07.08.2013 Views

Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...

Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...

Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

2.5.2 Het vereiste <strong>van</strong> een redelijk vermoeden <strong>van</strong> wangedrag<br />

Voert de werkgever het vermoeden, dat een <strong>van</strong> zijn <strong>werknemers</strong> zich aan<br />

wangedrag schuldig maakt, aan als grondslag voor de inzet <strong>van</strong> een<br />

opsporingsmethode, en de WBP is <strong>van</strong> toepassing, dan vloeit uit de bepalingen<br />

<strong>van</strong> deze wet reeds het vereiste voort, dat sprake moet zijn <strong>van</strong> een redelijk<br />

vermoeden. Er dient immers een welbepaald en uitdrukkelijk omschreven en<br />

gerechtvaardigd doel te zijn (art. 7 WBP). Bovendien moet de werkgever<br />

kunnen aantonen dat de opsporingsmethode noodzakelijk is voor de behartiging<br />

<strong>van</strong> zijn gerechtvaardigd belang (art. 8 onder f WBP). De heimelijke inzet <strong>van</strong><br />

een <strong>van</strong> de opsporingsmethoden is sowieso alleen gerechtvaardigd indien aan<br />

het vereiste <strong>van</strong> een redelijke verdenking jegens een of meerdere <strong>werknemers</strong> is<br />

voldaan (zie 2.3.2.3). Voor het door de werkgever ingezette detective- of<br />

recherchebureau vloeit het vereiste <strong>van</strong> een redelijk vermoeden tevens voort uit<br />

de, aan de Privacygedragscode ten grondslag liggende, beginselen <strong>van</strong><br />

proportionaliteit en subsidiariteit.<br />

Voor die opsporingsmethoden waarop de WBP niet direct <strong>van</strong><br />

toepassing is, vloeit de eis <strong>van</strong> een redelijk vermoeden <strong>van</strong> wangedrag in ieder<br />

geval uit de grondslag <strong>van</strong> de opsporingsbevoegdheid voort: bij het vermoeden<br />

dat een <strong>van</strong> de <strong>werknemers</strong> zich niet aan de uit de vertrouwensrelatie<br />

voortvloeiende verplichtingen houdt, heeft de werkgever de bevoegdheid tot<br />

opsporing over te gaan (zie 2.2). Uiteraard moet wel sprake zijn <strong>van</strong> een redelijk<br />

vermoeden: de voorwaarde zou anders een lege huls zijn.<br />

2.5.3 Klassieke beginselen <strong>van</strong> opsporing<br />

Aan het feit dat tijdens de opsporingsfase nog slechts sprake is <strong>van</strong> een<br />

vermoeden <strong>van</strong> wangedrag, wordt bij gelding <strong>van</strong> de WBP voldoende recht<br />

gedaan: de toepassing <strong>van</strong> de opsporingsmethoden is in dat geval aan zware<br />

voorwaarden gebonden (zie 2.3.2.3). De beginselen <strong>van</strong> proportionaliteit en<br />

subsidiariteit klinken sterk in deze voorwaarden door en maken arbitrair<br />

optreden onmogelijk. De bepalingen <strong>van</strong> de WBP voorkomen tevens dat een<br />

werknemer zichzelf zou kunnen ‘bezwaren’ als gevolg <strong>van</strong> opsporingsactiviteiten<br />

waar<strong>van</strong> hij niet op de hoogte was (art. 6 jo art. 33 en 34 WBP).<br />

Schakelt een werkgever een recherchebureau in dat overgaat tot het verhoren<br />

<strong>van</strong> de <strong>werknemers</strong>, dan is dit bureau op grond <strong>van</strong> de Privacygedragscode reeds<br />

verplicht iedere werknemer voor het verhoor mede te delen dat medewerking is<br />

gebaseerd op vrijwilligheid. Verder geldt voor het bureau een pressieverbod: een<br />

verklaring mag niet onder dwang worden verkregen (zie 2.3.4.4). Uit het feit dat<br />

de Privacygedragscode een uitwerking <strong>van</strong> de WBP vormt, kan worden afgeleid<br />

dat deze normen tevens door de WBP worden geïmpliceerd.<br />

het recht niet mag vervallen tot een pure belangenafweging, maar gebonden moet blijven aan<br />

ethische principes (Heerma <strong>van</strong> Voss 1999, p. 10 met verwijzing naar R.J.P. Kottenhagen, Van<br />

precedent tot precedent, over de plaats en functie <strong>van</strong> het rechtersrecht in een gecodificeerd<br />

rechtsstelsel, Arnhem: Gouda Quint 1986).<br />

78

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!