07.08.2013 Views

Scriptie - DSpace at Open Universiteit

Scriptie - DSpace at Open Universiteit

Scriptie - DSpace at Open Universiteit

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

+HW QDWLRQDDO YHUWURXZHQVEHJLQVHO LQ<br />

EHVWXXUVUHFKWHOLMN SHUVSHFWLHI<br />

Onderzoek naar de toepassing van het n<strong>at</strong>ionaal vertrouwensbeginsel door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep.<br />

Gegevens student:<br />

Naam: Tom Koenders<br />

Studentnummer: 850471890<br />

Gegevens cursus:<br />

Naam: <strong>Scriptie</strong> Master<br />

Code: R.80.3.1.3<br />

Gegevens begeleiding:<br />

Begeleider: Dhr. dr. mr. I. Sewandono


6DPHQYDWWLQJ<br />

De Centrale Raad van Beroep, gevestigd te Utrecht, is de hoogste bestuursrechter die<br />

oordeelt over geschillen op het terrein van de sociale zekerheid en in ambtenarenzaken.<br />

Het karakter van deze zaken is een individuele financiële rel<strong>at</strong>ie tussen de burger en het<br />

bestuursorgaan, waarbij het belang van derden of het algemeen belang vaak geen of<br />

slechts een zeer beperkte rol speelt<br />

Kar er geen hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, het<br />

College van Beroep voor het Bedrijfsleven of het gerechtshof dan is de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e de aangewezen instantie om hoger beroep bij<br />

in te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak is één van de twee afdelingen van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e. De andere afdeling van de Raad van St<strong>at</strong>e is de Afdeling advisering. De<br />

Raad van St<strong>at</strong>e is de onafhankelijke adviseur van de regering en parlement over<br />

wetgeving en bestuur en is tevens de hoogste algemene bestuursrechter van Nederland.<br />

De geschillen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e behandelt zijn<br />

in drie c<strong>at</strong>egorieën te verdelen. De eerste c<strong>at</strong>egorie is het ruimtelijk bestuursrecht, de<br />

tweede c<strong>at</strong>egorie is het vreemdelingenrecht en de derde c<strong>at</strong>egorie noem ik de rest<br />

c<strong>at</strong>egorie. In de derde c<strong>at</strong>egorie vallen alle geschillen die de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e behandelt die niet in de eerste of tweede<br />

c<strong>at</strong>egorie vallen.<br />

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schending van het vertrouwen<br />

door een bestuursorgaan zijn zes vragen van belang. Deze vragen zijn:<br />

1. Zijn de gewekte verwachtingen toe te rekenen aan het bestuursorgaan d<strong>at</strong> het<br />

besluit neemt?<br />

2. Door welke gedragingen zijn de verwachtingen gewekt?<br />

3. Zijn de verwachtingen gewekt doord<strong>at</strong> de burger onjuiste of onvolledige<br />

gegevens heeft verstrekt?<br />

4. W<strong>at</strong> is het (gewicht van het) belang van de burger bij honorering van het<br />

gewekte vertrouwen?<br />

2


5. W<strong>at</strong> is het gewicht van de rechtvaardigingsgrond van het bestuursorgaan<br />

ontleend aan het algemeen belang (met inbegrip van het belang van de naleving<br />

van wetgeving), d<strong>at</strong> zich tegen honorering van het opgewekt vertrouwen verzet?<br />

6. W<strong>at</strong> is het gewicht van rechtens te beschermen belangen van een of meer derden<br />

die zich tegen honorering van het opgewekt vertrouwen verzetten?<br />

In de bestuursrechtspraak wordt vaak een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan.<br />

Echter zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e als de Centrale<br />

Raad van Beroep honoreren maar zelden een beroep op het vertrouwensbeginsel.<br />

Daarbij zijn de omstandigheden van het geval vaak van doorslaggevend belang in het<br />

wel of niet honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij het honoreren van<br />

een beroep op het vertrouwensbeginsel speelt ook de partijverhouding een belangrijke<br />

rol. Dus ga<strong>at</strong> het bijvoorbeeld om besluiten van financiële aard in een<br />

tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger dan word eerder een beroep<br />

op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd dan als het ga<strong>at</strong> om besluiten waarbij het<br />

belang van derden of het algemeen belang in het geding zijn. Dit betekent dus d<strong>at</strong> de<br />

Centrale Raad van Beroep ook eerder geneigd is om een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel te honoreren dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e.<br />

Net zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e is ook de Centrale<br />

Raad van Beroep w<strong>at</strong> betreft toezeggingen van onbevoegde streng van leer en zal naar<br />

mijn mening maar zelden aan de uitzonderingsregel worden voldaan.<br />

Op het terrein van het vertrouwensbeginsel contra-legem zien we wel verschillen tussen<br />

uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale<br />

Raad van Beroep. De partijenverhouding speelt bij het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem vaak een doorslaggevende rol. Ga<strong>at</strong> het om besluiten<br />

van financiële aard in een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger dan<br />

wordt sneller een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd dan als<br />

het ga<strong>at</strong> om besluiten waarbij het algemeen belang of het belang van derden in het<br />

geding zijn. Omd<strong>at</strong> bij de Centrale Raad van Beroep vaak besluiten van financiële aard<br />

3


in een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger in het geding zijn,<br />

wordt door de Centrale Raad van Beroep ook vaker een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd. Wordt het algemeen belang of het<br />

belang van derden geschaad dan wordt vaak niet een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

contra-legem gehonoreerd. Dit is een belangrijke reden waarom de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e het vertrouwensbeginsel contra-legem in<br />

beginsel niet erkend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e honoreert<br />

een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem echter vaak wel als alleen het<br />

belang van de direct belanghebbende in het geding is.<br />

Zowel de Centrale Raad van Beroep als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e stellen dus hoge eisen aan het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel.<br />

Deze scriptie doet verslag van de toepassing van het n<strong>at</strong>ionaal vertrouwensbeginsel door<br />

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van<br />

Beroep.<br />

4


9RRUZRRUG<br />

Vanaf het begin van mijn rechtenstudie was ik geboeid door het bestuursrecht. Het<br />

stond toen al voor mij vast d<strong>at</strong> een scriptieonderwerp het gebied van het bestuursrecht<br />

moest behelzen. Ik ben dan ook blij d<strong>at</strong> ik de kans heb gekregen om mij in het n<strong>at</strong>ionaal<br />

vertrouwensbeginsel te verdiepen. Naar mijn mening is het vertrouwensbeginsel een<br />

beginsel d<strong>at</strong> in het algemene bestuursrecht een belangrijke rol speelt.<br />

Deze scriptie is geschreven in het kader van de cursus R80313 van de masteropleiding<br />

Rechtsgeleerdheid van de <strong>Open</strong> <strong>Universiteit</strong>.<br />

In dit voorwoord past een woord van dank aan de heer dr. Mr. I. Sewandono voor zijn<br />

vakkundige begeleiding bij de totstandkoming van deze scriptie.<br />

Ik sluit dit voorwoord af met een dankwoord aan mijn familie. In het bijzonder aan mijn<br />

ouders, die vanaf het begin met grote betrokkenheid alles hebben gevolgd en mij hebben<br />

gesteund.<br />

Het onderzoek is afgesloten op 30 april 2012. Hetgeen daarna is verschenen aan<br />

jurisprudentie en liter<strong>at</strong>uur is niet verwerkt.<br />

Arnhem, mei 2012<br />

Tom Koenders.<br />

5


,QKRXGVRSJDYH<br />

Lijst van afkortingen .....................................................................................................8<br />

1. Inleiding..............................................................................................................10<br />

1.1 Inleiding ......................................................................................................10<br />

1.2 Probleemstelling..........................................................................................11<br />

1.3 Methode van onderzoek...............................................................................11<br />

1.4 Afbakening van het onderwerp ....................................................................12<br />

1.5 Opbouw van het onderzoeksrapport .............................................................12<br />

2. Het n<strong>at</strong>ionaal vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht .......................................13<br />

2.1 Inleiding ......................................................................................................13<br />

2.1.1 De geschiedenis van de a.b.b.b.............................................................13<br />

2.1.2 Functie van de a.b.b.b. .........................................................................14<br />

2.1.3 Contra-legem toepassing a.b.b.b...........................................................14<br />

2.1.4 Formele/m<strong>at</strong>eriële a.b.b.b.....................................................................15<br />

2.1.5 Onderscheid vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel ............16<br />

2.2 Het vertrouwensbeginsel in het n<strong>at</strong>ionale bestuursrecht................................17<br />

2.2.1 Inleiding...............................................................................................17<br />

2.2.2 Bevoegdheidsvereiste...........................................................................18<br />

2.3 Vertrouwenwekkende handelingen ..............................................................21<br />

2.4 Het dispositievereiste...................................................................................22<br />

2.5 De contra-indic<strong>at</strong>ies.....................................................................................24<br />

2.5.1 De belangrijkste contra-indic<strong>at</strong>ies.........................................................24<br />

2.6 Samenv<strong>at</strong>tend ..............................................................................................25<br />

3. De bestuursrechtelijke organis<strong>at</strong>ie .......................................................................27<br />

3.1 Inleiding ......................................................................................................27<br />

3.2 Ontwikkeling van rechtsbescherming tegen bestuurshandelen......................28<br />

3.3 Algemene versus bijzondere bestuursrechtspraak.........................................30<br />

3.3.1 Algemene bestuursrechtspraak .............................................................31<br />

6


3.3.2 De ABRvS als bestuursrechter in eerste en enige aanleg.......................33<br />

3.3.3 De CRvB als bestuursrechter in eerste en enige aanleg.........................33<br />

3.4 De organis<strong>at</strong>ie..............................................................................................34<br />

3.4.1 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e.......................34<br />

3.4.2 De Centrale Raad van Beroep ..............................................................35<br />

3.5 De aard van wetgeving.................................................................................35<br />

3.5.1 De Centrale Raad van Beroep ..............................................................35<br />

3.5.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e.......................37<br />

4. De bestuursrechtelijke rechtspraak en het vertrouwensbeginsel............................39<br />

4.1 Inleiding ......................................................................................................39<br />

4.2 Het vertrouwensbeginsel en de Centrale Raad van Beroep ...........................39<br />

4.3 Het vertrouwensbeginsel en de ABRvS........................................................46<br />

4.4 Het vertrouwensbeginsel contra-legem ........................................................51<br />

4.4.1 Het vertrouwensbeginsel contra-legem en de CRvB .............................51<br />

4.4.2 Het vertrouwensbeginsel contra-legem en de ABRvS...........................52<br />

4.4.3 Het vertrouwensbeginsel contra-legem en de liter<strong>at</strong>uur.........................54<br />

4.4.4 Het onderscheid tussen de CRvB en de ABRvS ...................................55<br />

5. De conclusie........................................................................................................57<br />

5.1 De hoofdregel..............................................................................................58<br />

5.2 De algemene inform<strong>at</strong>iebrochure .................................................................59<br />

5.3 Toezeggingen door onbevoegde...................................................................59<br />

5.4 Lange tijd gedogen ......................................................................................61<br />

5.5 Het vertrouwensbeginsel contra-legem ........................................................62<br />

5.5 Conclusie.....................................................................................................63<br />

Lijst van aangehaalde en geraadpleegde liter<strong>at</strong>uur .......................................................64<br />

Lijst van aangehaalde jurisprudentie............................................................................67<br />

7


LMVW YDQ DINRUWLQJHQ<br />

AB Administr<strong>at</strong>iefrechtelijke Beslissingen<br />

a.b.b.b. algemene beginselen van behoorlijk bestuur<br />

ABRvS Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

afl. aflevering<br />

AKW Algemene Kinderbijslagwet<br />

ANW Algemene nabestaandenwet<br />

AOW Algemene Ouderdomswet<br />

APV Algemene Pla<strong>at</strong>selijke Verordening<br />

art. artikel(en)<br />

Awb Algemene wet bestuursrecht<br />

B&W burgemeester en wethouders<br />

bijv. bijvoorbeeld<br />

CBB College van Beroep voor het bedrijfsleven<br />

CRvB Centrale Raad van Beroep<br />

diss. dissert<strong>at</strong>ie<br />

e.a. en andere(n)<br />

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens<br />

etc. et cetera<br />

e.v. en volgende<br />

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en<br />

de fundamentele vrijheden<br />

Gst. De Gemeentestem<br />

GW Grondwet<br />

HR Hoge Raad der Nederlanden<br />

JB Jurisprudentie Bestuursrecht<br />

LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer<br />

m.nt. met noot<br />

mvt memorie van toelichting<br />

NJ Nederlandse Jurisprudentie<br />

NJB Nederlands Juristenblad<br />

8


nr. nummer<br />

NTB Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht<br />

o.a. onder andere(n)<br />

p. pagina<br />

PG Parlementaire geschiedenis<br />

red. redactie<br />

r.o. rechtsoverweging<br />

RSV Rechtspraak Sociale Verzekeringen<br />

TAR Tijdschrift voor Ambtenarenrecht<br />

TK Tweede Kamer<br />

t/m tot en met<br />

TwK Tijdelijke wet Kroongeschillen<br />

UM <strong>Universiteit</strong> Maastricht<br />

UWV Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen<br />

VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />

WAJONG Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten<br />

WAO Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering<br />

WAZ Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen<br />

Wet Arob Wet administr<strong>at</strong>ieve rechtspraak overheidsbeschikkingen<br />

Wet BAB Wet beroep administr<strong>at</strong>ieve beschikkingen<br />

Wet RO Wet op de rechterlijke organis<strong>at</strong>ie<br />

Wet VEF Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organis<strong>at</strong>ie<br />

WIA Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen<br />

Wik Wet inkomensvoorziening kunstenaars<br />

WMO Wet ma<strong>at</strong>schappelijke ondersteuning<br />

WVG Wet voorzieningen gehandicapten<br />

WW Werkloosheidswet<br />

ZW Ziektewet<br />

9


,QOHLGLQJ<br />

,QOHLGLQJ<br />

Deze scriptie ga<strong>at</strong> over het vertrouwensbeginsel in Nederland. Hierbij speelt het woord<br />

´vertrouwen´ een centrale rol. In het dagelijkse leven is vertrouwen één van de<br />

basisprincipes. Immers een vertrouwensbreuk leidt to wantrouwen en kan tevens tot een<br />

verstoring van de rel<strong>at</strong>ie leiden. Vertrouwen is niet alleen in het dagelijkse leven<br />

belangrijk, maar ook in een democr<strong>at</strong>isch sta<strong>at</strong>sbestel. In een democr<strong>at</strong>isch sta<strong>at</strong>sbestel<br />

moeten de burgers op de continuïteit van de overheid kunnen vertrouwen. Het is dan<br />

ook logisch d<strong>at</strong> het recht in een democr<strong>at</strong>isch sta<strong>at</strong>sbestel het vertrouwen beschermd.<br />

Door het vertrouwen te beschermen kan de overheid niet zomaar veranderingen en<br />

aanpassingen doorvoeren. De hierboven genoemde continuïteit mag echter niet tot<br />

starheid leiden. Het recht moet hierdoor ook oog hebben voor ma<strong>at</strong>schappelijke<br />

ontwikkelingen. Het gevolg hiervan is d<strong>at</strong> gewekt vertrouwen niet eeuwig kan blijven<br />

bestaan.<br />

In Legitim<strong>at</strong>e Expect<strong>at</strong>ions in Administr<strong>at</strong>ive stelt Schønberg de vraag waarom<br />

gerechtvaardigde verwachtingen in het bestuursrecht moeten worden beschermd.<br />

Volgens Schønberg moeten verwachtingen op grond van de eerlijkheidsgedachte<br />

(‘principle of fainess’) beschermd worden. Eerlijkheid vereist d<strong>at</strong> vertrouwen om twee<br />

redenen bescherming verdient, aldus Schønberg. De eerste reden is d<strong>at</strong> niet<br />

gehonoreerde verwachtingen schade en/of nadeel bij de burger kunnen veroorzaken. De<br />

burger was er immers ervan uitgegaan d<strong>at</strong> het vertrouwen zou worden gehonoreerd (‘the<br />

reliance-theory’). Daarnaast staan verwachtingen centraal in het leven van burgers als<br />

het ga<strong>at</strong> om autonomie en planning (‘the rule of Law theory’). 1<br />

Deze twee redenen van Schønberg maken naar mijn mening duidelijk hoe belangrijk het<br />

honoreren van gewekte verwachtingen in zowel het dagelijkse leven als het recht is.<br />

1 S.J. Schønberg (2000), p. 29 en 237.<br />

10


3UREOHHPVWHOOLQJ<br />

Het onderzoek is gebaseerd op de volgende centrale probleemstelling:<br />

+RH ZRUGW LQ GH EHVWXXUVUHFKWHOLMNH UHFKWVSUDDN KHW YHUWURXZHQVEHJLQVHO WRHJHSDVW"<br />

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden, zullen er een tweetal subvragen<br />

worden gesteld. De subvragen zijn als volgt:<br />

1. Hoe pleegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e een beroep<br />

op het vertrouwensbeginsel te beoordelen?<br />

2. Hoe past de Centrale Raad van Beroep het vertrouwensbeginsel toe?<br />

0HWKRGH YDQ RQGHU]RHN<br />

Dit onderzoek richt zich in het bijzonder op de pla<strong>at</strong>s van het vertrouwensbeginsel in het<br />

Nederlandse algemene bestuursrecht. Aangezien het vertrouwensbeginsel in het<br />

Nederlandse algemene bestuursrecht met name in de jurisprudentie tot ontwikkeling is<br />

gekomen, vervult de bespreking van relevante jurisprudentie een centrale rol en dan met<br />

name de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en<br />

de Centrale Raad van Beroep. In dit onderzoek wordt dus aan de hand van de<br />

jurisprudentie bekeken hoe het vertrouwensbeginsel door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep wordt<br />

toegepast. Hierbij zal zover als mogelijk rechtsvergelijking pla<strong>at</strong>svinden tussen de<br />

jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de<br />

jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.<br />

11


$IEDNHQLQJ YDQ KHW RQGHUZHUS<br />

Het onderzoek is specifiek gericht op de rechtsvergelijking tussen de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep. Dit<br />

betekent d<strong>at</strong> een beschouwing van het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet<br />

wordt behandeld in het onderzoek. Daarnaast is het onderzoek gericht op het n<strong>at</strong>ionaal<br />

vertrouwensbeginsel en niet op het Europees vertrouwensbeginsel. Het Europees<br />

vertrouwensbeginsel wordt daarom ook buiten beschouwing gel<strong>at</strong>en.<br />

Een randvoorwaarde bij het onderzoek is d<strong>at</strong> het onderzoeksrapport niet meer dan zestig<br />

pagina’s mag bev<strong>at</strong>ten.<br />

2SERXZ YDQ KHW RQGHU]RHNVUDSSRUW<br />

Hoofdstuk 2 ga<strong>at</strong> vooral over een theoretische uitleg van het n<strong>at</strong>ionaal<br />

vertrouwensbeginsel naar aanleiding van de doctrine en de liter<strong>at</strong>uur. In hoofdstuk 3<br />

wordt de organis<strong>at</strong>ie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de<br />

Centrale Raad van Beroep behandeld. Daarnaast wordt in hoofdstuk 3 ook de aard van<br />

wetgeving van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e als de<br />

Centrale Raad van Beroep behandeld.<br />

In hoofdstuk 4 worden de twee deelvragen beantwoord. De twee deelvragen worden<br />

beantwoord aan de hand van de rechtspraak van vooral de la<strong>at</strong>ste zes jaar. Eerdere<br />

rechtspraak komt alleen aan bod als deze rechtspraak van doorslaggevend belang was<br />

voor het vertrouwensbeginsel.<br />

Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 de centrale vraag beantwoord.<br />

12


+HW QDWLRQDDO YHUWURXZHQVEHJLQVHO LQ KHW EHVWXXUVUHFKW<br />

,QOHLGLQJ<br />

De overheid moet in Nederland niet alleen de wet in acht nemen, maar ook de<br />

behoorlijkheideisen bij het nemen van besluiten. De behoorlijkheideisen vloeien voort<br />

uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.) en zijn maar voor een deel<br />

gecodificeerd in de Awb.<br />

'H JHVFKLHGHQLV YDQ GH D E E E<br />

De wettelijke regels l<strong>at</strong>en vaak beslissingsruimte over voor het nemen van besluiten<br />

door het bestuursorgaan. Door de introductie van de a.b.b.b. wordt het voor de rechter<br />

mogelijk gemaakt om de niet in de wet vastgestelde elementen van besluiten, de<br />

‘beleidsaspecten’, te toetsen. In 1950 heeft de commissie-De Monchy in haar rapport<br />

over verhoogde rechtsbescherming tegen de administr<strong>at</strong>ie de formule ‘algemene<br />

beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.)’ gelanceerd. 2 De commissie-De Monchy<br />

zag dezen a.b.b.b. als een ‘tussenc<strong>at</strong>egorie’ tussen de wetm<strong>at</strong>igheids- en<br />

beleidsaspecten. 3 De a.b.b.b. waren een overkoepelende aanduiding van een aantal<br />

rechtsbeginselen die in de jurisprudentie tot ontwikkeling waren gekomen. In de door de<br />

commissie-De Monchy voorgestelde ontwerp van de Wet beroep administr<strong>at</strong>ieve<br />

beschikkingen leverde in strijd met een a.b.b.b een beroepsgrond op. 4 Voor het eerst<br />

heeft de wetgever in 1954 in strijd met een a.b.b.b. als beroepsgrond neergelegd in de<br />

Wet administr<strong>at</strong>ieve rechtspraak bedrijfsorganis<strong>at</strong>ie. 5 Deze beroepsgrond werd in<br />

diverse andere wetten overgenomen. Door de inwerkingtreding van de Awb zijn deze<br />

beroepsgronden echter weer vervallen. Volgens de wetgever was de reden hiervoor d<strong>at</strong><br />

een deel van de normen uit de a.b.b.b. zijn gecodificeerd in Awb, terwijl het aan de<br />

andere kant het gemeengoed is geworden d<strong>at</strong> de rechters besluiten toetsen aan zowel<br />

2 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 276.<br />

3 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 276.<br />

4 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 276.<br />

5 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 276.<br />

13


geschreven als ongeschreven regels, waardoor het de wetgever overbodig leek een<br />

uitdrukkelijke beroeps- of toetsingsgrond in de Awb vast te leggen. 6<br />

)XQFWLH YDQ GH D E E E<br />

Sinds de jaren vijftig zijn de a.b.b.b. behoorlijkheidseisen die het bestuur bij het nemen<br />

van besluiten in acht moet nemen. Deze behoorlijkheidseisen hebben betrekking op de<br />

voorbereiding van besluiten, op de besluitvorming, op de argument<strong>at</strong>ie die aan het<br />

besluit ten grondslag wordt gelegd, op het resulta<strong>at</strong> van de belangenafweging waarvan<br />

een besluit doet blijken en op de kennisgeving van een besluit en van de motivering<br />

daarvan. Eerst worden bestuurshandelingen aan de wet getoetst en daarna aan de<br />

a.b.b.b. Deze toetsing is echter niet de enige functie van de a.b.b.b.<br />

De a.b.b.b. zijn ook van belang als een wetsbepaling niet voor een eenduidige uitleg<br />

v<strong>at</strong>baar is. De wetsbepaling dwingt het bestuursorgaan dan om een standpunt in te<br />

nemen met betrekking tot de uitvoering van het desbetreffende wetsbepaling. Bij deze<br />

uitvoering moet het bestuursorgaan zich aan de a.b.b.b. houden.<br />

Als de wet beslissingsruimte overla<strong>at</strong> dan kunnen de a.b.b.b. de wet aanvullen. De<br />

a.b.b.b. hebben dan een aanvullende werking.<br />

Door het uitvoeren van een a.b.b.b. kan het bestuursorgaan soms in strijd handelen met<br />

een wettelijke bepaling. Hierbij is de vraag, of een a.b.b.b. in dit geval de wet opzij kan<br />

zetten. Als dit mogelijk is dan is er sprake van de derogerende werking van de a.b.b.b.<br />

&RQWUD OHJHP WRHSDVVLQJ D E E E<br />

De derogerende werking van de a.b.b.b. wordt ook wel toepassing contra-legem<br />

genoemd. Volgens Wiarda heeft contra-legem de volgende betekenis 7 : “Als werkelijk<br />

contra-legem gewezen zou ik slechts die beslissingen willen beschouwen, die noch met<br />

de tekst, noch met de geschiedenis, noch met het systeem of de strekking van de wet in<br />

overeenstemming zijn en dus duidelijk ingaan tegen hetgeen de wetgever heeft tot<br />

6 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 276.<br />

7 De definitie die Wiarda geeft, heeft betrekking op rechtspraak contra-legem, maar kan ook goed in<br />

algemene zin gelden.<br />

14


uitdrukking gebracht en heeft gewild, of vermoedelijk zou hebben gewild, indien het<br />

gegeven geval hem voor ogen had bestaan.” 8<br />

)RUPHOH PDWHULsOH D E E E<br />

In de Awb zijn een aantal a.b.b.b. gecodificeerd. 9 Voorbeelden van gecodificeerde<br />

a.b.b.b. zijn het verbod van détournement de pouvoir 10 , het verbod van<br />

willekeur/evenredigheid 11 , het zorgvuldigheidsbeginsel 12 en het motiveringsbeginsel. 13<br />

Naast de in de Awb gecodificeerde a.b.b.b. zijn er ook nog ongeschreven a.b.b.b., zoals<br />

het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.<br />

Niet alleen kan er onderscheid worden gemaakt tussen gecodificeerde en ongeschreven<br />

a.b.b.b., maar er kan ook onderscheid worden gemaakt tussen formele en m<strong>at</strong>eriële<br />

a.b.b.b. Formele a.b.b.b. hebben betrekking op de voorbereiding, de besluitvorming en<br />

de inrichting van besluiten. Anders gezegd formele a.b.b.b. hebben betrekking op de<br />

vraag hoe besluiten tot stand behoren te worden gebracht. M<strong>at</strong>eriële a.b.b.b. hebben<br />

daarentegen betrekking op de inhoud van besluiten. Voorbeelden van formele a.b.b.b.<br />

zijn o.a. het formele zorgvuldigheidsbeginsel 14 en het motiveringsbeginsel. 15 M<strong>at</strong>eriële<br />

a.b.b.b. zijn o.a. het m<strong>at</strong>eriële zorgvuldigheidsbeginsel 16 , het gelijkheidsbeginsel en het<br />

vertrouwensbeginsel.<br />

8<br />

G.J. Wiarda (1999), p. 40.<br />

9<br />

Als je heel precies bent dan vallen deze beginselen niet meer onder het begrip a.b.b.b., omd<strong>at</strong> ze zijn<br />

gecodificeerd en daarom niet meer ongeschreven zijn.<br />

10<br />

Art. 3:3 Awb.<br />

11<br />

Art. 3:4 lid 2 Awb.<br />

12<br />

Het formele zorgvuldigheidsbeginsel is geregeld in art. 3:2 Awb en het m<strong>at</strong>eriële<br />

zorgvuldigheidsbeginsel in art. 3:4 lid 2 Awb.<br />

13<br />

Art. 3:46 Awb.<br />

14 Art. 3:2 Awb.<br />

15 Art. 3:46 e.v. Awb.<br />

16 Art. 3:4 lid 2 Awb.<br />

15


2QGHUVFKHLG YHUWURXZHQVEHJLQVHO HQ UHFKWV]HNHUKHLGVEHJLQVHO<br />

Naar mijn mening moet er een onderscheid worden gemaakt tussen het<br />

vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidbeginsel. Het rechtszekerheidsbeginsel is<br />

ruimer dan het vertrouwensbeginsel. Vermeer ziet het vertrouwensbeginsel als een<br />

onderdeel van het rechtszekerheidsbeginsel. Dit geldt alleen voor d<strong>at</strong> deel d<strong>at</strong> ziet op het<br />

honoreren van gewekte verwachtingen. 17<br />

Het rechtszekerheidsbeginsel kan worden opgedeeld in formele aspecten (besluiten<br />

moeten duidelijk en ondubbelzinnig worden geformuleerd) en in m<strong>at</strong>eriële aspecten<br />

(burgers moeten worden beschermd tegen onzekerheid en willekeur van de overheid).<br />

Het m<strong>at</strong>eriële rechtszekerheidsbeginsel kan weer worden opgedeeld in:<br />

x het legaliteitsbeginsel;<br />

x hoe bestaande regels moeten worden toegepast;<br />

x het (niet volstrekt absolute) verbod van terugwerkende kracht ten nadele van de<br />

burger en<br />

x het vertrouwensbeginsel. 18<br />

Addink geeft aan d<strong>at</strong> er verscheidende redenen zijn om het rechtszekerheidsbeginsel en<br />

het vertrouwensbeginsel te onderscheiden. Volgens Addink ga<strong>at</strong> het bij het<br />

rechtszekerheidsbeginsel om aantasting van verkregen rechten of om een bestaande<br />

situ<strong>at</strong>ie ten nadele van een belanghebbende. Bij het vertrouwensbeginsel ga<strong>at</strong> het om de<br />

bescherming van gerechtvaardigde verwachtingen omtrent toekomstig handelen van de<br />

overheid. 19 Daarnaast geeft Addink aan d<strong>at</strong> het onderscheid blijkt uit de gevallen waarin<br />

op grond van gewekte verwachtingen in een incidenteel geval moet worden gehandeld<br />

in strijd met de letter van de wet: daar ga<strong>at</strong> het om een botsing van het<br />

vertrouwensbeginsel en het (legaliteitsaspect van het) rechtszekerheidsbeginsel, een<br />

botsing die alleen goed valt te analyseren als men hier twee verschillende beginselen<br />

17 F.R. Vermeer (2006), p. 281.<br />

18 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 306 en 310-311. Zie verder G.H. Addink<br />

(1999), p. 138-139 en R.J.N. Schlössels en F.A.M. Stroink (2006), p. 215-216.<br />

19 G.H. Addink (1999), p. 137.<br />

16


onderscheidt. 20 Ook vormt de rechtspraak een reden om beide beginselen van elkaar te<br />

onderscheiden. In de rechtspraak komen beide beginselen immers naast elkaar voor.<br />

In het vervolg beperk ik de reikwijdte van het vertrouwensbeginsel tot een al dan niet<br />

gerechtvaardigde verwachting die is gebaseerd op een meer informeel vertrouwen d<strong>at</strong><br />

iets of iemand binnen de bestuursrechtelijke verhouding heeft gewekt: een<br />

overheidstoezegging, overheidsinform<strong>at</strong>ie, een vaste bestuurspraktijk – handelen of<br />

gedogen – die niet door beleidsregels wordt beheerst enz. Onder het<br />

rechtszekerheidsbeginsel versta ik een gerechtvaardigde verwachting die op geschreven<br />

recht, beleidsregels, bestuursbesluiten, overeenkomsten enz. wordt gebaseerd.<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO LQ KHW QDWLRQDOH EHVWXXUVUHFKW<br />

,QOHLGLQJ<br />

Zoals al eerder is aangegeven is het vertrouwensbeginsel niet gecodificeerd in de Awb.<br />

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schending van het vertrouwen<br />

door een bestuursorgaan zijn zes vragen van belang. 21 Deze vragen zijn:<br />

1. Zijn de gewekte verwachtingen toe te rekenen aan het bestuursorgaan d<strong>at</strong> het<br />

besluit neemt?<br />

2. Door welke gedragingen zijn de verwachtingen gewekt?<br />

3. Zijn de verwachtingen gewekt doord<strong>at</strong> de burger onjuiste of onvolledige<br />

gegevens heeft verstrekt?<br />

4. W<strong>at</strong> is het (gewicht van het) belang van de burger bij honorering van het<br />

gewekte vertrouwen?<br />

5. W<strong>at</strong> is het gewicht van de rechtvaardigingsgrond van het bestuursorgaan<br />

ontleend aan het algemeen belang (met inbegrip van het belang van de naleving<br />

van wetgeving), d<strong>at</strong> zich tegen honorering van het opgewekt vertrouwen verzet?<br />

6. W<strong>at</strong> is het gewicht van rechtens te beschermen belangen van een of meer derden<br />

die zich tegen honorering van het opgewekt vertrouwen verzetten?<br />

Het vertrouwensbeginsel als a.b.b.b. eist d<strong>at</strong> gerechtvaardigde verwachtingen zo<br />

enigszins mogelijk worden gehonoreerd. 22 Het bestuursorgaan heeft geen absolute<br />

20 G.H. Addink (1999), p. 137.<br />

21 P. Nicolaï (1990), p. 361.<br />

17


verplichting tot ‘nakoming’ van gewekt vertrouwen. Zwaarwegende algemene belangen<br />

kunnen onder bijzondere omstandigheden de aanspraken van de burger op honorering<br />

van het vertrouwensbeginsel opzij zetten. Denk bijvoorbeeld aan de situ<strong>at</strong>ie waarin<br />

honorering van het vertrouwensbeginsel in strijd is met een algemeen verbindend<br />

voorschrift. 23 Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e ‘reikt het<br />

vertrouwensbeginsel niet zover d<strong>at</strong> gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten<br />

worden nagekomen. 24 De Centrale Raad van Beroep versta<strong>at</strong> onder het<br />

vertrouwensbeginsel het ‘beginsel, d<strong>at</strong> op goede gronden berustende verwachtingen zo<br />

enigszins mogelijk moeten worden gehonoreerd. 25<br />

%HYRHJGKHLGVYHUHLVWH<br />

Wilt een beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd worden, dan is het van belang<br />

om te weten door wie de verwachtingen zijn gewekt. Het vertrouwen kan gewekt zijn<br />

door:<br />

1. het bevoegde bestuursorgaan;<br />

2. één of meer personen van het bevoegde meerhoofdige bestuursorgaan,<br />

schriftelijk of mondeling, PHW manda<strong>at</strong> namens het bevoegde bestuursorgaan of<br />

]RQGHU manda<strong>at</strong> waarbij onder omstandigheden de schijn gewekt kan zijn d<strong>at</strong> er<br />

wél sprake is van manda<strong>at</strong>;<br />

3. één of meer ambtenaren, in het bijzonder ondergeschikte ambtenaren, PHW<br />

manda<strong>at</strong> namens het bevoegde bestuursorgaan of ]RQGHU manda<strong>at</strong>, waarbij onder<br />

omstandigheden de schijn gewekt kan zijn d<strong>at</strong> er wél sprake is van manda<strong>at</strong>;<br />

4. een orgaan d<strong>at</strong> of een persoon die ten opzichte van het bevoegde bestuursorgaan<br />

een derde is, maar door d<strong>at</strong> bevoegde bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn<br />

taak is ingeschakeld;<br />

5. een andere derde. 26<br />

22<br />

L.J.A. Damen (2009), p. 398.<br />

23<br />

L.J.A. Damen (2009), p. 398.<br />

24<br />

ABRvS 22-03-2001, AB 2001, 195, m.nt. De Gier, Gst. (2001) 7141.7 m.nt. Teunissen, Br 2001, p. 778<br />

m.nt. De Vries (Illegale camping Nunspeet).<br />

25<br />

Zie bijv. CRvB 17-11-1978, RSV 1979, 49 (als sociale verzekeringsrechter; loongroep VIII) en CRvB<br />

17-12-1987, TAR 1988, 51 (als ambtenarenrechter; hogere klasse ziekenhuisopname).<br />

26<br />

L.J.A. Damen (2009), p. 399, zie tevens Verheij in zijn noot bij ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188<br />

(groene beleggingen).<br />

18


In beginsel wordt een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen gehonoreerd als een<br />

bevoegd bestuursorgaan zelf verwachtingen heeft gewekt, door bepaalde uitl<strong>at</strong>ingen of<br />

handelingen, of die verwachtingen zijn gebaseerd op gedragingen van een persoon die<br />

bevoegd is namens het bevoegde bestuursorgaan op te treden (manda<strong>at</strong>, art. 10:2 Awb),<br />

dan wel bevoegd is bindende aanwijzingen te geven voor de uitoefening van zijn<br />

bevoegdheid. 27<br />

Problemen ontstaan als het vertrouwen is gewekt door een persoon die niet bevoegd<br />

was. Dit doet zich voor als er vertrouwen is gewekt door een persoon zonder manda<strong>at</strong>,<br />

terwijl wel de schijn is gewekt d<strong>at</strong> die persoon door het bevoegde bestuursorgaan<br />

gemand<strong>at</strong>eerd was. De vraag is nu of die schijn aan het bevoegde bestuursorgaan kan<br />

worden toegerekend. Het bevoegde bestuursorgaan zal een beroep op gewekt<br />

vertrouwen afwijzen als de verwachtingen niet door of namens het bevoegde<br />

bestuursorgaan zijn gewekt. Dit betekent d<strong>at</strong> handelen door een onbevoegde persoon<br />

voor rekening van de burger komt. Van de burger wordt dan verwacht d<strong>at</strong> hij inzicht<br />

heeft in de verhoudingen binnen het bestuur, kan dit inzicht worden verwacht?<br />

Nicolaï geeft aan d<strong>at</strong> de burger beschermd kan worden tegen onbevoegd gewekt<br />

vertrouwen op grond van de schijn van bevoegdheid. Het bevoegd bestuursorgaan zal<br />

zelf moeten opletten om tijdig afstand te nemen van gedragingen van onbevoegde<br />

personen. Let het bevoegd bestuursorgaan niet goed op dan kunnen gedragingen, op<br />

grond van de schijn van bevoegdheid, aan het bevoegd bestuursorgaan worden<br />

toegerekend, aldus Nicolaï. 28 Deze toerekenbaarheid vervalt als de burger bekend was<br />

of behoorde te zijn d<strong>at</strong> de desbetreffende persoon onbevoegd was. 29 Volgens het CBB<br />

speelt de kennis van de burger een rol bij de toerekenbaarheid. Is de burger bijvoorbeeld<br />

een deskundige dan zal een beroep op het vertrouwensbeginsel minder snel worden<br />

gehonoreerd. 30 Konijnenbelt ondersteunt de visie van Nicolaï. 31<br />

27<br />

Zie CRvB 26-10-1976, AB 1977, 218 en ABRvS 27-04-1984, AB 1985, 258. Zie tevens de mvt op art.<br />

10:2 Awb: TK 1993-94, 23 700, nr. 3, p. 168 en 169 en PG Awb III, p. 436 en 437.<br />

28<br />

P. Nicolaï (1990), p. 363 en 364.<br />

29<br />

Aldus volgens de ABRvS 26-07-1999, AB 2000, 139.<br />

30<br />

CBB 17-04-2003, AB 2003, 267.<br />

31<br />

H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 319.<br />

19


Hierboven is aangegeven door wie het vertrouwen kan worden gewekt. Wordt het<br />

vertrouwen gewekt door het bestuursorgaan zelf of door personen die bevoegd zijn om<br />

namens het bevoegde bestuursorgaan op te treden dan wordt een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel in principe gehonoreerd, mits aan alle andere eisen van het<br />

vertrouwensbeginsel wordt voldaan. Manda<strong>at</strong> is in afdeling 10.1.1 van de Awb<br />

geregeld. Art. 10:2 Awb geeft aan d<strong>at</strong> een door de gemand<strong>at</strong>eerde binnen de grenzen<br />

van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de manda<strong>at</strong>gever.<br />

Moeilijkheden ontstaan als personen buiten de grenzen van het manda<strong>at</strong> handelen.<br />

Volgens de letter van art. 10:2 Awb zou het desbetreffende bestuursorgaan dan niet<br />

gebonden zijn. Immers er is niet gehandeld binnen de grenzen van het manda<strong>at</strong>. De<br />

wetgever heeft dit echter genuanceerd. In de mvt op art. 10:2 Awb heeft de wetgever<br />

aangegeven “d<strong>at</strong> dit niet betekent dan een buiten de grenzen van de bevoegdheid<br />

genomen besluit onder alle omstandigheden niet aan het bestuursorgaan kan worden<br />

toegerekend. Het vertrouwensbeginsel beschermt degene die op de aanwezigheid van<br />

een geldig manda<strong>at</strong> vertrouwt en daarop mocht vertrouwen.” 32<br />

Er ontstaan pas echte grote problemen als er door personen wordt gehandeld zonder<br />

manda<strong>at</strong>, terwijl wél de schijn is gewekt d<strong>at</strong> er sprake is van een manda<strong>at</strong>. Hierbij<br />

kunnen drie groepen worden onderscheiden:<br />

1. De verwachting wordt gewekt door één of meer leden van het bevoegde<br />

meerhoofdige bestuursorgaan, terwijl alle leden van het desbetreffende<br />

bestuursorgaan bij de besluitvorming betrokken hadden moeten worden. Denk<br />

hierbij aan een uitl<strong>at</strong>ing van een wethouder, terwijl het college van<br />

burgermeester en wethouders bevoegd was. 33<br />

2. De verwachting wordt gewekt door één of meer ambtenaren die niet<br />

vertegenwoordigingsbevoegd waren, dan wel hun<br />

vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben overschreden. 34<br />

3. De verwachting wordt gewekt door een derde.<br />

32 TK 1993-94, 23 700, nr. 3, p. 168 en 169.<br />

33 N.H.A. Gorissen (2008), p. 49.<br />

34 N.H.A. Gorissen (2008), p. 49.<br />

20


Bij de toerekenbaarheid van de verwachtingen die gewekt zijn door de hierboven<br />

genoemde groepen hangt het af van de omstandigheden van het geval. Als we kijken<br />

naar de jurisprudentie dan blijkt d<strong>at</strong> de verschillende bestuursrechters terughoudend zijn<br />

met het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel d<strong>at</strong> betrekking heeft op<br />

het onbevoegd opgewekt vertrouwen op grond van de schijn van bevoegdheid.<br />

9HUWURXZHQZHNNHQGH KDQGHOLQJHQ<br />

In de liter<strong>at</strong>uur met betrekking tot het vertrouwensbeginsel komen verschillende<br />

opv<strong>at</strong>tingen over de m<strong>at</strong>e waarin bepaalde handelingen vertrouwen kunnen wekken<br />

voor. Nicolaï onderscheidt verschillende vertrouwenwekkende handelingen. Om te<br />

komen tot dit onderscheidt formuleert Nicolaï twee uitgangspunten die van belang zijn:<br />

1. “Rechtshandelingen die gericht zijn op het scheppen van rechten voor een<br />

individuele burger, ‘tellen’ bij toepassing van het vertrouwensbeginsel in het<br />

algemeen ‘zwaarder’ dan andere rechtshandelingen of dan feitelijk handelen.”<br />

2. “Handelen d<strong>at</strong> gericht is op het wekken van vertrouwen ‘telt’ in het algemeen<br />

‘zwaarder’ dan handelen d<strong>at</strong> niet daarop gericht is, maar waarvan wel<br />

verwachtingen kunnen worden ontleend.” 35<br />

Aan de hand van de twee hierboven genoemde criteria komt Nicolaï tot de volgende lijst<br />

vertrouwenwekkende handelingen, aflopend gerangschikt naar hun bindende kracht:<br />

1. een aflopende eenmalige beschikking;<br />

2. een tussen burger en bestuur gesloten overeenkomst betreffende de wijze van<br />

uitoefening van de bestuursbevoegdheid;<br />

3. een beschikking waarin voor langere duur de rechten en plichten van de burger<br />

zijn vastgelegd;<br />

4. een concrete en individuele toezegging omtrent de (voorgenomen) wijze van<br />

uitoefening van de bestuursbevoegdheid;<br />

5. specifieke en op het individuele geval betrekking hebbende inform<strong>at</strong>ie omtrent<br />

de wijze van uitoefening van de bestuursbevoegdheid;<br />

6. rechtshandelingen van het bestuur waarbij de rechtspositie van de burgers niet<br />

individueel maar in het algemeen wordt bepaald;<br />

35 P. Nicolaï (1990), p. 364 en 365.<br />

21


7. de door, namens of voor het bestuursorgaan bekend gemaakte beleidsregels of<br />

beoordelingsnormen die op de uitoefening van de bestuursbevoegdheid<br />

betrekking hebben;<br />

8. voor een individueel geval relevant feitelijk handelen of stilzitten van de<br />

administr<strong>at</strong>ie;<br />

9. het geven van algemene inform<strong>at</strong>ie over de wijze van toepassing van<br />

toepasselijke voorschriften en door het bestuur gehanteerde beslissingscriteria. 36<br />

Ik sluit me graag aan bij de visie van Nicolaï “hoe concreter, individueler en formeler,<br />

hoe bindende”. 37<br />

+HW GLVSRVLWLHYHUHLVWH<br />

Een bevoegd bestuursorgaan d<strong>at</strong> goede redenen, die aan het algemeen belang zijn<br />

ontleend, heeft om een besluit te nemen waarbij de verwachtingen die de burger heeft<br />

niet overeenkomt, sta<strong>at</strong> voor een dilemma: moet het algemeen belang prevaleren boven<br />

het belang van de burger of moet het belang van de burger op grond van het<br />

vertrouwensbeginsel worden gehonoreerd? Het uitgangspunt hierbij is d<strong>at</strong> hoe groter het<br />

nadeel is bij schending van het vertrouwensbeginsel voor de burger, er een grotere<br />

behoefte is om de burger te beschermen en des te zwaarder moeten de redenen zijn die<br />

aan het algemeen belang zijn ontleend om een beroep op het vertrouwensbeginsel van<br />

de burger niet te honoreren. 38 Een beroep op het vertrouwensbeginsel zal dus eerder<br />

worden gehonoreerd als de burger nadeel heeft die het gevolg is van handelen of van<br />

nal<strong>at</strong>en d<strong>at</strong> gebaseerd is op gewekt vertrouwen. Komt de burger bijvoorbeeld niet in een<br />

ongunstigere positie dan wanneer hij niet had vertrouwd dan zal een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel niet snel slagen.<br />

De liter<strong>at</strong>uur is niet eenduidig over de vraag of het dispositievereiste een vereiste is voor<br />

honorering van een beroep op het vertrouwensbeginsel.<br />

Volgens Addink is het dispositievereiste in beginsel een vereiste bij honorering van een<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel. Addink benadrukt d<strong>at</strong> slechts in<br />

36 P. Nicolaï (1990), p. 365 en 366.<br />

37 J.B.M. Vranken, N. Verheij en J. de Hullu (1997), p. 45.<br />

38 L.J.A. Damen (2009), p. 407.<br />

22


uitzonderingsgevallen niet aan dit vereiste hoeft te worden voldaan. 39 Van Wijk,<br />

Konijnenbelt en Van Male zitten op dezelfde lijn als Addink. 40<br />

In 1975 heeft Konijnenbelt als eerste aandacht gevraagd voor het dispositievereiste.<br />

Konijnenbelt geeft aan “d<strong>at</strong> het vertrouwensbeginsel pas werkt indien en voor zover de<br />

betrokkene op grond van het gewekte vertrouwen handelingen heeft verricht die hij<br />

anders zou hebben nagel<strong>at</strong>en en die niet licht ongedaan kunnen worden gemaakt of<br />

indien en voor zover hij ten gevolge van het vertrouwen anderszins in een andere<br />

toestand is geraakt.” 41<br />

Nicolaï betoogt “d<strong>at</strong> het uitgangspunt moet zijn, d<strong>at</strong> hoe groter het nadeel voor de<br />

burger is bij het schenden van het vertrouwen, des te meer aanleiding er zal zijn om de<br />

burger te beschermen en des te zwaarder de aan het algemeen belang te ontlenen<br />

overwegingen zullen moeten zijn om de aanspraak op bescherming van het vertrouwen<br />

niet te honoreren.” 42 Nicolaï stelt d<strong>at</strong> het dispositievereiste niet een noodzakelijke<br />

voorwaarde op zichzelf is.<br />

Verheij sluit zich bij de visie van Nicolaï aan. Verheij benadrukt d<strong>at</strong> het<br />

dispositievereiste pas aan de orde is “als de belangen van degene die zich op de<br />

gedraging beroept, moeten worden afgewogen tegen de belangen van derden dan wel<br />

het algemeen belang, waaronder het belang d<strong>at</strong> de wet moet worden nagekomen. Zolang<br />

echter binnen de grenzen van de wet wordt gebleven, een gedraging bevoegd is gedaan<br />

en geen belangen van derden in het spel zie ik geen noodzaak voor het stellen van het<br />

dispositievereiste als voorwaarde voor een geslaagd beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel.” 43<br />

39<br />

G.H. Addink (1999), p. 148.<br />

40<br />

H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt, R.M. van Male (2005), p. 321 en 322.<br />

41<br />

W. Konijnenbelt (1975), p. 104.<br />

42<br />

P. Nicolaï (1990), p. 366.<br />

43<br />

J.B.M. Vranken, N. Verheij en J. de Hullu (1997), p. 81 en 82.<br />

23


Ook de jurisprudentie stelt het dispositievereiste niet steeds als een noodzakelijke<br />

voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. 44<br />

Ik ben het met de visie van Nicolaï eens. Ook naar mijn mening is het voldoen aan het<br />

dispositievereiste geen noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagd beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel. Echter het dispositievereiste kan wel een bijdrage leveren aan een<br />

geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.<br />

'H FRQWUD LQGLFDWLHV<br />

Contra-indic<strong>at</strong>ies spelen bij het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

een belangrijke rol. Het bevoegd bestuursorgaan hoeft niet altijd en onder alle<br />

omstandigheden het gewekte vertrouwen te honoreren.<br />

'H EHODQJULMNVWH FRQWUD LQGLFDWLHV<br />

Verandering van omstandigheden is misschien wel de belangrijkste contra-indic<strong>at</strong>ie.<br />

Voorbeelden van veranderde omstandigheden zijn veranderde wetgeving, veranderde<br />

beleidsregels en veranderde inzichten. Wordt bijvoorbeeld de wet veranderd dan kan het<br />

bevoegd bestuursorgaan niet tot in lengte van dagen aan handelingen die betrekking<br />

hebben op de oude situ<strong>at</strong>ie gehouden worden. 45 Bij onvoorzienbare wijzigingen komt<br />

sneller een einde aan gewekt vertrouwen dan wanneer de wijzigingen wel voorzien<br />

warren of voorzien behoorden te zijn bij het bevoegd bestuursorgaan.<br />

Een tweede contra-indic<strong>at</strong>ie is een kennelijke vergissing van het bevoegde<br />

bestuursorgaan. De Hoge Raad der Nederlanden honoreerde toch een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel, ondanks de vergissing, omd<strong>at</strong> de burger in de tussen tijd iets had<br />

gedaan d<strong>at</strong> niet meer zonder nadeel kon worden hersteld. De burger had dit gedaan op<br />

grond van het kortstondig gewekte vertrouwen. 46 Een beroep op het<br />

44 Zo wordt in ABRvS 01-10-1986, Gst. (1988) 6847.9 m.nt. Teunissen (Dodewaard) in het geheel niet<br />

nagegaan of de aanvrager van de subsidie (bijdrage in de kosten van verbouw en verbetering van een<br />

woning) zou hebben afgezien van de verbouwing als hem het (in strijd met een toezegging van een hoger<br />

bedrag) daadwerkelijk toegekende bedrag zou zijn toegezegd. Anders: ABRvS 26-02-2003, AB 2003,<br />

265 m.nt. Van der Grinten (voetpad Bergen): het beroep op het vertrouwensbeginsel “[kan] reeds (…)<br />

niet slagen, omd<strong>at</strong> niet voldaan is aan het dispositievereiste.”<br />

45 Zie o.a. ABRvS 08-06-2001, AB 2001, 216.<br />

46 HR 17-11-1995, NJ 1997, 185.<br />

24


vertrouwensbeginsel wordt n<strong>at</strong>uurlijk niet gehonoreerd als de burger wist of behoorde te<br />

weten d<strong>at</strong> het bevoegd bestuursorgaan een kennelijke vergissing heeft gemaakt.<br />

Ook aan handelingen van het bevoegd bestuursorgaan onder voorbehoud kan een burger<br />

geen gerechtvaardigd vertrouwen aan ontlenen. 47<br />

De deskundigheid speelt bij het honoreren van het vertrouwensbeginsel ook een rol. 48<br />

De deskundigheid van de burger zelf kan een rol spelen, maar ook de deskundigheid die<br />

de burger ingeschakeld kan een rol spelen.<br />

Het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens van de burger waardoor het<br />

bevoegde bestuursorgaan met onjuiste gegevens gehandeld heeft is ook een contra-<br />

indic<strong>at</strong>ie.<br />

6DPHQYDWWHQG<br />

Het is onmogelijk om eenduidig en in algemene bewoording weer te geven onder welke<br />

omstandigheden een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gehonoreerd. Een<br />

succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is dus afhankelijk van de omstandigheden<br />

van het geval. De rechtspraak heeft verschillende factoren aangegeven die een rol<br />

spelen bij het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel, het is echter niet<br />

altijd even duidelijk hoeveel gewicht aan de desbetreffende factoren moet worden<br />

toegekend.<br />

Ik ben het eens met de grad<strong>at</strong>ie die Nicolaï heeft aangegeven bij de vraag welke<br />

handelingen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen wekken. Andere auteurs houden<br />

ongeveer dezelfde indeling aan. Alleen over de vraag waar beleidsregels in de<br />

hiërarchie thuis horen is er in de liter<strong>at</strong>uur veel discussie.<br />

Het uitgangspunt is d<strong>at</strong> de meeste handelingen die Nicolaï heeft benoemd in beginsel<br />

vertrouwen kunnen wekken, maar door verschillende factoren kan er toch geen sprake<br />

zijn van gerechtvaardigd vertrouwen.<br />

Naar mijn mening geeft Bok terecht aan d<strong>at</strong> een algemeen en richtgevend beginsel zoals<br />

het vertrouwensbeginsel qua toepassingsbereik nader dient ‘gepreciseerd’ te worden<br />

47 ABRvS 17-05-2006, AB 2006, 328.<br />

48 ABRvS 02-09-1999, BR 2000, 321 en CRvB 17-04-1979, AB 1980, 269.<br />

25


door duidelijke en concrete rechtsregels uit de jurisprudentie. Misschien wel de<br />

belangrijkste rechtsregel is het dispositievereiste. 49<br />

Hieronder geef ik een voorbeeld van hoe het vertrouwensbeginsel werkt met betrekking<br />

tot in dit geval een toezegging.<br />

In beginsel is een concrete toezegging een handeling die vertrouwen wekt. De toezegging moet<br />

uiteraard door een bevoegd bestuursorgaan worden gedaan of aan het bevoegde bestuursorgaan<br />

worden toegerekend. Is de toezegging gedaan door het bevoegde bestuursorgaan dan moet<br />

vervolgens worden gekeken naar het dispositievereiste. Zoals is aangegeven is het<br />

dispositievereiste geen vereiste op zich voor het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel. Het dispositievereiste is echter wel een belangrijke factor bij het honoreren<br />

van een beroep op het vertrouwensbeginsel. De burger die vertrouwde op de toezegging heeft<br />

gehandeld en door het niet honoreren van het vertrouwen door het bevoegde bestuursorgaan is de<br />

burger in een ongunstigere positie terechtgekomen dan wanneer hij juist niet had vertrouwd op<br />

de toezegging. Doord<strong>at</strong> de burger heeft gehandeld is er nu een argument om een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel te honoreren. Voord<strong>at</strong> ook daadwerkelijk een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel wordt gehonoreerd moet eerst worden bekeken of er een contra-indic<strong>at</strong>ie<br />

aanwezig is. Heeft de burger opzettelijk verkeerde inform<strong>at</strong>ie aan het bevoegde bestuursorgaan<br />

gegeven, waardoor de toezegging op foutieve gronden is gedaan, dan kan ondanks d<strong>at</strong> de<br />

toezegging in beginsel bindt en ondanks d<strong>at</strong> deze toezegging is gedaan door een bevoegd<br />

bestuursorgaan, een beroep op het vertrouwensbeginsel toch niet worden gehonoreerd.<br />

49 A.J. Bok (2004), p. 101.<br />

26


'H EHVWXXUVUHFKWHOLMNH RUJDQLVDWLH<br />

,QOHLGLQJ<br />

Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke<br />

rechten en over schuldvorderingen, aldus art. 112, eerste lid, GW. Daarnaast kan de wet<br />

de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan<br />

opdragen aan de rechtelijke macht of aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht<br />

behoren (art. 112, tweede lid, GW). De wetgever heeft de rechtbank, het hof en de Hoge<br />

Raad aangewezen als behorende tot de rechterlijke macht (art. 1 Wet op de rechterlijke<br />

organis<strong>at</strong>ie). Dit betekent d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en<br />

de Centrale Raad van Beroep niet tot de rechterlijke macht behoren. Deze<br />

bestuursrechters mogen dus niet beslissen over geschillen die uit burgerlijke<br />

rechtsbetrekkingen zijn ontstaan. Wel mogen de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep beslissen over geschillen die uit een<br />

bestuursrechtelijke rechtsbetrekking (publiekrechtelijke rechtsbetrekking) zijn ontstaan.<br />

Het bestuursrecht kent niet één hoogste rechter die over alle rechtsvragen het hoogste en<br />

la<strong>at</strong>ste woord heeft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de<br />

Centrale Raad van Beroep vormen hun eigen jurisprudentie op hun eigen terrein. 50<br />

Dit hoofdstuk geeft een overzicht over de organis<strong>at</strong>ie en de rechtsmacht van de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep. In<br />

paragraaf 3.2 wordt een overzicht gegeven van de historische ontwikkeling van de<br />

rechtsbescherming tegen bestuurshandelen. Inzicht in deze ontwikkeling draagt bij aan<br />

een beter begrip van het huidige stelsel van rechtsbescherming. Paragraaf 3.3 geeft een<br />

kort overzicht van het algemene bestuursrecht versus het bijzondere bestuursrecht. In<br />

paragraaf 3.4 wordt kort de organis<strong>at</strong>ie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep behandeld. De la<strong>at</strong>ste paragraaf<br />

(paragraaf 3.5) ga<strong>at</strong> over het karakter en soort wetgeving waar beide bestuursrechters<br />

over beslissen. Daarbij wordt ook de rechtsmacht van beide bestuursrechters behandeld.<br />

50 Dit geldt ook voor het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de Hoge Raad der Nederlanden op<br />

hun terrein.<br />

27


2QWZLNNHOLQJ YDQ UHFKWVEHVFKHUPLQJ WHJHQ EHVWXXUVKDQGHOHQ<br />

De Sta<strong>at</strong>sregeling van 1798 introduceert voor het eerst in Nederland een algemeen<br />

stelsel van rechtspraak. Zo introduceerde de Sta<strong>at</strong>sregeling van 1798 op gemeentelijk<br />

niveau vrederechters in burgerlijke zaken, op provinciaal niveau (toen departementen)<br />

rechtbanken in burgerlijke zaken en gerechtshoven in strafzaken en op landelijk niveau<br />

het Hoog N<strong>at</strong>ionaal Gerechtshof. Echter beslechting van bestuursrechtelijke geschillen<br />

werd niet tot de taak van de rechter gerekend. Men beschouwde bestuursrechtelijke<br />

geschillen als beleidsgeschillen en niet als rechtsgeschillen en daarom kreeg<br />

rechtsbescherming tegen het bestuur door het bestuur de voorkeur boven de rechtspraak<br />

(‘justice retenue’). 51<br />

Door de Grondwet van 1815 kreeg Nederland de kantongerechten, de civiele en de<br />

criminele rechtbanken, de provinciale gerechtshoven en de Hoge Raad der Nederlanden.<br />

In 1815 had men nog steeds een sterk voorkeur voor ‘justice retenue’ en daarom kreeg<br />

de Kroon, in het kader van haar vernietigingsrecht, de bevoegdheid tot toetsing in<br />

hoogste ressort van besluiten van provinciale st<strong>at</strong>en. De Kroon kon toetsen op grond<br />

van het algemeen belang en op grond van de rechtm<strong>at</strong>igheid. 52<br />

De Grondwet van 1848 breidde het vernietigingsrecht van de Kroon verder uit. De<br />

Kroon mocht niet alleen besluiten van provinciale st<strong>at</strong>en toetsen, maar ook besluiten<br />

van gedeputeerde st<strong>at</strong>en. In de Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e van 1861 werd het<br />

Kroonberoep in Nederland geïntroduceerd.<br />

De Grondwet van 1887 maakte bestuursrechtspraak voor het eerst mogelijk. Art. 154<br />

GW 1887 luidde als volgt: “De wet kan de beslissing van twistgedingen, niet behorende<br />

tot die, vermeld in art. 153, hetzij aan den gewone regter, hetzij aan een collegie met<br />

administr<strong>at</strong>ieve regtspraak belast, opdragen: zij regelt de wijze van behandeling en de<br />

gevolgen der beslissing.” Art. 154 GW 1887 verplichte bestuursrechtspraak echter niet.<br />

Vooral op het terrein van het belastingsrecht kwam bijzonder bestuursrechtspraak op<br />

gang. Er ontstonden raden van beroep voor vermogensbelasting (1892),<br />

bedrijfsbelasting (1893), personele belasting (1896) en directe belastingen (1914). 53<br />

51 L.J.A. Damen (2006), p. 33.<br />

52 L.J.A. Damen (2006), p. 33.<br />

53 L.J.A. Damen (2006), p. 36 en 37.<br />

28


In 1902 werd de rechtsbescherming in het kader van de Ongevallenwet van 1901 niet<br />

opgedragen aan de Kroon, maar aan de raden van beroep en de Centrale Raad van<br />

Beroep te Utrecht. De nadere regeling van het beroep werd opgenomen in de<br />

Beroepswet van 1902. Op basis van de op 14 december 1902 in werking getreden<br />

Beroepswet hield de Centrale Raad van Beroep op 15 april 1903 zijn eerste zitting. 54<br />

De Ambtenarenwet van 1929 breidde de taken van de Centrale Raad van Beroep verder<br />

uit. 55<br />

Op grond van het advies uitgebracht door de commissie-De Monchy in 1950 werd in<br />

1965 het algemeen Kroonberoep ingevoerd. Het algemeen Kroonberoep was bedoeld<br />

tegen beschikkingen van de centrale overheid. De toetsing bleef echter beperkt tot een<br />

rechtm<strong>at</strong>igheidtoetsing (Wet beroep administr<strong>at</strong>ieve beschikkingen; Wet BAB).<br />

De opvolger van de Wet BAB was de Wet administr<strong>at</strong>ieve rechtspraak<br />

overheidsbeschikkingen (Wet Arob). De Wet Arob trad op 1 juli 1976 in werking en<br />

stelde de nieuw te vormen Afdeling rechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e in. De Afdeling<br />

rechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e was bevoegd ter zake van alle beschikkingen (een<br />

groot verschil met het algemeen Kroonberoep d<strong>at</strong> was alleen bevoegd ter zake van<br />

beschikkingen tegen de centrale overheid).<br />

In 1983 kreeg het administr<strong>at</strong>ief beroep een grondwettelijke basis (art. 115 GW). Twee<br />

jaar l<strong>at</strong>er oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het Benthem-<br />

arrest d<strong>at</strong> de Kroon geen onafhankelijke en onpartijdige instantie is op grond van art. 6,<br />

eerste lid, EVRM. 56 De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens<br />

betekende het einde van het algemeen Kroonberoep. Door de wet Tijdelijke wet<br />

Kroongeschillen (TwK) van 1987 promoveerde de Afdeling voor de geschillen van<br />

bestuur van de Raad van St<strong>at</strong>e van adviseur voor de Kroon tot rechter.<br />

De Wet voorintegr<strong>at</strong>ie van 1 juli 1992 regelt de overdracht van het<br />

sociaalzekerheidsrecht en het ambtenarenrecht van de raden van beroep en de<br />

ambtenarengerechten naar de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken. Vanaf 1<br />

januari 1994 zijn ook de Arob- en de TwK-rechtspraak overgedragen aan de sectoren<br />

54 R.M. van Male (2003), p. 5.<br />

55 L.J.A. Damen (2006), p. 37.<br />

56 EHRM 23-10-1985, A-97, AB 1986, 1 m.nt. Hirsch Ballin (Benthem)<br />

29


estuursrecht van de rechtbanken op grond van de Wet voltooiing eerste fase herziening<br />

rechterlijke organis<strong>at</strong>ie (Wet VEF). Tevens is bij de Wet VEF geregeld d<strong>at</strong> voor de<br />

resterende Kroongeschillen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e in<br />

eerste en enige aanleg bevoegd is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e is een fusie tussen de Afdeling rechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Afdeling<br />

voor de geschillen van bestuur van de Raad van St<strong>at</strong>e.<br />

Ook zijn op 1 januari 1994 de eerste en tweede tranche van de Awb in werking<br />

getreden. In de eerste tranche is onder andere opgenomen hoofdstuk 6 (algemene<br />

bepalingen over bezwaar en beroep) en hoofdstuk 7 (bijzondere bepalingen over<br />

bezwaar en beroep) van de Awb, terwijl in de tweede tranche (geïncorporeerd in de Wet<br />

VEF) hoofdstuk 8 (uniforme bestuursprocesrecht) van de Awb is opgenomen. 57<br />

Op grond van de Vreemdelingenwet 2001 wordt de Afdeling bestuursrechtspraak van<br />

de Raad van St<strong>at</strong>e aangewezen als hoogste bestuursrechter in vreemdelingenzaken. In<br />

2010 wijzigt de Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e één van de belangrijkste wijzigingen is de<br />

instelling van een aparte Afdeling advisering naast de reeds bestaande Afdeling<br />

bestuursrechtspraak. Door de wijziging in twee aparte afdelingen wordt duidelijker de<br />

beide hoofdtaken van de Raad van St<strong>at</strong>e onderscheiden en tevens geeft de wijziging in<br />

twee aparte afdelingen de gelijkwaardigheid van beide afdelingen weer.<br />

$OJHPHQH YHUVXV ELM]RQGHUH EHVWXXUVUHFKWVSUDDN<br />

Onder algemene bestuursrechtspraak wordt verstaan het systeem van alle besluiten<br />

waartegen bij de rechtbank beroep kan worden ingesteld. Het andere systeem is het<br />

bijzondere bestuursrechtspraak. Hieronder wordt verstaan het systeem van alle besluiten<br />

waartegen bij een ander gerecht dan de rechtbank beroep moet worden ingesteld. Bij het<br />

bijzondere bestuursrechtspraak ga<strong>at</strong> het niet om één systeem, maar om meerdere<br />

systemen die naast elkaar bestaan. Zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e als de Centrale Raad van Beroep hebben een pla<strong>at</strong>s in beide systemen. Ze<br />

maken onderdeel uit van het systeem van algemene bestuursrechtspraak, als gerecht in<br />

hoger beroep d<strong>at</strong> oordeelt over uitspraken van rechtbanken. Maar tevens zijn Afdeling<br />

57 L.J.A. Damen (2006), p. 40 en 41.<br />

30


estuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep beide apart<br />

één van de systemen van bijzondere bestuursrechtspraak. 58<br />

$OJHPHQH EHVWXXUVUHFKWVSUDDN<br />

Op grond van art. 8:1, eerste lid, Awb kan een belanghebbende in beginsel tegen een<br />

besluit van het bestuursorgaan beroep instellen bij de rechtbank. In art. 8:2 t/m 8:5 Awb<br />

sta<strong>at</strong> aangegeven wanneer er geen mogelijkheid is voor het instellen van beroep. Tevens<br />

geeft art. 8:6, eerste lid, Awb aan d<strong>at</strong> er geen mogelijkheid is voor het instellen van<br />

beroep bij de rechtbank als beroep kan worden ingesteld bij een andere administr<strong>at</strong>ieve<br />

rechter (bijzondere bestuursrechtspraak).<br />

De bevoegdheid van de rechtbank om in eerste aanleg kennis te nemen van de<br />

bestuursrechtelijke zaken berust op art. 8:1, eerste lid, Awb in samenhang met art. 43<br />

Wet op de rechterlijke organis<strong>at</strong>ie (Wet RO).<br />

Er is dus tegen een besluit beroep mogelijk bij de rechtbank, tenzij in een bijzondere<br />

wet is aangegeven d<strong>at</strong> beroep moet worden ingesteld bij een andere bestuursrechter.<br />

Tegen een uitspraak van de rechtbank kan in beginsel hoger beroep worden ingesteld bij<br />

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e of de Centrale Raad van<br />

Beroep. 59 De uitzonderingen van hoger beroep staan aangeven in art. 8:54 en art. 8:81<br />

(voorlopige voorziening) Awb.<br />

Sta<strong>at</strong> er tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep open dan is de vraag bij<br />

welke instantie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet er worden gekeken naar<br />

de Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e, de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak<br />

bedrijfsleven, alsmede in de bijlagen van de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak<br />

bedrijfsleven. 60 In de bijlagen van de la<strong>at</strong>ste twee genoemde wetten sta<strong>at</strong> een aantal<br />

wettelijke regelingen opgesomd. Zowel de Centrale Raad van Beroep als het College<br />

van Beroep voor het Bedrijfsleven zijn bevoegd als het ga<strong>at</strong> om een hoger beroep tegen<br />

een uitspraak van de rechtbank over een geschil inzake de toepassing van die wettelijke<br />

58 L.J.A. Damen (2006), p. 86 en 87.<br />

59 Naast de twee hier genoemde instanties kan ook hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof of<br />

het College van Beroep voor het bedrijfsleven.<br />

60 Ga<strong>at</strong> het om een belastingzaak dan kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof, zie art. 27h<br />

Algemene wet inzake rijksbelasting.<br />

31


egeling. Sta<strong>at</strong> de wettelijke regeling niet in de bijlage opgesomd dan kan er hoger<br />

beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling<br />

Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e.<br />

Op grond van art. 18, eerste lid, Beroepswet kan een belanghebbende en het<br />

bestuursorgaan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep tegen een<br />

uitspraak van een rechtbank betreffende een besluit of een andere handeling van een<br />

bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als zodanig belanghebbende is (sub a) of tegen<br />

een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift d<strong>at</strong> is opgenomen in de<br />

bijlage bij de Beroepswet (sub b). In de bijlage bij de Beroepswet staan wettelijke<br />

regelingen vermeld die betrekking hebben op zorg, sociale zekerheid en pensioenen. Er<br />

sta<strong>at</strong> dus hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep tegen uitspraken van de<br />

rechtbank die te maken hebben op besluiten, genomen ter uitvoering van die wettelijke<br />

regelingen.<br />

Het sluitstuk voor hoger beroep tegen een besluit van de rechtbank vormt de Wet op de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e. Art. 47 Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e bepaald d<strong>at</strong> een belanghebbende en<br />

het bestuursorgaan hoger beroep kunnen instellen tegen een uitspraak van de rechtbank,<br />

tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van<br />

Beroep, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven of het gerechtshof. De Afdeling<br />

Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e kan dus worden gezien als de restrechter<br />

voor het hoger beroep. Immers kan er geen hoger beroep worden ingesteld bij de<br />

Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven of het<br />

gerechtshof dan is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e de<br />

aangewezen instantie om hoger beroep bij in te stellen. De Afdeling<br />

Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e wordt feitelijk vaak gezien als de<br />

‘algemene’ hogerberoepsrechter. 61<br />

61 L.J.A. Damen (2006), p. 97.<br />

32


'H $%5Y6 DOV EHVWXXUVUHFKWHU LQ HHUVWH HQ HQLJH DDQOHJ<br />

Op grond van art. 30b Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e is de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

belast met de berechting van de bij de wet aan haar opgedragen geschillen.<br />

Art. 46 Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e ga<strong>at</strong> over de Afdeling bestuursrechtspraak als gerecht<br />

in eerste en enige aanleg. In art. 46 Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e is niet geregeld tegen<br />

welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg opensta<strong>at</strong>. Wanneer er beroep<br />

opensta<strong>at</strong> in eerste en enige aanleg is geregeld in bijzondere wetten.<br />

Zo kan bijvoorbeeld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e beroep worden<br />

ingesteld tegen besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening, N<strong>at</strong>uurbeschermingswet<br />

1998 of de Wet milieubeheer, etc.<br />

Zaken die bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e aanhangig worden<br />

gemaakt, worden in beginsel in behandeling genomen door een meervoudige kamer.<br />

Tegen uitspraken gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

in eerste en enige aanleg is geen hoger beroep mogelijk.<br />

'H &5Y% DOV EHVWXXUVUHFKWHU LQ HHUVWH HQ HQLJH DDQOHJ<br />

Art. 17 van de Beroepswet ga<strong>at</strong> over de Centrale Raad van Beroep als gerecht in eerste<br />

en enige aanleg. Net zoals in art. 46 Wet op de Raad van St<strong>at</strong>e is ook in art. 17 van de<br />

Beroepswet niet aangegeven tegen welke besluiten beroep bij de Centrale Raad van<br />

Beroep dient te worden ingesteld. Voor de vraag wanneer beroep open sta<strong>at</strong> bij de<br />

Centrale Raad van Beroep moet ook hier naar de bijzondere wetten worden gekeken.<br />

Rechtstreeks beroep bij de Centrale Raad van Beroep sta<strong>at</strong> bijvoorbeeld open tegen besluiten<br />

genomen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, de Algemene<br />

pensioenwet politieke ambtsdragers of de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, etc.<br />

Zaken die in eerste en enige worden in beginsel door een meervoudige kamer van de<br />

Centrale Raad van Beroep behandeld. Ook tegen uitspraken gedaan door de Centrale<br />

Raad van Beroep in eerste en enige aanleg is geen hoger beroep mogelijk.<br />

33


'H RUJDQLVDWLH<br />

'H $IGHOLQJ EHVWXXUVUHFKWVSUDDN YDQ GH 5DDG YDQ 6WDWH<br />

De Afdeling bestuursrechtspraak is één van de twee afdelingen van de Raad van St<strong>at</strong>e.<br />

De andere afdeling van de Raad van St<strong>at</strong>e is de Afdeling advisering. De Raad van St<strong>at</strong>e<br />

is de onafhankelijke adviseur van de regering en parlement over wetgeving en bestuur<br />

en is tevens de hoogste algemene bestuursrechter van Nederland. De werkwijze en<br />

taken van de Raad van St<strong>at</strong>e zijn vastgelegd in de Grondwet en in de Wet op de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e. De Koningin is de voorzitter van de Raad van St<strong>at</strong>e. De dagelijkse leiding<br />

berust echter bij de vice-president van de Raad van St<strong>at</strong>e. De Raad van St<strong>at</strong>e besta<strong>at</strong><br />

verder uit leden, sta<strong>at</strong>sraden en sta<strong>at</strong>sraden in buitengewone dienst. De organis<strong>at</strong>ie<br />

wordt daarnaast ondersteund door ongeveer 650 medewerkers, waarvan ongeveer 280<br />

juristen zijn. De geschiedenis van de Raad van St<strong>at</strong>e ga<strong>at</strong> terug tot 1531 en de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e is gevestigd in Den Haag.<br />

De Afdeling bestuursrechtspraak is onderverdeeld in drie juridische kamers, namelijk:<br />

de Ruimtelijke-ordeningskamer, de Vreemdelingenkamer en de Algemene kamer. De<br />

Ruimtelijke-ordeningskamer behandelt zaken met betrekking tot de Wet ruimtelijke<br />

ordening, N<strong>at</strong>uurbeschermingswet, Tracéwet, Wet geluidhinder, etc. De<br />

Vreemdelingenkamer behandelt zaken met betrekking tot de Vreemdelingenwet en de<br />

Algemene kamer behandelt zaken met betrekking tot de Wet algemene bepalingen<br />

omgevingsrecht, W<strong>at</strong>erwet, Wet milieubeheer, Wet bodembescherming, Wet<br />

openbaarheid van bestuur, Algemene Pla<strong>at</strong>selijke Verordening, bouwzaken,<br />

subsidiezaken, etc.<br />

34


'H &HQWUDOH 5DDG YDQ %HURHS<br />

De Centrale Raad van Beroep, gevestigd te Utrecht, is de hoogste bestuursrechter die<br />

oordeelt over geschillen op het terrein van de sociale zekerheid en in ambtenarenzaken.<br />

De Centrale Raad van Beroep wordt geleid door een bestuur, onder leiding van de<br />

president en er zijn ruim 245 medewerkers in dienst. De Centrale Raad van Beroep<br />

besta<strong>at</strong> uit twee secties en iedere sectie sta<strong>at</strong> onder leiding van een sectievoorzitter.<br />

Binnen de secties werken de raadsheren, de gerechtsauditeurs en gerechtsambtenaren.<br />

Sectie A behandelt geschillen over onder meer: (militaire) ambtenarenwet,<br />

bijstandswetgeving, WVG-voorzieningen, WMO en wetten betreffende oorlogs- en<br />

vervolgingsslachtoffers. Sectie B behandelt geschillen over de<br />

arbeidsongeschiktheidswetgeving (WIA, WAO, WAZ, WAJONG en ZW),<br />

volksverzekeringswetgeving (ANW, AOW, AKW), dagloonzaken, verzekeringsplicht,<br />

Werkloosheidswet en de Toeslagenwet. Sectie B behandelt ook zaken betreffende de<br />

studiefinanciering en onderwerpen van intern<strong>at</strong>ionaal recht.<br />

'H DDUG YDQ ZHWJHYLQJ<br />

'H &HQWUDOH 5DDG YDQ %HURHS<br />

De Centrale Raad van Beroep behandelt geschillen die in hoofdzaak in twee c<strong>at</strong>egorieën<br />

zijn te verdelen. Het ga<strong>at</strong> daarbij om wetten op het terrein van de sociale zekerheid en<br />

wetten op het terrein van ambtenarenzaken. De rechtsmacht voor ambtenarenzaken is<br />

bereikt door de rechtsmachtomschrijving in de Ambtenarenwet over te hevelen naar art.<br />

18, eerste lid, sub a, van de Beroepswet. Voor sociale-zekerheidszaken is de<br />

rechtsmacht van de Centrale Raad van Beroep bereikt door in art. 18,eerste lid, sub b,<br />

van de Beroepswet te verwijzen naar een bijlage waarin de desbetreffende regelingen<br />

limit<strong>at</strong>ief zijn opgesomd.<br />

35


Het sociaalzekerheidsrecht wordt in de liter<strong>at</strong>uur opgev<strong>at</strong> als het geheel van rechtsregels<br />

d<strong>at</strong> op de publieke sociale zekerheid als systeem van inkomensbescherming, preventie<br />

en re-integr<strong>at</strong>ie betrekking heeft. 62 Het sociaalzekerheidsrecht kan verder worden<br />

onderverdeeld in zeven groepen. De zeven groepen met hun belangrijkste rechtsbron<br />

tussen haakjes zijn:<br />

x werkloosheid (Werkloosheidswet);<br />

x arbeidsongeschiktheid (Ziektewet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,<br />

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet<br />

arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet werk en<br />

arbeidsondersteuning jonggehandicapten);<br />

x ouderdom (Algemene Ouderdomswet);<br />

x overlijden (Algemene nabestaandenwet);<br />

x verzorgen en onderhouden van kinderen (Algemene Kinderbijslagwet);<br />

x ziekte en gebreken (Ziektewet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, Wet<br />

voorzieningen gehandicapten);<br />

x behoeftigheid (Toeslagenwet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk<br />

arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en<br />

gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Wet werk en inkomen<br />

kunstenaars, Wet werk en bijstand).<br />

Naast de hierboven twee genoemde rechtsgebieden is de rechtsmacht van de Centrale<br />

Raad van Beroep nog verder uitgebreid. De Centrale Raad van Beroep heeft ook nog<br />

rechtsmacht op het gebied van buitengewone pensioenen en uitkeringen voor<br />

slachtoffers van de tweede wereldoorlog en het verzet. Een meer recente uitbreiding van<br />

de rechtsmacht van de Centrale Raad van Beroep buiten het bestaande terrein betreft de<br />

studiefinanciering (Wet studiefinanciering 2000). De wetgevers hadden voor de regeling<br />

van het hoger beroep de keuze tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e en de Centrale Raad van Beroep. De keuze is uiteindelijk gevallen op de Centrale<br />

Raad van Beroep “omd<strong>at</strong> studiefinancieringzaken naar hun aard verwant zijn aan de<br />

62 E.P. de Jong (1979), p. 12 t/m 15.<br />

36


zaken die thans reeds door de Centrale Raad van Beroep worden behandeld:<br />

overwegend twee-partijengeschillen met voor een groot deel een financieel karakter”. 63<br />

De Centrale Raad van Beroep behandelt dus zaken die betrekking hebben op<br />

ambtenaren, sociale verzekeringen, studiefinanciering en pensioenen. Het karakter van<br />

deze zaken is dus een individuele financiële rel<strong>at</strong>ie tussen de burger en het<br />

bestuursorgaan, waarbij het belang van derden of het algemeen belang vaak geen of<br />

slechts een zeer beperkte rol speelt. 64<br />

'H $IGHOLQJ EHVWXXUVUHFKWVSUDDN YDQ GH 5DDG YDQ 6WDWH<br />

Zoals al eerder vermeld is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e de<br />

restrechter voor het hoger beroep. Kar er geen hoger beroep worden ingesteld bij de<br />

Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven of het<br />

gerechtshof dan is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e de<br />

aangewezen instantie om hoger beroep bij in te stellen. Toch zijn de geschillen die de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e behandelt in drie c<strong>at</strong>egorieën te<br />

verdelen. De eerste c<strong>at</strong>egorie is het ruimtelijk bestuursrecht, de tweede c<strong>at</strong>egorie is het<br />

vreemdelingenrecht en de derde c<strong>at</strong>egorie noem ik de rest c<strong>at</strong>egorie. In de derde<br />

c<strong>at</strong>egorie vallen alle geschillen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e behandelt die niet in de eerste of tweede c<strong>at</strong>egorie vallen.<br />

In het ruimtelijk bestuursrecht sta<strong>at</strong> het recht van de ruimtelijke ordening zoals geregeld<br />

in de Wet ruimtelijke ordening en aanverwante wetten centraal. Toch is het ruimtelijke<br />

bestuursrecht uitgebreider dan alleen de Wet ruimtelijke ordening. Het ruimtelijke<br />

bestuursrecht ga<strong>at</strong> ook over vragen van algemeen bestuursrecht in rel<strong>at</strong>ie tot het recht<br />

van de ruimtelijke ordening en over rel<strong>at</strong>ies tussen het recht van de ruimtelijke ordening<br />

en andere wetten. Drupsteen versta<strong>at</strong> onder ruimtelijke ordening: “het van<br />

overheidswege bewust ingrijpen in ma<strong>at</strong>schappelijke ontwikkelingen met een<br />

ruimtelijke dimensie. Zij is gericht op het onderling afwegen en coördineren van die<br />

ontwikkelingen en ze loopt uit op het leggen van bestemmingen en het regelen van<br />

63 Handelingen II 1999/2000, 26 960, nr. 2 (MvT), p. 4.<br />

64 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 360 en 361.<br />

37


gebruik van de grond”. 65 Naast de Wet ruimtelijke ordening vallen ook o.a.<br />

N<strong>at</strong>uurbeschermingswet, Tracéwet en Wet geluidhinder onder het ruimtelijk<br />

bestuursrecht.<br />

Het vreemdelingenrecht is het geheel van rechtsregels met betrekking tot<br />

vreemdelingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e behandelt<br />

zaken die betrekking hebben tot de Vreemdelingenwet. De rechtsmacht voor de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e is gegeven in art. 71, tweede lid en<br />

art. 89 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e heeft ook nog rechtsmacht met betrekking tot o.a. de W<strong>at</strong>erwet, Wet<br />

milieubeheer, Wet bodembescherming, Wet openbaarheid van bestuur en Algemene<br />

Pla<strong>at</strong>selijke Verordening.<br />

Een algemeen karakter van geschillen die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e worden behandeld is naar mijn mening niet te geven. Dit komt in de<br />

eerste pla<strong>at</strong>s doord<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e de<br />

restrechter is in hoger beroep zaken, daarnaast is er vaak geen verband tussen een<br />

geschil over ruimtelijk ordening en een geschil over bijvoorbeeld de Wet openbaarheid<br />

van bestuur.<br />

65 Th.G. Drupsteen (1983), p. 14.<br />

38


'H EHVWXXUVUHFKWHOLMNH UHFKWVSUDDN HQ KHW YHUWURXZHQVEHJLQVHO<br />

,QOHLGLQJ<br />

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vraag hoe de Centrale Raad van Beroep en de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e het n<strong>at</strong>ionaal vertrouwensbeginsel<br />

toepast.<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO HQ GH &HQWUDOH 5DDG YDQ %HURHS<br />

Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep d<strong>at</strong> een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel alleen kan slagen “indien door een tot beslissen bevoegd orgaan<br />

ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd<br />

toezeggingen zijn gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen<br />

hebben gewekt”. 66<br />

Er wordt regelm<strong>at</strong>ig een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. De Centrale Raad van<br />

Beroep is echter (zeer) terughoudend met het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel. 67 Een uitzondering hierop is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep<br />

van 27 januari 2011. 68 In casus beriep een ambtenaar zich op de toezegging d<strong>at</strong> hij na pla<strong>at</strong>sing<br />

in een hoger ingeschaalde functie na zes maanden bij een goede beoordeling bevorderd zou<br />

worden. Onder overweging 4.3 ging de Centrale Raad van Beroep na of de afspraak, waarop de<br />

ambtenaar zich beroep moest gelden en de Centrale Raad van Beroep beantwoorde deze vraag<br />

bevestigd. Daarbij nam de Centrale Raad van Beroep de volgende factoren in overweging:<br />

x er was gewijzigd beleid omstreeks de bevordering en pla<strong>at</strong>sing van de ambtenaar in de<br />

hogere functie. Het oude beleid was gunstiger voor de ambtenaar dan het nieuwe beleid<br />

en het nieuwe beleid was volgens de Centrale Raad van Beroep na de gedane<br />

toezegging op Intranet bekend gemaakt;<br />

x de leidinggevende had toegezegd d<strong>at</strong> de ambtenaar conform het oude beleid zou worden<br />

bevorderd;<br />

x tijdens een arbeidsvoorwaardengesprek beriep de ambtenaar zich op gewekte<br />

verwachtingen. Deze gewekte verwachtingen zouden door de<br />

66 Zie o.a. CRvB 18-12-2008, LJN: BG9703 (ambtenarenrecht), CRvB 11-04-2012, LJN: BW3701<br />

(sociale zekerheidsrecht), CRvB 22-06-2010, LJN: BM9810 (sociale zekerheidsrecht), CRvB 12-01-<br />

2010, LJN: BK9419 (sociale zekerheidsrecht) en CRvB 03-06-210, LJN: BM8431 (ambtenarenrecht).<br />

67 Zie ook noot Bröring bij CRvB 05-01-2006, AB 2006, 170.<br />

68 CRvB 27-11-2011, LJN: BP3840.<br />

39


personeelsmanagementadviseur worden geverifieerd. In het gevolg van het<br />

arbeidsvoorwaardengesprek verteld de personeelsmanagementadviseur de ambtenaar<br />

d<strong>at</strong> hij niet de dupe mocht worden van het nieuwe beleid;<br />

x de afspraak wordt l<strong>at</strong>er in het verslag en het startgesprek met de nieuwe leidinggevende<br />

nogmaals gedetailleerd en ondubbelzinnig herhaald. Tevens wordt de afspraak door de<br />

hogere leidinggevende in een e-mail bevestigd.<br />

De werkgever van de ambtenaar beriep zich op de onbevoegdheid van de<br />

personeelsmanagementadviseur, maar dit beroep werd dus door de Centrale Raad van Beroep<br />

afgewezen.<br />

De bovengenoemde factoren wezen overduidelijk in de richting van een toezegging. De Centrale<br />

Raad van Beroep vond hierbij van belang d<strong>at</strong> er geen onmiskenbare foute toezegging was gedaan,<br />

maar juist een onduidelijke situ<strong>at</strong>ie was ontstaan. Het was nu juist aan de<br />

personeelsmanagementadviseur en de direct leidinggevende om in deze situ<strong>at</strong>ie duidelijkheid te<br />

verschaffen. Of zij hierbij bevoegd waren is van minder belang, omd<strong>at</strong> onder deze omstandigheden<br />

het verschaffen van duidelijkheid tot hun ‘domein’ behoorde. De consequentie hiervan alles was d<strong>at</strong><br />

het bevoegd gezag onder deze omstandigheden gebruik had moeten maken van de inherente<br />

afwijkingsbevoegdheid van het nieuwe beleid, aldus de Centrale Raad van Beroep.<br />

Telefonische gesprekken worden niet aangemerkt als een toezegging, door of namens<br />

het tot beslissen bevoegde bestuursorgaan.<br />

In CRvB 10-06-2009, LJN: BI8211 is hiervan spraken. Met betrekking tot het beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel overweegt de Centrale Raad van Beroep – evenals de rechtbank – d<strong>at</strong> dit<br />

slechts kan slagen indien door of namens een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan ten aanzien<br />

van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan<br />

die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Medewerkers van het<br />

UWV hebben telefonisch aan appellante toegezegd d<strong>at</strong> zij voor een zwangerschaps- en<br />

bevallingsuitkering in aanmerking zou komen. Volgens de Centrale Raad van Beroep kunnen<br />

deze telefonische gesprekken niet worden aangemerkt als een toezegging, gedaan door of<br />

namens het tot beslissen bevoegde bestuursorgaan. Hierbij speelt het geen rol d<strong>at</strong> appellante<br />

meent d<strong>at</strong> iedere medewerker van het UWV namens het UWV zijn werkzaamheden uitvoert en<br />

daardoor als een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan moet worden aangemerkt.<br />

In een uitspraak van 23 februari 2011 heeft de rechtbank ten onrechte een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel gehonoreerd. 69 De rechtbank oordeelde d<strong>at</strong> een inform<strong>at</strong>iefolder<br />

uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde inlichtingen verstrekt, die bij<br />

69 CRvB 23-02-2011, LJN: BP7621.<br />

40


etrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Centrale Raad van<br />

Beroep is het hiermee niet eens. Volgens de Centrale Raad van Beroep sta<strong>at</strong> in de folder<br />

alleen in algemene bewoordingen verv<strong>at</strong>te omschrijving van het te hanteren criterium.<br />

De Centrale Raad van Beroep stelt verder vast d<strong>at</strong> de in de folder gebezigde<br />

omschrijving van het te hanteren criterium afwijkt van het criterium, zoals d<strong>at</strong> op basis<br />

van wettelijke bepalingen moet worden gehanteerd. Daarbij ziet de Centrale Raad van<br />

Beroep geen aanleiding om aan te nemen d<strong>at</strong> genoemde folder het rechtens te honoreren<br />

vertrouwen heeft gewekt d<strong>at</strong> appellant in afwijking van het wettelijk te hanteren<br />

criterium het in de folder genoemde criterium zal toepassen.<br />

In CRvB 03-08-2006, JB 2006, 12 is de vraag aan de orde in hoeverre burgers aan een<br />

algemene voorlichtingsbrochure gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen. De<br />

burger meende d<strong>at</strong> hij rechten kon ontlenen aan een inform<strong>at</strong>iefolder van het Ministerie<br />

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de regeling ouderschapsverlof. Omd<strong>at</strong> hij<br />

voor het intreden van zijn werkloosheid onbetaald ouderschapsverlof genoot werd zijn<br />

WW-uitkering verlaagd. De man had vertrouwd op de genoemde inform<strong>at</strong>iebrochure<br />

waarin geen melding van de gevolgen van onbetaald ouderschapsverlof voor een WW-<br />

uitkering stond vermeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd door de Centrale<br />

Raad van Beroep niet gehonoreerd. De inform<strong>at</strong>iefolder was niet afkomstig van het<br />

orgaan d<strong>at</strong> bevoegd was tot het verlenen van de uitkering (de raad van bestuur van het<br />

UWV). Daarnaast had de man bij het UWV mondeling navraag gedaan over de<br />

gevolgen tussen onbetaald ouderschapsverlof en een WW-uitkering. De man kreeg<br />

daarover kennelijk onvoldoende of onvolledige inform<strong>at</strong>ie. Door dit contact tussen de<br />

man en het UWV vond de Centrale Raad van Beroep d<strong>at</strong> de man niet zeker was over<br />

zijn rechtspositie.<br />

Bovengenoemde twee uitspraken maakt nog eens duidelijk d<strong>at</strong> aan algemene<br />

inform<strong>at</strong>iebrochures van de overheid slechts zelden rechten kunnen worden ontleend.<br />

Dit kan anders liggen als de brochure zeer gedetailleerd van aard is, een hoge m<strong>at</strong>e van<br />

volledigheid suggereert en geen uitdrukkelijk voorbehoud wordt gemaakt inzake de<br />

rechten die aan de brochure wordt ontleend. 70<br />

70 Zie bijvoorbeeld ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188 m.nt. Verheij.<br />

41


Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep d<strong>at</strong> het bestuursorgaan<br />

gerechtigd is eventuele fouten in de toekomst te herstellen. 71<br />

In casus is aan appellant met ingang van juni 2008 een ouderdomspensioen op grond van de<br />

Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Omd<strong>at</strong> appellant een jongere echtgenote heeft is<br />

ook een toeslag ten hoogte van 60% van de volledige toeslag aan appellant toegekend. Appellant<br />

maakt bezwaar tegen de hoogte van toeslag, hierbij beroept hij zich op een brief uit 2000 van de<br />

Sociale verzekeringsbank over zijn toekomstige AOW-rechten. In deze brief van de Sociale<br />

verzekeringsbank sta<strong>at</strong> vermeld d<strong>at</strong> appellant recht heeft op een toeslag van 76% van de<br />

volledige toeslag. Het bezwaar van appellant wordt gegrond verklaard. Hierbij wordt overwogen<br />

d<strong>at</strong> op grond van voornoemde correspondentie sprake is van een toezegging, waardoor bij<br />

appellant gerechtvaardigde verwachtingen zijn opgewekt die in beginsel gehonoreerd moeten<br />

worden. Om hieraan te voldoen wordt in het geval van appellant een afbouwregeling toegepast,<br />

waarbij de toeslag gedurende één jaar vanaf juni 2008 stapsgewijs per kwartaal wordt verlaagd<br />

tot het percentage waarop in zijn situ<strong>at</strong>ie wettelijk recht besta<strong>at</strong>.<br />

Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. “De brief van 25 juli 2000 waarnaar appellant<br />

heeft verwezen, was gebaseerd op een onjuist uitgangspunt van de Sociale verzekeringsbank<br />

omtrent de verzekeringstijdvakken van de echtgenote van appellant voor de AOW. Volgens<br />

vaste rechtspraak van de Raad is het bestuursorgaan gerechtigd eventuele fouten naar de<br />

toekomst te herstellen. Door het toepassen van een afbouwregeling gedurende één jaar zoals<br />

omschreven in het bestreden besluit, is voldoende recht gedaan aan het vertrouwensbeginsel.” 72<br />

In CRvB 05-01-2006, AB 2006, 170 wordt een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

succesvol gehonoreerd door de Centrale Raad van Beroep. 73 Aan een vennootschap<br />

onder firma was door de raad van bestuur van het UWV een bestuurlijke boete opgelegd<br />

wegens het niet vermelden van sofinummers bij de loonopgave 2002. Het was<br />

jarenlange praktijk van de vennootschap onder firma om geen sofinummers ten aanzien<br />

van bepaalde werknemers (noodhulpen) bij de loonopgave te vermelden. Over het niet<br />

vermelden van deze sofinummers was geregeld contact tussen de vennootschap onder<br />

firma en het UWV, maar het UWV verbond aan deze praktijk nooit concrete sancties.<br />

Aan het jarenlange stilzitten van de raad van bestuur van het UWV verbindt de Centrale<br />

Raad van Bestuur gevolgen, hierbij speelt het punitieve karakter van de sanctie<br />

waarschijnlijk een belangrijke rol. De Centrale Raad van Beroep overweegt:<br />

71 CRvB 19-11-2010, LJN: BO4685.<br />

72 Zie r.o. 4.3 CRvB 19-11-2010, LJN: BO4685.<br />

73 CRvB 05-01-2006, AB 2006, 170 m.nt. Bröring.<br />

42


“het moet er onder deze omstandigheden voor worden gehouden d<strong>at</strong> appellant (UWV)<br />

de handelwijze van gedaagde (vennootschap onder firma) jarenlang heeft geaccepteerd,<br />

althans d<strong>at</strong> gedaagde kon menen d<strong>at</strong> haar handelwijze door appellant werd<br />

geaccepteerd”.<br />

Volgens Bröring, in zijn noot, is de hoofdreden om het beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel in de onderhavige uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is<br />

d<strong>at</strong> de vennootschap onder firma al geruime tijd – een jaar of tien – openlijk en<br />

gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen d<strong>at</strong> voor de desbetreffende werknemers<br />

(noodhulpen) geen sofinummers hoeft worden opgegeven, en d<strong>at</strong> het bestuur van het<br />

UWV daarop niet, althans onvoldoende afwijzend heeft gereageerd. De raad van<br />

bestuur van het UWV heeft weliswaar nooit uitdrukkelijk met het standpunt van de<br />

vennootschap onder firma ingestemd (er is geen toezegging overeenkomstig dit<br />

standpunt gedaan), maar ook door het niet-reageren kan het gerechtvaardigde<br />

vertrouwen worden gewekt d<strong>at</strong> met het standpunt akkoord wordt gedaan. Het eenmalig<br />

schriftelijk vermelden d<strong>at</strong> het niet op jaaropgavenkaarten vermelden van het<br />

sofinummer een verzuimregistr<strong>at</strong>ie oplevert en d<strong>at</strong> een herhaald verzuim niet wordt<br />

geaccepteerd, doet hieraan niet af. De raad van bestuur van het UWV had toen en ook<br />

l<strong>at</strong>er aan het schriftelijk vermelden maar gevolg moeten leveren. Omd<strong>at</strong> de raad van<br />

bestuur van het UWV heeft stilgezeten is er sprake van langdurig gedogen in de zin van<br />

(stilzwijgend) aanvaarden van het niet vermelden van sofinummers. Het langdurig<br />

gedogen kan niet zonder een duidelijke mededeling van de raad van bestuur van het<br />

UWV worden gewijzigd, zelfs niet wanneer het gedogen in strijd is met de wet en de<br />

bijbehorende ministeriële regels, aldus Bröring. De raad van bestuur van het UWV mag<br />

de lijn van gedogen wel veranderen, maar het volgen van een nieuwe koers vergt echter<br />

wel een duidelijk bericht, waarin kenbaar wordt gemaakt d<strong>at</strong> het voortaan anders ga<strong>at</strong> en<br />

w<strong>at</strong> de gevolgen daarvan zijn. 74<br />

Niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding kan<br />

achterwege blijven indien binnen de oorspronkelijke wettelijke termijn ter zake<br />

gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. 75 De termijn voor het indienen van een<br />

bezwaarschrift bedraagt ingevolge art. 6:7 van de Awb zes weken. Deze termijn begint<br />

74 Zie noot van Bröring bij CRvB 05-01-2006, AB 2006, 170.<br />

75 CRvB 05-07-2007, AB 2007, 297 m.nt. Ortlep.<br />

43


op de dag na die waarop het bestreden besluit door uitreiking of toezending aan de<br />

belanghebbende is bekendgemaakt. Op grond van art. 6:11 van de Awb kan de niet-<br />

ontvankelijkverklaring achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden<br />

geoordeeld of de indiener in verzuim is geweest. De aard van de bezwaartermijn sta<strong>at</strong><br />

eraan in de weg d<strong>at</strong> het bestuursorgaan van een beroep op overschrijding van deze<br />

termijn afstand zou kunnen doen, of de duur van de termijn zou kunnen wijzigen.<br />

Echter uitl<strong>at</strong>ingen van het bestuursorgaan kunnen bij een belanghebbende het<br />

vertrouwen wekken d<strong>at</strong> hij ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn<br />

ingediend bezwaarschrift ontvankelijk is. Het vertrouwen moet wel binnen de<br />

oorspronkelijke wettelijke termijn zijn gewekt. 76<br />

In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2007 sta<strong>at</strong> vast d<strong>at</strong> appellant<br />

voor afloop van de wettelijke bezwaartermijn telefonisch zowel van de inhoud van het<br />

besluit als van de inhoud van de brief van 6 november 2003 op de hoogte is gesteld. In<br />

de brief van 6 november 2003 heeft gedaagde onomwonden gesteld d<strong>at</strong> appellant de<br />

mogelijkheid krijgt om binnen zes weken na 1 december 2003 te reageren en heeft<br />

daarbij niet de kanttekening gemaakt d<strong>at</strong>, indien appellant eerder dan 1 december 2003<br />

zou terugkeren naar Nederland, hij ook eerder bezwaar zou moeten maken. De Centrale<br />

Raad van Beroep is van oordeel d<strong>at</strong> appellant door de inhoud van de brief van 6<br />

november 2003 op het verkeerde been is gezet over de voor hem geldende<br />

bezwaartermijn. Hierdoor mocht appellant erop vertrouwen d<strong>at</strong> een in overeenstemming<br />

met de brief van 6 november 2003 ingediend bezwaarschrift niet wegens<br />

termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Doord<strong>at</strong> appellant op 12<br />

januari 2004 bezwaar heeft gemaakt, dus binnen de gebonden termijn, kan niet worden<br />

geoordeeld d<strong>at</strong> hij in verzuim is geweest.<br />

Aan toezeggingen door niet ter zake beslissingsbevoegden kunnen in het algemeen geen<br />

rechten worden ontleend. Echter de Centrale Raad van Beroep sluit dit niet c<strong>at</strong>egorisch<br />

uit. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan wel weten – en vervolgens dienen te<br />

voorkomen – d<strong>at</strong> onbevoegdelijk vertrouwen zou kunnen worden opgewekt.<br />

76 Zie ook HR 22-11-2000, LJN: AA8419. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld d<strong>at</strong> hier voor<br />

een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel als voorwaarden gelden: a) de bevoegd gedane<br />

uitl<strong>at</strong>ingen/inlichtingen hebben betrekking op de ontvankelijkheid van het bezwaar, en b) de<br />

belanghebbende heeft van deze uitl<strong>at</strong>ingen/inlichtingen kennis genomen binnen de wettelijke<br />

bezwaartermijn.<br />

44


In CRvB 31-12-2007, RSV 2008, 67 is hiervan geen sprake. Door de Wik-uitkering van<br />

appellant te beëindigen op de grond d<strong>at</strong> niet is voldaan aan de omzeteis heeft gedaagde<br />

niet in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel. De inform<strong>at</strong>ie waarop appellant<br />

zich beroept is afkomstig van een instelling die gedaagde adviseert bij de verlening van<br />

uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (Wik). Het<br />

adviesorgaan heeft bij de voorbereiding van de besluitvorming van gedaagde een<br />

zwaarwegende stem. Toch brengt dit niet met zich mee d<strong>at</strong> mededelingen van d<strong>at</strong><br />

adviesorgaan aan appellant over diens Wik-uitkering rechtstreeks kunnen worden<br />

toegekend aan gedaagde zelf. Hier doet zich niet de situ<strong>at</strong>ie voor waarin namens<br />

gedaagde onbevoegdelijk inform<strong>at</strong>ie is gegeven dan wel waarin gedaagde had moeten<br />

weten – en vervolgens had dienen te voorkomen – d<strong>at</strong> onbevoegdelijk vertrouwen zou<br />

kunnen worden opgewekt.<br />

De Centrale Raad van Beroep verwoordt het als volgt: “de Raad verenigt zich met het oordeel<br />

van de rechtbank en met de overwegingen waarop dit oordeel rust. Hetgeen appellante in hoger<br />

beroep heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Evenals de rechtbank acht de<br />

Raad daarbij vooral van belang d<strong>at</strong> K&Co een adviesorgaan is. Ook al ga<strong>at</strong> het hier, zoals<br />

appellante op zichzelf bezien terecht stelt, om een adviesorgaan d<strong>at</strong> bij de voorbereiding van de<br />

besluitvorming van het College een zwaarwegende stem heeft, d<strong>at</strong> brengt nog niet met zich d<strong>at</strong><br />

mededelingen van d<strong>at</strong> adviesorgaan aan een kunstenaar over diens Wik-aanspraken rechtstreeks<br />

kunnen worden toegerekend aan het bestuursorgaan zelf. Anders dan appellante nog heeft<br />

aangevoerd, is de Raad van oordeel d<strong>at</strong> de rechtbank bij de verwerping van het beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel ook overigens geen onjuiste ma<strong>at</strong>staf heeft gehanteerd. Hier doet zich niet<br />

de door appellante bedoelde situ<strong>at</strong>ie voor waarin namens het College onbevoegdelijk inform<strong>at</strong>ie<br />

is gegeven dan wel waarin het College had moeten weten – en vervolgens had dienen te<br />

voorkomen – d<strong>at</strong> onbevoegdelijk vertrouwen zou kunnen worden opgewekt, zod<strong>at</strong> de rechtbank<br />

terecht aan de stellingen van appellante op dit punt voorbij is gegaan.”<br />

45


+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO HQ GH $%5Y6<br />

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e is het nodig d<strong>at</strong> er aan het bestuursorgaan toe<br />

te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe<br />

bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden<br />

ontleend. 77 Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan dus slechts slagen, indien een<br />

tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk,<br />

ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de<br />

belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. 78<br />

Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e hangt de m<strong>at</strong>e van<br />

bescherming die het vertrouwensbeginsel de overtreder biedt mede af van het algemeen<br />

belang en het belang van derden. 79<br />

In de uitspraak van 22 maart 2001 zijn B&W bevoegd om op grond van het bestemmingsplan<br />

handhavend op te treden tegen de illegale uitbreiding van de camping, maar doen dit niet. 80 De<br />

overtreder heeft de bewuste uitbreiding in het terrein ingemeten in tegenwoordigheid van een<br />

ambtenaar van de afdeling Bouwen en Wonen die is belast met de controle op naleving van de<br />

desbetreffende regelgeving. B&W nemen voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e het standpunt in d<strong>at</strong> zij niet aan honorering van de gewekte verwachtingen mochten<br />

onttrekken, nu de overtreder naar aanleiding van de uitspraken van de desbetreffende ambtenaar<br />

investeringen heeft gedaan. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e faalt<br />

dit betoog, omd<strong>at</strong> het vertrouwensbeginsel niet zover reikt d<strong>at</strong> gerechtvaardigde verwachtingen<br />

altijd moeten worden nagekomen. De m<strong>at</strong>e van bescherming die het vertrouwensbeginsel de<br />

overtreder biedt hangt mede van het algemeen belang en het belang van derden af, in casus het<br />

belang van C. C heeft uitdrukkelijk aan B&W verzocht om tegen de illegale situ<strong>at</strong>ie op te treden.<br />

Dit betekent d<strong>at</strong> B&W alleen in uitzonderlijke omstandigheden van handhaven optreden kan<br />

afzien. B&W geeft geen blijk van een evenwichtige afweging van de desbetreffende belangen,<br />

aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e. Daarnaast is in het belang van C<br />

een zwaarwegende rechtvaardigingsgrond gelegen voor beschaming van het gewekte<br />

vertrouwen. In casus doet dus geen uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld voor, op<br />

grond waarvan B&W hadden moeten besluiten om van handhavend optreden af te zien. D<strong>at</strong> de<br />

77 Zie o.a. ABRvS 09-03-2011, 201008068/1/H1 en ABRvS 08-10-2008, 200800761/1.<br />

78 Zie ABRvS 26-11-2008, 200801122/1.<br />

79 ABRvS 22-03-2001, LJN: AB0934.<br />

80 ABRvS 22-03-2001, LJN: AB0934.<br />

46


overtreder door het plegen van investeringen in een positie is geraakt d<strong>at</strong> hij nadeel zal<br />

ondervinden als de verwachtingen niet worden gehonoreerd, leidt niet tot een ander oordeel,<br />

reeds omd<strong>at</strong> daaraan tegemoet zou kunnen worden gekomen door het verlenen van<br />

nadeelcompens<strong>at</strong>ie.<br />

Ook in ABRvS 08-09-2010, JB 2010, 235 wijst de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e op de positie van derden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van<br />

de Raad van St<strong>at</strong>e komt aan het vertrouwensbeginsel, waarin belangen van derden een<br />

rol spelen, slechts een beperkte betekenis.<br />

ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188 is een bijzondere uitspraak omd<strong>at</strong> in deze<br />

huursubsidiezaak (nihilstelling en terugvordering wegens een te hoog vermogen) door<br />

de Minister van VROM vertrouwen was gewekt in de vorm van een algemene<br />

inform<strong>at</strong>iefolder (het huursubsidiebericht). Het is juist algemene rechtspraak van de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e, maar ook van de Centrale Raad<br />

van Beroep d<strong>at</strong> aan dit soort inform<strong>at</strong>ie juist geen gerechtvaardigd vertrouwen kan<br />

worden ontleend. 81 In casus mocht belanghebbende volgens de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e gelet op de verstrekte algemene inform<strong>at</strong>ie<br />

en de inhoud van de voorbehoudloze subsidievaststelling ervan uitgaan d<strong>at</strong> ‘groene<br />

beleggingen’ niet in aanmerking zouden worden genomen. Hierbij was het voor de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e van doorslaggevend belang het<br />

gedetailleerde karakter van de algemene inform<strong>at</strong>ie waardoor een hoge graad van<br />

volledigheid werd gesuggereerd, compleet met rekenvoorbeelden.<br />

In het algemeen wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

geen rechten ontleend aan toezeggingen door niet ter zake beslissingsbevoegden.<br />

In ABRvS 16-03-2011, AB 2011, 96 betoogt appellant d<strong>at</strong> het vertrouwensbeginsel is<br />

geschonden omd<strong>at</strong> het perceel is gekocht naar aanleiding van een toezegging van een ambtenaar.<br />

De ambtenaar had toegezegd d<strong>at</strong> het bestemmingsplan zou worden herzien ten behoeve van de<br />

door appellant gewenste ontwikkeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

verwerpt het betoog van appellant. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e stelt<br />

81 Zie o.a. de eerder aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep: CRvB 23-02-2011, LJN:<br />

BP7621 en CRvB 03-08-2006, JB 2006, 12.<br />

47


d<strong>at</strong> in dit verband van belang is d<strong>at</strong> de bevoegdheid tot het herzien van een bestemmingsplan niet<br />

berust bij een ambtenaar, maar bij de gemeenteraad. Daarbij kunnen in het algemeen geen<br />

rechten worden ontleend aan een toezegging die is gedaan door een niet ter zake<br />

beslissingsbevoegden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e kunnen<br />

alleen rechten worden ontleend aan toezeggingen als deze toezeggingen aan het bevoegde<br />

bestuursorgaan kan worden toegerekend. In casus kon appellant niet aannemelijk maken d<strong>at</strong> de<br />

toezegging van de ambtenaar kon worden toegerekend aan de gemeenteraad.<br />

In zijn noot bij de uitspraak ABRvS 16-03-2011, AB 2011, 96 merkt Ortlep op d<strong>at</strong> er in<br />

de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e een<br />

tendens waarneembaar is d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e –<br />

in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel – ervan uitga<strong>at</strong> d<strong>at</strong> een<br />

belanghebbende weet of redelijkerwijs kan weten d<strong>at</strong> een onbevoegd orgaan of persoon<br />

onbevoegd is en derhalve het bevoegde bestuursorgaan niet kan binden. Daarbij geeft<br />

hij aan d<strong>at</strong> het in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e er soms op lijkt d<strong>at</strong> er sprake is van een c<strong>at</strong>egorische uitsluiting d<strong>at</strong> een<br />

vertrouwenwekkende handeling door een onbevoegd orgaan of persoon vanwege de<br />

schijn van bevoegdheid aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.<br />

Echter met deze uitspraak sluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

dit niet c<strong>at</strong>egorisch uit. Dit betekent d<strong>at</strong> er gevallen denkbaar zijn waarbij een zodanige<br />

toezegging (die de schijn van bevoegdheid heeft) aan het bevoegde bestuursorgaan moet<br />

worden toegerekend. Het geven van een voorbeeld is niet eenvoudig. Ortlep geeft als<br />

voorbeeld de uitspraak CRvB 31-12-2007, RSV 2008, 67. Het ga<strong>at</strong> dan om de situ<strong>at</strong>ie<br />

waarin het bevoegde bestuursorgaan had moeten weten – en vervolgens had dienen te<br />

voorkomen – d<strong>at</strong> onbevoegdelijk vertrouwen zou kunnen worden opgewekt.<br />

Toezeggingen kunnen ook worden gedaan in de vorm van een motie aan het bevoegde<br />

bestuursorgaan. Een motie is een politieke uitspraak en zal vaak geclausuleerd zijn.<br />

Daarnaast moet de motie ook worden geïnterpreteerd in de (procedurele) context waarin<br />

de motie is gedaan.<br />

In ABRvS 08-09-2010, JB 2010, 234 had de gemeenteraad van Boarnsterhim in een motie een<br />

positieve houding aangenomen ten aanzien van een wijziging van een bestemming. Echter de<br />

vereiste verklaring van geen bezwaar was door gedeputeerde st<strong>at</strong>en geweigerd. Daarop besloot<br />

48


de gemeenteraad om alsnog geen medewerking te verlenen aan de vrijstelling van het<br />

bestemmingsplan. Appellant doet daarom een beroep op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e overweegt “d<strong>at</strong> uit een op 6 februari 2007 door de<br />

gemeenteraad aangenomen motie blijkt d<strong>at</strong> de raad op d<strong>at</strong> moment van oordeel was d<strong>at</strong> het<br />

project aan de door de gemeente ten behoeve van het realiseren van een kleinschalig<br />

bedrijventerrein opgestelde randvoorwaarden voldeed, het realiseren van een kleinschalig<br />

bedrijventerrein een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid van het dorp Redezum en<br />

voor die realisering op grond van de op d<strong>at</strong> moment geldende regelgeving geen beletselen<br />

bestonden, is onvoldoende om tot de betoogde schending te concluderen. Voor zover gesteld is<br />

d<strong>at</strong> in die motie toezeggingen zijn gedaan, wordt overwogen d<strong>at</strong> deze niet verder strekken dan<br />

d<strong>at</strong> de raad het college van burgemeester en wethouders daarbij verzocht heeft het initi<strong>at</strong>ief te<br />

nemen voor het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar. Hieraan is voldaan blijkens de,<br />

in zoverre niet bestreden, brief van het college van gedeputeerde st<strong>at</strong>en van Fryslân van 29<br />

januari 2008, waarbij is medegedeeld d<strong>at</strong> het project niet in overeenstemming is met het<br />

Streekplan Fryslân 2007 en d<strong>at</strong> gedeputeerde st<strong>at</strong>en daarom geen planologische medewerking<br />

aan het project zou verlenen.”<br />

Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e in 2006 maakt een<br />

langdurige tijdsverloop van veertien jaar niet d<strong>at</strong> een APV-verbod inzake het parkeren<br />

van een trailer met boot niet van toepassing zou zijn of d<strong>at</strong> ontheffing moet worden<br />

verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e verwoordt het als<br />

volgt: “enkel tijdsverloop tussen het tijdstip waarop appellant zijn trailer met boot op de<br />

parkeerpla<strong>at</strong>s is gaan stallen (1990) en het tijdstip waarop hem te kennen is gegeven d<strong>at</strong><br />

deze tot de openbare weg behoort (2004) rechtvaardigt niet het vertrouwen d<strong>at</strong> het<br />

verbod van art. 5.1.5 lid 1 aanhef en onder a APV niet op hem van toepassing zou zijn,<br />

noch d<strong>at</strong> hij in aanmerking kwam voor een ontheffing daarvan”. 82<br />

Deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e la<strong>at</strong> zien d<strong>at</strong><br />

het jarenlang gedogen van overtredingen van de APV niet het vertrouwen rechtvaardigt,<br />

d<strong>at</strong> het betreffende verbod niet meer van toepassing is of d<strong>at</strong> een aangevraagde<br />

ontheffing zal worden verleend. De burger mag, zeer bijzondere situ<strong>at</strong>ies daargel<strong>at</strong>en, er<br />

niet zomaar vanuit gaan d<strong>at</strong> een geldend wettelijk voorschrift defacto niet meer wordt<br />

toegepast.<br />

In ABRvS 02-05-2007, AB 2007, 161 overweegt de rechtbank d<strong>at</strong>, aangezien<br />

parkeervergunningen gedurende vele jaren telkens stilzwijgend kunnen worden<br />

82 ABRvS 29-11-2006, AB 2007, 127.<br />

49


verlengd, waarbij slechts steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de<br />

vergunninghouders nog aan de voorwaarden voldoen, appellant er op basis van de duur<br />

van de verleende vergunning niet op kon vertrouwen d<strong>at</strong> appellant in de toekomst<br />

daarover steeds zou kunnen blijven beschikken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e is het met de rechtbank eens, maar er moet volgens de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e wel een redelijke overgangstermijn in acht<br />

worden genomen. In de uitspraak is de overgangstermijn van één jaar en negen<br />

maanden een redelijke overgangstermijn.<br />

Ortlep merkt in zijn noot bij de uitspraak als eerste op d<strong>at</strong> als uitgangpunt moet worden<br />

genomen d<strong>at</strong> met het verstrijken van de tijd, meer waarde moet worden gehecht aan het<br />

belang van de stabiliteit van een (begunstigende) beschikking. Dit betekent dus d<strong>at</strong> met<br />

het verstrijken van de tijd, het vertrouwen in de stabiliteit van een beschikking meer<br />

gerechtvaardigd is. Ga<strong>at</strong> het volgens Ortlep om een duurzame beschikking<br />

(bijvoorbeeld een milieuvergunning) dan moet de belanghebbende er rekening mee<br />

houden d<strong>at</strong> met het verstrijken van de tijd de omstandigheden kunnen veranderen<br />

(bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen op het gebied van het milieu). Dit heeft<br />

bijvoorbeeld tot consequentie d<strong>at</strong> zo’n ontwikkeling rechtvaardigt om de<br />

milieuvergunning op grond van de wet in te trekken of te actualiseren. Of zoals Ortlep<br />

vermeldt: “een duurzame beschikking impliceert namelijk een voortdurende<br />

overheidsbemoeienis”. Deze ‘voortdurende overheidsbemoeienis’ komt ook in de<br />

uitspraak tot uitdrukking. In de uitspraak betreft het de intrekking van een<br />

parkeervergunning ex nunc. De rechtbank overweegt daarom “d<strong>at</strong>, aangezien<br />

parkeervergunningen ook gedurende vele jaren telkens stilzwijgend kunnen worden<br />

verlengd, waarbij slechts steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de<br />

vergunninghouders nog aan de voorwaarden voldoen, appellanten er op basis van de<br />

duur van de verleende vergunning niet op konden vertrouwen d<strong>at</strong> zij in de toekomst<br />

daarover steeds zouden kunnen blijven beschikken”. De Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van St<strong>at</strong>e is het dus eens met de overweging van de rechtbank.<br />

50


+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO FRQWUD OHJHP<br />

In het bestuursrecht kunnen bij het vertrouwensbeginsel contra-legem situ<strong>at</strong>ies<br />

voorkomen. Een voorbeeld van een contra-legem situ<strong>at</strong>ie is als een bevoegde ambtenaar<br />

toezegt d<strong>at</strong> het bestuursorgaan de vergunning zal verstrekken. Vervolgens stelt het<br />

bestuursorgaan vast d<strong>at</strong> het verlenen van de vergunning in strijd is met een wettelijk<br />

voorschrift. De vraag nu is w<strong>at</strong> moet het desbetreffende bestuursorgaan doen indien de<br />

burger op grond van het vertrouwensbeginsel aanspraak kan maken op een beslissing<br />

die zich niet verdraagt met het desbetreffende wettelijke voorschrift?<br />

Het legaliteitsbeginsel verlangt d<strong>at</strong> het bestuursorgaan het wettelijke voorschrift strikt<br />

toepast. Nu is er sprake van botsing van twee rechtsbeginselen, te weten het<br />

legaliteitsbeginsel d<strong>at</strong> de wet moet worden nageleefd en het vertrouwensbeginsel. Het is<br />

dan voorstelbaar d<strong>at</strong> de naleving van de verplichting die uit het vertrouwensbeginsel<br />

voortvloeit, in de gegeven situ<strong>at</strong>ie zo dringend is, d<strong>at</strong> het legaliteitsbeginsel in het<br />

desbetreffende geval moet wijken. Hierbij kunnen de aard van het te nemen besluit, het<br />

gewicht van het met de onverkorte toepassing van het wettelijke voorschrift gediende<br />

algemeen belang en derdebelangen en het gewicht van het vertrouwensbeginsel een<br />

belangrijke rol spelen. 83<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO FRQWUD OHJHP HQ GH &5Y%<br />

De Centrale Raad van Beroep behandelt geschillen die in hoofdzaak in twee c<strong>at</strong>egorieën<br />

zijn te verdelen. Het ga<strong>at</strong> daarbij om wetten op het terrein van de sociale zekerheid en<br />

wetten op het terrein van ambtenarenzaken.<br />

Het is de Centrale Raad van Beroep die in 1975 als eerste bestuursrechtelijke instantie<br />

het toepassen van het vertrouwensbeginsel contra-legem accepteert. 84<br />

In casus had een uitvoeringsorgaan aanvankelijk beslist d<strong>at</strong> een werknemer niet als verplicht<br />

verzekerd was aan te merken, na vijf jaar komt het uitvoeringsorgaan hierop terug. De<br />

Coördin<strong>at</strong>iewet Sociale Verzekering verplicht het uitvoeringsorgaan om alsnog premie te heffen<br />

over die vijf jaren. De bedrijfsvereniging achtte het echter ontoela<strong>at</strong>baar d<strong>at</strong> het<br />

83 L.J.A. Damen (2009), p. 420.<br />

84 CRvB 18-02-1975, AB 1975, 243 m.nt. Stellinga<br />

51


uitvoeringsorgaan onder bepaalde omstandigheden op grond van een algemeen rechtsbeginsel<br />

niet meer bevoegd zou zijn toepassing te geven aan de Coördin<strong>at</strong>iewet Sociale Verzekering.<br />

De raad van beroep had de premieheffing vernietigd omd<strong>at</strong> deze, hoewel wettelijk<br />

voorgeschreven, in strijd was met het rechtsbeginsel d<strong>at</strong> verbiedt om de premieheffing met<br />

terugwerkende kracht, over (vrijwel) de gehele periode waarover dit wettelijk mogelijk was, toe<br />

te passen.<br />

De Centrale Raad van Beroep aanvaardt de mogelijkheid d<strong>at</strong> “strikte toepassing van bedoelde<br />

wetsbepaling in die m<strong>at</strong>e in strijd zou komen met het ongeschreven recht d<strong>at</strong> zij op grond<br />

daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn”. De Centrale Raad van Beroep overweegt verder d<strong>at</strong><br />

“voor de beoordeling van de vraag of zich een dergelijk bijzonder geval ten deze voordoet, is van<br />

belang of de bedrijfsvereniging in ondubbelzinnige schriftelijke uitl<strong>at</strong>ingen, zonder d<strong>at</strong> onjuiste<br />

of onvolledige inlichtingen van de zijde van belanghebbende hiertoe aanleiding hebben gegeven,<br />

aan de belanghebbende te kennen heeft gegeven d<strong>at</strong> hij niet als premieplichtige werkgever in de<br />

zin van toepasselijke wetten is aan te merken, of de onjuistheid van (of het niet meer van<br />

toepassing zijn van) die uitl<strong>at</strong>ingen niet is of behoorde te worden onderkend, of de<br />

belanghebbende redelijkerwijs (nog) op de juistheid van de hem verstrekte inlichtingen mocht<br />

vertrouwen en of wijziging van het aan de belanghebbende medegedeelde standpunt tot kennelijk<br />

onredelijke gevolgen zou leiden”. 85<br />

Het uitgangspunt uit 1975 wordt door de Centrale Raad van Beroep ook gehanteerd op<br />

het terrein van ambtenarenzaken. 86 Anno 2012 hanteert de Centrale Raad van Beroep<br />

nog steeds het uitgangspunt uit 1975. 87<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO FRQWUD OHJHP HQ GH $%5Y6<br />

De algemene lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e met<br />

betrekking tot het vertrouwensbeginsel contra-legem is d<strong>at</strong> een dwingend voorschrift<br />

niet op grond van beginselen van behoorlijk bestuur (vertrouwensbeginsel) buiten<br />

toepassing mag worden gel<strong>at</strong>en. 88 D<strong>at</strong> het vertrouwensbeginsel contra-legem niet erkend<br />

wordt komt onder andere naar voren in ARRvS 31-10-1977, AB 1978, 92 en in ABRvS<br />

11-02-2004, NJB 2004, afl. 12, 20. In ARRvS 31-10-1977, AB 1978, 92 overweegt de<br />

85 CRvB 18-02-1975, AB 1975, 243, onder nummer II Motivering.<br />

86 Zie bijvoorbeeld CRvB 19-03-1987, TAR 1987, 131.<br />

87 CRvB 03-10-2001, AB 2001, 377 m.nt. Pennings, CRvB 14-05-2008, RSV 2008, 235 (i.s.m.<br />

rechtszekerheid) en CRvB 10-08-2011, RSV 2011, 367.<br />

88 ABRvS 05-01-1987, AB 1987, 494 m.nt. Van Buuren, ABRvS 16-11-1995, AB 1996, 288 m.nt.<br />

Jurgens, ABRvS 12-09-1996, JB 1996, 243 m.nt. Heldeweg en ABRvS 18-01-2006, AB 2006, 187 m.nt.<br />

Verheij.<br />

52


Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e d<strong>at</strong> niet is aangetoond d<strong>at</strong> een<br />

toezegging is gedaan en al was er sprake van een toezegging, dan toch zou er geen<br />

vergunning worden verleend als verlening in strijd met de wet zou zijn. 89 In ABRvS 11-<br />

02-2004, NJB 2004, afl. 12, 20 geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e aan d<strong>at</strong> toezeggingen in strijd met wettelijke bepalingen geen beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. 90<br />

Heeft het bestuursorgaan beleidsvrijheid dan wordt door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e wel een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

gehonoreerd. 91 In de situ<strong>at</strong>ie d<strong>at</strong> het ga<strong>at</strong> om beleidsvrijheid is er in principe geen sprake<br />

van contra-legem werking van het vertrouwensbeginsel. Immers het bestuursorgaan<br />

beschikt over een discretionaire bevoegdheid.<br />

Het vertrouwensbeginsel contra-legem wordt in beginsel niet door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e geaccepteerd, toch zijn er uitspraken bekend<br />

waarin afwijking van een dwingende wetsbepaling op grond van een algemene beginsel<br />

van behoorlijk bestuur door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e wel<br />

wordt geaccepteerd. 92 Belangen van derden of het algemene belang moet dan niet in het<br />

geding zijn. 93<br />

In AbRvS 13-08-1996, AB 1996, 427 wordt aan een burger sinds 1978 een invalidenparkeerkaart<br />

verstrekt op grond van haar lichamelijke gesteldheid. De verstrekking van de<br />

invalidenparkeerkaart is in strijd met de regels, toch wordt de invalidenparkeerkaart door het<br />

bestuursorgaan steeds opnieuw verlengd. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e mocht de burger nu in redelijkheid erop vertrouwen d<strong>at</strong> het bestuursorgaan opnieuw de<br />

89<br />

ABRvS 31-10-1977, AB 1978, 92: in casus was er geen sprake van beleidsvrijheid en dus was er geen<br />

succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel.<br />

90<br />

ABRvS 11-02-2004, NJB 2004, afl. 12, 20. Zie ook ABRvS 29-10-2005, JB 2006, 8: in r.o. 2.3 sta<strong>at</strong><br />

d<strong>at</strong> gewekt vertrouwen volgens vaste jurisprudentie niet kan leiden tot het verlenen van een beschikking<br />

contra-legem.<br />

91<br />

ABRvS 17-11-1993, AB 1994, 209.<br />

92<br />

Zie bijvoorbeeld ARRvS 01-08-1987, Gst. (1988) 6860.3 m.nt. Brederveld en ARRvS 14-08-1987, AB<br />

1988, 498 m.nt. Simon.<br />

93<br />

F.R. Vermeer (2006), p. 286: Vermeer verdeeld de zaken die bij de ABRvS komen grofweg in twee<br />

c<strong>at</strong>egorieën. De eerste c<strong>at</strong>egorie zijn besluiten van financiële aard in één-op-éénrel<strong>at</strong>ies en de tweede<br />

c<strong>at</strong>egorie zijn besluiten waarbij belangen van derden in het geding zijn. Zie tevens H.D. van Wijk, W.<br />

Konijnenbelt en R. van Male (2005), p.353.<br />

53


invalidenparkeerkaart zou verlenen. 94 Het ga<strong>at</strong> hier dus om een besluit van financiële aard in een<br />

één-op-éénrel<strong>at</strong>ie tussen de burger en het bestuursorgaan.<br />

In ABRvS 22-03-2001, AB 2001, 195 treedt het bestuursorgaan niet handhavend op tegen een<br />

illegale uitbreiding van een camping, ondanks een verzoek van een buurtbewoner om wel op te<br />

treden tegen de illegale uitbreiding. De campingeigenaar doet een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel d<strong>at</strong> niet handhavend zal worden opgetreden tegen de illegale uitbreiding.<br />

Daarbij geeft de campingeigenaar aan d<strong>at</strong> hij naar aanleiding van uitspraken van de bevoegde<br />

ambtenaar investeringen heeft gedaan en d<strong>at</strong> hij door het niet honoreren van het<br />

vertrouwensbeginsel nadeel lijdt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e afgewezen. D<strong>at</strong> de campingeigenaar investeringen<br />

heeft gedaan en d<strong>at</strong> hij nadeel ondervindt van het niet honoreren van het vertrouwensbeginsel<br />

speelt hierbij volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e geen rol. Immers<br />

door middel van nadeelcompens<strong>at</strong>ie kan hieraan tegemoet worden gekomen, aldus de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e. 95 Het ga<strong>at</strong> hier dus om besluiten waarbij belangen<br />

van derden in het geding zijn.<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO FRQWUD OHJHP HQ GH OLWHUDWXXU<br />

Van Wijk, Konijnenbelt en Van Male hebben vanuit de jurisprudentie een aantal criteria<br />

gekristalliseerd die belangrijke factoren zijn bij een geslaagd beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem. De criteria zijn:<br />

1. het moet gaan om een m<strong>at</strong>erieel beginsel (het vertrouwensbeginsel is een<br />

m<strong>at</strong>erieel beginsel);<br />

2. het algemeen belang d<strong>at</strong> in de dwingende wetsbepaling bescherming heeft<br />

gevonden mag niet worden geschaad;<br />

3. het belang van derden mag niet geschaad worden;<br />

4. Ga<strong>at</strong> het om een financiële rel<strong>at</strong>ie tussen de overheid en de burger dan moet de<br />

schade voldoende bepaald zijn. 96<br />

Ook Damen heeft een aantal factoren benoemd die van belang zijn bij een geslaagd<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem. Damen heeft deze factoren vanuit het<br />

gezichtspunt van het bestuursorgaan benoemd. De factoren die door Damen zijn<br />

94 ABRvS 13-08-1996, AB 1996, 427.<br />

95 ABRvS 22-03-2001, AB 2001, 195, r.o. 2.4.1. Zie ook ABRvS 25-06-2003, JB 2003, 226, r.o. 2.4<br />

waarin de Afdeling aangeeft d<strong>at</strong> in gevallen waarin belangen van derde een rol spelen, aan het<br />

vertrouwensbeginsel slechts een beperkte betekenis toekomt.<br />

96 H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male (2005), p. 360 en 361.<br />

54


enoemd komen in grote lijnen overeen met de hierboven benoemde criteria, alleen<br />

Damen echt ook waarde aan de aard van de te nemen beslissing. 97<br />

Ik ben het met Damen eens d<strong>at</strong> bij de vraag of aan het vertrouwensbeginsel voorrang<br />

moet worden gegeven boven de naleving van het wettelijke voorschrift, moet van geval<br />

tot geval worden beantwoord. 98 Daarbij spelen de hierboven genoemde factoren een<br />

belangrijke rol. Vooral het algemeen belang en het belang van derden moeten bij de<br />

vraag of aan het vertrouwensbeginsel voorrang moet worden gegeven boven de<br />

naleving van het wettelijke voorschrift naar mijn mening in acht worden genomen.<br />

+HW RQGHUVFKHLG WXVVHQ GH &5Y% HQ GH $%5Y6<br />

Deze paragraaf ga<strong>at</strong> vooral om de vraag waarom de Centrale Raad van Beroep vaker<br />

een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem honoreert dan de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e. Deze vraag kan alleen globaal worden<br />

beantwoord omd<strong>at</strong> de omstandigheden van het geval in een specifieke zaak ook van<br />

belang zijn.<br />

De partijenverhouding speelt bij de beantwoording van de vraag een belangrijke rol.<br />

Ga<strong>at</strong> het om besluiten van financiële aard in een tweepartijenverhouding tussen de<br />

overheid en één burger dan wordt sneller een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-<br />

legem gehonoreerd dan als het ga<strong>at</strong> om besluiten waarbij het algemeen belang of het<br />

belang van derden in het geding zijn. Omd<strong>at</strong> bij de Centrale Raad van Beroep vaak<br />

besluiten van financiële aard in een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één<br />

burger in het geding zijn, wordt door de Centrale Raad van Beroep ook vaker een<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd (denk hierbij aan premies<br />

en uitkeringen op het terrein van de sociale zekerheid). Op het terrein van subsidies<br />

heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad weleens een contra-legemtoepassing<br />

van de beginselen aanvaard. 99<br />

97 L.J.A. Damen (2009), p. 422 en 423.<br />

98 L.J.A. Damen (2009), p. 425.<br />

99 Zie bijv. ARRvS 01-08-1987, Gst. (1988) 6860.3 m.nt. Brederveld en ARRvS 14-08-1987, AB 1988,<br />

498 m.nt. Simon.<br />

55


Wordt het algemeen belang of het belang van derden geschaad dan wordt vaak niet een<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd. Dit is een belangrijke<br />

reden waarom de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem in beginsel niet erkend. 100 De Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e oordeelt vaak in zaken waarin niet alleen het<br />

belang van het direct belanghebbende in het geding is, maar ook het algemeen belang of<br />

het belang van derden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

honoreert een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem echter vaak wel als<br />

alleen het belang van de direct belanghebbende in het geding is. Ga<strong>at</strong> het bijvoorbeeld<br />

om het verstrekken van een milieuvergunning dan zal de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van St<strong>at</strong>e niet snel genegen zijn om een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

contra-legem te aanvaarden. Bij het verstrekken van een milieuvergunning zijn het<br />

algemeen belang en het belang van derden bijna altijd in het geding. Bij het toekennen<br />

van bijvoorbeeld een individuele subsidie zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e juist wel genegen zijn om een beroep op het vertrouwensbeginsel<br />

contra-legem te aanvaarden.<br />

Mijn conclusie is dan ook d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

het vertrouwensbeginsel contra-legem in beperkte m<strong>at</strong>e heeft geaccepteerd.<br />

De vraag waarom de Centrale Raad van Beroep vaker een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem honoreert dan de Afdeling bestuursrechtspraak van<br />

de Raad van St<strong>at</strong>e is hiermee in hoofdlijnen beantwoord. Vooral het algemeen belang en<br />

de belangen van derden spelen bij de beantwoording van de vraag een doorslaggevende<br />

rol. 101<br />

100 Zie bijv. ABRvS 22-03-2001, 2001, 195.<br />

101 Zie voor de liter<strong>at</strong>uur o.a. L.J.A. Damen (2009), p. 423, G.H. Addink (1999), p. 146 en 147, R.J.N.<br />

Schlössels en F.A.M. Stroink (2006), p. 212 en 213 en H.D. van Wijk, W. Konijnenbelt en R. van Male<br />

(2005), p. 360 en 361.<br />

56


'H FRQFOXVLH<br />

In de bestuursrechtspraak wordt vaak een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan.<br />

Echter zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e als de Centrale<br />

Raad van Beroep honoreren maar zelden een beroep op het vertrouwensbeginsel.<br />

Daarbij zijn de omstandigheden van het geval vaak van doorslaggevend belang in het<br />

wel of niet honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Doord<strong>at</strong> de<br />

omstandigheden van het geval vaak van doorslaggevend belang zijn ontsta<strong>at</strong> er<br />

casuïstische rechtspraak die niet altijd consistent is. 102 Zo is soms algemene inform<strong>at</strong>ie<br />

van een bestuursorgaan van doorslaggevend belang voor het honoreren van een beroep<br />

op het vertrouwensbeginsel, terwijl vaak een meer concrete toezegging van een bevoegd<br />

bestuursorgaan een minimaal vereiste is voor het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel.<br />

Bij het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel speelt ook de<br />

partijverhouding een belangrijke rol. In ABRvS 08-09-2010, JB 2010, 235 wijst de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e op de positie van derde. Volgens<br />

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e komt aan het<br />

vertrouwensbeginsel, waarin belangen van derden een rol spelen, slechts een beperkte<br />

betekenis. Dus ga<strong>at</strong> het bijvoorbeeld om besluiten van financiële aard in een<br />

tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger dan word eerder een beroep<br />

op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd dan als het ga<strong>at</strong> om besluiten waarbij het<br />

belang van derden of het algemeen belang in het geding zijn. De Centrale Raad van<br />

Beroep behandelt geschillen die in hoofdzaak in twee c<strong>at</strong>egorieën zijn te verdelen. Het<br />

ga<strong>at</strong> daarbij om wetten op het terrein van de sociale zekerheid en wetten op het terrein<br />

van ambtenarenzaken. Dit zijn gebieden waarbij vaak besluiten van financiële aard in<br />

een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger in het geding zijn.<br />

Terwijl de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e vaak in zaken oordeelt<br />

waarin niet alleen het belang van de direct belanghebbende in het geding is, maar ook<br />

102 Damen komt in zijn noot bij de uitspraak ABRvS 27-07-2005, AB 2006, 9 tot dezelfde conclusie.<br />

57


het algemeen belang of het belang van derden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een<br />

geschil over het verlenen van een milieuvergunning.<br />

Dit betekent d<strong>at</strong> de Centrale Raad van Beroep ook eerder geneigd is om een beroep op<br />

het vertrouwensbeginsel te honoreren dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e.<br />

Omd<strong>at</strong> de partijverhouding vaak verschilt bij de Centrale raad van Beroep en de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak is het ook moeilijk om de uitspraken van beide colleges<br />

naast elkaar te leggen en te vergelijken. Daarnaast spelen de omstandigheden van het<br />

geval in een specifieke zaak vaak een doorslaggevende rol in uitspraken van zowel de<br />

Centrale Raad van Beroep als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e.<br />

Daarom ook kan alleen globaal naar de overeenkomsten en verschillen van beide<br />

rechtscolleges worden gekeken.<br />

'H KRRIGUHJHO<br />

Een beroep op het vertrouwensbeginsel bij de Centrale Raad van Beroep kan alleen<br />

slagen “indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een<br />

belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn<br />

gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt”. 103<br />

Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e kan slechts slagen, “indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien<br />

van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft<br />

gedaan die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachten hebben gewekt”. 104 Dit<br />

betekent d<strong>at</strong> zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e als de<br />

Centrale Raad van Beroep dezelfde hoofdregel gebruiken voor een succesvol beroep op<br />

het vertrouwensbeginsel.<br />

103 Zie o.a. CRvB 18-12-2008, LJN BG9703 (ambtenarenrecht), CRvB 11-04-2012, LJN: BW3701<br />

(sociale zekerheidsrecht), CRvB 22-06-2010, LJN: BM9810 (sociale zekerheidsrecht), CRvB 12-01-<br />

2010, LJN: BK9419 (sociale zekerheidsrecht) en CRvB 03-06-210, LJN: BM8431 (ambtenarenrecht).<br />

104 Zie ABRvS 26-11-2008, 200801122/1.<br />

58


'H DOJHPHQH LQIRUPDWLHEURFKXUH<br />

Aan een algemene inform<strong>at</strong>iebrochure van de overheid kan slechts zelden rechten<br />

worden ontleend. Dit kan anders liggen als de brochure zeer gedetailleerd van aard is,<br />

een hoge m<strong>at</strong>e van volledigheid suggereert en geen uitdrukkelijk voorbehoud wordt<br />

gemaakt inzake de rechten die aan de brochure wordt ontleend. 105 Zowel voor de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e als voor de Centrale Raad van<br />

Beroep is dit vaste rechtspraak.<br />

7RH]HJJLQJHQ GRRU RQEHYRHJGH<br />

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de problem<strong>at</strong>iek van het door onbevoegde<br />

gewekte vertrouwen. Hillegers maakt met het oog op het verstrekken van inlichtingen<br />

een onderscheid tussen twee typen inlichtingen. De eerste type inlichtingen is<br />

inform<strong>at</strong>ie omtrent aanvragen en de tweede type inlichtingen is inform<strong>at</strong>ie omtrent de<br />

rechtspositie, ofwel rechtsoordelen. Het verstrekken van inform<strong>at</strong>ie over bijvoorbeeld<br />

indieningstermijnen en andere (formele) vereisten die aan een aanvraag worden gesteld<br />

is volgens Hillegers juist bij uitstek een ambtelijke taak. Volgens Hillegers heeft dit tot<br />

consequentie d<strong>at</strong> aan burgers die vertrouwen op de juistheid van dit soort inlichtingen<br />

niet de onbevoegdheid van de betrokken ambtenaar moet worden tegengeworpen.<br />

Hierbij wijst Hillegers erop d<strong>at</strong> de betrouwbaarheid van de overheid op het spel sta<strong>at</strong>. 106<br />

Naar mijn mening heeft Hillegers hier de juiste conclusie getrokken.<br />

In zijn noot bij ABRvS 24-12-2008, AB 2009, 63 is Ortlep somber over de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e. Volgens hem is “in de jurisprudentie van de<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e een tendens waarneembaar d<strong>at</strong> zij<br />

er – in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel – van uitga<strong>at</strong> d<strong>at</strong> een<br />

particulier weet, of redelijkerwijs kan weten, d<strong>at</strong> een onbevoegd orgaan (of persoon)<br />

niet beslissingsbevoegd is en derhalve het bevoegde bestuursorgaan niet kan binden”.<br />

Daarbij trekt Ortlep de conclusie, zij het met enige voorzichtigheid, d<strong>at</strong> in de<br />

rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e “zelfs sprake<br />

lijkt te zijn van een c<strong>at</strong>egorische uitsluiting d<strong>at</strong> een vertrouwenwekkende<br />

105 Zie bijvoorbeeld ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188 m.nt. Verheij.<br />

106 R.J.N. Schlössels, C.L.G.F.H. Albers, A.J. Bok en A.M.M.M. Bots (2009), p. 97 e.v.<br />

59


(rechts)handeling door een onbevoegd orgaan (of persoon) vanwege de schijn van<br />

bevoegdheid aan het beslissingsbevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend”.<br />

Daarom ook pleit hij in zijn noot bij de uitspraak voor verduidelijking van de<br />

rechtspraak.<br />

In de verzamel noot van Verheij bij de uitspraken: ABRvS 18-01-2006, AB 2006, 186,<br />

ABRvS 18-01-2006, AB 2006, 187 en ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188 is dezelfde<br />

tendens op te maken. Ook Verheij is van mening d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van St<strong>at</strong>e te streng in de leer is wanneer de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van St<strong>at</strong>e het uitgangspunt hanteert d<strong>at</strong> gerechtvaardigde verwachtingen<br />

afkomstig dienen te komen van het bevoegde bestuursorgaan. Volgens Verheij dient er<br />

meer betekenis toe te komen aan verwachtingen die zijn gewekt door ‘hulppersonen’ die<br />

bewust door het bevoegde bestuursorgaan zijn ingeschakeld om een bestuurstaak uit te<br />

voeren. Door de al te formalistische rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van St<strong>at</strong>e kan “de overheid in het ma<strong>at</strong>schappelijke verkeer als een<br />

onbetrouwbare partner te boek komen te staan”.<br />

In zijn noot bij de uitspraak ABRvS 16-03-2011, AB 2011, 96 merkt Ortlep nogmaals<br />

op d<strong>at</strong> er in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e een tendens waarneembaar is d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e – in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel – ervan uitga<strong>at</strong> d<strong>at</strong><br />

een belanghebbende weet of redelijkerwijs kan weten d<strong>at</strong> een onbevoegd orgaan of<br />

persoon onbevoegd is en derhalve het bevoegde bestuursorgaan niet kan binden. Echter<br />

met deze uitspraak sluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e dit,<br />

zoals Ortlep eerder had aangegeven, niet c<strong>at</strong>egorisch uit.<br />

Hier kan dan ook terecht worden gesteld d<strong>at</strong> de rechtspraak van de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e op dit punt streng van leer is. Er wordt van<br />

de burgers veel verwacht.<br />

60


Ook de Centrale Raad van Beroep sluit toezeggingen door niet zake<br />

beslissingsbevoegden niet c<strong>at</strong>egorisch uit. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan wel<br />

weten – en vervolgens dienen te voorkomen – d<strong>at</strong> onbevoegdelijk vertrouwen zou<br />

kunnen worden opgewekt. 107 Net zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van St<strong>at</strong>e is ook de Centrale Raad van Beroep w<strong>at</strong> betreft toezeggingen van onbevoegde<br />

streng van leer en zal naar mijn mening maar zelden aan de uitzonderingsregel van<br />

CRvB 31-12-2007, RSV 2008, 67 worden voldaan.<br />

Van Ommeren geeft in zijn noot bij HR 25-06-2010, AB 2010, 33 terecht aan d<strong>at</strong> de<br />

bestuursrechter ten aanzien van toezeggingen een strengere koers vaart dan de<br />

burgerlijke rechter.<br />

/DQJH WLMG JHGRJHQ<br />

In ABRvS 29-11-2006, AB 2007, 127 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de<br />

Raad van St<strong>at</strong>e bepaald d<strong>at</strong> jarenlang gedogen van overtredingen van een wettelijk<br />

voorschrift niet het vertrouwen rechtvaardigt, d<strong>at</strong> het betreffende wettelijk voorschrift<br />

niet meer van toepassing is. De burger mag, zeer bijzondere situ<strong>at</strong>ies daargel<strong>at</strong>en, er niet<br />

zomaar vanuit gaan d<strong>at</strong> een geldend wettelijk voorschrift defacto niet meer wordt<br />

toegepast.<br />

Op het eerste gezicht lijkt de Centrale Raad van Beroep in CRvB 05-01-2006, AB 2006,<br />

170 een andere lijn te varen dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

met betrekking tot lange tijd gedogen. Echter de twee uitspraken zijn zo verschillend<br />

van aard d<strong>at</strong> je ze niet mag vergelijken. In de uitspraak van de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e ga<strong>at</strong> het om het gedogen van een overtreding<br />

van een wettelijk voorschrift, terwijl de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over<br />

het lange tijd niet opleggen van een boete ga<strong>at</strong>. De uitspraak van de Centrale Raad van<br />

Beroep heeft dus een punitieve karakter en de uitspraak van de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak heeft juist geen punitieve karakter. Daarnaast spelen de<br />

omstandigheden van het geval ook een doorslaggevende rol in de uitspraak van de<br />

Centrale Raad van Beroep. Bijvoorbeeld d<strong>at</strong> appellant al geruime tijd – een jaar of tien –<br />

openlijk en gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen d<strong>at</strong> voor de desbetreffende<br />

107 Zie CRvB 31-12-2007, RSV 2008, 67.<br />

61


werknemers (noodhulpen) geen sofinummers hoeft worden opgegeven, en d<strong>at</strong> het<br />

bestuur van het UWV daarop niet, althans onvoldoende afwijzend heeft gereageerd.<br />

+HW YHUWURXZHQVEHJLQVHO FRQWUD OHJHP<br />

Op het terrein van het vertrouwensbeginsel contra-legem zien we wel verschillen tussen<br />

uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e en de Centrale<br />

Raad van Beroep. De partijenverhouding speelt bij het honoreren van een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem vaak een doorslaggevende rol. Ga<strong>at</strong> het om besluiten<br />

van financiële aard in een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger dan<br />

wordt sneller een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd dan als<br />

het ga<strong>at</strong> om besluiten waarbij het algemeen belang of het belang van derden in het<br />

geding zijn. Omd<strong>at</strong> bij de Centrale Raad van Beroep vaak besluiten van financiële aard<br />

in een tweepartijenverhouding tussen de overheid en één burger in het geding zijn,<br />

wordt door de Centrale Raad van Beroep ook vaker een beroep op het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd.<br />

Wordt het algemeen belang of het belang van derden geschaad dan wordt vaak niet een<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem gehonoreerd. Dit is een belangrijke<br />

reden waarom de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e het<br />

vertrouwensbeginsel contra-legem in beginsel niet erkend. 108 De Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e oordeelt vaak in zaken waarin niet alleen het<br />

belang van de direct belanghebbende in het geding is, maar ook het algemeen belang of<br />

het belang van derden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

honoreert een beroep op het vertrouwensbeginsel contra-legem echter vaak wel als<br />

alleen het belang van het direct belanghebbende in het geding is.<br />

Mijn conclusie is daarom ook d<strong>at</strong> de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van<br />

St<strong>at</strong>e het vertrouwensbeginsel contra-legem in beperkte m<strong>at</strong>e heeft geaccepteerd.<br />

108 Zie bijv. ABRvS 22-03-2001, 2001, 195.<br />

62


&RQFOXVLH<br />

De burger doet geregeld een beroep op het vertrouwensbeginsel bij de Centrale Raad<br />

van Beroep of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e, maar komt vaak<br />

van een koude kermis thuis. Zowel de Centrale Raad van Beroep als de Afdeling<br />

bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e stellen hoge eisen aan het honoreren van een<br />

beroep op het vertrouwensbeginsel. Er wordt van de burger veel verwacht. Zo moet de<br />

burger bijvoorbeeld bij toezeggingen het verschil weten tussen de bewust ingeschakelde<br />

ambtenaar en het bevoegde bestuursorgaan zelf. Dit is voor de burger niet altijd<br />

eenvoudig. Immers de burger heeft vaak alleen rechtstreeks contact met de<br />

ingeschakelde ambtenaar.<br />

Ook de omstandigheden van het geval spelen vaak een doorslaggevende rol bij het<br />

honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hierdoor ontsta<strong>at</strong> er casuïstische<br />

rechtspraak die niet altijd consistent is.<br />

63


LMVW YDQ DDQJHKDDOGH HQ JHUDDGSOHHJGH OLWHUDWXXU<br />

* + $GGLQN<br />

G.H. Addink, Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Kluwer, Deventer, 1999.<br />

$ - %RN<br />

A.J. Bok, Het vertrouwensbeginsel, een beginsel op tegenspraak. Oftewel: botsing van<br />

rechtsbeginselen toegelicht aan de hand van het vertrouwensbeginsel, In: In beginsel,<br />

over aard, inhoud en samenhang van rechtsbeginselen in het bestuursrecht, Deventer,<br />

2004.<br />

/ - $ 'DPHQ<br />

L.J.A. Damen (e.a.), Bestuursrecht 2, tweede druk, Boom Juridische uitgevers, Den<br />

Haag, 2006.<br />

/ - $ 'DPHQ<br />

L.J.A. Damen (e.a.), Bestuursrecht 1, derde druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag,<br />

2009.<br />

7K * 'UXSVWHHQ<br />

Th.G. Drupsteen, Ruimtelijk bestuursrecht, Deel 1, Ruimtelijke Ordening en<br />

Volkshuisvesting, Samson, Alphen aan de Rijn/ Brussel, 1983.<br />

1 + $ *RULVVHQ<br />

N.H.A. Gorissen, Gewekt vertrouwen in Europees perspectief, diss. UM 2008.<br />

( 3 GH -RQJ<br />

E.P. de Jong, Over sociaal recht gesproken?, Kluwer, Deventer, 1979.<br />

64


: .RQLMQHQEHOW<br />

W. Konijnenbelt, Rechtsverwerking door het bestuur: het vertrouwensbeginsel in het<br />

administr<strong>at</strong>ieve Recht, De rechtsverwerking in het administr<strong>at</strong>ieve recht, preadviezen<br />

uitgebracht door M. Scheltema en W. Konijnenbelt voor de algemene vergadering in<br />

mei 1975, Geschriften van de Vereniging voor Administr<strong>at</strong>ief Recht LXXIV.<br />

5 0 YDQ 0DOH<br />

R.M. van Male (e.a.), Centrale Raad van Beroep, 1903-2003, Sdu Uitgevers, Den Haag,<br />

2003.<br />

3 1LFRODw<br />

P. Nicolaï, Beginselen van behoorlijk bestuur, Kluwer, Deventer, 1990.<br />

5 - 1 6FKO|VVHOV HQ ) $ 0 6WURLQN<br />

R.J.N. Schlössels en F.A.M. Stroink, Kern van het bestuursrecht, tweede druk, Boom<br />

juridische uitgevers, Den Haag, 2006.<br />

5 - 1 6FKO|VVHOV & / * ) + $OEHUV $ - %RN HQ $ 0 0 0 %RWV<br />

R.J.N. Schlössels, C.L.G.F.H. Albers, A.J. Bok, A.M.M.M. Bots (red.), JBSelect,<br />

tweede herziene druk, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2009.<br />

6 - 6FK¡QEHUJ<br />

S.J. Schønberg, Legitim<strong>at</strong>e Expect<strong>at</strong>ions in Administr<strong>at</strong>ive Law, Oxford University<br />

Press, Oxford, 2000.<br />

) 5 9HUPHHU<br />

F.R. Vermeer, Hete soep en hete brij, Het vertrouwensbeginsel in de jurisprudentie van<br />

de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep, In: Sociale zekerheid<br />

voor het oog van de meester, Kluwer, Deventer, 2006, p. 279-293.<br />

65


- % 0 9UDQNHQ 1 9HUKHLM HQ - GH +XOOX<br />

J.B.M. Vranken, N. Verheij en J. de Hullu, Preadviezen, Vertrouwensbeginsel en<br />

rechtszekerheid in Nederland, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer, 1997.<br />

* - :LDUGD<br />

G.J. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, vierde druk, bewerkt en van een<br />

nabeschouwing voorzien door T. Koopmans, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer, 1999.<br />

+ ' YDQ :LMN : .RQLMQHQEHOW HQ 5 YDQ 0DOH<br />

H.D. van Wijk, W. Koijnenbelt en R. van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht,<br />

dertiende herziene druk, Elsevier Juridisch, Den Haag, 2005.<br />

1HGHUODQGV 7LMGVFKULIW YRRU %HVWXXUVUHFKW<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2006, 27.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2006, 50.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2007, 32.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2008, 13.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2009, 38.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2010, 33.<br />

R.J.N. Schlössels, Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur, NTB 2011, 23.<br />

66


LMVW YDQ DDQJHKDDOGH MXULVSUXGHQWLH<br />

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van St<strong>at</strong>e<br />

ABRvS 31-10-1977, AB 1978, 92<br />

ABRvS 27-04-1984, AB 1985, 258<br />

ABRvS 01-10-1986, Gst. (1988) 6847.9<br />

ABRvS 05-01-1987, AB 1987, 494<br />

ABRvS 01-08-1987, Gst. (1988) 6860.3<br />

ABRvS 14-08-1987, AB 1988, 498<br />

ABRvS 17-11-1993, AB 1994, 209<br />

ABRvS 16-11-1995, AB 1996, 288<br />

ABRvS 13-08-1996, AB 1996, 427<br />

ABRvS 12-09-1996, JB 1996, 243<br />

ABRvS 26-07-1999, AB 2000, 139<br />

ABRvS 02-09-1999, BR 2000, 321<br />

ABRvS 22-03-2001, AB 2001, 195<br />

ABRvS 22-03-2001, LJN: AB0934<br />

ABRvS 08-06-2001, AB 2001, 216<br />

ABRvS 26-02-2003, AB 2003, 265<br />

ABRvS 25-06-2003, JB 2003, 226<br />

ABRvS 11-02-2004, NJB 2004, afl. 12, 20<br />

ABRvS 29-10-2005, JB 2006, 8<br />

ABRvS 27-07-2005, AB 2006, 9<br />

ABRvS 18-01-2006, AB 2006, 186<br />

ABRvS 18-01-2006, AB 2006, 187<br />

ABRvS 01-03-2006, AB 2006, 188<br />

ABRvS 17-05-2006, AB 2006, 328<br />

ABRvS 29-11-2006, AB 2007, 127<br />

ABRvS 02-05-2007, AB 2007, 161<br />

ABRvS 08-10-2008, 200800761/1<br />

ABRvS 26-11-2008, 200801122/1<br />

67


ABRvS 24-12-2008, AB 2009, 63<br />

ABRvS 08-09-2010, JB 2010, 234<br />

ABRvS 08-09-2010, JB 2010, 235<br />

ABRvS 09-03-2011, 201008068/1/H1<br />

ABRvS 16-03-2011, AB 2011, 96<br />

Centrale Raad van Beroep<br />

CRvB 18-02-1975, AB 1975, 243<br />

CRvB 26-10-1976, AB 1977, 218<br />

CRvB 17-11-1978, RSV 1979, 49<br />

CRvB 17-04-1979, AB 1980, 269<br />

CRvB 19-03-1987, TAR 1987, 131<br />

CRvB 17-12-1987, TAR 1988, 51<br />

CRvB 03-10-2001, AB 2001, 377<br />

CRvB 05-01-2006, AB 2006, 170<br />

CRvB 03-08-2006, JB 2006, 12<br />

CRvB 05-07-2007, AB 2007, 297<br />

CRvB 31-12-2007, RSV 2008, 67<br />

CRvB 14-05-2008, RSV 2008, 235<br />

CRvB 18-12-2008, LJN: BG9703<br />

CRvB 10-06-2009, LJN: BI8211<br />

CRvB 12-01-2010, LJN: BK9419<br />

CRvB 03-06-2010, LJN: BM8431<br />

CRvB 22-06-2010, LJN: BM9810<br />

CRvB 23-02-2011, LJN: BP7621<br />

CRvB 10-08-2011, RSV 2011, 367<br />

CRvB 19-11-2010, LJN: BO4685<br />

CRvB 27-11-2011, LJN: BP3840<br />

CRvB 11-04-2012, LJN: BW3701<br />

68


College van Beroep voor het bedrijfsleven<br />

CBB 17-04-2003, AB 2003, 267<br />

Europees Hof voor de Rechten van de Mens<br />

EHRM 23-10-1985, A-97, AB 1986, 1<br />

Hoge Raad der Nederlanden<br />

HR 17-11-1995, NJ 1997, 185<br />

HR 22-11-2000, LJN: AA8419<br />

HR 25-06-2010, AB 2010, 33<br />

69

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!