Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...
Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ... Wangedrag van werknemers - RePub - Erasmus Universiteit ...
omdat werknemers hiervoor behoren te worden gewaarschuwd. Het recherchebureau had daarentegen zonder medeweten van de werknemers camera’s geplaatst. L beriep zich er dan ook op dat met de geheime opnamen een ongerechtvaardigde inbreuk op haar privacy was gemaakt en dat het bewijsmateriaal als gevolg daarvan onrechtmatig was verkregen. De Hoge Raad behandelde eerst de vraag of sprake was van een ongeoorloofde inbreuk op het recht op privacy. Hij overwoog dat dienaangaande van belang was dat een concreet vermoeden bestond dat een van de werknemers zich schuldig maakte aan strafbare feiten en dit vermoeden anders dan met gebruikmaking van een verborgen camera niet zou kunnen worden gestaafd. Nu enerzijds Wennekes aldus een gerechtvaardigd belang had door middel van een geheime videocamera opnamen te maken, terwijl anderzijds de opnamen slechts de gedragingen bij de kassa betroffen, moest worden aangenomen dat ook indien Wennekes bij het onderzoek inbreuk op het privé-leven van L zou hebben gemaakt, dit nog niet betekende dat dit bewijsmateriaal niet in de procedure mocht worden gebruikt. 341 2.6.2 De beoordeling van de rechtmatigheid en het belang van sancties Uit de jurisprudentie blijkt dat niet alle rechters expliciet stelling nemen ten aanzien van de rechtmatigheid, maar direct overgaan tot de vraag naar de toelaatbaarheid van het bewijs (bijvoorbeeld de Hoge Raad in de zaak L/Wennekes Lederwaren). Naar mijn mening dient een rechter die wordt geconfronteerd met door de werkgever verzameld bewijsmateriaal, altijd als eerste de rechtmatigheid van de bewijsvergaring en het gebruik te beoordelen: hij mag niet zijn ogen sluiten voor eventuele misstanden bij het verzamelen van het bewijs. 342 Dit vloeit mede voort uit het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde oude artikel was het heimelijk gebruik van camera’s ter waarneming van werknemers in een winkel reeds strafbaar (Handelingen I 2002/03, nr. 23, p. 737 en Kamerstukken II 2001/02, 27 732, nr. 7, p. 10). Overigens liep de A-G vooruit op het wetsvoorstel, maar zag daarin geen argument om het mogelijk op strafbare wijze vergaarde materiaal van het bewijs uit te sluiten (r.o. 3.50). 341 HR 27 april 2001, JAR 2001, 95. Zie voor een gelijksoortige zaak over heimelijk cameratoezicht Ktr. Zwolle 11 november 2005, JIN 2005, 458: de werkgever had het heimelijk cameratoezicht voorgelegd aan de ondernemingsraad en daarmee, volgens de kantonrechter, aan het kenbaarheidsvereiste ex art. 139f Sr voldaan. Gelet op het feit dat de werkgever al met andere maatregelen had geprobeerd de diefstal op te helderen, hetgeen niet was gelukt, oordeelde de kantonrechter bovendien dat de werkgever een redelijk belang had bij de inzet van heimelijk cameratoezicht: van onrechtmatig verkregen bewijs was geen sprake. De kantonrechter overwoog bovendien, met verwijzing naar L/Wennekes lederwaren, dat het verkrijgen van videobeelden in strijd met art. 139f Sr niet zonder meer betekende dat de opnamen niet een civiele procedure als bewijsmiddel zouden mogen worden gebruikt. 342 De vergaring en het gebruik dienen samen te worden beoordeeld. Snijders wees er op dat de rechter anders zou vervallen in een ‘Pilatusrol’ (H.J. Snijders, Op de grens van burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht (oratie Rotterdam), Arnhem: Gouda Quint, Deventer: Kluwer, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1992, p. 59). Waarschijnlijk refereerde hij hiermee aan de uitdrukking ‘dat heeft Pilatus zo geschreven’, waarmee volgens de Dikke van Dale wordt bedoeld ‘aldus is beslist en daaraan is niets meer te veranderen’. Met andere woorden, de rechter dient zijn oordeel toereikend te motiveren. Dit geldt naar mijn mening des te meer indien de werkgever bij de opsporing inbreuk heeft gemaakt op een wettelijke strafbepaling als art. 139f Sr. De wetgever heeft met deze wettelijke bepaling expliciet 90
fundamentele recht op een eerlijk proces. 343 De beoordeling en waardering van het bewijs door de rechter, moeten plaatsvinden in het licht van dit fundamentele recht. Met de beoordeling van de rechtmatigheid van het bewijs worden de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gediend. Door middel van de motivering van zijn oordeel over de rechtmatigheid van de verkrijging, kan de rechter de grenzen bevestigen die worden gesteld aan de opsporingsbevoegdheid van werkgevers. 344 Zo motiveerde de Kantonrechter Haarlem zijn oordeel dat het bewijs niet onrechtmatig was vergaard in onvoldoende mate: hij ging volledig voorbij aan de normerende werking van art. 139f Sr en de bepalingen van de WBP (zie 2.6.1). 345 Het overslaan van de waardering van het bewijs bergt overigens het gevaar in zich, dat uit het oordeel over de toelaatbaarheid van het bewijs, de rechtmatigheid van de bewijsgaring wordt afgeleid, in plaats van andersom. 346 De vraag naar de rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijs is een voorvraag, die moet worden beantwoord alvorens een antwoord kan worden gegeven op de vraag of het bewijs wel of niet tot de procedure kan worden toegelaten. Is het bewijs rechtmatig verkregen, dan staat niets in de weg aan toelating van het materiaal tot het bewijs. 347 De vaststelling dat het bewijs daarentegen onrechtmatig is verkregen, is tevens van belang voor de eventuele sanctie: bij de vaststelling van de rechtmatigheid spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol (zie 2.3.2 en 2.5.4). De mate waarin deze beginselen zijn geschonden, is bepalend voor het antwoord op de vraag of een sanctie wordt opgelegd en zo ja, welke. 348 In de rechtspraak wordt niet altijd een sanctie verbonden aan de conclusie dat de werkgever het bewijs op onrechtmatige wijze heeft verkregen (zie bijvoorbeeld Kantonrechter Gouda 349 ). Naar mijn mening zou dit wel moeten. 350 Ter behoud van het evenwicht tussen waarheidsvinding en duidelijk gemaakt dat het van tevoren niet kenbaar gemaakt heimelijk cameratoezicht ongewenst is. Bijgevolg is het strafbaar gesteld. De civiele rechter kan bij de beoordeling van het door de werkgever in strijd met deze bepaling verkregen bewijsmateriaal niet om de wil van de wetgever heen. Hij behoort daaraan tegemoet te komen door in zijn motivering expliciet in te gaan op deze onrechtmatigheid en de consequenties daarvan (aldus ook Ostendorf 2003, p. 309). 343 Art. 6 EVRM is een ieder verbindende verdragsbepaling, waaraan de betrokken werknemer in een arbeidsrechtelijke procedure rechten en plichten kan ontlenen. 344 Embregts 2003, p. 49. Met name indien wordt besloten tot toelating van onrechtmatig verkregen bewijs, behoort de rechter zijn oordeel dan ook voldoende te motiveren (Aldus ook De Vries 2003, p. 245, 246. Volgens haar is het belangrijk dat de rechter de uitspraak goed motiveert, met het oog op de verdere ontwikkeling van het leerstuk van het onrechtmatig verkregen bewijs in het civiele recht. Zie ook P.F van der Heijden, ‘De verborgen videocamera en de verborgen rechter’, NJB 1992-10, p. 329- 330). 345 Ktr. Haarlem 25 oktober 2005, LJN AU5582. 346 Kremer 1999, p. 13. 347 Zie ook Embregts 2003, p. 48-49. 348 Zie voor toepassing van deze beginselen bijvoorbeeld de overwegingen van zowel de Hoge Raad, de Rechtbank, als de A-G in de zaak L/Wennekes Lederwaren. 349 Ktr. Gouda 27 mei 1999, KG 1999, 161. 350 De arbeidsrechter moet wel altijd rekening houden met de mogelijkheid dat de werknemer al een beroep heeft gedaan op de onrechtmatigheid van het handelen van de werkgever, en naar aanleiding 91
- Page 56 and 57: Handelt de werkgever in strijd met
- Page 58 and 59: werkgever die strafrechtelijke pers
- Page 60 and 61: 2.3.4 Bijzondere regelingen Behalve
- Page 62 and 63: ereiken. 153 Tevens wees de ministe
- Page 64 and 65: wetgever door de voordeur heeft bui
- Page 66 and 67: sollicitant op bescherming van zijn
- Page 68 and 69: ieden voor de bescherming van de pr
- Page 70 and 71: waarborgen voldoende tegenwicht bie
- Page 72 and 73: Indien met een opsporingsbevoegdhei
- Page 74 and 75: 2.4.1.2 Opsporingsmethoden In het k
- Page 76 and 77: plaatsvindende uitwisseling van ber
- Page 78 and 79: synthese legitimeert de strafrechte
- Page 80 and 81: 2.4.2.2 Het redelijk vermoeden van
- Page 82 and 83: innocentiae met zich dat bekentenis
- Page 84 and 85: ‘In alle gevallen waarin iemand a
- Page 86 and 87: toch vervolgd, dan leidt dit tot ni
- Page 88 and 89: ewijsmateriaal en het geschonden vo
- Page 90 and 91: in handen krijgt, betekent dit niet
- Page 92 and 93: 2.5.1 Wettelijke regeling en het re
- Page 94 and 95: 2.5.2 Het vereiste van een redelijk
- Page 96 and 97: Voornoemde beginselen komen tevens
- Page 98 and 99: echtspraak, kan worden geconcludeer
- Page 100 and 101: 2.6.1 Rechtspraak 320 Het Hof Den B
- Page 102 and 103: Volgens de Rechtbank Amsterdam was
- Page 104 and 105: de e-mails op onrechtmatige wijze w
- Page 108 and 109: echtsbescherming is het van belang
- Page 110 and 111: Uitsluiting van het onrechtmatig ve
- Page 112 and 113: werknemer, heeft verkregen. 364 Het
- Page 114 and 115: is gepleegd, de klassieke beginsele
- Page 117 and 118: 3. Sancties door de werkgever 3.1 I
- Page 119 and 120: Niettemin is het begrip ‘sanctie
- Page 121 and 122: het hiernavolgende wordt bezien wel
- Page 123 and 124: Het tweede kenmerk doet de vraag ri
- Page 125 and 126: opgelegd bij een bewezenverklaring
- Page 127 and 128: De tegenstellingen tussen de absolu
- Page 129 and 130: 3.4 Vergelijking van arbeidsrechtel
- Page 131 and 132: sanctie noodzakelijk is ter beëind
- Page 133 and 134: ontslag op staande voet heeft niet
- Page 135 and 136: 3.4.2.3 Ontbinding wegens een dring
- Page 137 and 138: 3.4.2.5 Ontbinding wegens wanpresta
- Page 139 and 140: Kortom, het ontslag moet noodzakeli
- Page 141 and 142: 3.5.1.1 Ne bis in idem Het ‘ne bi
- Page 143 and 144: het Nederlandse strafrecht in het M
- Page 145 and 146: ‘geen straf zonder schuld’ zou
- Page 147 and 148: werkgever jegens de werknemer verge
- Page 149 and 150: gevangenisstraf voor een persoon al
- Page 151 and 152: groot belang voor de rechtsbescherm
- Page 153 and 154: Vooropgesteld kan worden dat toepas
- Page 155 and 156: hetzelfde feit, maar het betreft ve
fundamentele recht op een eerlijk proces. 343 De beoordeling en waardering <strong>van</strong><br />
het bewijs door de rechter, moeten plaatsvinden in het licht <strong>van</strong> dit fundamentele<br />
recht. Met de beoordeling <strong>van</strong> de rechtmatigheid <strong>van</strong> het bewijs worden de<br />
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gediend. Door middel <strong>van</strong> de motivering <strong>van</strong><br />
zijn oordeel over de rechtmatigheid <strong>van</strong> de verkrijging, kan de rechter de<br />
grenzen bevestigen die worden gesteld aan de opsporingsbevoegdheid <strong>van</strong><br />
werkgevers. 344 Zo motiveerde de Kantonrechter Haarlem zijn oordeel dat het<br />
bewijs niet onrechtmatig was vergaard in onvoldoende mate: hij ging volledig<br />
voorbij aan de normerende werking <strong>van</strong> art. 139f Sr en de bepalingen <strong>van</strong> de<br />
WBP (zie 2.6.1). 345<br />
Het overslaan <strong>van</strong> de waardering <strong>van</strong> het bewijs bergt overigens het<br />
gevaar in zich, dat uit het oordeel over de toelaatbaarheid <strong>van</strong> het bewijs, de<br />
rechtmatigheid <strong>van</strong> de bewijsgaring wordt afgeleid, in plaats <strong>van</strong> andersom. 346<br />
De vraag naar de rechtmatigheid <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> het bewijs is een<br />
voorvraag, die moet worden beantwoord alvorens een antwoord kan worden<br />
gegeven op de vraag of het bewijs wel of niet tot de procedure kan worden<br />
toegelaten. Is het bewijs rechtmatig verkregen, dan staat niets in de weg aan<br />
toelating <strong>van</strong> het materiaal tot het bewijs. 347 De vaststelling dat het bewijs<br />
daarentegen onrechtmatig is verkregen, is tevens <strong>van</strong> belang voor de eventuele<br />
sanctie: bij de vaststelling <strong>van</strong> de rechtmatigheid spelen de beginselen <strong>van</strong><br />
proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol (zie 2.3.2 en 2.5.4). De<br />
mate waarin deze beginselen zijn geschonden, is bepalend voor het antwoord op<br />
de vraag of een sanctie wordt opgelegd en zo ja, welke. 348<br />
In de rechtspraak wordt niet altijd een sanctie verbonden aan de<br />
conclusie dat de werkgever het bewijs op onrechtmatige wijze heeft verkregen<br />
(zie bijvoorbeeld Kantonrechter Gouda 349 ). Naar mijn mening zou dit wel<br />
moeten. 350 Ter behoud <strong>van</strong> het evenwicht tussen waarheidsvinding en<br />
duidelijk gemaakt dat het <strong>van</strong> tevoren niet kenbaar gemaakt heimelijk cameratoezicht ongewenst is.<br />
Bijgevolg is het strafbaar gesteld. De civiele rechter kan bij de beoordeling <strong>van</strong> het door de<br />
werkgever in strijd met deze bepaling verkregen bewijsmateriaal niet om de wil <strong>van</strong> de wetgever<br />
heen. Hij behoort daaraan tegemoet te komen door in zijn motivering expliciet in te gaan op deze<br />
onrechtmatigheid en de consequenties daar<strong>van</strong> (aldus ook Ostendorf 2003, p. 309).<br />
343<br />
Art. 6 EVRM is een ieder verbindende verdragsbepaling, waaraan de betrokken werknemer in een<br />
arbeidsrechtelijke procedure rechten en plichten kan ontlenen.<br />
344<br />
Embregts 2003, p. 49. Met name indien wordt besloten tot toelating <strong>van</strong> onrechtmatig verkregen<br />
bewijs, behoort de rechter zijn oordeel dan ook voldoende te motiveren (Aldus ook De Vries 2003, p.<br />
245, 246. Volgens haar is het belangrijk dat de rechter de uitspraak goed motiveert, met het oog op de<br />
verdere ontwikkeling <strong>van</strong> het leerstuk <strong>van</strong> het onrechtmatig verkregen bewijs in het civiele recht. Zie<br />
ook P.F <strong>van</strong> der Heijden, ‘De verborgen videocamera en de verborgen rechter’, NJB 1992-10, p. 329-<br />
330).<br />
345<br />
Ktr. Haarlem 25 oktober 2005, LJN AU5582.<br />
346<br />
Kremer 1999, p. 13.<br />
347<br />
Zie ook Embregts 2003, p. 48-49.<br />
348<br />
Zie voor toepassing <strong>van</strong> deze beginselen bijvoorbeeld de overwegingen <strong>van</strong> zowel de Hoge Raad, de<br />
Rechtbank, als de A-G in de zaak L/Wennekes Lederwaren.<br />
349<br />
Ktr. Gouda 27 mei 1999, KG 1999, 161.<br />
350<br />
De arbeidsrechter moet wel altijd rekening houden met de mogelijkheid dat de werknemer al een<br />
beroep heeft gedaan op de onrechtmatigheid <strong>van</strong> het handelen <strong>van</strong> de werkgever, en naar aanleiding<br />
91