Narratief verband - CWI
Narratief verband - CWI
Narratief verband - CWI
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
54 HOOFDSTUK 3. DE ZIENER<br />
Beiden zitten gevangen in de kooi van de plot van het verhaal. Beiden ko-<br />
men in opstand tegen de predestinatie van het verhaal, zonder daar succes<br />
in te hebben. Zowel de De ziener als de mythe van Orfeus zijn aldus te<br />
interpreteren als allegorieën van plot: achteraf valt het lot van de personages<br />
altijd samen met een gepredestineerd lot. De betekenis van een verhaal is op<br />
een bepaalde manier altijd afhankelijk van een ‘het had niet anders kunnen<br />
lopen’.<br />
Het voorzien zijn uit zich in De ziener ook via de positie van de verteller<br />
in het verhaal, namelijk: extern, niet gebonden aan een personage, maar<br />
ín de verhaalwereld. De problemen rond de positie van de verteller worden<br />
op de eerste pagina van De ziener aangereikt. LeRoy zit op een witte zak-<br />
doek naar het kaatsspel van Roukema en Van der Meulen te kijken. Een<br />
externe verteller is aan het woord. Nadat de witte zakdoek getroffen is door<br />
modderspatten, beschrijft de verteller LeRoy’s blik:<br />
Hij keek ernaar met een uitdrukking, meer nog in de stand van<br />
het hoofd, onder die domineesachtige hoed, dan in de ogen (ver-<br />
moedelijk, want men zag geen ogen), alsof hij, stond hij ooit nog<br />
op, de zakdoek zou laten liggen. (7)<br />
Op het eerste gezicht lijkt dit een realistische beschrijving van de blik die<br />
LeRoy op de zakdoek richt. Maar de blik van LeRoy wordt hier gekarakte-<br />
riseerd via zijn lichaam en niet via zijn ogen, en gezien het belang van het<br />
zien en het kijken in deze roman, kunnen we hier spreken van een indirecte<br />
karakterisering van de voyeur-ziener LeRoy. De afwezigheid van de ogen van<br />
LeRoy in de beschrijving van de externe verteller doet het vermoeden rijzen<br />
dat er meer manieren zijn om te zien dan alleen met de ogen. Het is meteen<br />
een eerste verwijzing naar het zienersmotief: Teiresias had immers ook geen<br />
ogen nodig. Nu wil ik niet betogen dat LeRoy niets ziet met zijn ogen, maar<br />
het is mijns inziens significant dat juist de alwetende verteller zich indirect<br />
uitlaat over zijn blik.<br />
Er is echter meer dat opvalt aan deze passage: de onzekerheid van de<br />
alwetende verteller ten aanzien van de ogen van LeRoy is op zijn minst pa-<br />
radoxaal. De blik drukt zich uit ‘meer nog in de stand van het hoofd ... dan