Voorwoord

Voorwoord
De Grammothèque – Le français en fiches pratiques is een praktische en bijzonder
gebruiksvriendelijke methode voor al wie zich op kantoor en in verkoopssituaties
in het Frans wil uitdrukken. Deze multifunctionele grammatica zal je niet alleen
tijdens je studies, maar ook in je latere beroepsleven bijzonder nuttig zijn.
Je vindt er volgende rubrieken:
- Fiches grammaire.
Op deze fiches vind je de belangrijkste regels uit de Franse grammatica. Je komt
vlot bij de juiste informatie via een gemakkelijk hanteerbare inhoudstafel.
- Fiches dépannage.
Aan de hand van de alfabetische lijst vind je vlug en efficiënt een oplossing voor
veelvoorkomende problemen in verband met spelling.
- Fiches lexique.
Op deze thematische fiches vind je courante kantoor- en verkoopsgebonden
woorden met hun vertaling terug.
- Fiches communication.
Deze verzameling van veelvoorkomende taalhandelingen is een nuttig werkinstrument
om zich vlot uit te drukken in verschillende communicatieve kantoor-
en verkoopssituaties.
Dit werk biedt je dus een brede waaier aan informatie, overzichtelijk opgesteld en
rijkelijk geïllustreerd.
In de klas of op het werk: de Grammothèque – Le français en fiches pratiques is hét
naslagwerk dat je steeds binnen handbereik wil hebben!
3

1 Fiches grammaire
Table des matières
Fiche Page
Het alfabet, de woordtekens en de leestekens L’alphabet, les signes orthographiques
et les signes de ponctuation
G1 12
De overeenkomst L’accord 14
De overeenkomst met het zelfstandig
naamwoord,
L’accord avec le nom
G2 14
De overeenkomst van het werkwoord met
het onderwerp
L’accord du verbe avec le sujet
Het lidwoord L’article 19
De bepaalde en onbepaalde lidwoorden Les articles définis et indéfinis G3 19
Het deelaangevend lidwoord L’article partitif G4 19
Het samengetrokken lidwoord L’article contracté G5 20
Het zelfstandig naamwoord Le nom 21
Het vrouwelijk van het zelfstandig naamwoord
Le féminin du nom G6 21
Het meervoud van het zelfstandig naamwoord
Le pluriel du nom G7 21
De namen van landen en werelddelen Les noms de pays et de continents G8 23
Het bijvoeglijk voornaamwoord L’adjectif 23
De overeenkomst van het bijvoeglijk voornaamwoord
L’accord de l’adjectif qualificatif G9 23
Het vrouwelijk van het bijvoeglijk voornaamwoord
Le féminin de l’adjectif qualificatif G10 24
Het meervoud van het bijvoeglijk voornaamwoord
Le pluriel de l’adjectif qualificatif G11 25
De plaats van het bijvoeglijk voornaamwoord
La place de l’adjectif qualificatif G12 25
De vergelijkende trap Le comparatif G13 26
De overtreffende trap Le superlatif G14 27
Het bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord L’adjectif possessif G15 28
Het aanwijzend bijvoeglijk voornaamwoord L’adjectif démonstratif G16 29
Het vragend bijvoeglijk voornaamwoord L’adjectif interrogatif G17 29
Het onbepaald bijvoeglijk voornaamwoord L’adjectif indéfini G18 30
Het hoofdtelwoord L’adjectif numéral cardinal G19 30
Het rangtelwoord L’adjectif numéral ordinal G20 32
De hoeveelheidswoorden Les noms de nombre G21 33
De datum La date G22 33
Het uur L’heure G23 34
5

6
Fiche Page
Het voornaamwoord Le pronom 37
Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp
Het persoonlijk voornaamwoord – de beklemtoonde
vorm
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend
voorwerp – als meewerkend voorwerp
Le pronom personnel sujet G24 37
Le pronom personnel
forme tonique
G25 37
Le pronom personnel C.O.D. – C.O.I. G26 38
‘Er’ vertalen Les pronoms ‘en’ et ‘y’ G27 39
De plaats van het persoonlijk voornaamwoord
La place du pronom personnel G28 39
Het bezittelijk voornaamwoord Le pronom possessif G29 40
Het aanwijzend voornaamwoord Le pronom démonstratif G30 41
Het vragend voornaamwoord Le pronom interrogatif G31 41
Het bijwoord L’adverbe 42
Het bijwoord op -ment L’adverbe en -ment G32 42
De zin La phrase 43
De mededelende zin La phrase affirmative G33 43
De ontkennende zin La phrase négative G34 43
De vraagzin La phrase interrogative G35 45
De uitroepende zin La phrase exlamative G36 46
De zin met ‘si’ La phrase avec si G37 46
De betrekkelijke bijzin La phrase relative G38 47
(Zich) in de tijd situeren (Se) situer dans le temps G39 48
(Zich) in de ruimte situeren (Se) situer dans l’espace G40 49
Het werkwoord Le verbe 50
Het werkwoord in de zin Le verbe dans la phrase G41 50
De wederkerende werkwoorden Les verbes pronominaux G42 50
De onpersoonlijke werkwoorden Les verbes impersonnels
– il y a
– il faut, il me faut
– il est
– les verbes pour parler du temps
G43 51
De werkwoorden gevolgd door een voorzetsel Les verbes suivis d’une préposition G44 52
De wijzen en de tijden Les modes et les temps 53
De enkelvoudige en de samengestelde tijden Les temps simples et les temps composés G45 53
Om iets in het ‘nu’ (tegenwoordige tijd) te
situeren, te vertellen
Om een bevel, een instructie te geven
Om iets in de nabije toekomst (binnenkort)
te situeren, te vertellen
Om iets in de toekomst (later) te situeren, te
vertellen
L’indicatif présent
L’impératif
Le futur proche
Le futur simple
G46
G47
G48
G49
53
54
55
56

Om de voorwaardelijke wijs te vertalen
In de bijzin, na bepaalde werkwoorden en
voegwoorden
Om iets in het recente verleden te situeren,
te vertellen
Om iets in het verleden te situeren, te
vertellen
Overzicht van de enkelvoudige tijden
Om iets in het verleden te situeren, te vertellen
Le conditionnel présent
Le subjonctif présent
Le passé récent
L’imparfait
Aperçu des temps simples
Le passé composé
Fiche Page
G50 57
Om iets in een ver verleden te situeren, te Le plus-que-parfait
vertellen
G56 64
De vervoeging van de werkwoorden La conjugaison des verbes 65
Hoe een werkwoord vervoegen? Comment conjuguer un verbe? G57 65
De regelmatige werkwoorden Les verbes réguliers G58 66
De onregelmatige werkwoorden Les verbes irréguliers G59 68
Werkwoordenlijst Liste des verbes G60 82
2 Fiches dépannage
D1 Prononciation identique, orthographes différents 90
dezelfde uitspraak, maar anders geschreven
a of à? 90
ce of se? 90
c’est, s’est, ces of ses? 90
et of est? 90
er of é? 91
la, l’a of là? 91
leur of leurs? 91
ma of m’a? 91
mai, mais of mets? 91
moi of mois? 92
ni of n’y? 92
on of ont? 92
ou of où? 92
peu, peux of peut? 92
près of prêt? 92
quand of qu’en? 93
quel(s), quelle(s) of qu’elle? 93
sans, sent, cent of s’en? 93
si of s’y? 93
son of sont? 93
ta of t’a? 94
tant, temps of t’en? 94
voie, voix, vois of voit? 94
G51
G52
G53
G54
G55
58
59
59
60
61
7

8
D2 Le même mot en néerlandais, différents mots en français 95
hetzelfde woord in het Nederlands, verschillende woorden in het Frans
bestaan, bestaan uit 95
beter 95
bezoeken 95
gaan over, handelen over 95
goed 96
laten 96
... maken 96
meer dan 96
milieu 96
plaats 97
rijden 97
sfeer 97
slecht 97
snel, vlug 97
station 97
tekenen 98
veel, heel veel, te veel, veel te veel 98
voorstellen, voorstel 98
... worden 98
... zijn ... 98
D3 Traductions pièges 99
‘valstrikvertalingen’
3 Fiches lexique
Fiche L1 Le commerce 102
Fiche L2 Le shopping 103
Fiche L3 Le travail 104
Fiche L4 Le bureau: le matériel, les fournitures, les appareils 105
Fiche L5 Le bureau: l’espace multimédia 106
Fiche L6 Le bureau: le personnel, les activités 107
Fiche L7 Les documents commerciaux 108
Fiche L8 La publicité 109
Fiche L9 La banque 110
Fiche L10 Les assurances 111

4 Fiches communication
J’écris
Fiche C1 Écrire à des inconnus, schrijven naar onbekenden, 114
à des supérieurs, à des collègues hogergeplaatsten, collega’s
Écrire à des amis, à des connaissances schrijven naar vrienden, kennissen
Fiche C2 Une lettre commerciale een zakelijke brief 115
Je parle
Fiche C3 Tu – vous? jij? u? 118
Fiche C4 Saluer groeten 118
Fiche C5 Accueillir quelqu’un iemand ontvangen 119
Fiche C6 Présenter quelqu’un/introduire quelqu’un iemand voorstellen, introduceren 119
Fiche C7 Prendre congé/réagir afscheid nemen/reageren 120
Fiche C8 Remercier/réagir bedanken/reageren 120
Fiche C9 Voici/voilà – S’il vous plaît alstublieft 121
Fiche C10 Souhaiter wensen 121
Fiche C11 Une demande polie iets beleefd vragen 121
Fiche C12 Demander et donner des informations inlichtingen vragen en geven 122
a) Données administratives administratieve gegevens 122
b) Heures et jours d’ouverture openingsuren en -dagen 122
c) Les tarifs de tarieven 122
d) Se localiser zich situeren 123
e) Demander les prix/payer de prijs vragen/betalen 123
Fiche C13 Dire qu’on n’a pas bien compris zeggen dat men het niet goed begrepen heeft 124
Fiche C14 Lire les prix prijzen lezen 124
Fiche C15 Les pourcentages, les fractions, procenten, breuken, hoeveelheden 124
les quantités
Fiche C16 Lire une adresse électronique, een e-mailadres lezen 125
une adresse de site web (une URL) een URL lezen
Fiche C17 Se présenter pour un travail zich voorstellen voor een job 125
Fiche C18 Conseiller/déconseiller aanraden/afraden 126
Fiche C19 Donner des instructions instructies geven 127
Fiche C20 Faire des suggestions suggesties doen 127
Je téléphone
Fiche C21 Au téléphone aan de telefoon 128
Fiche C22 Épeler au téléphone spellen aan de telefoon 130
Fiche C23 Prendre rendez-vous een afspraak maken 130
Fiche C24 Réserver un appartement ... een appartement reserveren 131
Fiche C25 Réserver une chambre d’hôtel een hotelkamer reserveren 132
9