Artikel II Wijziging Pensioenwet - docs.szw.nl
Artikel II Wijziging Pensioenwet - docs.szw.nl
Artikel II Wijziging Pensioenwet - docs.szw.nl
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
31 811<br />
<strong>Wijziging</strong> van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en<br />
Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetgeving 2009)<br />
NOTA VAN WIJZIGING<br />
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:<br />
1<br />
In artikel <strong>II</strong>I wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
Fa<br />
In artikel 32, tweede lid, vervalt:, voor een bij die regeling te bepalen maximale periode,.<br />
2<br />
In artikel X wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
Ba<br />
Aan artikel 50, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b<br />
door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:<br />
c. wordt onderbroken met de periode waarin inkomsten uit arbeid zijn genoten doch waarin<br />
geen arbeid is verricht, mits die periode langer dan vier weken duurt.<br />
3<br />
<strong>Artikel</strong> XI wordt als volgt gewijzigd:<br />
a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
aA<br />
Aan artikel 3:16, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:<br />
p. ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 72d.<br />
b. Onderdeel B komt als volgt te luiden:<br />
B<br />
<strong>Artikel</strong> 3:27 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:<br />
n. ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 95b.<br />
2. In het vijfde lid wordt “de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst” vervangen door: de<br />
vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de vrouwelijke zelfstandige.<br />
1
4<br />
<strong>Artikel</strong> X<strong>II</strong> wordt als volgt gewijzigd:<br />
a. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
Aa<br />
<strong>Artikel</strong> 61 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot vierde tot en met zevende<br />
lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:<br />
3. Nadat de betalingen op een belastingaanslag zijn toegerekend overeenkomstig artikel 7,<br />
tweede lid, van de Invorderingswet 1990 en alvorens de SVB beslist dat de premieplichtige<br />
schuldig nalatig is als bedoeld in het eerste lid wordt het door de premieplichtige reeds<br />
betaalde deel van de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen in een<br />
bepaald jaar achtereenvolgens toegerekend aan:<br />
a. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en<br />
de nabestaandenverzekering;<br />
b. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de<br />
betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak.<br />
2. In het vierde lid (vernummerd) wordt “de aanslag voor de premie voor de<br />
volksverzekeringen de verschuldigd gebleven premie” vervangen door: de aanslag het op<br />
aanslag verschuldigde bedrag.<br />
3. Het vijfde lid (vernummerd) wordt vervangen door:<br />
5. Ingeval van een gehele of gedeeltelijke betaling van het op aanslag verschuldigde bedrag,<br />
bedoeld in het vierde lid, worden, nadat deze betalingen zijn toegerekend overeenkomstig<br />
artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, de premies volksverzekeringen<br />
toegerekend aan:<br />
a. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en<br />
de nabestaandenverzekering;<br />
b. de opslag, bedoeld in het vierde lid;<br />
c. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de<br />
betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak of de oudste tijdvakken binnen de<br />
termijn van vijf jaren, bedoeld in het vierde lid.<br />
4. Het zesde lid (vernummerd) wordt vervangen door:<br />
6. In geval van gehele of gedeeltelijke toerekening van een betaling als bedoeld in het vierde<br />
lid aan de premie verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, wordt de<br />
beslissing op grond van het eerste lid in zoverre gewijzigd of ingetrokken.<br />
5. In het zevende lid (vernummerd) wordt “vijfde lid” vervangen door: zesde lid.<br />
b. Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
Ga<br />
<strong>Artikel</strong> 117, negende lid, onderdeel c, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het<br />
slot van onderdeel b door een punt.<br />
2
c. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
Ha<br />
Aan artikel 121a wordt een opschrift toegevoegd, luidende: Financieringsregeling<br />
rijksbijdragen<br />
5<br />
<strong>Artikel</strong> XV komt te luiden:<br />
ARTIKEL XV WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING<br />
OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE<br />
WERKNEMERS<br />
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze<br />
werknemers wordt als volgt gewijzigd:<br />
A<br />
Het bij de Wet van 20 december 2007 tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in<br />
verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. 564) aan artikel<br />
14 toegevoegde zevende lid wordt vernummerd tot het achtste lid.<br />
B<br />
Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:<br />
<strong>Artikel</strong> 38a<br />
Het college kan ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, degene die uitkering op<br />
grond van deze wet ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering<br />
is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde<br />
additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. <strong>Artikel</strong> 10a,<br />
tweede tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand alsmede<br />
de regels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van die wet, zijn van<br />
overeenkomstige toepassing.<br />
6<br />
<strong>Artikel</strong> XVI komt te luiden:<br />
ARTIKEL XVI WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING<br />
OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN<br />
ZELFSTANDIGEN<br />
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen<br />
zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:<br />
3
A<br />
Het bij de Wet van 20 december 2007 tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in<br />
verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. 564) aan artikel<br />
14 toegevoegde zevende lid wordt vernummerd tot het achtste lid.<br />
B<br />
Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:<br />
<strong>Artikel</strong> 38a<br />
Het college kan ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, degene die uitkering op<br />
grond van deze wet ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering<br />
is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde<br />
additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. <strong>Artikel</strong> 10a,<br />
tweede tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand alsmede<br />
de regels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van die wet, zijn van<br />
overeenkomstige toepassing.<br />
7<br />
<strong>Artikel</strong> XIX wordt als volgt gewijzigd:<br />
a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
aA<br />
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:<br />
9. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een<br />
premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum en waarbij op de<br />
pensioendatum het pensioen wordt gesplitst in een eerst ingaande tijdelijke uitkering en een<br />
direct aansluitende levenslange uitkering. In deze regeling:<br />
a. kan een dergelijk pensioen, en een daarbij horend nabestaandenpensioen, worden<br />
gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;<br />
b. kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 15 en 63;<br />
c. kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing van<br />
het pensioen zoals beschreven in de aanhef; en<br />
d. kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.<br />
b. Onderdeel D wordt vervangen door de volgende onderdelen:<br />
D<br />
<strong>Artikel</strong> 80, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In de aanhef wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
2. In onderdeel c wordt de zinsnede “van de deelnemer” vervangen door: van de deelnemer,<br />
gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
4
E<br />
<strong>Artikel</strong> 81, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In de aanhef wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
2. In onderdeel b wordt de zinsnede “van de deelnemer” vervangen door: van de deelnemer,<br />
gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
F<br />
<strong>Artikel</strong> 82 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. Het eerste lid komt te luiden:<br />
1. In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van<br />
aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder<br />
het pensioenkapitaal over:<br />
a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende<br />
pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de<br />
deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de<br />
pensioendatum heeft gedaan;<br />
b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer,<br />
aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van<br />
die aanspraakgerechtigde.<br />
2. In het tweede lid wordt de zinsnede “de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
G<br />
In artikel 89 wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
H<br />
In artikel 146 wordt na “met dien verstande” ingevoegd: dat artikel 390 van genoemd<br />
wetboek niet van toepassing is en.<br />
8<br />
<strong>Artikel</strong> XX wordt als volgt gewijzigd:<br />
a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:<br />
aA<br />
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:<br />
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een<br />
premieregeling waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum en waarbij op de<br />
pensioendatum het pensioen wordt gesplitst in een eerst ingaande tijdelijke uitkering en een<br />
direct aansluitende levenslange uitkering. In deze regeling:<br />
a. kan een dergelijk pensioen, en een daarbij horend nabestaandenpensioen, worden<br />
gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;<br />
b. kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 31 en 75;<br />
5
c. kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing van<br />
het pensioen zoals beschreven in de aanhef; en<br />
d. kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.<br />
b. Onderdeel E wordt vervangen door de volgende onderdelen:<br />
E<br />
<strong>Artikel</strong> 88, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In de aanhef wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
2. In onderdeel c wordt de zinsnede “van de deelnemer” vervangen door: van de deelnemer,<br />
gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
F<br />
<strong>Artikel</strong> 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. In de aanhef wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
2. In onderdeel b wordt de zinsnede “van de deelnemer” vervangen door: van de deelnemer,<br />
gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
G<br />
<strong>Artikel</strong> 90 wordt als volgt gewijzigd:<br />
1. Het eerste lid komt te luiden:<br />
1. In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van<br />
aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder<br />
het pensioenkapitaal over:<br />
a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende<br />
pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de<br />
deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de<br />
pensioendatum heeft gedaan;<br />
b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer,<br />
aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van<br />
die aanspraakgerechtigde.<br />
2. In het tweede lid wordt de zinsnede “de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
H<br />
In artikel 97 wordt de zinsnede “van de deelnemer of gewezen deelnemer” vervangen door:<br />
van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.<br />
I<br />
In artikel 141 wordt na “met dien verstande” ingevoegd: dat artikel 390 van genoemd<br />
wetboek niet van toepassing is en.<br />
9<br />
<strong>Artikel</strong> XX<strong>II</strong>I wordt als volgt gewijzigd:<br />
6
a. Na het opschrift wordt ingevoegd: De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt als volgt<br />
gewijzigd:.<br />
b. In onderdeel B, aanhef, vervalt: van de Wet op de bedrijfsorganisatie.<br />
10<br />
Er worden twee artikelen ingevoegd, luidende:<br />
ARTIKEL XXIVa WIJZIGING VAN DE WET STIMULERING<br />
ARBEIDSPARTICIPATIE<br />
De artikelen IX, onderdeel B, en X, onderdeel B, van de Wet stimulering arbeidsparticipatie<br />
vervallen.<br />
ARTIKEL XXIVb WIJZIGING VAN DE INTREKKINGSWET IWWB<br />
Het in artikel V<strong>II</strong>ID van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet<br />
Wet werk en bijstand (Stb. 586) opgenomen artikel 62i komt te luiden:<br />
<strong>Artikel</strong> 62i Schakelbepaling<br />
1. De artikelen 58, vierde lid, en 60, tweede, vierde en vijfde lid, zijn met betrekking tot het<br />
verhaal van kosten van bijstand van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat<br />
artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.<br />
2. De beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e, van het Wetboek van<br />
Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing indien degene op wie verhaal wordt<br />
gezocht zijn verplichting, bedoeld in artikel 60, tweede lid, niet nakomt.<br />
7
Toelichting<br />
I. Algemeen<br />
In het verslag van 29 januari 2009 (Kamerstukken 2008/09, 31 811, nr. 6) vragen de leden<br />
van de CDA-, PvdA- en de SP-fractie om in het Wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetgeving<br />
2009 (Kamerstukken 2008/09, 31 811, nr. 2) een onderscheid aan te brengen tussen<br />
technische wijzigingen en wijzigingen van klein beleid. De in deze nota van wijziging<br />
opgenomen technische wijzigingen betreffen de onderdelen 1, 4a, 4c, 5, 6, 9 en 10. De<br />
overige onderdelen (2, 3, 4b, 7 en 8) betreffen wijzigingen van klein beleid.<br />
Deze nota van wijziging wordt mede aangeboden door de Staatssecretaris van Sociale Zaken<br />
en Werkgelegenheid vanwege haar betrokkenheid bij enkele van de in deze nota opgenomen<br />
wijzigingen.<br />
<strong>II</strong>. <strong>Artikel</strong>sgewijs<br />
Onderdeel 1<br />
Dit onderdeel past artikel 32, tweede lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen<br />
(Wet WIA) aan. Dit lid bepaalt dat bij ministeriële regeling aan bepaalde groepen vrijstelling<br />
kan worden verleend van de verplichtingen tot het verrichten van passende arbeid en de<br />
verplichting om mee te werken aan re-integratie voor een bij ministeriële regeling te bepalen<br />
maximale periode.<br />
De Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA bevat nadere bepalingen voor een<br />
aantal vrijstellingen voor de Werkloosheidswet (WW) en de Wet WIA, onder andere voor<br />
vakantie, scholing of vrijwilligerswerk, maar bijvoorbeeld ook voor een uitkeringsgerechtigde<br />
die zijn volledige verdiencapaciteit benut. In het laatste geval is het expliciet bepalen van een<br />
maximumperiode voor de vrijstelling niet nodig.<br />
Daarbij komt dat de delegatiebepaling van de WW voor de Regeling vrijstelling<br />
verplichtingen WW en Wet WIA de aanvullende eis van het bepalen van een<br />
maximumperiode bij het bij ministeriële regeling bepalen van een vrijstelling niet stelt.<br />
Voorgesteld wordt om de delegatiebepaling van artikel 32, tweede lid, van de Wet WIA op<br />
vergelijkbare wijze te formuleren als de artikelen 24, achtste lid, en artikel 26, derde lid, van<br />
de WW. De verplichting om in alle gevallen een maximumperiode te bepalen bij een<br />
vrijstelling op grond van artikel 32, tweede lid, van de Wet WIA vervalt daardoor.<br />
Onderdeel 2<br />
Met het wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetten 2009 (Kamerstukken <strong>II</strong>, 2008/09, 31 811, nr<br />
2) wordt een dergelijke wijziging ingevoerd in de Wet op de<br />
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering<br />
zelfstandigen (WAZ). Verzuimd was om ook de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening<br />
jonggehandicapten (Wajong) op dit punt aan te vullen. Met deze wijziging wordt dit alsnog<br />
gedaan.<br />
Onderdeel 3<br />
Met ingang van 1 januari 2006 is in de wetten die het Uitvoeringsinstituut<br />
Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert, geregeld dat het UWV van het horen van<br />
belanghebbenden kan afzien indien de belanghebbende niet binnen een door het UWV<br />
gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden<br />
gehoord (artikelen 72c Ziektewet (ZW), 113 Wet WIA, 87a WAO, 95b WAZ, 69b Wajong,<br />
128 WW en 37a Toeslagenwet (TW)). Met het wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetten 2009<br />
8
is een dergelijke bepaling ook in de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar<br />
arbeidsvermogen (IWIA) opgenomen. De Wet arbeid en zorg is echter ook een door het UWV<br />
uit te voeren wet. Met deze wijziging wordt de Wet arbeid en zorg in dezelfde zin aangepast.<br />
Onderdeel 4<br />
Subonderdeel a<br />
De wettelijke bepaling aangaande de wijze van toerekening van reeds betaalde premies<br />
volksverzekeringen aan de diverse volksverzekeringswetten alvorens iemand schuldig nalatig<br />
verklaard kan worden is abusievelijk in 1993 bij de toenmalige herziening van de Wet<br />
financiering volksverzekeringen (Wfv) weggevallen.<br />
Een reparatie van artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), door het<br />
alsnog opnemen van de in 1993 weggevallen passage in het voorgestelde derde lid, geeft een<br />
verduidelijking van de toerekeningswijze van betaalde premies volksverzekeringen. Deze<br />
berekeningswijze is, gelet op de parlementaire wetsgeschiedenis, altijd de bedoeling van de<br />
wetgever geweest en tevens in lijn met de wijze van toerekening van alsnog betaalde premies<br />
volksverzekeringen nadat iemand schuldig nalatig is verklaard. Verder is artikel 61<br />
wetstechnisch in overeenstemming gebracht met artikel 7 van de Invorderingswet 1990 op<br />
grond waarvan de toerekening van betalingen op een belastingaanslag door de belastingdienst<br />
in de laatste plaats geschiedt aan de premie voor de volksverzekeringen.<br />
Subonderdeel b<br />
Met deze wijziging wordt een correctie aangebracht in de financiering van de<br />
loonkostensubsidie voor werkgevers die een dienstbetrekking zijn aangegaan met WAO-ers.<br />
Bij de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP) is aan het negende lid van artikel 117<br />
van de Wfsv een onderdeel c toegevoegd. Dit onderdeel regelt dat de loonkostensubsidie die<br />
op grond van artikel 65i van de WAO wordt verstrekt ten laste van de<br />
Arbeidsongeschiktheidskas (Aok) komt.<br />
Uit de Aok worden de WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar betaald van<br />
werknemers die niet in dienst waren van een eigenrisicodrager WAO. Daarna komen ze voor<br />
rekening van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Door de inwerkingtreding van de Wet<br />
WIA zijn de laatste WAO-uitkeringen van nieuwe aanvragers toegekend in 2004. Na 2009<br />
komen dus geen WAO-uitkeringen meer ten laste van de Aok. Een voorstel zal worden<br />
uitgewekt om de Aok per 1 januari 2010 op te heffen en het saldo toe te voegen aan het Aof.<br />
Hierop vooruitlopend wordt voorgesteld om de financiering van de loonkostensubsidie voor<br />
WAO-ers niet (meer) te regelen via de Aok maar op grond van het Aof. Dit wordt<br />
gerealiseerd door artikel 117, negende lid, onderdeel c, te schrappen waarna op grond van het<br />
bestaande artikel 115, eerste lid, onderdeel j, de desbetreffende loonkostensubsidies ten laste<br />
komen van het Aof. Voorgesteld wordt om de inwerkingtreding te laten terugwerken tot en<br />
met 1 januari 2009, de datum waarop de Wet STAP in werking is getreden.<br />
Subonderdeel c<br />
Er ontbrak een opschrift bij artikel 121a. Dat wordt met deze wijziging hersteld.<br />
Onderdelen 5, 6 en 10 (t.a.v. het nieuwe artikel XXIVa)<br />
Sinds 18 juli 2008 was in de artikelen 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en<br />
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet<br />
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen<br />
(IOAZ) de regelgeving omtrent de participatieplaatsen opgenomen met betrekking tot de<br />
personen die op grond van die wetten een uitkering ontvangen. Met de inwerkingtreding per 1<br />
januari 2009 van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders is in die<br />
artikelen de regelgeving opgenomen met betrekking tot de ontheffing van de plicht tot<br />
arbeidsinschakeling van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog<br />
9
niet heeft bereikt. Daarbij is, onbedoeld, de regelgeving met betrekking tot de<br />
participatieplaatsen vervallen. Met de onderdelen 5 en 6 - die terugwerkende kracht zullen<br />
krijgen tot en met 1 januari 2009 - wordt aan de artikelen XV en XVI een onderdeel B<br />
toegevoegd, waarmee die regelgeving wederom in de IOAW en de IOAZ wordt opgenomen,<br />
en wel in de nieuw in te voegen artikelen 38a van die wetten. Daarbij wordt, net zoals dat het<br />
geval is in de artikelen in de werknemersverzekeringen die de participatieplaatsen betreffen,<br />
zoveel mogelijk verwezen naar de regelgeving in de Wet werk en bijstand (WWB). <strong>Wijziging</strong><br />
in de desbetreffende regelgeving in de WWB werkt dan automatisch door en hoeft niet apart<br />
te worden geregeld in de IOAW en IOAZ. Door voorts te verwijzen naar de regels die de<br />
gemeenteraden in een verordening zullen treffen op grond van artikel 8, eerste lid, onderdelen<br />
e en f, van de WWB, kunnen ook de wijzigingen die de artikelen IX, onderdeel B, en X,<br />
onderdeel, B, van de Wet STAP zouden aanbrengen in de artikelen 35 van de IOAW en de<br />
IOAZ vervallen.<br />
Onderdelen 7 en 8<br />
Subonderdelen a<br />
Bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum (zuivere<br />
premieovereenkomsten) komt het beleggingsrisico geheel voor rekening van de deelnemer.<br />
Het risico dat de beleggingen vlak voor de pensioendatum minder waard worden, met als<br />
gevolg een lagere pensioenuitkering (conversierisico), kan op twee manieren worden<br />
tegengegaan. In de eerste plaats door niet te kiezen voor een ‘zuivere premieovereenkomst’,<br />
maar voor een premieovereenkomst waarbij tijdens de opbouwfase al geregeld een aanspraak<br />
op kapitaal of uitkering wordt ingekocht. Het is aan sociale partners om een bepaalde<br />
pensioenvorm te kiezen. In de tweede plaats kan het conversierisico worden beperkt door<br />
zodanig te beleggen, dat het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum<br />
nadert. Indien mensen met een premieovereenkomst die binnenkort met pensioen gaan,<br />
hebben belegd volgens dit ‘life cycle’-principe, hebben zij geen of slechts beperkt last van de<br />
recente koersdalingen. In artikel 52 van de <strong>Pensioenwet</strong> is bepaald dat bij<br />
premieovereenkomsten moet worden belegd conform het ‘life cycle’-principe. Als het een<br />
premieovereenkomst betreft met beleggingsvrijheid, en betrokkene maakt van die vrijheid<br />
gebruik, dan adviseert de pensioenuitvoerder betrokkene hoe hij de beleggingen zodanig kan<br />
spreiden dat aan het ‘life cycle’-principe wordt voldaan.<br />
De regering acht deze regels in de structurele situatie toereikend om het conversierisico<br />
zoveel mogelijk te beperken.<br />
De zojuist aangehaalde regelgeving is evenwel van zeer recente datum, en heeft derhalve nog<br />
nauwelijks effect kunnen sorteren in de gevallen waarin mensen kort na inwerkingtreding van<br />
deze regels met pensioen zijn gegaan of nog gaan. Voor die gevallen kan in de praktijk de<br />
behoefte worden gevoeld om de inkoop van een deel van de uitkering te verschuiven naar de<br />
toekomst.<br />
Dit heeft de regering tot de conclusie gebracht dat het wenselijk is tijdelijk de mogelijkheid te<br />
creëren om op pensioendatum het pensioen te splitsen in een eerst ingaande tijdelijke<br />
uitkering en een direct aansluitende levenslange uitkering. Voor deze mogelijkheid wordt een<br />
grondslag gecreëerd in artikel 2 van de <strong>Pensioenwet</strong> (en het daarmee corresponderende artikel<br />
2 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). In de te treffen regeling wil de regering de<br />
mogelijkheid van een beleggingsknip creëren voor degenen die binnen afzienbare tijd met<br />
pensioen gaan. Hierbij denkt de regering aan degenen die uiterlijk op 1 januari 2014<br />
pensioneren. Zij krijgen de mogelijkheid om op pensioendatum de inkoop van een deel van<br />
hun pensioen uit te stellen met maximaal 5 jaar. De wijziging van artikel 2 van de PW ziet<br />
daarop. Er is gekozen voor nader te stellen regels bij ministeriële regeling, om in goed overleg<br />
met de Minister van Financiën eventuele voorwaarden voor de tijdelijke beleggingsknip te<br />
kunnen afstemmen. Zo wordt voorkomen dat op grond van de pensioenregelgeving<br />
10
pensioenregelingen mogelijk zijn die niet fiscaal worden gefacilieerd. Dat zou verwarring<br />
kunnen creëren, wat onwenselijk is. Tevens kan door de delegatiebepaling met verzekeraars,<br />
waar de gevallen als zojuist bedoeld zich concentreren, worden overlegd over<br />
uitvoeringsaspecten.<br />
Een pensioen dat is gesplitst in een korte tijdelijke uitkering gevolgd door een direct<br />
aansluitende levenslange uitkering voldoet niet aan de definitie(s) van pensioen in artikel 1<br />
van de <strong>Pensioenwet</strong> en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Onderdeel<br />
van deze definities is namelijk dat het moet gaan om een “geldelijke, vastgestelde uitkering”.<br />
Het begrip “vastgestelde” geeft aan dat de hoogte van de uitkering vanaf de pensioendatum<br />
moet vaststaan en niet mag variëren op grond van een onzekere factor. Een “gesplitst”<br />
pensioen voldoet hier niet aan omdat de hoogte van de levenslange uitkering op de<br />
pensioendatum niet bekend is. Voorgesteld wordt om de mogelijkheid op te nemen om bij<br />
ministeriële regeling te bepalen dat onder voorwaarden dit pensioen en een daarbij horend<br />
nabestaandenpensioen, wordt gelijkgesteld met een pensioen in de zin van de <strong>Pensioenwet</strong> en<br />
Wet verplichte beroepspensioenregeling.<br />
Ook kan in deze regeling worden bepaald dat een dergelijk pensioen voldoet aan de artikelen<br />
15 <strong>Pensioenwet</strong> en 31 Wet verplichte beroepspensioenregeling (de pensioenovereenkomst<br />
moet erin voorzien dat een ouderdomspensioen levenslang wordt uitgekeerd) en de artikelen<br />
63 <strong>Pensioenwet</strong> en 74 Wet verplichte beroepspensioenregeling (deze artikelen schrijven de<br />
maximale variatie van de pensioenuitkering voor en bepalen dat de mate van variatie uiterlijk<br />
op de ingangsdatum van het pensioen vast moet staan). In de regeling kan eveneens worden<br />
opgenomen onder welke voorwaarden pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan<br />
splitsing van het pensioen. Het ligt in de rede dat splitsing alleen aan de orde is indien de<br />
deelnemer daarom verzoekt.<br />
Tenslotte kunnen in de regeling regels worden opgenomen die nodig zijn voor de uitvoering.<br />
Het gesplitste pensioen wordt een, tijdelijk toegestane, uitzondering op de normale<br />
regelgeving. Aangezien het pensioen wordt gelijkgesteld met pensioen in de zin van de<br />
<strong>Pensioenwet</strong> zijn de <strong>Pensioenwet</strong>bepalingen in beginsel van toepassing op dit pensioen. In de<br />
uitvoering kan echter blijken dat bepaalde bepalingen niet (zonder meer) toegepast kunnen<br />
worden.<br />
Subonderdelen b, onder D tot en met G respectievelijk E tot en met H<br />
Met de voorgestelde wijzigingen wordt uitvoering gegeven aan de toezegging zoals verwoord<br />
in de antwoorden op de vragen van het lid Blok over de <strong>Pensioenwet</strong> en de achterblijvende<br />
partners (Aanhangsel Handelingen <strong>II</strong>, 2008-09, nr. 11, blz. 25). Daarin was geconstateerd dat<br />
door de invoering van de <strong>Pensioenwet</strong> onbedoeld de mogelijkheid tot shoppen voor de partner<br />
van de (gewezen) deelnemer was vervallen.<br />
Naast de toegezegde aanpassing van de <strong>Pensioenwet</strong> wordt voorgesteld ook de vergelijkbare<br />
bepalingen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling aan te passen. De wijzigingen<br />
hebben zoals gezegd betrekking op het introduceren van de mogelijkheid van “shoppen” voor<br />
de achterblijvende partner. Dit wordt gerealiseerd door in de tekst toe te voegen “een andere<br />
aanspraakgerechtigde”. Met de term “een andere aanspraakgerechtigde” wordt gedoeld op<br />
degene die geen aanspraakgerechtigde is voor het ouderdomspensioen, maar die<br />
aanspraakgerechtigde is voor het nabestaandenpensioen. Daarbij kan het gaan om de<br />
achterblijvende partner in het kader van het partnerpensioen of een achterblijvend kind in het<br />
kader van het wezenpensioen. De term aanspraakgerechtigde is in artikel 1 van de<br />
<strong>Pensioenwet</strong> gedefinieerd als: de begunstigde voor een nog niet ingegaan pensioen. Op het<br />
moment dat een deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, zal, mits de pensioenregeling<br />
daarin voorziet, het kapitaal voor het nabestaandenpensioen beschikbaar komen.<br />
De term “pensioendatum” is in de <strong>Pensioenwet</strong> niet gedefinieerd omdat de betekenis<br />
afhankelijk is van het karaker van het pensioen. Bij een ouderdomspensioen is de<br />
11
pensioendatum het tijdstip waarop de deelnemer of gewezen deelnemer zijn<br />
ouderdomspensioen gaat ontvangen. Bij een nabestaandenpensioen is de pensioendatum de<br />
datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en het nabestaandenpensioen<br />
door de pensioenuitvoerder verschuldigd wordt.<br />
Uiteraard kan er enige tijd verlopen tussen het tijdstip van overlijden en het tijdstip waarop de<br />
uitkering daadwerkelijk kan worden uitbetaald. Zolang het op de pensioendatum (lees de<br />
overlijdensdatum van de deelnemer of gewezen deelnemer) beschikbaar gekomen kapitaal<br />
nog niet is aangewend, wordt de begunstigde voor het nabestaandenpensioen nog aangeduid<br />
als: aanspraakgerechtigde. Pas wanneer de uitkering daadwerkelijk wordt verricht verandert<br />
de status van de aanspraakgerechtigde in de status van een pensioengerechtigde.<br />
Voorgesteld wordt om voor het creëren van de mogelijkheid van shoppen voor nabestaanden<br />
in de artikelen 80, 81 en 89 <strong>Pensioenwet</strong> de term “of een andere aanspraakgerechtigde” toe te<br />
voegen.<br />
In de laatste zin van artikel 80, eerste lid, en artikel 81, eerste lid, is de zinsnede “deelnemer<br />
of gewezen deelnemer” niet vervangen door “deelnemer, gewezen deelnemer of andere<br />
aanspraakgerechtigde” omdat de instemming van de partner die begunstigde is uiteraard niet<br />
nodig is voor waardeoverdracht als de partner zelf om die waardeoverdracht vraagt.<br />
Met de voorgestelde tekst van artikel 82, eerste lid, wordt voorzien in het verschil tussen de<br />
pensioendatum bij ouderdomspensioen enerzijds en bij nabestaandenpensioen anderzijds.<br />
De noodzakelijke aanpassing van artikel 82 van de <strong>Pensioenwet</strong> is iets ingewikkelder omdat<br />
het verzoek tot overdracht van het pensioenkapitaal in geval van een nabestaandenpensioen<br />
niet vóór de pensioendatum (de overlijdensdatum) kan worden gedaan.<br />
Vergelijkbare aanpassingen worden voorgesteld met betrekking tot de Wet verplichte<br />
beroepspensioenregeling.<br />
Door middel van deze wijzigingen zal de mogelijkheid tot shoppen voor nabestaanden<br />
gerealiseerd worden in die gevallen waarin de pensioendatum is gelegen ná de datum van<br />
inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen.<br />
Subonderdelen b, onder I respectievelijk H<br />
De wijzigingen van artikel 146 <strong>Pensioenwet</strong> en artikel 141 Wet verplichte<br />
beroepspensioenregeling die zijn op genomen in onderdeel 5, subonderdeel b, onder I en<br />
onderdeel 6, subonderdeel b, onder H zijn al toegelicht in de memorie van toelichting bij<br />
artikel XIX, onder D en artikel XX, onder E.<br />
Onderdeel 9<br />
Dit onderdeel bevat wetstechnische verbeteringen.<br />
Onderdeel 10 (t.a.v. het nieuwe artikel XXIVb)<br />
Met deze nota van wijziging wordt een technische omissie hersteld. In de wet van 29<br />
december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) (hierna:<br />
Intrekkingswet IWWB) is een voorziening getroffen voor het geval dat die wet eerder in<br />
werking treedt dan het wetsvoorstel tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde<br />
tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb)<br />
(Kamerstukken 31 124) (hierna: wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb). In artikel<br />
V<strong>II</strong>ID van de Intrekkingswet IWWB is geregeld dat bepaalde artikelen van de WWB anders<br />
gelezen dienen te worden tot het moment dat het wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb<br />
in werking treedt.<br />
Een van die bepalingen uit de WWB betreft artikel 62i. In onderdeel b van dat artikel, zoals<br />
dat gelezen moet worden tot het moment dat het wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb<br />
in werking treedt, wordt verwezen naar artikel 60, vierde lid, van de WWB. Dit is echter niet<br />
juist. Verwezen had moeten worden naar een aantal artikelen van het Wetboek van<br />
Burgerlijke Rechtsvordering. Vandaar dat voorgesteld wordt om onderdeel b van artikel 62i te<br />
12
laten vervallen en een tweede lid toe te voegen waarin naar de desbetreffende artikelen van<br />
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt verwezen.<br />
De Minister van Sociale Zaken<br />
en Werkgelegenheid,<br />
(J.P.H. Donner)<br />
13