Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...

Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ... Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...

07.08.2013 Views

karakter van deze wijze van beëindigen brengt echter met zich, dat daar waar de aard van het wangedrag schuld impliceert, extra zware eisen aan de vaststelling van die schuld moeten worden gesteld. Een aantal wettelijke voorbeelden van dringende reden impliceren de eis van verwijtbaarheid. Aangezien een strafrechtelijke verdenking of voorarrest niet de eis van verwijtbaarheid impliceert, dient de rechtmatigheid van een beëindiging wegens een dringende reden in dat geval te worden beoordeeld louter aan de hand van de overige omstandigheden van het geval. Gezien de draconische gevolgen van een beëindiging wegens een dringende reden, dienen extra zware eisen te worden gesteld aan die overige omstandigheden en de motiveringsplicht van de rechter. Overigens is het vereiste van onverwijldheid van een ontslag op staande voet niet in strijd met het afwachten van de uitkomst van de strafrechtelijke procedure indien de werknemer wordt vervolgd: pas op het moment dat de strafrechter onherroepelijk uitspraak heeft gedaan over de schuld van de verdachte werknemer, ontstaat eventueel de dringende reden. Door middel van de vergoeding bij ontbinding wegens veranderingen in de omstandigheden kan tegemoet worden gekomen aan het (onbedoelde) leed voortvloeiend uit deze ordemaatregel. Een vergoeding onder voorwaarde van vrijspraak of niet verdere vervolging is naar mijn mening echter in strijd met de ratio van art. 7:685 BW, de onschuldpresumptie, het maatschappelijk belang en het persoonlijk belang van de betrokken werknemer. Als extra argument voor de toepassing van de beginselen ‘ne bis in idem’ en ‘geen straf zonder schuld, kan worden gewezen op de normering van sancties in een aanpalend rechtsgebied: het socialezekerheidsrecht. Ook in dit nauw aan het arbeidsrecht verwante rechtsgebied wordt het opleggen van meerdere sancties naar aanleiding van hetzelfde wangedrag als onwenselijk beschouwd. Indien het ‘ne bis in idem’-beginsel of het ‘una via’-beginsel niet direct van toepassing zijn, dan volgt dit wel uit het alom gehuldigde evenredigheidsbeginsel. Uit dit beginsel volgt bovendien dat bij het opleggen van een sanctie rekening moet worden gehouden met de verwijtbaarheid en dat bij het ontbreken van schuld geen straf behoort te worden opgelegd. Aangezien in 3.6 en 3.8 al bleek dat het evenredigheidsbeginsel ook in het arbeidsrecht een algemeen erkend beginsel (van goed werkgeverschap) is, pleit het voorgaande ervoor de waarborgen voortvloeiend uit de beginselen ‘ne bis in idem’ en ‘geen straf zonder schuld’ alleen al op grond van het evenredigheidsbeginsel ook in het arbeidsrecht in acht te nemen. 188

4. De legitimatie van straffen door de werkgever 4.1 Inleiding In het voorgaande hoofdstuk heb ik onderscheid gemaakt tussen straffen en ordemaatregelen. Voor het opleggen van een ordemaatregel moet de werkgever kunnen aantonen dat sprake is van een ongewenste situatie en dat de betreffende maatregel noodzakelijk is ter beëindiging van die ongewenste situatie. Kan de werkgever dit aantonen, dan is daarmee tevens de legitimatie (rechtvaardiging) van de ordemaatregel gegeven. Het is in dat geval namelijk niet de werkgever die ‘oordeelt’ of een sanctie wordt opgelegd; de situatie ‘noodzaakt’ de werkgever tot de betreffende ordemaatregel over te gaan. Bijgevolg is van spanning tussen de beoordelingsvrijheid van de werkgever enerzijds, en de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van de betrokken werknemers anderzijds, geen sprake. Een ordemaatregel is vanuit het oogpunt van legitimatie dan ook niet problematisch. Voor straffen door de werkgever gaat het voorgaande niet op. ‘Straffen’ is een vorm van bewuste leedtoevoeging ter vergelding van wangedrag: de betrokken werkgever oordeelt of hij naar aanleiding van het wangedrag een straf oplegt. De centrale vraag van dit hoofdstuk is hoe het straffen door werkgevers wordt gelegitimeerd. Als gevolg van de gelijkenis in de verhoudingen ‘werkgeverwerknemer’ en ‘overheid-burger’ – het straffen door werkgevers maakt de gelijkenis nog groter – (zie 3.5.2.1), dringt zich (opnieuw) de vergelijking met het overheidsstrafrecht, zijnde hét sanctierecht bij uitstek, op. Juist omdat in het strafrecht diep ingrijpende bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend, vereist het legaliteitsbeginsel daar een uitgebreide en wettelijke regeling: het overheidsoptreden moet gebaseerd zijn op een daaraan voorafgaande algemene wettelijke grondslag. Met de voorafgaande wettelijke regeling wordt tegemoetgekomen aan de vereisten van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en wordt het straffen door de overheid gelegitimeerd (zie 4.5.2 en vgl. 2.2 van hoofdstuk 2). Dit doet de vraag rijzen naar de regeling van de strafbevoegdheid van de werkgever: is voor werknemers voldoende duidelijk wanneer de werkgever een straf mag opleggen, en is er sprake van rechtsgelijkheid bij het straffen? Met andere woorden, vindt de bevoegdheid van de werkgever tot het opleggen van straffen voldoende legitimatie in voorafgaande regelgeving die de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van de werknemers waarborgt? In 4.2 ga ik allereerst in op de rechtsgrond van de strafbevoegdheid. Aangezien met de rechtsgrond nog niets is gezegd over de legitimatie van het straffen, ga ik vervolgens op zoek naar de inbedding van de strafbevoegdheid in arbeidsrechtelijke regelgeving. Uit 4.3 blijkt dat de regelgeving over wangedrag en straffen op het gebied van e-mail en internetgebruik duidelijk is. Maar hoe is de disciplinaire regelgeving ten aanzien van het andere wangedrag van werknemers? Op deze vraag wordt in 4.4 een antwoord gezocht. Ter vergelijking van de bevindingen uit 4.4, sta ik in 4.5 stil bij regelgeving met betrekking 189

4. De legitimatie <strong>van</strong> straffen door de werkgever<br />

4.1 Inleiding<br />

In het voorgaande hoofdstuk heb ik onderscheid gemaakt tussen straffen en<br />

ordemaatregelen. Voor het opleggen <strong>van</strong> een ordemaatregel moet de werkgever<br />

kunnen aantonen dat sprake is <strong>van</strong> een ongewenste situatie en dat de betreffende<br />

maatregel noodzakelijk is ter beëindiging <strong>van</strong> die ongewenste situatie. Kan de<br />

werkgever dit aantonen, dan is daarmee tevens de legitimatie (rechtvaardiging)<br />

<strong>van</strong> de ordemaatregel gegeven. Het is in dat geval namelijk niet de werkgever<br />

die ‘oordeelt’ of een sanctie wordt opgelegd; de situatie ‘noodzaakt’ de<br />

werkgever tot de betreffende ordemaatregel over te gaan. Bijgevolg is <strong>van</strong><br />

spanning tussen de beoordelingsvrijheid <strong>van</strong> de werkgever enerzijds, en de<br />

rechtszekerheid en rechtsgelijkheid <strong>van</strong> de betrokken <strong>werknemers</strong> anderzijds,<br />

geen sprake. Een ordemaatregel is <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong> legitimatie dan ook<br />

niet problematisch. Voor straffen door de werkgever gaat het voorgaande niet<br />

op. ‘Straffen’ is een vorm <strong>van</strong> bewuste leedtoevoeging ter vergelding <strong>van</strong> wangedrag:<br />

de betrokken werkgever oordeelt of hij naar aanleiding <strong>van</strong> het<br />

wangedrag een straf oplegt. De centrale vraag <strong>van</strong> dit hoofdstuk is hoe het<br />

straffen door werkgevers wordt gelegitimeerd.<br />

Als gevolg <strong>van</strong> de gelijkenis in de verhoudingen ‘werkgeverwerknemer’<br />

en ‘overheid-burger’ – het straffen door werkgevers maakt de<br />

gelijkenis nog groter – (zie 3.5.2.1), dringt zich (opnieuw) de vergelijking met<br />

het overheidsstrafrecht, zijnde hét sanctierecht bij uitstek, op. Juist omdat in het<br />

strafrecht diep ingrijpende bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend, vereist<br />

het legaliteitsbeginsel daar een uitgebreide en wettelijke regeling: het overheidsoptreden<br />

moet gebaseerd zijn op een daaraan voorafgaande algemene wettelijke<br />

grondslag. Met de voorafgaande wettelijke regeling wordt tegemoetgekomen<br />

aan de vereisten <strong>van</strong> rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en wordt het straffen<br />

door de overheid gelegitimeerd (zie 4.5.2 en vgl. 2.2 <strong>van</strong> hoofdstuk 2). Dit doet<br />

de vraag rijzen naar de regeling <strong>van</strong> de strafbevoegdheid <strong>van</strong> de werkgever: is<br />

voor <strong>werknemers</strong> voldoende duidelijk wanneer de werkgever een straf mag<br />

opleggen, en is er sprake <strong>van</strong> rechtsgelijkheid bij het straffen? Met andere<br />

woorden, vindt de bevoegdheid <strong>van</strong> de werkgever tot het opleggen <strong>van</strong> straffen<br />

voldoende legitimatie in voorafgaande regelgeving die de rechtszekerheid en<br />

rechtsgelijkheid <strong>van</strong> de <strong>werknemers</strong> waarborgt?<br />

In 4.2 ga ik allereerst in op de rechtsgrond <strong>van</strong> de strafbevoegdheid.<br />

Aangezien met de rechtsgrond nog niets is gezegd over de legitimatie <strong>van</strong> het<br />

straffen, ga ik vervolgens op zoek naar de inbedding <strong>van</strong> de strafbevoegdheid in<br />

arbeidsrechtelijke regelgeving. Uit 4.3 blijkt dat de regelgeving over wangedrag<br />

en straffen op het gebied <strong>van</strong> e-mail en internetgebruik duidelijk is. Maar hoe is<br />

de disciplinaire regelgeving ten aanzien <strong>van</strong> het andere wangedrag <strong>van</strong><br />

<strong>werknemers</strong>? Op deze vraag wordt in 4.4 een antwoord gezocht. Ter vergelijking<br />

<strong>van</strong> de bevindingen uit 4.4, sta ik in 4.5 stil bij regelgeving met betrekking<br />

189

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!