Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen
Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen
Implicaties van een sociaal kapitaal-concept voor politieke sociologen
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Kristof Decoster<br />
<strong>Implicaties</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />
<strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
PSW-paper 2001/ 5<br />
1 september 2001
Kristof Decoster is Licentiaat in de Politieke Wetenschappen (KUL). Eerder<br />
verrichtte hij aan de UIA onderzoek over het Belgische middenveld en de EU,<br />
en was hij methodologisch onderzoeker bij de “Panel Survey for Belgian<br />
Households” (PSBH). In oktober ’98 startte hij in het kader <strong>van</strong> <strong>een</strong> FWOaspirantschap<br />
<strong>een</strong> doctoraatsproject op over het verband tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
en democratische performantie in <strong>een</strong> Europese context. Op dit ogenblik maakt<br />
hij deel uit <strong>van</strong> de onderzoeksgroep M2P (Media, Middenveld en Politiek) onder<br />
leiding <strong>van</strong> Prof. Dr. Walgrave. Hij is bereikbaar per email op:<br />
decoster@uia.ua.ac.be.
1. Inleiding<br />
Vanuit diverse hoeken en academische disciplines werd de laatste jaren geprobeerd<br />
om <strong>een</strong> antwoord te vinden op de vraag: wat is “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” nu eigenlijk?<br />
“Sociaal <strong>kapitaal</strong>” mag dan al sinds “Making democracy work” (Putnam, 1993) aan<br />
<strong>een</strong> onstuitbare opmars bezig zijn, er blijft toch <strong>een</strong> waas <strong>van</strong> mysterie hangen rond<br />
het begrip. Sociaal <strong>kapitaal</strong> neemt zijn bijnaam “<strong>sociaal</strong> glijmiddel” bij momenten<br />
wat al te letterlijk. De aantrekkingskracht <strong>van</strong> het begrip lijkt er <strong>voor</strong>lopig echter<br />
all<strong>een</strong> maar groter door te worden.<br />
In deze paper is het niet de bedoeling om <strong>een</strong> en ander nog <strong>een</strong>s in het lang en in het<br />
breed over te doen. Om <strong>een</strong> <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> uit te werken die<br />
<strong>voor</strong> elke academische discipline min of meer bevredigend oogt, is het formaat <strong>van</strong><br />
<strong>een</strong> reader immers meer aangewezen. Vraag is bovendien of <strong>een</strong> uniform geldig,<br />
interdisciplinair <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> überhaupt wel mogelijk is. In onze visie<br />
moet het accent in eerste instantie liggen op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><strong>concept</strong>ualiseringen<br />
binnen academische disciplines, later kunnen die (eventueel)<br />
geïntegreerd worden in <strong>een</strong> overkoepelend <strong>concept</strong>.<br />
Vanuit die invalshoek proberen we in de paper <strong>een</strong> antwoord te formuleren op de<br />
volgende vraag: vormt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> rele<strong>van</strong>t<br />
<strong>concept</strong>, en zo ja, hoe wordt het dan idealiter gedefinieerd? In <strong>een</strong> drietal paragrafen<br />
werken we naar dergelijke ‘politiek-sociologische’ <strong>concept</strong>ualisering toe.<br />
In <strong>een</strong> eerste deel wordt – zonder naar exhaustiviteit te streven – <strong>een</strong> chronologisch<br />
overzicht gegeven <strong>van</strong> de belangrijkste auteurs die de ”<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie” tot<br />
dusver hebben gekruid. Bourdieu, Coleman, Putnam en Portes kunnen we daarbij<br />
moeilijk over het hoofd zien, maar ook andere academici (onder meer auteurs<br />
gelieerd aan Wereldbankpublicaties) leverden <strong>een</strong> bijdrage tot het debat. Via deze<br />
beperkte literatuuranalyse proberen we enig zicht te krijgen op de reikwijdte <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Wat wordt er <strong>van</strong>uit diverse hoeken en disciplines onder begrepen,<br />
hoe ver reiken de tentakels <strong>van</strong> het <strong>concept</strong>?<br />
Vervolgens proberen we in <strong>een</strong> tweede nogal uitgebreide paragraaf inzicht te<br />
verwerven in de doolhof <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> – <strong>concept</strong>ualiseringen. Welke zijn de<br />
over<strong>een</strong>komsten en verschillen ? In <strong>een</strong> derde paragraaf moet <strong>een</strong> en ander resulteren<br />
in <strong>een</strong> meer gelouterde politiek-sociologische visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die zowel<br />
inhoudelijk consistent als operationaliseerbaar beoogt te zijn, zonder daarbij te<br />
vervallen in <strong>een</strong> overdreven operationalisme. De eerste paragraaf is eerder<br />
theoretisch-descriptief <strong>van</strong> aard, en <strong>voor</strong>al bedoeld <strong>voor</strong> mensen die maar <strong>een</strong> vage<br />
notie hebben <strong>van</strong> wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is 1 . Vanaf paragraaf twee ligt de klemtoon op<br />
1 In ruime mate komt die eerste theoretische paragraaf over<strong>een</strong> met die <strong>van</strong> <strong>een</strong> vorige PSW-paper :<br />
“Sociaal <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> politicologen: <strong>een</strong> contradictio in terminis?” (2000).<br />
3
analyse, uitmondend in de – enkel <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> rele<strong>van</strong>te – derde<br />
paragraaf.<br />
2. Geschiedenis <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: de “founding fathers”<br />
Via de visie <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal sleutelauteurs, opererend <strong>van</strong>uit verschillende<br />
academische disciplines, in dit debat zouden de contouren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
moeten duidelijk worden. Hun standpunten komen vrij bondig aan bod. We<br />
behandelen de auteurs ongeveer in chronologische volgorde.<br />
2.1 Bourdieu<br />
De eerste systematische én coherente <strong>concept</strong>ualisering 2 <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> was <strong>van</strong><br />
de hand <strong>van</strong> Pierre Bourdieu (Bourdieu, 1980; Bourdieu, 1986). Sociaal <strong>kapitaal</strong><br />
vormde <strong>voor</strong> hem “ l’ensemble des ressources actuelles ou potentielles qui sont liées<br />
à la possession d’un réseau durable de relations plus ou moins institutionnalisées<br />
d’interconnaissance et d’interreconnaissance…” (Bourdieu, 1980: 2). Het gaat<br />
m.a.w. om de resources die personen kunnen mobiliseren, via hun (sociale)<br />
connecties of lidmaatschap <strong>van</strong> <strong>een</strong> groep. Een duidelijk instrumentele definitie dus.<br />
De hoeveelheid <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die <strong>een</strong> bepaald persoon bezit, hangt zowel af <strong>van</strong> de<br />
uitgebreidheid <strong>van</strong> het netwerk aan sociale relaties dat hij/zij kan mobiliseren, als <strong>van</strong><br />
het volume (economisch, cultureel of symbolisch) <strong>kapitaal</strong> dat de personen waarmee<br />
hij/zij verbonden is, bezitten (= de om<strong>van</strong>g en de kwaliteit <strong>van</strong> die resources ).<br />
Voor Bourdieu is het evident dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet <strong>een</strong> of andere sociale<br />
gegevenheid is, die zich als <strong>een</strong> quasi-natuurwet opdringt aan individuen. Nee,<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is het product <strong>van</strong> <strong>een</strong> doelbewuste en nooit aflatende sociale<br />
investeringsstrategie in sociale relaties die nuttig zijn op korte of lange termijn,<br />
bewust of onbewust. Doel is om toevallige relaties en ontmoetingen (bv. met de<br />
buren) om te zetten in relaties die verplichtingen inhouden, of die nu <strong>van</strong> subjectieve<br />
gevoelsaard zijn (zoals gevoelens <strong>van</strong> erkentelijkheid) dan wel institutioneel<br />
gegarandeerd worden (rechten). Vooral de continue échanges (bv. <strong>van</strong> woorden of<br />
<strong>van</strong> giften) spelen <strong>voor</strong> Bourdieu <strong>een</strong> <strong>voor</strong>name rol bij het creëren en instandhouden<br />
<strong>van</strong> wederzijdse erkentelijkheden. Zij veronderstellen <strong>voor</strong>af al <strong>een</strong> zekere mate <strong>van</strong><br />
objectieve homogeniteit (cfr. de ‘habitus 3 ’) tussen de mensen waartussen de<br />
2 Eerder hanteerden auteurs als Jacobs (1961) en Loury (1977) al de term “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />
Conceptueel leverden zij echter g<strong>een</strong> substantiële bijdrage.<br />
3 De ‘habitus’ vormt het scharnier tussen de (objectieve) klassecondities enerzijds en de levensstijl<br />
anderzijds. De objectieve klassecondities zijn het geheel <strong>van</strong> objectieve omstandigheden, die <strong>een</strong><br />
bepaalde klasse kenmerken, m.a.w. de verschillende soorten <strong>kapitaal</strong> waarover die klasse beschikt.<br />
4
uilprocessen plaatsvinden. Een gepersonaliseerd geschenk overstijgt vaak de puur<br />
monetaire waarde er<strong>van</strong>: de gift, die ogenschijnlijk gratuit gebeurde, is in<br />
werkelijkheid gericht op het verwerven <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Economisch <strong>kapitaal</strong><br />
wordt zo in <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> getransformeerd. Ook sociale instituties, ingericht met<br />
het oog op het mogelijk maken <strong>van</strong> dergelijke continue legitieme ruilprocessen<br />
(serviceclub-bij<strong>een</strong>komsten, elitescholen,…), spelen voluit hun rol in dit opzicht.<br />
Niet elk lid <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde organisatie kan in dezelfde mate resources via die groep<br />
mobiliseren: de concentratie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de handen <strong>van</strong> één individu<br />
verloopt evenredig met zijn inbreng in de groep. Delegatie- en<br />
representatiemechanismen – meer of minder geïnstitutionaliseerd - leiden dit<br />
concentratieproces in goede banen. Geïnstitutionaliseerd <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bij uitstek<br />
vormen de (bv. academische) ‘titels’, die <strong>een</strong> bepaald soort sociale relatie duurzaam<br />
garanderen.<br />
Bourdieu beschouwt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als één vorm <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>, die weliswaar te<br />
onderscheiden is <strong>van</strong>, maar tegelijkertijd toch nauw verbonden is met andere vormen<br />
<strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>: economisch en cultureel <strong>kapitaal</strong>. De sociale verplichtingen (connecties)<br />
zijn onder bepaalde omstandigheden converteerbaar tot economisch <strong>kapitaal</strong>. Hij<br />
gebruikt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus als onderdeel <strong>van</strong> zijn complexe sociale topologie,<br />
waarin alles draait om de posities <strong>van</strong> individuen, <strong>voor</strong>al gedefinieerd in termen <strong>van</strong><br />
het economisch, cultureel en <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> waarover dezen beschikken. Menselijke<br />
activiteit is <strong>voor</strong> hem immers <strong>voor</strong>al gericht op het controleren en accumuleren <strong>van</strong><br />
verschillende soorten <strong>kapitaal</strong>.<br />
2.2 Coleman<br />
Coleman werkte <strong>een</strong> genuanceerde visie uit op ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ in het artikel “Social<br />
Capital in the Creation of Human Capital” en in hoofdstuk XII <strong>van</strong> zijn magnum opus<br />
“The Foundations of Social Theory” (Coleman, 1988; Coleman, 1990). Een aantal<br />
ideeën ontl<strong>een</strong>de hij aan auteurs als Loury en Granovetter (cfr. de notie <strong>van</strong><br />
‘embeddedness’) (Granovetter, 1985). Bourdieus werk zou hem onbekend zijn<br />
geweest op het moment <strong>van</strong> schrijven.<br />
Coleman beschouwde <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> actie, en bracht op die<br />
manier de sociale structuur binnen in het (economische) rational choice-paradigma.<br />
“Social capital is defined by its function. It’s … a variety of different entities, with<br />
two elements in common: they all consist of some aspect of social structures, and they<br />
facilitate certain actions of actors – whether persons or corporate actors – within the<br />
structure” (Coleman, 1988: 98). Hij definieert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus functioneel.<br />
De habitus, als scharnier, bestaat uit <strong>een</strong> systeem <strong>van</strong> waarnemings-, waarderings- en<br />
handelingsschema’s. En die bepalen op hun beurt de levensstijl <strong>van</strong> die bepaalde klasse(fractie): bv.<br />
<strong>een</strong> klassegebonden smaak of praktijken, <strong>politieke</strong> opinies,…<br />
5
Sociaal <strong>kapitaal</strong> identificeert bepaalde aspecten <strong>van</strong> de sociale structuur door gebruik<br />
te maken <strong>van</strong> hun functie. De functie bestaat uit de waarde <strong>van</strong> aspecten <strong>van</strong> de<br />
sociale structuur die actoren als resources kunnen aanwenden om hun belangen te<br />
behartigen. Sociale structuur wordt dus <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op het moment dat <strong>een</strong> actor<br />
die structuur effectief kan aanwenden in functie <strong>van</strong> zijn belangen.<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> is bij Coleman productief: het maakt het bereiken <strong>van</strong> bepaalde<br />
doelen mogelijk, die bij afwezigheid er<strong>van</strong> onmogelijk zouden blijken. De gelijkenis<br />
met Bourdieu is althans in dit opzicht treffend: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> situeert zich ook bij<br />
hem in de structuur <strong>van</strong> relaties tussen actoren, en is dus niet tastbaar.<br />
Voor Coleman is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in principe <strong>een</strong> neutraal – of niet in se positief –<br />
<strong>concept</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> is in <strong>een</strong> bepaalde specifieke situatie productief, maar kan<br />
schadelijk zijn in functie <strong>van</strong> andere acties. Toch is de academicus daarin niet overal<br />
even consistent: de meeste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kent hij immers <strong>een</strong> ‘public<br />
good’–karakter toe (cfr. infra). Sociaal <strong>kapitaal</strong> helpt Coleman (onderzoeks)<br />
vaststellingen te verklaren, zowel op het niveau <strong>van</strong> individuen als op het niveau <strong>van</strong><br />
sociale systemen.<br />
De vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die hij onderscheidt zijn: (1) verplichtingen en<br />
verwachtingen, en de betrouwbaarheid (trustworthiness) <strong>van</strong> sociale structuren, die<br />
dergelijke verplichtingen en verwachtingen in grote mate bepaalt, (2)<br />
informatiekanalen, (3) normen en effectieve sancties, (4) gezagsrelaties en (5) sociale<br />
organisatie(s) die men zich kan toeëigenen <strong>voor</strong> andere doeleinden. We gaan iets<br />
grondiger in op elk <strong>van</strong> die door Coleman onderscheiden vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>.<br />
Individuen, die in sociale structuren veel verplichtingen tegenover hun persoon<br />
hebben gecreëerd (credit slips), beschikken over <strong>een</strong> serieus reservoir aan <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, waaruit ze kunnen putten. Zowel de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de sociale<br />
omgeving 4 als de eigenlijke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> die verplichtingen zijn <strong>van</strong> belang bij deze<br />
vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociale structuren verschillen <strong>van</strong> elkaar op deze twee<br />
aspecten, actoren binnen <strong>een</strong> bepaalde structuur verschillen <strong>van</strong> elkaar op het tweede<br />
aspect.<br />
Sociale relaties verschaffen in <strong>een</strong> aantal gevallen ook <strong>een</strong> potentieel aan informatie,<br />
dat bij (verdere) actie erg nuttig kan blijken. Wie bij<strong>voor</strong>beeld over <strong>een</strong> cinefiele<br />
vriend beschikt, hoeft zelf niet meer de filmrecensies te doorworstelen en kan toch<br />
<strong>een</strong> leuke film bijwonen.<br />
4 Cfr. zullen verplichtingen inderdaad nagekomen worden? Een <strong>voor</strong>beeld aan de negatieve zijde <strong>van</strong><br />
het spectrum: staten als Roemenië of Rusland, waar gedurende decennia <strong>van</strong> overheidswege op<br />
systematische wijze <strong>een</strong> cultuur <strong>van</strong> wantrouwen onder de burgers gevoed werd, ondervinden daar<br />
nu nog de gevolgen <strong>van</strong>. Het zal wel g<strong>een</strong> toeval zijn dat entrepreneurs net in die excommunistische<br />
landen oren hebben naar de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-these (Neace, 1999).<br />
6
Een effectieve norm wordt door Coleman even<strong>een</strong>s als <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
beschouwd. Zo geeft hij het <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> de norm die misdaad verbiedt. Een<br />
cruciale norm <strong>voor</strong> het functioneren <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schap is die waarbij mensen<br />
geacht worden te handelen in het belang <strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>schap in plaats <strong>van</strong> louter hun<br />
eigen belangen te laten primeren. Deze laatste norm is fundamenteel <strong>voor</strong> het<br />
overstijgen <strong>van</strong> collectieve actieproblemen. Vooral bij deze vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (normen) komt de neutraliteit naar <strong>voor</strong> die Coleman in principe aan <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> toekent: normen maken niet all<strong>een</strong> bepaalde acties mogelijk, maar perken<br />
ook andere en niet noodzakelijk de minder gunstige in.<br />
Ook gezagsrelaties kunnen onder bepaalde omstandigheden <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> inhouden. Als <strong>een</strong> groep mensen zich bereid toont om gezag toe te kennen<br />
aan <strong>een</strong> charismatisch en/of competent individu of instantie, worden freeriderproblemen<br />
en collectieve actiedilemma’s makkelijker overstegen. Tenslotte vormen<br />
ook organisaties, die opgericht worden in functie <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaald doel, vaak <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, in de zin dat ze ook andere doeleinden kunnen dienen, en als dusdanig<br />
aangewend kunnen worden door hun leden.<br />
Factoren die volgens Coleman de vorming <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> makkelijker maken<br />
zijn hechte sociale netwerken (closure) 5 , stabiliteit <strong>van</strong> de sociale structuur en<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld religieuze) ideologie. Hij beklemtoont ook de meerwaarde <strong>van</strong><br />
multiplex (meervoudige) over simplex (enkelvoudige) relaties. Meervoudige relaties<br />
zijn relaties waarbij personen met elkaar verbonden zijn in meer dan één context,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld als buur, mede-ouder, lid <strong>van</strong> zelfde religieuze vereniging, …. Zij laten<br />
toe om de resources <strong>van</strong> één relatie (bv. informatie, verplichtingen, …) te gebruiken<br />
bij <strong>een</strong> andere.<br />
Coleman maakt <strong>een</strong> onderscheid tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> binnen het gezin 6 en erbuiten<br />
(in de gem<strong>een</strong>schap). Zeker <strong>voor</strong> wat die laatste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> betreft,<br />
geldt nogal <strong>een</strong>s dat ze <strong>een</strong> publiek goed vormen. Ze komen ieder<strong>een</strong> ten goede die<br />
deel uitmaakt <strong>van</strong> de (dichte) sociale structuur. Dit leidt vaak tot <strong>een</strong> onderinvestering<br />
in en onderproduktie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Immers, personen hebben er door de band<br />
genomen g<strong>een</strong> belang bij om zélf <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> doelbewust na te streven. De<br />
meeste vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden dan ook gecreëerd of vernietigd als<br />
bijprodukten <strong>van</strong> andere activiteiten.<br />
5 Closure - het bestaan <strong>van</strong> voldoende banden tussen mensen - is belangrijk opdat normen effectief<br />
zouden afgedwongen kunnen worden, en in functie <strong>van</strong> de betrouwbaarheid <strong>van</strong> sociale structuren.<br />
Dit laatste facet faciliteert op zijn beurt het ontstaan <strong>van</strong> verplichtingen en verwachtingen.<br />
6 Verschillende familiestructuren creëren verschillende niveaus <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Zowel de<br />
fysieke aanwezigheid <strong>van</strong> volwassenen in de familie als de eigenlijke aandacht die het kind krijgt,<br />
bepalen het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>een</strong> kind uit zijn familie betrekt.<br />
7
2.3 Putnam<br />
Het controversiële “Making Democracy Work” zorgde begin de jaren ’90 ook in<br />
politiek-sociologische middens <strong>voor</strong> de doorbraak en ruime verspreiding <strong>van</strong> het<br />
<strong>concept</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (Putnam, 1993). Hoewel hij bij de ontwikkeling <strong>van</strong> zijn<br />
visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> uitvoerig verwees naar Colemans <strong>concept</strong>, valt Putnams ode<br />
aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet te herleiden tot het eerder strakke ontwerp <strong>van</strong> zijn collega.<br />
Putnam zelf stuurde zijn oorspronkelijke definiëring <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> overigens wat<br />
bij in één <strong>van</strong> zijn jongste publicaties, “Bowling alone” (Putnam, 2000).<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormde bij Putnam oorspronkelijk “…features of social<br />
organization, such as trust, norms and networks 7 , that can improve the efficiency of<br />
society by facilitating coordinated actions…” (Putnam, 1993a : 167). Hij zag de<br />
meerwaarde <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus <strong>voor</strong>al op het niveau <strong>van</strong><br />
geaggregeerde entiteiten zoals gem<strong>een</strong>schappen en regio’s. Spontane samenwerking<br />
en collectieve actie worden er makkelijker door, in die zin is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus<br />
productief en vormt het <strong>een</strong> collectieve resource. In “Bowling alone” erkent Putnam -<br />
in de lijn <strong>van</strong> de invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> door netwerk<strong>sociologen</strong> - dat <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> naast <strong>een</strong> collectief aspect ook <strong>een</strong> individueel aspect heeft: individuen<br />
vormen connecties die hun eigen belangen ten goede komen. Maar de politieksociologische<br />
“Putnamschool” wordt toch <strong>voor</strong>al geassocieerd met de eerste meer<br />
collectieve interpretatie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. We concentreren ons bijgevolg <strong>voor</strong>al<br />
daarop.<br />
Stocks aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn volgens Putnam vaak zelfversterkend en cumulatief:<br />
regio’s die over grote reservoirs aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikken, ondervinden weinig<br />
moeite om nog meer <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te accumuleren, en vice versa. In dit verband<br />
schetst Putnam uitvoerig de zogenaamde virtuous en vicious cycli, die respectievelijk<br />
<strong>voor</strong>al Noord- en Zuid-Italië zouden karakteriseren. Door <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te<br />
gebruiken, neemt het veeleer toe dan af, terwijl bij misbruik of ondergebruik <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> vrij snel uitgeput raakt. Eenmaal <strong>een</strong> neerwaartse spiraal is ingezet, kan die<br />
nog moeilijk worden omgebogen.<br />
Meer nog dan bij Coleman is het ‘public-goods’-karakter <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bij<br />
Putnam dus prominent aanwezig. Die wel erg positieve invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
wekte nogal wat commotie los ( cfr. Portes & Landolt, 1996) al kende Putnam<br />
evenzeer enthousiaste volgelingen (Fukuyama, 1995). Misschien om die reden<br />
erkende Putnam in latere publicaties, onder meer in “Bowling alone” dat <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> ook negatieve effecten kan hebben. Zijn naam blijft echter hoe dan ook <strong>voor</strong><br />
altijd geassocieerd met <strong>een</strong> erg gunstige visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Vertrouwen (trust), <strong>voor</strong>al de meer onpersoonlijke, indirecte vorm <strong>van</strong> vertrouwen<br />
(social trust), vormt bij Putnam <strong>een</strong> essentiële component <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
7 Allen vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
8
Vertrouwen tussen mensen die elkaar niet echt <strong>van</strong> nabij kennen, is onontbeerlijk<br />
<strong>voor</strong> samenwerking op het niveau <strong>van</strong> de samenleving. Deze vorm <strong>van</strong> vertrouwen<br />
mag niet verward worden met thick trust, nl. meer ‘persoonlijk’ vertrouwen dat<br />
berust op de intieme familiariteit die mensen met elkaar hebben, bij<strong>voor</strong>beeld met <strong>een</strong><br />
buur of met <strong>een</strong> kennis. Met dit standpunt bevindt Putnam zich op minder<br />
gecontesteerd terrein: nogal wat academici hanteren immers <strong>een</strong> gelijkaardig<br />
onderscheid tussen soorten vertrouwen. Omwille <strong>van</strong> het centrale karakter <strong>van</strong><br />
(veralgem<strong>een</strong>d) vertrouwen in de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur gaan we verder in de<br />
paper iets grondiger in op trust.<br />
Twee andere door Putnam onderscheiden vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn normen<br />
(<strong>voor</strong>al de ‘generalized reciprocity’-norm) en netwerken <strong>van</strong> burgerengagement.<br />
Putnam beklemtoont trouwens dat er <strong>een</strong> wisselwerking bestaat tussen deze twee<br />
vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en vertrouwen in meer moderne samenlevingen.<br />
Normen - met als belangrijkste die <strong>van</strong> ‘generalized’ of ‘diffuse reciprocity’ 8 -<br />
verlagen de transactiekosten en maken samenwerking en collectieve actie<br />
makkelijker. De veralgem<strong>een</strong>de wederkerigheidsnorm wijst op <strong>een</strong> <strong>voor</strong>tdurende<br />
ruilrelatie die op elk moment in onevenwicht is, maar tegelijk de verwachting inhoudt<br />
dat <strong>een</strong> nu toegekend <strong>voor</strong>deel ooit, in de toekomst, vergoed moet en zal worden.<br />
Uiteraard gedijt deze veralgem<strong>een</strong>de wederkerigheidsnorm niet in <strong>een</strong> omgeving<br />
waar wantrouwen heerst.<br />
In “Making democracy work” pleitte Putnam <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> horizontale, formele en<br />
secundaire associaties en netwerken. Netwerken <strong>van</strong> burgerengagement, die <strong>een</strong><br />
intense horizontale interactie tussen hun leden inhouden, vergemakkelijken volgens<br />
hem samenwerking. Met horizontale netwerken bedoelt Putnam netwerken die<br />
mensen <strong>van</strong> ongeveer gelijke status en macht met elkaar verbinden. Verticale<br />
netwerken koppelen ongelijke individuen aan elkaar in asymmetrische relaties <strong>van</strong><br />
hiërarchie en afhankelijkheid, en hebben volgens Putnam g<strong>een</strong> positief effect op<br />
<strong>sociaal</strong> vertrouwen of samenwerking 9 .<br />
Secundaire netwerken functioneren - in vergelijking met bij<strong>voor</strong>beeld de (primaire)<br />
familiebanden – als <strong>een</strong> beter glijmiddel om gem<strong>een</strong>schappen de handen in elkaar te<br />
doen slaan, want ze omvatten potentieel bredere segmenten <strong>van</strong> de samenleving.<br />
Tertiaire organisaties (bv. overkoepelende Gepensioneerdenbond) en/of nonprofitorganisaties<br />
(zoals Oxfam) staan veel minder in de gunst <strong>van</strong> Putnam. Qua<br />
sociale verbondenheid zouden ze inferieur zijn aan secundaire verenigingen (want<br />
vaak louter <strong>een</strong> geldelijke bijdrage vergen). Vooral het veelal ontbreken <strong>van</strong> face to<br />
8 Deze diffuse reciprociteitsnorm is te onderscheiden <strong>van</strong> balanced (of specifieke) reciprocity,<br />
waarbij gelijktijdig dingen <strong>van</strong> gelijke waarde worden geruild.<br />
9 Uiteraard gaat het om ideaaltypes of uitersten op <strong>een</strong> continuüm: elke organisatie of netwerk zal<br />
steeds in meerdere of mindere mate horizontale en verticale interactie omvatten. Putnam<br />
onderscheidt als organisaties die <strong>voor</strong>al door horizontale interactie gekenmerkt worden o.m.<br />
buurtverenigingen, koren, coöperatieven, sportclubs, …<br />
9
face interactie tussen de gewone leden kan de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - goeroe maar matig<br />
appreciëren. Putnam verwacht bijgevolg <strong>een</strong> minimaal effect <strong>van</strong> deze verenigingen<br />
en netwerken op het verhogen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
Putnam beleed ook in “Bowling alone” die <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> secundaire horizontale<br />
“bruggenbouwende” organisaties, ook al verruimde hij zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - <strong>concept</strong><br />
dermate dat het nu om alle “ways in which we connect with friends and neighbours<br />
and strangers” (Putnam, 2000: 27 ) zou gaan. Vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zouden –<br />
<strong>voor</strong> wat het netwerkaspect betreft - dus zowel op het publieke forum en de politiek<br />
betrekking hebben ( <strong>politieke</strong> participatie dus), op meer formeel lidmaatschap <strong>van</strong><br />
allerhande organisaties, als op alle mogelijke vormen <strong>van</strong> informele sociale<br />
verbondenheid (zoals restaurant-en barbezoek, buurten bij de buren, barbecues met<br />
vrienden,…). Hij blijft echter bij zijn stelling dat bepaalde soorten activiteiten beter<br />
zouden zijn dan andere inzake het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en het<br />
opbouwen <strong>van</strong> <strong>een</strong> “civic community”. Formele organisaties scoren beter dan<br />
informele 10 , organisaties met face to face interactie halen het <strong>van</strong><br />
overschrijvingsorganisaties ( checkbookorganisaties), “bridging” 11<br />
organisaties genereren meer vertrouwen in vergelijking met socio-economisch en<br />
etnisch homog<strong>een</strong> samengestelde (of “bonding”) organisaties, en horizontale<br />
organisaties kunnen bij hem nog steeds op meer krediet rekenen dan hiërarchische<br />
organisaties.<br />
Samengevat: de definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> die Putnam in “Bowling alone”<br />
hanteert, “ … connections among individuals – social networks and the norms of<br />
reciprocity and trustworthiness that arise from them “ (Putnam, 2000: 19) verschilt<br />
niet bijster veel <strong>van</strong> de vroeger door hem uitgewerkte <strong>concept</strong>ualisering. Slechts <strong>een</strong><br />
paar verschillen tekenen zich af. Veel meer netwerken en informele verbanden<br />
komen nu potentieel in aanmerking om onder de noemer <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te<br />
vallen. Een en ander heeft allicht te maken met het feit dat Putnam het in zijn <strong>concept</strong><br />
minder expliciet over macro-functionaliteit 12 heeft. Op de achtergrond blijft die<br />
veronderstelde functionaliteit <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ( - nl. wat betreft het faciliteren <strong>van</strong><br />
collectieve actie - ) echter aanwezig.<br />
10 Putnam maakt in dat verband het onderscheid tussen machers en schmoozers: mensen die veel tijd<br />
investeren in formele organisaties respectievelijk in informele conversaties,…<br />
11 Putnam onderscheidt bridging (inclusief) <strong>van</strong> bonding (exclusief) social capital. “Bridging”<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (bv. organisaties) omvat mensen <strong>van</strong> <strong>een</strong> verschillende socio-, economische of<br />
etnische achtergrond en staat open <strong>voor</strong> ieder<strong>een</strong>. “Bonding” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is eerder op zichzelf<br />
gericht en neigt vaak naar het versterken <strong>van</strong> exclusieve identiteiten en homogene groepen. Putnam<br />
stelt dat, onder bepaalde omstandigheden, zowel bridging als bonding <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> positieve<br />
sociale effecten kunnen hebben. Beide zijn volgens hem dus noodzakelijk, maar hij verwacht toch<br />
dat bonding <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> meer negatieve externe effecten kan teweegbrengen.<br />
12 Cfr. “faciliteren <strong>van</strong> gecoördineerde actie”, “verbeteren <strong>van</strong> “efficiëntie <strong>van</strong> de samenleving”.<br />
10
2.4 Portes<br />
De economisch georiënteerde socioloog Alejandro Portes leverde even<strong>een</strong>s <strong>een</strong><br />
substantiële bijdrage tot de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> theorie (Portes & Sensenbrenner, 1993;<br />
Portes & Landolt, 1996; Portes, 1998). Zijn inbreng situeerde zich <strong>voor</strong>al op twee<br />
domeinen: hij vestigde er de aandacht op dat de hoerastemming die zeker na “Making<br />
Democracy Work” in de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> theorie overheerste, bijziend maakte <strong>voor</strong><br />
bepaalde mindere aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Portes zoomde in zijn publicaties<br />
nadrukkelijk in op die keerzijde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> kan wel<br />
degelijk in bepaalde omstandigheden negatieve effecten genereren. De tweede<br />
meerwaarde <strong>van</strong> Portes’ bijdrage vormt de door hem geëxpliciteerde link tussen<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en sociologische <strong>concept</strong>en en klassiekers uit het verleden. Dit<br />
tweede aspect laten we hier evenwel buiten beschouwing (zie Portes &<br />
Sensenbrenner, 1993).<br />
De auteur ontwikkelde zijn visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> specifieke interesse<br />
<strong>voor</strong> de vormen waaronder de sociale structuur economische actie beïnvloedt, meer<br />
bepaald in immigrantengem<strong>een</strong>schappen in de VS. Dat resulteerde in <strong>een</strong> erg ruime<br />
definitie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: “Those expectations for action within a collectivity that<br />
affect the economic goals and goalseeking behavior of its members, even if these<br />
expectations are not oriented toward the economic sphere (Portes & Sensenbrenner,<br />
1993: 1323).” Portes focust dus op collectieve verwachtingen, die economisch gedrag<br />
beïnvloeden.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld kan zijn visie wellicht verduidelijken. Eén bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
vormt bij<strong>voor</strong>beeld bounded solidarity, of tot de groep beperkte solidariteit. Deze<br />
vorm <strong>van</strong> solidariteit ontstaat uit de situationele reactie <strong>van</strong> <strong>een</strong> groep mensen –<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Dominicaanse inwijkelingen – die met gem<strong>een</strong>schappelijke tegenspoed<br />
(discriminatie) kampen. De situationele omstandigheden (of het feit dat die mensen<br />
<strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk lot delen) kunnen met andere woorden leiden tot het ontstaan<br />
<strong>van</strong> groepsgeoriënteerd gedrag. Als dit solidariteitsgevoel sterk genoeg is, worden<br />
normen <strong>van</strong> wederzijdse steun gerespecteerd. Die normen kunnen individuen zich<br />
dan toeëigenen als resource.<br />
Om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te bezitten, moeten personen verbonden zijn met anderen. Die<br />
anderen vormen dan de bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, en zij stellen - <strong>van</strong>uit bepaalde<br />
motivaties of incentives - resources ter beschikking. Sociaal <strong>kapitaal</strong>, zo vat Portes<br />
elders samen, staat dus <strong>voor</strong> de “… capaciteit <strong>van</strong> actoren om <strong>voor</strong>delen veilig te<br />
stellen via hun lidmaatschap in sociale netwerken of andere sociale structuren<br />
(Portes, 1998: 6).” Portes vindt het <strong>van</strong> cruciaal belang om <strong>een</strong> onderscheid te maken<br />
tussen de (kwaliteit <strong>van</strong>) resources (bij<strong>voor</strong>beeld informatie) enerzijds en de<br />
capaciteit om die resources binnen te halen anderzijds (bv. via lidmaatschap in<br />
sociale structuren).<br />
11
Portes mag zoals hoger reeds vermeld dus de verdienste opeisen om als eerste -<br />
althans in de Angelsaksische literatuur - systematisch aandacht te hebben besteed aan<br />
de potentiële negatieve aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Dezelfde mechanismen, die<br />
individuen en groepen zich kunnen toeëigenen als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> hebben vaak ook<br />
andere, minder aangename gevolgen. Hij signaleerde er vier: (1) de uitsluiting <strong>van</strong><br />
outsiders, (2) te excessieve claims op groepsleden, (3) restricties op individuele<br />
vrijheden en tenslotte (4) normen die <strong>een</strong> neerwaartse druk uitoefenen op<br />
groepsleden.<br />
Het lijdt g<strong>een</strong> twijfel dat al te hechte banden tussen groepsleden <strong>een</strong> barrière kunnen<br />
vormen <strong>voor</strong> anderen om toegang te krijgen tot bepaalde economische sectoren.<br />
Vandaar de dominantie <strong>van</strong> etnische groepen in bepaalde industriële takken of in het<br />
leveren <strong>van</strong> sommige diensten. Een tweede minder positief fenom<strong>een</strong> dat bepaalde<br />
vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kenmerkt heeft betrekking op de sociale normen (onder<br />
meer steun) die gelden in bepaalde immigrantengem<strong>een</strong>schappen. Hoewel die<br />
normen <strong>voor</strong> beginnende entrepreneurs vaak <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong>delen inhouden - cfr. omdat<br />
ze zo makkelijk aan geld raken -, verworden ze in <strong>een</strong> latere fase soms tot <strong>een</strong> last. Zo<br />
zien succesvolle ondernemers zich quasi-verplicht om minder fortuinlijke<br />
immigranten <strong>van</strong> dezelfde origine financieel te steunen, tot op de rand <strong>van</strong> het eigen<br />
bankroet toe. Portes wijst ook op het gevaar <strong>voor</strong> de individuele vrijheid en <strong>voor</strong> de<br />
zelfbeschikking in gesloten immigranten-gem<strong>een</strong>schappen: de gem<strong>een</strong>schaps-of<br />
groepsparticipatie noopt tot conformiteit en glijdt soms af naar <strong>een</strong> buitensporige<br />
sociale controle. In dit verband waarschuwt Portes <strong>voor</strong> de risico’s die de door<br />
Coleman geprezen meervoudige relaties kunnen inhouden <strong>voor</strong> persoonlijke<br />
vrijheden. Tenslotte kunnen gem<strong>een</strong>schapsnormen ook verstikkend werken <strong>voor</strong><br />
mensen die willen stijgen op de maatschappelijke ladder. Als <strong>een</strong> groep of socioeconomische<br />
klasse zich als underdog beschouwt t.o.v. de gem<strong>een</strong>schappelijke<br />
mainstream - opponent en daaruit zijn onderlinge solidariteitsgevoel puurt,<br />
apprecieert diezelfde groep het vaak maar erg matig als één <strong>van</strong> haar leden het wil<br />
‘maken’ in het leven volgens de normen <strong>van</strong> die dominante (bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Angelsaksische) cultuur. Vaak zien de meer ambitieuzen zich bijna verplicht om de<br />
eigen groep de rug toe te keren, willen ze inderdaad stijgen op de maatschappelijke<br />
ladder.<br />
2.5 de Wereldbank over <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
Auteurs die figurereren in Wereldbankpublicaties 13 houden er de meest omvattende<br />
visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op na. Het lijdt weinig twijfel dat die erg ruime invulling <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> deel toe te schrijven is aan de bij hen duidelijk omschreven<br />
afhankelijke variabele: nl. economische groei of macroeconomische performantie.<br />
Een andere reden ligt in het feit dat de researchers <strong>van</strong> de Wereldbank per definitie<br />
13 Zie onder meer: Worldbank, 1997; Dasgupta & Serageldin, 2000; Grootaert, 2001.<br />
12
<strong>een</strong> mondiale interesse (horen te ) hebben, in tegenstelling tot <strong>sociologen</strong> en<br />
politicologen, die toch <strong>voor</strong>al blijk geven <strong>van</strong> <strong>een</strong> westerse focus.<br />
In tegenstelling tot andere <strong>concept</strong>ualiseringen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die <strong>een</strong> micro-<br />
en/of <strong>een</strong> meso-perspectief hanteren, omvat <strong>voor</strong> de “Wereldbankauteurs” <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> dus ook duidelijk <strong>een</strong> macrocomponent: met name de institutionele context<br />
waarin organisaties opereren ( cfr. bv. Krishna & Shrader, 1999) . Of dus aspecten<br />
zoals de mate <strong>van</strong> decentralisatie, de rechtsstaat, het juridische kader, … Het is niet<br />
zo moeilijk om in te zien waarom <strong>voor</strong> hen dit macroniveau er ook bijhoort: als<br />
economische groei de afhankelijke variabele vormt, is het – zeker in mondiaal<br />
perspectief – duidelijk dat de institutionele context niet buiten de <strong>concept</strong>ualisering<br />
kan blijven. De variabiliteit op dit vlak is mondiaal beduidend groter dan in de<br />
Westerse wereld, waar de rechtsstaat, het juridische kader en andere institutionele<br />
aspecten alles in acht genomen maar weinig variatie vertonen.<br />
Naast die inclusie <strong>van</strong> het macroniveau beklemtonen <strong>een</strong> aantal <strong>van</strong> die auteurs ook<br />
dat er nood is aan <strong>een</strong> geïntegreerde visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Ze gaan er<strong>van</strong> uit dat er<br />
verschillende wederzijds versterkende types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaan, en dat er<br />
<strong>een</strong> integrerend standpunt nodig is om de in de literatuur <strong>voor</strong>opgestelde soorten<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> met elkaar te verbinden. Hoe die integratie er dan precies moet<br />
uitzien, daar blijft men nogal vaag over. Woolcock (1998), die overigens niet<br />
gerelateerd is aan de Wereldbank, maar qua invalshoek en benadering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> wel <strong>een</strong> gelijkaardige <strong>concept</strong>ualisering uitwerkte, ondernam <strong>een</strong><br />
intelligente poging. Grof samengevat beklemtoonde hij dat zowel “embeddedness”<br />
als autonomie belangrijk zijn <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op micro - en op macroniveau.<br />
Concreet stelt hij dat er op microniveau zowel sprake moet zijn <strong>van</strong> integratie (intragem<strong>een</strong>schapsbanden)<br />
als <strong>van</strong> “linkage” (banden of netwerken die je verbinden met<br />
instanties, rele<strong>van</strong>te personen,… buiten de eigen gem<strong>een</strong>schap). Op macroniveau<br />
staat die “embeddedness” <strong>voor</strong> <strong>een</strong> synergie tussen staat en samenleving. De staat<br />
mag dus niet vervallen in <strong>een</strong> neiging tot substitutie, maar moet integendeel zoveel<br />
mogelijk complementariteit betrachten met het aanwezige <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de<br />
samenleving. Het autonomieaspect op macroniveau berust <strong>voor</strong> Woolcock tenslotte<br />
in de integriteit <strong>van</strong> de institutionele context: de structuren en processen <strong>van</strong><br />
overheid, het juridische kader,… moeten blijk geven <strong>van</strong> integriteit. Verschillende<br />
types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kunnen wederzijds versterkend zijn, en bijgevolg moet één<br />
<strong>van</strong> de doelen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-research er ook in bestaan na te gaan welke<br />
interacties tussen verschillende types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> additief, multiplicatief of<br />
zelfs exponentieel <strong>van</strong> aard zijn. Voor alle duidelijkheid: het gaat om <strong>een</strong> theoretische<br />
betrachting…<br />
Vanuit die klemtoon op de noodzaak tot integratie <strong>van</strong> verschillende soorten <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, is de stap naar de volgende notie vlug gezet. Nogal wat Wereldbankauteurs<br />
gaan er<strong>van</strong> uit dat er <strong>voor</strong> <strong>een</strong> bepaald land, in <strong>een</strong> bepaalde tijdsperiode, <strong>een</strong> geschikt<br />
niveau en samenstelling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaat. Dit niveau zou onder meer<br />
gebaseerd zijn op de complementariteit met andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> (bv. de<br />
13
natuurlijke resources in <strong>een</strong> land, het aanwezige menselijke <strong>kapitaal</strong>,…). Met andere<br />
woorden: er bestaat <strong>een</strong> optimale mix <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> bepaald land op<br />
<strong>een</strong> bepaald tijdstip. (Serageldin & Grootaert, 2000). En die mix kan er helemaal<br />
anders uitzien <strong>voor</strong> <strong>een</strong> ander land op hetzelfde tijdstip. Of nog: zij pleiten <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
lokaal en contextueel rele<strong>van</strong>te maat <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Die notie <strong>van</strong> geschikt<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> lijkt <strong>voor</strong>al aantrekkelijk als, zoals in dit geval, de afhankelijke<br />
variabele (nl. macroeconomische performantie) duidelijk gedefinieerd is.<br />
Auteurs in de Wereldbanktraditie geven dus blijk <strong>van</strong> <strong>een</strong> duidelijk dynamische visie<br />
op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Sociaal <strong>kapitaal</strong> dat op <strong>een</strong> bepaald tijdstip functioneel is ( met<br />
het oog op macroeconomische performantie bij<strong>voor</strong>beeld) kan iets verder in de tijd,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld als het land in kwestie verder gemoderniseerd is, eerder<br />
contraproduktief werken 14 . De “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die de Putnamtraditie<br />
denkt waar te nemen, wordt door hen bijgevolg meestal anders geïnterpreteerd.<br />
Met de Wereldbankauteurs is het overzicht afgerond <strong>van</strong> de belangrijkste theoretische<br />
bijdragen in dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - debat tot dusver. De potentiële reikwijdte <strong>van</strong> het<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> tekent zich stilaan af. Het komt er nu op aan om orde te<br />
scheppen in de verschillende typeringen.<br />
3. De controverse: over<strong>een</strong>komsten en verschillen<br />
Uit <strong>voor</strong>gaande paragraaf bleek al dat de invalshoek en de specifieke interesse <strong>van</strong><br />
auteurs hun visie op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vaak sterk beïnvloedt. Het blijft <strong>voor</strong>lopig<br />
wachten op de “witte raaf” die er in slaagt om één integrerend <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><strong>concept</strong><br />
te ontwikkelen, <strong>een</strong> <strong>concept</strong> dus dat door alle academische disciplines<br />
aanvaard en gehanteerd zou kunnen worden. Vanaf deze (comparatieve) paragraaf<br />
werken we toe naar <strong>een</strong> iets minder ambitieus doel: het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> dat bruikbaar is binnen de <strong>politieke</strong> sociologie.<br />
In eerste instantie worden <strong>een</strong> aantal aspecten onder het vergrootglas gehouden, die in<br />
de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur - <strong>van</strong> diverse disciplines, maar toch <strong>voor</strong>al met het<br />
accent op de politiek-sociologische invalshoek - aan bod komen. Door het<br />
systematisch nagaan <strong>van</strong> verschillen en gelijkenissen tussen verschillende <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong>ualiseringen zouden we wat meer grip op het <strong>concept</strong> moeten<br />
krijgen. Daarbij worden <strong>voor</strong>al de in het kielzog <strong>van</strong> Putnam opererende (politieksociologische)<br />
school en de netwerkgeoriënteerde invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> met<br />
elkaar geconfronteerd. In de volgende paragraaf zou uit die confrontatie <strong>een</strong><br />
14 Stiglitz (2000) poneert bij<strong>voor</strong>beeld de stelling dat naarmate <strong>een</strong> samenleving zich economisch<br />
ontwikkelt (bv. in de richting <strong>van</strong> <strong>een</strong> markteconomie) zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zich ook moet<br />
aanpassen: de interpersoonlijke netwerken moeten gedeeltelijk ver<strong>van</strong>gen worden door de meer<br />
formele instituties <strong>van</strong> <strong>een</strong> markteconomie.<br />
14
consistenter politiek-sociologische <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> moeten<br />
resulteren.<br />
De aspecten die we rele<strong>van</strong>t achten met het oog op het bereiken <strong>van</strong> dat doel zijn<br />
respectievelijk: het analyse- (en meet) niveau <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, het resourceaspect,<br />
de morele connotatie en context(on)afhankelijkheid, het ontstaan en de destructie <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, de multidimensionaliteit & de causaliteitsproblematiek, de<br />
“bronnen” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en tenslotte de vormen <strong>van</strong> trust die in de <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>-literatuur onderscheiden worden (zie tabel 3.1). Bij de twee laatstgenoemde<br />
aspecten - bronnen & trustvormen dus - ligt de focus uitsluitend op het politieksociologische<br />
veld, maar ook bij de overige aspecten krijgt de politiek-sociologische<br />
discussie veelal de meeste aandacht. Een opsplitsing in rele<strong>van</strong>te aspecten oogt altijd<br />
wat artificieel. Immers, ook bij <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> geldt het adagium: “everything is<br />
connected to everything”. De invulling <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaald aspect door <strong>een</strong> discipline<br />
heeft dus vaak ook <strong>voor</strong> andere aspecten consequenties. Bovendien pretenderen we<br />
niet dat deze lijst aspecten de enig denkbare en/of exhaustief is. Wél lijkt ze ons<br />
functioneel met het oog op de volgende paragraaf, en <strong>van</strong>uit die optiek maakten we<br />
onze selectie.<br />
Aspecten<br />
Analyseniveau<br />
Posities / standpunten<br />
Geaggregeerde entiteiten (macro)<br />
organisaties, groepen, facties (meso)<br />
individuen (micro)<br />
(+ al of niet aandacht <strong>voor</strong> links tussen niveaus)<br />
Meetniveau<br />
flexibeler<br />
Resource Voor individu of organisatie<br />
Morele connotatie<br />
<strong>voor</strong> hele gem<strong>een</strong>schap<br />
Positief <strong>voor</strong> gem<strong>een</strong>schap (collectief goed)<br />
neutraal (eigenbelang)<br />
context(on)afhankelijkheid <strong>van</strong> SK en contextspecifiek SK (al of niet “public good”)<br />
<strong>van</strong> effecten er<strong>van</strong><br />
contextonafhankelijk SK (“public good” )<br />
Ontstaanswijze & destructie Ontstaat <strong>voor</strong>al als bijprodukt <strong>van</strong> andere activiteiten<br />
wordt doelbewust nagestreefd<br />
(door individuen)<br />
(door overheid)<br />
Multidimensionaliteit (omfloerste of duidelijke) Multidimensionaliteit<br />
15
causaliteit<br />
gebruik<br />
Bronnen<br />
(enkel: politiek sociologische literatuur)<br />
Vormen <strong>van</strong> trust<br />
(enkel: politiek sociologische literatuur)<br />
(zowel in <strong>politieke</strong> sociologie als in netwerkbenaderingen)<br />
causaliteitsproblematiek<br />
(urgenter in <strong>politieke</strong> sociologie dan in netwerkbenaderingen)<br />
micro & macro-problemen<br />
als afhankelijke<br />
als onafhankelijke<br />
als interdependente variabele<br />
als context<br />
…<br />
• genetische predispositie tot “vertrouwen,<br />
samenwerking, reciprociteit” (= g<strong>een</strong> echte “bron”;<br />
eerder genetische “achtergrond”)<br />
• familie<br />
• netwerken, verenigingen en informele activiteit<br />
• onderwijs, media, religie<br />
• (meso- en ) macrofactoren: context, <strong>politieke</strong><br />
verklaringsmodellen, collectieve ervaringen<br />
• generalized trust<br />
• particularized trust<br />
• trust in instituties<br />
Tabel 3.1: Standpunten over aspecten <strong>van</strong> de Sociaal Kapitaal-theorie<br />
1. Analyse- (en meet) niveau : <strong>een</strong> eerste belangrijke kwestie betreft het niveau<br />
waarop <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gesitueerd en geoperationaliseerd. Uit het overzicht<br />
<strong>van</strong> <strong>voor</strong>gaande paragraaf werd duidelijk dat de Putnamschool daarin wat geïsoleerd<br />
staat t.o.v. de overige auteurs. Al beschouwt elke academicus <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong><br />
sociale of gem<strong>een</strong>schapsresource – immers, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan niet bestaan buiten<br />
de bredere sociale context <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schap of netwerk - , Putnam 15 interesseert<br />
zich <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op het niveau <strong>van</strong> grotere aggregaten (regio’s,<br />
landen,…).<br />
Andere meer netwerkgeoriënteerde analyses (Bourdieu, Portes, Coleman 16 in mindere<br />
mate) focussen meer op de waarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> individuen, of hoogstens<br />
subgroepen <strong>van</strong> de samenleving (bij<strong>voor</strong>beeld klassefacties). Het gaat bij hen dus om<br />
relaties tussen actoren of tussen <strong>een</strong> individuele actor en <strong>een</strong> groep. De klemtoon ligt<br />
op de potentiële <strong>voor</strong>delen of hulpbronnen (resources) die de opname in of band met<br />
15 Putnam en in zijn kielzog de meeste andere <strong>politieke</strong> wetenschappers gebruiken - althans volgens<br />
Portes - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zowat als synoniem <strong>voor</strong> het niveau <strong>van</strong> ‘civicness’ in gem<strong>een</strong>schappen<br />
(Portes, 1998).<br />
16 Coleman onderscheidt in zijn definitie ook het belang <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> ‘corporate<br />
actors’, maar besteedt in empirisch onderzoek toch <strong>voor</strong>al aandacht aan de effecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> op individuen, o.m. bij het verwerven <strong>van</strong> ‘human capital’.<br />
16
netwerken of sociale structuren oplevert. Edwards & Foley, die even<strong>een</strong>s binnen die<br />
laatste traditie kunnen worden ondergebracht, kanten zich zelfs radicaal tégen het<br />
aggregeren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, om op die manier <strong>een</strong> soort maat te hebben <strong>voor</strong> de<br />
resources <strong>van</strong> de samenleving of <strong>politieke</strong> gem<strong>een</strong>schap (Edwards & Foley, 1998) .<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> heeft <strong>voor</strong> hen enkel <strong>een</strong> betekenis op het niveau <strong>van</strong> het individu, de<br />
netwerken of subgroepen <strong>van</strong> de samenleving.<br />
De Wereldbankauteurs trachten beide benaderingen met elkaar te verzoenen, niet<br />
all<strong>een</strong> empirisch maar ook <strong>concept</strong>ueel. Zij besteden bijgevolg ook meer aandacht<br />
aan de verbindingen tussen diverse vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en beseffen dat de<br />
meerwaarde <strong>van</strong> Putnams <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> precies ligt in die geëxpliciteerde<br />
link tussen micro-en macroniveau. 17 Enerzijds, zo stelt Putnam, vormen individuen<br />
connecties die hun eigen belangen ten goede komen, anderzijds heeft <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
ook mogelijk positieve “externaliteiten” die de bredere gem<strong>een</strong>schap kunnen<br />
beïnvloeden (Putnam, 2000: 20). Via die micro-macrolink verbindt Putnam de<br />
sociale, economische en <strong>politieke</strong> sferen op ingenieuze wijze met elkaar, net zoals de<br />
Wereldbankauteurs trouwens. Echter: in tegenstelling tot bij de meer economisch<br />
gerichte Wereldbank-<strong>concept</strong>ualiseringen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, waar alle vormen <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gericht (moeten) zijn op het verhogen <strong>van</strong> economische<br />
performantie 18 , en elkaar bijgevolg kunnen aanvullen, wijzen bij Putnam de neuzen<br />
(potentieel) wat minder in dezelfde richting. Sociaal <strong>kapitaal</strong> op individueel en/of<br />
meso-niveau kàn positieve consequenties teweegbrengen op macroniveau, maar dit is<br />
niet noodzakelijk het geval (cfr. Portes). Het zal er bijgevolg <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />
<strong>sociologen</strong> – <strong>van</strong>uit de aard <strong>van</strong> hun onderzoek <strong>voor</strong>al geïnteresseerd in dat<br />
macroniveau – op aankomen om dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op individueel, (meso-) en op<br />
macroniveau zo te stroomlijnen dat die vormen elkaar inderdaad aanvullen of in elk<br />
geval elkaar niet tegenwerken.<br />
Onderzoekers mogen dan al <strong>van</strong>uit de aard <strong>van</strong> hun interessesfeer en<br />
onderzoeksobject verschillen <strong>van</strong> opvatting over het analyseniveau waar ze <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> situeren, als ze <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> proberen te operationaliseren, gaan<br />
onderzoekers vaak ook op <strong>een</strong> ander (bv. lager) niveau <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> meten dan<br />
waar ze het situeren. Ook al zijn bij<strong>voor</strong>beeld <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> dus <strong>voor</strong>al in het<br />
macroniveau geïnteresseerd, bij meting <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt zowel gebruik<br />
gemaakt <strong>van</strong> individuele als <strong>van</strong> geaggregeerde gegevens 19 . De soep wordt niet zo<br />
heet gedronken als ze wordt opgediend, zeg maar.<br />
17 Vergelijk: ook bij het “civic culture”-onderzoek (Almond & Verba) werd vaak gewezen op de<br />
meerwaarde die het <strong>concept</strong> “<strong>politieke</strong> cultuur” inhoudt <strong>voor</strong> micro-macro links.<br />
18 En vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden er dus beoordeeld op hun functionaliteit m.b.t. het<br />
verhogen <strong>van</strong> macroeconomische performantie, in <strong>een</strong> bepaald land en op <strong>een</strong> bepaald tijdstip.<br />
19 Ter illustratie kunnen bij<strong>voor</strong>beeld de visie en operationalisatie <strong>van</strong> Brehm & Rahn gelden: zij<br />
beschouwen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - in de Putnam-traditie - als zijnde <strong>een</strong> eigenschap <strong>van</strong><br />
gem<strong>een</strong>schappen: <strong>een</strong> geaggregeerd <strong>concept</strong> dus, dat echter zijn basis vindt in individueel gedrag,<br />
attitudes, … en dus ook individueel moet waar te nemen zijn (Brehm & Rahn, 1997).<br />
17
2. Resource : duidelijk verbonden aan dit aspect “analyseniveau” is ook de vraag<br />
<strong>voor</strong> wie of wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> nu precies “<strong>kapitaal</strong>” vormt, <strong>een</strong> resource is met<br />
andere woorden. De kernidee <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is, zo stelt Putnam, dat sociale<br />
netwerken waarde hebben. Sociale contacten beïnvloeden de produktiviteit <strong>van</strong><br />
individuen en groepen. (Putnam, 2000: 19). Sociaal <strong>kapitaal</strong> speelt bij elke auteur <strong>een</strong><br />
functionele en positieve rol bij het bereiken <strong>van</strong> <strong>een</strong> ander kenmerk. Sociaal <strong>kapitaal</strong><br />
is dus nuttig om iets anders makkelijker te maken, of het nu gaat om leren, sociale<br />
mobiliteit (= <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als individuele resource) of om <strong>politieke</strong> performantie,<br />
economische groei, overstijgen <strong>van</strong> collectieve actieproblemen, … (= <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
als gem<strong>een</strong>schapsresource). Tussenin bevindt zich het mesoniveau: types <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> vormen soms ook <strong>een</strong> hulpbron <strong>voor</strong> organisaties of facties. Over de<br />
dysfunctionaliteit <strong>van</strong> sommige vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> groepen of<br />
individuen in bepaalde omstandigheden, hadden we het eerder al.<br />
3. Morele connotatie (& contextspecificiteit) : het door auteurs en stromingen<br />
geprefereerde analyseniveau heeft duidelijke consequenties op het vlak <strong>van</strong> de<br />
ethische invulling of morele inhoud die men aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> toekent. Putnams<br />
focus op het macroniveau leidt quasi onvermijdelijk tot <strong>een</strong> invulling <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> als zijnde ‘positief en moreel goed’ <strong>voor</strong> de hele entiteit (bv. de regio). Als<br />
<strong>een</strong> regio of land over veel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikt, dan zijn daar g<strong>een</strong> nadelen,<br />
all<strong>een</strong> maar ( economische en/of <strong>politieke</strong>) <strong>voor</strong>delen aan verbonden. Coleman neemt<br />
<strong>een</strong> middenpositie in: hij beschouwt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>een</strong> in se neutrale resource,<br />
ook al neigt ook hij <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> naar <strong>een</strong> “collectief<br />
goed”-opvatting, die echter nooit de organisatie of subgroep (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> hechte<br />
buurt) overstijgt, in tegenstelling tot Putnam. Bij Bourdieu is het duidelijk dat <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> niet goed of slecht is, maar louter door eigenbelang wordt ingegeven. Met<br />
andere woorden, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gemobiliseerd door personen of klassefacties<br />
en gaat ten koste <strong>van</strong> anderen. Positieve effecten (nl. accumulatie <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong>) zijn<br />
er, althans <strong>voor</strong> die personen die over dergelijk <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschikken, maar<br />
Bourdieu koppelt g<strong>een</strong> morele connotatie aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Ook Portes vermijdt dit: hij insisteert op het contextspecifieke <strong>van</strong> de positieve<br />
effecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, zonder het met zoveel woorden te zeggen. Bepaalde<br />
vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn functioneel, <strong>voor</strong> bepaalde groepen of individuen, in<br />
bepaalde omstandigheden. Maar <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan <strong>van</strong>uit de invalshoek <strong>van</strong> andere<br />
belangen al evenzeer dysfunctioneel zijn. Portes is dan ook <strong>een</strong> fel tegenstander <strong>van</strong><br />
de visie <strong>van</strong> Putnam: “… Als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> resource is, beschikbaar via<br />
sociale netwerken, dan zullen de resources <strong>van</strong> bepaalde individuen ten koste gaan<br />
<strong>van</strong> andere individuen” (Portes & Landolt, 1996: 19). De meest rabiate tegenstanders<br />
<strong>van</strong> Putnam op dit punt zijn allicht Edwards & Foley (1998). Elke vorm <strong>van</strong> (<strong>sociaal</strong>)<br />
<strong>kapitaal</strong> hangt af <strong>van</strong> specifieke contexten <strong>voor</strong> zijn realisatie. Zowel het <strong>kapitaal</strong> als<br />
de toegang ertoe zijn onevenredig verdeeld over de samenleving. Uiteraard nemen zij<br />
stelling in <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> netwerkgeoriënteerd perspectief.<br />
18
De Wereldbankauteurs erkennen ook dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> contextspecifiek 20 is, maar<br />
bij hen – opnieuw wegens die focus op het macroniveau – houdt die notie niet in dat<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> g<strong>een</strong> publiek goed zou (kunnen) zijn. De contextspecificiteit <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> duidt <strong>voor</strong> hen op het feit dat de functionaliteit <strong>van</strong> vormen <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (<strong>voor</strong> de macro-economische performantie) afhankelijk is <strong>van</strong> de<br />
ruimtelijke en tijdsgebonden context: bij<strong>voor</strong>beeld gaat het om <strong>een</strong> Derde Wereldland<br />
of niet, is er <strong>een</strong> moderniseringsproces aan de gang, is er <strong>een</strong> rechtsstaat,… . De<br />
contextspecificiteit heeft <strong>voor</strong> hen dus – in tegenstelling tot bij de netwerkresearchers<br />
- g<strong>een</strong> betrekking op de (dys)functionaliteit <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> bepaalde<br />
groepen, segmenten,… in de samenleving. Als er al negatieve aspecten aan <strong>een</strong><br />
bepaalde vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verbonden zijn, dan heeft dat <strong>voor</strong><br />
Wereldbankauteurs eerder te maken met de niet-geschiktheid <strong>van</strong> die vorm <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
bepaald land op <strong>een</strong> bepaald tijdstip (bv. in <strong>een</strong> bepaald moderniseringsniveau), of<br />
met de gebrekkige complementariteit met andere types ( bv. natuurlijk ) <strong>kapitaal</strong>. Dan<br />
omvat die vorm eigenlijk – in hun optiek – g<strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> “<strong>kapitaal</strong>” meer. Maar als de<br />
vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op de verschillende niveaus getuigen <strong>van</strong> voldoende<br />
evenwicht tussen “embeddedness” en autonomie, <strong>van</strong> integratie en “linkage”, dan<br />
komt dat in principe de héle samenleving ( via <strong>een</strong> hogere macroeconomische<br />
performantie ) ten goede.<br />
Samengevat: de morele connotatie die aan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verbonden is, is <strong>voor</strong>al<br />
afhankelijk <strong>van</strong> de lens waarmee men kijkt. Wie zich op het macroniveau toelegt,<br />
kent aan (strict gedefinieerd) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> morele inhoud – publiek goed - toe.<br />
Wie zich op de lagere niveaus (micro of meso) concentreert, geeft <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
<strong>een</strong> neutrale invulling, al is de ene auteur daar iets consistenter in dan de andere.<br />
4. Genese & destructie : Uiteraard heeft deze discussie ook consequenties <strong>voor</strong> de<br />
visie op de doelmatigheid waarmee <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ontstaat ( en teloor kan gaan ).<br />
Hier gaan we enkel in erg grote lijnen in op dit debat. Wat concreet de “bronnen” <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn, hangt immers af <strong>van</strong> wat je precies onder <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
verstaat. Verder in deze paragraaf (cfr. (6) ) gaan we daar iets dieper op in, weliswaar<br />
uitsluitend <strong>voor</strong> de politiek - sociologische stroming.<br />
De ‘collectief goed’-opvatting is prominent aanwezig in het werk <strong>van</strong> Coleman en<br />
zeker bij Putnam, wat resulteert in <strong>een</strong> visie waarbij <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> – althans op het<br />
macroniveau - <strong>voor</strong>al als <strong>een</strong> soort bijprodukt <strong>van</strong> andere activiteiten zou ontstaan 21 .<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> zou overigens ook op dezelfde manier <strong>voor</strong>al vernietigd worden als<br />
20 In tegenstelling tot Putnam die er – ondanks het feit dat beide stromingen op het macroniveau<br />
focussen – weinig of g<strong>een</strong> aandacht <strong>voor</strong> heeft<br />
21 Mensen worden bij<strong>voor</strong>beeld om tal <strong>van</strong> redenen lid <strong>van</strong> organisaties of netwerken, bij<strong>voor</strong>beeld<br />
omdat ze er gelijkgezinden aantreffen, mensen waarmee ze <strong>een</strong> leuke babbel kunnen hebben, of ook<br />
gewoon omdat het hun belangen dient. Ze worden echter g<strong>een</strong> lid om het “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> de<br />
regio aan te zwengelen”. En toch, beklemtoont Putnam, is dat net wat er gebeurt als maar voldoende<br />
mensen lid worden <strong>van</strong> verenigingen.<br />
19
ijprodukt <strong>van</strong> andere daden. Een en ander leidt vaak tot onderinvestering in <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>.<br />
Sociaal (macroniveau)- <strong>kapitaal</strong> wordt dus niet doelbewust nagestreefd - althans niet<br />
door individuen -, in tegenstelling tot bij bij<strong>voor</strong>beeld het Bourdieu-standpunt waar<br />
de focus op <strong>een</strong> beperktere schaal leidt tot <strong>een</strong> sociale investeringsvisie. Individuen<br />
trachten doelbewust hun <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te accumuleren, - hetzelfde geldt trouwens<br />
<strong>voor</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> -, en investeren dus op talloze manieren in hun<br />
‘netwerk’.<br />
De verschillen tussen beide benaderingen vervagen echter, want ook de op het<br />
macroniveau gefocuste stromingen zijn meer en meer geneigd om naast de eerder<br />
toevallige “bijprodukt” - totstandkoming <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> potentieel meer<br />
actieve promotierol <strong>voor</strong> de overheid 22 te <strong>voor</strong>zien. De alarmerende berichten over<br />
<strong>een</strong> “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in onze westerse samenlevingen zitten daar allicht<br />
<strong>voor</strong> iets tussen. Hoe die overheidsrol er dan wel zou moeten uitzien, daarover lopen<br />
de meningen uit<strong>een</strong>. Problematisch is wel dat “de overheid” slechts op lange termijn<br />
<strong>een</strong> toename <strong>van</strong> (echt macroniveau 23 ) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> lijkt te kunnen<br />
bewerkstelligen. Met andere woorden, pas na decennia zou <strong>een</strong> eventueel begin <strong>van</strong><br />
effect op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio zichtbaar worden. Dat dit politici niet echt als<br />
muziek in de oren klinkt, en terug <strong>een</strong> risico op onderinvestering inhoudt, hoeft g<strong>een</strong><br />
betoog. Omgekeerd geldt daarentegen dat de overheid (bij<strong>voor</strong>beeld bij het aantreden<br />
<strong>van</strong> <strong>een</strong> autoritaire regering) al veel sneller <strong>een</strong> negatief effect kan hebben op het<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio (cfr. Uslaner, te verschijnen). Eens te meer geldt dus dat<br />
het vernietigen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> stuk vlotter gaat dan het opbouwen er<strong>van</strong>.<br />
5. Multidimensionaliteit, causaliteit en gebruik : de multidimensionaliteit <strong>van</strong> het<br />
<strong>concept</strong> ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ vormt <strong>een</strong> andere heikele kwestie. Newton wees terecht op<br />
het feit dat de meeste <strong>concept</strong>ualisaties <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> multidimensioneel zijn,<br />
of ze nu <strong>van</strong> <strong>een</strong> sociologische, politicologische of economische invalshoek<br />
vertrekken. Zelf gaf hij daarbij het goeie <strong>voor</strong>beeld door drie dimensies aan te geven,<br />
die volgens hem onder ‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ begrepen worden. Een eerder subjectieve<br />
dimensie (normen en waarden), <strong>een</strong> objectieve dimensie (informele en formele<br />
sociale netwerken) en tenslotte de meer outputgerichte dimensie of het produkt 24 <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (Newton, 1999). De eerste twee dimensies kunnen overigens ook<br />
min of meer onder de in sociologische middens genoegzaam bekende ‘cultuurstructuur’<br />
distinctie worden ondergebracht. Vooral m.b.t. de structuur-component<br />
verloopt de discussie virulent: nogal wat netwerken & instituties kunnen immers<br />
potentieel onder de noemer <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vallen. Immers: éénmaal duidelijk is<br />
22 Zeker de zogenaamde “top down” auteurs (bv. Tarrow) zien <strong>een</strong> belangrijke rol <strong>voor</strong> de staat<br />
weggelegd, maar ook <strong>een</strong> “bottom up” auteur als Putnam lijkt stilaan aan te geven (zie “Bowling<br />
alone”) dat beide benaderingen elkaar moeten aanvullen.<br />
23 Bij<strong>voor</strong>beeld: opkrikken <strong>van</strong> het “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau” in <strong>een</strong> regio<br />
24 Collectieve goederen, faciliteiten en diensten, die in de vrijwilligerssector worden geproduceerd.<br />
20
in functie <strong>van</strong> welk motief/doel iets “<strong>kapitaal</strong>” moet zijn, welke institutie of netwerk<br />
kun je dan eigenlijk nog als niet “<strong>sociaal</strong>” afdoen?<br />
Newton vond het <strong>van</strong> cruciaal belang om componenten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
gescheiden <strong>van</strong> elkaar te houden en de empirische relaties die eventueel tussen<br />
aspecten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaan te onderzoeken 25 . Daarmee stelt hij zich bijna<br />
diametraal op ten aanzien <strong>van</strong> Putnam. De multidimensionaliteit <strong>van</strong> Putnams <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> (trust, normen en netwerken + verbeteren <strong>van</strong> de efficiëntie) was<br />
immers <strong>een</strong> stuk waziger, <strong>van</strong>uit de door hem veronderstelde wisselwerking tussen<br />
componenten <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en het zelfversterkend effect <strong>van</strong> stocks <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (Putnam, 1993a). Daarmee belanden we bij <strong>een</strong> oude <strong>politieke</strong> cultuurdiscussie,<br />
die zeker sinds de geschriften <strong>van</strong> Wildavsky weer volop actueel geworden<br />
is (Thompson, Ellis & Wildavsky, 1990). In welke mate zijn cultuur en structuur<br />
überhaupt uit elkaar te houden 26 ? Immers: cultuur, als – minstens in de visie <strong>van</strong> de<br />
sociologie – immaterieel patroon <strong>van</strong> waarden, normen, verwachtingen, … is steeds<br />
verankerd in de structuur. Putnam lijkt zich in deze aan de zijde <strong>van</strong> Wildavsky te<br />
bevinden, en behandelt inderdaad cultuur en structuur samen in één socioculturele<br />
theorie.<br />
Maar het is evident dat dergelijke <strong>concept</strong>ualisering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> de<br />
causaliteitsvraag er niet makkelijker op maakt. Net als bij <strong>politieke</strong><br />
cultuuronderzoek 27 in het algem<strong>een</strong> geldt ook <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
duidelijk onderscheiden <strong>van</strong> wat erdoor verklaard moet worden, houdt misschien <strong>een</strong><br />
simplificatie in. Een optie zou kunnen zijn om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te hanteren zoals<br />
historici dat doen met “cultuur”: niet zozeer als oorzaak of effect <strong>van</strong> sociale<br />
fenomenen, maar eerder als <strong>een</strong> soort algemene context of framework <strong>van</strong> events,<br />
instituties,… m.a.w. <strong>een</strong> nogal holistische interpretatie & gebruik <strong>van</strong> cultuur (hier:<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>). Meer empirisch georiënteerde sociale wetenschappers - die er <strong>van</strong><br />
oudsher eerder <strong>een</strong> dualistische visie op het cultuur-structuur debat op nahouden - ,<br />
vermijden dit liever. Ter illustratie <strong>van</strong> dit dominante dualistische denken kan<br />
bij<strong>voor</strong>beeld het artikel <strong>van</strong> Jackman & Miller (1998) gelden, waarbij de auteurs zich<br />
kanten tegen het “exogene” gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> door auteurs als Putnam (nl.<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt gebruikt om economische en/of <strong>politieke</strong> performantie te<br />
<strong>voor</strong>spellen) en ze integendeel pleiten <strong>voor</strong> <strong>een</strong> endog<strong>een</strong> gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>. Met andere woorden: onderzoek moet zich richten op het bepalen <strong>van</strong> de<br />
bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dat dus slechts als afhankelijke variabele zou gebruikt<br />
mogen worden. De discussie tussen Jackman & Miller en de “<strong>politieke</strong> cultuur”auteurs<br />
valt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel te herleiden tot <strong>een</strong> uit<strong>een</strong>lopende visie op de<br />
primauteit <strong>van</strong> cultuur respectievelijk structuur. Dualistisch denken, we zeiden het al.<br />
25 Een <strong>voor</strong>beeld: bestaat er inderdaad <strong>een</strong> empirische relatie tussen individuele betrokkenheid bij<br />
sociale netwerken en organisaties enerzijds en trust en normen <strong>van</strong> reciprociteit anderzijds?<br />
26 In de woorden <strong>van</strong> Wildavsky: de culturele bias en de sociale relaties zijn reciprook, interagerend<br />
en versterken elkaar wederzijds.<br />
27 Waar het <strong>een</strong> moeilijke evenwichtsoefening bleek om <strong>politieke</strong> cultuur en wat erdoor verklaard<br />
moest worden, <strong>van</strong> elkaar te onderscheiden<br />
21
Dit meningsverschil resulteert onder meer uit de tijdsdimensie die beide stromingen<br />
op “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” kleven (cfr. infra). Naast het gebruik <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als<br />
afhankelijke of onafhankelijke lijkt eventueel ook de inclusie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als<br />
interdependente variabele <strong>een</strong> mogelijkheid.<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> levert dus nogal wat causaliteitsproblemen op, <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> wie<br />
geïnteresseerd is in macro-effecten. Een strakke definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> per<br />
discipline is dan ook gewoon <strong>een</strong> absolute must. En dan hebben we het nog niet <strong>een</strong>s<br />
gehad over de potentiële wisselwerking en feedbackmogelijkheden die zich tussen<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en dit potentiële macro-“effect” (bv. <strong>politieke</strong> performantie) kunnen<br />
<strong>voor</strong>doen 28 .<br />
Op individueel niveau – steeds in de politiek sociologische benadering – ziet de<br />
causaliteitsproblematiek er niet veel rooskleuriger uit. Een <strong>voor</strong>beeld: het verband<br />
tussen veralgem<strong>een</strong>de trust en sociale connecties is dermate fundamenteel <strong>voor</strong> de<br />
dominante (politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-stroming dat het causale<br />
mechanisme tussen beide eerst grondig uitgeklaard moet worden <strong>voor</strong>aleer zelfs maar<br />
hypothesen over het opbouwen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> geformuleerd kunnen worden.<br />
Verder komen we meer uitgebreid terug op deze problematiek.<br />
Mits goede en voldoende uitgebreide retrospectieve en/of longitudinale data moet de<br />
causaliteitsproblematiek op individueel niveau uiteindelijk ontrafeld kunnen worden<br />
(cfr. infra). Sociaal <strong>kapitaal</strong> op macroniveau 29 confronteert <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
daarentegen zowel met <strong>concept</strong>uele (cfr. risico op kringredeneringen) als met<br />
dataproblemen. De kleine aantallen (vergelijkbare) macro-entiteiten (bv. landen) en<br />
de meer dan waarschijnlijke contextspecificiteit <strong>van</strong> vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
vormen geduchte obstakels om de Gordiaanse causaliteitsknoop te kunnen ontwarren.<br />
Bij de meer socioeconomisch gerichte netwerkbenaderingen ligt de<br />
multidimensionaliteits- en causaliteitsproblematiek iets minder gevoelig: daar zijn<br />
grofweg <strong>een</strong> tweetal strekkingen te onderscheiden. De ene stroming (waaronder<br />
Portes) onderschrijft <strong>een</strong> wat minder expansieve definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Vooral de structuur <strong>van</strong> het netwerk waarover mensen beschikken is <strong>van</strong> belang, de<br />
“abilities” (resources, competenties,…) <strong>van</strong> die contacten complementeren weliswaar<br />
het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat gecreëerd wordt door die netwerkstructuur, maar maken er<br />
g<strong>een</strong> deel <strong>van</strong> uit. Voor de andere (meer expansieve) stroming vormen die<br />
capaciteiten <strong>van</strong> je contacten ook elementen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. In de<br />
netwerkbenadering <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt uiteindelijk <strong>een</strong> onderscheid gemaakt<br />
tussen: (1) de bezitters <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - zij die de claims kunnen maken t.o.v.<br />
28 Een <strong>voor</strong>beeld: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, <strong>voor</strong> het gemak hier ingevuld als het geaggregeerde niveau<br />
“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” in <strong>een</strong> regio, zou <strong>een</strong> positief effect genereren op de democratische<br />
performantie in <strong>een</strong> bepaald land. Het is niet zo moeilijk om in te zien dat op de lange termijn<br />
eventueel ook <strong>van</strong> die verbeterde democratische performantie (bv: <strong>een</strong> beter functionerend <strong>sociaal</strong><br />
zekerheidssysteem, met minder corruptie en misbruiken) <strong>een</strong> positief effect zou kunnen uitgaan op<br />
het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>van</strong> mensen.<br />
29 Waarbij de sociale, culturele en economische en <strong>politieke</strong> sferen met elkaar verbonden worden<br />
22
anderen uit hun netwerk - , (2) de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> - zij die instemmen<br />
met die claims en dus ingaan op de vraag om middelen ter beschikking te stellen<br />
zonder onmiddellijke return - en (3) de resources zelf (Portes, 1998: 6). Verzoening<br />
tussen de meer of minder expansieve benaderingen moet hierover uiteindelijk<br />
mogelijk zijn.<br />
Alles in acht genomen is het risico op tautologieën en kringredeneringen bij de<br />
netwerktheorieën beduidend geringer dan bij politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>toepassingen.<br />
Dit <strong>voor</strong>al omdat de beperktere reikwijdte <strong>van</strong> de lens – <strong>voor</strong>al het<br />
macroniveau levert zoals gezegd immers problemen op - daar minder aanleiding<br />
toegeeft.<br />
6. Bronnen: welke zijn de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>? Vooraleer die vraag kan<br />
beantwoord worden, moet eerst min of meer duidelijk zijn wat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
precies omvat. Aangezien de stromingen en disciplines het over die constituerende<br />
elementen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> grondig on<strong>een</strong>s zijn, zullen we ons blikveld <strong>van</strong>af hier<br />
(en ook in (7): vormen <strong>van</strong> trust) zoals aangekondigd beperken tot de politieksociologische<br />
school, die <strong>voor</strong>al op Putnam en de Tocqueville <strong>voor</strong>tbouwt. Wie,<br />
<strong>voor</strong>aleer dit luik over de bronnen te lezen, eerst zicht wil krijgen op de door ons<br />
(<strong>voor</strong> de <strong>politieke</strong> sociologie) onderscheiden componenten en vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, verwijzen we naar het begin <strong>van</strong> de volgende paragraaf. Voorlopig geven<br />
we hier enkel mee dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> (louter) <strong>een</strong><br />
macroresource vormt. Die macroresource kan echter zowel op macro- als op<br />
microniveau (via surveys bij individuen) gemeten worden. Sociaal <strong>kapitaal</strong>, dat zich<br />
dus per definitie op macroniveau bevindt, omvat zowel culturele als structurele<br />
elementen. Als macro - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten wordt bij individuen, peilen we<br />
naar (strict gedefinieerde) attitudinale en gedragselementen. Die elementen wijzen<br />
<strong>voor</strong> ons dus niét op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>voor</strong> die individuen zélf <strong>een</strong> resource vormt,<br />
al kan dat eventueel wel het geval zijn.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld om <strong>een</strong> en ander wat concreter te maken: veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />
kàn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> individu (dus op microniveau) <strong>een</strong> resource vormen, omdat het zijn<br />
sociale integratie vergemakkelijkt of nog omdat hij daardoor makkelijker<br />
handelsrelaties gaat aanknopen met diverse groepen mensen, maar het hoéft g<strong>een</strong><br />
resource te zijn <strong>voor</strong> hem. Immers, als mensen over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />
beschikken in <strong>een</strong> context waar de kans groot is dat dit vertrouwen beschaamd wordt,<br />
levert dit vertrouwen hem weinig op, meer nog, kan het zelfs gevaarlijk zijn. Enkel<br />
geaggregeerd, dus als <strong>een</strong> voldoende hoge concentratie <strong>van</strong> mensen over dit<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken in <strong>een</strong> regio, gaat het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt dus <strong>voor</strong>behouden <strong>voor</strong> de meer netwerkgeoriënteerde<br />
benaderingen, de (attitudinale- en gedrags) elementen waar<strong>van</strong> sprake interesseren<br />
<strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> enkel omdat ze (geaggregeerd) <strong>een</strong> indicator vormen <strong>voor</strong><br />
macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Daarnaast zijn die micro-elementen ook met het oog op het<br />
23
ontrafelen <strong>van</strong> de achterliggende causale mechanismen <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
rele<strong>van</strong>t.<br />
Op dit microniveau vormen attitudinale elementen de harde kern <strong>van</strong> onze meting,<br />
binnen die attitudes zelf beschouwen we veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen als<br />
cruciaal, in de lijn <strong>van</strong> de politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur. We<br />
spitsen ons betoog over de bronnen <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” hier toe op dit<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Concreet: als we hier dus ingaan op de in de literatuur<br />
onderscheiden potentiële bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dan bedoelen we daarmee in<br />
eerste instantie: welke netwerken, instituties, … vormen mogelijkerwijs bronnen <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen op dit microniveau? We gaan hier dus niet<br />
exhaustief in op de bronnen <strong>van</strong> macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in zijn geheel (<strong>voor</strong> zover dat<br />
al mogelijk zou zijn, cfr. infra), wel focussen we op de bronnen <strong>van</strong> <strong>een</strong> element<br />
er<strong>van</strong> dat door nogal wat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> als dé fundamentele component wordt<br />
beschouwd. Maar uiteraard vormt onze beperking hier tot de bronnen <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in zekere zin <strong>een</strong> simplificatie <strong>van</strong> het debat over de<br />
“bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />
Hoe dan ook, de controverse komt hierop neer: de meningen lopen uit<strong>een</strong> over de<br />
netwerken en (maatschappelijke) instituties die <strong>een</strong> bijdrage kunnen leveren tot<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en over het belang <strong>van</strong> hun respectievelijke bijdrage.<br />
Aangezien empirisch nog lang niet het kaf <strong>van</strong> het koren werd gescheiden, zullen we<br />
het <strong>voor</strong>lopig hebben over <strong>een</strong> aantal min of meer plausibele hypotheses. Daarbij<br />
zullen we in de mate <strong>van</strong> het mogelijke <strong>een</strong> min of meer consistente “chronologische”<br />
volgorde trachten te hanteren.<br />
6.1 Genetische predispositie tot “vertrouwen, samenwerken, reciprociteit,…” :<br />
We steken <strong>van</strong> wal met het schetsen <strong>van</strong> de genetisch-biologische achtergrond <strong>van</strong><br />
aspecten als vertrouwen, reciprociteit, coöperatie,… die om de haverklap opduiken in<br />
de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur. Het betreft hier dus – in tegenstelling tot bij wat hierna<br />
volgt - niet om <strong>een</strong> mogelijke “bron” <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, om de<br />
<strong>een</strong>voudige reden dat we biologisch-genetisch allemaal quasi-identiek in elkaar<br />
zitten, en we (althans <strong>voor</strong>lopig) ook niet kunnen ingrijpen op onze eventuele<br />
“aanleg” tot sociale attitudes en gedragingen.<br />
Vraag is dus: wat denken sociobiologen 30 en hun meer gesofisticeerde opvolgers, de<br />
evolutionair psychologen 31 ( <strong>voor</strong> <strong>een</strong> introductie: zie Rommel, 2000), over onze<br />
30 De sociobiologie beoogt de studie <strong>van</strong> de biologische basis <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> gedrag, gebruikmakend<br />
<strong>van</strong> het neodarwinistische paradigma, dat natuurlijke selectie op het niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> gen poneert.<br />
Mensen gaan uiteindelijk consistent dingen doen, die de kans verhogen dat hun genen of copieën<br />
<strong>van</strong> hun genen overleven en gereproduceerd worden.<br />
31 De evolutiepsychologie beschouwt de geest als <strong>een</strong> geheel <strong>van</strong> geëvolueerde<br />
informatieverwerkende mechanismen. Dus ook de hersenen en de geest zijn het produkt <strong>van</strong><br />
24
<strong>voor</strong>bestemdheid en aangepastheid, … om vertrouwen te koesteren ten aanzien <strong>van</strong><br />
mensen die we niet kennen, of om samen te werken met mensen die niet tot onze “ingroup”<br />
behoren? Voor <strong>een</strong> beter begrip in de inzichten en denklogica <strong>van</strong> deze<br />
stromingen verwijzen we naar meer specifieke literatuur ( bv. Trivers, 1983; Ridley,<br />
1996).<br />
Ongetwijfeld zijn er tal <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong>-pyschologische en andere redenen waarom<br />
mensen in intieme, familiale kring elkaar in principe door en door vertrouwen en met<br />
elkaar coöpereren. Volgens Hamilton’s verwantsschapsselectietheorie (Hamilton,<br />
1995) bestaat er misschien ook <strong>een</strong> genetische basis <strong>voor</strong> dit vertrouwen en<br />
coöperatief gedrag t.a.v. verwanten. Nauwe genetische gerelateerdheid, zoals dat bij<br />
verwanten het geval is, vormde <strong>een</strong> goede reden tot samenwerking. Uiteindelijk zal je<br />
“inclusive fitness” ( de som <strong>van</strong> je overlevings-en <strong>voor</strong>tplantingskansen) er immers<br />
wel bij varen. De kans dat je genetisch materiaal uiteindelijk gereproduceerd wordt,<br />
neemt toe door samenwerking onder verwanten.<br />
Om coöperatief gedrag tussen niet-verwanten te verklaren, wordt in de sociobiologie<br />
vaak beroep gedaan op Trivers’ theorie <strong>van</strong> wederkerig altruïsme (Trivers, 1983;<br />
Trivers, 1985). Natuurlijke selectie kan uiteindelijk ook coöperatief gedrag tussen<br />
niet-verwanten begunstigd hebben <strong>van</strong>uit het volgende mechanisme. Samenwerken<br />
met en vertrouwen koesteren t.a.v. niet-verwanten kan individuen finaal ook <strong>een</strong><br />
evolutionair <strong>voor</strong>deel (steeds: <strong>voor</strong> hun genen) opleveren: met name als het stellen<br />
<strong>van</strong> die daden op termijn leidt tot <strong>een</strong> return<strong>voor</strong>deel, dat groter is dan de initieel door<br />
de steller <strong>van</strong> de vertrouwens-of coöperatieve daad geleden kost. Het belangrijkste<br />
return<strong>voor</strong>deel bestaat erin dat de recipiënt het altruïsme, de coöperatie,… in de<br />
toekomst gaat vergoeden. Wederkerig altruïsme legt er dus de nadruk op dat we hulp<br />
verlenen aan specifieke anderen op basis <strong>van</strong> de waarschijnlijkheid dat we op onze<br />
beurt geholpen zullen worden.<br />
Gedragingen als reciprociteit, coöperatie, generositeit, … worden vrijwel overal, in<br />
elke menselijke cultuur, gewaardeerd. In de woorden <strong>van</strong> Ridley: het gaat om <strong>een</strong><br />
“bias, gedeeld door de hele menselijke soort” (Ridley, 1996: 38). Nelissen<br />
beklemtoont elders dat de universele aard <strong>van</strong> gedragselementen <strong>een</strong> sterke<br />
aanwijzing vormt <strong>voor</strong> hun aangeboren karakter (Nelissen, 2000). De menselijke aard<br />
is, zoveel is duidelijk, verrassend <strong>sociaal</strong>. We beschikken, als menselijke soort, over<br />
<strong>een</strong> collectie hypersociale instincten, die beter niet beschouwd worden als<br />
vastgelegde en niet meer te wijzigen genetische programma’s maar als flexible<br />
predisposities om te leren 32 . Onze geest mag dan naar alle waarschijnlijkheid<br />
gebouwd zijn door “zelfzuchtige genen”, ze is geconstrueerd om <strong>sociaal</strong>,<br />
evolutie door natuurlijke selectie. Veel <strong>van</strong> die mechanismen zouden trouwens ontworpen zijn <strong>voor</strong><br />
het oplossen <strong>van</strong> sociale problemen.<br />
32 Concreet bij<strong>voor</strong>beeld: het frequente hanteren <strong>van</strong> reciprociteit door mensen in de samenleving –<br />
“als jij me iets aandoet, doe ik jou hetzelfde aan” – zou er kunnen op wijzen dat het om <strong>een</strong><br />
onvermijdelijk deel <strong>van</strong> onze aard gaat, m.a.w. dat het <strong>een</strong> soort instinct is. Een instinct,<br />
geselecteerd door de natuurlijke selectie, dat je echter ontwikkelt/perfectioneert naarmate je rijper<br />
en volwassener wordt.<br />
25
vertrouwenswaardig en coöperatief te zijn. Mensen hebben sociale instincten, komen<br />
in de wereld <strong>voor</strong>zien <strong>van</strong> predisposities om te leren hoe te coöpereren, hoe de<br />
betrouwbaren te onderscheiden <strong>van</strong> mensen geneigd tot freeridergedrag, …<br />
Instinctieve coöperatie en reciprociteit zou dus wel <strong>een</strong>s <strong>een</strong> <strong>van</strong> de kenmerken <strong>van</strong><br />
menselijkheid kunnen zijn.<br />
Daar moet echter in <strong>een</strong> adem aan toegevoegd worden dat die reciprociteit maar ten<br />
volle kan spelen in relatief kleine groepen, waar mensen relatief lang met elkaar<br />
omgaan 33 , wederzijds afhankelijk zijn, … (cfr de door Trivers onderscheiden<br />
faciliterende condities <strong>van</strong> fenomenen als reciprook altruïsme en coöperatie). Vooral<br />
in dit soort settings 34 kan <strong>een</strong> “tit-for-tat” 35 strategie <strong>een</strong> evolutionair stabiele<br />
strategie blijken, en dus geselecteerd worden, zo lijken bij<strong>voor</strong>beeld bepaalde<br />
computersimulaties aan te geven (Axelrod, 1984). Met andere woorden: reciprociteit<br />
lijkt <strong>voor</strong>al <strong>een</strong> notie <strong>voor</strong> relatief kleine, stabiele groepen met face-to-face interactie.<br />
Daartegenover staat dat in de huidige moderne tijd veel mensen in erg grote, urbane<br />
samenlevingen leven. Met andere woorden: duidelijk niet het soort setting waar<br />
reciprociteit makkelijk floreert. Een genetische basis <strong>voor</strong> “veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen”, trust in vreemden, mensen die je niet <strong>van</strong> dichtbij kent, lijkt er dus niet<br />
met<strong>een</strong> in te zitten. Ook al omdat de mens terzelfdertijd ook over <strong>een</strong> verregaand<br />
aangeboren verlangen tot groepslidmaatschap lijkt te beschikken en bijna instinctief<br />
<strong>een</strong> onderscheid tussen <strong>een</strong> in-group en outgroups maakt (Ridley, 1996: 253). Bij dit<br />
alles moet de kanttekening gemaakt worden dat het zelfs wat betreft het<br />
samenwerken met mensen die we niet echt kennen, bij<strong>voor</strong>beeld in grote urbane<br />
maatschappijen, al bij al nog meevalt. Een biologisch-genetische verklaringsbasis is<br />
niet direct <strong>voor</strong> handen, sociale en culturele factoren zullen hier dus <strong>voor</strong> soelaas<br />
moeten zorgen.<br />
Het erg vroeg opduiken <strong>van</strong> positief <strong>sociaal</strong> gedrag 36 bij jonge baby’s (bv. Hay &<br />
Rheingold, 1983), erg flexibel <strong>van</strong> aard bovendien ( en dus niet louter <strong>sociaal</strong> gedrag<br />
<strong>van</strong> ouders “imiterend”), ligt dan weer in de lijn <strong>van</strong> het hoger geschetste biologische<br />
beeld <strong>van</strong> menselijke sociale potentialiteit. De “original sin”-opvatting <strong>van</strong> de<br />
33 Immers: als je maar één keer met mensen te maken hebt, is het in principe “rationeler” om louter<br />
<strong>van</strong>uit eigenbelang te handelen en “freerider” - gedrag aan te nemen. De situatie verandert echter,<br />
en reciprociteit wordt <strong>een</strong> stuk rationeler, als je in <strong>een</strong> continue interactie met mensen verkeert,<br />
zoals in kleine, stabiele groepen. Met andere woorden: het reciprociteitsinstinct, dat door natuurlijke<br />
selectie misschien begunstigd werd, lijkt in eerste instantie <strong>voor</strong>al bedoeld <strong>voor</strong> dit geografisch<br />
beperkte niveau.<br />
34 Wellicht het soort settings waarin onze <strong>voor</strong>ouders veelvuldig leefden in de EEA (de Environment<br />
of evolutionary adaptedness) (Rommel, 2000), de Afrikaanse sa<strong>van</strong>ne dus waar onze <strong>voor</strong>ouders<br />
tijdens hun evolutionaire geschiedenis <strong>voor</strong>al onder de vorm <strong>van</strong> kleine, relatief stabiele<br />
nomadische groepen leefden. Enkel kenmerken <strong>van</strong> de omgeving die stabiel bleven gedurende vele<br />
generaties, lopen kans om uiteindelijk in adaptaties terecht te komen.<br />
35 “Tit for tat” houdt in: je begint met coöperend gedrag, daarna doe je telkens wat je tegenstrever de<br />
laatste keer heeft gedaan. (Ridley, 1996).<br />
36 Zonder dat we hier willen ontkennen dat ook egoïsme, zelfzucht, … normale disposities vormen<br />
<strong>voor</strong> baby’s (en mensen in het algem<strong>een</strong>)<br />
26
menselijke aard - kinderen worden in essentie zelfzuchtig en agressief geboren,<br />
socialisatie door ouders en andere socialiserende agenten is bijgevolg noodzakelijk<br />
om die genetische antisociale aanleg recht te trekken - , <strong>een</strong> opvatting waar de<br />
sociologie <strong>van</strong> doordrongen is, wordt op die manier wat genuanceerd.<br />
We kunnen besluiten dat, gezien de erg variabele en onstabiele omgeving waarin<br />
mensen met elkaar interageren, en gezien het feit dat <strong>een</strong> bepaalde mate <strong>van</strong><br />
freeridergedrag vaak “adaptief” is 37 , natuurlijke selectie wellicht <strong>een</strong> complex,<br />
flexibel psychologisch systeem zal begunstigd hebben. Dit laat individuen toe om<br />
hun eigen “prosociale” én vrijbuitersneigingen en –gedragingen en hun respons op<br />
die neigingen <strong>van</strong> anderen te reguleren. Dergelijk psychologisch systeem laat<br />
individuen idealiter toe om de <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> pro<strong>sociaal</strong> gedrag (bv. coöperatie) te<br />
bemachtigen, en om hen tegelijk te beschermen tegen grote en subtiele vormen <strong>van</strong><br />
“bedrieger”-gedrag, én om zelf blijk te geven <strong>van</strong> die vormen <strong>van</strong> freeridergedrag die<br />
lokale condities adaptief maken.<br />
Dit gezegd zijnde, het gros <strong>van</strong> de academische disciplines lijkt het erover <strong>een</strong>s dat<br />
bij mensen <strong>sociaal</strong>-cultureel leren toch <strong>een</strong> stuk belangrijker is dan biologische<br />
evolutie bij de echte “ontwikkeling” <strong>van</strong> coöperatief gedrag, <strong>van</strong> trust, … (zie bv.<br />
Brown & Solomon, 1983: 275) Meer nog, zoals Nelissen stelt: de culturele<br />
component kan bij de mens de biologische zelfs helemaal gaan overheersen. Maar het<br />
biologisch potentieel is bij ieder mens aanwezig, minstens tot op zekere hoogte, <strong>voor</strong><br />
bepaalde vormen <strong>van</strong> samenwerking, reciprociteit en specifiek vertrouwen. Echter<br />
niet <strong>voor</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”, het soort vertrouwen dat op de speciale<br />
aandacht <strong>van</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> mag rekenen.<br />
6.2 De familie :<br />
De primaire socialisatie die <strong>voor</strong>al in de familie ( in mindere mate ook via de peer<br />
group ) gebeurt, vormt naar alle waarschijnlijkheid <strong>een</strong> sleutelfactor in dit debat over<br />
de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Dat heeft ook Putnam zelf goed begrepen,<br />
want waar hij het in “Making democracy” nog niet echt begrepen had op sterke<br />
“kinship ties” – die volgens hem g<strong>een</strong> bron maar eerder <strong>een</strong> substituut <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> vormden en dus <strong>een</strong> <strong>voor</strong>al negatieve rol speelden m.b.t. <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> -<br />
vormt in “Bowling alone” de familie zelfs de meest fundamentele vorm <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>. De familie wordt hier door ons in eerste instantie op microniveau echter<br />
onder de loep genomen als mogelijke bron <strong>van</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” (hier <strong>voor</strong>al<br />
ingevuld als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) 38 , niet als component.<br />
37 Niet all<strong>een</strong> pro<strong>sociaal</strong> gedrag, ook zelfzuchtig gedrag is – afhankelijk <strong>van</strong> de omstandigheden - ,<br />
adaptief <strong>voor</strong> de menselijke soort: dit leidde ertoe dat mensen beide disposities erfden.<br />
38 Cfr. supra: als we spreken over “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” op microniveau, dan bedoelen we daarmee die<br />
elementen, gemeten op microniveau, die (geaggregeerd) wijzen op macro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
27
Als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen moet “aangeleerd” worden - er is immers g<strong>een</strong><br />
genetisch instinct dat ons daarbij helpt -, dan lijkt de rol <strong>van</strong> de primaire socialisator<br />
essentieel, ook al benadrukken nogal wat hedendaagse <strong>sociologen</strong> dat het belang <strong>van</strong><br />
primaire socialisatie in de (post-)moderne samenleving afgenomen is. Vertrouwen<br />
onder verwanten is niét contraproduktief 39 met het oog op het uiteindelijk<br />
teweegbrengen <strong>van</strong> <strong>een</strong> soort “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”-dispositie. Integendeel:<br />
specifiek vertrouwen – waaronder vertrouwen onder verwanten - kàn aangevuld<br />
worden met veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (cfr. Uslaner, te verschijnen). Als bij kinderen<br />
(en later volwassenen) – om welke reden dan ook – vertrouwen t.a.v. nauwe<br />
verwanten al ontbreekt, lijkt dit zelfs <strong>een</strong> handicap te kunnen vormen om ooit tot<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen te kunnen komen.<br />
In eerste instantie is het <strong>van</strong> belang dat de “basic trust” (zie bv. Giddens, 1990; of<br />
Erikson, 1963) die jonge kinderen in principe <strong>van</strong>uit de liefdevolle relatie met de<br />
zorgpersonen die hen omringen moeten meekrijgen, ook effectief tot stand komt.<br />
Anders krijgt de persoonlijkheid <strong>van</strong> het kind <strong>een</strong> tik, die het totstandkomen (later)<br />
<strong>van</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” erg onwaarschijnlijk maakt. We mogen er <strong>van</strong><br />
uitgaan dat de meesten onder ons inderdaad op voldoende dergelijke nestwarmte<br />
kunnen rekenen. Primaire socialisatie slaat dus niét op die nestwarmte en dit<br />
bijhorend basisvertrouwen, wel op wat er vervolgens in gezinnen gebeurt.<br />
Ouders 40 spelen waarschijnlijk <strong>een</strong> belangrijke rol inzake het bijbrengen <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
moreel bewustzijn, waarden en normen,…. Ze grijpen dus in op de motivaties <strong>van</strong><br />
hun kroost, bij de vorming <strong>van</strong> de persoonlijkheid 41 <strong>van</strong> individuen en helpen<br />
meebouwen aan <strong>een</strong> “wereldbeeld” dat – bv. volgens Uslaner 42 (te verschijnen) – <strong>een</strong><br />
bepalende factor zou zijn m.b.t. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. De opvoeding die<br />
kinderen meekrijgen, bv. <strong>een</strong> meer repressief versus meer participatief 43<br />
opvoedingspatroon 44 (Kohn), is <strong>van</strong> belang in dit debat. Ook het loutere feit dat<br />
39 Tenminste zolang dat intra-familiaal vertrouwen niet escaleert tot <strong>een</strong> overtrokken in-group<br />
vertrouwen ( aangevuld door wantrouwen tav. alle outgroups), zoals Putnam bij<strong>voor</strong>beeld in Zuid-<br />
Italië waarnam.<br />
40 Of, indien ouders vaak afwezig zijn, ook andere zorgverleners (bv. crèche, grootouders) en peer<br />
group<br />
41 het “big five persoonlijkheidskenmerkenmodel” onderscheidt als basisdimensies <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
persoonlijkheid: extraversie, emotionele stabiliteit, plichtsbewustheid, intellectuele autonomie,<br />
vriendelijkheid<br />
42 Uslaner stelt dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen resulteert uit <strong>een</strong> optimistisch wereldbeeld, dat we<br />
initieel <strong>voor</strong>al <strong>van</strong> onze ouders leren.<br />
43 Via <strong>een</strong> participatief opvoedingspatroon mag je er bij<strong>voor</strong>beeld ook <strong>van</strong> uitgaan dat kinderen<br />
meer vertrouwen in zichzelf zullen ontwikkelen, meer het gevoel zullen hebben dat ze controle<br />
hebben over hun eigen leven ( - volgens Uslaner even<strong>een</strong>s <strong>een</strong> belangrijke determinant <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen - ), kortom: <strong>een</strong> positiever zelfbeeld zullen ontwikkelen.<br />
44 Kohn stelt dat bij middenklassekinderen het participatief opvoedingspatroon overheerst, in<br />
tegenstelling tot bij arbeiderskinderen, die gezag om die reden wat wantrouwiger zouden bekijken.<br />
Een inductieve vorm <strong>van</strong> opvoeding, waarbij de socialiserende agent redeneert met het kind om<br />
zijn/haar gedrag te proberen te veranderen, zou de succesvolle internalisatie <strong>van</strong> morele waarden en<br />
28
mensen leren samenwerken in <strong>een</strong> gezin, met gunstig gevolg vaak, zou – onder de<br />
assumptie <strong>van</strong> <strong>een</strong> mogelijk veralgemeningseffect – <strong>een</strong> positieve factor kunnen<br />
vormen, evenals het feit dat ouders <strong>een</strong> pro<strong>sociaal</strong> “model” kunnen vormen <strong>voor</strong> hun<br />
kinderen. Het lijkt niet vergezocht om te stellen dat de manier waarop ouders t.o.v.<br />
onbekenden en vreemden staan, of ze blijk geven <strong>van</strong> enig vertrouwen en tolerantie<br />
tav “veralgem<strong>een</strong>de anderen”, <strong>een</strong> impact kunnen uitoefenen op de disposities <strong>van</strong><br />
hun kroost, bij<strong>voor</strong>beeld via het aanzwengelen <strong>van</strong> het vermogen tot empathie en<br />
roletaking,….<br />
Dat de familiecontext <strong>een</strong> rol kan spelen bij het totstandkomen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen, lijkt duidelijk. De achterliggende mechanismen blijven <strong>voor</strong>alsnog<br />
echter versluierd.<br />
6.3 Netwerken, verenigingen en informele sociale activiteit :<br />
De <strong>sociaal</strong><strong>kapitaal</strong>theorie heeft <strong>een</strong> zwak <strong>voor</strong> deze veronderstelde bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (hier <strong>voor</strong>al begrepen als veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) 45 . Vaak verwacht men<br />
zelfs <strong>een</strong> wisselwerking en <strong>een</strong> versterkend cumulatief effect. De controverse over de<br />
functionaliteit <strong>van</strong> verschillende soorten netwerken, vrijwilligersverenigingen, en<br />
meer informele sociabiliteit woedt desalniettemin bijzonder hevig. Bepaalde auteurs<br />
(bv. Uslaner, 2000) stellen zelfs ronduit de functionaliteit <strong>van</strong> netwerken,<br />
organisaties, … in vraag, misschien met uitzondering <strong>van</strong> de meer “bridging” vormen<br />
er<strong>van</strong>. Uslaner vindt het onwaarschijnlijk dat participatie in vrijwilligersverenigingen<br />
<strong>een</strong> substantieel effect teweeg zou brengen op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, gezien (1)<br />
de beperkte tijd die de meesten onder ons in organisaties doorbrengen, bovendien vrij<br />
laat in ons leven, nl. als we al volwassen zijn en (2) <strong>van</strong>uit de claim dat de meeste<br />
types <strong>van</strong> sociale connecties – zowel de formele als de informele – ons in contact<br />
brengen met mensen die niet echt verschillen <strong>van</strong> onszelf.<br />
Ook plausibel lijkt de hypothese dat participatie in netwerken, organisaties,… <strong>voor</strong>al<br />
<strong>voor</strong> de periode <strong>van</strong> volwassenheid <strong>een</strong> gunstige rol 46 zou kunnen spelen: waarbij ze<br />
dus als <strong>een</strong> soort secundaire socialisator (samen met bv. onderwijs) dienst zouden<br />
doen, daarna veel minder. Dit soort fundamentele vragen is verbonden met de<br />
prosociale actie bevorderen, in tegenstelling tot <strong>een</strong> meer machtsassertieve vorm <strong>van</strong> kinderen<br />
opvoeden, die berust op controle en het gebruik <strong>van</strong> bedreigingen/kracht.<br />
45 In de netwerkonderzoekstraditie is het gebakkelei over de functionaliteit <strong>van</strong> verschillende types<br />
netwerken en sociale relaties minstens even geanimeerd. De opvattingen <strong>van</strong> Coleman en Loury,<br />
die dichte netwerken als noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> beschouwen, druisen<br />
lijnrecht in tegen visies als die <strong>van</strong> Granovetter en Burt, die respectievelijk ‘weak ties’ tot zelfs de<br />
relatieve afwezigheid <strong>van</strong> sociale banden (‘structural holes’) prefereren in functie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (Burt, 1992).<br />
46 Zie bij<strong>voor</strong>beeld onderzoek <strong>van</strong> Hooghe (1999), waarin die aangeeft dat <strong>voor</strong>malig lidmaatschap<br />
in jeugdbewegingen, blijkbaar <strong>een</strong> blijvende impact heeft op het waardenpatroon <strong>van</strong> individuen,<br />
ook als die al volwassen zijn<br />
29
controverse rond de “zelfselectie-hypothese” (cfr. bv. Stolle, 2000; Stolle, 2001):<br />
m.a.w. dat de verschillen qua veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen die men waarneemt tussen<br />
leden en niet-leden <strong>van</strong> organisaties <strong>voor</strong>al te wijten zouden zijn aan <strong>een</strong> proces <strong>van</strong><br />
selectieve recrutering. Diegenen met hoge vertrouwensniveaus zouden eerder geneigd<br />
zijn om lid te worden <strong>van</strong> verenigingen, niet omgekeerd. Echte “socialisatie-effecten”<br />
zouden minimaal zijn.<br />
Dit is echter niet de mening <strong>van</strong> de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie, die<br />
weliswaar de zelfselectie-hypothese mogelijk acht, maar – ook al omdat empirisch<br />
nog lang g<strong>een</strong> uitsluitsel werd verschaft -, minstens <strong>een</strong> “versterkend” effect<br />
verwacht <strong>van</strong> het verenigingsleven en informele sociabiliteit op veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen, ook nog op volwassen leeftijd.<br />
Putnam zag in “Making democracy work” <strong>een</strong> hoofdrol weggelegd <strong>voor</strong> (formele)<br />
netwerken <strong>van</strong> burgerengagement, die hij dan interpreteerde als secundaire<br />
vrijwilligersorganisaties met <strong>een</strong> grote mate <strong>van</strong> horizontale sociale “face to face”<br />
interactie tussen hun leden. Wie lid is <strong>van</strong> dit type vrijwilligersverenigingen komt –<br />
via de talloze opportuniteiten tot face to face interactie – terecht in settings waar<br />
mensen leren samenwerken en coöperatieve attitudes ontwikkelen én waar in-group<br />
trust kan ontstaan. De <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-school gaat er<strong>van</strong> uit dat die in organisaties<br />
gegenereerde interpersoonlijke trust tussen leden mogelijkerwijs veralgem<strong>een</strong>d wordt<br />
naar de samenleving in zijn geheel.<br />
Precies het verdwijnen <strong>van</strong> <strong>een</strong> groot aantal <strong>van</strong> die secundaire formele verenigingen<br />
(of toch het afkalven <strong>van</strong> het (formeel) lidmaatschap er<strong>van</strong>) bracht Putnam tot zijn<br />
omstreden “decline of social capital”-these (Putnam, 1995; Putnam, 1996). Hij luidde<br />
de alarmklok en wees op de gevaren <strong>voor</strong> de democratische kwaliteit <strong>van</strong> het<br />
Amerikaanse <strong>politieke</strong> bestel. Die <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> formele, horizontale secundaire<br />
organisaties bleef hij ook in “Bowling alone” trouw belijden, ook al verruimde hij er<br />
zijn <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> zodat het ook meer informele vormen <strong>van</strong> sociabiliteit<br />
en andere types netwerken 47 en organisaties ging omvatten (cfr. supra). Hij pleitte er,<br />
in de lijn <strong>van</strong> Stolle (2000: 271), ook <strong>voor</strong> de meer “bridging” vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (cfr. supra): organisaties met <strong>een</strong> socioeconomische en/of etnische diversiteit<br />
aan leden dragen meer bij tot de vorming <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen dan<br />
“bonding” organisaties die <strong>een</strong> meer homog<strong>een</strong> ledenbestand hebben.<br />
Putnams op de Tocqueville geënte <strong>voor</strong>liefde <strong>voor</strong> formeel secundair horizontaal<br />
verenigingsleven is niet onomstreden. Newton kan als <strong>voor</strong>beeld gelden <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
stroming die ook <strong>van</strong> lossere, meer informele netwerken 48 met meer amorfe contacten<br />
<strong>een</strong> potentieel positieve invloed (op het genereren <strong>van</strong> trust ) verwacht<br />
(Newton,1999).<br />
47 Bij<strong>voor</strong>beeld ook netwerken in jobverband<br />
48 Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> vriendengroep waarin mensen elkaar heel onregelmatig op ad hoc basis<br />
frequenteren<br />
30
En wat met “tertiaire” 49 organisaties? Putnam stelde lidmaatschap in dit soort<br />
organisaties zowat gelijk aan “checkbook-lidmaatschap”, en vond ze dus weinig<br />
opportuun m.b.t. het genereren <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. De leden zouden zich beperken<br />
tot het weinig intensieve storten <strong>van</strong> <strong>een</strong> geldelijke bijdrage en de onderlinge “face to<br />
face” sociale interactie zou er minimaal zijn. Vooral in termen <strong>van</strong> “social<br />
connectedness” zijn tertiaire organisaties 50 dus volgens Putnam inferieur. Nogal wat<br />
auteurs (bv. Maloney, 1999; Selle, 1999; Minkoff, 1997) zijn echter <strong>een</strong> andere<br />
mening toegedaan dan Putnam over het belang <strong>van</strong> dit soort organisaties <strong>voor</strong><br />
(ruimer) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Dan moeten we de discussie wel ietwat opentrekken en de<br />
focus op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (even) loslaten. De in kringen <strong>van</strong> <strong>politieke</strong><br />
<strong>sociologen</strong> bekende discussie in hoeverre de interne dan wel de externe effecten <strong>van</strong><br />
lidmaatschap belangrijk zijn, wordt dan rele<strong>van</strong>t. Van organisaties wordt verwacht<br />
dat ze <strong>een</strong> intern effect uitoefenen op hun leden door ze te socialiseren in <strong>een</strong><br />
democratische cultuur 51 (Almond & Verba, 1963). Extern verbinden ze burgers met<br />
het <strong>politieke</strong> systeem en zijn instituties, articuleren en aggregeren ze belangen, en<br />
<strong>voor</strong>zien ze (samen) in <strong>een</strong> brede waaier aan samenwerkende én rivaliserende<br />
groepen die samen <strong>een</strong> pluralistische <strong>politieke</strong> gem<strong>een</strong>schap vormen. Beide soorten<br />
effecten zijn <strong>van</strong> belang <strong>voor</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> democratie. En waar secundaire<br />
organisaties inderdaad qua intern effect superieur lijken (zeker in vergelijking met<br />
tertiaire organisaties), is dat <strong>voor</strong> externe effecten minder evident. Minkoff wijst<br />
trouwens nog op <strong>een</strong> aantal andere positieve facetten <strong>van</strong> dergelijke tertiaire<br />
organisaties: (1) veel <strong>van</strong> die nationale sociale organisaties beschikken aan de basis<br />
toch over grassroots-infrastructuur, (2) ze bieden gemarginaliseerde sociale groepen<br />
<strong>een</strong> opportuniteitsstructuur tot activisme, of reduceren dus de entry-barrière <strong>van</strong><br />
participatie, (3) ze zijn belangrijk met het oog op de verspreiding <strong>van</strong> <strong>een</strong> collectieve<br />
identiteit en spelen dus <strong>een</strong> rol bij het creëren <strong>van</strong> ‘symbolic communities’, en (4)<br />
tenslotte vormen ze ook <strong>een</strong> forum <strong>voor</strong> publiek discours en debat (Minkoff, 1997).<br />
Samengevat: tertiaire organisaties zouden wel <strong>een</strong>s <strong>van</strong> toenemend belang kunnen<br />
zijn <strong>voor</strong> de kwaliteit en levensvatbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> moderne democratie. Hun rol<br />
m.b.t. het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen is echter onduidelijk.<br />
Tenslotte acht Putnam ook de brede waaier aan (zelf)hulpgroepen (support groups)<br />
inferieur aan de secundaire formele organisaties (Putnam, 1995). Zij zouden de<br />
aandacht immers teveel op het eigen ‘zelf’ richten <strong>van</strong> individuen en dus slechts <strong>een</strong><br />
marginale bijdrage leveren t.a.v. het genereren <strong>van</strong> gem<strong>een</strong>schapsbetrokkenheid, laat<br />
staan veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
49 Bij<strong>voor</strong>beeld lidmaatschap <strong>van</strong> Greanpeace<br />
50 Newton onderscheidde twee types “checkbook-participatie”. Burgers worden ofwel lid <strong>van</strong><br />
dergelijke organisaties omwille <strong>van</strong> de <strong>voor</strong>delen en diensten die ze in ruil krijgen, ofwel omwille<br />
<strong>van</strong> symbolische redenen, om zich symbolisch verbonden te voelen met de zaak.<br />
51 Leden <strong>van</strong> verenigingen zijn volgens Almond & Verba onder meer politiek actiever, politiek<br />
competenter, meer geïnteresseerd in de politiek,…; in verenigingen leren mensen ook de <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
democratie functionele “public skills”<br />
31
6.4 De rol <strong>van</strong> andere “socialisatoren” m.b.t. “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”:<br />
onderwijs, media, religie :<br />
Sociologen gaan er<strong>van</strong> uit dat in de hedendaagse samenleving het belang <strong>van</strong><br />
secundaire (bv. onderwijs) en tertiaire 52 socialisatie (massamedia) toegenomen is. De<br />
rol <strong>van</strong> beide wordt hier onder de loep genomen, evenals die <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere<br />
potentiële bron <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, <strong>een</strong> bron die duidelijk terrein verliest,<br />
nl. religie 53 . We gaan kort in op <strong>een</strong> aantal rele<strong>van</strong>te hypotheses in dit verband.<br />
Het potentiële “effect” <strong>van</strong> onderwijs op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen lijkt substantieel.<br />
Hoger opgeleiden geven consistent blijk <strong>van</strong> meer vertrouwen, het mechanisme<br />
daarachter zou <strong>een</strong> mix moeten zijn <strong>van</strong> volgende aspecten. Enerzijds zorgen scholen<br />
<strong>voor</strong> <strong>een</strong> formele 54 socialisatie, die <strong>voor</strong>al ingrijpt op cognitieve aspecten<br />
(wereldbeeld bv.): doordat mensen meer inzicht krijgen in afwijkende culturen,<br />
subculturen, vormen <strong>van</strong> nonconformisme,… zullen ze misschien in <strong>een</strong> volgende<br />
fase meer tot empathie geneigd zijn, zich in het perspectief <strong>van</strong> die anderen kunnen<br />
plaatsen (role perspective taking),… wat uiteindelijk ten goede zou moeten komen<br />
aan “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”.<br />
Ook <strong>van</strong> de meer informele socialisatie (- mensen leren bv. samenwerken in<br />
klasverband, sommigen participeren ook in allerhande buitenschoolse activiteiten<br />
en/of leerlingenraden - ) op school worden gunstige effecten verwacht, via<br />
gelijkaardige mechanismen als dewelke omtrent het verenigingsleven gelden. 55<br />
Religie dan. Putnam had het in “Making democracy work” niet echt op religie<br />
begrepen, als bron <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Hij zag er eerder – <strong>voor</strong>al omwille <strong>van</strong> de<br />
eerder verticale, hiërarchisch-autoritaire relaties die in de Italiaanse context de<br />
katholieke kerk kenmerken – <strong>een</strong> substituut <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in dan <strong>een</strong> bron. In<br />
andere contexten kan religie echter wel als bron fungeren: Uslaner gaat er<br />
bij<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> uit dat de mainstream protestantse kerk in de VS mee individuen<br />
52 Verschil met secundaire socialisatie ligt in het onpersoonlijk karakter <strong>van</strong> tertiaire socialisatie.<br />
53 Religie als mogelijke bron <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen staat hier model <strong>voor</strong> de impact <strong>van</strong><br />
ideologieën in het algem<strong>een</strong>. Gematigde vormen <strong>van</strong> religie zijn, in tegenstelling tot de meeste<br />
andere ideologieën (socialisme, nationalisme, …) eerder inclusief <strong>van</strong> aard, sluiten niemand<br />
principieel <strong>van</strong> tevoren uit. Daarom wordt hier enkel de socialisator “religie” onder de hoofding<br />
“mogelijke bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” behandeld, andere vormen <strong>van</strong> ideologie<br />
vormen eerder <strong>een</strong> obstakel tot het bereiken <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
54 Er wordt onder meer onderricht gegeven – in vakken als geschiedenis, aardrijkskunde,<br />
godsdienst/zedenleer,…- over andere culturen, over subculturen binnen de eigen samenleving, e.d.<br />
55 Een alternatieve hypothese stelt dat <strong>een</strong> deel <strong>van</strong> dit “opleidingseffect” valt toe te schrijven aan de<br />
context, waarin hoger opgeleiden zich bevinden. Zij beschikken vaak ook over andere vormen <strong>van</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, en worden misschien omringd door mensen die meer te vertrouwen zijn, dan lager<br />
opgeleiden. Een en ander leidt tot de hypothese dat ze zich veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen misschien<br />
beter kunnen permitteren, omdat ze minder kwetsbaar zijn. Uslaner kant zich tegen deze<br />
interpretatie, <strong>voor</strong>al omdat de variabele “inkomen” g<strong>een</strong> gelijkaardige vaststellingen oplevert<br />
(Uslaner, te verschijnen). Volgens hem loopt het primordiale effect <strong>van</strong> opleiding wel degelijk via<br />
de invloed op het wereldbeeld, niet via het verschil in resources.<br />
32
hielp socialiseren in <strong>een</strong> waardenpatroon, dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen ten goede<br />
komt: egalitarisme, klemtoon op gelijke behandeling <strong>voor</strong> ieder, helpen <strong>van</strong><br />
mensen,… worden er als belangrijke waarden gepropageerd (Uslaner, te verschijnen).<br />
Zelfs als mensen later onkerkelijk worden, mag toch <strong>een</strong> zeker blijvend effect <strong>van</strong> dit<br />
waardenpatroon verwacht worden. Daarnaast vormt de religieuze gem<strong>een</strong>schap ook<br />
<strong>een</strong> gestructureerde gem<strong>een</strong>schap, met netwerken, vrijwilligersverenigingen-spinoffs,<br />
…, met potentieel opnieuw gelijkaardige effecten als die <strong>van</strong> het verenigingsleven in<br />
het algem<strong>een</strong>.<br />
Religie kan echter ook <strong>een</strong> duidelijk obstructieve rol m.b.t. het genereren <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen spelen (zie bv. Uslaner, 2000). Als mensen behoren tot<br />
eerder fundamentalistische vormen <strong>van</strong> religie, die zichzelf als de “enig juiste” vorm<br />
<strong>van</strong> geloof beschouwen, en zich om die reden eerder sektair gedragen t.a.v.<br />
“ongelovigen” en zich terugtrekken in de eigen knusse cocon, dan komt daar – in<br />
functie <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen -, allicht weinig goeds <strong>van</strong>: <strong>een</strong> duidelijk<br />
<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> excessieve in-group betrokkenheid dus.<br />
Tenslotte moet ook ingegaan worden op <strong>een</strong> andere – vaak geviseerde - actor in dit<br />
debat: de massamedia dus. Vroeger betrof het <strong>voor</strong>al televisie, sinds kort moeten daar<br />
ook Internet aan toegevoegd worden en andere vormen <strong>van</strong> technologische middelen<br />
(bv. gsm, sms,…) die minstens m.b.t. de informele sociabiliteit <strong>van</strong> mensen<br />
belangrijke wijzigingen teweegbrengen. We schetsen hier kort de <strong>voor</strong>naamste<br />
hypothesen en stromingen 56 . Duidelijk is dat veel meer empirisch onderzoek gewenst<br />
is, onderzoek dat beschikt over volledige informatie omtrent mediagebruik en andere<br />
determinerende factoren in het “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” debat.<br />
Putnam (2000) gaat er<strong>van</strong> uit dat TV <strong>een</strong> negatief effect uitoefent op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
<strong>van</strong> mensen. Enerzijds speelt het timedisplacement-mechanisme ( - de tijd die je <strong>voor</strong><br />
de buis spendeert, gaat ten koste <strong>van</strong> eventuele participatietijd in verenigingsleven - )<br />
daarbij <strong>een</strong> rol, anderzijds veronderstelt Putnam – in de lijn <strong>van</strong> de<br />
cultiveringshypothese <strong>van</strong> Gerbner - ook <strong>een</strong> (negatief) effect <strong>van</strong> veelvuldig tvkijken<br />
op het wereldbeeld <strong>van</strong> veelkijkers (“Mean world syndrom”). Tenslotte zou<br />
volgens Putnam tv-kijken ook psychologische effecten (bv. lethargie, passiviteit)<br />
teweegbrengen die remmend werken op eventueel civiek engagement (Putnam,<br />
2000). Het hoeft g<strong>een</strong> betoog dat de “main culprit”-thesis <strong>van</strong> Putnam bijzonder<br />
controversieel is. Naast academici die frontaal ingaan tegen Putnams stelling, zijn er<br />
nogal wat auteurs die zijn stelling verfijnden en poneren dat de specifieke inhoud <strong>van</strong><br />
wat je bekijkt (informatie versus entertainment) verschil uitmaakt (cfr. bv. Campbell,<br />
Yonish & Putnam, 1999); Norris (1996)). Zo zouden mensen die naar<br />
informatieprogramma’s op tv kijken helemaal niet lager scoren op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>indicatoren,<br />
integendeel zelfs.<br />
56 Zie bijdragen <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong> Putnam (Putnam, 1995; Putnam, 2000), Shah (1998), Campbell,<br />
Yonish & Putnam (1999), Norris (1996), Hooghe (1999), Uslaner (Uslaner, 1998 en Uslaner, 2000)<br />
en vele anderen…<br />
33
Sociaal <strong>kapitaal</strong>-onderzoek m.b.t. internet staat nog meer in zijn kinderschoenen.<br />
Uslaner (2000) vat de <strong>voor</strong>naamste hypotheses samen. Enerzijds is er <strong>een</strong> stroming<br />
die <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> dubbele argumentatie <strong>van</strong> “internet” de nieuwe “main culprit” dreigt te<br />
maken. (1) Via <strong>een</strong> internet-versie <strong>van</strong> de timedisplacementthesis: Internet lijkt nog<br />
meer <strong>een</strong> <strong>een</strong>zame bezigheid, die je weghoudt <strong>van</strong> mogelijke participatie in het<br />
verenigingsleven en andere sociale connecties die trust genereren en (2) via <strong>een</strong><br />
internet-versie <strong>van</strong> het “mean world syndrom”: cfr. op Internet kunnen mensen op<br />
slinkse wijze achter je creditcardnummer komen, nemen mensen soms <strong>een</strong> valse<br />
identiteit aan in chatrooms, …. Uslaner geeft aan dat enig empirisch materiaal in de<br />
richting <strong>van</strong> die “bad net”-thesis wijst.<br />
Anderzijds bestaat ook <strong>een</strong> stroming die <strong>van</strong> Internet veel goeds verwacht, zelfs <strong>een</strong><br />
corrigerende rol t.a.v. wat er met betrekking tot traditioneel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> allemaal<br />
fout loopt. Dus: het Net vormt de grote kans om ons verloren gegaan gevoel <strong>van</strong><br />
gem<strong>een</strong>schap en trust her op te bouwen, via emaillijsten, chatrooms, supportgroups,<br />
… het net verbindt de hele wereld immers potentieel met elkaar. Uslaner zelf neemt<br />
<strong>een</strong> neutrale positie in. Het Net is noch goed, noch slecht: het creëert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,<br />
noch vernietigt het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Het vormt integendeel <strong>een</strong> spiegel <strong>van</strong> het<br />
normale sociale leven. Hij levert ook empirisch bewijs <strong>voor</strong> die neutrale<br />
middenpositie. Internetgebruikers 57 verschillen niet fundamenteel <strong>van</strong> niet-gebruikers<br />
inzake hun sociale netwerk, hun trustniveau, … en ze gaan er ook <strong>voor</strong>al – net als in<br />
het gewone verenigingsleven – mensen frequenteren (bv. via email) die ze in het<br />
gewone leven ook al zien. Dus: ook inzake het “bridging” effect <strong>van</strong> het Net hoeft<br />
men <strong>voor</strong>lopig niet euforisch te doen.<br />
6.5 Invloed <strong>van</strong> (meso- en) macro-factoren: context, <strong>politieke</strong> verklaringsmodellen,<br />
collectieve ervaringen,… :<br />
Tenslotte vatten we onder de noemer <strong>van</strong> (potentiële) (meso-) en macrodeterminanten<br />
nog <strong>een</strong> aantal andere mogelijke – en, hoeft het nog gezegd, al even<br />
controversiële - bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) samen.<br />
Een hypothese stelt dat de context – wat Stolle de “structurele en economische<br />
positie” (Stolle, 2000: 263) noemt - waarmee je te maken krijgt, uiteindelijk<br />
(cumulatief) ook <strong>een</strong> invloed gaat uitoefenen op je kans om al of niet over<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen te beschikken. De persoonlijke omstandigheden waarin <strong>een</strong><br />
actor verkeert, zijn levenservaringen,… zouden dus <strong>een</strong> rol spelen. Hoger opgeleiden<br />
vertoeven met meer waarschijnlijkheid in <strong>een</strong> vertrouwenswaardiger omgeving: de<br />
kans dat hun vertrouwen geschaad wordt, zo luidt de redenering, is bijgevolg<br />
geringer, en bovendien zijn ze – <strong>van</strong>wege hun bezit <strong>van</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>kapitaal</strong> –<br />
minder kwetsbaar <strong>voor</strong> de consequenties <strong>van</strong> geschaad vertrouwen dan bij<strong>voor</strong>beeld<br />
lager opgeleiden. Zoals hoger al aangehaald, onderschrijft bv. Uslaner (2000) die<br />
stelling niet, <strong>van</strong>uit de argumentatie dat zich dan ook <strong>een</strong> gelijkaardig fenom<strong>een</strong> zou<br />
57 Misschien met uitzondering <strong>van</strong> mensen die regelmatig chatrooms frequenteren<br />
34
moeten <strong>voor</strong>doen <strong>voor</strong> de variabele “inkomen” : ook mensen met <strong>een</strong> hoger inkomen<br />
beschikken, net als hoger opgeleiden, immers over meer andere resources en zijn dus<br />
minder kwetsbaar. Althans volgens zijn data is dat niet het geval. Hij stelde wél <strong>een</strong><br />
effect <strong>van</strong> de variabele etniciteit vast. Zwarten beschikken, zelfs <strong>voor</strong> gelijkwaardige<br />
opleidingsniveaus, over duidelijk minder veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Uslaner wijt dit<br />
aan <strong>een</strong> leven <strong>van</strong> teleurstellingen, discriminatie, … die op den duur toch sporen<br />
zouden nalaten op <strong>een</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau 58 .<br />
Op <strong>een</strong> iets hoger (en echt “macro-“) contextniveau, bv. op het niveau <strong>van</strong> staten,<br />
regio’s… gelooft Uslaner (2000) dan weer wel in <strong>een</strong> soort “besmettelijkheidsthesis”<br />
: als er veel mensen rondom jou vertrouwen, in de staat of gem<strong>een</strong>schap waar je<br />
woont, dan ga je zelf ook vertrouwen. Vertrouwen, <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,… werken dus<br />
aanstekelijk. Uiteraard ligt die claim in de lijn <strong>van</strong> de oorspronkelijke Putnam-thesis<br />
over “virtuous cycli”. Hier speelt de historisch-culturele evolutie <strong>van</strong> regio’s (“path<br />
dependence”) potentieel dus ten volle. Het geaggregeerde veralgem<strong>een</strong>de<br />
vertrouwensniveau beïnvloedt dus de individuele kans op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
Dat geaggregeerd vertrouwensniveau kan trouwens volgens sommige auteurs ook <strong>een</strong><br />
knauw of integendeel <strong>een</strong> duw krijgen door “collectieve ervaringen” (Uslaner, 2000):<br />
<strong>een</strong> soort collectieve herinneringen, zoals bv. de “Civil rights movement” of de<br />
“Vietnambeweging”, die <strong>een</strong> belangrijke indruk zouden nalaten op <strong>een</strong> generatie.<br />
Deze collectieve herinneringen zouden volgens Uslaner dus <strong>een</strong> hele opgroeiende<br />
generatie kunnen beïnvloeden, <strong>van</strong>daar de cohorte-verschillen inzake<br />
vertrouwensniveau. Net als Putnam interpreteert hij die cohorteverschillen dus niet<br />
als levenscyclus-fluctuaties.<br />
Daarmee belanden we tenslotte bij de potentiële macrobron die het meest aanleiding<br />
geeft tot kringredeneringen (cfr. supra): het (mogelijke) belang <strong>van</strong> de sociale en<br />
<strong>politieke</strong> omgeving. Of wat Stolle de categorie “<strong>politieke</strong> verklaringsmodellen” noemt<br />
(Stolle, 2000). Opnieuw stellen we ons hier de vraag: in welke mate hebben aspecten<br />
als de institutionele context (bv. decentralisatie), het type regime (democratieën<br />
versus autoritaire regimes), het gevoerde beleid, de performantie <strong>van</strong> het<br />
overheidsniveau,… potentieel <strong>een</strong> effect op het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>van</strong> de<br />
bevolking? Is er wel <strong>een</strong> effect, is het <strong>een</strong> effect dat, als het er al is, eerder in <strong>een</strong><br />
langetermijnperspectief moet beschouwd worden, en hoe zien de causale<br />
mechanismen er precies uit? Pertinente vragen, die erg moeilijk te beantwoorden<br />
vallen. Putnam 59 zelf beklemtoont in zijn boek “Bowling alone” dat de bottom-up<br />
versus top-down controverse (dus: of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong>al <strong>van</strong> onderuit, <strong>van</strong>uit<br />
lokale instituties, organisaties,… moet groeien, respectievelijk of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />
<strong>van</strong> bovenuit, <strong>van</strong>uit de nationale overheid dus, gecreëerd kan worden)<br />
58 Als we die redenering doortrekken naar de Belgische context, kunnen we verwachten dat 2 de en<br />
3 de generatie-migranten uit Maghreblanden om dezelfde record <strong>van</strong> teleurstellingen, discriminaties,<br />
… over minder veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen gaan beschikken<br />
59 In vroegere publicaties ( “Making democracy work”) behoorde Putnam tot de bottom-up<br />
theoretici. Hij leek niet te geloven in <strong>een</strong> mogelijke constructieve rol <strong>voor</strong> de overheid, <strong>een</strong><br />
standpunt dat resulteerde uit zijn eerder pessimistische “path dependence” theorie.<br />
35
<strong>voor</strong>bijgestreefd is. Beide benaderingen moeten complementair functioneren<br />
(Putnam, 2000: 413).<br />
Decentralisatie verhoogt bij<strong>voor</strong>beeld in principe de mogelijkheden tot participatie,<br />
en dan hangt het <strong>van</strong> je visie op mogelijke participatie-effecten op vertrouwen af, of<br />
je <strong>een</strong> effect verwacht. Dat autoritaire regimes vertrouwen vrij snel kunnen<br />
vernietigen, lijkt buiten kijf te staan, minder duidelijk is in welke mate democratieën<br />
vertrouwen kunnen opbouwen (zie Stolle, 2000: 265): de democratieën verschillen<br />
immers behoorlijk wat <strong>van</strong> elkaar inzake veralgem<strong>een</strong>d vertrouwensniveau. De mate<br />
<strong>van</strong> socioeconomische ongelijkheid zou daar <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel de verklaring <strong>van</strong><br />
vormen (cfr. bv. Uslaner, 2000). Indirect kan de overheid daar <strong>een</strong> rol in spelen via<br />
het soort beleid dat gevoerd wordt: redistributief (welvaartsstaat) of niet. Immers: het<br />
lijkt <strong>een</strong> stuk moeilijker om mensen te vertrouwen die socioeconomisch veraf <strong>van</strong><br />
jouw positie op het continuüm staan. Al even duidelijk lijkt dat dit soort institutioneel<br />
beleidseffect slechts op heel lange termijn kan beginnen spelen. Anderzijds, zo<br />
beklemtoont Stolle (2000, 266), speelt misschien ook de performantie <strong>van</strong> de<br />
overheid <strong>een</strong> rol. Vooral op dit vlak – en op de mogelijke links tussen verticaal<br />
politiek vertrouwen en veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen – woedt <strong>een</strong> bittere<br />
discussie. Nogal wat auteurs (bv. Levi, Stolle) gaan er<strong>van</strong> uit dat de “trustworthiness”<br />
<strong>van</strong> de staat ( zoals gepercipieerd via de integriteit, rechtvaardigheid, procedurele<br />
impartialiteit, etc. <strong>van</strong> de structuren en processen: m.a.w. dat de overheidsinstellingen<br />
functioneren zoals dat er<strong>van</strong> verwacht mag worden) – bij<strong>voor</strong>beeld via <strong>een</strong> verhoogd<br />
politiek vertrouwen - <strong>een</strong> effect kan en wellicht zal hebben op <strong>sociaal</strong> vertrouwen.<br />
Andere auteurs (Uslaner op kop) beklemtonen dat andere bronnen aan de oorsprong<br />
liggen <strong>van</strong> politiek vertrouwen respectievelijk veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen. Als<br />
er al <strong>een</strong> effect is, dan doet zich dat – op macroniveau, niet op micro (= individueel)-<br />
niveau – <strong>voor</strong> volgens het volgende mechanisme: <strong>een</strong> hoog <strong>sociaal</strong><br />
vertrouwensniveau in <strong>een</strong> regio gaat <strong>een</strong> betere performantie <strong>van</strong> de overheid in de<br />
hand werken, wat op zijn beurt <strong>een</strong> hoger niveau <strong>van</strong> politiek vertrouwen gaat<br />
veroorzaken. Een eventueel feedback-effect op <strong>sociaal</strong> vertrouwen is iets <strong>voor</strong> de heel<br />
lange termijn 60 .<br />
7. Vormen <strong>van</strong> trust:<br />
Trust-literatuur floreert het laatste decennium als nooit tevoren ( zie bv. Gambetta,<br />
1988; Braithwaite & Levi, 1998; Misztal, 1996 ; Warren, 1999 ; Pharr & Putnam,<br />
2000; Uslaner, te verschijnen). Het <strong>concept</strong> “trust”, zowel m.b.t. personen als m.b.t.<br />
instituties, mag zich dus verheugen in uitgebreide academische aandacht. Binnen de<br />
(politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie neemt “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”<br />
60 Bij<strong>voor</strong>beeld: als <strong>een</strong> betere performantie <strong>van</strong> de overheid bij<strong>voor</strong>beeld tot uiting komt in <strong>een</strong><br />
beter functionerende sociale zekerheid, met minder misbruiken, dan gaan mensen – via <strong>een</strong> sterker<br />
vertrouwen in het sociale zekerheidssysteem <strong>van</strong> hun land uiteindelijk misschien ook meer<br />
vertrouwen gaan koesteren in categorieën mensen die er gebruik (moeten) <strong>van</strong> maken.<br />
36
<strong>een</strong> prominente plaats in. Daarom gaan we hier even wat dieper in op deze vorm <strong>van</strong><br />
vertrouwen en op andere vormen, die al of niet met veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (en<br />
met <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in het algem<strong>een</strong>) in verband gebracht worden. We beperken ons<br />
tot het schetsen <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal hoofdlijnen.<br />
De politiek-sociologische <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>theorie 61 maakt het onderscheid tussen<br />
“generalized” trust en “particularized” trust. Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen duidt op het<br />
vertrouwen dat kan bestaan tussen mensen die elkaar niet <strong>van</strong> nabij kennen, mensen<br />
dus die niet face-to-face met elkaar in contact komen. “Vertrouwen in vreemden”<br />
dus, in de terminologie <strong>van</strong> Uslaner ( Uslaner, 2000). Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, dat<br />
<strong>van</strong> langsom meer cruciaal lijkt in onze (post-) moderne interdependente<br />
samenlevingen, waar je veel meer met “vreemden” te maken krijgt dan vroeger, om<br />
collectieve actieproblemen efficiënt te kunnen aanpakken. Dit soort vertrouwen<br />
behoort <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> tot de harde kern <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, daarover<br />
heerst g<strong>een</strong> discussie. Yamagishi & Yamagishi (1994) begrijpen onder<br />
“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” vertrouwen dat <strong>een</strong> soort “cognitieve bias” vormt,<br />
waarbij je dus gelooft in de welwillende aard <strong>van</strong> de mens in het algem<strong>een</strong>. Met bias<br />
wordt dan bedoeld dat <strong>een</strong> ‘algem<strong>een</strong> vertrouwend’ persoon de welwillende intenties<br />
<strong>van</strong> <strong>een</strong> partner bij <strong>een</strong> interactie overschat: namelijk <strong>voor</strong>bij het niveau dat bij <strong>een</strong><br />
<strong>voor</strong>zichtige beoordeling <strong>van</strong> de beschikbare informatie eigenlijk aangewezen zou<br />
zijn. Uslaner heeft het over “morele trust” 62 : trust waarbij je erop vertrouwt dat<br />
anderen (vreemden, mensen in het algem<strong>een</strong>) je fundamentele waarden delen en dus<br />
g<strong>een</strong> misbruik <strong>van</strong> je zullen maken. Met andere woorden: dat ze deel uitmaken <strong>van</strong> je<br />
morele gem<strong>een</strong>schap. Dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen wordt dus door auteurs telkens<br />
lichtjes anders ingevuld, maar de algemene idee blijft min of meer dezelfde. Over de<br />
potentiële bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen hadden we het al in (6). Hun effect<br />
op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen loopt <strong>voor</strong>al via het wereld-en mensbeeld dat ze<br />
construeren. Uslaner argumenteert vrij overtuigend dat het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />
vrij stabiel zou blijven in de loop <strong>van</strong> <strong>een</strong> mensenleven, <strong>een</strong>maal gevormd (Uslaner,<br />
te verschijnen). We stelden eerder al dat de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur <strong>een</strong><br />
andere mening toegedaan is (cfr. supra).<br />
“Particularized trust” (specifiek vertrouwen) berust op de intieme familiariteit die<br />
mensen met elkaar hebben: of het nu om je familie gaat, of om buren, kennissen of je<br />
vriendenkring. Face-to-face contacten zijn hier wel courant. Dit soort vertrouwen<br />
“gebruik” je dus als je omgaat met mensen die je kent. En – in tegenstelling tot wat<br />
Putnam in “Making democracy work” stelde – hoeft specifiek vertrouwen<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen niet uit te sluiten, tenminste als specifiek vertrouwen niet<br />
verwordt tot <strong>een</strong> excessief ingroup-vertrouwen 63 (zie Uslaner, te verschijnen),<br />
gecombineerd met <strong>een</strong> veralgem<strong>een</strong>d wantrouwen t.o.v. al wie niet tot die in-group<br />
61 Bv. Putnam (“thin” versus “thick trust”) en Stolle & Rochon ( “private trust” versus “generalized<br />
trust”)<br />
62 Eigenlijk maakt Uslaner nog <strong>een</strong> licht onderscheid tussen morele en “general trust”, maar om <strong>een</strong><br />
en ander niet nodeloos te compliceren stellen we beide hier aan elkaar gelijk.<br />
63 Wat het geval leek te zijn in het Zuid-Italië waar Putnam het over had.<br />
37
ehoort. Specifiek vertrouwen valt <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> normaliter niet onder de<br />
noemer “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Dit soort specifiek vertrouwen lijkt te ontspruiten aan <strong>een</strong><br />
combinatie <strong>van</strong> instrumenteel/strategische 64 motieven enerzijds (bv. mbt vrienden)<br />
maar ook aan het feit dat mensen sociale banden, identiteiten,… met elkaar delen (bv.<br />
familie). Bovendien lijken de verwantschapsselectietheorie en de wederzijdse<br />
reciprociteitstheorie daarbovenop nog <strong>een</strong>s <strong>een</strong> biologisch-genetisch “steuntje in de<br />
rug” te kunnen verlenen bij het ontwikkelen <strong>van</strong> dit soort specifiek vertrouwen. De<br />
meesten onder ons, bijna ieder<strong>een</strong> zo mag vermoed worden, beschikken bijgevolg<br />
over dergelijke vorm <strong>van</strong> vertrouwen. Reciprociteit, de speltheorie, tit for tat,… de<br />
kans is groot dat dit soort zaken – <strong>van</strong>uit die instrumenteel/strategische bron die aan<br />
minstens <strong>een</strong> deel <strong>van</strong> onze specifieke vertrouwensrelaties ten oorsprong ligt –<br />
uitsluitend betrekking heeft op specifiek vertrouwen. Of nog: de door Putnam<br />
veronderstelde link en wisselwerking tussen “veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit” en<br />
“veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” is hoogst twijfelachtig.<br />
Naast veralgem<strong>een</strong>d en specifiek vertrouwen nemen auteurs ook de termen politiek of<br />
verticaal vertrouwen, vertrouwen in instituties,… in de mond. Luhmann en Giddens<br />
zijn ongetwijfeld niet de enigen die vertrouwen in de abstracte, grote instituties <strong>van</strong><br />
de democratie <strong>van</strong> cruciaal en zelfs toenemend belang achten in de huidige<br />
samenleving, met het oog op sociale en <strong>politieke</strong> stabiliteit en integratie. Ook in de<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie heeft men dus aandacht <strong>voor</strong> deze vorm <strong>van</strong> “trust”. Nogal<br />
wat auteurs (bv. Hardin) nemen liever de term “confidence” in de mond, als het over<br />
vertrouwen in instituties gaat. Of beter nog: ze hebben het over de “trustworthiness”<br />
of betrouwbaarheid <strong>van</strong> instituties. Trust reserveren ze <strong>voor</strong> vertrouwen in personen.<br />
Hoe je <strong>een</strong> en ander ook noemt, de controverse over hoe dit verticaal vertrouwen in<br />
instituties precies geïnterpreteerd moet worden, en of het al of niet als “<strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>” kan omschreven worden, lijkt zo mogelijk nog <strong>een</strong> stuk heviger dan die<br />
m.b.t. <strong>sociaal</strong> vertrouwen. Warren (2000: 317) onderscheidt <strong>een</strong> drietal benaderingen<br />
m.b.t. dit politiek vertrouwen: (1) de neoconservatieve benadering, die de bron <strong>van</strong><br />
trust <strong>voor</strong>al situeert binnen de cultuur (bv. Fukuyama), trust is iets <strong>van</strong> de<br />
samenleving, en heeft niets te maken met politiek of staat; (2) de rational choice<br />
benadering (bv. Hardin 65 ) die de bron <strong>van</strong> <strong>politieke</strong> trust tracht te situeren binnen de<br />
64 Yamagishi & Yamagishi hebben het over “knowledge based” of predictieve trust: op kennis<br />
gebaseerd vertrouwen, dat beperkt blijft tot bepaalde personen uit je omgeving, die je als<br />
welwillend inschat wegens de beschikbaarheid <strong>van</strong> betrouwbare informatie over die objecten, die<br />
geaccumuleerd werd tijdens <strong>een</strong> lange geschiedenis <strong>van</strong> interacties met het object in kwestie. Dit<br />
soort instrumentele trust (cfr. ook de notie “encapsulated interest” (Hardin)) heeft dus te maken met<br />
de beoordeling <strong>van</strong> risico’s, belangen, … Dit is echter slechts één mogelijke “bron” <strong>van</strong> specifiek<br />
vertrouwen. Anderzijds kun je echter ook stellen dat zelfs als mensen bv. sociale omstandigheden,<br />
banden, … delen met elkaar (in familie bv.) die gedeelde sociale omstandigheden de persoon die<br />
vertrouwt <strong>voor</strong>zien <strong>van</strong> belangrijke “kennis” over de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de personen die<br />
vertrouwd worden. Beide bronnen <strong>van</strong> specifiek vertrouwen lijken dus tot op zekere hoogte wat<br />
verweven met elkaar.<br />
65 Hardin stelt, over “politiek vertrouwen” dat echt vertrouwen in <strong>politieke</strong> instituties niet mogelijk<br />
is. Meer dan <strong>een</strong> soort “inductieve verwachtingen” over de politiek hebben de meeste burgers niet.<br />
38
ationele monitoring <strong>van</strong> risico’s door individuen; (3) de deliberatieve benadering<br />
(bv. Cohen) die de bron <strong>van</strong> trust situeert binnen discursieve processen (cfr. het<br />
belang <strong>van</strong> “public spheres” (Habermas) in die benadering).<br />
Er lijkt zich stilaan <strong>een</strong> consensus te vormen, blijkens Pharr & Putnam (2000) bv., dat<br />
de oorzaken/bronnen <strong>van</strong> institutioneel vertrouwen politiek zijn. Zij stellen dat de<br />
publieke satisfactie met instituties te maken zou hebben met de informatie 66 , die<br />
beschikbaar gesteld wordt aan burgers, met de evaluatiecriteria die burgers hanteren,<br />
en <strong>voor</strong>al met de eigenlijke performantie <strong>van</strong> die instituties (= het “institutionele<br />
performantiemodel”). Wat er ook <strong>van</strong> zij: verticaal vertrouwen is naar alle<br />
waarschijnlijkheid <strong>een</strong> stuk volatieler dan veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong> vertrouwen, en de<br />
bronnen <strong>van</strong> dit verticaal vertrouwen verschillen even<strong>een</strong>s <strong>van</strong> die <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
vertrouwen. Over de onderlinge verhouding tussen verticaal en veralgem<strong>een</strong>d <strong>sociaal</strong><br />
vertrouwen hadden we het hoger al. Uslaner m<strong>een</strong>t dat – gezien de stabiliteit <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen enerzijds en de volatiliteit én andere bronnen <strong>van</strong><br />
institutioneel vertrouwen anderzijds – er maar weinig kans bestaat dat er <strong>van</strong><br />
vertrouwen in de overheid <strong>een</strong> (rechtstreeks) effect zou uitgaan op veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen.<br />
Burgers beschikken niet over de informatie die nodig zou zijn om <strong>een</strong> rationele evaluatie <strong>van</strong> de<br />
risico’s, <strong>van</strong> de mate waarin politici en instellingen hun belangen behartigen, …te kunnen maken.<br />
66 Hardnekkige negatieve mediacoverage, al dan niet terecht, <strong>van</strong> bepaalde instellingen heeft <strong>een</strong><br />
impact: dergelijke instellingen kunnen (vgl. justitie in België) rekenen op <strong>een</strong> sceptisch publiek.<br />
39
4. Sociaal <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
In deze slotparagraaf schetsen we <strong>een</strong> ideaaltypische politiek-sociologische visie op<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, met rationele consistentie en operationaliseerbaarheid als<br />
hoofdobjectieven. In grote lijnen volgen we daarbij de structuur <strong>van</strong> de vorige<br />
paragraaf. We vertrekken <strong>van</strong> <strong>een</strong> definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, die we in de rest<br />
<strong>van</strong> deze paragraaf verder uitwerken en toelichten. Het accent zal daarbij vaak op<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen liggen.<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> omvat <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> de (culturele en structurele)<br />
aspecten <strong>van</strong> sociale structuur en relaties die macrocollectieve actie faciliteren ( - en<br />
dus collectieve actiedilemma’s helpen overstijgen - ). Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt in die<br />
zin <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> de hele samenleving, <strong>een</strong> macro-resource dus. De<br />
outputgerichte dimensie (of het produkt ) <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> bestaat hier uit het<br />
“faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie”. Net als bij Coleman wordt ook bij ons<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus gedefinieerd door zijn functie. De geprefereerde afhankelijke<br />
variabele vormt “democratische performantie 67 ”: d.w.z. efficiënter en<br />
democratischer 68 functionerende instellingen, die <strong>een</strong> positieve externaliteit of<br />
bijprodukt <strong>van</strong> het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de macro-entiteit (land, regio,…) kunnen zijn.<br />
Dat is echter niet noodzakelijk het geval.<br />
Met die definiëring vermijden we de opwerping <strong>van</strong> bepaalde auteurs dat, als <strong>een</strong><br />
<strong>concept</strong> als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> verklarende kracht wil hebben, het niet gedefinieerd mag<br />
worden in termen <strong>van</strong> <strong>een</strong> (doelmatig) positief resultaat (cfr. Onyx & Bullen, 2001;<br />
Blomkvist, 2001). Zij stellen dat dergelijke “postulering” <strong>van</strong> <strong>een</strong> gunstig resultaat<br />
<strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> elke theorie over de causale connecties tussen <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> en<br />
<strong>politieke</strong> macro-effecten circulair zou maken. In onze definiëring hebben we dat<br />
euvel proberen te vermijden. Wél is het zo dat in het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />
noodzakelijkerwijs <strong>een</strong> positief effect zit (nl. “faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve<br />
actie”). Dat is ons inziens – en in tegenstelling tot de visie <strong>van</strong> hogergenoemde<br />
auteurs – onvermijdelijk aangezien <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> anders g<strong>een</strong> “<strong>kapitaal</strong>” zou<br />
vormen <strong>voor</strong> de entiteit in kwestie ( hier: de macro-entiteit “staat”). Maar we<br />
vermijden – tot op zekere hoogte toch - kringredeneringen omdat dit positieve effect<br />
niet over<strong>een</strong>stemt met onze afhankelijke variabele, democratische performantie.<br />
Met het “faciliteren <strong>van</strong> macro-collectieve actie” doelen we op het vergemakkelijken<br />
<strong>van</strong> collectieve actie die functioneel (of en in elk geval niet dysfunctioneel ) is <strong>voor</strong><br />
de hele staat/samenleving, en dus niet enkel bepaalde groepen of segmenten <strong>van</strong> de<br />
samenleving begunstigt. Een vrij abstracte notie: vraag is of dergelijke echt<br />
67 In het kader <strong>van</strong> deze paper gaan we niet uitgebreid in op de <strong>concept</strong>ualisering en<br />
operationalisering <strong>van</strong> de afhankelijke variabele, democratische performantie. Wij zien<br />
“democratische performantie” zowel in termen <strong>van</strong> performantie tout court (efficiëntie dus) als in<br />
termen <strong>van</strong> democratisch functioneren.<br />
68 Bij<strong>voor</strong>beeld qua transparantie<br />
40
collectieve en dus op het algem<strong>een</strong> belang gerichte actie wel bestaat, dan wel of er<br />
eigenlijk all<strong>een</strong> collectieve acties bestaan die niet noodzakelijk de hele samenleving<br />
ten goede komen (conflictdenken), maar daarom niet noodzakelijk negatief<br />
beoordeeld moeten worden. Immers, ook het <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten kan tot op<br />
zekere hoogte positief zijn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> samenleving. Hier gaan we er echter <strong>van</strong> uit dat<br />
er (daarnaast) toch ook zoiets als <strong>een</strong> “algem<strong>een</strong> belang” bestaat, <strong>van</strong>daar dat “macrocollectieve<br />
actie faciliteren” in ons <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> opgenomen werd.<br />
4.1 Analyse- (en meet-) niveau<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> is <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> macroresource, het macroniveau<br />
vormt dus het analyseniveau. De meerwaarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als <strong>concept</strong> ligt op<br />
dit niveau. Sociaal <strong>kapitaal</strong> hoeft echter niet uitsluitend op macroniveau gemeten te<br />
worden, ook op micro-niveau (via bevraging <strong>van</strong> respondenten in surveys) kan<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten worden. Echter, als macro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gemeten wordt bij<br />
individuen, wijzen die indicatoren niét op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dat <strong>voor</strong> die individuen zélf<br />
<strong>een</strong> resource vormt, al kan dat eventueel wel het geval zijn 69 . Politieke <strong>sociologen</strong><br />
hebben het dus niet over micro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, dat <strong>voor</strong> netwerkbenaderingen<br />
<strong>voor</strong>behouden wordt. Enkel geaggregeerd wordt de individuele informatie in principe<br />
rele<strong>van</strong>t. Anderzijds is het wel zo dat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> zich <strong>voor</strong> het behandelen<br />
<strong>van</strong> bepaalde onderzoeksvragen ( - het ontrafelen <strong>van</strong> causale mechanismen<br />
bij<strong>voor</strong>beeld -) moeten focussen op dit microniveau.<br />
4.2 Vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
In tegenstelling tot bij de <strong>voor</strong>gaande (comparatieve) paragraaf doen we hier wel <strong>een</strong><br />
poging om de componenten en vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te schetsen. Hoe ziet<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> er dus uit <strong>voor</strong> de <strong>politieke</strong> sociologie?<br />
69 (Cfr. supra): toegepast op “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”: dit vertrouwen kàn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> individu (dus<br />
op microniveau) <strong>een</strong> resource vormen, omdat het zijn sociale integratie vergemakkelijkt of nog<br />
omdat hij daardoor makkelijker handelsrelaties gaat aanknopen met diverse groepen mensen, maar<br />
het hoéft g<strong>een</strong> resource te zijn <strong>voor</strong> hem of haar. Immers, als mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen beschikken in <strong>een</strong> context waar de kans groot is dat dit vertrouwen beschaamd wordt,<br />
levert dit vertrouwen hem weinig op, meer nog, kan het zelfs gevaarlijk zijn. Enkel geaggregeerd,<br />
dus als <strong>een</strong> voldoende hoge concentratie <strong>van</strong> mensen over dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken<br />
in <strong>een</strong> regio, gaat het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> om <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
41
MACRO<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt op macroniveau (veel meer dan <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, gemeten op<br />
microniveau) <strong>een</strong> cluster <strong>van</strong> structurele en culturele elementen, <strong>een</strong> soort<br />
socioculturele context dus. Hier behandelen we die <strong>sociaal</strong>-structurele en culturele<br />
elementen los <strong>van</strong> elkaar, al is dat dus tot op zekere hoogte <strong>een</strong> simplificatie.<br />
1. STRUCTUUR<br />
Welke aspecten <strong>van</strong> sociale structuur en sociale relaties vergemakkelijken<br />
macrocollectieve actie?<br />
In principe komen allerhande netwerken, zowel formele als informele, zowel<br />
“bridging” (wellicht iets meer) als bepaalde “bonding” vormen <strong>van</strong> organisaties,…<br />
daar<strong>voor</strong> in aanmerking. Al die types netwerken en organisaties faciliteren immers<br />
potentieel macrocollectieve actie, de <strong>een</strong> al iets meer dan de andere. De vraag is dan<br />
uiteraard, hoé doen ze dat?<br />
Enerzijds zijn ze intern, als potentiële “schools of democracy” functioneel: ze<br />
kunnen waarden bijbrengen, coöperatief gedrag aanleren, (<strong>politieke</strong>) competentie en<br />
betrokkenheid aanzwengelen. Allemaal aspecten die niet direct dysfunctioneel ogen<br />
m.b.t. macrocollectieve actie. Wel zou het effect <strong>van</strong> netwerk-en<br />
organisatieparticipatie op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, op volwassen leeftijd, eerder<br />
gering zijn (cfr. supra). De socialisatie-impact <strong>van</strong> het verenigingsleven en <strong>van</strong><br />
netwerken in het algem<strong>een</strong> zou wel <strong>een</strong>s – we formuleren het hier louter als<br />
hypothese - het grootst kunnen zijn tijdens de jeugd- en adolescentiefase. Meer<br />
onderzoek moet daarover uitsluitsel brengen.<br />
Daarnaast is ook de externe linkagefunctie (met het <strong>politieke</strong> niveau) <strong>van</strong> <strong>een</strong> hecht<br />
verenigingsleven, dichte sociale structuren,… rele<strong>van</strong>t: belangenarticulatie- en<br />
aggregatie worden versterkt door <strong>een</strong> dicht netwerk <strong>van</strong> organisaties. Hoe meer<br />
organisaties, die mensen verbinden met de overheid en met het <strong>politieke</strong> systeem, er<br />
zich bevinden in <strong>een</strong> regio, hoe meer dat uiteindelijk ten goede zou moeten komen<br />
aan “macro-collectieve actie” in onze interdependente samenleving. Ietwat<br />
problematisch bij deze laatste externe functie <strong>van</strong> structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is het<br />
feit dat je gevaarlijk dicht komt bij de afhankelijke variabele (democratische<br />
performantie). Via die externe functie schetsen we immers gedeeltelijk al <strong>een</strong><br />
mechanisme dat weergeeft hoe uit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in <strong>een</strong> land/regio <strong>een</strong> betere<br />
performantie zou kunnen <strong>voor</strong>tspruiten. Bij<strong>voor</strong>beeld: de consultatie <strong>van</strong> tal <strong>van</strong><br />
middenveldorganisaties (in <strong>een</strong> regio waar veel structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> is) zal het<br />
besluitvormingsproces zélf misschien wel wat bemoeilijken maar scoort<br />
waarschijnlijk hoger op het vlak <strong>van</strong> transparantie en op het vlak <strong>van</strong> de efficiëntie<br />
<strong>van</strong> het uiteindelijke gevoerde beleid <strong>van</strong> de instellingen. Een betere democratische<br />
performantie dus.<br />
42
Louter informatie over de kwantiteit <strong>van</strong> de netwerken en organisaties in <strong>een</strong><br />
bepaalde regio geeft tot op zekere hoogte al <strong>een</strong> beeld <strong>van</strong> de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> stock in<br />
<strong>een</strong> regio, meer in elk geval dan bij meting op micro-niveau (cfr. infra) het geval is.<br />
Het lijkt vrij waarschijnlijk en blijkt in de praktijk ook vaak uit empirisch onderzoek<br />
dat (geaggregeerde) macro-maten, die formele en informele sociale interactie, publiek<br />
engagement 70 en burgerzin, … in kaart brengen, nogal uniform zijn. Die macroindexen<br />
getuigen dus meestal <strong>van</strong> ééndimensionaliteit (veel of weinig structureel<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>). Ongetwijfeld zijn er in regio’s met veel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />
netwerken of organisaties die dysfunctioneel zijn <strong>voor</strong> macrocollectieve actie (bv.<br />
omdat ze nogal exclusief zijn), maar ze verzinken in het niet in <strong>een</strong> zee <strong>van</strong><br />
functionele netwerken/organisaties. Op macroniveau biedt de kwantiteit <strong>van</strong><br />
structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dus behoorlijk wat informatie, al heb je idealiter natuurlijk<br />
liefst ook informatie over de concrete aard <strong>van</strong> de netwerken, organisaties,… die je<br />
in <strong>een</strong> regio aantreft.<br />
Een ander argument <strong>voor</strong> de rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> <strong>een</strong> louter kwantitatieve, dus minder<br />
gedetailleerde index <strong>van</strong> structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> gaat als volgt. Je mag er <strong>van</strong><br />
uitgaan dat in regio’s waar verhoudingsgewijs meer mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen beschikken, regio’s met meer “cultureel” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (cfr. infra) dus,<br />
ook meer sociale activiteit ontwikkeld zal worden. Immers, ook al worden mensen<br />
om erg diverse redenen 71 lid <strong>van</strong> organisaties en gaan ze om veel redenen informeel<br />
met elkaar om, mensen die over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen beschikken, gaan<br />
gemiddeld genomen meer sociale activiteit ontwikkelen dan mensen die weinig<br />
vertrouwen in mensen hebben (cfr. bv. Stolle, 2001) 72 . Op geaggregeerd niveau moet<br />
dit zich uiteindelijk vertalen (<strong>voor</strong> <strong>een</strong> regio waar meer mensen over veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen beschikken) in verhoudingsgewijs meer <strong>sociaal</strong> engagement en informele<br />
sociale interactie. Vandaar ook dat we hierboven stelden dat op macroniveau <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> cluster vormt <strong>van</strong> culturele en <strong>sociaal</strong>-structurele elementen.<br />
Zelfs <strong>een</strong> fragmentaire kwantitatieve structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-index biedt dus al –<br />
omwille <strong>van</strong> de in <strong>een</strong> aantal landen vastgestelde ééndimensionaliteit <strong>van</strong> maten die<br />
peilen naar verschillende vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement en interactie, en omwille<br />
<strong>van</strong> de samenhang tussen geaggregeerde sociale interactie en veralgem<strong>een</strong>de<br />
vertrouwensniveaus - behoorlijk wat informatie over de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-stock in <strong>een</strong><br />
regio of land.<br />
70 Telkens moet dan wel nagegaan worden of de situatie echt vergelijkbaar is: dus of de<br />
opportuniteitsstructuur – in functie <strong>van</strong> het publieke engagement – in de macro-entiteiten (regio’s,<br />
landen) min of meer dezelfde is<br />
71 Het gaat niet all<strong>een</strong> om vertrouwen, zoals Putnam lijkt te denken, maar ook om motivaties.<br />
72 De causaliteit loopt (op volwassen leeftijd) grotendeels <strong>van</strong> “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” naar<br />
sociale activiteit en engagement (cfr: de “selectiebias”: trust, is niet noodzakelijk, maar faciliteert<br />
wel het vervoegen <strong>van</strong> vrijwilligersorganisaties). Op jongere leeftijd kan netwerkparticipatie<br />
misschien wel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen helpen genereren, zeker in “bridging” organisaties.<br />
43
Echter, andere redenen pleiten toch <strong>voor</strong> het proberen exhaustief in kaart brengen <strong>van</strong><br />
de diverse vormen formele en informele sociale interactie/engagement, dus <strong>voor</strong> het<br />
trachten te meten <strong>van</strong> de hele “range”. De kans bestaat immers dat in sommige landen<br />
structurele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> toch niet of minder ééndimensioneel zullen<br />
zijn 73 . Waardoor het belangrijker wordt om <strong>een</strong> zicht op het volledige structurele<br />
<strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong>-plaatje te krijgen.<br />
Structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueert ook in tijdsperspectief en lijkt bovendien almaar<br />
sneller te evolueren, getuige de opkomst <strong>van</strong> internet, allerhande<br />
telecommunicatietoepassingen die de informele sociale interactie fundamenteel<br />
wijzigen, … Anderzijds lijkt het toch ook <strong>van</strong> belang om de onderlinge bijdrage<br />
(m.b.t. de veronderstelde functionaliteit t.a.v. het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve<br />
actie) <strong>van</strong> verschillende structurele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement en interactie ten<br />
opzichte <strong>van</strong> elkaar te kunnen situeren, iets wat maar weinig zin zou hebben als<br />
structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> niet exhaustief werd gemeten. Regio’s die over veel<br />
“bridging” vormen <strong>van</strong> sociale interactie beschikken zouden zo in principe <strong>een</strong><br />
hogere score op <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-index moeten krijgen dan regio’s die misschien<br />
kwantitatief wel evenveel maar meer “bonding” sociale interactie laten noteren.<br />
M.a.w.: netwerktypes die (zeker op jongere leeftijd) (kunnen) leiden tot normen <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en coöperatie – allicht <strong>voor</strong>al “bridging” types - zouden<br />
méér moeten bijdragen tot <strong>een</strong> kwantitatieve <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> index dan andere.<br />
Hoe staat het met andere sociale structuren, die normaliter wat stiefmoederlijk<br />
behandeld worden door de (politiek-sociologische) <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong>theorie? Welke<br />
andere sociale structuren of relaties faciliteren ook macrocollectieve actie?<br />
Wat de familie betreft: je mag er<strong>van</strong> uitgaan dat regio’s met verhoudingsgewijs meer<br />
“open” 74 huishoudens over <strong>een</strong> positieve troef beschikken m.b.t. macro-collectieve<br />
actie. Het probleem situeert zich <strong>voor</strong> die familiale structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>component<br />
dus niet <strong>concept</strong>ueel, wél op het vlak <strong>van</strong> de operationalisatie. Met<br />
statistieken over echtscheidingscijfers, familiale structuur,… kom je er duidelijk niet.<br />
Misschien ligt de oplossing in geaggregeerde surveygegevens, waar gepeild zou<br />
worden naar de aard <strong>van</strong> de familiale structuur <strong>van</strong> de respondenten.<br />
Wel <strong>concept</strong>uele problemen stellen andere sociale structuren en relaties, die –<br />
minstens potentieel – ook macrocollectieve actie kunnen faciliteren. Wat doe je<br />
bij<strong>voor</strong>beeld met <strong>een</strong> performant onderwijssysteem? Performant hier in de zin dat<br />
scholieren er – geaggregeerd – <strong>een</strong> tolerant wereldbeeld in meekrijgen, er leren<br />
samenwerken met diverse mensen en groepen,… Eerder stelden we al dat onderwijs<br />
erg belangrijk kan zijn <strong>voor</strong> het genereren <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Vormt <strong>een</strong><br />
dergelijk “open” onderwijssysteem bijgevolg ook <strong>een</strong> structurele <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<br />
73 De religieuze context kan bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> serieuze impact hebben op de geaggregeerde<br />
lidmaatschapspercentages <strong>van</strong> formele organisaties (bv. in de VS), terwijl dat uiteraard veel minder<br />
het geval is <strong>voor</strong> andere, meer informele vormen <strong>van</strong> sociale interactie.<br />
74 Familiale contexten dus waar de ouders hun kinderen participatief opvoeden, vertrouwend staan<br />
t.o.v. vreemden,…<br />
44
component? Het enige échte tegenargument bestaat opnieuw uit het risico op<br />
kringredeneringen: met zo’n performant onderwijsstelsel kom je in de buurt <strong>van</strong> de<br />
afhankelijke, nl. democratische performantie. Die performantie wordt onder meer<br />
gemeten door de performantie 75 <strong>van</strong> de instellingen, waar<strong>van</strong> onderwijs er één is, na<br />
te gaan. Onderwijs vormt dus <strong>een</strong> grensgeval, waar over gediscussieerd kan worden:<br />
<strong>een</strong> open en goed functionerend onderwijssysteem is echter wel degelijk <strong>een</strong><br />
macroresource, en vormt dus eigenlijk, als we consequent zijn, structureel <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>. Hoe je <strong>een</strong> en ander gaat operationaliseren, is <strong>een</strong> andere kwestie 76 .<br />
Andere duidelijker politiek-institutionele aspecten, zoals bij<strong>voor</strong>beeld de rechtsstaat,<br />
die in principe ook macrocollectieve actie faciliteren, horen <strong>voor</strong> ons niét tot<br />
structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Niet all<strong>een</strong> omdat die politiek-institutionele aspecten<br />
zich – nog meer dan <strong>voor</strong> het onderwijs – in de buurt <strong>van</strong> de afhankelijke variabele<br />
bevinden, ook omdat ze minder “<strong>sociaal</strong>” <strong>van</strong> aard zijn en tenslotte <strong>voor</strong>al omdat ze<br />
eigenlijk veeleer <strong>een</strong> “substituut” ( third party enforcement) vormen <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (om collectieve actieproblemen op te lossen).<br />
Tenslotte vallen ook massamedia <strong>voor</strong> ons niet onder de noemer structureel <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>. De interactie verloopt er <strong>voor</strong>al verticaal ( - <strong>van</strong> kranten of tv naar het<br />
publiek - ), het gaat dus te weinig om echt “sociale” relaties. Dat massamedia<br />
macrocollectieve actie zouden faciliteren 77 is onduidelijk, zij het niet helemaal<br />
uitgesloten,… Over massamedia is discussie mogelijk, maar wij kozen er<strong>voor</strong> om ze<br />
– overigens in de lijn <strong>van</strong> de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur- niet onder de noemer <strong>van</strong><br />
structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te laten vallen.<br />
Niets belet echter dat sommige – meer interactieve - vormen <strong>van</strong> media, zoals<br />
bij<strong>voor</strong>beeld internet, op termijn toch zouden evolueren tot echte “structurele”<br />
vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Maar met die interactiviteit zou dan veeleer de klemtoon<br />
op het informele netwerk-aspect (cfr. hoger) liggen, minder op hun “media”-karakter.<br />
Waardoor ze eigenlijk hoger al aan bod zijn gekomen.<br />
75 Toegegeven: deze performantie heeft eerder betrekking op efficiëntie, en vormt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> stuk dus<br />
<strong>een</strong> ander soort performantie dan die waar<strong>van</strong> hoger sprake.<br />
76 Een paar suggesties <strong>voor</strong> de operationalisatie: geaggregeerde maten, die bij<strong>voor</strong>beeld peilen naar<br />
informele netwerken (leerlingenraden,…) in scholen, of nagaan of “bridging” scholen kwantitatief<br />
overwegen op concentratiescholen én bovendien goed functioneren.<br />
77 In principe kun je wel stellen dat <strong>een</strong> open, gepluraliseerd medialandschap, waar diverse<br />
ideologische stromingen, etnieën, socioeconomische categorieën,… op <strong>een</strong> positieve manier aan<br />
bod komen (ook op commerciële tv-stations of in “lichtere” kranten bv.), waar er bovendien <strong>een</strong><br />
echte “debatcultuur” in gepropageerd wordt (en massamedia, in de lijn <strong>van</strong> de op Habermas geënte<br />
literatuur, hun rol binnen de “civil society” opnemen), op termijn macrocollectieve actie kan<br />
faciliteren: bv. door het bijbrengen <strong>van</strong> meer respect <strong>voor</strong> andere mensen, door het aanbieden <strong>van</strong><br />
minder evidente rolmodellen op tv,… . Er zijn dus wel argumenten om dergelijk (ideaaltypisch)<br />
medialandschap als structureel <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te omschrijven. Bij de huidige stand <strong>van</strong> zaken<br />
lijken massamedia <strong>voor</strong>al neutraal, soms zelfs eerder dysfunctioneel (omwille <strong>van</strong> hun gerichtheid<br />
op winstmaken), m.b.t. het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie. Daar bovenop stelt zich dan nog<br />
het (comparatieve) operationalisatie-probleem.<br />
45
2. CULTUUR<br />
De culturele elementen – die uiteraard verweven zijn met de sociale structuur, en in<br />
die zin ook “<strong>sociaal</strong>” zijn – die macrocollectieve actie faciliteren, omvatten de<br />
normen, waarden, disposities,… die macrocollectieve actie vergemakkelijken.<br />
Dan hebben we het onder meer over: (geaggregeerd) veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (= de<br />
belangrijkste culturele component <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong>),<br />
tolerantie, bereidheid om samen te werken met erg diverse, ook minder<br />
conformistische of etnisch/<strong>sociaal</strong> diverse bevolkingsgroepen,… Veel <strong>van</strong> die andere<br />
culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kunnen in verband gebracht worden met<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen: <strong>van</strong>daar de centraliteit <strong>van</strong> die notie. Ook aspecten als de<br />
“betrouwbaarheid” (trustworthiness) <strong>van</strong> de samenleving, het niet of minder<br />
overwegen <strong>van</strong> vrijbuitersgedrag (freeridergedrag),… die <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel – naast<br />
uiteraard ook uit de institutionele context - <strong>voor</strong>tspruiten uit de vigerende waarden en<br />
normen 78 , kunnen onder diezelfde noemer <strong>van</strong> “cultureel” <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> worden<br />
ondergebracht.<br />
Ook de niveaus <strong>van</strong> culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> fluctueren in de tijd, zij het<br />
waarschijnlijker iets trager dan de structurele, tenminste indien de institutionele<br />
context niet grondig door elkaar geschud wordt. De rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> bepaalde waarden,<br />
disposities, normen,… (bv. <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) op zich <strong>voor</strong> het<br />
faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie is daarentegen vrij stabiel. Als de rele<strong>van</strong>tie<br />
<strong>van</strong> dit soort waarden en normen al mocht flucturen, is het eerder in de zin <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
almaar toenemend belang er<strong>van</strong> in de interdependente, postmoderne samenleving<br />
waar we in leven.<br />
MICRO<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> mag dan wel <strong>een</strong> macroresource (eigenschap) zijn <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />
<strong>sociologen</strong>, we stelden eerder dat dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook op microniveau, dus bij<br />
individuen gemeten kan worden. Hoe ziet dit “micro-<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” bij individuen,<br />
met de blik op de uiteindelijke macrofunctionaliteit dus (nl. faciliteren <strong>van</strong><br />
macrocollectieve actie) en dus niet in de zin <strong>van</strong> <strong>een</strong> “resource <strong>voor</strong> het individu<br />
zelf”, er uit?<br />
Duidelijk is dat de individuele kenmerken stringent gedefinieerd zullen moeten<br />
worden. Vage “structurele” individuele kenmerken zoals de participatie in netwerken,<br />
lidmaatschap <strong>van</strong> organisaties,… volstaan op microniveau niet om <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, gemeten bij individuen (= krijgt in de rest <strong>van</strong> ons betoog het label “micro<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”) te spreken. Dergelijke structurele kenmerken en attitudes (<strong>voor</strong>al<br />
78 Die waarden en normen zijn op hun beurt vaak het gevolg <strong>van</strong> <strong>een</strong> lange historisch-culturele<br />
evolutie (path dependency).<br />
46
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) vormen op microniveau immers veel minder <strong>een</strong> “cluster”<br />
dan op macroniveau het geval is. Immers, ook “particularized trusters” zitten in<br />
verenigingen: mensen worden lid <strong>van</strong> verenigingen om tal <strong>van</strong> redenen 79 (Uslaner, te<br />
verschijnen).<br />
Zowel bepaalde attitudinale als gedragselementen wijzen op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>,<br />
gemeten bij individuen. De harde kern op dit microniveau is attitudinaal: de<br />
gedragselementen die we hieronder toelichten, spruiten immers veelal <strong>voor</strong>t uit<br />
bepaalde <strong>sociaal</strong>-psychologische disposities, worden dus teruggekoppeld naar de<br />
attitudes <strong>van</strong> individuen. De manier waarop mensen tegen mensen, zaken,…<br />
aankijken zal <strong>voor</strong> <strong>een</strong> groot deel hun gedrag bepalen, of ze bij<strong>voor</strong>beeld al of niet<br />
gaan samenwerken met uit<strong>een</strong>lopende groepen mensen,…<br />
Welke individuele kenmerken faciliteren – geaggregeerd - met vrij grote<br />
waarschijnlijkheid macrocollectieve actie?<br />
1. ATTITUDINAAL<br />
Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (cfr. infra) vormt ook hier de kern, maar ook andere<br />
attitudinale disposities, normen, waarden,… zoals tolerantie, bereidheid tot<br />
samenwerken met diverse mensen en groepen, het niet geneigd zijn tot<br />
vrijbuitersgedrag 80 , of ze oog hebben <strong>voor</strong> het “algem<strong>een</strong> belang”,… vallen onder<br />
“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit 81 lijkt minder belangrijk in de<br />
huidige (post-) moderne samenleving, dit lijkt ons eerder <strong>een</strong> rele<strong>van</strong>te norm op<br />
mesoniveau.<br />
Wat betreft “kritisch vertrouwen in democratische basisinstituties” kan<br />
gediscussieerd worden (cfr. infra), hier opteren we er<strong>voor</strong> om verticaal politiek<br />
vertrouwen niet tot de attitudinale elementen <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te rekenen.<br />
Vooral om het risico op kringredeneringen 82 te vermijden, in mindere mate ook<br />
omdat de bronnen er<strong>van</strong> minder <strong>sociaal</strong> maar eerder politiek zijn. Maar het blijft <strong>voor</strong><br />
<strong>een</strong> deel <strong>een</strong> arbitraire keuze, want bepaalde soorten verticaal vertrouwen kunnen<br />
79 Eigenlijk zou je ook telkens moeten peilen naar het “waarom”, naar de motieven dus waarom<br />
mensen zich <strong>sociaal</strong> engageren, met elkaar omgaan,…<br />
80 De <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> rele<strong>van</strong>te “wederkerigheid” zit <strong>voor</strong>al daarin: dat mensen niet<br />
geneigd zijn tot het bedriegen <strong>van</strong> de samenleving (en dus hun, anonieme, medeburgers), en dat ze<br />
verwachten dat ook hun medeburgers zich niet aan vrijbuitergedrag zullen bezondigen<br />
81 De “veralgem<strong>een</strong>de reciprociteitsnorm” lijkt ons in de huidige (post-) moderne samenlevingen<br />
minder belangrijk. Reciprociteit zit bovendien dermate in de menselijke aard verweven dat het<br />
moeilijk is om veralgem<strong>een</strong>de reciprociteit empirisch – via surveys - te onderscheiden <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
“normale” neiging tot reciprociteit en zelfs hulpvaardigheid. Vergelijk: volgens Uslaner kunnen ook<br />
“particularized trusters” vreemden in nood die ze ontmoeten, uit de brand helpen (zonder enige<br />
garantie op <strong>een</strong> wederdienst, ooit) (Uslaner, te verschijnen)<br />
82 Cfr: <strong>een</strong> geaggregeerd verticaal vertrouwensniveau in <strong>een</strong> regio (bv. mate waarin mensen geloven<br />
in de democratische waarden, en in de vreedzame regulering door de democratie <strong>van</strong> allerhande<br />
conflicterende belangen) faciliteert zowel macrocollectieve actie, als dat het <strong>een</strong> indicator vormt<br />
<strong>van</strong> de afhankelijke, “democratische performantie” (nl. legitimiteitsaspect)<br />
47
(geaggregeerd) in principe ook als “lijm” <strong>voor</strong> macrocollectieve actie fungeren. Hier<br />
botsen we dus nog <strong>een</strong>s nadrukkelijk op de limieten <strong>van</strong> onze politiek-sociologische<br />
<strong>concept</strong>ualisering.<br />
Ook aspecten als betrokkenheid op de gem<strong>een</strong>schap en <strong>politieke</strong> integratie<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld gemeten via <strong>politieke</strong> interesse) wijzen in zekere zin op “micro <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>”, maar lijken toch minder tot de kern <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>” te horen dan hogergenoemde aspecten. Dit type indicatoren is immers wat<br />
dubbelzinniger m.b.t. de veronderstelde macrofunctionaliteit dan disposities als<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen of tolerantie. Als iemand blijk geeft <strong>van</strong> veel <strong>politieke</strong><br />
interesse kàn dat inderdaad wijzen op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, maar die <strong>politieke</strong><br />
interesse kan anderzijds ook nogal extreem zijn, en op die manier eerder wijzen op<br />
fractionalisme en/of extremisme, wat (geaggregeerd) eerder dysfunctioneel lijkt te<br />
zijn om echte macro-collectieve actie te faciliteren.<br />
2. GEDRAGSELEMENTEN<br />
Gedragskenmerken die wijzen op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” omvatten bij<strong>voor</strong>beeld: het<br />
doen <strong>van</strong> vrijwilligerswerk, geven aan (niet exclusieve) liefdadigheid,<br />
bloeddonorschap,… kortom: allerhande gedragingen die niet exclusief zijn, maar<br />
gericht zijn op de hele samenleving. Het is duidelijk dat dit soort gedrag vaak de<br />
resultante is <strong>van</strong> bepaalde attitudes, waarden,… al gaat <strong>van</strong> het stellen <strong>van</strong> zo’n<br />
gedrag misschien nog wel <strong>een</strong> “versterkend” effect uit. Die gedragsindicatoren zijn<br />
dus <strong>voor</strong>al belangrijk omwille <strong>van</strong> de veronderstelde achterliggende attitudes, die –<br />
veel meer dan het gedrag zelf (bv. liefdadigheid) – ( geaggregeerd ) macrocollectieve<br />
actie kunnen faciliteren.<br />
Een ander soort (“structurele”) gedragsindicator is de (etnische, <strong>sociaal</strong>economische<br />
…) diversiteit/heterogeniteit <strong>van</strong> iemands vriendenkring, kennissenkring,… Die<br />
diversiteit ( of dus het “bridging” karakter er<strong>van</strong>) geeft immers aan dat mensen bereid<br />
zijn om connecties aan te gaan met uit<strong>een</strong>lopende mensen. Opnieuw: geaggregeerd<br />
wijst dit zeker op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, op individueel niveau is de kans dat dit wijst op<br />
“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” behoorlijk groot 83 , maar zekerheid is er niet. Een<br />
gelijkaardige indicator is de mate <strong>van</strong> sociale integratie in verschillende settings<br />
(familie, vrienden, werk, verenigingsleven,…). Om zeker te zijn dat die sociale<br />
integratie functioneel is <strong>voor</strong> macrocollectieve actie, moeten in principe de<br />
bijhorende attitudes (bv. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) gecheckt worden.<br />
83 Probleem hierbij is dat die diversiteit soms ook wat met toeval te maken heeft, én dat het feit dat<br />
mensen <strong>voor</strong>al “gelijkaardige” mensen frequenteren, “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen” niet hoeft uit te<br />
sluiten. En omgekeerd, zelfs met <strong>een</strong> diverse vrienden-en kennissenkring hoef je nog niet te<br />
beschikken over veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen (ook al is de kans dan wel groter). Dat vertrouwen in<br />
(specifieke) mensen <strong>van</strong> <strong>een</strong> ander ras, of <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere socioeconomische categorie, kan immers<br />
ook via directe face-to-face reciprociteitsinteracties tot stand gekomen zijn. Dus ook hier moet je<br />
eigenlijk, om zekerheid te hebben, terugkoppelen naar de attitudes <strong>van</strong> de respondent.<br />
48
Sommige auteurs beschouwen ook “sociale competentie 84 ” (social agency) als <strong>een</strong><br />
gedragscomponent <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, maar hier geldt nog iets duidelijker<br />
dat dit <strong>een</strong> vrij ambigue indicator kan zijn. Immers: het feit dat respondenten <strong>van</strong><br />
aanpakken weten, geloven in hun capaciteit om iets gedaan te krijgen,… kàn wijzen<br />
op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” maar kan evengoed dysfunctioneel zijn <strong>voor</strong><br />
macrocollectieve actie: cfr. ook de Vlaams Blok-top beschikt allicht over <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong><br />
competentiegevoel. Opnieuw moet dus eigenlijk bij deze indicator teruggekoppeld<br />
worden naar de attitudinale disposities om uitsluitsel te verkrijgen over het feit of de<br />
gedragsindicator al of niet wijst op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”. Geaggregeerd – dus<br />
indien veel mensen in <strong>een</strong> regio over <strong>een</strong> “<strong>sociaal</strong> competentie-gevoel” beschikken -<br />
vormt sociale competentie natuurlijk wel <strong>een</strong> macroresource of <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Zeker niét (onweerlegbaar) wijzend op “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” zijn de structurele<br />
“linkage”- aspecten ( <strong>van</strong> individuen met het <strong>politieke</strong> systeem ), bij<strong>voor</strong>beeld<br />
<strong>politieke</strong> participatie-maten: als iemand politiek actief is, komt dit potentieel<br />
macrocollectieve actie ten goede, maar het is erg moeilijk om “positieve”<br />
verbindingen te onderscheiden <strong>van</strong> banden die wijzen op favoritisme, cliëntelisme,<br />
…. Bovendien zijn de “linkage”-mogelijkheden <strong>van</strong> land tot land vaak erg<br />
uit<strong>een</strong>lopend: “gaan stemmen” wijst in landen met verplicht respectievelijk vrij<br />
stemrecht bv. op <strong>een</strong> totaal ander fenom<strong>een</strong>. Tenslotte verhogen deze <strong>politieke</strong><br />
linkage-gedragsindicatoren het risico op kringredeneringen (cfr. supra). Redenen<br />
genoeg dus om ze niet onder de noemer <strong>van</strong> gedrags-“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” te laten<br />
ressorteren.<br />
Concluderend kunnen we dus stellen: <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> is de harde kern <strong>van</strong><br />
“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” attitudinaal, op macroniveau hebben de structurele en<br />
culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> daarentegen ongeveer dezelfde orde <strong>van</strong><br />
belangrijkheid.<br />
4.3 Resource, morele connotatie, contextspecifiteit<br />
Het is ondertussen al tot vervelens toe herhaald: <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> vormt <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong><br />
<strong>sociologen</strong> <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> het macroniveau (regio’s, landen,…). Daarmee is niet<br />
gezegd dat dit macro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, als het gemeten wordt bij individuen (“micro<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”) ook niet <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> het individu kàn, echter niet hoeft te zijn<br />
(cfr. supra). Wél dat de meerwaarde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in<br />
die resourcefunctie <strong>voor</strong> het macroniveau ligt. Sociaal <strong>kapitaal</strong> faciliteert<br />
macrocollectieve actie, in die zin is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>een</strong> resource <strong>voor</strong> de hele<br />
samenleving, niet enkel <strong>voor</strong> bepaalde individuen, groepen of segmenten, en dus <strong>een</strong><br />
84 Bevindt zich eigenlijk tussen <strong>een</strong> attitude en <strong>een</strong> gedrag in, al naargelang het accent ligt op het<br />
gevoel dat men <strong>sociaal</strong> competent is dan wel of men gaat peilen naar de concrete praktijk<br />
49
publiek goed. Die definiëring <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> als positief en moreel goed 85 <strong>voor</strong><br />
de hele entiteit is onvermijdelijk aangezien onze lens op het macroniveau gericht is.<br />
Als je het in die context over <strong>sociaal</strong> “<strong>kapitaal</strong>” wil hebben, moet het om <strong>kapitaal</strong><br />
<strong>voor</strong> de hele samenleving gaan.<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> is contextspecifiek. Zowel de structurele als de culturele vormen <strong>van</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueren in de tijd en in de ruimte.<br />
De soorten sociale interactie evolueren in de tijd, onder meer omdat de<br />
technologische hulpmiddelen evolueren. Andere soorten sociale interactie worden<br />
rele<strong>van</strong>t met het oog op het faciliteren <strong>van</strong> macrocollectieve actie. In die zin mag<br />
men, op basis <strong>van</strong> bij<strong>voor</strong>beeld dalende aantallen lidmaatschappen <strong>van</strong> formele<br />
organisaties in <strong>een</strong> land, niet te snel besluiten tot <strong>een</strong> “afname” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>.<br />
Culturele vormen 86 <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> evolueren misschien iets minder (of in elk<br />
geval trager) dan structurele vormen, maar ze evolueren ook: cfr. waarden, normen,<br />
disposities,… als bij<strong>voor</strong>beeld veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en tolerantie zullen in de<br />
toekomst – in <strong>een</strong> multiculturele en sterk interdependente samenleving – allicht nog<br />
belangrijker worden dan ze nu al zijn om macrocollectieve actie te faciliteren.<br />
In zekere mate samenhangend met die tijds-contextspecificiteit is <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ook<br />
in de ruimte contextspecifiek. In het Westen vormen andere structurele en culturele<br />
aspecten <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> dan in de qua moderniseringsniveau achteropliggende<br />
ontwikkelingslanden. Wat in het Westen macrocollectieve actie faciliteert, hoeft dat<br />
elders (nog) niet te doen. Voorts lijkt het ook – <strong>voor</strong> Westerse researchers – moeilijk<br />
om bepaalde vormen <strong>van</strong> sociale interactie in niet-Westerse landen al of niet als<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te kunnen interpreteren.<br />
Omwille <strong>van</strong> die contextspecificiteit pleiten we er bijgevolg <strong>voor</strong> om de geografische<br />
focus <strong>van</strong> (comparatief) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-onderzoek te beperken tot het Westen. 87 De<br />
belangrijkste reden werd misschien nog niet vermeld: ook de andere vormen <strong>van</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> en <strong>voor</strong>al de politiek-institutionele omgeving verschillen in<br />
ontwikkelingslanden dermate <strong>van</strong> die <strong>van</strong> het westen dat de rol <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in<br />
het debat heel onduidelijk wordt. In de westerse wereld is de institutioneel-<strong>politieke</strong><br />
omgeving voldoende vergelijkbaar om de rol <strong>van</strong> <strong>een</strong> socioculturele factor als <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> te kunnen inschatten. Dat is in de context <strong>van</strong> ontwikkelingslanden niet het<br />
85 Opnieuw geldt hier de cursivering: vraag is of er wel zoiets bestaat als <strong>een</strong> “algem<strong>een</strong> belang”,<br />
iets dat goed is <strong>voor</strong> de hele samenleving dus, dan wel of dat algem<strong>een</strong> belang niet veeleer bestaat<br />
uit de vreedzame regulering <strong>van</strong> conflicterende belangen<br />
86 Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat ook de niveaus <strong>van</strong> culturele vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de tijd<br />
fluctueren. Zo werd in de VS bij<strong>voor</strong>beeld op enkele decennia tijd <strong>een</strong> daling <strong>van</strong> het geaggregeerde<br />
sociale vertrouwensniveau vastgesteld.<br />
87 Mondiale surveyanalyses (WVS-research bv. ) die de rol <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op de democratische<br />
performantie of op andere <strong>politieke</strong> variabelen willen nagaan, dat lijkt me in de gegeven<br />
omstandigheden <strong>een</strong> “bridge too far”. Ook al omdat zelfs de afhankelijke variabele (democratische<br />
performantie) in het Westen heel anders ingevuld wordt dan elders: aspecten als transparantie,…<br />
zijn in de Westerse cultuur <strong>voor</strong>alsnog <strong>een</strong> stuk belangrijker.<br />
50
geval, zodat je – als je de impact <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> westerse én<br />
ontwikkelingslanden onderling wil vergelijken - <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> anders zou moeten<br />
<strong>concept</strong>ualiseren: het overheidsniveau zou deel <strong>van</strong> het <strong>concept</strong> moeten uitmaken.<br />
Wat niet onze optie was.<br />
4.4 Genese en destructie <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
(Politiek sociologisch rele<strong>van</strong>t) <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> ontstaat meestal als by-produkt <strong>van</strong><br />
andere activiteiten. Als we ons bij<strong>voor</strong>beeld concentreren op veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen, dan geldt dat g<strong>een</strong> <strong>van</strong> de door ons onderscheiden mogelijke<br />
socialisatoren expliciet socialiseren tot “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”. Scholen<br />
bij<strong>voor</strong>beeld hebben <strong>een</strong> formele socialisatieopdracht waar<strong>van</strong> de eventuele spin-off<br />
kan zijn: vertrouwen. Iets gelijkaardigs geldt <strong>voor</strong> de familie, massamedia,<br />
netwerken en organisaties,…<br />
Ook individuen zelf zijn niet doelbewust bezig met het verwerven <strong>van</strong> “micro-<strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>”, wat niet onlogisch is, gezien we eerder stelden dat “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”<br />
niet noodzakelijk <strong>voor</strong> het individu zelf <strong>een</strong> resource inhoudt. Wel kunnen individuen<br />
doelbewust trachten om Bourdieu-geïnspireerd <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> te verwerven ( bv.<br />
door networking…).<br />
Meer en meer groeit echter de overtuiging dat de overheid - ( in <strong>een</strong> democratie toch<br />
de personificatie <strong>van</strong> het algem<strong>een</strong> belang in de samenleving) –, de <strong>voor</strong>naamste<br />
belanghebbende in dit debat, <strong>een</strong> rol kan spelen. Dus dat de overheid doelbewust<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zou kunnen creëren, zij het dat het effect er<strong>van</strong> slechts op lange<br />
termijn merkbaar is. Een aantal <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong> mogelijke interventies door de<br />
overheid die – op lange termijn – <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in de regio zouden kunnen<br />
beïnvloeden zijn: (1) bevorderen <strong>van</strong> <strong>een</strong> kwaliteitspers (via subsidies, …), ook op<br />
TV, opdat mensen – zeker in de fase waarin ze “gesocialiseerd” worden tot<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen/wantrouwen – cognitief inzicht 88 krijgen in andere culturen<br />
en “afwijkende” of nonconformistische vormen <strong>van</strong> gedrag; (2) subsidie door de<br />
overheid <strong>van</strong> het verenigingsleven; (3) spreiding <strong>van</strong> etnische minderheden over<br />
scholen in heel het land (ipv “concentratiescholen”): in die fase <strong>van</strong> hun leven kan<br />
deze vorm <strong>van</strong> “bridging” bij scholieren allicht <strong>voor</strong> <strong>een</strong> verschil zorgen. (4)<br />
Genoegzaam bekend in de <strong>sociaal</strong>-<strong>kapitaal</strong> literatuur is ook de potentieel destructieve<br />
rol <strong>van</strong> socioeconomische ongelijkheid 89 in <strong>een</strong> samenleving. Als de overheid daar<br />
mits <strong>een</strong> redistributief beleid (welvaartsstaat) kan op ingrijpen, én als ze kan<br />
garanderen dat de performantie <strong>van</strong> de sociale zekerheid goed is, dus dat ze<br />
functioneert zoals het hoort, dan zal in principe het veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in <strong>een</strong><br />
regio daar op termijn de vruchten <strong>van</strong> plukken.<br />
88 Vanuit de premisse dat eerst “inzicht” nodig is <strong>voor</strong>aleer empathie en vertrouwen kunnen volgen.<br />
89 Het is veel moeilijker om vertrouwen te koesteren t.a.v. socioeconomische groepen die erg veraf<br />
<strong>van</strong> jouw positie staan op het continuüm, dus waarmee je weinig gem<strong>een</strong> hebt (zie bv. Uslaner).<br />
51
De gunstige effecten op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>van</strong> dergelijke overheidsinterventies zijn<br />
echter slechts op lange termijn te verwachten: politici plannen meestal volgens <strong>een</strong><br />
andere timing, bijgevolg dreigt – net als bij de meeste vormen <strong>van</strong> collectieve<br />
goederen – het risico <strong>van</strong> onderinvestering. De jeremiades over de “zuurtegraad” <strong>van</strong><br />
de samenleving ten spijt.<br />
4.5 Multidimensionaliteit, causaliteit en gebruik<br />
Voor <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> situeert <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zich enkel op macro-niveau, en is<br />
het multidimensioneel: culturele en structurele elementen zijn er verweven met elkaar<br />
tot <strong>een</strong> soort <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-context in <strong>een</strong> regio. Dit <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> kan wel op<br />
microniveau gemeten worden (“micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, cfr. supra) en ook dat “micro<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” is multidimensioneel. “Micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” kan zowel via<br />
attitudinale elementen als via gedragsindicatoren gemeten worden, de attitudinale<br />
elementen vormen echter de kern.<br />
Het microniveau interesseert ons <strong>voor</strong>al om twee redenen. Enerzijds om inzicht te<br />
krijgen in de <strong>voor</strong> de <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-literatuur rele<strong>van</strong>te causale mechanismen die<br />
zich op dat microniveau afspelen. Vooral in functie <strong>van</strong> die overweging is het<br />
belangrijk om “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” correct, dus voldoende strict gedefinieerd, te<br />
meten. Anderzijds is het microniveau ook belangrijk om, na aggregatie, vergelijkbare<br />
“culturele” en “structurele” (macro-) indices <strong>voor</strong> regio’s of landen te ontwikkelen.<br />
Voor dit laatste doel is het iets minder belangrijk om “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”<br />
stringent te meten, aangezien we hoger stelden dat zelfs <strong>een</strong> ruwe geaggregeerde<br />
macromaat (bv. % lidmaatschappen <strong>van</strong> organisaties in <strong>een</strong> regio) louter kwantitatief<br />
al enige, zij het ruwe informatie verschaft (cfr. supra) over het <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-niveau<br />
in die macro-entiteit.<br />
Op microniveau lijkt het ons in eerste instantie fundamenteel om na te gaan welke de<br />
impact is <strong>van</strong> de verschillende mogelijke bronnen (socialisatoren) (cfr. 4.5 ) <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen 90 . Dit veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen vormt immers de<br />
sleutelcomponent <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”, en bepaalt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> deel<br />
allicht ook de gedragsindicatoren <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”.<br />
In bijkomende orde lijken ook rele<strong>van</strong>t: de samenhang (en het nagaan <strong>van</strong> de<br />
causaliteit die bestaat) tussen de door ons onderscheiden attitudinale en<br />
gedragselementen <strong>van</strong> “micro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”; de samenhang en causaliteit die er<br />
bestaat tussen veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen en types burgerengagement ( - cfr. die<br />
laatste wordt in de mainstream <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>literatuur normaliter de “structurele<br />
90 Van cruciaal belang op microniveau is dus dat je in de survey over volledige informatie beschikt<br />
inzake de mogelijke determinanten <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Te vaak ontbreekt in datasets<br />
immers sleutelinformatie over respondenten, wat het effect <strong>van</strong> variabelen waar je wél informatie<br />
over hebt moeilijk te interpreteren maakt.<br />
52
component” <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wordt genoemd - ), politiek vertrouwen, … In de lijn<br />
<strong>van</strong> bij<strong>voor</strong>beeld Uslaner (Uslaner, te verschijnen) verwachten we – bij volwassenen,<br />
en in <strong>een</strong> correct gespecificeerde vergelijking - <strong>voor</strong>al <strong>een</strong> causaal effect <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen op burgerengagement (cfr. infra). Maar om <strong>een</strong> eventuele<br />
wisselwerking – bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> lidmaatschap <strong>van</strong> “bridging” organisaties” - toch<br />
in te calculeren, worden preferentieel statistische technieken gebruikt die reciproke<br />
relaties (dubbele pijlen) toelaten: nonrecursieve modellen dus.<br />
De hamvraag m.b.t. “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” is echter, we herhalen het: welke zijn de<br />
determinanten <strong>van</strong> die “socialisatie” tot veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, en welke is hun<br />
bijdrage? “Micro<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” moet dus in eerste instantie als afhankelijke<br />
variabele gebruikt worden. Als onafhankelijke is het <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
minder rele<strong>van</strong>t, omdat het echte “<strong>kapitaal</strong>s-“aspect zich toch op macroniveau<br />
bevindt. Die micro-attitudinale en gedragselementen “bepalen” niet echt <strong>een</strong><br />
kenmerk, waar <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in geïnteresseerd zijn. Of je hebt er in elk geval<br />
niet het <strong>concept</strong> “<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” <strong>voor</strong> nodig.<br />
Op macroniveau zal <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> wél <strong>voor</strong>al als onafhankelijke variabele gebruikt<br />
worden. Sociaal <strong>kapitaal</strong> vormt er <strong>een</strong> soort socioculturele “context” waar<strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
(positief) effect op democratische performantie verwacht kan worden. Voor het<br />
macroniveau lijkt het me extreem moeilijk om (comparatief) na te gaan welke precies<br />
de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> zijn in regio’s, landen,… en wat hun respectievelijke<br />
bijdrage is. Sociaal <strong>kapitaal</strong> op macroniveau wordt dus best niet als afhankelijke<br />
gehanteerd, behalve misschien bij casestudy’s. De overheid & het <strong>politieke</strong> niveau<br />
bevinden zich aan de effectzijde (“democratische performantie”) of aan de zijde <strong>van</strong><br />
de afhankelijke.<br />
Met die <strong>concept</strong>ualisering blijft de meerwaarde <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong><br />
behouden: met name de verbinding <strong>van</strong> micro- met macroniveau, én het feit dat het<br />
<strong>concept</strong> het sociale, economische en <strong>politieke</strong> domein met elkaar in verband brengt.<br />
In tegenstelling tot bij de Wereldbankauteurs wordt de politiek-institutionele<br />
component echter in de mate <strong>van</strong> het mogelijke aan de effect-zijde <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>, en dus buiten het <strong>concept</strong> zelf, gehouden. Het risico op kringredeneringen<br />
wordt anders te groot. Bovendien is de potentiële afhankelijke hier niet economische<br />
groei maar democratische performantie, dus performantie vàn dit overheidsniveau.<br />
We gaan er wel <strong>van</strong> uit dat de overheid op middellange termijn <strong>een</strong> effect op <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> (op regioniveau bv.) kan hebben, maar de impact <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> op<br />
democratische performantie zou sneller merkbaar moeten zijn dan omgekeerd de<br />
impact <strong>van</strong> het <strong>politieke</strong> niveau op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, zeker <strong>voor</strong> wat de culturele<br />
vormen er<strong>van</strong> betreft. M.a.w.: cultuur (<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>) primeert op (institutionele)<br />
structuur. Een en ander spruit ook <strong>voor</strong>t uit onze tijdsdimensie-visie op <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong>. De <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-context blijft minstens op middellange termijn (aantal<br />
53
decennia, paar generaties hoogstens 91 ) vrij stabiel in <strong>een</strong> regio/land en kan dus<br />
(eventueel) <strong>een</strong> effect uitoefenen op de performantie. Sociaal <strong>kapitaal</strong> lijkt ons dus<br />
voldoende duurzaam om als onafhankelijke (op macroniveau) te kunnen fungeren.<br />
Daar moet wel aan toegevoegd worden dat in de huidige tijdfase <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
sneller evolueert dan in vorige eeuwen waarschijnlijk het geval was. Ook <strong>voor</strong> <strong>sociaal</strong><br />
<strong>kapitaal</strong> lijkt het dus meer en meer <strong>een</strong> “rat race” te worden, wat de bruikbaarheid<br />
er<strong>van</strong> als <strong>sociaal</strong>-wetenschappelijk <strong>concept</strong> dreigt te beperken.<br />
De concrete mechanismen die <strong>voor</strong> <strong>een</strong> eventueel positief effect <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
in <strong>een</strong> regio/land op de democratische performantie kunnen zorgen, moeten allicht<br />
via casestudy-onderzoek nagegaan worden. Waarom veroorzaakt <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
(misschien) <strong>een</strong> betere democratische performantie? Het zou ons te ver leiden om in<br />
het kader <strong>van</strong> deze paper in te gaan op die mechanismen 92 .<br />
Waar op microniveau mits goeie, exhaustieve (retrospectieve en/of longitudinale)<br />
data de causaliteitsproblematiek waarschijnlijk op termijn ontrafeld kan worden, ligt<br />
dat op macroniveau <strong>een</strong> stuk moeilijker: de problemen zijn er immers <strong>concept</strong>ueler<br />
<strong>van</strong> aard. Feedbackeffecten zijn te verwachten, minstens op middellange termijn, en<br />
in tegenstelling tot bij survey - onderzoek brengen nonrecursieve statistische<br />
modellen gezien het gebrek aan vergelijkbare cases maar weinig soelaas.<br />
Nog <strong>een</strong> laatste causaliteitsopmerking om af te ronden: het spreekt <strong>voor</strong> zich dat<br />
verbanden op microniveau op macroniveau kunnen ontbreken en omgekeerd.<br />
Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de connectie tussen veralgem<strong>een</strong>d en verticaal vertrouwen lijkt dat<br />
op te gaan.<br />
4.6 Bronnen<br />
Zoals hoger uitgebreid werd uit<strong>een</strong>gezet, lijkt het ons <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong><br />
<strong>voor</strong>al opportuun om na te gaan welke de bronnen <strong>van</strong> “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>” zijn,<br />
niet welke de bronnen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> (= macro) zouden kunnen zijn. We<br />
beperken ons hier tot de vraag: welke zijn de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen,<br />
dé sleutelcomponent <strong>van</strong> attitudinaal “micro <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”? Veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen interpreteren we hier, in de lijn <strong>van</strong> Uslaner ( te verschijnen), als <strong>een</strong> vrij<br />
stabiele dispositie, waartoe mensen gesocialiseerd moeten worden, en die<br />
91 We achten het hoogst onwaarschijnlijk dat <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> tijdens <strong>een</strong> tijdspanne <strong>van</strong> 10 eeuwen<br />
stabiel zou blijven (cfr. Putnam in “Making democracy work”). En dat geldt des te sterker <strong>voor</strong> de<br />
huidige snel evoluerende tijdsperiode.<br />
92 Hoger vermeldden we al <strong>een</strong> mogelijke piste (cfr. de externe functie <strong>van</strong> <strong>een</strong> hecht middenveld);<br />
nog <strong>een</strong> piste zou kunnen zijn dat in <strong>een</strong> samenleving waar meer veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen heerst,<br />
de <strong>politieke</strong> besluitvorming misschien minder gepolariseerd verloopt (<strong>van</strong>uit <strong>een</strong> hoger<br />
vertrouwensniveau tussen decisionmakers in elkaar), wat tot beter beleid zou kunnen leiden. Maar<br />
ongetwijfeld zijn er tal <strong>van</strong> andere mogelijke mechanismen te bedenken.<br />
54
waarschijnlijk op volwassen leeftijd enkel nog na <strong>een</strong> echt “breukmoment” 93 kan<br />
wijzigen (cfr. ook 4.6).<br />
Zoals in de vorige paragraaf werd uitgewerkt moeten mensen – in tegenstelling tot bij<br />
specifiek vertrouwen, waar elk <strong>van</strong> ons misschien wel biologisch-genetische aanleg<br />
<strong>voor</strong> heeft -, “gesocialiseerd” worden tot veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen. Het is <strong>van</strong><br />
primordiaal belang om – via adequate data, ook data die peilen naar de meer concrete<br />
mechanismen achter <strong>een</strong> “effect” op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen – de potentiële impact<br />
<strong>van</strong> de door ons onderscheiden mogelijke “socialisatoren” (familie;<br />
vrijwilligersactiviteit, netwerkactiviteit en informele sociale interactie; onderwijs,<br />
massamedia en religie + ook de macrofactoren) op de vorming <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen na te gaan. In onze visie situeert die te verwachten impact zich <strong>voor</strong>al<br />
tijdens de jeugd-en adolescentiejaren. Gedetailleerde retrospectieve 94 data of, beter<br />
nog, longitudinale data zijn dus <strong>van</strong> essentieel belang om de onderlinge impact <strong>van</strong><br />
socialisatoren te kunnen vergelijken.<br />
Voor de familiale context is dan bij<strong>voor</strong>beeld informatie over de opvoedings-en<br />
socialisatiepatronen rele<strong>van</strong>t als: welk soort opvoeding hebben kinderen in families<br />
meegekregen, hoe stonden hun ouders tegenover onbekenden, …, welke waarden<br />
hebben ze denkelijk meegekregen <strong>van</strong> thuis uit? Een interdisciplinaire aanpak – dus<br />
met inbreng <strong>van</strong> pedagogen, psychologen,… - lijkt essentieel om de impact <strong>van</strong> de<br />
familiale context op veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen na te gaan. Hoe denken die andere<br />
academische disciplines trouwens over “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”, welke status<br />
kennen zij toe aan dit soort fundamentele aan <strong>een</strong> wereldbeeld verbonden disposities,<br />
en in welke mate verwachten ze dat die nog kunnen veranderen na <strong>een</strong> bepaalde<br />
leeftijd? Klopt Uslaners opinie daaromtrent dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, <strong>van</strong>af<br />
volwassen leeftijd, normaliter nogal stabiel blijft? Een visie, die we intuïtief hier<br />
neigen te onderschrijven, in tegenstelling tot de mainstreamvisie 95 <strong>van</strong> <strong>politieke</strong><br />
<strong>sociologen</strong> die er <strong>van</strong> uitgaat dat <strong>een</strong> wijziging op volwassen leeftijd mogelijk en<br />
zelfs waarschijnlijk is, zelfs door aspecten als lidmaatschap <strong>van</strong> organisaties of<br />
mediagebruik. Die laatste visie gaat er dus <strong>van</strong> uit dat veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen, net<br />
als verticaal vertrouwen, vrij volatiel kan zijn.<br />
Als we die visie <strong>van</strong> <strong>een</strong> nogal stabiel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen doortrekken naar<br />
<strong>een</strong> andere mogelijke socialisator, “formele en informele netwerken & sociale<br />
interactie”, dan geldt opnieuw dat <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> in eerste instantie horen te<br />
speuren naar de sociale interactie, formeel en informeel, tijdens de<br />
93 Uslaner zelf is niet overtuigd <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> specifieke ervaringen (bv. het verliezen <strong>van</strong><br />
werk) <strong>van</strong> mensen, op volwassen leeftijd, <strong>voor</strong> hun algem<strong>een</strong> vertrouwensniveau.<br />
94 Met alle methodologische problemen <strong>van</strong>dien<br />
95 Al lijkt het tij wat te keren, onder meer als gevolg <strong>van</strong> het meer en meer opduiken <strong>van</strong> empirisch<br />
bewijs <strong>voor</strong> de selectie-biastheorie (cfr. supra): mensen die vertrouwen zijn <strong>sociaal</strong> actiever, niet<br />
omgekeerd.<br />
55
“socialisatieperiode” <strong>van</strong> respondenten (jeugd en adolescentie) 96 . Waren jongeren<br />
actief in jeugdbewegingen, … , hadden ze <strong>een</strong> “bridging” kennissenkring of was hun<br />
peer group eng-homog<strong>een</strong> samengesteld ( vgl. die jongeren in Amerikaanse scholen,<br />
die <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> excessieve in-group-betrokkenheid geweld pleegden), …? Op<br />
volwassen leeftijd zou in datasets <strong>voor</strong>al naar “bridging” sociale activiteit moeten<br />
gepeild worden.<br />
Idem <strong>voor</strong> onderwijs, media en religie: opnieuw gaan we er<strong>van</strong> uit dat – <strong>voor</strong><br />
onderwijs is dat evident, <strong>voor</strong> media en religie misschien wat minder -, de<br />
<strong>voor</strong>naamste “socialisatie”-effecten (m.b.t. veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen) zich in de<br />
jeugd en adolescentie <strong>voor</strong>doen: in datasets moet dus opnieuw <strong>voor</strong>al naar<br />
retrospectieve aspecten gepeild worden. Voor onderwijs bij<strong>voor</strong>beeld moet je peilen<br />
naar het cognitieve aspect (kennis over andere culturen, hoe ziet het wereldbeeld er<br />
cognitief 97 uit) (= formele socialisatie) en naar informele socialisatie ( interactie in<br />
klasverband: coöperatief of eerder “ex cathedra” vorm <strong>van</strong> lesgeven; participatie aan<br />
leerlingenraden e.d.). Ook <strong>voor</strong> religie moet gepeild worden naar de religie uit je<br />
jeugd, en hoe open (of integendeel vrij fundamentalistisch) die religie beleefd werd.<br />
Je mag er immers <strong>van</strong>uit gaan dat het waardenpatroon <strong>van</strong> <strong>een</strong> religie, ook als je die<br />
religie vaarwel gezegd hebt, in meerdere of mindere mate blijft doorwerken. Ook qua<br />
gebruik <strong>van</strong> massamedia moet tenslotte in eerste instantie gepeild worden naar de<br />
jeugd/adolescentie-periode : kwantiteit, gebruik <strong>voor</strong> informatie of entertainment, in<br />
familieverband en hoe, werden er ook kranten/tijdschriften gelezen en welke, ging<br />
bv. tv-kijken ten koste <strong>van</strong> andere vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> engagement,…? Opnieuw:<br />
kinderen, tieners,… kunnen rolmodellen, stereotyperingen, … opdoen via de tertiaire<br />
socialisator “massamedia”, wat wellicht <strong>een</strong> invloed uitoefent op hun wereldbeeld, op<br />
hun vermogen tot empathie, role perspective taking,… en <strong>van</strong> daaruit op<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
Wat de potentiële macro-bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen betreft: ook daar zou<br />
je idealiter informatie over moeten hebben in de dataset of extern. Bij<strong>voor</strong>beeld lijkt<br />
het de moeite om na te gaan of de mensen waarmee je (nu of in je jeugd/adolescentie<br />
) te maken hebt/had te vertrouwen zijn, en of je vaak op ontgoochelingen bent<br />
gebotst. Bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> migranten lijkt <strong>een</strong> veralgemeningseffect – na talloze<br />
ontgoochelingen en racistische behandelingen, bij<strong>voor</strong>beeld bij sollicitaties – niet uit<br />
te sluiten. Op <strong>een</strong> hoger contextniveau kan de besmettelijkheidsthesis (op<br />
regioniveau) in principe via <strong>een</strong> geaggregeerde maat ( bv. het % veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwende personen in de regio) in <strong>een</strong> multilevelmodel gebracht worden.<br />
96 Dit geldt veel minder indien het accent <strong>van</strong> onze analyse hier zou liggen op de mogelijke impact<br />
<strong>van</strong> organisaties op het verwerven <strong>van</strong> andere kwaliteiten (bv. sociale competentie, het verwerven<br />
<strong>van</strong> “public skills”) die geaggregeerd allicht ook op <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> in <strong>een</strong> regio wijzen. Dan is het<br />
duidelijk dat je ook uitgebreide informatie moet hebben over de organisaties waar respondenten op<br />
volwassen leeftijd lid <strong>van</strong> zijn. Hier focussen we echter op de bronnen <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen, en dan zijn potentieel <strong>voor</strong>al de netwerken uit je jeugd en adolescentie belangrijk.<br />
97 Je verwacht <strong>een</strong> effect <strong>van</strong> cognitief wereldbeeld op empathie/role perspective taking en<br />
uiteindelijk naar veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen toe<br />
56
Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> collectieve ervaringen, waar<strong>van</strong> <strong>voor</strong>al via uit<strong>een</strong>lopende<br />
trustniveaus bij generaties respondenten de effecten zichtbaar zouden moeten zijn.<br />
Tenslotte moet in de survey ook rekening gehouden worden met mogelijke<br />
“breukmomenten”, die – op volwassen leeftijd – misschien toch nog <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
wijziging qua veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen kunnen zorgen. Daar moet dus expliciet naar<br />
gepeild worden: bv. zijn mensen <strong>van</strong> geloof veranderd ( - bv. mensen die zich plots<br />
bekeren tot de e<strong>van</strong>gelisch-christelijke kerk - ), hebben ze – bv. door <strong>een</strong> reeks<br />
teleurstellingen met mensen – toch het geloof in mensen verloren,… ?<br />
4.7 Vormen <strong>van</strong> trust<br />
Zoals we eerder al uit<strong>een</strong>zetten (cfr. 4.2: “vormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>”), beschouwen<br />
we enkel veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen – geaggregeerd - als <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong>. Kritisch vertrouwen in democratische basisinstituties ressorteert<br />
er niet onder, al kan daarover gediscussieerd worden. Specifiek (“particularized” )<br />
vertrouwen vormt zeker g<strong>een</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. We gaan hier kort in op die drie types<br />
<strong>van</strong> vertrouwen.<br />
We hebben al uit<strong>een</strong>gezet dat onze – op Uslaner geënte - visie op veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen uitgaat <strong>van</strong> <strong>een</strong> noodzakelijke “socialisatie” - <strong>van</strong>uit tal <strong>van</strong> bronnen - tot<br />
deze dispositie, tijdens <strong>voor</strong>al de jeugd-en adolescentiejaren. Daarna blijft de<br />
dispositie vrij stabiel. Enkel “breukmomenten” kunnen misschien nog het<br />
veralgem<strong>een</strong>de vertrouwensniveau <strong>van</strong> respondenten wijzigen 98 . Om meer uitsluitsel<br />
over die veronderstelde stabiliteit te krijgen, wordt best <strong>een</strong> interdisciplinaire aanpak<br />
overwogen (met psychologen, pedagogen, …). Ook al om te bepalen of<br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>een</strong> dichotome dispositie (- je hebt het of je hebt het niet- )<br />
is, dan wel of er toch gradaties mogelijk zijn, of het met andere woorden om <strong>een</strong><br />
ordinale variabele gaat.<br />
Veel zal afhangen <strong>van</strong> de beschikbare “veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen”-items in surveys.<br />
Het European Values Survey -item (“denkt u dat mensen in het algem<strong>een</strong> vertrouwd<br />
kunnen worden, of dat je niet <strong>voor</strong>zichtig genoeg kan zijn bij het omgaan met<br />
mensen?”) is – gezien het cruciale belang <strong>van</strong> veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen <strong>voor</strong> de<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-theorie – te vaag 99 . De referentiegroep (zie ook Stolle, 2000) kan<br />
verschillen, bv. naargelang de socioeconomische categorie <strong>van</strong> de respondent, wat<br />
<strong>een</strong> deel <strong>van</strong> de verschillen inzake veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen zou kunnen verklaren<br />
tussen mensen uit hogere respectievelijk lagere socio-economische categorieën.<br />
98 Geaggregeerd kunnen de veralgem<strong>een</strong>de vertrouwensniveaus in landen wel op <strong>een</strong> paar decennia<br />
wijzigingen ondergaan<br />
99 Uslaner stelt in zijn meest recente studie over trust (Uslaner, te verschijnen) echter dat dit item<br />
wel ongeveer meet wat het moet meten, nl. trust in strangers.<br />
57
Hardin twijfelt er in Warren (2000) zelfs aan of de empirisch vastgestelde daling <strong>van</strong><br />
veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen in de VS wel <strong>een</strong> reële daling vormt: als mensen <strong>van</strong>daag<br />
de dag stellen dat ze vertrouwen koesteren in mensen, dan zouden ze het daarbij wel<br />
<strong>een</strong>s over meer mensen kunnen hebben dan zij die mensen vertrouwden <strong>een</strong> paar<br />
decennia geleden: m.a.w. de referentiegroep die mensen hanteren bij het<br />
beantwoorden <strong>van</strong> dit item kan ook in de tijd evolueren 100 . Gezien de grotere<br />
complexiteit in ons leven en de grotere mogelijkheden tot interactie met <strong>een</strong><br />
diversiteit aan mensen, lijkt dat zelfs eerder waarschijnlijk. Ook de op<strong>een</strong>volgende<br />
immigratiegolven die Europa de volgende eeuw zullen overspoelen zullen<br />
bij<strong>voor</strong>beeld naar alle waarschijnlijkheid <strong>een</strong> impact hebben op de referentiegroep.<br />
Veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen moet bijgevolg gemeten worden onder de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
aantal items, waarbij je telkens de referentiegroep in kwestie specificeert (bv. trust<br />
t.a.v. Amerikanen, mensen uit de Balkan, maar ook bij<strong>voor</strong>beeld trust t.a.v. (je<br />
onbekende) kassiers in supermarkt (= mensen die je in concrete situaties tegenkomt)<br />
etc.). Latente klassenanalyse zou dan moeten uitwijzen of veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen<br />
op microniveau inderdaad <strong>een</strong> dichotome dispositie is dan wel of er gradaties<br />
mogelijk zijn. Bijkomend kan de vraag gesteld worden op welke categorieën mensen<br />
breukmomenten nog <strong>een</strong> impact kunnen hebben: bij<strong>voor</strong>beeld enkel op de<br />
tussencategorieën (als die er zijn), niet op de extremen (“vertrouwende en<br />
wantrouwende” mensen).<br />
Hoger stelden we al dat (kritisch) vertrouwen in <strong>een</strong> aantal basisinstituties <strong>van</strong> de<br />
democratische samenleving – geaggregeerd - <strong>voor</strong> ons niet tot <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong><br />
behoort. Ook al kunnen bepaalde soorten verticaal vertrouwen geaggregeerd wel<br />
degelijk macrocollectieve actie faciliteren, en oordelen hedendaagse <strong>sociologen</strong> als<br />
Luhmann en Giddens trust in abstracte instituties almaar belangrijker <strong>voor</strong> het<br />
functioneren <strong>van</strong> <strong>een</strong> (post-) moderne samenleving, het risico op kringredeneringen<br />
wordt door het eventueel opnemen <strong>van</strong> politiek vertrouwen – geaggregeerd - in <strong>een</strong><br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> te groot (cfr. supra). Ook lijken de bronnen <strong>van</strong> dit verticaal<br />
vertrouwen eerder politiek (i.p.v. <strong>sociaal</strong>) te zijn (cfr. Pharr et al. (2000)). Een laatste<br />
tegenargument berust in het feit dat het om <strong>een</strong> volatiele(r) dispositie zou gaan: om<br />
echt <strong>van</strong> <strong>een</strong> stabiele vorm <strong>van</strong> macro-“<strong>kapitaal</strong>” te kunnen spreken, fluctueert<br />
verticaal vertrouwen wat teveel.<br />
Specifiek vertrouwen (“Particularized” trust) behoort niet tot politiek-sociologisch<br />
rele<strong>van</strong>t <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, maar het loont wel de moeite om de determinanten er<strong>van</strong> na<br />
te gaan, en even<strong>een</strong>s te meten – via surveys - over welke vormen <strong>van</strong> specifiek<br />
vertrouwen (bv. tav. familie, tav. vrienden,…) mensen beschikken. De hamvraag<br />
<strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> heeft natuurlijk betrekking op de (eventuele) connectie<br />
tussen bepaalde vormen <strong>van</strong> specifiek vertrouwen en veralgem<strong>een</strong>d vertrouwen.<br />
Beide zijn, <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal mensen, allicht complementair, terwijl anderen enkel over<br />
specifiek vertrouwen beschikken (cfr. Uslaner, 2000). Welke<br />
100 Cohortes mensen die <strong>een</strong> meer beperkte referentiegroep hanteerden, zijn ondertussen in datasets<br />
misschien ver<strong>van</strong>gen door jongere cohortes die <strong>een</strong> ruimere referentiegroep hanteren.<br />
58
veralgemeningsmechanismen zorgen er<strong>voor</strong> dat sommige mensen er lijken in te<br />
slagen om <strong>van</strong> specifiek vertrouwen (in verwanten, kennissen,…) naar veralgem<strong>een</strong>d<br />
vertrouwen over te gaan? Of heeft het <strong>een</strong> toch weinig met het andere te maken, en<br />
liggen dus andere factoren aan de grondslag <strong>van</strong> beide soorten vertrouwen?<br />
Epiloog<br />
Sociaal <strong>kapitaal</strong> hoeft dus niet te verworden tot het zoveelste bon mot in de lange rij<br />
<strong>van</strong> <strong>sociaal</strong>-wetenschappelijke theoretische <strong>concept</strong>en, die lekker in het oor liggen<br />
maar <strong>voor</strong> de rest weinig om het lijf hebben. Hopelijk werd met deze paper <strong>een</strong> niet<br />
all<strong>een</strong> lijvige maar ook rele<strong>van</strong>te bijdrage geleverd aan de speurtocht naar <strong>een</strong><br />
politiek-sociologisch consistent en bruikbaar <strong>concept</strong>. Na literatuurexegese <strong>van</strong> de<br />
vele gedaanten en verschijningsvormen <strong>van</strong> <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>, en het systematisch in<br />
kaart brengen <strong>van</strong> de belangrijkste controverses en over<strong>een</strong>komsten tussen de<br />
verschillende stromingen, werd in de slotparagraaf <strong>een</strong> – <strong>voor</strong> <strong>politieke</strong> <strong>sociologen</strong> –<br />
<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>-<strong>concept</strong> uitgewerkt dat logisch oogt en dat ook operationaliseerbaar<br />
zou moeten zijn. De empirie zorgt echter wel vaker <strong>voor</strong> <strong>een</strong> koude douche. Als<br />
‘<strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>’ zijn tomeloze ambitie wil waarmaken, zal ook die kaap bevredigend<br />
gerond moeten worden …<br />
59
5. Bibliografie<br />
ALMOND, G.A., VERBA, S. (1963), The Civic Culture. Princeton, Princeton<br />
University Press.<br />
AXELROD, R. (1984) The Evolution of Cooperation. New York: Basic Books.<br />
BLOMKVIST, H. (2001), “Traditional Communities, Caste and Democracy: the<br />
Indian Mystery”, in: DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital<br />
and Participation in Everyday Life (73-86), London, Routledge.<br />
BOURDIEU, P. (1980), ‘Le capital social: notes provisoires’, in Actes de la<br />
recherche en sciences sociales, 31: 2-3.<br />
BOURDIEU, P. (1986), ‘The forms of capital’, in RICHARDSON, J.G. (ed.),<br />
Handbook of theory and research (241-258), New York: Gr<strong>een</strong>wood Press.<br />
BRAITHWAITE, V. & LEVI, M. (eds.) (1998) Trust and Governance. New<br />
York: Russell Sage.<br />
BREHM, J. & RAHN, W. (1997), ‘Individual-level evidence for the causes and<br />
consequences of social capital’, in American journal of political science, 41:<br />
999-1023.<br />
BROWN, D. & SOLOMON, D. (1983) “A Model for Prosocial Learning: An<br />
in-Progress Field Study.” , in: BRIDGEMAN, D.L. (ed), The Nature of<br />
Prosocial Development: Interdisciplinary Theories and Strategies (273-305).<br />
New York, London: Academic Press.<br />
BURT, R.S. (1992), Structural holes: the social structure of competition,<br />
Cambridge: Harvard university press, 313 p.<br />
CAMPBELL, D.E., YONISH, S. & PUTNAM, R.D. (1999) “Tuning in, Tuning<br />
out Revisited: A Closer Look at the Causal Links betw<strong>een</strong> Television and Social<br />
Capital.” Paper presented at the Annual Meeting of the American Political<br />
Science, Atlanta, 2-5 september 1999.<br />
COHEN, J. (1999) “Trust, Voluntary Association and Workable Democracy:<br />
The Contemporary American Discourse of Civil Society.” In WARREN, M.E.<br />
(ed), Democracy and Trust, (208-48). Cambridge: Cambridge University Press,<br />
1999.
COLEMAN, J. (1988), ‘Social capital in the creation of human capital’, in<br />
American journal of sociology, 94: 95-120.<br />
COLEMAN, J. (1990), Foundations of social theory, Cambridge: The Belknap<br />
Press, 993 p.<br />
DASGUPTA, P. & SERAGELDIN, I. (eds.) (2000) Social Capital: A<br />
Multifaceted Perspective. Washington, D.C.: Wereldbank.<br />
EDWARDS, B. & FOLEY, M.W. (1998), ‘Civil society and social capital<br />
beyond Putnam’, in American behavioral scientist, 42, 1, 124-139.<br />
ERIKSON, E.H. (1963) Childhood and Society. New York: Norton.<br />
FUKUYAMA, F. (1995), Trust: the social virtues and the creation of<br />
prosperity, New York: Free Press, 457 p.<br />
GAMBETTA, D., (ed.) (1988) Trust: Making and Breaking Cooperative<br />
Relations. New York: Blackwell.<br />
GOULD, S.J. (1996) Full House. The Spread of Excellence from Plato to<br />
Darwin. New York: Harmony Books.<br />
GRANOVETTER, M. (1985), ‘Economic action and social structure: the<br />
problem of embeddedness’, in American journal of sociology, 91: 481-510.<br />
GROOTAERT, C. (2001), “Social capital: the missing link?”, in: DEKKER, P.<br />
& USLANER, E.M. (eds.), Social capital and Participation in Everyday Life (9-<br />
26), London, Routledge.<br />
HAMILTON, W.D. (1995) The Narrow Roads of Gene Land. Oxford: W.H.<br />
Freeman.<br />
HARDIN, R. (1999) “Do We Want Trust in Government?” In WARREN, M.E.<br />
(ed), Democracy and Trust (22-41). Cambridge: Cambridge University Press.<br />
HAY, D.F. & RHEINGOLD, L. (1983) “The Early Appearance of Some Valued<br />
Behaviors.” In BRIDGEMAN, D.L. (ed), The Nature of Prosocial Development:<br />
Interdisciplinary Theories and Strategies (73-91). New York, London:<br />
Academic Press.<br />
HOOGHE, M. (1999) “Voluntary Associations and Social Capital: An<br />
Empirical Survey-Based Test of the Putnam Hypothesis.” Paper presented at the
Annual Meeting of the American Political Science Association, Atlanta, 2-5<br />
september 1999.<br />
JACKMAN, R.W. & MILLER, R.A. (1998), ‘Social capital and politics’, in<br />
Annual review of political science, 1: 47-73.<br />
JACOBS, J. (1961) The death and life of great American cities, New York:<br />
Random House, 458 p.<br />
KRISHNA, A. & SHRADER, E. (1999) “Social Capital Assesment Tool.”<br />
Paper presented at the Conference on Social Capital and Poverty Reduction<br />
1999.<br />
LEVI, M. (1996), ‘Social and unsocial capital: a review essay on Robert<br />
Putnam’s Making democracy work’, in Politics and society, 24, 1: 45-55.<br />
LOURY, G.C. (1977), ‘A dynamic theory of racial income differences’, in<br />
WALLACE, P.A., LA MOND, A.M. (eds.), Women, minorities, and<br />
employment discrimination (153-186), Toronto: Lexington books.<br />
MALONEY, W.A. (1999), ‘Contracting out the participation function: social<br />
capital and chequebook participation’, in VAN DETH, J.W., MARAFFI, M.,<br />
NEWTON, K., WHITELEY, P. F. (eds.), Social capital and European<br />
democracy (108-119), London: Routledge.<br />
MINKOFF, D.C. (1997), ‘Producing social capital’, in American behavioral<br />
scientist, 40, 5: 606-619.<br />
MISZTAL, B.A. (1996) Trust in Modern Societies: The Search for the Bases of<br />
Social Order. Cambridge: Polity Press.<br />
NEACE, M.B. (1999), ‘Entrepreneurs in emerging economies: creating trust,<br />
social capital, and civil society’, in MORALES, I., DE LOS REYES, G., RICH,<br />
P. (eds.), Civil society and democratization (148-161), London: Sage<br />
Publications.<br />
NELISSEN, M. (2000) De Bril Van Darwin: Op Zoek Naar De Wortels Van<br />
Ons Gedrag. Tielt: Lannoo.<br />
NEWTON, K. (1999), ‘Social capital and democracy in modern Europe’, in<br />
VAN DETH, J.W., MARAFFI, M., NEWTON, K., WHITELEY, P. F. (eds.),<br />
Social capital and European democracy (3-24), London: Routledge.
NORRIS, P. (1996), “Does Televison Erode Social Capital? A Reply to<br />
Putnam.” Political Science and Politics 29, 3: 474-80.<br />
ONYX, J. & BULLEN, P. (2001), “The Different Faces of Social Capital in<br />
NSW Australia”, in: DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital<br />
and Participation in Everyday Life (45-57), London, Routledge.<br />
PHARR, S.J. & Putnam, R.D. (eds.) (2000), Disaffected Democracies: What's<br />
Troubling the Trilateral Countries? Princeton, New Jersey: Princeton University<br />
Press.<br />
PORTES, A. & SENSENBRENNER, J. (1993), ‘Embeddedness and<br />
immigration: notes on the social determinants of economic action’, in American<br />
journal of sociology, 98: 1320-1350.<br />
PORTES, A. & LANDOLT, P. (1996), ‘The downside of social capital’ in The<br />
American prospect, May/June: 18-22.<br />
PORTES, A. (1998), ‘Social capital: its origins and applications in modern<br />
sociology’ in Annual review of sociology, 24: 1-24.<br />
PUTNAM, R.D. (1993a) Making democracy work, Princeton: Princeton<br />
University Press, 258 p.<br />
PUTNAM, R.D. (1993b), ‘The prosperous community: social capital and public<br />
life’, in The American prospect, Spring: 35-42.<br />
PUTNAM, R.D. (1995), ‘Bowling alone: America’s declining social capital’, in<br />
Journal of democracy, 6: 65-78.<br />
PUTNAM, R.D. (1996), ‘The strange disappearance of civic America’, in: The<br />
American prospect, 24: 34-48.<br />
PUTNAM, R.D. (2000), Bowling Alone. New York: Simon & Schuster.<br />
RIDLEY, M. (1996), The Origins of Virtue. New York: Penguin Books.<br />
ROMMEL, W. (2000) “Evolutiepsychologie: Een Verrijking Voor De<br />
Analytische Sociologie?” Tijdschrift Voor Sociologie 21, 2 : 109-30.<br />
SELLE, P. (1999), ‘The transformation of the voluntary sector in Norway: a<br />
decline in social capital?’, in VAN DETH, J.W., MARAFFI, M., NEWTON, K.,
WHITELEY, P. F. (eds.), Social capital and European democracy (144-166),<br />
London: Routledge.<br />
SERAGELDIN, I. & GROOTAERT, C. (2000), “Defining Social Capital: An<br />
Integrating View.” In WORLDBANK (ed), Social Capital: A Multifaceted<br />
Perspective (40-58). Washington, D.C.<br />
SHAH, D.V. (1998) “Civic Engagement, Interpersonal Trust and Television<br />
Use: An Individual-Level Assesment of Social Capital.” Political Psychology<br />
19, 3 : 469-96.<br />
STIGLITZ, J.E. (2000), “Formal and Informal Institutions.” In WORLDBANK,<br />
Social Capital: A Multifaceted Perspective (59-70). Washington, D.C.<br />
STOLLE, D. & ROCHON, T. (1998), ‘Are all associations alike?’, in American<br />
behavioral scientist, 42, 1: 47-65.<br />
STOLLE, D. (1999), ‘Communities, citizens and local government: generalized<br />
trust and the impact of regional factors: a study of three regions in Sweden’,<br />
paper presented at the 95th annual meeting of the American political science<br />
association, Atlanta, 2-5 september.<br />
STOLLE, D. (2000), ‘Onderzoek naar <strong>sociaal</strong> <strong>kapitaal</strong>. Naar <strong>een</strong> attitudinale<br />
benadering’ in Tijdschrift <strong>voor</strong> Sociologie, 21, Themanummer: 247-281.<br />
STOLLE, D. (2001), “ ‘Getting to trust’: an analysis of the importance of<br />
institutions, families, personal experiences and group membership”, in:<br />
DEKKER, P. & USLANER, E.M. (eds.), Social capital and Participation in<br />
Everyday Life (118-132), London, Routledge.<br />
TARROW, S. (1996), ‘Making social science work across space and time: a<br />
critical reflection on Robert Putnam’s making democracy work’ in American<br />
political science review, 90, 2: 389-397.<br />
THOMPSON, M., ELLIS, R. & WILDAVSKY, A. (1990), Cultural Theory.<br />
Boulder, Co.: Westview Press.<br />
TRIVERS, R. L. (1983) “The Evolution of Cooperation.” In BRIDGEMAN,<br />
D.L. (1983), The Nature of Prosocial Development. Interdisciplinary Theories<br />
and Strategies (43-60). New York, London: Academic Press.<br />
TRIVERS, R. L. (1985) Social Evolution. Menlo Park, California:<br />
Benjamin/Cummings.
USLANER, E.M. (1998), “Social Capital, Televison, and the "Mean World":<br />
Trust , Optimism, and Civic Partipation.” Political Psychology 19, 3 : 441-67.<br />
USLANER, E.M. (2000) “Trust, Civic Engagement and the Internet.” Paper<br />
presented at the ECPR Joint sessions, workshop on Electronic Democracy:<br />
Mobilisation, Organisation and Participation via New ICTs, University of<br />
Grenoble, 6-11 april 2000.<br />
USLANER, E.M. (te verschijnen) The Moral Foundations of Trust. Cambridge:<br />
Cambridge University Press.<br />
WARREN, M.E. (ed.) (1999)Democracy and Trust. Cambridge: Cambridge<br />
University Press.<br />
WOOLCOCK, M. (1998), ‘Social Capital and Economic Development: towards<br />
a Theoretical Synthesis and Policy Framework’, in Theory and society, 27: 151-<br />
208.<br />
WORLD BANK (1997), ‘Social Capital: the Missing Link?’, in WORLD<br />
BANK, Expanding the measure of wealth, indicators of environmentally<br />
sustainable development (77-93), Washington DC: the world bank.<br />
YAMAGISHI, T. & YAMAGISHI, M. (1994), ‘Trust and Commitment in the<br />
United States and Japan’, in Motivation and emotion, 18, 2: 129-166.