07.08.2013 Views

Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen

Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen

Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Kristof Decoster<br />

<strong>Implicaties</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

PSW-paper 2001/ 5<br />

1 september 2001


Kristof Decoster is Licentiaat in de Politieke Wetenschappen (KUL). Eerder<br />

verrichtte hij aan de UIA onderzoek over het Belgische middenveld en de EU,<br />

en was hij methodologisch onderzoeker bij de “Panel Survey for Belgian<br />

Households” (PSBH). In oktober ’98 startte hij in het kader <strong>van</strong> <strong>een</strong> FWOaspirantschap<br />

<strong>een</strong> doctoraatsproject op over het verband tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

en democratische performantie in <strong>een</strong> Europese context. Op dit ogenblik maakt<br />

hij deel uit <strong>van</strong> de onderzoeksgroep M2P (Media, Middenveld en Politiek) onder<br />

leiding <strong>van</strong> Prof. Dr. Walgrave. Hij is bereikbaar per email op:<br />

decoster@uia.ua.ac.be.


1. Inleiding<br />

Vanuit diverse hoeken en academische disciplines werd de laatste jaren geprobeerd<br />

om <strong>een</strong> antwoord te vinden op de vraag: wat is “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” nu eigenlijk?<br />

“Sociaal <strong>kapitaal</strong>” mag dan al sinds “Making democracy work” (Putnam, 1993) aan<br />

<strong>een</strong> onstuitbare opmars bezig zijn, er blijft toch <strong>een</strong> waas <strong>van</strong> mysterie hangen rond<br />

het begrip. Sociaal <strong>kapitaal</strong> neemt zijn bijnaam “<strong>sociaal</strong> glijmiddel” bij momenten<br />

wat al te letterlijk. De aantrekkingskracht <strong>van</strong> het begrip lijkt er <strong>voor</strong>lopig echter<br />

all<strong>een</strong> maar groter door te worden.<br />

In deze paper is het niet de bedoeling om <strong>een</strong> en ander nog <strong>een</strong>s in het lang en in het<br />

breed over te doen. Om <strong>een</strong> <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> uit te werken die<br />

<strong>voor</strong> elke academische discipline min of meer bevredigend oogt, is het formaat <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> reader immers meer aangewezen. Vraag is bovendien of <strong>een</strong> uniform geldig,<br />

interdisciplinair <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> überhaupt wel mogelijk is. In onze visie<br />

moet het accent in eerste instantie liggen op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><strong>concept</strong>ualiseringen<br />

binnen academische disciplines, later kunnen die (eventueel)<br />

geïntegreerd worden in <strong>een</strong> overkoepelend <strong>concept</strong>.<br />

Vanuit die invalshoek proberen we in de paper <strong>een</strong> antwoord te formuleren op de<br />

volgende vraag: vormt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> rele<strong>van</strong>t<br />

<strong>concept</strong>, en zo ja, hoe wordt het dan idealiter gedefinieerd? In <strong>een</strong> drietal paragrafen<br />

werken we naar dergelijke ‘politiek-sociologische’ <strong>concept</strong>ualisering toe.<br />

In <strong>een</strong> eerste deel wordt – zonder naar exhaustiviteit te streven – <strong>een</strong> chronologisch<br />

overzicht gegeven <strong>van</strong> de belangrijkste auteurs die de ”<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie” tot<br />

dusver hebben gekruid. Bourdieu, Coleman, Putnam en Portes kunnen we daarbij<br />

moeilijk over het hoofd zien, maar ook andere academici (onder meer auteurs<br />

gelieerd aan Wereldbankpublicaties) leverden <strong>een</strong> bijdrage tot het debat. Via deze<br />

beperkte literatuuranalyse proberen we enig zicht te krijgen op de reikwijdte <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Wat wordt er <strong>van</strong>uit diverse hoeken en disciplines onder begrepen,<br />

hoe ver reiken de tentakels <strong>van</strong> het <strong>concept</strong>?<br />

Vervolgens proberen we in <strong>een</strong> tweede nogal uitgebreide paragraaf inzicht te<br />

verwerven in de doolhof <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> – <strong>concept</strong>ualiseringen. Welke zijn de<br />

over<strong>een</strong>komsten en verschillen ? In <strong>een</strong> derde paragraaf moet <strong>een</strong> en ander resulteren<br />

in <strong>een</strong> meer gelouterde politiek-sociologische visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die zowel<br />

inhoudelijk consistent als operationaliseerbaar beoogt te zijn, zonder daarbij te<br />

vervallen in <strong>een</strong> overdreven operationalisme. De eerste paragraaf is eerder<br />

theoretisch-descriptief <strong>van</strong> aard, en <strong>voor</strong>al bedoeld <strong>voor</strong> mensen die maar <strong>een</strong> vage<br />

notie hebben <strong>van</strong> wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is 1 . Vanaf paragraaf twee ligt de klemtoon op<br />

1 In ruime mate komt die eerste theoretische paragraaf over<strong>een</strong> met die <strong>van</strong> <strong>een</strong> vorige PSW-paper :<br />

“Sociaal <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> politicologen: <strong>een</strong> contradictio in terminis?” (2000).<br />

3


analyse, uitmondend in de – enkel <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> rele<strong>van</strong>te – derde<br />

paragraaf.<br />

2. Geschiedenis <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: de “founding fathers”<br />

Via de visie <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal sleutelauteurs, opererend <strong>van</strong>uit verschillende<br />

academische disciplines, in dit debat zouden de contouren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

moeten duidelijk worden. Hun standpunten komen vrij bondig aan bod. We<br />

behandelen de auteurs ongeveer in chronologische volgorde.<br />

2.1 Bourdieu<br />

De eerste systematische én coherente <strong>concept</strong>ualisering 2 <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> was <strong>van</strong><br />

de hand <strong>van</strong> Pierre Bourdieu (Bourdieu, 1980; Bourdieu, 1986). Sociaal <strong>kapitaal</strong><br />

vormde <strong>voor</strong> hem “ l’ensemble des ressources actuelles ou potentielles qui sont liées<br />

à la possession d’un réseau durable de relations plus ou moins institutionnalisées<br />

d’interconnaissance et d’interreconnaissance…” (Bourdieu, 1980: 2). Het gaat<br />

m.a.w. om de resources die personen kunnen mobiliseren, via hun (sociale)<br />

connecties of lidmaatschap <strong>van</strong> <strong>een</strong> groep. Een duidelijk instrumentele definitie dus.<br />

De hoeveelheid <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die <strong>een</strong> bepaald persoon bezit, hangt zowel af <strong>van</strong> de<br />

uitgebreidheid <strong>van</strong> het netwerk aan sociale relaties dat hij/zij kan mobiliseren, als <strong>van</strong><br />

het volume (economisch, cultureel of symbolisch) <strong>kapitaal</strong> dat de personen waarmee<br />

hij/zij verbonden is, bezitten (= de om<strong>van</strong>g en de kwaliteit <strong>van</strong> die resources ).<br />

Voor Bourdieu is het evident dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet <strong>een</strong> of andere sociale<br />

gegevenheid is, die zich als <strong>een</strong> quasi-natuurwet opdringt aan individuen. Nee,<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is het product <strong>van</strong> <strong>een</strong> doelbewuste en nooit aflatende sociale<br />

investeringsstrategie in sociale relaties die nuttig zijn op korte of lange termijn,<br />

bewust of onbewust. Doel is om toevallige relaties en ontmoetingen (bv. met de<br />

buren) om te zetten in relaties die verplichtingen inhouden, of die nu <strong>van</strong> subjectieve<br />

gevoelsaard zijn (zoals gevoelens <strong>van</strong> erkentelijkheid) dan wel institutioneel<br />

gegarandeerd worden (rechten). Vooral de continue échanges (bv. <strong>van</strong> woorden of<br />

<strong>van</strong> giften) spelen <strong>voor</strong> Bourdieu <strong>een</strong> <strong>voor</strong>name rol bij het creëren en instandhouden<br />

<strong>van</strong> wederzijdse erkentelijkheden. Zij veronderstellen <strong>voor</strong>af al <strong>een</strong> zekere mate <strong>van</strong><br />

objectieve homogeniteit (cfr. de ‘habitus 3 ’) tussen de mensen waartussen de<br />

2 Eerder hanteerden auteurs als Jacobs (1961) en Loury (1977) al de term “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />

Conceptueel leverden zij echter g<strong>een</strong> substantiële bijdrage.<br />

3 De ‘habitus’ vormt het scharnier tussen de (objectieve) klassecondities enerzijds en de levensstijl<br />

anderzijds. De objectieve klassecondities zijn het geheel <strong>van</strong> objectieve omstandigheden, die <strong>een</strong><br />

bepaalde klasse kenmerken, m.a.w. de verschillende soorten <strong>kapitaal</strong> waarover die klasse beschikt.<br />

4


uilprocessen plaatsvinden. Een gepersonaliseerd geschenk overstijgt vaak de puur<br />

monetaire waarde er<strong>van</strong>: de gift, die ogenschijnlijk gratuit gebeurde, is in<br />

werkelijkheid gericht op het verwerven <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Economisch <strong>kapitaal</strong><br />

wordt zo in <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> getransformeerd. Ook sociale instituties, ingericht met<br />

het oog op het mogelijk maken <strong>van</strong> dergelijke continue legitieme ruilprocessen<br />

(serviceclub-bij<strong>een</strong>komsten, elitescholen,…), spelen voluit hun rol in dit opzicht.<br />

Niet elk lid <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde organisatie kan in dezelfde mate resources via die groep<br />

mobiliseren: de concentratie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de handen <strong>van</strong> één individu<br />

verloopt evenredig met zijn inbreng in de groep. Delegatie- en<br />

representatiemechanismen – meer of minder geïnstitutionaliseerd - leiden dit<br />

concentratieproces in goede banen. Geïnstitutionaliseerd <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bij uitstek<br />

vormen de (bv. academische) ‘titels’, die <strong>een</strong> bepaald soort sociale relatie duurzaam<br />

garanderen.<br />

Bourdieu beschouwt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als één vorm <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>, die weliswaar te<br />

onderscheiden is <strong>van</strong>, maar tegelijkertijd toch nauw verbonden is met andere vormen<br />

<strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>: economisch en cultureel <strong>kapitaal</strong>. De sociale verplichtingen (connecties)<br />

zijn onder bepaalde omstandigheden converteerbaar tot economisch <strong>kapitaal</strong>. Hij<br />

gebruikt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus als onderdeel <strong>van</strong> zijn complexe sociale topologie,<br />

waarin alles draait om de posities <strong>van</strong> individuen, <strong>voor</strong>al gedefinieerd in termen <strong>van</strong><br />

het economisch, cultureel en <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> waarover dezen beschikken. Menselijke<br />

activiteit is <strong>voor</strong> hem immers <strong>voor</strong>al gericht op het controleren en accumuleren <strong>van</strong><br />

verschillende soorten <strong>kapitaal</strong>.<br />

2.2 Coleman<br />

Coleman werkte <strong>een</strong> genuanceerde visie uit op ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ in het artikel “Social<br />

Capital in the Creation of Human Capital” en in hoofdstuk XII <strong>van</strong> zijn magnum opus<br />

“The Foundations of Social Theory” (Coleman, 1988; Coleman, 1990). Een aantal<br />

ideeën ontl<strong>een</strong>de hij aan auteurs als Loury en Granovetter (cfr. de notie <strong>van</strong><br />

‘embeddedness’) (Granovetter, 1985). Bourdieus werk zou hem onbekend zijn<br />

geweest op het moment <strong>van</strong> schrijven.<br />

Coleman beschouwde <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> actie, en bracht op die<br />

manier de sociale structuur binnen in het (economische) rational choice-paradigma.<br />

“Social capital is defined by its function. It’s … a variety of different entities, with<br />

two elements in common: they all consist of some aspect of social structures, and they<br />

facilitate certain actions of actors – whether persons or corporate actors – within the<br />

structure” (Coleman, 1988: 98). Hij definieert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus functioneel.<br />

De habitus, als scharnier, bestaat uit <strong>een</strong> systeem <strong>van</strong> waarnemings-, waarderings- en<br />

handelingsschema’s. En die bepalen op hun beurt de levensstijl <strong>van</strong> die bepaalde klasse(fractie): bv.<br />

<strong>een</strong> klassegebonden smaak of praktijken, <strong>politieke</strong> opinies,…<br />

5


Sociaal <strong>kapitaal</strong> identificeert bepaalde aspecten <strong>van</strong> de sociale structuur door gebruik<br />

te maken <strong>van</strong> hun functie. De functie bestaat uit de waarde <strong>van</strong> aspecten <strong>van</strong> de<br />

sociale structuur die actoren als resources kunnen aanwenden om hun belangen te<br />

behartigen. Sociale structuur wordt dus <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op het moment dat <strong>een</strong> actor<br />

die structuur effectief kan aanwenden in functie <strong>van</strong> zijn belangen.<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> is bij Coleman productief: het maakt het bereiken <strong>van</strong> bepaalde<br />

doelen mogelijk, die bij afwezigheid er<strong>van</strong> onmogelijk zouden blijken. De gelijkenis<br />

met Bourdieu is althans in dit opzicht treffend: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> situeert zich ook bij<br />

hem in de structuur <strong>van</strong> relaties tussen actoren, en is dus niet tastbaar.<br />

Voor Coleman is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in principe <strong>een</strong> neutraal – of niet in se positief –<br />

<strong>concept</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> is in <strong>een</strong> bepaalde specifieke situatie productief, maar kan<br />

schadelijk zijn in functie <strong>van</strong> andere acties. Toch is de academicus daarin niet overal<br />

even consistent: de meeste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kent hij immers <strong>een</strong> ‘public<br />

good’–karakter toe (cfr. infra). Sociaal <strong>kapitaal</strong> helpt Coleman (onderzoeks)<br />

vaststellingen te verklaren, zowel op het niveau <strong>van</strong> individuen als op het niveau <strong>van</strong><br />

sociale systemen.<br />

De vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die hij onderscheidt zijn: (1) verplichtingen en<br />

verwachtingen, en de betrouwbaarheid (trustworthiness) <strong>van</strong> sociale structuren, die<br />

dergelijke verplichtingen en verwachtingen in grote mate bepaalt, (2)<br />

informatiekanalen, (3) normen en effectieve sancties, (4) gezagsrelaties en (5) sociale<br />

organisatie(s) die men zich kan toeëigenen <strong>voor</strong> andere doeleinden. We gaan iets<br />

grondiger in op elk <strong>van</strong> die door Coleman onderscheiden vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>.<br />

Individuen, die in sociale structuren veel verplichtingen tegenover hun persoon<br />

hebben gecreëerd (credit slips), beschikken over <strong>een</strong> serieus reservoir aan <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, waaruit ze kunnen putten. Zowel de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de sociale<br />

omgeving 4 als de eigenlijke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> die verplichtingen zijn <strong>van</strong> belang bij deze<br />

vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociale structuren verschillen <strong>van</strong> elkaar op deze twee<br />

aspecten, actoren binnen <strong>een</strong> bepaalde structuur verschillen <strong>van</strong> elkaar op het tweede<br />

aspect.<br />

Sociale relaties verschaffen in <strong>een</strong> aantal gevallen ook <strong>een</strong> potentieel aan informatie,<br />

dat bij (verdere) actie erg nuttig kan blijken. Wie bij<strong>voor</strong>beeld over <strong>een</strong> cinefiele<br />

vriend beschikt, hoeft zelf niet meer de filmrecensies te doorworstelen en kan toch<br />

<strong>een</strong> leuke film bijwonen.<br />

4 Cfr. zullen verplichtingen inderdaad nagekomen worden? Een <strong>voor</strong>beeld aan de negatieve zijde <strong>van</strong><br />

het spectrum: staten als Roemenië of Rusland, waar gedurende decennia <strong>van</strong> overheidswege op<br />

systematische wijze <strong>een</strong> cultuur <strong>van</strong> wantrouwen onder de burgers gevoed werd, ondervinden daar<br />

nu nog de gevolgen <strong>van</strong>. Het zal wel g<strong>een</strong> toeval zijn dat entrepreneurs net in die excommunistische<br />

landen oren hebben naar de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-these (Neace, 1999).<br />

6


Een effectieve norm wordt door Coleman even<strong>een</strong>s als <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

beschouwd. Zo geeft hij het <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> de norm die misdaad verbiedt. Een<br />

cruciale norm <strong>voor</strong> het functioneren <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schap is die waarbij mensen<br />

geacht worden te handelen in het belang <strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>schap in plaats <strong>van</strong> louter hun<br />

eigen belangen te laten primeren. Deze laatste norm is fundamenteel <strong>voor</strong> het<br />

overstijgen <strong>van</strong> collectieve actieproblemen. Vooral bij deze vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (normen) komt de neutraliteit naar <strong>voor</strong> die Coleman in principe aan <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> toekent: normen maken niet all<strong>een</strong> bepaalde acties mogelijk, maar perken<br />

ook andere en niet noodzakelijk de minder gunstige in.<br />

Ook gezagsrelaties kunnen onder bepaalde omstandigheden <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> inhouden. Als <strong>een</strong> groep mensen zich bereid toont om gezag toe te kennen<br />

aan <strong>een</strong> charismatisch en/of competent individu of instantie, worden freeriderproblemen<br />

en collectieve actiedilemma’s makkelijker overstegen. Tenslotte vormen<br />

ook organisaties, die opgericht worden in functie <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaald doel, vaak <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, in de zin dat ze ook andere doeleinden kunnen dienen, en als dusdanig<br />

aangewend kunnen worden door hun leden.<br />

Factoren die volgens Coleman de vorming <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> makkelijker maken<br />

zijn hechte sociale netwerken (closure) 5 , stabiliteit <strong>van</strong> de sociale structuur en<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld religieuze) ideologie. Hij beklemtoont ook de meerwaarde <strong>van</strong><br />

multiplex (meervoudige) over simplex (enkelvoudige) relaties. Meervoudige relaties<br />

zijn relaties waarbij personen met elkaar verbonden zijn in meer dan één context,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld als buur, mede-ouder, lid <strong>van</strong> zelfde religieuze vereniging, …. Zij laten<br />

toe om de resources <strong>van</strong> één relatie (bv. informatie, verplichtingen, …) te gebruiken<br />

bij <strong>een</strong> andere.<br />

Coleman maakt <strong>een</strong> onderscheid tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> binnen het gezin 6 en erbuiten<br />

(in de gem<strong>een</strong>schap). Zeker <strong>voor</strong> wat die laatste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> betreft,<br />

geldt nogal <strong>een</strong>s dat ze <strong>een</strong> publiek goed vormen. Ze komen ieder<strong>een</strong> ten goede die<br />

deel uitmaakt <strong>van</strong> de (dichte) sociale structuur. Dit leidt vaak tot <strong>een</strong> onderinvestering<br />

in en onderproduktie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Immers, personen hebben er door de band<br />

genomen g<strong>een</strong> belang bij om zélf <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> doelbewust na te streven. De<br />

meeste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden dan ook gecreëerd of vernietigd als<br />

bijprodukten <strong>van</strong> andere activiteiten.<br />

5 Closure - het bestaan <strong>van</strong> voldoende banden tussen mensen - is belangrijk opdat normen effectief<br />

zouden afgedwongen kunnen worden, en in functie <strong>van</strong> de betrouwbaarheid <strong>van</strong> sociale structuren.<br />

Dit laatste facet faciliteert op zijn beurt het ontstaan <strong>van</strong> verplichtingen en verwachtingen.<br />

6 Verschillende familiestructuren creëren verschillende niveaus <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Zowel de<br />

fysieke aanwezigheid <strong>van</strong> volwassenen in de familie als de eigenlijke aandacht die het kind krijgt,<br />

bepalen het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>een</strong> kind uit zijn familie betrekt.<br />

7


2.3 Putnam<br />

Het controversiële “Making Democracy Work” zorgde begin de jaren ’90 ook in<br />

politiek-sociologische middens <strong>voor</strong> de doorbraak en ruime verspreiding <strong>van</strong> het<br />

<strong>concept</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (Putnam, 1993). Hoewel hij bij de ontwikkeling <strong>van</strong> zijn<br />

visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> uitvoerig verwees naar Colemans <strong>concept</strong>, valt Putnams ode<br />

aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet te herleiden tot het eerder strakke ontwerp <strong>van</strong> zijn collega.<br />

Putnam zelf stuurde zijn oorspronkelijke definiëring <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> overigens wat<br />

bij in één <strong>van</strong> zijn jongste publicaties, “Bowling alone” (Putnam, 2000).<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormde bij Putnam oorspronkelijk “…features of social<br />

organization, such as trust, norms and networks 7 , that can improve the efficiency of<br />

society by facilitating coordinated actions…” (Putnam, 1993a : 167). Hij zag de<br />

meerwaarde <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus <strong>voor</strong>al op het niveau <strong>van</strong><br />

geaggregeerde entiteiten zoals gem<strong>een</strong>schappen en regio’s. Spontane samenwerking<br />

en collectieve actie worden er makkelijker door, in die zin is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus<br />

productief en vormt het <strong>een</strong> collectieve resource. In “Bowling alone” erkent Putnam -<br />

in de lijn <strong>van</strong> de invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> door netwerk<strong>sociologen</strong> - dat <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> naast <strong>een</strong> collectief aspect ook <strong>een</strong> individueel aspect heeft: individuen<br />

vormen connecties die hun eigen belangen ten goede komen. Maar de politieksociologische<br />

“Putnamschool” wordt toch <strong>voor</strong>al geassocieerd met de eerste meer<br />

collectieve interpretatie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. We concentreren ons bijgevolg <strong>voor</strong>al<br />

daarop.<br />

Stocks aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn volgens Putnam vaak zelfversterkend en cumulatief:<br />

regio’s die over grote reservoirs aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikken, ondervinden weinig<br />

moeite om nog meer <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te accumuleren, en vice versa. In dit verband<br />

schetst Putnam uitvoerig de zogenaamde virtuous en vicious cycli, die respectievelijk<br />

<strong>voor</strong>al Noord- en Zuid-Italië zouden karakteriseren. Door <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te<br />

gebruiken, neemt het veeleer toe dan af, terwijl bij misbruik of ondergebruik <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> vrij snel uitgeput raakt. Eenmaal <strong>een</strong> neerwaartse spiraal is ingezet, kan die<br />

nog moeilijk worden omgebogen.<br />

Meer nog dan bij Coleman is het ‘public-goods’-karakter <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bij<br />

Putnam dus prominent aanwezig. Die wel erg positieve invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

wekte nogal wat commotie los ( cfr. Portes & Landolt, 1996) al kende Putnam<br />

evenzeer enthousiaste volgelingen (Fukuyama, 1995). Misschien om die reden<br />

erkende Putnam in latere publicaties, onder meer in “Bowling alone” dat <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> ook negatieve effecten kan hebben. Zijn naam blijft echter hoe dan ook <strong>voor</strong><br />

altijd geassocieerd met <strong>een</strong> erg gunstige visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Vertrouwen (trust), <strong>voor</strong>al de meer onpersoonlijke, indirecte vorm <strong>van</strong> vertrouwen<br />

(social trust), vormt bij Putnam <strong>een</strong> essentiële component <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

7 Allen vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

8


Vertrouwen tussen mensen die elkaar niet echt <strong>van</strong> nabij kennen, is onontbeerlijk<br />

<strong>voor</strong> samenwerking op het niveau <strong>van</strong> de samenleving. Deze vorm <strong>van</strong> vertrouwen<br />

mag niet verward worden met thick trust, nl. meer ‘persoonlijk’ vertrouwen dat<br />

berust op de intieme familiariteit die mensen met elkaar hebben, bij<strong>voor</strong>beeld met <strong>een</strong><br />

buur of met <strong>een</strong> kennis. Met dit standpunt bevindt Putnam zich op minder<br />

gecontesteerd terrein: nogal wat academici hanteren immers <strong>een</strong> gelijkaardig<br />

onderscheid tussen soorten vertrouwen. Omwille <strong>van</strong> het centrale karakter <strong>van</strong><br />

(veralgem<strong>een</strong>d) vertrouwen in de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur gaan we verder in de<br />

paper iets grondiger in op trust.<br />

Twee andere door Putnam onderscheiden vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn normen<br />

(<strong>voor</strong>al de ‘generalized reciprocity’-norm) en netwerken <strong>van</strong> burgerengagement.<br />

Putnam beklemtoont trouwens dat er <strong>een</strong> wisselwerking bestaat tussen deze twee<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en vertrouwen in meer moderne samenlevingen.<br />

Normen - met als belangrijkste die <strong>van</strong> ‘generalized’ of ‘diffuse reciprocity’ 8 -<br />

verlagen de transactiekosten en maken samenwerking en collectieve actie<br />

makkelijker. De veralgem<strong>een</strong>de wederkerigheidsnorm wijst op <strong>een</strong> <strong>voor</strong>tdurende<br />

ruilrelatie die op elk moment in onevenwicht is, maar tegelijk de verwachting inhoudt<br />

dat <strong>een</strong> nu toegekend <strong>voor</strong>deel ooit, in de toekomst, vergoed moet en zal worden.<br />

Uiteraard gedijt deze veralgem<strong>een</strong>de wederkerigheidsnorm niet in <strong>een</strong> omgeving<br />

waar wantrouwen heerst.<br />

In “Making democracy work” pleitte Putnam <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> horizontale, formele en<br />

secundaire associaties en netwerken. Netwerken <strong>van</strong> burgerengagement, die <strong>een</strong><br />

intense horizontale interactie tussen hun leden inhouden, vergemakkelijken volgens<br />

hem samenwerking. Met horizontale netwerken bedoelt Putnam netwerken die<br />

mensen <strong>van</strong> ongeveer gelijke status en macht met elkaar verbinden. Verticale<br />

netwerken koppelen ongelijke individuen aan elkaar in asymmetrische relaties <strong>van</strong><br />

hiërarchie en afhankelijkheid, en hebben volgens Putnam g<strong>een</strong> positief effect op<br />

<strong>sociaal</strong> vertrouwen of samenwerking 9 .<br />

Secundaire netwerken functioneren - in vergelijking met bij<strong>voor</strong>beeld de (primaire)<br />

familiebanden – als <strong>een</strong> beter glijmiddel om gem<strong>een</strong>schappen de handen in elkaar te<br />

doen slaan, want ze omvatten potentieel bredere segmenten <strong>van</strong> de samenleving.<br />

Tertiaire organisaties (bv. overkoepelende Gepensioneerdenbond) en/of nonprofitorganisaties<br />

(zoals Oxfam) staan veel minder in de gunst <strong>van</strong> Putnam. Qua<br />

sociale verbondenheid zouden ze inferieur zijn aan secundaire verenigingen (want<br />

vaak louter <strong>een</strong> geldelijke bijdrage vergen). Vooral het veelal ontbreken <strong>van</strong> face to<br />

8 Deze diffuse reciprociteitsnorm is te onderscheiden <strong>van</strong> balanced (of specifieke) reciprocity,<br />

waarbij gelijktijdig dingen <strong>van</strong> gelijke waarde worden geruild.<br />

9 Uiteraard gaat het om ideaaltypes of uitersten op <strong>een</strong> continuüm: elke organisatie of netwerk zal<br />

steeds in meerdere of mindere mate horizontale en verticale interactie omvatten. Putnam<br />

onderscheidt als organisaties die <strong>voor</strong>al door horizontale interactie gekenmerkt worden o.m.<br />

buurtverenigingen, koren, coöperatieven, sportclubs, …<br />

9


face interactie tussen de gewone leden kan de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - goeroe maar matig<br />

appreciëren. Putnam verwacht bijgevolg <strong>een</strong> minimaal effect <strong>van</strong> deze verenigingen<br />

en netwerken op het verhogen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

Putnam beleed ook in “Bowling alone” die <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> secundaire horizontale<br />

“bruggenbouwende” organisaties, ook al verruimde hij zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - <strong>concept</strong><br />

dermate dat het nu om alle “ways in which we connect with friends and neighbours<br />

and strangers” (Putnam, 2000: 27 ) zou gaan. Vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zouden –<br />

<strong>voor</strong> wat het netwerkaspect betreft - dus zowel op het publieke forum en de politiek<br />

betrekking hebben ( <strong>politieke</strong> participatie dus), op meer formeel lidmaatschap <strong>van</strong><br />

allerhande organisaties, als op alle mogelijke vormen <strong>van</strong> informele sociale<br />

verbondenheid (zoals restaurant-en barbezoek, buurten bij de buren, barbecues met<br />

vrienden,…). Hij blijft echter bij zijn stelling dat bepaalde soorten activiteiten beter<br />

zouden zijn dan andere inzake het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en het<br />

opbouwen <strong>van</strong> <strong>een</strong> “civic community”. Formele organisaties scoren beter dan<br />

informele 10 , organisaties met face to face interactie halen het <strong>van</strong><br />

overschrijvingsorganisaties ( checkbookorganisaties), “bridging” 11<br />

organisaties genereren meer vertrouwen in vergelijking met socio-economisch en<br />

etnisch homog<strong>een</strong> samengestelde (of “bonding”) organisaties, en horizontale<br />

organisaties kunnen bij hem nog steeds op meer krediet rekenen dan hiërarchische<br />

organisaties.<br />

Samengevat: de definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die Putnam in “Bowling alone”<br />

hanteert, “ … connections among individuals – social networks and the norms of<br />

reciprocity and trustworthiness that arise from them “ (Putnam, 2000: 19) verschilt<br />

niet bijster veel <strong>van</strong> de vroeger door hem uitgewerkte <strong>concept</strong>ualisering. Slechts <strong>een</strong><br />

paar verschillen tekenen zich af. Veel meer netwerken en informele verbanden<br />

komen nu potentieel in aanmerking om onder de noemer <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te<br />

vallen. Een en ander heeft allicht te maken met het feit dat Putnam het in zijn <strong>concept</strong><br />

minder expliciet over macro-functionaliteit 12 heeft. Op de achtergrond blijft die<br />

veronderstelde functionaliteit <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ( - nl. wat betreft het faciliteren <strong>van</strong><br />

collectieve actie - ) echter aanwezig.<br />

10 Putnam maakt in dat verband het onderscheid tussen machers en schmoozers: mensen die veel tijd<br />

investeren in formele organisaties respectievelijk in informele conversaties,…<br />

11 Putnam onderscheidt bridging (inclusief) <strong>van</strong> bonding (exclusief) social capital. “Bridging”<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (bv. organisaties) omvat mensen <strong>van</strong> <strong>een</strong> verschillende socio-, economische of<br />

etnische achtergrond en staat open <strong>voor</strong> ieder<strong>een</strong>. “Bonding” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is eerder op zichzelf<br />

gericht en neigt vaak naar het versterken <strong>van</strong> exclusieve identiteiten en homogene groepen. Putnam<br />

stelt dat, onder bepaalde omstandigheden, zowel bridging als bonding <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> positieve<br />

sociale effecten kunnen hebben. Beide zijn volgens hem dus noodzakelijk, maar hij verwacht toch<br />

dat bonding <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> meer negatieve externe effecten kan teweegbrengen.<br />

12 Cfr. “faciliteren <strong>van</strong> gecoördineerde actie”, “verbeteren <strong>van</strong> “efficiëntie <strong>van</strong> de samenleving”.<br />

10


2.4 Portes<br />

De economisch georiënteerde socioloog Alejandro Portes leverde even<strong>een</strong>s <strong>een</strong><br />

substantiële bijdrage tot de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> theorie (Portes & Sensenbrenner, 1993;<br />

Portes & Landolt, 1996; Portes, 1998). Zijn inbreng situeerde zich <strong>voor</strong>al op twee<br />

domeinen: hij vestigde er de aandacht op dat de hoerastemming die zeker na “Making<br />

Democracy Work” in de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> theorie overheerste, bijziend maakte <strong>voor</strong><br />

bepaalde mindere aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Portes zoomde in zijn publicaties<br />

nadrukkelijk in op die keerzijde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> kan wel<br />

degelijk in bepaalde omstandigheden negatieve effecten genereren. De tweede<br />

meerwaarde <strong>van</strong> Portes’ bijdrage vormt de door hem geëxpliciteerde link tussen<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en sociologische <strong>concept</strong>en en klassiekers uit het verleden. Dit<br />

tweede aspect laten we hier evenwel buiten beschouwing (zie Portes &<br />

Sensenbrenner, 1993).<br />

De auteur ontwikkelde zijn visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> specifieke interesse<br />

<strong>voor</strong> de vormen waaronder de sociale structuur economische actie beïnvloedt, meer<br />

bepaald in immigrantengem<strong>een</strong>schappen in de VS. Dat resulteerde in <strong>een</strong> erg ruime<br />

definitie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: “Those expectations for action within a collectivity that<br />

affect the economic goals and goalseeking behavior of its members, even if these<br />

expectations are not oriented toward the economic sphere (Portes & Sensenbrenner,<br />

1993: 1323).” Portes focust dus op collectieve verwachtingen, die economisch gedrag<br />

beïnvloeden.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld kan zijn visie wellicht verduidelijken. Eén bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

vormt bij<strong>voor</strong>beeld bounded solidarity, of tot de groep beperkte solidariteit. Deze<br />

vorm <strong>van</strong> solidariteit ontstaat uit de situationele reactie <strong>van</strong> <strong>een</strong> groep mensen –<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Dominicaanse inwijkelingen – die met gem<strong>een</strong>schappelijke tegenspoed<br />

(discriminatie) kampen. De situationele omstandigheden (of het feit dat die mensen<br />

<strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk lot delen) kunnen met andere woorden leiden tot het ontstaan<br />

<strong>van</strong> groepsgeoriënteerd gedrag. Als dit solidariteitsgevoel sterk genoeg is, worden<br />

normen <strong>van</strong> wederzijdse steun gerespecteerd. Die normen kunnen individuen zich<br />

dan toeëigenen als resource.<br />

Om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te bezitten, moeten personen verbonden zijn met anderen. Die<br />

anderen vormen dan de bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, en zij stellen - <strong>van</strong>uit bepaalde<br />

motivaties of incentives - resources ter beschikking. Sociaal <strong>kapitaal</strong>, zo vat Portes<br />

elders samen, staat dus <strong>voor</strong> de “… capaciteit <strong>van</strong> actoren om <strong>voor</strong>delen veilig te<br />

stellen via hun lidmaatschap in sociale netwerken of andere sociale structuren<br />

(Portes, 1998: 6).” Portes vindt het <strong>van</strong> cruciaal belang om <strong>een</strong> onderscheid te maken<br />

tussen de (kwaliteit <strong>van</strong>) resources (bij<strong>voor</strong>beeld informatie) enerzijds en de<br />

capaciteit om die resources binnen te halen anderzijds (bv. via lidmaatschap in<br />

sociale structuren).<br />

11


Portes mag zoals hoger reeds vermeld dus de verdienste opeisen om als eerste -<br />

althans in de Angelsaksische literatuur - systematisch aandacht te hebben besteed aan<br />

de potentiële negatieve aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Dezelfde mechanismen, die<br />

individuen en groepen zich kunnen toeëigenen als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> hebben vaak ook<br />

andere, minder aangename gevolgen. Hij signaleerde er vier: (1) de uitsluiting <strong>van</strong><br />

outsiders, (2) te excessieve claims op groepsleden, (3) restricties op individuele<br />

vrijheden en tenslotte (4) normen die <strong>een</strong> neerwaartse druk uitoefenen op<br />

groepsleden.<br />

Het lijdt g<strong>een</strong> twijfel dat al te hechte banden tussen groepsleden <strong>een</strong> barrière kunnen<br />

vormen <strong>voor</strong> anderen om toegang te krijgen tot bepaalde economische sectoren.<br />

Vandaar de dominantie <strong>van</strong> etnische groepen in bepaalde industriële takken of in het<br />

leveren <strong>van</strong> sommige diensten. Een tweede minder positief fenom<strong>een</strong> dat bepaalde<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kenmerkt heeft betrekking op de sociale normen (onder<br />

meer steun) die gelden in bepaalde immigrantengem<strong>een</strong>schappen. Hoewel die<br />

normen <strong>voor</strong> beginnende entrepreneurs vaak <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong>delen inhouden - cfr. omdat<br />

ze zo makkelijk aan geld raken -, verworden ze in <strong>een</strong> latere fase soms tot <strong>een</strong> last. Zo<br />

zien succesvolle ondernemers zich quasi-verplicht om minder fortuinlijke<br />

immigranten <strong>van</strong> dezelfde origine financieel te steunen, tot op de rand <strong>van</strong> het eigen<br />

bankroet toe. Portes wijst ook op het gevaar <strong>voor</strong> de individuele vrijheid en <strong>voor</strong> de<br />

zelfbeschikking in gesloten immigranten-gem<strong>een</strong>schappen: de gem<strong>een</strong>schaps-of<br />

groepsparticipatie noopt tot conformiteit en glijdt soms af naar <strong>een</strong> buitensporige<br />

sociale controle. In dit verband waarschuwt Portes <strong>voor</strong> de risico’s die de door<br />

Coleman geprezen meervoudige relaties kunnen inhouden <strong>voor</strong> persoonlijke<br />

vrijheden. Tenslotte kunnen gem<strong>een</strong>schapsnormen ook verstikkend werken <strong>voor</strong><br />

mensen die willen stijgen op de maatschappelijke ladder. Als <strong>een</strong> groep of socioeconomische<br />

klasse zich als underdog beschouwt t.o.v. de gem<strong>een</strong>schappelijke<br />

mainstream - opponent en daaruit zijn onderlinge solidariteitsgevoel puurt,<br />

apprecieert diezelfde groep het vaak maar erg matig als één <strong>van</strong> haar leden het wil<br />

‘maken’ in het leven volgens de normen <strong>van</strong> die dominante (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Angelsaksische) cultuur. Vaak zien de meer ambitieuzen zich bijna verplicht om de<br />

eigen groep de rug toe te keren, willen ze inderdaad stijgen op de maatschappelijke<br />

ladder.<br />

2.5 de Wereldbank over <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

Auteurs die figurereren in Wereldbankpublicaties 13 houden er de meest omvattende<br />

visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op na. Het lijdt weinig twijfel dat die erg ruime invulling <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> deel toe te schrijven is aan de bij hen duidelijk omschreven<br />

afhankelijke variabele: nl. economische groei of macroeconomische performantie.<br />

Een andere reden ligt in het feit dat de researchers <strong>van</strong> de Wereldbank per definitie<br />

13 Zie onder meer: Worldbank, 1997; Dasgupta & Serageldin, 2000; Grootaert, 2001.<br />

12


<strong>een</strong> mondiale interesse (horen te ) hebben, in tegenstelling tot <strong>sociologen</strong> en<br />

politicologen, die toch <strong>voor</strong>al blijk geven <strong>van</strong> <strong>een</strong> westerse focus.<br />

In tegenstelling tot andere <strong>concept</strong>ualiseringen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die <strong>een</strong> micro-<br />

en/of <strong>een</strong> meso-perspectief hanteren, omvat <strong>voor</strong> de “Wereldbankauteurs” <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> dus ook duidelijk <strong>een</strong> macrocomponent: met name de institutionele context<br />

waarin organisaties opereren ( cfr. bv. Krishna & Shrader, 1999) . Of dus aspecten<br />

zoals de mate <strong>van</strong> decentralisatie, de rechtsstaat, het juridische kader, … Het is niet<br />

zo moeilijk om in te zien waarom <strong>voor</strong> hen dit macroniveau er ook bijhoort: als<br />

economische groei de afhankelijke variabele vormt, is het – zeker in mondiaal<br />

perspectief – duidelijk dat de institutionele context niet buiten de <strong>concept</strong>ualisering<br />

kan blijven. De variabiliteit op dit vlak is mondiaal beduidend groter dan in de<br />

Westerse wereld, waar de rechtsstaat, het juridische kader en andere institutionele<br />

aspecten alles in acht genomen maar weinig variatie vertonen.<br />

Naast die inclusie <strong>van</strong> het macroniveau beklemtonen <strong>een</strong> aantal <strong>van</strong> die auteurs ook<br />

dat er nood is aan <strong>een</strong> geïntegreerde visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Ze gaan er<strong>van</strong> uit dat er<br />

verschillende wederzijds versterkende types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaan, en dat er<br />

<strong>een</strong> integrerend standpunt nodig is om de in de literatuur <strong>voor</strong>opgestelde soorten<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> met elkaar te verbinden. Hoe die integratie er dan precies moet<br />

uitzien, daar blijft men nogal vaag over. Woolcock (1998), die overigens niet<br />

gerelateerd is aan de Wereldbank, maar qua invalshoek en benadering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> wel <strong>een</strong> gelijkaardige <strong>concept</strong>ualisering uitwerkte, ondernam <strong>een</strong><br />

intelligente poging. Grof samengevat beklemtoonde hij dat zowel “embeddedness”<br />

als autonomie belangrijk zijn <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op micro - en op macroniveau.<br />

Concreet stelt hij dat er op microniveau zowel sprake moet zijn <strong>van</strong> integratie (intragem<strong>een</strong>schapsbanden)<br />

als <strong>van</strong> “linkage” (banden of netwerken die je verbinden met<br />

instanties, rele<strong>van</strong>te personen,… buiten de eigen gem<strong>een</strong>schap). Op macroniveau<br />

staat die “embeddedness” <strong>voor</strong> <strong>een</strong> synergie tussen staat en samenleving. De staat<br />

mag dus niet vervallen in <strong>een</strong> neiging tot substitutie, maar moet integendeel zoveel<br />

mogelijk complementariteit betrachten met het aanwezige <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de<br />

samenleving. Het autonomieaspect op macroniveau berust <strong>voor</strong> Woolcock tenslotte<br />

in de integriteit <strong>van</strong> de institutionele context: de structuren en processen <strong>van</strong><br />

overheid, het juridische kader,… moeten blijk geven <strong>van</strong> integriteit. Verschillende<br />

types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kunnen wederzijds versterkend zijn, en bijgevolg moet één<br />

<strong>van</strong> de doelen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-research er ook in bestaan na te gaan welke<br />

interacties tussen verschillende types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> additief, multiplicatief of<br />

zelfs exponentieel <strong>van</strong> aard zijn. Voor alle duidelijkheid: het gaat om <strong>een</strong> theoretische<br />

betrachting…<br />

Vanuit die klemtoon op de noodzaak tot integratie <strong>van</strong> verschillende soorten <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, is de stap naar de volgende notie vlug gezet. Nogal wat Wereldbankauteurs<br />

gaan er<strong>van</strong> uit dat er <strong>voor</strong> <strong>een</strong> bepaald land, in <strong>een</strong> bepaalde tijdsperiode, <strong>een</strong> geschikt<br />

niveau en samenstelling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaat. Dit niveau zou onder meer<br />

gebaseerd zijn op de complementariteit met andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> (bv. de<br />

13


natuurlijke resources in <strong>een</strong> land, het aanwezige menselijke <strong>kapitaal</strong>,…). Met andere<br />

woorden: er bestaat <strong>een</strong> optimale mix <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> bepaald land op<br />

<strong>een</strong> bepaald tijdstip. (Serageldin & Grootaert, 2000). En die mix kan er helemaal<br />

anders uitzien <strong>voor</strong> <strong>een</strong> ander land op hetzelfde tijdstip. Of nog: zij pleiten <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

lokaal en contextueel rele<strong>van</strong>te maat <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Die notie <strong>van</strong> geschikt<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> lijkt <strong>voor</strong>al aantrekkelijk als, zoals in dit geval, de afhankelijke<br />

variabele (nl. macroeconomische performantie) duidelijk gedefinieerd is.<br />

Auteurs in de Wereldbanktraditie geven dus blijk <strong>van</strong> <strong>een</strong> duidelijk dynamische visie<br />

op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> dat op <strong>een</strong> bepaald tijdstip functioneel is ( met<br />

het oog op macroeconomische performantie bij<strong>voor</strong>beeld) kan iets verder in de tijd,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld als het land in kwestie verder gemoderniseerd is, eerder<br />

contraproduktief werken 14 . De “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die de Putnamtraditie<br />

denkt waar te nemen, wordt door hen bijgevolg meestal anders geïnterpreteerd.<br />

Met de Wereldbankauteurs is het overzicht afgerond <strong>van</strong> de belangrijkste theoretische<br />

bijdragen in dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - debat tot dusver. De potentiële reikwijdte <strong>van</strong> het<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> tekent zich stilaan af. Het komt er nu op aan om orde te<br />

scheppen in de verschillende typeringen.<br />

3. De controverse: over<strong>een</strong>komsten en verschillen<br />

Uit <strong>voor</strong>gaande paragraaf bleek al dat de invalshoek en de specifieke interesse <strong>van</strong><br />

auteurs hun visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vaak sterk beïnvloedt. Het blijft <strong>voor</strong>lopig<br />

wachten op de “witte raaf” die er in slaagt om één integrerend <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><strong>concept</strong><br />

te ontwikkelen, <strong>een</strong> <strong>concept</strong> dus dat door alle academische disciplines<br />

aanvaard en gehanteerd zou kunnen worden. Vanaf deze (comparatieve) paragraaf<br />

werken we toe naar <strong>een</strong> iets minder ambitieus doel: het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> dat bruikbaar is binnen de <strong>politieke</strong> sociologie.<br />

In eerste instantie worden <strong>een</strong> aantal aspecten onder het vergrootglas gehouden, die in<br />

de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur - <strong>van</strong> diverse disciplines, maar toch <strong>voor</strong>al met het<br />

accent op de politiek-sociologische invalshoek - aan bod komen. Door het<br />

systematisch nagaan <strong>van</strong> verschillen en gelijkenissen tussen verschillende <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong>ualiseringen zouden we wat meer grip op het <strong>concept</strong> moeten<br />

krijgen. Daarbij worden <strong>voor</strong>al de in het kielzog <strong>van</strong> Putnam opererende (politieksociologische)<br />

school en de netwerkgeoriënteerde invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> met<br />

elkaar geconfronteerd. In de volgende paragraaf zou uit die confrontatie <strong>een</strong><br />

14 Stiglitz (2000) poneert bij<strong>voor</strong>beeld de stelling dat naarmate <strong>een</strong> samenleving zich economisch<br />

ontwikkelt (bv. in de richting <strong>van</strong> <strong>een</strong> markteconomie) zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zich ook moet<br />

aanpassen: de interpersoonlijke netwerken moeten gedeeltelijk ver<strong>van</strong>gen worden door de meer<br />

formele instituties <strong>van</strong> <strong>een</strong> markteconomie.<br />

14


consistenter politiek-sociologische <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> moeten<br />

resulteren.<br />

De aspecten die we rele<strong>van</strong>t achten met het oog op het bereiken <strong>van</strong> dat doel zijn<br />

respectievelijk: het analyse- (en meet) niveau <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, het resourceaspect,<br />

de morele connotatie en context(on)afhankelijkheid, het ontstaan en de destructie <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, de multidimensionaliteit & de causaliteitsproblematiek, de<br />

“bronnen” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en tenslotte de vormen <strong>van</strong> trust die in de <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>-literatuur onderscheiden worden (zie tabel 3.1). Bij de twee laatstgenoemde<br />

aspecten - bronnen & trustvormen dus - ligt de focus uitsluitend op het politieksociologische<br />

veld, maar ook bij de overige aspecten krijgt de politiek-sociologische<br />

discussie veelal de meeste aandacht. Een opsplitsing in rele<strong>van</strong>te aspecten oogt altijd<br />

wat artificieel. Immers, ook bij <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> geldt het adagium: “everything is<br />

connected to everything”. De invulling <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaald aspect door <strong>een</strong> discipline<br />

heeft dus vaak ook <strong>voor</strong> andere aspecten consequenties. Bovendien pretenderen we<br />

niet dat deze lijst aspecten de enig denkbare en/of exhaustief is. Wél lijkt ze ons<br />

functioneel met het oog op de volgende paragraaf, en <strong>van</strong>uit die optiek maakten we<br />

onze selectie.<br />

Aspecten<br />

Analyseniveau<br />

Posities / standpunten<br />

Geaggregeerde entiteiten (macro)<br />

organisaties, groepen, facties (meso)<br />

individuen (micro)<br />

(+ al of niet aandacht <strong>voor</strong> links tussen niveaus)<br />

Meetniveau<br />

flexibeler<br />

Resource Voor individu of organisatie<br />

Morele connotatie<br />

<strong>voor</strong> hele gem<strong>een</strong>schap<br />

Positief <strong>voor</strong> gem<strong>een</strong>schap (collectief goed)<br />

neutraal (eigenbelang)<br />

context(on)afhankelijkheid <strong>van</strong> SK en contextspecifiek SK (al of niet “public good”)<br />

<strong>van</strong> effecten er<strong>van</strong><br />

contextonafhankelijk SK (“public good” )<br />

Ontstaanswijze & destructie Ontstaat <strong>voor</strong>al als bijprodukt <strong>van</strong> andere activiteiten<br />

wordt doelbewust nagestreefd<br />

(door individuen)<br />

(door overheid)<br />

Multidimensionaliteit (omfloerste of duidelijke) Multidimensionaliteit<br />

15


causaliteit<br />

gebruik<br />

Bronnen<br />

(enkel: politiek sociologische literatuur)<br />

Vormen <strong>van</strong> trust<br />

(enkel: politiek sociologische literatuur)<br />

(zowel in <strong>politieke</strong> sociologie als in netwerkbenaderingen)<br />

causaliteitsproblematiek<br />

(urgenter in <strong>politieke</strong> sociologie dan in netwerkbenaderingen)<br />

micro & macro-problemen<br />

als afhankelijke<br />

als onafhankelijke<br />

als interdependente variabele<br />

als context<br />

…<br />

• genetische predispositie tot “vertrouwen,<br />

samenwerking, reciprociteit” (= g<strong>een</strong> echte “bron”;<br />

eerder genetische “achtergrond”)<br />

• familie<br />

• netwerken, verenigingen en informele activiteit<br />

• onderwijs, media, religie<br />

• (meso- en ) macrofactoren: context, <strong>politieke</strong><br />

verklaringsmodellen, collectieve ervaringen<br />

• generalized trust<br />

• particularized trust<br />

• trust in instituties<br />

Tabel 3.1: Standpunten over aspecten <strong>van</strong> de Sociaal Kapitaal-theorie<br />

1. Analyse- (en meet) niveau : <strong>een</strong> eerste belangrijke kwestie betreft het niveau<br />

waarop <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gesitueerd en geoperationaliseerd. Uit het overzicht<br />

<strong>van</strong> <strong>voor</strong>gaande paragraaf werd duidelijk dat de Putnamschool daarin wat geïsoleerd<br />

staat t.o.v. de overige auteurs. Al beschouwt elke academicus <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong><br />

sociale of gem<strong>een</strong>schapsresource – immers, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan niet bestaan buiten<br />

de bredere sociale context <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schap of netwerk - , Putnam 15 interesseert<br />

zich <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op het niveau <strong>van</strong> grotere aggregaten (regio’s,<br />

landen,…).<br />

Andere meer netwerkgeoriënteerde analyses (Bourdieu, Portes, Coleman 16 in mindere<br />

mate) focussen meer op de waarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> individuen, of hoogstens<br />

subgroepen <strong>van</strong> de samenleving (bij<strong>voor</strong>beeld klassefacties). Het gaat bij hen dus om<br />

relaties tussen actoren of tussen <strong>een</strong> individuele actor en <strong>een</strong> groep. De klemtoon ligt<br />

op de potentiële <strong>voor</strong>delen of hulpbronnen (resources) die de opname in of band met<br />

15 Putnam en in zijn kielzog de meeste andere <strong>politieke</strong> wetenschappers gebruiken - althans volgens<br />

Portes - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zowat als synoniem <strong>voor</strong> het niveau <strong>van</strong> ‘civicness’ in gem<strong>een</strong>schappen<br />

(Portes, 1998).<br />

16 Coleman onderscheidt in zijn definitie ook het belang <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> ‘corporate<br />

actors’, maar besteedt in empirisch onderzoek toch <strong>voor</strong>al aandacht aan de effecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> op individuen, o.m. bij het verwerven <strong>van</strong> ‘human capital’.<br />

16


netwerken of sociale structuren oplevert. Edwards & Foley, die even<strong>een</strong>s binnen die<br />

laatste traditie kunnen worden ondergebracht, kanten zich zelfs radicaal tégen het<br />

aggregeren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, om op die manier <strong>een</strong> soort maat te hebben <strong>voor</strong> de<br />

resources <strong>van</strong> de samenleving of <strong>politieke</strong> gem<strong>een</strong>schap (Edwards & Foley, 1998) .<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> heeft <strong>voor</strong> hen enkel <strong>een</strong> betekenis op het niveau <strong>van</strong> het individu, de<br />

netwerken of subgroepen <strong>van</strong> de samenleving.<br />

De Wereldbankauteurs trachten beide benaderingen met elkaar te verzoenen, niet<br />

all<strong>een</strong> empirisch maar ook <strong>concept</strong>ueel. Zij besteden bijgevolg ook meer aandacht<br />

aan de verbindingen tussen diverse vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en beseffen dat de<br />

meerwaarde <strong>van</strong> Putnams <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> precies ligt in die geëxpliciteerde<br />

link tussen micro-en macroniveau. 17 Enerzijds, zo stelt Putnam, vormen individuen<br />

connecties die hun eigen belangen ten goede komen, anderzijds heeft <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

ook mogelijk positieve “externaliteiten” die de bredere gem<strong>een</strong>schap kunnen<br />

beïnvloeden (Putnam, 2000: 20). Via die micro-macrolink verbindt Putnam de<br />

sociale, economische en <strong>politieke</strong> sferen op ingenieuze wijze met elkaar, net zoals de<br />

Wereldbankauteurs trouwens. Echter: in tegenstelling tot bij de meer economisch<br />

gerichte Wereldbank-<strong>concept</strong>ualiseringen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, waar alle vormen <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gericht (moeten) zijn op het verhogen <strong>van</strong> economische<br />

performantie 18 , en elkaar bijgevolg kunnen aanvullen, wijzen bij Putnam de neuzen<br />

(potentieel) wat minder in dezelfde richting. Sociaal <strong>kapitaal</strong> op individueel en/of<br />

meso-niveau kàn positieve consequenties teweegbrengen op macroniveau, maar dit is<br />

niet noodzakelijk het geval (cfr. Portes). Het zal er bijgevolg <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />

<strong>sociologen</strong> – <strong>van</strong>uit de aard <strong>van</strong> hun onderzoek <strong>voor</strong>al geïnteresseerd in dat<br />

macroniveau – op aankomen om dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op individueel, (meso-) en op<br />

macroniveau zo te stroomlijnen dat die vormen elkaar inderdaad aanvullen of in elk<br />

geval elkaar niet tegenwerken.<br />

Onderzoekers mogen dan al <strong>van</strong>uit de aard <strong>van</strong> hun interessesfeer en<br />

onderzoeksobject verschillen <strong>van</strong> opvatting over het analyseniveau waar ze <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> situeren, als ze <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> proberen te operationaliseren, gaan<br />

onderzoekers vaak ook op <strong>een</strong> ander (bv. lager) niveau <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> meten dan<br />

waar ze het situeren. Ook al zijn bij<strong>voor</strong>beeld <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> dus <strong>voor</strong>al in het<br />

macroniveau geïnteresseerd, bij meting <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt zowel gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> individuele als <strong>van</strong> geaggregeerde gegevens 19 . De soep wordt niet zo<br />

heet gedronken als ze wordt opgediend, zeg maar.<br />

17 Vergelijk: ook bij het “civic culture”-onderzoek (Almond & Verba) werd vaak gewezen op de<br />

meerwaarde die het <strong>concept</strong> “<strong>politieke</strong> cultuur” inhoudt <strong>voor</strong> micro-macro links.<br />

18 En vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden er dus beoordeeld op hun functionaliteit m.b.t. het<br />

verhogen <strong>van</strong> macroeconomische performantie, in <strong>een</strong> bepaald land en op <strong>een</strong> bepaald tijdstip.<br />

19 Ter illustratie kunnen bij<strong>voor</strong>beeld de visie en operationalisatie <strong>van</strong> Brehm & Rahn gelden: zij<br />

beschouwen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - in de Putnam-traditie - als zijnde <strong>een</strong> eigenschap <strong>van</strong><br />

gem<strong>een</strong>schappen: <strong>een</strong> geaggregeerd <strong>concept</strong> dus, dat echter zijn basis vindt in individueel gedrag,<br />

attitudes, … en dus ook individueel moet waar te nemen zijn (Brehm & Rahn, 1997).<br />

17


2. Resource : duidelijk verbonden aan dit aspect “analyseniveau” is ook de vraag<br />

<strong>voor</strong> wie of wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> nu precies “<strong>kapitaal</strong>” vormt, <strong>een</strong> resource is met<br />

andere woorden. De kernidee <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is, zo stelt Putnam, dat sociale<br />

netwerken waarde hebben. Sociale contacten beïnvloeden de produktiviteit <strong>van</strong><br />

individuen en groepen. (Putnam, 2000: 19). Sociaal <strong>kapitaal</strong> speelt bij elke auteur <strong>een</strong><br />

functionele en positieve rol bij het bereiken <strong>van</strong> <strong>een</strong> ander kenmerk. Sociaal <strong>kapitaal</strong><br />

is dus nuttig om iets anders makkelijker te maken, of het nu gaat om leren, sociale<br />

mobiliteit (= <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als individuele resource) of om <strong>politieke</strong> performantie,<br />

economische groei, overstijgen <strong>van</strong> collectieve actieproblemen, … (= <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

als gem<strong>een</strong>schapsresource). Tussenin bevindt zich het mesoniveau: types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> vormen soms ook <strong>een</strong> hulpbron <strong>voor</strong> organisaties of facties. Over de<br />

dysfunctionaliteit <strong>van</strong> sommige vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> groepen of<br />

individuen in bepaalde omstandigheden, hadden we het eerder al.<br />

3. Morele connotatie (& contextspecificiteit) : het door auteurs en stromingen<br />

geprefereerde analyseniveau heeft duidelijke consequenties op het vlak <strong>van</strong> de<br />

ethische invulling of morele inhoud die men aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> toekent. Putnams<br />

focus op het macroniveau leidt quasi onvermijdelijk tot <strong>een</strong> invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> als zijnde ‘positief en moreel goed’ <strong>voor</strong> de hele entiteit (bv. de regio). Als<br />

<strong>een</strong> regio of land over veel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikt, dan zijn daar g<strong>een</strong> nadelen,<br />

all<strong>een</strong> maar ( economische en/of <strong>politieke</strong>) <strong>voor</strong>delen aan verbonden. Coleman neemt<br />

<strong>een</strong> middenpositie in: hij beschouwt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong> in se neutrale resource,<br />

ook al neigt ook hij <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> naar <strong>een</strong> “collectief<br />

goed”-opvatting, die echter nooit de organisatie of subgroep (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> hechte<br />

buurt) overstijgt, in tegenstelling tot Putnam. Bij Bourdieu is het duidelijk dat <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> niet goed of slecht is, maar louter door eigenbelang wordt ingegeven. Met<br />

andere woorden, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gemobiliseerd door personen of klassefacties<br />

en gaat ten koste <strong>van</strong> anderen. Positieve effecten (nl. accumulatie <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>) zijn<br />

er, althans <strong>voor</strong> die personen die over dergelijk <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikken, maar<br />

Bourdieu koppelt g<strong>een</strong> morele connotatie aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Ook Portes vermijdt dit: hij insisteert op het contextspecifieke <strong>van</strong> de positieve<br />

effecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, zonder het met zoveel woorden te zeggen. Bepaalde<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn functioneel, <strong>voor</strong> bepaalde groepen of individuen, in<br />

bepaalde omstandigheden. Maar <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan <strong>van</strong>uit de invalshoek <strong>van</strong> andere<br />

belangen al evenzeer dysfunctioneel zijn. Portes is dan ook <strong>een</strong> fel tegenstander <strong>van</strong><br />

de visie <strong>van</strong> Putnam: “… Als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> resource is, beschikbaar via<br />

sociale netwerken, dan zullen de resources <strong>van</strong> bepaalde individuen ten koste gaan<br />

<strong>van</strong> andere individuen” (Portes & Landolt, 1996: 19). De meest rabiate tegenstanders<br />

<strong>van</strong> Putnam op dit punt zijn allicht Edwards & Foley (1998). Elke vorm <strong>van</strong> (<strong>sociaal</strong>)<br />

<strong>kapitaal</strong> hangt af <strong>van</strong> specifieke contexten <strong>voor</strong> zijn realisatie. Zowel het <strong>kapitaal</strong> als<br />

de toegang ertoe zijn onevenredig verdeeld over de samenleving. Uiteraard nemen zij<br />

stelling in <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> netwerkgeoriënteerd perspectief.<br />

18


De Wereldbankauteurs erkennen ook dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> contextspecifiek 20 is, maar<br />

bij hen – opnieuw wegens die focus op het macroniveau – houdt die notie niet in dat<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> g<strong>een</strong> publiek goed zou (kunnen) zijn. De contextspecificiteit <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> duidt <strong>voor</strong> hen op het feit dat de functionaliteit <strong>van</strong> vormen <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (<strong>voor</strong> de macro-economische performantie) afhankelijk is <strong>van</strong> de<br />

ruimtelijke en tijdsgebonden context: bij<strong>voor</strong>beeld gaat het om <strong>een</strong> Derde Wereldland<br />

of niet, is er <strong>een</strong> moderniseringsproces aan de gang, is er <strong>een</strong> rechtsstaat,… . De<br />

contextspecificiteit heeft <strong>voor</strong> hen dus – in tegenstelling tot bij de netwerkresearchers<br />

- g<strong>een</strong> betrekking op de (dys)functionaliteit <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> bepaalde<br />

groepen, segmenten,… in de samenleving. Als er al negatieve aspecten aan <strong>een</strong><br />

bepaalde vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verbonden zijn, dan heeft dat <strong>voor</strong><br />

Wereldbankauteurs eerder te maken met de niet-geschiktheid <strong>van</strong> die vorm <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

bepaald land op <strong>een</strong> bepaald tijdstip (bv. in <strong>een</strong> bepaald moderniseringsniveau), of<br />

met de gebrekkige complementariteit met andere types ( bv. natuurlijk ) <strong>kapitaal</strong>. Dan<br />

omvat die vorm eigenlijk – in hun optiek – g<strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> “<strong>kapitaal</strong>” meer. Maar als de<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op de verschillende niveaus getuigen <strong>van</strong> voldoende<br />

evenwicht tussen “embeddedness” en autonomie, <strong>van</strong> integratie en “linkage”, dan<br />

komt dat in principe de héle samenleving ( via <strong>een</strong> hogere macroeconomische<br />

performantie ) ten goede.<br />

Samengevat: de morele connotatie die aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verbonden is, is <strong>voor</strong>al<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de lens waarmee men kijkt. Wie zich op het macroniveau toelegt,<br />

kent aan (strict gedefinieerd) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> morele inhoud – publiek goed - toe.<br />

Wie zich op de lagere niveaus (micro of meso) concentreert, geeft <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

<strong>een</strong> neutrale invulling, al is de ene auteur daar iets consistenter in dan de andere.<br />

4. Genese & destructie : Uiteraard heeft deze discussie ook consequenties <strong>voor</strong> de<br />

visie op de doelmatigheid waarmee <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ontstaat ( en teloor kan gaan ).<br />

Hier gaan we enkel in erg grote lijnen in op dit debat. Wat concreet de “bronnen” <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn, hangt immers af <strong>van</strong> wat je precies onder <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

verstaat. Verder in deze paragraaf (cfr. (6) ) gaan we daar iets dieper op in, weliswaar<br />

uitsluitend <strong>voor</strong> de politiek - sociologische stroming.<br />

De ‘collectief goed’-opvatting is prominent aanwezig in het werk <strong>van</strong> Coleman en<br />

zeker bij Putnam, wat resulteert in <strong>een</strong> visie waarbij <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> – althans op het<br />

macroniveau - <strong>voor</strong>al als <strong>een</strong> soort bijprodukt <strong>van</strong> andere activiteiten zou ontstaan 21 .<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> zou overigens ook op dezelfde manier <strong>voor</strong>al vernietigd worden als<br />

20 In tegenstelling tot Putnam die er – ondanks het feit dat beide stromingen op het macroniveau<br />

focussen – weinig of g<strong>een</strong> aandacht <strong>voor</strong> heeft<br />

21 Mensen worden bij<strong>voor</strong>beeld om tal <strong>van</strong> redenen lid <strong>van</strong> organisaties of netwerken, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

omdat ze er gelijkgezinden aantreffen, mensen waarmee ze <strong>een</strong> leuke babbel kunnen hebben, of ook<br />

gewoon omdat het hun belangen dient. Ze worden echter g<strong>een</strong> lid om het “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> de<br />

regio aan te zwengelen”. En toch, beklemtoont Putnam, is dat net wat er gebeurt als maar voldoende<br />

mensen lid worden <strong>van</strong> verenigingen.<br />

19


ijprodukt <strong>van</strong> andere daden. Een en ander leidt vaak tot onderinvestering in <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>.<br />

Sociaal (macroniveau)- <strong>kapitaal</strong> wordt dus niet doelbewust nagestreefd - althans niet<br />

door individuen -, in tegenstelling tot bij bij<strong>voor</strong>beeld het Bourdieu-standpunt waar<br />

de focus op <strong>een</strong> beperktere schaal leidt tot <strong>een</strong> sociale investeringsvisie. Individuen<br />

trachten doelbewust hun <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te accumuleren, - hetzelfde geldt trouwens<br />

<strong>voor</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> -, en investeren dus op talloze manieren in hun<br />

‘netwerk’.<br />

De verschillen tussen beide benaderingen vervagen echter, want ook de op het<br />

macroniveau gefocuste stromingen zijn meer en meer geneigd om naast de eerder<br />

toevallige “bijprodukt” - totstandkoming <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> potentieel meer<br />

actieve promotierol <strong>voor</strong> de overheid 22 te <strong>voor</strong>zien. De alarmerende berichten over<br />

<strong>een</strong> “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in onze westerse samenlevingen zitten daar allicht<br />

<strong>voor</strong> iets tussen. Hoe die overheidsrol er dan wel zou moeten uitzien, daarover lopen<br />

de meningen uit<strong>een</strong>. Problematisch is wel dat “de overheid” slechts op lange termijn<br />

<strong>een</strong> toename <strong>van</strong> (echt macroniveau 23 ) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> lijkt te kunnen<br />

bewerkstelligen. Met andere woorden, pas na decennia zou <strong>een</strong> eventueel begin <strong>van</strong><br />

effect op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio zichtbaar worden. Dat dit politici niet echt als<br />

muziek in de oren klinkt, en terug <strong>een</strong> risico op onderinvestering inhoudt, hoeft g<strong>een</strong><br />

betoog. Omgekeerd geldt daarentegen dat de overheid (bij<strong>voor</strong>beeld bij het aantreden<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> autoritaire regering) al veel sneller <strong>een</strong> negatief effect kan hebben op het<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio (cfr. Uslaner, te verschijnen). Eens te meer geldt dus dat<br />

het vernietigen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> stuk vlotter gaat dan het opbouwen er<strong>van</strong>.<br />

5. Multidimensionaliteit, causaliteit en gebruik : de multidimensionaliteit <strong>van</strong> het<br />

<strong>concept</strong> ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ vormt <strong>een</strong> andere heikele kwestie. Newton wees terecht op<br />

het feit dat de meeste <strong>concept</strong>ualisaties <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> multidimensioneel zijn,<br />

of ze nu <strong>van</strong> <strong>een</strong> sociologische, politicologische of economische invalshoek<br />

vertrekken. Zelf gaf hij daarbij het goeie <strong>voor</strong>beeld door drie dimensies aan te geven,<br />

die volgens hem onder ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ begrepen worden. Een eerder subjectieve<br />

dimensie (normen en waarden), <strong>een</strong> objectieve dimensie (informele en formele<br />

sociale netwerken) en tenslotte de meer outputgerichte dimensie of het produkt 24 <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (Newton, 1999). De eerste twee dimensies kunnen overigens ook<br />

min of meer onder de in sociologische middens genoegzaam bekende ‘cultuurstructuur’<br />

distinctie worden ondergebracht. Vooral m.b.t. de structuur-component<br />

verloopt de discussie virulent: nogal wat netwerken & instituties kunnen immers<br />

potentieel onder de noemer <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vallen. Immers: éénmaal duidelijk is<br />

22 Zeker de zogenaamde “top down” auteurs (bv. Tarrow) zien <strong>een</strong> belangrijke rol <strong>voor</strong> de staat<br />

weggelegd, maar ook <strong>een</strong> “bottom up” auteur als Putnam lijkt stilaan aan te geven (zie “Bowling<br />

alone”) dat beide benaderingen elkaar moeten aanvullen.<br />

23 Bij<strong>voor</strong>beeld: opkrikken <strong>van</strong> het “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau” in <strong>een</strong> regio<br />

24 Collectieve goederen, faciliteiten en diensten, die in de vrijwilligerssector worden geproduceerd.<br />

20


in functie <strong>van</strong> welk motief/doel iets “<strong>kapitaal</strong>” moet zijn, welke institutie of netwerk<br />

kun je dan eigenlijk nog als niet “<strong>sociaal</strong>” afdoen?<br />

Newton vond het <strong>van</strong> cruciaal belang om componenten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

gescheiden <strong>van</strong> elkaar te houden en de empirische relaties die eventueel tussen<br />

aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaan te onderzoeken 25 . Daarmee stelt hij zich bijna<br />

diametraal op ten aanzien <strong>van</strong> Putnam. De multidimensionaliteit <strong>van</strong> Putnams <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> (trust, normen en netwerken + verbeteren <strong>van</strong> de efficiëntie) was<br />

immers <strong>een</strong> stuk waziger, <strong>van</strong>uit de door hem veronderstelde wisselwerking tussen<br />

componenten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en het zelfversterkend effect <strong>van</strong> stocks <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (Putnam, 1993a). Daarmee belanden we bij <strong>een</strong> oude <strong>politieke</strong> cultuurdiscussie,<br />

die zeker sinds de geschriften <strong>van</strong> Wildavsky weer volop actueel geworden<br />

is (Thompson, Ellis & Wildavsky, 1990). In welke mate zijn cultuur en structuur<br />

überhaupt uit elkaar te houden 26 ? Immers: cultuur, als – minstens in de visie <strong>van</strong> de<br />

sociologie – immaterieel patroon <strong>van</strong> waarden, normen, verwachtingen, … is steeds<br />

verankerd in de structuur. Putnam lijkt zich in deze aan de zijde <strong>van</strong> Wildavsky te<br />

bevinden, en behandelt inderdaad cultuur en structuur samen in één socioculturele<br />

theorie.<br />

Maar het is evident dat dergelijke <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> de<br />

causaliteitsvraag er niet makkelijker op maakt. Net als bij <strong>politieke</strong><br />

cultuuronderzoek 27 in het algem<strong>een</strong> geldt ook <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

duidelijk onderscheiden <strong>van</strong> wat erdoor verklaard moet worden, houdt misschien <strong>een</strong><br />

simplificatie in. Een optie zou kunnen zijn om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te hanteren zoals<br />

historici dat doen met “cultuur”: niet zozeer als oorzaak of effect <strong>van</strong> sociale<br />

fenomenen, maar eerder als <strong>een</strong> soort algemene context of framework <strong>van</strong> events,<br />

instituties,… m.a.w. <strong>een</strong> nogal holistische interpretatie & gebruik <strong>van</strong> cultuur (hier:<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>). Meer empirisch georiënteerde sociale wetenschappers - die er <strong>van</strong><br />

oudsher eerder <strong>een</strong> dualistische visie op het cultuur-structuur debat op nahouden - ,<br />

vermijden dit liever. Ter illustratie <strong>van</strong> dit dominante dualistische denken kan<br />

bij<strong>voor</strong>beeld het artikel <strong>van</strong> Jackman & Miller (1998) gelden, waarbij de auteurs zich<br />

kanten tegen het “exogene” gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> door auteurs als Putnam (nl.<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gebruikt om economische en/of <strong>politieke</strong> performantie te<br />

<strong>voor</strong>spellen) en ze integendeel pleiten <strong>voor</strong> <strong>een</strong> endog<strong>een</strong> gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>. Met andere woorden: onderzoek moet zich richten op het bepalen <strong>van</strong> de<br />

bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dat dus slechts als afhankelijke variabele zou gebruikt<br />

mogen worden. De discussie tussen Jackman & Miller en de “<strong>politieke</strong> cultuur”auteurs<br />

valt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel te herleiden tot <strong>een</strong> uit<strong>een</strong>lopende visie op de<br />

primauteit <strong>van</strong> cultuur respectievelijk structuur. Dualistisch denken, we zeiden het al.<br />

25 Een <strong>voor</strong>beeld: bestaat er inderdaad <strong>een</strong> empirische relatie tussen individuele betrokkenheid bij<br />

sociale netwerken en organisaties enerzijds en trust en normen <strong>van</strong> reciprociteit anderzijds?<br />

26 In de woorden <strong>van</strong> Wildavsky: de culturele bias en de sociale relaties zijn reciprook, interagerend<br />

en versterken elkaar wederzijds.<br />

27 Waar het <strong>een</strong> moeilijke evenwichtsoefening bleek om <strong>politieke</strong> cultuur en wat erdoor verklaard<br />

moest worden, <strong>van</strong> elkaar te onderscheiden<br />

21


Dit meningsverschil resulteert onder meer uit de tijdsdimensie die beide stromingen<br />

op “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” kleven (cfr. infra). Naast het gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als<br />

afhankelijke of onafhankelijke lijkt eventueel ook de inclusie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als<br />

interdependente variabele <strong>een</strong> mogelijkheid.<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> levert dus nogal wat causaliteitsproblemen op, <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> wie<br />

geïnteresseerd is in macro-effecten. Een strakke definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> per<br />

discipline is dan ook gewoon <strong>een</strong> absolute must. En dan hebben we het nog niet <strong>een</strong>s<br />

gehad over de potentiële wisselwerking en feedbackmogelijkheden die zich tussen<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en dit potentiële macro-“effect” (bv. <strong>politieke</strong> performantie) kunnen<br />

<strong>voor</strong>doen 28 .<br />

Op individueel niveau – steeds in de politiek sociologische benadering – ziet de<br />

causaliteitsproblematiek er niet veel rooskleuriger uit. Een <strong>voor</strong>beeld: het verband<br />

tussen veralgem<strong>een</strong>de trust en sociale connecties is dermate fundamenteel <strong>voor</strong> de<br />

dominante (politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-stroming dat het causale<br />

mechanisme tussen beide eerst grondig uitgeklaard moet worden <strong>voor</strong>aleer zelfs maar<br />

hypothesen over het opbouwen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> geformuleerd kunnen worden.<br />

Verder komen we meer uitgebreid terug op deze problematiek.<br />

Mits goede en voldoende uitgebreide retrospectieve en/of longitudinale data moet de<br />

causaliteitsproblematiek op individueel niveau uiteindelijk ontrafeld kunnen worden<br />

(cfr. infra). Sociaal <strong>kapitaal</strong> op macroniveau 29 confronteert <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

daarentegen zowel met <strong>concept</strong>uele (cfr. risico op kringredeneringen) als met<br />

dataproblemen. De kleine aantallen (vergelijkbare) macro-entiteiten (bv. landen) en<br />

de meer dan waarschijnlijke contextspecificiteit <strong>van</strong> vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

vormen geduchte obstakels om de Gordiaanse causaliteitsknoop te kunnen ontwarren.<br />

Bij de meer socioeconomisch gerichte netwerkbenaderingen ligt de<br />

multidimensionaliteits- en causaliteitsproblematiek iets minder gevoelig: daar zijn<br />

grofweg <strong>een</strong> tweetal strekkingen te onderscheiden. De ene stroming (waaronder<br />

Portes) onderschrijft <strong>een</strong> wat minder expansieve definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Vooral de structuur <strong>van</strong> het netwerk waarover mensen beschikken is <strong>van</strong> belang, de<br />

“abilities” (resources, competenties,…) <strong>van</strong> die contacten complementeren weliswaar<br />

het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat gecreëerd wordt door die netwerkstructuur, maar maken er<br />

g<strong>een</strong> deel <strong>van</strong> uit. Voor de andere (meer expansieve) stroming vormen die<br />

capaciteiten <strong>van</strong> je contacten ook elementen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. In de<br />

netwerkbenadering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt uiteindelijk <strong>een</strong> onderscheid gemaakt<br />

tussen: (1) de bezitters <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - zij die de claims kunnen maken t.o.v.<br />

28 Een <strong>voor</strong>beeld: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, <strong>voor</strong> het gemak hier ingevuld als het geaggregeerde niveau<br />

“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” in <strong>een</strong> regio, zou <strong>een</strong> positief effect genereren op de democratische<br />

performantie in <strong>een</strong> bepaald land. Het is niet zo moeilijk om in te zien dat op de lange termijn<br />

eventueel ook <strong>van</strong> die verbeterde democratische performantie (bv: <strong>een</strong> beter functionerend <strong>sociaal</strong><br />

zekerheidssysteem, met minder corruptie en misbruiken) <strong>een</strong> positief effect zou kunnen uitgaan op<br />

het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>van</strong> mensen.<br />

29 Waarbij de sociale, culturele en economische en <strong>politieke</strong> sferen met elkaar verbonden worden<br />

22


anderen uit hun netwerk - , (2) de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - zij die instemmen<br />

met die claims en dus ingaan op de vraag om middelen ter beschikking te stellen<br />

zonder onmiddellijke return - en (3) de resources zelf (Portes, 1998: 6). Verzoening<br />

tussen de meer of minder expansieve benaderingen moet hierover uiteindelijk<br />

mogelijk zijn.<br />

Alles in acht genomen is het risico op tautologieën en kringredeneringen bij de<br />

netwerktheorieën beduidend geringer dan bij politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>toepassingen.<br />

Dit <strong>voor</strong>al omdat de beperktere reikwijdte <strong>van</strong> de lens – <strong>voor</strong>al het<br />

macroniveau levert zoals gezegd immers problemen op - daar minder aanleiding<br />

toegeeft.<br />

6. Bronnen: welke zijn de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>? Vooraleer die vraag kan<br />

beantwoord worden, moet eerst min of meer duidelijk zijn wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

precies omvat. Aangezien de stromingen en disciplines het over die constituerende<br />

elementen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> grondig on<strong>een</strong>s zijn, zullen we ons blikveld <strong>van</strong>af hier<br />

(en ook in (7): vormen <strong>van</strong> trust) zoals aangekondigd beperken tot de politieksociologische<br />

school, die <strong>voor</strong>al op Putnam en de Tocqueville <strong>voor</strong>tbouwt. Wie,<br />

<strong>voor</strong>aleer dit luik over de bronnen te lezen, eerst zicht wil krijgen op de door ons<br />

(<strong>voor</strong> de <strong>politieke</strong> sociologie) onderscheiden componenten en vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, verwijzen we naar het begin <strong>van</strong> de volgende paragraaf. Voorlopig geven<br />

we hier enkel mee dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> (louter) <strong>een</strong><br />

macroresource vormt. Die macroresource kan echter zowel op macro- als op<br />

microniveau (via surveys bij individuen) gemeten worden. Sociaal <strong>kapitaal</strong>, dat zich<br />

dus per definitie op macroniveau bevindt, omvat zowel culturele als structurele<br />

elementen. Als macro - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten wordt bij individuen, peilen we<br />

naar (strict gedefinieerde) attitudinale en gedragselementen. Die elementen wijzen<br />

<strong>voor</strong> ons dus niét op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>voor</strong> die individuen zélf <strong>een</strong> resource vormt,<br />

al kan dat eventueel wel het geval zijn.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld om <strong>een</strong> en ander wat concreter te maken: veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />

kàn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> individu (dus op microniveau) <strong>een</strong> resource vormen, omdat het zijn<br />

sociale integratie vergemakkelijkt of nog omdat hij daardoor makkelijker<br />

handelsrelaties gaat aanknopen met diverse groepen mensen, maar het hoéft g<strong>een</strong><br />

resource te zijn <strong>voor</strong> hem. Immers, als mensen over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />

beschikken in <strong>een</strong> context waar de kans groot is dat dit vertrouwen beschaamd wordt,<br />

levert dit vertrouwen hem weinig op, meer nog, kan het zelfs gevaarlijk zijn. Enkel<br />

geaggregeerd, dus als <strong>een</strong> voldoende hoge concentratie <strong>van</strong> mensen over dit<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken in <strong>een</strong> regio, gaat het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt dus <strong>voor</strong>behouden <strong>voor</strong> de meer netwerkgeoriënteerde<br />

benaderingen, de (attitudinale- en gedrags) elementen waar<strong>van</strong> sprake interesseren<br />

<strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> enkel omdat ze (geaggregeerd) <strong>een</strong> indicator vormen <strong>voor</strong><br />

macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Daarnaast zijn die micro-elementen ook met het oog op het<br />

23


ontrafelen <strong>van</strong> de achterliggende causale mechanismen <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

rele<strong>van</strong>t.<br />

Op dit microniveau vormen attitudinale elementen de harde kern <strong>van</strong> onze meting,<br />

binnen die attitudes zelf beschouwen we veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen als<br />

cruciaal, in de lijn <strong>van</strong> de politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur. We<br />

spitsen ons betoog over de bronnen <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” hier toe op dit<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Concreet: als we hier dus ingaan op de in de literatuur<br />

onderscheiden potentiële bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dan bedoelen we daarmee in<br />

eerste instantie: welke netwerken, instituties, … vormen mogelijkerwijs bronnen <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen op dit microniveau? We gaan hier dus niet<br />

exhaustief in op de bronnen <strong>van</strong> macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in zijn geheel (<strong>voor</strong> zover dat<br />

al mogelijk zou zijn, cfr. infra), wel focussen we op de bronnen <strong>van</strong> <strong>een</strong> element<br />

er<strong>van</strong> dat door nogal wat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> als dé fundamentele component wordt<br />

beschouwd. Maar uiteraard vormt onze beperking hier tot de bronnen <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in zekere zin <strong>een</strong> simplificatie <strong>van</strong> het debat over de<br />

“bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />

Hoe dan ook, de controverse komt hierop neer: de meningen lopen uit<strong>een</strong> over de<br />

netwerken en (maatschappelijke) instituties die <strong>een</strong> bijdrage kunnen leveren tot<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en over het belang <strong>van</strong> hun respectievelijke bijdrage.<br />

Aangezien empirisch nog lang niet het kaf <strong>van</strong> het koren werd gescheiden, zullen we<br />

het <strong>voor</strong>lopig hebben over <strong>een</strong> aantal min of meer plausibele hypotheses. Daarbij<br />

zullen we in de mate <strong>van</strong> het mogelijke <strong>een</strong> min of meer consistente “chronologische”<br />

volgorde trachten te hanteren.<br />

6.1 Genetische predispositie tot “vertrouwen, samenwerken, reciprociteit,…” :<br />

We steken <strong>van</strong> wal met het schetsen <strong>van</strong> de genetisch-biologische achtergrond <strong>van</strong><br />

aspecten als vertrouwen, reciprociteit, coöperatie,… die om de haverklap opduiken in<br />

de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur. Het betreft hier dus – in tegenstelling tot bij wat hierna<br />

volgt - niet om <strong>een</strong> mogelijke “bron” <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, om de<br />

<strong>een</strong>voudige reden dat we biologisch-genetisch allemaal quasi-identiek in elkaar<br />

zitten, en we (althans <strong>voor</strong>lopig) ook niet kunnen ingrijpen op onze eventuele<br />

“aanleg” tot sociale attitudes en gedragingen.<br />

Vraag is dus: wat denken sociobiologen 30 en hun meer gesofisticeerde opvolgers, de<br />

evolutionair psychologen 31 ( <strong>voor</strong> <strong>een</strong> introductie: zie Rommel, 2000), over onze<br />

30 De sociobiologie beoogt de studie <strong>van</strong> de biologische basis <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> gedrag, gebruikmakend<br />

<strong>van</strong> het neodarwinistische paradigma, dat natuurlijke selectie op het niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> gen poneert.<br />

Mensen gaan uiteindelijk consistent dingen doen, die de kans verhogen dat hun genen of copieën<br />

<strong>van</strong> hun genen overleven en gereproduceerd worden.<br />

31 De evolutiepsychologie beschouwt de geest als <strong>een</strong> geheel <strong>van</strong> geëvolueerde<br />

informatieverwerkende mechanismen. Dus ook de hersenen en de geest zijn het produkt <strong>van</strong><br />

24


<strong>voor</strong>bestemdheid en aangepastheid, … om vertrouwen te koesteren ten aanzien <strong>van</strong><br />

mensen die we niet kennen, of om samen te werken met mensen die niet tot onze “ingroup”<br />

behoren? Voor <strong>een</strong> beter begrip in de inzichten en denklogica <strong>van</strong> deze<br />

stromingen verwijzen we naar meer specifieke literatuur ( bv. Trivers, 1983; Ridley,<br />

1996).<br />

Ongetwijfeld zijn er tal <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong>-pyschologische en andere redenen waarom<br />

mensen in intieme, familiale kring elkaar in principe door en door vertrouwen en met<br />

elkaar coöpereren. Volgens Hamilton’s verwantsschapsselectietheorie (Hamilton,<br />

1995) bestaat er misschien ook <strong>een</strong> genetische basis <strong>voor</strong> dit vertrouwen en<br />

coöperatief gedrag t.a.v. verwanten. Nauwe genetische gerelateerdheid, zoals dat bij<br />

verwanten het geval is, vormde <strong>een</strong> goede reden tot samenwerking. Uiteindelijk zal je<br />

“inclusive fitness” ( de som <strong>van</strong> je overlevings-en <strong>voor</strong>tplantingskansen) er immers<br />

wel bij varen. De kans dat je genetisch materiaal uiteindelijk gereproduceerd wordt,<br />

neemt toe door samenwerking onder verwanten.<br />

Om coöperatief gedrag tussen niet-verwanten te verklaren, wordt in de sociobiologie<br />

vaak beroep gedaan op Trivers’ theorie <strong>van</strong> wederkerig altruïsme (Trivers, 1983;<br />

Trivers, 1985). Natuurlijke selectie kan uiteindelijk ook coöperatief gedrag tussen<br />

niet-verwanten begunstigd hebben <strong>van</strong>uit het volgende mechanisme. Samenwerken<br />

met en vertrouwen koesteren t.a.v. niet-verwanten kan individuen finaal ook <strong>een</strong><br />

evolutionair <strong>voor</strong>deel (steeds: <strong>voor</strong> hun genen) opleveren: met name als het stellen<br />

<strong>van</strong> die daden op termijn leidt tot <strong>een</strong> return<strong>voor</strong>deel, dat groter is dan de initieel door<br />

de steller <strong>van</strong> de vertrouwens-of coöperatieve daad geleden kost. Het belangrijkste<br />

return<strong>voor</strong>deel bestaat erin dat de recipiënt het altruïsme, de coöperatie,… in de<br />

toekomst gaat vergoeden. Wederkerig altruïsme legt er dus de nadruk op dat we hulp<br />

verlenen aan specifieke anderen op basis <strong>van</strong> de waarschijnlijkheid dat we op onze<br />

beurt geholpen zullen worden.<br />

Gedragingen als reciprociteit, coöperatie, generositeit, … worden vrijwel overal, in<br />

elke menselijke cultuur, gewaardeerd. In de woorden <strong>van</strong> Ridley: het gaat om <strong>een</strong><br />

“bias, gedeeld door de hele menselijke soort” (Ridley, 1996: 38). Nelissen<br />

beklemtoont elders dat de universele aard <strong>van</strong> gedragselementen <strong>een</strong> sterke<br />

aanwijzing vormt <strong>voor</strong> hun aangeboren karakter (Nelissen, 2000). De menselijke aard<br />

is, zoveel is duidelijk, verrassend <strong>sociaal</strong>. We beschikken, als menselijke soort, over<br />

<strong>een</strong> collectie hypersociale instincten, die beter niet beschouwd worden als<br />

vastgelegde en niet meer te wijzigen genetische programma’s maar als flexible<br />

predisposities om te leren 32 . Onze geest mag dan naar alle waarschijnlijkheid<br />

gebouwd zijn door “zelfzuchtige genen”, ze is geconstrueerd om <strong>sociaal</strong>,<br />

evolutie door natuurlijke selectie. Veel <strong>van</strong> die mechanismen zouden trouwens ontworpen zijn <strong>voor</strong><br />

het oplossen <strong>van</strong> sociale problemen.<br />

32 Concreet bij<strong>voor</strong>beeld: het frequente hanteren <strong>van</strong> reciprociteit door mensen in de samenleving –<br />

“als jij me iets aandoet, doe ik jou hetzelfde aan” – zou er kunnen op wijzen dat het om <strong>een</strong><br />

onvermijdelijk deel <strong>van</strong> onze aard gaat, m.a.w. dat het <strong>een</strong> soort instinct is. Een instinct,<br />

geselecteerd door de natuurlijke selectie, dat je echter ontwikkelt/perfectioneert naarmate je rijper<br />

en volwassener wordt.<br />

25


vertrouwenswaardig en coöperatief te zijn. Mensen hebben sociale instincten, komen<br />

in de wereld <strong>voor</strong>zien <strong>van</strong> predisposities om te leren hoe te coöpereren, hoe de<br />

betrouwbaren te onderscheiden <strong>van</strong> mensen geneigd tot freeridergedrag, …<br />

Instinctieve coöperatie en reciprociteit zou dus wel <strong>een</strong>s <strong>een</strong> <strong>van</strong> de kenmerken <strong>van</strong><br />

menselijkheid kunnen zijn.<br />

Daar moet echter in <strong>een</strong> adem aan toegevoegd worden dat die reciprociteit maar ten<br />

volle kan spelen in relatief kleine groepen, waar mensen relatief lang met elkaar<br />

omgaan 33 , wederzijds afhankelijk zijn, … (cfr de door Trivers onderscheiden<br />

faciliterende condities <strong>van</strong> fenomenen als reciprook altruïsme en coöperatie). Vooral<br />

in dit soort settings 34 kan <strong>een</strong> “tit-for-tat” 35 strategie <strong>een</strong> evolutionair stabiele<br />

strategie blijken, en dus geselecteerd worden, zo lijken bij<strong>voor</strong>beeld bepaalde<br />

computersimulaties aan te geven (Axelrod, 1984). Met andere woorden: reciprociteit<br />

lijkt <strong>voor</strong>al <strong>een</strong> notie <strong>voor</strong> relatief kleine, stabiele groepen met face-to-face interactie.<br />

Daartegenover staat dat in de huidige moderne tijd veel mensen in erg grote, urbane<br />

samenlevingen leven. Met andere woorden: duidelijk niet het soort setting waar<br />

reciprociteit makkelijk floreert. Een genetische basis <strong>voor</strong> “veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen”, trust in vreemden, mensen die je niet <strong>van</strong> dichtbij kent, lijkt er dus niet<br />

met<strong>een</strong> in te zitten. Ook al omdat de mens terzelfdertijd ook over <strong>een</strong> verregaand<br />

aangeboren verlangen tot groepslidmaatschap lijkt te beschikken en bijna instinctief<br />

<strong>een</strong> onderscheid tussen <strong>een</strong> in-group en outgroups maakt (Ridley, 1996: 253). Bij dit<br />

alles moet de kanttekening gemaakt worden dat het zelfs wat betreft het<br />

samenwerken met mensen die we niet echt kennen, bij<strong>voor</strong>beeld in grote urbane<br />

maatschappijen, al bij al nog meevalt. Een biologisch-genetische verklaringsbasis is<br />

niet direct <strong>voor</strong> handen, sociale en culturele factoren zullen hier dus <strong>voor</strong> soelaas<br />

moeten zorgen.<br />

Het erg vroeg opduiken <strong>van</strong> positief <strong>sociaal</strong> gedrag 36 bij jonge baby’s (bv. Hay &<br />

Rheingold, 1983), erg flexibel <strong>van</strong> aard bovendien ( en dus niet louter <strong>sociaal</strong> gedrag<br />

<strong>van</strong> ouders “imiterend”), ligt dan weer in de lijn <strong>van</strong> het hoger geschetste biologische<br />

beeld <strong>van</strong> menselijke sociale potentialiteit. De “original sin”-opvatting <strong>van</strong> de<br />

33 Immers: als je maar één keer met mensen te maken hebt, is het in principe “rationeler” om louter<br />

<strong>van</strong>uit eigenbelang te handelen en “freerider” - gedrag aan te nemen. De situatie verandert echter,<br />

en reciprociteit wordt <strong>een</strong> stuk rationeler, als je in <strong>een</strong> continue interactie met mensen verkeert,<br />

zoals in kleine, stabiele groepen. Met andere woorden: het reciprociteitsinstinct, dat door natuurlijke<br />

selectie misschien begunstigd werd, lijkt in eerste instantie <strong>voor</strong>al bedoeld <strong>voor</strong> dit geografisch<br />

beperkte niveau.<br />

34 Wellicht het soort settings waarin onze <strong>voor</strong>ouders veelvuldig leefden in de EEA (de Environment<br />

of evolutionary adaptedness) (Rommel, 2000), de Afrikaanse sa<strong>van</strong>ne dus waar onze <strong>voor</strong>ouders<br />

tijdens hun evolutionaire geschiedenis <strong>voor</strong>al onder de vorm <strong>van</strong> kleine, relatief stabiele<br />

nomadische groepen leefden. Enkel kenmerken <strong>van</strong> de omgeving die stabiel bleven gedurende vele<br />

generaties, lopen kans om uiteindelijk in adaptaties terecht te komen.<br />

35 “Tit for tat” houdt in: je begint met coöperend gedrag, daarna doe je telkens wat je tegenstrever de<br />

laatste keer heeft gedaan. (Ridley, 1996).<br />

36 Zonder dat we hier willen ontkennen dat ook egoïsme, zelfzucht, … normale disposities vormen<br />

<strong>voor</strong> baby’s (en mensen in het algem<strong>een</strong>)<br />

26


menselijke aard - kinderen worden in essentie zelfzuchtig en agressief geboren,<br />

socialisatie door ouders en andere socialiserende agenten is bijgevolg noodzakelijk<br />

om die genetische antisociale aanleg recht te trekken - , <strong>een</strong> opvatting waar de<br />

sociologie <strong>van</strong> doordrongen is, wordt op die manier wat genuanceerd.<br />

We kunnen besluiten dat, gezien de erg variabele en onstabiele omgeving waarin<br />

mensen met elkaar interageren, en gezien het feit dat <strong>een</strong> bepaalde mate <strong>van</strong><br />

freeridergedrag vaak “adaptief” is 37 , natuurlijke selectie wellicht <strong>een</strong> complex,<br />

flexibel psychologisch systeem zal begunstigd hebben. Dit laat individuen toe om<br />

hun eigen “prosociale” én vrijbuitersneigingen en –gedragingen en hun respons op<br />

die neigingen <strong>van</strong> anderen te reguleren. Dergelijk psychologisch systeem laat<br />

individuen idealiter toe om de <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> pro<strong>sociaal</strong> gedrag (bv. coöperatie) te<br />

bemachtigen, en om hen tegelijk te beschermen tegen grote en subtiele vormen <strong>van</strong><br />

“bedrieger”-gedrag, én om zelf blijk te geven <strong>van</strong> die vormen <strong>van</strong> freeridergedrag die<br />

lokale condities adaptief maken.<br />

Dit gezegd zijnde, het gros <strong>van</strong> de academische disciplines lijkt het erover <strong>een</strong>s dat<br />

bij mensen <strong>sociaal</strong>-cultureel leren toch <strong>een</strong> stuk belangrijker is dan biologische<br />

evolutie bij de echte “ontwikkeling” <strong>van</strong> coöperatief gedrag, <strong>van</strong> trust, … (zie bv.<br />

Brown & Solomon, 1983: 275) Meer nog, zoals Nelissen stelt: de culturele<br />

component kan bij de mens de biologische zelfs helemaal gaan overheersen. Maar het<br />

biologisch potentieel is bij ieder mens aanwezig, minstens tot op zekere hoogte, <strong>voor</strong><br />

bepaalde vormen <strong>van</strong> samenwerking, reciprociteit en specifiek vertrouwen. Echter<br />

niet <strong>voor</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”, het soort vertrouwen dat op de speciale<br />

aandacht <strong>van</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> mag rekenen.<br />

6.2 De familie :<br />

De primaire socialisatie die <strong>voor</strong>al in de familie ( in mindere mate ook via de peer<br />

group ) gebeurt, vormt naar alle waarschijnlijkheid <strong>een</strong> sleutelfactor in dit debat over<br />

de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Dat heeft ook Putnam zelf goed begrepen,<br />

want waar hij het in “Making democracy” nog niet echt begrepen had op sterke<br />

“kinship ties” – die volgens hem g<strong>een</strong> bron maar eerder <strong>een</strong> substituut <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> vormden en dus <strong>een</strong> <strong>voor</strong>al negatieve rol speelden m.b.t. <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> -<br />

vormt in “Bowling alone” de familie zelfs de meest fundamentele vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>. De familie wordt hier door ons in eerste instantie op microniveau echter<br />

onder de loep genomen als mogelijke bron <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” (hier <strong>voor</strong>al<br />

ingevuld als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) 38 , niet als component.<br />

37 Niet all<strong>een</strong> pro<strong>sociaal</strong> gedrag, ook zelfzuchtig gedrag is – afhankelijk <strong>van</strong> de omstandigheden - ,<br />

adaptief <strong>voor</strong> de menselijke soort: dit leidde ertoe dat mensen beide disposities erfden.<br />

38 Cfr. supra: als we spreken over “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” op microniveau, dan bedoelen we daarmee die<br />

elementen, gemeten op microniveau, die (geaggregeerd) wijzen op macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

27


Als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen moet “aangeleerd” worden - er is immers g<strong>een</strong><br />

genetisch instinct dat ons daarbij helpt -, dan lijkt de rol <strong>van</strong> de primaire socialisator<br />

essentieel, ook al benadrukken nogal wat hedendaagse <strong>sociologen</strong> dat het belang <strong>van</strong><br />

primaire socialisatie in de (post-)moderne samenleving afgenomen is. Vertrouwen<br />

onder verwanten is niét contraproduktief 39 met het oog op het uiteindelijk<br />

teweegbrengen <strong>van</strong> <strong>een</strong> soort “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”-dispositie. Integendeel:<br />

specifiek vertrouwen – waaronder vertrouwen onder verwanten - kàn aangevuld<br />

worden met veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (cfr. Uslaner, te verschijnen). Als bij kinderen<br />

(en later volwassenen) – om welke reden dan ook – vertrouwen t.a.v. nauwe<br />

verwanten al ontbreekt, lijkt dit zelfs <strong>een</strong> handicap te kunnen vormen om ooit tot<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen te kunnen komen.<br />

In eerste instantie is het <strong>van</strong> belang dat de “basic trust” (zie bv. Giddens, 1990; of<br />

Erikson, 1963) die jonge kinderen in principe <strong>van</strong>uit de liefdevolle relatie met de<br />

zorgpersonen die hen omringen moeten meekrijgen, ook effectief tot stand komt.<br />

Anders krijgt de persoonlijkheid <strong>van</strong> het kind <strong>een</strong> tik, die het totstandkomen (later)<br />

<strong>van</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” erg onwaarschijnlijk maakt. We mogen er <strong>van</strong><br />

uitgaan dat de meesten onder ons inderdaad op voldoende dergelijke nestwarmte<br />

kunnen rekenen. Primaire socialisatie slaat dus niét op die nestwarmte en dit<br />

bijhorend basisvertrouwen, wel op wat er vervolgens in gezinnen gebeurt.<br />

Ouders 40 spelen waarschijnlijk <strong>een</strong> belangrijke rol inzake het bijbrengen <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

moreel bewustzijn, waarden en normen,…. Ze grijpen dus in op de motivaties <strong>van</strong><br />

hun kroost, bij de vorming <strong>van</strong> de persoonlijkheid 41 <strong>van</strong> individuen en helpen<br />

meebouwen aan <strong>een</strong> “wereldbeeld” dat – bv. volgens Uslaner 42 (te verschijnen) – <strong>een</strong><br />

bepalende factor zou zijn m.b.t. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. De opvoeding die<br />

kinderen meekrijgen, bv. <strong>een</strong> meer repressief versus meer participatief 43<br />

opvoedingspatroon 44 (Kohn), is <strong>van</strong> belang in dit debat. Ook het loutere feit dat<br />

39 Tenminste zolang dat intra-familiaal vertrouwen niet escaleert tot <strong>een</strong> overtrokken in-group<br />

vertrouwen ( aangevuld door wantrouwen tav. alle outgroups), zoals Putnam bij<strong>voor</strong>beeld in Zuid-<br />

Italië waarnam.<br />

40 Of, indien ouders vaak afwezig zijn, ook andere zorgverleners (bv. crèche, grootouders) en peer<br />

group<br />

41 het “big five persoonlijkheidskenmerkenmodel” onderscheidt als basisdimensies <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

persoonlijkheid: extraversie, emotionele stabiliteit, plichtsbewustheid, intellectuele autonomie,<br />

vriendelijkheid<br />

42 Uslaner stelt dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen resulteert uit <strong>een</strong> optimistisch wereldbeeld, dat we<br />

initieel <strong>voor</strong>al <strong>van</strong> onze ouders leren.<br />

43 Via <strong>een</strong> participatief opvoedingspatroon mag je er bij<strong>voor</strong>beeld ook <strong>van</strong> uitgaan dat kinderen<br />

meer vertrouwen in zichzelf zullen ontwikkelen, meer het gevoel zullen hebben dat ze controle<br />

hebben over hun eigen leven ( - volgens Uslaner even<strong>een</strong>s <strong>een</strong> belangrijke determinant <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen - ), kortom: <strong>een</strong> positiever zelfbeeld zullen ontwikkelen.<br />

44 Kohn stelt dat bij middenklassekinderen het participatief opvoedingspatroon overheerst, in<br />

tegenstelling tot bij arbeiderskinderen, die gezag om die reden wat wantrouwiger zouden bekijken.<br />

Een inductieve vorm <strong>van</strong> opvoeding, waarbij de socialiserende agent redeneert met het kind om<br />

zijn/haar gedrag te proberen te veranderen, zou de succesvolle internalisatie <strong>van</strong> morele waarden en<br />

28


mensen leren samenwerken in <strong>een</strong> gezin, met gunstig gevolg vaak, zou – onder de<br />

assumptie <strong>van</strong> <strong>een</strong> mogelijk veralgemeningseffect – <strong>een</strong> positieve factor kunnen<br />

vormen, evenals het feit dat ouders <strong>een</strong> pro<strong>sociaal</strong> “model” kunnen vormen <strong>voor</strong> hun<br />

kinderen. Het lijkt niet vergezocht om te stellen dat de manier waarop ouders t.o.v.<br />

onbekenden en vreemden staan, of ze blijk geven <strong>van</strong> enig vertrouwen en tolerantie<br />

tav “veralgem<strong>een</strong>de anderen”, <strong>een</strong> impact kunnen uitoefenen op de disposities <strong>van</strong><br />

hun kroost, bij<strong>voor</strong>beeld via het aanzwengelen <strong>van</strong> het vermogen tot empathie en<br />

roletaking,….<br />

Dat de familiecontext <strong>een</strong> rol kan spelen bij het totstandkomen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen, lijkt duidelijk. De achterliggende mechanismen blijven <strong>voor</strong>alsnog<br />

echter versluierd.<br />

6.3 Netwerken, verenigingen en informele sociale activiteit :<br />

De <strong>sociaal</strong><strong>kapitaal</strong>theorie heeft <strong>een</strong> zwak <strong>voor</strong> deze veronderstelde bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (hier <strong>voor</strong>al begrepen als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) 45 . Vaak verwacht men<br />

zelfs <strong>een</strong> wisselwerking en <strong>een</strong> versterkend cumulatief effect. De controverse over de<br />

functionaliteit <strong>van</strong> verschillende soorten netwerken, vrijwilligersverenigingen, en<br />

meer informele sociabiliteit woedt desalniettemin bijzonder hevig. Bepaalde auteurs<br />

(bv. Uslaner, 2000) stellen zelfs ronduit de functionaliteit <strong>van</strong> netwerken,<br />

organisaties, … in vraag, misschien met uitzondering <strong>van</strong> de meer “bridging” vormen<br />

er<strong>van</strong>. Uslaner vindt het onwaarschijnlijk dat participatie in vrijwilligersverenigingen<br />

<strong>een</strong> substantieel effect teweeg zou brengen op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, gezien (1)<br />

de beperkte tijd die de meesten onder ons in organisaties doorbrengen, bovendien vrij<br />

laat in ons leven, nl. als we al volwassen zijn en (2) <strong>van</strong>uit de claim dat de meeste<br />

types <strong>van</strong> sociale connecties – zowel de formele als de informele – ons in contact<br />

brengen met mensen die niet echt verschillen <strong>van</strong> onszelf.<br />

Ook plausibel lijkt de hypothese dat participatie in netwerken, organisaties,… <strong>voor</strong>al<br />

<strong>voor</strong> de periode <strong>van</strong> volwassenheid <strong>een</strong> gunstige rol 46 zou kunnen spelen: waarbij ze<br />

dus als <strong>een</strong> soort secundaire socialisator (samen met bv. onderwijs) dienst zouden<br />

doen, daarna veel minder. Dit soort fundamentele vragen is verbonden met de<br />

prosociale actie bevorderen, in tegenstelling tot <strong>een</strong> meer machtsassertieve vorm <strong>van</strong> kinderen<br />

opvoeden, die berust op controle en het gebruik <strong>van</strong> bedreigingen/kracht.<br />

45 In de netwerkonderzoekstraditie is het gebakkelei over de functionaliteit <strong>van</strong> verschillende types<br />

netwerken en sociale relaties minstens even geanimeerd. De opvattingen <strong>van</strong> Coleman en Loury,<br />

die dichte netwerken als noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschouwen, druisen<br />

lijnrecht in tegen visies als die <strong>van</strong> Granovetter en Burt, die respectievelijk ‘weak ties’ tot zelfs de<br />

relatieve afwezigheid <strong>van</strong> sociale banden (‘structural holes’) prefereren in functie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (Burt, 1992).<br />

46 Zie bij<strong>voor</strong>beeld onderzoek <strong>van</strong> Hooghe (1999), waarin die aangeeft dat <strong>voor</strong>malig lidmaatschap<br />

in jeugdbewegingen, blijkbaar <strong>een</strong> blijvende impact heeft op het waardenpatroon <strong>van</strong> individuen,<br />

ook als die al volwassen zijn<br />

29


controverse rond de “zelfselectie-hypothese” (cfr. bv. Stolle, 2000; Stolle, 2001):<br />

m.a.w. dat de verschillen qua veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen die men waarneemt tussen<br />

leden en niet-leden <strong>van</strong> organisaties <strong>voor</strong>al te wijten zouden zijn aan <strong>een</strong> proces <strong>van</strong><br />

selectieve recrutering. Diegenen met hoge vertrouwensniveaus zouden eerder geneigd<br />

zijn om lid te worden <strong>van</strong> verenigingen, niet omgekeerd. Echte “socialisatie-effecten”<br />

zouden minimaal zijn.<br />

Dit is echter niet de mening <strong>van</strong> de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie, die<br />

weliswaar de zelfselectie-hypothese mogelijk acht, maar – ook al omdat empirisch<br />

nog lang g<strong>een</strong> uitsluitsel werd verschaft -, minstens <strong>een</strong> “versterkend” effect<br />

verwacht <strong>van</strong> het verenigingsleven en informele sociabiliteit op veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen, ook nog op volwassen leeftijd.<br />

Putnam zag in “Making democracy work” <strong>een</strong> hoofdrol weggelegd <strong>voor</strong> (formele)<br />

netwerken <strong>van</strong> burgerengagement, die hij dan interpreteerde als secundaire<br />

vrijwilligersorganisaties met <strong>een</strong> grote mate <strong>van</strong> horizontale sociale “face to face”<br />

interactie tussen hun leden. Wie lid is <strong>van</strong> dit type vrijwilligersverenigingen komt –<br />

via de talloze opportuniteiten tot face to face interactie – terecht in settings waar<br />

mensen leren samenwerken en coöperatieve attitudes ontwikkelen én waar in-group<br />

trust kan ontstaan. De <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-school gaat er<strong>van</strong> uit dat die in organisaties<br />

gegenereerde interpersoonlijke trust tussen leden mogelijkerwijs veralgem<strong>een</strong>d wordt<br />

naar de samenleving in zijn geheel.<br />

Precies het verdwijnen <strong>van</strong> <strong>een</strong> groot aantal <strong>van</strong> die secundaire formele verenigingen<br />

(of toch het afkalven <strong>van</strong> het (formeel) lidmaatschap er<strong>van</strong>) bracht Putnam tot zijn<br />

omstreden “decline of social capital”-these (Putnam, 1995; Putnam, 1996). Hij luidde<br />

de alarmklok en wees op de gevaren <strong>voor</strong> de democratische kwaliteit <strong>van</strong> het<br />

Amerikaanse <strong>politieke</strong> bestel. Die <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> formele, horizontale secundaire<br />

organisaties bleef hij ook in “Bowling alone” trouw belijden, ook al verruimde hij er<br />

zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> zodat het ook meer informele vormen <strong>van</strong> sociabiliteit<br />

en andere types netwerken 47 en organisaties ging omvatten (cfr. supra). Hij pleitte er,<br />

in de lijn <strong>van</strong> Stolle (2000: 271), ook <strong>voor</strong> de meer “bridging” vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (cfr. supra): organisaties met <strong>een</strong> socioeconomische en/of etnische diversiteit<br />

aan leden dragen meer bij tot de vorming <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen dan<br />

“bonding” organisaties die <strong>een</strong> meer homog<strong>een</strong> ledenbestand hebben.<br />

Putnams op de Tocqueville geënte <strong>voor</strong>liefde <strong>voor</strong> formeel secundair horizontaal<br />

verenigingsleven is niet onomstreden. Newton kan als <strong>voor</strong>beeld gelden <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

stroming die ook <strong>van</strong> lossere, meer informele netwerken 48 met meer amorfe contacten<br />

<strong>een</strong> potentieel positieve invloed (op het genereren <strong>van</strong> trust ) verwacht<br />

(Newton,1999).<br />

47 Bij<strong>voor</strong>beeld ook netwerken in jobverband<br />

48 Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> vriendengroep waarin mensen elkaar heel onregelmatig op ad hoc basis<br />

frequenteren<br />

30


En wat met “tertiaire” 49 organisaties? Putnam stelde lidmaatschap in dit soort<br />

organisaties zowat gelijk aan “checkbook-lidmaatschap”, en vond ze dus weinig<br />

opportuun m.b.t. het genereren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. De leden zouden zich beperken<br />

tot het weinig intensieve storten <strong>van</strong> <strong>een</strong> geldelijke bijdrage en de onderlinge “face to<br />

face” sociale interactie zou er minimaal zijn. Vooral in termen <strong>van</strong> “social<br />

connectedness” zijn tertiaire organisaties 50 dus volgens Putnam inferieur. Nogal wat<br />

auteurs (bv. Maloney, 1999; Selle, 1999; Minkoff, 1997) zijn echter <strong>een</strong> andere<br />

mening toegedaan dan Putnam over het belang <strong>van</strong> dit soort organisaties <strong>voor</strong><br />

(ruimer) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Dan moeten we de discussie wel ietwat opentrekken en de<br />

focus op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (even) loslaten. De in kringen <strong>van</strong> <strong>politieke</strong><br />

<strong>sociologen</strong> bekende discussie in hoeverre de interne dan wel de externe effecten <strong>van</strong><br />

lidmaatschap belangrijk zijn, wordt dan rele<strong>van</strong>t. Van organisaties wordt verwacht<br />

dat ze <strong>een</strong> intern effect uitoefenen op hun leden door ze te socialiseren in <strong>een</strong><br />

democratische cultuur 51 (Almond & Verba, 1963). Extern verbinden ze burgers met<br />

het <strong>politieke</strong> systeem en zijn instituties, articuleren en aggregeren ze belangen, en<br />

<strong>voor</strong>zien ze (samen) in <strong>een</strong> brede waaier aan samenwerkende én rivaliserende<br />

groepen die samen <strong>een</strong> pluralistische <strong>politieke</strong> gem<strong>een</strong>schap vormen. Beide soorten<br />

effecten zijn <strong>van</strong> belang <strong>voor</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> democratie. En waar secundaire<br />

organisaties inderdaad qua intern effect superieur lijken (zeker in vergelijking met<br />

tertiaire organisaties), is dat <strong>voor</strong> externe effecten minder evident. Minkoff wijst<br />

trouwens nog op <strong>een</strong> aantal andere positieve facetten <strong>van</strong> dergelijke tertiaire<br />

organisaties: (1) veel <strong>van</strong> die nationale sociale organisaties beschikken aan de basis<br />

toch over grassroots-infrastructuur, (2) ze bieden gemarginaliseerde sociale groepen<br />

<strong>een</strong> opportuniteitsstructuur tot activisme, of reduceren dus de entry-barrière <strong>van</strong><br />

participatie, (3) ze zijn belangrijk met het oog op de verspreiding <strong>van</strong> <strong>een</strong> collectieve<br />

identiteit en spelen dus <strong>een</strong> rol bij het creëren <strong>van</strong> ‘symbolic communities’, en (4)<br />

tenslotte vormen ze ook <strong>een</strong> forum <strong>voor</strong> publiek discours en debat (Minkoff, 1997).<br />

Samengevat: tertiaire organisaties zouden wel <strong>een</strong>s <strong>van</strong> toenemend belang kunnen<br />

zijn <strong>voor</strong> de kwaliteit en levensvatbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> moderne democratie. Hun rol<br />

m.b.t. het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen is echter onduidelijk.<br />

Tenslotte acht Putnam ook de brede waaier aan (zelf)hulpgroepen (support groups)<br />

inferieur aan de secundaire formele organisaties (Putnam, 1995). Zij zouden de<br />

aandacht immers teveel op het eigen ‘zelf’ richten <strong>van</strong> individuen en dus slechts <strong>een</strong><br />

marginale bijdrage leveren t.a.v. het genereren <strong>van</strong> gem<strong>een</strong>schapsbetrokkenheid, laat<br />

staan veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

49 Bij<strong>voor</strong>beeld lidmaatschap <strong>van</strong> Greanpeace<br />

50 Newton onderscheidde twee types “checkbook-participatie”. Burgers worden ofwel lid <strong>van</strong><br />

dergelijke organisaties omwille <strong>van</strong> de <strong>voor</strong>delen en diensten die ze in ruil krijgen, ofwel omwille<br />

<strong>van</strong> symbolische redenen, om zich symbolisch verbonden te voelen met de zaak.<br />

51 Leden <strong>van</strong> verenigingen zijn volgens Almond & Verba onder meer politiek actiever, politiek<br />

competenter, meer geïnteresseerd in de politiek,…; in verenigingen leren mensen ook de <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

democratie functionele “public skills”<br />

31


6.4 De rol <strong>van</strong> andere “socialisatoren” m.b.t. “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”:<br />

onderwijs, media, religie :<br />

Sociologen gaan er<strong>van</strong> uit dat in de hedendaagse samenleving het belang <strong>van</strong><br />

secundaire (bv. onderwijs) en tertiaire 52 socialisatie (massamedia) toegenomen is. De<br />

rol <strong>van</strong> beide wordt hier onder de loep genomen, evenals die <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere<br />

potentiële bron <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, <strong>een</strong> bron die duidelijk terrein verliest,<br />

nl. religie 53 . We gaan kort in op <strong>een</strong> aantal rele<strong>van</strong>te hypotheses in dit verband.<br />

Het potentiële “effect” <strong>van</strong> onderwijs op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen lijkt substantieel.<br />

Hoger opgeleiden geven consistent blijk <strong>van</strong> meer vertrouwen, het mechanisme<br />

daarachter zou <strong>een</strong> mix moeten zijn <strong>van</strong> volgende aspecten. Enerzijds zorgen scholen<br />

<strong>voor</strong> <strong>een</strong> formele 54 socialisatie, die <strong>voor</strong>al ingrijpt op cognitieve aspecten<br />

(wereldbeeld bv.): doordat mensen meer inzicht krijgen in afwijkende culturen,<br />

subculturen, vormen <strong>van</strong> nonconformisme,… zullen ze misschien in <strong>een</strong> volgende<br />

fase meer tot empathie geneigd zijn, zich in het perspectief <strong>van</strong> die anderen kunnen<br />

plaatsen (role perspective taking),… wat uiteindelijk ten goede zou moeten komen<br />

aan “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”.<br />

Ook <strong>van</strong> de meer informele socialisatie (- mensen leren bv. samenwerken in<br />

klasverband, sommigen participeren ook in allerhande buitenschoolse activiteiten<br />

en/of leerlingenraden - ) op school worden gunstige effecten verwacht, via<br />

gelijkaardige mechanismen als dewelke omtrent het verenigingsleven gelden. 55<br />

Religie dan. Putnam had het in “Making democracy work” niet echt op religie<br />

begrepen, als bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Hij zag er eerder – <strong>voor</strong>al omwille <strong>van</strong> de<br />

eerder verticale, hiërarchisch-autoritaire relaties die in de Italiaanse context de<br />

katholieke kerk kenmerken – <strong>een</strong> substituut <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in dan <strong>een</strong> bron. In<br />

andere contexten kan religie echter wel als bron fungeren: Uslaner gaat er<br />

bij<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> uit dat de mainstream protestantse kerk in de VS mee individuen<br />

52 Verschil met secundaire socialisatie ligt in het onpersoonlijk karakter <strong>van</strong> tertiaire socialisatie.<br />

53 Religie als mogelijke bron <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen staat hier model <strong>voor</strong> de impact <strong>van</strong><br />

ideologieën in het algem<strong>een</strong>. Gematigde vormen <strong>van</strong> religie zijn, in tegenstelling tot de meeste<br />

andere ideologieën (socialisme, nationalisme, …) eerder inclusief <strong>van</strong> aard, sluiten niemand<br />

principieel <strong>van</strong> tevoren uit. Daarom wordt hier enkel de socialisator “religie” onder de hoofding<br />

“mogelijke bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” behandeld, andere vormen <strong>van</strong> ideologie<br />

vormen eerder <strong>een</strong> obstakel tot het bereiken <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

54 Er wordt onder meer onderricht gegeven – in vakken als geschiedenis, aardrijkskunde,<br />

godsdienst/zedenleer,…- over andere culturen, over subculturen binnen de eigen samenleving, e.d.<br />

55 Een alternatieve hypothese stelt dat <strong>een</strong> deel <strong>van</strong> dit “opleidingseffect” valt toe te schrijven aan de<br />

context, waarin hoger opgeleiden zich bevinden. Zij beschikken vaak ook over andere vormen <strong>van</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, en worden misschien omringd door mensen die meer te vertrouwen zijn, dan lager<br />

opgeleiden. Een en ander leidt tot de hypothese dat ze zich veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen misschien<br />

beter kunnen permitteren, omdat ze minder kwetsbaar zijn. Uslaner kant zich tegen deze<br />

interpretatie, <strong>voor</strong>al omdat de variabele “inkomen” g<strong>een</strong> gelijkaardige vaststellingen oplevert<br />

(Uslaner, te verschijnen). Volgens hem loopt het primordiale effect <strong>van</strong> opleiding wel degelijk via<br />

de invloed op het wereldbeeld, niet via het verschil in resources.<br />

32


hielp socialiseren in <strong>een</strong> waardenpatroon, dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen ten goede<br />

komt: egalitarisme, klemtoon op gelijke behandeling <strong>voor</strong> ieder, helpen <strong>van</strong><br />

mensen,… worden er als belangrijke waarden gepropageerd (Uslaner, te verschijnen).<br />

Zelfs als mensen later onkerkelijk worden, mag toch <strong>een</strong> zeker blijvend effect <strong>van</strong> dit<br />

waardenpatroon verwacht worden. Daarnaast vormt de religieuze gem<strong>een</strong>schap ook<br />

<strong>een</strong> gestructureerde gem<strong>een</strong>schap, met netwerken, vrijwilligersverenigingen-spinoffs,<br />

…, met potentieel opnieuw gelijkaardige effecten als die <strong>van</strong> het verenigingsleven in<br />

het algem<strong>een</strong>.<br />

Religie kan echter ook <strong>een</strong> duidelijk obstructieve rol m.b.t. het genereren <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen spelen (zie bv. Uslaner, 2000). Als mensen behoren tot<br />

eerder fundamentalistische vormen <strong>van</strong> religie, die zichzelf als de “enig juiste” vorm<br />

<strong>van</strong> geloof beschouwen, en zich om die reden eerder sektair gedragen t.a.v.<br />

“ongelovigen” en zich terugtrekken in de eigen knusse cocon, dan komt daar – in<br />

functie <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen -, allicht weinig goeds <strong>van</strong>: <strong>een</strong> duidelijk<br />

<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> excessieve in-group betrokkenheid dus.<br />

Tenslotte moet ook ingegaan worden op <strong>een</strong> andere – vaak geviseerde - actor in dit<br />

debat: de massamedia dus. Vroeger betrof het <strong>voor</strong>al televisie, sinds kort moeten daar<br />

ook Internet aan toegevoegd worden en andere vormen <strong>van</strong> technologische middelen<br />

(bv. gsm, sms,…) die minstens m.b.t. de informele sociabiliteit <strong>van</strong> mensen<br />

belangrijke wijzigingen teweegbrengen. We schetsen hier kort de <strong>voor</strong>naamste<br />

hypothesen en stromingen 56 . Duidelijk is dat veel meer empirisch onderzoek gewenst<br />

is, onderzoek dat beschikt over volledige informatie omtrent mediagebruik en andere<br />

determinerende factoren in het “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” debat.<br />

Putnam (2000) gaat er<strong>van</strong> uit dat TV <strong>een</strong> negatief effect uitoefent op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

<strong>van</strong> mensen. Enerzijds speelt het timedisplacement-mechanisme ( - de tijd die je <strong>voor</strong><br />

de buis spendeert, gaat ten koste <strong>van</strong> eventuele participatietijd in verenigingsleven - )<br />

daarbij <strong>een</strong> rol, anderzijds veronderstelt Putnam – in de lijn <strong>van</strong> de<br />

cultiveringshypothese <strong>van</strong> Gerbner - ook <strong>een</strong> (negatief) effect <strong>van</strong> veelvuldig tvkijken<br />

op het wereldbeeld <strong>van</strong> veelkijkers (“Mean world syndrom”). Tenslotte zou<br />

volgens Putnam tv-kijken ook psychologische effecten (bv. lethargie, passiviteit)<br />

teweegbrengen die remmend werken op eventueel civiek engagement (Putnam,<br />

2000). Het hoeft g<strong>een</strong> betoog dat de “main culprit”-thesis <strong>van</strong> Putnam bijzonder<br />

controversieel is. Naast academici die frontaal ingaan tegen Putnams stelling, zijn er<br />

nogal wat auteurs die zijn stelling verfijnden en poneren dat de specifieke inhoud <strong>van</strong><br />

wat je bekijkt (informatie versus entertainment) verschil uitmaakt (cfr. bv. Campbell,<br />

Yonish & Putnam, 1999); Norris (1996)). Zo zouden mensen die naar<br />

informatieprogramma’s op tv kijken helemaal niet lager scoren op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>indicatoren,<br />

integendeel zelfs.<br />

56 Zie bijdragen <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong> Putnam (Putnam, 1995; Putnam, 2000), Shah (1998), Campbell,<br />

Yonish & Putnam (1999), Norris (1996), Hooghe (1999), Uslaner (Uslaner, 1998 en Uslaner, 2000)<br />

en vele anderen…<br />

33


Sociaal <strong>kapitaal</strong>-onderzoek m.b.t. internet staat nog meer in zijn kinderschoenen.<br />

Uslaner (2000) vat de <strong>voor</strong>naamste hypotheses samen. Enerzijds is er <strong>een</strong> stroming<br />

die <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> dubbele argumentatie <strong>van</strong> “internet” de nieuwe “main culprit” dreigt te<br />

maken. (1) Via <strong>een</strong> internet-versie <strong>van</strong> de timedisplacementthesis: Internet lijkt nog<br />

meer <strong>een</strong> <strong>een</strong>zame bezigheid, die je weghoudt <strong>van</strong> mogelijke participatie in het<br />

verenigingsleven en andere sociale connecties die trust genereren en (2) via <strong>een</strong><br />

internet-versie <strong>van</strong> het “mean world syndrom”: cfr. op Internet kunnen mensen op<br />

slinkse wijze achter je creditcardnummer komen, nemen mensen soms <strong>een</strong> valse<br />

identiteit aan in chatrooms, …. Uslaner geeft aan dat enig empirisch materiaal in de<br />

richting <strong>van</strong> die “bad net”-thesis wijst.<br />

Anderzijds bestaat ook <strong>een</strong> stroming die <strong>van</strong> Internet veel goeds verwacht, zelfs <strong>een</strong><br />

corrigerende rol t.a.v. wat er met betrekking tot traditioneel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> allemaal<br />

fout loopt. Dus: het Net vormt de grote kans om ons verloren gegaan gevoel <strong>van</strong><br />

gem<strong>een</strong>schap en trust her op te bouwen, via emaillijsten, chatrooms, supportgroups,<br />

… het net verbindt de hele wereld immers potentieel met elkaar. Uslaner zelf neemt<br />

<strong>een</strong> neutrale positie in. Het Net is noch goed, noch slecht: het creëert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,<br />

noch vernietigt het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Het vormt integendeel <strong>een</strong> spiegel <strong>van</strong> het<br />

normale sociale leven. Hij levert ook empirisch bewijs <strong>voor</strong> die neutrale<br />

middenpositie. Internetgebruikers 57 verschillen niet fundamenteel <strong>van</strong> niet-gebruikers<br />

inzake hun sociale netwerk, hun trustniveau, … en ze gaan er ook <strong>voor</strong>al – net als in<br />

het gewone verenigingsleven – mensen frequenteren (bv. via email) die ze in het<br />

gewone leven ook al zien. Dus: ook inzake het “bridging” effect <strong>van</strong> het Net hoeft<br />

men <strong>voor</strong>lopig niet euforisch te doen.<br />

6.5 Invloed <strong>van</strong> (meso- en) macro-factoren: context, <strong>politieke</strong> verklaringsmodellen,<br />

collectieve ervaringen,… :<br />

Tenslotte vatten we onder de noemer <strong>van</strong> (potentiële) (meso-) en macrodeterminanten<br />

nog <strong>een</strong> aantal andere mogelijke – en, hoeft het nog gezegd, al even<br />

controversiële - bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) samen.<br />

Een hypothese stelt dat de context – wat Stolle de “structurele en economische<br />

positie” (Stolle, 2000: 263) noemt - waarmee je te maken krijgt, uiteindelijk<br />

(cumulatief) ook <strong>een</strong> invloed gaat uitoefenen op je kans om al of niet over<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen te beschikken. De persoonlijke omstandigheden waarin <strong>een</strong><br />

actor verkeert, zijn levenservaringen,… zouden dus <strong>een</strong> rol spelen. Hoger opgeleiden<br />

vertoeven met meer waarschijnlijkheid in <strong>een</strong> vertrouwenswaardiger omgeving: de<br />

kans dat hun vertrouwen geschaad wordt, zo luidt de redenering, is bijgevolg<br />

geringer, en bovendien zijn ze – <strong>van</strong>wege hun bezit <strong>van</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> –<br />

minder kwetsbaar <strong>voor</strong> de consequenties <strong>van</strong> geschaad vertrouwen dan bij<strong>voor</strong>beeld<br />

lager opgeleiden. Zoals hoger al aangehaald, onderschrijft bv. Uslaner (2000) die<br />

stelling niet, <strong>van</strong>uit de argumentatie dat zich dan ook <strong>een</strong> gelijkaardig fenom<strong>een</strong> zou<br />

57 Misschien met uitzondering <strong>van</strong> mensen die regelmatig chatrooms frequenteren<br />

34


moeten <strong>voor</strong>doen <strong>voor</strong> de variabele “inkomen” : ook mensen met <strong>een</strong> hoger inkomen<br />

beschikken, net als hoger opgeleiden, immers over meer andere resources en zijn dus<br />

minder kwetsbaar. Althans volgens zijn data is dat niet het geval. Hij stelde wél <strong>een</strong><br />

effect <strong>van</strong> de variabele etniciteit vast. Zwarten beschikken, zelfs <strong>voor</strong> gelijkwaardige<br />

opleidingsniveaus, over duidelijk minder veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Uslaner wijt dit<br />

aan <strong>een</strong> leven <strong>van</strong> teleurstellingen, discriminatie, … die op den duur toch sporen<br />

zouden nalaten op <strong>een</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau 58 .<br />

Op <strong>een</strong> iets hoger (en echt “macro-“) contextniveau, bv. op het niveau <strong>van</strong> staten,<br />

regio’s… gelooft Uslaner (2000) dan weer wel in <strong>een</strong> soort “besmettelijkheidsthesis”<br />

: als er veel mensen rondom jou vertrouwen, in de staat of gem<strong>een</strong>schap waar je<br />

woont, dan ga je zelf ook vertrouwen. Vertrouwen, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,… werken dus<br />

aanstekelijk. Uiteraard ligt die claim in de lijn <strong>van</strong> de oorspronkelijke Putnam-thesis<br />

over “virtuous cycli”. Hier speelt de historisch-culturele evolutie <strong>van</strong> regio’s (“path<br />

dependence”) potentieel dus ten volle. Het geaggregeerde veralgem<strong>een</strong>de<br />

vertrouwensniveau beïnvloedt dus de individuele kans op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

Dat geaggregeerd vertrouwensniveau kan trouwens volgens sommige auteurs ook <strong>een</strong><br />

knauw of integendeel <strong>een</strong> duw krijgen door “collectieve ervaringen” (Uslaner, 2000):<br />

<strong>een</strong> soort collectieve herinneringen, zoals bv. de “Civil rights movement” of de<br />

“Vietnambeweging”, die <strong>een</strong> belangrijke indruk zouden nalaten op <strong>een</strong> generatie.<br />

Deze collectieve herinneringen zouden volgens Uslaner dus <strong>een</strong> hele opgroeiende<br />

generatie kunnen beïnvloeden, <strong>van</strong>daar de cohorte-verschillen inzake<br />

vertrouwensniveau. Net als Putnam interpreteert hij die cohorteverschillen dus niet<br />

als levenscyclus-fluctuaties.<br />

Daarmee belanden we tenslotte bij de potentiële macrobron die het meest aanleiding<br />

geeft tot kringredeneringen (cfr. supra): het (mogelijke) belang <strong>van</strong> de sociale en<br />

<strong>politieke</strong> omgeving. Of wat Stolle de categorie “<strong>politieke</strong> verklaringsmodellen” noemt<br />

(Stolle, 2000). Opnieuw stellen we ons hier de vraag: in welke mate hebben aspecten<br />

als de institutionele context (bv. decentralisatie), het type regime (democratieën<br />

versus autoritaire regimes), het gevoerde beleid, de performantie <strong>van</strong> het<br />

overheidsniveau,… potentieel <strong>een</strong> effect op het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>van</strong> de<br />

bevolking? Is er wel <strong>een</strong> effect, is het <strong>een</strong> effect dat, als het er al is, eerder in <strong>een</strong><br />

langetermijnperspectief moet beschouwd worden, en hoe zien de causale<br />

mechanismen er precies uit? Pertinente vragen, die erg moeilijk te beantwoorden<br />

vallen. Putnam 59 zelf beklemtoont in zijn boek “Bowling alone” dat de bottom-up<br />

versus top-down controverse (dus: of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong>al <strong>van</strong> onderuit, <strong>van</strong>uit<br />

lokale instituties, organisaties,… moet groeien, respectievelijk of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />

<strong>van</strong> bovenuit, <strong>van</strong>uit de nationale overheid dus, gecreëerd kan worden)<br />

58 Als we die redenering doortrekken naar de Belgische context, kunnen we verwachten dat 2 de en<br />

3 de generatie-migranten uit Maghreblanden om dezelfde record <strong>van</strong> teleurstellingen, discriminaties,<br />

… over minder veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen gaan beschikken<br />

59 In vroegere publicaties ( “Making democracy work”) behoorde Putnam tot de bottom-up<br />

theoretici. Hij leek niet te geloven in <strong>een</strong> mogelijke constructieve rol <strong>voor</strong> de overheid, <strong>een</strong><br />

standpunt dat resulteerde uit zijn eerder pessimistische “path dependence” theorie.<br />

35


<strong>voor</strong>bijgestreefd is. Beide benaderingen moeten complementair functioneren<br />

(Putnam, 2000: 413).<br />

Decentralisatie verhoogt bij<strong>voor</strong>beeld in principe de mogelijkheden tot participatie,<br />

en dan hangt het <strong>van</strong> je visie op mogelijke participatie-effecten op vertrouwen af, of<br />

je <strong>een</strong> effect verwacht. Dat autoritaire regimes vertrouwen vrij snel kunnen<br />

vernietigen, lijkt buiten kijf te staan, minder duidelijk is in welke mate democratieën<br />

vertrouwen kunnen opbouwen (zie Stolle, 2000: 265): de democratieën verschillen<br />

immers behoorlijk wat <strong>van</strong> elkaar inzake veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau. De mate<br />

<strong>van</strong> socioeconomische ongelijkheid zou daar <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel de verklaring <strong>van</strong><br />

vormen (cfr. bv. Uslaner, 2000). Indirect kan de overheid daar <strong>een</strong> rol in spelen via<br />

het soort beleid dat gevoerd wordt: redistributief (welvaartsstaat) of niet. Immers: het<br />

lijkt <strong>een</strong> stuk moeilijker om mensen te vertrouwen die socioeconomisch veraf <strong>van</strong><br />

jouw positie op het continuüm staan. Al even duidelijk lijkt dat dit soort institutioneel<br />

beleidseffect slechts op heel lange termijn kan beginnen spelen. Anderzijds, zo<br />

beklemtoont Stolle (2000, 266), speelt misschien ook de performantie <strong>van</strong> de<br />

overheid <strong>een</strong> rol. Vooral op dit vlak – en op de mogelijke links tussen verticaal<br />

politiek vertrouwen en veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen – woedt <strong>een</strong> bittere<br />

discussie. Nogal wat auteurs (bv. Levi, Stolle) gaan er<strong>van</strong> uit dat de “trustworthiness”<br />

<strong>van</strong> de staat ( zoals gepercipieerd via de integriteit, rechtvaardigheid, procedurele<br />

impartialiteit, etc. <strong>van</strong> de structuren en processen: m.a.w. dat de overheidsinstellingen<br />

functioneren zoals dat er<strong>van</strong> verwacht mag worden) – bij<strong>voor</strong>beeld via <strong>een</strong> verhoogd<br />

politiek vertrouwen - <strong>een</strong> effect kan en wellicht zal hebben op <strong>sociaal</strong> vertrouwen.<br />

Andere auteurs (Uslaner op kop) beklemtonen dat andere bronnen aan de oorsprong<br />

liggen <strong>van</strong> politiek vertrouwen respectievelijk veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen. Als<br />

er al <strong>een</strong> effect is, dan doet zich dat – op macroniveau, niet op micro (= individueel)-<br />

niveau – <strong>voor</strong> volgens het volgende mechanisme: <strong>een</strong> hoog <strong>sociaal</strong><br />

vertrouwensniveau in <strong>een</strong> regio gaat <strong>een</strong> betere performantie <strong>van</strong> de overheid in de<br />

hand werken, wat op zijn beurt <strong>een</strong> hoger niveau <strong>van</strong> politiek vertrouwen gaat<br />

veroorzaken. Een eventueel feedback-effect op <strong>sociaal</strong> vertrouwen is iets <strong>voor</strong> de heel<br />

lange termijn 60 .<br />

7. Vormen <strong>van</strong> trust:<br />

Trust-literatuur floreert het laatste decennium als nooit tevoren ( zie bv. Gambetta,<br />

1988; Braithwaite & Levi, 1998; Misztal, 1996 ; Warren, 1999 ; Pharr & Putnam,<br />

2000; Uslaner, te verschijnen). Het <strong>concept</strong> “trust”, zowel m.b.t. personen als m.b.t.<br />

instituties, mag zich dus verheugen in uitgebreide academische aandacht. Binnen de<br />

(politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie neemt “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”<br />

60 Bij<strong>voor</strong>beeld: als <strong>een</strong> betere performantie <strong>van</strong> de overheid bij<strong>voor</strong>beeld tot uiting komt in <strong>een</strong><br />

beter functionerende sociale zekerheid, met minder misbruiken, dan gaan mensen – via <strong>een</strong> sterker<br />

vertrouwen in het sociale zekerheidssysteem <strong>van</strong> hun land uiteindelijk misschien ook meer<br />

vertrouwen gaan koesteren in categorieën mensen die er gebruik (moeten) <strong>van</strong> maken.<br />

36


<strong>een</strong> prominente plaats in. Daarom gaan we hier even wat dieper in op deze vorm <strong>van</strong><br />

vertrouwen en op andere vormen, die al of niet met veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (en<br />

met <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in het algem<strong>een</strong>) in verband gebracht worden. We beperken ons<br />

tot het schetsen <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal hoofdlijnen.<br />

De politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>theorie 61 maakt het onderscheid tussen<br />

“generalized” trust en “particularized” trust. Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen duidt op het<br />

vertrouwen dat kan bestaan tussen mensen die elkaar niet <strong>van</strong> nabij kennen, mensen<br />

dus die niet face-to-face met elkaar in contact komen. “Vertrouwen in vreemden”<br />

dus, in de terminologie <strong>van</strong> Uslaner ( Uslaner, 2000). Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, dat<br />

<strong>van</strong> langsom meer cruciaal lijkt in onze (post-) moderne interdependente<br />

samenlevingen, waar je veel meer met “vreemden” te maken krijgt dan vroeger, om<br />

collectieve actieproblemen efficiënt te kunnen aanpakken. Dit soort vertrouwen<br />

behoort <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> tot de harde kern <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, daarover<br />

heerst g<strong>een</strong> discussie. Yamagishi & Yamagishi (1994) begrijpen onder<br />

“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” vertrouwen dat <strong>een</strong> soort “cognitieve bias” vormt,<br />

waarbij je dus gelooft in de welwillende aard <strong>van</strong> de mens in het algem<strong>een</strong>. Met bias<br />

wordt dan bedoeld dat <strong>een</strong> ‘algem<strong>een</strong> vertrouwend’ persoon de welwillende intenties<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> partner bij <strong>een</strong> interactie overschat: namelijk <strong>voor</strong>bij het niveau dat bij <strong>een</strong><br />

<strong>voor</strong>zichtige beoordeling <strong>van</strong> de beschikbare informatie eigenlijk aangewezen zou<br />

zijn. Uslaner heeft het over “morele trust” 62 : trust waarbij je erop vertrouwt dat<br />

anderen (vreemden, mensen in het algem<strong>een</strong>) je fundamentele waarden delen en dus<br />

g<strong>een</strong> misbruik <strong>van</strong> je zullen maken. Met andere woorden: dat ze deel uitmaken <strong>van</strong> je<br />

morele gem<strong>een</strong>schap. Dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen wordt dus door auteurs telkens<br />

lichtjes anders ingevuld, maar de algemene idee blijft min of meer dezelfde. Over de<br />

potentiële bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen hadden we het al in (6). Hun effect<br />

op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen loopt <strong>voor</strong>al via het wereld-en mensbeeld dat ze<br />

construeren. Uslaner argumenteert vrij overtuigend dat het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />

vrij stabiel zou blijven in de loop <strong>van</strong> <strong>een</strong> mensenleven, <strong>een</strong>maal gevormd (Uslaner,<br />

te verschijnen). We stelden eerder al dat de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur <strong>een</strong><br />

andere mening toegedaan is (cfr. supra).<br />

“Particularized trust” (specifiek vertrouwen) berust op de intieme familiariteit die<br />

mensen met elkaar hebben: of het nu om je familie gaat, of om buren, kennissen of je<br />

vriendenkring. Face-to-face contacten zijn hier wel courant. Dit soort vertrouwen<br />

“gebruik” je dus als je omgaat met mensen die je kent. En – in tegenstelling tot wat<br />

Putnam in “Making democracy work” stelde – hoeft specifiek vertrouwen<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen niet uit te sluiten, tenminste als specifiek vertrouwen niet<br />

verwordt tot <strong>een</strong> excessief ingroup-vertrouwen 63 (zie Uslaner, te verschijnen),<br />

gecombineerd met <strong>een</strong> veralgem<strong>een</strong>d wantrouwen t.o.v. al wie niet tot die in-group<br />

61 Bv. Putnam (“thin” versus “thick trust”) en Stolle & Rochon ( “private trust” versus “generalized<br />

trust”)<br />

62 Eigenlijk maakt Uslaner nog <strong>een</strong> licht onderscheid tussen morele en “general trust”, maar om <strong>een</strong><br />

en ander niet nodeloos te compliceren stellen we beide hier aan elkaar gelijk.<br />

63 Wat het geval leek te zijn in het Zuid-Italië waar Putnam het over had.<br />

37


ehoort. Specifiek vertrouwen valt <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> normaliter niet onder de<br />

noemer “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Dit soort specifiek vertrouwen lijkt te ontspruiten aan <strong>een</strong><br />

combinatie <strong>van</strong> instrumenteel/strategische 64 motieven enerzijds (bv. mbt vrienden)<br />

maar ook aan het feit dat mensen sociale banden, identiteiten,… met elkaar delen (bv.<br />

familie). Bovendien lijken de verwantschapsselectietheorie en de wederzijdse<br />

reciprociteitstheorie daarbovenop nog <strong>een</strong>s <strong>een</strong> biologisch-genetisch “steuntje in de<br />

rug” te kunnen verlenen bij het ontwikkelen <strong>van</strong> dit soort specifiek vertrouwen. De<br />

meesten onder ons, bijna ieder<strong>een</strong> zo mag vermoed worden, beschikken bijgevolg<br />

over dergelijke vorm <strong>van</strong> vertrouwen. Reciprociteit, de speltheorie, tit for tat,… de<br />

kans is groot dat dit soort zaken – <strong>van</strong>uit die instrumenteel/strategische bron die aan<br />

minstens <strong>een</strong> deel <strong>van</strong> onze specifieke vertrouwensrelaties ten oorsprong ligt –<br />

uitsluitend betrekking heeft op specifiek vertrouwen. Of nog: de door Putnam<br />

veronderstelde link en wisselwerking tussen “veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit” en<br />

“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” is hoogst twijfelachtig.<br />

Naast veralgem<strong>een</strong>d en specifiek vertrouwen nemen auteurs ook de termen politiek of<br />

verticaal vertrouwen, vertrouwen in instituties,… in de mond. Luhmann en Giddens<br />

zijn ongetwijfeld niet de enigen die vertrouwen in de abstracte, grote instituties <strong>van</strong><br />

de democratie <strong>van</strong> cruciaal en zelfs toenemend belang achten in de huidige<br />

samenleving, met het oog op sociale en <strong>politieke</strong> stabiliteit en integratie. Ook in de<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie heeft men dus aandacht <strong>voor</strong> deze vorm <strong>van</strong> “trust”. Nogal<br />

wat auteurs (bv. Hardin) nemen liever de term “confidence” in de mond, als het over<br />

vertrouwen in instituties gaat. Of beter nog: ze hebben het over de “trustworthiness”<br />

of betrouwbaarheid <strong>van</strong> instituties. Trust reserveren ze <strong>voor</strong> vertrouwen in personen.<br />

Hoe je <strong>een</strong> en ander ook noemt, de controverse over hoe dit verticaal vertrouwen in<br />

instituties precies geïnterpreteerd moet worden, en of het al of niet als “<strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>” kan omschreven worden, lijkt zo mogelijk nog <strong>een</strong> stuk heviger dan die<br />

m.b.t. <strong>sociaal</strong> vertrouwen. Warren (2000: 317) onderscheidt <strong>een</strong> drietal benaderingen<br />

m.b.t. dit politiek vertrouwen: (1) de neoconservatieve benadering, die de bron <strong>van</strong><br />

trust <strong>voor</strong>al situeert binnen de cultuur (bv. Fukuyama), trust is iets <strong>van</strong> de<br />

samenleving, en heeft niets te maken met politiek of staat; (2) de rational choice<br />

benadering (bv. Hardin 65 ) die de bron <strong>van</strong> <strong>politieke</strong> trust tracht te situeren binnen de<br />

64 Yamagishi & Yamagishi hebben het over “knowledge based” of predictieve trust: op kennis<br />

gebaseerd vertrouwen, dat beperkt blijft tot bepaalde personen uit je omgeving, die je als<br />

welwillend inschat wegens de beschikbaarheid <strong>van</strong> betrouwbare informatie over die objecten, die<br />

geaccumuleerd werd tijdens <strong>een</strong> lange geschiedenis <strong>van</strong> interacties met het object in kwestie. Dit<br />

soort instrumentele trust (cfr. ook de notie “encapsulated interest” (Hardin)) heeft dus te maken met<br />

de beoordeling <strong>van</strong> risico’s, belangen, … Dit is echter slechts één mogelijke “bron” <strong>van</strong> specifiek<br />

vertrouwen. Anderzijds kun je echter ook stellen dat zelfs als mensen bv. sociale omstandigheden,<br />

banden, … delen met elkaar (in familie bv.) die gedeelde sociale omstandigheden de persoon die<br />

vertrouwt <strong>voor</strong>zien <strong>van</strong> belangrijke “kennis” over de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de personen die<br />

vertrouwd worden. Beide bronnen <strong>van</strong> specifiek vertrouwen lijken dus tot op zekere hoogte wat<br />

verweven met elkaar.<br />

65 Hardin stelt, over “politiek vertrouwen” dat echt vertrouwen in <strong>politieke</strong> instituties niet mogelijk<br />

is. Meer dan <strong>een</strong> soort “inductieve verwachtingen” over de politiek hebben de meeste burgers niet.<br />

38


ationele monitoring <strong>van</strong> risico’s door individuen; (3) de deliberatieve benadering<br />

(bv. Cohen) die de bron <strong>van</strong> trust situeert binnen discursieve processen (cfr. het<br />

belang <strong>van</strong> “public spheres” (Habermas) in die benadering).<br />

Er lijkt zich stilaan <strong>een</strong> consensus te vormen, blijkens Pharr & Putnam (2000) bv., dat<br />

de oorzaken/bronnen <strong>van</strong> institutioneel vertrouwen politiek zijn. Zij stellen dat de<br />

publieke satisfactie met instituties te maken zou hebben met de informatie 66 , die<br />

beschikbaar gesteld wordt aan burgers, met de evaluatiecriteria die burgers hanteren,<br />

en <strong>voor</strong>al met de eigenlijke performantie <strong>van</strong> die instituties (= het “institutionele<br />

performantiemodel”). Wat er ook <strong>van</strong> zij: verticaal vertrouwen is naar alle<br />

waarschijnlijkheid <strong>een</strong> stuk volatieler dan veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen, en de<br />

bronnen <strong>van</strong> dit verticaal vertrouwen verschillen even<strong>een</strong>s <strong>van</strong> die <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

vertrouwen. Over de onderlinge verhouding tussen verticaal en veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong><br />

vertrouwen hadden we het hoger al. Uslaner m<strong>een</strong>t dat – gezien de stabiliteit <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen enerzijds en de volatiliteit én andere bronnen <strong>van</strong><br />

institutioneel vertrouwen anderzijds – er maar weinig kans bestaat dat er <strong>van</strong><br />

vertrouwen in de overheid <strong>een</strong> (rechtstreeks) effect zou uitgaan op veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen.<br />

Burgers beschikken niet over de informatie die nodig zou zijn om <strong>een</strong> rationele evaluatie <strong>van</strong> de<br />

risico’s, <strong>van</strong> de mate waarin politici en instellingen hun belangen behartigen, …te kunnen maken.<br />

66 Hardnekkige negatieve mediacoverage, al dan niet terecht, <strong>van</strong> bepaalde instellingen heeft <strong>een</strong><br />

impact: dergelijke instellingen kunnen (vgl. justitie in België) rekenen op <strong>een</strong> sceptisch publiek.<br />

39


4. Sociaal <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

In deze slotparagraaf schetsen we <strong>een</strong> ideaaltypische politiek-sociologische visie op<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, met rationele consistentie en operationaliseerbaarheid als<br />

hoofdobjectieven. In grote lijnen volgen we daarbij de structuur <strong>van</strong> de vorige<br />

paragraaf. We vertrekken <strong>van</strong> <strong>een</strong> definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die we in de rest<br />

<strong>van</strong> deze paragraaf verder uitwerken en toelichten. Het accent zal daarbij vaak op<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen liggen.<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> omvat <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> de (culturele en structurele)<br />

aspecten <strong>van</strong> sociale structuur en relaties die macrocollectieve actie faciliteren ( - en<br />

dus collectieve actiedilemma’s helpen overstijgen - ). Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt in die<br />

zin <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> de hele samenleving, <strong>een</strong> macro-resource dus. De<br />

outputgerichte dimensie (of het produkt ) <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaat hier uit het<br />

“faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie”. Net als bij Coleman wordt ook bij ons<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus gedefinieerd door zijn functie. De geprefereerde afhankelijke<br />

variabele vormt “democratische performantie 67 ”: d.w.z. efficiënter en<br />

democratischer 68 functionerende instellingen, die <strong>een</strong> positieve externaliteit of<br />

bijprodukt <strong>van</strong> het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de macro-entiteit (land, regio,…) kunnen zijn.<br />

Dat is echter niet noodzakelijk het geval.<br />

Met die definiëring vermijden we de opwerping <strong>van</strong> bepaalde auteurs dat, als <strong>een</strong><br />

<strong>concept</strong> als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verklarende kracht wil hebben, het niet gedefinieerd mag<br />

worden in termen <strong>van</strong> <strong>een</strong> (doelmatig) positief resultaat (cfr. Onyx & Bullen, 2001;<br />

Blomkvist, 2001). Zij stellen dat dergelijke “postulering” <strong>van</strong> <strong>een</strong> gunstig resultaat<br />

<strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> elke theorie over de causale connecties tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en<br />

<strong>politieke</strong> macro-effecten circulair zou maken. In onze definiëring hebben we dat<br />

euvel proberen te vermijden. Wél is het zo dat in het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />

noodzakelijkerwijs <strong>een</strong> positief effect zit (nl. “faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve<br />

actie”). Dat is ons inziens – en in tegenstelling tot de visie <strong>van</strong> hogergenoemde<br />

auteurs – onvermijdelijk aangezien <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> anders g<strong>een</strong> “<strong>kapitaal</strong>” zou<br />

vormen <strong>voor</strong> de entiteit in kwestie ( hier: de macro-entiteit “staat”). Maar we<br />

vermijden – tot op zekere hoogte toch - kringredeneringen omdat dit positieve effect<br />

niet over<strong>een</strong>stemt met onze afhankelijke variabele, democratische performantie.<br />

Met het “faciliteren <strong>van</strong> macro-collectieve actie” doelen we op het vergemakkelijken<br />

<strong>van</strong> collectieve actie die functioneel (of en in elk geval niet dysfunctioneel ) is <strong>voor</strong><br />

de hele staat/samenleving, en dus niet enkel bepaalde groepen of segmenten <strong>van</strong> de<br />

samenleving begunstigt. Een vrij abstracte notie: vraag is of dergelijke echt<br />

67 In het kader <strong>van</strong> deze paper gaan we niet uitgebreid in op de <strong>concept</strong>ualisering en<br />

operationalisering <strong>van</strong> de afhankelijke variabele, democratische performantie. Wij zien<br />

“democratische performantie” zowel in termen <strong>van</strong> performantie tout court (efficiëntie dus) als in<br />

termen <strong>van</strong> democratisch functioneren.<br />

68 Bij<strong>voor</strong>beeld qua transparantie<br />

40


collectieve en dus op het algem<strong>een</strong> belang gerichte actie wel bestaat, dan wel of er<br />

eigenlijk all<strong>een</strong> collectieve acties bestaan die niet noodzakelijk de hele samenleving<br />

ten goede komen (conflictdenken), maar daarom niet noodzakelijk negatief<br />

beoordeeld moeten worden. Immers, ook het <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten kan tot op<br />

zekere hoogte positief zijn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> samenleving. Hier gaan we er echter <strong>van</strong> uit dat<br />

er (daarnaast) toch ook zoiets als <strong>een</strong> “algem<strong>een</strong> belang” bestaat, <strong>van</strong>daar dat “macrocollectieve<br />

actie faciliteren” in ons <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> opgenomen werd.<br />

4.1 Analyse- (en meet-) niveau<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> is <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> macroresource, het macroniveau<br />

vormt dus het analyseniveau. De meerwaarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>concept</strong> ligt op<br />

dit niveau. Sociaal <strong>kapitaal</strong> hoeft echter niet uitsluitend op macroniveau gemeten te<br />

worden, ook op micro-niveau (via bevraging <strong>van</strong> respondenten in surveys) kan<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten worden. Echter, als macro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten wordt bij<br />

individuen, wijzen die indicatoren niét op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>voor</strong> die individuen zélf<br />

<strong>een</strong> resource vormt, al kan dat eventueel wel het geval zijn 69 . Politieke <strong>sociologen</strong><br />

hebben het dus niet over micro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dat <strong>voor</strong> netwerkbenaderingen<br />

<strong>voor</strong>behouden wordt. Enkel geaggregeerd wordt de individuele informatie in principe<br />

rele<strong>van</strong>t. Anderzijds is het wel zo dat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> zich <strong>voor</strong> het behandelen<br />

<strong>van</strong> bepaalde onderzoeksvragen ( - het ontrafelen <strong>van</strong> causale mechanismen<br />

bij<strong>voor</strong>beeld -) moeten focussen op dit microniveau.<br />

4.2 Vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

In tegenstelling tot bij de <strong>voor</strong>gaande (comparatieve) paragraaf doen we hier wel <strong>een</strong><br />

poging om de componenten en vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te schetsen. Hoe ziet<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> er dus uit <strong>voor</strong> de <strong>politieke</strong> sociologie?<br />

69 (Cfr. supra): toegepast op “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”: dit vertrouwen kàn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> individu (dus<br />

op microniveau) <strong>een</strong> resource vormen, omdat het zijn sociale integratie vergemakkelijkt of nog<br />

omdat hij daardoor makkelijker handelsrelaties gaat aanknopen met diverse groepen mensen, maar<br />

het hoéft g<strong>een</strong> resource te zijn <strong>voor</strong> hem of haar. Immers, als mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen beschikken in <strong>een</strong> context waar de kans groot is dat dit vertrouwen beschaamd wordt,<br />

levert dit vertrouwen hem weinig op, meer nog, kan het zelfs gevaarlijk zijn. Enkel geaggregeerd,<br />

dus als <strong>een</strong> voldoende hoge concentratie <strong>van</strong> mensen over dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken<br />

in <strong>een</strong> regio, gaat het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

41


MACRO<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt op macroniveau (veel meer dan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, gemeten op<br />

microniveau) <strong>een</strong> cluster <strong>van</strong> structurele en culturele elementen, <strong>een</strong> soort<br />

socioculturele context dus. Hier behandelen we die <strong>sociaal</strong>-structurele en culturele<br />

elementen los <strong>van</strong> elkaar, al is dat dus tot op zekere hoogte <strong>een</strong> simplificatie.<br />

1. STRUCTUUR<br />

Welke aspecten <strong>van</strong> sociale structuur en sociale relaties vergemakkelijken<br />

macrocollectieve actie?<br />

In principe komen allerhande netwerken, zowel formele als informele, zowel<br />

“bridging” (wellicht iets meer) als bepaalde “bonding” vormen <strong>van</strong> organisaties,…<br />

daar<strong>voor</strong> in aanmerking. Al die types netwerken en organisaties faciliteren immers<br />

potentieel macrocollectieve actie, de <strong>een</strong> al iets meer dan de andere. De vraag is dan<br />

uiteraard, hoé doen ze dat?<br />

Enerzijds zijn ze intern, als potentiële “schools of democracy” functioneel: ze<br />

kunnen waarden bijbrengen, coöperatief gedrag aanleren, (<strong>politieke</strong>) competentie en<br />

betrokkenheid aanzwengelen. Allemaal aspecten die niet direct dysfunctioneel ogen<br />

m.b.t. macrocollectieve actie. Wel zou het effect <strong>van</strong> netwerk-en<br />

organisatieparticipatie op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, op volwassen leeftijd, eerder<br />

gering zijn (cfr. supra). De socialisatie-impact <strong>van</strong> het verenigingsleven en <strong>van</strong><br />

netwerken in het algem<strong>een</strong> zou wel <strong>een</strong>s – we formuleren het hier louter als<br />

hypothese - het grootst kunnen zijn tijdens de jeugd- en adolescentiefase. Meer<br />

onderzoek moet daarover uitsluitsel brengen.<br />

Daarnaast is ook de externe linkagefunctie (met het <strong>politieke</strong> niveau) <strong>van</strong> <strong>een</strong> hecht<br />

verenigingsleven, dichte sociale structuren,… rele<strong>van</strong>t: belangenarticulatie- en<br />

aggregatie worden versterkt door <strong>een</strong> dicht netwerk <strong>van</strong> organisaties. Hoe meer<br />

organisaties, die mensen verbinden met de overheid en met het <strong>politieke</strong> systeem, er<br />

zich bevinden in <strong>een</strong> regio, hoe meer dat uiteindelijk ten goede zou moeten komen<br />

aan “macro-collectieve actie” in onze interdependente samenleving. Ietwat<br />

problematisch bij deze laatste externe functie <strong>van</strong> structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is het<br />

feit dat je gevaarlijk dicht komt bij de afhankelijke variabele (democratische<br />

performantie). Via die externe functie schetsen we immers gedeeltelijk al <strong>een</strong><br />

mechanisme dat weergeeft hoe uit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in <strong>een</strong> land/regio <strong>een</strong> betere<br />

performantie zou kunnen <strong>voor</strong>tspruiten. Bij<strong>voor</strong>beeld: de consultatie <strong>van</strong> tal <strong>van</strong><br />

middenveldorganisaties (in <strong>een</strong> regio waar veel structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is) zal het<br />

besluitvormingsproces zélf misschien wel wat bemoeilijken maar scoort<br />

waarschijnlijk hoger op het vlak <strong>van</strong> transparantie en op het vlak <strong>van</strong> de efficiëntie<br />

<strong>van</strong> het uiteindelijke gevoerde beleid <strong>van</strong> de instellingen. Een betere democratische<br />

performantie dus.<br />

42


Louter informatie over de kwantiteit <strong>van</strong> de netwerken en organisaties in <strong>een</strong><br />

bepaalde regio geeft tot op zekere hoogte al <strong>een</strong> beeld <strong>van</strong> de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> stock in<br />

<strong>een</strong> regio, meer in elk geval dan bij meting op micro-niveau (cfr. infra) het geval is.<br />

Het lijkt vrij waarschijnlijk en blijkt in de praktijk ook vaak uit empirisch onderzoek<br />

dat (geaggregeerde) macro-maten, die formele en informele sociale interactie, publiek<br />

engagement 70 en burgerzin, … in kaart brengen, nogal uniform zijn. Die macroindexen<br />

getuigen dus meestal <strong>van</strong> ééndimensionaliteit (veel of weinig structureel<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>). Ongetwijfeld zijn er in regio’s met veel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />

netwerken of organisaties die dysfunctioneel zijn <strong>voor</strong> macrocollectieve actie (bv.<br />

omdat ze nogal exclusief zijn), maar ze verzinken in het niet in <strong>een</strong> zee <strong>van</strong><br />

functionele netwerken/organisaties. Op macroniveau biedt de kwantiteit <strong>van</strong><br />

structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus behoorlijk wat informatie, al heb je idealiter natuurlijk<br />

liefst ook informatie over de concrete aard <strong>van</strong> de netwerken, organisaties,… die je<br />

in <strong>een</strong> regio aantreft.<br />

Een ander argument <strong>voor</strong> de rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> <strong>een</strong> louter kwantitatieve, dus minder<br />

gedetailleerde index <strong>van</strong> structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gaat als volgt. Je mag er <strong>van</strong><br />

uitgaan dat in regio’s waar verhoudingsgewijs meer mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen beschikken, regio’s met meer “cultureel” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (cfr. infra) dus,<br />

ook meer sociale activiteit ontwikkeld zal worden. Immers, ook al worden mensen<br />

om erg diverse redenen 71 lid <strong>van</strong> organisaties en gaan ze om veel redenen informeel<br />

met elkaar om, mensen die over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken, gaan<br />

gemiddeld genomen meer sociale activiteit ontwikkelen dan mensen die weinig<br />

vertrouwen in mensen hebben (cfr. bv. Stolle, 2001) 72 . Op geaggregeerd niveau moet<br />

dit zich uiteindelijk vertalen (<strong>voor</strong> <strong>een</strong> regio waar meer mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen beschikken) in verhoudingsgewijs meer <strong>sociaal</strong> engagement en informele<br />

sociale interactie. Vandaar ook dat we hierboven stelden dat op macroniveau <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> cluster vormt <strong>van</strong> culturele en <strong>sociaal</strong>-structurele elementen.<br />

Zelfs <strong>een</strong> fragmentaire kwantitatieve structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-index biedt dus al –<br />

omwille <strong>van</strong> de in <strong>een</strong> aantal landen vastgestelde ééndimensionaliteit <strong>van</strong> maten die<br />

peilen naar verschillende vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement en interactie, en omwille<br />

<strong>van</strong> de samenhang tussen geaggregeerde sociale interactie en veralgem<strong>een</strong>de<br />

vertrouwensniveaus - behoorlijk wat informatie over de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-stock in <strong>een</strong><br />

regio of land.<br />

70 Telkens moet dan wel nagegaan worden of de situatie echt vergelijkbaar is: dus of de<br />

opportuniteitsstructuur – in functie <strong>van</strong> het publieke engagement – in de macro-entiteiten (regio’s,<br />

landen) min of meer dezelfde is<br />

71 Het gaat niet all<strong>een</strong> om vertrouwen, zoals Putnam lijkt te denken, maar ook om motivaties.<br />

72 De causaliteit loopt (op volwassen leeftijd) grotendeels <strong>van</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” naar<br />

sociale activiteit en engagement (cfr: de “selectiebias”: trust, is niet noodzakelijk, maar faciliteert<br />

wel het vervoegen <strong>van</strong> vrijwilligersorganisaties). Op jongere leeftijd kan netwerkparticipatie<br />

misschien wel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen helpen genereren, zeker in “bridging” organisaties.<br />

43


Echter, andere redenen pleiten toch <strong>voor</strong> het proberen exhaustief in kaart brengen <strong>van</strong><br />

de diverse vormen formele en informele sociale interactie/engagement, dus <strong>voor</strong> het<br />

trachten te meten <strong>van</strong> de hele “range”. De kans bestaat immers dat in sommige landen<br />

structurele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> toch niet of minder ééndimensioneel zullen<br />

zijn 73 . Waardoor het belangrijker wordt om <strong>een</strong> zicht op het volledige structurele<br />

<strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong>-plaatje te krijgen.<br />

Structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueert ook in tijdsperspectief en lijkt bovendien almaar<br />

sneller te evolueren, getuige de opkomst <strong>van</strong> internet, allerhande<br />

telecommunicatietoepassingen die de informele sociale interactie fundamenteel<br />

wijzigen, … Anderzijds lijkt het toch ook <strong>van</strong> belang om de onderlinge bijdrage<br />

(m.b.t. de veronderstelde functionaliteit t.a.v. het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve<br />

actie) <strong>van</strong> verschillende structurele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement en interactie ten<br />

opzichte <strong>van</strong> elkaar te kunnen situeren, iets wat maar weinig zin zou hebben als<br />

structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet exhaustief werd gemeten. Regio’s die over veel<br />

“bridging” vormen <strong>van</strong> sociale interactie beschikken zouden zo in principe <strong>een</strong><br />

hogere score op <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-index moeten krijgen dan regio’s die misschien<br />

kwantitatief wel evenveel maar meer “bonding” sociale interactie laten noteren.<br />

M.a.w.: netwerktypes die (zeker op jongere leeftijd) (kunnen) leiden tot normen <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en coöperatie – allicht <strong>voor</strong>al “bridging” types - zouden<br />

méér moeten bijdragen tot <strong>een</strong> kwantitatieve <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> index dan andere.<br />

Hoe staat het met andere sociale structuren, die normaliter wat stiefmoederlijk<br />

behandeld worden door de (politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong>theorie? Welke<br />

andere sociale structuren of relaties faciliteren ook macrocollectieve actie?<br />

Wat de familie betreft: je mag er<strong>van</strong> uitgaan dat regio’s met verhoudingsgewijs meer<br />

“open” 74 huishoudens over <strong>een</strong> positieve troef beschikken m.b.t. macro-collectieve<br />

actie. Het probleem situeert zich <strong>voor</strong> die familiale structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>component<br />

dus niet <strong>concept</strong>ueel, wél op het vlak <strong>van</strong> de operationalisatie. Met<br />

statistieken over echtscheidingscijfers, familiale structuur,… kom je er duidelijk niet.<br />

Misschien ligt de oplossing in geaggregeerde surveygegevens, waar gepeild zou<br />

worden naar de aard <strong>van</strong> de familiale structuur <strong>van</strong> de respondenten.<br />

Wel <strong>concept</strong>uele problemen stellen andere sociale structuren en relaties, die –<br />

minstens potentieel – ook macrocollectieve actie kunnen faciliteren. Wat doe je<br />

bij<strong>voor</strong>beeld met <strong>een</strong> performant onderwijssysteem? Performant hier in de zin dat<br />

scholieren er – geaggregeerd – <strong>een</strong> tolerant wereldbeeld in meekrijgen, er leren<br />

samenwerken met diverse mensen en groepen,… Eerder stelden we al dat onderwijs<br />

erg belangrijk kan zijn <strong>voor</strong> het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Vormt <strong>een</strong><br />

dergelijk “open” onderwijssysteem bijgevolg ook <strong>een</strong> structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<br />

73 De religieuze context kan bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> serieuze impact hebben op de geaggregeerde<br />

lidmaatschapspercentages <strong>van</strong> formele organisaties (bv. in de VS), terwijl dat uiteraard veel minder<br />

het geval is <strong>voor</strong> andere, meer informele vormen <strong>van</strong> sociale interactie.<br />

74 Familiale contexten dus waar de ouders hun kinderen participatief opvoeden, vertrouwend staan<br />

t.o.v. vreemden,…<br />

44


component? Het enige échte tegenargument bestaat opnieuw uit het risico op<br />

kringredeneringen: met zo’n performant onderwijsstelsel kom je in de buurt <strong>van</strong> de<br />

afhankelijke, nl. democratische performantie. Die performantie wordt onder meer<br />

gemeten door de performantie 75 <strong>van</strong> de instellingen, waar<strong>van</strong> onderwijs er één is, na<br />

te gaan. Onderwijs vormt dus <strong>een</strong> grensgeval, waar over gediscussieerd kan worden:<br />

<strong>een</strong> open en goed functionerend onderwijssysteem is echter wel degelijk <strong>een</strong><br />

macroresource, en vormt dus eigenlijk, als we consequent zijn, structureel <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>. Hoe je <strong>een</strong> en ander gaat operationaliseren, is <strong>een</strong> andere kwestie 76 .<br />

Andere duidelijker politiek-institutionele aspecten, zoals bij<strong>voor</strong>beeld de rechtsstaat,<br />

die in principe ook macrocollectieve actie faciliteren, horen <strong>voor</strong> ons niét tot<br />

structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Niet all<strong>een</strong> omdat die politiek-institutionele aspecten<br />

zich – nog meer dan <strong>voor</strong> het onderwijs – in de buurt <strong>van</strong> de afhankelijke variabele<br />

bevinden, ook omdat ze minder “<strong>sociaal</strong>” <strong>van</strong> aard zijn en tenslotte <strong>voor</strong>al omdat ze<br />

eigenlijk veeleer <strong>een</strong> “substituut” ( third party enforcement) vormen <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (om collectieve actieproblemen op te lossen).<br />

Tenslotte vallen ook massamedia <strong>voor</strong> ons niet onder de noemer structureel <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>. De interactie verloopt er <strong>voor</strong>al verticaal ( - <strong>van</strong> kranten of tv naar het<br />

publiek - ), het gaat dus te weinig om echt “sociale” relaties. Dat massamedia<br />

macrocollectieve actie zouden faciliteren 77 is onduidelijk, zij het niet helemaal<br />

uitgesloten,… Over massamedia is discussie mogelijk, maar wij kozen er<strong>voor</strong> om ze<br />

– overigens in de lijn <strong>van</strong> de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur- niet onder de noemer <strong>van</strong><br />

structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te laten vallen.<br />

Niets belet echter dat sommige – meer interactieve - vormen <strong>van</strong> media, zoals<br />

bij<strong>voor</strong>beeld internet, op termijn toch zouden evolueren tot echte “structurele”<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Maar met die interactiviteit zou dan veeleer de klemtoon<br />

op het informele netwerk-aspect (cfr. hoger) liggen, minder op hun “media”-karakter.<br />

Waardoor ze eigenlijk hoger al aan bod zijn gekomen.<br />

75 Toegegeven: deze performantie heeft eerder betrekking op efficiëntie, en vormt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> stuk dus<br />

<strong>een</strong> ander soort performantie dan die waar<strong>van</strong> hoger sprake.<br />

76 Een paar suggesties <strong>voor</strong> de operationalisatie: geaggregeerde maten, die bij<strong>voor</strong>beeld peilen naar<br />

informele netwerken (leerlingenraden,…) in scholen, of nagaan of “bridging” scholen kwantitatief<br />

overwegen op concentratiescholen én bovendien goed functioneren.<br />

77 In principe kun je wel stellen dat <strong>een</strong> open, gepluraliseerd medialandschap, waar diverse<br />

ideologische stromingen, etnieën, socioeconomische categorieën,… op <strong>een</strong> positieve manier aan<br />

bod komen (ook op commerciële tv-stations of in “lichtere” kranten bv.), waar er bovendien <strong>een</strong><br />

echte “debatcultuur” in gepropageerd wordt (en massamedia, in de lijn <strong>van</strong> de op Habermas geënte<br />

literatuur, hun rol binnen de “civil society” opnemen), op termijn macrocollectieve actie kan<br />

faciliteren: bv. door het bijbrengen <strong>van</strong> meer respect <strong>voor</strong> andere mensen, door het aanbieden <strong>van</strong><br />

minder evidente rolmodellen op tv,… . Er zijn dus wel argumenten om dergelijk (ideaaltypisch)<br />

medialandschap als structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te omschrijven. Bij de huidige stand <strong>van</strong> zaken<br />

lijken massamedia <strong>voor</strong>al neutraal, soms zelfs eerder dysfunctioneel (omwille <strong>van</strong> hun gerichtheid<br />

op winstmaken), m.b.t. het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie. Daar bovenop stelt zich dan nog<br />

het (comparatieve) operationalisatie-probleem.<br />

45


2. CULTUUR<br />

De culturele elementen – die uiteraard verweven zijn met de sociale structuur, en in<br />

die zin ook “<strong>sociaal</strong>” zijn – die macrocollectieve actie faciliteren, omvatten de<br />

normen, waarden, disposities,… die macrocollectieve actie vergemakkelijken.<br />

Dan hebben we het onder meer over: (geaggregeerd) veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (= de<br />

belangrijkste culturele component <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong>),<br />

tolerantie, bereidheid om samen te werken met erg diverse, ook minder<br />

conformistische of etnisch/<strong>sociaal</strong> diverse bevolkingsgroepen,… Veel <strong>van</strong> die andere<br />

culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kunnen in verband gebracht worden met<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen: <strong>van</strong>daar de centraliteit <strong>van</strong> die notie. Ook aspecten als de<br />

“betrouwbaarheid” (trustworthiness) <strong>van</strong> de samenleving, het niet of minder<br />

overwegen <strong>van</strong> vrijbuitersgedrag (freeridergedrag),… die <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel – naast<br />

uiteraard ook uit de institutionele context - <strong>voor</strong>tspruiten uit de vigerende waarden en<br />

normen 78 , kunnen onder diezelfde noemer <strong>van</strong> “cultureel” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden<br />

ondergebracht.<br />

Ook de niveaus <strong>van</strong> culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> fluctueren in de tijd, zij het<br />

waarschijnlijker iets trager dan de structurele, tenminste indien de institutionele<br />

context niet grondig door elkaar geschud wordt. De rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> bepaalde waarden,<br />

disposities, normen,… (bv. <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) op zich <strong>voor</strong> het<br />

faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie is daarentegen vrij stabiel. Als de rele<strong>van</strong>tie<br />

<strong>van</strong> dit soort waarden en normen al mocht flucturen, is het eerder in de zin <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

almaar toenemend belang er<strong>van</strong> in de interdependente, postmoderne samenleving<br />

waar we in leven.<br />

MICRO<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> mag dan wel <strong>een</strong> macroresource (eigenschap) zijn <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />

<strong>sociologen</strong>, we stelden eerder dat dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook op microniveau, dus bij<br />

individuen gemeten kan worden. Hoe ziet dit “micro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” bij individuen,<br />

met de blik op de uiteindelijke macrofunctionaliteit dus (nl. faciliteren <strong>van</strong><br />

macrocollectieve actie) en dus niet in de zin <strong>van</strong> <strong>een</strong> “resource <strong>voor</strong> het individu<br />

zelf”, er uit?<br />

Duidelijk is dat de individuele kenmerken stringent gedefinieerd zullen moeten<br />

worden. Vage “structurele” individuele kenmerken zoals de participatie in netwerken,<br />

lidmaatschap <strong>van</strong> organisaties,… volstaan op microniveau niet om <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, gemeten bij individuen (= krijgt in de rest <strong>van</strong> ons betoog het label “micro<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”) te spreken. Dergelijke structurele kenmerken en attitudes (<strong>voor</strong>al<br />

78 Die waarden en normen zijn op hun beurt vaak het gevolg <strong>van</strong> <strong>een</strong> lange historisch-culturele<br />

evolutie (path dependency).<br />

46


veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) vormen op microniveau immers veel minder <strong>een</strong> “cluster”<br />

dan op macroniveau het geval is. Immers, ook “particularized trusters” zitten in<br />

verenigingen: mensen worden lid <strong>van</strong> verenigingen om tal <strong>van</strong> redenen 79 (Uslaner, te<br />

verschijnen).<br />

Zowel bepaalde attitudinale als gedragselementen wijzen op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,<br />

gemeten bij individuen. De harde kern op dit microniveau is attitudinaal: de<br />

gedragselementen die we hieronder toelichten, spruiten immers veelal <strong>voor</strong>t uit<br />

bepaalde <strong>sociaal</strong>-psychologische disposities, worden dus teruggekoppeld naar de<br />

attitudes <strong>van</strong> individuen. De manier waarop mensen tegen mensen, zaken,…<br />

aankijken zal <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel hun gedrag bepalen, of ze bij<strong>voor</strong>beeld al of niet<br />

gaan samenwerken met uit<strong>een</strong>lopende groepen mensen,…<br />

Welke individuele kenmerken faciliteren – geaggregeerd - met vrij grote<br />

waarschijnlijkheid macrocollectieve actie?<br />

1. ATTITUDINAAL<br />

Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (cfr. infra) vormt ook hier de kern, maar ook andere<br />

attitudinale disposities, normen, waarden,… zoals tolerantie, bereidheid tot<br />

samenwerken met diverse mensen en groepen, het niet geneigd zijn tot<br />

vrijbuitersgedrag 80 , of ze oog hebben <strong>voor</strong> het “algem<strong>een</strong> belang”,… vallen onder<br />

“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit 81 lijkt minder belangrijk in de<br />

huidige (post-) moderne samenleving, dit lijkt ons eerder <strong>een</strong> rele<strong>van</strong>te norm op<br />

mesoniveau.<br />

Wat betreft “kritisch vertrouwen in democratische basisinstituties” kan<br />

gediscussieerd worden (cfr. infra), hier opteren we er<strong>voor</strong> om verticaal politiek<br />

vertrouwen niet tot de attitudinale elementen <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te rekenen.<br />

Vooral om het risico op kringredeneringen 82 te vermijden, in mindere mate ook<br />

omdat de bronnen er<strong>van</strong> minder <strong>sociaal</strong> maar eerder politiek zijn. Maar het blijft <strong>voor</strong><br />

<strong>een</strong> deel <strong>een</strong> arbitraire keuze, want bepaalde soorten verticaal vertrouwen kunnen<br />

79 Eigenlijk zou je ook telkens moeten peilen naar het “waarom”, naar de motieven dus waarom<br />

mensen zich <strong>sociaal</strong> engageren, met elkaar omgaan,…<br />

80 De <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> rele<strong>van</strong>te “wederkerigheid” zit <strong>voor</strong>al daarin: dat mensen niet<br />

geneigd zijn tot het bedriegen <strong>van</strong> de samenleving (en dus hun, anonieme, medeburgers), en dat ze<br />

verwachten dat ook hun medeburgers zich niet aan vrijbuitergedrag zullen bezondigen<br />

81 De “veralgem<strong>een</strong>de reciprociteitsnorm” lijkt ons in de huidige (post-) moderne samenlevingen<br />

minder belangrijk. Reciprociteit zit bovendien dermate in de menselijke aard verweven dat het<br />

moeilijk is om veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit empirisch – via surveys - te onderscheiden <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

“normale” neiging tot reciprociteit en zelfs hulpvaardigheid. Vergelijk: volgens Uslaner kunnen ook<br />

“particularized trusters” vreemden in nood die ze ontmoeten, uit de brand helpen (zonder enige<br />

garantie op <strong>een</strong> wederdienst, ooit) (Uslaner, te verschijnen)<br />

82 Cfr: <strong>een</strong> geaggregeerd verticaal vertrouwensniveau in <strong>een</strong> regio (bv. mate waarin mensen geloven<br />

in de democratische waarden, en in de vreedzame regulering door de democratie <strong>van</strong> allerhande<br />

conflicterende belangen) faciliteert zowel macrocollectieve actie, als dat het <strong>een</strong> indicator vormt<br />

<strong>van</strong> de afhankelijke, “democratische performantie” (nl. legitimiteitsaspect)<br />

47


(geaggregeerd) in principe ook als “lijm” <strong>voor</strong> macrocollectieve actie fungeren. Hier<br />

botsen we dus nog <strong>een</strong>s nadrukkelijk op de limieten <strong>van</strong> onze politiek-sociologische<br />

<strong>concept</strong>ualisering.<br />

Ook aspecten als betrokkenheid op de gem<strong>een</strong>schap en <strong>politieke</strong> integratie<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld gemeten via <strong>politieke</strong> interesse) wijzen in zekere zin op “micro <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>”, maar lijken toch minder tot de kern <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>” te horen dan hogergenoemde aspecten. Dit type indicatoren is immers wat<br />

dubbelzinniger m.b.t. de veronderstelde macrofunctionaliteit dan disposities als<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen of tolerantie. Als iemand blijk geeft <strong>van</strong> veel <strong>politieke</strong><br />

interesse kàn dat inderdaad wijzen op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, maar die <strong>politieke</strong><br />

interesse kan anderzijds ook nogal extreem zijn, en op die manier eerder wijzen op<br />

fractionalisme en/of extremisme, wat (geaggregeerd) eerder dysfunctioneel lijkt te<br />

zijn om echte macro-collectieve actie te faciliteren.<br />

2. GEDRAGSELEMENTEN<br />

Gedragskenmerken die wijzen op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” omvatten bij<strong>voor</strong>beeld: het<br />

doen <strong>van</strong> vrijwilligerswerk, geven aan (niet exclusieve) liefdadigheid,<br />

bloeddonorschap,… kortom: allerhande gedragingen die niet exclusief zijn, maar<br />

gericht zijn op de hele samenleving. Het is duidelijk dat dit soort gedrag vaak de<br />

resultante is <strong>van</strong> bepaalde attitudes, waarden,… al gaat <strong>van</strong> het stellen <strong>van</strong> zo’n<br />

gedrag misschien nog wel <strong>een</strong> “versterkend” effect uit. Die gedragsindicatoren zijn<br />

dus <strong>voor</strong>al belangrijk omwille <strong>van</strong> de veronderstelde achterliggende attitudes, die –<br />

veel meer dan het gedrag zelf (bv. liefdadigheid) – ( geaggregeerd ) macrocollectieve<br />

actie kunnen faciliteren.<br />

Een ander soort (“structurele”) gedragsindicator is de (etnische, <strong>sociaal</strong>economische<br />

…) diversiteit/heterogeniteit <strong>van</strong> iemands vriendenkring, kennissenkring,… Die<br />

diversiteit ( of dus het “bridging” karakter er<strong>van</strong>) geeft immers aan dat mensen bereid<br />

zijn om connecties aan te gaan met uit<strong>een</strong>lopende mensen. Opnieuw: geaggregeerd<br />

wijst dit zeker op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op individueel niveau is de kans dat dit wijst op<br />

“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” behoorlijk groot 83 , maar zekerheid is er niet. Een<br />

gelijkaardige indicator is de mate <strong>van</strong> sociale integratie in verschillende settings<br />

(familie, vrienden, werk, verenigingsleven,…). Om zeker te zijn dat die sociale<br />

integratie functioneel is <strong>voor</strong> macrocollectieve actie, moeten in principe de<br />

bijhorende attitudes (bv. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) gecheckt worden.<br />

83 Probleem hierbij is dat die diversiteit soms ook wat met toeval te maken heeft, én dat het feit dat<br />

mensen <strong>voor</strong>al “gelijkaardige” mensen frequenteren, “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” niet hoeft uit te<br />

sluiten. En omgekeerd, zelfs met <strong>een</strong> diverse vrienden-en kennissenkring hoef je nog niet te<br />

beschikken over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (ook al is de kans dan wel groter). Dat vertrouwen in<br />

(specifieke) mensen <strong>van</strong> <strong>een</strong> ander ras, of <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere socioeconomische categorie, kan immers<br />

ook via directe face-to-face reciprociteitsinteracties tot stand gekomen zijn. Dus ook hier moet je<br />

eigenlijk, om zekerheid te hebben, terugkoppelen naar de attitudes <strong>van</strong> de respondent.<br />

48


Sommige auteurs beschouwen ook “sociale competentie 84 ” (social agency) als <strong>een</strong><br />

gedragscomponent <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, maar hier geldt nog iets duidelijker<br />

dat dit <strong>een</strong> vrij ambigue indicator kan zijn. Immers: het feit dat respondenten <strong>van</strong><br />

aanpakken weten, geloven in hun capaciteit om iets gedaan te krijgen,… kàn wijzen<br />

op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” maar kan evengoed dysfunctioneel zijn <strong>voor</strong><br />

macrocollectieve actie: cfr. ook de Vlaams Blok-top beschikt allicht over <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong><br />

competentiegevoel. Opnieuw moet dus eigenlijk bij deze indicator teruggekoppeld<br />

worden naar de attitudinale disposities om uitsluitsel te verkrijgen over het feit of de<br />

gedragsindicator al of niet wijst op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Geaggregeerd – dus<br />

indien veel mensen in <strong>een</strong> regio over <strong>een</strong> “<strong>sociaal</strong> competentie-gevoel” beschikken -<br />

vormt sociale competentie natuurlijk wel <strong>een</strong> macroresource of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Zeker niét (onweerlegbaar) wijzend op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” zijn de structurele<br />

“linkage”- aspecten ( <strong>van</strong> individuen met het <strong>politieke</strong> systeem ), bij<strong>voor</strong>beeld<br />

<strong>politieke</strong> participatie-maten: als iemand politiek actief is, komt dit potentieel<br />

macrocollectieve actie ten goede, maar het is erg moeilijk om “positieve”<br />

verbindingen te onderscheiden <strong>van</strong> banden die wijzen op favoritisme, cliëntelisme,<br />

…. Bovendien zijn de “linkage”-mogelijkheden <strong>van</strong> land tot land vaak erg<br />

uit<strong>een</strong>lopend: “gaan stemmen” wijst in landen met verplicht respectievelijk vrij<br />

stemrecht bv. op <strong>een</strong> totaal ander fenom<strong>een</strong>. Tenslotte verhogen deze <strong>politieke</strong><br />

linkage-gedragsindicatoren het risico op kringredeneringen (cfr. supra). Redenen<br />

genoeg dus om ze niet onder de noemer <strong>van</strong> gedrags-“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te laten<br />

ressorteren.<br />

Concluderend kunnen we dus stellen: <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> is de harde kern <strong>van</strong><br />

“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” attitudinaal, op macroniveau hebben de structurele en<br />

culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> daarentegen ongeveer dezelfde orde <strong>van</strong><br />

belangrijkheid.<br />

4.3 Resource, morele connotatie, contextspecifiteit<br />

Het is ondertussen al tot vervelens toe herhaald: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vormt <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />

<strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> het macroniveau (regio’s, landen,…). Daarmee is niet<br />

gezegd dat dit macro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, als het gemeten wordt bij individuen (“micro<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”) ook niet <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> het individu kàn, echter niet hoeft te zijn<br />

(cfr. supra). Wél dat de meerwaarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in<br />

die resourcefunctie <strong>voor</strong> het macroniveau ligt. Sociaal <strong>kapitaal</strong> faciliteert<br />

macrocollectieve actie, in die zin is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> de hele<br />

samenleving, niet enkel <strong>voor</strong> bepaalde individuen, groepen of segmenten, en dus <strong>een</strong><br />

84 Bevindt zich eigenlijk tussen <strong>een</strong> attitude en <strong>een</strong> gedrag in, al naargelang het accent ligt op het<br />

gevoel dat men <strong>sociaal</strong> competent is dan wel of men gaat peilen naar de concrete praktijk<br />

49


publiek goed. Die definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als positief en moreel goed 85 <strong>voor</strong><br />

de hele entiteit is onvermijdelijk aangezien onze lens op het macroniveau gericht is.<br />

Als je het in die context over <strong>sociaal</strong> “<strong>kapitaal</strong>” wil hebben, moet het om <strong>kapitaal</strong><br />

<strong>voor</strong> de hele samenleving gaan.<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> is contextspecifiek. Zowel de structurele als de culturele vormen <strong>van</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueren in de tijd en in de ruimte.<br />

De soorten sociale interactie evolueren in de tijd, onder meer omdat de<br />

technologische hulpmiddelen evolueren. Andere soorten sociale interactie worden<br />

rele<strong>van</strong>t met het oog op het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie. In die zin mag<br />

men, op basis <strong>van</strong> bij<strong>voor</strong>beeld dalende aantallen lidmaatschappen <strong>van</strong> formele<br />

organisaties in <strong>een</strong> land, niet te snel besluiten tot <strong>een</strong> “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />

Culturele vormen 86 <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueren misschien iets minder (of in elk<br />

geval trager) dan structurele vormen, maar ze evolueren ook: cfr. waarden, normen,<br />

disposities,… als bij<strong>voor</strong>beeld veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en tolerantie zullen in de<br />

toekomst – in <strong>een</strong> multiculturele en sterk interdependente samenleving – allicht nog<br />

belangrijker worden dan ze nu al zijn om macrocollectieve actie te faciliteren.<br />

In zekere mate samenhangend met die tijds-contextspecificiteit is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />

in de ruimte contextspecifiek. In het Westen vormen andere structurele en culturele<br />

aspecten <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dan in de qua moderniseringsniveau achteropliggende<br />

ontwikkelingslanden. Wat in het Westen macrocollectieve actie faciliteert, hoeft dat<br />

elders (nog) niet te doen. Voorts lijkt het ook – <strong>voor</strong> Westerse researchers – moeilijk<br />

om bepaalde vormen <strong>van</strong> sociale interactie in niet-Westerse landen al of niet als<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te kunnen interpreteren.<br />

Omwille <strong>van</strong> die contextspecificiteit pleiten we er bijgevolg <strong>voor</strong> om de geografische<br />

focus <strong>van</strong> (comparatief) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-onderzoek te beperken tot het Westen. 87 De<br />

belangrijkste reden werd misschien nog niet vermeld: ook de andere vormen <strong>van</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> en <strong>voor</strong>al de politiek-institutionele omgeving verschillen in<br />

ontwikkelingslanden dermate <strong>van</strong> die <strong>van</strong> het westen dat de rol <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in<br />

het debat heel onduidelijk wordt. In de westerse wereld is de institutioneel-<strong>politieke</strong><br />

omgeving voldoende vergelijkbaar om de rol <strong>van</strong> <strong>een</strong> socioculturele factor als <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> te kunnen inschatten. Dat is in de context <strong>van</strong> ontwikkelingslanden niet het<br />

85 Opnieuw geldt hier de cursivering: vraag is of er wel zoiets bestaat als <strong>een</strong> “algem<strong>een</strong> belang”,<br />

iets dat goed is <strong>voor</strong> de hele samenleving dus, dan wel of dat algem<strong>een</strong> belang niet veeleer bestaat<br />

uit de vreedzame regulering <strong>van</strong> conflicterende belangen<br />

86 Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat ook de niveaus <strong>van</strong> culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de tijd<br />

fluctueren. Zo werd in de VS bij<strong>voor</strong>beeld op enkele decennia tijd <strong>een</strong> daling <strong>van</strong> het geaggregeerde<br />

sociale vertrouwensniveau vastgesteld.<br />

87 Mondiale surveyanalyses (WVS-research bv. ) die de rol <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op de democratische<br />

performantie of op andere <strong>politieke</strong> variabelen willen nagaan, dat lijkt me in de gegeven<br />

omstandigheden <strong>een</strong> “bridge too far”. Ook al omdat zelfs de afhankelijke variabele (democratische<br />

performantie) in het Westen heel anders ingevuld wordt dan elders: aspecten als transparantie,…<br />

zijn in de Westerse cultuur <strong>voor</strong>alsnog <strong>een</strong> stuk belangrijker.<br />

50


geval, zodat je – als je de impact <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> westerse én<br />

ontwikkelingslanden onderling wil vergelijken - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> anders zou moeten<br />

<strong>concept</strong>ualiseren: het overheidsniveau zou deel <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> moeten uitmaken.<br />

Wat niet onze optie was.<br />

4.4 Genese en destructie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

(Politiek sociologisch rele<strong>van</strong>t) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ontstaat meestal als by-produkt <strong>van</strong><br />

andere activiteiten. Als we ons bij<strong>voor</strong>beeld concentreren op veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen, dan geldt dat g<strong>een</strong> <strong>van</strong> de door ons onderscheiden mogelijke<br />

socialisatoren expliciet socialiseren tot “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”. Scholen<br />

bij<strong>voor</strong>beeld hebben <strong>een</strong> formele socialisatieopdracht waar<strong>van</strong> de eventuele spin-off<br />

kan zijn: vertrouwen. Iets gelijkaardigs geldt <strong>voor</strong> de familie, massamedia,<br />

netwerken en organisaties,…<br />

Ook individuen zelf zijn niet doelbewust bezig met het verwerven <strong>van</strong> “micro-<strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>”, wat niet onlogisch is, gezien we eerder stelden dat “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”<br />

niet noodzakelijk <strong>voor</strong> het individu zelf <strong>een</strong> resource inhoudt. Wel kunnen individuen<br />

doelbewust trachten om Bourdieu-geïnspireerd <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te verwerven ( bv.<br />

door networking…).<br />

Meer en meer groeit echter de overtuiging dat de overheid - ( in <strong>een</strong> democratie toch<br />

de personificatie <strong>van</strong> het algem<strong>een</strong> belang in de samenleving) –, de <strong>voor</strong>naamste<br />

belanghebbende in dit debat, <strong>een</strong> rol kan spelen. Dus dat de overheid doelbewust<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zou kunnen creëren, zij het dat het effect er<strong>van</strong> slechts op lange<br />

termijn merkbaar is. Een aantal <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong> mogelijke interventies door de<br />

overheid die – op lange termijn – <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio zouden kunnen<br />

beïnvloeden zijn: (1) bevorderen <strong>van</strong> <strong>een</strong> kwaliteitspers (via subsidies, …), ook op<br />

TV, opdat mensen – zeker in de fase waarin ze “gesocialiseerd” worden tot<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen/wantrouwen – cognitief inzicht 88 krijgen in andere culturen<br />

en “afwijkende” of nonconformistische vormen <strong>van</strong> gedrag; (2) subsidie door de<br />

overheid <strong>van</strong> het verenigingsleven; (3) spreiding <strong>van</strong> etnische minderheden over<br />

scholen in heel het land (ipv “concentratiescholen”): in die fase <strong>van</strong> hun leven kan<br />

deze vorm <strong>van</strong> “bridging” bij scholieren allicht <strong>voor</strong> <strong>een</strong> verschil zorgen. (4)<br />

Genoegzaam bekend in de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> literatuur is ook de potentieel destructieve<br />

rol <strong>van</strong> socioeconomische ongelijkheid 89 in <strong>een</strong> samenleving. Als de overheid daar<br />

mits <strong>een</strong> redistributief beleid (welvaartsstaat) kan op ingrijpen, én als ze kan<br />

garanderen dat de performantie <strong>van</strong> de sociale zekerheid goed is, dus dat ze<br />

functioneert zoals het hoort, dan zal in principe het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in <strong>een</strong><br />

regio daar op termijn de vruchten <strong>van</strong> plukken.<br />

88 Vanuit de premisse dat eerst “inzicht” nodig is <strong>voor</strong>aleer empathie en vertrouwen kunnen volgen.<br />

89 Het is veel moeilijker om vertrouwen te koesteren t.a.v. socioeconomische groepen die erg veraf<br />

<strong>van</strong> jouw positie staan op het continuüm, dus waarmee je weinig gem<strong>een</strong> hebt (zie bv. Uslaner).<br />

51


De gunstige effecten op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> dergelijke overheidsinterventies zijn<br />

echter slechts op lange termijn te verwachten: politici plannen meestal volgens <strong>een</strong><br />

andere timing, bijgevolg dreigt – net als bij de meeste vormen <strong>van</strong> collectieve<br />

goederen – het risico <strong>van</strong> onderinvestering. De jeremiades over de “zuurtegraad” <strong>van</strong><br />

de samenleving ten spijt.<br />

4.5 Multidimensionaliteit, causaliteit en gebruik<br />

Voor <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> situeert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zich enkel op macro-niveau, en is<br />

het multidimensioneel: culturele en structurele elementen zijn er verweven met elkaar<br />

tot <strong>een</strong> soort <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-context in <strong>een</strong> regio. Dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan wel op<br />

microniveau gemeten worden (“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, cfr. supra) en ook dat “micro<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” is multidimensioneel. “Micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” kan zowel via<br />

attitudinale elementen als via gedragsindicatoren gemeten worden, de attitudinale<br />

elementen vormen echter de kern.<br />

Het microniveau interesseert ons <strong>voor</strong>al om twee redenen. Enerzijds om inzicht te<br />

krijgen in de <strong>voor</strong> de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur rele<strong>van</strong>te causale mechanismen die<br />

zich op dat microniveau afspelen. Vooral in functie <strong>van</strong> die overweging is het<br />

belangrijk om “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” correct, dus voldoende strict gedefinieerd, te<br />

meten. Anderzijds is het microniveau ook belangrijk om, na aggregatie, vergelijkbare<br />

“culturele” en “structurele” (macro-) indices <strong>voor</strong> regio’s of landen te ontwikkelen.<br />

Voor dit laatste doel is het iets minder belangrijk om “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”<br />

stringent te meten, aangezien we hoger stelden dat zelfs <strong>een</strong> ruwe geaggregeerde<br />

macromaat (bv. % lidmaatschappen <strong>van</strong> organisaties in <strong>een</strong> regio) louter kwantitatief<br />

al enige, zij het ruwe informatie verschaft (cfr. supra) over het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-niveau<br />

in die macro-entiteit.<br />

Op microniveau lijkt het ons in eerste instantie fundamenteel om na te gaan welke de<br />

impact is <strong>van</strong> de verschillende mogelijke bronnen (socialisatoren) (cfr. 4.5 ) <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen 90 . Dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen vormt immers de<br />

sleutelcomponent <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, en bepaalt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> deel<br />

allicht ook de gedragsindicatoren <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />

In bijkomende orde lijken ook rele<strong>van</strong>t: de samenhang (en het nagaan <strong>van</strong> de<br />

causaliteit die bestaat) tussen de door ons onderscheiden attitudinale en<br />

gedragselementen <strong>van</strong> “micro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”; de samenhang en causaliteit die er<br />

bestaat tussen veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en types burgerengagement ( - cfr. die<br />

laatste wordt in de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>literatuur normaliter de “structurele<br />

90 Van cruciaal belang op microniveau is dus dat je in de survey over volledige informatie beschikt<br />

inzake de mogelijke determinanten <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Te vaak ontbreekt in datasets<br />

immers sleutelinformatie over respondenten, wat het effect <strong>van</strong> variabelen waar je wél informatie<br />

over hebt moeilijk te interpreteren maakt.<br />

52


component” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt genoemd - ), politiek vertrouwen, … In de lijn<br />

<strong>van</strong> bij<strong>voor</strong>beeld Uslaner (Uslaner, te verschijnen) verwachten we – bij volwassenen,<br />

en in <strong>een</strong> correct gespecificeerde vergelijking - <strong>voor</strong>al <strong>een</strong> causaal effect <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen op burgerengagement (cfr. infra). Maar om <strong>een</strong> eventuele<br />

wisselwerking – bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> lidmaatschap <strong>van</strong> “bridging” organisaties” - toch<br />

in te calculeren, worden preferentieel statistische technieken gebruikt die reciproke<br />

relaties (dubbele pijlen) toelaten: nonrecursieve modellen dus.<br />

De hamvraag m.b.t. “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” is echter, we herhalen het: welke zijn de<br />

determinanten <strong>van</strong> die “socialisatie” tot veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, en welke is hun<br />

bijdrage? “Micro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” moet dus in eerste instantie als afhankelijke<br />

variabele gebruikt worden. Als onafhankelijke is het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

minder rele<strong>van</strong>t, omdat het echte “<strong>kapitaal</strong>s-“aspect zich toch op macroniveau<br />

bevindt. Die micro-attitudinale en gedragselementen “bepalen” niet echt <strong>een</strong><br />

kenmerk, waar <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in geïnteresseerd zijn. Of je hebt er in elk geval<br />

niet het <strong>concept</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” <strong>voor</strong> nodig.<br />

Op macroniveau zal <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wél <strong>voor</strong>al als onafhankelijke variabele gebruikt<br />

worden. Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt er <strong>een</strong> soort socioculturele “context” waar<strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

(positief) effect op democratische performantie verwacht kan worden. Voor het<br />

macroniveau lijkt het me extreem moeilijk om (comparatief) na te gaan welke precies<br />

de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn in regio’s, landen,… en wat hun respectievelijke<br />

bijdrage is. Sociaal <strong>kapitaal</strong> op macroniveau wordt dus best niet als afhankelijke<br />

gehanteerd, behalve misschien bij casestudy’s. De overheid & het <strong>politieke</strong> niveau<br />

bevinden zich aan de effectzijde (“democratische performantie”) of aan de zijde <strong>van</strong><br />

de afhankelijke.<br />

Met die <strong>concept</strong>ualisering blijft de meerwaarde <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />

behouden: met name de verbinding <strong>van</strong> micro- met macroniveau, én het feit dat het<br />

<strong>concept</strong> het sociale, economische en <strong>politieke</strong> domein met elkaar in verband brengt.<br />

In tegenstelling tot bij de Wereldbankauteurs wordt de politiek-institutionele<br />

component echter in de mate <strong>van</strong> het mogelijke aan de effect-zijde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>, en dus buiten het <strong>concept</strong> zelf, gehouden. Het risico op kringredeneringen<br />

wordt anders te groot. Bovendien is de potentiële afhankelijke hier niet economische<br />

groei maar democratische performantie, dus performantie vàn dit overheidsniveau.<br />

We gaan er wel <strong>van</strong> uit dat de overheid op middellange termijn <strong>een</strong> effect op <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> (op regioniveau bv.) kan hebben, maar de impact <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op<br />

democratische performantie zou sneller merkbaar moeten zijn dan omgekeerd de<br />

impact <strong>van</strong> het <strong>politieke</strong> niveau op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, zeker <strong>voor</strong> wat de culturele<br />

vormen er<strong>van</strong> betreft. M.a.w.: cultuur (<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>) primeert op (institutionele)<br />

structuur. Een en ander spruit ook <strong>voor</strong>t uit onze tijdsdimensie-visie op <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong>. De <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-context blijft minstens op middellange termijn (aantal<br />

53


decennia, paar generaties hoogstens 91 ) vrij stabiel in <strong>een</strong> regio/land en kan dus<br />

(eventueel) <strong>een</strong> effect uitoefenen op de performantie. Sociaal <strong>kapitaal</strong> lijkt ons dus<br />

voldoende duurzaam om als onafhankelijke (op macroniveau) te kunnen fungeren.<br />

Daar moet wel aan toegevoegd worden dat in de huidige tijdfase <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

sneller evolueert dan in vorige eeuwen waarschijnlijk het geval was. Ook <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />

<strong>kapitaal</strong> lijkt het dus meer en meer <strong>een</strong> “rat race” te worden, wat de bruikbaarheid<br />

er<strong>van</strong> als <strong>sociaal</strong>-wetenschappelijk <strong>concept</strong> dreigt te beperken.<br />

De concrete mechanismen die <strong>voor</strong> <strong>een</strong> eventueel positief effect <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

in <strong>een</strong> regio/land op de democratische performantie kunnen zorgen, moeten allicht<br />

via casestudy-onderzoek nagegaan worden. Waarom veroorzaakt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

(misschien) <strong>een</strong> betere democratische performantie? Het zou ons te ver leiden om in<br />

het kader <strong>van</strong> deze paper in te gaan op die mechanismen 92 .<br />

Waar op microniveau mits goeie, exhaustieve (retrospectieve en/of longitudinale)<br />

data de causaliteitsproblematiek waarschijnlijk op termijn ontrafeld kan worden, ligt<br />

dat op macroniveau <strong>een</strong> stuk moeilijker: de problemen zijn er immers <strong>concept</strong>ueler<br />

<strong>van</strong> aard. Feedbackeffecten zijn te verwachten, minstens op middellange termijn, en<br />

in tegenstelling tot bij survey - onderzoek brengen nonrecursieve statistische<br />

modellen gezien het gebrek aan vergelijkbare cases maar weinig soelaas.<br />

Nog <strong>een</strong> laatste causaliteitsopmerking om af te ronden: het spreekt <strong>voor</strong> zich dat<br />

verbanden op microniveau op macroniveau kunnen ontbreken en omgekeerd.<br />

Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de connectie tussen veralgem<strong>een</strong>d en verticaal vertrouwen lijkt dat<br />

op te gaan.<br />

4.6 Bronnen<br />

Zoals hoger uitgebreid werd uit<strong>een</strong>gezet, lijkt het ons <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />

<strong>voor</strong>al opportuun om na te gaan welke de bronnen <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” zijn,<br />

niet welke de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (= macro) zouden kunnen zijn. We<br />

beperken ons hier tot de vraag: welke zijn de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen,<br />

dé sleutelcomponent <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”? Veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen interpreteren we hier, in de lijn <strong>van</strong> Uslaner ( te verschijnen), als <strong>een</strong> vrij<br />

stabiele dispositie, waartoe mensen gesocialiseerd moeten worden, en die<br />

91 We achten het hoogst onwaarschijnlijk dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> tijdens <strong>een</strong> tijdspanne <strong>van</strong> 10 eeuwen<br />

stabiel zou blijven (cfr. Putnam in “Making democracy work”). En dat geldt des te sterker <strong>voor</strong> de<br />

huidige snel evoluerende tijdsperiode.<br />

92 Hoger vermeldden we al <strong>een</strong> mogelijke piste (cfr. de externe functie <strong>van</strong> <strong>een</strong> hecht middenveld);<br />

nog <strong>een</strong> piste zou kunnen zijn dat in <strong>een</strong> samenleving waar meer veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen heerst,<br />

de <strong>politieke</strong> besluitvorming misschien minder gepolariseerd verloopt (<strong>van</strong>uit <strong>een</strong> hoger<br />

vertrouwensniveau tussen decisionmakers in elkaar), wat tot beter beleid zou kunnen leiden. Maar<br />

ongetwijfeld zijn er tal <strong>van</strong> andere mogelijke mechanismen te bedenken.<br />

54


waarschijnlijk op volwassen leeftijd enkel nog na <strong>een</strong> echt “breukmoment” 93 kan<br />

wijzigen (cfr. ook 4.6).<br />

Zoals in de vorige paragraaf werd uitgewerkt moeten mensen – in tegenstelling tot bij<br />

specifiek vertrouwen, waar elk <strong>van</strong> ons misschien wel biologisch-genetische aanleg<br />

<strong>voor</strong> heeft -, “gesocialiseerd” worden tot veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Het is <strong>van</strong><br />

primordiaal belang om – via adequate data, ook data die peilen naar de meer concrete<br />

mechanismen achter <strong>een</strong> “effect” op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen – de potentiële impact<br />

<strong>van</strong> de door ons onderscheiden mogelijke “socialisatoren” (familie;<br />

vrijwilligersactiviteit, netwerkactiviteit en informele sociale interactie; onderwijs,<br />

massamedia en religie + ook de macrofactoren) op de vorming <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen na te gaan. In onze visie situeert die te verwachten impact zich <strong>voor</strong>al<br />

tijdens de jeugd-en adolescentiejaren. Gedetailleerde retrospectieve 94 data of, beter<br />

nog, longitudinale data zijn dus <strong>van</strong> essentieel belang om de onderlinge impact <strong>van</strong><br />

socialisatoren te kunnen vergelijken.<br />

Voor de familiale context is dan bij<strong>voor</strong>beeld informatie over de opvoedings-en<br />

socialisatiepatronen rele<strong>van</strong>t als: welk soort opvoeding hebben kinderen in families<br />

meegekregen, hoe stonden hun ouders tegenover onbekenden, …, welke waarden<br />

hebben ze denkelijk meegekregen <strong>van</strong> thuis uit? Een interdisciplinaire aanpak – dus<br />

met inbreng <strong>van</strong> pedagogen, psychologen,… - lijkt essentieel om de impact <strong>van</strong> de<br />

familiale context op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen na te gaan. Hoe denken die andere<br />

academische disciplines trouwens over “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”, welke status<br />

kennen zij toe aan dit soort fundamentele aan <strong>een</strong> wereldbeeld verbonden disposities,<br />

en in welke mate verwachten ze dat die nog kunnen veranderen na <strong>een</strong> bepaalde<br />

leeftijd? Klopt Uslaners opinie daaromtrent dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, <strong>van</strong>af<br />

volwassen leeftijd, normaliter nogal stabiel blijft? Een visie, die we intuïtief hier<br />

neigen te onderschrijven, in tegenstelling tot de mainstreamvisie 95 <strong>van</strong> <strong>politieke</strong><br />

<strong>sociologen</strong> die er <strong>van</strong> uitgaat dat <strong>een</strong> wijziging op volwassen leeftijd mogelijk en<br />

zelfs waarschijnlijk is, zelfs door aspecten als lidmaatschap <strong>van</strong> organisaties of<br />

mediagebruik. Die laatste visie gaat er dus <strong>van</strong> uit dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, net<br />

als verticaal vertrouwen, vrij volatiel kan zijn.<br />

Als we die visie <strong>van</strong> <strong>een</strong> nogal stabiel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen doortrekken naar<br />

<strong>een</strong> andere mogelijke socialisator, “formele en informele netwerken & sociale<br />

interactie”, dan geldt opnieuw dat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in eerste instantie horen te<br />

speuren naar de sociale interactie, formeel en informeel, tijdens de<br />

93 Uslaner zelf is niet overtuigd <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> specifieke ervaringen (bv. het verliezen <strong>van</strong><br />

werk) <strong>van</strong> mensen, op volwassen leeftijd, <strong>voor</strong> hun algem<strong>een</strong> vertrouwensniveau.<br />

94 Met alle methodologische problemen <strong>van</strong>dien<br />

95 Al lijkt het tij wat te keren, onder meer als gevolg <strong>van</strong> het meer en meer opduiken <strong>van</strong> empirisch<br />

bewijs <strong>voor</strong> de selectie-biastheorie (cfr. supra): mensen die vertrouwen zijn <strong>sociaal</strong> actiever, niet<br />

omgekeerd.<br />

55


“socialisatieperiode” <strong>van</strong> respondenten (jeugd en adolescentie) 96 . Waren jongeren<br />

actief in jeugdbewegingen, … , hadden ze <strong>een</strong> “bridging” kennissenkring of was hun<br />

peer group eng-homog<strong>een</strong> samengesteld ( vgl. die jongeren in Amerikaanse scholen,<br />

die <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> excessieve in-group-betrokkenheid geweld pleegden), …? Op<br />

volwassen leeftijd zou in datasets <strong>voor</strong>al naar “bridging” sociale activiteit moeten<br />

gepeild worden.<br />

Idem <strong>voor</strong> onderwijs, media en religie: opnieuw gaan we er<strong>van</strong> uit dat – <strong>voor</strong><br />

onderwijs is dat evident, <strong>voor</strong> media en religie misschien wat minder -, de<br />

<strong>voor</strong>naamste “socialisatie”-effecten (m.b.t. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) zich in de<br />

jeugd en adolescentie <strong>voor</strong>doen: in datasets moet dus opnieuw <strong>voor</strong>al naar<br />

retrospectieve aspecten gepeild worden. Voor onderwijs bij<strong>voor</strong>beeld moet je peilen<br />

naar het cognitieve aspect (kennis over andere culturen, hoe ziet het wereldbeeld er<br />

cognitief 97 uit) (= formele socialisatie) en naar informele socialisatie ( interactie in<br />

klasverband: coöperatief of eerder “ex cathedra” vorm <strong>van</strong> lesgeven; participatie aan<br />

leerlingenraden e.d.). Ook <strong>voor</strong> religie moet gepeild worden naar de religie uit je<br />

jeugd, en hoe open (of integendeel vrij fundamentalistisch) die religie beleefd werd.<br />

Je mag er immers <strong>van</strong>uit gaan dat het waardenpatroon <strong>van</strong> <strong>een</strong> religie, ook als je die<br />

religie vaarwel gezegd hebt, in meerdere of mindere mate blijft doorwerken. Ook qua<br />

gebruik <strong>van</strong> massamedia moet tenslotte in eerste instantie gepeild worden naar de<br />

jeugd/adolescentie-periode : kwantiteit, gebruik <strong>voor</strong> informatie of entertainment, in<br />

familieverband en hoe, werden er ook kranten/tijdschriften gelezen en welke, ging<br />

bv. tv-kijken ten koste <strong>van</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement,…? Opnieuw:<br />

kinderen, tieners,… kunnen rolmodellen, stereotyperingen, … opdoen via de tertiaire<br />

socialisator “massamedia”, wat wellicht <strong>een</strong> invloed uitoefent op hun wereldbeeld, op<br />

hun vermogen tot empathie, role perspective taking,… en <strong>van</strong> daaruit op<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

Wat de potentiële macro-bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen betreft: ook daar zou<br />

je idealiter informatie over moeten hebben in de dataset of extern. Bij<strong>voor</strong>beeld lijkt<br />

het de moeite om na te gaan of de mensen waarmee je (nu of in je jeugd/adolescentie<br />

) te maken hebt/had te vertrouwen zijn, en of je vaak op ontgoochelingen bent<br />

gebotst. Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> migranten lijkt <strong>een</strong> veralgemeningseffect – na talloze<br />

ontgoochelingen en racistische behandelingen, bij<strong>voor</strong>beeld bij sollicitaties – niet uit<br />

te sluiten. Op <strong>een</strong> hoger contextniveau kan de besmettelijkheidsthesis (op<br />

regioniveau) in principe via <strong>een</strong> geaggregeerde maat ( bv. het % veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwende personen in de regio) in <strong>een</strong> multilevelmodel gebracht worden.<br />

96 Dit geldt veel minder indien het accent <strong>van</strong> onze analyse hier zou liggen op de mogelijke impact<br />

<strong>van</strong> organisaties op het verwerven <strong>van</strong> andere kwaliteiten (bv. sociale competentie, het verwerven<br />

<strong>van</strong> “public skills”) die geaggregeerd allicht ook op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in <strong>een</strong> regio wijzen. Dan is het<br />

duidelijk dat je ook uitgebreide informatie moet hebben over de organisaties waar respondenten op<br />

volwassen leeftijd lid <strong>van</strong> zijn. Hier focussen we echter op de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen, en dan zijn potentieel <strong>voor</strong>al de netwerken uit je jeugd en adolescentie belangrijk.<br />

97 Je verwacht <strong>een</strong> effect <strong>van</strong> cognitief wereldbeeld op empathie/role perspective taking en<br />

uiteindelijk naar veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen toe<br />

56


Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> collectieve ervaringen, waar<strong>van</strong> <strong>voor</strong>al via uit<strong>een</strong>lopende<br />

trustniveaus bij generaties respondenten de effecten zichtbaar zouden moeten zijn.<br />

Tenslotte moet in de survey ook rekening gehouden worden met mogelijke<br />

“breukmomenten”, die – op volwassen leeftijd – misschien toch nog <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

wijziging qua veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen kunnen zorgen. Daar moet dus expliciet naar<br />

gepeild worden: bv. zijn mensen <strong>van</strong> geloof veranderd ( - bv. mensen die zich plots<br />

bekeren tot de e<strong>van</strong>gelisch-christelijke kerk - ), hebben ze – bv. door <strong>een</strong> reeks<br />

teleurstellingen met mensen – toch het geloof in mensen verloren,… ?<br />

4.7 Vormen <strong>van</strong> trust<br />

Zoals we eerder al uit<strong>een</strong>zetten (cfr. 4.2: “vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”), beschouwen<br />

we enkel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen – geaggregeerd - als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong>. Kritisch vertrouwen in democratische basisinstituties ressorteert<br />

er niet onder, al kan daarover gediscussieerd worden. Specifiek (“particularized” )<br />

vertrouwen vormt zeker g<strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. We gaan hier kort in op die drie types<br />

<strong>van</strong> vertrouwen.<br />

We hebben al uit<strong>een</strong>gezet dat onze – op Uslaner geënte - visie op veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen uitgaat <strong>van</strong> <strong>een</strong> noodzakelijke “socialisatie” - <strong>van</strong>uit tal <strong>van</strong> bronnen - tot<br />

deze dispositie, tijdens <strong>voor</strong>al de jeugd-en adolescentiejaren. Daarna blijft de<br />

dispositie vrij stabiel. Enkel “breukmomenten” kunnen misschien nog het<br />

veralgem<strong>een</strong>de vertrouwensniveau <strong>van</strong> respondenten wijzigen 98 . Om meer uitsluitsel<br />

over die veronderstelde stabiliteit te krijgen, wordt best <strong>een</strong> interdisciplinaire aanpak<br />

overwogen (met psychologen, pedagogen, …). Ook al om te bepalen of<br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>een</strong> dichotome dispositie (- je hebt het of je hebt het niet- )<br />

is, dan wel of er toch gradaties mogelijk zijn, of het met andere woorden om <strong>een</strong><br />

ordinale variabele gaat.<br />

Veel zal afhangen <strong>van</strong> de beschikbare “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”-items in surveys.<br />

Het European Values Survey -item (“denkt u dat mensen in het algem<strong>een</strong> vertrouwd<br />

kunnen worden, of dat je niet <strong>voor</strong>zichtig genoeg kan zijn bij het omgaan met<br />

mensen?”) is – gezien het cruciale belang <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>voor</strong> de<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie – te vaag 99 . De referentiegroep (zie ook Stolle, 2000) kan<br />

verschillen, bv. naargelang de socioeconomische categorie <strong>van</strong> de respondent, wat<br />

<strong>een</strong> deel <strong>van</strong> de verschillen inzake veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen zou kunnen verklaren<br />

tussen mensen uit hogere respectievelijk lagere socio-economische categorieën.<br />

98 Geaggregeerd kunnen de veralgem<strong>een</strong>de vertrouwensniveaus in landen wel op <strong>een</strong> paar decennia<br />

wijzigingen ondergaan<br />

99 Uslaner stelt in zijn meest recente studie over trust (Uslaner, te verschijnen) echter dat dit item<br />

wel ongeveer meet wat het moet meten, nl. trust in strangers.<br />

57


Hardin twijfelt er in Warren (2000) zelfs aan of de empirisch vastgestelde daling <strong>van</strong><br />

veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in de VS wel <strong>een</strong> reële daling vormt: als mensen <strong>van</strong>daag<br />

de dag stellen dat ze vertrouwen koesteren in mensen, dan zouden ze het daarbij wel<br />

<strong>een</strong>s over meer mensen kunnen hebben dan zij die mensen vertrouwden <strong>een</strong> paar<br />

decennia geleden: m.a.w. de referentiegroep die mensen hanteren bij het<br />

beantwoorden <strong>van</strong> dit item kan ook in de tijd evolueren 100 . Gezien de grotere<br />

complexiteit in ons leven en de grotere mogelijkheden tot interactie met <strong>een</strong><br />

diversiteit aan mensen, lijkt dat zelfs eerder waarschijnlijk. Ook de op<strong>een</strong>volgende<br />

immigratiegolven die Europa de volgende eeuw zullen overspoelen zullen<br />

bij<strong>voor</strong>beeld naar alle waarschijnlijkheid <strong>een</strong> impact hebben op de referentiegroep.<br />

Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen moet bijgevolg gemeten worden onder de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

aantal items, waarbij je telkens de referentiegroep in kwestie specificeert (bv. trust<br />

t.a.v. Amerikanen, mensen uit de Balkan, maar ook bij<strong>voor</strong>beeld trust t.a.v. (je<br />

onbekende) kassiers in supermarkt (= mensen die je in concrete situaties tegenkomt)<br />

etc.). Latente klassenanalyse zou dan moeten uitwijzen of veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />

op microniveau inderdaad <strong>een</strong> dichotome dispositie is dan wel of er gradaties<br />

mogelijk zijn. Bijkomend kan de vraag gesteld worden op welke categorieën mensen<br />

breukmomenten nog <strong>een</strong> impact kunnen hebben: bij<strong>voor</strong>beeld enkel op de<br />

tussencategorieën (als die er zijn), niet op de extremen (“vertrouwende en<br />

wantrouwende” mensen).<br />

Hoger stelden we al dat (kritisch) vertrouwen in <strong>een</strong> aantal basisinstituties <strong>van</strong> de<br />

democratische samenleving – geaggregeerd - <strong>voor</strong> ons niet tot <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />

behoort. Ook al kunnen bepaalde soorten verticaal vertrouwen geaggregeerd wel<br />

degelijk macrocollectieve actie faciliteren, en oordelen hedendaagse <strong>sociologen</strong> als<br />

Luhmann en Giddens trust in abstracte instituties almaar belangrijker <strong>voor</strong> het<br />

functioneren <strong>van</strong> <strong>een</strong> (post-) moderne samenleving, het risico op kringredeneringen<br />

wordt door het eventueel opnemen <strong>van</strong> politiek vertrouwen – geaggregeerd - in <strong>een</strong><br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> te groot (cfr. supra). Ook lijken de bronnen <strong>van</strong> dit verticaal<br />

vertrouwen eerder politiek (i.p.v. <strong>sociaal</strong>) te zijn (cfr. Pharr et al. (2000)). Een laatste<br />

tegenargument berust in het feit dat het om <strong>een</strong> volatiele(r) dispositie zou gaan: om<br />

echt <strong>van</strong> <strong>een</strong> stabiele vorm <strong>van</strong> macro-“<strong>kapitaal</strong>” te kunnen spreken, fluctueert<br />

verticaal vertrouwen wat teveel.<br />

Specifiek vertrouwen (“Particularized” trust) behoort niet tot politiek-sociologisch<br />

rele<strong>van</strong>t <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, maar het loont wel de moeite om de determinanten er<strong>van</strong> na<br />

te gaan, en even<strong>een</strong>s te meten – via surveys - over welke vormen <strong>van</strong> specifiek<br />

vertrouwen (bv. tav. familie, tav. vrienden,…) mensen beschikken. De hamvraag<br />

<strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> heeft natuurlijk betrekking op de (eventuele) connectie<br />

tussen bepaalde vormen <strong>van</strong> specifiek vertrouwen en veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />

Beide zijn, <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal mensen, allicht complementair, terwijl anderen enkel over<br />

specifiek vertrouwen beschikken (cfr. Uslaner, 2000). Welke<br />

100 Cohortes mensen die <strong>een</strong> meer beperkte referentiegroep hanteerden, zijn ondertussen in datasets<br />

misschien ver<strong>van</strong>gen door jongere cohortes die <strong>een</strong> ruimere referentiegroep hanteren.<br />

58


veralgemeningsmechanismen zorgen er<strong>voor</strong> dat sommige mensen er lijken in te<br />

slagen om <strong>van</strong> specifiek vertrouwen (in verwanten, kennissen,…) naar veralgem<strong>een</strong>d<br />

vertrouwen over te gaan? Of heeft het <strong>een</strong> toch weinig met het andere te maken, en<br />

liggen dus andere factoren aan de grondslag <strong>van</strong> beide soorten vertrouwen?<br />

Epiloog<br />

Sociaal <strong>kapitaal</strong> hoeft dus niet te verworden tot het zoveelste bon mot in de lange rij<br />

<strong>van</strong> <strong>sociaal</strong>-wetenschappelijke theoretische <strong>concept</strong>en, die lekker in het oor liggen<br />

maar <strong>voor</strong> de rest weinig om het lijf hebben. Hopelijk werd met deze paper <strong>een</strong> niet<br />

all<strong>een</strong> lijvige maar ook rele<strong>van</strong>te bijdrage geleverd aan de speurtocht naar <strong>een</strong><br />

politiek-sociologisch consistent en bruikbaar <strong>concept</strong>. Na literatuurexegese <strong>van</strong> de<br />

vele gedaanten en verschijningsvormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, en het systematisch in<br />

kaart brengen <strong>van</strong> de belangrijkste controverses en over<strong>een</strong>komsten tussen de<br />

verschillende stromingen, werd in de slotparagraaf <strong>een</strong> – <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> –<br />

<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> uitgewerkt dat logisch oogt en dat ook operationaliseerbaar<br />

zou moeten zijn. De empirie zorgt echter wel vaker <strong>voor</strong> <strong>een</strong> koude douche. Als<br />

‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ zijn tomeloze ambitie wil waarmaken, zal ook die kaap bevredigend<br />

gerond moeten worden …<br />

59


5. Bibliografie<br />

ALMOND, G.A., VERBA, S. (1963), The Civic Culture. Princeton, Princeton<br />

University Press.<br />

AXELROD, R. (1984) The Evolution of Cooperation. New York: Basic Books.<br />

BLOMKVIST, H. (2001), “Traditional Communities, Caste and Democracy: the<br />

Indian Mystery”, in: DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital<br />

and Participation in Everyday Life (73-86), London, Routledge.<br />

BOURDIEU, P. (1980), ‘Le capital social: notes provisoires’, in Actes de la<br />

recherche en sciences sociales, 31: 2-3.<br />

BOURDIEU, P. (1986), ‘The forms of capital’, in RICHARDSON, J.G. (ed.),<br />

Handbook of theory and research (241-258), New York: Gr<strong>een</strong>wood Press.<br />

BRAITHWAITE, V. & LEVI, M. (eds.) (1998) Trust and Governance. New<br />

York: Russell Sage.<br />

BREHM, J. & RAHN, W. (1997), ‘Individual-level evidence for the causes and<br />

consequences of social capital’, in American journal of political science, 41:<br />

999-1023.<br />

BROWN, D. & SOLOMON, D. (1983) “A Model for Prosocial Learning: An<br />

in-Progress Field Study.” , in: BRIDGEMAN, D.L. (ed), The Nature of<br />

Prosocial Development: Interdisciplinary Theories and Strategies (273-305).<br />

New York, London: Academic Press.<br />

BURT, R.S. (1992), Structural holes: the social structure of competition,<br />

Cambridge: Harvard university press, 313 p.<br />

CAMPBELL, D.E., YONISH, S. & PUTNAM, R.D. (1999) “Tuning in, Tuning<br />

out Revisited: A Closer Look at the Causal Links betw<strong>een</strong> Television and Social<br />

Capital.” Paper presented at the Annual Meeting of the American Political<br />

Science, Atlanta, 2-5 september 1999.<br />

COHEN, J. (1999) “Trust, Voluntary Association and Workable Democracy:<br />

The Contemporary American Discourse of Civil Society.” In WARREN, M.E.<br />

(ed), Democracy and Trust, (208-48). Cambridge: Cambridge University Press,<br />

1999.


COLEMAN, J. (1988), ‘Social capital in the creation of human capital’, in<br />

American journal of sociology, 94: 95-120.<br />

COLEMAN, J. (1990), Foundations of social theory, Cambridge: The Belknap<br />

Press, 993 p.<br />

DASGUPTA, P. & SERAGELDIN, I. (eds.) (2000) Social Capital: A<br />

Multifaceted Perspective. Washington, D.C.: Wereldbank.<br />

EDWARDS, B. & FOLEY, M.W. (1998), ‘Civil society and social capital<br />

beyond Putnam’, in American behavioral scientist, 42, 1, 124-139.<br />

ERIKSON, E.H. (1963) Childhood and Society. New York: Norton.<br />

FUKUYAMA, F. (1995), Trust: the social virtues and the creation of<br />

prosperity, New York: Free Press, 457 p.<br />

GAMBETTA, D., (ed.) (1988) Trust: Making and Breaking Cooperative<br />

Relations. New York: Blackwell.<br />

GOULD, S.J. (1996) Full House. The Spread of Excellence from Plato to<br />

Darwin. New York: Harmony Books.<br />

GRANOVETTER, M. (1985), ‘Economic action and social structure: the<br />

problem of embeddedness’, in American journal of sociology, 91: 481-510.<br />

GROOTAERT, C. (2001), “Social capital: the missing link?”, in: DEKKER, P.<br />

& USLANER, E.M. (eds.), Social capital and Participation in Everyday Life (9-<br />

26), London, Routledge.<br />

HAMILTON, W.D. (1995) The Narrow Roads of Gene Land. Oxford: W.H.<br />

Freeman.<br />

HARDIN, R. (1999) “Do We Want Trust in Government?” In WARREN, M.E.<br />

(ed), Democracy and Trust (22-41). Cambridge: Cambridge University Press.<br />

HAY, D.F. & RHEINGOLD, L. (1983) “The Early Appearance of Some Valued<br />

Behaviors.” In BRIDGEMAN, D.L. (ed), The Nature of Prosocial Development:<br />

Interdisciplinary Theories and Strategies (73-91). New York, London:<br />

Academic Press.<br />

HOOGHE, M. (1999) “Voluntary Associations and Social Capital: An<br />

Empirical Survey-Based Test of the Putnam Hypothesis.” Paper presented at the


Annual Meeting of the American Political Science Association, Atlanta, 2-5<br />

september 1999.<br />

JACKMAN, R.W. & MILLER, R.A. (1998), ‘Social capital and politics’, in<br />

Annual review of political science, 1: 47-73.<br />

JACOBS, J. (1961) The death and life of great American cities, New York:<br />

Random House, 458 p.<br />

KRISHNA, A. & SHRADER, E. (1999) “Social Capital Assesment Tool.”<br />

Paper presented at the Conference on Social Capital and Poverty Reduction<br />

1999.<br />

LEVI, M. (1996), ‘Social and unsocial capital: a review essay on Robert<br />

Putnam’s Making democracy work’, in Politics and society, 24, 1: 45-55.<br />

LOURY, G.C. (1977), ‘A dynamic theory of racial income differences’, in<br />

WALLACE, P.A., LA MOND, A.M. (eds.), Women, minorities, and<br />

employment discrimination (153-186), Toronto: Lexington books.<br />

MALONEY, W.A. (1999), ‘Contracting out the participation function: social<br />

capital and chequebook participation’, in VAN DETH, J.W., MARAFFI, M.,<br />

NEWTON, K., WHITELEY, P. F. (eds.), Social capital and European<br />

democracy (108-119), London: Routledge.<br />

MINKOFF, D.C. (1997), ‘Producing social capital’, in American behavioral<br />

scientist, 40, 5: 606-619.<br />

MISZTAL, B.A. (1996) Trust in Modern Societies: The Search for the Bases of<br />

Social Order. Cambridge: Polity Press.<br />

NEACE, M.B. (1999), ‘Entrepreneurs in emerging economies: creating trust,<br />

social capital, and civil society’, in MORALES, I., DE LOS REYES, G., RICH,<br />

P. (eds.), Civil society and democratization (148-161), London: Sage<br />

Publications.<br />

NELISSEN, M. (2000) De Bril Van Darwin: Op Zoek Naar De Wortels Van<br />

Ons Gedrag. Tielt: Lannoo.<br />

NEWTON, K. (1999), ‘Social capital and democracy in modern Europe’, in<br />

VAN DETH, J.W., MARAFFI, M., NEWTON, K., WHITELEY, P. F. (eds.),<br />

Social capital and European democracy (3-24), London: Routledge.


NORRIS, P. (1996), “Does Televison Erode Social Capital? A Reply to<br />

Putnam.” Political Science and Politics 29, 3: 474-80.<br />

ONYX, J. & BULLEN, P. (2001), “The Different Faces of Social Capital in<br />

NSW Australia”, in: DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital<br />

and Participation in Everyday Life (45-57), London, Routledge.<br />

PHARR, S.J. & Putnam, R.D. (eds.) (2000), Disaffected Democracies: What's<br />

Troubling the Trilateral Countries? Princeton, New Jersey: Princeton University<br />

Press.<br />

PORTES, A. & SENSENBRENNER, J. (1993), ‘Embeddedness and<br />

immigration: notes on the social determinants of economic action’, in American<br />

journal of sociology, 98: 1320-1350.<br />

PORTES, A. & LANDOLT, P. (1996), ‘The downside of social capital’ in The<br />

American prospect, May/June: 18-22.<br />

PORTES, A. (1998), ‘Social capital: its origins and applications in modern<br />

sociology’ in Annual review of sociology, 24: 1-24.<br />

PUTNAM, R.D. (1993a) Making democracy work, Princeton: Princeton<br />

University Press, 258 p.<br />

PUTNAM, R.D. (1993b), ‘The prosperous community: social capital and public<br />

life’, in The American prospect, Spring: 35-42.<br />

PUTNAM, R.D. (1995), ‘Bowling alone: America’s declining social capital’, in<br />

Journal of democracy, 6: 65-78.<br />

PUTNAM, R.D. (1996), ‘The strange disappearance of civic America’, in: The<br />

American prospect, 24: 34-48.<br />

PUTNAM, R.D. (2000), Bowling Alone. New York: Simon & Schuster.<br />

RIDLEY, M. (1996), The Origins of Virtue. New York: Penguin Books.<br />

ROMMEL, W. (2000) “Evolutiepsychologie: Een Verrijking Voor De<br />

Analytische Sociologie?” Tijdschrift Voor Sociologie 21, 2 : 109-30.<br />

SELLE, P. (1999), ‘The transformation of the voluntary sector in Norway: a<br />

decline in social capital?’, in VAN DETH, J.W., MARAFFI, M., NEWTON, K.,


WHITELEY, P. F. (eds.), Social capital and European democracy (144-166),<br />

London: Routledge.<br />

SERAGELDIN, I. & GROOTAERT, C. (2000), “Defining Social Capital: An<br />

Integrating View.” In WORLDBANK (ed), Social Capital: A Multifaceted<br />

Perspective (40-58). Washington, D.C.<br />

SHAH, D.V. (1998) “Civic Engagement, Interpersonal Trust and Television<br />

Use: An Individual-Level Assesment of Social Capital.” Political Psychology<br />

19, 3 : 469-96.<br />

STIGLITZ, J.E. (2000), “Formal and Informal Institutions.” In WORLDBANK,<br />

Social Capital: A Multifaceted Perspective (59-70). Washington, D.C.<br />

STOLLE, D. & ROCHON, T. (1998), ‘Are all associations alike?’, in American<br />

behavioral scientist, 42, 1: 47-65.<br />

STOLLE, D. (1999), ‘Communities, citizens and local government: generalized<br />

trust and the impact of regional factors: a study of three regions in Sweden’,<br />

paper presented at the 95th annual meeting of the American political science<br />

association, Atlanta, 2-5 september.<br />

STOLLE, D. (2000), ‘Onderzoek naar <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Naar <strong>een</strong> attitudinale<br />

benadering’ in Tijdschrift <strong>voor</strong> Sociologie, 21, Themanummer: 247-281.<br />

STOLLE, D. (2001), “ ‘Getting to trust’: an analysis of the importance of<br />

institutions, families, personal experiences and group membership”, in:<br />

DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital and Participation in<br />

Everyday Life (118-132), London, Routledge.<br />

TARROW, S. (1996), ‘Making social science work across space and time: a<br />

critical reflection on Robert Putnam’s making democracy work’ in American<br />

political science review, 90, 2: 389-397.<br />

THOMPSON, M., ELLIS, R. & WILDAVSKY, A. (1990), Cultural Theory.<br />

Boulder, Co.: Westview Press.<br />

TRIVERS, R. L. (1983) “The Evolution of Cooperation.” In BRIDGEMAN,<br />

D.L. (1983), The Nature of Prosocial Development. Interdisciplinary Theories<br />

and Strategies (43-60). New York, London: Academic Press.<br />

TRIVERS, R. L. (1985) Social Evolution. Menlo Park, California:<br />

Benjamin/Cummings.


USLANER, E.M. (1998), “Social Capital, Televison, and the "Mean World":<br />

Trust , Optimism, and Civic Partipation.” Political Psychology 19, 3 : 441-67.<br />

USLANER, E.M. (2000) “Trust, Civic Engagement and the Internet.” Paper<br />

presented at the ECPR Joint sessions, workshop on Electronic Democracy:<br />

Mobilisation, Organisation and Participation via New ICTs, University of<br />

Grenoble, 6-11 april 2000.<br />

USLANER, E.M. (te verschijnen) The Moral Foundations of Trust. Cambridge:<br />

Cambridge University Press.<br />

WARREN, M.E. (ed.) (1999)Democracy and Trust. Cambridge: Cambridge<br />

University Press.<br />

WOOLCOCK, M. (1998), ‘Social Capital and Economic Development: towards<br />

a Theoretical Synthesis and Policy Framework’, in Theory and society, 27: 151-<br />

208.<br />

WORLD BANK (1997), ‘Social Capital: the Missing Link?’, in WORLD<br />

BANK, Expanding the measure of wealth, indicators of environmentally<br />

sustainable development (77-93), Washington DC: the world bank.<br />

YAMAGISHI, T. & YAMAGISHI, M. (1994), ‘Trust and Commitment in the<br />

United States and Japan’, in Motivation and emotion, 18, 2: 129-166.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!