouden (4.5).<br />

4.2 Bevoegd- en bekwaamheden<br />

Ondernemers<br />

De ondernemer die de APK-keurmeester aanneemt, hoeft zelf niet vakinhoudelijk te<br />

beschikken over bepaalde bekwaamheden om een APK-keurmeester aan te nemen. Wel moet<br />

de ondernemer die in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven staat, als<br />

verlener van bandenservice met de bevoegdheid om in- en verkoop van gebruikte en nieuwe<br />

banden en velgen te regelen, dit aanpassen in het register van de Kamer van Koophandel. De<br />

aanpassing moet zo worden geformuleerd dat een APK-keurmeester mag worden<br />

aangenomen en hij de APK mag uitvoeren en beoordelen. De ondernemer heeft dus alleen een<br />

administratieve plicht bij het aannemen van een APK-keurmeester.<br />

APK-keurmeester<br />

Een APK-keurmeester zelf moet aan bepaalde bevoegd- en bekwaamheden voldoen wil hij<br />

bevoegd zijn om een APK te kunnen uitvoeren. Er zijn diverse manieren om een APKkeurmeester<br />

te worden.<br />

1. De meest directe weg om APK-keurmeester te worden is wanneer een gegadigde<br />

in het bezit is van een diploma 1 e monteur of 1 e autotechnicus. Als dat het geval is<br />

dan komt de gegadigde in aanmerking voor de meest directe manier. Het meest<br />

logische is om dan met dat diploma een cursus keurmeester te volgen wat in drie<br />

dagen kan worden gedaan. Deze cursus is niet verplicht, maar wel raadzaam om<br />

een goede APK-keurmeester te worden die voorbereid het APK-examen kan<br />

afleggen. Het examen is uiteraard wel verplicht. Indien dit examen naar behoren is<br />

gemaakt is de gegadigde officieel keurmeester en kan hij de APK uitvoeren en<br />

beoordelen. Wordt dit examen niet in eerste instantie behaald door de gegadigde,<br />

dan kan de kandidaat zich opnieuw aanmelden voor het examen om alsnog APKkeurmeester<br />

te worden.<br />

12


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

2. Een kandidaat kan ook met een gelijkwaardige diploma het examen afnemen. Als<br />

aanvullende eis geldt dan wel dat de kandidaat voldoende praktijkervaring heeft.<br />

Voldoende praktijkervaring wordt gezien als de kandidaat, de afgelopen zes jaar,<br />

minimaal vier jaar praktijkervaring heeft gehad. Als de kandidaat aan beide<br />

gestelde eisen voldoet dan is er bovendien de verklaring van de RDW (Rijks<br />

Dienst Wegverkeer) noodzakelijk. Als ook hieraan wordt voldaan, geldt de<br />

procedure die eerder al is genoemd bij ad 1. Dus de cursus van drie dagen en het<br />

APK-examen dienen beide te worden behaald.<br />

3. Bezit een kandidaat geen van beide hierboven genoemde eisen, dan is het nog<br />

steeds mogelijk om een APK-keurmeester te worden. De kandidaat moet dan wel<br />

in het bezit zijn van een Certificaat intredetoets. Om deel te nemen aan de<br />

intredetoets moet de kandidaat in het bezit zijn van een monteursdiploma (diploma<br />

autotechnicus) of diploma KMBO motorvoertuigtechniek of diploma BC van IVA.<br />

De kandidaat moet dan wel in de afgelopen zes jaar minimaal vier jaar<br />

praktijkervaring hebben. De ervaringen die de kandidaat tijdens zijn studie heeft<br />

verworven gelden hier niet. De kandidaat kan zich ook aanmelden voor de<br />

intredetoets als hij een verklaring krijgt van de RDW. De duur van de toets is drie<br />

dagen elk drie uur. De intredetoetsen worden alleen in Nieuwegein afgenomen.<br />

Slaagt de kandidaat voor deze toets, dan kan hij zich aanmelden voor het APKexamen.<br />

4. Een kandidaat die niet in het bezit is van een monteurdiploma en ook niet in het<br />

bezit is van een certificaat intredetoets, maar wel een gelijkwaardige diploma heeft<br />

en voldoende praktijkervaring moet eerst een verklaring van de RDW bezitten,<br />

hierna zal de kandidaat een zes daagse voorschakel training moeten volgen. De<br />

trainingslocaties van Innovam vinden plaats in Best, Dordrecht, Nieuwegein,<br />

Zaandam en Zwolle. De kosten van de training bedragen exclusief BTW € 998,-.<br />

Vervolgens kan hij zich aanmelden voor de intredetoets. Behaald de kandidaat de<br />

toets, dan kan de kandidaat zich aanmelden voor het APK-examen.<br />

13


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

4.3 Veiligheids- en milieuvoorschriften<br />

Nu de noodzakelijke bevoegd- en bekwaamheden van de APK-keurmeester zijn behandeld is<br />

de volgende stap richting het aannemen van een APK-keurmeester aan de orde. Er dient<br />

namelijk rekening te worden gehouden met veiligheids- en milieuvoorschriften. Dit kunnen<br />

algemene voorschriften zijn, maar ook voorschriften en regels die specifiek zijn gericht op het<br />

in dienst nemen van een APK-keurmeester.<br />

Wegenverkeerswet en bepalingen<br />

De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 11 februari 2000 juridisch regels vastgelegd<br />

omtrent de erkenning en bevoegd zijn tot het uitvoeren van de APK in de wet<br />

Wegenverkeerswet. Met name de artikelen 83 tot en met 88 van de Wegenverkeerswet uit<br />

1994 spelen een rol wat de erkenning van de APK betreft. De erkenning staat in artikel 83 van<br />

de Wegenverkeerswet. Zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon kan de bevoegdheid<br />

krijgen om de APK uit te voeren zoals vermeld staat in lid 1 en kan dus erkenninghouder<br />

worden. De desbetreffende persoon moet wel voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in de<br />

artikelen 3 tot en met 10 omtrent de ruimte, apparatuur en certificaten.<br />

Eisen keuringsruimte – artikel 3<br />

De ruimte waar de keuring zelf zal plaatsvinden moet voldoen aan bepaalde algemene eisen:<br />

• de ruimte moet overdekt zijn<br />

• de ruimte moet behoorlijk af te sluiten zijn<br />

• in de ruimte moet een goede belichting aanwezig zijn<br />

• de ruimte moet voorzien zijn van een verwarming<br />

Daarnaast is het logischerwijs van belang dat de ruimte dermate groot is qua omvang dat de<br />

voertuig die in aanmerking komt voor de APK van alle zijden goed toegankelijk is.<br />

voor een voertuig met een verbrandingsmotor met een elektrische ontsteking. Voor de<br />

voertuig met een verbrandingsmotor met een compressie-ontsteking gelden andere eisen die<br />

zijn vastgelegd in lid 3 van artikel 3 WVW:<br />

• een afzuigventilator met voldoende capaciteit<br />

• een afvoersysteem voor de bescherming tegen uitlaatgassen<br />

• een systeem dat ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door een roetmeter gaan ook<br />

worden afgevoerd<br />

• afvoerkanalen die de drie bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden wederom<br />

tegen de bescherming van de uitlaatgassen<br />

Naast deze noodzakelijke inrichtingsvoorschriften zijn er een aantal ondersteunende eisen die<br />

als verplicht gelden voor de keuringsruimte. De inrichting moet dusdanig zijn uitgerust om de<br />

administratie van de APK vast te leggen. Daarnaast is een openbaar telefoonnet noodzakelijk<br />

en is er de beschikking over datacommunicatie. Dit is belangrijk om toegang te kunnen<br />

krijgen tot de toegangsstructuur tot het netwerk van de Dienst Wegverkeer.<br />

14


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Eisen Inspectieput / hefinrichting – artikel 4<br />

Om de APK uit te kunnen voeren is een doelmatige inspectieput of hefinrichting nodig. Het<br />

gewicht van het draagvermogen van de hefinrichting moet worden vastgesteld. Wanneer dat<br />

niet bekend is, moet dit door de fabrikant of een onafhankelijke instituut worden gedaan wat<br />

vervolgens zichtbaar op de hefinrichting wordt aangebracht. De hefinrichting heeft als extra<br />

eis dat het minimaal vier wielen kan ondersteunen en waarbij een met steunpoten<br />

gecombineerde hefinrichting niet voldoet.<br />

De inspectieput of hefinrichting moet zodanig zijn uitgevoerd dat de keurmeester in staat is<br />

om de onderkant van het voertuig in zijn geheel en duidelijk kan inspecteren. Hiervoor zijn<br />

wettelijke eisen vastgelegd in lid 2 van artikel 4 WVW en zijn als volgt:<br />

• het voertuig waarvan de maximale toegestane massa meer dan 3500 kilogram<br />

bedraagt, de hefinrichting een hefhoogte van minimaal 1,35 meter heeft.<br />

• het voertuig waarvan de maximale toegestane massa niet meer dan 3500 kilogram<br />

bedraagt, de hefinrichting een hefhoogte van minimaal 1,65 meter heeft.<br />

• het voertuig waarvan de maximale toegestane massa meer dan 3500 kilogram<br />

bedraagt, de inspectieput een diepte van minimaal 1,35 meter heeft.<br />

• het voertuig waarvan de maximale toegestane massa niet meer dan 3500 kilogram<br />

bedraagt, de inspectieput een diepte van minimaal 1,55 meter heeft.<br />

Ten slotte is een koplamptestapparaat nodig om de controle van de afstelling van de<br />

koplampen te kunnen testen. Dit heeft als eis:<br />

- een vlakke vloer met afmetingen die ervoor zorgen dat gelijktijdig het te keuren<br />

voertuig alsmede het koplamptestapparaat kan worden geplaatst.<br />

Ook is het mogelijk een vlakke vloer te plaatsen waarop het koplamptestapparaat kan worden<br />

geplaatst waarbij deze vloer in een vlak moet zijn gelegen die evenwijdig of gelijk aan de<br />

rijplaten van de hefinrichting is gelegen.<br />

Eisen aanwezigheid apparatuur algemeen– artikel 5<br />

Om de motorvoertuigen goed te kunnen keuren zijn de volgende apparaaturen van zeer belang<br />

in een keuringsruimte.<br />

• een geschikte krik. De krik moet de voorste as en de achterste as van het voertuig<br />

kunnen heffen, zodat de voorste wielen gelijktijdig en de achterste wielen afzonderlijk<br />

kunnen draaien.<br />

• Een veiligheidslooplamp. Deze moet enerzijds voldoende licht kunnen geven, om ook<br />

bij moeilijk te bereiken onderdelen van het voertuig voldoende wordt verlicht, zodat<br />

de voertuig om de juiste wijze geïnspecteerd kan worden en anderzijds moet deze<br />

veiligheidslooplamp op een dusdanige manier afgeschermd zijn dat degene die de<br />

keuring uitvoert hierdoor niet wordt verblindt.<br />

• Een meetbank. Voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt<br />

dan 3500 kg. Is een meetbank vereist met een minimale nauwkeurigheidsklasse van 12<br />

meter. Voertuigen boven de 3500 kg moet er een meetbank aanwezig zijn met een<br />

minimale nauwkeurigheidsklasse van 20 meter.<br />

• Een schuifmaat. Deze moet voorzien zijn van een meetstift voor dieptemeting.<br />

15


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

• Basisgereedschap. Voor het vastzitten van bouten, nagels en het controleren van<br />

corrosie zijn een aantal gereedschappen van belang. Hierbij kun je denken aan<br />

schroevendraaiers ,steeksleutels, ringsleutels, hamer enz.<br />

• Een bandenspanningsmeter en een bandenpomp.<br />

• Bandijzer of een koevoet. Dit gereedschap dient als hulpmiddel om speling in<br />

voertuigonderdelen zichtbaar te maken.<br />

• Een remvertragingsmeter, rollentestbank of een platenremvertraging. Deze moeten<br />

voldoen aan de in artikel 7 gestelde eisen.<br />

1 Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers,<br />

pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken,<br />

koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambda-bepaling, beschikt de aanvrager van<br />

een erkenning over een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat<br />

van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften<br />

meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1<br />

januari 1997 die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor<br />

pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 januari 1982 en voor manometers in<br />

gebruik genomen vóór 1 januari 1984.<br />

2. Het certificaat van eerste keuring is afgegeven door een keuringsinstelling; het<br />

certificaat van herkeuring is afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een<br />

onderzoeksgerechtigde.<br />

3. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager<br />

van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in hoofdstuk<br />

1, paragraaf 3, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor<br />

toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997, die niet worden gebruikt voor de<br />

roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 juli<br />

1998, en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 juli 1998.<br />

4. Een koplamptestapparaat voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de<br />

Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen.<br />

5. De aanvrager van een erkenning beschikt ten aanzien van de in artikel 3, derde lid,<br />

onderdeel b, bedoelde voorziening over een geldig controlecertificaat, afgegeven door een<br />

keuringsinstelling of een onderzoeksgerechtigde als bedoeld in artikel 1.23, tweede lid,<br />

van de Voorschriften meetmiddelen 1997.<br />

Voor voertuigen met een maximum massa van meer dan 3500 kg is in ieder geval een<br />

rollenremtestbank vereist. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of<br />

platenremtestbank moet voldoende zijn voor de groep voertuigen, waarvoor de<br />

erkenning is aangevraagd.<br />

Eisen aanwezigheid apparatuur afhankelijk van erkenning– artikel 6<br />

Naast de bovengenoemde apparaaturen, moeten er meerdere apparaaturen in een<br />

keuringsruimte aanwezig zijn. Echter deze apparaaturen hangen van de erkenning af, die voor<br />

de betrokken keurruimte wordt aangevraagd.<br />

Voor de aanvraag van een erkenning voor motorrijtuigen zijn de volgende apparaaturen<br />

noodzakelijk:<br />

16


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

• Een koplamtestapparaat<br />

• Een pedaalkrachtmeter<br />

• Een universele toerenteller<br />

• En een hulpstuk waarmee de speling van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt<br />

kunnen worden.<br />

Voor de aanvraag van een erkenning voor motorvoertuigen, waarvan de maximaal toegestane<br />

massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Is een bandenprofielmeter met een verende meetstift<br />

vereist, die een nauwkeurigheid meet van 0,1 mm.<br />

In geval van een erkenning voor motorvoertuigen waarvan de maximale toegestane massa<br />

meer bedraagt dan 3500 kg moet een stalen rei van tenminste 0,9 m aanwezig zijn en<br />

minimaal twee manometer met slangen, waarmee de druk gemeten kan worden in de<br />

gasveersystemen en de drukluchtsystemen.<br />

Motorvoertuigen met een verbrandingsmotor met compressieontsteking is een roetmeter en<br />

olietemperatuurmeter vereist.<br />

Een uitlaatgastester met lambada bepaling is voor zowel de aanvraag van erkenning voor<br />

motorvoertuigen met een maximaal toegestane massa van 3500 kg als een maximaal<br />

toegestaan massa van meer dan 3500 kg vereist, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor<br />

met een elektrische ontsteking.<br />

Aanvraag erkenning- artikel 21<br />

Om in aanmerking te komen voor APK erkenning moet de aanvrager (Bandenservice<br />

Timmersveld) de volgende bescheiden overleggen.<br />

• De aanvrager van de erkenning moet een uittreksel in de register van de Kamer van<br />

Koophandel waarop het adres van de betrokken keuringsplaats is vermeld overleggen.<br />

Deze mag niet ouder zijn dan één jaar op het tijdstip van de indiening van de<br />

erkenningaanvraag.<br />

• Wordt de aanvraag door een ander persoon dan de aanvrager ingediend, dan moet er<br />

een afschrift worden ingediend waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging<br />

is bevoegd.<br />

• Een plattegrond van de keuringsplaats, hieruit moet duidelijk aangegeven zijn waar de<br />

rollenremtestbank of de platenremtesbank, de hefinrichting, de koplamptestapparaat<br />

en de ruimte waarin de administratie zich bevinden.<br />

• Voor de meetmiddelen die in artikel 3 WVW zijn genoemd en hiervoor een certificaat<br />

wordt verlangd, moet deze bijgevoegd worden.<br />

• De APK keurmeester moet een afschrift van de voorzijde en de achterzijde van de<br />

bevoegdheidpas waarop staat vermeld ten minste het pasnummer, het diplomanummer<br />

en de groep voertuigen waarvoor de bevoegdheid geldt, alsmede de geldigheidsduur<br />

van de pas.<br />

17


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Voorschriften toegepast op de organisatie<br />

In bovengenoemde paragraaf is duidelijk geworden dat er vele veiligheids- en<br />

milieuvoorschriften zijn voordat überhaupt het financiële aspect een rol speelt. Aan veel<br />

voorschriften moet Bandenservice Timmersveld logischerwijs nog aan voldoen.<br />

Logischerwijs, omdat de Bandenservice tot op heden een banden- en velgenspecialist is en<br />

nog niet gericht is op de APK. Desondanks zijn er voorschriften waar de Bandenservice al<br />

wel aan voldoet. Hieronder wordt besproken aan welke voorschriften nog moeten worden<br />

voldaan en aan welke voorschriften al is voldaan.<br />

Artikel 3<br />

Bandenservice Timmersveld is bevoegd om erkenninghouder te worden om de APK uit te<br />

voeren. Zoals in artikel 83 t/m 88 in Wegenverkeerswet is vastgelegd. Daarin staat vermeld<br />

dat de erkenninghouder een natuurlijk persoon of een rechtspersoon moet zijn waar aan de<br />

Bandenservice voldoet. Daarnaast is belangrijk dat aan de eisen van artikel 3 t/m 10 voor de<br />

ruimte, apparatuur en certificaten zoals vermeld in de Wegenverkeerswet wordt voldaan. Zo<br />

is de huidige ruimte waar Bandenservice Timmersveld in werkt overdekt, goed afsluitbaar, is<br />

de belichting in orde en is er een goed functionerende verwarming. Tevens is de omvang van<br />

de ruimte dermate groot dat uitbreiding van de huidige ruimte niet noodzakelijk is voor het<br />

uitvoeren van de werkzaamheden tijdens de APK. Ook is er in de huidige ruimte een<br />

voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen naar buiten kunnen worden gevoerd. Er is een<br />

roldeur aanwezig die zorgt voor een grote opening waardoor er niet een speciale nieuwe<br />

voorziening nodig is. Een soortgelijke voorziening wordt vaker gebruikt en toegepast door<br />

andere keuringsstations en is dus tevens gebruikelijk. Ten slotte zijn er een aantal<br />

noodzakelijke inrichtingseisen die ter ondersteuning van de keuring noodzakelijk zijn. Deze<br />

ondersteunende werkzaamheden zijn administratief van aard en kunnen in de huidige<br />

werkruimte van de Bandenservice al worden uitgevoerd. Meerdere computers, telefoonlijnen<br />

en andere ondersteunende apparatuur zijn nu al in gebruik door de Bandenservice en kunnen<br />

ook worden gebruikt ten behoeven van de administratie van de keuring.<br />

Artikel 4<br />

In dit hoofdstuk is de hefinrichting of de inspectieput als vereiste vastgelegd om de APK uit te<br />

voeren. Bandenservice Timmersveld kiest voor een 4-kolomshefbrug zoals de Pro-Lift 4.80<br />

die vaak wordt gebruikt. De keuze valt op de hefbrug, omdat een 4-kolomshefbrug<br />

noodzakelijk en ook verplicht is. Een 2-kolomshefbrug bestaat ook, maar mag niet voor de<br />

APK worden gebruikt. Het gewicht van de eerder genoemde 4-kolomshefbrug is maximaal 4<br />

ton wat voldoende is voor de voertuigen die worden gekeurd. De 4-kolomshefbrug heeft als<br />

hefhoogte ongeveer 2 meter wat tevens noodzakelijk en vereist is zoals omschreven in artikel<br />

4 lid 2 WVW. Door deze functie kan de keurmeester de onderkant van het voertuig in zijn<br />

geheel en duidelijk inspecteren. Daarnaast zal ook een koplamptestapparaat moeten worden<br />

aangeschaft aangezien ook deze nog niet aanwezig is in de huidige Bandenservice. Er is wel<br />

aan vlakke vloer al aanwezig dus dat hoeft verder niet worden aangepast.<br />

Artikel 5<br />

In dit artikel staan de diverse specifieke apparaten vermeld die noodzakelijk zijn om de APK<br />

te kunnen uitvoeren. De Bandenservice werkt al met een handmatige krik bij het verwisselen<br />

van de banden. Deze mag echter niet worden gebruikt en komt ook niet overeen met de<br />

omschrijving zoals is vermeld in artikel 5 WVW. Bandenservice Timmersveld zal een<br />

speciale krik moeten aanschaffen zoals een pneumatische Brugkrik die 2,6 ton kan heffen per<br />

voor- of achteras.<br />

18


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Daarnaast moet een veiligheidslooplamp worden aangeschaft aangezien deze nog niet<br />

aanwezig is. Een oplaadbare LED Looplamp is een optie, omdat deze veel en helder licht<br />

geeft wat ook vereist is. Anderzijds moet de veiligheidslooplamp dusdanig worden<br />

afgeschermd zodat de keuringmeester niet wordt verblind.<br />

Een schuifmaat moet ook worden aangeschaft. Dit is een kleine en minimale investering.<br />

Daarnaast is de basisgereedschap, bandenspanningsmeter, bandenpomp en bandijzer al<br />

aanwezig. Deze voldoen aan de vereisten zoals in artikel 5 WVW is omschreven. Desondanks<br />

zal dit soort kleine apparatuur wel weer worden aangeschat, omdat deze hulpmiddelen ook<br />

nodig zijn voor de huidige werkzaamheden die Bandenservice Timmersveld uitvoert. Door de<br />

hulpmiddelen nogmaals aan te schaffen kunnen de beide werkzaamheden tegelijkertijd<br />

worden uitgevoerd.<br />

Ten slotte is de remtestbank nog niet aanwezig en ook deze dient te worden aangeschaft.<br />

Bandenservice Timmersveld kiest voor de remtestbank met een 2-plaatsbank. Deze voldoet<br />

aan de in artikel 7 bedoelde eisen.<br />

Artikel 6<br />

Naast de bovengenoemde apparaten zijn er een aantal apparaten nodig die afhankelijk zijn<br />

voor de aanvraag van een erkenning die wordt aangevraagd. De koplamptestapparaat is nog<br />

niet aanwezig en zal nog moeten worden aangeschaft. Deze is echter al in artikel 5 behandeld<br />

en geldt dus ook voor artikel 6. De pedaalkrachtmeter en de universele toerenteller zijn ook<br />

nog niet aanwezig. Dit zal dus ook nog moeten worden aangeschaft aangezien dit nog niet in<br />

gebruik is op de bandenservice. De hulpstuk waarmee de speling van de koppelingsschotels<br />

meetbaar kunnen worden gemaakt zijn al wel aanwezig. Deze worden gebruikt bij de<br />

werkzaamheden die de bandenservice al verricht en hoeft dus niet weer worden aangeschaft.<br />

Dan is er de uitlaatgastester die logischerwijs nog niet aanwezig is bij de bandenservice.<br />

Bandenservice Timmersveld gaat een Roetmeter met een 4-gastester inclusief afzuiginstallatie<br />

aanschaffen. Deze voldoet dan aan de strenge eisen zoals omschreven in artikel 6.<br />

19


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

4.4 Bestemmingsplan & benodigde vergunningen<br />

Het bestemmingsplan<br />

Elke gemeente heeft een speciaal plan om een bepaalde gebied in te richten. Als de gemeente<br />

een stuk grond heeft kunnen ze daar verschillende dingen mee doen. Het kan zijn dat de<br />

gemeente daar huizen wil gaan neer zetten, maar ook kan gebruiken voor kantoren of<br />

bedrijven. Hiervoor maakt de gemeente een speciaal plan. Dit is het zogenaamde<br />

bestemmingsplan. Een bestemmingsplan zegt dus iets over het gebruik van de grond en de<br />

opstallen en bepaalt de bestemmingsplan de bouwmogelijkheden van de grond. Elke<br />

ondernemer heeft met dit plan te maken. Wanneer een persoon een onderneming wil gaan<br />

starten, uitbreiden of wil wijzigen kan hij dit niet zonder toestemming doen. Hij zal hiervoor<br />

toestemming moeten vragen aan de gemeente en het bestemmingsplan moeten raadplegen.<br />

Het kan zijn dat de opstarting, uitbreiding of wijziging van het bedrijf niet in het<br />

bestemmingsplan past. Indien dit het geval is, dan kan er bij het College van B&W een<br />

verzoek worden ingediend om het bestemmingsplan aan te passen.<br />

Ook voor de bedrijfsuitbreiding voor dit bedrijf is het bestemmingsplan geraadpleegd. Deze is<br />

opgenomen in bijlage 2. Uit dit plan is op te maken dat het toegestaan is om een APKkeurstation,<br />

op dat grondgebied, te vestigen. Het bestemmingsplan zal daarom verder géén<br />

belemmering meer vormen.<br />

Op initiatief van de Kamer van Koophandel Oost Nederland in samenwerking met de<br />

Twentse gemeenten is de Twentse vergunningenwijzer tot stand gekomen. De Twentse<br />

vergunningenwijzer geeft een direct inzicht in welke vergunningen nodig zijn. De<br />

vergunningenwijzer is als bijlage 3 opgenomen.<br />

Vergunningen voor bedrijven kunnen in de volgende 3 categorieën worden verdeeld:<br />

• Vergunningen voor starten, vestigen, bouwen en wijzigen van een bedrijf<br />

• Vergunningen voor specifieke branches<br />

• Vergunningen voor bijzondere activiteiten<br />

Alleen de eerste categorie is hier van toepassing en daarom zal er verder niet ingegaan worden<br />

op de overige twee categorieën.<br />

Vestigingsvergunning<br />

Volgens de Vestigingswet moeten ondernemers in een aantal branches aan bepaalde eisen op<br />

het gebied van veiligheid, milieu en gezondheidsbescherming voldoen. Dit geldt zowel voor<br />

de bescherming van het eigen personeel als de bescherming van de consument.<br />

De vergunningen worden verleend als de aanvrager diploma’s aantoont die aan de juiste eisen<br />

voldoen. De minister van Economische zaken bepaald welke diploma’s recht geven op een<br />

vergunning. Ondernemers die vallen onder de vestigingswet kunnen hun<br />

vestigingsvergunning aanvragen bij de Kamer van Koophandel.<br />

Hierbij valt op te merken dat een apk-keuringstation onder de Vestigingswet valt, namelijk<br />

onder de categorie: vervoermiddelenbedrijf. Voor dit bedrijf is er dus een<br />

vestigingsvergunning nodig. De diploma van de APK-keurmeester dient dan als een soort van<br />

bewijsmiddel om aan te tonen dat er aan de juiste bevoegd- en bekwaamheden wordt voldaan.<br />

Op 10 april jl. is de tweede kamer akkoord gegaan met de intrekking van de Vestigingswet. In<br />

de nabije toekomst zal de Vestigingswet worden ingetrokken, streefdatum is 1 juli 2007.<br />

20


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Zolang deze wet nog niet is ingetrokken, zal er nog altijd een vestigingsvergunning moeten<br />

worden aangevraagd.<br />

Milieumelding en/of milieuvergunning<br />

Bedrijven die vallen onder de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) hoeven niet<br />

speciaal een milieuvergunning aan te vragen, echter deze bedrijven moeten wel een melding<br />

doen bij de gemeente.<br />

Garages vallen onder de AMvB Besluit Inrichtingen voor Motorvoertuigen (zie<br />

vergunningenwijzer hoofdstuk 5), daarom wordt er volstaan met een milieumelding.<br />

Het Besluit Inrichtingen voor Motorvoertuigen is opgenomen in bijlage 4. Bij de melding<br />

moet er een duidelijke omschrijving van de nieuwe of veranderende activiteiten worden<br />

aangeleverd. Ook moet er een plattegrond worden toegevoegd waarop het volgende is<br />

aangegeven:<br />

• de grenzen van het terrein;<br />

• de ligging en de indeling van de gebouw;<br />

• de bestemming van de verschillende ruimten.<br />

21


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

4.5 Contractuele eigenschappen<br />

Een collectieve arbeidsovereenkomst is een verzameling van afspraken tussen<br />

(vertegenwoordigers van) werkgevers en vertegenwoordigers van werknemers. Een CAO is<br />

een aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst die een werkgever en werknemer met<br />

elkaar sluiten. Indien een CAO algemeen verbindend wordt verklaard dan heeft dat tot gevolg<br />

dat die CAO van toepassing wordt verklaard op de gehele bedrijfstak, ongeacht of betrokken<br />

partijen nu wel of niet lid zijn van een werkgevers- of werknemersorganisatie.<br />

4.5.1 CAO<br />

Als bandenservice valt dit bedrijf onder de Banden- en Wielenbranche CAO. Deze CAO is<br />

algemeen verbindend verklaard en is dus ook van toepassing op dit bedrijf.<br />

Hieronder worden 2 bepalingen uit de CAO besproken die afwijken van de wettelijke<br />

bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en waar een werkgever dus extra aandacht aan dient te<br />

besteden.<br />

1. Bepalen hoogte van het loon<br />

Indien er géén cao van toepassing is dan is de werkgever min of meer vrij in het vaststellen<br />

van de hoogte van het loon. De werkgever is alleen gebonden aan de minima, zoals genoemd<br />

in de Wet op het Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WMM). Voor een werknemer<br />

van 23 jaar of ouder zou een bruto maandsalaris van € 1.300,80 gelden (2007).<br />

In de cao is echter deze bepaling opgenomen:<br />

Uit art. 3 is af te lezen dat een APK-keurmeester onder functiegroep 3 valt. De bijbehorende<br />

salarisschalen zijn in art. 4 terug te vinden. De aanvangssalaris van een APK-keurmeester<br />

bedraagt per maand € 1.551,91 bruto. Dat is dus een verschil van € 251,11 (€ 1.551,91 –<br />

€ 1300,80).<br />

2. Doorbetaling van loon bij ziekte<br />

De werkgever is bij de wet verplicht om minimaal 70% van het loon, gedurende 2 jaar, door<br />

te betalen met in het eerste jaar als ondergrens het wettelijke minimumloon (art7:629 en 629a<br />

BW).<br />

In de cao is echter anders bepaald. In art. 7 wordt gezegd dat een zieke werknemer recht heeft<br />

op 100% van zijn brutosalaris, gedurende 6 maanden. Daarna, gedurende maximaal anderhalf<br />

jaar, 90% van zijn brutosalaris.<br />

In individuele gevallen mag afgeweken worden van de cao, maar dat mag alleen als die<br />

andere afspraken voor de werknemer gunstiger zijn dan de algemene cao bepalingen (art. 1:4).<br />

22


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

4.5.2 Bijzondere bepalingen<br />

In deze paragraaf wordt er verder niet ingegaan op de inhoud van de arbeidsovereenkomst<br />

zelf. In de CAO is een standaard arbeidsovereenkomst opgenomen die gebruikt kan worden in<br />

de praktijk. Er wordt wel verder ingegaan op de bijzondere bedingen die in de<br />

arbeidsovereenkomst kunnen worden opgenomen. Bijzondere bedingen zijn de voorwaarden<br />

die specifiek gelden voor een bepaald arbeidscontract.<br />

Geheimhoudingsplicht<br />

Door het opnemen van een geheimhoudingsbeding in het contract kan een werkgever ervoor<br />

zorgen dat een werknemer bepaalde bedrijfsinformatie niet naar ‘buiten’ brengt. Deze is<br />

zowel tijdens als na het beëindigen van het dienstverband van toepassing.<br />

Een geheimhoudingsplicht is niet direct noodzakelijk, maar met betrekking tot bijv.<br />

inkoopprijzen, inlogcodes, leveranciers, samenwerkingsverbanden e.d. is het niet de<br />

bedoeling dat dergelijke informatie op ‘straat’ komt te liggen. Dergelijke informatie kan de<br />

concurrentiepositie in gevaar brengen. Voor alle zekerheid kan dan toch worden overwogen<br />

om zo’n geheimhoudingsplicht op te nemen in het contract.<br />

Verbod nevenwerkzaamheden<br />

Het komt regelmatig voor dat parttimers naast hun werk andere werkzaamheden verrichten<br />

voor zichzelf of voor een andere werkgever. Dit i.v.m. de vele uren die zij per week<br />

overhouden. In beginsel zou dit geen probleem moeten zijn, tenzij de werkzaamheden die de<br />

werknemer verricht nadelig kunnen uitpakken voor de werkgever.<br />

Een fulltimer die nevenwerkzaamheden verricht kan grotere problemen met zich meebrengen.<br />

Buiten de concurrerende werkzaamheden die de werknemer verricht, zijn de maximale<br />

toegestane arbeidsduur per week die de arbeidstijdenwet voorschrijft van groot belang.<br />

Uiteraard wil een werkgever niet dat zijn werknemer door de zware nevenwerkzaamheden die<br />

hij buiten zijn normale diensten of in het weekend verricht uitgeput op werk verschijnt.<br />

Een werkgever mag verwachten dat zijn werknemer fit is tijdens de normale werktijden.<br />

Concurrentiebeding<br />

Een concurrentiebeding verbiedt de werknemer om tijdens en gedurende een bepaalde periode<br />

na afloop van de arbeidsovereenkomst concurrerende werkzaamheden te verrichten,<br />

bijvoorbeeld door in dienst te treden bij een concurrent. Een concurrentiebeding in deze<br />

situatie zou niet onverstandig zijn. Een APK-keurmeester die straks aan de slag gaat bij dit<br />

bedrijf, zal straks een eigen klantenkring gaan opbouwen. Hij staat immers als enige op de<br />

afdeling APK en Onderhoud. Houdt de APK-meester het later voor gezien bij dit bedrijf, dan<br />

bestaat de kans dat hij voor zichzelf wil gaan beginnen, waardoor hij de opgebouwde<br />

klantenkring (gedeeltelijk) zal kunnen meenemen.<br />

Een concurrentiebeding moet schriftelijk zijn vastgelegd en moet door een meerderjarige<br />

werknemer zijn ondertekend. Anders is het concurrentiebeding nietig (art.7:653 lid 1 BW).<br />

De werknemer moet de gelegenheid krijgen om de concurrentiebeding zorgvuldig door te<br />

nemen. krijgt de werknemer geen of nauwelijks de tijd om het beding door te nemen, dan<br />

neemt de werkgever de risico dat zijn werknemer niet gebonden is aan het<br />

concurrentiebeding, tenzij de werkgever de werknemer hier uitdrukkelijk op heeft gewezen.<br />

In een concurrentiebeding wordt vaak het volgende opgenomen:<br />

• Het soort werk wat de werknemer niet mag uitoefenen bij zijn nieuwe werkgever, na<br />

beëindiging van zijn werkzaamheden bij zijn huidige werkgever.<br />

23


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

• Het duur van het verbod.<br />

• Het reikwijdte ( bijvoorbeeld niet in dezelfde regio of binnen een straal vaneen aantal<br />

kilometers.<br />

• De hoogte van de boete die de werknemer moet betalen als hij toch werkzaamheden<br />

gaat verrichten die volgens het beding niet zijn toegestaan.<br />

Een concurrentiebeding moet wel redelijk zijn. Het is onredelijk dat er in het<br />

concurrentiebeding is opgenomen dat de werknemer binnen een straal van 200 km geen<br />

soortgelijke werkzaamheden mag verrichten voor een duur van bijvoorbeeld vijf jaar. Dit zou<br />

dus betekenen dat de werknemer praktisch niet meer in Nederland bij een nieuwe werkgever<br />

aan de slag kan gaan.<br />

24


5. Het kostenplaatje<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

5.1 Inleiding<br />

De bedrijfseconomische factoren vormen vaak een grote struikelblok bij<br />

ondernemingsplannen. Om te achterhalen of het financieel ook haalbaar en verantwoord is,<br />

om een APK- keurmeester in dienst te nemen, is het logischerwijs verstandig om inzicht in de<br />

kosten te krijgen.<br />

Voor de uitwerking van dit hoofdstuk is rekening gehouden met het volgende:<br />

- De bedragen die genoemd staan hebben een directe betrekking op de APKkeurmeester:<br />

kosten die direct samenhangen met de APK-keurmeester. Zo is<br />

bijvoorbeeld de huur, als kostenpost, niet meegenomen, omdat de (hoogte van de)<br />

huur niet wordt beïnvloed door de APK- keurmeester.<br />

Belangrijk is dus om te achterhalen of de financiële middelen ook toereikend genoeg zijn. Om<br />

het benodigde vermogen vast te stellen, dient er eerst vast te komen staan waarin geïnvesteerd<br />

moet worden. Het betreft hier dus om 2 problemen, een investeringsprobleem en een<br />

financieringsprobleem. Daarom komen er in 5.2 en 5.3 resp. de investeringsbegroting en het<br />

financieringsplan aan bod.<br />

Daarnaast is het belangrijk om na te gaan of de financiële verplichtingen kunnen worden<br />

nagekomen. Hierbij vormt de exploitatiebegroting een handig hulpmiddel. Deze bestaat uit<br />

een prognose van de omzet, kosten en de winst over 2008. De exploitatiebegroting staat<br />

weergegeven in 5.4.<br />

In 5.5 is de break-evenanalyse terug te vinden. Hierin wordt berekend hoeveel declarabele<br />

uren er door de APK-keurmeester gewerkt moet worden om te minste alle kosten te kunnen<br />

dekken.<br />

Ten slotte wordt er in 5.6 de liquiditeitsbegroting weergegeven.<br />

25


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

5.2 De investeringsbegroting<br />

In een investeringsbegroting wordt vastgelegd van welk productiemiddelen gebruik zal<br />

worden gemaakt en hoe groot het hiervoor benodigde vermogen is.<br />

Hieronder volgt de investeringsbegroting die geldt voor dit bedrijf.<br />

Figuur 1. De investeringsbegroting<br />

Investeringsbegroting<br />

Duurzame activa<br />

Inventaris € 28.369<br />

Computerapparatuur € 1.225<br />

Vlottende activa<br />

Voorraden € 2.500<br />

BTW over<br />

€ 33.296 € 6.326<br />

Liquide middelen<br />

Kas € 1.000<br />

Bank € 3.000<br />

Aanloopkosten<br />

Reclamemateriaal € 375<br />

Aansluitingskosten € 150<br />

Aanvraag erkenning APK € 500<br />

Instandhouding erkenning € 177<br />

€ 29.594<br />

€ 8.826<br />

€ 4.000<br />

€ 1.202<br />

Totale investering € 43.622<br />

26


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

5.3 Het financieringsplan<br />

In het financieringsplan komt te staan hoe het benodigde vermogen, namelijk €43.622<br />

gefinancierd wordt.<br />

Figuur 2. Het financieringsplan<br />

Financieringsplan<br />

Financieringsbehoefte<br />

Totale investering € 43.622<br />

Af: Beschikbaar eigen vermogen € 5.000<br />

Behoefte aan vreemd vermogen € 38.622<br />

Aan te trekken vreemd vermogen<br />

Op lange termijn<br />

Agaathregeling 1 € 38.622<br />

Figuur 3. Begrote openingsbalans<br />

27<br />

€ 38.622<br />

€ 0<br />

Debet Balans per 01-01-'08 Credit<br />

Duurzame activa Eigen vermogen € 5.000<br />

Inventaris € 28.369<br />

Computerapparatuur € 1.225 Vreemd vermogen<br />

Agaathregeling € 38.622<br />

Vlottende activa<br />

Voorraden € 2.500<br />

BTW € 6.326<br />

Liquide middelen<br />

Kas € 1.000<br />

Bank € 3.000<br />

Aanloopkosten<br />

Aanvraag erkenning € 500<br />

Reclamebord(en) € 375<br />

Instandhouding<br />

erkenning € 177<br />

Aansluitingskosten € 150<br />

€ 43.622 € 43.622<br />

1 De Agaathregeling is een regeling die het voor particulieren fiscaal aantrekkelijk maakt geld aan startende<br />

ondernemers te lenen. De startende ondernemer zelf heeft er misschien géén direct voordeel van, maar deze<br />

regeling maakt het wel een stuk makkelijker om het beginkapitaal bij elkaar te krijgen. Deze regeling biedt zo’n<br />

particuliere geldgever enkele fiscale voordelen.


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

5.4 De exploitatiebegroting<br />

Met de opstelling van de exploitatiebegroting wordt de verwachtte omzet, kosten en winst op<br />

een rijtje gezet. Uiteindelijk is het de bedoeling om te beoordelen of de omzet voldoende is.<br />

De omzetberekening vormt daarom het uitgangspunt voor de exploitatiebegroting. Door de<br />

inkoop en alle andere bedrijfskosten van de geschatte omzet af te trekken, ontstaat een beeld<br />

van de verwachte netto winst (vóór belastingen).<br />

Figuur 4. De exploitatiebegroting<br />

Exploitatiebegroting<br />

Omzet¹ € 109.244<br />

Kosten<br />

Inkoopwaarde verkopen¹ € 51.447<br />

Personeelskosten € 24.192<br />

Energiekosten € 1.200<br />

Accountantskosten € 1.000<br />

Verzekeringskosten € 2.221<br />

Afschrijvingen¹ € 3.825<br />

Onderhoudskosten¹ € 905<br />

Opleiding € 167<br />

Erkenning APK € 177<br />

Overige exploitatiekosten € 1.250<br />

28<br />

€ 86.384<br />

Winst voor belastingen € 22.860<br />

¹ Zie bijlage 5 voor nadere toelichting<br />

Opmerking:<br />

Voor het berekenen van de verwachtte omzet en kosten was het nodig om te bepalen hoeveel<br />

klanten er verwacht worden en wat deze gemiddeld moeten betalen. Hiervoor was enkele<br />

research vereist. Naar aanleiding hiervan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:<br />

- Gem. € 100,- per klant. Dit bedrag is incl. APK en reparaties. Voor de<br />

totstandkoming van dit bedrag wordt verwezen naar bijlage 5.<br />

- Gem. 5 auto’s per dag. Dit aantal is gebaseerd op het volgende:<br />

• Huidige klantenkring, waarvan de klanten van Turkse komaf erg loyaal<br />

zijn. Zij leveren veel positieve mond-op-mond reclame. Dit is uit de<br />

praktijk gebleken.<br />

• De ondernemers zijn van Syrische komaf. Deze gemeenschap heeft zich<br />

voornamelijk in Twente geconcentreerd en iedereen kent elkaar wel ergens<br />

van. Daarbij komt ook nog eens kijken dat de vader van een van de<br />

vennoten de hoofd is van de Syrische gemeenschap in Twente. De<br />

(naams)bekendheid werkt hierbij in het voordeel.<br />

• Verder zijn nog de gegevens gebruikt die afkomstig zijn van een APKkeurmeester<br />

die onlangs voor zichzelf is begonnen. Deze gegevens zijn<br />

representatief omdat hij ook van Syrische afkomst is en een startende<br />

ondernemer is op het gebied van de APK.


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Iedere vennoot betaalt afzonderlijk inkomstenbelasting over het deel van de eigen winst: €<br />

22.860: 2 = € 11.430.<br />

Figuur 5. Box 1 van de inkomstenbelasting: inkomen uit werk en woning<br />

Schijf Belastbaar inkomen uit werk en woning Tarief tot 65 jaar Tarief 65 jaar en ouder<br />

1 Niet meer dan € 17.319 33,65 % 15,75 %<br />

2 € 17.320 t/m € 31.122 41,40 % 23,50 %<br />

3 € 31.123 t/m € 53.064 42,00 % 42,00 %<br />

4 Meer dan € 53.064 52,00 % 52,00 %<br />

De af te dragen belasting bedraagt:<br />

Winst voor belasting € 11.430<br />

Zelfstandigenaftrek € 9.028<br />

Startersaftrek € 2.019<br />

Totale aftrek € 11.047<br />

Winst voor de MKB vrijstelling € 383<br />

MKB vrijstelling 10% € 38,30<br />

Belastbaar fiscale winst € 344,70<br />

Af te dragen belasting 33,65% van € 344,7 € 116<br />

29<br />

-/-<br />

-/-<br />

Bron: www.belastingdienst.nl


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

5.5 Break-evenanalyse<br />

Kostencalculaties zijn van belang om beslissingen te nemen met betrekking tot het<br />

ondernemingsbeleid.<br />

Vaste kosten Variabele kosten<br />

personeelskosten € 24.192 inkoopwaarde verkopen € 51.444<br />

afschrijvingen € 3.825 accountantkosten € 1.000<br />

onderhoudskosten € 905 overige exploitatiekosten € 1.250<br />

verzekeringskosten € 2.221<br />

Energiekosten € 1.200<br />

opleidingskosten € 167<br />

Erkenning € 177<br />

Totaal € 32.687 Totaal € 53.694<br />

Break-evenafzet<br />

p = TK / q → p*q = TK → q = TK /<br />

p<br />

P = verkoopprijs<br />

TK = totale kosten<br />

q = break-evenafzet<br />

TK = vaste kosten + variabele kosten<br />

= € 32.687 + € 53.694<br />

= € 86381<br />

P = € 100<br />

De break-evenafzet:<br />

P = TK / q<br />

100 = 86381 / q<br />

q = 86381 / 100<br />

q = 863,81<br />

q = 863<br />

30


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

31


5.6 De liquiditeitsbegroting<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Januari Februari Maart April Mei Juni<br />

ontvangsten wegens:<br />

contante verkopen € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104<br />

BTW op verkoop € 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730<br />

agaatlening € 38.622<br />

Totaal € 49.456 € 10.834 € 10.834 € 10.834 € 10.834 € 10.834<br />

Uitgaven wegens:<br />

Inkopen € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287<br />

BTW op inkoop € 815 € 815 € 815 € 815 € 815 € 815<br />

betaling inventaris € 29.594<br />

BTW € 5.623<br />

salarissen € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250<br />

sociale lasten/loonheffing € 766 € 766 € 766 € 766 € 766 € 766<br />

energiekosten € 119 € 119 € 119 € 119 € 119 € 119<br />

accountantkosten € 99 € 99 € 99 € 99 € 99 € 99<br />

verzekeringskosten € 185 € 185 € 185 € 185 € 185 € 185<br />

Ontvangen BTW € 4.838erkenning<br />

APK € 177<br />

overige exploitatiekosten € 595 € 81 € 81 € 81 € 81 € 81<br />

totaal € 43.510 € 7.602 € 7.602 € 7.602 € 7.602 € 7.602<br />

Netto-ontvangsten € 5.946 € 3.232 € 3.232 € 3.232 € 8.070 € 3.232<br />

saldo begin van de maand € - € 5.946 € 9.178 € 12.410 € 15.642 € 23.712<br />

saldo eind van de maand € 5.946 € 9.178 € 12.410 € 15.642 € 23.712 € 26.944<br />

Juli Augustus September Oktober November December<br />

ontvangsten wegens:<br />

contante verkopen € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104 € 9.104<br />

BTW op verkoop<br />

agaatlening<br />

€ 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730 € 1.730<br />

Totaal € 10.834 € 10.834 € 10.834 € 10.834 € 10.834 € 10.834<br />

Uitgaven wegens:<br />

Inkopen € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287 € 4.287<br />

BTW op inkoop<br />

betaling inventaris<br />

BTW<br />

€ 815 € 815 € 815 € 815 € 815 € 815<br />

salarissen € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250 € 1.250<br />

sociale lasten/loonheffing € 766 € 766 € 766 € 766 € 766 € 766<br />

energiekosten € 119 € 119 € 119 € 119 € 119 € 119<br />

accountantkosten € 99 € 99 € 99 € 99 € 99 € 99<br />

verzekeringskosten € 185 € 185 € 185 € 185 € 185 € 185<br />

Afdracht BTW<br />

erkenning APK<br />

€ 867 € 867<br />

overige exploitatiekosten € 81 € 81 € 81 € 81 € 81 € 81<br />

totaal € 7.602 € 8.469 € 7.602 € 7.602 € 8.469 € 7.602<br />

Netto-ontvangsten € 3.232 € 2.365 € 3.232 € 3.232 € 2.365 € 3.232<br />

saldo begin van de maand € 26.944 € 30.176 € 32.541 € 35.773 € 39.005 € 41.370<br />

saldo eind van de maand € 30.176 € 32.541 € 35.773 € 39.005 € 41.370 € 44.602<br />

32


6. Marktanalyse APK<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

6.1 Inleiding<br />

Om de kansen van nieuwe marktideeën in te kunnen schatten is het belangrijk te onderzoeken<br />

hoe die markt in elkaar zit. Daar gaat dit hoofdstuk verder op in.<br />

In paragraaf 6.2. wordt de vraagzijde naar APK- diensten onderzocht. De belangrijkste<br />

indicator om de vraag naar APK- diensten te beoordelen is het autobezit: elke auto, van 3 jaar<br />

en ouder, dient elk jaar gekeurd te worden. In paragraaf 6.2.1. worden hier de ontwikkelingen<br />

in weergegeven. In 6.2.2. worden enkele trends beschreven die in relatie staan met de APK.<br />

Verder wordt er in paragraaf 6.3. de aanbodzijde behandelt. Vragen, als hoeveel APK-<br />

keurmeesters zijn nu actief en welke ontwikkelingen zijn hier in terug te vinden, staan in deze<br />

paragraaf centraal.<br />

6.2 De vraag naar APK- diensten<br />

Het autobezit vormt misschien wel de belangrijkste indicator om de vraag naar APK- diensten<br />

te beoordelen: elke auto, van 3 jaar en ouder, dient elk jaar gekeurd te worden. Daarnaast is<br />

het noodzakelijk om te weten hoe die auto gebruikt en onderhouden wordt. Door in deze<br />

factoren inzicht te krijgen, kan er inzicht worden verkregen in de vraag naar APK- diensten.<br />

Verder wordt er in dit hoofdstuk nog aandacht besteedt aan het (feitelijk) gedrag van de<br />

Nederlandse automobilist m.b.t. de APK, om op basis daarvan vervolgens te beoordelen of dit<br />

bedrijf daarin zich zou kunnen plaatsen.<br />

6.2.1 Ontwikkelingen omtrent autobezit<br />

Het gemiddeld aantal personenauto’s per huishouden stijgt al jaren. In figuur 1 wordt een<br />

weergave gegeven over hoe het autobezit per huishouden, de afgelopen jaren, zich heeft<br />

ontwikkelt.<br />

Figuur 1. Gemiddeld aantal auto’s per huishouden<br />

Jaar Gem. auto per huishouden<br />

1980 0,82<br />

1995 0,90<br />

2003 0,97<br />

2005 1,00<br />

Naar verwachting zal het autobezit per huishouden de komende jaren blijven stijgen. Steeds<br />

meer huishoudens nemen een tweede of zelfs derde auto. Hieronder is een prognose<br />

weergegeven voor de ontwikkeling van het aantal huishoudens en het autobezit tot 2020.<br />

Deze prognose is gebaseerd op cijfers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het<br />

Centraal Plan Bureau.<br />

33


Figuur 2. Prognose personenauto’s en huishoudens 2020<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

34<br />

Bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, CPB en CBS<br />

Het voorgaande heeft betrekking op een landelijke trend, maar welke plaats neemt Hengelo<br />

hierin?<br />

Uit prognoses van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat blijkt, dat zeker tot 2010 het<br />

autoverkeer zal groeien met zo’n 20 à 40% (zie figuur 2). In Hengelo is het aantal<br />

motorvoertuigen anno 2004 met ruim 2% ten opzichte van 2002 toegenomen. Het aantal<br />

personenauto’s nam in Hengelo daarbij sterker toe dan het landelijk gemiddelde.<br />

Uit figuur 3 is o.a. af te lezen hoeveel personenauto’s er in Hengelo en in Nederland, sinds het<br />

jaar 2000, per 1000 inwoners zijn geweest. Hierbij valt op dat Hengelo per 1000 inwoners<br />

relatief gezien veel auto’s heeft.<br />

Figuur 3. Aantal motorvoertuigen naar soort, gemeente Hengelo en Nederland, per 1januari, sinds 2000.<br />

Bron: www.hengelo.nl


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

6.2.2 Prospecten<br />

Om de vooruitzichten betreffende de vraagzijde van APK te bepalen dient er inzicht<br />

verkregen te worden in het volgende:<br />

De mate waarin autobezitters de auto gebruiken (1) en onderhouden (2).<br />

1. Autogebruik<br />

Sinds jaren is er een stijging zichtbaar in de mobiliteitsbehoefte in Nederland. Nederlanders<br />

verplaatsen zich steeds vaker, langer en verder. Deze mobiliteitsgroei (toename van het aantal<br />

verreden kilometers) is bepalend voor de mate waarin er gebruik gemaakt zal worden van<br />

APK- diensten. Het aantal personenautokilometers vormt hierbij een belangrijke<br />

meetindicator.<br />

Figuur 4. Artikel en grafiek over de ontwikkeling van personenautokilometrage in Overijssel<br />

Door de groei van het aantal huishoudens met twee of meer auto’s wordt de toenemende automobiliteit extra<br />

versterkt. Het autobezit per huishouden stijgt al jaren en ligt in Overijssel iets hoger dan het landelijk<br />

gemiddelde. In de periode 1986-2003 is het aantal afgelegde personenautokilometers met ruim 50 % gestegen.<br />

Bij voortzetting van de huidige trend ligt het aantal personenautokilometers in 2010 74 % hoger dan in 1986 en<br />

in 2020 111 %. Deze groei overtreft de taakstelling van het PVVP 1998 fors, waarbij destijds is ingezet op een<br />

stijging van maximaal 40% in 2010 ten opzichte van 1986.<br />

35<br />

Bron: Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

2. Onderhouds- en reparatiebehoefte<br />

Deloitte Consultancy BV heeft in opdracht van de stichting OOMT (Opleidings- en<br />

Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigen en Tweewielerbedrijf) de ontwikkeling van de vraag<br />

naar en het aanbod van personeel (voor reparatie & onderhoud) in kaart gebracht. De<br />

rapportage die ingaat op de resultaten voor de subbranches personenauto’s is opgenomen in<br />

bijlage 6.<br />

In de onderstaande grafiek is de ontwikkeling van het totaal benodigd aantal uren aan onderhoud<br />

en reparatie weergegeven.<br />

Uit deze figuur blijkt dat het totale aantal jaarlijks benodigde uren afneemt van ruim 56<br />

mln. in 2005 tot 49 mln. in 2010, een afname van in totaal 12%. Deze afname wordt voornamelijk<br />

veroorzaakt doordat nieuwere auto’s minder onderhoud en reparatie nodig hebben. Volgens de<br />

branche experts heeft een personenauto met bouwjaar 1986-1990 gemiddeld 7 uur regulier<br />

onderhoud (kleine en grote beurten) per jaar nodig. Een personenauto die in de periode 2001-2005<br />

is gebouwd heeft nog maar gemiddeld 3 uur onderhoud per jaar nodig en de experts verwachten<br />

dat auto’s die in 2011-2015 worden gebouwd nog maar gemiddeld 1 uur onderhoud per jaar<br />

nodig hebben.<br />

Bron: Eindrapport Ontwikkeling arbeidsmarkt personenautobedrijven<br />

Verder is uit onderzoek van het Centraal Plan Bureau gebleken dat de levensduur van auto’s<br />

steeds langer wordt (zie bijlage 7). Dankzij de gestegen levensduur neemt de categorie<br />

‘oudere voertuigen’ toe. Tegelijkertijd is een grote groei zichtbaar in de categorie ‘jonge<br />

voertuigen’.<br />

36


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

6.2.3 Marktonderzoek APK<br />

In bijlage 8 is een rapport opgenomen waarin het feitelijk gedrag van consumenten (‘de<br />

Nederlandse automobilist’) met betrekking tot APK’s en onderhoud is onderzocht. Daarin<br />

werd de consument o.a. gevraagd bij wie, welk bedrijf of instantie, de APK is uitgevoerd.<br />

Deze vraag is uitgesplitst naar respondenten met de jongere auto’s en de juist oudere auto’s.<br />

De volgende bevindingen werden gedaan:<br />

Figuur 5. 0 t/m 3 jaar oude auto’s: Wie voerde de APK uit?<br />

Bron: APK Onderzoek onder automobilisten<br />

Figuur 6. Auto’s ouder dan 10 jaar: Wie voerde de APK uit?<br />

Bron: APK Onderzoek onder automobilisten<br />

Uit het bovenstaande valt te concluderen dat het aandeel van de merkdealer, naarmate auto’s<br />

ouder worden, duidelijk verschuift naar het universele bedrijf. Dit is een opmerkelijke<br />

conclusie en vormt daarom ook een belangrijke indicator. Met het in dienst nemen van een<br />

APK-keurmeester (die ook reparaties zal gaan uitvoeren) valt deze onderneming straks in de<br />

categorie: universeel garagebedrijf.<br />

37


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Om te achterhalen van welk bouwjaar de auto’s zijn die bij Bandenservice Timmersveld<br />

binnenkomen is er een beschrijvend onderzoek gedaan. Een beschrijvend onderzoek beschrijft<br />

observaties. In dit geval: het aantal auto’s gecategoriseerd naar bouwjaar.<br />

Hieronder is het resultaat, van 8 weken onderzoek, grafisch weergegeven:<br />

Figuur 7. Bouwjaar binnengekomen auto<br />

Uit de bovenstaande grafiek is af te lezen dat het overgrote deel uit het bouwjaar ’97 en ouder<br />

afkomstig is.<br />

38


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Door de BOVAG Onderzoeksdienst is in samenwerking met de RDW, onderzocht wat de<br />

belangrijkste afkeur-/ reparatiepunten zijn van drie en vijf jaar oude auto’s bij een APKkeuring.<br />

Dit rapport is opgenomen in bijlage 9. De volgende bevindingen werden gedaan:<br />

Figuur 8. Drie jaar oude personenauto's, meest voorkomende afkeur- en reparatiepunten.<br />

Bron: Onderzoek bij APK- bedrijven<br />

Figuur 9. Vijf jaar oude personenauto's, meest voorkomende afkeur- en reparatiepunten.<br />

Bron: Onderzoek bij APK- bedrijven<br />

Verder is er onderzocht hoe de verkoopcijfers zich tot elkaar verhouden. Door middel van de<br />

administratie zijn deze gegevens achterhaald en dateren van oktober ’06 t/m april ’07.<br />

Het primaire proces van dit bedrijf bestaat uit de verkoop van zowel nieuwe als gebruikte<br />

banden. Deze verhouden zich als volgt tot elkaar:<br />

Nieuwe banden : gebruikte banden<br />

36% : 64%<br />

Er is overduidelijk veel meer vraag naar gebruikte banden, dan naar nieuwe banden.<br />

39


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

6.3 Het aanbod op APK- diensten<br />

De voorgaande paragraaf had betrekking op de vraagzijde van APK- diensten. Deze paragraaf<br />

gaat verder in op het aanbod van APK- diensten. Hierbij wordt er een scheiding aangebracht<br />

tussen de ontwikkelingen tot en met 2006 (6.3.1) en het aanbodprospect van APK- diensten<br />

(6.3.2).<br />

6.3.1 Ontwikkelingen in het aanbod van APK- diensten<br />

Om het aanbod op APK- diensten te bepalen is het aantal erkenninghouders als indicator<br />

genomen. Het aantal APK- keurmeesters is niet als indicator genomen omdat een keurmeester<br />

niet zonder een erkenning (zelfstandig) mag ‘opereren’.<br />

Figuur 10. APK- erkenninghouders in Nederland, vanaf 2000.<br />

Aantal APK- erkenninghouders in Nederland<br />

Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006<br />

Aantal erkenninghouder 9.296 9.226 9.252 9.283 9.290 9.367 9.396<br />

% t.o.v. voorgaande jaar - 0,99% + 1,0% + 1,0% + 1,0% + 1,0% + 1,0%<br />

Bron: RDW jaarverslagen 2004, 2005 en 2006<br />

Figuur 11. Aantal personenauto’s in Nederland, vanaf 2000.<br />

Aantal personenauto’s in Nederland<br />

Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006<br />

Aantal auto’s 6.539.212 6.710.602 6.854.743 6.908.473 6.991.991 7.092.293 7.230.178<br />

T.o.v. voorgaande jaar + 1,03% + 1,02% + 1,01% + 1,01% + 1,01% + 1,02%<br />

Relatief gezien stijgt het aantal personenauto’s iets harder dan het aantal erkenninghouders.<br />

Hieronder zijn gegevens te vinden over de branche ‘reparatie personenauto’s, waaronder ook<br />

de APK valt. Ter vergelijking zijn er, in de kolom daarnaast, cijfers te vinden over de gehele<br />

sector.<br />

Figuur 14. Bedrijfeconomische ontwikkelingen in de branche: reparatie van personenauto’s<br />

Periode Branche Sector<br />

Reparatie personenauto's deta<strong>ilhan</strong>del<br />

Aantal vestigingen per 1 jan 2007 8172 147225<br />

Aantal startende bedrijven 2006 256 9623<br />

Aantal overige oprichtingen 2006 151 5659<br />

Aantal opheffingen 2006 201 9201<br />

Groei nominale omzet in % 2005 -2.4 -0.6<br />

Groei nominale omzet in % 2006 2.2 2.5<br />

Groei werkgelegenheid in % 2005 -1.6 -1.4<br />

Groei werkgelegenheid in % 2006 1.7 0.4<br />

Bron: Kamer van Koophandel<br />

40


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

6.3.2 Prospecten<br />

In de Nota Startersstad Hengelo is als doelstelling opgenomen om de groei van het aantal<br />

starters per jaar te verhogen tot minimaal het landelijk gemiddelde, uiterlijk in 2010. Ter<br />

illustratie: in 2005 groeide het aantal starters in Hengelo met 12%, landelijk was dat 15%.<br />

Naar verwachting stijgt de groei landelijk naar 18 tot 20%.<br />

Om deze ambitie waar te maken is een scala van maatregelen ingezet, geconcentreerd rond<br />

vier hoofdlijnen:<br />

- Het verbeteren van het imago van Hengelo als startersstad.<br />

- Goede voorlichting en begeleiding, met de nadruk op coaching van starters.<br />

- Voldoende huisvestingsmogelijkheden voor starters, onder meer in de vorm van een<br />

bedrijfsverzamelgebouw.<br />

- Meer financieringsmogelijkheden voor startende ondernemers.<br />

Het bevorderen van het starten van een onderneming is een van de speerpunten van het<br />

collegeprogramma. In de Nota Startersstad Hengelo is als doelstelling opgenomen om de<br />

groei van het aantal starters per jaar te verhogen tot minimaal het landelijk gemiddelde,<br />

uiterlijk in 2010.<br />

‘Duitse garagebedrijf ATU belooft revolutie in auto-onderhoud’, zo luidt de koptekst van een<br />

artikel:<br />

De komst van de Duitse garagegigant ATU naar ons land betekent een prijzenoorlog over het<br />

auto-onderhoud. Het bedrijf wil binnen drie jaar tijd Nederland hebben veroverd.<br />

Garagebedrijven, merkdealers en fastfitters kunnen hun borst natmaken, belooft directeur<br />

ATU-Nederland Ulrich Flieger: " We doen alles, maar dan goedkoper. Zonder afspraak en<br />

met laagsteprijsgarantie. "<br />

41


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7. Potentiële doelgroepbeschrijving<br />

Het feit dat beide vennoten behoren tot een etnische minderheid, namelijk de Syrisch-<br />

Orthodoxe gemeenschap, zal waarschijnlijk een belangrijke succesfactor zijn, met name in het<br />

begin. Om hier duidelijkheid in te verschaffen is dit hoofdstuk bedoeld.<br />

In 7.1 staat de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap centraal. De volgende onderwerpen zullen<br />

achtereenvolgens aan bod komen: achtergronden en migratie naar Nederland (7.1.1), éénmaal<br />

in Nederland (7.1.2), enkele cultuurkenmerken (7.1.3) en is er onderzoek gedaan naar het<br />

loyaliteitsgevoel tussen Syrische consumenten en Syrische ondernemers (7.1.4).<br />

Paragraaf 7.2 staat het cultureel antropologisch onderzoek centraal. Hierin wordt aan de hand<br />

van de verzuiling van Nederland in jaren tussen 1920 en 1960 (7.2.1), culturen rond het<br />

Middellandse zeegebied (7.2.2) en onenigheid binnen subculturen (7.2.3) getracht om meer<br />

inzicht te verschaffen in het consumentengedrag van de potentiële doelgroep voor dit bedrijf.<br />

7.1 De Syrisch-Orthodoxe gemeenschap<br />

7.1.1 Achtergronden en migratie naar Nederland<br />

Allereerst dient er duidelijk gemaakt te worden, dat de vertaling van ‘Suryoye’ éénvoudigweg<br />

‘Syriërs’ luidt. Verwarring treedt vervolgens op, omdat er vandaag een land Syrië bestaat<br />

waarvan de inwoners Arabieren zijn (merendeel moslims) en óók met Syriërs worden<br />

aangeduid.<br />

Hieronder volgt een beknopte weergave van de relevante informatie voor deze<br />

afstudeeropdracht afkomstig uit een lezing van Johny Messo. Voor meer informatie wordt<br />

verwezen naar bijlage 10, waar het gehele artikel is terug te vinden.<br />

Suryoye = Syriërs = Arameeërs<br />

De Suryoye/ Arameeërs zijn van oorsprong afkomstig uit de landen Turkije, Syrië en Irak.<br />

Reeds in de oudheid stond het gebied van het huidige Zuidoost-Turkije, Noordoost-Syrië en<br />

Noord-Irak bekend als Mesopotamië. Ook wel het historische tweestromenland (het land<br />

tussen de Eufraat en de Tigris) genoemd.<br />

Een millennia oude landstreek in het noorden van Mesopotamië is ‘Tur-Abdin’. Dit gebied<br />

symboliseert het bestaan van een eeuwenoude Christelijke traditie, die teruggaat tot de<br />

vroege geschiedenis van het oosterse Christendom. De nog zichtbare presentie van talrijke<br />

kerken en kloosters in dit voormalige bolwerk van het Syrische Christendom wordt sinds<br />

enige tijd echter gekenmerkt door de opvallend grote absentie van de inheemse bevolking.<br />

In de 19 e eeuw hadden de Suryoye, die ontegenzeglijk tot de autochtone bevolking van<br />

Mesopotamië behoren, periodieke vervolging te verduren. Alleen al in de jaren 1843 en 1895-<br />

96 zijn er zo’n 35.000 Suryoye van het leven beroofd. Een nog groter dieptepunt, dat<br />

onoverkomelijke verwoestingen heeft aangericht op de Syrische gemeenschap, was de<br />

Christelijke genocide gedurende de Eerste Wereldoorlog; in totaal werden er naar schatting<br />

500.000 Arameeërs uitgemoord.<br />

42


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Jaren later, ten tijde van de Koerdische opstand in 1925-26 in Zuidoost-Turkije, kregen<br />

Syrische- Orthodoxe kerken en kloosters het opnieuw zwaar te verduren. Buiten de fysieke<br />

vervolgingen, waarvan zojuist de belangrijkste gebeurtenissen vermeld zijn, onderging de<br />

Syrisch-Orthodoxe gemeenschap op meerdere fronten narigheden. In de nieuw ontstane<br />

Republiek Turkije kregen zij nu tevens te maken met het Turks chauvinisme, dat binnen de<br />

Turkse staatsgrenzen geen plaats toekende aan niet-Turkse minderheden. Turkije was enkel<br />

bestemd voor de Turken en het land kende slechts één taal, het Turks. Zo ontstond er een<br />

periode van Turkificering en een rijk Christelijk erfgoed moest het ontgelden.<br />

Het zojuist geschetste beeld, weliswaar uiterst summier, is in vogelvlucht wat de Arameeërs<br />

zoal ervaren hebben.<br />

Alle ellendige ervaringen, die de nationale psyche van de Arameeërs ernstig aantastten,<br />

brachten een dusdanig geestelijke toestand teweeg, die de begeerte aangewakkerd had om<br />

elders een nieuw bestaan op te bouwen ten koste van het eeuwenoude vaderland.<br />

In de beginjaren 1960, vlak na de Tweede Wereldoorlog, deed West-Europa een beroep op<br />

werknemers vanuit het buitenland. Zo trok ook de wederopbouw van Nederland de aandacht<br />

van enkele tientallen jonge en frisse Aramese arbeidskrachten in de periode 1964-1975. Velen<br />

waren werkzaam in de industriële sectoren (confectie-, textiel- en metaalnijverheid) in de<br />

Twentse steden Hengelo, Enschede en Oldenzaal en in steden als Amsterdam en Amersfoort.<br />

Het recht op gezinshereniging maakte, dat de getrouwden onder de Aramese ‘gastarbeiders’<br />

overige gezinsleden naar Nederland haalden. Maar de eigenlijke massale toestroom van de<br />

Arameeërs werd pas vanaf de allereerste asielaanvraag in 1975 ingeleid. De contemporaine<br />

burgeroorlog in Beirut alsmede het Cyprus conflict wakkerden bij de moslims in en rondom<br />

Tur-‘Abdin (landstreek in het noorden van Mesopotamië ) extreme haatgevoelens aan, die zij<br />

ventileerden op de Christelijke Arameeërs.<br />

Toen deze spanningen grote angst en onzekerheid zaaiden (de Genocide stond immers nog<br />

vers in het geheugen), ging intussen het bericht rond in Tur-‘Abdin, dat het Christelijke<br />

Westen duurzame vrede, veiligheid en zekerheid kon waarborgen. Gelijkwaardigheid (gelijke<br />

rechten, gelijke kansen), educatiemogelijkheden, sociale voorzieningen en democratische<br />

waarden waren bovendien een droom, ja een onvoorstelbare realiteit voor de Arameeërs.<br />

Zo ontstonden er spoedig verschillende migratiegolven vanwege de omstandigheden in Tur-<br />

‘Abdin. Bovendien gold ook, dat hoe meer mensen er vertrokken, hoe minder mensen er<br />

achterbleven. En hoe minder er achterbleven, hoe kwetsbaarder de gemeenschap werd voor<br />

de talrijke Koerdische infiltranten, die Tur-Abdin zouden bevolken. Tussen 1975-1983 en<br />

later vanwege de PKK-strijd van 1984-1999 vluchtten er talloze Arameeërs o.m. naar<br />

Nederland.<br />

Tegenwoordig vertroeven er ruim 13.000 christelijke Suryoye in Nederland, van wie het<br />

merendeel in Twente geconcentreerd is.<br />

43


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7.1.2 Eénmaal in Nederland<br />

De Syrische-Orthodoxe kerkgemeenschap (het klooster gevestigd te Glane en de kerken) heeft<br />

een zeer belangrijke gestalte gegeven aan het voortbestaan van deze gemeenschap. Dat de<br />

kerk een zeer prominente rol speelt blijkt wel uit het volgende:<br />

In 1994 werd er gestart met de bouw van een nieuwe Syrische-Orthodoxe kerk in de wijk<br />

Groot Driene te Hengelo. Dit vormde voor velen een aanleiding om zich in Groot Driene te<br />

vestigen. Vanaf 1994 kende Groot Driene een massale toestroom van Suryoye die zich<br />

hebben gevestigd in Groot Driene. Momenteel wonen er in Groot Driene, relatief gezien,<br />

meer Syrische gezinnen dan in welke wijk dan ook in Hengelo. De oorzaak hiervan is in<br />

eerste instantie terug te vinden in de massale toestroom van Suryoye vanwege de religie; de<br />

kerk. Later trokken er Suryoye naar Groot Driene, om weer dicht bij de reeds gevestigde<br />

familie te gaan wonen. Familiaire en religieuze aspecten spelen een belangrijke rol bij de<br />

keuze van huisvesting.<br />

Het huidige hoofd van de Kerk is de Patriarch Mor ignatius Zakka I Iwas, die zijn zetel heeft<br />

in Damascus. De Kerk heeft 26 aartsbisdommen. Op 15 april van dit jaar, is monnik Augin<br />

Aydin ingewijd tot aartsbisschop van het Nederlandse aartsbisdom en gaat voortaan het leven<br />

door als Mor Polycarpus Augin Aydin in de St. Ephremklooster.<br />

Na bisschop Augin Polycarpus komt priester Gabriël Kaya. Hij is na de patriarch en de<br />

aartsbisschop het hoofd van de Syrische bevolking van Twente. Op 30 augustus 1981 is hij<br />

door wijlen Mor Julius Yeshu Cicek (†2005), gewijd tot de eerste priester van het Europese<br />

diocees. Na jaren van trouwe dienst werd hij in 1999 gewijd tot Gory-Episkopos. Doordat hij<br />

deze titel heeft gekregen staat hij net een rang hoger dan de andere Syrische priesters van<br />

Nederland.<br />

Zoals reeds genoemd speelt de religie een belangrijke rol bij de Syrische gemeenschap: kerk,<br />

godsdienst en geloof staan hoog in het vaandel. Gory-Episkopos Gabriël Kaya staat daarom<br />

dan ook hoog in aanzien, daarnaast is hij ook nog eens de vader van één van de vennoten.<br />

Doordat er een directe relatie bestaat tussen Gory-Episkopos Gabriël Kaya en dit bedrijf, zal<br />

dit bedrijf hiervan kunnen profiteren:<br />

a. Er bestaat een vertrouwensrelatie tussen priester en Syrische bevolking: De zoon<br />

van de priester zal ons toch géén ‘onzin’ verkopen.<br />

b. Naamsbekendheid; hij is de zoon van…..<br />

Doordat de vader van één van de vennoten bekend is bij iedereen en ook nog eens gerelateerd<br />

is aan kerk hebben ze een streepje (eigenlijk meerdere streepjes) voor wat het opbouwen van<br />

een goede naamsbekendheid betreft, wat normaliter toch al gauw enkele jaren vereist.<br />

44


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7.1.3 Enkele cultuurkenmerken<br />

De Syrische bevolking deelt dezelfde geschiedenis, religie, moedertaal en cultuur (normen en<br />

waarden). De Suryoye bewoners vormen dus een hechte gemeenschap. Juist omdat het hier<br />

om een geconcentreerde (Twente) etnische minderheid betreft, die relatief klein van omvang<br />

is, wordt het gevoel van saamhorigheid nog eens extra ondervonden.<br />

Iedereen kent elkaar. Is het niet persoonlijk dan wel via, via: hij/zij is de<br />

broer/zus/oom/tante/vader/moeder enz. van. Omdat de gemeenschap zo klein en hecht is, is de<br />

sociale controle automatisch ook groot. Hieronder volgt een omschrijving van het begrip<br />

sociale controle:<br />

“Met sociale controle wordt bedoeld dat mensen op elkaar letten, mensen afwijkend gedrag<br />

signaleren en mensen daarop aanspreken of een instantie waarschuwen. In gevallen dat men<br />

iemand aanspreekt kan men aanspraak doen op sociale normen . Immers, deze normen zijn<br />

door een gemeenschap gemaakt en worden hierdoor in stand gehouden. Mensen die zich niet<br />

conform deze normen gedragen worden als anders beschouwd. Sociale controle kan<br />

informeel zijn, wanneer er iets speelt tussen twee leden van de samenleving. Sociale controle<br />

kan ook formeel zijn, wanneer dit gedaan wordt door agenten, medici, de kerk. Formele<br />

sociale controle kan plaatsvinden doordat mensen zich kunnen beroepen op de wet of de<br />

bijbel.”<br />

Handelingen die in strijdt zijn met de normen en waarden die binnen de Syrische<br />

gemeenschap gelden worden afgekeurd. Een positief aspect dat sociale controle met zich mee<br />

brengt is dat ze elkaar in de gaten blijven houden en elkaar helpen en steunen. Zo zullen veel<br />

ondernemers geprofiteerd hebben van het feit dat ze Suryoyo zijn, daar wordt in de volgende<br />

paragraaf verder op ingegaan. Een ander positief aspect is dat mondelinge overeenkomsten<br />

nagenoeg altijd worden nagekomen. Wordt er onderling (tussen Suryoye) iets afgesproken<br />

dan zullen de betrokkene partijen dit vrijwel altijd ook daadwerkelijk nakomen. Dit is dan ook<br />

de reden dat er veel afspraken mondeling gedaan worden en niet schriftelijk worden<br />

vastgelegd. Ook bij het uitlenen van grote geldsommen wordt er zeer zelden iets schriftelijk<br />

vastgelegd. Indien er een onenigheid voordoet, dan wordt er een priester ingeschakeld die dan<br />

als bemiddelaar optreedt en een passende oplossing probeert te vinden. In de praktijk blijkt dit<br />

prima te werken.<br />

Ditzelfde geldt ook voor samenwerkingsverbanden tussen Syrische ondernemers. Voorzover<br />

mogelijk proberen ze elkaar te helpen. Zo heeft ook de eigenaar van Jacob Auto’s te Hengelo,<br />

die zich bezig houdt met de in-, verkoop en reparaties van auto’s, toezegging gedaan om<br />

klanten toe te sturen naar dit bedrijf als ze APK diensten zullen gaan leveren.<br />

45


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7.1.4 Onderzoek naar klantenkring onder Syrische ondernemers<br />

Het voorgaande geeft weer dat het loyaliteitsgevoel onder de Suryoye zeer groot is. Dat zou<br />

dan ook betekenen dat consumenten van Syrische komaf eerder naar Syrische ondernemers<br />

gaan. Om dit te achterhalen is het volgende onderzoek opgezet. Het onderzoek is uitgevoerd<br />

onder 15 Syrische ondernemers uit verschillende branches, die vervolgens zijn onderverdeeld<br />

in de volgende categorieën:<br />

- Persoonlijke verzorging<br />

- Horeca<br />

- Groot- en deta<strong>ilhan</strong>del levensmiddelen<br />

- Rijscholen<br />

- Verzekeringen & Hypotheken<br />

- Autogarages<br />

Binnen een relatief kort tijdsbestek dient er een representatief en betrouwbaar beeld geschetst<br />

te worden betreffende het gedrag van Syrische consumenten. Observeren zou eigenlijk hier<br />

een goede methode voor zijn, maar gezien het feit dat dit wel maanden kan gaan duren is er<br />

gekozen voor het interview. Door middel van interviewen kan het gedrag van Syrische<br />

consumenten worden gepeild. Omdat het hier gaat om het daadwerkelijke gedrag en niet de<br />

motieven/intenties achter dit gedrag zijn de ondernemers geïnterviewd en niet de<br />

consumenten.<br />

Een nadeel van interviewen is dat de betrouwbaarheid van de informatie beïnvloed kan<br />

worden door het selectieve geheugen van de geënquêteerde. Dit risico is getracht te<br />

verkleinen door hier tijdens het interview meerdere malen de ondernemer op te attenderen.<br />

Dit is weer een voordeel van interviewen.<br />

Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek.<br />

Figuur 1a. Weergave van klanten bij startfase bedrijf, onderverdeeld in 4 groeperingen<br />

Percentage<br />

10 0<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Pers. V. Horeca G & D Rij. Ver. & Hyp. Auto<br />

46<br />

Nederlanders<br />

Suryoye<br />

Turken<br />

Overige


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Figuur 1b. Weergave van huidige klantenkring onderverdeeld naar 4 groeperingen<br />

Percentage<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Pers. V. Horeca G & D Rij. Ver. & Hyp. Auto<br />

Conclusie:<br />

In het onderzoek is de vraag gesteld of Syrische ondernemers profijt hebben van de Syrische<br />

gemeenschap, voornamelijk bij de startfase van de onderneming. De belangrijkste conclusie<br />

uit het uitgevoerde onderzoek is dat 73% van de Syrische ondernemers vond dat de Syrische<br />

gemeenschap een toegevoegde waarde heeft voor hun bedrijf. Deze sterke samenhang is ook<br />

terug te zien in de histogrammen die hierboven staan afgebeeld (zie fig. 1a en 1b).<br />

Bij de categorie persoonlijke verzorging zien we bij de startfase geen verschil tussen het<br />

gemiddelde percentage Nederlandse klanten en Syrische klanten, maar kijken we naar de<br />

huidige klantenkring dan zien we een lichte stijging van gemiddeld 10% bij Nederlandse<br />

klanten en een sterke daling van gemiddeld 25% bij Syrische klanten. Dit is te verklaren,<br />

doordat er relatief veel suryoye zijn die beschikken over bevoegd- en bekwaamheden van<br />

kappers. Zij knippen vrienden en familieleden niks of heel weinig geld. Waarom dan naar een<br />

kapsalon gaan die veel meer vraagt voor een knipbeurt? Daarnaast wordt er bij de kerk voor<br />

€ 5,- geknipt, waarvan de helft naar een goed doel gaat.<br />

In de horeca zien we nauwelijks een verschil tussen de startfase en de huidige fase. Zowel bij<br />

de startfase als bij de huidige klantenkring zien we dat een Syrische horecaondernemer<br />

gemiddeld 20% meer Nederlandse klanten heeft dan Syrische klanten. Dit heeft te maken met<br />

het feit dat een horecaondernemer relatief weinig Syrische klanten in de omgeving heeft<br />

wonen. Voor een patatje reis je géén 5 kilometer af. Suryoyo of géén Suryoyo. Een snackbar-<br />

eigenaar moet het hebben van de klanten om hem heen, straal van circa 2km.<br />

Bij de groot- en deta<strong>ilhan</strong>del van levensmiddelen zien we echter dat deze Syrische<br />

ondernemers het vooral moeten hebben van buitenlandse klanten, vooral in de startfase.<br />

Kijken we naar de huidige situatie, dan zien we dat het gemiddelde percentage Nederlandse<br />

klanten met slechts 10% is gestegen. Suryoye, Turken en Overige hebben alledrie een<br />

gemiddelde score van 30%.<br />

De rijscholen die zijn benaderd geven aan dat het merendeel van hun klantenkring bestaat uit<br />

Syrische klanten. Bij de startfase zien we dat de gemiddelde score 67,5% bedraagt en bij de<br />

huidige situatie is de gemiddelde score 42,5% . Dit is een daling van gemiddeld 25%. Bij de<br />

Nederlandse klanten zien we echter een stijging van gemiddeld 12,5% en ook bij de Turkse<br />

klanten en overige klanten zien we een licht stijging.<br />

47<br />

Nederlande rs<br />

Suryoye<br />

Turken<br />

Overige


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Wat betreft verzekeringen & hypotheken, zien we zowel bij de startfase als bij de huidige<br />

klantenkring nauwelijks een verschil in percentages. In beide fasen is het gemiddelde<br />

percentage Syrische klanten erg hoog. Bij de startfase is de gemiddelde score 95% en bij de<br />

huidige klantenkring 90%. Hier zien we slechts een daling van 5%. Wat de Nederlandse<br />

klanten betreft zien we een gemiddelde stijging van 5%. Bij de Turkse en overige klanten zien<br />

we geen verandering in percentages.<br />

Daarnaast zijn ook diverse autogarages ondervraagd. Ook hier is duidelijk naar voren<br />

gekomen dat het merendeel van de klantenkring bestaat uit Syrische klanten, namelijk 76%<br />

bij de startfase en 57% bij de huidige klantenkring. Hier zien we weer een daling van 19%.<br />

Wat de overige groeperingen betreft zien we een lichte stijging van 6% bij de Nederlandse<br />

klanten, een stijging van 4% bij de Turkse klanten en een stijging van 10% bij overige<br />

klanten.<br />

Samenvattend kan er gesteld worden dat vooral in de laatste drie categorieën:<br />

rijscholen, verzekeringen & hypotheken en autogarages, het gemiddelde percentage Syrische<br />

klanten ruim boven de overige drie groeperingen uitsteekt. Van de startfase naar de huidige<br />

klantenkring zien we echter in alle drie de categorieën een daling: levensmiddelen 7,5%,<br />

rijscholen 20%, verzekeringen & hypotheken slechts 5% en autogarages 19%.<br />

Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de klantenkring van de Syrische<br />

gemeenschap wel in percentages daalt, maar niet in aantallen. Naarmate de kantenkring met<br />

de jaren uitbreidt neemt ook het aantal Nederlandse, Turkse en overige klanten in absolute<br />

aantallen toe, waardoor het percentage Syrische klanten afneemt.<br />

48


7.2 Cultureel antropologisch onderzoek<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

De tekst in deze paragraaf is aan de hand van het interview met Drs. H.T. Sie Dhian Ho<br />

opgesteld. Hij is cultuur antropoloog en agoloog.<br />

7.2.1 Verzuiling van Nederland<br />

De situatie beschreven binnen de Syrische gemeenschap komt overeen met de verzuilde<br />

situatie tussen de autochtone Nederlanders, die pas echt zichtbaar werd in de jaren tussen<br />

1920 en 1960. De aanzetten hiertoe werden echter al rond de eeuwwisseling gegeven.<br />

De Nederlandse maatschappij was grofweg in te delen in 4 groepen. De protestanten, de<br />

liberalen, de katholieken en de socialisten. Zo ontstonden de zogenaamde ‘zuilen’. Deze<br />

groepen gingen bijna geheel apart van elkaar leven. Op alle levensterreinen werden dingen<br />

voor de eigen groep georganiseerd, en werden andersdenkenden buitengesloten.<br />

Zangverenigingen, scholen, sportclubs, kranten, omroepen, politieke partijen en nog veel<br />

meer werden steeds vaker protestants, katholiek, socialistisch, liberaal of 'algemeen'.<br />

Het volgende voorbeeld illustreert de gelijkenis tussen de verzuiling van Nederland en de<br />

samenstelling in de Syrische gemeenschap. Binnen de Syrische gemeenschap is géén sprake<br />

van verzuiling, maar alleen een onderscheid in ideologie: te vergelijken met de huidige<br />

politieke partijen in Nederland.<br />

Vroom & Dreesmann is een Nederlands warenhuis en is in 1887 opgericht door Willem<br />

Vroom en Anton Dreesmann. Beiden waren Rooms Katholiek opgevoed. Al snel werden er<br />

meerdere filialen geopend. In deze filialen kwamen voornamelijk katholieke familieleden aan<br />

het roer te staan. Een interessant detail van het personeelsbeleid van V&D was het ontstaan<br />

van internaten binnen de vestigingen. Vroom & Dreesmann kon op die manier het personeel<br />

ook buiten werktijd in de gaten houden, waarbij ook het kerkbezoek aan de orde was. V&D<br />

kreeg op deze manier een goede naam onder katholieke families en kreeg een toestroom van<br />

katholieke medewerkers en klanten.<br />

Tegenwoordig is dit niet of nauwelijks meer het geval. Een katholiek gaat net zo makkelijk<br />

naar een liberaal of protestant, dan naar iemand van zijn eigen geloof. In de grote steden is dit<br />

zo goed als verdwenen. Dit komt echter nog wel eens voor in kleine dorpen, denk maar eens<br />

aan Rijssen. Het volgende voorbeeld is door Drs. H.T. Sie Dhian Ho aangehaald.<br />

Tien jaar geleden had Drs. H.T. Sie Dhian Ho een studente, die van katholieke komaf was. Zij<br />

werd verliefd op een protestantse jongen en wilde graag met hem trouwen. Hiervoor werd<br />

géén toestemming gegeven van haar ouders. Zij waren hier fel op tegen. Zij lieten haar weten<br />

dat wanneer ze toch met hem zou trouwen, zij niet meer welkom was. Zij besloot toch met<br />

hem te trouwen en kreeg uit dit huwelijk twee kinderen. Zij schreef haar ouders, die ze<br />

inmiddels al jaren niet gesproken had, of zij in contact wouden komen met hun kleinkinderen.<br />

Deze lieten haar echter weten niets met haar en/of haar kinderen te maken willen hebben.<br />

‘Soort zoekt soort’ -theorie (turk bij turk, suryoyo bij suryoyo enz.) vindt dus niet alleen<br />

plaats bij subculturen (etnische minderheidsgroepen), maar heeft dus ook in Nederland<br />

plaatsgevonden.<br />

49


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7.2.2 Culturen rond Middellandse zeegebied<br />

Het Middellandse Zeegebied wordt de mediterrane cultuur genoemd. Deze kent de volgende 3<br />

hoofdvarianten:<br />

- de noordelijke christelijke variant<br />

- de zuidelijke islamitische variant<br />

- de joodse variant<br />

Deze 3 varianten verschillen voornamelijk in godsdienst van elkaar, maar wat betreft de<br />

opvattingen, gastvrijheid, familieleven, eer e.d. lijken ze wel weer op elkaar. Hieronder volgt<br />

nadere toelichting:<br />

- Het familiebesef wordt hoog aangegrepen. Niet alleen het eigen gezin, maar ook oom,<br />

tante, neef, nicht enz.<br />

- De eer ligt voornamelijk bij het gedrag van de vrouw. Als de man voor het huwelijk<br />

gemeenschap heeft gehad dan wordt daar nogal laconiek over gedaan. Heeft de vrouw<br />

voor het huwelijk gemeenschap gehad dan zal ze daar niet ongestraft van af komen.<br />

- Gastvrijheid is sterk aanwezig in deze cultuur. Zowel verwachtte als onverwachte<br />

gasten worden warm onthaald. Komen er bijvoorbeeld tijdens het eten onverwachte<br />

gasten binnen, dan wordt hen eerst eten aangeboden. Is er niet voldoende dan wordt er<br />

speciaal voor hun nogmaals gekookt.<br />

Deze gedragingen zijn kenmerkend voor de mediterrane cultuur. De Noordwestelijke<br />

Europese cultuur verschilt hierin. Hier worden bijvoorbeeld de man en vrouw als gelijken<br />

gezien en zo wordt het niet op prijs gesteld als er onverwachte gasten aanschuiven aan tafel.<br />

Veel etnische minderheidsgroepen zijn afkomstig uit het Middellandse Zeegebied en die<br />

hebben zo hun eigen normen en waarden meegenomen naar hun immigratieland, die weer<br />

andere normen en waarden heeft. Daarom kan er tussen verschillende etnische<br />

minderheidsgroepen onderling toch een gevoel van saamhorigheid ontstaan: “ Zij hebben<br />

dezelfde gewoontes als ons.”<br />

50


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

7.2.3 Onenigheid binnen subculturen<br />

Dat er binnen subculturen (etnische minderheidsgroepen) onderling ook nog onenigheden<br />

bestaan wordt door middel van het jodendom en de islam geprobeerd duidelijk te maken.<br />

Het jodendom<br />

Binnen het jodendom heb je de orthodoxe (rechtzinnige) en liberale (vrijzinnige) joden. Het<br />

verschil tussen beide is dat de orthodoxe joden streng gelovige joden zijn. Zij geloven alles<br />

wat in de Thora (joodse bijbel) staat, want dat geschrift komt volgens hun van God. Ze<br />

proberen zich zo goed mogelijk aan de regels en voorschriften, die in de Thora staan, te<br />

houden.<br />

Liberale Joden zijn de Joden die niet zo streng gelovig zijn. Ze passen de regels uit de Thora<br />

aan de tijd van nu. Ze vinden dat er in de Thora veel mythen staan. Ook vinden ze dat je de<br />

verhalen niet al te letterlijk moet nemen.<br />

Zo heb je in Amsterdam een liberaal Joodse gemeente en een orthodox Joodse gemeente.<br />

Deze twee groeperingen kunnen het niet met elkaar vinden. Zo is het bijvoorbeeld niet<br />

toegestaan dat een orthodox Joods meisje gaat trouwen met een liberaal Joodse jongen en<br />

andersom.<br />

De Islam<br />

Binnen de islam heb je de Soennieten, Sjiieten en de Alevieten. Binnen deze stromingen heb<br />

je de rechtzinnigen en de vrijzinnigen.<br />

In de koran staat dat een vrouw een hoofddoek moet dragen om zo de mannen niet in<br />

verleiding te brengen. Een rechtzinnige vertaalt dit letterlijk: overal en altijd een hoofddoek<br />

dragen, terwijl een vrijzinnige moslim dit vertaalt naar de tijd en cultuur waarin ze leven. In<br />

een cultuur waarin géén hoofddoeken worden gedragen, bijv. in Nederland, is het voor de<br />

islamitische vrouw niet nodig om een hoofddoek te dragen, immers niemand draagt een<br />

hoofddoek en dus worden de mannen niet in verleiding gebracht.<br />

De Syrische gemeenschap bevat de kenmerken van beide varianten: zowel de rechtzinnigen<br />

als de vrijzinnigen. Religieus gezien zijn de Syrisch orthodoxen vrij rechtzinnig. Inhoud van<br />

de Bijbel wordt vrij streng nageleefd. Voorbeeld de vaste gebeden per dag, verschillende<br />

vaste perioden verspreidt over het jaar (denk aan 50 dagen vasten voor Pasen, 10 dagen vasten<br />

voor kerst, vasten van Nineve etc.) terwijl de culturele normen en waarden nogal vrijzinnig<br />

worden nageleefd. Deze worden heel snel aangepast aan de normen en waarden van de<br />

samenleving van de plaats waar Syrische leven. In Turkije bijvoorbeeld droegen de Syrisch<br />

orthodoxen zich naar de gewoontes van Turkije, bijvoorbeeld het dragen van een hoofddoek.<br />

In Nederland wordt géén hoofddoek gedragen door de nieuwe generatie. In dat opzicht en<br />

verschillen de vrijzinnige soennieten en Alevieten niet veel van de Syrisch orthodoxen. Zo<br />

bezoeken deze mensen heel makkelijk Syrisch orthodoxe ondernemingen, zoals restaurants,<br />

confectie’s, garages, etc.<br />

Gezien de geschiedenis is het dus logisch, dat Syrisch orthodoxen bij Syrisch orthodoxen<br />

komen, turken bij turken, joden bij joden enz. Gezien de onderlinge verstandhoudingen<br />

binnen subculturen kan het ook zijn dat een turk bijvoorbeeld eerder naar een Syrisch<br />

orthodoxe gaat dan naar een Turk.<br />

51


8. Conclusies & aanbevelingen<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

De SWOT-analyse is een methode om de toekomstmogelijkheden van een product in een<br />

markt te analyseren. SWOT staat voor: strengths, weaknesses, opportunities, threats. Ofwel:<br />

sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen.<br />

De sterke en zwakke punten zijn altijd van toepassing op factoren binnen een onderneming.<br />

Deze komen naar voren door een interne analyse (organisatie, marketing, logistiek en<br />

financieel).<br />

Kansen en bedreigingen zijn daarentegen van toepassingen op de externe omgeving. Hierbij<br />

valt te denken aan kansen en bedreigingen bij afnemers, concurrentie en distributie of in de<br />

bedrijfstak.<br />

M.b.v. deze analyse zullen de conclusies in kaart worden gebracht.<br />

Sterke punten<br />

§ 4.2<br />

Dit bedrijf is bevoegd om APK- erkenninghouder te worden, zoals in de artt. 83 t/m<br />

88 WVW is vastgelegd. De ondernemers hebben alleen een administratieve plicht bij<br />

het in dienst nemen van een APK- keurmeester.<br />

Om als APK- keurmeester te mogen optreden dient hij het APK- examen met succes<br />

te hebben afgerond. Dit certificaat vormt een prestatie-indicator voor de ondernemers.<br />

§ 4.3<br />

Dit gebouw voldoet aan de eisen omtrent de keuringsruimte, art. 3 WVW.<br />

§ 4.4<br />

Omdat er, voor dit grondgebied, in het bestemmingsplan al een APK- bestemming op<br />

zit vormt het bestemmingsplan verder géén probleem.<br />

De vestigingsvergunning komt per 1 juli 2007 te vervallen en hoeft daarom ook niet<br />

meer te worden aangevraagd.<br />

Omdat garages vallen onder de AMvB Besluit Inrichtingen voor Motorvoertuigen<br />

wordt er volstaan met een milieumelding.<br />

§ 5.4 & 7.2 & 7.4<br />

De klantenkring breidt zich snel uit, doordat:<br />

De klanten van Turkse komaf veel positieve mond-op-mond reclame<br />

leveren en zijn erg loyaal.<br />

Beide ondernemers van Syrische komaf zijn. Dit strekt Syrische<br />

klanten aan.<br />

Naamsbekendheid vader van een van de vennoten werkt stimulerend:<br />

trekt klanten aan van Syrische gemeenschap.<br />

Positieve reacties van huidige klantenkring. Blijkt ook uit het feit dat ze<br />

steeds terug komen.<br />

52


Zwakke punten<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

§ 4.3<br />

Om de APK uit mogen voeren dient er te worden voldaan aan de eisen omtrent de<br />

ruimte en apparatuur, die in de artt. 3 t/m 6 van de Wegenverkeerswet staan<br />

beschreven. Omdat de onderneming nog niet beschikt over de benodigde apparaaturen<br />

dienen deze aangeschaft te worden, wat het financieel risico aanzienlijk verhoogd. Om<br />

de APK uit te mogen voeren is nog nodig:<br />

- Een doelmatige inspectieput of hefinrichting en een koplamptestapparaat (art.<br />

4 WVW).<br />

- Een geschikte krik, veiligheidslooplamp, meetbank, schuifmaat en een<br />

remvertragingsmeter (art. 5 WVW). De meetbank en de remvertragingsmeter<br />

zijn alleen al investeringen die in de duizenden euro’s kunnen oplopen.<br />

- Een pedaalkrachtmeter, universele toerenteller en een uitlaatgastester met<br />

lambada bepaling (art 6 WVW).<br />

§ 5.2<br />

Het benodigde vermogen voor dit ondernemingsplan bedraagt € 43.622. De<br />

ondernemers dienen dit vermogen bij elkaar zien te krijgen. Vervolgens zijn ze ieders<br />

hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag.<br />

53


Kansen<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

§ 5.3<br />

Dankzij de agaathregeling wordt het mogelijk gemaakt om het beginkapitaal bij elkaar<br />

te krijgen. Er is een particulier gevonden die bereidt is om dit bedrijf ruim € 40.000 te<br />

lenen.<br />

§ 5.5<br />

Prognose 1: Bij een afzet van 860 auto’s wordt het break-evenpunt bereikt,<br />

het punt waarop noch winst en noch verlies gemaakt wordt.<br />

Prognose 2: Gezien de toekomstverwachtingen betreffende de klantenkring zal dit<br />

punt bereikt worden bij circa 8 maanden.<br />

De bovenstaande prognoses zijn gebaseerd op cijfers voor het eerste jaar. Dit zou<br />

betekenen dat er gelijk het eerste jaar een winst geboekt wordt, weliswaar een kleine<br />

maar de kosten worden er in elk geval uit gehaald. Rekening houdende met het feit dat<br />

een klantenkring opbouwen toch wel enige tijd vereist, mag ervan worden uitgegaan<br />

dat er de daarop volgende jaren de kosten al veel eerder worden gedekt en dat er dus<br />

steeds meer winst geboekt zal worden.<br />

§ 6.2.1<br />

Bij APK draait het allemaal om de auto’s. Hoe meer auto’s hoe meer er gekeurd dient<br />

te worden.<br />

Feit 1: Het aantal personenauto’s nam in Hengelo sterker toe dan het landelijk<br />

gemiddelde en zal dat naar alle verwachting ook blijven doen.<br />

De vraag naar APK- diensten zal hierdoor dus ook toenemen.<br />

§ 6.2.2<br />

Ook het aantal personenautokilometers blijft maar toenemen.<br />

Prognose 1: Het aantal personenautokilometers blijft maar stijgen. Bij voortzetting<br />

van de huidige trend ligt het aantal personenautokilometers in 2010<br />

74 % hoger dan in 1986 en in 2020 111 %.<br />

Doordat er meer kilometers afgelegd zal worden, zullen auto’s eerder afgekeurd<br />

worden, omdat bepaalde onderdelen simpelweg eerder zullen slijten. Dit leidt tot<br />

hogere omzet.<br />

§ 6.2.3<br />

Bij wie of waar laten autobezitters de APK uitvoeren?<br />

Feit 2: Voor auto’s ouder dan 10 jaar, gaat 67% naar een universeel garagebedrijf<br />

Feit 3: 46% van de auto’s die binnenkomen bij Bandenservice Timmersveld, zijn 10<br />

jaar of ouder<br />

54


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Naarmate de auto’s ouder worden wordt er eerder naar een universeel garagebedrijf<br />

gegaan. Het huidige klantenbestaand bestaat grotendeels (46%) uit autobezitters<br />

waarvan de auto 10 jaar of ouder is. Zou dit bedrijf overgaan tot het leveren van APK-<br />

diensten, dan kan de huidige klantenkring als potentiële doelgroep worden benaderd.<br />

Het meest voorkomende afkeur-/reparatiepunt betreft autobanden. Momenteel bestaat<br />

het primaire proces uit de verkoop van zowel nieuwe als gebruikte banden. Met laatst<br />

genoemde onderscheidt dit bedrijf zich van de rest van de markt. Er is in de omgeving<br />

(5,3 km) 1 concurrent op het gebied van gebruikte autobanden, maar die hebben een<br />

beperkte voorraad, waardoor ze niet altijd aan de vraag kunnen voldoen. Dit bedrijf<br />

heeft circa 800 gebruikte autobanden op voorraad: voor ieder wat wils dus.<br />

Uit onderzoek is gebleken (punt e) dat het merendeel (64%) van de verkochte<br />

autobanden gebruikte betreft. Er is dus duidelijk veel vraag hiernaar.<br />

Feit 4: Meest voorkomende afkeur-/reparatiepunt, bij APK, betreft autobanden.<br />

Feit 5: Door verkoop van gebruikte autobanden onderscheidt dit bedrijf zich van de<br />

rest van de markt.<br />

Feit 6: Uit verkoopcijfers blijkt dat er veel meer vraag naar gebruikte autobanden is.<br />

Dat dit bedrijf de bedrijfsactiviteiten uit wil breiden met APK- diensten is dus<br />

theoretisch te verantwoorden. Gezien, bij APK, autobanden het meest voorkomende<br />

afkeur-/ reparatiepunt is kan dit bedrijf zijn voordeel behalen uit het feit dat zij ook<br />

gebruikte autobanden bieden, wat tevens goed te verkopen blijkt (in elk geval veel<br />

beter verkoopt dan nieuwe).<br />

§ 6.3.1<br />

Relatief gezien stijgt het aantal personenauto’s in Nederland iets harder dan het aantal<br />

erkenninghouders.<br />

De vraag steeg de afgelopen jaren (iets) harder dan het aanbod. Gezien de prognoses<br />

omtrent toename autobezit en kilometrage (6.2) zal dit ook blijven aanhouden.<br />

§ 7.3<br />

Samenwerkingsverband met Jacob Auto’s. Eigenaar van dit bedrijf heeft toezegging<br />

gedaan om klanten toe te sturen naar dit bedrijf als ze APK diensten zullen gaan<br />

leveren.<br />

§ 7.5<br />

Gezien de culturele normen en waarden (mediterrane cultuur) zal dit bedrijf ook<br />

vrijzinnige mensen uit andere minderheidsgroepen, bijvoorbeeld Turken, kunnen<br />

aantrekken als klanten.<br />

55


Bedreigingen<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Algemeen<br />

De grootste bedreiging schuilt in het onderschatten van het ondernemingsplan.<br />

Hierdoor zijn risico’s onderschat of over het hoofd gezien, waardoor er bij de<br />

uitvoering op onverwachte problemen gestuit wordt. Dit kan tot desastreuze gevolgen<br />

leiden.<br />

Zo is in hoofdstuk 5 bijvoorbeeld het kostenplaatje in kaart gebracht. Worden de<br />

uitgaven resp. kosten niet (juist) weergegeven, dan kan dat, in het ergste geval, leiden<br />

tot het einde van de onderneming. Hetzelfde geldt voor de omzet die geraamd is op<br />

€ 22.860.<br />

§ 4.5.1<br />

Hoe hou je de APK- keurmeester in (loon)dienst? Met het in dienst nemen van een<br />

APK- keurmeester ontstaat een nieuwe afdeling, namelijk APK & Onderhoud. Omdat<br />

op deze afdeling voornamelijk de keurmeester op de voorgrond treedt, ontstaat er een<br />

directe relatie met de klanten. Hierin schuilen de volgende gevaren:<br />

- Houdt de APK- keurmeester het later voor gezien bij dit bedrijf (om welke<br />

reden dan ook), dan bestaat de kans dat hij klanten meeneemt. Het zijn immers<br />

de diensten van de keurmeester die doen besluiten om de auto daar te laten<br />

keuren/ onderhouden.<br />

- Hetzelfde geldt voor het (constant) vervangen van de APK- keurmeester. Ook<br />

hiervoor geldt dat de prestaties van de keurmeester persoonsgebonden zijn.<br />

§ 6.2.2<br />

Prognose 2: Het totale aantal jaarlijkse benodigde uren aan onderhoud en reparaties<br />

van personenauto’s neemt in 2010 af met in totaal 12%. Deze afname wordt<br />

voornamelijk veroorzaakt doordat ‘jonge voertuigen’ minder onderhoud en reparaties<br />

nodig hebben.<br />

Prognose 3: De levensduur van auto’s wordt steeds langer. Hierdoor neemt het<br />

marktaandeel van oudere voertuigen toe. Tegelijkertijd is een grote<br />

groei zichtbaar in de categorie ‘jonge voertuigen’.<br />

In de bovenstaande prognoses wordt gesuggereerd dat jonge voertuigen minder<br />

onderhoud en reparaties nodig hebben (logisch) en dat er een grote groei zichtbaar is<br />

in deze categorie. Voor dezelfde categorie geldt ook het volgende:<br />

56


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

§ 6.2.3<br />

Feit 2: Voor auto’s van 3 jaar en jonger gaat 77% naar de merkdealer voor de APK en<br />

onderhoud.<br />

Hier wordt al aangegeven dat dit bedrijf (een universeel garagebedrijf en géén<br />

merkdealer) deze autobezitters (van nieuwe voertuigen), niet als voornaamste<br />

doelgroep moet beschouwen.<br />

De bedreiging die hier dus ligt is dat er een grote groei zichtbaar is in de categorie<br />

‘jonge voertuigen’. Een meevaller hierbij is, dat deze categorie niet als voornaamste<br />

doelgroep beschouwd wordt, zij gaan immers veel eerder naar een merkdealer voor de<br />

APK en onderhoudt.<br />

§ 6.3.2<br />

Doelstelling: De groei van het aantal starters in Hengelo per jaar te verhogen tot<br />

minimaal het landelijk gemiddelde.<br />

Om deze doelstelling te bereiken is een scala aan maatregelen ingezet die potentiële<br />

ondernemers stimuleren en ondersteunen om een bedrijf op te richten. Zo wordt het<br />

risico op concurrentie, in de directe omgeving, aanzienlijk verhoogd.<br />

Auto-Teile-Unger (ATU) heeft alleen al in Duitsland circa 550 onafhankelijke<br />

werkplaatsen en wil nu de Nederlandse markt gaan beproeven. Het bedrijf wil binnen<br />

3 jaar tijd Nederland hebben veroverd. Zij staan klaar om de concurrentiestrijd aan te<br />

gaan. En dit bedrijf dan?<br />

Eindconclusie en aanbevelingen<br />

De beschreven zwakke punten hebben betrekking op het financiële aspect van dit<br />

ondernemingsplan. Er dienen (kapitaal)goederen aangeschaft te worden, zodat de<br />

bedrijfsactiviteiten m.b.t. APK en reparaties ook daadwerkelijk kunnen en mogen worden<br />

uitgevoerd. Ondanks dat dit een investering is die oploopt tot circa € 43.622 (zie<br />

investeringsbegroting) is het naar alle waarschijnlijkheid toch rendabel (zie<br />

exploitatiebegroting, break-evenanalyse en liquiditeitsbalans, hoofdstuk 5).<br />

De bedreigingen die in dit hoofdstuk staan beschreven zijn verschillend van karakter:<br />

De eerste bedreiging kan geminimaliseerd worden door het ondernemingsplan correct<br />

en duidelijk op te stellen, zodat (on)verwachte problemen adequaat kunnen worden<br />

opgelost. Ruim de tijd nemen om goede deskresearch en fieldresearch te verrichten is<br />

een vereiste om goed voorbereidt van start te gaan.<br />

Het behouden van de keurmeester in loondienst kan gestimuleerd worden door middel<br />

van het opstellen van secundaire arbeidsvoorwaarden bijv. vakantieregeling, duur van<br />

de middagpauze, reiskostenvergoeding, scholing en een auto van de zaak. Factoren die<br />

het werken bij dit bedrijf een stuk aantrekkelijker maakt (dan t.o.v. andere soortgelijke<br />

bedrijven). Natuurlijk kan nooit helemaal worden voorkomen dat een werknemer<br />

opstapt.<br />

Een werknemer die alsnog opstapt kan een ‘gevaar’ zijn voor de voormalige<br />

werkgever. Hij kan bijv. bedrijfsinformatie naar buiten brengen die zijn marktpositie<br />

in gevaar brengt (info betreffende inkoopprijzen, samenwerkingsverbanden e.d.) of hij<br />

kan in de directe omgeving voor zichzelf gaan beginnen. De werkgever kan zichzelf<br />

57


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

voor zulke gevallen beschermen, door in het arbeidscontract bijzondere bedingen op te<br />

nemen.<br />

Het marktaandeel van jonge voertuigen zal steeds groter worden. Door deze trend zal<br />

het benodigde aantal uren dat nodig is voor de onderhoud en reparaties in totaal<br />

afnemen met zo’n 12% in 2010. Een meevaller hierbij is, dat deze categorie niet als<br />

voornaamste doelgroep beschouwd wordt, zij gaan immers veel eerder naar een<br />

merkdealer voor de APK en onderhoudt. Gezien het voorgaande is het verstandig om<br />

een beleid op te zetten dat gericht is op het werven van de juiste potentiële doelgroep:<br />

bezitters van de wat oudere personenauto’s. Wat er precies wordt verstaan onder<br />

‘oudere’ dient hierin ook te worden meegenomen/onderzocht.<br />

De overige beschreven bedreigingen kunnen worden geplaatst onder het kopje<br />

‘concurrentie’. Zoals al in de inleiding van dit rapport werd aangegeven is de<br />

concurrentie moordend en dien je je als starter je borst nat te maken om het vervolgens<br />

op te nemen tegen Goliath. De concurrentie voorkomen zal helaas niet gaan lukken en<br />

in die hoek dient er ook niet gezocht te worden. Nee, er dient gekeken te worden naar<br />

de eigen marktpositie om die vervolgens te versterken en zo opgewassen te zijn tegen<br />

de ‘grootten’: de concurrentiestrijd aangaan en niet stil blijven staan!<br />

Om terug te komen op de vraag waarmee de inleiding van dit rapport werd afgesloten:<br />

“Wordt de marktpositie vergroot door het in dienst nemen van een APK- keurmeester<br />

of is juist het tegengestelde waar?”<br />

Als nu de sterkten en kansen worden opgewogen tegen resp. de zwakten en bedreigingen mag<br />

er geconstateerd worden dat er veel meer goede kansen liggen dan dat er gevaarlijke<br />

bedreigingen op de loer liggen. Daarnaast zijn de zwakten en bedreigingen van dien aard dat<br />

ze (in verhouding tot de kansen) wel te zijn overzien. Het zou zonde zijn om deze kansen te<br />

laten liggen. Dit plan zou een goede kans van slagen hebben.<br />

58


Literatuurlijst<br />

Boeken<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Baarde, D.B & De Goede M.P.M. Basisboek Methoden en Technieken.© 2001<br />

Wolters-Noordhoff bv Groningen, The Netherlands ISBN 90 207 3030 4<br />

Boer, P. de Brouwers M.P. & Koetzier W. Basisboek Bedrijfseconomie Zesde druk,<br />

© 2001 Wolters-Noordhoff bv Groningen, The Netherlands ISBN 90 01 09415 5<br />

Grit, R. projectmanagement tweede druk,© 1997 Wolters-Noordhoff bv Groningen, The<br />

Netherlands ISBN 900 1347835<br />

Kluytmans, F. personeelsmanagement © 2001 Wolters-Noordhoff bv Groningen, The<br />

Netherlands ISBN 900 1470505<br />

Steenhouder, M. Leren communiceren, handboek voor mondelinge en schriftelijke<br />

communicatie vierde geheel herziende druk, Wolters-Noordhoff bv Groningen, The<br />

Netherlands ISBN 9001 80826 3<br />

Treep, Mr. Marion. Arbeidsrecht Zevende herziende druk, © 1996-2006 H. Nelissen B.V.,<br />

Soest, ISBN 90 244 17949X<br />

Rapporten<br />

APK onderzoek onder automobilisten<br />

Nota Startersstad Hengelo<br />

Onderzoek bij APK bedrijven<br />

Ontwikkeling arbeidsmarkt personenautobedrijven<br />

Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan<br />

Jaarverslagen<br />

RDW 2004<br />

RDW 2005<br />

RDW 2006<br />

59


Instanties<br />

ARAM Adviesbureau<br />

CAN Autobedrijf<br />

Gemeente Hengelo<br />

INNOVAM<br />

REMA Tip Top<br />

RDW<br />

Personen<br />

Drs. H.T. Sie Dhian Ho<br />

Overige bronnen<br />

Bestemmingsplan industrieterrein Timmersveld<br />

Branche informatie reparatie personenauto’s<br />

CAO Banden- en wielenbranche 2006/2007<br />

De Twentse vergunningenwijzer<br />

Handboek ondernemen 2007<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

60


Bijlagen<br />

Bijlage 1 Plan van aanpak<br />

Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

Bijlage 2 Bestemmingsplan ‘industrieterrein Timmersveld’<br />

Bijlage 3 De Twentse Vergunningenwijzer<br />

Bijlage 4 Besluit Inrichtingen voor Motorvoertuigen Milieubeheer<br />

Bijlage 5 Toelichting gegevens omtrent omzet en kosten<br />

Bijlage 6 Ontwikkeling arbeidsmarkt personenautobedrijven<br />

Bijlage 7 Onderzoek naar levensduur personenauto’s<br />

Bijlage 8 APK onderzoek onder automobilisten<br />

Bijlage 9 Onderzoek bij APK bedrijven<br />

Bijlage 10 Het Ontstaan en de Bloei van de ‘Suryoye’ Gemeenschap in Nederland<br />

61


Bandenservice<br />

Timmersveld<br />

62


Bijlage 1 Plan van aanpak


‘Uitbreiding van bedrijfsactiviteiten’<br />

Hengelo, 15 februari 2007<br />

1


Inhoudsopgave<br />

Inleiding 3<br />

Achtergrond 4<br />

Probleem- en doelstelling van dit project 5<br />

Doelstelling 6<br />

Projectgrenzen, randvoorwaarden en Kwaliteitsbewaking 6<br />

Planning 7<br />

2


1. Inleiding<br />

Voor mijn afstudeeropdracht die ik ga uitvoeren bij Bandenservice Timmersveld, heb ik dit<br />

plan van aanpak opgesteld. De periode voor het afstuderen loopt van februari 2007 tot en met<br />

juni 2007.<br />

Aan de hand van dit plan van aanpak zal duidelijk moeten worden wat de opdracht precies zal<br />

gaan inhouden en hoe en wanneer ik denk de opdracht te gaan uitvoeren.<br />

Om te beginnen wordt een korte beschrijving gegeven van achtergrond van het bedrijf.<br />

Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de probleemstelling en de onderzoeksvragen aan de orde. In<br />

hoofdstuk 4 de doelstelling. In hoofdstuk 5 komen de projectgrenzen, randvoorwaarden en de<br />

kwaliteitsbewaking aan de orde. Ten slotte heb ik in hoofdstuk 6 een voorlopige tijdsplanning<br />

opgesteld waarin te zien welke werkzaamheden in welke week ik wil gaan uitvoeren.<br />

3


2. Achtergronden<br />

Beschrijving organisatie<br />

Bandenservice Timmersveld<br />

Bandenservice Timmersveld is opgericht door Ilhan Kaya en Mecit Isa en hebben in mei 2006<br />

officieel hun deuren geopend. Het bedrijf is gevestigd op het bedrijventerrein " Timmersveld"<br />

te Hengelo, die goed te bereiken is. Het bedrijf ligt circa 5 minuten van het centrum Hengelo<br />

en het Rijksweg A1. Het bedrijf houdt zich bezig met de verkoop van zowel nieuwe als<br />

gebruikte autobanden (minimaal 5 mm profiel) en velgen. Daarbij kunnen de autobanden<br />

vervolgens gedemonteerd, gemonteerd en gebalanceerd worden. Voor het uitlijnen en APK-<br />

keuringen zijn samenwerkingsverbanden aangegaan met derden. Uit de verkoopcijfers blijkt<br />

dat 90% van de omzet wordt behaald met de verkoop van gebruikte autobanden.<br />

Verder valt nog op te merken dat de verkoop van autobanden gedeeltelijk seizoensgebonden<br />

is.<br />

De werkzaamheden worden door de twee ondernemers zelf uitgevoerd.<br />

Contact informatie<br />

Bezoekadres : Hamerstraat 13, te Hengelo<br />

Telefoon : 074-2595150<br />

Mobiel : 06-41681792<br />

Fax : 074-2595150<br />

Postadres : Hamerstraat 13<br />

7556 MZ Hengelo<br />

Email : info@bandenservicetimmersveld.nl<br />

Internet : www.bandenservicetimmersveld.nl<br />

Context van de afstudeeropdracht<br />

Momenteel worden de klanten die vragen om een APK-keuring doorgestuurd naar een APKkeurmeester<br />

met wie wordt samengewerkt. Omdat er veel klanten worden doorgestuurd naar<br />

de APK-keurmeester zien de ondernemers veel potentie in het in dienst nemen van een APK<br />

keurmeester. door het in dienst nemen van een APK-keurmeester kunnen zij meer diensten<br />

leveren, waardoor ze hun marktpositie willen versterken. Op basis van dit onderzoek dient er<br />

een verantwoorde beslissing genomen te worden.<br />

4


3. Probleem- en doelstelling van het project<br />

Probleemstelling & onderzoeksvragen<br />

De probleemstelling die ten grondslag ligt aan de afstudeeropdracht luidt als volgt:<br />

“In hoeverre is het juridisch en bedrijfseconomisch verantwoord om een APKkeurmeester<br />

in dienst te nemen, teneinde een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan<br />

het bedrijfsresultaat van dit bedrijf.”<br />

Om tot een beantwoording van bovengenoemde probleemstelling te komen, is de<br />

probleemstelling opgesplitst in de volgende onderzoeksvragen:<br />

1. Met welke juridische aspecten dient er rekening te worden gehouden bij het in dienst<br />

nemen van een APK-keurmeester?<br />

1.1. Over welke bevoegd- en bekwaamheden moeten de ondernemers zelf beschikken?<br />

1.2. Over welke bevoegd- en bekwaamheden dient een APK-keurmeester te beschikken?<br />

1.3. Met welke veiligheids- en milieuvoorschriften dient er rekening te worden gehouden?<br />

1.4. Welke vergunningen dienen te worden aangevraagd?<br />

1.5. Met welke contractuele eigenschappen dient er rekening te worden gehouden?<br />

(evt.CAO)<br />

2. Hoe komt het kostenplaatje eruit te zien?<br />

2.1. Wat zullen de loonkosten bedragen?<br />

2.2. Wat zullen de kosten bedragen omtrent aanschaf kapitaalgoederen?<br />

2.3. Met welke overige kosten dient er rekening te worden gehouden? (bijv.<br />

verzekeringen)<br />

2.4. Hoe worden de kosten gefinancierd?<br />

2.5. Hoe hoog zal de opbrengst moeten bedragen om de kosten te kunnen dekken? (Deze<br />

vraag heeft alleen betrekking op het gedeelte wat de APK-keurmeester inbrengt.)<br />

3. Welke aspecten spelen een rol bij het uitkiezen van een APK-keurmeester?<br />

3.1. Hoe ziet het aanbod op APK-keurmeesters er momenteel uit?<br />

3.2. Hoe ziet de vraagzijde op APK-keurmeesters er momenteel uit?<br />

3.3. Welke marktontwikkelingen, die momenteel gaande zijn, beïnvloeden de vraag naar<br />

een APK-keurmeester?<br />

3.4. Welke overige aspecten spelen een rol?<br />

3.5. In welke mate is er vraag naar een APK-keurmeester binnen huidige klantenkring?<br />

5


4. Doelstelling<br />

Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van informatie over de mogelijkheden voor het in<br />

dienst nemen van een APK-Keurmeester en daarnaast achterhalen welke juridische en<br />

financiële gevolgen er voor deze garage gelden bij het verwerven van extra personeel,<br />

teneinde een correcte en overzichtelijke rapportage te kunnen overhandigen.<br />

5. Projectgrenzen, randvoorwaarden en kwaliteitsbewaking<br />

De periode die voor het afstuderen staat loopt van februari 2007 tot en met juni 2007. Op<br />

dinsdag 29 mei 2007 dient de conceptscriptie ingeleverd te worden en op maandag 11 juni<br />

2007 de definitieve scriptie. Ik begin in februari met het voorbereiden, lezen van<br />

achtergrondinformatie, opzoeken van theorie en aanpassen van het plan van aanpak.<br />

Indien nodig kan ik doormiddel van terugkoppelingen, controles en overleg met mijn<br />

schoolcoach tijdig worden gecorrigeerd.<br />

6


6. Planning<br />

In dit plan van aanpak wordt een globale planning weergegeven van de taken en of<br />

opdrachten die ik van plan ben te gaan doen.<br />

De afstudeerperiode duurt 20 weken, dit betekent dat de taken en opdrachten zo ingepland<br />

moeten worden dat aan het eind van de afstudeerperiode de opdracht afgerond is.<br />

Weken Activiteiten<br />

Week 1<br />

12 t/m 16 febr.<br />

Week 2<br />

19 t/m 23 febr.<br />

Week 3<br />

26 febr. t/m 2 maart<br />

Week 4<br />

5 t/m 9 maart<br />

Week 5<br />

12 t/m 16 maart<br />

Week 6<br />

19 t/m 23 maart<br />

Week 7<br />

26 t/m 30 maart<br />

Week 8<br />

2 april t/m 6 april<br />

Week 9<br />

9 t/m 13 april<br />

Week 10<br />

16 t/m 20 april<br />

Week 11<br />

23 t/m 27 april<br />

Week 12 t/m 15<br />

30 april t/m 25 mei<br />

Week 16<br />

28 mei t/m 1 juni<br />

Week 17 & 18<br />

4 t/m 15 juni<br />

Week 19 & 20<br />

18 t/m 29 juni<br />

• Informatie verzamelen over o.a. APK-Keurmeesters<br />

• Plan van Aanpak laten controleren<br />

• Informatie verzamelen over o.a. APK-Keurmeesters<br />

• Plan van Aanpak aanpassen en laten controleren<br />

• Het in kaart brengen van de bevoegd- en bekwaamheden van<br />

de ondernemers zelf en APK-keurmeester<br />

• De veiligheids- en milieuvoorschriften die in acht genomen<br />

dienen te worden<br />

• De aan te vragen vergunningen<br />

• De bepalingen in de arbeidsovereenkomst die van toepassing<br />

zullen/kunnen zijn<br />

• Analyseren van de markt: APK-Keurmeesters<br />

• Analyseren van de markt: APK-Keurmeesters<br />

• Analyseren van de markt: APK-Keurmeesters<br />

• Enquête opstellen<br />

• Enquête opstellen en uitvoeren; het uitvoeren van de enquête<br />

gebeurt tot en met week 10<br />

• Het in kaart brengen van de loonkosten en aanschaf<br />

kapitaalgoederen<br />

• De overige kosten die erbij komen kijken<br />

• De financiering van de kosten<br />

• Break-evenanalyse<br />

• Respons enquête verzamelen en verwerken<br />

• Schrijven van de scriptie<br />

• Inleveren conceptscriptie 29 mei<br />

• Conceptscriptie verbeteren en afronden<br />

• Inleveren definitieve scriptie 11 juni<br />

• Verdediging scriptie<br />

7


Bijlage 2 Bestemmingsplan ‘industrieterrein Timmersveld’


Bijlage 3 De Twentse Vergunningenwijzer


vergunningenwijzer<br />

voor ondernemers


De Twentse vergunningenwijzer voor ondernemers<br />

Een overzicht van overheidsregels waar u als ondernemer mee te maken heeft<br />

Bedrijven hebben te maken met een veelheid aan wetten en overheidsregels.<br />

In sommige gevallen zijn meer dan tien vergunningen nodig voordat een bedrijfsactiviteit opgestart<br />

kan worden. De regels zijn niet altijd bekend, procedures duren langer dan verwacht - soms langer dan<br />

een jaar - en vaak is niet duidelijk waar ondernemers met vragen terecht kunnen. Voor de meeste<br />

vergunningen moet een onbekende hoeveelheid leges worden betaald en als blijkt dat een ondernemer<br />

een vergunning niet goed of te laat heeft geregeld, treedt de overheid handhavend op.<br />

Gelukkig kan het ook anders. In Twente is in samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid een<br />

vergunningenwijzer voor ondernemers ontwikkeld. De vergunningenwijzer biedt een overzicht van veel<br />

voorkomende vergunningen die voor bedrijfsactiviteiten nodig zijn. De vergunningenwijzer maakt regels<br />

rondom vergunningen inzichtelijk en toegankelijk en voorkomt onaangename verrassingen, lange<br />

wachttijden en onverwachte kosten.<br />

Het belangrijkste advies: begin op tijd! Neem in een zo vroeg mogelijk stadium contact op met uw<br />

gemeente, een andere instantie die de vergunning verleent en/of uw Kamer van Koophandel.<br />

In totaal zijn er 36 vergunningen in de vergunningenwijzer opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen zoals de<br />

omgevingsvergunning, die zich richt op de samenvoeging van veel vergunningen, zijn niet opgenomen.<br />

De vergunningenwijzer heeft echter hetzelfde doel: het voor bedrijven zo eenvoudig mogelijk maken.<br />

Hoe werkt de vergunningenwijzer?<br />

In de vergunningenwijzer vindt u naast een korte omschrijving van het vergunningstelsel en de acties<br />

die u moet ondernemen:<br />

1.<br />

1. een schatting van de tijd die u nodig heeft voor het<br />

1-2 weken<br />

indienen van een vergunningaanvraag;<br />

8-10 weken<br />

een schatting van de tijd die nodig is voor<br />

2.<br />

het verlenen van de vergunning;<br />

3.<br />

waar u terecht kunt voor meer informatie;<br />

de complexiteit van het indienen van een aanvraag.<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

De gradatie van de kleur geeft aan hoe lang het totale traject van<br />

de aanvraag en verlening van de vergunning duurt.<br />

2.<br />

4.<br />

= kort = gemiddeld = lang<br />

In de vergunningenwijzer is ook een overzichtlijst opgenomen met gemeentespecifieke contactgegevens<br />

voor informatie over de verschillende vergunningen inclusief een schatting van de leges die u moet betalen.<br />

Zie ook www.vergunningenwijzer.nl.<br />

De vergunningenwijzer is mede mogelijk gemaakt door: Provincie Overijssel, Twentse Gemeenten, ISP,<br />

VNO-NCW Twente, MKB Oost-Nederland, Bouwend Nederland en de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente.<br />

Veel succes met wat u gaat ondernemen en de vergunningen die daarvoor nodig zijn.<br />

Wij zijn ervoor om u daarbij te helpen.<br />

Aan deze vergunningenwijzer kunnen geen rechten worden ontleend.<br />

Datum uitgave: december 2005.<br />

3.<br />

4.


Inhoudsopgave<br />

Vergunningen voor starten, vestigen, bouwen en wijzigen van een bedrijf<br />

1. Vestigingsvergunning<br />

2. Bestemmingsplan<br />

3. Bouwvergunning - voor bouwen en verbouwen<br />

4. Sloopvergunning<br />

5. Vergunning en melding Wet milieubeheer<br />

6. Vergunning Wet verontreiniging oppervlakte water<br />

7. Gebruiksvergunning - voor brandveiligheid<br />

8. Monumentenvergunning<br />

9. Reclamevergunning<br />

10. Kapvergunning<br />

11. Aanlegvergunning<br />

12. Uitritvergunning<br />

13. Werkterreinvergunning<br />

14. Ontheffi ng voor hoog, breed, laag en/of zwaar verkeer<br />

15. Regels voor aansluiting riolering<br />

16. Economische activiteiten in woningen


Vergunningen voor starten, vestigen, bouwen en wijzigen<br />

van een bedrijf<br />

U wilt zich met uw bedrijf in deze gemeente vestigen.<br />

1. Wilt u een bedrijf starten?<br />

U wilt een nieuw bedrijf starten.<br />

U wilt uw bedrijfsactiviteit(en) in een ander pand onderbrengen.<br />

U wilt een pand bouwen of verbouwen.<br />

U wilt uw bestaande pand aanpassen.<br />

U wilt uw huidige bedrijfsactiviteit(en) veranderen of uitbreiden.<br />

Onderstaande vergunningen kunnen voor u van toepassing zijn.<br />

Vestigingswet<br />

Voor de Vestigingswet moeten bedrijven in een aantal branches voldoen aan eisen<br />

van milieu, veiligheid en gezondheidsbescherming. De Vestigingswet is zowel gericht<br />

op de bescherming van consumenten en eigen werknemers, als op de bescherming<br />

van omwonenden.<br />

Vestigingsvergunning<br />

Als u onder de regels van de Vestigingswet valt, moet u een vestigingsvergunning<br />

aanvragen bij de Kamer van Koophandel. De vergunning wordt verleend als u met<br />

diploma’s kunt aantonen dat u aan de juiste eisen voldoet. Het gaat ondermeer om:<br />

bouwbedrijven, sloopbedrijven, installatiebedrijven en levensmiddelenbedrijven.<br />

Een overzicht van de bedrijven die onder de Vestigingswet vallen, vindt u op:<br />

www.kvk.nl, onder ‘wetten en regels’ en daarna ‘vergunningen’.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij uw Kamer van Koophandel informeren of u onder de Vestigingswet valt.<br />

Valt u daaronder, dan kunt u direct een vestigingsvergunning aanvragen.<br />

Let op: een inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is<br />

altijd verplicht.<br />

Advies<br />

Neem in alle gevallen contact op met de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente:<br />

053 - 4 849 849. Daar kunt u advies inwinnen over al uw plannen voor het starten,<br />

verplaatsen, uitbreiden of veranderen van uw bedrijf.<br />

2. Past uw bedrijf in het bestemmingsplan?<br />

Bestemmingsplan<br />

Voorafgaand aan alle vergunningen is het noodzakelijk dat uw bedrijfsactiviteiten<br />

passen binnen de bestemming van de locatie die u op het oog heeft. In het<br />

bestemmingsplan is opgenomen voor welke activiteiten en functies de grond binnen<br />

een gemeente gebruikt mag worden. De ruimtelijke ordening van de gemeente is in<br />

het bestemmingsplan vastgelegd. Heeft een locatie bijvoorbeeld een woonbestemming,<br />

dan kan daar in de meeste gevallen geen industrie worden gevestigd.<br />

Let op: ook veranderingen in uw bedrijfsactiviteiten op een bestaande locatie<br />

moeten in het bestemmingsplan passen.<br />

Vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan<br />

Als uw bedrijf niet in het bestemmingsplan past, dan is het mogelijk een verzoek<br />

in te dienen voor vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan. Voor vrijstelling<br />

en wijziging gelden verschillende procedures, waarvan de duur varieert van<br />

3 maanden tot een jaar.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij uw gemeente terecht voor:<br />

- informatie over de huidige bestemming van de locatie;<br />

- informatie over de verschillende mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt;<br />

- informatie over de mogelijkheden van vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan;<br />

- formulieren voor vrijstelling en wijziging van het bestemmingsplan.<br />

Advies<br />

Neem bij nieuwe bedrijfsinitiatieven zo vroeg mogelijk contact op met uw<br />

gemeente. Daar kunnen ze u antwoord geven op alle vragen rondom het<br />

bestemmingsplan en vertellen welke vergunningen u nodig heeft.<br />

contact kamer van<br />

koophandel<br />

complexiteit ◆<br />

2-3 weken<br />

3-4<br />

maanden<br />

2-3 weken<br />

3-12<br />

maanden<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆


eguliere bouwvergunning<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆◆<br />

lichte bouwvergunning<br />

2-3<br />

weken<br />

4-6<br />

weken<br />

1-6<br />

maanden<br />

3-5<br />

maanden<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

2-3 weken<br />

12-14<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆<br />

3. Gaat u een bedrijfspand bouwen of verbouwen?<br />

Reguliere en lichte bouwvergunning<br />

Als u een bedrijfspand wilt bouwen of verbouwen, heeft u vrijwel altijd een<br />

bouwvergunning nodig. Er zijn twee soorten vergunningen: reguliere bouwvergunningen<br />

en lichte bouwvergunningen. Het verkrijgen van een bouwvergunning<br />

begint met het indienen van een aanvraag bij uw gemeente, vergezeld van o.a. het<br />

bouwplan met tekeningen en berekeningen. Overleg vroegtijdig met uw gemeente<br />

welke gegevens u samen met de aanvraag moet indienen.<br />

Uw bouwplan wordt getoetst aan het bestemmingsplan, de welstandseisen, de<br />

gemeentelijke bouwverordening en de eisen uit het Bouwbesluit. Betreft het de<br />

verbouwing van een monument, dan wordt ook daarop getoetst.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij uw gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een (reguliere of lichte) bouwvergunning nodig heeft;<br />

- een aanvraagformulier;<br />

- overleg over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

De beslissing over uw aanvraag of melding kan worden uitgesteld wanneer een<br />

monumentenvergunning of milieuvergunning noodzakelijk is. Pas als daarop<br />

positief is beslist kan de gemeente de vergunning afgeven.<br />

Advies<br />

Ook hier geldt: treed vroegtijdig in contact met uw gemeente. Uw gemeente kan u<br />

ook uitleg geven over de samenhang met andere vergunningen. Hiermee voorkomt<br />

u onnodig tijdverlies.<br />

Zie voor meer algemene informatie over bouwregelgeving: www.vrom.nl, onder<br />

‘bouwen en verbouwen’.<br />

4. Wilt u (een deel van) uw pand slopen of asbest verwijderen?<br />

Sloopvergunning<br />

Voorafgaand aan de bouw of verbouwing van uw bedrijfspand zijn soms<br />

sloopwerkzaamheden noodzakelijk. Om te voorkomen dat de sloop voor uzelf of<br />

voor anderen gevaar, schade of hinder oplevert, is voor het uitvoeren van de<br />

sloopwerkzaamheden vaak een sloopvergunning nodig. Het beleid kan op dit punt<br />

per gemeente variëren.<br />

Bij de aanvraag voor een sloopvergunning moet u meerdere gegevens overleggen,<br />

zoals een kadastrale situatieschets, foto’s van het te slopen bouwwerk en de<br />

omgeving en een kopie van de verleende bouwvergunning of aanvraag.<br />

Wanneer het bouwwerk is gebouwd voor 1 juli 1993, moet u tevens een onderzoeksrapport<br />

overleggen waaruit blijkt of er al dan niet asbest in het bouwwerk aanwezig<br />

is. Als er asbest aanwezig is, dan is tevens een asbestinventarisatie noodzakelijk.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een sloopvergunning nodig heeft;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- overleg over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

De beslissing over uw aanvraag kan worden uitgesteld wanneer een monumentenvergunning<br />

noodzakelijk is. Pas als daarop positief is beslist kan de gemeente de<br />

sloopvergunning afgeven.


5. Hebben uw bedrijfsactiviteiten gevolgen voor het milieu?<br />

Vergunning en melding Wet milieubeheer<br />

Veel bedrijfsactiviteiten hebben gevolgen voor het milieu. Productieprocessen<br />

dragen bij aan de vervuiling van lucht en water en het risico van bodemverontreiniging.<br />

Daarnaast is het risico van geluidshinder en geurhinder aanwezig.<br />

Aan de opslag van gevaarlijke stoffen zijn externe veiligheidsrisico’s verbonden.<br />

Ook de afvoer van afval, het verbruik van energie en de aantrekking van verkeer<br />

vallen onder mogelijke milieugevolgen van bedrijfsactiviteiten.<br />

Om het milieu te beschermen zijn op basis van de Wet milieubeheer voor een groot<br />

aantal branches en bedrijfsactiviteiten algemene milieuregels opgesteld. Deze<br />

milieuregels zijn neergelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s).<br />

Het overgrote deel van de bedrijven met milieugevolgen valt onder een AMvB.<br />

Deze bedrijven moeten bij de gemeente een milieumelding indienen.<br />

Een ander deel van de bedrijven heeft bij de start en bij verandering of uitbreiding<br />

van de bedrijfsactiviteiten een milieuvergunning nodig.<br />

In algemene milieuregels en milieuvergunningen zijn de maatregelen beschreven<br />

die u moet nemen om de milieugevolgen van uw bedrijfsactiviteiten te beperken.<br />

Uw gemeente kan u informeren of uw bedrijf onder algemene milieuregels valt of<br />

dat u een milieuvergunning nodig heeft.<br />

Wanneer een milieumelding en wanneer een milieuvergunning?<br />

In onderstaande tabel zijn alle AMvB’s inclusief voorbeelden van bijpassende<br />

bedrijvigheid opgesomd. Valt uw bedrijf hier niet onder, dan is de kans groot dat<br />

u een milieuvergunning moet aanvragen.<br />

Let op: niet alle bedrijven in onderstaande tabel vallen onder een AMvB.<br />

In sommige gevallen is een bedrijf daarvoor te groot of te complex en is alsnog<br />

een milieuvergunning nodig.<br />

AMvB’s Voorbeelden van bedrijven<br />

Besluit deta<strong>ilhan</strong>del en ambachtsbedrijven Supermarkten, slagerijen,<br />

kapperszaken, etc.<br />

Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen Restaurants, sportaccommodaties,<br />

bioscopen, buurthuizen, campings<br />

Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen Garages, autoherstelbedrijven<br />

Besluit tankstations Benzinestations zonder lpg<br />

Besluit LPG-tankstations Benzinestations met lpg<br />

Besluit bouw- en houtbedrijven Hout- en kunststofbewerkings-<br />

bedrijven<br />

Besluit opslag- en transportbedrijven Transport- en distributiebedrijven,<br />

verhuur en stalling van<br />

(motor)voertuigen<br />

Besluit textielreinigingsbedrijven Stomerijen, chemische wasserijen<br />

Besluit woon- en verblijfsgebouwen Kantoren, banken, scholen<br />

Besluit voorzieningen en installaties Warmtekrachtinstallaties,<br />

gasdruk- en regelstations<br />

Besluit tandartspraktijken Tandartspraktijken<br />

Besluit jachthavens Jachthavens met minimaal<br />

10 pleziervaartuigen<br />

Agrarische AMvB’s<br />

Besluit akkerbouwbedrijven Akkerbouwbedrijven<br />

Besluit mestbassins Bedrijven die vloeibare mest<br />

opslaan<br />

Besluit melkrundveehouderijen Melkrundveehouderijen<br />

Besluit glastuinbouw Glastuinbouwbedrijven<br />

Wat moet u doen als uw bedrijf onder algemene milieuregels valt?<br />

Valt uw bedrijf onder een AMvB, dan hoeft u alleen een melding op basis van artikel<br />

8.40 Wet milieubeheer bij uw gemeente te doen. Een melding moet - samen met een<br />

aantal gegevens over uw bedrijf - minimaal 4 weken voor de voorgenomen activiteit<br />

(start of verplaatsing van uw bedrijf) bij uw gemeente worden ingediend. Hiervoor<br />

zijn bij uw gemeente speciale meldingsformulieren verkrijgbaar. Er hoeft verder<br />

geen procedure te worden doorlopen. Wel kunnen door uw gemeente nadere eisen<br />

worden opgelegd, bijvoorbeeld op het gebied ter voorkoming van geluidshinder.<br />

Let op: ook veranderingen in uw bedrijf moeten worden gemeld.<br />

milieuvergunning<br />

3-6 maanden<br />

6 maanden<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆◆<br />

milieumelding<br />

1-4<br />

weken<br />

-<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆


1-6<br />

maanden<br />

6 maanden<br />

contact waterschap<br />

complexiteit ◆◆◆<br />

Wat moet u doen als u een milieuvergunning nodig heeft?<br />

Het verkrijgen van een milieuvergunning begint met het indienen van een aanvraag.<br />

Een aanvraagformulier kunt u bij uw gemeente verkrijgen. Voor een goede beoordeling<br />

van de milieugevolgen van uw bedrijf is het nodig om bij de aanvraag een grote<br />

hoeveelheid gegevens over uw bedrijf te voegen, zoals de bedrijfsactiviteiten, de<br />

installaties en het motorisch vermogen daarvan, de grondstoffen en eindproducten<br />

en de maatregelen ter voorkoming van afvalstoffen.<br />

De wettelijke termijn voor het verlenen van een vergunning is maximaal 6 maanden.<br />

Verlengen van deze termijn is - voor complexe aanvragen - echter mogelijk.<br />

Let op: voor veranderingen in uw bedrijfsactiviteiten moet ook een milieuvergunning<br />

worden aangevraagd. Voor veranderingen die geen milieugevolgen hebben kunt u<br />

- op basis van art. 8.19 Wet milieubeheer - volstaan met een melding.<br />

Samengevat:<br />

U kunt bij uw gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een milieuvergunning moet aanvragen of kunt volstaan<br />

met een melding;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- overleg over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Let op: in sommige gevallen moet de gemeente doorverwijzen, naar bijvoorbeeld<br />

de provincie.<br />

Kosten<br />

Er worden geen kosten in rekening gebracht voor een milieuvergunning en een<br />

milieumelding. Wel zijn de kosten van de benodigde tekeningen en van onderzoeken<br />

die eventueel bij de aanvraag of melding nodig zijn, bijvoorbeeld een geluidsonderzoek<br />

of een bodemonderzoek, voor rekening van de aanvrager.<br />

Advies<br />

Milieuregels kunnen verregaande gevolgen hebben voor uw bedrijfsproces.<br />

Treed daarom bij nieuwe initiatieven zo vroeg mogelijk in overleg met uw gemeente.<br />

Zowel als u een bedrijf wilt starten of verplaatsen, als wanneer u uw bedrijf wilt<br />

veranderen of uitbreiden. Bij uw gemeente kunnen ze u antwoord geven op alle<br />

vragen rondom algemene milieuregels en de aanvraag van een milieuvergunning.<br />

Zie voor meer algemene informatie: www.milieu-checklist.nl.<br />

6. Loost uw bedrijf afvalwater?<br />

Vergunning op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren<br />

Het lozen van afvalwater direct op het kanaal, een rivier of sloot (ook wel:<br />

oppervlaktewater) is vrijwel altijd slecht voor de kwaliteit van dat water.<br />

Ook lozingen op de riolering kunnen nadelig zijn, ondermeer omdat hierdoor het<br />

zuiveringsproces van de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt verstoord. In dat<br />

geval gaat het om bedrijven die veel afvalwater lozen of om lozingen van bedrijven<br />

in bepaalde branches, waaronder zeefdrukkerijen en de chemische industrie.<br />

Om de negatieve gevolgen van deze lozingen zoveel mogelijk te beperken heeft u een<br />

vergunning op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren nodig. In deze<br />

vergunning zijn de maatregelen beschreven die u moet nemen om de gevolgen van de<br />

afvalwaterlozing zoveel mogelijk te beperken. Deze vergunning wordt verleend door het<br />

waterschap. In sommige gevallen kan met een melding worden volstaan.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij het waterschap terecht voor:<br />

- de vraag of u een Wvo-vergunning moet aanvragen of kunt volstaan met een melding;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- informatie over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Advies<br />

Bezoek voor meer informatie de website van het waterschap www.wrd.nl.<br />

Of neem contact op met het waterschap Regge en Dinkel: 0546 83 25 25.<br />

Contact wordt ook geadviseerd voor andere vragen rondom het oppervlaktewater,<br />

bijvoorbeeld: onttrekking van oppervlaktewater, aanleggen van leidingen in een<br />

talud en organiseren van een evenement langs de waterkant.


7. Hoe groot zijn de brandveiligheidsrisico’s in uw bedrijf?<br />

Gebruiksvergunning<br />

In een gebruiksvergunning zijn voorschriften opgenomen met het doel de kans op<br />

brand en de gevolgen van brand te beperken en de kans op ongevallen te verkleinen.<br />

De voorschriften worden meestal opgesteld op advies van de brandweer.<br />

U heeft onder meer een gebruiksvergunning nodig als het om een pand gaat, waarin:<br />

- meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zijn;<br />

- bedrijfsmatig gevaarlijke stoffen worden opgeslagen;<br />

- aan meer dan vier personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging<br />

nachtverblijf wordt gegeven;<br />

- aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien<br />

lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten dagverblijf wordt verschaft;<br />

- aan meer dan vier personen woonverblijf zal worden verschaft, anders dan een<br />

huishouden. Bijvoorbeeld een kamerverhuurbedrijf.<br />

Deze criteria kunnen per gemeente licht verschillen. De verantwoordelijkheid voor<br />

het veilig gebruik van een bouwwerk of inrichting ligt zowel bij de eigenaar als bij<br />

de gebruiker van het pand. Dit kan de eigenaar zijn maar ook de huurder.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente - vaak de brandweer - terecht voor:<br />

- de vraag of u een gebruiksvergunning nodig heeft;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- overleg over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Advies<br />

Wees alert op de brandveiligheid van uw pand. U kunt zich van deze risico’s<br />

niet voldoende bewust zijn. U kunt beter onnodig controleren of u een gebruiksvergunning<br />

nodig heeft, dan dit vergeten, met alle mogelijke gevolgen van dien.<br />

Zie voor meer informatie over brandveiligheid: www.veiligheid.nl, onder thema’s,<br />

‘brandveilig ondernemen’.<br />

8. Is uw bedrijf gevestigd in een rijks- of gemeentelijk monument?<br />

Monumentenvergunning voor verbouwen en/of slopen<br />

Monumenten zijn gebouwen en terreinen die meer dan 50 jaar geleden zijn<br />

gebouwd of aangelegd en die van algemeen belang zijn vanwege bijvoorbeeld hun<br />

cultuurhistorische waarde. Ter bescherming geldt daarom dat gebouwen die zijn<br />

aangewezen als monument, niet veranderd of gesloopt mogen worden zonder een<br />

monumentenvergunning. De vergunning wordt verleend als de monumentale<br />

waarde van het monument niet of slechts minimaal wordt aangetast. Naast de<br />

monumentenvergunning is ook een bouw- en/of sloopvergunning noodzakelijk.<br />

Dit geldt ook voor gebouwen die liggen in een door het rijk aangewezen beschermd<br />

stads- of dorpsgezicht. Ook als u normaal onderhoud wilt plegen moet u een<br />

monumentenvergunning aanvragen.<br />

Monumenten zijn opgenomen in het Rijksmonumentenregister of op de<br />

gemeentelijke monumentenlijst.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een monumentenvergunning nodig heeft;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- overleg over de aanvraag en de eisen waaraan deze moet voldoen;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Advies<br />

Voor het verrichten van onderhoud en restauraties aan rijks- of gemeentelijke<br />

monumenten kan soms subsidie worden aangevraagd.<br />

2-3 weken<br />

12-14<br />

weken<br />

contact brandweer<br />

complexiteit ◆◆<br />

2-3 weken<br />

3-6<br />

maanden<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆


1-2<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

1-2<br />

weken<br />

8-10<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

1-2<br />

weken<br />

4-11<br />

weken<br />

6-8<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

9. Wilt u reclame op of aan uw bedrijfspand plaatsen?<br />

Reclamevergunning<br />

Als u reclame op of aan uw bedrijfspand wilt plaatsen, heeft u een reclamevergunning<br />

nodig. Een vergunning kan worden geweigerd:<br />

- als de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet<br />

aan redelijke eisen van welstand;<br />

- in het belang van de verkeersveiligheid;<br />

- in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de<br />

in de nabijheid gelegen onroerende zaken.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een reclamevergunning nodig heeft;<br />

- een aanvraagformulier;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

10. Wilt u een boom kappen?<br />

Kapvergunning<br />

Leefbaarheid, natuur en milieuwaarden en stads- en dorpsschoon zijn belangrijke<br />

argumenten voor het behouden van bomen en houtopstanden. Daarom is voor het<br />

kappen van een boom vaak een kapvergunning nodig. Soms is het kappen - meestal<br />

afhankelijk van de omvang van de stam van de boom - echter zonder vergunning<br />

toegestaan. In de Twentse gemeenten gelden hiervoor verschillende regels.<br />

Wat moet u doen?<br />

Als u een boom wilt kappen, treed dan zo snel mogelijk in contact met uw<br />

gemeente. Daar kunnen ze u vertellen of de boom gekapt mag worden en of daar<br />

een vergunning voor nodig is.<br />

Let op: er mag niet worden gekapt voordat de beroepstermijn van 6 weken is<br />

afgelopen.<br />

Advies<br />

Tijdens het broedseizoen van vogels (15 maart tot 15 juli) mogen in ieder geval<br />

geen bomen worden gekapt.<br />

11. Wilt u iets aanleggen, graven, ophogen, dempen, etc.?<br />

Aanlegvergunning<br />

Een aanlegvergunning is een vergunning voor bijvoorbeeld het leggen van leidingen<br />

in de grond, het graven en dempen van sloten, het verharden van wegen en paden,<br />

het draineren van gronden en het afgraven en het ophogen van gronden. Of een<br />

aanlegvergunning nodig is hangt niet alleen af van de werkzaamheden die uitgevoerd<br />

gaan worden. Het is ook afhankelijk van de bepalingen in het bestemmingsplan.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een aanlegvergunning nodig heeft;<br />

- een aanvraagformulier;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Let op: voor het aanleggen van kabels en leidingen gelden meer regels.<br />

Vraag uw gemeente.


12. Wilt u een inrit/uitrit aanleggen, verbreden of verplaatsen?<br />

Inritvergunning / Uitritvergunning<br />

Als u een in- of uitrit wilt aanleggen van het eigen terrein naar de openbare weg,<br />

heeft u een uitritvergunning nodig. Deze is ook nodig voor het veranderen of<br />

verplaatsen van een bestaande uitrit. Als de uitrit over een watergang of sloot<br />

moet worden aangelegd, heeft u tevens een vergunning van het waterschap Regge<br />

en Dinkel nodig.<br />

Een uitritvergunning kan worden geweigerd in het belang van:<br />

- de bruikbaarheid en het veilig en doelmatig gebruik van de weg;<br />

- de bescherming van het aanzien van de omgeving;<br />

- de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een uitritvergunning nodig heeft;<br />

- of u ook een vergunning van het waterschap nodig heeft;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Let op: met het indienen van een vergunningaanvraag, vraagt u bij meerdere<br />

gemeenten tevens een offerte aan voor de kosten van de aanleg van de uitrit.<br />

De uitrit kan vaak niet door een andere partij dan de gemeente worden aangelegd,<br />

aangezien de gemeente verantwoordelijk is voor het onderhoud en beheer.<br />

13. Wilt u vanwege bouwactiviteiten gebruik maken<br />

van openbaar gebied?<br />

Werkterreinvergunning<br />

Als u vanwege bouwactiviteiten een bouwplaats in wilt richten of gebruik wilt<br />

maken van de openbare weg en/of wanneer verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn,<br />

heeft u een werkterreinvergunning nodig.<br />

Voorwaarden<br />

De voorwaarden zijn sterk afhankelijk van de situering en omstandigheden van<br />

de bouwlocatie.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u een werkterreinvergunning nodig heeft;<br />

- het aanvraagformulier;<br />

- het indienen van de aanvraag.<br />

Let op: Wanneer in verband met werkzaamheden tijdelijk ontheffing van een<br />

parkeerverbod of toegang langs de ‘verkeerde’ zijde van een eenrichtingsweg<br />

noodzakelijk is, dan kunt u bij uw gemeente een ontheffing Regelement Verkeer<br />

en Vervoer aanvragen.<br />

14. Heeft uw voertuig of lading buitengewone<br />

afmetingen of gewicht?<br />

Ontheffing voor hoog, breed, laag en/of zwaar verkeer<br />

Voor transport van buitengewone afmetingen of gewicht is een ontheffing voor<br />

hoog, breed, laag en/of zwaar verkeer nodig.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt uw vergunning online aanvragen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer:<br />

www.rdw.nl/nl/beroepsvervoer, onder ‘exceptioneel transport’.<br />

1-2 weken<br />

8-10 weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

1-2<br />

weken<br />

2-4<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

1 dag<br />

2-10<br />

dagen<br />

contact rijksdienst<br />

voor het<br />

wegverkeer<br />

complexiteit ◆


1-2<br />

weken<br />

2-3<br />

weken<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆<br />

2-3 weken<br />

3-4<br />

maanden<br />

contact gemeente<br />

complexiteit ◆◆<br />

15. Wilt u uw bedrijfspand aansluiten op de riolering?<br />

Vergunning aansluiting riolering<br />

Om een aansluiting te krijgen op het gemeentelijke riool moet u een “verzoek om<br />

rioolaansluiting” indienen. Als uw verzoek gehonoreerd wordt, zorgt de gemeente in<br />

overleg met u voor de aansluiting op het riool.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt de aanvraag voor de vergunning “Aansluiting riolering” indienen bij de<br />

gemeente, eventueel in combinatie met uw aanvraag voor een bouwvergunning.<br />

Uw aanvraag wordt beoordeeld en er wordt een kostenraming gemaakt. Nadat u<br />

deze kosten heeft betaald, wordt de aansluiting door de gemeente aangelegd.<br />

16. Wilt u uw bedrijf vestigen in uw eigen woning?<br />

Economische activiteiten in woningen<br />

Als u een gedeelte van uw woning wilt gebruiken voor bedrijfseconomische<br />

activiteiten, heeft u in de meeste gevallen een vrijstelling van het bestemmingsplan<br />

nodig.<br />

Het beleid voor vrijstelling van het bestemmingsplan voor een bedrijf aan huis,<br />

verschilt per gemeente. Voorwaarden die voor het merendeel van de Twentse<br />

gemeenten gelden:<br />

- het gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en mag geen afbreuk<br />

doen aan het woonkarakter van de buurt/straat;<br />

- de verkeersdruk en parkeerdruk mogen als gevolg van de bedrijfsactiviteit<br />

niet onevenredig toenemen;<br />

- de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven;<br />

- deta<strong>ilhan</strong>del en horeca-activiteiten kunnen uitgesloten zijn;<br />

- u dient zoveel mogelijk op eigen terrein te voorzien in voldoende<br />

parkeergelegenheid.<br />

Wat moet u doen?<br />

U kunt bij de gemeente terecht voor:<br />

- de vraag of u voor een bedrijf aan huis vrijstelling van het bestemmingsplan<br />

kunt krijgen;<br />

- het formulier voor een verzoek om vrijstelling.


Bijlage 4 Besluit Inrichtingen voor Motorvoertuigen<br />

Milieubeheer


Staatsblad<br />

van het Koninkrijk der Nederlanden<br />

Jaargang 2000<br />

262<br />

Besluit van 13 juni 2000, houdende regels voor<br />

inrichtingen voor motorvoertuigen (Besluit<br />

inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer)<br />

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van<br />

Oranje-Nassau, enz. enz. enz.<br />

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieubeheer van 18 augustus 1999, nr. MJZ99202487,<br />

Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;<br />

Gelet op richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen<br />

van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen<br />

(PbEG L 377), richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese<br />

Gemeenschappen van 21 mei 1991 betreffende stedelijk afvalwater (PbEG<br />

L 135) en de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer;<br />

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 2000, nr.<br />

W08.99.0447/V);<br />

Gezien het nader rapport van de Minister van Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 juni 2000, nr.<br />

MJZ2000057599, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;<br />

Hebben goedgevonden en verstaan:<br />

Artikel 1<br />

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan<br />

onder:<br />

a. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn vergunning<br />

te verlenen voor een inrichting als bedoeld in artikel 2;<br />

b. vergunning: vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;<br />

c. bijlage: de bij dit besluit behorende bijlage;<br />

d. stankgevoelig object: woning, school, ziekenhuis, bejaardencentrum,<br />

hotel, restaurant of recreatie-inrichting, voedings- en genotmiddelenindustrie,<br />

deta<strong>ilhan</strong>del in voedings- en genotmiddelen, kantoorgebouw<br />

met meer dan 50 werknemers of opslag van voedings- en genotmiddelen;<br />

e. motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen, behalve<br />

bromfietsen en invalidevoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te<br />

worden voortbewogen;<br />

f. woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning<br />

wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of<br />

bedrijfswoning:<br />

1°. behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2, of<br />

2°. die op een bedrijventerrein is gelegen met een gemiddelde<br />

Staatsblad 2000 262 1


dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per<br />

hectare;<br />

g. vuurwerk: vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke<br />

stoffen van toepassing is;<br />

h. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT): het gemiddelde van<br />

de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten<br />

in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld<br />

overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai»,<br />

uitgave 1999;<br />

i. geluidgevoelige bestemmingen: gebouwen of objecten, aangewezen<br />

krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder;<br />

j. geluidniveau: het niveau van het ter plaatse optredende geluid,<br />

uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische<br />

Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de<br />

IEC-publicatie nr. 651, uitgave 1979;<br />

k. piekniveau (LAmax): maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand<br />

«F» of «fast».<br />

Artikel 2<br />

1. Dit besluit is van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in<br />

hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen<br />

van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding,<br />

verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen,<br />

caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers.<br />

2. Indien een gedeelte van een inrichting als bedoeld in het eerste lid is<br />

ingericht als tankstation voor het wegverkeer als bedoeld in het Besluit<br />

tankstations milieubeheer, is op dat gedeelte bijlage I van het Besluit<br />

tankstations milieubeheer van toepassing.<br />

Artikel 3<br />

Dit besluit is niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel<br />

2, indien:<br />

a. in de inrichting of een onderdeel daarvan één of meer stooktoestellen<br />

voor verwarming of warmtekrachtopwekking aanwezig zijn met een<br />

thermisch vermogen per toestel van 7 500 kW of meer;<br />

b. in de inrichting of een onderdeel daarvan één of meer installaties of<br />

voorzieningen, met uitzondering van een smidse, aanwezig zijn, die<br />

kunnen worden gebruikt voor het verstoken of verbranden van andere<br />

brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie;<br />

c. het emissiepunt van een verfspuit- of antiroestbehandelingscabine is<br />

gelegen op minder dan 50 meter van een stankgevoelig object, met<br />

uitzondering van die situaties waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan 1<br />

oktober 2000 een vergunning nog in werking en onherroepelijk was;<br />

d. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor carrosseriebouw;<br />

e. de inrichting in hoofdzaak is ingericht voor het reviseren van<br />

motoren;<br />

f. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het afleveren<br />

van LPG of aardgas voor tractie;<br />

g. de inrichting in hoofdzaak is ingericht voor het onderhouden,<br />

repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie<br />

en bekleding, stallen of proefdraaien van militair materieel;<br />

h. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag<br />

van vuurwerk, tenzij vuurwerk wordt opgeslagen waarop het Besluit<br />

vuurwerk milieubeheer van toepassing is;<br />

i. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het opslaan<br />

van vloeibare gevaarlijke stoffen of vloeibare gevaarlijke afvalstoffen in<br />

tanks, tenzij sprake is van het opslaan in ondergrondse tanks, waarop het<br />

Staatsblad 2000 262 2


Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, dan wel<br />

sprake is van opslaan van brandbare vloeistoffen in bovengrondse tanks;<br />

j. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het inwendig<br />

reinigen van tanks en tankwagens;<br />

k. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het opslaan<br />

van gassen of gasmengsels in tanks, tenzij sprake is van opslag waarop<br />

het Besluit opslag propaan milieubeheer van toepassing is;<br />

l. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het opslaan<br />

van bestrijdingsmiddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet met<br />

een capaciteit van 400 kg of meer;<br />

m. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht als brandweerkazerne.<br />

Artikel 4<br />

1. De voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage, gelden voor een<br />

ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften<br />

worden nageleefd.<br />

2. Indien een voorschrift dat is opgenomen in de bijlage, hoofdstukken<br />

1 tot en met 3, inhoudt dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming<br />

van het milieu moeten worden toegepast, meldt degene die de inrichting<br />

drijft en die voornemens is andere middelen toe te passen, dit voornemen<br />

ten minste vier weken voordat hij die andere middelen wil toepassen aan<br />

het bevoegd gezag, onder overlegging van de in artikel 6, twaalfde lid,<br />

bedoelde gegevens. Het bevoegd gezag beslist over de juistheid van een<br />

gekozen middel.<br />

Artikel 5<br />

1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:<br />

a. de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid,<br />

trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, lucht, verlichting<br />

en bodembescherming voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is<br />

aangegeven, of<br />

b. de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van<br />

toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, de veiligheid van de<br />

opslag van stoffen, het verbruik van grondstoffen, de gevolgen van het<br />

verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting, en de<br />

nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken,<br />

waarop voorschrift 1.9.1 van de bijlage betrekking heeft, indien dat<br />

bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het<br />

milieu.<br />

2. De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze<br />

draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.<br />

3. Het bevoegd gezag kan nadere eisen wijzigen of aanvullen in het<br />

belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien<br />

het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.<br />

Artikel 6<br />

1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken<br />

voor de oprichting aan het bevoegd gezag.<br />

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot<br />

het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking<br />

daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding<br />

overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is gedaan en door dit veranderen<br />

geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.<br />

3. Bij de melding wordt vermeld:<br />

a. het adres van de inrichting,<br />

b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel<br />

Staatsblad 2000 262 3


verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders<br />

is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven,<br />

c. de aard en omvang van de activiteiten of processen in de inrichting,<br />

d. de indeling en de uitvoering van de inrichting, en<br />

e. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in<br />

werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking<br />

daarvan verwezenlijkt zal zijn.<br />

4. Bij de melding wordt tevens een rapport van een akoestisch<br />

onderzoek gevoegd, indien een inrichting, bestemd voor het onderhouden,<br />

repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van<br />

carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien<br />

van motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig,<br />

vermeerderd met het laadvermogen, meer is dan 3 500 kg, op een afstand<br />

van minder dan 50 meter van een woning is gelegen.<br />

5. Uit het rapport van een akoestisch onderzoek dient op grond van<br />

verrichte geluidmetingen of geluidberekeningen te blijken of aan het<br />

gestelde in voorschrift 1.1.1 of 1.1.3 van de bijlage kan worden voldaan,<br />

en in het rapport wordt aangegeven welke de hiertoe te treffen voorzieningen<br />

zijn.<br />

6. Voorzover het een melding betreft als bedoeld in het tweede lid, is<br />

het overleggen van een rapport van een akoestisch onderzoek alleen<br />

vereist, indien een beoogde uitbreiding of een verandering van de<br />

inrichting of het veranderen van de werking daarvan naar verwachting<br />

van nadelige invloed zal zijn op de geluidbelasting die door de inrichting<br />

wordt veroorzaakt.<br />

7. Indien bij de melding geen rapport van een akoestisch onderzoek is<br />

gevoegd, kan het bevoegd gezag besluiten dat het overleggen van een<br />

zodanig rapport niet is vereist, indien aannemelijk is dat het geluidniveau<br />

en de piekniveaus, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan<br />

de waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1 of 1.1.3 van de bijlage.<br />

8. Bij de melding wordt een rapport van een onderzoek naar de<br />

nulsituatie van de bodem gevoegd. Het onderzoek naar de nulsituatie richt<br />

zich uitsluitend op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatste een<br />

bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen en op de plaatsen waar<br />

bodembedreigende handelingen plaatsvinden dan wel zullen plaatsvinden.<br />

9. Indien bij de melding geen rapport van een onderzoek naar de<br />

nulsituatie van de bodem is gevoegd, kan het bevoegd gezag besluiten<br />

dat een zodanig onderzoek niet is vereist, indien aannemelijk is dat de<br />

kans op toekomstige bodemverontreiniging afwezig is.<br />

10. De in het derde tot en met het vijfde lid en in het achtste lid<br />

vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die<br />

de inrichting drijft, deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft<br />

verschaft en het bevoegd gezag over die gegevens beschikt.<br />

11. Degene die de melding doet, geeft bij de melding aan welke van de<br />

ingevolge dit artikel over te leggen gegevens hij reeds aan het bevoegd<br />

gezag heeft verschaft.<br />

12. Bij de melding overeenkomstig artikel 4, tweede lid, worden aan het<br />

bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit blijkt dat met de volgens die<br />

melding toe te passen andere middel en een ten minste gelijkwaardige<br />

bescherming voor het milieu wordt bereikt.<br />

Artikel 7<br />

1. Voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit<br />

besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand<br />

een vergunning in werking en onherroepelijk was, blijven de<br />

voorschriften van die vergunning in verbinding met de gegevens die<br />

behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voorzover die deel<br />

uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor<br />

Staatsblad 2000 262 4


Het advies van de Raad van State is openbaar<br />

gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie<br />

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieubeheer.<br />

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage<br />

gelegde stukken worden opgenomen in het<br />

bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juli<br />

2000, nr. 131.<br />

STB5657<br />

ISSN 0920 - 2064<br />

Sdu Uitgevers<br />

’s-Gravenhage 2000<br />

opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in<br />

artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften,<br />

gedurende drie jaar na het tijdstip van van toepassing worden van dit<br />

besluit op die inrichting, mits het voorschrift betrekking heeft op een<br />

onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid, onder a.<br />

2. De nadere eisen die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding<br />

van dit besluit golden krachtens de vergunning dan wel krachtens<br />

het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, blijven<br />

gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, na het tijdstip van de inwerkingtreding<br />

van dit besluit, mits het voorschrift betrekking heeft op een<br />

onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid, onder a.<br />

Artikel 8<br />

1. Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een<br />

inrichting reeds is opgericht en voor die inrichting onmiddellijk voor dat<br />

tijdstip geen vergunning in werking en onherroepelijk was of geen<br />

melding was gedaan krachtens het Besluit herstelinrichtingen voor<br />

motorvoertuigen milieubeheer, meldt degene die de inrichting drijft, aan<br />

het bevoegd gezag dat hij de inrichting in werking heeft.<br />

2. De melding geschiedt ten hoogste twaalf weken na het tijdstip<br />

waarop dit besluit in werking treedt. Artikel 6, derde tot en met elfde lid, is<br />

van overeenkomstige toepassing.<br />

3. Indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een<br />

aanvraag om een vergunning voor het oprichten van de inrichting door<br />

het bevoegd gezag in behandeling is genomen en dit besluit op de<br />

inrichting van toepassing is of zal zijn, zijn het eerste en tweede lid niet<br />

van toepassing. De aanvraag wordt in dat geval aangemerkt als een<br />

melding overeenkomstig artikel 6.<br />

Artikel 9<br />

1. Het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer<br />

wordt ingetrokken.<br />

2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling slibvangputten<br />

en vet- of olie-afscheiders mede op het in de bijlage opgenomen<br />

voorschrift 1.3.8, onder b en c.<br />

Artikel 10<br />

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2000.<br />

Artikel 11<br />

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen<br />

milieubeheer.<br />

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van<br />

toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.<br />

’s-Gravenhage, 13 juni 2000<br />

Beatrix<br />

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,<br />

J. P. Pronk<br />

Uitgegeven de negenentwintigste juni 2000<br />

De Minister van Justitie,<br />

A. H. Korthals<br />

Staatsblad 2000 262 5


BIJLAGE BIJLAGE, BEHORENDE BIJ HET BESLUIT INRICHTINGEN VOOR<br />

MOTORVOERTUIGEN MILIEUBEHEER<br />

A. BEGRIPSBEPALINGEN<br />

In deze bijlage wordt verstaan onder:<br />

algemeen:<br />

– gasfles: een cilindrische drukhouder, voorzien van één aansluiting<br />

met klep- of naaldafsluiter, die bedoeld is voor meermalig gebruik en een<br />

waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter;<br />

– NEN: een door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) uitgegeven<br />

norm;<br />

– ten minste gelijkwaardige instelling: instelling in een lidstaat van de<br />

Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst<br />

betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat<br />

waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst<br />

met betrekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft<br />

afgesloten;<br />

– wit- en bruingoed: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het<br />

Besluit verwijdering wit- en bruingoed;<br />

– categorie van gevaarlijke afvalstoffen: categorie als bedoeld in de<br />

Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen;<br />

met betrekking tot trilling:<br />

– trillingsterkte: de effectieve waarde van de gewogen trillinggrootheid,<br />

gemeten en beoordeeld overeenkomstig de meeten beoordelingsrichtlijn<br />

Richtlijn 2 «Hinder voor personen in gebouwen door trillingen» uit 1993<br />

van de Stichting Bouwresearch Rotterdam;<br />

met betrekking tot veiligheid:<br />

– WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag;<br />

– CPR: Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen;<br />

– CPR 9-6: Richtlijn 9-6 van de CPR, getiteld «Vloeibare aardolieprodukten;<br />

Opslag tot 150 m 3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt<br />

van 55 tot 100°C in bovengrondse tanks», tweede druk 1999.<br />

– CPR 15-1: Richtlijn 15-1 van de CPR, getiteld «Opslag gevaarlijke<br />

stoffen in emballage; Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0 ton tot 10<br />

ton)», tweede druk, uitgave 1994;<br />

– gevaarlijke stof: een stof die of preparaat dat bij of krachtens het<br />

Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten<br />

is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de<br />

Wet milieugevaarlijke stoffen;<br />

– zeer licht ontvlambare stof: stof of preparaat in vloeibare toestand<br />

met een vlampunt van minder dan 0° C en een kookpunt van 35° C of<br />

minder, alsmede gasvormige stof die of gasvormig preparaat dat, bij<br />

normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld, kan ontbranden;<br />

– licht ontvlambare stof: stof die of preparaat dat:<br />

a. bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer<br />

van energie in temperatuur kan stijgen en ten slotte ontbranden;<br />

b. in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een<br />

ontstekingsbron, gemakkelijk kan worden ontstoken en na verwijdering<br />

van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien;<br />

c. in vloeibare toestand een vlampunt van minder dan 21°C heeft;<br />

d. in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar is;<br />

e. bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen<br />

in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelt;<br />

– ontvlambare stof: stof of preparaat in vloeibare toestand met een<br />

vlampunt van ten minste 21°C en ten hoogste 55°C;<br />

Staatsblad 2000 262 6


– brandbare vloeistof: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft<br />

dat hoger ligt dan 55°C;<br />

– veiligheidsinformatieblad: een veiligheidsinformatieblad als bedoeld<br />

in artikel 2 van het Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wet milieugevaarlijke<br />

stoffen;<br />

met betrekking tot lozingen:<br />

– bedrijfsriolering: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater<br />

vanuit de inrichting naar een openbaar riool of naar een andere<br />

voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;<br />

– openbaar riool: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het<br />

transport van afvalwater;<br />

– riolering: bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het<br />

transport van afvalwater;<br />

met betrekking tot bodembescherming:<br />

– NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige<br />

activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen;<br />

– CUR/PBV: Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en<br />

regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen;<br />

– CUR/PBV-aanbeveling 44: «Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen»;<br />

– vloeistofdichte vloer of voorziening: een vloer of voorziening<br />

geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44;<br />

– bodembeschermende voorziening: fysieke voorziening die de kans op<br />

emissies of immissies reduceert;<br />

– bodembeschermende maatregel: handeling in de vorm van controle<br />

of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of<br />

immissies te reduceren;<br />

– PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening: verklaring op basis van<br />

het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte<br />

voorziening;<br />

met betrekking tot lucht:<br />

– vluchtige organische stof (VOS): een organische stof die bij een<br />

temperatuur van 293,15°K een dampspanning heeft van 10 Pa (0,1 mbar)<br />

of meer, of die onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare<br />

vluchtigheid heeft;<br />

– VOS-houdende schadeherstel- en andere producten: producten die<br />

vluchtige organische stoffen (VOS) bevatten en worden toegepast ten<br />

behoeve van het herstellen van schade aan of het be-, en afwerken van<br />

motorvoertuigen of aanverwant materieel.<br />

B. VOORSCHRIFTEN<br />

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />

Paragraaf 1.1 Geluid en trilling<br />

1.1.1 Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het<br />

piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige<br />

installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte<br />

werkzaamheden en activiteiten, geldt dat:<br />

a. de niveaus in op de in de tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen<br />

niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;<br />

Staatsblad 2000 262 7


Tabel I<br />

07:00–19:00 uur 19:00–23:00 uur 23:00–07:00 uur<br />

LAr,LT op de gevel van woningen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)<br />

LAr,LT in in- of aanpandige woning 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)<br />

Lamax op de gevel van woningen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)<br />

Lamax in in- of aanpandige woning 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)<br />

b. de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur in tabel I opgenomen<br />

piekniveaus niet van toepassing zijn op het laden en lossen;<br />

c. de in tabel I aangegeven waarden binnen in- of aanpandige<br />

woningen niet gelden indien de gebruiker van deze woningen geen<br />

toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren<br />

van geluidmetingen en<br />

d. de in tabel I aangegeven waarden voor woningen ook gelden voor<br />

andere geluidgevoelige bestemmingen.<br />

1.1.2 Trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende<br />

installaties of toestellen, alsmede door de tot de inrichting toe te rekenen<br />

werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in woningen of andere<br />

geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan de trillingsterkte zoals te<br />

bepalen volgens tabel 3 van de Richtlijn 2 «Hinder voor personen in<br />

gebouwen door trillingen» uit 1993, voor de gebouwfunctie wonen. De<br />

waarden gelden niet indien de gebruiker van deze woningen of geluidgevoelige<br />

bestemmingen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid<br />

uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen.<br />

1.1.3 In gevallen waarin op de inrichting voorschrift 7.2 van bijlage I van<br />

het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer van<br />

toepassing was, worden de waarden van de geluidniveaus op de gevel<br />

van woningen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB(A) verhoogd. De<br />

eerste volzin is niet van toepassing indien lagere waarden waren<br />

vastgelegd in de vergunning die in werking en onherroepelijk was op de<br />

datum van inwerkingtreding van het Besluit herstelinrichtingen voor<br />

motorvoertuigen milieubeheer. In dat geval gelden die lagere waarden.<br />

Paragraaf 1.2 Energie<br />

1.2.1 Indien het energieverbruik binnen de inrichting in enig kalenderjaar<br />

meer bedraagt dan 50 000 kWh elektriciteit of 25 000 m 3 aardgas,<br />

geeft degene die de inrichting drijft, op verzoek van het bevoegd gezag<br />

aan welke maatregelen of voorzieningen hij heeft getroffen of zal treffen,<br />

die ertoe bijdragen dat binnen de inrichting een zodanig zuinig gebruik<br />

van energie wordt gemaakt als redelijkerwijs mogelijk is.<br />

1.2.2 Binnen een inrichting als bedoeld in voorschrift 1.2.1 worden die<br />

energiemaatregelen of -voorzieningen uitgevoerd, die rendabel zijn.<br />

Paragraaf 1.3 Afvalstoffen en afvalwater<br />

1.3.1 Het ontstaan van afvalstoffen wordt zoveel mogelijk voorkomen of<br />

beperkt. Degene die de inrichting drijft:<br />

a. treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen de<br />

inrichting het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt en<br />

b. geeft op verzoek van het bevoegd gezag aan welke maatregelen of<br />

voorzieningen hij heeft getroffen of zal treffen.<br />

1.3.2 Afvalstoffen worden van elkaar gescheiden, gescheiden gehouden<br />

en gescheiden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden<br />

gevergd. Deze verplichting geldt in ieder geval voor:<br />

a. papier- en kartonafval;<br />

b. kunststofafval;<br />

c. wit- en bruingoed;<br />

d. glasafval;<br />

Staatsblad 2000 262 8


e. metaalafval;<br />

f. houtafval en<br />

g. autobanden.<br />

1.3.3 Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën<br />

van gevaarlijke afvalstoffen, worden van elkaar en van andere afvalstoffen<br />

gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven.<br />

1.3.4 De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig<br />

opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen.<br />

Voorzover voorkomen niet mogelijk is, worden zij zodanig opgeslagen dat<br />

nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt en<br />

gescheiden afgifte mogelijk blijft.<br />

1.3.5 Bedrijfsafvalwater dat:<br />

a. bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende<br />

apparatuur zijn versneden of vermalen,<br />

b. bedrijfsafvalstoffen bevat, waarvan kan worden voorkomen dat ze in<br />

het bedrijfsafvalwater terecht komen,<br />

c. een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze<br />

in de riolering terecht komt, of<br />

d. stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt,<br />

wordt niet in een riolering gebracht.<br />

1.3.6 Bedrijfsafvalwater, afkomstig uit ruimten bestemd voor het<br />

onderhouden, repareren, verfspuiten, antiroestbehandelen, keuren,<br />

wassen, deconserveren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen,<br />

caravans, aanhangwagens of opleggers, dat:<br />

a. meer dan 20 mg/l aan minerale olie in enig monster bevat, bepaald<br />

volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad,<br />

b. grove bedrijfsafvalstoffen bevat, of<br />

c. snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat met een korreldiameter<br />

van meer dan 0,75 mm, bepaald met behulp van een testzeef volgens ISO<br />

3310-1, uitgave juli 1990; wordt niet in een openbaar riool gebracht.<br />

1.3.7 In afwijking van voorschrift 1.3.6 kan bedrijfsafvalwater dat<br />

afkomstig is van:<br />

a. een ruimte bestemd voor het onderhouden, repareren, keuren,<br />

stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, aanhangwagens<br />

of opleggers, of<br />

b. een ruimte bestemd voor het wassen en deconserveren van<br />

motorvoertuigen, caravans, aanhangwagens of opleggers, met uitzondering<br />

van het deconserveren van auto’s die met paraffine zijn geconserveerd,<br />

na behandeling in een slibvangput en olie-afscheider in een<br />

openbaar riool worden gebracht, indien de concentratie aan minerale<br />

oliën na geleiding door de afscheider niet hoger is dan 200 mg/l in enig<br />

monster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven<br />

correctieblad.<br />

1.3.8 a. Een slibvangput en een olie-afscheider als bedoeld in<br />

voorschrift 1.3.7 voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst,<br />

gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089, uitgave 1990 en de<br />

daarbij behorende bijlage met de daarop in 1992 en 1993 uitgegeven<br />

correctiebladen.<br />

b. Ten aanzien van de toepassing van NEN 7089 als bedoeld in<br />

onderdeel a kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden<br />

gegeven. Daarbij kunnen van die NEN afwijkende voorschriften worden<br />

vastgesteld.<br />

c. Een slibvangput en een olie-afscheider voldoen in elk geval aan NEN<br />

7089, uitgave 1990 en de daarbij behorende bijlage met de daarop in 1992<br />

en 1993 uitgegeven correctiebladen, en de in onderdeel b bedoelde<br />

ministeriële regeling, indien voor deze voorzieningen een kwaliteitsverklaring<br />

is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende<br />

certificeringsinstelling, waaruit blijkt dat de voorzieningen voldoen aan die<br />

NEN en de in onderdeel b bedoelde ministeriële regeling, en die voorzie-<br />

Staatsblad 2000 262 9


ningen zijn voorzien van een bij ministeriële regeling aangegeven<br />

merkteken.<br />

d. In afwijking van onderdeel a, en de voorschriften bedoeld onder b,<br />

kunnen slibvangputten en olie-afscheiders ook voldoen aan regels die ten<br />

aanzien van slibvangputten en olie-afscheiders gelden in andere lidstaten<br />

van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst<br />

betreffende de Europese Economische Ruimte en waarmee een ten<br />

minste met de in onderdeel a en onder b bedoelde voorschriften<br />

gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.<br />

e. Een slibvangput en een olie-afscheider voldoen in elk geval aan de<br />

regels, bedoeld onder d, indien voor deze voorzieningen een kwaliteitsverklaring<br />

is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende<br />

certificeringsinstelling waaruit blijkt dat een instelling, gevestigd in een<br />

andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij<br />

de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, welke<br />

instelling in staat is tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige<br />

wijze beoordelen van slibvangputten en olie-afscheiders, bij een keuring<br />

heeft vastgesteld dat de voorzieningen voldoen aan deze regels.<br />

f. Indien voor een slibvangput en een olie-afscheider geen kwaliteitsverklaring<br />

als bedoeld onder c of onder e, is afgegeven, toont degene die<br />

de inrichting drijft ten genoege van het bevoegd gezag aan dat de<br />

slibvangput en de olie-afscheider voldoen aan NEN 7089.<br />

1.3.9 In afwijking van voorschrift 1.3.6 wordt bedrijfsafvalwater<br />

uitsluitend afkomstig van het wassen van de carrosserie van motorvoertuigen,<br />

caravans, aanhangwagens of opleggers:<br />

a. waarvan de concentratie aan minerale olie, bepaald volgens NEN<br />

6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad, in enig monster<br />

van het bedrijfsafvalwater hoger is dan 200 mg/l, of<br />

b. dat snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat met een korreldiameter<br />

van meer dan 0,75 mm, bepaald met behulp van een testzeef<br />

volgens ISO 3310-1, uitgave juli 1990, niet in een openbaar riool gebracht.<br />

1.3.10 Bedrijfsafvalwater dat in een openbaar riool wordt gebracht:<br />

a. belemmert niet de doelmatige werking:<br />

1°. van dat riool;<br />

2°. van een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch<br />

werk, noch<br />

3°. van de apparatuur die behoort bij een zodanig openbaar riool of<br />

zuiveringstechnisch werk;<br />

b. belemmert niet de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar<br />

riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk<br />

en<br />

c. heeft geen of zo beperkt mogelijke nadelige gevolgen voor de<br />

kwaliteit van het oppervlaktewater.<br />

1.3.11 Voorschrift 1.3.10 is van overeenkomstige toepassing op<br />

bedrijfsafvalwater dat wordt gebracht in een andere voorziening voor de<br />

inzameling van afvalwater en het transport daarvan.<br />

1.3.12 Bedrijfsafvalwater waarvoor de concentratiegrenswaarde van 20<br />

mg/l minerale olie onderscheidenlijk 200 mg/l minerale olie geldt, wordt<br />

voor vermenging met bedrijfsafvalwater waarvoor een andere of geen<br />

concentratiegrenswaarde geldt, door een doelmatige, goed toegankelijke<br />

controlevoorziening geleid.<br />

1.3.13 In afwijking van voorschrift 1.3.12 kan worden volstaan met een<br />

doelmatige controlevoorziening op een andere plaats dan bedoeld in dat<br />

voorschrift. Voordat een controlevoorziening op een andere plaats wordt<br />

geplaatst, worden aan het bevoegd gezag gegevens verstrekt waaruit<br />

blijkt dat plaatsing van de controlevoorziening overeenkomstig voorschrift<br />

1.3.12 niet mogelijk is.<br />

Staatsblad 2000 262 10


Paragraaf 1.4 Lucht<br />

1.4.1 Verwarmings- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een<br />

optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen<br />

andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie<br />

bedrijfsmatig verstookt of verbrand.<br />

1.4.2 Bij een mechanische ventilatie in een parkeergarage die deel<br />

uitmaakt van de inrichting, met ten minste 20 parkeerplaatsen:<br />

a. zijn de aanzuigopeningen ten behoeve van de ventilatie aangebracht:<br />

1°. in een verkeersluwe omgeving of, indien dat niet mogelijk is, op ten<br />

minste 5 m boven het straatniveau, en<br />

2°. buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen;<br />

b. wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen<br />

op ten minste 5 m boven het straatniveau of, indien binnen 25 m van de<br />

uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer<br />

dan 5 m boven het straatniveau is gelegen, ten minste 1 m boven de<br />

hoogste daklijn van dat gebouw.<br />

De snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de<br />

uitblaasopening, bedraagt ten minste 10 m/s en ten hoogste 15 m/s.<br />

Onderdeel b is niet van toepassing indien naar het oordeel van het<br />

bevoegd gezag de uitblaasopening zodanig is gesitueerd dat een<br />

afdoende verspreiding van verontreinigde lucht in de buitenlucht is<br />

gewaarborgd en schadelijke immissies worden voorkomen.<br />

Paragraaf 1.5 Verlichting<br />

1.5.1 De verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting dan<br />

wel ten behoeve van reclamedoeleinden wordt zodanig uitgevoerd dat<br />

directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of<br />

slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen.<br />

Lichtverschijnselen als gevolg van werkzaamheden zoals lassen en<br />

snijden veroorzaken buiten de inrichting geen hinder.<br />

Paragraaf 1.6 Veiligheid<br />

1.6.1 In ruimten waar zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of<br />

ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, is roken en open<br />

vuur verboden. Het verbod is duidelijk zichtbaar aangegeven door middel<br />

van tekst of een symbool. In deze ruimten is de elektrische installatie<br />

uitgevoerd in overeenstemming met normen op het gebied van explosieveiligheid.<br />

1.6.2 Gasflessen zijn:<br />

a. goedgekeurd door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen<br />

instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door<br />

een door een dergelijke instelling erkende deskundige; deze goedkeuring<br />

blijkt uit de op de gasfles ingeponste datum;<br />

b. zodanig opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn<br />

beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke<br />

nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan;<br />

c. voorzover zij een brandbare inhoud hebben, zodanig opgeslagen dat<br />

zij zijn afgescheiden van flessen met oxiderende gassen; de afscheiding<br />

geschiedt door middel van een zodanige scheidingswand dat een WBDBO<br />

van ten minste 60 minuten tussen beide ruimten wordt bereikt, dan wel<br />

door middel van het aanhouden van een afstand van ten minste drie<br />

meter;<br />

d. zodanig opgesteld dat uitstromend gas zich niet in een lager gelegen<br />

ruimte of in een riolering kan verzamelen;<br />

e. voorzover, met uitzondering van op een laskar geplaatste flessen,<br />

aan apparatuur gebonden gasflessen dan wel anderszins in gebruik zijnde<br />

gasflessen, meer dan 115 liter aan brandbare gassen in flessen aanwezig<br />

Staatsblad 2000 262 11


is, opgeslagen in een speciaal daarvoor bestemde kast, kluis, opslaggebouw<br />

of buitenopslag; deze opslagplaats moet uitgevoerd zijn<br />

overeenkomstig de eisen voor gevaarlijke stoffen, die hiervoor zijn gesteld<br />

in CPR 15-1, met uitzondering van paragraaf 10.3 van CPR 15-1, waarbij<br />

een buitenopslag als een vatenpark moet worden gezien; een opslagplaats<br />

voor gassenflessen is niet voor onbevoegden toegankelijk.<br />

1.6.3 Indien in totaal meer dan 1 000 liter brandbare gassen en zuurstof<br />

in gasflessen wordt opgeslagen, bedraagt de afstand tussen een<br />

opslaggebouw of buitenopslag als bedoeld in voorschrift 1.6.2, onder e,<br />

en de dichtstbijzijnde woning ten minste 15 m. Indien een brandmuur van<br />

voldoende grootte en met een WBDBO van ten minste 60 minuten tussen<br />

de opslagplaats en de woning is geplaatst, bedraagt de afstand ten minste<br />

7,5 m.<br />

1.6.4 Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht:<br />

a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw,<br />

b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een<br />

gebruikstoestel, en<br />

c. in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan<br />

worden gespoeld met een inert gas.<br />

1.6.5 Acculaders en accu’s zijn tijdens het laden opgesteld in een goed<br />

geventileerde ruimte.<br />

1.6.6 Buiten een stookruimte waarin verwarmings- of stooktoestellen<br />

zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van 130 kW op<br />

bovenwaarde of hoger, is een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig<br />

en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten.<br />

Nabij de stookruimte is de plaats van de brandschakelaar en de afsluiter<br />

duidelijk aangegeven. Bij de afsluiter is duidelijk het doel en de wijze van<br />

sluiten aangegeven.<br />

1.6.7 Het verwisselen van een LPG-tank van een motorvoertuig of van<br />

LPG-wisselreservoir van een intern transportmiddel of transporthulpmiddel<br />

geschiedt alleen in de buitenlucht.<br />

1.6.8 Teneinde een begin van brand doeltreffend te kunnen bestrijden,<br />

zijn binnen de inrichting voldoende mobiele brandblusapparaten<br />

aanwezig.<br />

Paragraaf 1.7 Waterbesparing<br />

1.7.1 Indien het waterverbruik binnen de inrichting in enig kalenderjaar<br />

meer bedraagt dan 5000 m 3 per jaar, geeft degene die de inrichting drijft,<br />

op verzoek van het bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen<br />

hij heeft getroffen of zal treffen, die ertoe bijdragen dat binnen de<br />

inrichting een zodanig zuinig gebruik van water wordt gemaakt als<br />

redelijkerwijs mogelijk is.<br />

1.7.2 Binnen een inrichting als bedoeld in voorschrift 1.7.1 worden die<br />

waterbesparingsmaatregelen of -voorzieningen uitgevoerd, die rendabel<br />

zijn.<br />

Paragraaf 1.8.1 Bodembescherming<br />

1.8.1 Een bodembeschermende voorziening of maatregel voldoet aan<br />

bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.<br />

1.8.2 Degene die voornemens is de inrichting of een gedeelte daarvan<br />

buiten werking te stellen, meldt dit voornemen vóór het beëindigen aan<br />

het bevoegd gezag. In geval van het buiten werking stellen van de<br />

inrichting of een gedeelte daarvan, wordt een onderzoek naar de<br />

eindsituatie van de bodem uitgevoerd. Het onderzoek richt zich uitsluitend<br />

op die plaatsen waar bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden<br />

en op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een<br />

bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen. Uiterlijk binnen 1 maand na<br />

Staatsblad 2000 262 12


het tijdstip van het buiten gebruik stellen wordt het bevoegd gezag in<br />

kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek. Het bevoegd gezag<br />

kan besluiten dat het overleggen van een rapportage van een onderzoek<br />

naar de eindsituatie van de bodem niet is vereist, indien het aannemelijk<br />

is dat de kans op bodemverontreiniging afwezig is.<br />

Paragraaf 1.9 Overig algemeen<br />

1.9.1 Voorzover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende<br />

mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de<br />

nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, worden die<br />

gevolgen voorkomen of, voorzover voorkomen niet mogelijk is, zoveel<br />

mogelijk beperkt.<br />

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN MET<br />

BETREKKING TOT ACTIVITEITEN DIE IN DE INRICHTING WORDEN<br />

VERRICHT<br />

Paragraaf 2.1 Opslag, overslag, bewerking of verwerking van gevaarlijke<br />

stoffen en brandbare vloeistoffen<br />

2.1.1 De opslag van en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen<br />

geschiedt overeenkomstig de aanwijzingen, waarschuwingen en<br />

gegevens op de verpakking en het bij de desbetreffende stoffen<br />

behorende veiligheidsinformatieblad.<br />

2.1.2 Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of visceuze<br />

gevaarlijke stoffen vinden plaats boven een bodembeschermende<br />

voorziening of maatregel. De bodembeschermende voorziening is<br />

vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand<br />

tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen. Indien<br />

boven de bodembeschermende voorziening zeer licht ontvlambare, licht<br />

ontvlambare of ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen, moet deze<br />

voorziening 100% van deze vloeistoffen kunnen opvangen. Indien boven<br />

de bodembeschermende voorziening andere gevaarlijke vloeistoffen<br />

worden opgeslagen, is de inhoud van deze voorziening ten minste gelijk<br />

aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10%<br />

van de overige opgeslagen gevaarlijke vloeistoffen. De bodembeschermende<br />

voorziening is permanent tegen inregenen beschermd.<br />

2.1.3 Gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen worden opgeslagen<br />

in verpakkingsmaterialen, houders of insluitsystemen die naar hun aard<br />

en functie geschikt zijn voor de opslag van de desbetreffende stoffen. De<br />

opslag van gevaarlijke stoffen in emballage vindt plaats in een of meer<br />

speciaal hiervoor bestemde ruimten, met uitzondering van gevaarlijke<br />

stoffen die zijn te beschouwen als werkvoorraad. De constructie van de<br />

opslagruimte en de wijze van opslag in die ruimte voldoen aan de richtlijn<br />

CPR 15-1. In de inrichting mag in totaal ten hoogste 10 000 kg gevaarlijke<br />

stoffen in emballage worden opgeslagen. Indien in een opslagruimte<br />

meer dan 2 500 kg gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, bedraagt de afstand<br />

tussen de opslagruimte en de dichtstbijzijnde woning ten minste 20 meter.<br />

2.1.4 In afwijking van voorschrift 2.1.3 kunnen gevaarlijke stoffen en<br />

brandbare vloeistoffen in een voor het publiek toegankelijke verkoopruimte<br />

worden opgeslagen, mits de gezamenlijke hoeveelheid van deze in<br />

de verkoopruimte opgeslagen stoffen de hoeveelheid van 0,3 m 3 niet<br />

overschrijdt.<br />

2.1.5 De opslag in een bovengrondse tank van brandbare vloeistoffen<br />

waarvan het vlampunt is gelegen tussen 55 en 100 °C voldoet aan de<br />

richtlijn CPR 9-6, van welke richtlijn de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10<br />

en 4.3.1 niet van toepassing zijn op een bovengrondse tank die reeds was<br />

opgericht voor 1 januari 2000.<br />

Staatsblad 2000 262 13


2.1.6 De opslag van afgedankte of gebruikte accu’s vindt plaats boven<br />

een bodembeschermende voorziening die bestand is tegen het aanwezige<br />

electrolyt. Accu’s worden rechtop opgeslagen. Van een in de buitenlucht<br />

opgestelde opslag is de bodembeschermende voorziening permanent<br />

tegen inregenen beschermd.<br />

2.1.7 De opslag van autowrakken die nog vloeistoffen bevatten, vindt<br />

plaats op een vloeistofdichte vloer of voorziening. Voorschrift 1.3.7 is van<br />

overeenkomstige toepassing op bedrijfsafvalwater dat van die vloer<br />

afkomstig is.<br />

Paragraaf 2.2 Werkzaamheden aan motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen,<br />

aanhangwagens en opleggers<br />

2.2.1 Een vloeistofdichte vloer of voorziening is aanwezig in een ruimte<br />

waarin motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen:<br />

a. worden gerepareerd, waarbij vloeistoffen vrij kunnen komen,<br />

b. worden gewassen of gedeconserveerd, of<br />

c. van een antiroestbehandeling of een oppervlaktebehandeling worden<br />

voorzien.<br />

De vloeistofdichte vloer of voorziening is zodanig gedimensioneerd dat<br />

alle bovengenoemde werkzaamheden boven de vloer kunnen plaatsvinden.<br />

2.2.2 Reparatiewerkzaamheden aan motorvoertuigen, caravans,<br />

aanhangwagens of opleggers worden zoveel mogelijk inpandig uitgevoerd.<br />

2.2.3 Bij het proefdraaien, testen of keuren van verbrandingsmotoren<br />

anders dan in een open ruimte, worden de uitlaatgassen op een zodanige<br />

wijze via een afvoerleiding bovendaks afgevoerd dat voldoende<br />

verspreiding in de omgeving plaatsvindt.<br />

2.2.4 Tijdens het schoonmaken van remvoeringen worden maatregelen<br />

getroffen om verspreiding van stof en asbestvezels buiten de inrichting te<br />

voorkomen.<br />

2.2.5 Werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt, worden niet verricht<br />

aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir of andere<br />

delen van een motorvoertuig die brandstof bevatten. In de werkplaats<br />

alsmede in enig ander gebouw van de inrichting worden geen brandstofreservoirs<br />

van motorvoertuigen bijgevuld. De brandstofreservoirs zijn,<br />

behoudens tijdens de aan de reservoirs te verrichten werkzaamheden,<br />

goed gesloten.<br />

2.2.6 Een brander van een hogedrukreiniger is voorzien van een<br />

vlambeveiliging.<br />

2.2.7 Een brandstoftank van een hogedrukreiniger krijgt geen hogere<br />

temperatuur dan 40 °C.<br />

2.2.8 Aan een tankwagen worden geen werkzaamheden verricht<br />

alvorens de zekerheid is verkregen dat geen gevaarlijke stoffen of<br />

brandbare vloeistoffen in de tank aanwezig zijn. Een tankwagen waarvan<br />

de tank een gevaarlijke stof of een brandbare vloeistof bevat, wordt niet in<br />

enig gebouw van de inrichting gestald.<br />

2.2.9 Voorschrift 2.2.8 is niet van toepassing op de uitvoering van<br />

noodreparaties, mits:<br />

a. reparaties niet worden uitgevoerd aan de tank zelf en<br />

b. vooraf het bevoegd gezag en de brandweer zijn geïnformeerd over<br />

de soort gevaarlijke stof die in de tank is opgeslagen en de eigenschappen<br />

ervan.<br />

2.2.10 Een werkplaats is zodanig geventileerd dat, ter voorkoming van<br />

brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen<br />

of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren.<br />

2.2.11 Plafonds en wanden van een in- of aanpandig gelegen werkplaats<br />

zijn zodanig dampdicht uitgevoerd dat geen geurhinder kan ontstaan in<br />

Staatsblad 2000 262 14


in- of aanpandig gelegen woningen ten gevolge van uitlaatgassen of olie-,<br />

benzine, verf- of oplosmiddeldampen.<br />

2.2.12 In de inrichting zijn niet meer dan vier autowrakken aanwezig.<br />

2.2.13 a. Lasapparatuur is voorzien van een doelmatige afzuiging voor<br />

lasrook. De afgezogen lasrook wordt door een stofverwijderingsinstallatie<br />

geleid.<br />

b. Onderdeel a is niet van toepassing indien per jaar minder dan in<br />

totaal 1 000 kilogram aan laselectrodes of lasdraad wordt verbruikt.<br />

Paragraaf 2.3 Verfspuitwerkzaamheden en antiroestbehandelingen<br />

2.3.1 Verfspuitwerkzaamheden of antiroestbehandelingen waarbij verf<br />

of antiroestmiddel met een nevelspuit worden opgebracht, vinden plaats<br />

in een speciaal daarvoor bestemde ruimte of deel van een ruimte, nabij<br />

een spuitwand, in een spuitkast, boven een spuitvloer of in een open of<br />

gesloten spuitcabine. Het aflakken vindt plaats in een gesloten spuitcabine.<br />

Spuitnevel en dampen die vrijkomen bij verfspuitwerkzaamheden<br />

of antiroestbehandelingen, worden afgezogen.<br />

2.3.2 De tijdens het verfspuiten of uitvoeren van antiroestbehandelingen<br />

afgezogen overtollige spuitnevel en dampen passeren, alvorens in de<br />

buitenlucht te worden afgevoerd, een doelmatig en verwisselbaar filter,<br />

zodat zich geen verfdeeltjes of antiroestmiddeldeeltjes in de omgeving<br />

kunnen verspreiden.<br />

2.3.3 Filterinstallaties worden zodanig onderhouden dat aan voorschrift<br />

2.3.2 wordt voldaan.<br />

2.3.4 De verwarmingsapparatuur ten behoeve van gecombineerde<br />

spuitdroogcabines is voorzien van een maximum temperatuurbeveiliging<br />

die bij een temperatuur hoger dan 85 °C automatisch de energietoevoer<br />

van de warmteopwekker afsluit.<br />

2.3.5 Indien een motorvoertuig na verfspuitwerkzaamheden wordt<br />

gedroogd bij een temperatuur van meer dan 60 °C, worden de zich in het<br />

voertuig bevindende spuitbussen, brandblussers, LPG-tank en andere<br />

drukhouders verwijderd.<br />

2.3.6 Voor het uitvoeren van verfspuitwerkzaamheden en antiroestbehandelingen<br />

met een spuitpistool worden geen brandbare gassen of<br />

zuiver zuurstof als verstuivingsmiddel gebruikt.<br />

2.3.7 De uitmonding van een afvoerleiding van spuitnevel en dampen<br />

die vrijkomen bij verfspuitwerkzaamheden of antiroestbehandelingen<br />

bevindt zich ten minste 1 meter boven de hoogste daklijn van de<br />

bebouwing van de inrichting. Indien met het voorschrift in de vorige<br />

volzin ter voorkoming van geurhinder onvoldoende verspreiding van de in<br />

deze volzin bedoelde emissies wordt gewaarborgd, wordt een zodanige<br />

schoorsteenhoogte of situering gerealiseerd dat dit wel wordt gewaarborgd<br />

of wordt een ontgeuringsinstallatie geplaatst. De ontgeuringsinstallatie<br />

is zodanig uitgevoerd en onderhouden, dat geen geurhinder nabij<br />

woningen optreedt.<br />

Paragraaf 2.4 VOS-houdende schadeherstel- en andere producten<br />

2.4.1 Vanaf 1 januari 2001 worden in de inrichting uitsluitend<br />

schadeherstel- en andere producten toegepast, waarvan het gebruiksklare<br />

product niet meer vluchtige organische stoffen bevat, dan is aangegeven<br />

in de volgende tabel:<br />

Staatsblad 2000 262 15


Productsoort VOS gehalte in gram/liter<br />

(gebruiksklaar product)<br />

Reinigers<br />

Spuitreinigers 850<br />

Oppervlaktereinigers 200<br />

Grondlagen<br />

Washprimers 780<br />

Primer / surfacer 540<br />

Sealer 540<br />

Deklagen<br />

Eénlaag aflaksysteem (1/2-componenten) 420<br />

Meerlaags aflaksysteem (basiskleur + blanke lak) 420<br />

Speciale producten 840<br />

Overige producten 150<br />

De productsoort primer/surfacer bevat na 3 jaar na inwerkingtreding<br />

van het besluit ten hoogste 250 gram VOS per liter gebruiksklaar product.<br />

2.4.2 Vanaf 1 januari 2001 mag in een meerlaags aflaksysteem noch de<br />

basislak noch de blanke lak als gebruiksklaar product meer dan 480 gram<br />

VOS per liter bevatten.<br />

2.4.3 In de inrichting wordt uitsluitend gebruik gemaakt van<br />

hoog-rendement spuitapparatuur.<br />

2.4.4 De voorschriften 2.4.1 en 2.4.2 zijn niet van toepassing op:<br />

a. restauratiewerkzaamheden aan motorvoertuigen gebouwd vóór<br />

1970, en<br />

b. het aanbrengen van afbeeldingen, striping of teksten met behulp van<br />

decoratieve spuittechnieken op onderdelen van motorvoertuigen.<br />

Paragraaf 2.5 Afleverpompen motorbrandstoffen voor eigen gebruik<br />

2.5.1 Een elektrische pomp voor het afleveren van motorbrandstoffen is:<br />

a. zo geplaatst dat aflevering aan een voertuig niet kan plaatsvinden<br />

binnen 1 meter afstand van een ondergrondse tank en<br />

b. zodanig ingericht dat onbedoeld uitstromen van brandstof wordt<br />

voorkomen.<br />

2.5.2 De elektrische installatie van de pomp moet zowel aan de pomp<br />

als bij een hoofdschakelaar kunnen worden uitgeschakeld. De schakelstanden<br />

moeten duidelijk zichtbaar zijn.<br />

2.5.3 De pompkast van een elektrische pomp moet voldoende zijn<br />

geventileerd. De uitsparing in de pompkast, waarin de vulafsluiter van de<br />

afleverslang in ruststand wordt geborgen, moet gasdicht van het<br />

inwendige van de pompkast zijn afgesloten.<br />

2.5.4 Aflevering van motorbrandstof vindt niet plaats indien:<br />

a. de motor van het voertuig waaraan de motorbrandstof wordt<br />

afgeleverd in werking is of<br />

b. daarbij gerookt wordt of open vuur of open kunstlicht aanwezig is.<br />

2.5.5 Het afleveren van motorbrandstoffen met een pomp vindt plaats<br />

boven een daartoe bestemde tankplaats. Deze tankplaats is voorzien van<br />

een vloeistofdichte vloer of voorziening die zich vanaf het aflevertoestel<br />

uitstrekt over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang<br />

plus 1 meter, met een minimum van 5 meter. Tot dit vloeistofdichte<br />

gedeelte wordt tevens gerekend dat deel waarop het aflevertoestel is<br />

geplaatst tot op een afstand van 1 meter vanaf het aflevertoestel aan de<br />

zijde waar zich geen tankende motorvoertuigen kunnen opstellen.<br />

Staatsblad 2000 262 16


HOOFDSTUK 3. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN MET<br />

BETREKKING TOT DE BEDRIJFSVOERING VAN DE INRICHTING<br />

Paragraaf 3.1 Onderhoud en schoonmaak<br />

3.1.1 De inrichting wordt regelmatig schoongemaakt. De binnen de<br />

inrichting vrijkomende afvalstoffen worden regelmatig afgevoerd. Het<br />

zwerfafval dat afkomstig is van de inrichting en aanwezig is in de<br />

onmiddellijke nabijheid van de inrichting wordt ingezameld en afgevoerd.<br />

3.1.2 Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden<br />

direct opgeruimd. Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen<br />

worden zo snel mogelijk geneutraliseerd of geabsorbeerd. De aard en de<br />

hoeveelheid van de aanwezige absorptie- of neutralisatiemiddelen is<br />

afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen of<br />

gevaarlijke afvalstoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen<br />

en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke<br />

stoffen worden als gevaarlijk afval behandeld en opgeslagen overeenkomstig<br />

voorschrift 2.1.3.<br />

3.1.3 Indien aan emballage lekkage ontstaat, wordt deze lekkage<br />

onmiddellijk verholpen. Bij lekkage wordt voorkomen dat:<br />

a. vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem terechtkomen,<br />

b. giftige of explosieve gassen of dampen zich verspreiden, en<br />

c. geurhinder in de omgeving ontstaat.<br />

Paragraaf 3.2 Controle van installaties en voorzieningen<br />

3.2.1 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem<br />

wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Op<br />

een verwarmings- of stooktoestel met een nominale belasting van 130 kW<br />

op bovenwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten<br />

minste eenmaal per twee jaar een beoordeling uitgevoerd op noodzakelijke<br />

afstelling en onderhoud teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen.<br />

3.2.2 Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties als bedoeld in<br />

voorschrift 3.2.1 geschieden door:<br />

a. een voor die activiteit of activiteiten ingevolge de Certificatieregeling<br />

voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan stookinstallaties,<br />

gecertificeerde rechtspersoon, of<br />

b. een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige<br />

deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.<br />

3.2.3 Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een<br />

instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van<br />

onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen, of door een ten minste<br />

gelijkwaardige instelling.<br />

3.2.4 Een olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid:<br />

a. werkt doelmatig,<br />

b. is te allen tijde voor controle bereikbaar, en<br />

c. wordt zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is, gereinigd.<br />

3.2.5 Voorschrift 3.2.4 is van overeenkomstige toepassing op een<br />

slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid.<br />

3.2.6 Van het ledigen en reinigen van de olie-afscheider en een<br />

slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid, wordt een logboek<br />

bijgehouden.<br />

3.2.7 Zes maanden na inwerkingtreding van dit besluit registreert<br />

degene die een inrichting drijft waar VOS-houdende schadeherstel- en<br />

andere producten worden verwerkt, de daarbij gebruikte vluchtige<br />

organische stoffen. De registratie bevat ten minste de volgende gegevens:<br />

a. het totaal aan inkoop van VOS-houdende schadeherstel- en andere<br />

producten over elk kalenderjaar;<br />

b. de hoeveelheid vluchtige organische stoffen per VOS-houdend<br />

schadeherstelproduct;<br />

Staatsblad 2000 262 17


c. de voorraad aan VOS-houdende schadeherstel- en andere producten<br />

aan het begin en eind van elk kalenderjaar;<br />

d. de totale hoeveelheid vluchtige organische stoffen, aanwezig in<br />

afvalstoffen die per kalenderjaar uit de inrichting zijn afgevoerd en<br />

e. het totale verbruik van vluchtige organische stoffen in het verstreken<br />

kalenderjaar te berekenen uit het verschil tussen de ingekochte hoeveelheden,<br />

de afgevoerde of naar de leverancier geretourneerde hoeveelheden<br />

en het voorraadverschil.<br />

De berekening van het totale verbruik van vluchtige organische stoffen<br />

wordt uiterlijk twee maanden na afloop van het kalenderjaar in de<br />

registratie opgenomen.<br />

3.2.8 a. Van een vloeistofdichte vloer of voorziening wordt de vloeistofdichtheid<br />

beoordeeld en goedgekeurd door een deskundig inspecteur,<br />

zoals bedoeld in de PBV/CUR-Aanbeveling 44. De deskundig inspecteur of<br />

de rechtspersoon waarbij hij werkzaam is, is daartoe gecertificeerd door<br />

een door de Raad voor de Accreditatie erkende certificeringsinstelling.<br />

b. Van een vloeistofdichte vloer of voorziening, die is aangelegd vóór 1<br />

januari 1990, wordt, binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding<br />

van dit besluit, de vloeistofdichtheid beoordeeld en goedgekeurd door<br />

een deskundig inspecteur, zoals bedoeld in de PBV/CUR-Aanbeveling 44.<br />

c. Van een vloeistofdichte vloer of voorziening, die is aangelegd tussen<br />

1 januari 1990 en 1 januari 2000, wordt, binnen zes jaar na de datum van<br />

inwerkingtreding van dit besluit, de vloeistofdichtheid beoordeeld en<br />

goedgekeurd door een deskundig inspecteur, zoals bedoeld in de<br />

PBV/CUR-Aanbeveling 44.<br />

d. Bij goedkeuring wordt door de deskundig inspecteur een<br />

PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening afgegeven. De keuringstermijn<br />

wordt door de deskundig inspecteur vastgesteld. Degene die de inrichting<br />

drijft, controleert door middel van een globale visuele controle met<br />

regelmatige intervallen de vloeistofdichte vloer of voorziening. De<br />

frequentie van deze controles wordt door de deskundig inspecteur<br />

vastgesteld.<br />

3.2.9 Indien binnen de inrichting gevaarlijke stoffen, afgewerkte olie of<br />

gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, stelt degene die de inrichting<br />

drijft, gedragsvoorschriften op waarin ten minste wordt aangegeven<br />

wanneer en op welke wijze de opslagplaats, de emballage, de vloeistofdichte<br />

vloer of voorziening en de bodembeschermende voorziening of<br />

maatregel, worden gecontroleerd op lekkages, bodembeschermende<br />

aspecten en vloeistofdichtheid.<br />

3.2.10 Indien bij de werkzaamheden binnen de inrichting specifiek<br />

bedrijfsafvalwater vrij kan komen, stelt degene die de inrichting drijft<br />

gedragsvoorschriften op die zijn gericht op het voorkomen van nadelige<br />

gevolgen voor het milieu en een doelmatige afvoer van het bedrijfsafvalwater.<br />

3.2.11 De gedragsvoorschriften, bedoeld in de voorschriften 3.2.9 en<br />

3.2.10, zijn binnen een inrichting zodanig aanwezig dat een ieder daarvan<br />

op eenvoudige wijze kennis kan nemen. Degene die de inrichting drijft<br />

draagt er zorg voor dat de gedragsregels worden nageleefd.<br />

Paragraaf 3.3 Bewaren van documenten<br />

3.3.1 Voorzover zij voor de inrichting zijn afgegeven dan wel zijn<br />

voorgeschreven, worden de onderstaande registraties, documenten of<br />

een kopie daarvan gedurende vijf jaar na dagtekening bewaard:<br />

a. de resultaten van geluidmetingen en het op basis van de<br />

voorschriften 4.3.1 en 4.5.1 verrichte onderzoek naar de mogelijkheden tot<br />

beperking van het ontstaan van afvalstoffen respectievelijk hinder van<br />

licht;<br />

b. periodieke inspecties zoals bedoeld in voorschrift 3.2.8 van vloeistofdichte<br />

vloeren of voorzieningen;<br />

Staatsblad 2000 262 18


c. de registratie van vluchtige organische stoffen, bedoeld in voorschrift<br />

3.2.7;<br />

d. onderhoudscontracten met betrekking tot in de inrichting aanwezige<br />

installaties;<br />

e. certificaten of bewijzen van:<br />

1°. de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen en<br />

2°. onderhoud of keuringen van ten behoeve van de inrichting<br />

aanwezige voorzieningen en installaties;<br />

f. jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van gas,<br />

water en elektriciteit;<br />

g. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting<br />

aanwezige gevaarlijke stoffen;<br />

h. afgiftebewijzen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en<br />

i. een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister.<br />

HOOFDSTUK 4. NADERE EISEN<br />

Paragraaf 4.1 Geluid en trilling<br />

4.1.1 In gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 of 1.1.3 opgenomen<br />

waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en<br />

piekniveaus (LAmax) naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of<br />

te laag zijn, kan het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis<br />

waarden vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1<br />

of 1.1.3 opgenomen waarden. Voor inrichtingen die voor de datum van<br />

inwerkingtreding van dit besluit zijn opgericht, mag de etmaalwaarde niet<br />

lager zijn dan 40 dB(A).<br />

4.1.2 Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen als<br />

bedoeld in voorschrift 4.1.1 indien binnen woningen die zijn gelegen<br />

binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde<br />

van 35 dB(A) wordt gewaarborgd. De in de eerste volzin bedoelde<br />

etmaalwaarde geldt niet indien de gebruiker van deze woningen geen<br />

toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren<br />

van geluidmetingen.<br />

4.1.3 Indien binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen<br />

woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen, kan het<br />

bevoegd gezag bij nadere eis vaststellen op welke plaats de in voorschrift<br />

1.1.1, 1.1.3 of 4.1.1 opgenomen waarden voor een inrichting gelden.<br />

4.1.4 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht en<br />

gedragsregels die in acht moeten worden genomen teneinde te bereiken<br />

dat aan paragraaf 1.1 en aan de voorschriften 4.1.1 of 4.1.3 wordt voldaan.<br />

4.1.5 Het bevoegd gezag kan bij nadere eis voor trillingen als bedoeld in<br />

voorschrift 1.1.2, een andere trillingsterkte toelaten. Deze trillingsterkte<br />

mag niet lager zijn dan de streefwaarden die zijn gedefinieerd voor de<br />

gebouwfunctie wonen in de Richtlijn 2 «Hinder voor personen in<br />

gebouwen door trillingen» van de Stichting Bouwresearch, Rotterdam,<br />

uitgave 1993.<br />

Paragraaf 4.2 Energie<br />

4.2.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de te treffen rendabele maatregelen of voorzieningen, bedoeld in<br />

voorschrift 1.2.2.<br />

4.2.2 Een nadere eis als bedoeld in voorschrift 4.2.1 kan niet betreffen<br />

de verplichting tot het treffen van maatregelen of voorzieningen tot<br />

beperking van het energiegebruik die een terugverdientijd hebben van<br />

meer dan vijf jaar voor gebouwen, faciliteiten en processen.<br />

4.2.3 Een nadere eis als bedoeld in voorschrift 4.2.1 kan geen betrekking<br />

Staatsblad 2000 262 19


hebben op de eigenschappen van toestellen of installaties waarop de Wet<br />

energiebesparing toestellen van toepassing is.<br />

Paragraaf 4.3 Afvalstoffen en afvalwater<br />

4.3.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot:<br />

a. het doen van onderzoek naar de mogelijkheden tot het treffen van<br />

maatregelen of voorzieningen ten behoeve van het voorkomen of het<br />

beperken van het ontstaan van afvalstoffen binnen de inrichting,<br />

voorzover maatregelen of voorzieningen onvoldoende bekend zijn of<br />

b. de ten behoeve van het voorkomen of het beperken van het ontstaan<br />

van afvalstoffen binnen de inrichting te treffen maatregelen of voorzieningen,<br />

bedoeld in voorschrift 1.3.1.<br />

Een onderzoek als bedoeld onder a kan niet vaker dan eenmaal in de vijf<br />

jaar worden voorgeschreven, tenzij de omstandigheden in de inrichting<br />

naar het oordeel van het bevoegd gezag zodanig zijn gewijzigd dat dit ter<br />

uitvoering van voorschrift 1.3.1 noodzakelijk is.<br />

4.3.2 Een nadere eis als bedoeld in voorschrift 4.3.1, onder b, kan niet<br />

betreffen de verplichting tot het treffen van maatregelen of voorzieningen<br />

tot het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afvalstoffen die<br />

een terugverdientijd hebben van meer dan vijf jaar.<br />

4.3.3 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

het treffen van maatregelen of voorzieningen ten behoeve van het<br />

scheiden, gescheiden houden, gescheiden afgeven en het gescheiden<br />

opslaan van afvalstoffen als bedoeld in voorschrift 1.3.2, 1.3.3 en 1.3.4.<br />

4.3.4 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van bedrijfsafvalwater<br />

dat wordt gebracht in een openbaar riool als bedoeld in voorschrift 1.3.10<br />

of in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van<br />

afvalwater als bedoeld in voorschrift 1.3.11.<br />

4.3.5 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de andere situering van een controlevoorziening als bedoeld in voorschrift<br />

1.3.13.<br />

Paragraaf 4.4 Lucht<br />

4.4.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de situering of uitvoering van de in voorschrift 2.3.7 bedoelde uitmonding<br />

van een afvoerleiding van spuitnevel en dampen die vrijkomen bij<br />

verfspuitwerkzaamheden of antiroestbehandeling, en met betrekking tot<br />

de aanwezigheid, de uitvoering en het onderhouden van de in voorschrift<br />

2.3.7 bedoelde ontgeuringsinstallatie.<br />

4.4.2 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de dampdichte uitvoering van de wanden en plafonds, bedoeld in<br />

voorschrift 2.2.11.<br />

4.4.3 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de aanzuigopeningen en uitblaasopeningen van de mechanische<br />

ventilatie van een parkeergarage als bedoeld in voorschrift 1.4.2, alsmede<br />

met betrekking tot de uitvoering en het onderhoud van de ventilatoren.<br />

4.4.4 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

maatregelen ter beperking van de emissie van benzeen uit een parkeergarage.<br />

Paragraaf 4.5 Verlichting<br />

4.5.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de ten behoeve van het voorkomen of het beperken van hinder door de<br />

verlichting of door werkzaamheden als lassen en snijden, te treffen<br />

maatregelen of voorzieningen.<br />

Staatsblad 2000 262 20


Paragraaf 4.6 Veiligheid<br />

4.6.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de wijze van ventilatie van werk- en opslagruimten.<br />

4.6.2 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

het doen van onderzoek naar de explosieveilige uitvoering van een<br />

elektrische installatie of een gasinstallatie.<br />

4.6.3 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de plaats en de wijze van de opslag van gassen als bedoeld in voorschrift<br />

1.6.2, onder b, c en e.<br />

Paragraaf 4.7 Waterbesparing<br />

4.7.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de rendabele maatregelen of voorzieningen, bedoeld in voorschrift 1.7.2.<br />

4.7.2 Een nadere eis als bedoeld in voorschrift 4.7.1 kan niet betreffen<br />

de verplichting tot het treffen van maatregelen of voorzieningen tot<br />

beperking van het waterverbruik die een terugverdientijd hebben van<br />

meer dan vijf jaar.<br />

Paragraaf 4.8 Bodembescherming<br />

4.8.1 Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot<br />

de binnen de inrichting te treffen maatregelen en voorzieningen zoals<br />

bedoeld in de voorschriften 2.1.2, 2.1.7, 2.2.1 en 2.5.5, en in acht te nemen<br />

gedragsregels in overeenstemming met het gestelde in de NRB.<br />

Staatsblad 2000 262 21


NOTA VAN TOELICHTING<br />

INHOUDSOPGAVE<br />

1. ALGEMENE TOELICHTING<br />

1.1 Terugblik en ontwikkelingen ten aanzien van de milieuregelgeving<br />

voor inrichtingen<br />

1.2 De nieuwe opzet van het besluit<br />

1.3 Relatie met andere beleidsterreinen<br />

1.4 Toetsing van het ontwerpbesluit<br />

1.4.1 Aantal inrichtingen waarop het besluit van toepassing zal zijn<br />

1.4.2 Aard en omvang van de kosten en baten van het besluit<br />

1.4.3 Bescherming van het milieu<br />

1.4.4 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid<br />

1.5 Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure<br />

1.5.1 Aantal en algemene duiding van de reacties<br />

1.5.2 De reikwijdte van het besluit en de reacties daarop<br />

1.5.3 De voorschriften van het besluit en de reacties daarop<br />

1.6. Notificatie<br />

2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING<br />

3. TOELICHTING BIJLAGE (Voorschriften)<br />

3.1 Algemeen<br />

3.2 Begrippen<br />

3.3 Voorschriften<br />

Staatsblad 2000 262 22


1. ALGEMENE TOELICHTING<br />

1.1 Terugblik en ontwikkelingen ten aanzien van de milieuregelgeving<br />

voor inrichtingen<br />

Van vergunningen naar algemene regels<br />

Medio jaren tachtig is begonnen met het opstellen van algemene regels<br />

voor bedrijven in het kader van de toenmalige dereguleringsoperatie<br />

«Actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer».<br />

Deze operatie is erop gericht de vergunningplicht – toen nog op basis van<br />

de Hinderwet – te vervangen door een stelsel van algemene regels of<br />

standaardvoorschriften. Met algemene regels kon de regulering van de<br />

milieuaspecten van veel bedrijven gestalte krijgen en kon de achterstand<br />

in de vergunningverlening binnen een korte tijd snel worden geëlimineerd.<br />

De MDW-operatie algemene milieuregels voor inrichtingen<br />

In zijn brief van 19 december 1994 aan de Voorzitter van de Tweede<br />

Kamer der Staten-Generaal presenteerde het kabinet het plan van aanpak<br />

«Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit» (MDW) (Kamerstukken<br />

II 1994/95, 24 036, nr. 1). Doel daarvan is regels die het bedrijfsleven<br />

onnodig belasten, te verminderen en te vereenvoudigen en de<br />

wetgevingskwaliteit te verbeteren. Ter uitwerking van het regeerakkoord<br />

kreeg in december 1994 de projectorganisatie MDW gestalte. In dat kader<br />

stelde het kabinet de MDW-werkgroep Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />

milieubeheer in met de opdracht te onderzoeken in hoeverre het<br />

stelsel van milieuregelgeving, met name het stelsel van vergunningen en<br />

algemene regels voor inrichtingen, kon worden verbeterd.<br />

Het kabinet informeerde bij brief van 10 juli 1995 de Voorzitter van de<br />

Tweede Kamer der Staten-Generaal over het standpunt dat het naar<br />

aanleiding van het rapport van de MDW-werkgroep van 20 juni 1995 had<br />

ingenomen (Kamerstukken II 1994/95, 24 036, nr. 6). Naar aanleiding van<br />

dat advies heeft het kabinet besloten om de besluiten op grond van artikel<br />

8.40 Wet milieubeheer (Wm) voortaan vorm te geven aan de hand van de<br />

volgende uitgangspunten:<br />

– meer inrichtingen onder het bereik van algemene regels;<br />

– globalisering, bundeling en groter bereik algemene regels;<br />

– voorschriften beperken tot wat strikt noodzakelijk is, accent op<br />

doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften;<br />

– flexibilisering door middel van nadere eisen;<br />

– vereenvoudigen van de meldingsplicht volgens artikel 8.41 Wm.<br />

Het eerste herziene en vastgestelde 8.40-besluit waarin de MDW-aanbevelingen<br />

zijn verwerkt, is het Besluit horeca-, sporten recreatieinrichtingen<br />

milieubeheer. In de nota van toelichting bij dat besluit is<br />

uitvoerig ingegaan op de redenen voor het hanteren van bovenstaande<br />

uitgangspunten. Voor een nadere uiteenzetting over die uitgangspunten<br />

wordt daar dan ook naar verwezen.<br />

1.2 De nieuwe opzet van het besluit<br />

Verantwoordelijkheid bedrijfsleven en overheid<br />

In het afgelopen decennium is zowel bij de overheden als bij het<br />

bedrijfsleven het inzicht gegroeid dat elk bedrijf zelfstandig verantwoordelijk<br />

is voor het milieu. Degene die de inrichting drijft, moet nagaan wat<br />

de mogelijke nadelige milieugevolgen zouden kunnen zijn als de<br />

Staatsblad 2000 262 23


inrichting in werking wordt gebracht of in bedrijf is. Op hem rust ook de<br />

verantwoordelijkheid na te gaan op welke wijze deze gevolgen kunnen<br />

worden voorkomen of, indien dat niet kan, zoveel mogelijk beperkt.<br />

De geschetste verantwoordelijkheid van de onderneming neemt niet<br />

weg dat in laatste instantie de overheid het tot haar verantwoordelijkheid<br />

moet rekenen het milieu te beschermen. Artikel 21 van de Grondwet<br />

bepaalt dat de zorg van de overheid is gericht op de bescherming en<br />

verbetering van het leefmilieu. Het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid<br />

van de ondernemers moet daarom worden gezien als een<br />

belangrijke mede-verantwoordelijkheid doch impliceert niet een<br />

overdracht van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de overheid.<br />

De wijze van normstelling<br />

Het besluit bevat tal van concrete voorschriften die erop gericht zijn de<br />

nadelige gevolgen die de categorieën van inrichtingen, waarop het besluit<br />

betrekking heeft, kunnen veroorzaken, te voorkomen of zoveel mogelijk te<br />

beperken. Soms zijn dit doelvoorschriften, soms zijn het concrete<br />

voorschriften waaraan voorzieningen, installaties of activiteiten binnen de<br />

inrichting moeten voldoen. Op weer andere onderdelen zijn concrete<br />

voorschriften geformuleerd die handelingen vergen of de handelingsvrijheid<br />

beperken. De in het besluit opgenomen voorschriften beogen een<br />

beschermingsniveau te realiseren dat voldoet aan het uitgangspunt<br />

ALARA (as low as reasonably achievable) uit de Wet milieubeheer. De<br />

voorschriften zijn vergelijkbaar met voorschriften die mogen worden<br />

verwacht in een zogeheten adequate milieuvergunning ten behoeve van<br />

een vergelijkbare bedrijfsactiviteit.<br />

Als vangnetbepaling in het besluit fungeert voorschrift 1.9.1 van de<br />

bijlage. Een zodanig vangnet is noodzakelijk, aangezien een volledig<br />

dekkend pakket van maatregelen voor alle denkbare situaties niet mogelijk<br />

is. Voorschrift 1.9.1 fungeert daarnaast als sluitstuk in situaties waarin<br />

geen van de voorschriften van het besluit van toepassing is, maar waarbij<br />

naar redelijke maatstaven moet worden geoordeeld dat een aantasting<br />

van het milieu in concreto niet aanvaardbaar is.<br />

Verbreding reikwijdte en vernieuwing<br />

De Wm kent een andere werking en reikwijdte dan de Hinderwet. De<br />

aloude invalshoek van gevaar, schade en hinder is door de Wm vervangen<br />

door het uitgangspunt dat een zo groot mogelijke bescherming van het<br />

milieu geboden is. Het begrip «bescherming van het milieu» van de Wm<br />

omvat, naast de klassieke hiervoor genoemde Hinderwet-thema’s, onder<br />

meer de zorg voor een doelmatige verwijdering, preventie en hergebruik<br />

van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen,<br />

en het beperken van de gevolgen die verband houden met het<br />

verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting.<br />

Overeenkomstig artikel 1.1 Wm zijn bij de totstandkoming van dit<br />

besluit de aspecten afvalpreventie, energie- en waterbesparing,<br />

grondstoffenextensivering en het verkeer van personen en goederen van<br />

en naar de inrichting bezien.<br />

Afvalpreventie, water- en energiebesparing wijken in essentie af van de<br />

meer klassieke milieuaspecten uit de Hinderwet. In tegenstelling tot<br />

bijvoorbeeld stank of lawaai leveren tekortkomingen of nalatigheden van<br />

een bedrijf ten aanzien van afvalpreventie en energiebesparing geen<br />

onmiddellijk benadeelden op. Het gaat om de bescherming van het milieu<br />

in ruime zin zonder dat een directe relatie kan worden gelegd met de<br />

(woon)omgeving. Juist vanwege dat bijzondere karakter is het wenselijk<br />

en mogelijk voorschriften op te nemen die meer ruimte bieden voor<br />

specifieke invulling naar omstandigheden, mogelijkheden of anderszins.<br />

Staatsblad 2000 262 24


Energiebesparing<br />

Overwogen is op welke wijze het aspect van energiegebruik in het<br />

besluit vorm zou kunnen krijgen. Het huidige beleidskader voor het Rijk<br />

inzake energiebesparing is in belangrijke mate gebaseerd op stimulering<br />

van energiebesparing door middel van andere instrumenten dan directe<br />

regulering. Daarbij kan worden gewezen op de meerjarenafspraken die<br />

voor enkele bedrijfssectoren zijn of worden gemaakt, het programma van<br />

de Nederlandse Maatschappij voor Energie en Milieu (NOVEM) voor de<br />

lichte industrie en de introductie van energiediensten. Deze instrumenten<br />

gaan uit van een grote verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf.<br />

Daarnaast krijgt de energiebesparing gestalte in thema’s als duurzaam<br />

bouwen en de ontwikkeling van energieprestatie-normen. Ook is de<br />

regulerende energiebelasting (REB) van kracht geworden in aanvulling op<br />

fiscale ondersteunende regelingen (Vamil en EIA). In het licht van deze<br />

benadering en ter voorkoming van overregulering is de regeling van de<br />

energiebesparing in dit besluit terughoudend opgezet. De energieparagraaf<br />

richt zich op die inrichtingen voor motorvoertuigen die een<br />

relatief groot energieverbruik kennen.<br />

Tenslotte valt te vermelden dat op grond van de Wet energiebesparing<br />

toestellen (W.E.T.) in het belang van de energiebesparing regels gesteld<br />

kunnen worden met betrekking tot toestellen en installaties. Zo zijn er ter<br />

toepassing van EU-richtlijnen onder meer eisen gesteld ten aanzien van<br />

het energiegebruik van cv-ketels. Dergelijke eisen gelden algemeen,<br />

onafhankelijk van de plaats van het toestel of de installatie. Met betrekking<br />

tot toestellen/installaties waarvoor op grond van de W.E.T. voorschriften<br />

zijn gegeven, kunnen geen nadere eisen worden vastgesteld op grond van<br />

dit besluit.<br />

In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (juni 1999) is aangegeven dat de<br />

prestatie die van bedrijven wordt gevraagd, hoger zal zijn dan tot nu toe<br />

het geval was. De nota gaat uit van een terugverdientijd tot en met vijf<br />

jaar geldend voor álle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden<br />

verlangd.<br />

Afvalstoffen (afvalpreventie en afvalscheiding)<br />

Om voor afvalpreventie hiervoor de juiste condities te creëren is het<br />

«Actieprogramma afvalpreventie bij bedrijfsmatige activiteiten» uitgevoerd,<br />

dat zowel betrekking heeft op regulerende als stimulerende<br />

instrumenten.<br />

Onder afvalpreventie wordt hier verstaan: «het voorkomen of beperken<br />

van het ontstaan van afval door reductie aan de bron, door intern<br />

hergebruik of door de vermindering van de totale milieuschadelijkheid<br />

daarvan.»<br />

Welke maatregelen redelijkerwijs kunnen worden gevergd, wordt<br />

bepaald door de stand van de techniek en door de technische en<br />

financiële mogelijkheden van het betreffende bedrijf.<br />

Om de juiste condities voor hergebruik en nuttige toepassing van<br />

afvalstoffen te realiseren wordt het programma Gescheiden Inzamelen<br />

van Bedrijfsafval (GIBA) uitgevoerd, opgesteld door het Afval Overleg<br />

Orgaan (AOO).<br />

Bij gevaarlijk afval is de noodzaak van specifieke eindverwerking de<br />

reden om tot afvalscheiding over te gaan. Afvalscheiding betreft het<br />

scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van afval dat zowel<br />

integraal als gescheiden vrijkomt.<br />

Voor enkele veel voorkomende afvalstoffen zijn concrete scheidingsverplichtingen<br />

opgenomen; voor de andere componenten is gekozen voor<br />

inspanningsverplichtingen.<br />

Staatsblad 2000 262 25


Waterbesparing<br />

Nagegaan is op welke wijze het aspect van het waterverbruik als<br />

onderdeel van het bredere beleid van het beperken van het grondstoffenverbruik,<br />

in het besluit vorm zou kunnen krijgen. Tot op heden gaat het<br />

Rijk uit van een grote eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven en<br />

instellingen. In het licht van deze benadering en ter voorkoming van<br />

overregulering is de regeling van de waterbesparing in dit besluit<br />

terughoudend opgezet. De waterbesparingsparagraaf richt zich op die<br />

inrichtingen die een relatief groot waterverbruik kennen.<br />

De gevolgen van het verkeer van personen en goederen van en naar de<br />

inrichting<br />

Problemen en overlast voortkomend uit de verkeersstroom verbonden<br />

aan een inrichting, hangen sterk samen met de specifieke situering van<br />

die inrichting in zijn omgeving. Potentiële hinder door vervoersbewegingen<br />

dient dan ook in eerste instantie te worden behandeld in het kader<br />

van de ruimtelijke ordening, gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen<br />

of het hoofdstuk VI Verkeerslawaai, van de Wet geluidhinder. De hinder<br />

die wordt ondervonden, is sterk afhankelijk van de situering van de<br />

inrichting en het karakter van de omgeving.<br />

De wijze waarop de geluidhinder moet worden benaderd en beoordeeld,<br />

dient in overeenstemming plaats te vinden met de wijze waarop<br />

het verkeersgeluid wordt vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder.<br />

Daarbij kan de circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van<br />

VROM, getiteld «Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en<br />

naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening<br />

op basis van de Wet milieubeheer» (Kenmerk MBG 96006131, Stcrt. 1996,<br />

nr. 44), tevens als hulpmiddel dienen.<br />

Indirecte lozing van afvalwater<br />

Indirecte lozingen, zijnde lozingen op het riool, kunnen nadelige<br />

gevolgen voor het milieu veroorzaken onder meer door het in het milieu<br />

geraken van verontreinigende stoffen. De lozingen via het openbaar riool<br />

kunnen verder nadelige gevolgen voor het milieu hebben, indien deze de<br />

doelmatige werking van de riolering of het zuiveringstechnisch werk<br />

belemmeren, bijvoorbeeld door aantasting van de riolering of de daarbij<br />

behorende apparatuur.<br />

Tot 1 maart 1996 kreeg de aanpak voor indirecte lozingen die niet zijn<br />

aangewezen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren<br />

(Wvo), gestalte via de gemeentelijke lozingsverordeningen. Vanaf de<br />

genoemde datum zijn de Wm en de Wvo zo aangepast, dat alle milieuaspecten<br />

van indirecte lozingen – voorzover het niet gaat om indirecte<br />

lozingen die zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid, Wvo – in<br />

milieuvergunningen of bij algemene regels op grond van de Wm worden<br />

geregeld.<br />

Melding<br />

In het systeem van artikel 8.40 Wm is een melding en bekendmakingsregeling<br />

ingebouwd, zodat het bevoegd gezag en de belanghebbenden<br />

kunnen nagaan of de ondernemer terecht oordeelt of een besluit op zijn<br />

bedrijf van toepassing is. Is een 8.40-besluit op het bedrijf van toepassing<br />

dan is de ondernemer gehouden de voorschriften van dat besluit na te<br />

leven. In het systeem van de wet is in eerste en laatste instantie de<br />

ondernemer verantwoordelijk voor de beoordeling welk regime op zijn<br />

bedrijf van toepassing is.<br />

In artikel 8.41 Wm is niet geregeld of en hoe het bevoegd gezag op de<br />

Staatsblad 2000 262 26


melding moet reageren. Als de melding volkomen in orde is, bestaat voor<br />

het bevoegd gezag geen verplichting hierop te reageren. Oordeelt het<br />

bevoegd gezag dat de melding ten onrechte is gedaan, dan vloeit uit de<br />

handhavingsopdracht van de wet voort dat het bevoegd gezag aan de<br />

ondernemer laat weten dat voor de inrichting een vergunning noodzakelijk<br />

is en dat zonder die vergunning de wet wordt overtreden. De wet<br />

stelt voor deze mededeling overigens geen duidelijke termijn. Vanuit<br />

handhavingsoptiek is het wenselijk dat het bevoegd gezag bij een<br />

klaarblijkelijke onterechte melding niet te lang wacht met het kenbaar<br />

maken van zijn opvatting. De mededeling aan het bedrijf dat de activiteiten<br />

vergunningplichtig zijn, moet in beginsel worden gezien als een<br />

informatieve mededeling die geen rechtsgevolg heeft. De rechtsgevolgen<br />

vloeien voort uit de wet zelf. De mededeling aan het bedrijf dat de<br />

melding terecht is gedaan, moet overigens worden aangemerkt als een<br />

beschikking als bedoeld in artikel 20.1 van de Wet milieubeheer.<br />

De verplichting tot melding van de oprichting, uitbreiding of verandering<br />

van de inrichting en de algemene bekendmaking daarvan door het<br />

bevoegd gezag biedt derden-belanghebbenden de gelegenheid de<br />

gemeente in te schakelen indien zij van mening zijn dat ten onrechte<br />

wordt gemeld, vestiging in strijd is met het bestemmingsplan of<br />

overigens gehandeld wordt in strijd met ordenings- of vestigingsregels.<br />

Derden-belanghebbenden kunnen bij het bevoegd gezag een verzoek<br />

tot handhaving indienen als een inrichting niet aan de voorschriften<br />

voldoet (artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer). Op zo’n<br />

verzoek moet het bevoegd gezag binnen een maand reageren. Een<br />

voorbeeld hiervan is een ten onrechte gedane melding door een bedrijf,<br />

waardoor het verbod van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer wordt<br />

overtreden. Een ieder kan dan het bevoegd gezag verzoeken om een<br />

sanctie op te leggen.<br />

Nadere eisen<br />

Artikel 8.42 Wm biedt de mogelijkheid in een 8.40-besluit de<br />

verplichting op te leggen te voldoen aan nadere eisen van een bestuursorgaan<br />

met betrekking tot daarbij aan te geven onderwerpen. Door het<br />

stellen van nadere eisen kunnen de desbetreffende voorschriften worden<br />

toegesneden op concrete gevallen.<br />

Een regeling als bedoeld in artikel 8.40, eerste lid, Wm veronderstelt dat<br />

de te regelen inrichtingen zich alle in een betrekkelijk homogene situatie<br />

bevinden, zowel wat de gevolgen voor het milieu betreft, als wat de in de<br />

betrokken inrichtingen gebezigde werkwijzen aangaat. Ook speelt de mate<br />

van homogeniteit van de omgeving waarin de inrichtingen liggen een<br />

belangrijke rol voor bevoegd gezag, bedrijven en derden-belanghebbenden<br />

voor de bepaling van de behoefte aan een individuele beoordeling.<br />

Die homogeniteit moet het mogelijk maken algemeen geldende<br />

voorschriften toe te passen die voor de betrokken categorie voldoen. Bij<br />

het ontbreken van die homogeniteit zou in een zeer groot aantal gevallen<br />

de behoefte worden gevoeld om gebruik te maken van de bevoegdheid<br />

tot het stellen van nadere eisen, zowel in de vorm van aanscherping om<br />

alsnog het gewenste beschermingsniveau te bereiken, als in de vorm van<br />

verlichting van de voorschriften om rekening te houden met de bijzondere<br />

omstandigheden van de betrokken inrichting. Het gevaar dreigt dan dat de<br />

bestuurlijke last daarvan de bestuurlijke last benadert, of zelfs evenaart of<br />

overtreft, die is verbonden aan het verlenen van vergunningen. Hoewel<br />

het besluit overeenkomstig het MDW-rapport een breed terrein bestrijkt,<br />

wordt de homogeniteit toch zodanig geacht dat slechts in een beperkt<br />

aantal gevallen gebruik zal behoeven te worden gemaakt van de in artikel<br />

5 van het besluit gegeven bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen.<br />

De figuur van nadere eisen is niet nieuw. Ook in tot op heden geldende<br />

Staatsblad 2000 262 27


8.40-besluiten is op diverse plaatsen de mogelijkheid gecreëerd dat het<br />

bevoegd gezag nadere eisen stelt. Nadere eisen worden in de praktijk<br />

doorgaans terughoudend en afgewogen toegepast in die situaties waarbij<br />

lokale omstandigheden een specifieke benadering noodzakelijk maken.<br />

Het komt zelden voor dat een nadere eis wordt gesteld zonder voorafgaand<br />

overleg met degene die de inrichting drijft. In de praktijk blijkt dat<br />

in de meeste gevallen in goed overleg tussen het bedrijf en het lokale<br />

gezag eventuele onduidelijkheden worden weggenomen over de wijze<br />

waarop de regelgeving in het concrete geval moet worden nageleefd of<br />

welke activiteiten of voorzieningen kunnen bijdragen tot een juiste<br />

bescherming van het milieu. Dan kan ook van het stellen van een formele<br />

nadere eis worden afgezien.<br />

De inhoudelijke en procedurele eisen die ons recht aan de beschikking,<br />

houdende nadere eisen stelt, dragen ertoe bij dat de bevoegde instanties<br />

niet anders dan weloverwogen daartoe overgaan. De nadere eis is een<br />

ambtshalve beschikking, die niet kan worden genomen dan nadat het<br />

bevoegd gezag zich zorgvuldig een beeld heeft gevormd van de relevante<br />

feiten en de betrokken belangen. Daarbij zijn niet alleen de milieubelangen<br />

en de belangen van derden-belanghebbenden aan de orde maar<br />

ook de bedrijfseconomische belangen. Er moet een duidelijke en redelijke<br />

verhouding zijn tussen het met de nadere eis beoogde doel en de kosten<br />

of inspanningen die het bedrijf moet maken om aan de eis te kunnen<br />

voldoen. Nadere eisen kunnen in hun algemeenheid niet zo ver gaan dat<br />

daardoor een bedrijf – in vergelijking met soortgelijke bedrijven of<br />

(internationale) ondernemingen uit dezelfde bedrijfstak – overmatig hoge<br />

kosten zou moeten maken om aan deze eisen te kunnen voldoen.<br />

De mogelijke vrees dat de nadere eisen, zoals in dit besluit geregeld, tot<br />

een soort «verkapte vergunning» zou leiden, is op grond van het<br />

bovenstaande ongegrond. Overigens zal de Minister van Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de ontwikkeling op dit punt<br />

in overleg met het bedrijfsleven en de VNG monitoren en evalueren.<br />

1.3 Relatie met andere beleidsterreinen<br />

Bij de opzet van dit besluit is getracht geen aspecten te regelen die<br />

reeds in andere kaders worden gereguleerd.<br />

Ruimtelijke ordening en bedrijfsvestiging<br />

Er is een sterke verwantschap tussen milieubeleid en ruimtelijk beleid.<br />

Het bestemmingsplan is op gemeentelijk niveau het afstemmingskader<br />

tussen beide beleidsvelden. Een optimaal samenspel tussen milieu en<br />

ruimtelijke ordening zou moeten leiden tot een juiste afweging van<br />

milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen, die vervolgens<br />

wordt vastgelegd in bestemmingen en (gebruiks)voorschriften. Deze zijn<br />

vanwege hun normerend karakter bindend voor een ieder en dienen<br />

tevens als toetsingskader bij bouw- en aanlegvergunningen.<br />

Bestemmingsplannen kunnen normen bevatten ter bescherming van<br />

het milieu zoals vestigingsnormen en collectieve normen (geluidzones,<br />

veiligheidszones etc.). Op grond daarvan kan de toelaatbaarheid van<br />

individuele bedrijven binnen het bestemmingsplankader worden<br />

beoordeeld. Een goed ruimtelijke ordeningsbeleid kan diverse milieugebonden<br />

knelpunten van inrichtingen voorkomen.<br />

Opgemerkt wordt dat de handhaving van het geschetste kader<br />

uiteindelijk bepalend zal zijn voor de vraag of de stelsels van de ruimtelijke<br />

ordening en van milieu op deze wijze naadloos op elkaar aansluiten.<br />

Staatsblad 2000 262 28


Bouwvergunning en Bouwbesluit<br />

In het Bouwbesluit op grond van de Woningwet zijn vier uitgangspunten<br />

gehanteerd: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid.<br />

De voorschriften zijn gegeven op basis van levensduur, kosten<br />

en milieu-aspecten. Daarnaast dient de gemeenteraad nog een bouwverordening<br />

vast te stellen, waarin onder meer de brandveiligheid (brandwerende<br />

en blusvoorzieningen) binnen gebouwen wordt gegarandeerd.<br />

In het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer<br />

zijn diverse voorschriften opgenomen die betrekking hebben op<br />

bouwkundige scheidingsconstructies, brandwerendheid, ventilatie van<br />

ruimten etcetera. Veelal bleek er sprake van overlap met de eisen die<br />

voortvloeien uit het Bouwbesluit en de bouwverordening. Bij de totstandkoming<br />

van het onderhavige besluit is gekozen voor een meer zuivere<br />

afbakening tussen milieu- en bouwvoorschriften. Voorschriften die<br />

betrekking hebben op bouwtechnische elementen van een inrichting, zijn<br />

zoveel mogelijk vermeden.<br />

Provinciale milieuverordening<br />

Artikel 1.2 Wm regelt de provinciale milieuverordening (PMV). De<br />

verordening is het kader voor tal van onderwerpen waarvan is geoordeeld<br />

dat deze beter op provinciaal niveau kunnen worden geregeld. Naast het<br />

aanwijzen van bijzondere gebieden is in hoofdstuk 10 van de Wm<br />

vastgelegd dat zaken met betrekking tot de verwijdering van afvalstoffen<br />

op provinciaal niveau geregeld kunnen worden. In AOO-verband zijn de<br />

overheden met elkaar overeengekomen dat regels voor het bewaren en<br />

het ontdoen van afvalstoffen in 8.40-besluiten worden opgenomen in<br />

plaats van de PMV. Voor het overige op het gebied van de afvalverwijdering<br />

blijft de PMV van toepassing.<br />

Gemeentelijke verordening<br />

Artikel 121 van de Gemeentewet biedt de gemeenten een verordenende<br />

bevoegdheid zolang deze niet in strijd is of komt met een hogere<br />

wettelijke regeling. In verband hiermee kan zich de vraag voordoen of<br />

gemeenten de bevoegdheid hebben bij Algemene plaatselijke verordening<br />

(APV) voorzieningen te treffen die bepaalde vormen van nadelige<br />

gevolgen, veroorzaakt door inrichtingen, (bijv. hinder) reguleren. Bepaalde<br />

vormen van milieugevolgen, zoals geluid, zijn sterk afhankelijk van de<br />

specifieke situering van een inrichting in zijn omgeving.<br />

Europese oplosmiddelenrichtlijn<br />

De «Richtlijn inzake de beperking van de emissie van vluchtige<br />

organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen<br />

bij bepaalde werkzaamheden en in installaties», nr. 1999/13/EG<br />

(hierna: «de Richtlijn»), is op 11 maart 1999 vastgesteld door de Raad van<br />

de Europese Unie en op 29 maart 1999 opgenomen in het Publicatieblad<br />

van de Europese Gemeenschappen. Elke lidstaat heeft de verplichting om<br />

de Richtlijn binnen 24 maanden na de publicatiedatum in nationale<br />

wetgeving te implementeren. Nederland doet dit door middel van het<br />

«Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS richtlijn», dat naar verwachting<br />

in januari 2001 van kracht zal worden.<br />

De Richtlijn is onder meer van toepassing op autoschadeherstelbedrijven<br />

met een oplosmiddelverbruik van meer dan 500 kilogram per<br />

jaar. In afwijking van hetgeen hierboven is vermeld zal de implementatie<br />

van de Richtlijn voor deze categorie plaatsvinden door middel van<br />

onderhavig besluit. Door te voldoen aan de voorschriften uit dit besluit die<br />

Staatsblad 2000 262 29


etrekking hebben op VOS-emissies, voldoet een autoschadeherstelbedrijf<br />

tevens aan de vereisten uit de Richtlijn.<br />

Regels vanuit nutsbedrijf<br />

De levering van gas, water en licht en de daarvoor gebruikte installaties<br />

door nutsbedrijven, alsmede de daarvoor in inrichtingen in gebruik zijnde<br />

toestellen en voorzieningen, moeten voldoen aan diverse specifieke<br />

normen (NEN, KOMO) en (periodieke) keuringen door erkende installateurs.<br />

De levering en het gebruik is vanwege veiligheids- en gezondheidsredenen<br />

met grote waarborgen omgeven. De verwijzing naar deze<br />

normen vereist bij controle een zeer specifieke kennis, deskundigheid en<br />

ervaring. Bij de nutsbedrijven en de erkende installateurs is deze<br />

aanwezig.<br />

Bij de opzet van het onderhavige besluit is gekozen voor een meer<br />

zuivere afbakening tussen milieuvoorschriften en bepalingen van de<br />

nutsbedrijven. Voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van<br />

toestellen en installaties voor gas, water en licht, zijn zoveel mogelijk<br />

vermeden. Deze aspecten vallen reeds onder de leverings- en veiligheidsvoorschriften<br />

van de nutsbedrijven.<br />

Specifieke algemene regels<br />

In dit besluit zijn geen onderwerpen opgenomen, waarvoor reeds op<br />

basis van besluiten krachtens artikel 8.44 Wm regels zijn gesteld. Deze<br />

regels bestaan zelfstandig naast, en zijn additioneel aan dit besluit. In het<br />

Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer waren<br />

diverse richtlijnen zoals die van de Commissie voor Preventie van<br />

Rampen (CPR) uitgewerkt in diverse voorschriften.<br />

De grotere reikwijdte van het onderhavige besluit bewerkstelligt dat het<br />

aantal gevallen waarin deze onderwerpen niet van toepassing zullen zijn,<br />

toeneemt. Daarom is ervoor gekozen deze richtlijnen niet in het besluit uit<br />

te werken doch deze van toepassing te verklaren.<br />

Handhaving<br />

Ingevolge artikel 18.2, eerste lid, onder a, Wm is het bestuursorgaan<br />

waaraan een melding als bedoeld in artikel 6 van dit besluit wordt gericht,<br />

het bestuursorgaan dat heeft zorg te dragen voor de bestuurlijke<br />

handhaving van hetgeen bij of krachtens dit besluit is gesteld. Gezien<br />

onder meer de aard van de activiteiten waarop dit besluit van toepassing<br />

is, zullen in nagenoeg alle gevallen burgemeester en wethouders van de<br />

gemeente waarin de inrichting zich bevindt het bevoegde gezag zijn voor<br />

de bestuurlijke handhaving van dit besluit.<br />

De zorg voor de handhaving van dit besluit houdt in dat het bevoegde<br />

gezag in eerste instantie verantwoordelijk is voor het toezicht op de<br />

naleving van het besluit. De zorg voor de bestuurlijke handhaving omvat<br />

voorts de plicht voor het bevoegde gezag om gegevens die van belang<br />

zijn met het oog op de uitoefening van de bestuurlijke handhaving, te<br />

verzamelen en te registeren. Dit volgt uit artikel 18, eerste lid, onder b,<br />

Wm.<br />

Naast een bestuurlijke aanpak kan ook via het strafrecht worden<br />

opgetreden ingeval van overtreding van dit besluit en de nadere eisen die<br />

hierop zijn gebaseerd. De grondslag hiervoor ligt in de Wet op de<br />

economische delicten (WED). Zie artikel 1a, onder 1° en 2°, van de WED.<br />

Indien er een reële keuzemogelijkheid bestaat tussen een bestuursrechtelijke<br />

en een strafrechtelijke aanpak zal per individueel geval in<br />

Staatsblad 2000 262 30


overleg tussen de betrokken instanties moeten worden besloten welke<br />

aanpak het meest aangewezen is.<br />

1.4 Toetsing van het ontwerpbesluit<br />

1.4.1 Aantal inrichtingen waarop het besluit van toepassing zal zijn<br />

Niet alle inrichtingen voor motorvoertuigen komen te vallen onder het<br />

bereik van het besluit. Artikel 3 van het besluit beperkt de reikwijdte.<br />

Bedrijven die op grond van de in artikel 3 genoemde kenmerken worden<br />

uitgesloten, zijn vergunningplichtig of vallen wellicht onder het bereik van<br />

een ander besluit, gebaseerd op artikel 8.40 van de Wm.<br />

Het totaal aantal bedrijven dat als een inrichting voor motorvoertuigen<br />

wordt beschouwd, wordt geschat op circa 12 000. In de toelichting op<br />

artikel 2 is een typering gegeven van de bedrijfscategorieën die onder het<br />

besluit gaan vallen. Vooralsnog kan worden gesteld dat nagenoeg alle<br />

bedrijven moeten worden aangemerkt als inrichting in de zin van de Wm<br />

en dus ook vallen onder het bereik van de Wm.<br />

Ten gevolge van de in artikel 3 genoemde situeringscriteria blijven circa<br />

1000 bedrijven vergunningplichtig. Enerzijds door het wegvallen van een<br />

aantal uitsluitingsgronden en anderzijds door het ruimer formuleren van<br />

het begrip inrichting voor motorvoertuigen zullen ten opzichte van het<br />

oude besluit naar verwachting circa 6 000 inrichtingen niet langer een<br />

vergunning krachtens de Wm nodig hebben.<br />

Indien de voorgaande situatie wordt vergeleken met de situatie na<br />

inwerkingtreding van het onderhavige besluit zal het aantal vergunningplichtige<br />

inrichtingen dus dalen met ongeveer 6 000 inrichtingen, namelijk<br />

van 7 000 tot circa 1 000.<br />

aantal inrichtingen met: onder oude besluit onder nieuwe besluit<br />

– vergunning 7 000 1 000<br />

– melding 5 000 11 000<br />

1.4.2 Aard en omvang van de kosten en baten van het besluit<br />

a. Structurele en eenmalige effecten<br />

Zonder vergunning is het verboden een inrichting op te richten, in<br />

werking te hebben of een wijziging in de aard of de werkzaamheden aan<br />

te brengen. Het vervallen van de vergunningplicht is een structureel effect<br />

voor alle bedrijven waarop het besluit van toepassing is. Het betreft niet<br />

alleen oprichtingsvergunningen doch ook wijzigingsvergunningen.<br />

Het is niet bekend hoe hoog de totale kosten van de vergunningverlening<br />

jaarlijks zijn voor bedrijven die vallen onder het bereik van het<br />

besluit. De volgende berekening kan daar wel een beter zicht op geven.<br />

Op grond van onder meer informatie uit de branche zou kunnen worden<br />

gesteld dat de kosten die een gemiddelde inrichting kwijt is aan een<br />

Wm-vergunningprocedure liggen tussen de fl. 7 500,- en fl. 17 500,-. In die<br />

kosten zijn opgenomen de op geld waardeerbare inzet van het bedrijf<br />

(loonkosten), externe adviseurs, out of pocket-kosten.<br />

Zou worden aangenomen dat gemiddeld eens per vijf jaar een<br />

dergelijke procedure moet worden doorlopen (oprichtings- en wijzigingsvergunningen)<br />

en deze gemiddeld fl. 12 500,= kost, dan zou voor de<br />

betreffende sector het totaal aan jaarlijkse procedurekosten zónder dit<br />

besluit gesteld kunnen worden op ongeveer fl. 17,5 miljoen (volgens:<br />

7 000 inrichtingen x 20% x fl. 12 500,=). In de situatie onder dit besluit<br />

Staatsblad 2000 262 31


worden de kosten geschat op circa fl. 2,5 miljoen (1 000 x 20% x fl.<br />

12 500,=).<br />

Het meldingensysteem is voor een bedrijf veel minder kostbaar dan het<br />

vergunningensysteem. De kosten voor het doen van een melding op<br />

grond van de oude 8.40-besluiten worden op basis van een steekproef<br />

gemiddeld gesteld op fl. 500,= tot fl. 2 500,= per melding (gemiddeld fl.<br />

1 500,=). In die kosten zijn opgenomen de op geld waardeerbare inzet van<br />

het bedrijf (loonkosten), externe adviseurs en out of pocket-kosten. In de<br />

situatie zónder dit besluit bedragen de meldingskosten circa fl. 1,5 miljoen<br />

(5 000 x 20% x fl 1 500,=).<br />

De kosten voor het doen van de vereenvoudigde melding, die in het<br />

onderhavige besluit is voorzien, zijn voor het bedrijf aanmerkelijk lager<br />

dan bij het oude besluit. Naar schatting beloopt de op geld waardeerbare<br />

moeite voor het bedrijf voor het doen van de nieuwe melding fl. 300,- tot<br />

fl. 1 500,-. Kosten die de sector zal maken voor het doen van meldingen<br />

volgens dit besluit wordt op jaarbasis geschat op fl. 1,9 miljoen (11 000 x<br />

20% x gem. fl. 900,=).<br />

Samengevat bedragen de totale kosten:<br />

– zónder dit besluit circa fl. 19 miljoen per jaar;<br />

– volgens dit besluit circa fl. 4,4 miljoen per jaar.<br />

Een besparing wordt bereikt van circa fl. 14,6 miljoen per jaar.<br />

Aangetekend wordt dat bestaande bedrijven die reeds in bezit zijn van<br />

een vergunning op het moment dat dit besluit op de inrichting van<br />

toepassing wordt, niet genoodzaakt zijn zich te melden bij het bevoegd<br />

gezag.<br />

b. Rechten<br />

Met het in werking treden van het besluit vervalt de verplichting tot het<br />

aanvragen van vergunningen op grond van hoofdstuk 8 van de Wet<br />

milieubeheer. Het bedrijf of de instelling is slechts gehouden de oprichting<br />

of de wijziging van de inrichting aan het bevoegd gezag te melden. Het<br />

bevoegd gezag kan geen rechten in rekening brengen voor dergelijke<br />

meldingen.<br />

Voor alle beschikkingen krachtens de Wet milieubeheer kunnen<br />

vanaf 1-1-1998 geen rechten meer in rekening worden gebracht (artikel<br />

15.34a Wm). De derving bij gemeenten en provincies van opbrengsten uit<br />

de milieuleges wordt gecompenseerd door centrale financiering via het<br />

Gemeentefonds en het Provinciefonds. Over 1998 vindt een compensatie<br />

plaats op basis van de inkomsten van de afgelopen drie jaren. Ter<br />

bepaling van de hoogte van de compensatie in 1998 wordt het gemiddelde<br />

bedrag genomen van de twee jaren waarin de inkomsten het hoogst<br />

zijn. De verdeling van de middelen in het Gemeentefonds en het<br />

Provinciefonds zal vooralsnog gebeuren via een integratie-uitkering. Voor<br />

de periode na 1998 zal, in overleg met de VNG en het IPO, worden bezien<br />

op welke wijze inpassing in het Gemeentefonds en het Provinciefonds zal<br />

geschieden.<br />

Verwacht mag worden dat de compensatie structureel een toereikend<br />

niveau heeft. De meeste bedrijven beschikken inmiddels over een<br />

geactualiseerde Wet milieubeheer-vergunning. Dit betekent dat de kosten<br />

en de gederfde opbrengsten voor de lokale overheden, in de toekomst<br />

waarschijnlijk een neerwaartse tendens zullen laten zien. Deze tendens zal<br />

worden versterkt doordat als gevolg van de verruimde reikwijdte van dit<br />

besluit de vergunningplicht voor meer bedrijven zal komen te vervallen.<br />

Er zijn in het algemeen geen extra kosten te voorzien. Voor die gevallen<br />

waarin bestaande bedrijven en instellingen voor het eerst onder het bereik<br />

van dit pakket van algemene regels komen te vallen, is het denkbaar dat<br />

Staatsblad 2000 262 32


kosten moeten worden gemaakt om aan de regelgeving te voldoen.<br />

Overigens moet worden verwacht dat het aantal van dergelijke gevallen<br />

laag ligt. De thans bestaande bedrijven en instellingen die voor het eerst<br />

onder het bereik van het besluit komen te vallen, waren, voordat het<br />

besluit in werking trad, reeds vergunningplichtig.<br />

c. De gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten<br />

Onder het begrip administratieve lasten wordt in dit kader verstaan de<br />

kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit dit<br />

besluit. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en<br />

ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Het besluit bevat<br />

de volgende informatieverplichtingen:<br />

a. vaste informatieverplichtingen: melding op grond van artikel 6 van<br />

het besluit<br />

b. voorwaardelijke informatieverplichtingen:<br />

– artikel 6, vierde lid (akoestisch onderzoek bij vrachtwagenreparatie op<br />

een afstand minder dan 50 meter van woningen);<br />

– artikel 6, achtste lid (nulsituatie-onderzoek bodem);<br />

– voorschrift 3.2.7 (registratie verbruik oplosmiddelhoudende<br />

producten, indien verfproducten worden verwerkt)<br />

– onderzoek op verzoek van het bevoegd gezag:<br />

* voorschrift 1.2.1 (onderzoek terugdringen energieverbruik)<br />

* idem voor 1.7.1 (waterbesparing)<br />

* voorschrift 4.3.1 (onderzoek naar het voorkomen of beperken van<br />

ontstaan van afvalstoffen)<br />

* artikel 5, eerste lid (onderzoek als dat bij nadere eis verplicht is<br />

gesteld).<br />

Voorschrift 3.3.1 bevat regels voor de bewaring van uiteenlopende<br />

documenten.<br />

Het is op dit moment onmogelijk om vast te stellen in hoeveel gevallen<br />

(procentueel of absoluut) het bevoegd gezag gebruik zal maken van de<br />

bevoegdheid tot het verlangen van onderzoek. Ook de hoogte van het<br />

bedrag dat per onderzoek moet worden besteed is afhankelijk van veel<br />

uiteenlopende factoren.<br />

1.4.3 Bescherming van het milieu<br />

Bij de beslissing tot het vaststellen van dit besluit zijn verder de<br />

volgende milieurelevante aspecten betrokken.<br />

a. De gevolgen voor het milieu die inrichtingen voor motorvoertuigen<br />

kunnen veroorzaken en de bestaande toestand van het milieu<br />

In de SPIN (Samenwerkingsproject Industrie Nederland) procesbeschrijvingen<br />

industrie (autospuiterijen, mei 1993) is vermeld dat in 1993<br />

3 631 ton /jaar VOS is geëmitteerd (totale emissie van vluchtige<br />

organische stoffen, VOS, in Nederland in 1993 bedroeg 200 kton) en 2 000<br />

ton/jaar gevaarlijk afval (spuitafval, afvalthinner en verfrestanten) is<br />

vrijgekomen. Deze gegevens gelden voor personenauto’s (motorvoertuigen<br />

tot 3 500 kg). Verwacht mag worden dat deze emissiecijfers<br />

aanmerkelijk hoger zijn indien schadeherstel aan vrachtwagens erbij<br />

wordt betrokken.<br />

De grote mate van diversiteit van de betrokken inrichtingen en het<br />

vestigingspatroon van de betrokken bedrijven leiden ertoe dat geen<br />

directe correlatie kan worden aangegeven met de algemene bestaande<br />

toestand van het milieu in Nederland. Een directe doorvertaling van<br />

milieudoelstellingen is moeilijk realiseerbaar, zoals ook reeds in het NMP<br />

2 is aangegeven (Kamerstukken II 1993/94, 23 560, nr. 2, pag. 20).<br />

Staatsblad 2000 262 33


De autobranche heeft in toenemende mate aandacht voor de milieuaspecten<br />

van de bedrijfsvoering. Dit wordt geïllustreerd door het<br />

milieuzorgsysteem dat in de periode 1990 tot 1993 door de BOVAG voor<br />

de personenautobedrijven is ontwikkeld. Ook de FOCWA (schadeherstel)<br />

heeft een milieuzorgsysteem voor haar leden ontwikkeld.<br />

b. De mogelijkheden tot bescherming van het milieu, meer in het<br />

bijzonder met betrekking tot het energieverbruik, de verzuring, het<br />

verbruik van voorraden en grondstoffen en het transport<br />

In het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer,<br />

waarvoor dit besluit in de plaats is getreden, zijn geen voorschriften of<br />

beperkingen gesteld ten aanzien van het energieverbruik of het verbruik<br />

van voorraden en grondstoffen. De bevordering van energiebesparing liep<br />

voor een belangrijk deel via andere wegen dan inrichtingsgebonden<br />

regulering. De wijze waarop in dit besluit de regulering van het energieverbruik<br />

vorm heeft gekregen is reeds toegelicht in paragraaf 1.2 van deze<br />

nota.<br />

De terugdringing van de bijdrage van de betrokken sectoren aan de<br />

uitstoot van NOx geschiedt door middel van het Besluit emissie-eisen<br />

stookinstallaties milieubeheer B (Bees B).<br />

De bijdrage vanuit de sector aan de verzuring wordt teruggedrongen<br />

door de invoering van KWS2000-maatregelen.<br />

c. De milieukwaliteitseisen, vastgesteld krachtens artikel 5.1 Wm,<br />

waarvoor de betrokken categorieën van inrichtingen gevolgen kunnen<br />

hebben<br />

Inrichtingen voor motorvoertuigen kunnen in het kader van hun<br />

normale bedrijfsvoering gevolgen hebben voor de milieukwaliteit. Van de<br />

op landelijk niveau vastgestelde milieukwaliteitseisen (zwaveldioxide,<br />

zwevende deeltjes, stikstofdioxide, koolstofmonoxide, lood en benzeen)<br />

zijn die voor benzeen en stikstofdioxide voor de onderhavige sectoren het<br />

meest van belang. Voor de verspreiding of concentraties van die stoffen<br />

zijn veel emissiebronnen aanwijsbaar. In veruit de meeste gebieden en<br />

binnen de steden in Nederland overschrijden de achtergrondconcentraties<br />

niet de gestelde normen. Wel komt het voor dat op bepaalde locaties op<br />

straatniveau de normen worden overschreden. Voor benzeen is de<br />

belangrijkste oorzaak het verkeer. Voor stikstofdioxide zijn er meer<br />

bronnen, waarbij de ruimteverwarming van bedrijven, kantoren en<br />

huishoudens van belang is. Bij inrichtingen voor motorvoertuigen zijn de<br />

emissies die optreden tijdens testen en proefdraaien, in dit verband van<br />

belang.<br />

De luchtkwaliteitseisen richten zich tot overheden. Deze hebben tot taak<br />

maatregelen te nemen bij een (dreigende) overschrijding door de diverse<br />

bronnen. De milieukwaliteitseisen zijn in eerste instantie bedoeld als<br />

toetsingskader voor bestuursbeslissingen. Voorzover in een bepaald<br />

gebied in een gemeente de milieukwaliteitsnormen (dreigen te) worden<br />

overschreden is het aan de gemeentelijke overheid om te bezien in welke<br />

vorm en met welke maatregelen een verbetering van de milieukwaliteit<br />

kan worden gerealiseerd. Daarbij kan ook het vestigingsbeleid worden<br />

betrokken. Daarom is het onmogelijk om de algemene luchtkwaliteitseisen<br />

direct om te zetten in concrete normstelling voor de bedrijfssectoren<br />

waarop het onderhavige besluit betrekking heeft.<br />

Staatsblad 2000 262 34


1.4.4 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid<br />

a. Tot wie richt zich het besluit?<br />

Het besluit richt zich primair op de bedrijven binnen de autobranche.<br />

Degene die de inrichting drijft, draagt ervoor zorg dat de voorschriften<br />

worden nageleefd.<br />

b. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid<br />

Gedurende reeds vele jaren is ervaring opgedaan met het besluit<br />

waarvoor het onderhavige besluit in de plaats treedt. Het toegenomen<br />

milieubewustzijn, de toename van de professionalisering binnen de<br />

sector, onder meer tot uitdrukking komend in de invoering van milieuzorgsystemen<br />

en in de bereidheid uit eigen beweging externe adviezen te<br />

vragen, en de maatschappelijke druk, leiden tot een hoge graad van<br />

spontane naleving van het tot op heden bestaande besluit. Waar<br />

belemmeringen in het verleden zijn geconstateerd, zijn deze thans zo veel<br />

mogelijk weggenomen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat zich<br />

belangrijke negatieve veranderingen in de naleving zullen voordoen.<br />

Bij de totstandkoming van dit besluit is veel aandacht besteed aan een<br />

goede uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit en de<br />

voorschriften. Ook in het overleg met de direct belanghebbenden over het<br />

(ontwerp)besluit, speelden deze thema’s een belangrijke rol. Over de<br />

uitvoerbaarheid van het besluit is met vertegenwoordigers van de meest<br />

betrokken branches en van gemeenten overleg gevoerd. De in dat kader<br />

gedane suggesties zijn waar mogelijk meegenomen bij de redactie van<br />

het besluit. Het besluit is wat betreft het aspect handhaafbaarheid onder<br />

andere van commentaar voorzien door vertegenwoordigers van het<br />

Openbaar Ministerie. Een en ander heeft – in vergelijking met het Besluit<br />

herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer – onder meer<br />

geleid tot een grotere toegankelijkheid van het besluit en een eenvoudiger<br />

en duidelijker redactie van de voorschriften. Verwacht mag worden dat dit<br />

een positief effect heeft op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van<br />

het besluit.<br />

De verruimde werking van dit besluit (zie artikel 1.1, tweede lid, onder b,<br />

Wm) komt vooral tot uitdrukking in de bepalingen over energie, afvalpreventie<br />

en de invoering van KWS2000-maatregelen. Deze bepalingen<br />

zijn in vergelijking met de voorgaande 8.40-besluiten nieuw en zullen<br />

daarom wellicht enige extra aandacht vragen van het bevoegd gezag.<br />

Dit besluit is tevens van toepassing op een groot aantal inrichtingen dat<br />

voorheen niet onder een 8.40-besluit viel, maar waarvoor een vergunning<br />

gold. Naar mag worden aangenomen zal dit gegeven een structurele<br />

vermindering van de werkbelasting voor het bevoegd gezag met zich<br />

meebrengen. Dit betreft in het bijzonder het vervallen van procedures<br />

voor de eventuele verlening (bij nieuwe gevallen) of wijziging van een<br />

vergunning op grond van de Wm. In dit verband mag tevens worden<br />

verwacht dat het aantal bezwaar- en beroepsprocedures zal verminderen.<br />

Niet alleen voor het bestuur, maar ook voor de rechterlijke macht is er wat<br />

dat betreft sprake van een te verwachten vermindering van de werklast.<br />

c. Uitvoeringskosten<br />

De kosten voor het bedrijfsleven om naleving van de in het besluit<br />

gestelde regels te bewerkstelligen hangen sterk af van het «milieugedrag»<br />

van dit moment. Bedrijven die tot op heden nauwelijks aandacht aan het<br />

milieu besteedden, zullen voor grotere inspanningen komen te staan dan<br />

Staatsblad 2000 262 35


edrijven die reeds voldeden aan tot nu toe geldende milieu-eisen (via<br />

vergunning of algemene regels). Voor de onderwerpen die nieuw zijn in<br />

de Wm zullen vrijwel alle bedrijven met dezelfde inspanningen geconfronteerd<br />

worden. Over de hoogte van die kosten zijn geen inschattingen te<br />

maken. De verschillen tussen de bedrijven naar aard, complexiteit en<br />

stadium van interne milieuzorg zijn te groot om hierover zinvolle<br />

uitspraken te doen. Wel kan worden opgemerkt dat de inspanningen die<br />

bedrijven zich getroosten om bijvoorbeeld het energiegebruik of het<br />

ontstaan van afvalstoffen terug te dringen veelal direct of op korte termijn<br />

financieel voordeel opleveren.<br />

d. Omvang en mogelijkheden van controle<br />

Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid bij de<br />

bepaling van de mate van toezicht en controle op de naleving van het<br />

besluit. In de huidige praktijk werken veel gemeenten met zogenaamde<br />

stappenschema’s, waarin een getrapte aanpak voor de handhaving van de<br />

8.40-besluiten en vergunningen voor inrichtingen is neergezet. De mate<br />

waarin (vervolg)controle plaatsvindt wordt voor een belangrijk deel<br />

bepaald door de prioriteiten die in de uitvoering van de gemeentelijke<br />

milieutaken zijn aangegeven.<br />

1.5 Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure<br />

1.5.1. Aantal en algemene duiding van de reacties<br />

Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerp van dit besluit in de<br />

Staatscourant van 16 juli 1998, nr. 132, heb ik 20 schriftelijke reacties<br />

ontvangen. Een overzicht van personen en instanties die gereageerd<br />

hebben, is als bijlage 1 bij deze nota van toelichting gevoegd.<br />

Van de binnengekomen reacties ging een groot aantal in op de redactie<br />

of de technische inhoud van de voorschriften opgenomen in de bijlage<br />

van dit besluit. Naast vragen of signalen van onduidelijkheid zijn ook<br />

voorstellen gedaan voor tekstuele verbetering, verduidelijking en<br />

aanvulling. Al de voorstellen zijn met zorg geanalyseerd en waar deze tot<br />

verbetering van het besluit leiden, zijn deze omgezet in aanpassingen van<br />

het besluit. Onderstaand volgen de belangrijkste elementen uit de reacties<br />

en mijn beoordeling daarvan.<br />

1.5.2. De reikwijdte van het besluit en de reacties daarop<br />

De reacties op de reikwijdte van het besluit waren hoofdzakelijk gericht<br />

op het uitbreiden of het verduidelijken van onderdelen van het besluit of<br />

de reikwijdte. Naar aanleiding hiervan is opnieuw nauwkeurig bezien of<br />

de uitgangspunten die tot de voorgestelde werkingssfeer hebben geleid,<br />

moeten worden aangepast. Met name de vraag of het kernbegrip van de<br />

werkingssfeer, «motorvoertuigen», moet worden gewijzigd in «verbrandingsmotoren»<br />

is onderwerp van discussie geweest. Geconcludeerd is dat<br />

het invoeren van dit kernbegrip tot een grote lijst uitsluitingen zou leiden.<br />

Dit wordt veroorzaakt door het uitgangspunt dat inrichtingen voor<br />

bijvoorbeeld onderhoud aan scheepsmotoren en vliegtuigmotoren buiten<br />

de werking van het besluit moeten blijven. Bovendien sluit het kernbegrip<br />

«motorvoertuigen» beter aan bij het in het besluit opnemen van die<br />

voertuigen die met behulp van een motorvoertuig kunnen worden<br />

voortbewogen (aanhangwagen, caravans). Op grond daarvan is besloten<br />

het kernbegrip niet te wijzigen.<br />

In het verlengde van die discussie speelde de vraag in hoeverre de<br />

bedrijfstak van landbouwmechanisatiebedrijven dusdanig grote overeenkomsten<br />

vertoont met de groep inrichtingen waarop het besluit van<br />

toepassing gaat worden, dat het besluit ook op deze groep bedrijven van<br />

Staatsblad 2000 262 36


toepassing kan worden verklaard. Vastgesteld is dat er geen belemmeringen<br />

zijn deze bedrijfscategorie onder het besluit te laten vallen.<br />

In één reactie is gepleit voor een meer beperkte werkingssfeer van dit<br />

besluit, met name in verband met de gebrekkige staat waarin vele<br />

bestemmingsplannen verkeren. Opgemerkt wordt dat zowel met een<br />

milieuvergunning als met een besluit op grond van artikel 8.40 Wm geen<br />

ruimtelijk vestigingsbeleid kan worden gevoerd. Hiervoor zijn beide<br />

instrumenten niet bedoeld. De ruimtelijke inpassing van een bedrijf in zijn<br />

omgeving is bij uitstek geregeld in het lokale vestigingsbeleid zoals het<br />

bestemmingsplan, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke<br />

lokale omstandigheden. In het onderzoek «Consequenties voor Ruimtelijke<br />

Ordening en Bouwen en Wonen bij herziening van amvb’s» van 18<br />

juni 1997 uitgevoerd door SPM, wordt geconcludeerd dat het instrumentarium<br />

van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van regelgeving voor<br />

bouwen en wonen toereikend wordt geoordeeld om de vestiging van<br />

bedrijven op een adequate wijze te reguleren.<br />

1.5.3. De voorschriften van het besluit en de reacties daarop<br />

Verzoeken om wijziging die leiden tot afwijkingen van wat bij eerdere<br />

besluiten reeds op gelijke wijze is geregeld, zijn zeer terughoudend<br />

bezien. Slechts wanneer afwijking van de standaard kan stoelen op een<br />

voor deze bedrijfstak zeer unieke situatie, kan aanpassing aan de<br />

standaard aan de orde zijn. Dit geldt ook voor bepalingen die in essentie<br />

niet afwijken van wat reeds in het nu vigerende besluit is vastgelegd.<br />

Een onderwerp dat in veel reacties kon worden teruggevonden is het<br />

gebruik van vluchtige koolwaterstoffen. In het ontwerpbesluit is een<br />

aantal aanpassingen doorgevoerd, waardoor het voorschriftenpakket<br />

aansluit bij de nu gangbare praktijk. Ten aanzien van het gebruik van<br />

vluchtige organische stoffen is de EU-richtlijn inzake «de beperking van de<br />

emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van<br />

organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties»<br />

van toepassing. Wat betreft de doelgroep van dit besluit is omwille van de<br />

duidelijkheid ervoor gekozen de implementatie van deze EU-richtlijn door<br />

middel van dit besluit te laten plaatsvinden. Voor andere bedrijfstakken<br />

ben ik voornemens de implementatie via een separaat besluit te laten<br />

plaatsvinden. Zie tevens paragraaf 1.3 van deze nota van toelichting.<br />

Ten slotte zijn diverse suggesties tot verbetering of aanvulling van<br />

bepaalde voorschriften of details daarvan in het besluit overgenomen.<br />

Een voorbeeld daarvan zijn voorschriften voor het afleveren van motorbrandstoffen<br />

voor eigen gebruik. Opmerkingen hierover hebben geleid tot<br />

het toevoegen van een extra paragraaf over dit onderwerp.<br />

1.6 Notificatie<br />

Aangezien het besluit in de bijlage algemene milieuvoorschriften geeft<br />

waar bepaalde inrichtingen voor motorvoertuigen aan moeten voldoen,<br />

die ook betrekking hebben op installaties, is niet uitgesloten dat hiervan<br />

enige invloed uitgaat op het verkeer van goederen, zoals bedoeld in de<br />

artikelen 30–36 van het EG-Verdrag. Om die reden is het ontwerpbesluit<br />

op 12 juni 1998 ingevolge richtlijn nr. 98/34/EG van de Raad van de<br />

Europese Gemeenschappen betreffende een informatieprocedure op het<br />

gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109) voorgelegd<br />

aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (geregistreerd<br />

onder nummer 98/0270/NL). Op het ontwerpbesluit zijn geen reacties<br />

ontvangen.<br />

Het ontwerpbesluit is voorts op 18 augustus 1998 voorgelegd aan het<br />

Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (geregistreerd onder<br />

nummer 98 392), ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15<br />

april 1994 te Marrakech gesloten Overeenkomst inzake technische<br />

Staatsblad 2000 262 37


handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Ook in dit verband zijn geen<br />

reacties op het ontwerpbesluit ontvangen. Een aankondiging van het<br />

ontwerpbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 1998, nummer<br />

132). De ingekomen reacties op de publicatie zijn toegelicht in<br />

paragraaf 1.5.<br />

2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING<br />

Artikel 1, onderdeel a<br />

Voor de inrichtingen voor motorvoertuigen zijn burgemeester en<br />

wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak<br />

is of zal zijn gelegen, in de regel het bevoegde gezag.<br />

Artikel 2, eerste lid<br />

De werkingssfeer van het besluit is verruimd ten opzichte van de<br />

werkingssfeer van het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen<br />

milieubeheer op basis van het rapport «Werkingssfeer amvb’s 8.40 van de<br />

wet milieubeheer» van september 1996 van het bureau Heidemij. Voor de<br />

omschrijving van het begrip «inrichting voor motorvoertuigen» is<br />

aansluiting gezocht bij de tekst van categorie 13.1 van het Inrichtingen- en<br />

vergunningenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat het besluit behalve<br />

«verkopen, repareren of onderhouden van motorvoertuigen» eveneens<br />

betrekking heeft op het «behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen,<br />

verhandelen, verhuren of proefdraaien van motorvoertuigen of caravans».<br />

Er is vastgehouden aan het vereiste dat de inrichting moet behoren tot<br />

een in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer aangewezen<br />

categorie en aan het criterium «uitsluitend en in hoofdzaak». In hun<br />

algemeenheid kunnen nevenactiviteiten die niet verwant zijn aan het doel<br />

van de inrichting, leiden tot uitsluiting.<br />

Het begrip «inrichting»<br />

Het begrip inrichting is in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer<br />

gedefinieerd als elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof<br />

zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zeker<br />

begrenzing pleegt te worden verricht. Om onder de werking van dit<br />

besluit te vallen, moet het motorvoertuigenbedrijf in de eerste plaats<br />

behoren tot een in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer<br />

genoemde categorie. In het algemeen is dat voor een motorvoertuigenbedrijf<br />

het geval. Onder categorie 13, onderdeel 13.1, onder a, zijn onder<br />

meer genoemd «inrichtingen voor het onderhouden, repareren, behandelen<br />

van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of<br />

proefdraaien van motorvoertuigen en caravans». Dit houdt in dat de<br />

inrichting op basis van artikel 1.1, derde lid, Wm is aangewezen als<br />

inrichting die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en dat<br />

de inrichting in beginsel vergunningplichtig is. Door dit besluit wordt<br />

echter de vergunningplicht opgeheven. In artikel 1.1, vierde lid, Wm is<br />

bepaald dat daarbij als één inrichting wordt beschouwd de tot eenzelfde<br />

onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische,<br />

organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke<br />

nabijheid zijn gelegen.<br />

Het besluit is ten opzichte van het Besluit herstelinrichtingen voor<br />

motorvoertuigen milieubeheer op de volgende onderdelen gewijzigd:<br />

– ook van toepassing op zwaardere voertuigen (motorvoertuigen<br />

waarvan de massa van het ledig voertuig, vermeerderd met het laadver-<br />

Staatsblad 2000 262 38


mogen, meer is dan 3 500 kg) en aanverwante middelen zoals caravans,<br />

landbouwvoertuigen, aanhangwagens en opleggers;<br />

– aantal en omvang van de ruimten waar antiroestbehandelingen<br />

plaatsvinden, alsmede het aantal spuitcabines, zijn niet gelimiteerd;<br />

– minder beperkingen in de algemene werkingssfeercriteria;<br />

– de stalling, reparatie en onderhoud van motorvoertuigen onder<br />

woningen alsmede de aanwezigheid van een autowasserij onder<br />

woningen vallen binnen het besluit.<br />

Onderstaand volgt een opsomming van inrichtingen voor motorvoertuigen<br />

als bedoeld in artikel 2, bij wijze van voorbeeld en niet limitatief<br />

bedoeld:<br />

– auto- en motorverkoopbedrijf;<br />

– auto- en motorreparatiebedrijf;<br />

– auto-antiroestbehandelingsbedrijf;<br />

– bedrijf voor het verrichten van auto-aanpassingen (rolstoel,<br />

bekleding, stoelen);<br />

– autorestauratiebedrijf<br />

– autospuiterij;<br />

– auto test- en keuringsstation;<br />

– autopoetsbedrijf en -wasserette;<br />

– bedrijf voor het verrichten van reparatie en onderhoud aan campers<br />

en caravans;<br />

– bedrijf voor het verrichten van reparatie en onderhoud aan aanhangwagens<br />

en opleggers;<br />

– autoplaatwerkerij;<br />

– bedrijf voor uitlaat- en bandenservice (snelservice);<br />

– auto-antislipschool;<br />

– auto-, motor- of scooterrijschool;<br />

– auto-hulp- en sleepdienst;<br />

– kraan- en takelwagenverhuurbedrijf;<br />

– auto-, bus-, camper- of caravanverhuurbedrijf;<br />

– vracht- en bestelwagenverhuurbedrijf;<br />

– landbouwmechanisatiebedrijven en tuin- en parkmechanisatiebedrijven;<br />

– stalling van bedrijfseigen motorvoertuigen, zoals bijvoorbeeld een<br />

remise ten behoeve van bussen voor personenvervoer met daaraan<br />

gerelateerde voorzieningen en activiteiten.<br />

Voorbeelden van inrichtingen die op grond van de formulering in artikel<br />

2 nadrukkelijk niet onder het besluit vallen, zijn:<br />

– inrichtingen voor het vervaardigen van motorvoertuigen, caravans,<br />

aanhangers en opleggers (carrosseriebouw);<br />

– inrichtingen voor het onderhouden, repareren etc. van bromfietsen<br />

(deze inrichtingen vallen onder het Besluit deta<strong>ilhan</strong>del en ambachtsbedrijven<br />

milieubeheer);<br />

– autodemontagebedrijven;<br />

– inrichtingen voor het (inwendig) reinigen van mobiele tanks,<br />

tankauto’s en dergelijke;<br />

– inrichtingen voor het reviseren van motoren.<br />

Verder wordt opgemerkt dat reparatie etc. van tanks en tankcontainers,<br />

bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, niet binnen het begrip<br />

«reparatie etc. van motorvoertuigen etc.» valt. Inrichtingen waarin aan<br />

vrachtwagens waarmee dergelijke tanks of tankcontainers worden<br />

vervoerd, reparaties etc. worden uitgevoerd, vallen wel onder dit besluit.<br />

Voor die gevallen waarbij door onvoorziene omstandigheden stalling van<br />

ongereinigde tanks of tankcontainers, bestemd voor het vervoer van<br />

gevaarlijke stoffen, binnen de inrichting plaatsvindt, zijn de voorschriften<br />

2.2.8 en 2.2.9 opgenomen.<br />

Staatsblad 2000 262 39


Zowel bij de overheid als bij het bedrijfsleven is de behoefte gegroeid<br />

naar algemene regels voor meer en andere bedrijfssoorten dan die<br />

waarop het ingetrokken Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen<br />

milieubeheer betrekking had. Ten gevolge van de gedetailleerde<br />

werkingssfeercriteria in dat besluit vielen nogal eens inrichtingen buiten<br />

de werking van dat besluit, terwijl daar uit milieuhygiënisch oogpunt geen<br />

reden voor was. Deze inrichtingen waren daardoor vergunningplichtig. De<br />

voorwaarden in de voor deze inrichtingen afgegeven milieuvergunningen<br />

bleken echter vrijwel identiek te zijn aan de voorschriften opgenomen in<br />

het voornoemde besluit. Materieel dienden de vergunningplichtige<br />

inrichtingen dus aan dezelfde eisen te voldoen als de<br />

niet-vergunningplichtige inrichtingen. Een en ander was een van de<br />

redenen om de vergunningplicht ook voor dergelijke inrichtingen zoveel<br />

mogelijk op te heffen.<br />

Bedrijven die naast het herstellen van motorvoertuigen, ook brandstoffen<br />

aan het wegverkeer afleveren, blijven onder dit besluit vallen en<br />

vallen voor het afleverdeel op basis van een schakelbepaling onder de<br />

werking van het Besluit tankstations milieubeheer.<br />

Artikel 3<br />

In dit artikel is aangeven op welke inrichtingen voor motorvoertuigen<br />

het besluit niet van toepassing is. Het betreft onder andere uitsluitingsgronden<br />

op basis van afstandsnormen en een criterium voor installaties<br />

met een grote potentiële milieubelasting.<br />

Met onderdeel b wordt gebruik van bijvoorbeeld afgewerkte olie of hout<br />

als brandstof in een stookinstallatie uitgesloten.<br />

Met onderdeel c is het beleid zoals vastgelegd in de bijgestelde<br />

inspectierichtlijn geurhinder bij autospuiterijen uit 1991 gecontinueerd.<br />

Spuitcabines die op kortere afstand dan 50 meter van stankgevoelige<br />

objecten worden gevestigd zijn vergunningplichtig. De op 1 oktober 2000<br />

reeds vergunde situaties, ook die waarbij de afstand korter is dan 50<br />

meter, worden onder de werking van het besluit gebracht.<br />

De overige uitsluitingsgronden zijn opgenomen om het begrip<br />

«herstellen etc. van motorvoertuigen» nader in te kaderen.<br />

Artikel 4, eerste lid<br />

Binnen het stelsel van de milieuwetgeving wordt degene die de<br />

inrichting drijft, primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de<br />

voorschriften of de beperkingen die aan de inrichting zijn gesteld. In<br />

artikel 8.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is dat expliciet verwoord<br />

in het kader van de vergunning. Artikel 4, eerste lid, bewerkstelligt dat er<br />

geen discussie behoeft te ontstaan over het feit dat degene die de<br />

inrichting drijft, ervoor zorg draagt dat de aan de vergunning verbonden<br />

voorschriften worden nageleefd. Dit betekent dat degene die de<br />

eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van de inrichting draagt,<br />

bouwkundige, technische of organisatorische maatregelen treft om te<br />

waarborgen dat de voorschriften worden nageleefd en dat milieubedreigende<br />

of -schadelijke situaties worden voorkomen.<br />

Artikel 4, eerste lid, laat onverlet dat ook andere personen, zoals<br />

ondergeschikten, bij de toepassing van het strafrecht kunnen worden<br />

vervolgd.<br />

eerste lid, bijlage<br />

Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat de voorschriften die zijn opgenomen in<br />

de bijlage, worden nageleefd. De voorschriften zijn in een bijlage<br />

opgenomen opdat de ondernemer op eenvoudige wijze kan zien welke<br />

Staatsblad 2000 262 40


milieu-aspecten voor zijn bedrijfsvoering van belang zijn. Het<br />

voorschriftenpakket is vereenvoudigd ten opzichte van de voorschriften in<br />

het oorspronkelijke besluit. Aspecten die reeds door andere beleidsvelden<br />

zijn geregeld, komen alleen nog in het besluit voor als deze per se<br />

noodzakelijk zijn uit het oogpunt van de milieubescherming. Een<br />

voorbeeld hiervan is de opslag van gasflessen waarbij specifieke<br />

brandwerende voorzieningen zijn vastgelegd.<br />

tweede lid<br />

Hier is het zogenaamde gelijkwaardigheidsbeginsel neergelegd. Hierin<br />

is bepaald dat degene die de inrichting drijft andere maatregelen kan<br />

treffen dan in het betreffende voorschrift zijn opgenomen.<br />

Degene die een alternatief middel wil gaan toepassen, dient dit vooraf<br />

te melden aan het bevoegd gezag, onder overlegging van gegevens<br />

waaruit blijkt dat minimaal een gelijkwaardige bescherming van het<br />

milieu kan worden bereikt (zie artikel 6, twaalfde lid, en de toelichting<br />

daarop). De strekking van dit artikellid is om zowel het bevoegd gezag als<br />

de ondernemer tijd te geven voor een verantwoorde afweging en keuze<br />

van het alternatieve middel. Het is het bevoegd gezag dat uiteindelijk<br />

beoordeelt of met de toepassing van het andere middel een gelijkwaardige<br />

bescherming van het milieu kan worden bereikt.<br />

Artikel 5, eerste lid<br />

onderdeel a<br />

In onderdeel a is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan<br />

stellen die door de inrichting moeten worden nageleefd, doch uitsluitend<br />

ter uitvoering van de hier bedoelde voorschriften voorzover dat in<br />

hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven. In hoofdstuk 4 is, zo mogelijk<br />

gekwantificeerd, aangegeven binnen welke kaders en begrenzing de<br />

nadere eis kan worden gesteld. Bij het stellen van een nadere eis is van<br />

belang wat de stand van de kennis of wetenschap is bij vergelijkbare<br />

bedrijven. Daarbij kan onder meer gebruik worden gemaakt van algemeen<br />

aanvaarde kennisdocumenten, handboeken, fact-sheets over specifieke<br />

onderwerpen, milieuzorghandboeken die door de branche (BOVAG en<br />

FOCWA) of informatiebladen zijn opgesteld. Bij de invoeringsbegeleiding<br />

van dit besluit zal aandacht worden besteed aan het genereren en in<br />

standhouden van algemeen of specifiek toepasbare kennisdocumenten en<br />

fact-sheets.<br />

onderdeel b<br />

Op basis van onderdeel b kan het bevoegd gezag eveneens met<br />

betrekking tot de daar aangegeven onderwerpen, nadere eisen stellen als<br />

dat bijzonder is aangewezen in het belang van de bescherming van het<br />

milieu. Deze bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is alleen<br />

bedoeld voor die zaken die in de voorschriften niet uitputtend zijn<br />

geregeld. Deze nadere eis-vorm staat naast de nadere eis-mogelijkheden<br />

die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 uit de bijlage bij de amvb. De<br />

belangrijkste restricties bij toepassing van deze nadere eis is dat geen<br />

overlap mag ontstaan met het reeds bepaalde in de bijlage, uitgezonderd<br />

paragraaf 1.9, en dat de nadere eis wordt gesteld in het belang van de<br />

bescherming van het milieu.<br />

De volgende overwegingen hebben geleid tot het opnemen van de<br />

mogelijkheid deze nadere eis te stellen:<br />

1. In de eerste plaats is bij het opstellen van dit besluit uitgegaan van<br />

de representatieve bedrijfssituatie met de op dat moment bestaande<br />

kenmerken. Het kan uit oogpunt van milieubescherming nodig zijn om<br />

Staatsblad 2000 262 41


eisen te stellen inzake bijzondere en van de gangbare situatie afwijkende<br />

bedrijfsprocessen.<br />

2. Daarnaast kennen algemene regels, zoals opgenomen in dit besluit,<br />

altijd beperkingen op het punt van het leveren van maatwerk. Dit besluit is<br />

immers een generiek instrument met een landelijke werking. De algemene<br />

regels zullen in principe adequaat zijn. Met name de situering van een<br />

inrichting ten opzichte van zijn omgeving kan echter aanleiding geven tot<br />

grote onderlinge verschillen in de gewenste benaderingswijze en<br />

oplossingsmogelijkheden. De keuzebevoegdheid moet om die reden zo<br />

veel mogelijk op lokaal niveau worden gelegd. Naar gelang de specifieke<br />

lokale omstandigheden daartoe nopen kunnen bij nadere eis de noodzakelijke<br />

toegesneden maatregelen worden vastgelegd. Het gaat hierbij<br />

doorgaans om de gevolgen van indirecte hinder, waaronder de gevolgen<br />

van het verkeer van en naar de inrichting, buiten de grenzen van een<br />

inrichting. Opgemerkt wordt dat daarbij de ruimtelijke ordening, het<br />

gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en hoofdstuk VI van de Wet<br />

geluidhinder de primaire instrumenten zijn om geluidhinder maar ook<br />

luchtverontreiniging tegen te gaan. Indien deze instrumenten geen<br />

afdoende resultaat bieden omdat de hinder te zeer gebonden is aan één<br />

inrichting, kan zonodig van de nadere eis gebruik worden gemaakt. Zeker<br />

in bestaande en van oudsher gegroeide situaties met een verkeerssituatie<br />

waarop de inrichtinghouder geen invloed kan uitoefenen, moet terughoudendheid<br />

worden betracht bij het stellen van een nadere eis. Immers<br />

veelal is de overheid beheerder van ruimte en infrastructuur. Het geeft<br />

geen pas in dergelijke situaties gevolgen van maatregelen af te wentelen<br />

op bedrijven. De wijze waarop in evidente knelpuntsituaties de geluidhinder<br />

moet worden benaderd en beoordeeld dient in overeenstemming<br />

plaats te vinden met de wijze waarop het verkeersgeluid van verkeer<br />

wordt vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder. Daarbij kan de<br />

circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, getiteld<br />

«Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting;<br />

beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet<br />

milieubeheer» tevens als hulpmiddel dienen. Ter verduidelijking wordt<br />

opgemerkt dat het geluid van voetgangers buiten beschouwing blijft.<br />

3. Bij het opstellen van de voorschriften is als uitgangspunt gekozen dat<br />

eenvoud en milieurelevantie voorop dienen te staan. Voorkomen moet<br />

worden dat bepaalde aspecten die voor een ondernemer van belang zijn,<br />

door verschillende beleidsterreinen worden gereguleerd, met bovendien<br />

het risico van onderlinge verschillen in regels. Om die reden is de amvb<br />

sterk terughoudend op het gebied van de ruimtelijke ordening, de<br />

bouwregelgeving en regelgeving vanuit het nutsbedrijf. In het geval dat<br />

deze beleidskaders in een specifieke situatie toch als onvoldoende worden<br />

beoordeeld is het mogelijk ingevolge artikel 5 hierin te voorzien.<br />

Voorbeelden zijn extra brandveiligheidseisen zoals brandwerendheid aan<br />

bouwconstructies, veiligheidseisen voor toestellen en installaties voor<br />

gas, water en elektriciteit.<br />

4. Ten slotte kunnen zich bijzondere bedrijfsomstandigheden voordoen<br />

met onvoorziene milieugevolgen, al dan niet het gevolg van bijvoorbeeld<br />

een calamiteit, onzorgvuldig handelen of een afwijking binnen een<br />

gangbaar bedrijfsproces. Met name kan gedacht worden aan het<br />

voorschrijven bijvoorbeeld van bodemonderzoek of onderzoek naar het<br />

gebruik of verbruik van bepaalde stoffen.<br />

Het instrument nadere eisen maakt het mogelijk om te komen tot een<br />

op een concrete situatie toegesneden, doelmatige oplossing. De<br />

bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is bedoeld voor die gevallen<br />

waarin de situatie in een inrichting zodanig is dat ofwel de voorschriften<br />

nadere uitwerking behoeven ofwel deze situatie in de voorschriften niet is<br />

voorzien. Gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument nadere<br />

eis kan worden verwacht dat het gebruik beperkt zal blijven tot bijzondere<br />

Staatsblad 2000 262 42


en incidentele gevallen. Het stellen van een nadere eis is een besluit in de<br />

zin van artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht.<br />

In paragraaf 1.2.4 zijn algemene uitgangspunten aangegeven voor de<br />

toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen.<br />

Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat nadere eisen zoals<br />

hier bedoeld, gelet op artikel 22.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer<br />

geen betrekking kunnen hebben op lozingen op oppervlaktewater<br />

voorzover bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren<br />

regels zijn gesteld.<br />

Artikel 6, eerste tot en met derde lid<br />

Degene die het voornemen heeft om een inrichting op te richten, die<br />

valt onder het besluit, moet ten minste vier weken voor hij zijn plan ten<br />

uitvoer gaat brengen, daarvan melding doen aan het bevoegd gezag. Bij<br />

de gegevens over de aard en omvang van de inrichting moet worden<br />

aangegeven wat de belangrijkste kernelementen van de inrichting zijn, die<br />

de inrichting typeren. Daarbij zal kunnen worden aangesloten bij het<br />

algemeen spraakgebruik.<br />

De gegevens over de indeling en uitvoering van de inrichting kunnen<br />

worden verstrekt door het aanleveren van een plattegrond, waarop staan<br />

aangegeven:<br />

– de grenzen van het terrein van de inrichting;<br />

– de ligging en indeling van de gebouwen;<br />

– de bestemming van de te onderscheiden ruimten.<br />

De gegevens moeten zodanig zijn dat het bevoegd gezag inzicht<br />

verkrijgt in de binnen de inrichting uit te voeren activiteiten of processen.<br />

Ook wanneer men van plan is een inrichting uit te breiden of te<br />

veranderen, is men verplicht dit te melden, zij het niet in alle gevallen.<br />

Alleen indien een uitbreiding of verandering leidt tot een wijziging van de<br />

gegevens waarover het bevoegd gezag op grond van een eerdere melding<br />

beschikt, is een dergelijke melding vereist. Zolang er in die gegevens niets<br />

verandert, behoeven veranderingen of uitbreidingen niet te worden<br />

gemeld. Het achterwege laten van een melding neemt niet weg dat<br />

degene die een inrichting drijft, moet voldoen aan de voorschriften van<br />

het besluit. De omstandigheid die wel aanleiding geeft tot een melding,<br />

kan bijvoorbeeld betreffen: een substantiële vergroting van de omvang<br />

van een bedrijf, een geheel ander type bedrijf, een significante verhoging<br />

van de geluidemissie, etcetera.<br />

Ingevolge de bestaande besluiten moest de melding ook aan de<br />

Inspecteur Milieuhygiëne worden gezonden. Deze regeling is niet<br />

overgenomen. De regeling volgens de bestaande besluiten is opgesteld in<br />

een tijd van grote achterstanden in de uitvoering van de vergunningen- en<br />

handhavingspraktijk. Met name als gevolg van de tot voor kort geldende<br />

en op de lokale milieu-uitvoering gerichte specifieke bijdrageregelingen<br />

en de stimulerende rol van de Inspectie Milieuhygiëne met het oog op de<br />

gewenste kwaliteitsverbetering, zijn de inhoudelijke kwaliteit en prestaties<br />

van de bevoegde gezagsinstanties inmiddels zodanig, dat een individuele<br />

toetsing door de Inspecteur Milieuhygiëne minder noodzakelijk wordt<br />

geacht.<br />

vierde tot en met zevende lid<br />

Bij inrichtingen die zich richten op zware motorvoertuigen, is de kans op<br />

hinder reëel en dient vooraf extra aandacht te worden besteed aan de<br />

geluidaspecten. Met name het geluidniveau in termen van piekniveaus als<br />

gevolg van het proefdraaien, passeren, of het in de nabijheid van<br />

woningen manoeuvreren van zware motorvoertuigen kan aanzienlijk<br />

hoger zijn dan het geluidniveau van lichte motorvoertuigen. Het spreekt<br />

voor zich dat het geluidniveau van de bron een belangrijke rol speelt,<br />

Staatsblad 2000 262 43


immers het heeft weinig zin een akoestisch onderzoek te verlangen indien<br />

de akoestische gevolgen nihil zijn. Voor het onderhavige besluit gaat het<br />

daarbij om inrichtingen waar structureel vrachtwagens worden onderhouden<br />

of hersteld, die dicht bij woningen zijn gelegen (50 meter vanaf de<br />

grens van de inrichting). Ten einde problemen te voorkomen, dienen<br />

dergelijke inrichtingen bij de melding een akoestisch rapport over te<br />

leggen. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om in voorkomende<br />

gevallen van deze verplichting af te zien. Met name de aard en de ligging<br />

van de inrichting zullen hiervoor de aanleiding zijn. Het kan daarbij gaan<br />

om locaties waarbij woningen buiten de akoestische invloedssfeer van<br />

een inrichting zijn gelegen, zoals bijvoorbeeld afgelegen locaties of<br />

locaties op industrieterreinen.<br />

achtste en negende lid<br />

Deze bepaling heeft betrekking op het zogenaamde nulsituatieonderzoek<br />

bodem. Het gaat hier niet om het opsporen van historische<br />

bodemverontreiniging. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming<br />

bedrijfsmatige activiteiten (NRB) geeft een handreiking voor de beoordeling<br />

of een activiteit bodembedreigend is. Is dat het geval, dan is de<br />

NRB van toepassing en is een onderzoek naar de nulsituatie van de<br />

bodem noodzakelijk. Het onderzoek kan beperkt blijven tot die plaatsen<br />

binnen de inrichting waar de desbetreffende bodembedreigende<br />

activiteiten plaatsvinden.<br />

Bedacht moet worden dat voor inrichtingen waar motorvoertuigen<br />

hersteld worden, het besluit VERBOND (Besluit verplicht bodemonderzoek)<br />

van toepassing is. Hierdoor kan aan degene die de inrichtingen<br />

drijft, een verplichting worden opgelegd een onderzoek uit te voeren naar<br />

de (eventuele) verontreiniging van de bodem, wanneer dit niet vrijwillig<br />

wordt uitgevoerd. Voorkomen moet worden dat een VERBOND-actie en<br />

een verzoek tot vastlegging van de nulsituatie van de bodem ongecoördineerd<br />

worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van het nulsituatieonderzoek<br />

kan gebruik worden gemaakt van het protocol «Bodemonderzoek<br />

Milieuvergunning en BSB, met protocol voor gecombineerd<br />

bodemonderzoek», 1993.<br />

tiende en elfde lid<br />

In het tiende lid van artikel 6 is bepaald dat het niet nodig is dat degene<br />

die de melding doet, gegevens die hij bij een eerdere gelegenheid al eens<br />

aan het bevoegd gezag heeft verstrekt en die bij het bevoegd gezag<br />

bekend zijn, nogmaals aan het bevoegd gezag verschaft. Op grond van<br />

het elfde lid dient bij de melding duidelijk te worden gemaakt ten aanzien<br />

van welke (soort) gegevens wordt verwezen naar informatie die naar<br />

verondersteld (nog) aanwezig is bij het bevoegd gezag. Het kan in deze<br />

gevallen bijvoorbeeld gaan om gegevens die in een bedrijfsmilieuplan zijn<br />

opgenomen, of gegevens die in het kader van een vergunningprocedure<br />

al aan het bevoegd gezag bekend zijn gemaakt, zoals een plattegrond of<br />

tekening van de inrichting die bij een aanvraag voor een gemeentelijke<br />

bouwvergunning dan wel in een ander kader is verstrekt. Het bepaalde in<br />

deze leden is ook van toepassing op het rapport van een akoestisch<br />

onderzoek. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de gegevens die<br />

bij de melding zijn verstrekt niet toereikend zijn of niet (meer) voldoende<br />

actueel, stelt het bevoegd gezag degene die de melding heeft gedaan in<br />

de gelegenheid de bij de melding verstrekte gegevens aan te vullen.<br />

twaalfde lid<br />

In artikel 4, tweede lid, is bepaald dat degene die een alternatief<br />

gelijkwaardig middel wil gaan toepassen dit moet melden aan het<br />

Staatsblad 2000 262 44


evoegd gezag. Om het bevoegd gezag in staat te stellen te kunnen<br />

beoordelen dat met dit middel inderdaad een gelijkwaardige bescherming<br />

voor het milieu wordt bereikt, dient de degene die het middel wil gaan<br />

toepassen aan het bevoegd gezag gegevens te verstrekken waaruit dit<br />

blijkt.<br />

Artikel 7, eerste lid<br />

Bepaalde vergunningvoorschriften, behorend bij een bij de inwerkingtreding<br />

respectievelijk van toepassing worden van dit besluit reeds in<br />

werking zijnde vergunning, blijven gedurende drie jaar gelden als nadere<br />

eis. Daarna vervallen deze voorschriften. Het bevoegd gezag heeft<br />

derhalve drie jaar de tijd om eventueel nieuwe nadere eisen te stellen. Dit<br />

geldt slechts indien voor het onderwerp waarop het vergunningvoorschrift<br />

betrekking heeft, in artikel 5 de bevoegdheid tot het stellen van<br />

nadere eisen door het bevoegd gezag is opgenomen. Is dat niet het geval,<br />

dan vervalt het vergunningvoorschrift reeds zodra de voorschriften van de<br />

bijlage op de inrichting van toepassing worden. Het voorgaande geldt<br />

voor alle vergunningvoorschriften, ongeacht de vraag of zij strenger dan<br />

wel soepeler zijn dan de voorschriften van het besluit. Daarnaast geldt de<br />

beperking dat het alleen kan gaan om onderwerpen uit artikel 5, eerste lid,<br />

onder a. Deze beperking is het gevolg van jurisprudentie van de Afdeling<br />

Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin een restrictieve uitleg<br />

wordt gegeven aan artikel 7, tweede lid, van het Besluit horeca-, sport- en<br />

recreatie-inrichtingen milieubeheer en het Besluit woon- en verblijfsgebouwen<br />

milieubeheer (Zie ABRS van 13 april 1999, nr. E03.96 0787 en<br />

ABRS van 20 mei 1999, nr. E03.96 0485). In deze uitspraken heeft de<br />

Afdeling bepaald dat ten aanzien van de onderwerpen die zijn genoemd in<br />

artikel 5, onder b, nadere eisen kunnen worden gesteld, indien dat in het<br />

belang van de bescherming van het milieu bijzonder is aangewezen.<br />

Vervolgens concludeert de Raad van State dat de voorschriften die aan<br />

bestaande vergunningen zijn verbonden, niet zijn gesteld op grond van<br />

het criterium dat het vanwege het belang van de bescherming van het<br />

milieu bijzonder is aangewezen. Daarom leent artikel 7, eerste lid, zich niet<br />

voor toepassing op bestaande vergunningvoorschriften die betrekking<br />

hebben op de onderwerpen die zijn genoemd in artikel 5, eerste lid, onder<br />

b.<br />

Het Ministerie van VROM volgt de uitspraken van de Raad van State. De<br />

overgangsbepaling heeft alleen betrekking op onderwerpen uit artikel 5,<br />

onder a. Voorzover in het verleden een vergunning is verleend onder<br />

voorschriften die betrekking hebben op onderwerpen die zijn genoemd in<br />

artikel 5, eerste lid, onder b, dient het bevoegd gezag, voorzover zulks<br />

noodzakelijk wordt geoordeeld, alsnog een nadere eis te stellen.<br />

Onverlet blijft de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om in deze<br />

periode van drie jaar de nadere eis te wijzigen dan wel in te trekken<br />

(artikel 5, derde lid).<br />

Het komt niet zelden voor, dat vergunningsvoorschriften slechts kunnen<br />

worden verstaan in verbinding met de gegevens die behoren bij de<br />

aanvraag om vergunning. Ook zijn gevallen bekend waarin die gegevens<br />

hoewel niet opgenomen als voorschrift, bepalend zijn voor de vaststelling<br />

of de inrichting binnen de grenzen van hetgeen is vergund in werking is.<br />

In zo’n geval gaat het meestal om de omvang van de activiteiten waarbij<br />

het bevoegd gezag ervoor heeft gekozen de aanvraag deel te laten<br />

uitmaken van de vergunning, in plaats van een uitdrukkelijke vermelding<br />

van de aangevraagde activiteiten in de voorschriften. Doet zich het eerste<br />

geval voor, dan worden sommige voorschriften als nadere eis zinledig<br />

doordat met het vervallen van de vergunningplicht de aanvraag geen<br />

betekenis meer heeft. Doet zich het tweede geval voor, dan zou in het<br />

geheel geen nadere eis blijven gelden, hoewel dit wel nodig kan zijn. Om<br />

hieraan tegemoet te komen is tot uitdrukking gebracht dat voorschriften<br />

Staatsblad 2000 262 45


worden geacht aan de vergunning te zijn verbonden, indien in de<br />

aanvraag gegevens staan die zich lenen voor opname of omzetting in<br />

voorschriften.<br />

tweede lid<br />

In dit lid is bepaald dat de op basis van de ingetrokken algemene<br />

maatregel van bestuur gestelde nadere eisen gelden als nadere eisen<br />

gesteld krachtens een verleende vergunning of krachtens dit besluit. Ook<br />

het tweede lid geldt slechts indien voor het onderwerp waarop de nadere<br />

eisen, gesteld krachtens een verleende vergunning of krachtens de<br />

algemene maatregel van bestuur die oorspronkelijk van toepassing was,<br />

betrekking hebben op de in artikel 5, onder a, opgenomen bevoegdheid<br />

tot het stellen van nadere eisen door het bevoegd gezag. Als deze<br />

bevoegdheid er niet is, vervallen de oorspronkelijk gestelde nadere eisen.<br />

Het voorgaande geldt voor alle gestelde nadere eisen ongeacht de vraag<br />

of zij strenger dan wel soepeler zijn dan de voorschriften van het besluit.<br />

Ook hier geldt dat het bevoegd gezag te allen tijde de mogelijkheid heeft<br />

om de oude dan wel nieuwe nadere eisen te wijzigen of in te trekken.<br />

Artikel 8, eerste en tweede lid<br />

Deze leden, alsmede het derde lid, gelden voor inrichtingen, reeds<br />

opgericht voordat dit besluit op die inrichtingen van toepassing wordt, die<br />

niet vielen onder een van de krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer<br />

in het leven geroepen algemene maatregelen van bestuur<br />

(derhalve vergunningplichtig zijn), maar niet beschikken over een geldige<br />

vergunning. Voor deze inrichtingen geldt geen overgangstermijn, maar<br />

geldt het bepaalde in artikel 8. Degene die een dergelijke inrichting drijft,<br />

dient ten hoogste twaalf weken na de inwerkingtreding van het besluit<br />

overeenkomstig artikel 6, derde lid, aan het bevoegd gezag te melden dat<br />

hij de inrichting in werking heeft.<br />

Opgemerkt wordt dat deze bepaling niet tot een onnodige administratieve<br />

belasting hoeft te leiden. In dat verband wordt gewezen op artikel 6,<br />

tiende lid, op basis waarvan nader kan worden bezien in hoeverre het<br />

verstrekken van aanvullende gegevens zoals bijvoorbeeld een plattegrond,<br />

bij de melding noodzakelijk is. Indien het bevoegd gezag uit<br />

anderen hoofde al beschikt over informatie, behoeft die informatie niet te<br />

worden verschaft.<br />

derde lid<br />

Indien een vergunningaanvraag op grond van het oude recht is<br />

ingediend en in behandeling is genomen, doch ten tijde van de inwerkingtreding<br />

van het besluit daarop nog niet onherroepelijk is beslist of de<br />

vergunning nog niet in werking was, is ten aanzien van de aanvraag het<br />

derde lid van toepassing. In die gevallen is het niet nodig de aanvraag in<br />

te trekken en vervolgens een melding overeenkomstig artikel 6 te doen,<br />

waarbij wederom dezelfde gegevens worden verstrekt. In dit lid is<br />

namelijk bepaald dat zo’n aanvraag wordt aangemerkt als een melding in<br />

de zin van dit besluit.<br />

Artikel 9<br />

Hierover wordt opgemerkt dat met de inwerkingtreding van dit besluit<br />

geen wijziging is beoogd inzake de strafwaardigheid van overtreding van<br />

bepalingen van de «oude» besluiten, dan wel van de vergunning-<br />

(voorschriften), waarvoor dit besluit in de plaats is getreden. Voor de<br />

Regeling slibvangputten en vet- of olie-afscheiders is een nieuwe<br />

wettelijke grondslag vastgelegd waardoor voorkomen wordt dat deze<br />

Staatsblad 2000 262 46


egeling door de intrekking van het Besluit herstelinrichtingen voor<br />

motorvoertuigen milieubeheer, voor de onder dat besluit vallende<br />

inrichtingen opnieuw zou moeten worden vastgesteld.<br />

3. TOELICHTING BIJLAGE (Voorschriften)<br />

3.1 Algemeen<br />

Niet alle voorschriften zullen op elke inrichting voor motorvoertuigen<br />

van toepassing zijn. Een aantal voorschriften houdt verband met de<br />

aanwezigheid van bepaalde toestellen, apparaten of stoffen, dan wel met<br />

het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Wanneer geen sprake is van<br />

die toestellen, apparaten of stoffen, zijn de betreffende voorschriften niet<br />

relevant.<br />

Voorschriften uit andere generieke besluiten gebaseerd op de Wet<br />

milieubeheer of andere milieuwetgeving zijn in dit besluit niet<br />

opgenomen. Voorbeelden van andere wet- en regelgeving die naast het<br />

Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer van toepassing<br />

op de inrichting kunnen zijn, betreffen:<br />

– Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (BOOT)<br />

– Besluit opslag propaan milieubeheer<br />

– Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B (Bees B)<br />

– Wet milieugevaarlijke stoffen en bijbehorende uitvoeringsbesluiten<br />

(o.a. het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten, Asbestbesluit)<br />

– Wet bodembescherming en bijbehorende uitvoeringsbesluiten (o.a.<br />

het Lozingenbesluit bodembescherming, Besluit kwaliteit en gebruik van<br />

overige organische meststoffen) en de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming<br />

bedrijfsmatige activiteiten (NRB)<br />

– Bestrijdingsmiddelenwet en bijbehorende uitvoeringsbesluiten (o.a.<br />

het Bestrijdingsmiddelenbesluit).<br />

Ook eisen die via andere wet- en regelgeving worden opgelegd, zijn in<br />

dit besluit niet opgenomen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan<br />

eisen op grond van gebruiksvergunningen van de brandweer, het<br />

Bouwbesluit en de bouwverordening (b.v. ten aanzien van brandwerende<br />

constructies en blusmiddelen). Installatie-eisen, zoals in NEN-normen<br />

vastgelegd, die door de installatie- en nutsbedrijven worden gehanteerd,<br />

zijn niet in dit besluit opgenomen. Wel kunnen hierover eventueel nadere<br />

eisen worden gesteld, als dat bijzonder is aangewezen in het belang van<br />

de bescherming van het milieu (artikel 5, eerste lid, onder b).<br />

3.2 Begrippen<br />

In de bijlage is onder A een overzicht gegeven van begrippen die in de<br />

voorschriften worden gehanteerd.<br />

Met betrekking tot veiligheid<br />

Dieselolie, smeerolie, afgewerkte olie en andere soortgelijke brandbare<br />

vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55 graden Celsius vallen buiten<br />

het begrip gevaarlijke stof in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen.<br />

Daarom zijn de brandbare vloeistoffen apart gedefinieerd en ook in de<br />

voorschriften waar nodig naast het begrip gevaarlijke stof gehanteerd.<br />

Met betrekking tot lozingen<br />

Het openbaar riool omvat het gemeentelijk rioolstelsel en dat wat<br />

daartoe behoort en verband houdt met de uitvoering van de gemeentelijke<br />

taak van de inzameling en het transport van afvalwater. Dat kunnen<br />

Staatsblad 2000 262 47


zijn rioolgemalen, persleidingen en andere openbare werken en installaties.<br />

Niet ertoe behoren particuliere aansluitingen en voorzieningen voor<br />

de inzameling en het transport die geen eigendom van een gemeente zijn.<br />

3.3 Voorschriften<br />

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />

Paragraaf 1.1 Geluid en trilling<br />

1.1.1<br />

Zowel voor bestaande als nieuwe bedrijven is in beginsel de voorkeursgrenswaarde<br />

van de Wet geluidhinder opgenomen als de standaard<br />

geluidnorm LAr, LT. Voor het buitenniveau betekent dat een etmaalwaarde<br />

van 50 dB(A), voor het binnenniveau van in- of aanpandige woningen een<br />

etmaalwaarde van 35 dB(A). Voor de toegestane piekniveaus zijn waarden<br />

gesteld die overeenkomen met de grenzen zoals opgenomen in de reeds<br />

bestaande amvb’s alsmede de gangbare praktijk bij vergunningverlening.<br />

Uitgangspunt daarbij is dat met deze normen doorgaans een acceptabele<br />

geluidkwaliteit in de zin van geluidbeleving en risico’s voor de persoonlijke<br />

gezondheid, in de directe omgeving van het bedrijf wordt bereikt. In<br />

de praktijk blijken overschrijdingen van piekwaarden door laad- en<br />

losactiviteiten gedurende de dagperiode in het algemeen niet tot hinder te<br />

leiden. Onder laad- en losactiviteiten worden tevens aanverwante<br />

activiteiten verstaan zoals aan- en afrijden, het slaan van autoportieren, en<br />

het starten en wegrijden van de voertuigen.<br />

Controle en berekening van de geluidniveaus moet geschieden<br />

overeenkomstig de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai»,<br />

uitgave 1999. Voor het bepalen van de buitenniveaus gelden de waarden<br />

op de gevel zonder gevelreflectie, ook wel het «invallende geluid»<br />

genoemd. Metingen ter controle van geluidniveaus binnen woningen<br />

moeten worden verricht op een afstand van ten minste 1 meter van de<br />

muren, ten minste 1,5 meter boven de vloer en ten minste 1,5 meter van<br />

de ramen. Teneinde verstoring door staande golven te verminderen, is het<br />

noodzakelijk op ten minste drie punten te meten; bij laag-frequent geluid<br />

moet zonodig op meer dan drie punten worden gemeten. De gemeten<br />

waarden moeten energetisch worden gemiddeld. Metingen moeten<br />

worden uitgevoerd met gesloten ramen en buitendeuren. De beoordeling<br />

van meetresultaten moet overeenkomstig bovengenoemde handleiding<br />

plaatsvinden.<br />

1.1.2<br />

Het uitgangspunt bij trillinghinder is primair dat continue trillingen niet<br />

voelbaar mogen zijn. Niet alle inrichtingen zullen trillinghinder veroorzaken.<br />

Continue trillingen worden doorgaans veroorzaakt door stationaire<br />

installaties zoals bijvoorbeeld compressoren. Ook door andere en<br />

incidentele activiteiten kan trillinghinder ontstaan, of door het aan- en<br />

afrijden van vrachtwagens voor de bevoorrading en dergelijke. Er is een<br />

mogelijkheid voor het bevoegd gezag om nadere eisen te stellen indien<br />

specifieke situaties daartoe aanleiding geven.<br />

Naar verwachting zullen trillingmetingen slechts sporadisch noodzakelijk<br />

zijn. Voor het objectief vaststellen van trillingen kan in beginsel<br />

gebruik worden gemaakt van indicatieve meetmethodieken.<br />

De richtlijn is bedoeld om te worden toegepast op ruimten in woningen,<br />

woongebouwen, gezondheidszorggebouwen, onderwijsgebouwen,<br />

kantoorgebouwen en bijeenkomstgebouwen, bedoeld voor het langdurig<br />

verblijf van mensen, alsmede op kritische werkruimten in gebouwen in<br />

Staatsblad 2000 262 48


het algemeen. Bij de normstelling in de richtlijn wordt onderscheid<br />

gemaakt in a. continu voorkomende trillingen gedurende lange tijd en b.<br />

herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd. De tabel waarnaar<br />

in het besluit wordt verwezen betreft de normstelling voor continu<br />

voorkomende trillingen waarbij deze in de richtlijn van toepassing wordt<br />

verklaard op zowel bestaande als nieuwe situaties. Anders is de<br />

normstelling voor herhaald voorkomende trillingen waarbij wél onderscheid<br />

is gemaakt in bestaand en nieuw. De richtlijn geeft aan dat<br />

afhankelijk van een zekere mate van acceptatie en frequentie van het<br />

optreden van trillingen, van normen kan worden afgeweken en hogere<br />

streefwaarden kunnen worden toegelaten. In het besluit is de normstelling<br />

gebaseerd op de het hoogste beschermingsniveau, dat wil zeggen de<br />

streefwaarde bij continu voorkomende trillingen, waarbij hinder vrijwel<br />

uitgesloten is. Omdat trillingen zeer kunnen verschillen al naar gelang de<br />

lokale omstandigheden en de beoordeling ervan veel deskundigheid<br />

vereist, is er voor gekozen door middel van een nadere eis differentiatie<br />

mogelijk te maken.<br />

1.1.3<br />

Dit voorschrift geldt alleen voor inrichtingen die reeds waren opgericht<br />

voor de datum waarop het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen<br />

milieubeheer van toepassing werd. Voor die inrichtingen geldt een<br />

maximaal toelaatbaar equivalent geluidniveau van 55 dB(A), tenzij de<br />

daarvóór geldende (hinderwet)vergunning lagere waarden bevatte.<br />

Hiermee wordt de in die besluiten gehanteerde overgangsregeling<br />

gecontinueerd; de algemene afwijkingsmogelijkheid voor geluid is hierop<br />

overigens wel van toepassing.<br />

Paragraaf 1.2 Energie<br />

1.2.1<br />

In het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op het<br />

energiegebruik. Daar is ook aangegeven dat de voorschriften van dit<br />

besluit zich richten op de grotere energieverbruikers uit de betrokken<br />

bedrijfssectoren. Een aantal inrichtingen, waarop het besluit van<br />

toepassing is, gebruikt jaarlijks meer dan 50 000 kWh elektriciteit of 25 000<br />

m 3 aardgas. Een dergelijk bedrijf moet op verzoek van het bevoegd gezag<br />

aangeven welke maatregelen of voorzieningen het heeft getroffen of zal<br />

treffen die ertoe bijdragen dat een zo zuinig mogelijk gebruik van energie<br />

wordt gemaakt.<br />

Dit kan bijvoorbeeld blijken uit:<br />

– de realisatie of een uitgewerkte planning voor de uitvoering van<br />

maatregelen op basis van de adviezen die door externe deskundigen zijn<br />

gegeven. De branche-organisaties hebben in het kader van milieuzorg een<br />

energiescan ontwikkeld. Ook kan zo’n advies bijvoorbeeld door een<br />

energiebedrijf worden gegeven;<br />

– eventuele andere documenten of verklaringen waaruit blijkt dat het<br />

bedrijf de gevraagde prestatie op dit gebied levert of zal leveren.<br />

1.2.2<br />

Inrichtingen zullen die maatregelen dienen te treffen die zich binnen een<br />

redelijke tijd terugverdienen, waarbij rekening wordt gehouden met<br />

mogelijke neveneffecten. Hierbij wordt uitgegaan van de binnen de<br />

branche gebruikelijke terugverdientijden en de uitvoerbaarheid van de<br />

maatregelen. De terugverdientijd zal mede afhankelijk zijn van de<br />

specifieke omstandigheden van het bedrijf en het tijdstip waarop de<br />

maatregel wordt uitgevoerd.<br />

Staatsblad 2000 262 49


De inrichting heeft binnen termen van redelijkheid ruimte om bij de<br />

besluitvorming over de energievoorzieningen aansluiting te zoeken bij<br />

andere investeringsbeslissingen of -ritmen van het bedrijf.<br />

Of aan de verplichting wordt voldaan kan blijken uit de documenten of<br />

de verklaringen die hiervoor in de toelichting bij voorschrift 1.2.1 zijn<br />

genoemd.<br />

Paragraaf 1.3 Afvalstoffen en afvalwater<br />

1.3.1<br />

Deze algemene bepaling geeft aan dat de zorg voor het milieu zich ook<br />

uitstrekt tot het voorkomen of het beperken van het ontstaan van afval.<br />

Onderdeel a van voorschrift 1.3.1 geeft uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid<br />

van het bedrijf of van de instelling. Deze verplichting bevat<br />

geen concrete maatregelen. De mogelijkheden tot afvalpreventie zijn zo<br />

talrijk en divers dat het ondoenlijk is om doel- of middelvoorschriften te<br />

formuleren. Wel is er inmiddels veel informatie beschikbaar over<br />

afvalpreventie. Voorbeelden van afvalpreventie worden per branche,<br />

bedrijfstak of per thema nader uitgewerkt in informatiebladen van InfoMil<br />

(Informatiecentrum Milieuvergunningen). Daarin zullen aandachtsvelden,<br />

middelen, methoden en voorbeelden zijn opgenomen. Te denken valt aan<br />

de stand der techniek en een aanpak om potenties in kaart te brengen.<br />

Voorts zal het informatieblad namen en adressen bevatten van organisaties<br />

en instellingen zoals de InfoMil helpdesk, provinciale preventieteams,<br />

innovatiecentra, bedrijfsmilieudiensten en branche-organisaties,<br />

die behulpzaam kunnen zijn. Met het informatieblad wordt het de<br />

ondernemer mogelijk gemaakt zijn verplichting tot preventie van<br />

afvalstoffen na te komen.<br />

1.3.2<br />

In beginsel moeten alle afvalstromen zoveel mogelijk worden<br />

gescheiden en gescheiden worden gehouden ten behoeve van hergebruik<br />

of specifieke wijze van verwijdering; de gescheiden afgifte dient zoveel<br />

mogelijk te worden bevorderd. Als uitgangspunt geldt dat het de<br />

verantwoordelijkheid is van de ondernemer om zoveel mogelijk over te<br />

gaan tot scheiding van alle binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen.<br />

Voor een aantal afvalstoffen is een directe afvalscheidingsverplichting<br />

opgenomen. In het Programma GIBA is bepaald bij welke hoeveelheden<br />

ervan wordt uitgegaan dat zich geen fysieke, financiële of organisatorische<br />

belemmeringen voordoen om tot afvalscheiding over te gaan.<br />

Scheiding kan echter niet worden verlangd indien afvalstoffen niet voor<br />

hergebruik in aanmerking komen, bijvoorbeeld doordat deze zijn<br />

vermengd met andere afvalstoffen en nascheiding door het bedrijf of<br />

instelling niet in de rede ligt.<br />

Onder wit- en bruingoed, gedefinieerd in onderdeel A van de bijlage,<br />

wordt een veelheid aan apparaten verstaan zoals koel- of vriesapparatuur,<br />

elektrische of elektronische keukenapparatuur, geluidapparatuur,<br />

computers en beeldontvangstapparatuur. Voor wit- en bruingoed is ter<br />

uitvoering van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed een<br />

verwijderingsstructuur in een gevorderd voorbereidingsstadium. Onder<br />

kunststoffen valt een diversiteit aan kunststoffen en mengsels waarin deze<br />

voorkomen.<br />

In de informatiebladen wordt aangegeven welke stromen voor<br />

scheiding in aanmerking komen. Ook worden de diverse omstandigheden<br />

waarbij het scheiden van afvalstoffen redelijkerwijs kan worden verlangd,<br />

met inachtneming van het Programma GIBA nader beschreven. Naast<br />

gevallen van niet-herbruikbaarheid kan bijvoorbeeld ook worden gedacht<br />

aan fysieke, organisatorische of financiële belemmeringen.<br />

Staatsblad 2000 262 50


Het gelijkwaardigheidsbeginsel voor afvalscheiding houdt in dat<br />

bijvoorbeeld in plaats van scheiding van afvalstoffen aan de bron, uit<br />

financieel of technisch oogpunt gekozen kan worden voor nascheiding in<br />

een scheidingsinstallatie.<br />

1.3.3<br />

In de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke<br />

afvalstoffen is uitputtend vastgelegd welke gevaarlijke stoffen voor<br />

afvalscheiding in aanmerking komen. De regeling bevat een categorie<br />

«overige gevaarlijke afvalstoffen». In de informatiebladen is beschreven<br />

welke gevaarlijke afvalstoffen in de regel bij de onder dit besluit vallende<br />

inrichtingen ontstaan. Bij het scheiden van gevaarlijke afvalstoffen zal het<br />

meestal gaan om stoffen die qua hoeveelheid, aard en samenstelling<br />

vergelijkbaar zijn met klein gevaarlijk afval uit huishoudens. De wijze van<br />

afvalscheiding kan daarmee vergelijkbaar zijn. Onder gescheiden houden<br />

wordt hier bedoeld dat vermenging van verschillende categorieën<br />

gevaarlijke afvalstoffen wordt voorkomen. Aan deze bepaling kan al<br />

worden voldaan door het desbetreffende afval te bewaren in afzonderlijke<br />

emballage in een verzamelcontainer, -doos of soortgelijke bewaarplaats.<br />

1.3.4<br />

Indien de opslag van afvalstoffen geuroverlast veroorzaakt, moeten<br />

speciale voorzieningen worden getroffen. In veel gevallen zal het<br />

voldoende zijn om de afvalstoffen op te slaan in een afgesloten bak of<br />

container en regelmatig af te voeren. In sommige gevallen zullen<br />

specifieke maatregelen nodig zijn. Deze bepaling geeft tevens aan dat er<br />

bij de opslag van afvalstoffen rekening moet worden gehouden met de<br />

latere hergebruiksmogelijkheden.<br />

1.3.5<br />

Bij het Besluit van 19 januari 1996 houdende het opnemen van<br />

voorschriften in enkele algemene maatregelen van bestuur gebaseerd op<br />

artikel 8.40 Wm met betrekking tot het brengen van bedrijfsafvalwater in<br />

een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, is<br />

aan de oude 8.40-besluiten waarvoor het onderhavige besluit in de plaats<br />

treedt, een aantal voorschriften toegevoegd met betrekking tot de<br />

indirecte lozing van afvalwater. De voorschriften 1.3.5 en verder sluiten<br />

hierbij aan. De systematiek en formulering van de voorschriften zijn<br />

enigszins aangepast zodat deze beter aansluiten bij de overige<br />

voorschriften. De voorschriften zijn bezien in het licht van de ruimere<br />

werkingssfeer van het besluit, hetgeen heeft geleid tot enkele aanpassingen.<br />

Indien in de voorschriften is aangegeven dat bedrijfsafvalwater<br />

met bepaalde kenmerken niet in de riolering wordt gebracht, betekent dit,<br />

dat ook het lozen van bedrijfsafvalwater met die kenmerken op de<br />

bedrijfsriolering niet is toegestaan. Voor deze redactie is gekozen wanneer<br />

het ongewenst wordt geacht dat dit bedrijfsafvalwater waar dan ook in de<br />

riolering wordt gebracht en het tevens redelijkerwijs voorkomen kan<br />

worden dat bedrijfsafvalwater met de betreffende kenmerken in de<br />

riolering terecht komt.<br />

Wanneer in de voorschriften is aangegeven dat bedrijfsafvalwater met<br />

bepaalde kenmerken niet in het openbaar riool mag worden gebracht,<br />

betekent dit, dat het brengen van bedrijfsafvalwater met die kenmerken in<br />

de bedrijfsriolering wel is toegestaan, mits voorafgaand aan de lozing op<br />

het openbaar riool een dusdanige behandeling plaatsvindt dat aan de<br />

betreffende voorschriften wordt voldaan.<br />

Van het brengen van bedrijfsafvalwater in het openbaar riool is binnen<br />

de gekozen terminologie overigens ook sprake wanneer bedrijfsafvalwater<br />

Staatsblad 2000 262 51


vanuit de bedrijfsriolering niet rechtstreeks in het openbaar riool wordt<br />

gebracht, maar bijvoorbeeld via een bedrijfsriolering van een ander<br />

bedrijf. Van belang is dàt het bedrijfsafvalwater uiteindelijk in het<br />

openbaar riool terecht komt, en niet de route waarlangs het bedrijfsafvalwater<br />

in het openbaar riool terecht komt. Ook wanneer het bedrijfsafvalwater<br />

op een andere wijze dan via de bedrijfsriolering vanuit een<br />

inrichting in het openbaar riool wordt gebracht (bijvoorbeeld via een<br />

straatkolk), is er dus sprake van het brengen van bedrijfsafvalwater in een<br />

openbaar riool, en gelden de voorschriften van dit besluit.<br />

Voorschrift 1.3.5 bevat algemene eisen waaraan bedrijfsafvalwater moet<br />

voldoen, ongeacht de activiteit waarbij het vrijkomt. Zo is het verboden<br />

om bedrijfsafvalwater dat bedrijfsafvalstoffen bevat die door versnijdende<br />

apparatuur zijn versneden of door vermalende apparatuur zijn vermalen<br />

of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht<br />

komen, in een riolering te brengen. Hierbij moet gedacht worden aan<br />

bijvoorbeeld groentesnippers en etensresten bij kantines.<br />

Ook is het verboden om een gevaarlijke afvalstof waarvan kan worden<br />

voorkomen dat deze in de bedrijfsriolering terecht komt, in de riolering te<br />

brengen. Gedacht kan worden aan bij voorbeeld verfrestanten,<br />

oplosmiddelrestanten en afgewerkte olie. Voor werkzaamheden of<br />

handelingen waarbij niet kan worden voorkomen dat bedrijfsafvalwater<br />

dat een gevaarlijke afvalstof is vrijkomt, wordt het in de specifieke<br />

voorschriften toegestaan onder bepaalde voorwaarden en in een<br />

aangegeven maximum concentratie een bepaalde gevaarlijke afvalstof in<br />

een riolering te brengen. Bedrijfsafvalwater dat verontreinigd wordt met<br />

gevaarlijk afval is per definitie een gevaarlijke afvalstof.<br />

Bedrijfsafvalwater dat stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt<br />

mag niet in het openbaar riool worden gebracht. Stankvorming die in het<br />

riool zelf optreedt, zal bij een adequaat rioolstelsel niet leiden tot<br />

stankoverlast. Het voorschrift heeft betrekking op situaties waarbij<br />

ondanks een adequaat rioolstelsel of een adequate rioolwaterzuiveringsinstallatie<br />

stankoverlast optreedt ten gevolge van de lozing.<br />

In de meeste gevallen zal bij het naleven van deze voorschriften de<br />

goede werking van de riolering niet belemmerd worden. Voor elk bedrijf<br />

dat afvalwater op de riolering loost zijn standaardvoorschriften ter<br />

bescherming van het riool van toepassing. Bovendien gelden voor<br />

bepaalde activiteiten bijzondere voorschriften of worden speciale<br />

voorzieningen voorgeschreven. Hoofdstuk 4 biedt de mogelijkheid tot het<br />

stellen van nadere eisen.<br />

1.3.6 en 1.37<br />

Gebleken is dat bij een goed gedimensioneerde, geplaatste, onderhouden<br />

en gebruikte combinatie van slibvangput en olie-afscheider de<br />

concentratie minerale olie onder de genoemde waarde zal blijven.<br />

Daarvoor is het wel van belang dat de werkwijze in de inrichting zodanig<br />

is, dat de goede werking van de slibvangput en de olie-afscheider niet<br />

onmogelijk wordt gemaakt. Aandachtspunten hierbij zijn vooral de keuze<br />

van de reinigingsmiddelen en de wijze waarop de hogedrukreiniger wordt<br />

gebruikt. Voor een uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar het<br />

rapport Afvalwaterproblematiek van auto- en aanverwante bedrijven van<br />

de Coördinatiecommissie Wet verontreiniging oppervlaktewateren van<br />

september 1988 (hierna te noemen: het CUWVO rapport auto- en<br />

aanverwante bedrijven).<br />

Waar aan deze voorwaarden – geplaatste slibvangput en olie-afscheider<br />

en een olie-concentratie van minder dan 200 mg/l in het effluent van de<br />

Staatsblad 2000 262 52


olie-afscheider – niet wordt voldaan, wordt de behandeling in uitsluitend<br />

een slibvangput en een olie-afscheider niet als afdoende gezien en dienen<br />

verdergaande zuiveringstechnieken te worden toegepast.<br />

Met de dan in aanmerking komende technieken – bijvoorbeeld<br />

emulsiesplitsing, ultrafiltratie, of elektrochemische scheiding is een<br />

concentratie van 20 mg/l haalbaar. Toepassing van het ALARA-beginsel<br />

leidt in die situaties derhalve tot een doelvoorschrift van 20 mg/l in enig<br />

monster.<br />

De reden waarom bij toepassing van een goed gedimensioneerde,<br />

geplaatste, onderhouden en gebruikte combinatie van slibvangput en<br />

olie-afscheider getoetst wordt aan hogere concentratiewaarde in enig<br />

monster ligt in het feit, dat tegenover het nadeel van een iets hogere<br />

vracht aan minerale olie in het afvalwater het voordeel staat, dat een goed<br />

gedimensioneerde, geplaatste, onderhouden en gebruikte combinatie van<br />

slibvangput en olie-afscheider wat betreft het geheel aan nadelige<br />

gevolgen voor het milieu goed scoort. Dit heeft vooral te maken met de<br />

betrekkelijk geringe productie aan slib (er worden geen chemicaliën aan<br />

het water toegevoegd). Ook de noodzakelijke aanpassingen in de<br />

werkwijze (zoals aandacht voor gebruik reinigingsmiddel) hebben<br />

gunstige milieugevolgen. Hierbij moet nog worden meegewogen, dat de<br />

gemiddelde olie-concentratie in het afvalwater na geleiding door de<br />

afscheider veel lager moet zijn dan de 200 mg/l om aan de norm in enig<br />

monster te voldoen. In de praktijk zal dus het verschil tussen de geloosde<br />

vracht aan minerale olie lager zijn dan het verschil tussen de 200 en 20<br />

mg/l norm suggereert.<br />

Voor bedrijfsafvalwater afkomstig van een vloeistofdichte vloer waarop<br />

motorvoertuigen die met paraffine zijn geconserveerd, worden gedeconserveerd<br />

voorzover bij deze activiteiten met minerale olie verontreinigd<br />

bedrijfsafvalwater vrijkomt, geldt het doelvoorschrift van 20 mg/l minerale<br />

olie. Om aan dit voorschrift te voldoen kan niet worden volstaan met een<br />

zuiveringsinstallatie bestaande uit een slibvangput en een olie-afscheider,<br />

maar zal over het algemeen de toepassing van aanvullende technieken als<br />

emulsiesplitsing, ultrafiltratie of elektrochemische scheiding noodzakelijk<br />

zijn. Hetzelfde geldt voor bedrijfsafvalwater afkomstig van oppervlaktebehandelingstechnieken<br />

en antiroest-behandelingen.<br />

1.3.8<br />

Deze voorschriften bevatten de eisen waaraan een slibvangput en een<br />

olie-afscheider moeten voldoen. In de eerste plaats betreft dat de eisen,<br />

zoals die zijn neergelegd in NEN 7089, uitgave 1990 en de daarbij<br />

behorende bijlage met de daarop in 1992 en 1993 uitgegeven correctiebladen.<br />

In de tweede plaats betreft dat de eisen die bij ministeriële<br />

regeling kunnen worden gegeven. Vast staat dat die eisen bij ministeriële<br />

regeling zullen moeten worden gegeven, omdat bepaalde eisen van NEN<br />

7089 in strijd zijn met andere wettelijke voorschriften en omdat ten<br />

aanzien van de eisen van NEN 7087 afwijkende of aanvullende eisen<br />

moeten worden gesteld in de Regeling slibvangputten en vet- of<br />

olie-afscheiders. Dit laatste is ook het geval in de door KIWA voor<br />

slibvangputten en vetafscheiders opgestelde beoordelingsrichtlijn die ten<br />

grondslag ligt aan de voor die voorzieningen bestaande kwaliteitsverklaring<br />

(certificaat).<br />

Geregeld is de wederzijdse erkenning van slibvangputten en vet- en<br />

olie-afscheiders die op rechtmatige wijze zijn geproduceerd en op de<br />

markt gebracht in een andere EU-lidstaat of aangesloten bij de EER, en<br />

wel volgens zodanige technische voorschriften dat daardoor een passend<br />

en voldoende niveau van milieubescherming wordt bereikt.<br />

Staatsblad 2000 262 53


1.3.9<br />

Het bedrijfsafvalwater dat bij deze activiteit vrijkomt, is meestal slechts<br />

beperkt met minerale olie verontreinigd, waardoor plaatsing van een<br />

olie-afscheider en een slibvangput niet steeds doelmatig zijn.<br />

Daarom zijn voor deze werkzaamheden doelvoorschriften opgenomen<br />

voor olie en zand, zonder daaraan gekoppeld de verplichting om een<br />

olie-afscheider en een slibvangput te hebben.<br />

Indien aan deze doelvoorschriften niet zonder voorzieningen kan<br />

worden voldaan, dan is plaatsing van voorzieningen wel noodzakelijk.<br />

Wanneer er onvoldoende zicht gehouden kan worden op het gebruik<br />

van de wasinstallatie door derden en de mogelijkheid bestaat dat andere<br />

werkzaamheden dan uitsluitend het wassen van de carrosserie worden<br />

uitgevoerd, wordt aangeraden om de zuiveringstechnische voorzieningen<br />

toch aan te brengen, om te voorkomen dat de doelvoorschriften worden<br />

overtreden.<br />

1.3.10<br />

Dit voorschrift strekt tot implementatie van de richtlijn nr. 91/271/EEG<br />

van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake<br />

de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135) en bevat<br />

voorschriften die op grond van de richtlijn aan elk lozen op het openbaar<br />

riool moeten worden gesteld. In dit voorschrift is de bescherming van het<br />

oppervlaktewater, de zuiveringstechnische werken en het openbaar riool<br />

algemeen verwoord. In de overige voorschriften die in het besluit zijn<br />

opgenomen is de bescherming van het milieu tegen nadelige gevolgen<br />

van indirecte lozingen nader uitgewerkt. Voor situaties die niet in de<br />

overige voorschriften zijn uitgewerkt, kunnen inschattingen over de te<br />

treffen maatregelen worden gemaakt aan de hand van kennis en ervaring<br />

van gemeenten, informatiebladen, handboeken en dergelijke.<br />

Afvalwater waarvan normaliter kan worden gesteld dat het niet aan<br />

voorschrift 1.3.6 voldoet (en derhalve niet geloosd mag worden) is<br />

afvalwater met een of meer van de navolgende kenmerken:<br />

– met een temperatuur die hoger is dan 30 °C;<br />

– waarvan de zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (Ph),<br />

lager dan 6,5 of hoger dan 10 is;<br />

– waarvan de sulfaatconcentratie hoger is dan 300 mg/l;<br />

– dat brand- of explosiegevaar kan veroorzaken, of<br />

– dat door een beerput, rottingsput of septictank is geleid.<br />

Er is niet voor gekozen deze kenmerken in voorschrift 1.3.10 op te<br />

nemen omdat in de praktijk situaties kunnen voorkomen waar de duur van<br />

de lozing zo beperkt is dat van een belemmering van de doelmatige<br />

werking van de verschillende werken geen sprake is, ook niet wanneer<br />

bedrijfsafvalwater met een of meer van de genoemde kenmerken in een<br />

riolering wordt gebracht.<br />

1.3.11<br />

Wanneer bedrijfsafvalwater niet door tussenkomst van een openbaar<br />

riool in het oppervlaktewater wordt gebracht maar via een andere route, is<br />

voorschrift 1.3.10 van overeenkomstige toepassing. Welke onderdelen van<br />

dat voorschrift relevant zijn, is afhankelijk van de route waarlangs het<br />

afvalwater in het oppervlaktewater terecht komt.<br />

Omdat kennis over die route op het lokale niveau bekend is, is daar de<br />

bevoegdheid gelegd om bij nadere eis een voorschrift op te leggen, dat<br />

afdoende bescherming voor riool, zuivering en oppervlaktewater<br />

waarborgt.<br />

Staatsblad 2000 262 54


1.3.12 en 1.3.13<br />

Ten behoeve van de controle op de verschillende bepalingen is in een<br />

aantal situaties een controlevoorziening verplicht. De concentratie-eisen<br />

gelden voor specifiek bedrijfsafvalwater voordat dit gemengd wordt met<br />

bedrijfsafvalwater afkomstig uit andere ruimten. De controlevoorziening<br />

dient daarom geplaatst te worden voorafgaand aan vermenging van de<br />

bedrijfsafvalwaterstroom afkomstig uit de ruimte(n) waar de betreffende<br />

werkzaamheden worden verricht, met uit andere ruimten afkomstige<br />

bedrijfsafvalwaterstromen. Met een bestaande controlevoorziening die op<br />

een andere plaats is aangebracht, kan worden volstaan, wanneer het<br />

desondanks mogelijk is om aan de hand van een aldaar genomen<br />

monster vast te stellen of de voor het bedrijfsafvalwater afkomstig uit de<br />

betreffende ruimten geldende concentratie-eis is overschreden. De<br />

controlevoorziening wordt in dat geval – ondanks de andere plaats – als<br />

doelmatig beschouwd. Bij plaatsing van een nieuwe controlevoorziening<br />

is het aanbrengen daarvan op een andere plaats alleen mogelijk, indien<br />

plaatsing voorafgaand aan vermenging van het betreffende bedrijfsafvalwater<br />

met andere bedrijfsafvalwaterstromen redelijkerwijs niet kan<br />

worden verlangd.<br />

Paragraaf 1.4 Lucht<br />

1.4.1<br />

Verwarmings- en stookinstallaties kunnen bij een verkeerde afstelling<br />

tot rookgassen leiden die een aanzienlijke nadelige invloed hebben op het<br />

milieu op alle schaalniveaus. Een goede afstelling van de verbrandingsprocessen<br />

kan dat al aanzienlijk beperken. Er bestaat een certificatieregeling,<br />

de Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en<br />

inspecties aan stookinstallaties (CIOS), opgezet door een aantal organisaties<br />

in de installatiebranche, aan de hand waarvan bedrijven onder<br />

ISO-kwaliteitsgaranties voor afstelling, onderhoud en reparatie van de<br />

verbrandingsinstallatie kunnen zorgen. Deze bepaling laat uiteraard<br />

onverlet hetgeen in specifieke besluiten ten aanzien van emissies naar de<br />

lucht is geregeld. Ter ondersteuning van de uitvoering van dit voorschrift<br />

is door InfoMil, in samenspraak met de betreffende installatiebranche, een<br />

informatieblad uitgegeven. In samenhang met de uitvoering van<br />

voorschrift 3.2.1 mag worden aangenomen dat een optimale verbranding<br />

wordt bereikt. Het voorschrift impliceert overigens dat afgewerkte olie niet<br />

als brandstof mag worden toegepast in verwarmings- en stookinstallaties.<br />

1.4.2<br />

In dit besluit zijn enkele voorschriften opgenomen met betrekking tot de<br />

luchtventilatie bij parkeergarages. De bepalingen zijn overeenkomstig de<br />

norm NEN 2443 van het Nederlands Normalisatie Instituut gepubliceerd in<br />

april 1996.<br />

Andere voorschriften met betrekking tot parkeergarages die betrekking<br />

hebben op bouwkundige en planologische aspecten zijn niet in dit besluit<br />

opgenomen. Daarbij valt te denken aan open of gesloten gevelgedeelten<br />

bij parkeergarages, en de situering van de inen uitgang van een parkeergarage.<br />

Hetzelfde geldt voor een aantal andere bouwkundige maatregelen<br />

die – zo is gebleken uit milieukundig onderzoek – relatief gunstig kunnen<br />

uitwerken voor het milieu, zoals een bouwwijze die een gemiddelde<br />

rijsnelheid in een garage van minimaal 10 km per uur mogelijk maakt.<br />

Staatsblad 2000 262 55


Paragraaf 1.5 Verlichting<br />

1.5.1<br />

De verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat licht niet direct bij<br />

omwonenden naar binnen schijnt. Vaak wordt overlast veroorzaakt door<br />

schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie of door lichtbakken<br />

voor reclamedoeleinden. Door schijnwerpers of armaturen zorgvuldig af<br />

te stellen en te richten kunnen klachten veelal worden verholpen. Voor het<br />

objectief vaststellen van hinder door uiteenlopende lichtbronnen is<br />

momenteel geen algemeen toepasbare standaardmethodiek beschikbaar<br />

en kan niet worden getoetst aan een norm. Wel worden door het Bureau<br />

Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) initiatieven<br />

ondernomen tot het realiseren van aanbevelingen ten behoeve van het<br />

vaststellen en beoordelen van hindersituaties.<br />

Paragraaf 1.6 Veiligheid<br />

1.6.1<br />

De uitvoering van de elektrische installatie wordt verondersteld<br />

deugdelijk en in overeenstemming met normen op dat gebied te zijn<br />

uitgevoerd op basis van bouwregelgeving. Binnen inrichtingen voor<br />

motorvoertuigen is echter een aantal activiteiten of ruimten aan te wijzen<br />

waarbij sprake kan zijn van explosiegevaar. Het gaat hierbij bijvoorbeeld<br />

om smeerkuilen, verfspuitruimtes, antiroestbehandelingsruimtes of<br />

opslagruimtes voor ontvlambare vloeistoffen. In het algemeen geldt dat<br />

de elektrische installaties in kant en klare installaties of apparatuur, zoals<br />

spuitcabines of vernevelingsapparatuur, overeenkomstig de geldende<br />

normen zijn uitgevoerd. Het is echter wat betreft de handhaving moeilijk<br />

om na te gaan of elektrische installaties overeenkomstig de van<br />

toepassing zijnde normen zijn uitgevoerd. Daarom is in voorschrift 4.6.2<br />

een mogelijkheid tot het stellen van een nadere eis opgenomen waarmee<br />

eisen aan de installaties kunnen worden gesteld, maar waarmee ook een<br />

onderzoek, uit te voeren door een deskundig bureau, kan worden<br />

verlangd naar de explosieveilige uitvoering van een installatie.<br />

1.6.2 en 1.6.3<br />

Deze voorschriften zijn ook van toepassing op de opslag van<br />

LPG-wisselreservoirs omdat dat ook gasflessen zijn. Voorschriften die<br />

hiervoor doorgaans in milieuvergunningen worden opgenomen komen<br />

overeen met de eisen die in CPR 15–1 worden gesteld aan opslag van<br />

gevaarlijke stoffen. Daarom wordt in voorschrift 1.6.2 deze richtlijn van<br />

overeenkomstige toepassing verklaard, op enkele uitzonderingen na. Ook<br />

dient rekening te worden gehouden met de aard van de opslag en de<br />

hieruitvolgende nuancering op het vereist zijn van vloeistofdichte vloeren<br />

of lekbakken, of afdekking van een opslag op het open terrein. Voor meer<br />

detailinformatie wordt verwezen naar het betreffende hoofdstuk van het<br />

Handboek Milieuvergunningen.<br />

1.6.4<br />

Afsluiters in vaste gasleidingen moeten zijn aangebracht om in geval<br />

van brand of lekkage voor compartimentering te zorgen.<br />

1.6.5<br />

Over het algemeen is mechanische ventilatie niet nodig, tenzij de<br />

acculader en de accu zijn opgesteld in een kleine, besloten ruimte. In de<br />

Staatsblad 2000 262 56


meeste gevallen is het voldoende als de accu en de acculader in een grote<br />

ruimte, liefst nabij een buitendeur, zijn geplaatst.<br />

1.6.6<br />

Een brandschakelaar moet zich bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de<br />

stookruimte bevinden, tenzij de stookruimte slecht bereikbaar is. In een<br />

dergelijke situatie is het beter de afsluiter op een goed bereikbare,<br />

duidelijk aangegeven plaats aan te brengen. Een gasafsluiter is meestal in<br />

de meterkast aanwezig, daar waar gasleidingen het bedrijfspand<br />

binnenkomen.<br />

Om te kunnen beoordelen of dit voorschrift op een stookruimte van<br />

toepassing is, moet worden nagegaan wat de nominale belasting op<br />

onderwaarde is van de installaties die in de stookruimte staan opgesteld.<br />

Voor toestellen met een gezamenlijke (hoofd)afsluiter, beveiliging,<br />

kleppen, rookgasafvoer en dergelijke moet het belast vermogen echter<br />

worden opgeteld.<br />

1.6.7<br />

Bij het verwisselen van een LPG-wisselreservoir kan een (geringe)<br />

hoeveelheid LPG vrijkomen. Indien het verwisselen in een besloten ruimte<br />

met slechte ventilatie geschiedt, kan dit de vorming van een explosief<br />

gasmengsel veroorzaken. Bij het verwisselen van de reservoirs in de<br />

buitenlucht worden eventueel vrijkomende gassen afdoende verspreid.<br />

Paragraaf 1.7 Waterbesparing<br />

1.7.1 en 1.7.2<br />

Waterbesparing is een onderwerp dat onder de noemer «zuinig gebruik<br />

van grondstof» tot de reikwijdte van de Wet milieubeheer behoort.<br />

Behalve de voor de hand liggende oplossingen als waterbesparend<br />

sanitair, kranen niet onnodig laten lopen en dergelijke, zijn nog geen<br />

specifieke oplossingen voor de bedrijven in deze sector bekend. Deze zijn<br />

wel bekend als het gaat om waterbesparing bij wasstraten. Waterrecirculatie<br />

kan zonder al te grote problemen. Omdat mag worden<br />

aangenomen dat oplossingen naast milieuvoordeel ook een financieel<br />

voordeel opleveren, zal implementatie van maatregelen doorgaans al<br />

vrijwillig geschieden. De voorschriften uit deze paragraaf gaan van dat<br />

principe uit, maar strekken er tevens toe het bevoegd gezag een handvat<br />

te bieden voor die situaties waar die eigen verantwoordelijkheid van het<br />

bedrijf niet wordt ingevuld. In een door InfoMil uit te geven informatieblad<br />

zullen de verschillende verbeteringsopties nader worden toegelicht.<br />

Paragraaf 1.8 Bodembescherming<br />

1.8.1<br />

De bodemrisicocategorie wordt in de NRB met behulp van een<br />

beslismodel vastgesteld. Afhankelijk van de categorie waarin een<br />

bedrijfsactiviteit valt zijn er diverse mogelijkheden om de bodem te<br />

beschermen. Het uiteindelijk pakket dient een verwaarloosbaar risico op<br />

bodemverontreiniging op te leveren, aangeduid als bodemrisicocategorie<br />

A.<br />

1.8.2<br />

Deze bepaling heeft betrekking op het buiten werking stellen van de<br />

inrichting of het beëindigen van bepaalde activiteiten en het daaraan<br />

Staatsblad 2000 262 57


gekoppelde eindsituatie-onderzoek van de bodem. Het eindsituatieonderzoek<br />

heeft een directe relatie met het nulsituatie-onderzoek dat bij<br />

het starten van bodembedreigende activiteiten bij de melding is vereist.<br />

De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten<br />

(NRB) geeft een handreiking voor de beoordeling of een activiteit<br />

bodembedreigend is. Evenals bij de nulsituatie het geval is dient het<br />

onderzoek beperkt te blijven tot die plaatsen binnen de inrichting waar de<br />

betreffende bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Voor<br />

de uitvoering van het eindsituatie-onderzoek kan gebruik worden gemaakt<br />

van het protocol «Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB, met<br />

protocol voor gecombineerd bodemonderzoek», 1993.<br />

Paragraaf 1.9 Overig algemeen<br />

1.9.1<br />

Deze bepaling vormt een aanvullende norm voor de zorg voor het<br />

milieu, die degene die de inrichting drijft behoort te betrachten. De<br />

zorgplicht voor het milieu – neergelegd in artikel 1.1a van de Wet<br />

milieubeheer – brengt onder meer met zich dat ook ten aanzien van<br />

aangelegenheden in de bescherming waarvan dit besluit niet voorziet<br />

omdat specifieke voorschriften ontbreken, degene die de inrichting drijft,<br />

de nodige maatregelen en voorzieningen treft om eventuele nadelige<br />

gevolgen voor het milieu vanwege de inrichting te voorkomen. Als die<br />

gevolgen zich voordoen, is die persoon gehouden deze nadelige gevolgen<br />

zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Dit geldt ook voor de<br />

gevallen waarin dit besluit weliswaar een regeling bevat doch waarin<br />

tevens moet worden geconcludeerd dat de gestelde voorschriften niet<br />

geheel voorzien in een toereikende bescherming van het milieu en dat van<br />

degene die de inrichting drijft mag worden verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid<br />

ook neemt en ervoor zorg draagt dat die nadelige<br />

gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen of, voorzover voorkomen<br />

niet mogelijk is, zoveel mogelijk worden beperkt. Dit zou het geval kunnen<br />

zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van een emissie van een bepaalde stof<br />

naar de lucht waarvoor paragraaf 1.4 geen of ontoereikende voorschriften<br />

bevat.<br />

Bij deze afweging zal ook het redelijkheidsvereiste in aanmerking<br />

moeten worden genomen. Het voorschrift is gericht tot degene die de<br />

inrichting drijft. De meeste voorschriften en beperkingen die in de bijlage<br />

van dit besluit zijn opgenomen, betreffen de inrichting: het samenstel van<br />

gebouwen, installaties en economische activiteiten. Dat abstracte geheel<br />

kan men niet aanspreken, wel degenen die het in hun macht hebben dat<br />

de inrichting en de activiteiten die daarbinnen plaatsvinden beantwoorden<br />

aan de milieuhygiënische normen die in ons land gelden.<br />

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN MET<br />

BETREKKING TOT ACTIVITEITEN DIE IN DE INRICHTING WORDEN<br />

VERRICHT<br />

Paragraaf 2.1 Opslag, overslag, bewerking of verwerking van gevaarlijke<br />

stoffen en brandbare vloeistoffen<br />

2.1.1<br />

Een aandachtspunt vormt de opslag van chemicaliën en vloeistoffen,<br />

niet zijnde gevaarlijke stoffen in de zin van de Wet milieugevaarlijke<br />

stoffen, die bodem- of waterverontreining kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld<br />

de opslag van grote hoeveelheden watergedragen verven. Bij een<br />

dergelijke opslag behoeven niet direct speciale maatregelen te worden<br />

Staatsblad 2000 262 58


getroffen, maar de opslag dient niet plaats te vinden naast een schrobputje,<br />

of op een onverharde vloer.<br />

2.1.2<br />

Dit voorschrift ziet op de handelingen die met gevaarlijke stoffen<br />

kunnen worden verricht in bijvoorbeeld een werkplaats. Onder (licht)<br />

ontvlambare vloeistoffen worden K1- en K2-producten verstaan. Als<br />

boven een bodembeschermende voorziening zowel (licht) ontvlambare<br />

stoffen als andere milieugevaarlijke vloeistoffen worden opgeslagen,<br />

moet voor deze voorziening een 100% opvangcapaciteit worden aangehouden.<br />

Doorgaans zal de bedoelde voorziening binnen zijn opgesteld,<br />

waardoor automatisch wordt voldaan aan de bescherming tegen<br />

inregenen. Indien een bodembeschermende voorziening níet is gemaakt<br />

van onbrandbaar en hittebestendig materiaal, zullen de boven de<br />

voorziening opgeslagen stoffen bij brand alsnog in de bodem of de<br />

riolering kunnen geraken. Een algemeen bekend en eenvoudig voorbeeld<br />

van een bodembeschermende voorziening is de lekbak.<br />

2.1.3<br />

Indien in een bedrijf gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, dient dit te<br />

gebeuren overeenkomstig de richtlijn CPR 15–1. Een uitzondering wordt<br />

gemaakt voor de zogeheten werkvoorraad voor direct gebruik. Daaronder<br />

kan onder meer worden verstaan:<br />

koelvloeistof in kleine hoeveelheid in kan, wandbar of vaatwerk van 60<br />

tot 200 liter;<br />

remvloeistof in kleine verpakkingen zoals blikken tot 5 liter en drums tot<br />

60 liter;<br />

smeerolie in blikken of oliebar;<br />

spuitklare verf en oplosmiddelen bij een autospuitafdeling.<br />

Ook andere niet-brandbare stoffen kunnen in beperkte hoeveelheid<br />

buiten de opslagruimte voorkomen zoals accuzuur in accu’s opgeslagen in<br />

het magazijn, watergedragen lakken in blikken, en spuitbussen zonder<br />

propaan als drijfgas. De hoeveelheid zal dan wel in verhouding moeten<br />

staan met de omvang en intensiteit van de bedrijfsactiviteiten.<br />

2.1.4<br />

Dit voorschrift is alleen van toepassing op de opslag van milieugevaarlijke<br />

stoffen (inclusief spuitbussen) in de verkoopruimte, indien dit<br />

stoffen betreft die daadwerkelijk voor de verkoop bestemd zijn. Milieugevaarlijke<br />

stoffen die voor eigen gebruik bestemd zijn mogen niet in de<br />

verkoopruimte worden opgeslagen. Stoffen die zijn bestemd voor de<br />

verkoop zijn over het algemeen in kleinverpakking opgeslagen. Bovendien<br />

is de verpakking afgesloten en wordt deze binnen de inrichting nooit<br />

geopend. Hierdoor neemt het gevaar voor de omgeving en het milieu in<br />

belangrijke mate af.<br />

Indien voor de opslag in de verkoopruimte geen nadere voorzieningen<br />

worden getroffen, zullen bij brand de opgeslagen brandbare vloeistoffen<br />

een plasbrand veroorzaken die zich over het gehele winkeloppervlak kan<br />

verspreiden. Daarom is de toegestane opgeslagen hoeveelheid beperkt tot<br />

300 liter.<br />

2.1.5<br />

Indien een bovengrondse tank aanwezig is voor de opslag van<br />

brandbare vloeistoffen met een vlampunt tot 100 °C, en deze tank na 1<br />

januari 2000 is geïnstalleerd, geschiedt de opslag overeenkomstig de<br />

richtlijn CPR 9–6. In deze richtlijn zijn ook voorwaarden gesteld aan<br />

Staatsblad 2000 262 59


dubbelwandige en kunststoftanks. Laadketels, zoals een reservoir in een<br />

boxpallet, worden niet als tanks maar als emballage beschouwd. Hierop<br />

zijn de voorschriften 2.1.1 t/m 2.1.5 van toepassing.<br />

Paragraaf 2.2 Werkzaamheden aan motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen,<br />

aanhangwagens en opleggers<br />

2.2.1<br />

Ter voorkoming van bodemverontreiniging door het vrijkomen van<br />

schadelijke stoffen als olie en benzine moeten vloeren van ruimten waarin<br />

motorvoertuigen (of onderdelen daarvan) worden hersteld of onderhouden,<br />

vloeistofdicht zijn uitgevoerd. In het kader van het Plan Bodemvoorzieningen<br />

(PBV) wordt dit doelvoorschrift uitgewerkt in de vorm van<br />

praktisch hanteerbare technische regelgeving. In de begripsbepalingen<br />

van de bijlage is daarom het begrip vloeistofdicht gedefinieerd als een<br />

vloer uitgevoerd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44. CUR/PBVaanbeveling<br />

44 is een aanbeveling die regels en eisen bevat voor het<br />

beoordelen of een bestaande vloer van een garagebedrijf voldoende<br />

vloeistofdicht kan worden aangemerkt. Zie ook voorschrift 3.2.8.<br />

2.2.2<br />

De stelregel van dit voorschrift is dat zoveel mogelijk binnen de<br />

gebouwen van de inrichting wordt gewerkt. Daardoor zijn milieuvoorzieningen<br />

als vloeistofdichte vloeren, afzuiginstallaties en dergelijke,<br />

effectief. Echter niet altijd is het mogelijk of noodzakelijk om binnen te<br />

werken. Het verwisselen van een lampje is milieuhygiënisch indifferent,<br />

waardoor dit eenvoudig op het buitenterrein kan geschieden. Soms zijn<br />

noodreparaties niet binnen uit te voeren vanwege ruimtegebrek of<br />

onvoorziene factoren. Zolang dit geen structureel karakter heeft, moet het<br />

voorschrift op dit punt genuanceerd worden gelezen.<br />

2.2.3<br />

In de regel is een afvoerhoogte van 1 m boven het dak van het gebouw<br />

voldoende.<br />

2.2.8 en 2.2.9<br />

Reparatie etc. van tanks en tankcontainers bestemd voor het vervoer<br />

van gevaarlijke stoffen valt niet binnen het begrip «reparatie etc. van<br />

motorvoertuigen en caravans». Wel is het in een inrichting die onder dit<br />

besluit valt, mogelijk dat aan de truck waarmee dergelijke tanks of<br />

tankcontainers worden vervoerd, reparaties etc. worden uitgevoerd. Voor<br />

die gevallen waarbij door onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld als<br />

noodvoorziening bij calamiteiten) stalling van ongereinigde tanks of<br />

tankcontainers bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen<br />

de inrichting plaatsvindt, zijn voorschriften opgenomen. Indien een<br />

dergelijk geval zich voordoet, moet de brandweer worden geïnformeerd<br />

over de gevaarsaspecten van de lading. Afhankelijk van de plaatselijke<br />

omstandigheden en de gevaarsaspecten van de lading kan de brandweer<br />

maatregelen bepalen die door het bedrijf moeten opgevolgd. De<br />

bevoegdheid van de brandweer om aanwijzingen te geven berust op de<br />

Brandweerwet 1985.<br />

2.2.10<br />

Voor de ventilatie van kleine werkplaatsen tot 200 m 2 kan aan de hand<br />

Staatsblad 2000 262 60


van onderstaande tabel de netto doorlaat van ventilatie-openingen<br />

worden bepaald.<br />

Max. vloeroppervlak in m 2 netto doorlaatopening in m 2<br />

40 0,03<br />

80 0,04<br />

120 0.05<br />

200 0,07<br />

Voor grotere vloeroppervlakten kan als regel 1/3000 deel van het<br />

vloeroppervlak van de te ventileren ruimte worden gehanteerd. De<br />

afmetingen van deze openingen zijn mede gebaseerd op het voorkomen<br />

van te hoge concentraties koolmonoxide in een werkplaats, aangenomen<br />

dat van de in voorschrift 2.2.3 beschreven voorziening voor het afvoeren<br />

van uitlaatgassen effectief gebruik wordt gemaakt.<br />

Een werkplaats die geheel of gedeeltelijk meer dan 0,5 m onder het<br />

maaiveld is gelegen, moet op de buitenlucht zijn geventileerd door middel<br />

van een mechanisch afzuigsysteem van voldoende capaciteit. Ten aanzien<br />

van de capaciteit van het ventilatiesysteem kan in de regel worden<br />

uitgegaan van 4 m 3 per uur per m 2 vloeroppervlak.<br />

2.2.12<br />

Door dit voorschrift is voorkomen dat een inrichting, vanwege de<br />

aanwezigheid van vijf of meer autowrakken, wordt beschouwd als een<br />

«afvalstoffen-inrichting». Voor het begrip «autowrakken» wordt verwezen<br />

naar het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken. Bovendien is<br />

het begrip autowrak in artikel 1.1 Wm vastgelegd.<br />

2.2.13<br />

De meest toegepaste lastechniek bij autoherstelbedrijven zal autogeenlassen<br />

zijn met toepassing van acetyleen of propaan en zuurstof. Op basis<br />

van de jaarlijks verbruikte hoeveelheid lasdraad of electroden kan worden<br />

nagegaan in hoeverre afzuiging en filtervoorziening noodzakelijk is. De<br />

algemene aanpak betreft het brongericht afzuigen, kanaliseren en<br />

afvoeren via een filter. De stofverwijderingsinstallaties volgens de laatste<br />

stand der techniek zijn filterende afscheiders, eenvoudige (tweetraps)electrofilters<br />

en absoluutfilters. Voor meer informatie over het<br />

afzuigen en reinigen van lasrook wordt verwezen naar het Werkboek<br />

Milieumaatregelen Metaal- en elektrotechnische industrie, hoofdstuk C.3<br />

uitgegeven op 10 juni 1998 door de VNG.<br />

Paragraaf 2.3 Verfspuitwerkzaamheden en antiroestbehandelingen<br />

2.3.1<br />

Het verspuiten of verwerken van grondverven, primers en plamuur kan<br />

plaatsvinden in een speciale voorbewerkingsruimte, die bijvoorbeeld deel<br />

uitmaakt van een werkplaats. Het afzuigen van de spuitdampen kan<br />

plaatsvinden via een spuitwand, een spuitkast een spuitvloer of een open<br />

of gesloten spuitcabine. Het aflakken moet in een gesloten spuitcabine<br />

plaatsvinden.<br />

2.3.7<br />

Wat betreft de geurproblematiek ten gevolge van verfspuitwerkzaamheden<br />

in een spuitcabine is de «bijgestelde richtlijn met<br />

betrekking tot geurhinder bij autospuiterijen, Ministerie VROM, publicatie<br />

Staatsblad 2000 262 61


91–03, juni 1991», nog steeds actueel. Deze richtlijn staat voor zowel de<br />

betrokken bedrijfstak als voor de bevoegde gezagsinstanties buiten<br />

discussie en wordt als algemeen geldend toegepast. De gevolgen van het<br />

toepassen van oplosmiddelarme of oplosmiddelvrije verfsystemen op de<br />

mogelijke geurhinder is nog onderwerp van onderzoek. Het voornemen is<br />

om zodra de eigenschappen bekend zijn en kunnen worden gekwantificeerd,<br />

de bijgestelde inspectierichtlijn te herzien en te publiceren als<br />

bijzondere regeling in het kader van de NER.<br />

In voorschrift 4.4.1 is de mogelijkheid tot het stellen van een nadere eis<br />

geformuleerd. Wat betreft de geurproblematiek ten gevolge van verfspuitwerkzaamheden<br />

kan de nadere eis worden gebruikt om situering of<br />

uitvoering van de uitmonding van de afvoerleiding nader te regelen, met<br />

name wanneer de door de ondernemer gekozen oplossing niet het<br />

gewenste resultaat oplevert. Ook kan de nadere eis gebruikt worden om<br />

een afwijking van de in de richtlijn genoemde schoorsteenhoogte, of de<br />

aanwezigheid, de uitvoering en het onderhouden van een ontgeuringsinstallatie<br />

voor te schrijven.<br />

Emissies ten gevolge van het uitvoeren van antiroestbehandelingen<br />

moeten ter voorkoming van geurhinder in eerste instantie 1 m boven de<br />

hoogste daklijn van de binnen 25 m gelegen bebouwing worden<br />

afgevoerd. Indien hiermee ter voorkoming van geurhinder een afdoende<br />

verspreiding niet kan worden gewaarborgd, kan bij nadere eis een<br />

doelmatige ontgeuringsinstallatie of een hieraan gelijkwaardige<br />

voorziening worden verlangd. Ook ten aanzien van situering of uitvoering<br />

van een afvoerleiding, alsmede ten aanzien van uitvoering en onderhoud<br />

van een ontgeuringsinstallatie kunnen nadere eisen worden gesteld.<br />

Wat betreft geurhinder in de omgeving wordt opgemerkt dat het<br />

bevoegd gezag moet vaststellen of sprake is van geurhinder.<br />

Paragraaf 2.4 VOS-houdende schadeherstel- en andere producten<br />

2.4.1 en 2.4.2<br />

Op het gebruik van VOS-houdende schadeherstel- en andere producten<br />

in autospuiterijen is het programma KWS2000 van toepassing. Volgens<br />

het reductieplan voor autospuiterijen, zoals beschreven in de nota<br />

«KWS2000-strategie 1992 – 2000», wordt er naar gestreefd om de emissie<br />

van vluchtige organische stoffen (VOS) uit autospuiterijen te beperken<br />

door toepassing van oplosmiddelarme schadeherstel- en andere<br />

producten en het treffen van good-housekeeping maatregelen. KWS2000maatregelen<br />

zijn nader omschreven in de KWS2000-factsheet nr. 20, «een<br />

oplosmiddel is uiteindelijk geen oplossing», autoreparatielakken 1995 –<br />

1998, projectbureau KWS2000, juli 1995.<br />

Om de uitvoering en interpretatie van de voorschriften van dit besluit te<br />

ondersteunen zal omstreeks het tijdstip van inwerkingtreding van dit<br />

besluit een informatieblad beschikbaar zijn waarin de gevolgen van dit<br />

besluit nader worden gedetailleerd.<br />

CEPE-tabel<br />

De voorschriften sluiten aan op de richtlijn op Europees niveau van de<br />

verfindustrie. Deze heeft een «Technology Guideline for Vehicle<br />

Refinishes» (CEPE, 1994, Solvent emission reduction in the vehicle<br />

refinishing industry) vastgesteld met daarin aangegeven het maximaal<br />

toegestane oplosmiddelgehalte in gram per liter voor spuitklare<br />

schadeherstel- en andere producten. Deze oplosmiddelgehaltes zijn in een<br />

convenant tussen de FOCWA, VVVH en VVVF opgenomen en aangepast<br />

aan de laatste stand der techniek.<br />

Staatsblad 2000 262 62


Toelichting tabel voorschrift 2.4.1<br />

De waarden in de tabel zijn uitgedrukt in het VOS-gehalte van het<br />

gebruiksklare product, inclusief het gehalte water.<br />

Voor een meerlaags systeem geldt dat het gemiddelde VOS-gehalte<br />

wordt berekend met de volgende formule: (a.L1 + b.L2)/(a + b) is gelijk aan<br />

of minder dan 420 gram per liter, waarbij L1 het VOS-gehalte is van de<br />

basiskleurlaag, L2 het VOS-gehalte is van de blanke lak (clear coat) en a en<br />

b staan voor het aantal grammen lak dat is verwerkt.<br />

Zoals in voorschrift 2.4.2 bepaald mag geen van de toegepaste deklagen<br />

in een meerlaags systeem meer VOS bevatten dan 480 gram per liter. In<br />

de praktijk betekent dit over het algemeen dat de basiskleurlaag een<br />

watergedragen product betreft en de blanke lak een VOS-houdend<br />

product met een hoog vaste stof gehalte.<br />

Speciale producten voor autolakken betreffen lakadditieven zoals<br />

vertragers, versnellers, matteringsmiddelen, elastificeermiddelen,<br />

anti-siliconenmiddelen, uitspuitverdunning, speciale design- of effectkleuren,<br />

spuitbussen en reinigers voor speciale oppervlakken zoals<br />

kunststoffen en hechtprimers.<br />

Overige producten betreffen de polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen,<br />

kitten, lijmen en plamuren.<br />

2.4.3<br />

Onder hoog-rendement spuitapparatuur wordt verstaan spuitapparatuur<br />

met een hoger rendement dan conventionele pneumatische<br />

spuitapparatuur. In de meeste gevallen zal gebruik worden gemaakt van<br />

de HVLP (High Volume Low Pressure) spuittechniek.<br />

In het Besluit vluchtige organische stoffen Wms is aangegeven bij welk<br />

rendement gesproken kan worden van hoog rendement. Bij decoratieve<br />

spuittechnieken op kleine schaal en doorgaans van een ambachtelijk<br />

karakter, wordt veelal gebruik gemaakt van de airbrush. Voor dergelijke<br />

technieken is toepassing van hoogrendement spuitapparatuur niet<br />

relevant.<br />

2.4.4<br />

Speciale producten voor de restauratie van «oldtimers» of bij de<br />

toepassing van decoratieve spuittechnieken zullen in bepaalde gevallen<br />

noodzakelijk blijven. Dit betreft echter een kleine omvang in lakgebruik.<br />

HOOFDSTUK 3. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN MET<br />

BETREKKING TOT DE BEDRIJFSVOERING VAN DE INRICHTING<br />

Paragraaf 3.1 Onderhoud en schoonmaak<br />

3.1.1<br />

Als installaties, toestellen of voorzieningen van een inrichting slecht<br />

onderhouden worden, is de kans groter dat gevaarlijke situaties ontstaan<br />

of overlast voor de omgeving optreedt. Het terrein van de inrichting dient<br />

indien nodig te worden ontdaan van zwerfvuil. Zwerfvuil in de directe<br />

omgeving van de inrichting, dat duidelijk van de inrichting afkomstig is,<br />

moet eveneens worden verwijderd. Een belangrijk element bij het<br />

bereiken van een voor het milieu verantwoorde bedrijfsvoering is<br />

zorgvuldigheid.<br />

Staatsblad 2000 262 63


3.1.2 en 3.1.3<br />

Voor de opslag van milieugevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen en<br />

afvalstoffen ligt de nadruk op een zorgvuldige bedrijfsvoering. Een<br />

opslagplaats moet netjes en overzichtelijk zijn. De verschillende milieugevaarlijke<br />

stoffen, brandbare vloeistoffen en afvalstoffen moeten<br />

gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Dit houdt ook in dat afvalstoffen<br />

regelmatig worden afgevoerd. Emballage mag niet lekken en<br />

eventueel gemorste stoffen moeten zo spoedig mogelijk worden<br />

opgeruimd. Als milieugevaarlijke stoffen of olie worden opgeslagen moet<br />

voldoende absorptiemiddel aanwezig zijn om gemorste stoffen op te<br />

ruimen. Als absorptiemiddel kunnen speciaal hiervoor bestemde korrels<br />

worden gebruikt, maar ook bijvoorbeeld zaagsel is een geschikt middel.<br />

Gebruikt absorptiemiddel moet als gevaarlijk afval worden opgeslagen en<br />

afgevoerd.<br />

Paragraaf 3.2 Controle van installaties en voorzieningen<br />

3.2.1 en 3.2.2<br />

Het onderhoud van een stook- of C.V.-installatie en het bijbehorend<br />

verbrandingsgasafvoersysteem wordt doorgaans uitbesteed aan een<br />

verwarmingstechnisch installatiebedrijf. Dit voert het onderhoud uit<br />

volgens de hiervoor geldende onderhoudsvoorschriften en installatieeisen.<br />

Meestal wordt een onderhoudscontract afgesloten. Als bewijs van<br />

een uitgevoerde onderhoudsbeurt wordt vaak een sticker met jaartal op<br />

de stookinstallatie of CV-ketel aangebracht. Als uitgangspunt gelden in<br />

ieder geval de gebruiks- en onderhoudsinstructies van de leverancier van<br />

de installatie.<br />

Door de branche is de regeling «Certificatieregeling voor het uitvoeren<br />

van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties» ingevoerd als vorm<br />

van zelfregulering. Als bewijs voor een uitgevoerde inspectie of onderhoudsbeurt<br />

wordt een certificaat achtergelaten bij de inrichtinghouder. De<br />

regeling staat open voor een ieder, ook voor buitenlandse bedrijven. Ook<br />

bedrijven die niet zijn gecertificeerd maar wel over aantoonbare gelijke<br />

deskundigheid beschikken mogen controles uitvoeren. In dat geval moet<br />

een vergelijkbare beoordeling plaatsvinden als door het certificerend<br />

instituut wordt gedaan.<br />

In het verlengde van dergelijke controles verdient het aanbeveling<br />

mogelijke energiebesparende maatregelen te bezien die samenhangen<br />

met het verwarmingssysteem. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om<br />

controle op een goede warmte-afgifte van radiatoren, afstelling van<br />

thermostaten en isolatie van leidingen. Met dergelijke eenvoudige<br />

maatregelen is veelal een aanzienlijke energiebesparing te bereiken.<br />

3.2.3<br />

Inspectie en onderhoud van brandblusmiddelen dient jaarlijks plaats te<br />

vinden volgens de voorschriften vermeld in NEN 2559 en NEN 3211.<br />

Bedrijven die blusmiddelen inspecteren en onderhouden moeten<br />

beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van<br />

Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten<br />

blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker<br />

met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien<br />

van een zegel.<br />

Staatsblad 2000 262 64


3.2.4 tot en met 3.2.6<br />

Bij controle moet de olie-afscheider worden geopend en de dikte van de<br />

olielaag worden bepaald met een peilstok. De onderkant van deze laag<br />

moet zich nog ruim boven de afvoerpijp (die de verbinding met het riool<br />

vormt) van de afscheider bevinden. Het water in de controleput (een<br />

afzonderlijke put of geïntegreerd in de olie-afscheider) moet geen sporen<br />

van olie meer vertonen. Van het legen en reinigen van een slibvangput of<br />

een olie-afscheider moeten de bewijzen worden bewaard op basis van<br />

voorschrift 3.3.1.<br />

3.2.7<br />

Ter controle van de maximale VOS-gehaltes, opgenomen in voorschrift<br />

2.4.1 en 2.4.2, moet de ondernemer met behulp van productveiligheidsen<br />

productinformatiebladen aangeven wat het VOS-gehalte van de<br />

gebruiksklare producten is. Op deze bladen moet informatie over<br />

mengverhoudingen en VOS-gehaltes van de diverse producten zijn<br />

vermeld. Door het bijhouden van een oplosmiddelenboekhouding kan de<br />

ondernemer aangeven dat de werkelijke VOS-gehaltes overeenkomen met<br />

de gegevens uit de productveiligheids- en productinformatiebladen. In<br />

een specifiek informatieblad over dit besluit zal de beoogde boekhouding<br />

worden toegelicht en zal zo mogelijk een format daartoe worden<br />

opgesteld.<br />

3.2.8<br />

In CUR/PBV-aanbeveling 44 zijn criteria voor de beoordeling van<br />

vloeistofdichte voorzieningen vastgelegd. De keuring moet door een<br />

deskundig inspecteur worden uitgevoerd. Bij goedkeuring stelt de<br />

deskundig inspecteur een keuringstermijn vast en wordt de<br />

PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening verstrekt. De keuringstermijn is<br />

gelijk aan de geldigheid van de verklaring en geeft de periode weer<br />

waarop de voorziening voor een herbeoordeling, door een deskundig<br />

inspecteur, in aanmerking komt. Principe is dat gedurende de keuringstermijn<br />

– een gewijzigde bedrijfsvoering en een calamiteit buiten<br />

beschouwing gelaten – de bodem effectief tegen verontreiniging wordt<br />

beschermd. Tevens stelt de deskundig inspecteur de frequentie vast van<br />

een door de gebruiker zelf uit te voeren visuele controle. Er is een<br />

onderscheid gemaakt tussen oude en meer recente vloeren om recht te<br />

doen aan de inspanningen die de afgelopen jaren zijn gepleegd om een<br />

verantwoorde mate van vloeistofdichtheid gestalte te geven. In dat<br />

verband geldt dat het bereiken van vloeistofdichtheid van de vloer<br />

maatgevend is voor de toepassing van onderdeel c. In het kader van het<br />

PBV wordt momenteel voorzien in een organisatiestructuur en inhoudelijke<br />

criteria voor de toewijzing van de vereiste deskundigheid aan<br />

inspecteurs. Hoewel een grote mate van zelfregulering hierbij een rol<br />

speelt is het voor VROM van groot belang dat organisaties en criteria<br />

objectief zijn en onafhankelijk zijn van toevallige belangen in de markt.<br />

3.2.9 en 3.2.10<br />

Voor de opslag van milieugevaarlijke stoffen, oliën en afvalstoffen ligt<br />

de nadruk op een zorgvuldige bedrijfsvoering. De verschillende stoffen<br />

moeten overzichtelijk en gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Een<br />

regelmatige controle van de gehele opslagvoorziening past in een<br />

zorgvuldige bedrijfsvoering.<br />

Ook indien specifiek afvalwater kan vrijkomen zijn gedragsregels en de<br />

naleving daarvan van belang. Een beroep wordt gedaan op de eigen<br />

verantwoordelijkheid van een ondernemer.<br />

Staatsblad 2000 262 65


Er is afgezien van de mogelijkheid tot het stellen van een nadere eis<br />

omdat het voorschrift zelf voldoende concreet is.<br />

Paragraaf 3.3 Bewaren van documenten<br />

3.3.1<br />

In nagenoeg elk bedrijf zijn installaties aanwezig die door derden<br />

worden onderhouden of gecontroleerd. Vaak worden hiervoor<br />

onderhoudscontracten afgesloten. Naast periodieke controles van<br />

installaties kan het voorkomen dat andere rapporten zijn opgesteld,<br />

metingen zijn verricht of keuringscertificaten zijn afgegeven, die op de een<br />

of andere manier met milieu of externe veiligheid te maken hebben.<br />

Resultaten van dergelijke onderzoeken, metingen, controles, alsmede<br />

afgiftebewijzen van afval zijn tijdens een controlebezoek vaak moeilijk te<br />

achterhalen. Soms worden ze zelfs buiten de inrichting bewaard.<br />

De gedachte achter dit voorschrift is, om alle gegevens met betrekking<br />

tot milieu en veiligheid op een centrale plaats binnen de inrichting te<br />

bewaren dan wel binnen korte termijn beschikbaar te hebben. Dit levert<br />

de volgende voordelen op:<br />

– het bedrijf krijgt een beter inzicht in de «prestaties» die op milieugebied<br />

zijn geleverd;<br />

– voor de controlerend ambtenaar wordt een bedrijfscontrole vereenvoudigd,<br />

omdat alle relevante informatie binnen korte termijn aanwezig<br />

is.<br />

In het ideale geval zal bij een incidentele controle inzicht worden<br />

verkregen in het bedrijfsfunctioneren in de tussenliggende periode.<br />

Dit voorschrift geeft aan wat voor onderzoeken, metingen en keuringen<br />

op milieugebied bij bedrijven kunnen worden uitgevoerd. Dit betekent niet<br />

dat bedrijven door middel van dit voorschrift worden verplicht tot het<br />

uitvoeren van bedoelde onderzoeken als dit niet in een van de andere<br />

voorschriften is geregeld. Als echter bepaalde rapporten zijn opgesteld,<br />

certificaten zijn afgegeven of onderhoudscontracten zijn afgesloten<br />

waarbij sprake is van enige milieurelevantie, dan dienen deze bij voorkeur<br />

binnen de inrichting te worden bewaard (bijvoorbeeld in een milieuregistratiemap<br />

of speciale kast). Tevens moet de registratie van periodieke<br />

controles, afgiftebewijzen van afval en andere milieurelevante<br />

documenten worden bewaard. Wanneer de originelen op het hoofdkantoor<br />

van een concern worden bewaard, verdient het aanbeveling om<br />

de filialen van een afschrift van de betreffende documenten te voorzien.<br />

Voorschrift 3.3.1 laat de eventuele plicht om op grond van andere<br />

wetgeving in dit besluit bedoelde stukken voor langere tijd te bewaren<br />

dan hier aangegeven onverlet. Overigens wordt nog opgemerkt dat een<br />

toezichthouder op basis van artikel 18.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer<br />

de bevoegdheid heeft om de hier bedoelde documenten in te zien,<br />

en daarvan een of meerdere kopieën te maken, indien dat voor de<br />

vervulling van zijn taak nodig is (zie ook artikel 5.1.7 van de Algemene wet<br />

bestuursrecht).<br />

HOOFDSTUK 4. NADERE EISEN<br />

Paragraaf 4.1 Geluid en trilling<br />

4.1.1 en 4.1.2<br />

Het bevoegd gezag wordt de mogelijkheid geboden in individuele<br />

gevallen een andere waarde dan de standaardgeluidnorm vast te leggen.<br />

Bepalend voor de hoogte van die andere waarde is het geluidniveau<br />

Staatsblad 2000 262 66


innen de betreffende woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen.<br />

Binnen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen is<br />

ongeacht de hoogte van de buitenwaarde een vast beschermingsniveau<br />

vastgelegd overeenkomstig de binnenwaarde uit voorschrift 1.1.1. Bij<br />

toepassing van de nadere eis dient derhalve te worden nagegaan in<br />

hoeverre het geluidniveau binnen woningen of andere geluidgevoelige<br />

bestemmingen, die binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting<br />

zijn gelegen, wordt beïnvloed. Met de akoestische invloedssfeer wordt<br />

hier bedoeld de geluidbelasting vanwege de inrichting op de gevels van<br />

omliggende woningen voorzover dat hoger is dan 50 dB(A). Uiteenlopende<br />

redenen of argumenten kunnen ten grondslag liggen aan de wens,<br />

behoefte of noodzaak voor een andere waarde dan de standaardgeluidnorm<br />

volgens voorschrift 1.1.1.<br />

Opgemerkt wordt dat in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening<br />

ook wordt ingegaan op de mogelijkheden die de besluiten op<br />

grond van artikel 8.40 Wm bieden op het gebied van de geluidnormstelling<br />

en lokale aanpak. Aan de hand van voorbeelden worden<br />

bedoeling en werking van deze handreiking nader toegelicht.<br />

In beginsel zal de hoogte van het heersende referentieniveau bepalend<br />

kunnen zijn voor de mate van afwijking van de standaard geluidnorm. De<br />

volgende invulling kan dan aan de orde zijn.<br />

a. Indien het heersende referentieniveau zodanig laag is, dat de in dit<br />

voorschrift gestelde standaard geluidnorm zal leiden tot hinder voor de<br />

woonomgeving, kan een lagere geluidgrenswaarde aan het bedrijf<br />

worden opgelegd. Dit kan zich voordoen in situaties waarbij bedrijven<br />

gevestigd zijn in een rustige woonomgeving zoals bijvoorbeeld een stille<br />

woonwijk of landelijk gebied. Bij het in overweging nemen van een lagere<br />

geluidgrenswaarde zal het bevoegd gezag rekening dienen te houden met<br />

de rechtszekerheid van gevestigde bedrijven. Alternatieve maatregelen<br />

kunnen in de afweging worden betrokken waarbij zonodig aandacht moet<br />

worden geschonken aan een evenredige lastenverdeling. Van belang is<br />

voorts dat bezien kan worden in hoeverre eventuele maatregelen<br />

gefaseerd kunnen worden uitgevoerd.<br />

b. Indien het heersende referentieniveau zodanig hoog is dat redelijkerwijs<br />

van het bedrijf niet kan worden verlangd de lagere standaard<br />

geluidnorm na te leven en de handhaving van de geluidnorm een<br />

onevenredige beperking van de bedrijfsvoering of zelfs sluiting zou<br />

kunnen betekenen, terwijl de lokale situatie een soepeler normstelling<br />

toelaat, kan de geluidgrenswaarde worden verhoogd. Dit kan zich<br />

voordoen in drukkere gebieden zoals stadswinkelcentra of bedrijfsterreinen.<br />

c. Niet uitsluitend het heersende referentieniveau behoeft maatgevend<br />

te zijn om afwijking van de norm te wensen. Ook maatschappelijke<br />

ontwikkelingen en de al of niet hierdoor veranderende regelgeving kan<br />

daartoe aanleiding vormen.<br />

d. Tenslotte kunnen eventueel ook geluidgrenswaarden boven het<br />

referentieniveau worden vastgesteld, bijvoorbeeld indien individuele<br />

bedrijfseconomische redenen motief zijn om aan de behoeften van het<br />

bedrijfsleven tegemoet te komen, en indien is aangetoond dat maatregelen<br />

onvoldoende soelaas bieden. In dergelijke gevallen zal het bevoegd<br />

gezag een afweging moeten maken tussen de belangen van het bedrijfsleven<br />

en de belangen van de woonomgeving rond de inrichting. Onder<br />

meer kan zich deze problematiek voordoen rond laad- en losactiviteiten<br />

waarbij in specifieke situaties extra geluidruimte moet worden geboden<br />

om de bedrijfsvoering niet geheel onmogelijk te maken. De mogelijkheden<br />

met betrekking tot het stiller maken van het laden en lossen<br />

worden nader onderzocht in het project PIEK dat door Novem wordt<br />

getrokken. Tot PIEK is door de ministeries VROM, EZ en V&W besloten in<br />

verband met de toenemende behoefte tot bevoorrading in de geluid-<br />

Staatsblad 2000 262 67


gevoelige avond- en nachtperiode. PIEK zal naar verwachting algemeen<br />

toepasbare infomatie opleveren omtrent verbeteringsopties of oplossingsmogelijkheden<br />

bij knelpunten.<br />

Het gebruik maken van de mogelijkheid tot het aanpassen van de<br />

standaardnorm vindt plaats op basis van een lokale afweging met<br />

inachtneming van bovengenoemde motieven. Omdat voor het onderwerp<br />

geluid een vergaande mate van decentralisatie gewenst wordt geacht, is<br />

afgezien van het opnemen van een bandbreedte waarbinnen deze<br />

afweging kan plaatsvinden. Wel is een overgangsregeling voor bestaande<br />

bedrijven opgenomen waarvoor een ondergrens geldt van 40 dB(A)<br />

conform de bestaande besluiten. Als bestaand wordt aangemerkt de voor<br />

de invoering van dit besluit fysiek aanwezige inrichting. Vanzelfsprekend<br />

is deze lokale afweging en besluitvorming daarbij gebonden aan de<br />

opgebouwde praktijk rond de benadering van het onderwerp geluid.<br />

Immers, geluid is geen nieuw item maar reeds jarenlang een structureel<br />

element in de uitvoeringspraktijk van vergunningverlening, de planologie,<br />

de rechtspraak en de handhaving, in technische zin gevoed door<br />

uitvoeringsbesluiten, circulaires, richtlijnen en handreikingen. Een nadere<br />

eis zal van een motivering moeten zijn voorzien waaruit blijkt dat een<br />

objectieve toetsing heeft plaatsgevonden aan bovengenoemde factoren.<br />

Momenteel is een MDW-besluitvormingsproces ingezet betreffende de<br />

regelgeving voor geluid waarbij tevens de ondergrens voor geluid in<br />

discussie is. Verwacht wordt dat het zogeheten MIG-project uitsluitsel zal<br />

geven over de eventuele invoering van een ondergrens.<br />

De beslissing tot het afwijken van de standaardnorm dan wel tot het<br />

voorschrijven van voorzieningen dient expliciet te worden geformaliseerd<br />

door middel van het instrument nadere eis. Van belang hierbij is dat aan<br />

de beslissing om af te wijken van de standaardnorm een afdoende<br />

akoestische motivering ten grondslag moet liggen, bij voorkeur en<br />

voorzover mogelijk ondersteund door relevante geluidmetingen. Een<br />

afwijking van de gestelde norm wordt in gevallen van bezwaar en<br />

vervolgens beroep volgens de Wmen Awb-procedures ter toetsing<br />

voorgelegd aan de rechter.<br />

4.1.3<br />

Om te voorkomen dat een inrichting, die betrekkelijk ver van woningen<br />

of andere geluidgevoelige bestemmingen is gesitueerd, geen toepassing<br />

hoeft te geven aan het ALARA-principe en daardoor onbeperkt geluid mag<br />

produceren, was in de oude besluiten een bepaling opgenomen dat het<br />

equivalente geluidniveau, bij afwezigheid van woningen, op een afstand<br />

van 50 meter gold. Het vaststellen van een andere waarde is mogelijk<br />

gemaakt om de geluidruimte beperkt te houden in voorkomende gevallen.<br />

Een ander bezwaar ten aanzien van de 50 m grens betrof de<br />

amvb-inrichtingen op gezoneerde industrieterreinen. Voor die inrichtingen<br />

die op dergelijke terreinen ver van woningen zijn gesitueerd moet toch<br />

een «geluidruimte» worden gereserveerd overeenkomstig het 50 m<br />

criterium ook al maken deze inrichtingen op 50 m minder geluid. Deze<br />

geluidruimte gaat ten koste van de inrichtingen die wel een vergunning<br />

behoeven en daardoor worden gedwongen om bij nieuwe vestigingen<br />

van amvb-inrichtingen meer geluidmaatregelen te treffen. Immers, de<br />

zonegrens en de afgegeven hogere waarden mogen cumulatief niet<br />

worden overschreden. Naar aanleiding van de kritieken op deze regeling<br />

is besloten de starre bepaling van 50 meter te vervangen door een<br />

nadere-eis-bepaling.<br />

Staatsblad 2000 262 68


4.1.4<br />

Op grond van dit voorschrift kunnen eventueel te treffen akoestische<br />

voorzieningen verplicht worden gesteld of gedragsregels worden<br />

opgelegd, die nodig zijn om aan de geluidvoorschriften van de geluidparagraaf<br />

te voldoen. Een zodanige nadere eis zou alleen gesteld moeten<br />

worden indien de lokale situatie dat noodzakelijk maakt. Het bevoegd<br />

gezag zal bij voorkeur in overleg met het betrokken bedrijf moeten<br />

vaststellen op welke wijze en met welke middelen aan de geluidvoorschriften<br />

kan worden voldaan. Een nadere eis is vanzelfsprekend niet<br />

nodig indien al aan de gestelde niveaus wordt voldaan.<br />

4.1.5<br />

Voor andere trillingvormen kan het bevoegd gezag specifieke trillingsterkten<br />

bepalen. Hierbij gelden de streefwaarden uit de Richtlijn 2<br />

«Hinder voor personen in gebouwen door trillingen» van Stichting<br />

Bouwresearch (1993) als ondergrens.<br />

In probleemsituaties dient gebruik te worden gemaakt van de in de<br />

richtlijn voorgeschreven methode. Deze methode geeft, naar de thans<br />

beschikbare kennis, de best reproduceerbare resultaten.<br />

Paragraaf 4.2 Energie<br />

4.2.1 en 4.2.2<br />

In omstandigheden of gevallen waarin een specifieke benadering en<br />

concretisering noodzakelijk blijkt, biedt voorschrift 4.2.1 de mogelijkheid<br />

aan het bevoegd gezag tot het stellen van een nadere eis. Zo’n nadere eis<br />

zal moeten beantwoorden aan de algemene criteria van zorgvuldigheid<br />

(zie ook onderdeel 1.2.4 van het algemene deel van deze toelichting). Ter<br />

concretisering van het beoordelingsaspect «redelijkheid» is in voorschrift<br />

4.2.2 opgenomen dat het bevoegd gezag geen nadere eisen mag stellen<br />

die strekken tot het treffen van maatregelen of voorzieningen die een<br />

langere terugverdientijd hebben dan vijf jaar bij gebouwen of faciliteiten<br />

en drie jaar bij processen.<br />

Wordt een investering verlangd, dan ligt het voor de hand dat het<br />

bevoegd gezag mede aangeeft op welke termijn die maatregel of<br />

voorziening moet worden getroffen. Daarbij kan erop worden gelet dat<br />

een aansluiting plaatsvindt bij andere investeringsbeslissingen of -ritmen<br />

van het bedrijf.<br />

InfoMil stelt informatiebladen op waarin de stand der techniek met<br />

betrekking tot energiebesparing wordt beschreven. Deze bladen bevatten<br />

lijsten van maatregelen of voorzieningen die bij de concretisering van de<br />

nadere eis als leidraad kunnen dienen. Ook de branche-organisaties<br />

beschikken over een grote hoeveelheid informatie op dit gebied.<br />

De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen geldt alleen voor de in<br />

paragraaf 1.2 bedoelde grote inrichtingen. Ingevolge artikel 4 is het dus<br />

niet mogelijk om andere inrichtingen nadere eisen ten aanzien van<br />

energie op te leggen op basis van de algemene bepaling van artikel 5,<br />

eerste lid, onderdeel b.<br />

4.2.3<br />

Op grond van de Wet energiebesparing toestellen (W.E.T.) worden in<br />

het belang van de energiebesparing regels gesteld met betrekking tot<br />

toestellen en installaties. Zo zijn er ter toepassing van EU-richtlijnen onder<br />

meer eisen gesteld ten aanzien van het energieverbruik van cv-ketels.<br />

Dergelijke eisen gelden algemeen, onafhankelijk van de plaats van het<br />

Staatsblad 2000 262 69


toestel of de installatie. Met betrekking tot toestellen en installaties<br />

waarvoor op grond van de W.E.T. voorschriften zijn gegeven kunnen geen<br />

nadere eisen worden gesteld op grond van dit besluit.<br />

Paragraaf 4.3 Afvalstoffen en afvalwater<br />

4.3.1 en 4.3.2<br />

Deze nadere eis-bevoegdheid is gerelateerd aan voorschrift 1.3.1. Bij het<br />

toepassen van de verplichting tot het verrichten van een onderzoek<br />

moeten de kosten en baten zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen.<br />

Niet tot onderzoek behoeft te worden overgegaan in die gevallen waarbij<br />

voor de hand liggende en eenvoudige maatregelen kunnen worden<br />

toegepast. De informatiebladen van Infomil bevatten daartoe relevante<br />

informatie. Het overgaan tot onderzoek zou zich moeten beperken tot die<br />

specifieke situaties waarbij onvoldoende informatie beschikbaar blijkt om<br />

tot een verantwoorde keuze te komen omtrent maatregelen of voorzieningen.<br />

Ook dient te worden bezien in hoeverre reeds beschikbaar<br />

onderzoek, zowel op bedrijfs- als op bedrijfstakniveau, aan de behoefte<br />

tegemoet komt.<br />

In daartoe noodzakelijke gevallen kunnen maatregelen in een nadere eis<br />

worden vastgelegd.<br />

Het bevoegd gezag mag geen nadere eisen stellen die strekken tot het<br />

treffen van maatregelen of voorzieningen die een langere terugverdientijd<br />

hebben dan vijf jaar. Bij het bezien van de terugverdientijd moeten de<br />

kosten van het nemen van preventie niet uitsluitend worden afgezet tegen<br />

de kosten van het verwijderen van afvalstoffen. Preventiemaatregelen<br />

hebben immers ook betrekking op besparing van grondstoffen en andere<br />

voordelen die zich in de bedrijfsvoering kunnen voordoen. Als aanname<br />

bij de nadere eis is in ieder geval gehanteerd dat het rendement als<br />

gevolg van het toepassen van preventiemaatregelen voldoende substantieel<br />

is.<br />

4.3.4 en 4.3.5<br />

In het besluit zijn niet voor alle denkbare activiteiten die kunnen worden<br />

uitgevoerd en tot het brengen van afvalwater in de riolering kunnen<br />

leiden, voorschriften opgenomen. Dat voorkomt, dat het besluit een<br />

uitgebreid pakket aan voorschriften bevat dat voor een groot deel niet<br />

relevant zou zijn voor een gangbare inrichting. Voorzover het nodig is om<br />

aan dergelijke activiteiten specifieke eisen te stellen ter bescherming van<br />

het milieu bieden deze voorschriften daarvoor een basis.<br />

Paragraaf 4.4 Lucht<br />

4.4.1<br />

Zie voor de toelichting op deze nadere-eis-bevoegdheid de toelichting<br />

op voorschrift 2.3.7.<br />

4.4.3<br />

Indien de in- of uitlaatopeningen van de mechanische ventilatie<br />

ongunstig zijn gelegen kan dit overlast veroorzaken. In die gevallen kan<br />

het bevoegd gezag bij nadere eis verplichten tot een gunstiger situering.<br />

Staatsblad 2000 262 70


4.4.4<br />

Het Besluit luchtkwaliteit benzeen legt aan de gemeente de verplichting<br />

op om te bewerkstelligen dat de benzeenconcentratie op straatniveau een<br />

bepaalde grenswaarde niet overschrijdt. Aangezien parkeergarages een<br />

bijdrage aan die benzeenconcentratie leveren, is het in dit voorschrift<br />

mogelijk gemaakt dat het bevoegd gezag (in casu burgemeester en<br />

wethouders) bij nadere eis maatregelen kan voorschrijven om de bijdrage<br />

van de parkeergarage aan de totale benzeenconcentratie te beperken.<br />

Maatregelen waaraan gedacht kan worden zijn: het wijzigen van de<br />

maximum snelheid, de rijrichting, de plaatsing van in- en uitritten, de<br />

afvoer van ontwijkende lucht, etcetera. Als basis kan hiertoe de<br />

Handreiking benzeen en parkeergarages van maart 1997 van het Ministerie<br />

van VROM, dienen.<br />

Paragraaf 4.6 Veiligheid<br />

Een nadere eis met betrekking tot ruimteventilatie gesteld kan worden,<br />

zal uiteraard moeten zijn afgestemd op en aansluiting hebben met regels<br />

die in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet of het Bouwbesluit<br />

gelden.<br />

Paragraaf 4.7 Waterverbruik<br />

4.7.1 en 4.7.2<br />

In daartoe noodzakelijke gevallen kunnen maatregelen met betrekking<br />

tot het waterverbruik in een nadere eis worden vastgelegd. Het bevoegd<br />

gezag mag geen nadere eisen stellen die strekken tot het treffen van<br />

maatregelen of voorzieningen die een langere terugverdientijd hebben<br />

dan vijf jaar.<br />

De informatiebladen bevatten lijsten van maatregelen of voorzieningen<br />

die bij de concretisering van de nadere eis als leidraad kunnen dienen.<br />

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,<br />

J. P. Pronk<br />

Staatsblad 2000 262 71


BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ DE NOTA VAN TOELICHTING OP HET BESLUIT<br />

INRICHTINGEN VOOR MOTORVOERTUIGEN MILIEUBEHEER<br />

Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerpbesluit in Staatscourant<br />

132 van 16 juli 1998 hebben de navolgende instanties en<br />

personen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun opmerkingen aan<br />

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />

ter kennis te brengen:<br />

1. Gemeente Zundert<br />

2. Gastec te Apeldoorn<br />

3. Milieudienst zuidoost Utrecht te Zeist<br />

4. Samenwerkingsverband Milieu Leidse Regio te Leiden<br />

5. Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs te Bilthoven<br />

6. Rijkswaterstaat te Den Haag<br />

7. Nederlandse Vereniging Verwerkers Gevaarlijk Afval te Schelluinen<br />

8. Gemeente Tilburg<br />

9. DCMR Milieudienst Rijnmond te Schiedam<br />

10. Ecobrain te Leidschendam<br />

11. Gemeente Amsterdam<br />

12. Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten te Leiden<br />

13. Gemeente Uden<br />

14. R&B Milieuadvies te Mijdrecht<br />

15. VACO te Leiden<br />

16. Krijt K. te Voorburg<br />

17. Vereniging smeerolieondernemingen Nederland te Den Haag<br />

18. InfoMil te Den Haag<br />

19. Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen te Gouda<br />

20. Milieusamenwerkingsverband Westerkwartier te Leek<br />

Staatsblad 2000 262 72


Bijlage 5 Toelichting gegevens omtrent omzet en kosten


Inventaris<br />

aanschaf aanschaf afschrijving restwaarde berekening afschrijving per jaar<br />

excl. BTW incl. BTW excl. BTW incl.BTW<br />

hefbrug € 11.750,00 € 13.982,50 8 jaar nihil € 11750 / 8 = € 1.468,75 € 1.747,81<br />

koplamp € 395,00 € 470,05 5 jaar nihil € 395 / 5 = € 79,00 € 94,01<br />

roetmeter + 4gasterster incl. afzuiger € 10.729,00 € 12.767,51 8 jaar nihil € 10729 / 8 = € 1.341,13 € 1.595,94<br />

remtestbank € 4.745,00 € 5.646,55 8 jaar nihil € 4745 / 8 = € 593,13 € 705,82<br />

computer € 1.225,00 € 1.457,75 3 jaar nihil € 1225 / 3 = € 408,33 € 485,92<br />

handgereedschap € 750,00 € 892,50<br />

Totaal € 29.594,00 € 35.216,86<br />

€ 3.890,34 € 4.629,50<br />

onderhoudskosten apparatuur kosten per jaar<br />

excl. BTW incl. BTW<br />

hefbrug € 205,00 € 243,95<br />

koplamp geen geen<br />

roetmeter + 4gastester incl. afzuiger € 475,00 € 565,25<br />

remtestbank € 225,00 € 267,75<br />

Totaal € 905,00 € 1.076,95<br />

excl. BTW incl. BTW prijs excl. BTW incl. BTW<br />

omzet APK 1300 * 24,16 € 31.407,56 € 37.375,00<br />

APK benzine € 21,01 € 25,00<br />

omzet reparatie € 77.836,14 € 92.625,00<br />

APK diesel € 42,02 € 50,00<br />

omzet totaal € 109.243,70 € 130.000,00<br />

1300 APK per jaar<br />

85% benzine auto's 1105 * 25 = € 27625<br />

excl. BTW incl. BTW 15% diesel auto's 195 * 50 = € 9750<br />

afmeldkosten APK 1300 * 3,65 € 4.745,00 € 5.646,55<br />

€ 37.375,00<br />

inkoop 60% van omzet € 46.701,68 € 55.575,00<br />

gemmiddelde APK per auto is € 37375 / 1300<br />

totaal inkoop € 51.446,68 € 61.221,55<br />

€ 24,16 €<br />

28,75


Bijlage 6 Ontwikkeling arbeidsmarkt personenautobedrijven


Ontwikkeling arbeidsmarkt<br />

personenautobedrijven<br />

-Eindrapport-<br />

Uitgebracht aan:<br />

Datum:<br />

Kenmerk:<br />

Stichting OOMT<br />

t.a.v. Werkgroep jeugd<br />

Postbus 1100<br />

3980 DC Bunnik<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Auteur: ir. R. Mazier<br />

' & ( ) * + $ , $ & & ) - & . % / - % ! & 0 %<br />

% 1 $<br />

2 3<br />

! "<br />

# # # $ % & $


2/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Inhoud<br />

1. Inleiding 3<br />

1.1 Achtergrond 3<br />

1.2 Aanpak 4<br />

1.3 Opbouw rapport 6<br />

2. Samenstelling en ontwikkeling park 7<br />

2.1 Huidige wagenpark 7<br />

2.2 Ontwikkeling park 7<br />

3. Ontwikkeling onderhoud en reparatie 10<br />

3.1 Ontwikkeling uren onderhoud en reparatie per personenauto 10<br />

3.2 Ontwikkeling type onderhoudswerkzaamheden 12<br />

3.3 Ontwikkeling totale onderhouds- en reparatiebehoefte 13<br />

4. Ontwikkeling personeelsbehoefte 14<br />

4.1 Bruto personeelsbehoefte 14<br />

4.2 Ontwikkeling aanbod monteurs 15<br />

4.3 Ontwikkeling netto-personeelsbehoefte 17<br />

5. Samenvatting 20<br />

Bijlage 1: Geraadpleegde bronnen 21<br />

Bijlage 2: Geïnterviewde personen 22


3/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

1. Inleiding<br />

1.1 Achtergrond<br />

De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigen en Tweewielerbedrijf<br />

(OOMT) is opgericht door de CAO-partijen voor het motorvoertuigenbedrijf en<br />

tweewielerbedrijf (BOVAG, FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en de Unie). Er<br />

zijn ongeveer 12.000 bedrijven aangesloten met ruim 97.000 werknemers.<br />

Teneinde inzicht te verkrijgen in de benodigde beleidsinformatie werkt OOMT reeds<br />

jaren met een branchemonitor: het onderzoeksprogramma voor de mobiliteitsbranche.<br />

De doelstelling van deze branchemonitor luidt:<br />

‘Inzicht in de trends en ontwikkelingen (en de achtergronden daarvan) in de<br />

mobiliteitsbranche op het terrein van arbeidsmarkt, opleiding jeugd, scholing<br />

werkenden en employability’.<br />

‘Blik naar de toekomst’ is één van de onderdelen van het onderzoeksprogramma. In de<br />

motorvoertuigen- en tweewielerbranche moet in kaart worden gebracht wat de omvang<br />

is van de personele behoefte over vijf, tien en vijftien jaar. Het gaat primair om<br />

kwantitatief inzicht in vraag en aanbod, aangevuld met kwalitatieve inzichten. Indien<br />

haalbaar, is ook een globale analyse gewenst per subbranche. Als uitgangspunt voor de<br />

analyse kunnen dienen: de huidige samenstelling van de beroepsbevolking in de<br />

branche, trends en (technologische) ontwikkelingen in de branche, alsmede Europese<br />

demografische ontwikkelingen. Op basis van het onderzoek moeten sociale partners<br />

beleid kunnen formuleren om op de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te<br />

kunnen anticiperen.<br />

Deloitte Consultancy BV heeft in opdracht van de stichting OOMT de ontwikkeling van<br />

de vraag naar en het aanbod van personeel (voor reparatie & onderhoud) in kaart<br />

gebracht voor de volgende subbranches:<br />

• Personenauto’s.<br />

• Trucks.<br />

• Tweewielers.<br />

Deze rapportage gaat in op de resultaten voor de subbranches personenauto’s.<br />

' & ( ) * + $ , $ & & ) - & . % / - % ! & 0 %<br />

% 1 $<br />

2 3


4/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

1.2 Aanpak<br />

De vraag naar onderhoud en reparatie voor personenauto’s wordt in belangrijke mate<br />

gedreven door de samenstelling van het personenwagenpark in Nederland. Hierbij gaat<br />

het volgens de branche experts niet alleen om het aantal wagens maar ook om de<br />

samenstelling van het park: oudere auto’s vergen meer onderhoud dan jongere, de<br />

nieuwste generatie auto’s vergen minder onderhoud dan vroegere generaties en ook het<br />

jaarlijkse kilometrage is van invloed op de onderhouds- en reparatiebehoefte van een<br />

auto.<br />

Om de totale toekomstige vraag naar onderhoud en reparatie voor personenauto’s in<br />

Nederland te kunnen voorspellen heeft Deloitte een computermodel in Excel gebouwd,<br />

zie figuur 1.<br />

! "<br />

Figuur 1: Aanpak analyse arbeidsmarkt personenauto’s<br />

Met dit model wordt allereerst een prognose gemaakt van de omvang en samenstelling<br />

van het wagenpark. Vertrekpunt was de omvang en samenstelling van het park ultimo<br />

2004. Bij de samenstelling ging het om twee dimensies: leeftijd en gebruik (zakelijk<br />

versus privé). De tweedeling zakelijk-privé is gehanteerd omdat is gebleken dat dit de<br />

belangrijkste invloed heeft op de vraag naar onderhoud en reparatie. Dit wordt louter en<br />

alleen veroorzaakt doordat het kilometrage bij zakelijk gebruik circa 2 keer zo hoog is<br />

als bij privé gebruik.<br />

Voor de toekomstige groei van het totale wagenpark is ervan uitgegaan dat het<br />

toekomstige gemiddeld jaarlijkse verkoopvolume gelijk is aan het gemiddelde van de<br />

afgelopen jaren: 500.000. Dit gemiddelde is vastgesteld door de onderzoeksafdeling van<br />

de BOVAG.


5/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Op basis van deze groei en van uitvalpercentages (gedifferentieerd naar jaar van<br />

aanschaf en leeftijd van een auto) is vervolgens een prognose gemaakt van de omvang<br />

en samenstelling van het Nederlandse personenwagenpark van 2005 tot en met 2015:<br />

voor elk jaar een prognose van het totale aantal auto’s verdeeld naar leeftijd en gebruik,<br />

zie figuur 2.<br />

- "<br />

(<br />

&<br />

*<br />

+<br />

'<br />

3<br />

122<br />

+%<br />

"<br />

+%<br />

* * +&&%<br />

$<br />

#<br />

7 "<br />

"<br />

*<br />

!<br />

) .*/.+%0,<br />

* * +&&4<br />

'$ ) * +,<br />

%$%&& '<br />

#$%&&<br />

Figuur 2: Prognose omvang en samenstelling wagenpark<br />

.<br />

+<br />

) .*/.+%0,<br />

3$ +0%&&<br />

7 "<br />

* * +&&6<br />

Vervolgens zijn voor elk jaar de aantallen auto’s van een bepaalde leeftijd en type<br />

gebruik vermenigvuldigd met de specifieke onderhoudsbehoefte die hierbij hoort.<br />

Hierbij gaat het niet alleen om het aantal uren onderhoud en reparatie maar ook het type<br />

onderhoud (mechanisch versus elektronisch), aangezien er een trend waarneembaar is<br />

van verschuiving van mechanisch onderhoud naar elektronisch onderhoud. Op deze<br />

manier zijn de totale onderhouds- en reparatie-uren voor alle auto’s van een bepaalde<br />

leeftijd en type gebruik in een toekomstig jaar in beeld gebracht. Sommatie van deze<br />

totale onderhouds- en reparatiebehoefte voor de verschillende leeftijden en type gebruik<br />

resulteert in de totale behoefte aan onderhouds- en reparatie-uren in een bepaald jaar.<br />

Deling van deze uren door het gemiddelde aantal productieve uren van een monteur<br />

geeft de totale personele behoefte in fte’s in de toekomst.<br />

De geprognosticeerde personeelsbehoefte is per jaar vergeleken met het<br />

geprognosticeerde aanbod van personeel. Het verschil bepaalt de netto<br />

peroneelsbehoefte. Voor de prognose van het aanbod van personeel is gebruik gemaakt<br />

van een onderzoek naar de omvang, samenstelling en in- en uitstroom van het<br />

personeelsbestand dat is uitgevoerd door Marktmonitor.<br />

#<br />

.<br />

* * +&&5<br />

12<br />

* * +&*4


6/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

De informatie over de huidige omvang en samenstelling van het wagenpark is<br />

voornamelijk gebaseerd op desk research, een overzicht van de geraadpleegde bronnen<br />

is opgenomen in bijlage 1. De informatie over onderhoud en reparatie (zowel in het<br />

verleden, in het heden als in de toekomst) is voornamelijk verkregen via interviews met<br />

branche experts (vertegenwoordigers van BOVAG, van importeurs en van autodealers).<br />

! 8<br />

- !<br />

9<br />

: : " : " ;<br />

< = > =<br />

? " @ > 2<br />

A<br />

- @ 8<br />

Figuur 3: Geraadpleegde importeurs en autobedrijven<br />

Op basis van informatie die uit verschillende interviews naar voren is gekomen heeft<br />

Deloitte gemiddelde onderhouds- en reparatieprofielen (gedifferentieerd naar bouwjaar,<br />

leeftijd en gebruik) opgesteld. Deze zijn tijdens het onderzoek meerdere malen ter<br />

toetsing aan de relevante interviewpartners teruggekoppeld. Tevens zijn het model en de<br />

uitgangspunten (kwantitatieve en kwalitatieve onderhoudsgegevens, ontwikkeling<br />

wagenpark etc.) tweemaal voorgelegd aan een selectie van personen die in een eerdere<br />

fase waren geïnterviewd. Een overzicht van geïnterviewde personen is opgenomen in<br />

bijlage 2.<br />

1.3 Opbouw rapport<br />

%<br />

- " BC<br />

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de samenstelling en ontwikkeling van het<br />

wagenpark. Het hoofdstuk daarna is gewijd aan (de ontwikkeling van) de behoefte aan<br />

onderhoud en reparatie van personenauto’s. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een<br />

prognose van het totale aantal benodigde uren aan onderhoud en reparatie aan<br />

personenauto’s in Nederland. In het laatste hoofdstuk worden deze uren vertaald in de<br />

uiteindelijke personeelsbehoefte. Deze wordt geconfronteerd met de ontwikkeling van<br />

het aanbod van personeel en zo wordt de netto-personeelsbehoefte bepaald.<br />

( "<br />

@<br />

= - =<br />

?<br />

D<br />

9<br />

=<br />

D<br />

A


7/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

2. Samenstelling en ontwikkeling park<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige omvang en samenstelling van het<br />

personenwagenpark en de ontwikkeling va het park in de periode tot en met 2015.<br />

2.1 Huidige wagenpark<br />

In figuur 4 is de samenstelling van het personenwagenpark per 1 januari 2005<br />

weergegeven.<br />

4&&2&&&<br />

3%&2&&&<br />

'&&2&&&<br />

*%&2&&&<br />

A /?@:<br />

Figuur 4: Opbouw personenwagenpark per 1 januari 2005<br />

Op 1 januari 2005 waren in Nederland volgens het RDC circa 7,2 miljoen<br />

personenwagen geregistreerd. Figuur 4 toont de verdeling naar leeftijd. Hieruit blijkt dat<br />

de gemiddelde leeftijd 7 jaar bedraagt. Deze samenstelling is het vertrekpunt geweest<br />

voor de prognose van de ontwikkeling van het wagenpark.<br />

2.2 Ontwikkeling park<br />

&<br />

& $ $ '' ( )* + ,<br />

& * + ' 3 % 4 6 5 E *& ** *+ *' *3 *% *4 *6 *5 *E +& +* ++ +' +3 +%<br />

Voor de ontwikkeling van het park is ervan uitgegaan dat de gemiddelde jaarlijkse groei<br />

van het park gelijk is aan het gemiddelde jaarlijkse verkoopvolume van de afgelopen<br />

jaren. Dit verkoopvolume bedraagt circa 500.000 nieuwe auto’s. Van deze 500.000<br />

wordt een deel aangeschaft ter vervanging van een auto die uit het park verdwijnt door<br />

sloop of export (vervangingsvraag).<br />

+%


8/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Een ander deel betreft de eerste aanschaf van een nieuwe auto (uitbreidingsvraag). Het<br />

park neemt dus niet jaarlijks toe, maar met een deel hiervan: de uitbreidingsvraag die<br />

gelijk is aan 500.000 minus de vervangingsvraag.<br />

De jaarlijkse vervangingsvraag in de periode 2005-2015 is door Deloitte<br />

geprognosticeerd op basis van uitvalpercentages van auto’s, afhankelijk van bouwjaar<br />

en leeftijd. Naarmate een auto ouder wordt neemt de kans dat deze het volgende jaar<br />

niet meer deel uitmaakt van het park toe. Dit wordt geïllustreerd in figuur 5.<br />

*&&7<br />

E&7<br />

5&7<br />

6&7<br />

4&7<br />

%&7<br />

3&7<br />

'&7<br />

+&7<br />

*&7<br />

& + $-.'*$-. $--'<br />

&7<br />

& * + ' 3 % 4 6 5 E *& ** *+ *' *3 *% *4 *6 *5 *E +& +* ++ +'<br />

A /?@:F:A;<br />

Figuur 5: Omvang park personenauto’s afhankelijk van leeftijd en bouwjaar<br />

Deze figuur laat voor auto’s van respectievelijk de bouwjaren 1980, 1985 en 1990 zien<br />

welk percentage van de oorspronkelijke groep aangeschafte auto’s zich nog in het<br />

Nederlandse park bevindt, dat wil zeggen nog is geregistreerd bij de Rijksdienst voor<br />

het Wegverkeer (RDW). Auto’s die zich niet meer in het park bevinden zijn<br />

gedemonteerd of geëxporteerd. Uit de figuur blijkt dat van alle auto’s die in 1980 als<br />

nieuw zijn geregistreerd na tien jaar nog circa de helft in het Nederlandse park aanwezig<br />

was. Voor auto’s van het bouwjaar 1990 geldt dat na tien jaar nog ongeveer 80% in het<br />

Nederlandse park aanwezig was. De conclusie die op basis van deze figuur kan worden<br />

getrokken is dat auto’s in termen van gemiddelde levensduur sterk verbeterd zijn in de<br />

periode 1980-1990. Opmerkelijk is dat de belangrijkste verbetering zich heeft<br />

voorgedaan in de periode 1980-1985.<br />

Op basis van bovenstaande grafiek zijn door Deloitte voor alle personenauto’s per<br />

bouwjaar en per leeftijd uitvalpercentages berekend. Deze zijn vervolgens gehanteerd<br />

om de vervangingsvraag in de toekomst te prognosticeren.<br />

1980<br />

1985<br />

1990


9/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Op basis van de gehanteerde uitvalpercentages en een gemiddelde jaarlijks aantal<br />

nieuwverkopen van 500.000 neemt het aantal personenauto’s in de periode tot 2015 toe<br />

van 7,2 mln. tot 7,5 mln., zie figuur 5.<br />

. *2&&&<br />

E2&&&<br />

52&&&<br />

62&&&<br />

42&&&<br />

%2&&&<br />

32&&&<br />

'2&&&<br />

+2&&&<br />

*2&&&<br />

&<br />

/ & '' '$<br />

+&&% +&&4 +&&6 +&&5 +&&E +&*& +&** +&*+ +&*' +&*3 +&*%<br />

Figuur 6: Ontwikkeling van het personenautopark 2005-2015<br />

5 G *&<br />

3 G 6<br />

& G '<br />

Wat naast de ontwikkeling in aantallen in deze figuur opvalt, is dat het aandeel oudere<br />

auto’s (> 8 jaar) toeneemt. Van 42% in 2005 naar 48% in 2015. Dit wordt verklaard<br />

door de toenemende levensduur van de personenauto’s zoals uit figuur 5 bleek.<br />

H *&


10/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

3. Ontwikkeling onderhoud en reparatie<br />

Onderwerp van dit hoofdstuk is de ontwikkeling van de totale behoefte aan onderhoud<br />

en reparatie van het Nederlandse wagenpark zoals beschreven in het vorige hoofdstuk.<br />

Allereerst wordt ingegaan op de historische en toekomstige kwantitatieve onderhouds-<br />

en reparatiebehoefte per personenauto. Vervolgens komt aan de orde hoe de verdeling<br />

mechanisch/elektronisch onderhoud/reparatie zich heeft ontwikkeld en verder zal<br />

ontwikkelen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de ontwikkeling<br />

van het totale aantal uren onderhoud en reparatie voor personenauto’s in Nederland in<br />

de periode 2005 tot en met 2015.<br />

3.1 Ontwikkeling uren onderhoud en reparatie per personenauto<br />

Onderhoud<br />

In figuur 7 is de ontwikkeling van het gemiddelde aantal uren onderhoud per jaar voor<br />

een personenauto weergegeven. Het gaat hierbij om het reguliere onderhoud. Het betreft<br />

hier gemiddelden over alle merken en typen personenauto’s en over de leeftijd van een<br />

auto. De gegevens zijn gebaseerd op interviews met vertegenwoordigers van importeurs<br />

en individuele autobedrijven (weergegeven in figuur 3). De merken die in de<br />

interviewronde zijn betrokken vertegenwoordigen hebben een gezamenlijk<br />

marktaandeel in het huidige personenwagenpark van meer dan 50%.<br />

+<br />

5<br />

4<br />

3<br />

+<br />

&<br />

+ + / $-.0 '$<br />

* *G'<br />

* *G'<br />

* *G'<br />

*E54 *EE& *EE* *EE% *EE4 +&&& +&&* +&&% +&&4 +&*& +&** +&*%<br />

1 +<br />

8 / " I " ) 2 *% *52&&&,F<br />

I " J +KJ " ) 2 '& 3&2&&&,F<br />

- I G ' /J " )3&7, )4&7,<br />

*<br />

*


11/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Figuur 7: Ontwikkeling gemiddelde jaarlijkse onderhoudsuren<br />

Uit deze figuur blijkt dat een personenauto met bouwjaar 1986-1990 gemiddeld 7 uur<br />

regulier onderhoud (kleine en grote beurten) per jaar nodig heeft. Het ene jaar kan dit<br />

dus meer zijn dan het andere jaar. Een personenauto die in de periode 2001-2005 is<br />

gebouwd heeft nog maar gemiddeld 3 uur onderhoud per jaar nodig. In de periode 1986-<br />

2005 is de gemiddelde onderhoudsbehoefte per personenauto gemiddeld met circa 1 1/3<br />

uur per interval van 5 jaar afgenomen. Experts verwachten dat deze daling verder zal<br />

doorzetten, echter niet meer zo sterk. Per interval van 5 jaar wordt een daling verwacht<br />

van 1 uur onderhoud. Dit betekent dat auto’s die in 2011-2015 worden gebouwd nog<br />

maar gemiddeld 1 uur onderhoud per jaar nodig hebben.<br />

De aannames betreffende de ontwikkeling van de jaarlijkse onderhoudsuren worden<br />

gedragen door vrijwel alle geïnterviewde personen, waarvan een overzicht is<br />

opgenomen in bijlage 2.<br />

Benadrukt moet worden dat de gepresenteerde cijfers in figuur 7 gemiddelde<br />

onderhoudsuren betreffen over de levensduur van een personenauto. Het aantal uren<br />

neemt dus gemiddeld gesproken niet toe met de leeftijd. Wel is het zo dat auto’s die<br />

ouder zijn dan tien jaar minder onderhoud krijgen omdat de eigenaren het de kosten niet<br />

meer waard vinden. Daarnaast geldt dat de cijfers gelden voor privé-gebruik van een<br />

personenauto waarvoor een gemiddelde kilometrage geldt tussen de 15.000 en 18.000<br />

km per jaar. Personenauto’s voor zakelijk gebruik rijden grofweg tweemaal zoveel<br />

kilometers en tengevolge hiervan is de onderhoudsbehoefte tweemaal zo hoog als in<br />

geval van privé-gebruik. In het prognosemodel is ervan uitgegaan dat de verdeling<br />

zakelijk/privé verkeer 40%/60% bedraagt. Deze verdeling is vastgesteld door de<br />

onderzoeksafdeling van de BOVAG.<br />

Reparatie<br />

Voor de bepaling van de gemiddelde reparatiebehoefte zijn de zelfde interviewpartners<br />

geraadpleegd als voor de onderhoudsgegevens. Onder reparatie worden die<br />

werkzaamheden geschaard die bovenop de reguliere onderhoudsbeurten vallen,<br />

exclusief schades. Gold voor onderhoud dat de behoefte niet toenam met de leeftijd,<br />

voor reparaties geldt dit wel.<br />

Een gemiddelde personenauto vergt in zijn eerste levensjaar gemiddeld 1,5 uur<br />

reparatiewerkzaamheden. Over de eerste tien levensjaren neemt de reparatiebehoefte<br />

met gemiddeld een kwartier per jaar toe. Dit resulteert in een gemiddelde behoefte aan<br />

reparatiewerkzaamheden van een gemiddelde personenauto van tien jaar oud van 4 uur.<br />

Zoals onder onderhoud opgemerkt neemt het aantal uren onderhoud dat eigenaren nog<br />

laten uitvoeren voor auto’s ouder dan tien jaar af. Dit geldt ook voor reparaties. Op


12/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

basis van ervaringscijfers van de geraadpleegde experts wordt geschat dat auto’s ouder<br />

dan 20 jaar nog maar gemiddeld 1 uur reparatie en onderhoud (tezamen) ontvangen.<br />

3.2 Ontwikkeling type onderhoudswerkzaamheden<br />

In de vorige paragraaf is ingegaan op de kwantitatieve ontwikkeling van de onderhouds-<br />

en reparatiebehoefte per personenauto.<br />

Naast de ontwikkeling van het aantal uren is ook de ontwikkeling van het type<br />

werkzaamheden van belang. Auto’s bevatten steeds meer elektronica. Hierdoor<br />

verschuift de aard van de benodigde werkzaamheden van traditioneel mechanisch naar<br />

elektronisch. Deze trend is reeds een tijd gaande en de vraag is dan ook niet of deze<br />

verder doorzet maar in welke mate deze verder zal voortgaan.<br />

Figuur 8 toont de ontwikkeling van de aandelen mechanische en elektronische<br />

werkzaamheden in de totale onderhouds- en reparatiewerkzaamheden voor een<br />

gemiddelde auto met verschillende bouwjaren. Hieruit blijkt dat in de periode van voor<br />

1995 tot heden het aandeel elektronische werkzaamheden in het totaal is toegenomen<br />

van 10% naar 40%. De geraadpleegde experts verwachten een verdere toename tot<br />

ongeveer 60% in 2015. Het groeiende aandeel complex elektronische werkzaamheden<br />

maakt ook de toetredingsdrempels tot de after sales markt hoger, aangezien men vaak<br />

moet beschikken over dure (merkspecifieke) diagnose-apparatuur.<br />

2<br />

7<br />

*&&<br />

5&<br />

4&<br />

3&<br />

+&<br />

&<br />

10<br />

90<br />

Figuur 8: Ontwikkeling type onderhouds- en reparatiewerkzaamheden<br />

20<br />

80<br />

40<br />

60<br />

3 2<br />

L *EE% *EE4 +&&& +&&* +&&% +&&4 +&*& +&** +&*%<br />

1 +<br />

50<br />

50<br />

60<br />

40<br />

M<br />

;<br />

J<br />

J


13/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

3.3 Ontwikkeling totale onderhouds- en reparatiebehoefte<br />

De prognose over de ontwikkeling van het personenautopark uit het vorige hoofdstuk en<br />

de gegevens over de ontwikkeling van onderhoud en reparatie zoals gepresenteerd in dit<br />

hoofdstuk vormden de basis voor de prognose van de ontwikkeling van de totale<br />

behoefte aan uren onderhoud en reparatie voor personenauto’s in Nederland in de<br />

periode 2005-2015.<br />

In figuur 9 is de ontwikkeling van het totaal benodigd aantal uren onderhoud en<br />

reparatie weergegeven. Hierbij is tevens rekening gehouden met bestelauto’s die voor<br />

een deel in onderhoud zijn bij personenautobedrijven. Het gaat hierbij om 70% van de<br />

totale in Nederland geregistreerde bestelauto’s.<br />

. *2&&&<br />

4&2&&&<br />

%&2&&&<br />

3&2&&&<br />

'&2&&&<br />

+&2&&&<br />

*&2&&&<br />

&<br />

+&&% +&&4 +&&6 +&&5 +&&E +&*& +&** +&*+ +&*' +&*3 +&*%<br />

Figuur 9: Benodigde uren onderhoud & reparatie<br />

& & '' '$<br />

Uit deze figuur blijkt dat het totale aantal jaarlijks benodigde uren afneemt van ruim 56<br />

mln. in 2005 tot 49 mln. in 2010, een afname van in totaal 12%.


14/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

4. Ontwikkeling personeelsbehoefte<br />

Het vorige hoofdstuk is afgesloten met een prognose van de ontwikkeling van de totale<br />

behoefte aan uren onderhoud & reparatie in de periode 2005-2015. In dit hoofdstuk<br />

wordt de vertaalslag gemaakt van deze uren naar de directe personeelsbehoefte in de<br />

werkplaats (monteurs). Allereerst wordt ingegaan op de bruto personeelsbehoefte voor<br />

de komende tien jaar. Daarna wordt, gebaseerd op het eerder genoemde onderzoek van<br />

Marktmonitor, een prognose gemaakt van het aanbod van monteurs in de periode 2005-<br />

2015. In de laatste paragraaf wordt de ontwikkeling van vraag en aanbod met elkaar<br />

geconfronteerd en wordt de netto personeelsbehoefte vastgesteld.<br />

4.1 Bruto personeelsbehoefte<br />

In figuur 10 is de prognose van de directe personeelsbehoefte in de werkplaats van het<br />

personenautobedrijf weergegeven. Deze prognose is gebaseerd op de prognose van de<br />

ontwikkeling van het aantal uren onderhoud en reparatie zoals gepresenteerd in figuur 9<br />

en een gemiddeld aantal declarabele uren (gefactureerd en garantie) per monteur per<br />

jaar. Deling van het totaal benodigd aantal uren door het gemiddelde aantal declarabele<br />

uren per monteur per jaar levert het benodigde aantal monteurs in fte’s op. De NDA<br />

Branche barometer geeft aan dat gemiddeld een monteur ongeveer 1.350 declarabele<br />

uren (gefactureerde en garantie) per jaar maakt.<br />

Naast de prognose van de directe personeelsbehoefte in de werkplaats voor de jaren<br />

2005 tot en met 2015 heeft Deloitte ook de directe personeelsbehoefte in de jaren 2002,<br />

2003 en 2004 berekend met hetzelfde prognosecomputermodel. Het is niet mogelijk<br />

geweest deze berekening voor eerdere jaren als 2000 en 2001 te maken omdat geen<br />

informatie bij het RDC beschikbaar is betreffende de samenstelling van het<br />

bestelautopark gesplitst naar bouwjaar in de jaren 2000 en 2001. In figuur 10 is met de<br />

onderste lijn de werkelijke ontwikkeling aangegeven van het aantal directe<br />

personeelsleden die in 2002 tot 2005 werkzaam zijn geweest in de werkplaats volgens<br />

het eerdergenoemde onderzoek van Marktmonitor.<br />

Het prognosemodel geeft aan dat de directe personeelsbehoefte in de jaren 2002, 2003<br />

en 2004 met respectievelijk 2%, 3% en 3% is afgenomen. Volgens de cijfers van<br />

Marktmonitor is het aantal directe personeelsleden in de werkplaats in de jaren 2002 en<br />

2003 met respectievelijk 0% en 1% toegenomen en in 2004 is het aantal directe<br />

personeelsleden met 2% afgenomen. Een verklaring voor de latere daling in het aantal<br />

directe personeelsleden volgens de cijfers van Marktmonitor is dat het cijfer van<br />

Marktmonitor het werkelijke aantal directe personeelsleden in de werkplaats aangeeft en<br />

het prognosemodel van Deloitte de behoefte aan directe personeelsleden. Het is logisch<br />

dat wanneer er minder werk is in de werkplaats niet direct datzelfde jaar het aantal


15/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

personeelsleden in de werkplaats afneemt. Een ondernemer wil het immers eerst even<br />

aankijken voordat hij het besluit neemt dat er minder directe personeelsleden in de<br />

werkplaats nodig zijn.<br />

8 /<br />

%&2&&&<br />

3&2&&&<br />

'&2&&&<br />

+&2&&&<br />

*&2&&&<br />

&<br />

+&&+ +&&' +&&3 +&&% +&&4 +&&6 +&&5 +&&E +&*& +&** +&*+ +&*' +&*3 +&*%<br />

) 0 , )*'%&,<br />

Figuur 10: Ontwikkeling benodigd aantal monteurs<br />

Figuur 10 toont uiteraard hetzelfde verloop als figuur 9. Figuur 10 laat zien dat het<br />

totale aantal benodigde monteurs voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden volgens<br />

het voorspellingsmodel van Deloitte in de periode 2005-2010 met ongeveer 5.000<br />

afneemt van circa 41.500 naar circa 36.500.<br />

4.2 Ontwikkeling aanbod monteurs<br />

'' '$<br />

De prognose van de ontwikkeling van het aanbod van monteurs is gebaseerd op de<br />

resultaten van het eerder genoemde onderzoek van Marktmonitor dat tegelijkertijd met<br />

het Deloitte onderzoek is uitgevoerd. Hieronder wordt allereerst ingegaan op de<br />

ontwikkeling van het aantal werkzame personen in de werkplaats. Vervolgens komt de<br />

huidige samenstelling van het monteurbestand in Nederland aan de orde.<br />

Ontwikkeling aantal werkzame personen in werkplaats<br />

! @<br />

: ><br />

In figuur 11 en 12 zijn voor de afgelopen tien jaar respectievelijk het aantal werkzame<br />

personen in de werkplaats en de jaarlijkse in- en uitstroom weergegeven.


16/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

%&2&&&<br />

3&2&&&<br />

'&2&&&<br />

+&2&&&<br />

*&2&&&<br />

&<br />

*EE4 *EE5 +&&& +&&+ +&&3<br />

Figuur 11: Aantal werkzame personen in werkplaats Figuur 12: In- en uitstroom<br />

Uit figuur 11 blijkt dat het aantal werkzame personen in de werkplaats in het<br />

Nederlandse autobedrijf de afgelopen vijf jaar redelijk constant is gebleven rond de<br />

40.000. Figuur 12 laat zien dat de instroom de laatste jaren fors afneemt. Dit komt tot<br />

uitdrukking in een daling van het aantal werkzame personen in 2004 (zie figuur 11).<br />

Huidige bestand werkzame personen in werkplaats<br />

*&2&&&<br />

&<br />

*EE4 *EE5 +&&& +&&+ +&&3<br />

Figuur 13 toont het aantal werkzame personen in de Nederlandse werkplaatsen per 31<br />

december 2004 verdeeld over verschillende leeftijdscategorieën. In totaliteit zijn<br />

volgens de tellingen van Marktmonitor 38.586 personen werkzaam in de werkplaatsen<br />

in het Nederlandse personenautobedrijf. Dit verschilt van het getal volgens het<br />

prognosemodel van Deloitte, dit bedraagt 41.512 (7,5 % hoger). Voor dit verschil zijn<br />

twee verklaringen. Met het model van Deloitte is de werkinhoud van<br />

werkplaatsactiviteiten berekend, Marktmonitor heeft het aantal personen dat specifiek<br />

werkzaam is in de werkplaats geteld. Werkplaatsactiviteiten kunnen ook worden<br />

uitgevoerd door personen die niet als specifieke werkplaatsmedewerker worden geteld.<br />

Denk hierbij aan eigenaren van eenmansbedrijven die alle activiteiten in een<br />

personenautobedrijf verrichten of meewerkende werkplaatschefs of<br />

magazijnmedewerkers. Daarnaast kan het aantal declarabele uren in de praktijk hoger<br />

liggen dan door Deloitte aangenomen. Overigens is ten behoeve van de prognoses van<br />

de netto-personeelsbehoefte voor het geconstateerde procentuele verschil voor ieder jaar<br />

gecorrigeerd.<br />

52&&&<br />

42&&&<br />

32&&&<br />

+2&&&<br />

(


17/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

A /<br />

*%2&&&<br />

*+2&&&<br />

E2&&&<br />

42&&&<br />

'2&&&<br />

&<br />

*+2''4<br />

Figuur 13: Samenstelling werknemersbestand werkplaats<br />

4.3 Ontwikkeling netto-personeelsbehoefte<br />

Voor de bepaling van de netto-personeelsbehoefte is naast een prognose van de bruto<br />

personeelsbehoefte een prognose van het aanbod van werknemers vereist. De bruto<br />

personeelsbehoefte is toegelicht in paragraaf 4.1. De prognose van de ontwikkeling van<br />

het aanbod is gebaseerd op de resultaten van het Marktmonitor onderzoek.<br />

Uitgangspunten ontwikkeling aanbod<br />

Vertrekpunt voor de prognose van de ontwikkeling van het aanbod is het<br />

werknemersbestand per 31 december 2004 (38.586). Er is van uitgegaan dat de<br />

uitstroompercentages in de toekomst gelijk zijn aan die van de afgelopen vijf jaar.<br />

Gedifferentieerd naar de verschillende leeftijdsklassen bedragen die:<br />

• < 26 jaar: 15%.<br />

• 26-32 jaar: 9%.<br />

• 33-43 jaar 7%.<br />

• >43 jaar 10%.<br />

2 + ''"<br />

425*4<br />

E2+33<br />

L+4 +4 '+ '' 3' H3'<br />

*&2*E&<br />

Uitgaande van het huidige personeelsbestand en de genoemde uitstroompercentages is<br />

een eenvoudig computermodel gebouwd waarmee het toekomstige aanbod van<br />

personeel kan worden geprognosticeerd.


18/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Met dit model zijn twee extreme scenario’s doorgerekend:<br />

1. Instroom is gelijk aan instroom 2004: 3.622.<br />

2. Instroom is gelijk aan nul.<br />

Vergelijking bruto personeelsbehoefte en aanbod<br />

In figuur 14 is de ontwikkeling van de bruto-personeelsbehoefte en het aanbod in beide<br />

scenario’s weergegeven. Hieruit blijkt dat wanneer de instroom gelijk blijft aan het<br />

huidige niveau er reeds in 2007 een personeelsoverschot optreedt. Het is duidelijk dat<br />

wanneer er helemaal geen instroom is er meteen tekorten aan personeel optreden.<br />

4 '' '$<br />

3&2&&&<br />

'&2&&&<br />

+&2&&&<br />

*&2&&&<br />

&<br />

+&&% +&&4 +&&6 +&&5 +&&E +&*& +&** +&*+ +&*' +&*3 +&*%<br />

Figuur 14: Ontwikkeling bruto-personeelsbehoefte en aanbod in twee scenario’s<br />

Netto personeelsbehoefte<br />

Met behulp van het eerder genoemde model kan worden bepaald wat de netto<br />

personeelsbehoefte per jaar is in de periode 2005-2015, onder de gehanteerde<br />

uitgangspunten van gelijkblijvende uitstroompercentages per leeftijdscategorie.<br />

In figuur 15 is de toekomstige jaarlijkse personeelsbehoefte voor de periode 2005-2015<br />

weergegeven.<br />

A<br />

J<br />

+&&3


19/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

1 + +<br />

32&&&<br />

'2&&&<br />

+2&&&<br />

*2&&&<br />

&<br />

+&&% +&&4 +&&6 +&&5 +&&E +&*& +&** +&*+ +&*' +&*3<br />

Figuur 15: Netto-personeelsbehoefte in werkplaatspersoneel per jaar<br />

Hieruit blijkt dat de netto behoefte in 2006 al met ruim 550 terugloopt van 3.439 (2005)<br />

naar 2.922. Deze behoefte neemt tot en met 2010 licht af om in 2011 terug te vallen tot<br />

2.142 werknemers. Dit wordt verklaard doordat nieuwere generaties auto’s (met een<br />

lagere onderhouds- en reparatiebehoefte) het wagenpark gaan domineren.


20/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

5. Samenvatting<br />

De prognose voor 2010 is dat het totale aantal jaarlijks benodigde uren onderhoud en<br />

reparatie afneemt van ruim 56 mln. in 2005 tot 49 mln. in 2010, een afname van in<br />

totaal 12%. Deze afname wordt voornamelijk veroorzaakt doordat nieuwere auto’s<br />

minder onderhoud en reparatie nodig hebben. Volgens de branche experts heeft een<br />

personenauto met bouwjaar 1986-1990 gemiddeld 7 uur regulier onderhoud (kleine en<br />

grote beurten) per jaar nodig. Een personenauto die in de periode 2001-2005 is gebouwd<br />

heeft nog maar gemiddeld 3 uur onderhoud per jaar nodig en de expers verwachten dat<br />

auto’s die in 2011-2015 worden gebouwd nog maar gemiddeld 1 uur onderhoud per jaar<br />

nodig hebben.<br />

Naast de ontwikkeling van het aantal uren is ook de ontwikkeling van het type<br />

werkzaamheden van belang. Auto’s bevatten steeds meer elektronica waardoor de aard<br />

van de benodigde werkzaamheden verschuift van traditioneel mechanisch naar<br />

elektronisch.<br />

Wanneer de vertaalslag wordt gemaakt van de ontwikkeling van de totale behoefte aan<br />

uren onderhoud & reparatie naar de ontwikkeling van de directe personeelsbehoefte in<br />

de werkplaats (monteurs) is het verloop hetzelfde. Het totale aantal benodigde monteurs<br />

voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden in periode 2005-2010 neemt volgens het<br />

voorspellingsmodel van Deloitte met ongeveer 5.000 af van circa 41.500 naar circa<br />

36.500.<br />

Tot slot is op basis van de gemiddelde in- en uitstroompercentage’s van de afgelopen<br />

vijf jaar de netto-personeelsbehoefte bepaald voor de periode 2005-2015. De nettopersoneelsbehoefte<br />

loopt in 2006 al met ruim 550 terug van 3.439 (2005) naar 2.922.<br />

Tot en met 2010 neemt de netto-behoefte licht af om in 2011 terug te vallen tot 2.142<br />

werknemers. Dit wordt verklaard doordat nieuwere generaties auto’s (met een lagere<br />

onderhouds- en reparatiebehoefte) het wagenpark gaan domineren.


21/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Bijlage 1: Geraadpleegde bronnen<br />

N BOVAG-RAI, APK Onderzoek onder automobilisten dec. 2003-jan. 2004<br />

N RAI Data Centrum (RDC), Park personenauto’s 1999-2005<br />

N RAI Vereniging, Marktontwikkelingen 2003<br />

N Centraal Bureau voor de statistiek (CBS), Park personenauto’s 1980-2004<br />

N Rabobank, cijfers & trends 2004<br />

N BOVAG-RAI, Mobiliteit in cijfers 2004<br />

N BOVAG, De NDA Branche Barometer 4e kwartaal 2004<br />

N TNS NIPO, De Nederlandse Automobilist 2004<br />

N RAI, Consumentenonderzoek 2003<br />

N Ministerie van verkeer en waterstaat, Nota mobiliteit 2004<br />

N Automotive na 2010, Ernst & Young<br />

N Diverse vakbladen, zoals Autokompas en Bovag-krant


22/22<br />

18 oktober 2005<br />

74553/SB/RM/hk<br />

Bijlage 2: Geïnterviewde personen<br />

N Mevr. Moleman; FNV Bondgenoten<br />

N Dhr. Ruygrok en mevr. Willekes; ABA<br />

N Dhr. Kragten en dhr. Bresser; NDA<br />

N Dhr. Kleiboer en dhr. Kuin; BOVAG<br />

N Dhr. Eilert; Innovam<br />

N Dhr. de Rooy<br />

N Dhr de Wilde; Rabobank<br />

N Dhr. Wouda; Bosch<br />

N Dhr. Selles; Kroymans Retail Group<br />

N Dhr. Schouten; PON<br />

N Dhr. Van der Linden en dhr. Hoogeveen;<br />

Verenigde Opel Dealers Nederland<br />

N Dhr. Veenhouwer; Siton/Suzenaar<br />

N Dhr. Velthuis; Ford Terwindt en Hekking<br />

N Dhr. Bestebreurtje; Toyota, De Blaak<br />

N Dhr. Fokkema; Renault dealer<br />

N Dhr. Vervoort; Daihatsu dealer<br />

N Dhr. Griffioen; universeel<br />

automobielbedrijf


Bijlage 7 Onderzoek naar levensduur personenauto’s


CBS - Personen- en bedrijfsauto’s steeds later naar de sloop -Webmagazine<br />

Home Thema's Cijfers Publicaties Methoden Informatie voor Over het CBS<br />

Arbeid en sociale<br />

zekerheid<br />

Bedrijven<br />

Bevolking<br />

Bouwen en wonen<br />

Financiële en<br />

zakelijke diensten<br />

Gezondheid en<br />

welzijn<br />

Handel en horeca<br />

Industrie en energie<br />

Inkomen en<br />

bestedingen<br />

Internationale handel<br />

Landbouw<br />

Macro-economie<br />

Natuur en milieu<br />

Onderwijs<br />

Overheid en politiek<br />

Prijzen<br />

Veiligheid en recht<br />

Verkeer en vervoer<br />

Vrije tijd en cultuur<br />

Dossiers<br />

Home > Thema's > Natuur en milieu > Publicaties > Artikelen<br />

> Archief > 2007<br />

WEBMAGAZINE<br />

MAANDAG 16 APRIL 2007 9:30<br />

Personen- en bedrijfsauto’s steeds later naar<br />

de sloop<br />

In 2006 zijn bijna 226 duizend personenauto’s en ruim<br />

15 duizend bedrijfswagens ter verwerking (sloop) aangeboden<br />

bij demontagebedrijven. Dit waren er circa 10 duizend minder<br />

dan het jaar ervoor.<br />

Het aandeel van voertuigen die pas na 16 jaar ter demontage<br />

worden aangeboden is in 2006 gegroeid naar 45 procent. In<br />

2000 lag dit aandeel nog maar op 22 procent. Auto’s kennen<br />

een steeds langere levensduur.<br />

De export van gebruikte voertuigen overtreft overigens nog<br />

steeds de sloop. In 2006 werden ruim 267 duizend voertuigen<br />

aan het wagenpark onttrokken voor de export. Dit betekent een<br />

terugval van 6 procent t.o.v. 2005. Globaal de helft van dit<br />

aantal vindt zijn weg naar Oostbloklanden.<br />

Vrijgekomen voertuigen voor demontage per leeftijdsklasse<br />

Bron: StatLine, Uitval van voertuigen naar leeftijd<br />

Naar 2007<br />

pagina 1 van 1<br />

Centraal Bureau voor<br />

En<br />

Zoeken<br />

Paginao<br />

Voeg<br />

E-ma<br />

Printv<br />

Vaste<br />

Contacti<br />

CBS-I<br />

Tel. 08<br />

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2007 Copyright Privacyverklaring Disclaimer H<br />

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/natuur-milieu/publicaties/artikelen/archief/2007...<br />

13-8-2007


Bijlage 8 APK onderzoek onder automobilisten<br />

‘Wat vinden automobilisten van de APK?’


APK Onderzoek onder automobilisten<br />

Wat vinden automobilisten van de APK?<br />

december 2003 – januari 2004


APK Onderzoek, december 2003 - januari 2004<br />

Onderzoek onder automobilisten………………………………….……blz. 3<br />

Uitgevoerd door TNS NIPO, in opdracht van BOVAG RAI.<br />

Samenvatting……………………..………………………………………...blz. 4<br />

a. Algemene kenmerken van ondervraagde consumenten en hun auto……….blz. 5<br />

b. Feitelijk gedrag consumenten met betrekking tot de APK………………….blz. 10<br />

c. Mate van verandering van gedrag als periodiciteit zou veranderen………..blz. 14<br />

d. Algemene attitude consument ten aanzien van APK ……………………….blz. 17<br />

Toekomst……………………………………………………………....blz. 22<br />

2


Onderzoek onder automobilisten<br />

Achtergrond onderzoek<br />

Omdat auto´s niet alleen steeds intelligenter worden maar ook technisch steeds beter zouden zijn,<br />

gaan er soms stemmen op de zogenaamde periodiciteit van de APK (Algemene Periodieke Keuring)<br />

aan te passen. Nu moet een personenauto APK gekeurd worden als deze drie jaar oud wordt en<br />

daarna elk jaar, de zogenaamde 3-1-1 periodiciteit. Er wordt door sommigen verondersteld, mede<br />

door de langer wordende voorgeschreven onderhoudsintervallen van de fabrikant, dat de<br />

keuringsfrequentie ook zou kunnen afnemen. Bijvoorbeeld een latere start (4-1-1) of het laten<br />

vervallen van een tussenliggend jaar (3-2-1).<br />

Doel onderzoek<br />

Dit consumentenonderzoek heeft tot doel het achterhalen van:<br />

• het feitelijk gedrag van consumenten (‘de Nederlandse automobilist‘) met betrekking tot APK’s<br />

en onderhoud;<br />

• de mate waarin dat gedrag verandert als de periodiciteit van de APK zou worden aangepast;<br />

• de attitude van consumenten ten aanzien van de APK (‘nut en noodzaak’).<br />

Doelgroep:<br />

Alle automobilisten in Nederland, die (binnen het gezin) de meeste kilometers rijden.<br />

Steekproefomvang<br />

Ruim duizend (n=1082) Nederlandse automobilisten zijn ondervraagd op bovenstaande aspecten. De<br />

steekproef heeft een dermate omvang dat de representativiteit van de uitkomsten is gewaarborgd<br />

voor de leeftijdgroepen (van de auto) 0-3 jaar, 4-6, 7-9 en 10 jaar of ouder. De respondenten komen<br />

uit de TNS NIPO Capi@Home database met ongeveer 125.000 respondenten, waarvan TNS NIPO<br />

gegevens verzamelt.<br />

Methode onderzoek<br />

Elektronische vragenlijst, opgesteld door TNS NIPO in overleg met BOVAG-RAI.<br />

Periode<br />

In de periode van week 51 en 52 (2003) en week 1 (2004) zijn ruim duizend (n=1082) Nederlandse<br />

automobilisten ondervraagd op bovenstaande aspecten.<br />

Resultaten:<br />

De resultaten van de vragen worden, na de Samenvatting, per onderwerp behandeld:<br />

e. Algemene kenmerken van ondervraagde consumenten en hun auto<br />

f. Feitelijk gedrag consumenten met betrekking tot de APK<br />

g. Mate van verandering van gedrag als periodiciteit zou veranderen<br />

h. Algemene attitude consument ten aanzien van APK<br />

3


Samenvatting<br />

De door TNS NIPO benaderde respondenten vormen een representatieve steekproef van ruim 1000 (n=1082)<br />

Nederlandse automobilisten.<br />

Driekwart van de ondervraagden heeft een APK (Algemene Periodieke Keuring) laten uitvoeren aan de auto die<br />

nu in bezit is of ter beschikking staat van de respondent. De APK wordt in de helft van de gevallen (49%)<br />

uitgevoerd door een merkdealer en iets minder dan de helft (44%) laat dat doen bij een universeel autobedrijf.<br />

Vrijwel driekwart (71%) van de uitgevoerde APK-keuringen wordt in combinatie met een onderhoudsbeurt<br />

gedaan. Bij de vier en vijf jaar oude auto’s ligt dat percentage zelfs nog iets hoger, rond de 80 procent.<br />

22 procent van de automobilisten is gebeld door de garage, als er naar aanleiding van de laatste APK-keuring<br />

gebreken werden vastgesteld die tot afkeur zouden leiden. De helft (50%) van de respondenten wacht met<br />

regulier onderhoud aan de auto tot de eerstvolgende APK-keuring.<br />

Indien de APK niet jaarlijks maar elke twee jaar zou worden uitgevoerd, dan:<br />

- geeft gemiddeld 43 procent van de respondenten aan zich niet aan de door de fabrikant aanbevolen<br />

onderhoudsintervallen te houden. Voor jonge auto’s (vier jaar en jonger) ligt dat percentage lager, rond de 20<br />

procent, terwijl bij de oudere auto’s (tien jaar en ouder) rond de 60% zich niet hieraan houdt;<br />

- heeft volgens 49 procent dat veel tot zeer veel invloed op de veiligheid van de medeweggebruiker.<br />

De houding van de consument ten aanzien van de huidige APK geeft een duidelijk beeld: 76 procent vindt dat<br />

de APK controleert op alle belangrijke zaken (“JA, zoals het hoort”), 10 procent vindt de huidige keuring zelfs<br />

nog te summier. Op de vraag “Alle personenauto’s in Nederland, van drie jaar en ouder, moeten ieder jaar<br />

verplicht worden gekeurd" geeft tweederde (66%) aan het daar – helemaal - mee eens te zijn. Bovendien geeft<br />

64 procent aan dat de APK daadwerkelijk invloed heeft op de veiligheid van de eigen auto en zelfs 66 procent<br />

op de veiligheid van de medeweggebruiker. Op de punten betrouwbaarheid, deskundigheid en professionaliteit<br />

heeft de consument van de APK een positief tot zeer positief beeld.<br />

Voor de toekomst vindt 87 procent het “wenselijk dat bij aankoop van een gebruikte auto deze vooraf een<br />

verplichte APK-keuring ondergaat”. Tevens is 84 procent het er (zeer) mee eens dat voor auto’s die betrokken<br />

zijn geweest bij een forse aanrijding een (extra tussentijdse) APK verplicht gesteld zou moeten worden.<br />

4


a. Algemene kenmerken van ondervraagde consumenten en hun auto<br />

Er zijn 1082 personen ondervraagd voor dit onderzoek. Deze personen en hun auto’s hebben de<br />

volgende kenmerken.<br />

Figuur 1. Geslacht respondenten<br />

Figuur 2. Leeftijd respondenten<br />

Figuur 3. Jaar van aanschaf (huidige) auto<br />

2002<br />

24%<br />

Vrouw<br />

27%<br />

55 en ouder<br />

39%<br />

2003<br />

10%<br />

2001<br />

18%<br />

Man<br />

73%<br />

18-34<br />

15%<br />

35-54<br />

46%<br />

Meer dan<br />

vijf jaar<br />

geleden<br />

15%<br />

2000<br />

14%<br />

n=1082<br />

n=1082<br />

1998<br />

8%<br />

1999<br />

11%<br />

n=1080<br />

5


Figuur 4. Auto: nieuw of tweedehands<br />

Figuur 5. Bouwjaar auto<br />

2001<br />

9%<br />

2000<br />

10%<br />

Tweedehands/<br />

gebruikt gekocht<br />

59%<br />

1999<br />

11%<br />

2002<br />

9%<br />

Figuur 6. Eerste auto, auto erbij of ter vervanging?<br />

Ter<br />

vervanging<br />

van een<br />

vorige<br />

88%<br />

2003<br />

4%<br />

1998<br />

10%<br />

Nieuw<br />

gekocht<br />

41%<br />

Eerste auto<br />

8% Auto erbij<br />

4%<br />

n=1082<br />

ouder dan 10<br />

jaar<br />

16%<br />

n=1082<br />

6 t/m 10 jaar<br />

oud<br />

31%<br />

n=1078<br />

6


Figuur 7. Was de vorige auto van hetzelfde merk en type of van een ander merk of type dat u nu heeft?<br />

Figuur 8. Aantallen per automerk van deelnemende respondenten<br />

Alfa romeo<br />

Audi<br />

BMW<br />

Chevrolet<br />

Chrysler<br />

Citroën<br />

Daewoo<br />

Daihatsu<br />

Ander merk<br />

auto<br />

53%<br />

Fiat<br />

Ford<br />

Honda<br />

Hyundai<br />

Jeep<br />

Kia<br />

Lada<br />

Lancia<br />

Landrover<br />

Mazda<br />

Mercedes<br />

Mitsubishi<br />

Nissan<br />

Opel<br />

Peugeot<br />

Pontiac<br />

Renault<br />

Rover<br />

Saab<br />

Seat<br />

Skoda<br />

Smart<br />

Subaru<br />

Suzuki<br />

Toyota<br />

Volkswagen<br />

Volvo<br />

1<br />

1<br />

2<br />

3<br />

2<br />

2<br />

4<br />

4<br />

6<br />

7<br />

6<br />

6<br />

7<br />

9<br />

9<br />

11<br />

11<br />

16<br />

16<br />

19<br />

19<br />

35<br />

33<br />

38<br />

38<br />

39<br />

53<br />

59<br />

Zelfde type<br />

en merk<br />

19%<br />

63<br />

67<br />

66<br />

70<br />

Ander type<br />

van<br />

hetzelfde<br />

merk<br />

28%<br />

99<br />

n=952<br />

0 50 100 150 200<br />

106<br />

Aantal auto's dat meedeed<br />

153<br />

n=1081<br />

7


Figuur 9. Op wiens naam staat het kenteken van deze (uw huidige) auto?<br />

Zaak (waar<br />

ondervraagde<br />

werkt)<br />

2%<br />

Lease-firma<br />

4%<br />

Privé-persoon<br />

94%<br />

De focus in dit onderzoek ligt op het achterhalen van het gedrag van de privé-autobezitter. Deze<br />

bepaalt zelf hoe het onderhoud gedaan wordt, al dan niet in combinatie met de verplichte APK. Bij<br />

de zakelijke en lease-autorijder ligt die keuze en afweging in onderhoud vrijwel nooit bij de persoon<br />

zelf.<br />

Figuur 10. Gemiddelde jaarkilometrages, privé - en lease-auto bezitters<br />

Weet niet<br />

42.500 km of meer<br />

37.500-42.499 km<br />

32.500-37.499 km<br />

27.500-32.499 km<br />

22.500-27.499 km<br />

17.500-22.499 km<br />

12.500-17.499 km<br />

7.500-12.499 km<br />

2.500-7.499 km<br />

Minder dan 2.500 km<br />

1%<br />

1%<br />

12%<br />

12%<br />

2%<br />

4%<br />

9%<br />

9%<br />

6%<br />

5%<br />

15%<br />

5%<br />

0%<br />

2%<br />

2%<br />

0%<br />

2%<br />

8%<br />

10%<br />

n=1082<br />

Privé-autobezitters rijden structureel minder kilometers per jaar dan lease-autorijders. Het beeld dat<br />

hieruit naar voren komt is een bevestiging van andere bronnen over gemiddelde kilometrages. (o.a.<br />

CBS, Maandstatistiek verkeer en vervoer, jaar 2000: gemiddeld kilometrage van personenauto’s =<br />

16.100 km. per jaar).<br />

22%<br />

28%<br />

44%<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50%<br />

percentage respondenten<br />

n=1056<br />

lease<br />

prive<br />

8


Figuur 11. Type brandstof<br />

anders<br />

1%<br />

Benzine<br />

79%<br />

LPG<br />

4%<br />

Diesel<br />

16 %<br />

n=1006<br />

Het betreft in dit onderzoek een mix van jonge en oudere auto’s. Dit is onder andere op te maken<br />

uit het percentage auto’s dat op diesel rijdt. Wanneer alleen naar zeer jonge auto’s gekeken zou<br />

worden (jonger dan drie jaar), dan zou het percentage dieselrijders rond de 22 à 23% liggen.<br />

(Bron: RDC, cijfers nieuw-verkopen dieselauto’s).<br />

9


. Feitelijk gedrag consumenten met betrekking tot de APK<br />

Driekwart van de ondervraagden heeft een APK laten uitvoeren aan de auto die nu in bezit is of ter<br />

beschikking staat van de respondent. Voor de 26% die dat (nog) niet heeft laten doen betreft het<br />

overwegend auto’s van jonger dan 3 jaar (nog geen APK nodig), maar ook auto’s die lang stil hebben<br />

gestaan of eventuele recent geïmporteerde auto’s.<br />

Figuur 12. Heeft u een APK laten uitvoeren aan uw huidige auto?<br />

Nee, (nog)<br />

geen APKkeuring<br />

laten<br />

uitvoeren<br />

26%<br />

Degenen die wel een APK hebben laten uitvoeren (74%) werd vervolgens de vraag voorgelegd:<br />

“Wie, welk bedrijf of instantie, heeft deze APK uitgevoerd?”<br />

Over alle respondenten met een uitgevoerde APK (n=796) kwam het volgende beeld naar voren. De<br />

helft laat de APK doen bij de merkdealer en iets minder dan de helft bij het universele autobedrijf.<br />

Figuur 13a. Wie voerde de APK uit?<br />

Fastfitter<br />

2%<br />

Universeel<br />

garagebedrijf<br />

44%<br />

Anders<br />

5%<br />

Ja, wel APKkeuring<br />

laten<br />

uitvoeren<br />

74%<br />

Merkdealer<br />

49%<br />

n=1080<br />

n=796<br />

10


Dezelfde vraag, uitgesplitst naar respondenten met de jongere auto’s en de juist oudere auto’s, geeft<br />

aan dat het aandeel van de merkdealer, naarmate auto’s ouder worden, duidelijk verschuift naar het<br />

universele bedrijf. Zie figuren 13b en c.<br />

Figuur 13b. 0 t/m 3 jaar oude auto's: Wie voerde de APK uit?<br />

Universeel<br />

garagebedrijf<br />

20%<br />

Figuur 13c. Auto's ouder dan 10 jaar: Wie voerde de APK uit?<br />

Fastfitter<br />

1%<br />

Fastfitter<br />

1%<br />

Universeel<br />

garagebedrijf<br />

67%<br />

Anders<br />

6%<br />

Anders<br />

2%<br />

Merkdealer<br />

77%<br />

Een belangrijke vraag om te achterhalen welke plaats de APK inneemt in het onderhoudsgedrag van<br />

de consument is: “Werd de laatste APK uitgevoerd in combinatie met een onderhoudsbeurt?”<br />

Figuur 14. APK in combinatie met een onderhoudsbeurt?<br />

Nee<br />

28%<br />

Weet niet<br />

(meer)<br />

1%<br />

Ja<br />

71%<br />

Merkdealer<br />

26%<br />

n=114<br />

n=159<br />

n=756<br />

11


Dezelfde vraag uitgesplitst naar de respondenten met vier en vijf jaar oude auto’s (bouwjaren 1999<br />

en 1998) geeft een versterkt beeld op voor de combinatie onderhoudsbeurt met APK. Respectievelijk<br />

kiest 78% en 81% dan voor die combinatie. Zie Figuren 15 en 16.<br />

Figuur 15. Vier jaar oude auto’s (bouwjaar 1999): APK in combinatie met een onderhoudsbeurt?<br />

Figuur 16. Vijf jaar oude auto’s (bouwjaar 1998): APK in combinatie met een onderhoudsbeurt?<br />

Door de relatief lage afkeurpercentages in Nederland lijkt het op het eerste gezicht dat er niet zo<br />

veel aan de auto’s zou mankeren. Een belangrijke verklaring hiervoor is onder meer dat 71% (zie<br />

eerdere Figuur 14) van alle APK-keuringen tegelijk met een onderhoudsbeurt aan de auto wordt<br />

uitgevoerd. Eventuele tekortkomingen worden dan meteen gerepareerd en hoeven dan niet meer tot<br />

afkeur te leiden. Om te onderzoeken in welke mate dit gebeurt, is de volgende vraag gesteld:<br />

“Bent u tijdens of naar aanleiding van de laatste APK- keuring gebeld, omdat er gebreken waren<br />

vastgesteld die zouden kunnen leiden tot een afkeuring?”<br />

Figuur 17. Gebeld door garage over gebreken i.v.m. afkeur voor APK?<br />

Nee<br />

78%<br />

Nee<br />

21%<br />

Nee<br />

19%<br />

Weet niet<br />

(meer)<br />

1%<br />

Ja<br />

78%<br />

Ja<br />

81%<br />

Ja<br />

22%<br />

n=794<br />

n=100<br />

n=96<br />

12


22% van de autobezitters geeft aan dat ze gebeld zijn. Daar staan de daadwerkelijk gerealiseerde<br />

afkeurpercentages van 7,4% en 8,4%(respectievelijk drie en vijf jaar oude personenauto’s)<br />

tegenover. Een deel van het verschil is te verklaren doordat er bij de consument mogelijke<br />

verwarring is waarover exact gebeld wordt; het is niet altijd duidelijk voor de consument of het<br />

direct om APK-gerelateerde zaken gaat.<br />

Voor de drie jaar oude auto’s ligt dat “JA”-percentage op 16% en voor de vijf jaar oude auto’s op<br />

13%. Voor auto’s ouder dan tien jaar loopt het belpercentage “JA” op tot 30%. Blijkbaar is er bij de<br />

auto’s van drie jaar oud, die voor het eerst worden aangeboden voor een APK, vaker aanleiding om<br />

de klant te bellen over APK gerelateerde (afkeur-) gebreken dan bij de vijf jaar oude auto’s. Een<br />

verklaring daarvoor kan gezocht worden in het feit dat de vijf jaar oude auto’s al voor de derde keer<br />

in de huidige APK-periodiciteit gekeurd zijn, waardoor eerdere APK afkeurpunten inmiddels<br />

verholpen zijn.<br />

Een tweede belangrijke vraag om er achter te komen welke plaats de APK inneemt in het feitelijk<br />

onderhoudsgedrag van de Nederlandse autorijder is:<br />

“Wacht u doorgaans met regulier onderhoud aan uw auto tot de eerstvolgende APK?<br />

Gemiddeld geeft 50% aan dat altijd of meestal te doen, terwijl een derde van de respondenten dat<br />

soms wel en soms niet doet. Bij drie, vier en vijf jaar oude auto’s is het JA-percentage (JA,<br />

altijd/meestal wel) respectievelijk 41%, 50% en 58%.<br />

Figuur 18. Wacht u met onderhoud tot de eerstvolgende APK?<br />

Zelden of nooit<br />

21%<br />

De ene keer<br />

wel, de andere<br />

keer niet<br />

29%<br />

Ja, altijd<br />

18%<br />

Ja, meestal wel<br />

32%<br />

n=794<br />

Conclusie: de APK is sterk bepalend voor de mate en het moment van onderhoud.<br />

13


c. Mate van verandering van gedrag als periodiciteit zou veranderen<br />

Aan de Nederlandse autobezitters is vanuit de volgende situatie een vraag gesteld:<br />

“Stel dat uw auto in de (nabije) toekomst, indien ouder dan drie jaar, niet jaarlijks maar elke twee<br />

jaar zou moeten worden gekeurd. Wat zal de invloed hiervan zijn op het onderhoud aan uw auto?”<br />

Figuur 19. Indien APK elke twee jaar, wat is invloed op onderhoud auto?<br />

Ik houd de door de fabrikant aanbevolen<br />

intervallen voor onderhoud aan<br />

Ik combineer altijd een APK-keuring met<br />

regulier onderhoud<br />

Ik kijk mijn auto zelf (of gezinslid) vaker na<br />

Ik zal minder vaak naar de garage gaan<br />

Ik zal mijn auto vaker laten onderhouden<br />

dan de fabrieksvoorschriften<br />

n=1152 (gegeven antwoorden)<br />

Anders<br />

Weet niet<br />

Aangezien het eerste antwoord veruit door de meeste respondenten is beantwoord, is het<br />

interessant om dat antwoord per bouwjaar van de auto’s in de steekproef te bekijken.<br />

Figuur 20. Aanhouden fabrieksintervallen, indien APK elke twee jaar wordt uitgevoerd.<br />

2%<br />

2%<br />

1%<br />

In figuur 20 is het volgende patroon te zien: bij eigenaren van jonge auto’s ligt dit percentage rond<br />

de 75%. Dat betekent dat van deze groep 25% zich dus niet aan de aanbevolen intervallen houdt.<br />

7%<br />

11%<br />

19%<br />

57%<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%<br />

"Ik houd de door de fabrikant aanbevolen intervallen voor onderhoud aan"<br />

2003<br />

2002<br />

2001<br />

2000<br />

1999<br />

1998<br />

1997<br />

1996<br />

1995<br />

1994<br />

1993<br />

1992<br />

1991<br />

1990<br />

1989<br />

11%<br />

11%<br />

9%<br />

45%<br />

43%<br />

49%<br />

57%<br />

54%<br />

60%<br />

67%<br />

65%<br />

76%<br />

77%<br />

78%<br />

83%<br />

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%<br />

89%<br />

89%<br />

91%<br />

55%<br />

57%<br />

51%<br />

43%<br />

46%<br />

40%<br />

33%<br />

35%<br />

24%<br />

23%<br />

22%<br />

17%<br />

JA NEE n=1039<br />

14


Naarmate de auto ouder wordt daalt dit door de fabriek aanbevolen onderhoudsgedrag tot vrijwel<br />

40%, als niet jaarlijks maar elke twee jaar zou moeten worden gekeurd. De jaren 1991 en ouder<br />

bevatten voor deze benadering te weinig respondenten voor een betrouwbaar percentage.<br />

Tevens werd de respondenten de volgende stelling voorgelegd:<br />

“Stel: het Ministerie van Verkeer en Waterstaat besluit dat auto’s één keer per twee jaar moeten<br />

worden gekeurd (APK). Hoeveel invloed zou deze verandering volgens u hebben op de onderstaande<br />

aspecten?”<br />

Op een vijftal aspecten kon worden aangegeven wat de invloed daarop zou zijn, namelijk:<br />

Figuur 21. (1) De veiligheid van de eigen auto<br />

70%<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

11%<br />

52%<br />

30%<br />

Figuur 22. (2) De veiligheid van mijn medeweggebruiker<br />

70%<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

4%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

Weinig<br />

invloed<br />

44%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

6%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

41%<br />

8%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

1%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

2%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

15


Figuur 23. (3) Het milieu / luchtverontreiniging<br />

70%<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

6%<br />

55%<br />

Figuur 24. (4) De waarde van mijn auto<br />

70%<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

13%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

64%<br />

31%<br />

Figuur 25. (5) De zekerheid die men heeft bij de aanschaf<br />

70%<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

9%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

Weinig<br />

invloed<br />

50%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

5%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

18%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

31%<br />

3%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

3% 2%<br />

8%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

2%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

16


d. Algemene attitude consument ten aanzien van APK<br />

Naast vragen over het gedrag van de consument bij een veranderde periodiciteit, is het van belang<br />

om te achterhalen welke mening en houding de Nederlandse automobilist heeft met betrekking tot<br />

het huidige APK-regime.<br />

“Worden volgens u bij een APK alle belangrijke zaken gecontroleerd?”<br />

Figuur 26. APK: controle op alle belangrijke zaken?<br />

te summier<br />

10%<br />

weet niet<br />

10%<br />

te uitgebreid<br />

4%<br />

ja, zoals het<br />

hoort<br />

76%<br />

76% vindt dat de APK controleert op alle belangrijke zaken, terwijl 10% vindt dat de huidige APK<br />

zelfs nog te summier is. Slechts 4% vindt de APK daarentegen te uitgebreid en 10% heeft geen<br />

mening.<br />

Verwijzend naar de huidige APK-periodiciteit (van 3-1-1), geven de autobezitters op de volgende<br />

stelling aan in hoeverre ze het hiermee (helemaal) eens of (helemaal) oneens zijn:<br />

"Alle personenauto’s in Nederland, van drie jaar en ouder, moeten ieder jaar verplicht worden<br />

gekeurd"<br />

Figuur 27. Verplichte jaarlijkse keuring voor alle auto’s van drie jaar en ouder?<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

5%<br />

Helemaal mee<br />

oneens<br />

28%<br />

39%<br />

27%<br />

Mee oneens Mee eens Helemaal mee<br />

eens<br />

1%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

17


Van alle respondenten in het onderzoek (n=1082) geeft 66% aan dat ze het hier mee eens zijn.<br />

In hoeverre de automobilist denkt dat een (huidige) APK daadwerkelijk van invloed is op elk van<br />

onderstaande algemene aspecten, is hieronder in vijf figuren te zien.<br />

Figuur 28. (1) De veiligheid van de eigen auto<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

5%<br />

30%<br />

50%<br />

64% van de respondenten zegt dat de APK (zeer) veel invloed heeft op de veiligheid van de eigen<br />

auto.<br />

Nog iets sterker, met 66%, geeft de consument aan dat de APK van invloed is op de veiligheid van<br />

de auto van de medeweggebruiker, zoals blijkt uit Figuur 29.<br />

14%<br />

Figuur 29. (2) De veiligheid van de auto van mijn medeweggebruiker<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

3%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

Weinig<br />

invloed<br />

30%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

54%<br />

12%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

1%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

1%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

18


Figuur 30. (3) Het milieu / luchtverontreiniging<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

6%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

41%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

43%<br />

8%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

2%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

De (positieve) invloed op het milieu door de APK wordt aangegeven door een meerderheid van 51%.<br />

Figuur 31. (4) De waarde van mijn auto<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

11%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

53%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

28%<br />

5%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

n=1082<br />

1%<br />

Weet niet<br />

Terwijl de invloed op de waarde van de auto relatief onbelangrijk wordt bevonden (Figuur 31.), geeft<br />

nagenoeg de helft (48%) van de respondenten aan dat de APK zekerheid geeft bij de aanschaf van<br />

een gebruikte auto, zoals blijkt uit Figuur 32. Daar tegenover staat dat de andere helft (51%) vindt<br />

dat dit echter weinig invloed heeft.<br />

Figuur 32. (5) De zekerheid die men heeft bij de aanschaf van een gebruikte auto<br />

60%<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

9%<br />

Zeer weinig<br />

invloed<br />

42%<br />

Weinig<br />

invloed<br />

37%<br />

11%<br />

Veel invloed Zeer veel<br />

invloed<br />

(N.B.:door afrondingsverschillen telt het totaal percentage tot meer dan 100% op)<br />

1%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

19


Hieronder volgen enkele tegengestelde associaties. De automobilist kon op een schaal van 1 t/m 7<br />

aangeven welk begrip hij/zij het best vindt passen bij de huidige APK-keuring.<br />

N.B.: deze 1 t/m 7 cijfers zijn geen rapportcijfers, maar worden gebruikt om de mate van associatie te bepalen ten<br />

opzichte van het genoemde begrip (b.v. Betrouwbaarhe id APK: als men de APK geheel betrouwbaar acht, dan gaf men een<br />

7; als men deze geheel onbetrouwbaar acht, dan kon een 1 ingevuld worden; de overige cijfers voor alle gewenste<br />

tussenposities).<br />

Figuur 33. Betrouwbaarheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

1%<br />

2%<br />

6%<br />

0%<br />

onbetrouwbaar betrouwbaar<br />

Figuur 34. Deskundigheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

18%<br />

15%<br />

25%<br />

30%<br />

32%<br />

32%<br />

16%<br />

17%<br />

n=1082<br />

10%<br />

4%<br />

1% 1%<br />

0%<br />

ondeskundig deskundig<br />

Figuur 35. Noodzakelijkheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

4%<br />

4%<br />

7%<br />

16%<br />

20%<br />

25%<br />

n=1082<br />

n=1082<br />

overbodig noodzakelijk<br />

25%<br />

20


Figuur 36. Professionaliteit APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

1%<br />

0%<br />

niet zo<br />

professioneel<br />

Figuur 37. Zekerheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

Figuur 38. Veiligheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

1%<br />

2%<br />

2%<br />

1% 1%<br />

7%<br />

7%<br />

5%<br />

21%<br />

21%<br />

18%<br />

31%<br />

27%<br />

28%<br />

33%<br />

n=1082<br />

10%<br />

zeer<br />

professioneel<br />

onveilig veilig<br />

30%<br />

26%<br />

n=1082<br />

onzekerheid zekerheid<br />

13%<br />

n=1082<br />

16%<br />

21


Figuur 39. Milieuvriendelijkheid APK<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

2%<br />

0%<br />

weinig<br />

milieuvriendelijk<br />

Toekomst<br />

3%<br />

9%<br />

28%<br />

27%<br />

22%<br />

n=1082<br />

9%<br />

zeer<br />

milieuvriendelijk<br />

Tot slot is de Nederlandse automobilist gevraagd naar zijn/haar attitude ten aanzien van een paar<br />

toekomstige situaties waarin de APK-keuring een nuttige rol zou kunnen spelen. De respondenten<br />

konden aangeven in hoeverre ze het met de volgende stelling eens of oneens waren:<br />

"Het is wenselijk dat bij de aankoop van een gebruikte auto deze vooraf een verplichte APK-keuring<br />

ondergaat".<br />

Figuur 40. APK verplicht bij aankoop gebruikte auto?<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

2%<br />

Helemaal<br />

mee oneens<br />

10%<br />

44% 43%<br />

Mee oneens Mee eens Helemaal<br />

mee eens<br />

1%<br />

Weet niet<br />

87% van de Nederlandse automobilisten zou daar (een sterke) voorstander van zijn.<br />

n=1082<br />

Om te kijken hoe de APK een belangrijkere rol kan spelen in de veiligheid op de Nederlandse wegen,<br />

is de volgende situatie (stelling) aan de autobezitters voorgelegd:<br />

"Voor auto’s die betrokken zijn geweest bij een forse aanrijding zou een (extra tussentijdse) APK<br />

verplicht gesteld moeten worden".<br />

In figuur 41 is het resultaat van de antwoorden op deze stelling te zien.<br />

22


Figuur 41. Een (extra tussentijdse) APK na forse aanrijding?<br />

50%<br />

40%<br />

30%<br />

20%<br />

10%<br />

0%<br />

2%<br />

Helemaal<br />

mee oneens<br />

13%<br />

43%<br />

41%<br />

Mee oneens Mee eens Helemaal<br />

mee eens<br />

1,5%<br />

n=1082<br />

Weet niet<br />

Een ruime meerderheid van 84% antwoordt het hiermee (zeer) eens te zijn en 15% is het oneens<br />

met deze stelling.<br />

23


Bijlage 9 Onderzoek bij APK bedrijven<br />

‘Wat is er mis aan auto’s?’


Onderzoek bij APK bedrijven<br />

Wat is er mis aan auto’s?<br />

december 2003 – januari 2004


APK Onderzoek, december 2003 - januari 2004<br />

Onderzoek bij APK-bedrijven naar defecten aan auto’s……………...blz. 3<br />

Uitgevoerd door de BOVAG Onderzoeksdienst in samenwerking met de RDW, in opdracht van<br />

BOVAG RAI.<br />

2


Onderzoek bij APK-bedrijven naar defecten aan auto’s<br />

Achtergrond onderzoek<br />

In Nederland worden bij de APK relatief niet zo veel auto’s afgekeurd, vergeleken met het<br />

buitenland. Daarom lijkt het op het eerste gezicht dat er niet zo veel aan de auto’s zou mankeren.<br />

Dat komt mede omdat het merendeel (71%) van alle APK-keuringen tegelijk met een<br />

onderhoudsbeurt aan de auto wordt uitgevoerd. Eventuele tekortkomingen worden dan meteen<br />

gerepareerd en hoeven dan niet meer tot afkeur te leiden. Van de 4 en 5 jaar oude auto’s wordt zelfs<br />

zo’n 80% tegelijk met een onderhoudsbeurt gekeurd (zie ook Onderzoek onder automobilisten).<br />

Doel onderzoek<br />

Aan de weet te komen wat er werkelijk aan drie en vijf jaar oude auto’s mankeert bij aanbieding voor<br />

een APK-keuring als er nog geen onderhoud en/of reparatie is gepleegd.<br />

Periode en steekproefomvang onderzoek<br />

Dit onderzoek is uitgevoerd onder 300 BOVAG-bedrijven van de afdelingen ABA (universele<br />

autobedrijven), NDA (merkdealers) en TDA (truckdealers).<br />

In de periode 8 tot en met 23 december 2003 zijn zo’n 4500 drie en vijf jaar oude auto’s bij de<br />

deelnemende bedrijven gekeurd voordat er onderhoud aan werd verricht. Van de 300 aangemelde<br />

bedrijven waren de gegevens van 267 bedrijven (KI-nummers) geschikt voor uiteindelijke<br />

verwerking.<br />

In deze groep bedrijven ligt de nadruk op de grotere keuringsstations, omdat via deze grote stations<br />

de gewenste aantallen keuringen afgenomen worden die vereist zijn voor een representatieve<br />

grootte van de steekproef (drie en vijf jaar oude personen- en bestelauto’s). De steekproef is<br />

representatief voor alle verschillende volume-automerken.<br />

Methode onderzoek<br />

De 300 deelnemende BOVAG-bedrijven hebben voor dit onderzoek de keuring losgekoppeld van het<br />

onderhoud. Dat wil zeggen dat elke auto van drie en vijf jaar oud (bouwjaren 2000 en 1998), die<br />

voor een APK-keuring werd aangeboden, eerst gekeurd werd alvorens er enig onderhoud of reparatie<br />

had plaatsgevonden. Afgekeurde auto’s werden dus zo veel mogelijk eerst als ‘afgekeurd’ afgemeld<br />

bij de RDW. De RDW heeft de onbewerkte keuringsgegevens van de deelnemende bedrijven verstrekt<br />

aan BOVAG. De BOVAG Onderzoeksdienst heeft deze gegevens op nauwkeurige wijze bewerkt, zodat<br />

onder andere dubbeltellingen van afkeur vermeden werden. Op deze wijze kon er een betrouwbaar<br />

beeld gevormd worden over het percentage afgekeurde auto’s van drie en vijf jaar oud.<br />

3


Resultaten<br />

Personenwagens 3 jaar oud<br />

Bij personenauto’s van drie jaar oud die voor hun keuring komen blijkt bij 7,4% sprake van<br />

(veiligheids-) gebreken die leiden tot afkeur. Hieronder ziet u hoe dat percentage tot stand is<br />

gekomen. De auto’s die als ‘Goedkeur na reparatie’ vermeld staan zijn meegeteld bij de afkeurauto’s,<br />

omdat zonder de verrichte reparatie(s) de auto logischerwijs in eerste instantie in afgekeurde<br />

toestand verkeerde.<br />

n=3525<br />

In één keer goedgekeurd:<br />

Goedkeur zonder adviespunten 87,9%<br />

Goedkeur met adviespunten 4,7%<br />

Goedkeur' totaal 92,6%<br />

Niet zonder meer goedgekeurd:<br />

Afgekeurd 3,7%<br />

Afkeur, met adviespunten bij uiteindelijke goedkeur 0,3%<br />

Goedkeur na reparatie, zonder adviespunten 3,2%<br />

Goedkeur na reparatie, met adviespunten 0,2%<br />

Afkeur totaal 7,4%<br />

Totaal goedkeur + afkeur 100,0%<br />

De belangrijkste afkeur- en reparatiepunten zijn:<br />

Figuur 1. Drie jaar oude personenauto's, meest voorkomende afkeur- en reparatiepunten.<br />

Fuseepennen/kogels<br />

5%<br />

Uitlaatsysteem<br />

8%<br />

Overig<br />

23%<br />

Onderdelen<br />

remsysteem<br />

6%<br />

Ruitenwisserinstallatie<br />

10%<br />

Banden<br />

26%<br />

Werking en<br />

toestand<br />

verlichting<br />

22%<br />

Veel voorkomende afkeurpunten zijn banden, verlichting, ruitenwisserinstallatie, remmen en stuuren<br />

fuseekogels.<br />

4


Personenwagens 5 jaar oud<br />

Van personenauto’s van 5 jaar oud moest 8,4% worden afgekeurd. Dit percentage is op onderstaande<br />

wijze tot stand gekomen.<br />

n=395<br />

In één keer goedgekeurd:<br />

Goedkeur zonder adviespunten 79,0%<br />

Goedkeur met adviespunten 12,7%<br />

Goedkeur' totaal 91,6%<br />

Niet zonder meer goedgekeurd:<br />

Afgekeurd 6,3%<br />

Afkeur, met adviespunten bij uiteindelijke goedkeur 0,0%<br />

Goedkeur na reparatie, zonder adviespunten 2,0%<br />

Goedkeur na reparatie, met adviespunten 0,0%<br />

Afkeur totaal 8,4%*<br />

Totaal totaal 100,0%<br />

* Afronding<br />

Ook hier zijn banden, verlichting, remsysteem en stuurinrichting het meest frequent niet in orde.<br />

Zie figuur 2.<br />

Figuur 2. Vijf jaar oude personenauto's, meest voorkomende afkeur- en reparatiepunten.<br />

remvertraging en<br />

werking<br />

bedrijfsrem<br />

7%<br />

Overig<br />

29%<br />

onderdelen<br />

stuurinrichting<br />

7%<br />

onderdelen<br />

remsysteem<br />

9%<br />

werking en<br />

toestand<br />

verlichting<br />

27%<br />

banden<br />

21%<br />

5


Bestelwagens (< 3500 kg.) 3 jaar oud<br />

Bij bestelauto’s van 3 jaar oud moest zelfs 12,7% worden afgekeurd.<br />

n=526<br />

In één keer goedgekeurd:<br />

Goedkeur zonder adviespunten 79,1%<br />

Goedkeur met adviespunten 8,2%<br />

Goedkeur' totaal 87,3%<br />

Niet zonder meer goedgekeurd:<br />

Afgekeurd 5,5%<br />

Afkeur, met adviespunten bij uiteindelijke goedkeur 1,1%<br />

Goedkeur na reparatie, zonder adviespunten 4,8%<br />

Goedkeur na reparatie, met adviespunten 1,3%<br />

Afkeur totaal 12,7%<br />

Totaal totaal 100,0%<br />

Figuur 3. Drie jaar oude bestelauto's, meest voorkomende afkeur- en reparatiepunten.<br />

Overig<br />

38%<br />

Aanwezigheid en<br />

kleur verlichting<br />

7%<br />

Fuseekogels<br />

8%<br />

Hier zijn vooral verlichting, uitlaatsysteem, banden, stuurinrichting en ruitenwissers niet in orde.<br />

Bestelwagens (< 3500 kg.) 5 jaar oud<br />

Werking en<br />

toestand<br />

verlichting<br />

17%<br />

Ruitenwisserinstallatie<br />

9%<br />

Uitlaatsysteem<br />

11%<br />

Banden<br />

10%<br />

Over de 5 jaar oude bestelauto’s kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan, omdat het<br />

aantal keuringswaarnemingen in de steekproef te klein is (n=57).<br />

6


Om hoeveel auto’s gaat het? Enkele conclusies.<br />

Wanneer de hiervoor genoemde drie afkeurpercentages van personen- en bestelauto’s worden afgezet<br />

tegen het aantal in Nederland rondrijdende voertuigen van de betreffende jaren (1998 en 2000), dan<br />

is te zien om hoeveel afgekeurde voertuigen het gaat.<br />

jaar 2000 jaar 2000 jaar 1998<br />

personenauto's bestelwagens personenauto's<br />

Benzine 446.204 1.430 406.391<br />

Diesel 133.011 91.051 103.310<br />

LPG/overig 19.962 877 27.667<br />

Totaal aantal<br />

rondrijdende voertuigen: 599.177 93.358 537.368<br />

(bron: RDC, per eind nov. 2003)<br />

Afkeur % 7,4% 12,7% 8,4%<br />

(uit: BOVAG Ledenonderzoek dec.2003)<br />

Aantal<br />

(in eerste instantie)<br />

afgekeurde<br />

voertuigen: 44.339 11.856 45.139<br />

Hieruit zijn de volgende conclusies te trekken:<br />

• Als voor de huidige drie jaar oude personen- en bestelauto’s de eerste verplichte APKkeuring<br />

veranderd zou worden van drie naar vier jaar, dan zouden volgens de nu geldende<br />

APK-II normen ruim 56 duizend van deze voertuigen een jaar langer met (veiligheids-)<br />

gebreken blijven rondrijden die normaal, binnen het huidige regime 1 na drie jaar, direct tot<br />

afkeur zouden leiden 2 . N.B.: Hier is nog niet bij opgeteld het aantal voertuigen dat<br />

gedurende het vierde jaar alsnog of ook APK-gebreken gaat vertonen, welke na drie jaar nog<br />

niet zichtbaar waren of thans na drie jaar als APK-adviesreparatiepunt geregistreerd worden.<br />

• Als voor de huidige omvang van vijf jaar oude personenauto’s (bouwjaar 1998) de APKperiodiciteit<br />

veranderd zou worden naar 4-2-2 3 , dan betekent dat in Nederland ruim 45<br />

duizend vijf jaar oude personenauto’s een jaar langer met (veiligheids-) gebreken blijven<br />

rondrijden die normaal, binnen het huidige regime na vijf jaar, direct tot afkeur zouden<br />

leiden 2 .<br />

• Naar afkeurpercentages van auto’s van 6 jaar en ouder is (nog) geen onderzoek gedaan.<br />

Maar, rekening houdend met<br />

- de nu geconstateerde toename van het afkeurpercentage met 1% (n.l. van 7,4% naar<br />

8,4%) bij drie en vijf jaar oude personenauto’s, en<br />

1<br />

Het huidige regime is een periodiciteit van 3-1-1: eerste verplichte keuring na drie jaar en daarna jaarlijks.<br />

2<br />

Tenzij er een onderhoudsbeurt in het tussenliggende jaar wordt uitgevoerd.<br />

3<br />

Een periodiciteit van 4-2-2 wil zeggen dat auto’s na vier jaar voor het eerst gekeurd worden en daarna<br />

steeds elke twee jaar. Dit is de Europese minimum-norm.<br />

7


- het feit dat auto’s naarmate ze ouder worden meer (veiligheids-)gebreken gaan vertonen<br />

(zie o.a. ook: Consumentenonderzoek, tekst bij Figuur 17 “Gebeld worden over gebreken”),<br />

mag verwacht worden dat bij een periodiciteit van 4-2-2 de zes en acht jaar (etc.) oude<br />

voertuigen (enkele honderdduizenden) in de tussenliggende perioden vaker dan nu (3-1-1<br />

periodiciteit) in onveilige toestand op de openbare weg rijden. Dit geldt überhaupt voor<br />

iedere situatie waar de APK van een tussenliggend jaar zou worden overgeslagen. Dus ook<br />

bij een periodiciteit van 3-2-1, dat door een enkeling wel eens wordt geopperd. Voor het<br />

handhaven en in de toekomst verhogen van de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen<br />

is dit niet een aantrekkelijk vooruitzicht.<br />

8


Bijlage 10 Het ontstaan en de bloei van de ‘Suryoye’ Gemeenschap<br />

in Nederland


1<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Het Ontstaan en de Bloei van de ‘Suryoye’ Gemeenschap in Nederland*<br />

Tegenwoordig vertoeven er ruim 13.000 Christelijke ‘Suryoye’ in Nederland, van wie het<br />

merendeel in Twente geconcentreerd is. Wie zijn deze ‘Suryoye’ en waar liggen hun wortels?<br />

Waarom zijn grote aantallen ondermeer in het oosten van het land aanbeland en hoe heeft<br />

deze gemeenschap vanaf haar begin vorm gegeven aan haar toekomstig bestaan in Nederland?<br />

Hebben de ‘Suryoye’ vandaag wellicht heimwee naar hun vaderland? Hoe verhoudt, ten<br />

slotte, de leer van de Syrisch-Orthodoxe kerk zich tot de Rooms Katholieke leerstellingen?<br />

Op dergelijke vragen tracht ik vandaag summiere doch deugdelijke antwoorden te geven in de<br />

hoop, dat u na mijn bijdrage allen een bevredigend beeld hebt van de ‘Suryoye’ in Nederland.<br />

1. ‘Suryoye’ = Syriërs = Arameeërs<br />

Over wie hebben wij het eigenlijk wanneer wij over ‘Suryoye’ spreken? 1 Het woord<br />

‘Suryoye’ is in feite niets anders dan de onvertaalde zelfaanduiding van de ‘Suryoye’ in hun<br />

eigen taal. De vertaling van deze term luidt ‘Syriërs’ en de enkelvoudige vorm ‘Syriër’ is<br />

‘Suryoyo’. Daarnaast markeert ‘Suryoyo’ tevens de moedertaal van de ‘Suryoye’, te weten<br />

het ‘Syrisch’. Uiteraard is daarmee nog niet alles gezegd over de identiteit van de ‘Suryoye’.<br />

De twee meest gezaghebbende Nederlandse Bijbelvertalingen zijn de Statenvertaling (1637)<br />

en de NBG-vertaling (1951). 2 Welnu, juist daar waar de Statenvertaling over Syriër(s),<br />

Syrisch en Syrië spreekt, refereert de NBG-vertaling respectievelijk aan Arameeër(s),<br />

Aramees en Aram. 3 Het gebruik van deze verschillende namen is eenvoudig te verstaan tegen<br />

de achtergrond van de voorchristelijke Griekse vertaling van de Hebreeuwse grondtekst<br />

(‘Septuagint’). Immers, daar waar de Statenvertalers de Septuagint volgden (‘Syriërs’),<br />

prefereerden de NBG-vertalers een nauwe weergave van de Hebreeuwse tekst (‘Arameeërs’).<br />

Het synoniem gebruik van deze benamingen is zelfs in het Nieuwe Testament aanwezig. Zo in<br />

het Lukasevangelie (4:27; NBG), waar Jezus naar “Naäman de Syrier” verwijst, terwijl het<br />

ook in Jezus’ tijd reeds bekend was, dat deze Arameeër “de legeroverste van de koning van<br />

Aram” (2 Kon. 5:1,20; NBG) was. Evenzo bemerkte de geschiedschrijver Flavius Josefus in<br />

zijn lezing van Gen. 10:22: “Aram had de ‘Arameeërs’, die de Grieken ‘Syriërs’ noemden.” 4<br />

De synonymie tussen de woorden ‘Suryoye’ en ‘Arameeërs’ en het besef van afstamming van<br />

de voorchristelijke Arameeërs is echter niet minder prominent aanwezig in de eeuwenoude<br />

literaire geschriften van de ‘Suryoye’, die tot op heden met grote belangstelling bestudeerd<br />

worden door geleerden; in Nederland aan de universiteiten van Leiden, Groningen, Nijmegen<br />

en Amsterdam. Dit gegeven zal ik middels twee willekeurige citaten bekrachtigen.<br />

* Voordacht gehouden op 14 oktober 2004 te Utrecht in het Pax Christi Stiltecentrum. Organisator: Katholieke<br />

Verenging voor Oecumene. Thema: Syrisch-orthodoxen in Nederland: ‘Thuis’.<br />

1<br />

Zie op http://members.home.nl/bnayorom/nederlands/suryoye.htm mijn “De etnische identiteit van de<br />

‘Suryoye’”(2001).<br />

2<br />

Tegenwoordig ook op het internet disponibel. Zie voor de Statenvertaling http://www.statenvertaling.net of<br />

http://www.coas.nl/bijbel en voor de NBG-vertaling http://www.biblija.net/biblija.cgi.<br />

3<br />

Uitzonderingen vormen echter de persoonsnaam ‘Aram’ (Genesis 10:22-23; 22:21) en de toponiem ‘Paddan-<br />

Aram’ (Genesis 25:20; 28:2,5-7; 31:18; 33:18; 35:9,26; 46:15). Zie o.a. Syriër(s)/Arameeër(s) = Gen. 25:20;<br />

28:5; 2 Sam. 10:6; Syrisch/Aramees = 2 Kon. 18:26/Jes. 36:11; Ez. 4:7; Syrië/Aram = Ri. 10:6; Hos. 12:13.<br />

4<br />

Joodse Oudheden (93 A.D.), Boek I, hoofdstuk 6 §4 van de Engelse vertaling van William Whiston e.a. (1895)<br />

op http://www.ccel.org/j/josephus/works/ant-1.htm; lees voor de Engelse weergave van het Griekse ‘Aramaious’<br />

echter ‘Arameans’ in plaats van ‘Aramites’. Zie tevens Boek I.143 van de Griekse brontekst, die door B. Niese<br />

(1892) uitgegeven was en beschikbaar is op http://www.perseus.tufts.edu/cgi-bin/ptext?lookup=J.+AJ+toc.


2<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Een Nestoriaanse lexicograaf uit Bagdad (fl. 10 e eeuw) noteerde in zijn woordenboek: “de<br />

Suryoye werden eertijds Arameeërs genoemd.” 5 De openingszin van de tweede appendix bij<br />

zijn befaamde kroniek, die meer dan 600 bladzijden telt, werd door de Syrisch-Orthodoxe<br />

Patriarch Michaël (†1199) ingeleid met de woorden: “Voorts schrijven wij met behulp van<br />

God een kroniek van de koninkrijken, die in de oudheid gevestigd zijn door onze natie,<br />

(d.w.z. van) de Arameeërs ofwel de zonen van Aram, 6 (die) Suryoye werden genoemd.” 7<br />

Toen de term ‘Arameeërs’ de betekenis van ‘heidenen’ droeg in de vroege eeuwen van het<br />

Christendom, konden de bekeerde Arameeërs onder dergelijke omstandigheden niet langer<br />

met hun inheemse naam rondlopen. Zoals we zagen, noemden de Grieken de Arameeërs reeds<br />

voor Christus ‘Syriërs’; de Aramese benaming ‘Suryoyo’ is een leenvertaling van dit Griekse<br />

woord. Alzo namen ten slotte ook de Christelijke Arameeërs deze traditie noodgedwongen<br />

over als alternatief voor hun intussen ‘gechristianiseerde’ identiteit in een heidens milieu.<br />

Hoe spijtig het ook is voor de ‘Suryoye’, maar met de stichting van de “Syrische Arabische<br />

Republiek” zijn zij wel van hun traditionele zelfbenaming beroofd. Immers, wat de uiterlijke<br />

identificatie met ‘Syriër’ betreft, bestaat er allerminst een wezenlijk onderscheid tussen een<br />

‘Suryoyo’ en een inwoner van Syrië, al zou deze laatste een Arabische moslim zijn.<br />

Vooral dit feit heeft er toe bijgedragen, dat talrijke ‘Suryoye’ met ondermeer de voornoemde<br />

historische feiten in hun achterhoofd, veeleer kiezen om het voor buitstaanders nietszeggende,<br />

ambigue en onvertaalde begrip ‘Suryoye’ te vervangen door hun prechristelijke benaming<br />

‘Arameeërs’. 8 Alsof de ironie van de geschiedenis wil, dat Arameeërs na 2000 jaar weer hun<br />

authentieke, inheemse naam adopteren en het ditmaal niet meer prijsgeven – koste wat kost.<br />

Ondergetekende is ook een voorstander van het gebruik van deze naam en in het vervolg zult<br />

u mij dan ook horen spreken van ‘Arameeërs’ in plaats van ‘Suryoye’ – onze andere geliefde<br />

naam, die ik persoonlijk liever met mijn volksgenoten deel in onze z.g. ‘Suryoyo’ taal.<br />

Traditioneel maakt men verder een geografische indeling ten aanzien van de Aramese kerken.<br />

Enerzijds representeren de West-Arameeërs tegenwoordig de Syrisch-Orthodoxe kerk<br />

(waaruit de Syrisch-Katholieken & Syrisch-Protestanten ontstaan zijn) en de Maronitische<br />

kerk, anderzijds vertegenwoordigen de Nestorianen 9 en de Chaldeeërs de Oost-Aramese kerk.<br />

Syrisch-Orthodoxen, die van oorsprong uit Tur-‘Abdin (zie onder) komen, noemen zichzelf<br />

Suryoye in hun Aramese spreektaal, terwijl Oost-Arameeërs zichzelf als Sur(y)aye profileren<br />

in hun Aramese dialecten. Al deze Arameeërs hebben ieder op hun eigen manier het literair<br />

Aramese dialect uit Edessa bewaard en gebruiken dit idioom o.a. nog voor de liturgie. 10<br />

5 R. Duval, Lexicon Syriacum auctore Hassano Bar Bahlule, I-III (Paris, 1901) onder het woord Suriya/Syrië.<br />

6 Vgl. de identieke Hebreeuwse constructie bney yisrael = de zonen/kinderen van Israël = de Israëlieten (NBG),<br />

die ondermeer veelvuldig in het Bijbelboek Exodus voorkomt (e.g., 3:11 en 6:5); zie Gen. 32:28 voor ‘Israël’.<br />

7 J.-B. Chabot, Chronique de Michel le Syrien, patriarche jacobite d’Antioche (1166-1199) (Paris, 1899). Boek<br />

III, p. 748 van de Aramese tekst. Zie o.a. ook Michaëls opvatting over Gen. 10:22 (p. 7): “De zonen van Sem<br />

(zijn): de Assyriërs, de Chaldeeërs, de Lydiërs, de Arameeërs die de Suryoye zijn, de Hebreeërs, en de Perzen.”<br />

8 Vgl. reeds de toenmalige Syrisch-Orthodoxe Patriarch Ephrem Barsoum in zijn The Syrian Church of Antioch:<br />

Its Name and History (1952; heruitgegeven door de Aramese organisaties in Midden Europa en Zweden in<br />

1983), die op zijn manier wegens de ambiguïteit van de naam ‘Syriërs’ in Westerse talen, te berde bracht, dat<br />

‘Syrisch-Aramees’ een betere aanduiding is voor de kerk en het volk (P. 43: “the present ambiguity would<br />

disappear if we add ‘Aramaic’ to the Syriac language, and ‘Aramean’ to the Syrian Church.”). Vgl. mijn<br />

belichting van dit boekwerk (2001) op http://members.home.nl/bnayorom/nederlands/eb.htm.<br />

9 Sinds 1976 de ‘Assyrische Kerk van het Oosten’; niet zelden ‘Assyriërs’ genoemd (vgl. n.18, beneden).<br />

10 Vgl. mijn “Een beknopte inleiding over de Aramese taal,” vanaf 20 november op www.midyat.nl.


3<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Kortom, geheel in overeenstemming met de opinie van hun voorouders is de historisch juiste<br />

identificatie van de ‘Suryoye’ Arameeërs en de ware naam voor hun taal en cultuur Aramees.<br />

2. Mesopotamië = Aram-naharaim & Tur-‘Abdin<br />

De Arameeërs, die zich heden ten dage in Nederland bevinden, zijn van oorsprong nagenoeg<br />

allen afkomstig uit de landen Turkije, Syrië en Irak. Kort na de triomf op het Ottomaanse Rijk<br />

werden deze staten met behulp en/of instemming van de Westerse mogendheden opgericht.<br />

Reeds in de oudheid stond het gebied van het huidige Zuidoost-Turkije, Noordoost-Syrië en<br />

Noord-Irak bekend als ‘Mesopotamië’ – Grieks voor “[het land] tussen de rivieren,” namelijk<br />

de Eufraat en de Tigris. Ook deze geografische naam is onder invloed van de Septuagint de<br />

Westerse Bijbelvertalingen ingeslopen. In alle gevallen reproduceert het namelijk de<br />

Hebreeuwse samenstelling ‘Aram-naharaim’, d.i. “[het land] Aram van de [twee] rivieren.” 11<br />

Een millennia oude landstreek in het noorden van Aram-naharaim is ‘Tur-‘Abdin’. Assyrische<br />

bronnen tussen de 14e-7e eeuw v.Chr., waarin de Akkadische naamgeving van dit gebied<br />

‘Kashiari’ luidt, 12 schetst het markante beeld van talloze Aramese prinsdommen, die een groot<br />

obstakel vormden voor de Assyrische koningen met hun expansiedriften richting het westen. 13<br />

Het is frappant, dat de wijlen Syrisch-Orthodoxe Patriarch en geleerde Ephrem I Barsoum<br />

(1887-1933-1957) reeds in zijn Geschiedschrijving over het landschap van Tur-‘Abdin<br />

(Glane, 1985 2 ), p. 14, postuleerde: “De eerste bewoners in dit gebergte nu zijn de Arameeërs.”<br />

Te meer, daar dit feit geconfirmeerd wordt door recente studies van archeologen en historici,<br />

die de oorsprong der Arameeërs situeren in Opper-Mesopotamië, d.i. in Zuidoost-Turkije. 14<br />

11 Zie Gen. 24:10; Dt. 23:4; Ri. 3:8 (syrias potamōn); 1 Kron. 19:6 (syrias mesopotamias); Ps. 60:2 (59:2,<br />

mesopotamian syrias): http://spindleworks.com/septuagint/septuagint.htm. Het Hebreeuwse ‘naharaim’ is een<br />

zogeheten dualisvorm, maar het is niet zeker of het ook werkelijk die betekeniswaarde draagt. Vandaar de<br />

dubbelzinnigheid in de vertaling: gaat het om ‘twee’ (dualis) bekend veronderstelde rivieren of gaat het mogelijk<br />

om meerdere rivieren? Traditioneel werd ‘Aram-naharaim’ opgevat als het ganse gebied tussen de rivieren de<br />

Eufraat en de Tigris. Tegenwoordig zijn er echter ook andere meningen; zo zijn er kenners, die het landschap<br />

tussen de Eufraat en de Khabur rivier in Noordoost-Syrië als Aram-naharaim beoordelen.<br />

Weliswaar is het Oude Testament niet vanuit een Aramees perspectief geschreven, maar desondanks blijft het<br />

een waardevolle bron voor de vroege Aramese historie. Zo zijn er verscheidene composities met het voorvoegsel<br />

‘Aram’ in de Bijbel aanwezig, waaronder de toponiemen Paddan-Aram, Aram-Soba, Aram-Ma‘ka en Aram-<br />

Damascus, die op het eind louter ‘Aram’ is gaan heten (evenals Aram-naharaim in Ri. 3:(8,)10 slechts ‘Aram’<br />

genoemd werd).<br />

12 Zie o.m. S.P. Brock, “Tur ‘Abdin – a Homeland of Ancient Syro-Aramaean Culture,” in H. Hollerweger,<br />

Living Cultural Heritage. Turabdin: Where Jesus’ language is spoken (Linz, Österreich: Freunde des Tur Abdin,<br />

1999), p. 22 (alle teksten aangeboden in het Engels, Duits en Turks) en R. Macuch, “Tur ‘Abdin Through the<br />

Ages,” in Abr-Nahrain (1991) Vol. 29, pp. 87-105. Bijv. p. 92: “Tur ‘Abdin has a history of one and a half<br />

millennia before the conversion of its Aramean inhabitants to Christianity and is mentioned in several Assyrian<br />

records, such as Adadninari I (1305-1274) and Salmanassar I (1274-1244), in which wine regions, especially the<br />

good wine of the Mount Izala [Turo d-Izlo], a name still used for the southern part of Tur ‘Abdin, is mentioned.”<br />

13 Zie bijv. H4 “De Aramese Koninkrijken” in S.P. Brock et al., De Verborgen Parel: Het Aramese Erfgoed en<br />

de Syrisch-Orthodoxe Kerk Boek I (Rome, 2001). Vgl. ook mijn “De Verborgen Parel” in Pokrof (2002;<br />

http://www.oecumene.nl/uitgaven/pokrof/2002/pokrof%202002-3.<strong>pdf</strong>), pp.6-7, en “3000 jaar Aramese<br />

Geschiedenis”(2002) op http://members.home.nl/bnayorom/nederlands/aramese_historie.htm.<br />

14 Zie vooral M. Schwartz, “The Origins of the Aramaeans in Syria and Northern Mesopotamia: Research<br />

Problems and Potential Strategies,” in O.M.C. Haex, H.H. Curvers and P.M.M.G. Akkermans (eds.), To the<br />

Euphrates and Beyond. Archaeological Studies in Honour of Maurits N. van Loon (Rotterdam, 1989), pp. 275-<br />

291; H. Sader, “The 12th Century B.C. in Syria: The Problem of the Rise of the Aramaeans,” in W.A. Ward &<br />

M.S. Joukowsky (eds.), The Crisis Years: The Twelfth Century B. C. From Beyond the Danube to the Tigris<br />

(Kendall / Hunt Publishing Company, 1992), pp. 157-163 (zie ook de respons van T.L. McClellan op dit artikel


4<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

De geografische nomenclatuur ‘Tur-‘Abdin’ is in wezen Aramees voor “Het Gebergte der<br />

dienaren [Gods]” en symboliseert het bestaan van een eeuwenoude Christelijke traditie, die<br />

teruggaat tot de vroege geschiedenis van het Oosterse Christendom. 15 De nog zichtbare<br />

presentie van talrijke kerken en kloosters in dit voormalige bolwerk van het Aramese<br />

Christendom, dikwijls met recht de “Berg Athos van het Oosten” genoemd, wordt sinds enige<br />

tijd echter gekenmerkt door de opvallend grote absentie van de inheemse bevolking.<br />

3. De leegloop van Tur-‘Abdin<br />

Hoe heeft het ooit zover kunnen komen, dat vanaf de beginjaren 1960 de Arameeërs massaal<br />

hun eeuwenoude thuisland zouden gaan verlaten in ruil voor een wildvreemde samenleving? 16<br />

Het volgend resumé tracht u enig inzicht te verschaffen over de wezenlijke migratiemotieven.<br />

In de 19 e eeuw hadden de intussen sterk gedecimeerde Arameeërs, die ontegenzeglijk tot de<br />

autochtone bevolking van Aram-naharaim behoren, 17 periodieke vervolgingen te verduren.<br />

Alleen al in de jaren 1843 en 1895-96 zijn er zo’n 35.000 Arameeërs van het leven beroofd. 18<br />

Een nog groter dieptepunt, dat onoverkomelijke verwoestingen heeft aangericht op de<br />

Aramese gemeenschap, was de Christelijke Genocide 19 in het Ottomaanse Rijk gedurende de<br />

Eerste Wereldoorlog; in totaal werden er naar schatting 500.000 Arameeërs uitgemoord. 20<br />

Na en zelfs voor deze barbaarse pogingen om de Christelijke minderheden uit te roeien, waren<br />

er al groepen Arameeërs noodgedwongen op de vlucht geslagen naar de naburige Arabische<br />

landen, Australië en de beide Amerika’s. Veel Arameeërs afkomstig uit Zuidoost-Turkije,<br />

zoals Tur-‘Abdin en Hakkari, zijn vooral naar Syrië, Irak, Libanon en de Amerika’s gevlucht.<br />

Daar de majoriteit van de Nederlandse Arameeërs uit Syrisch-Orthodoxe gelovigen bestaat,<br />

die hun oorsprong in Tur-‘Abdin hebben, beperk ik mij in het vervolg tot deze gemeenschap.<br />

Na de ondergang van het Ottomaanse imperium waren de tegenslagen echter nog niet ten<br />

einde. Ten tijde van de Koerdische opstand in 1925-26 in Zuidoost-Turkije, kregen Syrisch-<br />

Orthodoxe kerken en kloosters het opnieuw zwaar te verduren. 21 Nog geen decennium later<br />

werd het Syrisch-Orthodoxe patriarchaat vanwege de penibele situatie naar Syrië verhuist. 22<br />

in dezelfde uitgave, pp. 164-173); W. T. Pitard, “Arameans,” in A. J. Hoerth, G. L. Mattingly and E. M.<br />

Yamauchi (eds.), Peoples of the Old Testament World (Baker Books, 1996 2 ), pp. 207-230.<br />

15 Vgl. de bijdragen van S.P. Brock en A. Palmer in H. Hollerweger (n.10, boven), pp. 22-23 en 37-46 (Engels).<br />

16 Hoofdstukken drie en vier in de doctoraalscriptie van J. Schukkink, De Suryoye: een verborgen gemeenschap.<br />

Een historisch-antropologische studie van een Enschede vluchtelingengemeenschap afkomstig uit het Midden-<br />

Oosten (Enschede, 2003; ISBN: 90-9017346-3) bevatten een gedegen analyse ten aanzien van deze vraag.<br />

17 De geforceerde indringing van Arabieren, Turken en Koerden is door meerdere vroege Aramese schrijvers<br />

vastgelegd; zelfs de bronnen van de genoemde volken onderkennen hun niet-Mesopotamische afkomst.<br />

18 Ten aanzien van 1843 klinken nog altijd de treffende woorden door van A. Thiry, “Nestor: het mes van de<br />

profeet,”in De Brakke Hond 58 (1998; http://www.brakkehond.be/58/thiry1.html): “Zeker is enkel dit: de<br />

Hakkari-slachting van 1843 maakt duizenden slachtoffers onder de Assyriërs, het grootste dodental sinds de<br />

massale vervolgingen door Timoer Lenk. Het is de eerste gongslag. Niemand luistert. Katholieke, protestantse en<br />

anglicaanse missies jagen vanuit Oermia met verdubbelde ijver op de nestoriaanse zielen.” Omtrent 1895-96<br />

volstaat de bemerking van S.P. Brock, De Verborgen Parel (zie n.11, boven), Boek III, p. 66: “een handschrift<br />

uit Mosul (1896), vermeldt het aantal van 25.000 vermoorde Syrisch-Orthodoxen (en 80.000 Armeniërs).”<br />

19 De misleidende beschrijving van deze tragedie als de “Armeense Genocide” impliceert een ontkenning dan<br />

wel uitsluiting van andere Christelijke slachtoffers, zoals de Arameeërs en de Grieken.<br />

20 De meest recente wetenschappelijke verhandeling omtrent dit onderwerp is S. de Courtois, The Forgotten<br />

Genocide: Eastern Christians, The Last Arameans (Gorgias Press, 2004); vertaald naar het Engels door Vincent<br />

Aurora vanuit het Franse Le Génocide oublié. Chrétiens d’Orient, les derniers Araméens.<br />

21 S.P. Brock, De Verborgen Parel (zie n.13, boven), Boek III, p. 68v.<br />

22 In 1933 naar Homs en in 1957 naar Damascus, waar de huidige Patriarch tot op heden resideert.


5<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Buiten de fysieke vervolgingen, 23 waarvan we zojuist de belangrijkste gebeurtenissen vermeld<br />

hebben, onderging de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap op meerdere fronten narigheden. In de<br />

nieuw ontstane Republiek Turkije kregen zij nu tevens te maken met het Turks chauvinisme,<br />

dat binnen de Turkse staatsgrenzen geen plaats toekende aan niet-Turkse minderheden. 24<br />

Na de Eerste Wereldoorlog stond de ultranationalistische regeringen hetzelfde beleid voor<br />

ogen als tijdens de Christelijke Genocide, doch ditmaal verschilde de praktische uitvoering.<br />

Turkije was enkel bestemd voor de Turken en het land kende slechts één taal, het Turks. 25 Zo<br />

ontstond er een periode van Turkificering en een rijk Christelijk erfgoed moest het ontgelden.<br />

Hoewel Turkije in theorie een secularistische republiek meende te zijn met een scheiding<br />

tussen de politiek en de religie, zag de praktijk er anders uit. Al vroeg was duidelijk, dat de<br />

islam de Turkse maatschappij feitelijk domineerde. 26 Daar christenen volgens het islamitisch<br />

recht (shari‘a) een discriminerende positie toebedeeld wordt en zij slechts één recht hebben,<br />

het tweederangsburgerrecht, 27 werden de Arameeërs ook de dupe wegens hun Christelijkheid.<br />

Het zojuist geschetste beeld, weliswaar uiterst summier, is in vogelvlucht wat de Arameeërs<br />

zoal ervaren hebben. Stelt u zich eens voor hoe zij zich voelden na vele moordpartijen en<br />

verwoestingen, die zij nauwelijks te boven zijn gekomen, en na voortdurende discriminatie.<br />

Zeker, hun wereldbeeld werd beheerst door verslagenheid, angst, onzekerheid, verlatenheid<br />

en machteloosheid, d.i. het onvermogen om hun lot in vrijheid in hun eigen land te bepalen.<br />

Alle ellendige ervaringen, die de nationale psyche van de Arameeërs ernstig aantastten,<br />

brachten een dusdanig geestelijke toestand teweeg, die de begeerte aangewakkerd had om<br />

elders een nieuw bestaan op te bouwen ten koste van het eeuwenoude vaderland.<br />

In de beginjaren 1960, vlak na de Tweede Wereldoorlog, deed West-Europa een beroep op<br />

werknemers vanuit het buitenland. Zo trok ook de wederopbouw van Nederland de aandacht<br />

van enkele tientallen jonge en frisse Aramese arbeidskrachten in de periode 1964-1975. Velen<br />

waren werkzaam in de industriële sectoren (confectie-, textiel- en metaalnijverheid) in de<br />

Twentse steden Hengelo, Enschede en Oldenzaal en in steden als Amsterdam en Amersfoort.<br />

Het recht op gezinshereniging maakte, dat de getrouwden onder de Aramese ‘gastarbeiders’<br />

overige gezinsleden naar Nederland haalden. Maar de eigenlijke massale toestroom van de<br />

Arameeërs werd pas vanaf de allereerste asielaanvraag in 1975 ingeleid. De contemporaine<br />

burgeroorlog in Beirut alsmede het Cyprus conflict wakkerden bij de moslims in en rondom<br />

Tur-‘Abdin extreme haatgevoelens aan, die zij ventileerden op de Christelijke Arameeërs.<br />

23 Alle gruweldaden waren wel het nefaste gevolg van een samenspel tussen plunderende Koerdische (semi-)<br />

nomadenstammen en het laconieke Ottomaanse (en later Turkse) leger, dat haar beschermende taak liet afweten.<br />

24 Ofschoon het Verdrag van Lausanne (juli 1923), dat ook door Turkije ondertekend is, op papier garant stond<br />

voor de veiligheid en de gelijkwaardigheid van alle “niet-moslim minderheden” in Turkije, pakte de realiteit<br />

echter anders uit. Daar de zogeheten “niet-moslim minderheden” nooit gedefinieerd waren, gunde de arbitraire<br />

lezing van de Turken slechts de Armeniërs, de Grieken, de Joden en de Bulgaren (na een bilateraal verdrag met<br />

Bulgarije in 1925) deze status. Daarom bleven Arameeërs verstoken van basale rechten (e.g., sociale, culturele).<br />

25 De Turkse uitleg van Lausanne (n.24) had rampzalige consequenties voor Arameeërs. Hun complete identiteit,<br />

ja hun hele bestaan (historie en heden), werd ontkend. Zij zouden Turken zijn en Turkse historici spraken zelfs<br />

van “Turko-Semieten.” Dezelfde fundamentele mensenrechten als Turken hebben zij nochtans nimmer ervaren.<br />

26 Het leger, dat zichzelf nog steeds als hoeder van de geseculariseerde erfenis ziet, heeft in het verleden wel<br />

enkele malen politiek moeten ingrijpen toen islamitische partijen dreigden het politiek bestel over te nemen.<br />

27 Zelfs dat recht genoten Arameeërs niet. Als directe slachtoffers van het Turks nationalisme en het groeiend<br />

islamisme, die beiden extreme vormen aannamen, werden zij na de moslims, de Koerden en de “niet-moslim<br />

minderheden” (Armeniërs, Grieken, Joden en Bulgaren) doorgaans als ‘vierderangsburgers’ beschouwd.


6<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Toen deze spanningen grote angst en onzekerheid zaaiden (de Genocide stond immers nog<br />

vers in het geheugen), ging intussen het bericht rond in Tur-‘Abdin, dat het Christelijke<br />

Westen duurzame vrede, veiligheid en zekerheid kon waarborgen. Gelijkwaardigheid (gelijke<br />

rechten, gelijke kansen), educatiemogelijkheden, sociale voorzieningen en democratische<br />

waarden waren bovendien een droom, ja een onvoorstelbare realiteit voor de Arameeërs.<br />

Zo ontstonden er spoedig verschillende migratiegolven vanwege de omstandigheden in Tur-<br />

‘Abdin. Bovendien gold ook, dat hoe meer mensen er vertrokken, hoe minder mensen er<br />

achterbleven. En hoe minder er achterbleven, hoe kwetsbaarder de gemeenschap werd voor de<br />

talrijke Koerdische infiltranten, die Tur-‘Abdin zouden bevolken. Tussen 1975-1983 en later<br />

vanwege de PKK-strijd van 1984-1999 vluchtten er talloze Arameeërs o.m. naar Nederland.<br />

Tegelijkertijd vroegen er vanaf de midjaren 1980 ook veel Arameeërs uit Syrië politiek asiel<br />

aan in Nederland. 28 De oorlog tussen Irak en Iran van 1980-1988 en vooral de eerste<br />

Golfoorlog in 1990-91 noodzaakten tevens de Irakese Arameeërs te vluchten voor hun leven;<br />

sinds de tweede Golfoorlog zijn opnieuw veel Arameeërs om het leven gekomen en is de<br />

vluchtelingenstroom uit Irak tot op heden nog volop in gang.<br />

Noot: Vanaf dit punt is de lezing niet uitgewerkt. Niettemin volgen enkele beknopte<br />

notities, die mogelijk van interesse kunnen zijn voor de lezer.<br />

4. De vorming van de Aramese gemeenschap in Nederland<br />

N.B.: Vanaf de eerste migratiestromingen uit Tur-‘Abdin maakte Nederland kennis met de<br />

‘Christen-Turken’ (Armeniërs vielen hier ook onder), ‘Turkse Christenen’, 29 ‘kerk-Turken’<br />

(vanaf 1979), ‘Jakobieten’ en ‘Syrisch-Orthodoxen’. De namen ‘Arameeërs’, ‘Assyriërs’,<br />

‘Syriërs’ kwamen toentertijd minder vaak voor en van ‘Suryoye’ had nog niemand gehoord. 30<br />

De Nederlandse Arameeërs, die voornamelijk doch niet exclusief 31 uit Syrisch-Orthodoxen<br />

bestaan, wier directe of indirecte (bijv. Syrië) wortels in Tur-‘Abdin liggen, hebben vanaf hun<br />

aankomst in Nederland gestalte gegeven aan hun voortbestaan vanuit twee perspectieven, de<br />

religieuze en de seculiere organisatie van het volk.<br />

A. De Syrisch-Orthodoxe kerkgemeenschap<br />

1. Klooster<br />

2. Kerken<br />

B. De seculiere organisaties<br />

5. Succes in de maatschappij (‘bloei’)<br />

Generaties groeiden op in twee verschillende werelden. Enerzijds werden zij thuis opgevoed<br />

met de Semitische cultuur, denkwijze en traditionele normen en waarden. Anderzijds werden<br />

zij buitenshuis onvermijdelijk geconfronteerd met de Indogermaanse taal en met een radicaal<br />

andere denkwereld: een wereld, die intussen enkele eeuwen gevorderd was en de invloedrijke<br />

28<br />

Zie bijv. het Rapport Syrische Christenen, dat door J.L. Hofdijk en J.J.G. Jansen werd uitgebracht aan de<br />

Stichting Inlia (Groningen, 1989).<br />

29<br />

In het Hengelose Dagblad van 16-02-1981 (p. 5) lezen we bijvoorbeeld: “Velen weten niet dat de Syrischorthodoxe<br />

kerk Turkse christenen zijn.”<br />

30<br />

Zie mijn “De benaming ‘Suryoye’ in Nederland,” in Infodessa Jaargang 6, Nr.15 (december, 2001), pp. 13-22<br />

(vanaf december op www.midyat.nl) over het ontstaan van het begrip ‘Suryoye’ in de Nederlandse volksmond).<br />

31<br />

Veel Syrisch-Katholieken en Syrisch-Protestanten zijn namelijk lid van een Syrisch-Orthodoxe kerk en/of een<br />

Aramese organisatie in Nederland.


7<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

ideeën van de Romantiek en de Verlichting, alsmede het emancipatietijdperk en vele nieuwe<br />

bijzondere uitvindingen voor was op de Arameeërs.<br />

Maatschappelijk succes is vooral zichtbaar op de volgende terreinen:<br />

* Onderwijs<br />

* Lucratieve zaken<br />

* Actieve participatie lokale politiek<br />

* Sport (profvoetballers)<br />

6. Remigratie: Terugkeer naar het vaderland?<br />

De constatering, dat er in Zweden en Duitsland samen meer dan 100.000 Arameeërs wonen,<br />

wiens wortels in Tur-‘Abdin liggen, terwijl er in heel dit gebied minder dan een onbeduidend<br />

maximumaantal van ca. 2.500 zielen achtergebleven zijn, 32 is bijzonder schrikbarend. Vooral<br />

als u zich bedenkt, dat deze ooit zo befaamde “Berg Athos” der Arameeërs weldra in een<br />

islamitisch centrum, in een brandpunt van islamitisch fundamentalisme, dreigt te veranderen.<br />

De voornaamste belemmeringen voor een evt. terugkeer naar Tur-‘Abdin zijn als volgt samen<br />

te vatten:<br />

• De sociale, economische en medische voorzieningen in Zuidoost-Turkije zijn nog<br />

immer bar slecht, daar Turkije nooit serieus geïnvesteerd heeft in deze regio.<br />

• In sommige Aramese dorpen is het nog steeds slecht gesteld met het wegennet,<br />

waardoor ze moeilijk toegankelijk blijven.<br />

• De overbodige aanwezigheid van Koerdische ‘dorpswachters’ (door de overheid<br />

aangesteld), die hun zinnen hebben gezet op de Aramese woongebieden.<br />

• Het aantal Koerdische infiltranten, dat Aramese dorpen en huizen heeft overgenomen<br />

alsmede het groeiend islamitisch karakter van deze voormalige puur Christelijke regio.<br />

• De educatiemogelijkheden zijn nog erg beperkt evenals andere leefsituaties, die het<br />

voor jongeren aantrekkelijk zouden kunnen maken om er te leven (e.g., sport,<br />

bioscopen, winkelcentra, uitgaansgelegenheden, etc.).<br />

Wat betreft de bovengenoemde en andere punten ontvangen Diaspora Arameeërs nog te<br />

weinig of geen ondersteuning van overheidswege.<br />

Ondanks deze obstakels is de afgelopen jaren de wil en het verlangen om naar het vaderland<br />

terug te keren in toenemende mate aanwezig. Dit uit zich o.a. in benefietfeesten, waarvan de<br />

opbrengsten doorgaans besteed worden aan restauraties van oude kerkgebouwen in Aramese<br />

gebieden. Tevens beginnen steeds meer Aramese families aan bouwprojecten in Tur-‘Abdin.<br />

7. SOKA & RKK: verschillen en overeenkomsten<br />

1971: Syrisch-Orthodoxe Patriarch Yakub III naar Vaticaan, bezoek bij Paus Paulus VI.<br />

1984: Syrisch-Orthodoxe Patriarch Zakka I Iwas naar Vaticaan, bezoek bij Paus Johannes II. 33<br />

2001: Paus Johannes Paulus II op bezoek bij de Syrisch-Orthodoxe Patriarch Zakka I Iwas in<br />

Damascus. 34<br />

32 Zo Prof. H. Hollerweger in zijn toespraak “Der Tur Abdin soll von Aramäern neu besiedelt werden” op het<br />

VN Kantoor in Genève op 23-7-2004. De lezing van Dhr. Hollerweger droeg bij aan het evenement “Ancient<br />

Hidden Pearl from Mesopotamia Revealed: United Nations Enriched By the Aramean People: 3000 Years of<br />

Living Aramean Heritage,” dat georganiseerd was door de Syriac Universal Alliance, een NGO bij de VN.<br />

33 O.a. H. Aydin, Die Syrisch-Orthodoxe Kirche von Antiochien: Eind geschichtlichter Überblick (Glane, 1990),<br />

pp. 139-174, bevat de Engelse documenten alsook de Duitse vertalingen van deze historische gebeurtenissen.


8<br />

Johny Messo<br />

messo@home.nl<br />

Verschillen en overeenkomsten tussen de Rooms Katholieke en de Syrisch-Orthodoxe kerk. 35<br />

Verschillen:<br />

* Z.g. filioque doctrine: de RK toevoeging dat de Heilige Geest “van de Vader en de Zoon<br />

uitgaat,” wordt niet erkend door de SO kerk.<br />

* De Paus wordt als onfeilbaar en als vertegenwoordiger van Christus op aarde gezien; de SO<br />

kerk daarentegen kent haar Patriarch deze standpunten niet toe.<br />

* Z.g. “vagevuur” is de SO geloofsleer vreemd.<br />

* Maria’s onbevlekte ontvangenis kent de SO niet; enkel Christus was zonder zonde geboren.<br />

* SO erkent slechts 3 oecumenische concilies, nl. Nicea (325), Constantinopel (381), Efeze<br />

(431); RKK erkent Chalcedon (451) en ook na dit concilie kent de RKK nog meerdere<br />

oecumenische kerkvergaderingen.<br />

Overeenkomsten:<br />

* De hiërarchie is nagenoeg gelijk<br />

* Beide kerken erkennen dezelfde zeven sacramenten, incl. het sacrament van priesterschap<br />

* Er bestaan veel overeenkomsten in de liturgie van beide kerken. 36<br />

* Erkennen allebei de eerste drie oecumenische concilies, nl. Nicea (325), Constantinopel<br />

(381), Efeze (431).<br />

De betrekkingen tussen de Syrisch-Orthodoxe Kerk van Antiochië en de Rooms Katholieke<br />

Kerk zijn goed. 37<br />

Ten slotte is de Syrisch-Orthodoxe kerkgemeenschap de Nederlandse kerken (katholieken en<br />

protestanten) hartelijk dankbaar voor alle broederlijke hulp, die zij ontvangen hebben sinds<br />

hun aankomst in Nederland; deze dankbetuiging is vooral te wijden aan de ondersteuning<br />

tijdens de Syrisch-Orthodoxe vluchtelingenproblemen.<br />

34 Vgl. de edities van het blad van het Syrisch-Orthodoxe diocees, Kolo Suryoyo, van datzelfde jaar. Zie echter<br />

ook de opmerkingen van S. Hanna, “Missverständnisse über das gemeinsame Kommuniqué von 1984 zwischen<br />

Rom und Antiochien bei den syrischen Geistlichen und Gläubigen,” in Kolo Suryoyo 110 (1996), pp. 223-225.<br />

35 Zie voor meer voorbeelden S. Hanna, “Die dogmatischen Konsensen und Dissensen zwischen der syrischorthodoxen<br />

Kirche und der römisch-katholischen Kirche,” in Kolo Suryoyo 104 (1995), pp. 133-138.<br />

36 Binnenkort verschijnt er een Nederlandse vertaling van de Syrisch-Orthodoxe liturgie door Drs. G. Acis.<br />

37 Vgl. vooral de publicaties van de Weense stichting Pro Oriente. Consulteer tevens de bijdragen van A. Davids,<br />

“De Syrische Dialoog,” in Het Christelijk Oosten 47 (1995), pp. 213-233 en recentelijk S.P. Brock, “The Syriac<br />

Churches and Dialogue with the Catholic Church,” in The Heythrop Journal 45/4 (2004), pp. 466-476.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!